Post on 12-May-2015
1
Het geven van een voordracht
Berust gedeeltelijk op materiaal vanJeroen Fokker
Mark OvermarsWishnu Prasetya
Lex Bijlsma, 1999. Met aanpassingen door Silja Renooij, 2008.
2
Inhoud
• De stof• Gereedschappen• Het maken van een slide• Opbouw van een voordracht• Voorbereiding• Presentatie en timing
3
De stof• sta ‘boven’ de stof
– meer dan gewoon begrijpen – kom los van de schriftelijke bronnen:
een voordracht kan veel minder detail bevatten
– oefen!! Dit voorkomt dat je tijdens de voordracht nog fouten ontdekt.
• pas je aan aan het soort publiek.– specialisten zijn meer geïnteresseerd
in details dan een algemeen publiek
4
Gereedschap
Inmiddels (bijna) in onbruik geraakt:
• Fysieke transparanten – handgeschreven (speciale pennen)– kopieermachine – (kleuren)printer
Over te brengen via Overheadprojector
5
Gereedschap
Door bijna iedereen gebruikt:
• digitale ‘slides’ (computer presentations)
– ppt met PowerPoint– pdf met Acrobat Reader, Foxit Reader
Over te brengen met computer en beamer
In andere vakgebieden ook: 35mm dia’s
6
Software
• LaTeX: – documentclass slides of beamer– geeft wiskundige formules goed weer– text-based; wel wysiwyg editors (bijv
LyX)
• Microsoft Power Point– professionele opmaak ‘zonder moeite’– animatie, geluidseffecten eenvoudig
• Open Office IMPRESS, kOffice, Keynote
7
Het maken van een slide
• Inhoud– Welk doel wil je bereiken?– Welke informatie wil je daartoe
overdragen?– Wat veronderstel je omtrent het publiek?
• voorkennis expliciet in herinnering brengen
• Uiterlijk– korte maar effectieve formulering– ergonomie– psychologie– vormgeving en animatie
8
Informatiedichtheid
• Transparanten dienen voor houvast– belangrijke definities en stellingen– puntsgewijze opsomming van ideeën– geen volledige zinnen– voorbeelden en visualisatie– los van de voordracht niet leesbaar
• Nummer je slides (ivm vragen)
9
Ergonomie• Lettergrootte
– te kleine letters: moeilijk leesbaar– te grote letters: agressief, te snelle
wisseling van transparanten– vuistregel: 10 regels per slide, 28-punts
letter
• Opmaak en kleurgebruik– te weinig afwisseling: niet inspirerend– te veel decoratie: leidt af van de inhoud– benadruk structuur door inspringen en
consequent kleurgebruik
10
Psychologie
• Welk psychologisch effect wil je bij het publiek oproepen?– informeren– nieuwsgierigheid prikkelen– verrassen– inspireren– aan het denken zetten– naar een vooropgezette conclusie
leiden
11
Vormgeving en animatie
• Typografisch ontwerp– helpt de psychologische effecten te
bewerkstelligen– vereist talent en ervaring
• Visualisatie
• Animatie– met Power Point– met overlays– door het ‘bijschrijven’ van tekst
12
Opbouw van een presentatie
• Titelslide– titel voordracht, naam auteur, instelling
• Inleiding– probleemstelling, terminologie,
overzicht
• Kern– de nieuwe bijdrage– beperkte mate van detail
• Conclusie
13
De inleiding
• Beschrijving van het probleem– motivatie– beschrijving van vroeger werk
• Terminologie• Plaatsen van de nieuwe bijdrage
– verhouding tot vroeger werk– gebruikte technieken
• Overzicht opbouw voordracht
14
De kern
• Beschrijf het idee achter de nieuwe bijdrage.– Geef eventueel eerst een eenvoudige
versie– Demonstreer het idee met een
voorbeeld– Geef aan waarom de resultaten
beter / anders zijn• Geef een schets van het bewijs.
– Wees selectief in het geven van details.
15
De conclusie
• Samenvatting van resultaten• Niet behandelde resultaten
– generalisatie
• Open problemen– uitnodiging tot verder onderzoek
16
Voorbereiding• Aantekeningen: altijd! (vooral voorbeelden!)
– handig: op een afdruk van de slides, of ‘notes’-opties gebruiken
• Oefenen: hoeveel tijd heb ik waarvoor?– komt totale tijdsduur overeen met
beschikbare? (zenuwachtig → vaak sneller)– vergen sommige slides onevenredig veel
toelichting?• Prepareren van de zaal
– functioneert de apparatuur?– kan je bij je presentatie en
aantekeningen?
17
Presenteren
• Spreek rustig en duidelijk– niet mompelen– niet voorlezen– niet richting muur of bord praten
• Houd oogcontact– niet steeds met dezelfde persoon– volgt iedereen het nog?– niet naar beeldscherm kijken/wijzen
18
Presenteren
• Voorkom storingen:– voor projectie of bord staan– bewegingen / geluiden die afleiden– fouten– pratend publiek
• Zorg dat het publiek je serieus neemt– houding, kleding, taalgebruik, niet te grappig – jijzelf en je presentatie verzorgd en goed
voorbereid– te moeilijk is vaak erger dan te makkelijk
19
Timing
• Let bij het presenteren op de tijd– oefenen!– markeren in je aantekeningen– lange discussie bij interruptie vermijden
→ naar de pauze– geef aan of je vragen tussendoor wilt
• vuistregel: 1 ‘platte’ slide per 2,5 minuut– minder als de voordracht langer duurt
• 8..10 slides voor een congresvoordracht (20’)• 15..20 slides voor een collegeuur (45’)
20
Reageren op vragen• Herhaal de vraag• Wees niet bang
– Je weet meer van de stof dan het publiek.• Wees eerlijk
– Geef het toe als je iets niet weet: niet bluffen.
– Maak onderscheid tussen vermoedens en feiten.
– Erken gebreken van je werk ruiterlijk.• Wees beleefd
– Bejegen vragenstellers niet sarcastisch.