1
UNIVERSITEIT
GENT
FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE OPLEIDING GESCHIEDENIS
VAKGROEP NIEUWSTE TIJDEN ____________________
Academiejaar 2007 - 2008
verhandeling aangeboden tot het verkrijgen van de graad Master of Arts in the discipline of History
“Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens van de Tweede
Wereldoorlog. (On)versteend verleden?”
Wannes DEVOS (studentennummer: 20041664)
Promotor: Prof. dr. Bruno De Wever
Leescommissarissen: dr. Antoon Vrints
drs. Koen Aerts
2
Titiaan (1487-1576) ‘PRUDENTIA’ 1
verleden - heden - toekomst
1 E. PANOFSKY, Meaning in the Visual Arts, Londen: Peregrine, 1970, p. 181.
3
Een woord vooraf…
Deze thesis was nooit tot stand kunnen komen zonder de hulp van een aantal mensen. In
de eerste plaats gaat heel veel dank uit naar mijn promotor, prof. dr. Bruno De Wever, voor zijn
vaak verhelderende feedback en gepaste kritische bedenkingen. Ook omwille van de kans die hij
me bood om dit academiejaar stage te lopen bij het Nationaal Gedenkteken van het Fort van
Breendonk, verdient hij hier zeker een vermelding. In dat opzicht moet ook de conservator van
het Gedenkteken, Olivier van der Wilt, worden genoemd. Zonder deze stage was mijn kennis
over de materie waar deze masterproef over handelt bij aanvang niet zo uitgebreid geweest.
Verder ben ik veel dank verschuldigd aan Guy Bailyu (NSB Brugge), Etienne Crampe
(NSB Veurne), Willy Dekeyser (NSB Tielt), Gery Levrouw (NSB Torhout), Marcel Cafmeyer
(VOS Torhout), de stadsbesturen en de medewerkers van het stadsarchief van Brugge, Torhout,
Veurne en Waregem, de mensen van het SOMA en de Dienst Oorlogsslachtoffers, en Adjudant
Xavier van Tilborg (Algemene Directie Human Resources, Dienst Defensie).
Voorts gaat mijn dank ook uit naar de mensen uit mijn onmiddellijke omgeving. Zeker
mijn ouders verdienen hier een speciaal plaatsje: zowel voor hun morele als praktische steun bij
het tot stand brengen van deze verhandeling als voor alle voorgaande jaren. Tot slot richt ik ook
een dankwoord aan mijn vriendin voor al haar relativisme, begrip en steun.
4
LIJST DER GEBRUIKTE AFKORTINGEN
G1, Gx Gedenkteken 1, Gedenkteken x V.O.S. Vlaamse Oudstrijdersbeweging N.S.B. Nationale Stijdersbond SOMA Studie - en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij
INHOUDSOPGAVE
Voorwoord 3 Lijst der gebruikte afkortingen 4 Inleiding 7 DEEL I - HET VERLEDEN 13
1. Geschiedenis en oorlog 13 2. Geschiedenis en maatschappij 16 2.1. Public history en het nut van het verleden 16 2.2. Erfgoed en overheid 19 2.2.1. Het nationale kader 21 2.2.2. Het internationale kader 23 2.2.3. Erfgoed anno 2008 in Vlaanderen 26 2.2.4. Denken over erfgoed 27 3. Gedenktekens in de openbare ruimte 32 3.1. Waarom de focus op kleine gedenktekens? 32 3.2. Tussen ooggetuigen en erflaters, tussen geschiedenis en herinnering 33 3.3. Gedenktekens: een historisch overzicht tot aan de Tweede Wereldoorlog 35 3.4. Gedenktekens: een historisch overzicht vanaf de bevrijding in '44 40 3.5. De verschillende functies van het oorlogsgedenkteken 45 DEEL II - HET HEDEN 50
1. Toelichting bij de inventaris 50 2. Algemene schets: de bevrijding van België 53 3. Brugge 55 3.1. De bevrijding van Brugge 55 3.2. Gedenktekens in Brugge 57 4. Langemark-Poelkapelle 79 4.1. De bevrijding van Langemark-Poelkapelle 79 4.2. Gedenktekens in Langemark-Poelkapelle 80 5. Tielt 89 5.1. De bevrijding van Tielt 89 5.2. Gedenktekens in Tielt 91 6. Torhout 117 6.1. De bevrijding van Torhout 117
5
6.2. Gedenktekens in Torhout 118 7. Veurne 130 7.1. De bevrijding van Veurne 130 7.2. Gedenktekens in Veurne 132 8. Waregem 143 8.1. De bevrijding van Waregem 143 8.2. Gedenktekens in Waregem 144 DEEL III - DE TOEKOMST 159
1. Bevindingen uit de inventaris 159 1.1. Brugge 159 1.2. Langemark-Poelkapelle 159 1.3. Tielt 160 1.4. Torhout 161 1.5. Veurne 161 1.6. Waregem 161 1.7.Algemene vaststellingen uit de inventaris 162 2. Gedenktekens anno 2008 165 2.1. De functies van het lokale oorlogsgedenkteken anno 2008 166 2.2. Vier vormen van 'vergeten' 172 2.3. Lokaal oorlogserfgoed als bron voor educatie? Tussen ethiek en herinnering… 174 2.4. Toekomstmuziek voor oorlogsgedenktekens 179 2.4.1. Geschiedenis (oorlogsgedenktekens) en nieuwkomers 182 3. Uitleiding 191 4. Slotwoord 193 Bibliografie 196
6
Inleiding
‘Geheugen’ en ‘herinnering’ nemen dezer dagen de overhand in zowat ieder aspect van
het intellectuele domein. Waar vroeger op ras, geslacht en sociale klasse werd gefocust in
culturele studies, ligt de klemtoon vandaag meer en meer op het domein van het geheugen en de
herinnering. De interesse bij historici voor deze begrippen is een vrij recent gegeven. Begin 20ste
eeuw waren het vooral psychologen die discussieerden over de aard van het beestje. Pas begin
jaren zeventig van de vorige eeuw kwamen beide begrippen echt onder de aandacht in de
historiografie, door de popularisering van autobiografische literatuur en familiegeschiedenis.2 Het
is echter gevaarlijk herinnering met geschiedenis te verwarren. De geschiedschrijving is een
wetenschappelijke activiteit, ze staat los van het politieke gebruik van de herinnering. “Herinnering
is geen toegangspoort tot kennis, ze mobiliseert het verleden voor een actueel politiek of maatschappelijk project. De
geschiedschrijving eist dan weer het statuut van wetenschap op. Ze staat niet ten dienste van de politiek, ze heeft
niets te zien met emotie”, schreef een groep Vlaamse historici.3 Zo stelt R.G. Collingwood in zijn The
Idea of History dat elke herinnering geaffirmeerd moet worden door materiële sporen vooraleer het
geschiedenis kan zijn. Een herinnering is immers vaak misleidend en heeft meestal meer te doen
met claims van de hedendaagse gemeenschap dan met het historisch verleden.4 En wat zijn betere
materiële sporen van herinnering dan gedenktekens? Ze zijn als het ware collectieve geheugens
uitgedrukt in steen, brons of ander materiaal.
Dat herinneringen over het verleden gaan, staat vast. ‘Iets herinneren’ doe je echter in het
‘nu’. Verleden en heden komen samen als men herinnert, herdenkt. Dit geldt eveneens bij
gedenktekens: zij zijn als het ware discontinue aspecten in de continue tijd. Ze projecteren het
verleden rechtstreeks in het heden en omgekeerd. Dit los bewegen in tijd en ruimte komt ook tot
uiting in het schilderij Prudentia van Titiaan. De bejaarde man kijkt naar het verleden, de
volwassen man kijkt in het heden en de jongeman kijkt naar de toekomst. Gedenktekens, dragers
van specifieke culturele waarden en normen van het verleden, worden beleefd in het heden, maar
wat is hun functie en waarde voor de toekomst?
2 K. L. KLEIN, “On the Emergence of Memory in Historical Discourse”, in: Representations, 69 (2000), pp. 127-128. 3 J. ART, H. BALTHAZAR e.a., “Het verschil tussen herinnering en geschiedenis”, in De Morgen, 25.01.2006/s.p. 4 A. MEGILL, “Some aspects of the Ethics of History - Writing: Reflections on Edith Wyschogrod’s An Ethics of Remembering”, in D. CARR, T. FLYNN en R. MAKKREEL, The Ethics of History, Evanston: Northwestern University Press, 2004, p. 48.
7
Probleemstelling
De titel van deze thesis laat vele wegen open. Dat het over oorlogsgedenktekens van de
Tweede Wereldoorlog gaat, is duidelijk. Maar waar staat dit begrip dan voor? Het gaat over
oorlogsgedenktekens in de ruime zin van het woord: gedenkplaten, straatnamen, standbeelden,
poorten, pleinen, triomfbogen, begraafplaatsen… . Het merendeel van deze gedenktekens zal
echter onder de noemer van het feitelijke ‘oorlogsmonument’ vallen. De klemtoon wordt
voornamelijk gelegd op de kleine, lokale en zodoende minder bekende gedenktekens. De namen
‘gedenktekens’ en ‘monumenten’ zullen doorheen deze thesis willekeurig door elkaar worden
gebruikt.
Hoewel het niet evident is om een onderzoek te voeren over oorlogsgedenktekens dat
niet enkel uitmondt in een droge inventaris, poogt dit eindwerk dit toch te doen. Het onderzoek
buigt zich over de algemene stelling ‘dat banale dingen zelden op belangstelling en waardering
kunnen rekenen’. Lokale gedenktekens lijken inderdaad wat banaal: lelijke grijze constructies,
afbrokkelende gedenkplaten,… aandachtstrekkers lijken het niet te zijn. Om meer dan één reden
geraakten gedenktekens echter in het vergeetboek. Wat zijn de oorzaken van deze evolutie?
Enkele lijken voor de hand te liggen, andere zijn echter minder vanzelfsprekend. Dit eindwerk
probeert aldus de oorzaken van het neerwaartse proces - zowel fysiek als psychisch - van de
lokale gedenktekens voor de Tweede Wereldoorlog te schetsen. Dergelijke gedenktekens zijn
bovendien vaak de dragers bij uitstek van het lokale collectieve oorlogsverleden: als de
gedenktekens, het versteende verleden, minder aandacht krijgen, lossen stilaan de verhalen achter
die gedenktekens, het onversteende verleden, op. Deze masterproef poogt tevens een antwoord
te vinden op de vraag hoe en of oorlogsgedenktekens, dragers van het lokale oorlogsverleden,
nog van nut kunnen zijn in onze maatschappij. Dit wordt gekaderd in een context van de
groeiende, boomende erfgoedsector en de opkomst van public history. Hoe krijgen deze gedenktekens
een plaats in onze hedendaagse (en toekomstige) maatschappij? Moet dit oorlogserfgoed
überhaupt nog bewaard worden? Op deze vragen, en al wat er bij komt kijken, pogen we in deze
thesis een antwoord te vinden.
Tijdens dit onderzoek wordt onder andere nagegaan wat de verschillende functies van een
oorlogsgedenkteken zijn. Als het gedenkteken anno 2008 nog weinig boeit, komt dat
mogelijkerwijs doordat deze functies geheel of gedeeltelijk worden ondergraven. In welke mate
deze monumentenfuncties worden uitgehold en hoe dit dan precies komt, probeer ik te
achterhalen aan de hand van ruim zestig gedenktekens in de provincie West-Vlaanderen,
verspreid over een zestal gemeenten of steden:
Brugge, Langemark-Poelkapelle,
Tielt, Torhout, Veurne en
Waregem. Selectie is altijd
noodzakelijk, maar moet te
verantwoorden zijn. Met de keuze
8
De keuze voor West-Vlaanderen als ‘casestudy’ was persoonlijk: ik ben namelijk geboren
en getogen in Torhout. Praktisch gezien (ik ben afhankelijk van het openbaar vervoer) was dit
voor mij ook de meest interessante keuze. Waarom de keuze op kleinere gedenktekens is
gevallen, in plaats van op meer gerenommeerde oorlogssites, wordt in het hoofdstuk Gedenktekens
in de openbare ruimte verduidelijkt. Deze ene zin volstaat voorlopig: “Beeldende kunst is het meest
geëigende vervoersmiddel voor de historische ervaring”.5
Opbouw
In DEEL I - HET VERLEDEN - schetsen we het algemene kader rond
oorlogsgedenktekens. Hier worden oorlogsgedenktekens in de ruimere context van
publieksgeschiedenis en erfgoed geplaatst. Hoofdbrok van dit deel is de duik in het verleden van
het (oorlogs)gedenkteken: vanwaar komt dit gebruik en is er (over de eeuwen heen) een evolutie
merkbaar?
Er wordt vanuit een kort hoofdstukje, Geschiedenis en Oorlog, vertrokken. Hierin wordt de
speciale relatie tussen oorlog en geschiedenis onderstreept. Daarvoor werd onder andere
inspiratie gehaald bij het onderzoeksseminarie Sociale Geschiedenis na 1750: Oorlog, Conflict en
Maatschappij aan de Universiteit Gent. Ook de impact van de Tweede Wereldoorlog in de
alledaagse leefwereld van mensen anno 2008 wordt belicht. Zo wordt duidelijk dat de Tweede
Wereldoorlog nog steeds ‘hangende’ is in het Vlaanderen van de 21ste eeuw: ze zorgt nog steeds
voor veel beroering.
Een tweede hoofdstuk, Geschiedenis en Maatschappij, schetst het ontstaansproces en de
inhoud van het fenomeen public history, deels gebaseerd op notities uit het onderzoeksseminarie
Meta- en Publieksgeschiedenis aan de Universiteit Gent. De link tussen de maatschappij en
geschiedenis wordt uitgewerkt in een kort, kritisch pleidooi over het nut en de plicht van de
geschiedenis(wetenschappers). Ook de erfgoedsector komt ruim aan bod. De rol van de
(inter)nationale overheid (wetten, instellingen) met betrekking tot monumenten (onroerend
erfgoed) wordt bijvoorbeeld weergegeven, alsook het ‘denken over erfgoed’.
Een derde hoofdstuk, Gedenktekens in de openbare ruimte, gaat dan over de core business van
dit eerste grote deel: de oorsprong van gedenktekens (monumenten) en hieraan gelinkt, het
‘herdenken’. Het lange ontstaansproces van gedenktekens – van de Egyptische piramides tot het
hedendaagse gedenkteken – wordt ondermeer geschetst. Ruime aandacht gaat ook naar
verschillende functies van het gedenkteken, die in de eerste hoofdstukken nog niet aan bod waren
gekomen.
5 F. ANKERSMIT, De sublieme historische ervaring, Groningen: Historische Uitgeverij, p. 345.
9
Het tweede grote deel - HET HEDEN - van deze thesis verlaat de theorie en gaat ter
plaatse kijken wat er nu van de oorlogsgedenktekens is geworden. Via zes verschillende
casestudies in West-Vlaanderen (Brugge, Langemark-Poelkapelle, Tielt, Torhout, Veurne en
Waregem) wordt er, aan de hand van ruim zestig gedenktekens, onder andere nagegaan waarom
en wanneer gedenktekens werden opgericht na de Tweede Wereldoorlog en of dat de functies
van het oorlogsgedenkteken anno 2008 nog effectief bestaan (tot wat zijn ze geëvolueerd?). Op
deze hoofdvragen (en bijvragen die hier hoe dan ook aan ontspringen) probeert dit DEEL II een
antwoord te geven. Dit deel kan bekeken worden als een inventaris, die een essentieel onderdeel
vormt van dit eindwerk. Bij het merendeel van de monumenten wordt ook het onversteende
verleden weergegeven, door onder meer een beroep te doen op de archieven van de plaatselijke
NSB, de Dienst Oorlogsslachtoffers, het SOMA, de Algemene Directie Human Resources van
Defensie en ooggetuigen(verslagen). Op deze manier komt de cultuurhistorische (ethische?)
waarde van gedenktekens duidelijk naar voren.
Opzet van deze inventaris is niet om er grote conclusies uit te trekken, daarvoor is het
onderzochte veld te klein. Wat we uit dit overzicht wel kunnen distilleren, zijn enkele algemene
bevindingen en indrukken. Deze worden weergegeven in de eerste hoofdstukken van DEEL III -
DE TOEKOMST. Verder worden de gedenktekens anno 2008 nog eens van dichtbij bekeken.
Wat leerde de inventaris ons over de functies van de gedenktekens in de 21ste eeuw? Waarom
‘vergeten’ we het lokale verleden? Ook actuele trends, zoals herinneringseducatie en
holocaustsaturatie, komen aan bod. Tot slot wordt de toekomst voor de gedenktekens onder de
loep genomen: waar liggen de kansen op overleven?
Ook bij dit schrijven geldt dat onderzoek immer wordt gedefinieerd door de plaats
waaruit de historicus schrijft - De Certeau spreekt over le lieu social - en die het mogelijke en het
onmogelijke bepaalt.6 Een historicus mag dan nog het voorrecht hebben om met het verleden
bezig te zijn, een voorrecht dat andere wetenschappers niet of zelden mogen gebruiken, toch
blijven ook wij afhankelijk van onze hedendaagse maatschappij. We moeten de
geschiedbeoefening beschouwen als een ‘operatie’: dit zorgt ervoor dat we geschiedenis gaan
begrijpen als een verbinding van een lieu (een beroep) van waaruit een historicus
analyseprocedures (een discipline) uitvoert en een tekst (literatuur) construeert. Door
geschiedschrijving als dusdanig te gaan beschouwen, geven we toe dat geschiedenis deel uitmaakt
6 M. DE CERTEAU, L’écriture de l’histoire, Parijs : Gallimard, 1975, pp. 78-79.
10
van de realiteit die ze behandelt en dat deze realiteit kan gevat worden als ‘menselijke activiteit’ en
als ‘praktijk’. Alle geschiedkundige interpretatie hangt af van een eigen referentiesysteem.7
7 Ibid., pp. 63-65.
11
“Wie het verleden beheerst, beheerst de toekomst. Wie het heden beheerst, beheerst het verleden.”
[George Orwell]
12
HET VERLEDEN ALGEMEEN KADER
1. Geschiedenis en Oorlog
Ruim zestig jaar geleden ontwaakte de wereldbevolking, te midden van puinhopen en
lijken, uit een van haar grootste nachtmerries: de Tweede Wereldoorlog. In 1946 verwoordde
Eugeen Kogon dit ‘wakker worden’ op een ietwat evangelische en mythische manier: “Iets
metafysisch, voor het verstand nauwelijks te vatten, had zich tijdens de rouwjaren van het Derde Rijk afgespeeld.
Tijdens het interbellum was een man gekomen uit de Beierse-Oostenrijkse Inn-streek, die de laagheid in de vorm
van een zwarte haarlok over het voorhoofd was gestreken en die de belachelijkheid onder de neus was gegroeid: een
man met de stekende blik van de getekende. Hij trommelde, trommelde over Europa - in een advent zichzelf als
verlosser aankondigend - tot zijn storm zich gierend verhief en Duitsland (en Europa) met zich meesleepte”.8
Uiteindelijk kwam na ruim zes jaar gruwelijke oorlogsvoering deze zinsverbijstering tot een eind
met de (misschien al overbodige) Amerikaanse atoombombardementen op Hiroshima en
Nagasaki in augustus 1945. Het duizendjarige rijk van Adolf Hitler was, gelukkig maar, een
vroege dood gestorven.
Voor ons is dit een historisch helder feit geworden, voor de mensen in 1945 was dit een
moeilijk te vatten realiteit. Want wat had er zich nu precies afgespeeld? Wie kwam er nog terug
van die kampen, waarover de wildste - en op dat moment moeilijk te geloven - horrorverhalen de
ronde deden? Spraken de magere mensen die zo’n kamp hadden overleefd de waarheid of
overdreven ze? Wie had de Duitsers geholpen en wie had zich verzet? En misschien wel de meest
prangende vraag in vele families en gezinnen: wie van de weggevoerde en verplicht
tewerkgestelde mannen en vrouwen kwam er nog terug uit Breendonk, Duitsland, Polen,…? 9
Hoe ging men om met dood, verlies en rouw? Een van de antwoorden op deze laatste vraag was
het plaatsen van gedenktekens voor de slachtoffers.
Toen de oorlog in 1945 eindigde, werd ze geschiedenis. Dit is niet zo bijzonder: al wat
zich niet meer in het heden afspeelt, behoort onvermijdelijk tot het verleden. Voor oorlog is deze
stelregel op een eerder aparte manier toepasbaar: oorlog en geschiedenis hebben een speciale
relatie. Het concept oorlog is vooreerst in het vroege begin van de historiografie aanwezig (bvb.
8 Vrij vertaald naar E. KOGON, Der SS-Staat: das System der deutschen Konzentrationslager, Frankfurt Am Main: Verlag der Frankfurter Hefte, 1946, pp. 376-377. 9 Uit de vele ooggetuigenverslagen van de Tweede Wereldoorlog is duidelijk af te leiden dat kampoverlevenden vaak met ongeloof werden aangehoord. Zie hiervoor onder meer verschillende getuigenissen in T. MAMPAEY (red.), Niet Opnieuw: School zonder Racisme en laatstejaars SAM Menen. Jongeren ontmoeten de laatste overlevenden van de kampen, Berchem: EPO, 2007, 287 p.
13
in de Genesis, de Ilias en Odyssee,…), wat de unieke band tussen oorlogsvoering en
geschiedschrijving kan onderstrepen. Bovendien zijn sommige (nationalistische) geschiedenissen
vaak de oorzaak, of misschien beter verwoord: de aanleiding, tot oorlog. Maar oorlog voedt ook
historische reflectie. Oorlog is een abrupte breuk, een schoksgewijze verandering, een breekpunt
in een mensenleven. Ooggetuigen van de Tweede Wereldoorlog delen hun levensverhaal dan ook
vaak op in perioden van ‘voor’ en ‘na’ de oorlog, zonder specifieke tijdsvermelding. Oorlog is
ontluisterend, ontroerend en raakt de mensen. Oorlog! Dat krijg je als de taal er niet meer toe
doet en de taal gefaald heeft. Dat krijg je als het woord zwijgt en de macht uit de loop van een
geweer komt. Dat krijg je als de tong wordt vervangen door tankbewegingen. Iedereen heeft
opeens het buskruit uitgevonden, al was het alleen maar in de ruimte van ons hoofd. Maar na
deze woordenloze periode komt de geschiedschrijving altijd terug. Oorlogshistoriografie, vroeger
politiek verheerlijkend gericht op grote figuren en veldslagen, vandaag, mede onder invloed van
de derde generatie Annales, eerder afgestemd op de kleine mens en zijn verdriet. Op zoek naar het
‘wat’, het ‘hoe’ en het ‘waarom’, op zoek naar zingeving en verwerking van al dat ethisch zinloze
geweld.
Deze zoektocht kan soms decennialang duren en schuift veelal geen heldere oplossing
naar voren. Jolande Withuis schetste dit proces op uitstekende wijze voor de Nederlandse
samenleving in haar boek Erkenning: van oorlogstrauma naar klaagcultuur.10 Dit fenomeen is trouwens
niet enkel toepasbaar op het concept ‘oorlog’, maar ook op bijvoorbeeld ‘genocide’ en
‘dictatoriaal regime’. De dwaze moeders en grootmoeders van de Plaza de Mayo in Argentinië,
Chili en de erfenis van Pinochet, de slachtoffers en daders van de apartheid in Zuid-Afrika,
nabestaanden van de volkerenmoorden in Kosovo, Biafra, Cambodja, Rwanda,… zijn hier allen
bewijzen van. Rechtssocioloog Luc Huyse gaf dit verwerkingsproces en deze zoektocht treffend
weer in Alles gaat voorbij, behalve het verleden.11 Ook voor België (of hier: Vlaanderen) is het verleden
van de Tweede Wereldoorlog nog niet voorbij, iets wat kenmerkend wordt geïllustreerd door
bijvoorbeeld het aanslepende debat rond het pijnlijke (Vlaamse) collaboratieverleden. Het
Vlaamse gevoel heeft hierdoor een zwartbruin randje gekregen, het Vlaamse nationalisme een fikse
deuk.12 Het was wederom Luc Huyse die in 1991 vaststelde dat België ziek was van zijn jaren
veertig.13 De collaboratie en repressie waren volgens hem geen dode materie, maar wel een
onverwerkt, spokend verleden, een neurose. Zijn oordeel maakte tal van gevoelens los en zette er
mede toe aan dat in 2001 in het Vlaams parlement een studiedag werd georganiseerd over deze
10 J. WITHUIS, Erkenning: Van oorlogstrauma naar klaagcultuur, Amsterdam: De Bezige Bij, 2002, 271 p. 11 L. HUYSE, Alles gaat voorbij, behalve het verleden, Leuven: Uitgeverij Van Halewyck, 2006, 205 p. 12 Zie hiervoor ondermeer: R. DE SCHRYVER (red.) e.a., Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging (deel 3, R-Z), Tielt: Lannoo, 1998, pp. 2597-2598. 13 L. HUYSE e.a., Onverwerkt verleden: collaboratie en repressie in 1942-1952, Leuven: Kritak, 1991, p. 9.
14
materie ‘opdat dit hoofdstuk uit onze geschiedenis kan afgesloten worden’.14 Het recente debat dat uit deze
problematiek voortvloeide, gaat er in se over of (1) we collaborateurs (en in realiteit: hun
familieleden) van de Tweede Wereldoorlog vandaag amnestie verlenen of (2) het nodig is dat we
hier blijvend worden aan herinnerd. Laten we het verleden rusten of dragen we het mee als les
voor de toekomst? Kunnen deze feiten al of niet verjaren?
Maar ook los van de collaboratiecontroverse zijn er nog tal van hedendaagse voorbeelden
te geven in Vlaanderen (en België) die aantonen dat de Tweede Wereldoorlog hier nog niet ‘dood’
is. In januari 2008 werd de Antwerpse antiquair Hugo Boelaert bedreigd door twee orthodoxe
joden die het niet kunnen vonden dat hij in zijn uitstalraam het boek Hitlers handlangers van dr.
Henk van Capelle en dr. Peter van de Bovenkamp tentoonstelde. Hoewel het hier een historisch-
kritisch wetenschappelijk werk betrof, zorgde de aanblik van Hitler op het kaft van het boek voor
veel commotie.15 Ook de golf van protest die de pas aangestelde (interim)minister van Defensie
Pieter de Crem (CD&V) in februari 2008 over zich heen kreeg kan tellen. Hij besloot toen
namelijk dat de dienst Defensie geen gratis bussen meer zou voorzien voor bezoeken van
jongeren aan naziconcentratiekampen. Het Instituut voor Veteranen, ook bekend als het
Nationaal instituut voor oorlogsinvaliden, oud-strijders en oorlogsslachtoffers (NIOOO), had
een laconieke boodschap ontvangen van minister De Crem. Daarin stond dat het project van de
Vrijheidstrein, dat bijna vierhonderd jongeren uit het hele land van 10 tot 14 april naar
Buchenwald en Dora zou brengen, geen steun kreeg van de minister. Uiteraard jaagde De Crem
de Belgische overlevenden van Buchenwald tegen zich in het harnas.16 Het is dan ook niet
verwonderlijk dat de Crem uiteindelijk moest inbinden. Een derde en laatste voorbeeld gaat over
de vermeende hitlergroet van Maria De Berlanger (Vlaams Belang) bij haar officiële eedaflegging
als gemeenteraadslid van Jette in december 2006.17 In april 2008 werd ze, na ruim twee jaar van
commotie, veroordeeld voor de correctionele rechtbank van Brussel tot een gevangenisstraf van
vier maanden of een werkstraf van vijfentwintig uur.
14 K. AERTS en B. BEVERNAGE, “Het spokend verleden en de onmacht van de rede. Hoe radicaal Vlaanderen het verleden in het heden houdt”, te verschijnen in: Tijdschrift voor Geschiedenis, s.p. 15 H. BOELAERT, “Hitlers handlangers” in De Morgen (lezersbrieven), 19.01.2008/20. 16 G. TIMMERMAN, “De Crem jaagt Belgische overlevenden Buchenwald tegen zich in het harnas” in De Morgen (algemeen), 16.02.2008/5. 17 s.n., “Heil Hitler in gemeenteraad van Jette”, op http://www.brusselnieuws.be/site/rubrieken/1091053933/page.htm?newsID=1165167836#, geraadpleegd op 20.02.2008
15
2. Geschiedenis en Maatschappij
2.1. Public history en het nut van het verleden
Het mag duidelijk zijn dat de Tweede Wereldoorlog geschiedenis is die vandaag nog steeds in
de maatschappij zit. Getuigen hiervan zijn onder andere bovenvermelde voorbeelden, maar ook
de karrenvracht aan wetenschappelijke literatuur die al verschenen is over dit onderwerp.18 Sociale
geschiedenis, politieke geschiedenis, krijgsgeschiedenis, ethische geschiedenis, economische
geschiedenis, culturele geschiedenis… zijn allemaal geschiedenissen waarvan de grote lijnen al
geschreven zijn over de Tweede Wereldoorlog. Dit eindwerk wil zich echter loskoppelen van
deze traditionele studiegebieden en de Tweede Wereldoorlog verbinden aan een recente trend in
het (Vlaamse) academische discours: publieksgeschiedenis. Dat de Tweede Wereldoorlog zowat
hét voorbeeld is van publieke geschiedkundige interesse, hoeft geen verder betoog. Het volstaat
om een videotheek binnen te wandelen, de videokasten te bekijken, en de historische of fictieve
films over de holocaust, de bevrijding,… te tellen. Of op http://www.google.be de zoektermen
‘Second World War’, ‘Holocaust’ of ‘Adolf Hitler’ in te tikken.
Publieksgeschiedenis (of public history), werd een hot item in de Angelsaksische landen toen
Eric Hobsbawm in mei ’72 de problematische relatie tussen publieke en academische
geschiedschrijving schetste in zijn artikel The social function of the past: some questions.19 Dit artikel was
het startschot voor landen als Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en Frankrijk om zich te
verdiepen in ‘geschiedenis in de publieke ruimte’. De opkomst van de New Cultural History en, in
haar zog, van de linguistic turn in de geschiedschrijving werden zowat de ‘wetenschappelijke’
vertaling van de veranderende maatschappelijke positie van de historicus.20 Ons taalgebied
(Vlaanderen en Nederland) miste hier wat de trein, wat tot op vandaag nog steeds zijn sporen
achterlaat. In vergelijking met Nederland lijkt Vlaanderen zelfs nog wat meer achterop te liggen.
Het is zodoende even doordenken om wetenschappers aan te duiden die zich in Vlaanderen
bezighouden met publiekgeschiedenis. De voornaamste voorbeelden zijn Pascal Gielen, Marc
Jacobs, Marc Reynebeau (vooral dan met zijn boek Het nut van het verleden)21 en het pas opgerichte
18 Om een summier overzicht te krijgen van de massale hoeveelheid literatuur die al verschenen is rond de Tweede Wereldoorlog, kan men een beroep doen op onderstaand artikel (het overzicht loopt wel slechts tot 1997). D. VAN GALEN LAST, Fifty Years of Writing the History of the Second World War, in: Bulletin of the International Committee for the History of the Second World War, 29 (1996/1997), pp. 35-131. 19 E. HOBSBAWM, The social function of the past : some questions, in: Past and Present, nr. 55 (mei 1972), pp. 3-17. 20 J. ART, “Het historisch monument : een bepaalde manier van omgaan met het verleden”, in F. SEBERECHTS (ed.), Duurzamer dan graniet. Over Monumenten en Vlaamse beweging, Gent: Uitgeverij Lannoo, 2003, p. 13. 21 M. REYNEBEAU, Het nut van het verleden, Tielt: uitgeverij Lannoo, 2006, 304 p.
16
Instituut voor Publieksgeschiedenis aan de Universiteit Gent, onder leiding van prof. dr. Bruno
De Wever en prof. dr. Gita Deneckere, dat in de toekomst op dit vlak wellicht nog een
voortrekkersrol zal spelen.22
Ondanks de groeiende belangstelling van de academische (hoge) historische cultuur voor
de populaire (lage) historische cultuur, bestaat de misvatting echter nog steeds dat de
geschiedenisdiscipline enkel voor academici is voorbehouden. “Historici zijn als het ware van nature
bevangen door een vorm van pleinvrees. Ze sluiten zich op in hun eigen discipline en willen het liefst zo min
mogelijk met de buitenwereld te maken hebben”, stelt Reynebeau.23 Het is dan ook niet verwonderlijk dat
er vanuit academische hoek veel tegenkanting komt tegen de inmenging van die buitenwereld in
hun eigen werkdomein. Het verzet binnen academische kringen voor dergelijke amateuristische
geschiedbeoefening, mag absoluut niet worden onderschat. Deels valt dit te verklaren door wat
Jay Winter het old-fashioned elitism noemt. Het soms elitaire gedrag binnen academische kringen laat
inderdaad weinig ruimte voor de lokale geschiedvorser. Deels valt het academisch verzet te
verklaren doordat dergelijke geschiedschrijving en -weergave de algemene bewering ‘anyone who
speaks clearly, is presumed to think simply’ ondermijnt. Geschiedenis gebracht op het televisiescherm
of op een ander dergelijk breed platform, gemakkelijk toegankelijk en begrijpbaar voor het grote
publiek, wordt al te vaak gezien als simple-minded history. Iedere academicus die zich hier voor
engageert, riskeert aldus zijn professionele reputatie. En dan is er nog iets wat Winter the old godess
of jealousy noemt. Vele historici zijn als het ware politici of zogeheten actors manqué: ze houden van
de performance, maar enkel als zijzelf op het podium staan. Anderen die het durven om hen vanaf
het televisiescherm toe te spreken, zijn gedoemd om overgoten te worden met kritiek.24 Het
gevaar met dergelijke visie is hier dat historici kunnen denken dat ze in een sociaal vacuüm
opereren en dat ze aldus de band met de buitenwereld kunnen doorknippen. Een opvatting als ‘er is
belangstelling voor geschiedenis in de maatschappij’ kan zo wel eens vreemde allures aannemen.
En is het niet een van de taken van de historische wetenschap om net die maatschappij te dienen?
Hoe kan ze dit dan bewerkstelligen als ze er zich los van koppelt? Een woordje uitleg over het
‘nut van de geschiedenis’ is hier dan ook op zijn plaats.
Geschiedenis moet mijns inziens over tastbare geschiedenis gaan. Historici mogen niet
telkenmale wegvluchten in een archief, maar moeten zich durven stellen in de maatschappij.
22 Het Instituut voor Publieksgeschiedenis (IPG) van de Universiteit Gent organiseert onderwijs, onderzoek en dienstverlening over alle mogelijke vormen van omgang met geschiedenis in heden en verleden. Het is een expertisecentrum voor de ‘vertaling’ van academische historische kennis naar onderwijs, musea, historische tentoonstellingen, herdenkingen, publieksboeken, media, erfgoedgemeenschappen… overal waar aan het verleden een betekenis wordt verleend. Zie ook http://www.IPG.UGent.be . 23 M. REYNEBEAU, op.cit., p. 81. 24 J. WINTER, Remembering War. The Great War between memory and history in the Twentieth century, New Haven en Londen: Yale University Press, 2006, p. 206.
17
Historici worden meer en meer opgeroepen bij waarheidscommissies, waar ze het veld van
juristen betreden. Waarom zouden ze zich dan afzijdig houden van andere sociaal-
maatschappelijke problemen en tendensen? Deze problemen moeten essentieel tot het werkveld
van de contemporaine historici behoren. Sommigen zijn er echter van overtuigd dat de
eigentijdse geschiedenis niet onpartijdig zou kunnen bestudeerd worden. Marc Bloch schreef het
als volgt: “In de mening dat men de meest recente feiten niet werkelijk onpartijdig kan bestuderen, wensen
sommigen de kuise Clio slechts te behoeden voor al te hartstochtelijke contacten”.25 De angst om de vingers te
verbranden bij het bestuderen van het heden lijkt het dus vaak te halen van de historisch-
wetenschappelijke (ethische?) plicht om het heden wél te bestuderen. Als we de idealen van de
Annales-school willen volgen, zijn we het echter aan Clio verplicht deel te nemen aan het
maatschappelijke debat. Geschiedenis staat nu eenmaal ten dienste van de hedendaagse
gemeenschap, die grotendeels bepaalt wat er precies bestudeerd en onderzocht moet worden. Het
is de taak van historici zich hieraan aan te passen, weliswaar met het juiste gevoel voor historische
breedheid, zonder de historische kritiek te verwaarlozen en zonder zich volledig te laten
coördineren en domineren. Geschiedenis dus niet, om een term van Reynebeau te gebruiken, als
dienstmaagd van de maatschappij, maar wel ten dienste van die maatschappij. Wat is dan de betekenis
die de studie van geschiedenis voor onze samenleving heeft? Niet zozeer de kennis van het
verleden, als wel de vaardigheid om het verleden als iets moois, neutraals dan wel afschuwelijks te
benoemen en te herkennen. Het daarmee achter ons te laten en er tegelijk van profiteren voor de
vormgeving van onze samenleving nu en straks. Wij zijn per definitie historische wezens. Of we
het willen of niet, we slepen een geschiedenis met ons mee: ons eigen verleden, dat van onze
familie of ons milieu, onze kerk, ons land of ons werelddeel. De taak van de historicus is niet die
geschiedenis op te hemelen, er een winstgevend marketingobject van te maken of een zo hoog
mogelijke kijkdichtheid van historische programma’s te bewerkstelligen - hoe aangenaam dat
soms ook mag zijn -, maar haar de juiste plaats te geven in het bewustzijn en het
handelingspatroon van onze samenleving. Het betekent dat we onze verhouding tot het verleden
op orde moeten brengen: weten wat we eraan te danken hebben, afscheid nemen van overbodige
historische ballast, openstaan voor alternatieve interpretaties, nieuwe vormen van historisch
bewustzijn verwelkomen, nieuwkomers vragen naar wat hun historische bakens zijn en zien hoe
die met de onze in overeenstemming zijn te brengen.26 In veel van deze onderdelen kan
publieksgeschiedenis een grote rol spelen. Door de wetenschappelijke historische discipline open
te trekken naar een breder maatschappelijk veld, kunnen bovenstaande functies misschien wel
25 M. BLOCH, Pleidooi voor de geschiedenis of geschiedenis als ambacht, Nijmegen: Uitgeverij Sun, 1989, p. 63. 26 W. FRIJHOFF, Dynamisch erfgoed, Amsterdam: Uitgeverij Sun, 2007, p. 17.
18
beter worden ingevuld. Want wie kan beter verwoorden wat een samenleving wil, dan die
samenleving zelf? Mensen opgeleid tot historici spelen in deze optiek echter een niet te
onderschatten rol. Zij moeten de waarheid van de geschiedenis die voor en door het grote
publiek wordt verteld in het oog houden en optreden als een soort van ‘waakhonden’. De
groeiende commercialisering en vulgarisering die de democratisering van het verleden met zich
meedraagt en waar o.a. Löwenthal en Gielen voor waarschuwden, moet zo aan banden worden
gelegd. Bovendien dienen historici ook als baken tegen manipulaties van bepaalde
drukkingsgroepen. Of kort samengevat: de rol van historici bestaat erin de historiciteit van de
representatie van het verleden te bewaken. De democratisering van het verleden houdt namelijk
niet in dat het verleden zich plots zelf kan gaan vertellen. Historici zijn bij het constructieproces
van het verleden (de geschiedenis) nog steeds nodig om te duiden en te waarschuwen.
Maar wat houdt het concept publieksgeschiedenis nu precies in? Kort samengevat: het gaat
over geschiedenis in de maatschappij. Musea, historische (fictie)films, historische
televisiedocumentaires, literatuur (historische romans, strips,…), het internet, monumenten,
legendes, volksverhalen, mythes, erfgoed, herdenkingen, historische sites, computergames,
heemkundige kringen, stamboomvorsers, genealogie, re-enactment, themaparken, schoolboeken,
postzegels, optochten, schilderijen, onderzoekscommissies,… zijn tal van publieksgerichte
activiteiten, organen, organisaties… die buiten het historisch academische veld te situeren zijn.27
Bovenstaande opsomming is niet limitatief, maar toont goed aan hoe sterk en wijd verbreid de
historische populaire cultuur is gegroeid in Vlaanderen (en daarbuiten). Het zou een
huzarenstukje - maar daarom niet minder interessant - zijn om al deze vormen van public history te
linken met de Tweede Wereldoorlog. Noodgedwongen wordt het accent van dit brede concept
verschoven naar een twee- à drietal specifieke vormen van publieke geschiedenis:
(oorlogs)erfgoed (monumenten - gedenktekens) en, hieraan sterk gelieerd, ‘herdenken’.
Los (?) van de groeiende aandacht van de populaire historische cultuur voor de Tweede
Wereldoorlog en haar gedenktekens, zien we ook dat de academische historische discipline zich
meer en meer interesseert voor monumentenstudies. Dat deze belangstelling niet zomaar uit de
lucht komt gevallen, is reeds aangeduid door de recente interesse van het academische historische
veld voor het publieke historische veld (en omgekeerd) te schetsen (cf. supra). Maar niet alleen de
aandacht voor publieksgeschiedenis heeft deze belangstelling bewerkstelligd. Er is al
wetenschappelijke aandacht voor het onderwerp in de jaren zeventig van de vorige eeuw bij de
dan nog zeldzame historici die zich voor politieke cultuur en symboliek interesseren, zoals
George Mosse en Maurice Agulhon. Ook Pierre Nora dient hier zeker te worden vermeld. Begin
27 Zie hiervoor ondermeer: J. ART, art.cit., p. 13. en K. RIBBENS, “Diversiteit, identiteit en onzekerheid: geschiedenis in de hedendaagse samenleving”, in Ons Erfdeel, 2006, s.p.
19
jaren tachtig publiceerde hij, bijgestaan door tientallen mede-auteurs, in duizenden bladzijden zijn
beroemde Lieux de Mémoire, dat een indruk trachtte te geven van de vele gedenkplaatsen die
Frankrijk rijk is. Deze enkelingen hebben sindsdien om uiteenlopende redenen ruime navolging
gekend. De herleving van (de studie van) het nationalisme na de val van de Berlijnse muur (1989),
de viering van de Bicentenaire in datzelfde jaar, de historisch-antropologische belangstelling voor
het collectieve geheugen, maar ook de lopende discussies omtrent de wijze waarop de Shoah kan
‘herdacht’ worden, het succes van extreemrechts en de polemiek rond het negationisme… de hele
fin de siècle leek wel in de ban van het verleden.28 Zoals reeds geschetst, werd het toen in elk geval
duidelijk dat de voorstelling van het verleden voortaan voorwerp van publiek debat was
geworden en dat de historici niet langer als enigen het beeld van de geschiedenis zouden bepalen.
2.2. Erfgoed en overheid
Alvorens over te gaan tot de core business van deze masterproef, gedenktekens - monumenten -
herdenken, is een duiding over het concept erfgoed en de rol van de overheid in deze sector op zijn
plaats. Lokale oorlogsgedenktekens vallen namelijk ook onder de noemer ‘erfgoed’. Dit
hoofdstuk overstijgt het kader oorlogsgedenktekens. Enkel in het stukje Denken over erfgoed worden ze
ingepast.
Tot anderhalf decennium geleden was ‘erfgoed’ vrijwel taboe, direct of indirect besmet als
het werd gevoeld met de beladen begrippen volk, bloed en bodem. In plaats daarvan sprak men
nogal neutraal van ‘cultuurbezit’, administratief onderverdeeld in musea, monumenten,
archeologie en musea.29 Dit contrasteert sterk met de hedendaagse opvatting dat erfgoed hip is (of
dat toch poogt te zijn): getuige hiervan de succesvolle Open Monumentendagen, Erfgoeddagen
en de Week van de Smaak. De kentering kwam er in het begin van de jaren negentig, toen een
grotere historisering in de samenleving merkbaar was. De doorbraak van het internet op grote
schaal, de grotere interesse voor geschiedenis (o.a. door de hernieuwde belangstelling voor oorlog
eind jaren tachtig - begin jaren negentig) en tegelijk - ietwat tegenstrijdig - het failliet van vele
praktijken van erfgoedzorg droegen hier allemaal tot bij.30 Deze evolutie kan ook gezien worden
als een verre uitloper van de historicist turn uit de jaren zestig, die Raphael Samuel beschreef in zijn
magistrale Theatres of Memory. Deze historicist turn kwam er als reactie op de toenemende
28 J. ART, art.cit., p. 13. 29 R. KNOOP, Tussen ooggetuigen en erflaters. Denken over het erfgoed van de Tweede Wereldoorlog. Amsterdam: Pallas Publications – Amsterdam University Press, 2007, p. 14. 30 Ibid., p. 28.
20
modernisering. Fenomenen als nostalgie en musealisering hingen er dan ook nauw mee samen.31
De term erfgoed kwam begin jaren negentig in eerste instantie op als een aanduiding voor
materiële objecten uit het verleden die de moeite van het bewaren waard werden geacht. Later,
onder invloed van een UNESCO-conventie, kregen deze materiële objecten een immaterieel
verlengstuk (cf. infra). Aan het begin van het nieuwe millennium was de opvatting over erfgoed
dus drastisch, van ‘negatief naar positief’, gewijzigd, wat duidelijk te merken was aan het
commentaar van Paul van Grembergen (Spirit), toenmalig Vlaams minister van Binnenlandse
Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Buitenlands Beleid, bij de voorstelling van de
beleidsbrief Monumenten, Landschappen en Archeologie: beleidsprioriteiten 2002-2003: “Het
voorbije decennium is de erfgoedzorg ten volle uit het defensief getreden om een belangrijke katalyserende bijdrage te
leveren tot de duurzame kwaliteit van de leef-, woon- en werkomgeving in Vlaanderen. Meer dan ooit staat de zorg
voor ons cultureel, landschappelijk en archeologisch erfgoed vandaag voor een geïntegreerd, toekomstgericht en open
beleid”.32
Deze positieve invulling van het concept erfgoed gebeurde natuurlijk niet in een
wetteloos vacuüm. Zowel in Vlaanderen als in Europa volgden wetten, decreten en verdragen
elkaar op om de erfgoedsector in goede banen te leiden. Een overzicht is hier dan ook
noodzakelijk. Gedenktekens, die nu eenmaal de wat verwarrende naam ‘monument’ dragen, zijn
vrijwel nooit monumenten in de zin der wet.33 Toch worden ze de facto als monument gezien en
vallen ze aldus onder de noemer van het onroerend erfgoed. Traditioneel wordt er namelijk een
onderscheid gemaakt tussen onroerend materieel erfgoed, roerend materieel erfgoed en
immaterieel erfgoed. Tot het onroerend materieel erfgoed rekent men monumenten,
landschappen en archeologie. Roerend erfgoed zijn tastbare bronnen die dynamisch of beweeglijk
zijn. Het immaterieel erfgoed omvat niet-tastbare bronnen die eveneens dynamisch of beweeglijk
zijn (verhalen, liederen, rituelen, etc.).34 Aangezien deze masterproef zich hoofdzakelijk focust op
gedenktekens in de publieke ruimte, wordt enkel de evolutie van de wetten omtrent het
onroerend erfgoed weergegeven.
31 R. SAMUEL, Theatres of memory. Volume 1: Past and Present in contemporary culture, Londen en New York: Verso, 1994, s.p. 32 Vlaams Parlement, zitting 2001-2002, Beleidsbrief Monumenten, Landschappen en Archeologie: Beleidsprioriteiten 2001-2002, 06.12.2001, p. 9. 33 R. KNOOP, op.cit., p. 19. 34 S. VAN DER AUWERA e.a., Erfgoededucatie in het Vlaamse Onderwijs: Erfgoed en Onderwijs in dialoog, Brussel: Vlaamse Overheid, 2007, p. 18.
21
2.2.1. Het nationale kader
Als start van de officiële monumentenzorg in ons land wordt meestal verwezen naar de
oprichting bij Koninklijk Besluit van 11 januari 1835 van een Commission pour la conservation des
monuments du pays, die later zou evolueren tot de Koninklijke Commissie voor Monumenten en
Landschappen, een adviesorgaan dat nog steeds bestaat. Dit was een primeur op Europees vlak.
Maar eigenlijk is de oorsprong van de zorg voor monumenten nog ouder. De eerste maatregelen
met het oog op het behoud van monumenten worden uitgevaardigd door Napoleon die naar
aanleiding van het concordaat met het Vaticaan in 1809 een Keizerlijk decreet uitvaardigt, waarbij
hij de kerkbesturen de verplichting oplegt de kerkgebouwen te onderhouden. Een reglementering
die vandaag trouwens nog steeds van toepassing is.35 De institutionalisering van de vroege
belangstelling voor het erfgoed in 1835, nog voor de grenzen van het koninkrijk België definitief
vastlagen, wordt in de eerste plaats in verband gebracht met de behoefte van de jonge natie om
haar eigen identiteit te beklemtonen. Het feit dat het kerkelijk patrimonium op dat ogenblik zich
in sterk verwaarloosde toestand bevond, zal zeker ook een grote rol hebben gespeeld.36 Over de
behoefte om monumenten (en hun verleden) te koppelen aan identiteit en nationale gevoelens
wordt later in het hoofdstuk Geschiedenis en multiculturaliteit uitgewijd. Maar ook in dit hoofdstuk,
onder de titel Denken over erfgoed, wordt hier al dieper op ingegaan. De Koninklijke Commissie zou
slechts een adviserend orgaan worden en had geen echt effectieve macht. Toch slaagde zij erin
om, op basis van een soort moreel gezag, haar invloed te laten doordringen in de maatschappij en
zo veel oude, historische (de ouderdomsvereiste was honderd jaar) gebouwen te redden van de
ondergang.37 De negentiende-eeuwse zorg voor het erfgoed was toegespitst op monumenten,
vaak grote complexen die herinnerden aan een roemrijk verleden. In de tweede helft van de
negentiende eeuw onderging het Belgische landschap evenwel ingrijpende veranderingen ten
gevolge van de toenemende industrialisering.38 De opkomst van de spoorwegen, badplaatsen, de
bouw van fabrieken, de groei van de steden… zorgde ervoor dat meer en meer mensen zich
gingen bekommeren om het landschap. Over dit landschapsbehoud wordt hier, wegens niet-
relevant voor dit onderzoek, niet verder uitgeweid.
De Eerste Wereldoorlog bracht in België vernieling en dat was het signaal om de wet van
7 augustus 1931 te stemmen, “op het behoud van monumenten en landschappen”. Tot 1972
35 s.n., “De rol van de overheid in historisch perspectief” op http://paola.erfgoed.net/aml/nl/profiel/historiek.html, geraadpleegd op 20.11.2007. 36 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed: wet- decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaams Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent: Larcier, 2007, p. 2. 37 Ibid., pp. 3-4. 38 Ibid., p. 5.
22
bleef deze wet in heel België van kracht en zou ook later als inspiratie dienen voor de
gemeenschaps- en decreetgevers.39 Binnen het Vlaamse Gewest gelden nu nog steeds een aantal
artikelen van deze monumentenwet.40 Na de Tweede Wereldoorlog valt de monumenten- en
landschapszorg volledig stil. Het Koninklijk Besluit van 13 december 1968 betekende het einde
van de unitaire Belgische Commissie voor Monumenten en Landschappen en liet een nieuwe
wind waaien doorheen de erfgoedsector. Een eigen Vlaamse monumenten- en landschapszorg
kwam tot ontwikkeling. Ingevolge de grondwetsherziening van 1970 kregen de gemeenschappen
nu culturele autonomie. De overdracht van de bevoegdheid inzake monumenten en
landschappen betekende een nieuw elan voor het beleid in Vlaanderen. Een overheidsdienst of -
administratie, specifiek en uitsluitend bevoegd voor de bescherming en de instandhouding van
het cultureel erfgoed was er nog niet.41 Een opvallende verschuiving op het vlak van
erfgoedbeheer in Vlaanderen komt er nog op 1 januari 1989: de bevoegdheid inzake het beheer
en bescherming van het onroerend erfgoed werd toen overgeheveld van de gemeenschappen
naar de gewesten. 42
Vandaag zien we dat, sinds 2004, de Vlaamse minister van Financiën, Begroting en
Ruimtelijke Ordening bevoegd is voor monumenten, stads- en dorpsgezichten en landschappen,
roerend en onroerend archeologisch patrimonium en varend erfgoed.43 Naast deze minister zijn
er in Vlaanderen nog veel instanties bevoegd voor het onroerend erfgoed: Agentschap
Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vlaanderen, agentschap Inspectie RWO, Vlaams
Instituut voor het Onroerend Erfgoed, de Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening en, nog
steeds, de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen.
2.2.2. Het internationale kader
Op een trapje boven de Vlaamse en nationale overheid staat uiteraard de Europese en
internationale (UN) overheid. Het meest bekende voorbeeld van een instantie die zich bezighoudt
met het culturele erfgoed op wereldniveau is uiteraard de United Nations Educational, Scientific
en Cultural Organization of kortweg UNESCO. De UNESCO ging van start op zestien
november 1945 en hield zich van in den beginne al bezig met het behoud van onroerend en
39 Vlaamse Raad, zitting 1992-1993, Ontwerp van decreet tot wijziging van de wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen, gewijzigd bij decreet van 13 juli 1972, pp. 2-4. 40 A. DRAYE, op.cit., p. 11. 41 s.n., “De rol van de overheid in historisch perspectief” op http://paola.erfgoed.net/aml/nl/profiel/historiek.html, geraadpleegd op 20.11.2007. 42 J. SPINKS, De geoorloofdheid van het opleggen van eigendomsbeperkende maatregelen door de overheid, in Jura Falconis, s.p., op http://www.law.kuleuven.ac.be/jura/41n3/spinks.html, geraadpleegd op 22.04.2008. 43 Belgisch Staatsblad 04.08.2004, s.p.
23
roerend erfgoed.44 Deze bedrijvigheid resulteerde in een aantal belangrijke conventies waarvan
ons land er tot op heden twee ratificeerde: het Verdrag inzake de Bescherming van Culturele
Goederen in geval van Gewapend Conflict (het Verdrag van Den Haag) en het Verdrag inzake de
Bescherming van het Cultureel en natuurlijk Erfgoed van de Wereld (de
Werelderfgoedconventie). Een derde conventie voor het Behoud van Immaterieel Cultureel
Erfgoed werd door België bekrachtigd op 24 maart 2006.
Met de voorbereiding van het Verdrag van Den Haag werd gestart kort na de Tweede
Wereldoorlog. Deze had immers geleid tot een massale vernietiging van historische monumenten
en gebouwen en tot kunstroof op grote schaal.45 We kunnen dit verdrag zien als de internationale
jongere broer van de Belgische nationale wet van 7 augustus 1931 “op het behoud van
monumenten en landschappen”. Beide verdragen werden namelijk om quasi dezelfde redenen in
het leven geroepen (namelijk de vernieling die de voorbije oorlog had aangericht). De
Werelderfgoedconventie (1972), internationaal in werking vanaf 17 december 1975, werd pas op
24 oktober 1996 in de praktijk gebracht in België.46 De Werelderfgoedconventie werd bekend om
het werelderfgoedcomité, het werelderfgoedfonds en vooral de werelderfgoedlijst met bijhorende
Lijst van het bedreigd Werelderfgoed.
Vanaf 2002-2003 focuste de UNESCO zich ook op het immaterieel cultureel erfgoed in
de wereld. Door vroeger enkel het materiële erfgoed in kaart te brengen, kreeg men een soort van
ranglijst waar Europa de leiding voerde en de ontwikkelingslanden (weer eens) onderaan het
klassement bengelden. “De nombreux pays du tiers monde ont été amenés à désigner des monuments, des
ensembles, des sites qui pouvaient, en raison de leur intérêt local, leur constituer un ‘patrimoine’”, was André
Chastel in 1986 al opgevallen. Dat ze dit deden om tegen het Westers patrimonium op te kunnen,
staat buiten kijf. C’est une question de dignité. L’artifice saute aux yeux.47 De derdewereldlanden
vormden dan ook de drijvende kracht achter de nieuwe ontwikkeling richting ‘immaterieel
erfgoed’. Een belangrijke rode draad in dit proces was de verhouding met de
Werelderfgoedconventie van 1972. Enerzijds was het duidelijk dat de daar voorgestelde recepten,
structuren, instrumenten (zoals de lijsten of de notie werelderfgoed) niet noodzakelijk geschikt
waren voor het omgaan met immaterieel cultureel erfgoed. Anderzijds klonk de drang naar ‘getting
even’ sterk door vanuit ontwikkelingslanden en staten waar de notie (stenen) monument minder
dominant was en is. Er moesten en zouden lijsten of hitparades komen, waar veel meer culturele
44 Voor een gedetailleerd overzicht van de activiteiten van de Afdeling Cultureel Erfgoed, zie http://www.unesco.org 45 A. DRAYE, op.cit., pp. 27-28. 46 A. DRAYE, op.cit., p. 33. 47 A. CHASTEL, “La notion de patrimoine”, in P. NORA, Les lieux de mémoire : II. La Nation**, Parijs : Gallimard, 1986, p. 445.
24
fenomenen uit staten van het zuidelijke halfrond op zouden prijken, om zo als tegengewicht te
dienen voor de door Europa gedomineerde werelderfgoedcatalogus.48 Voorlopig is het nog even
wachten tot de beslissingen die al in enkele conventies zijn genomen ook werkelijkheid zullen
worden in de wereld.
Naast de UNESCO op internationaal niveau houdt ook de Raad van Europa, uiteraard op
Europees niveau, zich bezig met de bescherming van het onroerend erfgoed. Opgericht in 1949
was het voornaamste doel van deze Raad de mensenrechten te beschermen. Sinds vele jaren ijvert
deze instantie echter ook voor het behoud van erfgoed, geïnspireerd door artikel 1 van het
openingsverdrag: “The aim of the Council of Europe is to achieve a greater unity between its members for the
purpose of safeguarding and realising the ideals and principles which are their common heritage and facilitating
their economic and social progress”.49 Dat de Raad van Europa grote invloed uitoefende op de
Europese lidstaten zien we eigenlijk voor het eerst in 1975. Dat jaar werd namelijk door de Raad
uitgeroepen tot Europees Monumentenjaar. Het grote succes haalde de monumentenzorg in
Vlaanderen uit zijn isolement. Het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten,
stads- en dorpsgezichten gold als een grote doorbraak van de monumentenzorg in Vlaanderen en
was tevens een direct gevolg van het succesvolle Europese monumentenjaar.50 Ook het Verdrag
inzake het Behoud van het Architecturale Erfgoed van Europa, of kortweg de Conventie van
Granada, is van groot belang. Het verdrag trad internationaal in werking op 3 oktober 1985,
België voerde het in op 8 november 1993. Deze conventie gaat de facto uit van de idee dat het
Europees (bouwkundig) erfgoed bijzonder rijk is. De aard van dit erfgoed, de problemen die het
behoud met zich meebrengt, het beleid ook van de bevoegde overheden kunnen binnen de
Europese context erg verschillen. De conventie houdt rekening met deze verschillen, maar
beklemtoont daarnaast het bestaan van een zekere eenheid in het Europese erfgoed en in het
denken rond monumentenzorg. Dit uit zich in de conventietekst als volgt: algemene
bewoordingen, nodige ruimte voor concrete invulling,… Toch wordt er een soort van
miniprogramma nagestreefd.51 Ook de kaderconventie van Faro verdient hier een woordje uitleg.
Die ging door op 27 oktober 2005 en zorgde ervoor dat erfgoed meer en meer als een soort van
mensenrecht werd gezien. Belangrijk was hier ook de invoering van het concept erfgoedgemeenschap.
Een erfgoedgemeenschap is samengesteld uit personen die waarde hechten aan specifieke
48 M. JACOBS, Van ‘deus ex machina’ en ‘meesterwerken en compromissen’ tot een beleid en werking van ‘immaterieel cultureel erfgoed’, in: Mores, 7, 4 (2006), p. 6. 49 Statute of the Council of Europe, Chapter 1 - Aim of the Council of Europe, Art. 1a op http://www.conventions.coe.int/Treaty/en/Treaties/Html/001.htm 50 s.n., “De rol van de overheid in historisch perspectief” op http://paola.erfgoed.net/aml/nl/profiel/historiek.html, geraadpleegd op 20.11.2007. 51 S. VAN DER AUWERA e.a., Erfgoededucatie in het Vlaamse Onderwijs: Erfgoed en Onderwijs in dialoog, Brussel: Vlaamse Overheid, 2007, pp. 53-54 en A. DRAYE, op.cit., p. 51.
25
aspecten van cultureel erfgoed die ze, in het kader van publieke actie, wenst te behouden en aan
toekomstige generaties over te dragen.52
Zowel binnen de werking van de UNESCO als binnen de werking van de Raad van
Europa kwamen verdragen tot stand die de ondertekenende lidstaten een degelijk houvast boden
(en nog steeds bieden) bij de uitwerking van een eigen beleidskader voor de diverse componenten
van het onroerend erfgoed. Hierbij werd tevens een plaats ingeruimd voor de meest waardevolle
onroerende goederen, die het predikaat “werelderfgoed” kregen opgespeld en voor het lot van
erfgoed in tijden van gewapend conflict. België ratificeerde het voorbije decennium in een
versneld tempo de belangrijkste verdragstukken en zette ze om in praktijk, met bvb. een aantal
nieuwe inschrijvingen op de werelderfgoedlijst.53
2.2.3. Erfgoed anno 2008 in Vlaanderen
De erfgoedsector in Vlaanderen is vandaag zeer divers. Ze omvat instellingen,
organisaties en verenigingen die zich bezighouden met materieel en immaterieel erfgoed of een
combinatie hiervan. Daarnaast zijn er een aantal koepelorganisaties die ondersteuning bieden aan
hun achterban zoals onder andere Erfgoed Vlaanderen, VCM-Contactforum voor
Erfgoedverenigingen vzw, Monumentenwacht Vlaanderen vzw, Heemkunde Vlaanderen vzw of
Volkskunde Vlaanderen vzw en ondersteunende intermediairen zoals bijvoorbeeld de provinciale
museumconsulenten. Het Coördinatiecentrum Open Monumentendag Vlaanderen organiseert
jaarlijks de Open Monumentendag. Dit is een aparte cel die opereert onder de vleugels van
Erfgoed Vlaanderen. Open Monumentendag heeft daarnaast al jaren een werking voor kinderen
en jongeren, vroeger onder de naam Monumentenmaandag, tegenwoordig OMDjunior.54 Ook de
Week van de Smaak (http://www.weekvandesmaak.be) en de erfgoeddagen
(http://www.erfgoeddag.be) zijn grote publiekstrekkers.
Dat de erfgoedsector vandaag de dag een boomende sector is, is eigenlijk nog een
understatement. Ook de overheid speelt kort op de bal: het nieuwe Erfgoeddecreet is hiervan een
mooi voorbeeld. In dit nieuwe Erfgoeddecreet worden het Archiefdecreet, het decreet op de
Volkscultuur en het Erfgoeddecreet geïntegreerd. Het nieuwe Erfgoeddecreet wordt de facto
opgebouwd rond vijf grote pijlers: 1) het Vlaams Centrum voor Volkscultuur en de Culturele
Biografie Vlaanderen smelten samen tot één steunpunt, namelijk FARO
52 Informatiebrochure Cultureel Erfgoed, Brussel: Agentschappen Kunst en Erfgoed, mei 2007, p. 8. en Council of Europe Treaty Series - Council of Europe Framework Convention on the Value of Cultural Heritage for Society, CETS 199, 27.X.2005. 53 A. DRAYE, op.cit.,, p. 61. 54 S. VAN DER AUWERA e.a., op.cit., p. 49.
26
(http://www.faronet.be), 2) het begrip erfgoedgemeenschap wordt in het decreet ingeschreven, 3) het
lokale beleid wordt ondersteund door middel van het sluiten van erfgoedconvenants, 4) er komt
een depotbeleid bij de provincies en 5) er komen projectsubsidies voor erfgoedinstellingen en -
organisaties.55 Het nieuwe cultureel-erfgoeddecreet van 2008 bouwt voort op modellen en visies
die verwoord zijn in de Europese Conventie van Faro over de bijdrage van het cultureel erfgoed
aan de samenleving. Hét centrale concept van het nieuwe decreet is dus ook niet verwonderlijk de
notie van ‘erfgoedgemeenschap’. Een van de hoofdopdrachten van het nieuwe steunpunt Faro is
om dit beleidsconcept ‘erfgoedgemeenschap’ en andere krachtlijnen, werkpunten en ideeën die in
de Conventie van Faro worden voorgesteld, uit te werken, te vertalen en in werking te laten
treden.56
Het bestaan van de UNESCO-conventie van 2003 zette Vlaanderen er al toe aan om
volkscultuur of immaterieel erfgoed op de beleidsagenda te zetten. De combinatie van de 21ste-
eeuwse wetenschappelijke inzichten en interessante modellen van de Raad van Europa
(Conventie van Faro) zorgden ervoor dat Vlaanderen een interessante voorbeeldpraktijk werd
rond immaterieel erfgoed en cultuurparticipatie. In het volgende decennium zal daar wereldwijd
een erg grote vraag naar zijn.57
2.2.4. Denken over erfgoed: dynamisch erfgoed, erfgoedtoerisme, overheidsgebruik en
een typisch Belgisch probleem…
Het mag duidelijk zijn dat de term erfgoed vooreerst werd gehanteerd als een aanduiding
voor waardevolle materiële objecten uit het verleden die, net omdat ze zo waardevol waren,
bewaard moesten worden. Pas later zou de (noodzakelijke) immateriële toevoeging er bij komen.
Klassiek zijn er twee grote vormen van betekenisgeving en omgang met erfgoed te
onderscheiden. Bij een eerste invulling is erfgoed al datgene wat door cultureel handelen tot stand
is gebracht en voor het nageslacht wordt bewaard. Het heeft dus een positieve, offensieve en
inclusieve zin, die zowel op materiële als op immateriële goederen kan slaan. Het brengt
bovendien de opdracht met zich mee om zorgvuldig met alle erfgoed om te gaan.
Kwaliteitsverschillen spelen daarin geen enkele rol.58 Uiteraard is dergelijke omgang met erfgoed
op de duur onhoudbaar: de voortdurende accumulatie van objecten en artefacten zorgen voor
schromelijk plaatsgebrek. Kees Ribbens wijst ons er op dat dergelijke aanpak van erfgoedbeheer
55 Informatiebrochure Cultureel Erfgoed, pp. 7-11. 56 Zie http://www.faronet.be/organisatie, geraadpleegd op 23.04.08. 57 M. JACOBS, art.cit., p. 7. 58 W. FRIJHOFF, op.cit., p. 37.
27
ook niet werkzaam is in onze maatschappij: op deze manier sluit men nieuwkomers en
buitenstaanders uit. Selectie is dus noodzakelijk. En hierbij komen we bij de tweede klassieke
invulling van het concept erfgoed, waar kwaliteit meer centraal staat. Erfgoed wordt dan vooral
geïdentificeerd als iets zeldzaams en kostbaars dat in zijn bestaan wordt bedreigd, maar vanwege
zijn waarde voor de groep bewaard moet blijven of levend moet worden gehouden.59 Maar ook
deze zienswijze doet te kort aan bvb. de openheid ten opzichte van nieuwkomers in onze
maatschappij. Een derde, niet-klassieke invulling van erfgoed is die van Willem Frijhoff. Hij nam
in juni 2007 afscheid als hoogleraar in de geschiedenis van de Nieuwe Tijd aan de Vrije
Universiteit van Amsterdam met een rede getiteld Dynamisch Erfgoed. Dit is meteen ook de naam
van deze niet-klassieke, derde weg. In die dynamische zin staat erfgoed voor een
toekomstgerichte selectie van wat wij als erfgoed willen vanuit een gewenste identiteitsvorming.
Zo bekeken is erfgoed niet eens en voor altijd betekenisvol. Het kan zijn zin verliezen of juist in
betekenis groeien, en steeds weer zullen nieuwe vormen van erfgoed opkomen.60 Een definitieve
hiërarchie of canon vastleggen is bij deze zienswijze dan ook uit den boze. Op de voor- en
nadelen van deze dynamische invulling wordt dieper ingegaan in het afsluitende hoofdstuk van
deel III: Geschiedenis en Nieuwkomers.
Met het aanhalen van dynamisch erfgoed willen we hier vooral aantonen dat erfgoed ook
gebruikt kan worden op een manier die losstaat van haar intrinsieke waarde. Dit gebruik kan bvb.
ook op een toeristische manier. “Pieces of history are yours to find. . . The past is waiting for you to explore
in The Central West Coast”, vertelt de toeristische flyer je.61 Hier kan men spreken van een soort
van erfgoedproductie in functie van het erfgoedtoerisme. Niet dat er zomaar overal erfgoed wordt
uitgevonden, maar wel dat er nu overal meer en meer aandacht aan wordt besteed. Het is de facto
een vorm van culturele productie in het heden die zijn oorsprong vindt in het verleden. Ook het
oorlogserfgoed wordt hier soms voor gebruikt: denk maar aan de talrijke holocaustmusea in de
Verenigde Staten of, origineler, de talrijke videospelletjes over de Tweede Wereldoorlog. Maar
niet alleen toeristische trekpleisters hemelen het plaatselijke erfgoed op. Ook enkele (niet alle!)
erfgoedinstellingen en musea zijn in hetzelfde bedje ziek. Pascal Gielen legde bij sommige
instellingen de vinger op de wonde toen hij in zijn boek De onbereikbare binnenkant van het verleden
beweerde dat het beleid van deze instellingen zich vaak enkel richtte op publieksparticipatie.62
Bezoekersaantallen zouden hoog op de agenda staan van de Vlaamse overheid en zorgden ervoor
dat musea en instellingen zich meer en meer gingen focussen op de vormgeving en de artistieke
59 W. FRIJHOFF, op.cit., p. 37. 60 W. FRIJHOFF, op.cit., p. 38. 61 B. KIRSHENBLATT-GIMBLETT, “Theorizing Heritage”, in: Ethnomusicology, 39, 3 (1995), p. 370. 62 S. VEREENOOGHE, “Musea romantiseren te vaak het verleden” in De Tijd, 16.10.2004/36.
28
weergave van het erfgoed. De verpakking werd met andere woorden belangrijker dan de ware
inhoud. En ook aan de inhoud scheelde er iets: die zou meer en meer neigen naar nostalgie, aldus
Gielen. ‘Vroeger was het beter’ werd bij enkelen de trend.
Naast het toeristische gebruik van erfgoed, wordt erfgoed ook gebruikt door de overheid
en andere drukkingsgroepen. Erfgoed is in se al uitermate politiek geladen: de zoektocht naar
erkenning voor een stukje erfgoed lijkt soms op een waar machtsspel. Maar los van deze strijd
om erkenning, wordt het erfgoed vaak ingepast in een nationaal kader. En terwijl het
erfgoedtoerisme niet helemaal van toepassing is op het oorlogserfgoed, is het overheidsgebruik dat
des te meer. Zo komen we tot de eerste functie van gedenktekens: de politiek-patriottische
invulling. Riemer Knoop spreekt hieromtrent over een zogenaamde ‘eendimensionale blik’ die
de politiek hanteert ten opzichte van de periode ’40-’45. Eendimensionaal is de traditionele
opvatting dat “een onschuldig land opeens door het demonische kwaad werd overvallen, maar daar in
eensgezindheid, na ferme tegenstand en verzet, van bevrijd werd”. In politiek en dagelijkse media is de
eendimensionale blik een hardnekkig leven beschoren. Er moet een les uit de oorlog worden
getrokken, de onschuldigen zijn toch niet voor niets gevallen, en het moet om vrijheid en
democratie blijven gaan: de kernwaarden van onze samenleving die toen bevochten werden. “De
Tweede Wereldoorlog, en naast haar ook vele andere oorlogen, dreigt zo verabsoluteerd te worden tot een
titanenstrijd tussen Goed en Kwaad die in een arena buiten tijd en ruimte werd gestreden”, poneert Knoop.63
Ook gedenktekens en de herdenkingen rond de Tweede Wereldoorlog kunnen hier toe bijdragen.
Zo stelt Antoine Prost in zijn Monuments aux morts de vraag: “Ces signes se désignent-ils pas au contraire
un rendez-vous de la droite nationaliste?”.64 Als er op elf november, in België bijna overal de
herdenkingsdag van zowel de Eerste als de Tweede Wereldoorlog, wordt stilgestaan bij een
monument, gaat dit vaak gepaard met een militair défilé (zeker als de koning aanwezig is).
Belgische vlaggen, militaire triomftochten, decoraties en trompetgeschal: dit alles kan gezien
worden als een ode aan de oud-strijders… maar moet misschien gezien worden als puur
nationalisme. “Ce qui importe enfin, c’est que la fête du 11 novembre soit dépourvue de tout apparat militaire.
Ni prise d’armes, ni revue, ni défilé de troupes. C’est la fête de la paix que nous célébrons. Ce n’est pas la fête de
la guerre”.65 In dezelfde optiek kan men ook de vraag stellen in hoeverre het nodig (of verplicht) is
om de Brabançonne te zingen bij het gedenkteken. Het kan bvb. enkel bijdragen tot de splitsing en
de ongemakken tussen de Vlaamse Oud-Strijdersbeweging (V.O.S.) en de Nationale Strijders
Bond (N.S.B.). In feite zouden de monumenten moeten benaderd worden met respect voor ieder
63 R. KNOOP, op.cit., p. 21. 64 A. PROST, “Les monument aux morts”, in : P. NORA (red.), Les lieux de mémoire. I. La République, Parijs : Gallimard, 1984, p. 195. 65 Ibid., p. 209.
29
individu waarvoor het is opgetrokken. Op elf november mag men het oorlogserfgoed niet
gebruiken om het leger, het vaderland te huldigen. Integendeel, op elf november moet het
vaderland hulde brengen aan zijn slachtoffers. Dit hoeft niet te gebeuren met honderden
Belgische vlaggen en Belgischgezinde liederen, maar in alle eenvoud. Pas dan toont men het
nodige respect voor de overledenen. Immers, herdenkingen zijn in oorsprong sterk lokaal
gebonden fenomenen, uitgaande van groepen die de noodzaak ervan voelden. Soms zijn ze
specifiek familiegebonden, maar veelal is het een ‘fictieve familie’, bestaande uit mensen die
banden met elkaar hebben door een gedeeld oorlogsverleden, die de stuwende kracht is achter
herdenkingen. Pas later werden die ontelbare lokale herdenkingen in een nationaal kader ingepast,
maar dit bleef vaak beperkt tot een dun laagje vernis.66 Hier moet er echter een kanttekening bij
worden gemaakt. Uit enkele gesprekken die ik met N.S.B.-afgevaardigden voerde tijdens dit
onderzoek, bleek dat de oud-strijders zelf wel nog veel belang hechten aan dit patriottische
vertoon. Toch kwam ook hier duidelijk naar voren dat de elf-november-herdenkingen niet
mogen gebruikt worden om hedendaagse politici in de spotlights te zetten. Als we de politiek-
patriottische functie in ons achterhoofd houden, dan vervalt de algemene (politieke) stelling ‘de
herinnering aan de oorlog moet altijd levend gehouden worden’ tot een categorische imperatief,
die door bestuur en overheid probleemloos kan worden aangehaald. De lessen die uit de Tweede
Wereldoorlog kunnen getrokken worden, m.a.w. het historisch besef waarvoor gepleit wordt, is
dan niet een algemene gevoeligheid voor en bekendheid met het rijke domein van de
geschiedenis, maar een heel precieze, normatieve lezing van het door de overheid geselecteerde
en relevant geachte verleden. De partner van dat besef is sociale cohesie, als instrument voor
hernieuwde natievorming onder de vlag van een gerevitaliseerd grand récit.67 Riemer Knoop, Kees
Ribbens, Willem Frijhoff en met hen nog vele anderen, pleiten dan ook voor een meerdimensionale
invulling van het erfgoed en ’40-’45. Deze zienswijze komt in een later hoofdstuk, Geschiedenis en
Nieuwkomers, aan bod.
Als laatste paragraaf in het onderdeel Denken over erfgoed wordt een typisch federaal Belgisch
probleem geschetst. De wet van 8 augustus 1988 betekende een belangrijke aanpassing inzake het
beheer en de bescherming van het onroerend erfgoed: hierdoor werd de bevoegdheid terzake
vanaf 1 januari 1989 overgeheveld van de gemeenschappen naar de gewesten.68 Als officiële reden
voor deze bevoegdheidsoverdracht werd de nauwe band aangegeven die er bestaat tussen de
ruimtelijke ordening en de stedenbouw enerzijds en de bescherming van het erfgoed anderzijds.
66 J. ART en E. VANHAUTE (red.), Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 19de en de 20ste eeuw, Gent: Centrum voor Geschiedenis Universiteit Gent - Mens & Cultuur Uitgevers Gent, 2003, p. 387. 67 R. KNOOP, op.cit., p. 21. 68 Belgisch Staatsblad, 13.08.1988, s.p.
30
De ruimtelijke ordening en stedenbouw werden op dat ogenblik reeds geruime tijd beschouwd als
gewestmateries. Deze argumentatie gold uiteraard niet voor het roerend erfgoed: de bevoegdheid
hierover bleef verder aan de gemeenschappen toevertrouwd, in het kader van hun ruime
opdracht inzake cultuur.69 De traditionele absolute scheiding tussen onroerend materieel erfgoed,
roerend materieel erfgoed en immaterieel erfgoed die in Vlaanderen wordt gehanteerd, vindt hier
zijn oorsprong. Deze typologie is meestal bruikbaar, maar ze is niet strikt. Archeologie valt onder
onroerend erfgoed terwijl een archeologische site meestal uit onroerend en roerend erfgoed
bestaat. De site zelf kan onroerend zijn, maar de artefacten die er gevonden worden zijn roerend.
Bij het ontstaan van immaterieel erfgoed speelt mondelinge communicatie tussen verschillende
generaties een primordiale rol, maar bij het doorgeven van deze verhalen worden alsmaar meer
mediale dragers zoals boeken, cd’s, foto’s, etc. gebruikt. Hierdoor ontstaan steeds meer
mengvormen in een grijze zone die het materiële van het immateriële scheidt. Wat ooit
immaterieel was overleeft met andere woorden tegenwoordig vaak op een mediale drager. Een
verhaal dat grootmoeder vroeger uit haar hoofd vertelde, wordt nu voorgelezen uit een boek of zelfs bekeken op
DVD.70 De kunstmatige scheiding tussen roerend en onroerend erfgoed zou m.i. dan ook beter
teniet worden gedaan.
69 A. DRAYE, op.cit., p. 13. 70 S. VAN DER AUWERA e.a., op.cit., p. 19.
31
3. Gedenktekens in de openbare ruimte
3.1. Waarom de focus op kleinere gedenktekens?
In een tijd waar de term ‘oorlogserfgoed’ voornamelijk de grote oorlogsmemorialen (van
Breendonk tot Auschwitz) aanduidt, lijkt het misschien niet zo voor de hand liggend om te
focussen op kleinere gedenktekens in minder bekende plaatsen uit de Tweede Wereldoorlog.
Waarom de focus verleggen van de high politics naar de low politics, van hoofdplaatsen naar obscure
kleine plaatsjes, van eersterangsactoren, naar tweede- of zelfs derderangsactoren? Een van de
redenen is dat de grote nationale memorialen eerder exceptioneel zijn, en dat hun geschiedenissen
soms ietwat misleidend zijn: niet iedereen werd weggevoerd, niet iedereen zat in een cel in
Breendonk. Een andere reden is dat in de huidige contemporaine culturele geschiedenis,
multivocaliteit en pluraliteit dé slagzinnen zijn geworden.71 Zoals in het inleidende hoofdstukje
Geschiedenis en Oorlog al werd geschetst, raakt oorlog het diepste in de mens. Hoe kunnen we dit
raken beter meten dan met de honderden oorlogsgedenktekens die in en rond kleine gemeenten
werden geplaatst? Als we ons verplaatsen, weg van de gekende grote plaatsen en gebeurtenissen
uit de Tweede Wereldoorlog, in een kleinschaligere context, krijgen we misschien een
genuanceerder beeld, dat zo dichter bij het verdriet van de plaatselijke bevolking en het dagelijkse
leven van toen kan staan. Ook Jay Winter wijst erop dat de analyse van fenomenen als
herinnering en herdenking het vruchtbaarst is vanuit een lokale invalshoek.72 Dergelijke
pluralistische aanpak heeft vele voordelen. Het maakt het mogelijk om bvb. nationale vormen
van herdenking te bekijken, zonder hierdoor verblind te geraken. Herinneringen zijn zowel
persoonlijk als sociaal: gedenkplaatsen, herdenkingssites werden niet enkel gecreëerd door een
natie, maar primordiaal door kleine groepen mensen die met hun verdriet geen blijf wisten.
Sommige gedenktekens zijn inderdaad grandioze, zelfbedienende memorialen; maar het merendeel
van de gedenktekens gaat verder dan het staatsgesponsorde triomfalisme en handelt over het
regionale, het lokale, het particuliere en de familiale realiteit van overlijden in oorlogstijd.73 De
kleine gedenktekens kunnen een antwoord bieden op de vraag hoe het gemeentebestuur en
diverse groepen in de gemeente omgingen (en nog steeds omgaan) met de herinnering aan de
oorlog. Oorlogsmonumenten begrijpen maakt het ons mogelijk beter te zien hoe
gemeenschappen tijdens en na de oorlog rouwden. Wat wordt gethematiseerd (het lijden van de
71 J. WINTER, op.cit., p. 136. 72 J. WINTER, “Forms of Kinship and Remembrance in the Afermath of the Great War”, in: J. WINTER en E. SIVAN, War and Remembrance in the Twentieth century, Cambridge: Cambridge University Press , pp. 40-60. 73 J. WINTER, Remembering War, p. 139.
32
burgerbevolking of het offer van de soldaten)? Welke vormentaal (traditionalistisch of modern)
gebruikt men en wat is de betekenis daarvan? Zijn de monumenten ideologisch of religieus
geladen? Vanuit welke hoek kwam het initiatief voor de oprichting en wie zorgde voor de
financiering? Op welke plaats in de gemeente werden monumenten ingeplant? Verbond men de
oorlogservaring van de Tweede Wereldoorlog aan die van de Eerste Wereldoorlog of deed de
recentste oorlog de herinnering aan 1914-1918 geheel vervagen? Nam men de vormentaal van het
vorige conflict over of waren die symbolen door het politieke karakter van de Tweede
Wereldoorlog geheel onbruikbaar geworden?74 De inventaris die in deel II terug te vinden is,
probeert op een deel van deze vragen te antwoorden, maar ook in dit hoofdstuk worden al enkele
vragen opgelost.
3.2. Tussen ooggetuigen en erflaters, tussen herinnering en geschiedenis
De laatste generatie ooggetuigen van de Tweede Wereldoorlog is aan het uitsterven.
Ondanks de verbeterde ziekenzorg die voor hogere levensverwachting zorgt, maken
demografische ontwikkelingen dat onvermijdelijk. Het object van wat nu nog levende herinnering
is, zal het domein van de contemporaine geschiedenis verlaten en aan de wetmatigheden
onderhevig worden die de voltooide geschiedenis eigen zijn. Vergrote afstand in tijd en ruimte en
het ontbreken van ooggetuigen zullen het beeld van de traumatiserende periode en de reacties
daarop verzachten en zo de angel uit menig debat halen. “Maar tegelijkertijd zal een tegengestelde
beweging plaatsvinden”, waarschuwt Riemer Knoop. “De gemedieerde herinnering die aan de tweede en
volgende generaties is overgedragen, zal nieuwe gevoelige plekken raken, zo is de algemene verwachting. De
heilzame kracht van persoonlijke verwerking en nuance zal een minder mitigerende rol spelen dan bij de eerste
generatie het geval was. ‘Het viel best mee’ zal niet meer direct worden gehoord. De ‘oorlog na de oorlog’, in engere
zin, is dus vast nog lang niet over”.75 Omdat de rechtstreekse getuigen er straks niet meer zullen zijn, is
het noodzakelijk op te schrijven wat zij verteld hebben. Naast de verhalen van deze ooggetuigen,
zijn er echter ook de vele historische bronnen die de verhalen aanvullen en ons toelaten het beeld
‘echter’ te maken, het verhaal te ontdoen van mythes, zodat we ons een waarheidsgetrouw beeld
kunnen vormen.76 Op die manier kunnen we eventueel ook toekomstige conflicten over de
(politieke) invulling van de Tweede Wereldoorlog vermijden.
Hier raken we een van de kernthema’s aan die vandaag het historisch wetenschappelijke
veld beheersen: de verhouding tussen geschiedenis en herinnering. Herinnering wordt nogal eens
74 J. ART en E. VANHAUTE (red.), op.cit.,, p. 387. 75 R. KNOOP, op.cit., p. 9. 76 P. DEWEVER, 60 jaar bevrijding van België, Tienen: Uitgeverij Aqua Fortis, 2004, p. 15.
33
in een waas van heiligheid gehuld en tegenover ‘de geschiedenis’ respectievelijk ‘de
geschiedwetenschap’ geplaatst. De herinnering (persoonlijk of collectief) komt overeen met de
‘levende traditie’. Daartegenover wordt geschiedenis neergezet als een papieren brouwsel van
geleerden. De dorre geschiedenis der academici, een verzameling feiten betreffende het verleden
zoals zij in de geschiedenisboeken wordt vastgelegd, geordend en verklaard, begint (in deze
gedachtegang) daar waar de levende traditie ophoudt.77 Of zoals Pierre Nora het verwoordde:
“Mémoire, histoire: loin d’être synonymes, nous prenons conscience que tout les oppose. La mémoire est la vie,
toujours portée par des groupes vivants et à ce titre, elle est en évolution permanente, ouverte à la dialectique du
souvenir et de l’amnésie, inconsciente de ses déformations successives, vulnérable à toutes les utilisations et
manipulations, susceptible de longues latences et soudaines revitalisations. L’histoire est la reconstruction toujours
problématique et incomplète de ce qui n’est plus. La mémoire est un phénomène toujours actuel, un lien vécu au
présent éternel ; l’histoire, une répresentation du passé”.78 Wat Nora en anderen bij dit alles onmiskenbaar
voor ogen zweeft, is het romantische beeld van een ‘primitief’, in zichzelf besloten stamverband,
een maagdelijke wereld, nog niet bezoedeld door de industrialisatie, het schrift en het
archiefwezen. Zo maken ze de facto de herinnering te mooi; en bovendien: ze maken de
geschiedenis te lelijk. Al met al hebben de individuele herinnering, de collectieve herinnering en
de geschiedschrijving veel meer gemeen dan sommige beschouwingen erover suggereren. Of
zoals Jos Perry het mooi omschreef: “Ze stollen of worden vloeibaar al naargelang de schommelingen in de
omgevingstemperatuur”.79 De mondelinge overlevering van ’40-’45 loopt stilaan op zijn einde.
Historische bronnen zullen nu, nog meer dan vroeger, deze periode in kaart brengen. De ultieme
overwinning van ‘geschiedenis’ op ‘herinnering’ in het kader van de Tweede Wereldoorlog?
Een originele manier om dit verleden te herconstrueren, is het bestuderen van ietwat
speciale historische bronnen: oorlogsgedenktekens. Soms direct tastbaar, soms ver van het oog
onttrokken; monumenten, of breder: gedenktekens, vind je overal en bestaan in allerlei soorten
vormen en maten. Reeds lang zijn ze een vertrouwd element in ons dagelijks leven, omdat ze
terug te vinden zijn in de stads- of dorpskern. Iedere stad, ieder dorp, zelfs vele wijken hebben
wel een monument opgericht ter nagedachtenis van hun slachtoffers van de Tweede
Wereldoorlog. De meeste gedenktekens werden opgericht op pleinen (vaak het centrale plein),
straathoeken en begraafplaatsen. Er werden eveneens gedenktekens aangebracht in kerken en
gemeentehuizen en andere officiële gebouwen of instellingen, zoals scholen. Ten slotte zijn er
77 J. PERRY, Wij herdenken, dus wij bestaan. Over jubilea, monumenten en de collectieve herinnering, Nijmegen: Uitgeverij Sun, 1999, p. 26. 78 P. NORA, “Entre Mémoire et Histoire”, in P. NORA (red.), Les lieux de mémoire I: La République, Parijs : Gallimard, 1984, p. XIX. 79 J. PERRY, op.cit., pp. 27-28.
34
nog de oorlogssites en plaatsen die een specifieke rol hebben gespeeld tijdens de oorlog.80 Het
begrip ‘oorlogsgedenkteken’ krijgt in dit eindwerk een brede invulling: het gaat over
gedenkplaten, straatnamen, glasramen, kapellen, pleinen, triomfbogen, begraafplaatsen,… . Het
merendeel van deze gedenktekens zal echter onder de noemer van het feitelijke
‘oorlogsmonument’ vallen.81 De naam gedenktekens en monumenten worden in dit eerste grote deel
van de masterproef willekeurig door elkaar gebruikt.
3.3. Gedenktekens: een historisch overzicht tot de Tweede Wereldoorlog
Door de eeuwen heen hebben mensen en gemeenschappen van alle culturen steeds een
sterke behoefte gehad om bepaalde gebeurtenissen, feiten of personen in herinnering te brengen
en te behouden. Mondelinge en schriftelijke overlevering ontstonden, maar daarnaast werden ook
tekens en symbolen in duurzame materialen als steen, brons, klei,… aangebracht.82 Het oprichten
van monumenten ter herdenking van bepaalde personen of feiten is een fenomeen dat universeel
en van alle tijden is. Wie vroeger geld, macht en tijd genoeg had om de eigen nagedachtenis of die
van de familie of dynastie te cultiveren, zorgde niet zelden voor indrukwekkende bouwwerken.83
De oudste vormen zouden teruggaan tot de tijd van de Perzen, Grieken en later de Romeinen.84
De Egyptische piramides, Griekse standbeelden, Romeinse triomfbogen… zijn allemaal
bouwwerken die ons doen herinneren aan deze grote vervlogen periodes. Dichter bij ons kennen
we de praalgraven van de vorsten en bisschoppen die over onze streken heersten en die onze
kathedralen sieren. De standbeelden (bvb. dat van de hertog van Alva in het Antwerpen van het
ancien régime) getuig(d)en eveneens van de macht van de hoogste maatschappelijke klassen.
Sommige monumenten groeien uit tot bedevaartsoorden, zoals het graf van Mahatma Gandhi in
New Delhi of het Monument voor de Veteranen van Vietnam in Washington.85
Eerbetoon aan (rijke) doden is dus van alle tijden. Maar vooral de 19de eeuw is de eeuw bij
uitstek van de gedenktekens en de standbeelden. Mede onder invloed van de geniecultus worden
er in deze eeuw gedenktekens opgericht voor kunstenaars, geleerden, ontdekkers, priesters,… in
gebouwen, op pleinen en vooral ook in parken. Aan de andere groten der aarde, de staatslieden
en legeraanvoerders, wordt eveneens de gebruikelijke aandacht besteed. In feite ontstaat er een
80 M. JACOBS, Zij, die vielen als helden. Deel 1: Cultuurhistorische analyse van de oorlogsgedenktekens van de twee wereldoorlogen in West-Vlaanderen. Brugge: Provincie West-Vlaanderen, 1995, p. 55. 81 Oorlogsmonumenten zijn geklasseerd als onroerend erfgoed, cf. supra. 82 M. JACOBS, op.cit., p. 9. 83 F. SEBERECHTS, “Tot besluit”, in F. SEBERECHTS (ed.), Duurzamer dan graniet. Over Monumenten en Vlaamse beweging, Gent: Uitgeverij Lannoo, 2003, p. 171. 84 M. JACOBS, op.cit., p. 9. 85 F. SEBERECHTS, art.cit., pp. 171-172.
35
regelrechte statuomanie, die reeds door de tijdgenoten als extreem werd ervaren.86 Vanaf de
Belgische onafhankelijkheid tot aan de Eerste Wereldoorlog zouden er zelfs 220 standbeelden
zijn opgericht in Vlaanderen.87 De negentiende-eeuwse statuomanie in Vlaanderen was, net als
elders in Europa, een typisch product van het door een intellectuele en sociale elite gedragen
cultuurnationalisme. Zij streefden dan ook per definitie een zekere verhevenheid na, die
misschien nog het best tot uiting kwam in de sokkel waarop de doorgaans klassiek vormgegeven
monumenten verrezen. De beelden weerspiegelden op die manier de elitaire conventies van de
sociale klasse waaraan zij hun bestaan hadden te danken.88 Maar de statuomanie zou niet beperkt
blijven tot de elite van het land: een nieuw soort oorlogsgedenktekens zou zijn intrede doen. De
oorlogen tijdens en na de Franse Revolutie en Napoleon brachten namelijk, naast een nieuw
nationaal bewustzijn, een nieuw type soldaat tevoorschijn.89 Waar het nieuwe accent doorgaans
enkel op het plaatsen van gedenktekens voor de bevrijdingsoorlogen van de diverse naties werd
gelegd - in Tienen wordt bvb. in 1830 een gedenkteken voor de ‘Strijders van 1830’ onthuld -,
krijgt de nu ook de gewone (burger)soldaat meer en meer aandacht. De Verenigde Staten gaan
Europa hierin voor.
De belangstelling voor de soldaat als individu, als burger, is in hoofdzaak een gevolg van
de gewijzigde samenstelling van de legers. De huurlingenlegers werden in de loop van de 19de
eeuw niet alleen in de Verenigde Staten, maar ook in Europa meer en meer aangevuld met of
vervangen door dienstplichtige burgers en beroepssoldaten, die vochten vanuit een bepaalde
overtuiging en met een patriottische ingesteldheid.90 Terwijl de huursoldaten van voorheen weinig
binding hadden met de zaak waarvoor ze vochten, mobiliseerden de Revolutie en de campagnes
van Napoleon vrijwilligers die door idealisme en patriottisme gedreven werden. Zowel de rol van
deze vrijwilligers als de invoering van de dienstplicht bracht verandering in de status van de
soldaat. Waren legers voorheen aangewezen op uitschot, vechtersbazen en avonturiers, de
moderne soldaat vertegenwoordigde de doorsneeburger; hij verdiende het respect en de
bewondering van zijn medeburgers.91 In een samenleving die voor het individu steeds
onpersoonlijker, ingewikkelder en restrictiever werd, kreeg de krijgsdienst, mede door de
mythevorming eromheen, voor menigeen iets aantrekkelijks. De oorlog tilde de enkeling uit de
anonimiteit, de chaos en de sleur. Hij maakte het leven spannend, zinvol, de moeite waard. Niet
86 M. JACOBS, op.cit., p. 10. 87 P. VERBRAEKEN, “Standbeelden in Vlaanderen”, in J. VAN LENNEP en P. BILLIOUW, De 19de eeuwse Belgische beeldhouwkunst, Brussel: Generale Bank, 1990, p. 171. 88 M. BEYEN, “Historische grootheid binnen handbereik. De Vlaamse Toeristenbond (VTB) als schepper van lieux de mémoire”, in F. SEBERECHTS (ed.), Duurzamer dan graniet. Over Monumenten en Vlaamse beweging, Gent: Uitgeverij Lannoo, 2003, p. 155. 89 J. PERRY, op.cit., p. 71. 90 M. JACOBS, op.cit., p. 10. 91 J. PERRY, op.cit., pp. 71-72.
36
voor niets bleven oud-strijders elkaar opzoeken en herinneringen uitwisselen.92 De soldaat – de
dode soldaat, om precies te zijn – werd opgenomen in het pantheon van de natie.93 Dit nieuwe
verschijnsel wordt in West-Europa (en dus in Vlaanderen) pas echt na de Eerste Wereldoorlog
massaal waargenomen. Het kan een gevolg genoemd worden van de toenemende liberalisering en
democratisering in het Europese denken, waardoor het zelfs mogelijk werd om ook gedenktekens
op te richten voor één specifieke soldaat of persoon die zich tijdens de oorlog verdienstelijk had
gemaakt.94 De monumentale beeldhouwkunst kon niet langer aan de eisen van het moderne
nationalisme voldoen.
Sinds de Eerste Wereldoorlog werd herdenking echt een deel van het landschap. In Noord-
Frankrijk en Vlaanderen vindt men vandaag nog steeds sporen terug van verschrikkelijke, bijna
onvoorstelbare, menselijke verliezen van ’14-‘18, en van pogingen om de gevallen soldaten te
herdenken. Oorlogsmonumenten vindt men langs de weg op het platteland, in steden, gemeenten
en dorpen. Verspreid over het hele gebied vindt men zelfs nog grotere herinneringsites: de
kerkhoven van Verdun, de Marne, Passchendaele en de Somme.95 Maar ook letterlijk in het
landschap vindt men nog zichtbare littekens van de oorlog: met water gevulde kraters, roestige
prikkeldraad in ingestorte loopgraven, wegzakkende, met mos begroeide bunkers; en in menig
bos nog gevaarlijke blindgangers en onduidelijke stukken oud ijzer.96 Tijdgenoten kenden maar al
te goed de huiveringwekkende gebeurtenissen die zich daar hadden afgespeeld.
Na de Eerste Wereldoorlog kunnen we, aldus Mariette Jacobs, spreken van een soort van
monumentenijver. De opvallend grote belangstelling voor het herdenken van alle
oorlogsslachtoffers na de Eerste Wereldoorlog was en is nog steeds uniek te noemen. Ze leidde
niet alleen in Vlaanderen, maar ook in heel West-Europa tot een reeks initiatieven, waarvan de
oprichting van de talloze oorlogsgedenktekens wel het meest merkwaardig was.97 De meeste
steden, gemeentes, dorpen, families, oud-strijders,… lieten inderdaad na de oorlog een
monument oprichten waarop ze de namen van al hun omgebrachte stadsgenoten, familieleden,
vrienden… vermeldden. Dat was belangrijk voor de rouwverwerking bij de nabestaanden.98 De
inbreng van de (Vlaamse) overheid om deze ‘monumentenijver’ te kanaliseren en te
92 Ibid., p. 73. 93 G. MOSSE, Fallen Soldiers. Reshaping the memory of the world wars, New York: Oxford University Press, 1990, pp. 9-10 en 15-19. 94 M. JACOBS, op.cit., p. 10. 95 J. WINTER, Sites of memory, sites of mourning: the Great War in European cultural history, Cambridge: Cambridge University Press, 1995, p. 1. 96 C. en K. BRANTS, Levende herinnering: de oorlog die nooit ophield 1914-1918, Zaltbommel: Uitgeverij Aprilis, 2004, p. 10. 97 M. JACOBS, op.cit., p. 37. 98 D. VANACKER, Het 14-18 boek. De kleine Belgen in de Grote Oorlog, Zwolle: Waanders Uitgevers, 2006, p. 429
37
reglementeren is heel beperkt gebleven, waarschijnlijk omdat deze beweging zo onverwacht
spontaan en massaal op gang was gekomen. Ook de eigen overheidsinitiatieven bleven gering in
aantal.99 De memorialen waren bedoeld “to suggest the dimensions of the disaster and the search for a
language within which to try to find some meaning in it”.100 Op deze wijze maakte de gemeenschap
duidelijk dat de slachtoffers niet voor niets gestorven waren. De collectieve uitingen, in steen
zowel als in ceremonieel, hielpen individuele mensen – moeders, vaders, echtgenotes, zonen,
dochters, medesoldaten – de feiten te aanvaarden.101 Zo komen we tot de tweede functie, de
eigenlijke oerfunctie, die oorlogsgedenktekens hebben: de rouwfunctie. Rouwen, of in een
andere optiek ‘herdenken’, betekent vanzelfsprekend een moment van vereenzelviging met
diegene die herdacht wordt. Men herdenkt vooral die doden, die voor het eigen bestaan of de
eigen zaak van belang waren. Dat geldt speciaal voor hen, die voor deze zaak zijn gestorven of
omgebracht zijn. Dan wordt herdenken tevens een schuldaflossing vanuit het besef dat zonder
hun offerdood het eigen leven armer of moeizamer zou zijn geweest. Tevens houdt
dodenherdenking een opdracht in: zij verplicht datgene, waarvoor de doden, vrijwillig of niet, het
leven lieten, trouw te blijven opdat hun offer niet tevergeefs is geweest.102 Pacifistisch of
antimilitaristisch zijn oorlogsmonumenten in de regel niet; wel komen ze tegemoet aan de
gevoelens en behoeften van de nabestaanden. En dat zijn mensen die iedereen in een kleine
lokale gemeenschap kent. De vormentaal van het monument mag nog zo abstract en algemeen
zijn (een obelisk, een kruis,…), de namen die erin gegraveerd staan, zijn die van hun doden. Het
zijn dus ook, voor iedereen zichtbaar, de namen van de families die rouwen.103 Een
oorlogsmonument dat bvb. gesneuvelde soldaten herinnert, wordt bij deze functie aldus verengd
tot enkel en alleen een ‘begrafenisplaats’.
De miljoenen doden die de oorlog van ’14-’18 had geëist, zorgde ervoor dat identificatie
van al die doden onbegonnen werk was. Toen de kanonnen eindelijk zwegen, werd het ‘graf van
de onbekende soldaat’ in diverse landen de plaats waar de nationale herdenkingsrituelen op
Wapenstilstandsdag zich concentreerden. De eerste landen die een dergelijk grafmonument
schiepen, waren Engeland en Frankrijk. De cultus rond de ‘onbekende soldaat’ onderstreepte dat
militaire rang er niet toe deed.104 Oorlog wiste de ‘normale’ scheiding tussen personen van
99 M. JACOBS, op.cit., p. 37 100 J. WINTER, Sites of memory, sites of mourning, p. 8. 101 Ibid., p. 94 e.v. 102 H. VON DER DUNK, Voorbij de verboden drempel. De Shoah in ons geschiedbeeld, Amsterdam: Uitgeverij Ooievaar, 1999, p. 13. 103 J. PERRY, op.cit., p. 77. 104 J. PERRY, op.cit., p. 75.
38
verschillende rang en stand uit; oorlog werd de bron van verbroedering, van een echte nationale
gemeenschap.105
De monumenten en rouwplaatsen dienden dus in eerste instantie om het verdriet en de
pijn die men had, te vertalen. Slachtoffers en gebeurtenissen van de oorlog werden zo herdacht
en gunden de nabestaanden een soort van rust. Die rust vonden ze in het feit dat, door deze
monumenten, de slachtoffers uiteindelijk erkend werden. De ‘zoektocht of strijd om erkenning’ is
afkomstig van Hegel en Hegels niet-materialistische beschrijving van de geschiedenis. Het
concept erkenning werd reeds beschreven in het boek Staat door Plato, die hierin aangaf dat de
ziel uit drie delen bestaat: een verlangend deel, een redenerend deel en een ‘bezielend’ deel, de
thymos. Mensen zoeken de erkenning van hun eigen waarde of die van de mensen, dingen of
principes waaraan zij waarde toekennen.106 Toch speelden er dikwijls heel wat andere belangen
mee dan enkel en alleen de zuivere bedoeling om de doden te herdenken en te erkennen.
Belangen die zelfs bepalend geweest zijn voor het al of niet oprichten van een gedenkteken.107
Ondanks het spontane en diepdoorleefde van de monumentenijver kwamen er bij de
oprichting van de gedenktekens toch heel wat spanningen op politiek, ideologisch en religieus
vlak aan de oppervlakte, met als twee opvallendste factoren de toenemende wil tot ontvoogding
in Vlaanderen en de sterke religieuze aanwezigheid in West-Vlaanderen.108 Sprekend voorbeeld
van het eerstgenoemde fenomeen is de bekende IJzertoren in Diksmuide. De West-Vlaamse
provinciale overheid had graag een ‘provinciaal gedenkteken’ opgericht. Vanaf 1920 werden er
uiteenlopende voorstellen gedaan, gaande van de herinrichting van de oude St.-Pieterskapel te
Brugge over een utilitair gebouw, tot een Dodentoren aan de Hoge Brug in Kaaskerke. Op 13
september 1925 werd aan de Hoge Brug zelfs de eerste paal ingeheid. Voorzitter H. Brutsaert
stelde dat dit een gedenkteken moest worden dat de heldenmoed blijvend zou herdenken. Maar
het gedenkteken kwam er niet. Het werd, na de nieuwe provincieraadsverkiezingen, afgewezen
door de pas toegetreden Vlaams-nationalisten met als argumentatie: ‘dat de maatschappij meer
heeft aan een bestemming van algemeen nut dan aan een monument.’ Eén van de onderliggende
bedoelingen van de Vlaamsgezinden was echter, en dit werd verwoord door de Vlaamse
voorvechter J. Leuridan, dat men in de plaats van deze Dodentoren liever een groot kruis voor de
echte dodenverering zag oprijzen, zodat het comité voor de Bedevaarten naar de IJzer over een
eigen Vlaams gedenkteken zou kunnen beschikken. Dit plan slaagde en de IJzertoren werd
opgericht op enige afstand van de plaats waar de provinciale Dodentoren moest komen.109
105 G. MOSSE, op.cit., pp. 93-95. 106 F. FUKUYAMA, Het einde van de geschiedenis en de laatste mens, Amsterdam: Olympus, 1999, pp. 18-19. 107 M. JACOBS, op.cit., p. 33. 108 Ibid., p. 37. 109 Het volledige verhaal vindt men terug in M. JACOBS, op.cit., p. 21 e.v.
39
3.4. Gedenktekens: een historisch overzicht vanaf de bevrijding in ‘44
Als we 1945 met het interbellum vergelijken op het vlak van gedenktekens, zien we dat er
voornamelijk sprake is van continuïteit tussen de twee periodes. Na 1945 bleef de elfde
november bvb. de dag van de dodenherdenking. De oud-strijders van ‘40-‘45 liepen op elf
november gewoon achter de stoet van oud-strijders van ‘14-‘18 aan.110 Of, letterlijk af te lezen
van het gedenkteken, de namen van de slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog werden soms
toegevoegd aan de slachtofferlijst op een bestaand gedenkteken uit de Eerste Wereldoorlog. Wel
is het zo dat de statuomanie die het interbellum tekende, veel minder aanwezig was na 1945. Dit
valt mijns inziens te verklaren door een viertal grote aspecten.
Eerst en vooral was het landschap al rijkelijk voorzien van gedenktekens. Het was met
andere woorden praktischer (en goedkoper) om gewoon enkele namen toe te voegen aan het
slachtofferlijstje van de Eerste Wereldoorlog. Dat dit massaal gebeurde, bewijst Mariette Jacobs
in haar inventaris van de oorlogsgedenktekens in West-Vlaanderen. Zij inventariseerde maar liefst
863 gedenktekens van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog, verspreid over heel West-
Vlaanderen. Het totaal voor de (specifieke en gedeelde!) gedenktekens van de Eerste
Wereldoorlog bedraagt in haar werk 692 en dat van de Tweede Wereldoorlog 383. Na de Tweede
Wereldoorlog werden, volgens de in haar onderzoek opgenomen voorbeelden, 171 volledig
nieuwe gedenktekens opgericht. Aan 212 gedenktekens van de Eerste Wereldoorlog werden de
namen van de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog toegevoegd. 480 gedenktekens werden
dus niét hergebruikt. Hieruit kan dus geconcludeerd worden dat de belangstelling en het
enthousiasme om de doden door middel van een monumentaal gedenkteken te herdenken
beduidend hoger lag na de Eerste Wereldoorlog dan na de Tweede Wereldoorlog.111
Maar los van het voorhanden zijn van bestaande gedenktekens, is er nog een tweede
reden waarom de monumentenijver na 1945 binnen de perken bleef. Zoals Jay Winter het
schreef: “There is a sense in which the dead of the two world wars formed one community of the fallen. But in
time both the political character of the Second World War and some of its horrific consequences made it impossible
for many survivors to return to the languages of mourning which grew out of the 1914-18 war when they tried to
express their sense of loss after 1945. The sources of this rupture are not hard to find. Many of the commemorative
forms created after 1918 were intended to warn; when the warning was not heard, when the Nazis forced war upon
reluctant Western European democracies in 1939, that message of hope, of using the witness of those who had
110 P. LAGROU, “Herdenken en vergeten. De politieke verwerking van verzet en vervolging in Nederland na 1945”, in: Spiegel Historiae, 29 (1994), p. 111. 111 M. JACOBS, op.cit., pp. 39-42.
40
suffered during the war to prevent its recurrence, was bound to fade away”.112 De hoop die er nog was na de
Eerste Wereldoorlog - dat soortgelijke catastrofe zich niet meer kon herhalen en dat ze enkel als
les voor de toekomst werd meegedragen - werd door het Derde Rijk en zijn daden letterlijk aan
diggelen geslagen. Wat had het voor nut om gedenktekens op te richten als er niemand was die
wilde luisteren? Het is dan ook niet verwonderlijk dat net na de Tweede Wereldoorlog meer en
meer mensen hun toevlucht zochten in de existentiële, nihilistische filosofie in plaats van
gedenktekens op te richten. Hoewel hij zelf ‘het nihilisme’ als term niet gebruikte, kan Max
Stirner (1805-1856) als één van de grondleggers van deze stroming worden beschouwd. Kort
samengevat komt het nihilisme van Stirner erop neer dat alle traditionele waarden van de
geschiedenis op de helling worden gezet en dat alleen het eigen Ik als laatste geponeerd wordt.
Iedereen houdt zich dus bezig met ‘zijn eigen zaak’. Het nihilisme in de strikte zin van het woord
was een soort materialisme dat gepaard ging met een revolte tegen de bestaande sociale orde,
waarbij elke autoriteit zowel van de Staat, de Kerk als de familie genegeerd werd.113 Deze
toevlucht naar het nihilisme kan ook in een ruimer, internationaal kader worden bekeken. Tijdens
en na de Tweede Wereldoorlog ontstonden er namelijk staten met een nieuwe orde van grootte,
de ‘supermachten’ van de Verenigde Staten en de USSR. Zij schoven op naar de top van de
hiërarchie van staten en drongen daarbij de kleinere Europese staten met beperktere militaire en
economische middelen naar een tweederangspositie. Dat vormde een directe aantasting van de
oude Wij-identiteit van hun inwoners, een druk die nog toenam toen deze staten hun kolonies
verloren. Onder deze knagende druk kozen steeds meer mensen en landen partij voor een van de
twee supermachten, hetgeen een verbreding inhield van perspectief en van identificatie. Vanaf de
eerste helft van de jaren zestig kwam er een collectieve emancipatie van groepen lager geplaatsten
op gang, waardoor de meest opvallende en dominante maatschappelijke druk van onder kwam,
van sociaal stijgende groepen. De jaren zestig en zeventig waren decennia van emancipatie en
verzet waarin een sterke verandering in de wij–ik balans naar het Ik plaatsvond.114
Vermeldenswaardig is het feit dat ook de NSDAP deels zijn inspiratie haalde bij de ideeën van
het nihilisme, zij het dan dat van Friedrich Nietzsche (1844-1900) en zijn concept van de
Übermensch. Hoewel Nietzsche een hevige tegenstander was van het antisemitisme, was Adolf
Hitler toch een grote bewonderaar van zijn werken.115 Het mag duidelijk zijn dat dit klimaat,
grotendeels op het eigen Ik gericht, niet de behoefte schiep om in groten getale gedenktekens op
te richten.
112 J. WINTER, Sites of memory, sites of mourning, p. 9. 113 J. BRAECKMAN, Geschiedenis van de wijsbegeerte, Gent: Universiteit Gent, 2004, pp. 140-141. 114 C. WOUTERS, “The Quest for new rituals in dying and mourning: changes in the We-I balance”, in: Body & Society, 8 (2002), s.p. 115 J. BRAECKMAN, op.cit., pp. 182-186.
41
Een derde reden voor de minder productieve monumentenbouw na 1945 was de aard van
de oorlog zelf. Terwijl het Belgische leger in 1914-1918 een vier jaar lange stellingenoorlog
uitvocht, werd het nu tijdens een achttiendaagse veldtocht in mei 1940 verslagen. Het snelle
Duitse offensief, met een spoedige bezetting van het gehele Belgische grondgebied, noopte de
koning en de regering op 28 mei 1940 tot de ‘capitulatie’. De Duitse Blitzkrieg – snelle, op enkele
punten geconcentreerde aanvallen met inzet van alle technische potentieel – verving de
hersenloze massale slijtageslagen van de Eerste Wereldoorlog en mondde uit in een
bezettingsoorlog.116 Dat de Tweede Wereldoorlog ook in andere aspecten grondig verschilt met
de Eerste, lijkt duidelijk. Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren er bvb. verscheidene motieven
om als jongeman in het oorlogsgeweld mee te stappen: patriottisme, de zoektocht naar de zin van
het leven, liefde of avontuur en zogenaamde mannelijke idealen. Sommige van deze motieven
bleven ook aanwezig tijdens '40-'45. De mannelijke kwaliteiten die een soldaat doorgaans kreeg
toegeschreven, werden ook toen geïdealiseerd, zeker als legers elkaar bekampten. En toch was
deze oorlog anders dan die van '14-'18. "The wholesale destruction of cities and towns, the wholesale
massacre of civilians as a part of warfare, and the use of new technologies gave different dimensions to the latest
world war.", schrijft George Mosse.117 Uiteraard vielen er ook burgerslachtoffers tijdens de Eerste
Wereldoorlog, maar de schaal waarop dit gebeurde, was beduidend kleiner. De burgerlijke
betrokkenheid nam zo heel andere dimensies aan. De vreselijkheden en massamoorden die
begaan werden op joden en bevolkingsgroepen uit Oost-Europa, en soms ook op politieke
gevangenen of krijgsgevangenen, werden bovendien gepleegd in naam van het Nationaal
Socialisme, ten gevolge van zijn ideologie en doelen, vertegenwoordigd door een grote groep van
de Europese burgerbevolking. Want het waren niet enkel de Duitsers die de nazi-ideologie
aanhingen: van 1941 tot 1944 meldden zich bvb. alles samen zo'n 125.000 West-Europeanen,
200.000 Oost-Europeanen, Baltische volkeren en Russen vrijwillig aan bij de Waffen SS, de
militaire vleugel van de SS.118 Burgers speelden dus wel degelijk een grotere rol dan bij de Eerste
Wereldoorlog: zowel als slachtoffers en als daders. Door de verschillende aard van oorlog die
beide Wereldoorlogen zijn, lijkt het dan ook voor de hand te liggen dat beide een andere
herinneringscultuur in het leven riepen. Terwijl de herdenkingen na de Eerste Wereldoorlog nog
als uitlopers van de 19de eeuw kunnen worden gezien, is dat bij de herdenkingen van de Tweede
Wereldoorlog allerminst het geval. “In the 1939-45 conflict, more than a half of the approximately 50
million people who died directly as a result of hostilities were civilians; and the ways millions of innocent people
116 H.W. VON DER DUNK, De verdwijnende hemel. Over de cultuur van Europa in de twintigste eeuw – deel 2, Amsterdam: Meulenhoff, 2000, pp. 148-149. 117 G. MOSSE, op.cit., p. 201. 118 H. HÖHNE, Der Orden unter dem Totenkopf. Die Geschichte der SS, Gütersloh, 1967, p. 426.
42
perished were new”, schrijft Winter.119 Slachtoffers van luchtbombardementen, razzia’s, mijnen,
concentratiekampen, vernietigingskampen, atoombommen… waren bijna allemaal burgers. De
Belgische soldaat komt hier dus niet echt aan te pas: wie toch wilde vechten tegen de Duitse
overheerser, moest in het verzet treden. Het echte oorlogsgeweld ging Vlaanderen voorbij en zou
pas terugkeren bij de bevrijdingsopmars. Na de oorlog was er logischerwijze, afgezien van de
bevrijdingslegers, minder plaats voor soldatenheroïek op de gedenktekens. Bovendien leek het
wereldwijd zo dat er geen enkele adequate manier meer bestond om de gruwelijkheid en de schaal
van de wreedheden (op onschuldige burgers) uit 1939-1945 uit te drukken.120 Zoals Julia Kristeva
had waargenomen ondermijnde “the Second World War … the very symbols through which meaning – any
meaning – could be attached to the ‘cataclysm’ of war”.121 Mijns inziens is soortgelijke visie gevaarlijk met
betrekking tot gebeurtenissen als 1940-1945, want zo kan de Tweede Wereldoorlog tot iets
onbegrijpelijks, iets onverklaarbaars worden. Dit gebeurde in joodse kringen al met de Shoah.
Reeds in de jaren vijftig en zestig werd deze als uniek gezien omdat ze zogenaamd onbegrijpelijk
was. Iedereen die over de holocaust sprak, had die op dat moment ook meegemaakt. “Ooggetuigen
hebben het nu eenmaal altijd moeilijker om alles correct in zijn (historische) context te zien. De neiging om eigen
ervaringen als uniek en niet-communiceerbaar te interpreteren is wijd verspreid. En die neiging neemt natuurlijk toe
met de extremiteit van de ervaringen”, aldus Gie van den Berghe.122 Geleerden als Isaac Deutscher en
Elie Wiesel hadden geen enkele hoop om nog ooit tot een ‘historisch begrijpen’ van de nazi-
terreur te komen. Zij besloten dat het meest toepasselijke antwoord ‘stilte’ was.123 De holocaust
was een absoluut novum, een mysterie zonder naam, onbegrijpelijk, onbeschrijfelijk en
onovertrefbaar.124 Tot op vandaag leeft het uniciteitsdebat nog steeds voort in wetenschappelijke
kringen, wat soms verschrikkelijke gevolgen met zich meebrengt.125 Met dit voorbeeld over de
uniciteitskwestie van de holocaust, mag het duidelijk zijn dat de Tweede Wereldoorlog wél
begrepen kan (en moet) worden.
Een vierde en laatste reden waarom er minder oorlogsgedenktekens werden geplaatst, is
van sociaal-economische aard. Na de Tweede Wereldoorlog had men veel meer belangstelling
voor de economische heropleving en voor praktische en nuttige doelstellingen. Er gingen
nadrukkelijker stemmen op om in de plaats van oorlogsgedenktekens, ‘initiatieven van sociale
119 J. WINTER, Sites of memory, sites of mourning, p. 9. 120 Idem. 121 Idem. 122 G. VAN DEN BERGHE, De Uitbuiting van de Holocaust, Antwerpen: Houtekiet, 1990, p. 154. 123 G. ROSENFELD, “The Politics of Uniqueness: Reflections on the Recent Polemical Turn in Holocaust and Genocide Scholarship”, in: Holocaust and Genocide Studies, 13 (1999), 1, Oxford: University Press, p. 30. 124 G. VAN DEN BERGHE, op.cit., p. 140. 125 Zie hiervoor ondermeer twee boeken van Norman Finkelstein: De Holocaust Industrie, Gent: Globe, 2000, 158 p. en De drogreden van het antisemitisme: Israël, de VS en het misbruik van de geschiedenis, Gent: Globe, 2006, 288 p.
43
aard’ te nemen, zoals het bouwen van sociale woningen voor oorlogsinvaliden of –weduwen, het
oprichten van klinieken,… . Steden die vernield waren, moesten heropgebouwd worden, het
economische leven moest terug tot bloei komen… en bovendien: de Koude Oorlog stond voor
de deur sinds de Conferenties van Jalta en Potsdam. Het Westen moest zich zo snel mogelijk
wapenen tegen het Rode Gevaar uit Moskou: het had geen zin meer om stil te blijven staan bij
het oorlogsverleden. Oorlogen (uit het verleden) mogen dan ook meestal de hedendaagse
zielsrust niet verstoren. Tolstoj en Nietzsche verwezen al naar die algemene regel in hun werk: ze
stelden dat na vreselijke gebeurtenissen vaak een ontraumatiserende en duidelijke voorstelling van
de feiten wordt geconstrueerd; een voorstelling echter, die vaak ‘leugenachtig’ zou zijn. Dat deze
voorstelling desalniettemin wordt aanvaard (vaak ondanks tegenspraak met het geheugen) valt te
verklaren door het feit dat men na een trauma niet in de eerste plaats op zoek gaat naar
waarachtigheid, maar naar opluchting en geruststelling.126 En hoe kon men beter ‘gerustgesteld
worden’ dan door niet meer herinnerd te worden aan dat gruwelijk recente verleden? Duitsland
was nu bovendien niet meer de vijand, maar een strategische partner in de Koude Oorlog.
Confrontatie moest vermeden worden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er ook nu geen
belangrijke taak was weggelegd voor de overheid bij het oprichten van memorialen. De eerste
jaren na de Tweede Wereldoorlog kunnen oud-strijderverenigingen, gemeentebesturen,
plaatselijke comités en de militaire verbroederingen de drijvende dynamiek achter de initiatieven
genoemd worden.127
Hoewel de monumentenrage van na de Eerste Wereldoorlog dus niet wordt overtroffen
na 1945, mag men de dynamiek van de monumentenbeweging toch niet onderschatten. De
hernieuwde belangstelling voor de concepten ‘oorlog’ en ‘genocide’ aan het eind van de jaren
tachtig en het begin van de jaren negentig (onder invloed van de Historikerstreit, de opkomst van
extreem-rechts in West-Europa, de toenmalige burgeroorlogen en genociden…), zorgde ervoor
dat het aantal gedenktekens de laatste twee decennia van de twintigste eeuw wereldwijd gestaag
groeide.128 Bovendien liet de Tweede Wereldoorlog ook zijn concentratie-, werk-, en
vernietigingskampen achter. De kampen van Auschwitz, Sobibor, Dachau, of dichter bij ons, het
Fort van Breendonk en de Dossinkazerne in Mechelen, zijn op zich al grote gedenktekens voor
de slachtoffers van 1940-1945. De Tweede Wereldoorlog maakte de facto een einde aan het
traditionele herdenken en rouwen dat nog bestond na de Eerste Wereldoorlog. Voor 1939, voor
de dodenkampen en de nucleaire bommen, konden de meeste mannen en vrouwen nog putten
126 E. RUNIA, Waterloo Verdun Auschwitz. De liquidatie van het verleden, Amsterdam: Meulenhoff, 1999, p. 190. 127 M. JACOBS, op.cit., p. 13 en 34. 128 M. GILBERT, Never again - a history of the Holocaust, New York: Universe Publishing, 2003, pp. 164-165.
44
uit hun traditionele culturele achtergrond om hun verwondering, boosheid, pijn en verdriet uit te
drukken. Na 1945 was dit niet meer mogelijk, omdat men zoiets (weggevoerde familieleden,
extreme collaboratie,…) nog nooit had meegemaakt.129 Dit leidde onvermijdelijk tot psychische
schade: met concentratie- en vernietigingskampen hadden artsen natuurlijk nog geen ervaring.130
3.5. De verschillende functies van het oorlogsgedenkteken
Naast de kernfunctie van ‘rouwen’, met in haar zog de herdenkingsfunctie en de
schuldaflossing ten opzichte van de overledenen, en de patriottische functie die eerder al onder
de loep werden genomen, onderscheid ik nog enkele andere functies. Een esthetische functie,
hoewel niet altijd van toepassing op oorlogsmonumenten, en een didactische functie. De
esthetische functie van het monument gaat dan voornamelijk over ‘het monument als kunstwerk’:
de kunstwaarde en het artistieke niveau van het gedenkteken. De didactische functie houdt in dat
de beelden een verhaal vertellen waarvan de opvoedkundige waarde telt. Het monument
waarschuwt – nie wieder – de passant om dergelijke misdaden en moorden niet meer te begaan. De
didactische functie verschilt van de patriottische functie doordat eerstgenoemde zich meer richt
op het individu en laatstgenoemde zich eerder richt op het volledige volk (nationalisme), waarbij
een positieve collectieve overtuiging (‘wij’) zwart-wit tegenover een negatieve overtuiging (‘zij’)
wordt geplaatst. Een strikt onderscheid tussen de twee functies valt echter niet te maken. Bij de
didactische functie van het monument leunen we dicht aan bij Friedrich Nietzsche’s opvatting dat
de geschiedenis het leven en de toekomst moet dienen.131 Nietzsche ziet de geschiedenis (en de
oorlogsslachtoffers) hierbij echter als ballast. Walter Benjamin daarentegen neemt het op voor de
ontelbare slachtoffers van historische ongerechtigheid. Hij verdedigt de anamnestische solidariteit
tussen de levenden en de doden. Hij stelt dat de levende generaties zich moeten richten op de
voorgaande generaties bij hun streven naar gerechtigheid.132
Een vierde, grotere functie die het monument uitoefent is de herdenkings- of
herinneringsfunctie. Deze functie ondergroef logischerwijs de rouwfunctie. Dit was trouwens
een algemene ontwikkeling in de Vlaamse rouwcultuur. Vanaf de jaren zeventig en tachtig
verdween het bidprentje stilaan en werd het meer en meer vervangen door een
herinneringsprentje. De aanhef ‘laat ons bidden voor’ werd vervangen door ‘ter herinnering’.
‘Bidprentje’ werd zo een anachronistische benaming, aangezien het zielenheil van de doden niet
129 J. WINTER, Sites of memory, sites of mourning, p. 9. 130 J. WITHUIS, op.cit., p. 19. 131 B. BEVERNAGE, “Time, Presence and historical injustice”, te verschijnen in History and Theory, p. 1. 132 B. BEVERNAGE, art. cit., pp. 2-3.
45
meer centraal stond, maar de herinnering bij de levenden. Het perspectief werd verschoven van
de overledene naar de nabestaande.133 Deze evolutie geldt eveneens bij oorlogsgedenktekens. Dat
de rouwfunctie vandaag de dag zo goed als verdwenen is, is uiteraard ook logisch. Enkel de
laatste ooggetuigen van de Tweede Wereldoorlog kunnen nog echt om hun vrienden,
familieleden, stadsgenoten… rouwen. Toch valt de rouwfunctie niet los te koppelen van de
herdenkingsfunctie: rouwende mensen vonden ook troost in de gedachte dat hun overledenen
later zouden herdacht worden door andere mensen. In deze optiek keren we terug naar Nora’s
lieux de mémoire, sites van herinnering die als functie hebben de houders te zijn van het collectieve
monumentale verleden. What we call memory today, is therefore not memory, but already history.134 We
kunnen ons de Tweede Wereldoorlog inderdaad niet ‘herinneren’, om de simpele reden dat we
die nooit hebben meegemaakt. Enkel de generatie van ‘bij de Tweede Wereldoorlog betrokkenen’
kan dit nog, steunend op hun geheugen. Memory werd en wordt overigens doorgaans als anti-
historisch gezien. Pierre Nora ziet ‘geheugen’ als een hedendaags fenomeen, waar geschiedenis
kritisch tegenover staat en immer wantrouwig. Löwenthal spreekt eerder van een geheugen dat
een hedendaagse functie geeft aan het verleden en dus kans maakt verward te worden met
geschiedenis. Novick beschouwt geheugen dan weer als een ahistorisch gegeven, dat feiten uit het
verleden een hedendaags karakter toeschrijft, wat dan in contrast staat met het, in zijn ogen
correcte, historische bewustzijn.135 Maar wat nu met Nora’s collectieve monumentale geheugen?
Kunnen we zomaar spreken dat de Tweede Wereldoorlog in ons collectief geheugen zit? Kunnen
we de individuele geheugens opentrekken naar het collectieve geheugen?
Michael Schudson komt tot de conclusie dat de meeste mensen ‘geheugen’ zien als de
eigendom van de individuele geest. Hij spreekt dit tegen door te stellen dat ‘geheugen’ een
veranderlijke collectie van materiële artefacten en sociale praktijken is, hetgeen dus niet kan
beperkt worden tot één individu. ‘Memory’ is dus eerder een structureel fenomeen dan een
individueel.136 Funkenstein waarschuwt ons dat we ‘collectief geheugen’ voorzichtig moeten
gebruiken, aangezien enkel individuen in staat zijn ‘te herinneren’, maar concludeerde dat collective
memory nuttig is, gezien herinneren voorkomt binnen sociale contexten van environment and
discourse.137 Hierbij past ook de opvatting van Jay Winter die stelt dat collectief geheugen “…rarely
[is] what the state tells us to remember. There are always too many people who construct their own narratives which
are either at a tangent to those constructed by politicians or their agents, or which are totally inconsistent with what
133 J. BLEYEN, De dood in Vlaanderen. Opvattingen en praktijken na 1950, Leuven: Davidsfonds, 2005, p. 86. 134 G. SPIEGEL, “Memory and history. Liturgical time and historical time”, in: History and Theory, 4 (2002), p. 160. 135 M. PHILIPS, “History, memory and historical distance”, in: P. SEIXAS, Theorizing historical consciousness, Toronto: University of Toronto Press, 2004, pp. 90-91. 136 K. KLEIN, “On the emergence of memory in historical discourse”, in: Representations, 69 (2000), p. 130. 137 Ibid., p. 133.
46
the state wants us to believe happened in the past”.138 De meest gebruikte strategie om de sprong van
individueel geheugen naar sociaal, cultureel, collectief, publiek geheugen te rechtvaardigen, is
door memory te identificeren met een verzameling van gebruiken of materiële artefacten. Wanneer
men memory als volgt gaat definiëren, krijgt het een eerder empirisch karakter, dat zich beter leent
voor historisch onderzoek.139 Zo komen we tot een zesde functie van oorlogsgedenktekens:
gedenktekens als dragers van het collectieve geheugen. Deze functie is uiteraard sterk gelieerd
aan de herdenkings- of herinneringsfunctie.
Een zevende functie die het oorlogsgedenkteken heeft, is een (negatief?) buitenbeentje:
een toeristische functie. Zoals eerder al gezien onder het hoofdstuk Denken over erfgoed, bestaat er
iets als erfgoedtoerisme. Stellen dat het gewone dorps- of stadsmonument niet veel toeristen zal
lokken, is een open deur intrappen. Het zou echter hypocriet zijn om deze functie hiervoor links
te laten liggen, want als we op een hoger niveau kijken (provinciaal - nationaal - internationaal),
lijken de kaarten ietwat anders te liggen. De provincie West-Vlaanderen verwelkomt elk jaar nog
(tien)duizenden toeristen in de Westhoek. Hoewel het hier voornamelijk restanten en kerkhoven
van de Eerste Wereldoorlog betreft, is de inslag toch hetzelfde. Chrisje en Kees Brants nemen
zelfs het woord ‘slagveldtoerisme’ in de mond als ze dit fenomeen bespreken. Tegenwoordig
worden bij de reisaanbiedingen op het internet belangrijke vakantieattracties in één adem
genoemd met de slagvelden van WO I: Het Britse Leger Holidays adverteert met reizen naar
‘Europe, Disneyland Paris and the Battlefields of the First World War’.140 Het Nationaal Gedenkteken van
het Fort van Breendonk bvb. wordt jaarlijks overspoeld met schoolkinderen die het gruwelfort
(moeten) bezoeken. Hordes kinderen verdringen zich nu in de vroegere folterkamer in de kelders
van Breendonk om naar het verhaal te luisteren van de gids. Is dit dan een slechte evolutie?
Enerzijds wel: de intieme, ontluisterende ontdekking van het fort wordt hierdoor stokken in de
wielen gestoken. Anderzijds niet: kinderen die misschien nooit een dergelijke instelling zouden
bezoeken, komen er hier nu wél mee in aanraking. Ook internationaal gezien worden de
wereldoorlogen af en toe in een toeristisch daglicht geplaatst. Het federaal gemandateerd en
bekostigd holocaustmuseum in Washington DC is hiervan een goed voorbeeld. Naast het
museum vindt men het grote Washington Mall terug. Bovendien is het bijzonder vreemd dat hier
geen museum staat dat de misdaden uit de Amerikaanse geschiedenis herdenkt. Stel je de loeiende
beschuldigingen van hypocrisie eens voor indien Duitsland in Berlijn een nationaal museum zou
bouwen waar niet de genocide door de nazi’s herdacht werd, maar de Amerikaanse slavernij of de
138 J. WINTER, Remembering War, p. 277. 139 K. KLEIN, art.cit., p. 135. 140 C. en K. BRANTS, op.cit., p. 35.
47
uitroeiing van de inheemse Amerikanen.141 Finkelstein ziet hier een joods complot in, ik plaats dit
museum onder de noemer van het holocausttoerisme. Ook het kleine Poolse stadje Oswiecim is
trouwens uitgegroeid tot een toeristische trekpleister na 1945…
141 N. FINKELSTEIN, De Holocaust Industrie, Gent: Globe, 2000, p. 63.
48
“Het heden is een proces waarbij het verleden en de toekomst als getuigen worden gedagvaard.”
[Eugene O’Neill]
49
HET HEDEN CASESTUDIES
1. Toelichting bij de inventaris
Opzet
Schrijven over iets zonder er zelf, ter plaatse, kennis van genomen te hebben, is moeilijk
te verdedigen. Daarom wordt deze masterproef gekleurd door een inventaris, waarin een zestigtal
gedenktekens onder de loep worden genomen. Opzet van deze inventaris is niet om er grote
conclusies uit te trekken, daarvoor is het onderzochte veld te klein. Wat we uit dit overzicht wel
kunnen distilleren, zijn enkele algemene bevindingen en indrukken. Kwantitatief voldoet dit
overzicht dus niet om grote uitspraken te mogen doen. Kwalitatief daarentegen kan de inventaris
wel een indicatie bieden voor enkele tendensen. Klopt de algemene opvatting dat kleinere
gedenktekens in verval zijn of is het beeld iets complexer en genuanceerder? Aan de hand van dit
onderzoek wordt ook duidelijker in welke mate er nog materiaal en informatie over
oorlogsgedenktekens kan teruggevonden worden. Bovendien wordt bij het merendeel van de
gedenktekens ook het verhaal achter de stenen, het onversteende verleden, geschetst. Hierbij
denken we aan de ontstaansgeschiedenis van het gedenkteken, de eventueel vermelde
slachtoffers, de gebeurtenissen waaraan het monument herinnert… . Hierdoor komt de effectieve
waarde van het lokale oorlogsgedenkteken, als drager van een lokaal collectief geheugen, naar
voren.
Algemene opbouw
In het tweede grote deel verlaten we deels de theorie en gaan we ter plaatse kijken wat er
nu precies van de oorlogsgedenktekens, herinnerend aan de Tweede Wereldoorlog, is geworden.
We doen dit via zes verschillende casestudies in West-Vlaanderen: Brugge, Langemark-
Poelkapelle, Tielt, Torhout, Veurne en Waregem. In tegenstelling tot het Algemeen Kader, dat
voornamelijk is gebaseerd op secundaire literatuur, steunt het deel Casestudies vooral op
archiefbronnen (gemeentearchieven en specifieke archieven), veldwerk, interviews en
ooggetuigenverslagen. DEEL II kan bekeken worden als een inventaris, die een essentieel
onderdeel vormt van dit eindwerk.
Per gemeente wordt eerst een zeer beknopte schets gegeven van de omstandigheden
waarin de bevrijding zich in 1944 voltrok. Sommige oorlogsgedenktekens kunnen namelijk niet
volledig begrepen worden zonder deze historische achtergrond. Vervolgens wordt per gemeente
50
aandacht besteed aan de oorlogsgedenktekens van de Tweede Wereldoorlog. Zoals reeds vermeld
in de inleiding, betreft het hier gedenktekens in de ruime zin van het woord: gedenkplaten,
straatnamen, standbeelden, glasramen, kapellen, grafmonumenten, poorten, pleinen,
triomfbogen, … . Het merendeel van deze gedenktekens zal echter onder de noemer van het
feitelijke ‘oorlogsmonument’ vallen. De inventaris is een poging om alle gedenktekens in de
openbare ruimte (het onroerende oorlogserfgoed, zonder landschappen) van desbetreffende
gemeenten weer te geven. De kans dat er een gedenkteken over het hoofd werd gezien, is
natuurlijk niet onbestaande.
Analyse van de gedenktekens
Om de oorlogsgedenktekens te ontleden, is gebruik gemaakt van een vast stramien: een
identificatiefiche per gedenkteken. De algemene fiche, met bijhorende uitleg, vindt u op de
volgende pagina terug. De belangrijkste vragen worden op deze manier op een heldere en
overzichtelijke manier beantwoord. Bovenaan de fiche wordt ook, indien voorhanden, een
afbeelding van het gedenkteken geplaatst.
51
Identificatiefiche xG x (Afkorting van het gedenkteken)
Naam?
Naam van het gedenkteken: hier komt al vaak aan het licht voor wie of wat het gedenkteken werd opgericht. Ook wordt het duidelijk of het om een ‘gedeeld’
gedenkteken gaat.
Plaats?
De plaats waar het gedenkteken zich bevindt, wordt zo duidelijk mogelijk omschreven.
Type?
Over welk soort gedenkteken gaat het? Een gedenkplaat, een triomfboog, een
grafmonument…?
Materiaal?
Uit welk soort materiaal is het gedenkteken precies opgebouwd?
Uitvoerder
(specifiek)?
Wie was de kunstenaar, bouwheer, aannemer,… van het gedenkteken? De naam van de persoon wordt vermeld, met tussen haakjes de specifieke functie die men met
betrekking tot het tot stand komen van het monument uitoefende. Bvb. Alfons Demauw (Beeldhouwer)
Indien de naam van de uitvoerder niet op het gedenkteken zelf stond, was die moeilijk te achterhalen.
Beschrijving en
interpretatie?
Ontstaans-
geschiedenis?
Staat anno 2008?
Het gedenkteken wordt kunsthistorisch geanalyseerd. Hoe moeten we de symbolen en tekens op het monument interpreteren? Hoe is het precies opgebouwd?
Indien er een ontstaansgeschiedenis van het gedenkteken bekend is, wordt die hier ook weergegeven: bvb. wie was de opdrachtgever, waarom werd het op deze plaats gebouwd? Ook de staat waarin het gedenkteken zich vandaag bevindt wordt geschetst: bvb. valt
het nog op, is het onderhevig aan erosie, tekenen van recent gebruik? - Indien hier iets niet wordt vermeld (bvb. tekenen van recent gebruik) wil dit
zeggen dat dit ook niet aanwezig was. - Voor de kunsthistorische analyse werd vaak gebruik gemaakt van de
inventaris van Mariette Jacobs.
Oprichting en/of
inhuldiging?
De datum van oprichting of inhuldiging wordt, indien bekend, weergegeven. Soms wordt hier de opdrachtgever vermeld.
- De opdrachtgever van het gedenkteken staat niet altijd in dit kader vermeld, soms vindt men hem of haar ook terug in het bovenstaande kader. Oorzaak hiervan is “het complete verhaal” dat de ‘ontstaansgeschiedenis’ van het gedenkteken soms vormt.
Onversteend
verleden?
Bij sommige gedenktekens wordt hier dieper op het verhaal achter het gedenkteken ingegaan. Aan de hand van een naam of een gebeurtenis op het gedenkteken wordt het
versteende verleden (gedenkteken) terug onversteend (verhaalvorm). Voor deze achtergronden werd gebruik gemaakt van de archieven van de Algemene Directie
Human Resources van de Dienst Defensie, de Dienst Oorlogsslachtoffers, stadsarchieven en het SOMA. Ook sommige ooggetuigenverslagen gaven soms (heel beperkt) wat
informatie. - Niet ieder gedenkteken heeft dit ‘onversteende’ kader gekregen. Soms was het gewoonweg onmogelijk om extra informatie in te winnen, wegens gebrekkige info op het gedenkteken. Bvb. ontbreken van geboorte- en sterfdatum van slachtoffer.
52
2. Algemene schets: de bevrijding van België
“7 mei. Dit is Victory Day. En ik zou blij moeten zijn. Ik ben blij, echt – voor de duizenden die niet zullen
hoeven te sterven, de velen die niet meer gemarteld zullen worden. […] Ben ik weduwe? Is mijn man dood?
Waarom heb ik in de loop van deze lange, lange acht maanden geen woord van hem ontvangen? Zal ik voor altijd
alleen verder moeten vechten? Ik ben zo moe, alsof ik al eeuwen heb geleefd – eeuwen van oorlog. Hoeveel dagen zal
deze afgrijselijke onzekerheid duren? Wil het leven mij verpletteren? […]”
“12 mei. Het wonder is geschied. Vijf jaar geleden, bijna op de dag af, bijna op het uur af, gaf mijn man mij een
afscheidszoen en draaide zich om naar zijn luchtafweergeschut. Vandaag is hij teruggekeerd, een oudere, sterkere
man, gebruind door de zon, fris en gezond in zijn veldtenue – een zeer stille man, nog een beetje een vreemdeling in
zijn eigen huis. Hij is met zijn eigen sleutel binnengekomen, een sleutel die hij al deze vijf jaren als een amulet bij
zich heeft gedragen.”
[Anne Somerhausen, Brussel, 7 en 12 mei 1945] 142
Na zevenenvijftig maanden bezetting door nazi-Duitsland trokken op 2 september 1944
de geallieerde troepen het grondgebied van België binnen. De bevrijdingslegers bestonden uit
Britse, Amerikaanse, Canadese, Poolse, Nederlandse en Belgische strijdkrachten. Maar ook de
Franse, Tsjechoslowaakse, Noorse, Deense, Luxemburgse, Russische strijdkrachten en de
weerstandsbeweging werkten mee aan de bevrijding van België. Laatstgenoemde strijdkrachten
mogen niet onderschat worden. In de loop van de oorlog hadden de vele netwerken en
inlichtingsdiensten heel wat informatie ingezameld. Bovendien steunden ze de bevrijdingslegers
door hun sabotagedaden, antisabotageacties en de ontmijning van bruggen en wegen. Daarnaast
bezorgde de Gewapende Weerstand de pantsereenheden die een tekort aan lichte infanterie
hadden, ook de nodige manschappen om snel en veilig te kunnen oprukken.143
Mede door de bundeling van al deze strijdkrachten verliep de bevrijding van België in
sneltreinvaart. In sommige gemeenten ging het zo verrassend vlug dat vele inwoners niet eens de
kans kregen zich te realiseren dat het al voorbij was. Wanneer het gerucht zich verspreidde dat de
geallieerden arriveerden, haastten vele burgers zich naar de pleinen en markten, en zagen nog net
hoe de legertrucks of tanks alweer vertrokken. Ongeveer tachtig procent van het grondgebied
142 C. KRISTEL en H. PIERSMA, Ooggetuigen van de Tweede Wereldoorlog in meer dan honderd reportages, Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2005, pp. 203-205. 143 Zie hiervoor ondermeer: http://www.60jaar.be/nl/liberation/history/, geraadpleegd op 08.04.2008
53
werd in amper tien dagen bevrijd omdat er zo goed als geen natuurlijke grenzen waren waarachter
de Duitsers zich konden terugtrekken om vandaar de geallieerde opmars te stoppen.144
Begin september bevrijdden de Amerikanen het zuiden en stootten door naar de
Antwerpse haven; Britten, Canadezen en Polen maakten een snelle zegetocht door Brussel en
Vlaanderen.145 Op 6 september 1944 werd de streek rond Ieper, waaronder Langemark-
Poelkapelle, bevrijd. Torhout volgde op 7 september; Veurne, Tielt en Waregem op 8 september;
Brugge op 12 september. Tegen half september was het grootste deel van het Belgische
grondgebied bevrijd en vertraagde de opmars van het geallieerde leger. Vanaf september 1944 tot
maart 1945 vielen er toen namelijk V1- en V2-bommen op België, die vooral in Luik en
Antwerpen veel menselijk leed veroorzaakten. Vanaf december zette Hitler het Ardens
tegenoffensief in om opnieuw naar Brussel en Antwerpen te kunnen doorstoten. Het bloedde
dood in de sneeuw, met duizenden doden aan beide zijden.146
144 P. DEWEVER, op.cit., pp. 189-191. 145 E. WITTE en A. MEYNEN, De geschiedenis van België na 1945, Antwerpen: Standaard uitgeverij, 2006, p. 25. 146 Ibid., p. 26.
54
3. Brugge 3.1. De bevrijding van Brugge
“ Mijne Heeren, wij zijn nog allen onder den indruk van de uitbundige vreugde, die gansch onze bevolking
begeesterde den Dinsdagmorgen, waarop onze lang verwachte bevrijding, een blijde verwezenlijking was geworden:
gedurende vier lange en bange jaren hadden wij, voor de tweede maal in eene generatie, den hoon moeten dragen
eener bezetting, vanwege een vreemden indringer - altijd denzelfden - die de plechtige verplichting wederom had
aangegaan van onze neutraliteit te eerbiedigen en die wederom, op een brutale en bloedige wijze, ons land heeft
overrompeld en overmeesterd; onze bevolking onder den dwang heeft gehouden van een zogezegde nieuwe orde, die
zoo radikaal indruischt tegen onze zoo diep ingewortelde gevoelens van persoonlijke vrijheid: zoovele onzer
huisgezinnen in angst en rouw heeft gebracht, met den hatelijksten der dwangmiddelen: dezen van den verplichten
arbeid onder onze landgenooten, ten bate zelven van hen die ons hadden overweldigd.”
[Victor Van Hoestenberghe, burgemeester Brugge, 30 september 1944]147
Brugge zou op 12 september 1944 definitief bevrijd worden van de Duitse bezetters. In
de aanloop naar die bevrijding hing er een zenuwachtige sfeer in en rond de stad: de geallieerden
kwamen steeds dichterbij en zouden algauw de stad bereiken. In tegenstelling tot wat de meesten
hadden verwacht, waren het geen Amerikanen of Britten die Brugge zouden bevrijden: het waren
zowaar Canadezen. Op 8 september besloten de Duitsers zich al terug te trekken tot Nederland.
De inwoners werden door de Duitse bezetter verboden om op straat te komen, waardoor de
Duitse leegloop van Brugge quasi onopgemerkt voorbijging.148
Bij hun terugtrekking hadden de Duitsers alle Brugse bruggen opgeblazen. De stad was
nu voor de bevolking een geïsoleerd eiland geworden. De slag om Brugge was ingezet, want de
terugtrekking uit de stad was maar schijn. Al vlug volgden er bombardementen en gevechten
langs de Ringlaan. De eerste Canadese voorposten hadden via Sint-Andries een deel van de
andere randgemeenten bevrijd en zij stonden nu aan de rand van de stad. De reden waarom de
Duitsers Brugge niet zomaar uit handen gingen geven, was vanwege de strategische positie tussen
de haven van Zeebrugge en Gent. De verdedigingslinie die in de buurt was opgetrokken, had als
doel de geallieerde opmars zoveel mogelijk te vertragen, zodat zij niet optimaal van de haven in
147 Stadsarchief Brugge, Lokale almanakken en informatiegidsen - gemeenteblad, kast XVIIIb, “Stad Brugge - Gemeenteblad 1944”, Gemeenteraad 30 september 1944, pp. 217-218. 148 C. VLAEMINCK, “De bevrijding van Brugge (12 september 1944)”, in Brugsch Handelsblad, xx.xx.1974/24.
55
Antwerpen zouden kunnen profiteren.149 De geallieerde troepen werden, zoals op vele andere
plaatsen in Vlaanderen, geruggensteund door het plaatselijke verzet. In Brugge werkte het verzet
zelfs specifiek georganiseerd samen met de Canadese troepen, die hen voor bepaalde taken aan
het werk zette (bvb. patrouilles, wachtposten…).150 Uiteindelijk beperkten de
gevechtshandelingen zich tot een artillerieduel, enkele granaatinslagen en een paar Duitse
mitrailleursalvo’s, meestal over de stad heen. De bevrijdingshandelingen veroorzaakten maar één
dodelijk slachtoffer.151 Brugge was de Canadese bevrijders dankbaar voor de snelle en niet-
bloedige bevrijding. Majoor-Generaal H.W. Foster, die de Canadese troepen aanvoerde, werd
hierdoor tijdens de gemeenteraad van 16 juni 1945 uitgeroepen tot ereburger van de stad. Op 21
juli 1945, de nationale feestdag van België, zou dit plechtig worden geproclameerd.152
149 L. DE VISCH, De evolutie van de Brugse rand. De politieke en infrastructurele ontwikkeling van de gemeente Sint-Kruis tot de fusie binnen Groot-Brugge (1919-1971), Ugent, onuitgegeven licentieverhandeling, 2004, op http://www.ethesis.net 150 K. RAVYTS en J. RONDAS, Het Brugse 1940-1945, deel 2: bevrijding en staatsterreur, Kortrijk: Uitgeverij Groeninghe, 2001, pp. 70-73. 151 J. VAN HOUTTE, De geschiedenis van Brugge, Tielt: Lannoo, 1982, p. 439. 152 Stadsarchief Brugge, loc.cit., Gemeenteraad 16 juni 1945, p. 124, punt 14.
56
3.2. Gedenktekens in Brugge
1. Standbeeld voor de slachtoffers van de Rijksmiddenschool
Identificatiefiche BG 1
Naam?
Standbeeld voor de slachtoffers van de Rijksmiddenschool, WO I en II
Plaats?
Boomgaardstraat, Rijksmiddenschool (speelplaats)
Type?
Standbeeld - gebeeldhouwd gedenkteken
Materiaal?
Hardsteen
Uitvoerder
(specifiek)?
Octaaf Rotsaert (?)153
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Het standbeeld werd opgetrokken ter herinnering aan de gesneuvelde
leerlingen en personeelsleden tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog.
Het gedenkteken was bij het moment van bezichtigen onbereikbaar. Van
de foto (ruim tien jaar oud) valt alvast af te leiden dat het gedenkteken niet
in goede staat was.
Het gedenkteken stelt een man voor in ontbloot bovenlijf, het hoofd opzij
gebogen, de armen machteloos op de dijen rustend. Het komt dus wat
neerslachtig over, van overwinningssymboliek lijkt hier dan ook geen
sprake. De ‘Pro Patria’ onder deze gebeeldhouwde man, met daaronder het
wapenschild van Vlaanderen, wijst op een Vlaamse boodschap in een
Belgische context (Rijksmiddenschool). Het is wat vreemd dat hier niet
werd gekozen voor het Belgische wapenschild.
Oprichting en/of
Het jaartal waarin het gedenkteken werd opgetrokken, is tot dusver
153 “Informatiebrochure Honderd jaar Rijksmiddelbare school te Brugge 1850-1950”. Uitgegeven te Brugge, 1950, pp. 83-84.
57
inhuldiging?
onbekend. Hoogstwaarschijnlijk zal het, naar analogie van andere
‘gedeelde’ gedenktekens, opgetrokken zijn eind jaren ’10, begin jaren ’20.
De initiatiefnemers zijn wel bekend: het betreft de oudleerlingenbond van
de school.
2. Gedenkplaat voor de terugtocht van de Duitsers
Identificatiefiche BG 2
Naam?
Gedenkplaat voor de terugtocht van de Duitsers
Plaats?
Gentpoortvest, Gentpoort (linktertoren)
Type?
Gedenkplaat
Materiaal?
Witte natuursteen
Uitvoerder
(specifiek)?
Onbekend
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Deze gedenkplaat valt niet echt op aan de grote Gentpoort, maar is anno
2008 wel nog steeds in goede staat. Het gedenkteken herinnert specifiek
aan de terugtocht van de Duitsers uit de West-Vlaamse hoofdstad op 12
september 1944. Het wapenschild in de rechterbenedenhoek van de
gedenkplaat verwijst nog eens specifiek naar de stad Brugge, wat het
gedenkteken een soort van ‘WIJ hebben hen verslagen’-gevoel meegeeft.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Onbekend. De opdrachtgever was het stadsbestuur van Brugge.154
3. Gedenkplaat ter herdenking van de gesneuvelde personeelsleden van de R.T.T.
154 A. VANHOUTRYVE, Brugse gedenkstenen en herdenkingsplaten, Brugge: s.l., 1990, p. 222.
58
Identificatiefiche BG 3
Naam?
Gedenkplaat voor de gesneuvelde personeelsleden van de R.T.T. (WO I en II)
Plaats?
Hoogstraat 8, R.T.T.-gebouw
Type?
Gedenkplaat
Materiaal?
Grijze marmer
Uitvoerder
(specifiek)?
Onbekend
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Deze gedenkplaat lijkt anno 2008 verdwenen te zijn. Het R.T.T.-gebouw
wordt vandaag verbouwd tot een modern hotel. Het achtergebouw wordt
zelfs gesloopt. Misschien houden de hoteluitbaters nog wel een plaatsje
voor deze gedenkplaat, maar dat kan enkel de toekomst uitwijzen.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Aangezien dit een gedeeld gedenkteken betreft, werd het gedenkteken al
op 11 maart 1923 onthuld. De plechtigheid voor de herdenking van de
slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog vond plaats op 27 juni 1948. De
heer Henry, vertegenwoordiger van toenmalig minister Van Acker, leidde
de ceremonie.155
4. Gedenkplaat van alle politieke gevangenen overleden te Dachau
Identificatiefiche BG 4
Gedenkplaat van alle politieke gevangenen overleden te Dachau
155 s.n., “Het Gewest Brugge herdenkt zijn slachtoffers”, in Brugsche Courant en Woensdagblad, 30.06.1948/1.
59
Naam?
Plaats?
Karthuizerinnenstraat, militaire kapel
Type?
Gedenkplaat
Materiaal?
Witte marmer, uitgehouwen zwarte letters
Uitvoerder
(specifiek)?
Onbekend
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Deze mooie witte gedenkplaat valt in de Karthuizerinnenstraat sterk op.
Ze hangt bovendien temidden van allerlei andere gedenktekens voor zowel
de Eerste als de Tweede Wereldoorlog. De gedenkplaat spreekt voor zich:
ze hangt er om de politieke gevangenen te herdenken uit Dachau.
Binnenin de kapel hangt exact dezelfde gedenkplaat.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Onbekend
5. Gedenkplaat van alle slachtoffers van de stad Brugge
Identificatiefiche BG 5
Naam?
Gedenkplaat voor alle slachtoffers van de stad Brugge (WO I en II)
Plaats?
Karthuizerinnenstraat, militaire kapel
Type?
Gedenkplaat
Materiaal?
Witte marmer
60
Uitvoerder
(specifiek)?
Onbekend
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Deze grote gedenkplaat hangt naast zes andere gedenkplaten (waaronder
vijf platen voor de slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog) en valt dus
zeker en vast op in het straatbeeld. Zowel de militairen, terechtgestelden
en politieke gevangenen die overleden tijdens de Tweede Wereldoorlog
worden hierop herdacht. De namen worden alfabetisch gerangschikt. Deze
gedenkplaat vormt in feite een geheel met de zes andere. Op de
gedenkplaten zien we afwisselend de wapenschilden van België, West-
Vlaanderen en Brugge verschijnen. De druiventrossen die rond de
wapenschilden gedrapeerd zijn, duiden op de overwinning. De
gedenkplaten verkeren vandaag nog in zeer goede staat, wat te danken is
aan het stadsbestuur van Brugge. Reeds in 1949 kregen de platen een
eerste opfrissingsbeurt, een bedrag van 25.000 fr. werd door Stad Brugge
gesubsidieerd.156
Oprichting en/of
inhuldiging?
Op 22 december 1945 werd in de gemeenteraad beslist om de twee
gedenkplaten (BG4 en BG5) voor de slachtoffers van de Tweede
Wereldoorlog op te hangen in de Karthuizerinnenstraat. De stad
sponsorde 50.000 fr..157
Onversteend
verleden?
Over Irene Bruynooghe, een willekeurig geselecteerde naam op de
gedenkplaat, werd niets teruggevonden in de archieven van de Dienst
Oorlogsslachtoffers. Ze was een burgerlijk slachtoffer: dat is het enige wat
vandaag nog over haar kan verteld worden. Sommige levensverhalen van
oorlogsslachtoffers verdwijnen nu eenmaal in de grote hoop. Aangezien de
namen van de burgerlijke slachtoffers waarschijnlijk niet veel gingen
opleveren, werd overgestapt naar de militaire slachtoffers. Hier werd de
naam Gaston Zwaenepoel gekozen, sergeant van het 24ste Leger uit België.
156 Stadsarchief Brugge, Lokale almanakken en informatiegidsen - gemeenteblad, kast XVIIIb, “Stad Brugge - Gemeenteblad 1949”, Gemeenteraad 19 november 1949, pp. 421-422, punt 30. 157 Ibid., Gemeenteraad 22 december 1945, pp. 525-526, punt 22.
61
Gaston Zwaenepoel werd geboren in Essen (provincie Antwerpen) op 24
oktober 1912. Zijn ouders woonden echter in Brugge, waar Gaston dan
ook zijn jeugd doorbracht. Als burger oefende hij het beroep van
postklerk uit. Op 25 september 1931 meldde hij zich aan bij het militaire
rekruteringsbureau te Brugge en werd ingeschreven voor veertien
maanden dienst. Hij promoveerde al vlug tot korporaal en werd in 1933
zelfs sergeant. Een militaire carrière lag voor zijn voeten. De veertien
maanden dienst werden al vlug omgezet in enkele jaren.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog vocht hij in zijn functie als sergeant bij
de Vierde Regimentslinie. Op 12 mei 1940, bij het krieken van de dag in
Lummen, kreeg Gaston de opdracht om een kanon op te stellen. Dit
moest mede het Albertkanaal helpen te verdedigen tegen de steeds verder
oprukkende Duitse troepen. Terwijl hij hiermee bezig was, werd hij plots
getroffen door Duits artillerievuur. Hij was op slag dood. Postuum kreeg
Gaston door het Ministerie van Landsverdediging in 1946 het
Oorlogskruis met Palm en het Kruis van Ridder in de Orde van Leopold
II.158
158 Algemene Directie Human Resources (Dienst Defensie), dossier 083955672, Gaston Zwaenepoel.
62
6. Gedenkplaat voor de zwemkampioen J. Guilini-Cambier
Identificatiefiche BG 6
Naam?
Gedenkplaat voor J. Guilini-Cambier
Plaats?
Lauwerstraat 15, zwembad Guilini
Type?
Gedenkplaat
Materiaal?
Brons
Uitvoerder
(specifiek)?
Octaaf Rotsaert (beeldhouwer)
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Deze gedenkplaat geeft een portretbuste weer van Guilini in zwempak. We
vinden ook een Belgische leeuw en ‘Belgique’ terug. Vlaamsgezind is deze
gedenkplaat dus alleszins niet. Rechtsboven zien we het embleem van de
Brugse zwemclub afgebeeld. Onder de afgebeelde buste vinden we ook
kort het heldenverhaal van Guilini terug. De gedenkplaat lijkt niet
onderhevig te zijn aan erosie.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Onbekend
Onversteend
verleden?
Jan Guilini werd geboren op 29 juni 1912 te Blankenberge. De zeelucht
deed hem blijkbaar goed: op jonge leeftijd won hij al vlug het Belgisch
zwemkampioenschap en werd hij recordhouder op verschillende
afstanden. Hij trad in het huwelijk met een zekere Aline (familienaam
63
onbekend, evenals de datum van het huwelijk) en was vader van drie
kinderen: Rita, Carlos en Nicole. In 1941 kreeg hij nog de nationale Trofee
voor Sportverdienste van het jaar in de categorie zwemmen.159 Naast zijn
‘hobby’ als zwemmer oefende hij het beroep van hotelhouder uit. Maar
naast sportman in hart en nieren, was Guilini ook een man van het verzet.
Van de Duitse bezetting moest hij niets weten, hij probeerde de bezetters
te boycotten. En daar zouden zijn zwemcapaciteiten bij gebruikt kunnen
worden...
Op 11 oktober 1941 redde hij namelijk, in volle zee, vijf in doodsgevaar
verkerende Engelse R.A.F.-piloten. Bovendien bespioneerde hij ook de
Duitsers: in die hoedanigheid was hij medewerker van de Engelse
inlichtingsagent Guy Stinglhamber.160 Op 3 maart 1942 kwam er echter
een abrupt eind aan de verzetsactiviteiten van Jan Guilini: hij werd, te
Blankenberge, aangehouden op grond van “spionage en hulpverlening aan
de vijand”. Harde ondervragingen en folteringen werden zijn lot. Hij
belandde al snel in de gevangenis van Bochum, waar hij verbleef tot 22
mei 1943. Van daaruit werd hij verplaatst naar het tuchthuis van Hameln
en vervolgens naar de gevangenis van Maagdeburg. Op 6 januari 1944
werd hij door het Volksgericht van Berlijn veroordeeld tot de doodstraf
door onthoofding. Op 22 mei 1944 werd deze straf uitgevoerd in
Brandenburg. Guilini moest nog 32 jaar worden…
Zijn vrouw Aline ontving op 18 november 1949 een bevestiging dat ze
recht had op het ‘pensioen’ van Guilini, omdat hij postuum de titel van
Politiek Gevangene en Begunstigde van het Statuut had verkregen.161
159 Zie hiervoor de erelijst van de Nationale Trofee voor Sportverdienste op http://www.belgium.be/eportal/application?languageParameter=nl&pageid=contentPage&docId=7501, geraadpleegd op 16.05.2008. 160 SOMA, mic 139/19, “Documenten betreffende Oskar Marcel Van Impe, Emile Binet, Jan Anton Guilini, Robert Claeys, Albert Cambier, Bertha Van Sevenant. Annklacht wegens spionage en samenwerking met ene geparachuteerde Britse agent, Stinglhamber (Belg in Zuid-Afrika) en de eveneens geparachuteerde "Funker" Van Impe” 161 Voor deze tekst is, tenzij anders vermeld, geput uit Dienst Oorlogsslachtoffers (FOD Sociale Zekerheid), dossiers Jan Anton Guilini.
64
7. Standbeelden van een bizon ter herinnering aan de bevrijding van Brugge door Canadese troepen
Identificatiefiche BG 7
Naam?
Standbeelden van een bizon ter herinnering aan de bevrijding van Brugge door Canadese troepen
Plaats?
Leopold I-laan, Canadabrug, net buiten het centrum, in Kristus-Koning
Type?
Standbeeld(en)
Materiaal?
Brons
Uitvoerder
(specifiek)?
Octaaf Rotsaert (beeldhouver), Vindevogel (?), Honoré D’Hollander (aannemer)
Beschrijving en
interpretatie?
Ontstaans-
geschiedenis?
Staat anno 2008?
Deze zeer opvallende en in goede staat verkerende standbeelden stellen
bizons voor. Dit diersymbool drukt de moed en de kracht van de
Canadese troepen bij de bevrijding van Brugge uit. De bizon staat
bovendien in aanvalshouding, wat wijst op de onverschrokkenheid en
vastberadenheid waarmee de Canadese troepen tewerk gingen tegen de
Duitse bezetters. Op de sokkel van het rechtse beeld staat ‘Canadabridge’
geschreven. De brug waar de bizons bijhoren, kan dus ook gezien worden
als een apart gedenkteken voor de Canadese bevrijders. Op het rechtse
standbeeld worden enkel Engelse zinnen weergegeven: ‘This bridge was
erected in memory of the Canadian forces, who liberated the City of Bruges on
September the 12th 1944’. Op de linkerbizon zien we dezelfde tekst in het
Nederlands verschijnen.
De eerste idee om dit gedenkteken op te richten, werd geopperd tijdens de
Brugse gemeenteraad van 3 februari 1945. Het gedenkteken moest “de
geestdrift die toen heerschte onthouden. De Canadeezen hebben dat onthouden, en wij
65
zullen het ook onthouden. Daarom willen wij ook een herinnering aan de bevrijding van
Brugge”.162 De Canadabrug zou in aanvang de Manitobabrug heetten,
genaamd naar de Canadese 12de Dragonders van Manitoba, die het eerst
Brugge binnenrukten.163 Uiteindelijk werd toch beslist om de naam
Canadabrug te behouden. De Leopold-I-Laan werd bovendien omgedoopt
tot Canadalaan, wat gezien kan worden als nog een gedenkteken voor de
Canadese bevrijders. Langs de Canadalaan werden er grote esdoorns
geplaatst, een typisch Canadese boomsoort.164 De gedenktekens kostten in
totaal 1.128.478, 20 fr., een bedrag dat door de stad Brugge werd
betaald.165
Oprichting en/of
inhuldiging?
Op 12 september 1948 werd dit monument onthuld door Victor Doré,
ambassadeur van Canada te Brussel. Ook enkele afgevaardigden van het
Canadese leger waren aanwezig. 166 In feite had het gedenkteken al drie jaar
eerder, op 12 september 1945 moeten ingehuldigd worden, maar wegens
nalatigheid van het stadsbestuur (en tijdsgebonden omstandigheden) werd
de oprichting (en onthulling) telkenmale uitgesteld.167
162 Stadsarchief Brugge, Lokale almanakken en informatiegidsen - gemeenteblad, kast XVIIIb, “Stad Brugge - Gemeenteblad 1945”, Gemeenteraad 3 februari 1945, p. 62, punt 19. 163 Ibid., Gemeenteraad 16 juni 1945, p. 125, punt 15. 164 Ibid., Gemeenteraad 22 december 1945, pp. 522-525, punt 21. 165 Ibid., Gemeenteraad 7 februari 1948, pp. 48-49, punt 5. 166 s.n., “De bevrijdingsfeesten te Brugge” in Brugsche Courant en Woensdagblad, 11.09.1948/1. en Stadsarchief Brugge, loc.cit., Gemeenteraad 1 augustus 1947, p. 331. 167 Ibid., Gemeenteraad 25 augustus 1945, p. 246, punt 28.
66
8. Gedenkplaat voor de gesneuvelde personeelsleden van de Post
Identificatiefiche BG 8
Naam?
Gedenkplaat voor de gesneuvelde personeelsleden van de Post (WO I en II)
Plaats?
Markt, postgebouw (linkerzijde)
Type?
Gedenkplaat
Materiaal?
Brons
Uitvoerder
(specifiek)?
Poortman - Deconinck (?)
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Bovenaan het gedenkteken vinden we het Belgisch wapenschild terug en
een afbeelding van palmtakken. De palmtakken staan symbool voor de
overwinning. Ook de posthoorn is afgebeeld, die uiteraard verwijst naar
het feit dat de gesneuvelde personen die afgebeeld worden allen
personeelsleden bij De Post waren. De gedenkplaat is in feite niet goed
zichtbaar of trekt in alle geval de aandacht niet naar zich toe. Ook de staat
waarin de gedenkplaat zich bevindt, is allesbehalve optimaal.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Onbekend
9. Gedenkplaat voor R. Meertens
Identificatiefiche BG 9
Naam?
Gedenkplaat voor Raoul Meertens
Plaats?
Minderbroederstraat B 18
67
Type?
Gedenkplaat
Materiaal?
Brons
Uitvoerder
(specifiek)?
Etienne De Wispelaere (beeldhouwer)
Beschrijving en
interpretatie?
Ontstaans-
geschiedenis?
Staat anno 2008?
Deze gedenkplaat verwijst specifiek naar Raoul Meertens: het medaillon
beklemtoont dit nogmaals. Wapenschilden zijn hier niet op terug te
vinden, enkel wat bloemen worden afgebeeld. Deze verwijzen naar rouw
en verdriet.
Dit gedenkteken werd in het voorjaar van ’45 eerst opgesteld in het
Astridpark onder toedoen van de heer Goossens, promotor van het
opgerichte Comité Raoul Meertens. Het ging hier echter om een voorlopig
gedenkteken en niet om de gedenkplaat die anno 2008 terug te vinden is.
Via een geldinzameling in de buurt, die 16.366 fr. opbracht, kon de
gedenkplaat er pas komen. Uiteindelijk kwam de gedenkplaat te hangen
boven de voordeur van het huis waar Raoul tijdens de oorlogsjaren
verbleef.168 Te midden het straatbeeld valt dit gedenkteken echter niet op.
Ook de toenemende erosie zorgt ervoor dat het in de straatdrukte
verdwijnt.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Op 30 juni 1946 werd deze afgewerkte gedenkplaat onthuld in
aanwezigheid van talrijke prominente figuren zoals het voltallige Brugse
stadsbestuur, generaal Bonnevie en vertegenwoordigers van oud-
strijdersverenigingen en schoolhoofden.169
Onversteend
verleden?
Raoul Meertens werd op 13 juni 1925 geboren te Brugge. Toen de oorlog
uitbrak, was hij pas afgestudeerd met grootste onderscheiding aan de
168 M. JACOBS, Zij, die vielen als helden. Deel 2: Inventaris van de oorlogsgedenktekens van de twee wereldoorlogen in West-Vlaanderen, Brugge, 1995, p. 67. en UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Brugge, interview met Mark Braet (V). 169 s.n., Historiek over de Raoul Meertens Hulde, Brugge: uitgegeven door Comité Raoul Meertens, 1946, pp. 5-7.
68
humaniora. Deze slimme jongen wou niet onder het juk van de nazi’s
leven en besloot op 13 november 1943 toe te treden tot het Belgische
partizanenleger. En daar was hij allesbehalve passief: van het moment van
toetreding tot zijn arrestatie berokkende hij de Duitse bezetters enorm veel
schade. Om een voorbeeld te geven, nemen we de maand mei van het jaar
1944 onder de loep. Daarin liet hij treinen ontsporen in Maria-Aalter en
omstreken, de “rame Westinghouse-freins werd door hem doorgesneden in de haven
van Brugge, alzoo gansch de rame blokkeerende en buiten dienst stellende”, hij
lanceerde te Sint-Michiels enkele bommen waardoor het Marine
Uitzendingsstation in de buurt werd vernietigd, hierbij vielen honderden
Duitse doden en gekwetsten,… Tal van sabotageactiviteiten, gewapende
acties en harde aanvallen voerde de jonge Meertens uit. Op 1 juni 1944
werd hij door de Geheimfeldpolizei aangehouden. Op dat moment vervulde
hij het ambt van Bataljonsadjunct bij de Districtscommandant van het
verzet te Brugge. Alle gepleegde feiten kwamen aan het licht: Meertens
werd waarschijnlijk verklikt. Hij verbleef een maand in de gevangenis van
Brugge en werd als vrijschutter ter dood veroordeeld. In juli 1944 werd hij
te (Steen)Brugge gefusilleerd op 19-jarige leeftijd. Zijn lichaam werd
overgebracht naar Oostakker, waar het werd begraven. De familie werd
meteen op de hoogte gebracht van het verschrikkelijke nieuws. Twee
maanden later zou Brugge bevrijd worden en werd het lichaam van Raoul
Meertens terug opgegraven en overgebracht naar het stedelijk kerkhof in
Brugge.
Meertens werd in november 1945 de titel van Politieke Gevangene en
Begunstigde van het Statuut postuum gegeven. Zijn vader en moeder,
René Meertens en Godelieve van Vlaenderen, trokken aldus pensioen voor
hun overleden zoon. Dat bedroeg 2000 fr. per maand. Dit is natuurlijk
vreemd: Raoul was nog maar pas afgestudeerd en verdiende nog geen geld.
Hij kon dus onmogelijk financieel iets bijgedragen hebben tot het
gezinsinkomen voor het uitbreken van de oorlog. In juli 1947 kwam ook
de overheid tot deze conclusie: de Staat vroeg, hoe hard dit ook klinkt,
maar liefst 57.000 fr. terug aan de ouders van Raoul. Zij konden niet
170 Voor deze tekst is, tenzij anders vermeld, geput uit Dienst Oorlogsslachtoffers (FOD Sociale Zekerheid), dossiers Raoul Meertens.
69
anders dan zich hier bij neer te leggen.170
70
10. Gedenkplaat voor de gesneuvelde leraars en de leerlingen
Identificatiefiche BG 10
Naam?
Gedenkplaat voor de gesneuvelde leraars en de leerlingen
Plaats?
Potterierei 12-14, St.-Leocollege
Type?
Gedenkplaat
Materiaal?
Zwarte marmer
Uitvoerder
(specifiek)?
Onbekend
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Deze gedenkplaat kon tijdens het onderzoek niet worden bezichtigd,
aangezien ze diep verborgen in het Sint-Leocollege (kapel) zit. Op de
gedenkplaat vinden we een sprekende boodschap terug: ‘Uit liefde voor het
vaderland hadden zij hun leven veil dankbare hulde van de Oud-Studentenbond en het
Sint-Leocollege aan hen die vielen in de wereldoorlog 1940-1945. Geen liefde zonder
offer’. Het grote Belgisch wapenschild dat zich temidden de alfabetisch
gerangschikte slachtoffers bevindt, maakt duidelijk dat het hier om een erg
Belgisch getint gedenkteken gaat.
Oprichting en/of
inhuldiging?
De oud-studentenbond en het schoolbestuur waren de drijvende kracht
achter dit gedenkteken, wat duidelijk is af te lezen van de afgebeelde
zinnen. De gedenkplaat werd onthuld op 27 november 1947.171
171 s.n., Zestigjarig bestaan St.-Leocollege Brugge, 29 mei 1950, 1890-1950, Brugge: s.l., 1950, pp. 15-16.
71
11. Gedenkplaat voor José Dewit
Identificatiefiche BG 11
Naam?
Gedenkplaat voor José Dewit
Plaats?
Schaarstraat 88
Type?
Gedenkplaat
Materiaal?
Brons
Uitvoerder
(specifiek)?
Onbekend
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Deze gedenkplaat trekt de aandacht van de passant niet door de drukke
straat en de vervallen toestand waarin het gedenkteken zich bevindt. Op
de gedenkplaat vinden we geen wapenschilden of andere symbolen en
tekens terug. Enkel de tekst ‘Ter herinnering aan den helfdhaftigen jongen man José
Dewit alhier geboren op 1 dec. 1926 en als Politiek gevangene te Brunswijk in
Duitschland overleden op 7 nov. 1944.’
Oprichting en/of
inhuldiging?
Onbekend
Onversteend
verleden?
José Dewit, geboren op 1 december 1926 in Brugge, was toen de oorlog
uitbrak leerling aan de Brugse R.M. Jongenschool. Als jonge knaap
belandde hij op 1 september 1943 in het Brugse verzet, genaamd de
Brugsche Vrije. Per maand verspreidde hij een twintigtal stuks van illegale
publicaties zoals La Libre Belgique, Rode Vaan, Brugsche Vrije… José werd
echter verklikt en aldus gearresteerd. Op 24 maart 1944, omstreeks elf uur
in de voormiddag, stormde de Geheimfeldpolizei in het klaslokaal van de
72
jongensschool binnen en nam hem gevangen. Zonder veel weerstand liet
hij zich meevoeren. Hij belandde in de gevangenis van Brugge. Daarna
volgden de gevangenissen en tuchthuizen zich snel achter elkaar op: Sint-
Gillis (tot 24 juni 1944), het kamp van Beverloo (tot 12 augustus 1944),
terug Sint-Gillis (tot 17 augustus 1944), Bonn (tot 22 augustus 1944),
Anraedt (tot 24 september 1944) en uiteindelijk Wolfenbüttel (tot 7
november 1944). Voor de toen zeventienjarige Dewit moeten deze
gevangenissen een ware hel geweest zijn. Maar het ergste moest nog
komen: hij werd ter dood veroordeeld door onthoofding. Op 7 november
1944 werd deze straf uitgevoerd in Wolfenbüttel. Zijn thuisstad was op dat
moment al bijna twee maanden bevrijd. Postuum kreeg hij de titel
Weerstander in de Sluikpers, waardoor zijn ouders (en de overheid)
dachten dat ze aanspraak konden maken op een pensioen. Aanvankelijk
verkregen ze dit, maar in 1952 werd het pensioen ingetrokken (José Dewit
was minderjarig en had er dus geen recht op): Theodore Dewit en Blanche
Beuckels moesten 25.600 fr. terugdragen.172
12. Gedenkplaten voor de gesneuvelde oud-leerlingen van het Koninklijk Atheneum
Identificatiefiche BG 12
Naam?
Gedenkplaten voor de gesneuvelde oud-leerlingen van het Koninklijk Atheneum (WO I en WO II)
172 Voor deze tekst is, tenzij anders vermeld, geput uit Dienst Oorlogsslachtoffers (FOD Sociale Zekerheid), dossiers José Dewit.
73
Plaats?
Ste.-Clarastraat 46, Koninklijk Atheneum
Type?
Gedenkplaten
Materiaal?
Hardsteen - witte natuursteen
Uitvoerder
(specifiek)?
Onbekend
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Ook dit gedenkteken kon niet worden gefotografeerd omdat het in (of
aan) een schoolgebouw hangt. De namen op de gedenkplaat, die zowel
slachtoffers van de Eerste als de Tweede wereldoorlog herdenken, worden
niet in alfabetische volgorde weergegeven. Enkel het rechterpaneel gaat
specifiek over de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Het
wapenschild van België prijkt tussen de lijsten met slachtoffers: van
Vlaams-nationalisme is hier dus (wederom) geen sprake.
Oprichting en/of
inhuldiging?
De gedenkplaat voor de Eerste Wereldoorlog werd onthuld op 18 juli
1921. De oud-leerlingenbond zette zich na de Tweede Wereldoorlog in
voor een nieuw monument voor de recente slachtoffers: zo werd de
tweede gedenkplaat op 22 juni 1947 onthuld.173
13. Gedenkplaat voor Z.E.H. E. De Neckere
Identificatiefiche BG 13
Naam?
Gedenkplaat voor Z.E.H. E. De Neckere
173 G. VANCOMPERNOLLE, Geschiedenis van het Koninklijke Atheneum te Brugge, 1850-1950, s.l., 1951, pp. 47-48.
74
Plaats?
St.-Maartensplein, St.-Walburgakerk
Type?
Gedenkplaat
Materiaal?
Koper
Uitvoerder
(specifiek)?
Onbekend
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Deze gedenkplaat valt niet echt op door haar kleine oppervlakte (30 x 40 x
3cm) in de grote kerk. De gegraveerde tekst verwijst naar priester E. De
Neckere, die overleed op 10 november 1942. Hier vinden we noch
symbolen, noch tekens op terug.
Oprichting en/of
inhuldiging?
De gedenkplaat werd pas in het jaar 1986 in de kerk opgehangen.174
Waarom dit zo laat gebeurde (ze dateert van oudere datum), is ongekend.
De gedenkplaat kwam er op initiatief van een zekere Sint-Lodewijksgroep.
174 M. JACOBS, op.cit., deel 2, p. 72.
75
14. Gedenkplaat voor de gesneuvelde leerlingen van het St.-Lodewijkscollege
Identificatiefiche BG 14
Naam?
Gedenkplaat voor de gesneuvelde leerlingen van het St.-Lodewijkscollege (WO I en WO II)
Plaats?
Zilverpand, via Zilverstraat
Type?
Gedenkplaat
Materiaal?
Witbeige marmer
Uitvoerder
(specifiek)?
Onbekend
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Deze ‘gedeelde’ gedenkplaat beeldt een soldaat uit in vechtuitrusting die
knielt met gevouwen handen voor de gekruisigde Christus. Zo krijgt dit
gedenkteken duidelijk een christelijk tintje. De soldaat knielt, als kleine
mens, voor God. Op de grond zien we een dolk met schede, die verwijst
naar het buitgemaakte wapenarsenaal. Op de achtergrond valt ook nog het
Belfort en de O.-L.-Vrouwekerk van Brugge te onderscheiden. Andere
afbeeldingen zijn doorheen de loop der jaren te onduidelijk geworden.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Het gedenkteken werd ingewijd op 2 november 1920 door monseigneur
G.J. Waffelaert in de kapel van het St.-Lodewijkscollege. In 1946 werden
dan de namen van de slachtoffers van WO II toegevoegd. Op 30
november 1986 werd het gedenkteken opnieuw onthuld nadat het een
aantal jaren in de vergetelheid was geraakt na de verhuizing van het St.-
Lodewijkscollege naar de Magdalenastraat.175
175 Ibid., p. 76, P. REYNAERT, “Oorlogsgedenktekens Sint-Lodewijkscollege terug”, in Het Volk, xx.11.1986/s.p. en J. GELDHOF, Haec Olim Meminisse Juvabit, s.l., 1972, p. 28.
76
4. Langemark - Poelkapelle 4.1. De bevrijding van Langemark - Poelkapelle “Er gebeurden vele domme, domme, domme dingen en domme feiten. Ja, mensen die ze uit hun huis sleurden,
mensen die ze aftroggelden hier te Langemark. Grauwe is doodgeschoten geweest. Ja, hij was wel Duitsgezind,
maar in feite had hij niemand iets misdaan. Niets dat ik weet… Echt willen buitenkomen en willen tonen dat ze
er waren.”
[ André Mahieu, ooggetuige bevrijding Langemark-Poelkapelle, op 6 maart 1994]176
Over de bevrijding in september ’44 van deze klene gemeente in de omstreek van Ieper, is
nergens iets terug te vinden in de literatuur. Vooral de Eerste Wereldoorlog, waarvan het
westelijk front bijna letterlijk in Langemark lag, staat in de literatuur centraal. Langemark-
Poelkapelle werd bevrijd op 6 september 1944, waarschijnlijk door de Eerste Poolse
Pantserdivisie. Die divisie bevrijdde immers Ieper en de omliggende gebieden.177 Een ooggetuige
van de bevrijding spreekt echter telkens van “Engelsmannen”.178 Als we de route van de
Canadese bevrijders volgen, komen we inderdaad niet terecht in Langemark-Poelkapelle. Het
waren dus de Engelsen die deze gemeente begin september bevrijdden van de Duitse bezetters.
Langemark-Poelkapelle werd zonder veel strijd ingenomen.
Na de oorlog kwam Langemark-Poelkapelle wel in een economisch neergaande spiraal
terecht. De hele streek had het moeilijk om te overleven. De opkomst van de tertiaire sector ging
aan de agrarische Westhoek min of meer voorbij, met alle harde gevolgen van dien. Te
Langemark-Poelkapelle, net als in Ieper, is men er evenwel met brio in geslaagd de dreigende
verpaupering tegen te gaan, door zich meer en meer te gaan enten op het oorlogstoerisme.179
176 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, L-P, interview met André Mahieu (NV).. 177 http://www.wandelpaden.com/ieper.html, geraadpleegd op 24.05.08 178 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, L-P, interview met André Mahieu (NV). 179 M. CLAES, Oorlog zonder einde. De herdenking van de Eerste Wereldoorlog te Ieper, Ugent, onuitgegeven licentieverhandeling, 2001, op http://www.ethesis.net
77
4.2. Gedenktekens in Langemark - Poelkapelle
1. Gedenkplaat voor de slachtoffers van de wijk Madonna, overleden in de concentratiekampen, en voor de geredde piloot B. Malinowski
Identificatiefiche LG 1
Naam?
Gedenkplaat voor de slachtoffers van de wijk Madonna, overleden in de concentratiekampen, en voor de geredde piloot B. Malinowski
Plaats?
Parochie Madonna, Klerkenstraat, O.L.-Vrouwekerk
Type?
Gedenkplaat
Materiaal?
Zwart marmer
Uitvoerder
(specifiek)?
Onbekend
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Dit intacte gedenkteken hangt goed zichtbaar aan de voorgevel van de
O.L.-Vrouwekerk. Dat het christelijk getint is, bewijst het kruis bovenaan
het gedenkteken, met de bijpassende tekst ‘Verrezen Christus onze enige hoop!’.
Het gedenkteken werd opgericht voor de mensen van de Langemarkse
parochie Madonna die omkwamen in Duitse concentratiekampen bij een
reddingsactie voor de R.A.F.-piloot Bronislaw Malinowski.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Naar aanleiding van een herdenkingsplechtigheid op 9 mei 1976 ter ere
van de vier slachtoffers (Michel Buyse, Adolf Coryn, Jules Opsomer en
Arthur Verhoustraete) werd dit gedenkteken opgericht in opdracht van
Michel Salomez, chef van de voormalige AS-Weerstandsgroepering uit de
Tweede Wereldoorlog. Dat dit gedenkteken pas toen werd opgericht, is
grotendeels te verklaren omdat Malinowski zelf aanwezig was op deze
plechtigheid en men iets ‘speciaals’ moest doen.180
180 P.R., “Langemark lacht, weent en diskuteert met Malinowksi: Geredde piloot van de R.A.F. op herdenkingsfeest, in: Wekelijks Nieuws (Poperingenaar), 07.09.1976/5A.
78
Onversteend
verleden?
De vier namen verwijzen naar vier personen die hun hulp bij de
ontsnappingspoging van Malinowski met hun leven hebben moeten
bekopen in de Duitse concentratiekampen…
In een hevig gevecht op 8 september 1943 tussen Duitse Messerschmits en
Engelse Spitfires boven Langemark-Madonna werd de Spitfire van
Malinowksi getroffen. De piloot was aan de rechterdij- en knie gewond,
maar kon zijn vliegtuig tijdig verlaten.
Twee mannen, Jules Opsomer en Arthur Verhoustraete hadden het
gevecht gevolgd en zorgden ervoor dat de piloot veilig vanuit het bos naar
de hoeve van Adolf Corijn kon gaan. Daar werd hij goed opgevangen en
kreeg hij kleren van Michel Buyse. Later werd Malinowski verstopt in het
bos van Jules Opsomer.
De redding van Malinowski werd georganiseerd door Michel Salomez, die
toen chef was van de AS-Weerstandsgroepering. Samen met Jules
Opsomer slaagde hij erin de piloot uit het door de Duitsers omsingelde
bos te smokkelen. Per fiets reden Salomez en Malinowski naar de hoeve
van een zekere Arthur Sercu in Poelkapelle. Via verscheidene wegen
belandde Malinowski, gewond door de vliegtuigcrash, in het hospitaal van
Ieper. Door de goede zorgen van dokter Ronse kwam hij weer spoedig op
de been. Uiteindelijk werd Malinowksi op 20 september 1943 al terug
opgehaald door enkele onbekende mannen. Via Menen, Luik, Frankrijk en
over Gibraltar geraakte de piloot heelhuids in Engeland waar hij weer in
dienst trad.
Tijdens een razzia van de Duitsers bij een zekere de Groote uit Houthulst,
lid van het verzet, werd er een rapport gevonden over de reddingsoperatie
waarin de namen van de belangrijkste medewerkers werden vermeld. Op
19 januari 1944 werden Jules Opsomer en zijn zoon Albert, Adolf Corijn
en Michel Buyse door de Feldgendarmerie gearresteerd en moesten ze schuld
bekennen. Arthur Verhoustraete wist te ontkomen, maar werd acht dagen
181 J. ROEDTS, “Terug in Langemark: de oorlogsheld die 500.000 fr. waard was: Vier dorpelingen stierven om piloot te redden, in Het Nieuwsblad, 27.04.1976/s.p. en s.n., “Monumenten en begraafplaatsen uit de Wereldoorlog, in Informatiebrochure, Langemark-Poelkapelle, 1990, pp. 16-19 182 P. MOREAU, Systematiek en willekeur. Het verhaal van de politieke gevangenen uit het arrondissement Mechelen, Berchem: EPO, 2004, op http://www.getuigen.be/, geraadpleegd op 17.05.2008. 183 Voor deze tekst is, tenzij anders vermeld, geput uit Dienst Oorlogsslachtoffers (FOD Sociale Zekerheid), dossiers Jules Opsomer.
79
voor de bevrijding opgepakt en weggevoerd. Net als Opsomer, Coryn en
Buyse stierf hij in een Duits concentratiekamp. Andere verzetslieden die
bij de operatie waren betrokken, overleefden alles. Verzetsleider Michel
Salomez werd zelfs nooit opgepakt.181
Als we een naam van op het monument van dichtbij bekijken, namelijk die
van Jules Opsomer, komen we nog meer in de realiteit van ’40 - ’45
terecht. Deze man werd in Langemark geboren op 31 augustus 1880. Hij
was landbouwer in hart en nieren: in zijn vrije tijd oefende hij zelfs het
beroep van boomkweker uit. Toen de oorlog uitbrak belandde Jules in de
weerstand. Toen Borislaw Malinowski op 8 september 1943 uit de hemel
viel, was Jules, samen met Arthur Verhoustraete, als eerste bij de piloot.
Hij borg hem op, onderhield hem en zette de piloot terug op pad (cf.
supra). Deze daad ging in het dorp natuurlijk niet onopgemerkt voorbij.
Meer en meer mensen wisten dat Jules iets met het ‘in veiligheid brengen
van een R.A.F.-piloot’ te maken had. Jules werd dan ook verklikt door
iemand uit de gemeenschap. Toen tijdens een razzia in Houthulst (cf.
supra) ook nog documenten gevonden werden die zijn schuld bewezen, was
het voor de Duitse bezettingsmacht meer dan duidelijk. Op 19 januari
1944 werd Jules, samen met enkele andere verzetsmensen, opgepakt (cf.
supra).
Zijn gevangenistocht bracht hem naar Brugge, Sint-Gillis, Essen
(Duitsland), Papenburg, Börgermoor en Gross Sterlitz. Op 11 september
1944 werd hij, samen met Adolf Corijn en Michel Buysse, veroordeeld
door het Sondergericht van Essen tot een gevangenisstraf. Dat Jules
berecht werd door het Sondergericht van Essen is merkwaardig. Vanaf 15
maart 1944 werd de bevoegdheid voor de zaken afkomstig uit Nederland,
België en Noord-Frankrijk overgedragen aan het Sondergericht van
Oppeln.182 Toch werd Jules dus berecht door het Sondergericht van Essen.
Eind december 1944 stierf Jules Opsomer, waarschijnlijk in de gevangenis
van Gross Sterlitz.
Na de oorlog probeerden zijn kinderen, Albert en Jeanne (beiden
meerderjarig), de pensioensuitkering van Jules vast te pakken. In eerste
instantie lukte dit: Jules had de postume titel van Politiek Gevangene en
Begunstigde van het Staat. Bovendien had het Ministerie van
80
Wederopbouw dochter Jeanne verkeerdelijk omgewisseld met Jules’
overleden echtgenote. De overheid kwam deze vergissing in oktober 1946
op het spoor. Albert en Jeanne Opsomer moesten 35.900 fr.
terugbetalen.183
81
2. Gedenkzuil (en standbeeld) voor de militaire en burgerlijke slachtoffers en de politieke gevangenen
Identificatiefiche LG 2
Naam?
Gedenkzuil voor de militaire en burgerlijke slachtoffers en de politieke gevangenen (WO I en WO II)
Plaats?
Markt, op het plein voor de kerk
Type? Gedenkzuil
Materiaal?
Arduin, zwart marmer
Uitvoerder
(specifiek)?
Renders, Steels (architecten) en W. Van Asten (beeldhouwer)
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Deze grote gedenkzuil staat ietwat verborgen tussen de bomen rondom de
kerk van Langemark. Een soldaat, de handen rustend op de geweerloop,
staat in reliëf afgebeeld tegen de gedenkzuil. Het monument is niet
voorzien van een wapenschild. De zuil herdenkt zowel slachtoffers van de
Eerste als van de Tweede Wereldoorlog. De namen van de slachtoffers uit
’40-’45 vindt men terug aan de rechterzijde van het gedenkteken. Daar
hangt een gedenkplaat met daarop namen van zowel burgerlijke, militaire
als politieke slachtoffers. Alle namen zijn chronologisch gerangschikt.
Oprichting en/of
inhuldiging?
De gedenkzuil werd opgericht op 4 oktober 1925.184 De gedenkplaten
werden, op initiatief van de gemeentelijke overheid, op 9 oktober 1945
toegevoegd.185
3. Gedenkzuil voor de militaire en burgerlijke slachtoffers
184 M. JACOBS, op.cit., deel 2, p. 207. 185 s.n., Bouwen door de eeuwen heen: inventaris van het cultuurbezit in België. Architectuur, deel 11, nr. 1, Provincie West-Vlaanderen, Arrondissement Ieper, Kanton Ieper, Turnhout: Brepolis, 1987, s.p. en Gemeentearchief Langemark-Poelkapelle, s.l., “Verslag van de gemeenteraadszitting 09.10.1975” en “Verslag van het Schepencollege 16.10.1975”, s.p. in Archief Universiteit Gent, Inventaris van de monumenten van WO II: Langemark-Poelkapelle, s.p.
82
Identificatiefiche LG 3
Naam?
Gedenkzuil voor de militaire en burgerlijke slachtoffers (WO I en II)
Plaats?
Parochie Poelkapelle, Nieuwplaats, links naast O.L.-Vrouwekerk
Type?
Gedenkzuil
Materiaal? Hardsteen
Uitvoerder
(specifiek)?
M. De Jonghe (?), Yper (?)
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Op de zuil vinden we duidelijk een christelijk kruis afgebeeld: de
christelijke connotatie, mede door de plaatsing van het gedenkteken nabij
een kerk, komt hier dus sterk naar voren. Ook de Vlaamse leeuw vinden
we terug, die uiteraard Vlaanderen wat meer in de kijker zet. Ook de
afbeeldingen van een zwaard, een vlag en een bladertak, een lauwerkrans
en een soldatenhelm zijn terug te vinden op het gedenkteken. Dit zijn stuk
voor stuk overwinningssymbolen.
Op de sokkel lezen we dat dit gedenkteken zowel militaire slachtoffers van
de Eerste Wereldoorlog als oorlogsslachtoffers van 1940-1945 herdenkt.
De namen die op het gedenkteken voorkomen, zijn echter allemaal
slachtoffers uit de Eerste Wereldoorlog.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Dit monument werd ingehuldigd op 28 juli 1929. Wanneer dit
gedenkteken precies ‘gedeeld’ werd met de slachtoffers van de Tweede
Wereldoorlog, is niet bekend. Volgens een mededeling van de V.O.S. op 7
juli 1929, zou naast andere oud-strijdersverenigingen ook de V.O.S. op de
plechtigheid van 28 juli aanwezig zijn, waarbij enkel Vlaamse liederen
186 M. JACOBS, op.cit., deel 2, p. 320.
83
zouden worden gezongen.186
84
4. Studentenfriedhof
Identificatiefiche LG 4
Naam?
Studentenfriedhof (WO I)
Plaats?
Klerkenstraat, Duitse militaire begraafplaats
Type?
Verzamelkerkhof
Materiaal?
Niet van toepassing
Uitvoerder
(specifiek)?
Niet van toepassing
Beschrijving en
interpretatie?
Ontstaans-
geschiedenis?
Staat anno 2008?
Net als het Kasteel van Wijnendaele in Torhout (zie TG5) is ook dit
gedenkteken een atypische herinnering aan de Tweede Wereldoorlog. Het
gaat hier namelijk niet specifiek om een gedenkteken opgericht voor de
Tweede Wereldoorlog: nee, de Eerste Wereldoorlog staat hier centraal. Op
dit Duits kerkhof liggen maar liefst 44.324 doden begraven uit de Eerste
Wereldoorlog. Specifiek betreft het Duitse gesneuvelde militairen en
studentengroepen.
De opdrachtgever voor de officiële bouw van dit kerkhof was de
Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge ofwel de Volksbond voor Duitse
Oorlogsgravenzorg. Oorspronkelijk kwam het initiatief in 1925 van de
Administratieve Duitse Dienst voor Graven in België. In 1915 was het
kerkhof ontstaan uit een kleine groep graven, maar de lange Eerste
Wereldoorlog en de vele doden die hier vielen, maakten aanpassing (en dus
uitbreiding) noodzakelijk. In 1956-1958 werd er een grote ‘samenbrenging’
uitgevoerd: alle graven van zowel geïdentificeerde als niet-geïdentificeerde
85
slachtoffers uit de omstreek werden ‘één’ in het Studentenkerkhof te
Langemark.187
Dit kerkhof staat uiteraard symbool voor de waanzin van WO I. Maar wat
weinigen weten, is dat dit kerkhof tijdens de Tweede Wereldoorlog ook als
symbool werd gezien voor de Duitsers, voor vele collaborateurs en SS-
gezinden. Daarom mag dit kerkhof zeker niet ontbreken in deze inventaris.
Oprichting en/of
inhuldiging?
1915, en uitbreidingen in ’16-’18, ’29-’30, ’57-’58
Onversteend
verleden?
In de Eerste Wereldoorlog werden bij de bestorming van Langemark
(21.10.14 - 11.11.14) verschillende troepen en studentengroepen
(vrijwilligers?) ingezet. Het aantal slachtoffers, waaronder vele jonge
studenten, was enorm. Voor de Duitsers stond het kerkhof dan ook
symbool voor de waanzin van de oorlog.
Het grote belang van deze begraafplaats tijdens de Tweede Wereldoorlog
wordt onderstreept door een aantal bezoeken van Duitse en Duitsgezinde
‘hoogwaardigheidsbekleders’. Zelfs Adolf Hitler, in hoogsteigen persoon,
bracht op 8 juni 1940 een bezoek aan het kerkhof. Op dat moment was hij
op doorreis van Hooglede naar Poperinge.188 Maar ook Cyriel Verschaeve,
de Vlaamse geestelijke leider van de SS-gezinden; Jef Van De Wiele, leider
van DeVlag; en Konrad Schellong brachten een bezoek aan het kerkhof.
Zij deden dit op 21 augustus 1944, enkele weken voordat Vlaanderen zo
goed als helemaal zou bevrijd worden.189
5. Tielt
5.1. De bevrijding van Tielt
“Indien het Geheim Leger niet zo goed georganiseerd was, dan was de helft van de verraders gedood. In de eerste
dagen na de bevrijding moesten we huizen van de collaborateurs beschermen of ze werden vernietigd. We hebben veel
collaborateurs in veiligheid gebracht. Het Geheim Leger heeft misschien teveel gedaan. Ik heb nog gezegd: ‘Wie zijn
187 H. SOLTAU, “Duitse Militaire Begraafplaatsen, in Informatiebrochure Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge e. V., Kassel: uitgegeven door de Volksbund Deutsche…., 2007, p. 14. 188 R. BACCARNE en J. STEEN, Van Rousselare tot Langemarck, Beernem: De Windroos , 1989, p. 229. 189 B. DE WEVER, Oostfronters: Vlamingen in het Vlaams Legioen en de Waffen SS, Tielt: Lannoo, 1984, p. 128.
86
wapen opneemt tegen zijn vaderland, zal ter dood veroordeeld worden’. Wij wilden ook wraak nemen, maar we
hadden discipline.”
[David Leon Brouckaert, verzetsman, Tielt, 7 maart 1994]190
Op vrijdag 8 september 1944 rukte de Eerste Poolse Pantserdivisie die daags voordien
Roeselare had bevrijd, naar Tielt op. Zonder noemenswaardige tegenstand werd ’s morgens om
acht uur de stad bereikt. In tegenstelling tot de meeste gemeenten en steden in West-Vlaanderen,
zou Tielt bij de bevrijding wél lijden onder het oorlogsgeweld. Een sterke Duitse eenheid trachtte
namelijk te ontkomen in de richting van Aalter. Hiervoor moest het wegenknooppunt Tielt in
Duitse handen blijven tot de aftocht zou beëindigd zijn. De Duitse eenheid en de Poolse tanks
bereikten haast gelijktijdig de markt van Tielt en begonnen een zeer verward gevecht. De Poolse
tanks, fel gehandicapt in de smalle straten van het centrum, werden bestookt door de Duitsers die
zich in woningen en openbare gebouwen (o.a. de Halletoren) hadden verschanst. Het zou tot
14u30 duren vooraleer de Duitsers de strijd staakten en zich massaal overgaven.191 Tijdens de
gevechten in het Tieltse stadscentrum stierven uiteindelijk acht Polen, zeven Tieltenaren en
vijfentwintig Duitsers. Na de bevrijding kwam ook hier de repressie tegen de zwarten op gang: het
Tieltse verzet zorgde er echter voor dat het geweld niet escaleerde.
Tot op de dag van vandaag is de Tieltse bevolking de Poolse bevrijders dankbaar
gebleven, wat duidelijk naar voren zal komen in de aard en de kwantiteit van de gedenktekens in
deze stad. Volgende voorbeelden kunnen dit ook illustreren. Reeds op 17 december 1944 werd
de Poolse opperbevelhebber, generaal Stanislaw Maczek, tot eerste (en tot nu toe enige) officiële
ereburger van de stad uitgeroepen. In 1947 werd in Lommel het Poolse militaire kerkhof
ingericht: toenmalige burgemeester Joseph Baert weigerde de acht gesneuvelde Polen die in Tielt
rustten te ontgraven “die helden geworden zijn, een relikwie van onze stad”. 192 Nog jaarlijks doet Stad
Tielt een schenking aan het Fonds Maczek, dat de noden helpt lenigen van door tegenslag
getroffen veteranen en hun families. Bovendien adopteerde de stad na de oorlog een Poolse
soldaat en bekostigde zijn verdere studies.
190 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Tielt, interview met David Leon Brouckaert (V). 191 D. VANDER MEULEN, “De bevrijding van Tielt”, in s.n., De eerste Poolse pantserdivisie en de bevrijding van Vlaanderen in september 1944. Herdenking september 1984, Poperinge: pvba Sansen, 1984, p. 27. 192 Zie http://www.tielt.be/nl/alg/netscape5.html, geraadpleegd op 07.04.2008
87
3.2. Gedenktekens in Tielt
1. Mariakapel voor de vrede of de ‘Poolse kapel’
Identificatiefiche TiG 1
Naam?
Mariakapel voor de vrede of de ‘Poolse kapel’
Plaats?
Euromarktlaan 5
Type?
Kapel
Materiaal?
Rode baksteen, dak van rode tegels
Uitvoerder
(specifiek)?
Onbekend
Beschrijving en
interpretatie?
Ontstaans-
geschiedenis?
Staat anno 2008?
De Poolse kapel is in goede staat, maar het lijkt voor de voorbijganger niet
zo duidelijk dat het hier om een gedenkteken van ’40-’45 gaat. Enkel in de
kapel wordt de ware toedracht duidelijk. Ze kan gezien worden als een
eerste gedenkteken voor de Poolse bevrijders van Tielt. De kapel,
opgericht op 15 augustus 1944, werd gebouwd in opdracht van de
bewoners van de Rozenboomwijk (nu: Europawijk) en de Sint-Jansstraat.
Oorspronkelijk diende ze als bidplaats voor de Tieltse bevolking aan het
eind van de Tweede Wereldoorlog, wat af te leiden valt van de tekst op het
altaar: “De bewoners der St.-Janstraat en Ronzenboomwijk stelden zich in diepen
oorlogsnood onder Maria’s hoede en bouwden deze kapel de Koningin van de Vrede ter
eere 15 Oogst 1944”. De Poolse (vredes)connotatie die de kapel vandaag
draagt, is dus pas later (na de bevrijding) aan de kapel toegevoegd.
Vandaag wordt binnenin de kapel de Poolse versie van Maria geëerd:
Onze-Lieve-Vrouw van Częstochowa, die ook wel als koningin van Polen
wordt gezien.
88
Oprichting en/of
inhuldiging?
De kapel werd gebouwd op 15 augustus 1944, in opdracht van de
bewoners van de toenmalige Rozenboomwijk en de Sint-Jansstraat.
2. Gedenkplaat in de Mariakapel voor de vrede of de ‘Poolse kapel’
Identificatiefiche TiG 2
Naam?
Gedenkplaat voor de vrede
Plaats?
Euromarktlaan 5, in de Mariakapel voor de vrede of de ‘Poolse kapel’
Type?
Gedenkplaat
Materiaal?
Baksteen
Uitvoerder
(specifiek)?
Onbekend
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
In de kapel vinden we tegen de rechtermuur volgende tekst terug: “Op
O.L.Vr. Geboorte 1944 verhoorde de Koningin van de Vrede de bede van het volk en
bevrijdde onze stad door de dappere Poolsche soldaten vereerders van O.L.Vr. van
Czestochowa. Deze steen betuigt onzen dank”. Ook het teken van de Poolse
pantserdivisie is hier herkenbaar. Deze gedenkplaat zorgt er voor dat de
kapel echt gezien kan worden als een specifiek gedenkteken voor de
Poolse bevrijders.
Oprichting en/ of
inhuldiging?
September – oktober 1944
89
3. Generaal Maczekplein
Identificatiefiche TiG 3
Naam?
Generaal Maczekplein
Plaats?
Centrum Tielt
Type?
Naam van een plein
Materiaal?
Niet van toepassing
Uitvoerder
(specifiek)?
Stadsbestuur Tielt
Beschrijving en
interpretatie?
Ontstaans-
geschiedenis?
Staat anno 2008?
Pas in 1974 werd beslist het grote plein in het Tieltse stadscentrum om te
dopen tot het Generaal Maczekplein.193 Vijf jaar later zou de Shermantank
(cf. infra) hier op komen te staan. Hoogstwaarschijnlijk is ook hier de
initiatiefnemer dezelfde als bij de plaatsing van de Shermantank:
burgemeester Vander Meulen (cf. infra). Vandaag wordt het plein druk
gebruikt.
Oprichting en/of
inhuldiging?
1974, precieze datum onbekend
4. Gedenkplaat voor de Poolse pantsertroepen + Shermantank
Identificatiefiche TiG 4
193 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, gedenktekens Tielt, algemeen deel.
90
Naam?
Gedenkplaat voor de Poolse pantsertroepen + Shermantank
Plaats?
Generaal Maczekplein
Type?
Dit zijn in feite twee gedenktekens: een gedenkplaat en een oorlogstuig
Materiaal?
Bronzen plaat, Shermantank staat op betonnen verhoog
Uitvoerder
(specifiek)?
Initiatief van toenmalig burgemeester Vander Meulen
Beschrijving en
interpretatie?
Ontstaans-
geschiedenis?
Staat anno 2008?
Dit zeer originele, opvallende en bekende gedenkteken werd pas in het jaar
1979 opgericht: De tank vond toen heel toepasselijk een plaatsje op het
Generaal Maczekplein. De keuze voor de Shermantank is niet toevallig:
met dergelijke tanktypes werd Tielt destijds bevrijd. Deze Shermantank
maakte deel uit van het 24ste Lancers Regment van het Poolse leger en
bevond zich in een opslagplaats in Arlon.194 In september 1979 slaagde de
stad Tielt erin om, ten koste van veel inspanningen en met medehulp van
Generaal Maczek zelf, deze authentieke tank als monument in de stad op
te stellen. De transportkosten (60.000 fr.) werden door toenmalig
burgemeester Vander Meulen betaald, die ook al het volledige initiatief
voor de oprichting van dit monument had genomen. De overige onkosten,
ca. 62.000 fr., werden bijeengebracht door een geldinzameling
georganiseerd door een speciaal comité, het Huldekomitee Sherman-Tank.
Officieel werd de tank aan het stadsbestuur van Tielt in bruikleen gegeven
voor onbepaalde duur. 195
De leuze die de Poolse oud-strijders tot de hunne maakten na de oorlog,
luidde: NON OMNIAS MORIAR (Horatius, Oden, III, 30, 6) en staat op
een bronzen plaat nabij de tank. De spreuk betekent: ik zal niet volledig
sterven. Met andere woorden: van wat ik presteerde, zullen sporen
194 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, gedenktekens Tielt, algemeen deel. 195 M. JACOBS, op.cit.,,deel 2, p. 390.
91
overblijven. “Deze sporen mogen niet alleen kerkhoven zijn. Het moeten daarom ook
niet noodzakelijk triomfbogen zijn, maar wel zinnebeelden van hoop, tekenen van hoop
op een blijvende vrede”.196
Oprichting en/of
inhuldiging?
8 september 1979
5. Gedenksteen voor de militaire, de burgerlijke en de andere slachtoffers
Identificatiefiche TiG 5
Naam?
Gedenksteen voor de militaire, de burgerlijke en de andere slachtoffers (WO I en II)
Plaats?
Kortrijkstraat, op een plein
Type?
Groot gebeeldhouwde gedenksteen
Materiaal?
Witte natuursteen – rode baksteen
196 D. VANDER MEULEN, art.cit., p. 27.
92
Uitvoerder
(specifiek)?
Henri Lateur (kunstenaar) en E. Lievens (aannemer – bouwmeester)
Beschrijving en
interpretatie?
Ontstaans-
geschiedenis?
Staat anno 2008?
Dit gedenkteken, opgericht voor zowel slachtoffers van de Eerste als de
Tweede Wereldoorlog, staat centraal op een plein, midden een
(winkel)straat in het centrum van Tielt en trekt zo de volle aandacht van de
passant. De wand van dit gedenkteken is opgebouwd uit sterk
inspringende nissen van verschillende afmetingen, met sculpturen in
hoogreliëf. De middelste nis stelt een calvarietafereel voor, uitstekend
boven de rest. Daaronder staat een soldaat op wacht, met in beide handen
een groot zwaard. Links en rechts daarvan, dieper gelegen, vinden we
telkens drie halfzittende gekwetste of dode soldaten met op de
achtergrond een brandende stad en een gefolterde figuur. Deze soldaten
staan duidelijk symbool voor het lijden in de oorlog. In elke hoeknis
vinden we een vrouw in lang gewaad met een doek op het hoofd terug, die
met haar twee handen een kelk in de hoogte houdt. Deze twee
vrouwenfiguurtjes symboliseren de overwinning, wat dus een tegengewicht
vormt voor de lijdende soldaten. Op het eerste zicht lijkt het hier enkel om
een gedenkteken voor de Eerste Wereldoorlog te gaan, maar op de
rechterzijkant van het monument vinden we de tekst“Gefusilleerden”,
“Opgeëischten”, “Gesneuvelden”, “1940-1945” terug, met daarbij telkens een
namenlijst.
De opdrachtgever voor de bouw van het monument was de kerkfabriek
van de Sint-Pieterskerk met de toestemming van het stadsbestuur. Het
geld dat nodig was voor de bouw van het monument (12.000 fr.) werd
bijeengebracht door een geldinzameling. Het gedenkteken situeerde zich
vroeger op het Hoekkerkplein (Kerkstraat) bij de Vrije Basisschool Sint-
Godelieve, maar werd op 21 september 1949 verplaatst naar de
Kortrijkstraat.197
197 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, gedenktekens Tielt, algemeen deel en Stadsarchief Tielt, bundel 2915, “Oprichting van een gedenkteken voor de Tieltse gesneuvelden en de oorlogsslachtoffers ”, s.p. en Stadsarchief Tielt, bundel 2916, “Verplaatsing van het gedenkteken…”, s.p.
93
Oprichting en/of
inhuldiging?
De inhuldiging van het monument gebeurde op 26 september 1920, op 12
september 1944 werden dan de namen van de slachtoffers uit de Tweede
Wereldoorlog toegevoegd.
6. Gedenkplaat voor soldaat Lesniewksi
Identificatiefiche TiG 6
Naam?
Gedenkplaat voor soldaat Lesniewksi
Plaats?
Hoek Sint-Michielsstraat nr. 61 en Steenovenstraat
Type?
Gedenkplaat
Materiaal?
Hardsteen, beschilderde letters
Uitvoerder
(specifiek)?
M. Dupont (?)
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Niet van toepassing
Oprichting en/of
inhuldiging?
Het gedenkteken werd geplaatst in de tweede helft van de jaren ’40, maar
de precieze onthullingsdatum is tot dusver onbekend. Het initiatief kwam
van de buurtbewoners (in de Sint-Michielsstraat) en van de toenmalige
burgemeester van Tielt, Joseph Baert.198
Onversteend
Deze kleine, maar toch opvallende hardstenen gedenkplaat verwijst naar
198 W. DE KEYSER, Diverse hulde- en herinneringsplaatsen van de Poolse bevrijders, onuitgegeven, 1992, s.p. en D. VANDER MEULEN, art.cit., p. 27.
94
verleden?
een van de acht gesneuvelde Poolse soldaten bij de bevrijding van Tielt,
namelijk Jan Lesniewski. Lesniewski sneuvelde op 8 september 1944 toen
hij kwam aangelopen met nieuwe munitie voor de Poolse troepen. Terwijl
hij rondkeek werd hij doodgeschoten.199
7. Polenplein
Identificatiefiche TiG 7
Naam?
Polenplein
Plaats?
Kruispunt Ieperstraat, Sint-Michielsstraat, Deken Darraslaan
Type?
Straatnaam
Materiaal?
Niet van toepassing
Uitvoerder
(specifiek)?
Stadsbestuur Tielt
Beschrijving en
Op de gemeenteraad van 9 januari 1948 werd de beslissing genomen om
199 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Tielt, interview met David Leon Brouckaert (V).
95
interpretatie?
Ontstaans-
geschiedenis?
Staat anno 2008?
het kruispunt van de Ieperstraat, de Sint-Michielsstraat en de Deken
Darraslaan om te vormen tot het Polenplein.200 Deze naamsverandering
kan nogmaals gezien worden als de vereeuwigde dankbaarheid en
bewondering van de Tieltse bevolking voor de Poolse bevrijders.
Oprichting en/of
inhuldiging?
9 januari 1948
8. Stanislaspoort
Identificatiefiche TiG 8
Naam?
Stanislaspoort
Plaats?
Markt, verbonden aan het huis met nummer 5
Type?
Toegangspoort
Materiaal?
Natuursteen
Uitvoerder
(specifiek)?
P. Lebon (stedebouwkundige) en E. Lievens (aannemer)
Beschrijving en
interpretatie?
Ontstaans-
geschiedenis?
Staat anno 2008?
Op het moment van bezichtiging werd de markt van Tielt opengebroken
en was de poort dus moeilijk toegankelijk. Het was opvallend hoe sterk
deze poort werd behoed tegen eventuele schade door de wegenwerken.
Het is alvast duidelijk dat het hier om een atypisch gedenkteken gaat, dat
andermaal voor de Poolse bevrijders werd opgericht. In de poort vindt
200 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, gedenktekens Tielt, algemeen deel.
96
men bovendien verschillende specifieke gedenkplaten en -symbolen terug
(TiG9, TiG10 en TiG11) die ook allemaal verwijzen naar de Poolse
bevrijdingsdivisie. De poort werd ingehuldigd op 11 november 1948 en
werd gepromoot door het stadsbestuur en wederom door de toenmalige
burgemeester (en oud-verzetsleider) Joseph Baert, die reeds in 1947
geweigerd had de stoffelijke overschotten van de acht gesneuvelde Polen
van Tielt naar Lommel over te brengen (cf. supra). De stadskas stelde een
bedrag van 130.000 à 140.000 fr. ter beschikking.201 De naam Stanislas
verwijst naar Stanislas Leszczynski en bijgevolg het beroemde
Stanislasplein in Nancy. Stanislas, voormalig koning van Polen, landde in
1737 in Nancy en zou daar tot aan zijn dood, in 1766, blijven.202 Het is dan
ook niet verwonderlijk dat de Stanislaspoort in Tielt als het ware een kopie
is van enkele monumenten op het Stanislasplein in Nancy. De naam
Stanislas verwijst echter niet alleen naar Stanislas Leszczynski, maar ook
naar de Heilige Stanislaus. Van deze heilige, patroon van Polen, is er een
beeldje terug te vinden bovenaan de poort.203
Oprichting en/of
inhuldiging?
11 november 1948
9. Gedenkplaat voor acht Poolse soldaten
Identificatiefiche TiG 9
Naam?
Gedenkplaat voor acht Poolse soldaten
Plaats?
Stanislaspoort, linkerbinnenzijde
Type?
Gedenkplaat
201 M. JACOBS, op.cit., deel 2, p. 393. 202 S. VAN HERPE, “Nancy, stad van verlichting en art nouveau” in Het Nieuwsblad (Vakantie en reizen), 13.08.2005/s.p. 203 W. DE KEYSER, op.cit., s.p. en Stadsarchief Tielt, bundel 2920, “Bouw Stanislaspoort”, s.p.
97
Materiaal?
Koper, met zwart ingegrifte letters
Uitvoerder
(specifiek)?
H. Seye (?)
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Op de gedenkplaat vinden we overduidelijk het Poolse wapenschild
(adelaar) terug. Boven de gedenkplaat prijkt het Belgische wapenschild
(leeuw). De gedenkplaat werd opgericht “Ter nagedachtenis aan de acht Poolse
militairen die hun leven offerden voor de bevrijding van de stad Tielt op acht September
1944”. De acht namen van de gesneuvelde Polen worden, in alfabetische
volgorde, weergegeven onder bovenstaande inscriptie.204
Oprichting en/of
inhuldiging?
1948
10. Gedenkplaat voor de 1ste Poolse geblindeerde divisie
Identificatiefiche TiG 10
Naam?
Gedenkplaat voor de 1ste Poolse geblindeerde divisie
Plaats?
Stanislaspoort, linkerbinnenzijde
Type?
Gedenkplaat
Materiaal?
Koper, met zwart ingegrifte letters
Uitvoerder
(specifiek)?
Onbekend, waarschijnlijk Paul Lebon of E. Lievens
204 Stadsarchief Tielt, bundel 2920, “Bouw Stanislaspoort”, s.p.
98
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
De tekst ‘Ter herinnering aan 8 september 1944 dag der intrede in Tielt der eerste
Poolsche geblindeerde divisie vechtend voor uwe vrijheid en de onze’ wordt zowaar
driemaal weergegeven, eerst in het Nederlands, dan in het Frans en ten
slotte in het Pools. Voor het eerst zien we dus dat ook de Poolse
bevrijders in hun moedertaal worden herdacht. Boven deze tekst vinden
we het Poolse wapenschild terug, onderaan twee 17de-eeuwse Poolse
ruiterhelmen, het kenteken van de Eerste Poolse Pantserdivisie.205 Boven
de gedenkplaat werd een gebeeldhouwd en beschilderd kenteken van het
Geheim Leger aangebracht.
Oprichting en/of
inhuldiging?
17 december 1944, in opdracht van de Poolse militaire overheid.
11. Gedenksteen voor de Poolse bevrijders en de weerstand
Identificatiefiche TiG 11
Naam?
Gedenksteen voor de Poolse bevrijders en de weerstand
Plaats?
Stanislaspoort, voorzijde
Type?
Gebeeldhouwde gedenksteen (Poolse arend)
Materiaal?
Witte natuursteen, rode initiaal, zwarte uitgehouwen letters
Uitvoerder
(specifiek)?
P. Lebon en E. Lievens
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Hier worden niet enkel de Poolse bevrijders herdacht, maar ook de Tieltse
weerstand, wat duidelijk af te lezen is uit de inscriptie “Uit mijn as herrezen.
205 s.n., De eerste Poolse pantserdivisie en de bevrijding van Vlaanderen in september 1945. Herdenking september 1984, Poperinge: pvba Sansen, 1984, p. 2.
99
Polen en de Weerstand ter ere 1948”.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Deze gedenksteen werd aldus samen met de poort op zich ingehuldigd op
11 november 1948.206
12. Gedenkplaat voor twee Poolse soldaten
Identificatiefiche TiG 12
Naam?
Gedenkplaat voor twee Poolse soldaten
Plaats?
Ieperstraat 81
Type?
Gedenkplaat
Materiaal?
Hardsteen, met letters in reliëf
Uitvoerder
(specifiek)?
M. Dupont (?)
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Deze gedenkplaat doet sterk denken aan de gedenkplaat voor soldaat
Lesniewski. Het gaat ook hier om een gedenkplaat specifiek opgericht voor
een Poolse soldaat. In tegenstelling tot de plaat van Lesniewski betreft het
hier twee militairen van de eerste Poolse geblindeerde divisie: luitenant
Joseph Podziomek en soldaat Jan Graczyk. Beiden kwamen om tijdens
hevige gevechten om het centrum van Tielt te bevrijden. Niet toevallig
werd de plaats waar de gedenkplaat zich bevond enkele jaren later
206 W. DE KEYSER, op.cit., s.p. en Stadsarchief Tielt, bundel 2920, “Bouw Stanislaspoort”, s.p.
100
hervormd tot ‘het Polenplein.’
Oprichting en/of
inhuldiging?
Deze gedenkplaat werd opgericht op 8 september 1945, een jaar na het
overlijden van de twee Poolse soldaten.207
Oprichting en/of
inhuldiging?
Deze gedenkplaat werd opgericht op 8 september 1945, een jaar na het
overlijden van de twee Poolse soldaten.208
13. Bevrijdingslaan
Identificatiefiche TiG 13
Naam?
Bevrijdingslaan
Plaats?
Periferie van Tielt
Type?
Straatnaam
Materiaal?
Niet van toepassing
Uitvoerder
(specifiek)?
Stadsbestuur Tielt
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
De grote baan van het centrum naar de buitenwijken van Tielt (en
daarbuiten) werd tot Bevrijdingslaan omgedoopt.209 Ook nu zal de plaatsing
van de Shermantank wel een rol gespeeld hebben: (de voorbereiding voor)
het transport van de tank was namelijk al sinds 1978 bezig.
Oprichting en/of
inhuldiging?
18 januari 1979 210
207 M. JACOBS, op.cit., deel 2, p. 390. 208 M. JACOBS, op.cit., deel 2, p. 390. 209 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, gedenktekens Tielt, algemeen deel. 210 Idem.
101
14. Gedenksteen voor de Belgische en geallieerde militaire slachtoffers en de politieke gevangenen
Identificatiefiche TiG 14
Naam?
Gedenksteen voor Belgische en geallieerde militaire slachtoffers en politieke gevangenen
Plaats?
Keidamstraat, stedelijk kerkhof (militair erepark)
Type?
Grafmonument - gedenksteen
Materiaal?
Witte natuursteen, zwart graniet,…
Uitvoerder
(specifiek)?
Paul Lebon (?) en Adhémar Hoenraet (?)
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Dit grafmonument bestaat uit drie losse delen. Centraal staat de grote
gedenksteen voor de politieke martelaren, met daarop in grote letters:
‘1940 Politieke Gevangenen 1945’. Wat opvalt, is de symbolische
zwartgranieten graftombe midden op een soort ‘podium’. Ook het grote
kruis, vervaardigd uit hetzelfde materiaal als de graftombe, trekt de
aandacht. Achter de gedenksteen loopt een soort van kromme muur. Op
de linkerkant van het centrale gedeelte vinden we het wapenschild van
België terug, op de rechterkant dat van Tielt. Op de linkse muur de tekst
‘Onze Soldaten’ en op de rechtse muur ‘Onze Bondgenoten’.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Dit monument werd ingehuldigd op 3 mei 1953.211
Onversteend
verleden?
Voor dit gedenkteken vinden we het militaire erepark terug, met daarop de
graven van de acht Poolse soldaten die sneuvelden tijdens de bevrijding
211 W. DE KEYSER, op.cit., s.p.
102
van Tielt (o.a. Jan Lesniewski, Joseph Podiomzek en Jan Graczyk, cf.
supra), graven van Belgische politieke gevangenen en Belgische soldaten.
We gaan dieper in op het verhaal van Victor de Craemer (politiek
gevangene).
Het verhaal van Victor De Craemer tijdens de Tweede Wereldoorlog is er
eentje om in te lijsten. Geboren op 19 juli 1920 was Victor in de fleur van
zijn leven toen de oorlog uitbrak. Dat hij niet van een kleintje vervaard
was, bewijst een eerdere veroordeling voor slagen en verwondingen aan
het eind van de jaren dertig. Hij was timmerman van beroep en bleef zijn
hele leven ongehuwd.
Vreemd genoeg - hij staat op de slachtofferlijst van Politieke Gevangenen -
meldde hij zich vrijwillig aan om als timmerman te gaan werken in
Duitsland bij de firma Fünke & Co in Rendsburg. De toenmalige
burgemeester van Tielt verstrekte hem op 9 juni 1941 een “getuigenis van
goed gedrag en zeden”, wat hij nodig had om een reispas naar Duitsland te
kunnen bemachtigen. Op 13 juni 1941 verkreeg hij dan ook zijn reispas,
die geldig was voor één jaar. Victor vertrok al spoedig naar Rendsburg.
Kunnen we hier spreken van een Duitsgezinde Tieltenaar? Aangezien hij
in Dortmund ter dood werd veroordeeld, lijkt dit weinig waarschijnlijk.
Een na-oorlogse getuigenis van Nathalie Muyeur, echtgenote van Gerard
Muyle die samen met Victor was veroordeeld door het Volksgericht in
Berlijn, verklaart veel. Het ‘vrijwillig werken’ in Duitsland was helemaal
niet zo vrijwillig. Het Geheim Leger van Tielt had daartoe namelijk
opdracht gegeven: “onder de dekmantel van vrijwillige arbeider, om na te gaan wat
soort werk de Belgische werklieden gebezigd werden en om inlichtingen te verzamelen
nopens zekere fabrieksinstellingen”. Nadat Victor verlof had gekregen van zijn
werk, op 28 augustus 1941, ging hij trouwens niet meer terug. Van
vermeende “collaborateur” tot verzetsheld?
Victor was inderdaad zeer actief in het verzet, dat onder leiding van André
Dupont stond. Hij hielp alles en iedereen om de Duitsers maar enigszins te
boycotten, was in het bezit van wapens (zijn huis deed dienst als
wapenopslagplaats van het verzet) en verspreidde ook illegale bladen als
212 SOMA, mic 136/6, Documenten betreffende Gerard Muyle, André Dupont, Victor de Craemer,… 213 Voor deze tekst is, tenzij anders vermeld, geput uit Dienst Oorlogsslachtoffers (FOD Sociale Zekerheid), dossiers Victor de Craemer.
103
De Patriot en Vrij België. Maar ook Victors verzetsverhaal werd abrupt
afgebroken. Hij werd verklikt door enkele inwoners van de stad. Op 27
november 1942, omstreeks 17u30, werd hij te Tielt gearresteerd door de
Gestapo van Kortrijk. Tijdens zijn arrestatie werd hij geslagen en geschopt
alsof hij een beest was. Toen begon de lijdensweg van Victor De Craemer.
Hij verbleef eerst in de gevangenis van Gent. Op 5 februari 1942 werd hij
overgebracht naar de gevangenis van Brugge, van waaruit hij een grote
maand later zou getransporteerd worden richting Duitsland. Bochum,
Papenburg en Esterwegen werden zijn verblijfplaatsen. Vanuit Esterwegen,
dat geen echt concentratiekamp was, maar niettemin een erg zwaar regime
kende, werden veel gevangenen berecht door het Volksgericht in Berlijn.
Ook Victor werd, op 2 september 1943, berecht met de volgende
woorden: “Er hat in 1942 durch Förderung einer Wiederstandsbewegung dem Feind
des Reichs begünstigt und Freischärlerei begangen”. Hij werd samen met acht
andere mannen, die allen iets met het Tieltse verzet hadden te maken (en
waarvan de meeste namen ook terug te vinden zijn op het gedenkteken
TiG14), veroordeeld: Gerard Muyle, André Dupont, Gery Deseyn,
Maurice Demeese, Georges Van de Walle, Edgard Dupont, Gerard
Wijkhuis en Roger Mahieu. Allen werden op 2 september 1943 ter dood
veroordeeld, behalve Edgard Dupont (zes jaar Zuchthaus) en Roger Mahieu
(vier jaar Zuchthaus).212 Op 15 november 1943 werd het vonnis, precies om
18u24, uitgevoerd in Dortmund: de 23-jarige Victor werd onthoofd.
Onmiddellijk daarna werd hij begraven op het centrale kerkhof te
Dortmund, veld zes, graf nummer 216. Op 16 augustus 1945 vernam zijn
familie pas dat hij al bijna twee jaar overleden was. Aangezien Dortmund
na de oorlog in de Engelse zone lag, kwam er al gauw een bevelschrift tot
opzoeken door de Control Commision for Germany. Op 8 oktober 1945 werd
het bevel gegeven om het lichaam van Victor te repatriëren naar België
(Tielt).
Toen de oorlog voorbij was, vroegen ook de ouders van Victor naar het
pensioengeld van de overheid. Aangezien Victor meerderjarig was en
postuum de titel van Politiek Gevangene en Begunstigde van het Statuut
kreeg, was dit geen probleem. In 1950 besliste het Ministerie van
Wederopbouw (Brugge) dat René De Craemer en Herminie Cuypers recht
104
hadden op 1500 fr. per maand. Victor kreeg verrassend de titel van
Weerstander van de Sluikpers niet. Hoewel hij die aanvankelijk wel had
gekregen, werd die beslissing veranderd in 1956. Er waren te weinig
getuigen om deze feiten te bewijzen. Bovendien was Victor op het
moment van zijn zogenaamde sluikpersactiviteiten in Tielt, vrijwillig aan
het werk in Duitsland. Dat laatstgenoemde feit zou trouwens voor nogal
wat verwarring zorgen: Victor werd eerst bestempeld als collaborateur. Pas
later, dankzij enkele getuigenissen van onder andere Nathalie Muyeur (cf.
supra) en René Dupont, de vader van de eveneens terechtgestelde
verzetsleider André Dupont, werd de ware toedracht van zijn reis
duidelijk.213
15. Poolse gedenktekens in de Sint-Pieterskerk
Identificatiefiche TiG 15
Naam?
Drie Poolse gedenktekens
Plaats?
Sint-Pieterskerk, centrum
Type?
Gebeeldhouwde gedenkstenen (hoekstenen)
Materiaal?
Witte natuursteen
Uitvoerder
(specifiek)?
Onbekend
Beschrijving en
interpretatie?
Ontstaans-
geschiedenis?
Staat anno 2008?
Deze drie diep verscholen, mooi gebeeldhouwde gedenktekens situeren
zich in de Sint-Pieterskerk. Ze werden daar geplaatst in privé-opdracht van
de Tieltse dekenij. Wie precies de drie Poolse emblemen vervaardigde, kon
niet worden nagetrokken. Ook naar de ontstaansdatum blijft het gissen.
De gedenktekens stellen voor: de Poolse adelaar, de Poolse helm en nog
105
een ander eerder onbekend Pools embleem.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Onbekend
16. Glasraam Belfort
Identificatiefiche TiG 16
Naam?
Glasraam voor de Poolse bevrijders
Plaats?
Markt, eerste verdieping van het belfort
Type?
Glasraam
Materiaal?
Glas
Uitvoerder
(specifiek)?
Onbekend
Beschrijving en
interpretatie?
Ontstaans-
geschiedenis?
Staat anno 2008?
Dit atypische, maar schitterende gedenkteken is een initiatief van de
stedelijke overheid. In tegenstelling tot de andere door de stad
gefinancierde gedenktekens is er van dit gedenkteken geen informatie
bewaard in het stadsarchief. De ontstaansdatum van dit gedenkteken blijft
dus onbekend. Op het glasraam is duidelijk het Tieltse wapenschild en dat
van Polen te onderscheiden.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Onbekend
106
17. Keramiekplaat stadhuis
Identificatiefiche TiG 17
Naam?
Gedenkplaat voor de Poolse bevrijders
Plaats?
Stadhuis, bureau van de burgemeester
Type?
Gedenkplaat
Materiaal?
Keramiek
Uitvoerder
(specifiek)?
L. De Gheus (kunstenaar)
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Dat de Poolse bevrijders nauw aan het hart lagen (en liggen) van het
stadsbestuur is nog eens overduidelijk af te leiden door de keramiekplaat
die in het bureau van de burgemeester hangt. Het initiatief voor deze plaat
kwam in 1969 van het interstedelijke bevrijdingscomité met het motto
‘Vlaamse steden danken hun Poolse bevrijders’. Deze tekst is zowel in het
Nederlands als in het Pools terug te vinden op de plaat. Naast Tielt
zetelden nog andere gemeenten en steden in het bevrijdingcomité:
Poperinge, Ieper, Roeselare, Lokeren en Sint-Niklaas. Al deze steden
werden door de Polen bevrijd.214
Oprichting en/of
inhuldiging?
1969 - 1970
214 s.n., De eerste Poolse pantserdivisie en de bevrijding van Vlaanderen in september 1945. Herdenking september 1984, p. 3.
107
18. Gedenksteen voor de burgerlijke slachtoffers
Identificatiefiche TiG 18
Naam?
Gedenksteen voor de burgerlijke slachtoffers van ’40 – ‘45
Plaats?
Keidamstraat, stedelijk kerkhof (erepark voor de burgerlijke slachtoffers)
Type?
Gebeeldhouwde gedenksteen
Materiaal?
Witte natuursteen
Uitvoerder
(specifiek)?
Onbekend
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Deze verzorgde gedenksteen staat midden in het erepark voor de
burgerlijke slachtoffers van 1940-1945. Een rechtsopstaande hardstenen
gedenksteen herdenkt specifiek de gevallen burgers. Bovenaan deze
gedenksteen staat een kruis met daaronder de tekst ‘Aandenken aan onze
burgerlijke slachtoffers, oorlog 1940-1945’.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Wanneer dit monument werd ingehuldigd, kon niet worden achterhaald.
108
19. Standbeeld Generaal Maczek
Identificatiefiche TiG 19
Naam?
Standbeeld voor Generaal Maczek
Plaats?
Polenplein
Type?
Standbeeld
Materiaal?
Brons
Uitvoerder
(specifiek)?
Onbekend
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Dit standbeeldje van de Poolse bevrijdingsgeneraal staat centraal op het
Polenplein en is aldus goed zichtbaar. Het beeldje op zich is zeer
symbolisch geladen. Maczek wordt namelijk voorgesteld met een sleutel uit
het Tieltse wapenschild in de hand. Dat is ook de sleutel van de bevrijding
waarmee Maczek de stadspoorten opende van Falaise tot Wilhelmshaven.
Oprichting en/of
inhuldiging?
8 september 1994, naar aanleiding van de vijftigste verjaardag van de
bevrijding van Tielt.215
Onversteend
verleden?
Stanislaw Wladyslaw Maczek werd op 31 maart 1892 geboren in Szczerzec
in de toenmalige dubbelmonarchie Oosterijk-Hongarije als zoon van een
jurist. Na het behalen van het gymnasiumdiploma vervulde hij zijn
dienstplicht als reserve-officier en studeerde daarna van 1910 tot 1914
filosofie, psychologie en Poolse filologie aan de Jan Kazimierz universiteit
in Lwów.
215 Zie http://www.tielt.be/nl/alg/msie4.html, geraadpleegd op 11.04.2008
109
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd hij door de Oostenrijkse regering
gemobiliseerd en als compagniecommandant onder meer ingezet aan het
Italiaans front. In 1919 en 1920 was hij, aanvankelijk als luitenant, later als
kapitein van het leger van de nieuwe Poolse republiek, betrokken bij acties
tegen het Oekraïense en Sovjet-Russische leger. Na een wapenstilstand in
oktober 1920, gevolgd door de vrede van Riga in maart 1921 koos Maczek
voor een militaire loopbaan in het leger van het nieuwe Polen,
waarschijnlijk daarbij beïnvloed door het sneuvelen van zijn drie broers,
onder wie zijn tweelingbroer Franciszek. Zijn militaire loopbaan was erg
succesvol en al gauw stond hij aan de militaire top van het Poolse leger.
Bij de Duitse inval in september 1939 vocht hij met zijn Tiende
Gemotoriseerde Cavalerie Brigade vergeefs tegen een Duitse overmacht.
Nadat ook de Sovjet-Unie Polen was binnengevallen, kreeg Maczek
opdracht uit te wijken naar Hongarije. Daar werd hij met zijn brigade
geïnterneerd maar wist hij met veel van zijn manschappen te ontsnappen.
Via Noord-Afrika kwam hij uiteindelijk in Frankrijk terecht. Daar werd hij
in februari 1940 commandant van de Poolse Gemotoriseerde Lichte
Divisie, gevormd uit de restanten van zijn vroegere Cavaleriebrigade. Ten
zuidoosten van Parijs vocht hij in juni 1940 tegen het Duitse leger. Wegens
een gebrek aan brandstof en munitie zag hij zich gedwongen de strijd te
staken.
Na de capitulatie van Frankrijk op 22 juni 1940 kregen de Polen bevel om
hun materieel te vernietigen en naar Engeland uit te wijken om van daaruit
de strijd voort te zetten. Via Marseille en Algiers slaagde Maczek daarin.
Na lang aandringen bij de Poolse minister van oorlog, generaal Wladyslaw
Sikorski, op de vorming van een gemotoriseerde pantserdivisie kreeg hij
op 25 februari 1942 opdracht tot “het oprichten van de Eerste Poolse
Pantserdivisie”. In augustus 1944, na de invasie in Normandië, speelde de
divisie een cruciale rol bij de afgrendeling van het vluchtende Duitse
Zevende Leger in de buurt van Falaise.
Na een opmars door België in de loop van september, werd de bevrijding
van Breda op 29 oktober 1944 één van generaal Maczek's grootste
216 Deze tekst is gebaseerd op de biografie van Generaal Maczek op http://www.maczekmuseum.nl/, geraadpleegd op 13.05.2008.
110
successen. Hij ontving hiervoor op 30 oktober 1944 voor zijn hele divisie
het Bredase ereburgerschap.
Vanaf 6 april 1945 werd de strijd voortgezet en speelde de divisie een
belangrijke rol bij de bevrijding van grote delen van Oost-Drente en
Groningen. Sluitstuk van de tocht van de Eerste Poolse Pantserdivisie
werd op 3 mei de capitulatie van de grote Duitse marinebasis
Wilhelmhafen. Kort daarop werd generaal Maczek benoemd tot
commandant van het Eerste Poolse Leger Korps in Schotland en droeg hij
het bevel van de Eerste Poolse Pantserdivsie op 20 mei 1945 over aan
generaal-majoor Klemens Rudnicki. In september 1945 volgde zijn
benoeming tot luitenant- generaal en opperbevelhebber van alle Poolse
legereenheden in Groot-Brittannië.
Na de demobilisatie van het Poolse leger (in ballingschap in 1947) wilde
generaal Maczek niet terugkeren naar zijn communistisch geworden
vaderland en vestigde hij zich met zijn gezin in de Schotse hoofdstad
Edinburgh. Daar schreef hij zijn memoires, uitgegeven onder de titel ‘Od
podwody do czolga’ (‘van paard-en-wagen tot tank’). Tot op hoge leeftijd
moest hij in zijn levensonderhoud voorzien door middel van eenvoudige
banen. Hij had te kort in het Britse leger gediend om aanspraak te maken
op een Brits pensioen en de communistische regering van Polen weigerde
de rol van de Poolse strijders in het westen te erkennen. Aan generaal
Maczek werd ook zijn Pools staatsburgerschap ontnomen.
Op 1 november 1990 werd hij door de regering van de nieuwe Poolse
Republiek benoemd tot luitenant-generaal. Op zijn honderdste verjaardag
werd hij onderscheiden met de hoogste Poolse onderscheiding, de Orde
van de Witte Adelaar. Op 11 december 1994 overleed Stanislaw Wladyslaw
Maczek in Edinburgh op de leeftijd van 102 jaar. Overeenkomstig zijn
wens werd hij begraven bij zijn manschappen op het Poolse Militaire
Ereveld aan de Ettensebaan te Breda.216
111
6. Torhout
6.1. De bevrijding van Torhout
“De achtste september was een algemene triomfdag, iedereen verwachtte nu de verbondenen, slechts één of twee
moto’s kwamen doorgereden. De wachtende menigte onthaalde hen geestdriftig. Overal bood men bloemen aan. De
ganse stad was te bene en bevlagd, maar het duurde niet lang, de witte brigade was op toer, ze trokken naar die
huizen gevolgd door een grote menigte, die huilden en tierden terwijl men hun vlag neerhaalde. Anderen die reeds
lont geroken hadden, trokken ze zelf in en zo moesten deze de eerste schande ondergaan. Leden der witte brigade
zetten hun opsporingen voort om kerels van de zwarte brigade aan te houden. De ganse stad was in beroering. Vele
buitenlieden waren afgekomen om het terugtrekkende leger te zien, trokken langs de Diksmuidse kalsijde door
Wijnendale naar de Brugse kalsijde. Er waren geen wanordelijkheden wat voor velen een teleurstelling was, toch
hebben velen toneeltjes gezien die ze niet rap zullen vergeten.”
[Ch. Willemyns, Torhout, 8 september 1944] 217
Op 7 september 1944 overschreed de 4de Canadese Pantserdivisie de Belgische grens. Ze
kwam goed vooruit en zou de volgende dag Torhout zonder slag of stoot innemen.218 Grote
heldenverhalen zijn hier bij de bevrijding dus niet te schrijven. De bevrijding ‘overkwam’ deze
provinciestad nu eenmaal, iets wat bij ook bij andere steden en gemeenten vaak het geval was.
Maar quasi onmiddellijk gaf de bevrijding ook aanleiding tot een ware haatexplosie: gericht tegen
iedereen die de vijand gunstig gezind was geweest. Enkele plunderingen, de arrestaties, het
kaalscheren van vrouwen,… waren ook in Torhout de trieste beelden van deze heksenjacht.219 De
vele aanhoudingen gebeurden meestal door de ‘Witte Brigade’ die de collaborateurs overleverden
aan politie of rijkswacht. Na half september 1944 waren alleen deze laatsten nog bevoegd om
arrestaties te verrichten. De geïnterneerden zouden tussen september 1944 en september 1948
voor de ‘Krijgsraad’ komen, die uitspraak zou doen over de “Belgen die door hunne betrekkingen met
den vijand verdacht zijn”.220
217 Ego-document Ch. Willemyns (1871-1969) in M. MESTDAGH, Torhout. De geschiedenis van een stad, Torhout: Uitgeverij De Beer, 2000, pp. 64 – 65. 218 P. TAGHON, België 44: de bevrijding, Tielt: Lannoo, 1998, p. 94. 219 Verschillende Torhoutse ooggetuigen van de Tweede Wereldoorlog, o.a. Agnès Jacques en Marcel Cafmeyer, bevestigden mij mondeling deze feiten. 220 M. MESTDAGH, Torhout 1750-1950, Brugge: Uitgeverij Marc Van de Wiele, 1989, p. 77 en M. MESTDAGH, Torhout. De geschiedenis van een stad, Torhout: Uitgeverij De Beer, 2000, p. 66.
112
6.2. De gedenktekens in Torhout
1. Gedenkteken voor de militaire slachtoffers
Identificatiefiche TG 1
Naam?
Gedenkteken voor de militaire slachtoffers
Plaats?
Bruggestraat (ingewerkt in de omheiningsmuur van het stedelijk kerkhof)
Type?
Grafmonument – gebeeldhouwd reliëf
Materiaal?
Witte natuursteen
Uitvoerder
(specifiek)?
André Taeckens (kunstenaar), P. Van Brussel (architect) en A. Tanghe (uitvoering)221
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Dit grijze gedenkteken staat langs de drukke Bruggestraat en deed vroeger
dienst als toegangspoort van het kerkhof. Centraal staat de witte,
natuurstenen reliëfvoorstelling: in het midden een gevleugelde engel met
een lauriertak in de ene hand, de andere hand voor de borst gevouwen.
Het betreft één van de zeldzame vredesengelen op gedenktekens. Links
hiervan staan drie mannen schuin achter elkaar, die met gebogen rug
handenarbeid verrichten, rechts hetzelfde beeld, maar dan met drie
vrouwen.
Aangezien de reliëfplaat de achterzijde is van het feitelijke grafmonument,
is het niet te verwonderen dat het monument een religieus karakter
uitstraalt (de gevleugelde engel). De drie mannen en drie vrouwen aan
221 s.n., “Funerair Erfgoed: Oude Begraafplaats 1835-2007 (Bruggestraat Torhout)”, in: Informatiebrochure, Torhout: uitgegeven door o.a. Het Cultuurpunt van de stad Torhout (actie kaderend in het cultuurbeleidsplan van de stad 2003-2007), s.p.
113
weerszijden van de engel lijken als het ware, werkend, te buigen voor hem.
De engel neemt hen op zijn beurt onder zijn vleugels, de gevleugelde uitspraak
op het monument ‘In Gods vrede leven wij, voor de vrede werken wij’ is dan ook
toepasselijk. De lauriertak die de engel in zijn linkerhand draagt, is het
symbool van de overwinning.
Het monument lijkt anno 2008 nog steeds in goede staat te zijn, maar kan,
wegens de verkeersdrukte, niet echt de aandacht trekken. Wel waren er
tekenen van recent gebruik (bloemen en kransen).
Oprichting en/of
inhuldiging?
Zie G2
Onversteend
verleden?
Zie G2
2. Grafmonument voor de militaire slachtoffers
Identificatiefiche TG 2
Naam?
Grafmonument voor de militaire slachtoffers
114
Plaats?
Bruggestraat (voorzijde van G1)
Type?
Grafmonument
Materiaal?
Grijze en witte natuursteen
Uitvoerder
(specifiek)?
André Taeckens (kunstenaar), P. Van Brussel (architect) en A. Tanghe
(uitvoering)222
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Dit gedenkteken vormt een geheel met TG1, maar verschilt er toch van,
omdat het hier een grafmonument betreft. Op dit gedenkteken prijken zes
registers met namen van de militaire slachtoffers, links ernaast een
hardstenen plaat met zes foto’s op porselein, versierd met lauriertakken.
Ook hier wijst de laurier terug op de overwinning.
In tegenstelling tot TG1 lijkt het grafmonument (en zeker de zes registers)
wél onderhevig te zijn aan erosie: de letters van de gesneuvelde militairen
zijn soms amper leesbaar. Vandaag zijn er vanuit het Torhoutse
stadsbestuur plannen om het oude kerkhof binnen afzienbare tijd af te
breken: ook TG1 en TG2 zullen hierdoor verdwijnen.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Tijdens de gemeenteraadszitting van 26 oktober 1949 werd beslist dit
grafmonument (en TG1) te onthullen op 6 november van hetzelfde jaar.223
In aanwezigheid van o.a. het stadsbestuur, burgemeester Pollet, de
notabelen van de stad, de oud-strijdersverenigingen en de weerstanders
werd het monument ingezegend door Z.E.H. deken Leterme.224
Onversteend
verleden?
Een van de nog goed leesbare namen op het monument is die van
Theophiel Pannecoucke. Hij werd op 27 september 1903 geboren te
222 Informatiebrochure “Funerair Erfgoed: Oude Begraafplaats 1835-2007 (Bruggestraat Torhout)”. Uitgegeven door o.a. Het Cultuurpunt van de stad Torhout (actie kaderend in het cultuurbeleidsplan van de stad 2003-2007). 223 Stadsarchief Torhout, kast 8, Notulen Schepencollege van 28.09.1942 tot 02.06.1954, “Verslag gemeenteraadszitting 26 oktober 1949”. 224 M. JACOBS, op.cit., deel 2, p. 394.
115
Torhout en was in zijn burgerleven mechanicien. In 1923 werd hij soldaat
bij het 1ste Linieregiment. Tijdens zijn militair verlof trouwde hij (eveneens
te Torhout) op 1 juni 1927 met Valerie-Marie Haezaert. Vier jaar later, op
3 augustus 1931, kregen ze een dochter: Odette-Leonie. Aan dit prille
familiegeluk maakte de Tweede Wereldoorlog al gauw een eind. Theophiel
moest in 1940 vechten voor zijn vaderland. Op 28 mei 1940 capituleerde
België echter en werd hij krijgsgevangen genomen. Op 11 juni 1940 werd
Theophiel, om onleesbare redenen, al bevrijd. Vele verhalen van ex-
krijgsgevangenen stoppen hier, Theophiels verhaal is echter nog niet
afgelopen.
Zijn vrijheidsdrang was namelijk zo groot, dat hij zich begin 1942 aansloot
bij het Geheime Leger te Torhout, onder leiding van Arnould Van de
Walle. Van mei tot juli 1942 vervoerde hij wapens voor hem naar Gaston
Maertens in Lichtervelde. Bij de volbrachte zendingen in zijn “Staat van
diensten bij het Geheim Leger” worden zijn activiteiten letterlijk zo
weergegeven: “Heeft wapenherstellingen uitgevoerd voor leden van den weerstand.
Heeft zelf wapens vervoerd van Torhout naar den weerstandsgroep van Lichterveldse
Vermander Omer.”
Zijn carrière bij het verzet duurde echter niet lang: op 25 juli 1942 werd hij
gearresteerd door de Geheime Feldpolizei en de Sicherheitsdienst op
beschuldiging van “wapenleveringen aan het B.L. (Belgisch Leger)”. In België
vertoefde Theophiel in de gevangenissen van Roeselare, Gent en Brugge. In
Gent werd hij gruwelijk gefolterd door de Gestapo. Na de gevangenis in
Brugge, werd Theophiel getransporteerd naar Duitsland. Daar kwam hij -
weergegeven in chronologische volgorde - in de volgende gevangenissen
en concentratiekampen terecht: Bocchum, Esterwegen, Wolfenbüttel,
Lingen en uiteindelijk terug in Wolfenbüttel.225 Tijdens een van deze
verblijven werd hij door het Volksgericht van Berlijn veroordeeld tot de
doodstraf door onthoofding op 15 juni 1944 te Wolfenbüttel. Deze datum
is ook af te lezen op het monument zelf. Getuige van de uitvoering van
deze straf was Georges Vanwalleghem uit Lichtervelde.226
225 Algemene Directie Human Resources (dienst Defensie), dossier 103233103, Theophiel Pannecoucke. 226 SOMA, MIC 136, “Documenten van het Volksgerichtshof vermeldende minstens strafmaat en misdrijf mbt 43 zaken tegen Belgen, 1941-1944”, (originelen: Bundesarchiv Berlin) 227 M. MESTDAGH, Torhout. De geschiedenis van een stad, p. 66. 228 Algemene Directie Human Resources (dienst Defensie), dossier 103233103, Theophiel Pannecoucke.
116
Het nieuws van deze gruwelijke dood moet als een bom zijn ingeslagen bij
zijn vrouw, kind, familie en vrienden. De begrafenis van Theophiel,
waarvan de datum niet terug te vinden was, was dan ook een dramatisch
tafereel.227 Op 18 februari 1949 werd de titel van Gewapenden Weerstander
postuum aan Theophiel toegekend. Op 6 juli 1949 werd door het
Ministerie van het Algemeen Bestuur en der Pensioenen officieel besloten
dat hij de titel kreeg van Politiek Gevangene en Begunstigde van het
Statuur. Hierdoor kregen zijn weduwe Valérie en zijn kind Odette een
vergoeding van de staat. Op 30 maart 1955 werd hij eveneens het Kruis
van de Ridder in de Orde van Leopold II met de palm en het Oorlogskruis
met palm postuum toegekend.228
de zes foto’s van de gesneuvelde militairen
3. Vredeskapel familie De Nolf-Borra
Identificatiefiche TG 3
Naam?
Vredeskapel familie De Nolf-Borra
Plaats?
Hoek Vredelaan en Langepijpestraat
Type?
Kapel
Materiaal?
Veldsteen
Uitvoerder
(specifiek)?
Willem Nolf (ontwerp), L. Vanhaerents (uitvoering)229
229 M. MESTDAGH, Torhout 1750-1950, p. 81.
117
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Deze veldstenen kapel is gebouwd langs een van de drukste wegen die
Torhout heeft: de Vredelaan. Hierdoor verdrinkt de kapel, weliswaar op
een goed zichtbare plaats gebouwd, in de drukte. Boven het portaal hangt
er een gedenksteen met het opschrift ‘O.L.V. van altyddurende bystand bid
voor ons Onze Moeder zyt gy yw kinderen zijn wy/A.D. 1945’. De kapel heeft
een eenvoudig witgeschilderd interieur, met in het midden een altaar met
een geschilderd drieluik: links de H. Alfonsus, centraal Maria met kind,
rechts de H. Gerardus. Boven het altaar staat duidelijk het opschrift
‘Vrede’. De bidruimte wordt van het altaar afgescheiden met een ijzeren
hek.230 Binnenin de kapel wordt ook duidelijk voor wie de kapel precies is
gebouwd: er hangt een gedenkplaat met daarop de tekst ‘Ter nagedachtenis
van de familie De Nolf – Borra’.
Anno 2008 is de kapel nog in zeer goeie staat. De vele bloemenkransen die
terug aantroffen bij het bezoek, zijn duidelijke sporen van recent gebruik.
Oprichting en/of
inhuldiging?
De kapel werd in opdracht van de familie (De?) Nolf gebouwd en werd op
15 augustus 1945 ingewijd.231
230 P. VANNESTE e.a., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het bouwkundig erfgoed. Provincie West-Vlaanderen. Gemeente Torhout, Brussel: Vlaamse Overheid. Agentschap R-O Vlaanderen. Onroerend Erfgoed, 2007, p. 264. 231 M. MESTDAGH, Torhout 1750-1950, p. 81.
118
4. Gedenkplaat voor de gesneuvelde studenten en oud-leerlingen
Identificatiefiche TG 4
Naam?
Gedenkplaat voor de gesneuvelde studenten en oud-leerlingen
Plaats?
Sint-Jozefstraat, St.-Rembertcollege, voorgebouw
Type?
Gedenkplaat
Materiaal?
Hout
Uitvoerder
(specifiek)?
Onbekend
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Deze mooie houten gedenkplaat herdenkt zowel studenten, oud-
studenten, soldaten, weerstanders en burgerlijke slachtoffers van de
Tweede Wereldoorlog. We kunnen bovenaan, midden in het reliëf,
duidelijk het Belgische wapenschild waarnemen, met links daarvan het
wapenschild van Torhout en rechts daarvan het wapenschild van West-
Vlaanderen. Het mag duidelijk zijn dat de nationale symboliek sterk
beklemtoond wordt. Onderaan vinden we een palmtak en een zwaard
terug, die beide symbool staan voor de overwinning. De toorts die het
zwaard kruist, staat dan weer symbool voor leven en offer (of van
verlossing en verrijzenis in een meer religieuze context).
De gedenkplaat hangt goed zichtbaar in de rechtervleugel van het
voorgebouw van de school. Tekenen van erosie werden niet opgemerkt.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Wanneer deze gedenkplaat werd opgericht, kon deze studie niet
achterhalen. Zowel de directeur als algemene directrice van het Sint-
119
Rembertcollege werden gecontacteerd, maar beiden konden geen
antwoord geven op deze vraag. Ook de heer Hendrik Vandeginste, lid van
de Geschied- en Heemkundige Kring Houtland - Torhout en historicus en
master in de archivistiek, bleef het antwoord schuldig.
Onversteend
verleden?
Dat sommige levensverhalen van oorlogsslachtoffers moeilijk of zelfs niet
meer te herconstrueren zijn, bewijst het dossier van Gerard Ramon. Deze
naam werd willekeurig geselecteerd op de gedenkplaat. De archieven van
de Dienst Oorlogsslachtoffers hadden zeer weinig te bieden over deze
persoon: enkel één steekkaart van het Rode Kruis werd teruggevonden.
Die bewees dat de heer Ramon inderdaad een burgerlijk slachtoffer was,
zoals reeds aangeduid stond op de gedenkplaat zelf. Ook het feit dat hij op
27 mei 1940 overleed te Torhout, ten gevolge van de militaire
oorlogsverrichtingen in en rond de stad, strookt met de informatie op de
gedenkplaat. Hoe hij precies om het leven kwam, blijft echter een raadsel.
Ook naar zijn leeftijd, burgerlijke status, beroep… blijft het gissen.232
Wat vooral opvalt aan dit gedenkteken zijn de vlaggen: bij het zien van
deze gedenkplaat krijg je het gevoel alsof de ontwerper ermee iets duidelijk
wou maken. Een kleine geschiedenis van het Sint-Rembertcollege tijdens
de Tweede Wereldoorlog (toen: de Normaalschool) maakt een en ander
duidelijk.
Tussen september 1944 en 1948 zouden heel wat uitspraken volgen over
“Belgen die door hunne betrekkingen met den vijand verdacht zijn”. In Torhout
kwam vooral de Normaalschool onder een spervuur van verwijten te
liggen. De beschuldigingen luidden onder meer: opleiden van zwart-
onderwijzers, leveren van Oostfronters, V.N.V-activiteiten, … . Door het
toelaten van deze V.N.V.-activiteiten kon de school tot 1943 ongestoord
zijn gang blijven gaan. Tussen de directie en de linkse oppositie
ontwikkelde zich na de bevrijding een harde polemiek. De collaboratie van
een aantal onderwijzers, vooral op intellectueel en politiek gebied en de
aanwezigheid van een aantal Oostfronters zorgden voor heel wat politieke
agitatie. Ook de vlucht in 1940 van toenmalig directeur Leterme naar de
232 Dienst Oorlogsslachtoffers (FOD Sociale Zekerheid), dossier Gerard Ramon.
120
Duitsers en het feit dat sommige oud-leerlingen naar het Oostfront waren
getrokken, maakten de zaak alleen maar erger.233 De voorgevel van de
school werd zodoende na 1944 enkele malen zwaar beklad met
hakenkruisen en anti-nazistische leuzen. Toch kon de lastercampagne,
voornamelijk door een hevig verweer van de schooldirectie, ingedijkt
worden. Dat de directie dergelijke invloed had op de buitenwereld, ligt
waarschijnlijk aan het feit dat ze tijdens de oorlog haar studenten, in de
mate van het mogelijke, beschermde. Ze reikte bijvoorbeeld valse
studiebewijzen uit, drukte geen palmaressen, … . Pas na 1947 zou de
school de kans krijgen zich te rehabiliteren.234
Geschetst tegen deze historische achtergrond, wordt de
ontstaansgeschiedenis van deze gedenkplaat natuurlijk veel boeiender.
Jammer genoeg kon hier nergens (niet bij de directie, niet in het school- of
stadsarchief) meer informatie over worden ingewonnen. Wat wel kon
worden achterhaald, is dat deze gedenkplaat een hele tijd op de zolder van
de school terechtkwam en dat ze na een periode van rust plots terug werd
geherwaardeerd.235 Wanneer dit precies gebeurde, is echter ook
onduidelijk. Hoogstwaarschijnlijk gebeurde dit ‘herwaarderen’ toen de
collaboratiebeschuldigingen na enkele jaren afnamen, maar dit is slechts
gissing en geen wetenschap.
5. Het Kasteel van Wijnendale
Identificatiefiche TG 5
Naam?
Het Kasteel van Wijnendale
Plaats?
Oostendestraat 390, aan de rand van het Wijnendalebos
Type?
Kasteel - waterburcht
233 J. BENNOOT e.a., 150 jaar Normaalschool Torhout: Jubileumbrochure 1838-1988, Torhout: Generale Bank, 1988, pp. 20-21. 234 M. MESTDAGH, Torhout 1750-1950, p. 151 en M. MESTDAGH, Torhout, p. 66. 235 M. JACOBS, op.cit., deel 1, p. 60.
121
Materiaal?
Niet van toepassing
Uitvoerder
(specifiek)?
Niet van toepassing
Beschrijving en
interpretatie?
Deze atypische herinnering aan de Tweede Wereldoorlog dient zeker te
worden vermeld. Het Kasteel van Wijnendale, beschermd monument en
dorpsgezicht, werd vermoedelijk gebouwd in de periode 1085-1095 en ligt
bij het eveneens (als landschap) beschermde Wijnendalebos. De restanten
van bunkers en gedeeltelijk verharde wegen verraden dat in dit bos tijdens
’40-’45 een munitiedepot werd ingericht door de nazi’s.236 In het kasteel
zelf speelde er zich echter een nog belangrijkere gebeurtenis af: de
definitieve breuk tussen koning Leopold III en de regering in de meidagen
van 1940.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Niet van toepassing
Onversteend
verleden?
Het grondige meningsverschil tussen Leopold III en zijn regering kwam
hier voor het eerst duidelijk aan het licht tijdens een nachtelijk gesprek op
25 mei 1940 tussen de koning enerzijds en de ministers Pierlot-Spaak-
Denis-Vanderpoorten anderzijds.237 Minister Pierlot probeerde de koning
te overhalen om met hen het land te verlaten. De koning antwoordde dat
het zijn plicht als staatshoofd en opperbevelhebber was om in het land te
blijven.
Enkele uren later, omstreeks elf uur, vlogen de eerste Duitse
bommenwerpers over Torhout. Torhoutenaars die de Eerste
Wereldoorlog nog hadden meegemaakt, werden bang. Ze herinnerden zich
de vier jaar lange loopgravenoorlog van de Eerste Wereldoorlog nog veel
te goed.238 De stad werd hevig onder vuur genomen door de Duitse
236 P. VANNESTE e.a., op.cit., p. 195. 237 E. VERHOEYEN, België bezet : 1940-1944, Brussel : BRTN Educatieve Uitgaven, 1993, p. 21. 238 Archief NSB Torhout, “Mijn Oorlogsjaren”, pp. 2-3.
122
troepen: de kerk brandde totaal uit, het ziekenhuis leed grote schade,
burgerhuizen werden platgesmeten… Niettegenstaande alle bommen
vielen er in Torhout maar vijf slachtoffers, wat in feite een klein mirakel is.
Toen de koning (en regering) op 28 mei 1940 uiteindelijk tot de
‘capitulatie’ overgingen, werd het duidelijk dat deze wereldoorlog niet
dezelfde zou zijn als die van ’14 - ’18. Een gevoel van opluchting
overheerste toen ook in de kleine provinciestad.239 Tijdens de Tweede
Wereldoorlog kreeg Leopold III het statuut van krijgsgevangene, na de
oorlog werd het aanblijven van de koning een belangrijk punt op de
politieke agenda. De discussie resulteerde in de gekende Koningskwestie die
pas na het referendum van 1950 en de latere troonsafstand van Leopold
III ten voordele van Boudewijn I luwde.240
7. Veurne
7.1. De bevrijding van Veurne “Na de oorlog zijn er echter veel mensen met - wat Pieter Lagrou noemt - het ‘aureool’ van het verzet gaan lopen;
mensen die niets gedaan hebben, die hun vel niet geriskeerd hebben, die dikwijls geld verdiend hebben met de
Duitsers, meegeheuld hebben na de oorlog en de ‘grote Jan’ willen uithangen. Dat mag je ook herdenken en zeggen
dat we het niet mogen doen…”
[ Wilfried Pauwels, Licentiaat Moderne Geschiedenis KULeuven - ooggetuige WO II naar
aanleiding van ‘50’-jaar bevrijding, 1994]241
In de vooravond van 7 september 1944 bevond de Tweede Canadese Infanteriedivisie
zich in Alveringem, op acht kilometer van Veurne. Nieuwsgierigen kwamen er naar de troepen
kijken. Veurnaars meldden de Canadezen dat er zich in de stad geen Duitsers meer bevonden.
Niets verhinderde hen naar Veurne door te rijden. Maar de toekomstige bevrijders van Veurne
hadden daar geen oren naar: eerst moest Oostende veroverd worden en Duinkerke
afgegrendeld.242 De bevrijding van Veurne kon toen al een feit geweest zijn, maar de strategische
plannen van de geallieerden strooiden roet in het Veurnse eten. De Zesde Brigade hield wel een
239 Ibid. 240 M. MESTDAGH, Torhout. De geschiedenis van een stad, Torhout: Uitgeverij De Beer, 2000, p. 63. 241 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Veurne, interview met Wilfried Pauwels (NV). 242 W. PAUWELS, De bevrijding in beeld. De Westhoek in september ’44, Veurne: De Klaproos, 1994, p. 40.
123
oogje in het zeil in Veurne, Nieuwpoort en De Panne. Daarbij kregen ze grote hulp van de
Belgische 'Witte Brigade', die exacte informatie verschafte over de sterkte van de vijand, zijn
verdedigingslijnen en over de mijnenvelden.243 Toch konden ze niet voorkomen dat de Duitse
troepen de kans kregen om de bruggen rond Veurne op te blazen om het zo de geallieerden
moeilijker te maken. Een strijd werd er echter niet geleverd. In de voormiddag van vrijdag 8
september arriveerden de eerste Canadese gevechtswagens te Veurne. Met de hulp van de
Veurnenaars legde de Canadese genie, de 11th Royal Canadian Engineers, er noodbruggen. Op 9
september 1944 reden Canadese tanks snel en ongestoord door de stad. Veurne was bevrijd! De
mensen liepen naar de markt en in geen tijd hingen overal de vlaggen uit.244
Toch was de Veurnse bevrijding niet enkel feestgedruis. Van de 151 Veurnaars die naar
Duitsland moesten, werden er in november ‘45 102 gerepatrieerd: 25 vrijwillige arbeiders en 77
verplicht tewerkgestelden.245 En er was ook nog een economisch gevolg dat menig landbouwer
uit de Westhoek trof. In de lente van 1944 hielden de Duitsers namelijk al sterk rekening met een
mogelijke invasie in de Westhoek. Met het oog hierop werd een verdedigingssysteem uitgewerkt
met drastische gevolgen voor de streek en haar bevolking. Daartoe werd enkele maanden ervoor,
op 21 januari 1944, het bevel gegeven om grote gebieden in het noorden van West-Vlaanderen
onder water te zetten. Deze kunstmatige overstromingen moesten een waterhindernis vormen,
een bijkomende verdedigingslinie bij een eventuele doorbaak van de Atlantikwall door de
geallieerden.246 Ook grote gebieden van Veurne stonden dus bij de bevrijding in ’44 onder water.
Toch zakte het waterpeil zeer vlug vanaf eind september. Dat het sluizencomplex van
Nieuwpoort met de hulp van het verzet op 8 september ongeschonden in handen van de
Canadese bevrijders kwam, valt hierbij niet te onderschatten. De inundatie van ’44 met 7500
overstroomde hectaren was echter al een ramp voor de Westhoek. De grote vraag was wanneer
de maandenlang overstroomde landbouwgrond weer vruchten zou voortbrengen. Of de akkers
met zoet of zout water overstroomd waren, had zoals verwacht belangrijke gevolgen. De eerste
brachten in ’45 zelfs een topoogst voort. De kleigrond geteisterd door zeewater was echter
bedorven. In ’45 stelde de overheid gips ter beschikking om de landerijen te verbeteren. Het
duurde echter nog jaren eer de toestand genormaliseerd was.247
243 s.n., “De Canadezen in België in 1944” op http://www.fwma.be/, geraadpleegd op 04.05.2008. 244 W. PAUWELS, Veurne bezet. Het leven onder de Duitse bezetting 1940-1944, Veurne: De Klaproos, s.p. 245 W. PAUWELS, De bevrijding in beeld, p. 118. 246 Ibid., p. 9. 247 Ibid., p. 80.
124
7.2. Gedenktekens in Veurne
1. Heldenplein
Identificatiefiche VG 1
Naam?
Heldenplein
Plaats?
Heldenplein
Type?
Naam van een plein
Materiaal?
Niet van toepassing
Uitvoerder
(specifiek)?
Stadsbestuur Veurne
Beschrijving en
125
interpretatie?
Staat anno 2008?
Centraal gelegen in de stad, aanpalend aan het stadspark.
Beschrijving/staat: niet van toepassing.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Dit plein werd op 11 november 1977 ingehuldigd.248 Het Heldenplein had
voor 1977 geen naam, maar in de volksmond werd er als Vogels’ koer naar
verwezen (het was de binnenplaats van een melkerij).
2. Gedenkplaat voor de militaire en burgerlijke slachtoffers en de politieke gevangenen
Identificatiefiche VG 2
Naam?
Gedenkplaat voor de militaire en burgerlijke slachtoffers en de politieke gevangenen (WO I en II)
Plaats?
Heldenplein
Type?
Gedenkplaat
Materiaal?
Brons
Uitvoerder
(specifiek)?
P. Norga (?) en K. Bailleul ( ?)249
Beschrijving en
interpretatie?
Ontstaans-
geschiedenis?
Staat anno 2008?
Deze gedenkplaat werd in 1977 tegen de beschermde (!) muur van het
stadhuis, samen met een gedenkplaat voor de militaire en burgerlijke
slachtoffers van WO I en een gedenkplaat voor koning Albert I, geplaatst.
De schepen van openbare werken, Karel (Charles) Bailleul, ex-
verzetsleider, had hiertoe opdracht gegeven. De plaat van ’14-’18 stond
vroeger aan de hoek van de markt. Zonder het advies in te winnen van de
248 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Veurne, interview met Charles Bailleul (V). 249 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Veurne, interview met Charles Bailleul (V).
126
Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen werd in de
beschermde gevel van het stadshuis een boog gekapt en werden onder de
boog een medaillon van koning Albert I en gedenkplaten voor de beide
wereldoorlogen aangebracht.250 Het oorspronkelijke ontwerp van Bailleul
was veel uitgebreider, maar de financiële mogelijkheden waren toen te
beperkt. 251 Bailleul leidde op dat moment een klein bedrijf in natuursteen.
Hierdoor kreeg (en krijgt) hij het verwijt dat het optrekken van VG2 voor
zijn eigen profijt was. Vandaag bestaat het bedrijf Bailleul trouwens nog
altijd.252 VG2, VG3, VG4 en VG5 (en dus Karel Bailleul) zijn trouwens
aan veel kritiek onderhevig. Zoals Wilfried Pauwels, auteur en getuige van
de Tweede Wereldoorlog in Veurne het zei: “Als je mensen herdenkt, moet je
dat serieus doen (…) De voorzitter van de weerstand [bedoelt Bailleul] heeft die
monumenten en herdenkingen gebruikt om in de politiek vooruit te komen. Hij heeft het
zo ver geschopt dat hij schepen is geworden en net geen burgemeester (…) Je mag geen
martelaren en slachtoffers misbruiken, wel respect en medelijden mee hebben (…) Is het
niet crapuleus dat er in Europa zoveel mensen in die dwaze oorlog zijn gestorven? (…)
Zulke monumenten moeten leiden tot een sterk pacifisme, naar echte verdraagzaamheid
en geen misbruik ervan”.253
Op de gedenkplaat vinden we het wapenschild van Veurne terug met
enkele palmtakken, die wijzen op de overwinning. De tekst ‘Aan onze
gevallen soldaten, politieke gevangenen en medeburgers’ valt ook van de gedenkplaat
af te lezen. Onder de gedenkplaat vinden we, alfabetisch gerangschikt, een
lijst van slachtoffers van de Eerste en Tweede Wereldoorlog.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Ingehuldigd op 11 november 1977, samen met het Heldenplein. Voor
1977 stond de muur genoteerd als ‘beschermde blinde gevel’. De
gedenkplaat voor de Eerste Wereldoorlog hing van 1922 tot 1977 op de
grote markt.254
Onversteend
verleden?
Onderaan het gedeelde gedenkteken hangt een plaat met daarop
gesneuvelden uit ’40-’45. Hierover vertelde de inmiddels overleden Karel
250 G. DALLE, Gids voor Veurne-ambacht, Antwerpen: N.V. Scriptoria, 1981, p. 106. 251 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Veurne, interview met Charles Bailleul (V). 252 Zie http://www.bailleul-natuursteen.be/, geraadpleegd op 25.04.2008. 253 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Veurne, interview met Wilfried Pauwels (NV). 254 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, gedenktekens Veurne, algemeen deel.
127
Bailleul het volgende:
“Het zijn allemaal burgers, er staan meisjes op, vrouwen, oudere mensen, kinderen, het
zijn allemaal oorlogsslachtoffers. Er zijn kinderen gedood in’t eerste bombardement, dat
was vierentwintig mei ’s namiddags om twee uur (…) Er waren in Veurne toch een
dertigtal doden (…) Er werden zeker zeven Veurnenaars gedood en ik heb er een
viertal weggedragen met de berrie, samen met een onderwijzer, een heel verdienstelijk
mens. Wij hebben onder ons vier doden en drie zwaargekwetsten vervoerd naar de
kliniek hier in Veurne (…) dat lag er vol met gekwetsten (…)”
3. Gedenkplaat voor de werkweigeraars en weggevoerden
Identificatiefiche VG 3
Naam?
Gedenkplaat voor de werkweigeraars en weggevoerden
Plaats?
Heldenplein
Type?
Gedenkplaat
Materiaal?
Zwarte marmer
Uitvoerder
(specifiek)?
Karel Bailleul (marmerbewerker)
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
De plaat is anno 2008 nog in goede toestand. Op de plaat staat de
volgende tekst te lezen: ‘Aan onze gevallen werkweigeraars en weggevoerden 1940-
1945’. Voor de ontstaansgeschiedenis, cf. VG 2.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Ingehuldigd op 11 november 1977, samen met het Heldenplein.
128
4. Gedenkplaat voor de slachtoffers van de concentratiekampen
Identificatiefiche VG 4
Naam?
Gedenkplaat voor de slachtoffers van de concentratiekampen
Plaats?
Heldenplein
Type?
Gedenkplaat
Materiaal?
Zwarte marmer
Uitvoerder
(specifiek)?
Karel Bailleul (marmerbewerker)
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
De plaat is anno 2008 nog in goede toestand. Op de plaat staat de
volgende tekst te lezen: ‘In memoriam: aan onze concentratiehelden 1940-1945.
Vanwege de Stad Veurne’. Hiertussen staan de namen van deze
concentratiehelden. Ertussen hangt een klein bronzen wapenschild met
leeuw (mogelijk van de kasselrij Veurne).255 Voor de ontstaansgeschiedenis,
cf. VG 2.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Ingehuldigd op 11 november 1977, samen met het Heldenplein.
Onversteend
verleden?
Deze plaat werd specifiek opgetrokken voor de leden van de Service Marc
die gestorven zijn in de concentratiekampen. Deze mensen probeerden
plannen van de Atlantikwall aan de Engelse inlichtingendienst te bezorgen,
maar werden hierbij betrapt.256
255 M. JACOBS, op.cit., deel 2, p. 400. 256 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Veurne, interview met Wilfried Pauwels (NV).
129
5. Gedenkplaat voor de weerstanders van het Geheime Leger
Identificatiefiche VG 5
Naam?
Gedenkplaat voor de weerstanders van het Geheime Leger
Plaats?
Heldenplein
Type?
Gedenkplaat
Materiaal?
Zwarte marmer
Uitvoerder
(specifiek)?
Karel Bailleul (marmerbewerker)
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
De plaat is anno 2008 nog in goede toestand. Op de plaat staat de
volgende tekst te lezen: ‘Aan onze gevallen weerstanders van het Geheim Leger’.
Voor de ontstaansgeschiedenis, cf. VG 2.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Ingehuldigd op 11 november 1977, samen met het Heldenplein.
Onversteend
verleden?
Deze plaat hangt hier louter symbolisch: in Veurne is niemand van deze
verzetsgroep gesneuveld. “Het lijkt eerder reclame voor een arduinkapper dan voor
de weerstand”.257
6. Gedenkteken voor de overleden leerlingen van het bisschoppelijk college
Identificatiefiche VG 6
Naam?
Gedenkteken voor de overleden leerlingen van het bisschoppelijk college (WO I en II)
257 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Veurne, interview met Wilfried Pauwels (NV).
130
Plaats?
Karel Coggelaan 8, Bisschoppelijk College
Type?
Herdenkingsnis
Materiaal?
Witte marmer
Uitvoerder
(specifiek)?
A. Vande Walle - Vanneste (?)
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Dat dit gedenkteken herinnert aan slachtoffers van een katholieke school
wordt duidelijk gemaakt door het kruis met palmtakken die bovenaan is
terug te vinden. Ook de zinsnede ‘Pieteisvol aandenken…’ spreekt boekdelen.
Het gedenkteken wordt in de 21ste eeuw nog steeds goed onderhouden. De
beste getuige hiervan is het vakoverschrijdend project Nederlands -
Geschiedenis voor vijfdejaars in het schooljaar 2004-2005.258 De
vierentwintig namen van de slachtoffers uit de Eerste Wereldoorlog
werden hier allemaal onderzocht. Honderden bladzijden biografische,
historische en bibliografische gegevens kwamen te voorschijn.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Wanneer dit gedenkteken werd opgericht, is niet terug te vinden. Het
initiatief kwam wel van de oud-leerlingenbond, wat van het monument af
te lezen is.
Onversteend
verleden?
Dit onversteende verleden gaat niet over een slachtoffer uit de Tweede
Wereldoorlog, maar over een slachtoffer uit de Eerste Wereldoorlog,
namelijk Joris Bailleul. Joris was de oom van Karel Bailleul, die op zijn
beurt toch wel de spilfiguur was rond het merendeel van de gedenktekens
in Veurne. Een duik in de familiegeschiedenis van Karel Bailleul maakt
misschien de drang van Karel om de gedenktekens te plaatsen wat meer
begrijpelijk. De familie Bailleul heeft namelijk een rijk verleden wat
oorlogsslachtoffers betreft. Karel zou Joris Bailleul, gestorven op
twaalfjarige leeftijd, nooit kennen. De tekst die volgt, is volledig gebaseerd
op de resultaten van het vakoverschrijdend project van het College in
Veurne.
258 Voor een verwijzing naar het project, zie http://www.collegeveurne.be, geraadpleegd op 10.05.2008.
131
Zaterdag 23 januari 1915
De Duitse artillerie sliep nooit.Veurne werd om 02u.30 gewekt door de eerste
granaatinslag van die dag. Die viel op het huis van de weduwe Loyette in de Zuidstraat
en doodde dochter Marie in de kelder. Kort daarop werd het huis van de familie
Vandenabeele op de Appelmarkt geraakt door een granaat maar die maakte geen
slachtoffers. Bij het eerste licht verlieten veel inwoners de stad. Om 08u.30 trof een
granaat het huis van de familie Marckey in de Klaverstraat en verwondde drie bewoners.
Net voor de middag vielen kort na elkaar vijf granaten op Veurne waarvan één in de
Boterweegschaalstraat en drie op de Grote Markt. Op dat moment liepen er mensen
over de markt. Een twaalfjarige jongen, Joris Bailleul, vergezelde een vriend die de stad
verliet. Een granaat doodde Joris op slag. Hij werd begraven op het kerkhof van
Veurne. Aan de andere kant van de markt liep Roosje Vecht, de overigens enige
Nederlandse verpleegster van het Britse Belgian Field Hospital. Rosa Vecht haastte
zich van het hospitaal in de gebouwen van het Bisschoppelijk College naar haar kamer
in de Noordstraat om haar koffer te pakken. Alle gewonden van het veldhospitaal
zouden immers naar Duinkerke worden geëvacueerd. Zij zou met het gros van de
verpleegsters tijdelijk in St.-Malo of De Panne gaan logeren in afwachting van een
nieuwe vestiging in Hoogstade. De aanhoudende beschietingen maakten hospitaalwerk
in Veurne onmogelijk. Toen viel nog een granaat op het marktplein en een
granaatscherf vermangelde haar been. Ze werd nog naar het Rode Kruishospitaal
L’Océan in De Panne afgevoerd. Haar been werd geamputeerd, maar Roosje Vecht
stierf door bloedverlies. Ze was drieëndertig. Ook het Groot Hoofdkwartier van het
Belgische Leger verliet het stadhuis dat werd ingeruild voor het kasteel Bernier langs de
Ieperse Steenweg.
De volgende dag leek Veurne wel een spookstad. Joris was een zoontje van Henri
Bailleul en diens tweede vrouw Eugenie Bouteca. Herbergier en steenhouwer Henri
Bailleul was de trotse vader van twintig kinderen, tien met zijn eerste echtgenote Marie
Debeerst (+1891) en tien met Eugenie. Hij zou nog een zoon verliezen aan de oorlog:
soldaat Pamphiel Bailleul sneuvelde op de eerste dag van het grote eindoffensief, 28
september 1918. Het gezin Bailleul hield in de Ooststraat de herberg ‘In den Hert’
open. De steenhouwerij op de Kaatsspelplaats werd tijdens de oorlog vernield. Een
andere zoon, Alfons Bailleul, startte de zaak weer op na de oorlog en in 1933 kwam er
132
een nieuwe en ruimere werkplaats in de K. Coggelaan onder diens zoon Karel Bailleul.
De zaak wordt nu uitgebaat door Roger Bailleul, een achterkleinzoon van Henri en
dus ook een achterneef van de kleine Joris.
7. Gedenkplaat voor de oorlogsslachtoffers van de school
Identificatiefiche VG 7
Naam?
Gedenkplaat voor de oorlogsslachtoffers van de school
Plaats?
Smissestraat, Atheneum
Type?
Gedenkplaat
Materiaal?
Brons
Uitvoerder
(specifiek)?
H. Ruyssen (?)
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Ook dit gedenkteken hangt in een school, maar was niet te bezichtigen.
Bovenaan vinden we de tekst ‘Rouw-hulde van de rijksmiddelbare school te
Veurne’. De bloemenkrans die terug te vinden is, wijst ook op de ‘rouw’.
Van overwinningssymboliek is hier niet echt sprake, vooral het verdriet
lijkt centraal te staan. Ook de Christusfiguur die wordt afgebeeld onderaan
het gedenkteken, gebukt onder het kruis, wekt deze indruk op. Links
vinden we de Leeuw van Veurne terug, rechts de Vlaamse Leeuw.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Onbekend
133
8. Gedenkplaat voor de Canadese bevrijders
Identificatiefiche VG 8
Naam?
Gedenkplaat voor de Canadese bevrijders
Plaats?
Op de zijberm van het rondpunt, opgetrokken tussen N35 en de N39
Type?
Gedenkplaat
Materiaal?
Geelbruine baksteen, zwarte marbriet
Uitvoerder
(specifiek)?
Onbekend
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Deze gedenkplaat werd specifiek geplaatst ter herinnering aan de Canadese
bevrijding van Veurne op 8 september 1944. Het gedenkteken is, mede
doordat ze recent werd geplaatst, niet onderhevig aan erosie. Op de
gedenkplaat staat de volgende tekst: ‘1944-1994. Vijftig jaar geleden trokken de
Canadese bevrijders hier onze stad binnen op 8 september 1944’
Oprichting en/of
inhuldiging?
De gedenkplaat werd geplaatst voor de 50ste verjaardag van de bevrijding
op 8 september 1994. Het was een gift van de Canadawijk.259
8. Waregem 8.1. De bevrijding van Waregem
259 http://www.dfait-maeci.gc.ca/canada-europa/brussels/PDF/route8-nl.pdf, geraadpleegd op 24.05.08
134
“Ik vergeet die dag nooit. Vroeger was er op de markt een bakker: Jules Carlier. Sommige mensen hadden gehoord
dat hij Vlaamsgezind was. Hij praatte hier veel over op café. Ik stond verbouwereerd toe te kijken hoe zijn
meubels door de ramen werden gegooid. Een dame hakte met een bijl een piano kapot. Ik dacht: waarom?”
[Jan Callens, ooggetuige Tweede Wereldoorlog in Waregem, op 7 maart 1994]260
Op 5 september 1944 reed in de voormiddag een verkenningswagen van het Schotse 15th
Recce Waregem binnen, die na een kort oponthoud opnieuw verdween. Deze verkenners waren
de voorbode van de bevrijding die pas drie dagen later definitief zou volgen. Het verzet en de
bevolking die van de strategische militaire situatie niet op de hoogte waren, dachten dat Waregem
bevrijd was. De vlaggen werden uitgehangen en in een feestroes trok een stoet door de straten.
Er werd hulde gebracht aan de gesneuvelden van ’14-’18 en de twee Amerikaanse vliegeniers die
in de rangen van het Geheim Leger streden, werden toegejuicht. De herbergen van Waregem
deden die dag gouden zaken.261
In de avond van diezelfde dag doemden een viertal vijandelijke auto’s op bij het station.
Waregem had te vroeg gejuicht. Gedesillusioneerd vluchtte de bevolking terug in hun huizen, het
verzet probeerde zich nog op tijd te verbergen. Maar voor velen was het te laat. De Duitse
Grenadiere zouden in de komende dagen een waar bloedbad aanrichten onder de verzetslieden.262
Vele mannen van het Geheim Leger werden tijdens deze periode koelbloedig gefusilleerd. Op 7
september 1944 zouden de Duitse troepen, op de hielen gezeten door de geallieerden, Waregem
voorgoed verlaten. Op 8 september 1944 was Waregem dus definitief bevrijd. Maar de bevrijding
had in Waregem een zware tol geëist. Maar liefst twintig inwoners, één Amerikaan en twee
Britten hadden hun leven voor de bevrijding van Waregem gegeven.263
260 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Waregem, interview met Jan Callens (NV). 261 C. WAUTERS, “Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Het Geheim Leger te Waregem”, in: 21ste jaarboek van de geschied-en heemkundige kring “De Graverstreke”, Waregem, 1993, p. 69. 262 P. TAGHON, op.cit., p. 84. 263 C. WAUTERS, art.cit., p. 73.
135
8.2. Gedenktekens in Waregem
1. Standbeeld voor de militaire en burgerlijke slachtoffer en de opgeëisten
Identificatiefiche WG 1
Naam?
Standbeeld voor de militaire en burgerlijke slachtoffer en de opgeëisten (WO I en II)
Plaats?
Marktplein
Type?
Standbeeld
Materiaal?
Brons
Uitvoerder
(specifiek)?
Simon Plasman
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Dit zeer opvallende gedenkteken dat de aandacht van menig passant trekt,
staat op een rotonde, duidelijk zichtbaar voor de passerende auto’s. De
soldaat steunt met zijn voet op een kanonloop. Daardoor heeft hij al iets
“onoverwinnelijks” over zich heen hangen. De overwinningskrans die hij
in de lucht steekt, versterkt dit beeld. In de andere hand houdt hij een
geweer. Van verdriet of rouw is hier niet echt sprake op het gedenkteken,
het is doordrongen van overwinningssymboliek.
Op het voetstuk vinden we enkele opschriften terug. Op de voorkant
lezen we ‘1940 Geheim Leger 1945’ en de verschillende namen. De tekst
daaronder maakt duidelijk door en voor wie het standbeeld is geplaatst: ‘De
Gemeente Waregem als eeuwigdurende blijk van dankbaarheid erkentelijkheid en hulde
aan de heldhaftige slachtoffers van plicht gesneuveld en bezweken gedurende den
wereldoorlog 1914-1918’. Het gaat hier dus duidelijk om een gedeeld
gedenkteken. Op de achterkant vinden we de volgende tekst terug: ‘Eeuwig
aandenken aan de diepbetreurde burgerlijke slachtoffers in den oorlog 1914-1918,
1940-1945, voor ’s Landsdienst terechtgesteld’, ‘1940 soldaten 1945’, ‘weggevoerden’.
We vinden ook nog de teksten ‘1914 Civiel arbeiders 1918’ en het vervolg
136
van de soldatenslachtoffers uit de Eerste Wereldoorlog terug. Iedere
categorie biedt trouwens plaats voor de namen van de slachtoffers, die
alfabetisch worden gerangschikt.
De vele kransen die bij het monument lagen, tonen aan dat dit
gedenkteken nog steeds gebruikt wordt bij herdenkingen.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Dit monument werd in opdracht van de burgemeester van Waregem
gemaakt. De stad sponsorde 23.000 fr. Het gedenkteken werd
vermoedelijk in 1922 geplaatst.264
2. Gedenkplaat voor Adolf Cannie (Geheim Leger)
Identificatiefiche WG 2
Naam?
Gedenkplaat voor Adolf Cannie (Geheim Belgisch Leger)
Plaats?
Stationsstraat, verbonden aan de grote ingangspoort van het park ‘Baron Cassier’
Type?
Gedenkplaat
Hardsteen
264 M. JACOBS, op.cit., deel 2, p. 416.
137
Materiaal?
Uitvoerder
(specifiek)?
Onbekend
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Deze plaat is fel onderhevig aan erosie en valt allesbehalve op in het
straatbeeld. Links bovenaan vinden we het kenteken van het Geheim
Leger terug, met daarnaast en daaronder de tekst ‘Hier sneuvelde op 5 sept.
1944 Cannie Adolf soldaat van het Geheim Belgisch Leger’ en twee kruisjes.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Wanneer deze gedenkplaat werd opgehangen, is onduidelijk. Waarschijnlijk
kwam hij er eind september ’44. Opdrachtgever was de groep
Heldentrouw.265
Onversteend
verleden?
Op 29 maart 1897 werd Adolf Cannie te Markegem geboren. Als burger
oefende hij het beroep van landbouwer uit, maar net als zoveel mensen uit
die tijd, zou ook hij geconfronteerd worden met het geweld van een (of
twee) wereldoorlogen. Aan het eind van de Eerste Wereldoorlog, in 1917,
trad hij in dienst bij het Belgische Leger. In 1919 zat zijn dienstperiode
erop en kon Adolf zich op andere dingen focussen. Hij trouwde met Lucie
Gryson en samen kregen ze, op 7 juni 1920, een dochtertje: Maria.
Adolf, gehard door de zijn job als landbouwer en de oorlog, was geen
engeltje om zonder handschoenen aan te pakken. Op 7 december 1932
werd hij bvb. veroordeeld door de Rechtbank van Kortrijk tot dertig frank
boete of tien dagen gevangenis voor vrijwillige slagen en verwondingen.
Naast dit juridisch proces vinden we nog andere veroordelingen in zijn
dossier terug, telkens over dergelijke feiten. Toen de Duitse Blitzkrieg
België overrompeld had, liet Adolf zich dan ook niet doen. Op 1 juni 1942
sloot hij zich aan bij het Geheim Leger. Hij kwam terecht bij de groep Le
Grèbe in Waregem, waar Joseph Duthoy (luitenant Waregem) en Léon
Duyck (sectorcommandant) zijn oversten waren.
In het begin van zijn lidmaatschap beperkten zijn activiteiten zich nog tot
het aanwezig zijn op clandestiene vergaderingen. Dit zou echter in de loop
der jaren veranderen. In 1943 kreeg Adolf een bevelschrift tot werken in
Duitsland. Hij weigerde echter te gaan en dook onder bij een vriend,
Alfred Demeyer, in Wakken. Adolf werd nooit opgepakt. In het begin van
265 C. WAUTERS, art.cit, pp. 50.
138
de jaren ’44 verhardden de acties van Adolf bij het Geheim Leger. Hij
werd aangeduid om tot de sabotageploeg van de sector Waregem toe te
treden en vervulde zijn taak met glans.
Op 7 juni 1944 saboteerde hij de spoorlijn en de IJzerwegbrug in
Wielsbeke met springstof. De week daarna, op 15 juni, blies hij de
spoorlijn Gent-Kortrijk op te Desselgem. Adolf werd een kleine held
onder de mensen van het verzet.
Op 4 september 1944, toen de geallieerden de Duitse troepen meer en
meer richting Duitsland duwden, nam hij deel aan een gevecht in Sint-
Eloois-Vijve. De Feldgendarmerie en de groep van weerstanders vochten een
felle strijd uit. Er stierven drie mannen en er vielen vier gekwetsten, allen
aan Duitse zijde. Op 5 september nam hij deel aan het gevecht te
Waregem tussen de Duitse groep en een gemengde groep van het Engelse
Leger en de gevechtsgroep van het Geheim Leger (cf. infra). De Duitsers
verloren drie officieren en een vijftigtal man aan doden, gekwetsten en
krijgsgevangenen. Ook verscheidene voertuigen, wapens en munitie
werden door de weerstand buitgemaakt.
Nadat het nieuws van Henri Lebbe verspreid was geraakt (cf. infra) en er
nog tal van andere weerstanders (en burgers) koelbloedig werden
gefusilleerd, was het Geheim Leger van Le Grèbe meer dan op zijn hoede.
Ze zonden dan ook Adolf Cannie uit om de Waregemse omgeving te
inspecteren. Rond tien uur in de avond werd hij echter door Duitse
troepen verrast. Net als Henri Lebbe werd ook hij direct gefusilleerd. Hij
droeg op dat moment het uniform van het Geheim Leger (witte salopette
met driekleurige armband).
Op 9 september 1944 werd Adolf begraven te Waregem. Op 10 oktober
van datzelfde jaar werd hij echter al ontgraven en teruggebracht naar zijn
geboorteplaats: Markegem. Daar vond hij de eeuwige rust op het
plaatselijk kerkhof. In 1947 werd hij erkend als Gewapend Weerstander
door het Ministerie van Landsverdediging. Postuum kreeg zijn vrouw,
Lucia Gryson, 2.000 fr. per maand voor zijn overlijden.266
266 Algemene Directie Human Resources (Dienst Defensie), dossier 070142172, Adolf Cannie.
139
3. Gedenkplaat voor de terechtgestelde burgers
Identificatiefiche WG 3
Naam?
Gedenkplaat voor de terechtgestelde burgers
Plaats?
Zuiderlaan, kruispunt met Duthoystraat
Type?
Gedenkplaat
Materiaal?
Witte marmer
Uitvoerder
(specifiek)?
Onbekend
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Op deze plaat vinden we, zowel in het Frans als in het Nederlands, de
volgende tekst terug: ‘In memoriam. Hier werden laffelijk door de Duitschers
terechtgesteld op 5.9.1944.’ De namen worden alfabetisch gerangschikt.
140
Onderaan vinden we ‘R.I.P.’.267 De plaat is moeilijk te ontdekken (staat
achter een verkeersbord) en verkeert in slechte staat.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Onbekend.
4. Gedenkplaat familie De Craene (Geheim Belgisch Leger)
Identificatiefiche WG 4
Naam?
Gedenkplaat familie De Craene (Geheim Belgisch Leger)
Plaats?
Kleithoekstraat
Type?
Gedenkplaat
Materiaal?
Arduin
Uitvoerder
(specifiek)?
Onbekend
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Deze gedenkplaat is sterk onderhevig aan erosie. De leeuw van het
Geheim Belgisch Leger is links bovenaan waar te nemen. Rechts bovenaan
vinden we fruit terug, dat verwijst naar de naam van de hoeve waaraan de
gedenkplaat hangt, namelijk Le Grèbe. De hoeve was het schuiloord voor
het Waregemse verzet.268 De tekst die op de steen is terug te vinden,
verduidelijkt dit: ‘Tijdens de Duitsche bezetting werd deze hoeve bewoond door de
familie De Craene ten dienste gesteld van het Geheim Belgisch Leger en door de Duitse
ondergrondse strijdkrachten bezet van mei 1944 tot de bevrijding’. Onder deze tekst
vinden we enkele Franstalige boodschappen terug, quelques messages
personnels.
Oprichting en/of
inhuldiging?
De gedenksteen werd aangebracht op 11 augustus 1946 in aanwezigheid
van de burgemeester, enkele lokale politici en leden van het verzet.269
267 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, gedenktekens Waregem, algemeen deel. 268 C. WAUTERS, art.cit., pp. 43-104. 269 Idem.
141
Onversteend
verlden?
Zie WG 2 en WG 8.
5. Monument met zeven kruisjes
Identificatiefiche WG 5
Naam?
Monument met zeven kruisjes
Plaats?
Anzegemseweg, net buiten Waregem
Type?
Gebeeldhouwd monument
Materiaal?
Witte natuursteen
Uitvoerder
(specifiek)?
Onbekend
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Op het monument kunnen we de volgende tekst onderscheiden: ‘Hier
sneuvelden voor onze bevrijding Helden van het Geheim en den Verbonden Legers.
Heldentrouw 1945’. De kruisjes verwijzen naar mensen die op deze plaats
werden geëxecuteerd, veelal leden van het verzet. Het monument is
eenvoudig opgebouwd, enkel een zwaard en een palmtak worden
afgebeeld, die wijzen op de overwinning.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Dit gedenkteken werd opgericht op 8 september 1945 op initiatief van
Heldentrouw en de stad Waregem.270
270 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Waregem, interview met Jan Callens (NV).
142
6. Joseph Duthoystraat
Identificatiefiche WG 6
Naam?
Joseph Duthoystraat
Plaats?
Niet van toepassing
Type?
Straatnaam
Materiaal?
Niet van toepassing
Uitvoerder
(specifiek)?
Stadsbestuur Waregem
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Niet van toepassing
Oprichting en/of
inhuldiging?
Op de gemeenteraad van 27 oktober 1944 werd beslist om het
Driekoningenplein om te vormen naar het Jozef Duthoyplein.271 Hieruit
vloeit waarschijnlijk ook de J.Duthoystraat voort.
Onversteend
verleden?
Zie WG 2 en WG 8.
271 Stadsarchief Waregem, kast 1, Gemeenteraad 1 juli 1944 - 12 dec. 1949, Register der beraadslagingen, “Gemeenteraadszitting 27.10.44”, p. 12.
143
7. Kapelletje voor O.-L.-Vrouw, Koningin van de Vrede
Identificatiefiche WG 7
Naam?
Kapelletje voor O.-L.-Vrouw, Koningin van de Vrede
Plaats?
Hoek Elsdreef en Vichtseweg
Type?
Kapelletje
Materiaal? Wit beschilderde baksteen
Uitvoerder
(specifiek)?
Onbekend
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Bovenaan het kapelletje vinden we een hardstenen kruis terug. Binnenin
het kapelletje staat een houten Mariabeeld met kind. Dat dit monument
religieus geladen is, is vanzelfsprekend. Maria en kind verwijzen naar de
vrede, de tekst die onder het kruis staat bevestigt dit: ‘Koningin van de vrede’.
De kapel is dus een vredessymbool.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Het werd opgericht door de bewoners van de wijk Kuipershof in het jaar
1944. Meer specifieke informatie biedt de kapel niet.
144
8. Gedenkplaat voor Henri Lebbe
Identificatiefiche WG 8
Naam?
Gedenkplaat voor Henri Lebbe (Geheim Belgisch Leger)
Plaats?
J. Stormestraat, tegen huisgevel nr. 95
Type?
Gedenkplaat
Materiaal?
Hardsteen
Uitvoerder
(specifiek)?
Onbekend
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Deze plaat is, in tegenstelling tot de gedenkplaat voor Adolf Connie, niet
onderhevig aan erosie. Links bovenaan vinden we het kenteken van het
Geheim Leger terug, met daarnaast en daaronder de tekst ‘Hier sneuvelde op
5 sept. 1944 Lebbe Henri soldaat van het Geheim Belgisch Leger’ en twee kruisjes.
Oprichting en/of
inhuldiging?
Wanneer deze gedenkplaat werd opgehangen, is onduidelijk. Waarschijnlijk
kwam hij er eind september ’44. Opdrachtgever was de groep
Heldentrouw.272
Onversteend
verleden?
Henri Lebbe, genoemd naar zijn vader, werd in Waregem geboren op
kerstdag in het jaar 1922. Zijn vader oefende het beroep van ijzerhandelaar
uit. Henri zou tijdens zijn leven zonder oorlog hetzelfde beroep
uitoefenen. Hij bleef zijn hele leven ongehuwd en ging niet in militaire
dienst toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Toch zat het soldatenbloed
in de familie Lebbe: zijn vader was namelijk een gerespecteerd oud-strijder
uit ’14-’18 en had tal van decoraties gekregen.
Na enkele harde oorlogsjaren besloot Henri, misschien ook aangezet door
het nakende einde van de oorlog, zich op 1 juni 1944 aan te sluiten bij de
vermaarde Waregemse weerstandsgroep van het Geheim Leger. Deze
272 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, gedenktekens Waregem, algemeen deel.
145
stond onder leiding van Marcel Windels (schuiloordcommandant) en Léon
Duyck (sectorcommandant). De groep had zijn hoofdkwartier in de hoeve
Le Grèbe, aan de rand van de stad. Van de grote figuren van deze groep
(Windels, Duthoy, Duyck…) zou enkel Duyck de oorlog overleven. Deze
getuigde na de oorlog dan ook altijd over de goedheid van zijn
strijdmakkers, zodat hun familieleden wat pensioen konden trekken.
Toen de geallieerden steeds verder oprukten in België en buurlanden,
begon ook het Geheime Leger te Waregem wat stoutmoediger te worden.
Op 2 september 1944 werd Henri Lebbe gemobiliseerd in zijn schuiloord
te Waregem. De volgende dagen maakte hij deel uit van een groep die
belast werd met bewakingen rondom de landingsplaatsen voor de
geallieerde parachutisten.
In de ochtend van 5 september leek Waregem bevrijd te zijn door Schotse
troepen (cf. supra). De vreugdetaferelen onder de burgerbevolking waren
onbeschrijfelijk. Iedereen kwam op straat, ook de weerstanders. En dat
was een dure fout die velen onder hen met hun leven zouden bekopen. In
de late namiddag geraakte namelijk een Schots-Engelse voorhoede in een
guerrillastrijd betrokken met Duitse troepen, die blijkbaar Waregem toch
nog niet hadden verlaten. Henri Lebbe streed mee aan de kant van de
geallieerden. Hij reed af en aan met wapens voor de geallieerde strijders,
van het Heilig Hart College tot Le Grèbe en terug.
Tegen de avond was het pleit echter (voorlopig) beslecht in het voordeel
van de Duitse troepen. Waregem was terug ingenomen. Henri kreeg de
taak van het verzet om vlug groepen van het Geheim Leger met zijn kleine
vrachtwagen, die hij anders gebruikte bij zijn burgerberoep, naar het
schuiloord over te brengen. De weerstanders moesten zo vlug mogelijk
terug onderduiken. Wie niet weg was, was gezien. Vele Waregemse
weerstanders, waaronder Joseph Duthoy en Marcel Windels, zouden die
dag sterven. Henri’s missie leek voorlopig geslaagd: hij had reeds een
eerste deel weerstanders naar Le Grèbe en dus buiten het gezichtsveld van
de Duitsers kunnen brengen. Maar toen sloeg het noodlot toe: bij zijn
terugreis om een andere groep af te halen, werd hij door Duitse troepen
verrast. Zij hielden hem tegen en verplichtten hem uit zijn voertuig te
273 Algemene Directie Human Resources (Dienst Defensie), dossier 062717464, Henri Lebbe.
146
stappen. Zonder enige vorm van proces werd hij ter plekke
doodgeschoten.
Over de postume decoraties en andere aangelegenheden laten de bewaarde
dossiers niet veel los. In 1948 kreeg hij door het Ministerie van
Landsverdediging wel het Attest van Gewapend Weerstander. Zijn ouders
hadden recht op een pensioensuitkering voor hun overleden zoon: 1.200
fr. per maand.273
9. Henri Lebbe Straat
Identificatiefiche WG 9
Naam?
Henri Lebbe Straat
Plaats?
Niet van toepassing
Type?
Straatnaam
Materiaal?
Niet van toepassing
Uitvoerder
(specifiek)?
Stadsbestuur Waregem
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Niet van toepassing
Oprichting en/of
inhuldiging?
Onbekend
Onversteend
velrleden?
Zie WG 8.
10. Marcel Windelsstraat
Identificatiefiche WG 10
147
Naam?
Marcel Windelsstraat
Plaats?
Niet van toepassing
Type?
Straatnaam
Materiaal?
Niet van toepassing
Uitvoerder
(specifiek)?
Stadsbestuur Waregem
Beschrijving en
interpretatie?
Staat anno 2008?
Niet van toepassing
Oprichting en/of
inhuldiging?
Op de gemeenteraad van 27 oktober 1944 werd beslist om de Marcel
Windelstraat op te richten, als hulde voor deze omgekomen verzetsman.274
274 Stadsarchief Waregem, kast 1, Gemeenteraad 1 juli 1944 - 12 dec. 1949, Register der beraadslagingen, “Gemeenteraadszitting 27.10.44”, p. 12.
148
“Herinneringen leven zolang tot men ze vernieuwen wil. Daarna sterven ze.” [ Walter van den Broeck]
149
DE TOEKOMST “CONCLUSIE”
1. Bevindingen uit de inventaris 1.1. Brugge
In Brugge, hoofdstad van West-Vlaanderen en de prestigieuze titel ‘werelderfgoedstad’
dragend, konden maar liefst veertien gedenktekens die specifiek herinneren aan de Tweede
Wereldoorlog worden teruggevonden. Hoogstwaarschijnlijk hangen er in deze stad nog meer
soortgelijke gedenktekens en herinneren er nog meer plaatsnamen aan de Tweede Wereldoorlog.
Dat alle oorlogsgedenktekens van Brugge moeilijk te achterhalen zijn, ligt niet zozeer aan de
kwantiteit van de gedenktekens, maar aan de kwantiteit van het erfgoed in Brugge. Brugge is, en
dat is een understatement, rijk in erfgoed. De vele standbeelden, beschermde gebouwen en
pleintjes, kerken, musea… en bijgevolg de vele toeristen, zijn in deze stad quasi ontelbaar
geworden. Oorlogserfgoed in deze omstandigheden opsporen, is dan ook een huzarenstukje. Dat
een groot deel van dit erfgoed zich nog eens op voor het grote publiek vaak onzichtbare plaatsen
bevindt (scholen, zwembad, postgebouw…), draagt hier eveneens toe bij.
Van de veertien Brugse gedenktekens worden er vier gedenktekens ‘gedeeld’ met de
Eerste Wereldoorlog. Deze hangen of staan allemaal in openbare gebouwen: drie scholen en het
R.T.T.-gebouw. Van de oorlogsmonumenten enkel opgericht voor de Tweede Wereldoorlog, valt
het op dat vele onder hen verwijzen naar specifieke personen of oorlogshandelingen ( BG 2, BG
6, BG 7, BG 9, BG 11, BG 13). Deze personen waren blijkbaar voor de Bruggeling uit 1945
speciaal genoeg om er een apart gedenkteken voor op te richten. Vele van de gedenktekens waren
nog in goede staat, wat waarschijnlijk te danken is aan de Dienst Monumentenzorg van de stad.
1.2. Langemark-Poelkapelle
Toen ik een inwoner van deze kleine gemeente nabij Ieper om informatie vroeg over
Langemark-Poelkapelle in de Tweede Wereldoorlog, antwoordde deze laconiek: ‘Over de Tweede
Wereldoorlog? Maar hier is er niets gebeurd. Over de Eerste Wereldoorlog vind je hier alles, maar de Tweede?’.
Inderdaad, Langemark-Poelkapelle had de facto tijdens de Tweede Wereldoorlog geen rol van
betekenis. En dat valt ook af te lezen van het aantal gedenktekens dat voor deze oorlog is
opgetrokken: welgeteld drie, waarvan twee (LG 2 en LG3) dan nog eens ‘gedeelde’ gedenktekens
zijn. De gedenkplaat voor piloot Malinowski (LG1) is het enige gedenkteken dat specifiek een
gebeurtenis en enkele personen uit de Tweede Wereldoorlog herinnert. Het kleine aantal
150
gedenktekens voor de Tweede Wereldoorlog staat in schril contrast met dat van de Eerste
Wereldoorlog: Mariette Jacobs telde in haar studie maar liefst zestien dergelijke
oorlogsgedenktekens.275 Ik opteerde echter nog voor een vierde, atypisch gedenkteken van de
Tweede Wereldoorlog in Langemark: het Studentenfriedhof. Hier liggen enkel Duitse soldaten en
studenten die gesneuveld zijn tijdens de Eerste Wereldoorlog, maar het kerkhof kreeg tijdens ’40-
’45 voor de Duitse bezetter en zijn aanhangers een symbolische betekenis. Dat Adolf Hitler
himself dit kerkhof bezocht, verantwoordt de opname van dit gedenkteken in de inventaris. Het
kerkhof wordt vandaag goed onderhouden (in 2006 werd nog een nieuwe videowall geplaatst), de
andere drie gedenktekens blijken meer onderhevig te zijn aan erosie.276
1.3. Tielt
Tielt, iets groter dan de doorsnee provinciestad in West-Vlaanderen, blijkt het
buitenbeentje in deze inventaris te zijn. Maar liefst negentien gedenktekens die allemaal,
uitgezonderd twee, specifiek aan de Tweede Wereldoorlog herinneren, zijn in deze stad terug te
vinden. Het is niet moeilijk om deze kwantiteit te verklaren: Tielt was een van de enige steden in
West-Vlaanderen waar er bij de bevrijding een echt gevecht plaatsvond tussen de Duitsers en de
geallieerden (hier: de Polen). En dat de Tieltenaren de Poolse bevrijders altijd dankbaar zijn
geweest voor deze strijd, kan men onder meer aflezen aan de kwantiteit van de gedenktekens.
Zeventien van de negentien gedenktekens zijn specifiek aan de troepen van Generaal Maczek
besteed. De andere twee (TiG5 en TiG18) zijn opgericht voor de burgerlijke en militaire
slachtoffers uit Tielt. Ook de drijvende kracht van enkele individuen of groepen (bvb.
burgemeester Vander Meulen en een sterke N.S.B.-groepering) zal een factor gespeeld hebben bij
de kwantiteit. De gedenktekens lijken anno 2008 nog steeds in goede conditie te verkeren en
vallen zeker op in het straatbeeld (bvb. TiG4). Of deze situatie in de toekomst nog dezelfde zal
zijn, is nog maar zeer de vraag. De N.S.B. van Tielt voorziet namelijk, in tegenstelling tot enkele
andere N.S.B.’s in Vlaanderen, geen opvolging.277 Dit houdt in dat enkel oud-strijders in de
N.S.B. van Tielt mogen zetelen: onvermijdelijk leidt dergelijk beleid tot het uitbloeden van de
organisatie. Een lot dat misschien wel alle N.S.B.’s of andere oud-strijderverenigingen uiteindelijk
te beurt zal vallen.
275 M. JACOBS, deel 2, pp. 317-321. 276 H. SOLTAU, op.cit., p. 14. 277 Mondelinge mededeling Willy De Keyser, voorzitter N.S.B. Tielt.
151
1.4. Torhout
In deze provinciestad vindt men vier gedenktekens terug die specifiek verwijzen naar de
Tweede Wereldoorlog. Er werden geen ‘gedeelde’ gedenktekens gevonden. In vergelijking met de
stad Tielt is dit aantal gering. Dit valt te verklaren doordat er om Torhout, in tegenstelling tot
Tielt, geen slag werd gevoerd bij de bevrijding. Het bevrijdingsverhaal van Torhout kan dan ook
gezien worden als typisch voor België: de bevrijding overkwam de meeste steden en gemeenten
gewoon. Er werd naast deze vier gedenktekens ook geopteerd om het Kasteel van Wijnendale
(TG5) op te nemen in de inventaris. Hier werd namelijk het startschot gegeven voor wat zou
uitmonden in de Koningskwestie. Hoewel deze gedenktekens anno 2008 puik worden onderhouden,
vallen ze niet echt op in het straatbeeld. Terwijl dit in Brugge grotendeels te wijten is aan de
overvloed aan erfgoed waarin de stad als het ware verdrinkt, ligt dit in Torhout aan de plaatsing
van deze gedenktekens: langs drukke straten (TG1, TG2, TG3) of diep verborgen in een school
(TG 4).
1.5. Veurne
Net als Brugge is ook Veurne rijk in erfgoed. Ook hier slaan de vele beschermde
monumenten je om de oren. Dat enkele gedenktekens, zonder toestemming van de Koninklijke
Commissie voor Monumenten en Landschappen, tegen een beschermde gevel werden geplaatst,
is dan ook kenmerkend voor deze stad. Hier geldt eveneens de regel dat een grote hoeveelheid
aan erfgoed in een stad het ‘opvallen’ van specifiek oorlogserfgoed wat ondermijnt.
De stad heeft acht gedenktekens, waarvan er slechts twee worden gedeeld met de Eerste
Wereldoorlog. Opvallend is dat de meeste gedenktekens (VG1-VG5) pas werden geplaatst in het
jaar 1977. Hoe dit te verklaren is, wordt in hoofdstuk 1.7 uitgelegd. Ieder gedenkteken hangt of
staat ook op nogal onzichtbare plaatsen: in een aanpalend park achter de markt (VG1-VG5), in
een school (VG6-VG7) of langs een drukke baan (VG8). Veurne speelde in de Eerste
Wereldoorlog een veel grotere rol dan tijdens de Tweede, maar dat vertaalt zich, in tegenstelling
tot Langemark-Poelkapelle, niet echt in het aantal gedenktekens. Acht oorlogsgedenktekens voor
WO II in een kleine stad als Veurne, lijkt toch veel. Vele van de gedenktekens waren nog in
goede staat, wat waarschijnlijk te danken is aan de Dienst Monumentenzorg van de stad.
1.6. Waregem
Net als Tielt heeft ook Waregem een zware strijd geleverd voor zijn bevrijding. Het aantal
gedenktekens dat werd teruggevonden (tien) in deze middelgrote stad laat dit dan ook
152
vermoeden. Veelal verwijzen ze naar de omgekomen verzetsmannen tijdens de bevrijding. Het
‘bloedbad van Waregem’ is dan ook een bekende geschiedenis. Opvallend is hier hoeveel
straatnamen er gewijd zijn aan deze verzetsmensen. Maar liefst drie straten (WG 6, WG 9 en WG
10) dragen de namen nog van deze lokale helden. Van de tien gedenktekens is er slechts één
gedeeld (WG 1). En van deze negen specifieke gedenktekens voor de Tweede Wereldoorlog
verwijzen er zeven specifiek naar slachtoffers en daden van het Geheim Leger.
Alle gedenktekens leken in meer dan goede staat te verkeren, met uitzondering misschien
van de gedenkplaat voor Adolf Cannie (WG 2) en de plaat voor de terechtgestelde burgers (WG
3). De plaats waarop de gedenktekens zich bevonden, was echter soms minder voor de hand
liggend. Sommige waren zeer moeilijk te ontdekken (W 8 en WG 3).
1.7. Algemene vaststellingen uit de inventaris
Als we de resultaten van de inventaris analyseren, kunnen we enkele zaken vaststellen.
Een eerste gegeven springt in het oog door zijn afwezigheid. Van de onderzochte gedenktekens
herinnert er geen enkele aan de raciale slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Militaire,
burgerlijke en politieke slachtoffers zijn allemaal wél terug te vinden. Een van de kernaspecten
van de Tweede Wereldoorlog, die toch dé mondiaal raciale oorlog bij uitstek was, gaat hier
verloren. Van joden, zigeuners, homoseksuelen,… wordt geen vermelding gemaakt op de
gedenktekens. Werden er dan geen joden uit Brugge en omstreken gedeporteerd? Jammer genoeg
wel. Het zou vreemd zijn mochten er van de 24.916 joden en 351 zigeuners uit België die tot 31
juli 1944 via Mechelen naar Auschwitz werden gedeporteerd, er geen enkele uit West-Vlaanderen
afkomstig zijn.278 Wel is het zo dat er uit Antwerpen en Brussel, steden met grotere joodse
gemeenschappen, meer raciale slachtoffers kwamen en het lot van de joden daar dus
waarschijnlijk meer gekend was dan in de onderzochte West-Vlaamse gemeenten. Wilfried
Pauwels, uit Veurne, getuigt dan ook: “De mensen die ik persoonlijk ken, zoals Hector Kesteloot (…), die
man wist niet goed hoe dat nazisme in elkaar stak; dat wisten trouwens de meeste mensen hier ook niet. Het anti-
joodse element is maar gebleken bij het openkomen van de concentratiekampen in mei ’45”.279
Een algemene opvatting bij oorlogsgedenktekens van WO II is dat de namen van de
slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog vaak gewoon werden toegevoegd op een bestaande
gedenksteen die herinnert aan slachtoffers uit de Eerste Wereldoorlog. Van de zestig
gedenktekens die hier geïdentificeerd worden, herinneren er slechts veertien beide
wereldoorlogen. Dat wil zeggen dat er zessenveertig gedenktekens specifiek de Tweede
278 http://www.cicb.be/nl/transporten.htm, geraadpleegd op 20.05.2008 279 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Veurne, interview met Wilfried Pauwels (NV).
153
Wereldoorlog herinneren. Hier mogen echter geen voorbarige conclusies uit worden getrokken.
Door bvb. een stad als Tielt in de inventaris op te nemen (negentien gedenktekens, waarvan
slechts twee gedeeld), krijgt men een vertekening. Dit onderzoek is dan ook te kleinschalig om er
dergelijke grote conclusies af te leiden. Het toont wel aan dat men steeds omzichtig met
kwantitatieve gegevens moet omgaan in historisch onderzoek. De grootte van het onderzoek en
de context waarin het onderzoek gebeurt, spelen vaak een beslissende rol in het eindresultaat.
“Het lot van stenen monumenten is dat zij aangevreten worden door de erosie en hierdoor onherkenbaar
worden”, lijkt een waarheid als een koe.280 Van de onderzochte gedenktekens bevond het
merendeel zich echter, verrassend en tegen de algemene opinie in, in goede staat. In vele gevallen
lijkt het stadsbestuur de drijvende kracht achter deze monumentenzorg. In steden als Brugge en
Veurne lijkt dit evident: daar staat de erfgoedzorg, onder invloed van hun respectieve
erfgoedrijkdom, volledig op punt. In Tielt is hier misschien wel een andere reden voor: de “eeuwige
dankbaarheid” van de Tieltenaren voor de Poolse bevrijders. In Torhout, Waregem en
Langemark-Poelkapelle lijken de gedenktekens meestal ook in goede staat te verkeren. Algemeen
kan men misschien stellen dat de groeiende erfgoedzorg in Vlaanderen een positief effect heeft
op het behoud en onderhoud van het oorlogserfgoed. Toch zorgt een goed onderhoud van de
gedenktekens er niet altijd voor dat deze meer opvallen in het straatbeeld. Daarvoor hangt of
staat het merendeel te vaak op plaatsen die verborgen zijn voor het grote publiek. Het
Heldenplein in Veurne bvb. ligt achter de Grote Markt, in een aanpalend park. De
doorsneetoerist (of zelfs inwoner) van Veurne zal deze gedenkplaten niet zomaar ontdekken.
Ook voor de andere onderzochte plaatsen geldt de algemene regel dat het merendeel van de
gedenktekens zich op onopvallende plaatsen bevindt. Sommige gedenktekens worden wel
centraal op bvb. het kerkplein of de markt geplaatst (bvb. LG2 en WG1), maar meestal bevinden
ze zich aan de rand van de gemeente (TG1) of worden ze door hun niet-centrale ligging aan het
oog onttrokken (VG2).
Wie gaf de opdracht om een gedenkteken op te richten? Een algemene regel valt niet te
distilleren uit de inventaris. Initiatiefnemers en opdrachtgevers zijn vaak verschillend: een straat
(TiG6) of zelfs een hele wijk (TiG1), het stadsbestuur (BG7), een verzetsgroepering (BG9), een
privé-persoon (VG2),… . Wat wel opvalt, is dat één drijvende kracht met wat invloed vaak al
volstaat om een gedenkteken te verwezenlijken (bvb. Karel Bailleul in Veurne of Daniel Vander
Meulen in Tielt). Stadsbesturen antwoorden trouwens quasi altijd positief op de vraag om een
gedenkteken te plaatsen. Net na de Tweede Wereldoorlog is dit volkomen te begrijpen: de
bevolking had een monument van troost nodig (cf. de rouwfunctie). Als Karel Bailleul in 1977
280 B. DE WEVER, op.cit., p. 11.
154
aandringt op de plaatsing van een gedenkteken voor de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog
in Veurne, lijkt de instemming van het stadsbestuur en het schepencollege echter niet zo voor de
hand liggend. Toch wordt het voorstel goedgekeurd: de gedenktekens mochten zelfs geplaatst
worden in de beschermde westgevel van het gerechtshof. Zonder het advies in te winnen van de
Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen werd in de beschermde gevel een
boog gekapt en werden onder de boog een medaillon van koning Albert I en gedenkplaten voor
de beide wereldoorlogen aangebracht.281 Waarom het stadsbestuur hiermee instemde, lijkt nu nog
meer een raadsel. Waarschijnlijk moeten we het antwoord zoeken in politieke en ethische
redenen: wie durft een gedenkteken voor de oorlogsslachtoffers weigeren? En hoeveel stemmen
verlies je hier dan door?
Ook bij de bevindingen tijdens het samenstellen van de inventaris, de werkwijze an sich,
wordt hier kort even stilgestaan. De inventaris kwam tot stand door veldwerk (en dit is letterlijk
te nemen), literatuurstudie, archiefonderzoek en veel creativiteit. Dat toeval soms een rol kwam
spelen bij het vinden van enkele details, moet ook toegegeven worden. Soms sprak een
gedenkteken voor zich: de Shermantank in Tielt of de gedenkplaat voor Jan Guilini in Brugge zijn
hier voorbeelden van. Deze gedenktekens werden al voorzien van uitgebreide teksten, waardoor
het ontstaan van het gedenkteken (Shermantank) of het verhaal erachter (Guilini) al veel
duidelijker werd. In de meeste gevallen was de terug te vinden informatie op het gedenkteken
helaas heel wat geringer. Enkele losse namen, vreemde symbolen en algemene teksten zijn geen
echte bron van kennis. Sommige dossiers (bvb. dat van Irene Bruynooghe uit Brugge) werden
hierdoor dan ook niet teruggevonden bij de Dienst Oorlogsslachtoffers. Via enkele contacten
met N.S.B.-afgevaardigden uit West-Vlaanderen konden deze gedenktekens soms beter
geïnterpreteerd worden. Met de juiste interpretatie (en met de juiste bronnen) kan inderdaad een
schat van informatie teruggevonden worden over de gedenktekens. De ontstaanscontext werd
vaak verhelderd door het praten met oud-strijders en oud-verzetslieden. Ook de
gemeenteraadsverslagen schiepen hieromtrent wat meer duidelijkheid. De epuratie,
voedselproblematiek, oorlogsschade… van net na de bevrijding kwamen zo duidelijk in beeld.282
Om het verhaal achter een slachtoffer op het gedenkteken terug te vinden, werd beroep gedaan
op verschillende archieven van N.S.B.’s, de archieven van de Algemene Directie Human
Resources (Dienst Defensie) en uiteraard op de archieven van de Dienst Oorlogsslachtoffers.
Hieruit kon, na wat puzzelen, heel wat informatie worden gehaald. Om het verhaal achter een
gedenkteken die een gebeurtenis herinnert terug te vinden, volstond meestal een degelijke
281 G. DALLE, Gids voor Veurne-ambacht, Antwerpen: N.V. Scriptoria, 1981, p. 106. 282 Zie hiervoor de lijst met geraadpleegde gemeenteraadsverslagen in de bibliografie.
155
literatuurstudie en contacten met de plaatselijke heemkundige kringen en stads- of
gemeentebesturen.
2. Gedenktekens anno 2008
Het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap voert sinds een tiental jaar een actief beleid
rond monumentenzorg. Getuige hiervan zijn de alom gekende en immer succesvolle Open
Monumentendagen (cf. supra). Hier gaat het evenwel om een heel ander soort van monumenten. De
IJzertoren en de Menenpoort ten spijt, worden oorlogsmonumenten nog te vaak verwaarloosd bij
het cultuurbeleid. In 1998 schreef Luc Martens, toenmalig Vlaams Minister van Cultuur, Gezin
en Welzijn, een beleidsbrief waarin stond: “Monumentenzorg mag niet verengd worden tot het klasseren van
waardevolle gebouwen en sites of het uitdelen van premies voor restauratie”.283 Een kleine tien jaar later
kunnen we niet anders dan vaststellen dat deze uitspraak alvast voor de kleinere
oorlogsmonumenten nog niet in de praktijk is gebracht. Hieruit spruit deels de algemene
opvatting voort dat veel monumenten uit ons collectief geheugen dreigen te verdwijnen. Het zijn
slechts enkelingen onder ons die kunnen vertellen waar de oorlogsmonumenten zich bevinden in
hun gemeente en waarom deze precies zijn opgericht: het gedenkteken verliest op deze manier
onherroepelijk haar herinneringsfunctie als drager van een lokaal collectief geheugen.
Maar welk nut hebben deze (on)versteende herinneringen van de Tweede Wereldoorlog
nog in onze huidige maatschappij? Algemeen wordt aangenomen dat mensen uit het derde
millennium nog weinig geboeid zijn door gedenktekens.“De afstand is groot van de drukte van onze
wegen naar de stilte van de militaire kerkhoven die er langs liggen. Zij behoren tot het landschap. Zoals de
autokerkhoven tot het landschap behoren, en de publiciteitsborden, en de carnavaleske zomerverblijven van rijke
stadsmensen. Men flitst er voorbij. Onverschillig.”, opent Luc Schepens in zijn In Pace.284 Banale dingen
kunnen zelden op belangstelling en waardering rekenen. Om meer dan één reden geraakten ook
gedenktekens in dat vergeetboek.285 Vele zijn in de loop der jaren verdwenen door oprukkende
bebouwing, natuurlijke erosie, moedwillige vernieling, diefstal,… .286 Dat bewijst onder andere
BG 3, waar de gedenkplaat voor de gesneuvelde personeelsleden van de R.T.T. vandaag
verdwenen is door de komst van een nieuw hotel. Slechts weinig mensen denken er ook maar
aan, zo lijkt het toch, een gedenkteken een blik waard te achten. En zo komen we tot de
merkwaardige vaststelling dat deze dingen, geplaatst om gezien te worden, toch niet bekeken
283 Vlaams Parlement, zitting 1998-1999, Beleidsbrief ingediend door Luc Martens, 21.10.1998, 1181/1, p. 2. 284 LUC SCHEPENS, In Pace. Soldatenkerkhoven in Vlaanderen., Tielt: uitgeverij Lannoo, p. 7. 285 G. DEFEVER, op.cit., p. II. 286 W. DEGRANDE en P. GOOSSENS, Verstild en versteend. Relicten uit de Eerste Wereldoorlog, Leuven: Davidsfonds, 2007, p. 8.
156
worden.287 Waarom kent men het gedenkteken niet meer? Waarom verdwijnen de verhalen van
Jules Opsomer, Raoul Meertens en Theophiel Pannecoucke? Waarom lost dit specifieke lokale
collectieve oorlogsgeheugen in de 21ste eeuw op? Voor deze vragen vond ik twee verschillende
antwoorden: de geheel of gedeeltelijke uitholling van de functies van het gedenkteken en de vier
vormen van ‘vergeten’ van Frank Ankersmit. Toch bestaat er ook een tegenbeweging: de
herinneringseducatie (of ruimer genomen: de publieksgeschiedenis) en bvb. ook de nieuwe cross-
culturele invulling van ’40-’45, zorgen ervoor dat het gedenkteken (en het lokale oorlogsverleden)
misschien toch meer aandacht krijgt (of zal krijgen) in onze maatschappij.
2.1. De functies van het lokale oorlogsgedenkteken anno 2008
Als het oorlogsgedenkteken anno 2008 niet of weinig boeit, komt dat omdat zijn functies
geheel of gedeeltelijk worden ondergraven. De rouwfunctie, herdenkingsfunctie (dragers van het
collectief geheugen), esthetische functie, didactische functie, politiek-patriottische functie en
toeristische functie zijn vandaag misschien wel grotendeels verdwenen of kregen een andere
invulling. Dat de rouwfunctie zo goed als verdwenen is, is een open deur intrappen en hoeft geen
betoog. De echte rouwverwerking verdwijnt namelijk met het uitsterven van de laatste generatie
oorlogsgetuigen die de personen in kwestie nog persoonlijk hebben gekend.
Een gedenkteken heeft altijd nood aan een soort van presence, een aanwezigheid in het hier
en nu, om op te vallen en een indruk te laten op de passant. De nood aan presence wordt al langer
erkend: het inspireerde Nora bij het schrijven van zijn lieux de mémoire, veroorzaakte de vloed van
boeken en artikelen over monumenten, herdenkingen, herinneringen en het (collectieve)
geheugen; en het ontstaan van het tijdschrift History and Memory. De nood aan die presence kan
eigenlijk als het essentiële equivalent van een van de sleutelelementen in de geschiedenis en de
geschiedschrijving worden beschouwd, namelijk: continuïteit en discontinuïteit.288 Om deze
continuïteit en discontinuïteit goed te begrijpen, moeten we ons in feite vrij in tijd en ruimte
kunnen bewegen. Als we ze temporeel bekijken, vanuit één invalshoek, dan lukt dit niet. Aangezien
we in onze moderne wereld zo vertrouwd zijn geraakt met de lineaire beleving van het concept
tijd, is het moeilijk om er van los te komen en om “van het een naar het ander te springen”. Om
gedenktekens ten volle te begrijpen, is dit echter noodzakelijk. Ze zeggen namelijk iets
(connotatie) over waar ze voor staan (denotatie). Het zijn zogenaamde Fremdkörper (out of time,
out of place) die voorbije gebeurtenissen in verband brengen met elkaar en ze naast elkaar
plaatsen. Ook Pierre Nora hield zich bezig met deze concepten en vertaalde de continue en
287 G. DEFEVER, op.cit., p. II. 288 E. RUNIA, “Presence”, in: History and Theory, 45 (2006), pp. 5-6.
157
discontinue tijd naar ruimte, door het discontinue Franse erfgoed in de continue moderne tijd te
onderzoeken. 289
Oorlogsmonumenten zijn de facto ontworpen om interacties tussen het monument
(verleden) en de maatschappij (heden) te ontwikkelen en te onderhouden. Als deze interacties
wegvallen, dan vallen ook de kernfuncties van het oorlogsmonument, herdenken en rouwen, weg.
Paradoxaal genoeg maakt een monument waar vele interacties mee gebeuren en dat sterk is
geïntegreerd in een gemeenschap, meer en meer deel uit van die gemeenschap. Ze gaat als het
ware op in die gemeenschap. Hoe sterker een oorlogsgedenkteken begint deel uit te maken van
het landschap/de gemeenschap, hoe groter de kans dat het zijn presence verliest en het een soort
van platitude wordt.290 Dergelijke ontwikkeling vinden we bij veel gedenktekens uit de inventaris
terug. Bij het postgebouw in Brugge zien we dat het gedenkteken in de omgeving van een
geldautomaat staat (BG8). Niemand die ook maar let op de bronzen gedenkplaat voor de
slachtoffers van De Post uit de Tweede Wereldoorlog. Maar ook de typische gedenktekens op het
marktplein in Tielt (TiG 8-11) of in Waregem (WG1) staven deze stelling. Mensen lopen er
achteloos voorbij, staan er niet meer bij stil en weten zo amper waarvoor het gedenkteken is
opgetrokken. Tijdens het tot stand brengen van de inventaris was het trouwens opvallend hoe
weinig mensen wisten waar er gedenktekens in hun stad of gemeente stonden. Sommige
gedenktekens stonden nochtans in de eigen straat. Na verloop van tijd springen gedenktekens
niet meer in het oog, verliezen ze hun functie als dragers van lokaal collectief geheugen. Daar
heeft niet enkel de tanende presence (en zo de uitholling van de herinnering, herdenking) van het
monument mee te maken.
De herdenkingsfunctie heeft ook voor een groot deel haar eigen kinderen verslonden.
Naarmate er meer gedenktekens kwamen, is de effectiviteit ervan verminderd. Een overvloed aan
herdenkingsplaatsen is niet goed. In die mate zelfs dat er gesaneerd moest worden. Voor de
Tweede Wereldoorlog was oorlog (met name het opeisen van brons) hiervoor het gedroomde
alibi.291 Na de Tweede Wereldoorlog zien we bvb. dat werken aan de verkeersinfrastructuur
(betere verkeersdoorstroming) een valabel excuus is. Die overvloed aan gedenktekens zien we
onder andere in een stad als Brugge. De oorlogsgedenktekens verdrinken daar als het ware in
deze werelderfgoedstad. De veertien gedenktekens voor de Tweede Wereldoorlog verdrinken
hier niet alleen in hun eigen kwantiteit, maar vooral in de kwantiteit van het Brugse erfgoed in het
algemeen.
289 Ibid., p. 10 en 18. 290 Ibid., p. 18. 291 L. VAN DEN ABEELE, “Het monument in de 20ste-eeuwse beeldhouwkunst, in: P. ANTHONISSEN, Monumenta, catalogus van de 19de Biënnale in het Openluchtmuseum voor Beeldhouwkunst Middelheim, Antwerpen: openluchtmuseum Middelheim, 1987, pp. 27-29.
158
Ook met de esthetische functie is er wat aan de hand. Een keurig opgeleide
kunstenaarsklasse leverde tot voor de Tweede Wereldoorlog producten af, waarin zowel de
opdrachtgevers als het publiek zich konden vinden. Deze kunstenaars volgden vrij getrouw de
wensen van beide groepen. Het nationale (of lokale) verleden werd op een uiterst
aanschouwelijke wijze naar voren gebracht. Kunstenaars die zich hierin niet konden vinden
(omwille van bijvoorbeeld hun pacifistische overtuiging, of ook omwille van hun
expressionistische of te abstracte stijl) werden bij deze opdrachten meestal genegeerd. Na 1945
krijgen deze kunstenaars wél serieus wat kansen, maar blijkt het publiek het op al die ‘onleesbare
gedrochten’ niet begrepen te hebben. De kunstenaar mocht zich toen als een eigen creatief
individu manifesteren en deed dat ook.292 Als er bij de esthetische waarde van de
oorlogsgedenktekens al vraagtekens werden geplaatst in de jaren vijftig, wat geeft dit dan voor het
begin van de 21ste eeuw? Van kunstwerken kunnen we niet spreken als we sommige gedenktekens
bekijken. De typische grijze of zwarte gedenkplaten, waarvan er een mooi voorbeeld hangt in
Langemark-Poelkapelle (LG1), kunnen allesbehalve als kunst worden bestempeld. Bovendien: wie
constant het verkeer in de gaten moet houden, gaat geen gedenktekens bewonderen. Het
oorlogsmonument mag dan in sommige gevallen wel het bekijken waard zijn, maar in de drukte
valt het gewoonweg niet meer op.
In zijn esthetische waarde verschilt het gedenkteken met die andere plaats van herinnering
en collectief geheugen: het museum. Museologie is iets tijdelijks, naar schatting duurt het tien jaar
vooraleer de inrichting van het museum er verouderd begint uit te zien. Daar heeft het museum
een passend antwoord op, namelijk een permanente of volledige renovatie. Bij een permanente
renovatie wordt het museum onopvallend aangepast aan de hedendaagse culturele en
moderniserende trends. De meeste musea opteren echter voor een volledige renovatie. Daar
wordt dan een groot evenement van gemaakt, waardoor het museum en zijn collectie uitgebreid
in de media worden gebracht. Een bezoek van een belangrijke politicus (of in sommige gevallen
zelfs de koning) doet hier nog een schepje bovenop. Oorlogsgedenktekens zijn echter statisch in
de tijd. Ze worden niet aangepast aan hedendaagse opvattingen en noden. Zeventig jaar na de
Tweede Wereldoorlog is het dan ook niet verwonderlijk dat ze ouderwets aandoen. Een museum
dat zeventig jaar dezelfde inrichting en hetzelfde verhaal zou vertellen, zou ook geen bezoekers
meer trekken. Bovendien verschaffen musea ook de nodige uitleg over hun collectie, een
gedenkteken doet dit in vele gevallen niet. Vaak vindt men er enkel een naam, status en een
overlijdensdatum van het slachtoffer op (als het tenminste over een gedenkteken gaat dat mensen
herdenkt). Het verhaal en de context rond die persoon zijn volledig verdwenen. Het gedenkteken
292 G. DEFEVER, op.cit., p. X.
159
voor Raoul Meertens in Brugge (BG9) of dat voor Henri Lebbe in Waregem (WG9) zijn hiervan
voorbeelden. Maar ook de gedenkplaten met tientallen slachtoffers op (BG5, BG14, TG4,…),
passen in dit plaatje. Het museum verschilt eveneens van het monument qua inslag. Het
gedenkteken staat veelal voor het zogenaamde ‘religieuze herdenken’, een museum voor het
‘wereldlijke herdenken’. Een gedenkteken werd dan ook meestal geplaatst als toevlucht voor
troost, een museum eerder als overzicht van gebeurtenissen en feiten. Rouw is iets tijdelijks,
wetenschap niet. Al moet erkend worden dat de vermenging van museum en monument in
sommige gevallen misschien onvermijdelijk is. Toch dienen analyse en ceremonie, educatie en
ritueel, wetenschap en rouw zoveel mogelijk gescheiden te blijven. Exploitatie van het verleden
voor politieke en morele lessen, voor propaganda, is eigen aan dictaturen. In een open,
democratische maatschappij hoort een historisch museum een seculiere instelling te zijn die
streeft naar onafhankelijk onderzoek.293 Wat meteen ook een sneer is naar de politiek-
patriottische en didactische functie.
De didactische functie verloor na verloop van tijd ook haar kracht: ze werd geleidelijk aan
ingepalmd door een stevig uitgebouwd onderwijssysteem. Ook de vele media brengen vandaag
een snelle – en modieus verpakte – informatie waartegenover statische gedenktekens nog weinig
kunnen inbrengen.294 Gedenktekens moeten de levenslessen niet meer overbrengen, daar bestaan
vandaag andere kanalen voor. Overigens moet er bij deze functie een kanttekening worden
gemaakt: de functie kreeg pas echt vorm naarmate de jaren vorderden en er (politieke) nood was
aan dergelijke invulling van een monument. Het Nationaal Gedenkteken van het Fort van
Breendonk is hiervan een goed voorbeeld. Oorspronkelijk opgericht om de gruweldaden van het
concentratiekamp weer te geven én de mensen hun burgerzin meer aan te wakkeren, staat nu
vooral de ‘vredesboodschap’ in de spotlights. De burgerzin komt dus meer en meer op het
voorplan, de gruweldaden verschuiven een beetje naar de achtergrond en worden meer gebruikt
om die burgerzin invulling te geven. Zelfde trends constateert men ook bij de Nationale
Strijdersbonden in West-Vlaanderen: de klemtoon ligt vandaag meer en meer op het
waarschuwen voor het gif dat immer in onverdraagzaamheid, racisme en intolerantie sluipt.295
De rouwfunctie, herdenkingsfunctie (dragers van het collectief geheugen) en esthetische
functie van de oorlogsmonumenten zijn vandaag dus zo goed als verdwenen. Uiteraard zal men
op elf november de doden nog ‘herdenken’, maar de voortdurende herinnering, ook op andere
dagen in het jaar, verdwijnt. Echt ‘herdenken’ kan men niet als men het zelf niet heeft
293 J. PERRY, op.cit. p. 109. 294 G. DEFEVER, op.cit., p. II. en T. VERSCHAFFEL, Beeld en geschiedenis. Het Belgisch verleden in de romantische boekillustraties, Turnhout: Brepols, 1987, p. 210. 295 NSB-archief Torhout, s.l., “Algemene geschiedenis van de NSB”
160
meegemaakt. Her-denken, opnieuw-denken of over-denken, kan men echter wel. Hierover wordt
in een volgend hoofdstuk uitgewijd. De didactische functie is ook deels haar pluimen verloren.
Toch zien we hier, onder invloed van de zogenaamde herinneringseducatie, een kentering in (cf.
infra).
Enkel de politiek-patriottische en de toeristische functie zijn vandaag nog niet
ondergraven. Van laatstgenoemde functie is dit niet verwonderlijk. Zolang er mensen op aarde
leven, zal winstbejag een essentieel onderdeel uitmaken van de maatschappij. De markt voor
herdenkingsprullaria, T-shirts, penningen, tassen, lepeltjes, boeken en video’s lijkt onverzadigbaar.
Of het daarbij om de bevrijding gaat of om het wereldkampioenschap voetbal maakt voor de
handel niet uit.296 Maar ook op andere manieren wordt er soms munt uit de Tweede
Wereldoorlog geslaan. Op eBay kon men bvb. tot enkele weken geleden bieden op het
herdenkingskaartje voor Adolf Cannie en Henri Lebbe uit 1944. Een kleine som van vijf euro
werd uiteindelijk betaald.297 Nieuw is dit allemaal niet bij herdenkingen en erfgoed. Illustratief is
een herdenking in Australië, dat ter gelegenheid van zijn honderdjarig bestaan in 1888 een grote
internationale tentoonstelling voorbereidde. “We shall bring hundreds of thousands of foreign capital into
the country”, aldus een voorstander van het project.298
Om aan te tonen dat de politiek-patriottische functie nog niet is verdwenen, volstaat het
om te wijzen op het grote aantal politici dat op elf november de nationale oorlogsherdenking
meemaakt. Bovendien krijgt de Tweede Wereldoorlog nog vaak door de politiek een
teleologische duiding, waarvan het voortreffelijke heden de voltooiing is. Wij waren de goeden, zij
waren de slechten. Altijd wordt daarbij de roep om versterking van het historisch besef gehoord,
schriller naarmate de vermeende homogeniteit en gedeelde waarden en normen van de
samenleving sterker onder druk lijken te staan.299 Op dat ‘historisch besef’ wordt nog dieper
ingegaan (cf. infra). De Tweede Wereldoorlog, en bijgevolg de holocaust, was echter absoluut niet
alleen een Duitse onderneming. Hitler mag dan nog ‘willige beulen’ gevonden hebben onder zijn
eigen mensen, hij trof ze ook aan bij de onderdanen van de door hem veroverde landen. In
Nederland begon de nationale mythe van een onbuigzaam volk in de jaren zestig, toen de eerste
stroom gedichten en herinneringen opdroogde en de eerste reeks heroïsche literatuur
gepubliceerd was, deel uit te maken van de officiële historiografie. Hoewel die historiografie
zelden juichte over het optreden van ‘de’ Nederlander tijdens de Tweede Wereldoorlog, viel de
296 J. VAN DER HORST, “De herdenkingsindustrie”, in: FNV-Magazine-Industriebond FNV, 11 (1995), 9, pp. 5-7. 297 http://www.ebay.com/, geraadpleegd op 29.05.2008. 298 J. PERRY, op.cit., p. 14. 299 R. KNOOP, op.cit., p. 21.
161
balans dankzij het verzet positief uit.300 In het begin van 2001 zette Chris van der Heijden zich in
zijn Grijs Verleden af tegen deze zwart-wit afschildering van de Nederlandse samenleving tijdens
’40-’45. Hij toonde aan dat de Nederlanders eerder onder de grote noemer ‘verzetjes’ vielen in
plaats van onder de kleinere noemer ‘verzet’. ‘Verzetjes’ staat daarbij voor “symbolische daden
waarmee ze hun onvrede toonden, maar geen gevaar liepen”.301 En ‘ze’, dat zijn verreweg de meeste
Nederlanders. “Feitelijk hadden deze verzetjes nauwelijks een andere betekenis dan dat ze de daders een gevoel
van tevredenheid gaven, en de Duitsers wellicht de indruk dat ze niet welkom waren”.302 Maar het effect was
nul.
Als we de lijn van goed-kwaad, wij-zij, wit-zwart doortrekken naar de actuele politiek in
België, komen we haast als vanzelf in de Vlaamse collaboratiecontroverse terecht. Het lijkt
moeilijker in Vlaanderen dan in Nederland (of zelfs Wallonië) om een zwart-wit beeld op te
hangen van de oorlog. De eendimensionale blik die in andere landen kan gebruikt - of misschien
beter verwoord, ‘misbruikt’ - worden om de Tweede Wereldoorlog te bekijken, ziet in België niet
zo scherp. De karrenvracht aan literatuur over Vlamingen die collaboreerden met de Duitsers en
de harde epuratie na de oorlog maken het beeld troebel. Misschien hebben we hierdoor in
Vlaanderen wel een meer genuanceerd en historisch correcter beeld van de oorlog dan bvb. in
Nederland. En toch ligt de zwart-wit kijk, de politiek-patriottische invulling van Wereldoorlog
Twee, om de hoek. Op een andere manier weliswaar, maar zeker even manifest aanwezig in de
maatschappij. Als we het actuele debat rond de Vlaamse collaboratie (cf. supra) ontdoen van de
inhoud van het debat, die eerder historisch is, en specifiek focussen op het gebruik van het debat,
dat politiek wordt ingekleurd, zien we ook een zwart-wit beeld opduiken. Uiteraard kan men de
inhoud en het gebruik van het debat niet helemaal loskoppelen van elkaar, maar het belangrijkste
is dat hier de klemtoon wordt gelegd op de politiek. Het Vlaams Belang wil namelijk amnestie voor
de (familie van) collaborateurs uit de Tweede Wereldoorlog, andere partijen staan hiertegenover,
en dat is zacht uitgedrukt, weigerachtig. Het wetsvoorstel van zes november 2003 “pro-amnestie”
werd, bij wijze van voorbeeld, enkel en alleen ondertekend door politici verbonden aan het
toenmalig Vlaams Blok.303 Vlaamsgezinde organisaties en partijen worstelen, nog meer dan de
doorsnee Vlaming of Waal, met het verleden van de collaboratie. En dat komt net omdat het
300 J. C. H. BLOM, In de ban van goed en fout. Geschiedschrijving over de bezettingstijd in Nederland, Amsterdam: Uitgeverij Boom, 2007, p. 59. 301 C. VAN DER HEIJDEN, Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog, Amsterdam: Contact, 2003, p. 271. 302 Ibid., p. 275 en J. C. H. BLOM, op.cit., p. 59. 303 Parlementaire Documenten, 51, 0409/001, 06.11.2003, “Wetsvoorstel tot uitwissing van alle gevolgen voor de toekomst van veroordelingen en sancties wegens tijdens de periode van 10 mei 1940 tot 8 mei 1945 gestelde vermeende daden van incivisme en tot oprichting van een commissie belast met de schadeloosstelling van de door de naoorlogse repressie getroffen personen of hun nabestaanden voor de ten gevolge van deze veroordelingen sancties geleden financiële schade”.
162
Vlaamse gevoel, het ‘Vlaming-zijn’, vaak foutief wordt gelijkgesteld met extremisme -
nationalisme - racisme - collaboratie - Hitler. Het is een troef voor politieke partijen om de zwarte
bladzijden van de collaboratie voor de ogen van politici van het Vlaams Belang te houden. Net
zoals het een troef zou zijn voor politici van het Vlaams Belang om de amnestiewet goedgekeurd
te krijgen. Terecht vreesde Gie van den Berghe, bij de plannen tot oprichting van een nieuw
museum voor de Vlaamse ontvoogding en een nieuw Vlaams holocaustmuseum, dat “het Vlaams
Blok, dat als kwalijke uitwas van de Vlaamse ontvoogding in het eerste museum thuishoort, alleen in het tweede
aan bod zou komen, voorgesteld als ideologische erfgenaam van Duitse daders”.304 Het museum over de
Vlaamse ontvoogding is echter een stille dood gestorven en het holocaustmuseum staat nog
steeds in de startblokken.
Om het met een uitdrukking van Koen Aerts te duiden: “het verleden wordt vastgeschroefd op de
pijnbank van de politiek”.305 Herdenkingen zijn niet gebouwd in een politiek of geografisch vacuüm
en reflecteren daarom zowel nationale mythes en idealen, als publieke smaak.306 Dat de politieke
invulling van de herdenkingen rond de oorlogsgedenktekens in Vlaanderen nog niet van de baan
is, bewijst de voortdurende hetze rond de IJzertoren waarschijnlijk nog het best.
2.2. Vier vormen van ‘vergeten’
Een tweede verklaring waarom de versteende herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog
ons vandaag niet meer zo boeien, vinden we bij de ‘vier vormen van vergeten’, die Frank
Ankersmit schetst in zijn veel bejubelde boek De sublieme historische ervaring. Vergeten? Inderdaad,
het is zo dat als we de gedenktekens links laten liggen, we ook deels de rijkdom van de lokale
historische oorlogsrealiteit vergeten. Van historici kan niet verwacht worden dat ze de kwestie
van het vergeten van het verleden graag ter hand zullen nemen, maar soms is dit nu eenmaal
noodzakelijk (cf. infra).
Ankersmit onderscheidt dus vier verschillende vormen van vergeten. Een eerste vorm
gaat over de dingen die we simpelweg rustig kunnen vergeten, omdat het noch voor onze
identiteit, noch voor ons huidige of toekomstige handelen enige relevantie heeft (bvb. wat
hebben we vorige week zondag gegeten?).
Een tweede soort vergeten stelt dat ‘vergeten’ wel degelijk relevant kan zijn voor onze
identiteit en voor ons handelen, maar dat we het ons eenvoudigweg niet hebben gerealiseerd. We
leunen hier dan natuurlijk zeer dicht aan bij Freuds’ psychoanalyse. Deze toont het onverwachte
304 G. VAN DEN BERGHE, “Een Uniek Vlaams Holocaustmuseum”, in: De Standaard, 09.12.2001/ s.p. 305 G. BUELENS, “Belgische structuren, Belgische kwetsuren, in De Morgen, 28.04.2008/14. 306 S. MILTON, “Memorials”, in: W. LAQUEUR (red.), The Holocaust Encyclopedia, Londen: Yale University Press, 2001 p. 414.
163
belang van tot dusver vergeten aspecten van het verleden aan voor onze collectieve identiteit.307
Deze twee eerste vormen zijn niet echt van toepassing bij het wissen van het lokale, collectieve
oorlogsgeheugen. De derde en vooral de vierde vorm zijn dat wel.
In de derde plaats kan er voor het vergeten van een deel of een aspect van het verleden
wel degelijk een goede reden zijn. De herinnering is te pijnlijk om tot het individuele of
collectieve bewustzijn toegelaten te worden. Ankersmit onderstreept dit met het paradigmatische
voorbeeld van de holocaustverwerking in Duitsland (en niet alleen daar) tijdens de eerste twintig
jaar na de Tweede Wereldoorlog. Hier was de herinnering dermate pijnlijk en bedreigend - zowel
voor de daders als de slachtoffers, zowel individueel als voor de collectiviteit - dat men deze uit
het bewuste geheugen trachtte te verbannen. Het resultaat was verdringing en de merkwaardige
paradox van de traumatische ervaring die zowel vergeten als herinnerd wordt.308 Jolande Withuis
schetste deze traumaverwerking voor de Nederlandse samenleving. Ze toonde aan dat praten
over de Tweede Wereldoorlog in de jaren vijftig in Nederland allesbehalve vanzelfsprekend was.
De jaren daarna kwam er een mentale transformatie: de zwijgcultuur ging over in een
traumacultuur, en de traumacultuur ging over in een klaagcultuur.309
De vierde vorm van vergeten is de belangrijkste met het oog op de geleidelijke
verdwijning van het lokale oorlogsverleden uit het collectieve geheugen. Bij deze vorm is
vergeten een voorwaarde voor het verwerven van een nieuwe collectieve identiteit. Terwijl
Ankersmit zich in zijn boek bij deze vorm voornamelijk focust op de getraumatiseerde
verhouding van het heden tot het verleden en het verlies van de vroegere identiteit als uiterst
pijnlijk omschrijft, leg ik hier meer de klemtoon op de verwerving van een nieuwe identiteit.310
Het verleden moet nu eenmaal worden losgelaten en moet worden geplaatst in onze 21ste-eeuwse
waarden en normen. De identiteit die het lokale oorlogsverleden schiep, is niet meer dezelfde
identiteit die er anno 2008 nog leeft bij de mensen. Evolutie in tijd en ruimte zorgen ervoor dat
de wereld sneller en kleiner wordt beleefd. Hier wordt dan ook de identiteit door aangepast:
multiculturaliteit zorgt ervoor dat de lokale oorlogsgeschiedenissen misschien wel minder in de
spotlights komen te staan. Men kan niet blijven stilstaan bij het verleden, men moet verder met het
leven en kijken naar de toekomst. De oude (lokale, nationale) identiteit moet hierbij achtergelaten
worden. Die verandering hangt samen met de overgang van een maatschappij waarin
traditieoverdracht dominant was, naar een maatschappij waar vernieuwing dominant is.
Dergelijke zienswijze verklaart mede het hedendaagse negeren van lokale oorlogsgedenktekens.
307 F. ANKERSMIT, De sublieme historische ervaring, Groningen: Historische Uitgeverij, pp. 354-355. 308 F. ANKERSMIT, op.cit., p. 356. 309 J. WITHUIS, op.cit., s.p. 310 F. ANKERSMIT, op.cit., p. 357.
164
2.3. Lokaal oorlogserfgoed als bron voor educatie? Tussen ethiek en herinnering…
En toch lijkt het met de herdenking van de Tweede Wereldoorlog niet zo erg gesteld te
zijn. Hoewel de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog bij jongeren niet gedetailleerd is
gekend (cf. infra), lijkt er, in vergelijking met andere geschiedenissen, toch een grote algemene
(jeugdige) interesse voor te bestaan. Aangezien jongeren de volwassenen van morgen zijn, is dit
niet te onderschatten. Volgens historicus H.W. von der Dunk is deze belangstelling van jongere
generaties geenszins verbazingwekkend te noemen. Volgens hem zien we in de geschiedenis wel
vaker dat het in eerste instantie een ‘normale’ reactie van mensen is om herinneringen aan angst
en geweld te vergeten en de schade van een oorlog zo snel mogelijk ‘ongedaan te maken’. Hier
leunen we dicht aan bij Ankersmits vierde vorm van ‘vergeten’. Dat de herinneringen zo’n dertig
à veertig jaar later terugkomen, is evenmin een ongewoon fenomeen. Het is vaak zo, dat wanneer
een generatie afscheid neemt, de balans van het verleden wordt opgemaakt. De tijd die ons na de
Eerste Wereldoorlog restte was hier hiervoor echter te kort. Een andere verklaring die von der
Dunk biedt, is het feit dat de jongere generatie vragen stelt. Maar ook dit vragen is voor hem niet
specifiek voor deze oorlog.311 In tegenstelling tot zijn voorgangers lijkt deze oorlog in de
collectieve herinnering als het ware buiten de historische continuïteit, buiten de geschiedenis te
zijn geplaatst. Wat de gevaren zijn van dat buiten - of beter boven - de geschiedenis te plaatsen, is
reeds aangeduid met het voorbeeld over het uniciteitsdebat rond de Shoah. We zien ’40-’45 niet
als voortzetting van de politiek met andere middelen – hoewel dit toch de werkelijkheid was –,
evenmin als de zoveelste ronde in de worsteling van rivaliserende grote mogendheden, maar
eerder als afschrikwekkend voorbeeld van hoe diep de mens kan zinken: als een zondeval waarbij
die van Eva en Adam verbleekt.312 Zo krijgt de (herdenking van de) oorlog steeds mythischer
trekken. De ‘herdenkingscultus’ rond de oorlog zou vooral te maken hebben met nostalgie en
fascinatie – fascinatie niet in de laatste plaats met grootschalig militair geweld, oprukkende legers,
brandende steden, doden en gewonden.313 Het betreft een periode waarin het plotseling ging om de
‘echte’ zaken van het leven, Goed en Kwaad in extreme vorm, vrijheid en dictatuur, leven en
dood. Geen wonder dat de oorlog tot ijkinstrument van moreel en politiek handelen is
311 H. W. VON DER DUNK, “Some remarks about the consequences of World War II”, in G. HENDRIKS, Israel-Netherlands Symposium on the Impact of Persecution (II), Dalfsen-Amsterdam: Ministerie CRM, 1980, pp. 27-33 en P. AARTS, “De kunst van het verwerken. Thema’s en trauma’s in psychologisch perspectief”, in D. SCHRAM en H. GELJON, Overal sporen. De verwerking van de Tweede Wereldoorlog in literatuur en kunst, Amsterdam: VU Uitgeverij, 1990, p. 316. 312 J. PERRY, op.cit., p. 85. 313 J. PERRY, op.cit., p. 84 en A. GERRITS, “Ieder dorp zijn eigen wereldoorlog”, in: Intermediair, 30 (1994), nr. 41, p. 9.
165
geworden.314 De aantrekkingskracht van de Tweede Wereldoorlog is dan ook nog lang niet
uitgedoofd.
Het herdenken van de Tweede Wereldoorlog (en zijn voorgangers) wordt de laatste tijd
dan ook eerder intensiever dan minder. De vele (school)projecten rond oorlogsmonumenten
hebben hier zeker hun steentje toe bijgedragen. Van 1994 tot 1997 liep in een honderdtal scholen
in vijftien Europese steden, waaronder Brussel, het project ‘Schools adopt monuments’. De leerlingen
kregen de kans om enkele monumenten in hun stad te onderzoeken en uiteindelijk ook te
adopteren. In 1998 was er in het kader van de elfde Open Monumentendag het project ‘Monument
zkt. Jong temperament (m/v)’. In oktober 2007 poneerde Vlaams minister Dirk van Mechelen (Open
VLD) dat hij de aandacht van jongeren voor het Vlaams oorlogserfgoed wilde levend houden.
Daarvoor lanceerde hij een projectoproep en wilde hij schoolbezoeken aan oorlogssites en -
monumenten uit de Eerste en Tweede Wereldoorlog stimuleren. Van Mechelen werkt momenteel
aan een ‘Inventaris 1914-2014’ waarmee hij het oorlogserfgoed uit de Eerste Wereldoorlog door de
UNESCO wil laten erkennen als werelderfgoed. Dat zou moeten gebeuren in 2014, precies
honderd jaar na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.315 De oproep van Van Mechelen bleef
niet onbeantwoord: het Ministerie van Defensie zette het project ‘Te Jong…’ op poten, dat werd
geïmplementeerd door een 170-tal scholen. De leerlingen adopteerden hier elk een oorlogsgraf,
waarbij men zich beperkte tot de graven van militairen. Ook het Nationaal Gedenkteken van het
Fort van Breendonk lanceerde onlangs, in samenwerking met de Universiteit Gent, een dergelijk
project. De Stichting Auschwitz, het Joods Museum voor Deportatie en Verzet… stimuleren
eveneens educatieve omgang met de herinnering aan verschillende aspecten van de Tweede
Wereldoorlog.
Voornaamste doelgroep van dergelijke projecten zijn de leerlingen uit het primaire of
secundaire onderwijs. Oorlogsgedenktekens worden aldus onder de vorm van
‘herinneringseducatie’ nieuw leven ingeblazen. Deze herinneringseducatie zou leiden tot meer
burgerzin en historisch (democratisch) besef van de leerling. Op de vraag ‘waarom
herinneringseducatie?’ antwoordde de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming Frank
Vandenbroucke (SP.a)., begin januari 2007, als volgt: “Meer dan een halve eeuw later, lijkt het verleden
van uitsluiting van bevolkingsgroepen, razzia’s en opsluiting ver achter ons te liggen. Zeker voor de generaties die
nu onze schoolbanken bevolken. We leven immers in een democratie waarin de burger inspraak heeft en waarin
mensenrechten de grondslag vormen van de relaties tussen de burger en de overheid en de burgers onderling. Samen
met Regine Beer [red.: Regine Beer was een ex-concentratiekampgevangene] ben ik er echter van
314 J. PERRY, op.cit., p.84. 315 s.n., “Van Mechelen wil jeugd in contact houden met oorlogserfgoed”, in Het Belang van Limburg, 20.11.2007/s.p..
166
overtuigd dat we net omwille van het belang van de democratie, de herinnering aan wat toen gebeurd is bij onze
jeugd levend moeten houden. We moeten, om een groot woord te gebruiken, aan herinneringseducatie werken. Want
democratie en vrijheid zijn geen vaste verworvenheden. Ze vragen voortdurende inzet van iedereen. Het gevaar voor
onverdraagzaamheid, extremisme, totalitarisme steekt nog geregeld de kop op.” 316
Niet zelden wordt bij herinneringseducatie het pad van de oorlogsgedenktekens
bewandeld. De didactische functie van het gedenkteken wordt zo de facto in het nieuwe kleedje
van ‘herinneringseducatie’ gestoken. Het gedenkteken leent zich daar uitstekend toe: het
versteende verleden omtoveren naar een onversteend verleden moet voor de leerling in kwestie
een indrukwekkende onderneming zijn. In aanraking komen met lokale oorlogsgebeurtenissen en
tragische lotgevallen in hun streek, kan de leerling emotioneel raken. De herinneringseducatie is
een van de bouwstenen van de algemene politieke opvatting dat scholen kinderen moeten
opvoeden tot democratische burgers. Als voorbeeld kunnen we voormalig premier Guy
Verhofstadt (Open VLD) citeren. Hij eiste als premier dat er meer aandacht zou worden
geschonken aan de holocaust in het geschiedenisonderwijs. Het was noodzakelijk om “de
herinnering levend [te] houden aan de gevolgen van daden van racisme en antisemitisme. Weten de kinderen nog
voldoende wat er tijdens en tussen de wereldoorlogen is gebeurd? De herinnering is de basis van het geweten. Er was
een trend om het geschiedenisonderwijs af te bouwen, maar we moeten nagaan hoe we de herinnering aan het
verleden in het lager en middelbaar onderwijs weer tot leven kunnen wekken. Er moeten cursussen worden ingericht
over racisme en antisemitisme. […] Het geweten moet niet worden gevormd in de Antwerpse en Brusselse
straten”.317
Hierin past ook de problematiek van het ‘nog steeds in de startblokken staande’ Vlaamse
holocaustmuseum, Transit Mechelen. Het doel van het museum was volgens Patrick Dewael (Open-
VLD), de politiek initiatiefnemer van het museumproject, de bezoekers te doen nadenken over
de gevaren van intolerantie, discriminatie en racisme. Hij zag het museum, nog veel meer dan
Verhofstadt, als antwoord op extreemrechts in het algemeen en het toenmalige Vlaams Blok in
het bijzonder. Het holocaustmuseum moest de mensen bewust maken van het extreemrechtse
gevaar.318 De paars-groene regering was ervan overtuigd dat het holocaustmuseum de mensen
meer bewust zou maken van intolerantie en van zinloos geweld. Maar Van den Berghe kan het
niet beter verwoorden: “Niemand neemt […] de moeite om te onderzoeken of de burgers en de schoolgaande
jeugd van een Amerikaanse stad mét holocaustmuseum toleranter, democratischer, minder xenofoob zijn dan hun
tegenhangers in een Amerikaanse stad zonder. Gewoontegetrouw of ten einde raad gaat men a priori uit van
316 Toespraak Frank Vandenbroucke “Herinneringseducatie in Vlaanderen - Voorstelling boek Regine Beer - Stichting Auschwitz”, 22.01.2007 op http://www.ond.vlaanderen.be/beleid/toespraak/070122-Herinneringseducatie.htm#1 317 M. REYNEBEAU, op.cit., p. 245. 318 Ibid., p. 249.
167
positieve effecten”.319 Terecht haalt Van den Berghe hier, toegespitst op musea, de voor de hand
liggende link tussen herinneringseducatie en ethiek aan. Lessen over Auschwitz zouden per se tot
resultaat hebben dat ook lessen uit Auschwitz worden getrokken. Een onderzoekje voeren in
klasverband over een oorlogsgedenkteken, zou dus meteen leiden tot meer tolerantie,
verdraagzaamheid in de klasgroep en, in een verder stadium, een betere samenleving.
Uit een onderzoek aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB), onder leiding van politicoloog
Dimo Kavadias, blijkt echter dat kennis over de holocaust nagenoeg geen invloed heeft op
democratische attitudes.320 In 2001-2002 hiel Kavadias een steekproef bij 1.284 leerlingen uit het
vijfde en zesde jaar secundair onderwijs in de Brusselse scholen. Hij kwam tot de conclusie dat
kennis over de judeocide slechts een bescheiden invloed heeft op attitudes. Leerlingen die meer
weten over de nazigenocide zijn minder etnocentrisch en minder antidemocratisch, maar het
effect is niet groot. Het effect van kennis vermindert nog meer als ook de sociale achtergrond en
de onderwijsvorm in rekening worden gebracht. Die factoren bepalen mee de attitudevorming.
Leerlingen die algemeen secundair onderwijs volgen en uit een gezin komen met meer
economisch en cultureel kapitaal, zijn meer democratisch ingesteld. Bovendien leek het met de
kennis over de holocaust en de Tweede Wereldoorlog maar magertjes gesteld te zijn. Enkel de
elementaire kennis was bij de leerlingen aanwezig.
Tabel 1. Kennistest over de jodenuitroeiing in de Tweede Wereldoorlog. Rijpercentages - correct antwoord wordt weergegeven met *
Juist Fout ?
Auschwitz was een vernietigingskamp. 78,8* 4,7 16,5 De Dossin-kazerne in Mechelen was het vertrekpunt van de deportatieroute van Belgische Joden.
14,0* 7,9 78,1
Endlösung is de naam van Hitlers plan om alle Joden in Europa te vernietigen. 18,5* 14,7 66,8 Oskar Schindler was een van Hitlers raadgevers 31,3 33,7* 35,0 De golf van solidariteit die in België na WOII tussen Vlaanderen en Wallonië uitbarstte wordt ook wel het nationaal-socialisme genoemd.
19,0 19,3* 61,7
Vluchtelingen voor het Nazi-regime werden in concentratiekampen opgevangen. 31,1 47,3* 21,6 Tijdens de processen in Nürnberg werden vele Nazi-leiders berecht. 46,5* 3,6 49,9 Met holocaust bedoelt men de massale vlucht van Joden uit Duitsland vlak vóór WOII.
21,7 39,3* 39,0
Adolf Hitler stierf bij een bomaanslag in 1950. 6,8 66,0* 27,2 De spreuk "Arbeit macht frei" hing op de poorten van Auschwitz. 28,8* 7,8 63,4 De meeste vernietigingskampen bevonden zich in Polen. 50,0* 16,6 33,4 Verzetslui kwamen tijdens WOII in het gevangenenkamp van Breendonk terecht. 28,8* 6,3 64,8 Genocide duidt op het opzettelijk en systematisch vernietigen van een ras, politieke of culturele groep, of een volk.
78,1* 2,9 19,0
319 G. VAN DEN BERGHE, “Geen Holocaustmuseum”, op http://www.serendib.be, geraadpleegd op 01.05.2007 320 Archief Nationaal Gedenkteken van het Fort van Breendonk, kast 2, nr. 644, H. PAUWELS “Geen democratische attitude door kennis holocaust”, in De Standaard, 10.01.05/9.
168
Tabel 2. Centrale Onderzoeksvariabelen etnocentrisme & antidemocratie. Rijpercentages voor de Brusselse leerlingen (n=1284) 321
(helemaal) niet akkoord
Tussen beide
(helemaal) akkoord
Negatieve houding tov 'outgroups' (Cronbach's ? = 0,89 – Eigenwaarde PCA 1 PC=5,15 ; 51,5% variantiedekking )
België had eigenlijk nooit gastarbeiders mogen binnenlaten 63,6 23,3 13,0 Moslimgezinnen zijn over het algemeen gastvrij. 15,6 37,8 46,6 Migranten zijn over het algemeen niet te vertrouwen. 55,0 27,6 17,5 Buitenlanders nemen ons werk af. 64,9 19,7 15,4 Migranten komen hier profiteren van de uitkeringen 45,2 28,6 26,2 In sommige buurten doet de overheid teveel voor de migranten en te weinig voor de Belgen die er wonen. 46,9 24,2 28,8 Als men migranten beter leert kennen, dan blijken dat over het algemeen vriendelijke mensen te zijn. 9,7 24,1 66,2 Mensen uit verschillende culturen hebben best zo weinig mogelijk contact met elkaar. 76,9 15,6 7,4 We moeten erop toezien dat wij ons ras zuiver houden en vermenging met andere volkeren tegengegaan. 79,0 11,0 10,0 Mensen zouden moeten trouwen met iemand van hun eigen cultuur. 73,3 13,0 13,7 Negatieve houding tov democratie ( Cronbach's ?= 0,66 – Eigenwaarde PCA 1 PC=1,79 ; 59,7% variantiedekking )
Die zogeheten experts en specialisten weten meestal van niets. 34,0 45,8 20,2 De 'democratie' is maar een dekmantel voor de macht van de rijken. 25,5 44,3 30,1 Zonder politieke partijen zou het in ons land veel beter gaan. 51,1 37,1 11,8
Zoals eerder aangegeven, boeit de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog de jongeren
van vandaag over het algemeen wel meer dan andere geschiedenissen. Ook in de maatschappij
zelf (cf. de inleiding over publieksgeschiedenis in deel I) worden gebeurtenissen met betrekking
tot de Tweede Wereldoorlog nog steeds met veel belangstelling door het grote publiek gevolgd.
De interesse voor deze zwarte bladzijde van de geschiedenis blijft levend. Zelfs nu de bevrijding
van de kampen al ruim zestig jaar geleden is, blijft de Tweede Wereldoorlog - en dan vooral de
genocide op joden en zigeuners - een actueel thema. Aan de andere kant lijkt er zich een
omgekeerde beweging voor te doen. Marjan Verplancke, van het Joods Museum voor Deportatie
en Verzet, spreekt zelfs van een zogenaamde “judeocide”-saturatie. De aandacht die aan dit
thema wordt besteed, onder andere en vooral in herinneringseducatie, wordt meer en meer in
vraag gesteld.322
Deze “holocaustmoeheid” wordt door Verplancke op drie niveaus waargenomen. Het
eerste niveau is dat van de getuige. Aangezien de primaire getuigen vandaag stuk voor stuk
verdwijnen, wordt het verhaal van de oorlog nu verteld door secundaire getuigen (de leerkracht).
321 Beide tabellen zijn terug te vinden op http://www.respublica.be/voltooidverledentijd.htm, geraadpleegd op 22.05.08. 322 M. VERPLANCKE, “De ‘nieuwe getuigen’: een opdracht voor de toekomst”, in Sporen, 26 (2006), s.p.
169
Voor een leerling is een relaas van de leerkracht een stuk minder boeiend en beklijvend dan dat
van een rechtstreekse ooggetuige. De kennis van de historische stof die de leerkracht heeft alsook
de manier waarop die het verhaal overbrengt, zijn belangrijke factoren voor de luisteraar (de
leerling).
Het tweede niveau is dat van de luisteraar zelf. Tussen de leefwereld van de jongeren en
die van ’40-‘45 zit een serieus verschil, dat alleen maar groter wordt naarmate de generaties
vorderen. Het is bijvoorbeeld voor veel jongeren moeilijk voor te stellen dat de mensen in de
jaren ’40 geen televisie hadden of geen computer. Een ander fenomeen is de actuele
maatschappelijke gewenning aan bloed, gruwel en leed. Veel jongeren kijken niet meer echt op
van honger, mishandeling en moord, aangezien dergelijke zaken dagelijks aan hen voorbijtrekken
in de media, hetzij als fictie, hetzij als realiteit. Dit is echter een mes dat aan twee kanten snijdt.
Enerzijds kunnen de jongeren apathisch worden wat betreft het leed uit de Tweede
Wereldoorlog, anderzijds kunnen ze hierdoor zo goed gestimuleerd worden om de gruwel van die
periode op te zoeken. Een ander fenomeen dat bij de leerling voorkomt, is dat het onderscheid
tussen feit en fictie soms zeer moeilijk wordt. Vaak dringt het niet door dat wat op authentieke
foto’s is te zien, ook echt is gebeurd met reële mensen.
Het derde niveau situeert zich in de vorm van de boodschap. Door de jaren heen wordt er
meer en meer aandacht besteed aan de Tweede Wereldoorlog in het algemeen, en de holocaust in
het bijzonder. Een teveel aan input zorgt er echter voor dat leerlingen apathischer worden voor de
boodschap. Een dergelijk fenomeen vinden we ook terug bij de overvloed aan gedenktekens die
soms in gemeentes is te situeren, waardoor deze geleidelijk aan hun presence en functies verliezen
(cf. supra). Ook de manier waarop de boodschap wordt vertaald en de specifieke aspecten die
worden belicht, kunnen een rol spelen in de al of niet holocaustmoeheid bij
jongeren/leerlingen.323
2.4. Toekomstmuziek voor oorlogsgedenktekens
En toch is de interesse voor de Tweede Wereldoorlog vandaag allesbehalve verdwenen.
De stellingen van H.W. von der Dunk werden al geciteerd, maar ook de impact van de groeiende
erfgoedsector en de trend van ‘publieksgeschiedenis’ mogen niet onderschat worden. Deze
fenomenen zorgen er namelijk voor dat ook de Tweede Wereldoorlog anders belicht kan worden.
De herinneringseducatie mag dan nog onderhevig zijn aan kritiek, toch is ze absoluut niet
nutteloos. Niet voor niets maakte Kavadias volgende bedenking bij zijn onderzoek: “Het heeft te
323 M. VERPLANCKE, art.cit., s.p.
170
maken met de manier waarop leerstof wordt aangebracht. Dat gebeurt nog steeds vrij abstract. Als het gaat over
feiten, is dat wel goed. Maar als je leerlingen attitudes wil bijbrengen, zoals het vermogen tot empathie of
identificatie met slachtoffers, moet je hen ook in de ervaringswereld betrekken”.324 Leerlingen kunnen zo wél
geboeid geraken door de Tweede Wereldoorlog, als ze het tenminste al niet zijn (cf. von der
Dunk). Of ze daardoor democratische attitudes krijgen, is natuurlijk een andere vraag. Als we
deze stelling doortrekken, kunnen we dan ook stellen dat, wat herinneringseducatie teweeg kan
brengen bij leerlingen, publieke geschiedenis en de zorg voor oorlogserfgoed teweeg kunnen
brengen in de maatschappij. Op een frisse en originele manier omgaan met het oorlogsverleden,
’40-’45 op een nieuwe manier belichten, de verpakking waarin de boodschap tot ons komt
aanpassen aan de hedendaagse behoeften, alsook de inhoud ervan aanpassen aan zijn
maatschappelijke context, zijn hierbij de voorwaarden. Publieksgeschiedenis kan er effectief voor
zorgen dat oorlogsgedenktekens en het lokale verleden die ze met zich meedragen, niet verloren
gaan en nog van nut kunnen zijn in de toekomst. Niet voor niets definieerde Carlo Julio Argan,
kunsthistoricus en voormalig communistische burgemeester van Rome, het monument als volgt:
“objet qui désigne dans un passé déjà historique un modèle ou un exemple pour le présent et le futur”.325
Een van de meest voorname trends in dit soort van geschiedenis is het gebruik van het
internet. Oorlogsgedenktekens op het internet? Jawel, het kan. Nederland, een stapje voor in de
sector van publieksgeschiedenis en enorm geboeid door de Tweede Wereldoorlog, speelt hier al
op in. Op http://www.joodsmonument.nl vindt men het digitale monument voor de joodse
gemeenschap terug. Het Joods Historisch Museum van Amsterdam zette deze vernieuwende
aanpak op het web. Bij iedere persoon en bij ieder gezin op de website wordt de mogelijkheid
geboden om aanvullingen te sturen. De manier waarop dit gebeurt, is zeer eenvoudig. Rechts
bovenaan iedere pagina staat de link ‘aanvullen’. Door daarop te klikken, opent een scherm
waarin de bezoeker zijn of haar opmerkingen kan plaatsen. Ook een foto of document kan
worden opgeladen. Deze aanpassingen worden door historici gecontroleerd en vervolgens al of
niet op de website geplaatst. Op deze wijze gaan oorlogsgedenktekens en publieksgeschiedenis
hand in hand. Bovendien is er een belangrijke taak weggelegd voor de historicus, die als
‘waakhond’ over de historische correctheid van de website heerst. Het internet kan dus dienen
om de gedenktekens aan te passen aan de actuele noden. Bovendien kan er op het internet ook
een database worden gemaakt, waarop iedereen zijn oorlogsgedenktekens vanuit zijn streek online
kan plaatsen. Dat dit niet ver gezocht is, bewijst opnieuw een Nederlandse website. Op
324 Archief Nationaal Gedenkteken van het Fort van Breendonk, kast 2, nr. 644 en H. PAUWELS “Geen democratische attitude door kennis holocaust”, in De Standaard, 10.01.05/9. 325 s.n., Itinéraires de la citoyenneté. A travers de lieux de mémoire dans notre pays, Communauté française et la Région wallone : Fondation Roi Baudouin, s.d., p. 9.
171
http://www.4en5mei.nl/oorlogsmonumenten wordt een overzicht geboden van meer dan
drieduizend oorlogsmonumenten en meer dan duizend herdenkingen in Nederland. De inhoud
wordt verzorgd door “iedereen”, op een “Wikipedia-achtige” manier. Bovendien biedt de website
ook plaats aan de verhalen achter de monumenten en de lokale herdenkingsactiviteiten.
Een andere manier waarop oorlogsgedenktekens in de toekomst nog van nut kunnen zijn,
is de wijze waarop ze kunnen beantwoorden aan hedendaagse actuele thema’s en noden. In
Berlijn werd onlangs een monument opgericht voor homoseksuelen die door de nazi’s werden
vervolgd. Het kreeg een plaats tegenover het Berlijnse holocaustmuseum. Op het gedenkteken
wordt er een video afgespeeld met daarop het beeld van twee kussende mannen. Naast het feit
dat dergelijke moderne aanpak (bewegend beeld, technische snufjes) het gedenkteken laat
opvallen, brengt het ook de vaak onderbelichte zijde van de nazistische homovervolging naar
voren. Bij de herdenkingen na de Tweede Wereldoorlog werden de tienduizenden homo's die het
slachtoffer werden van de discriminerende naziwetten lange tijd bewust veronachtzaamd en aan
de realisering van een homomonument in Berlijn ging zestien jaar taaie strijd vooraf. Nog steeds
is het onderwerp niet vrij van taboes.326 Het oorlogsgedenkteken kan dus wel degelijk een
sensibiliserende rol spelen. In die opvatting past ook de multiculturele invulling van
oorlogsherdenkingen en gedenktekens. Ook hierdoor kan er uitstekend ingespeeld worden op
een hedendaagse (en toekomstige) problematiek. In wat volgt, wordt daarop dieper ingegaan.
2.4.1. Geschiedenis (oorlogsgedenktekens) en nieuwkomers
326 s.n., “Berlijn krijgt monument voor vervolgde homo’s”, op http://www.demorgen.be, geraadpleegd op 27.05.2008.
172
"In de Aya Sofya moskee wordt nu voor de vijfde keer 4 mei gevierd. Aanleiding was niet een conferentie of zo,
maar het oorlogsmonument aan de andere kant van het hek dat het moskeeterrein begrenst. Aan de straatkant
namen de mensen 2 minuten stilte in acht en aan de moskeekant stonden de Turkse mannen daar gewoon
doorheen te praten. De moskeebezoekers hadden nauwelijks besef van wat die herdenking inhield."
[Haci Karacaer, directeur Milli Görüs Nederland, 4 november 2004]327
Zoals uit voorgaande hoofdstukken kan worden afgeleid, zoeken wij het verleden vaak op
om te herdenken (geschiedschrijving is trouwens zowat uit her-denken voortgekomen). En
herdenken hangt nauw samen met de vraag naar oriëntatie en identificatie, die, samen met
continuïteit, de basisfuncties van publieksgeschiedenis vormen. In elk geval sluit het de klinisch-
abstraherende, de ‘wetenschappelijke’ benadering uit, die juist geen enkele vorm van identificatie
gedoogt.328 Deze oriëntatie-identificatie is misschien wel het nieuwste kleedje waarin de Tweede
Wereldoorlog kan worden gestoken. Het ‘verlies van de ooggetuigen’ en de nog onbestemde toe-
eigening door de volgende generatie vormen, cf. supra, twee tegengestelde bewegingen. Hier gaat
het echter over een derde, veel omvangrijker en diepgaander, maar moeilijker te duiden beweging:
die van de intern multiculturaliserende en extern internationaliserende samenleving. Het is
onontkoombaar geworden ons te bezinnen over wie we zijn en welke factoren ons verbinden, en
vooral om de bepaling van het ‘we’ en het ‘ons’ daarin nadrukkelijk voor herijking open te stellen,
zonder op de uitkomsten vooruit te lopen.329 Kees Ribbens, medewerker aan het NIOD en
autoriteit wat de multiculturaliteit (en de Tweede Wereldoorlog) in Nederland betreft, verwoordt
het zo: “De komst van uiteenlopende groepen nieuwkomers in de naoorlogse periode, waaronder repatrianten en
(post)koloniale migranten, westerse en niet-westerse gastarbeiders, vluchtelingen en asielzoekers, samen met of
gevolgd door gezinsleden, laat ook op historisch terrein sporen na. Hun verleden weerspiegelt, in wisselende
verhoudingen, zowel de band met het land van herkomst als die met de Nederlandse samenleving. De historische
cultuur waarin de band met dit dubbele verleden tot uiting komt omvat uiteraard meer dan alleen herdenkingen en
monumenten. Het gaat ook om verhalen, foto’s, andere objecten en locaties. Voorts om exposities, musea en
documentatiecentra, televisieprogramma’s, schoolboeken en wetenschappelijke publicaties. Voor een deel betreft het
historische ervaringen die tot dusverre voornamelijk door de betrokken nieuwkomers binnen de privé-sfeer werden
vormgegeven en gekoesterd. Maar het gaat tevens, en steeds meer, om een herinnering die tot op zekere hoogte als
327 Discussie met Burgemeester Van Veldhuizen, Haci Karacaer, Josien Folbert en Truus Menger op http://www.bevrijdingintercultureel.nl, geraadpleegd op 02.05.2008 328 H. VON DER DUNK, Voorbij de verboden drempel, p. 13. 329 R. KNOOP, op.cit., p. 9.
173
publiek wordt aangemerkt”.330 Uit deze quote mag het duidelijk zijn dat onze samenleving zijn
verleden moet proberen open te stellen voor nieuwkomers. Een van de manieren waarop men dit
kan doen, is de herdenkingen rond de Tweede Wereldoorlog open te trekken naar ruimere
betrokken groepen. De voortdurende democratisering van de geschiedenis, onder invloed van
ondermeer de erfgoedsector en de public history (cf. supra), zorgt er trouwens voor dat iedereen
vandaag een eigen kijk heeft op de geschiedenis. Iedereen heeft dus ook een eigen kijk op de
geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. En hoewel de Tweede Wereldoorlog een in se
maatschappijdestructieve gebeurtenis was, biedt ze misschien wel, anno 2008, een
maatschappijconstructieve deeloplossing voor het zogenaamde migratieprobleem waarmee
Vlaanderen/België (of ruimer: Europa) kampt. We moeten aldus de achterhaalde begrippen van
de 19de-eeuwse natiestaat en het beroep op een eng-vaderlands verleden verlaten en systematisch
streven naar analyses in termen van grensoverschrijding, cross-culturele uitwisseling en culturele
interactie.331 Hierin spelen historici een niet te onderschatten rol. Dat de Tweede Wereldoorlog
zich hiertoe uitstekend leent, is te verklaren doordat deze oorlog dé mondiaal-raciale oorlog bij
uitstek was. Ook toen ging het over identiteitsverschillen (zogenaamde raciale verschillen). Haaks
op wat het naziplan was, kunnen we er misschien een soort van gemeenschappelijke, collectieve
identiteit uithalen: Vlamingen, Walen, zigeuners, joden, Marokkanen, Chinezen, Turken,
Mexicanen, Amerikanen, Britten,… iedereen maakte min of meer hetzelfde verhaal mee. Toch
moeten we in ons achterhoofd houden dat er voor verschillende nationale identiteiten, steeds
verschillende waarheden bestaan. Bijgevolg is er geen universele waarheid en wordt het streven
naar een gemeenschappelijke identiteit quasi onmogelijk. Historici kunnen dan wel proberen de
geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog in een dergelijk, multicultureel kader te gieten, maar
de historische realiteit (en dus de verschillen) mag (mogen) hierdoor niet worden onderbelicht.
Het is echter wel de taak van de historicus om realiteiten zichtbaar te maken aan het publiek
waarvan deze zich niet bewust was. En net hierin ligt de sleutel tot ‘succes’: sommige onbekende
geschiedenissen of invalshoeken kunnen naar voren komen, zoals bvb. het verhaal van de
duizenden Marokkaanse en andere koloniale Franse soldaten die in 1940 op Belgische bodem
strijd leverden.
Elf november lijkt voor veel migranten de dag waarop Belgen ‘hun doden’ herdenken.
Velen denken er niet welkom te zijn: zij denken dat het niet gepast is om bij een Belgisch
oorlogsmonument aan Marokkaanse, Turkse, Italiaanse, Franse of andere doden te denken.332 De
330 K. RIBBENS, “Ruimte voor multiculturaliteit”, in: M. GREVER, M. JONKER e.a., Controverses rond de canon, Assen: Koninklijke Van Gorcum, 2006, p. 81. 331 W. FRIJHOFF, op.cit., p. 28. 332 Zie hiervoor http://www.bevrijdingintercultureel.nl en http://www.diversiteit.be, geraadpleegd op 10.01.2008.
174
Belgische samenleving zal nieuwkomers moeten duidelijk maken dat 11 november alle doden van
de Eerste en Tweede Wereldoorlog (en de oorlogen daarna) herdenkt, niet alleen degenen die in
1914-1918 of 1940-1945 voor België zijn gevallen. Nederland besefte al in 2004 dat het weinig
wist over het verloop en de impact van de Tweede Wereldoorlog voor mensen buiten het eigen
deel van Europa. Er werd een eerste onderzoek gevoerd door dr. Ad van den Oord, gepubliceerd
als Allochtonen van nu & de oorlog van toen, waar de nadruk lag op Marokko, Turkije, Suriname en de
Nederlandse Antillen. Een tweede onderzoek, diepgaander en veel breder, is momenteel lopend
onder de bevoegdheid van dr. Kees Ribbens.333 Dat het opleggen van de historische canon in
Nederland een stimulans was voor dit soort onderzoek, hoeft verder geen betoog. Onze
noorderburen hebben hierdoor op dit vlak een lichte voorsprong uitgebouwd, maar ook
Belgische onderzoeksinstellingen houden zich nu recent meer en meer bezig met de
integratieproblematiek. Het SOMA heeft bvb. onderzoek verricht naar de sociale en culturele
aanpassing van Turkse migranten in België. Er werd zelfs al een haalbaarheidsstudie uitgevoerd
onder de auspiciën van het SOMA, dat een kader wou schetsen voor een onderzoek over het
sociale en culturele aanpassingsproces (misschien wel een adequatere term dan integratie) van de
Turkse migranten in België en de perceptie van deze Turkse aanwezigheid van het begin van de
jaren 1960 tot het begin van de jaren 1990.334
Ook de Vlaamse erfgoedsector voelde al de nood tot interculturaliseren. Getuige hiervan
het traject ‘Interculturaliseren van de sectoren cultuur, jeugdwerk en sport’ dat in het voorjaar van
2005 van start ging en uitmondde in het ‘Actieplan Interculturaliseren’. Drijvende kracht achter
deze ontwikkeling was de Vlaams Minister van Cultuur Bert Anciaux (Vlaams Progressieven). Dit
actieplan hield in dat organisaties nauw verbonden met de Vlaamse overheid, zoals de
steunpunten en de eigen instellingen, de taak kregen om werk te maken van interculturaliseren
binnen het beleid van hun organisatie. Structureel gesubsidieerde organisaties kregen de opdracht
na te denken over wat interculturaliteit voor hun organisatie betekende en hoe ze zich
daartegenover zouden positioneren. Dit klinkt allemaal zeer idyllisch, maar indien er geen boter
bij de vis kwam, dan zouden de meeste instellingen zich hier hoogstwaarschijnlijk weinig tot niets
van aantrekken. Dat had Anciaux ook door: binnen de toenmalige projectmiddelen zou tien
procent van de bestaande middelen voor projectmatige subsidiëring (binnen en buiten decreten)
worden gereserveerd voor projecten waarin interculturaliteit centraal stond én voor projecten die
ingediend werden door personen of groepen met een etnisch-cultureel diverse achtergrond.
333 K. RIBBENS, “Lopend onderzoek: de oorlog van verre”, op http://www.niod.nl/, geraadpleegd op 10.12.2007. 334 M. KHOOJINIAN, “Project: ‘Turkse migranten’, de sociale en culturele aanpassing van Turkse migranten in België (1960-1990).”, in: SOMA berichtenblad, 40 (2007), Brussel: SOMA, pp. 18-19.
175
Tegen 2009 wordt nog een extra budget van twee miljoen euro voorzien om de
interculturalisering van de sectoren jeugd, cultuur en sport te ondersteunen. Dit plan heeft
(uiteraard) ook een eigen kennisknooppunt (‘Interculturaliteit’) en een eigen website
(http://www.interculturaliseren.be).335 De toenemende migratie maakt samenleven noodzakelijk,
of men het nu wilt of niet, dat mag duidelijk zijn. Een gedeeld (oorlogs)verleden kan op een
originele manier bijdragen aan dit ‘samenleven’. Een project dat de Tweede Wereldoorlog
‘interculturaliseert’, zou bovendien van de Vlaamse overheid een serieuze financiële injectie
krijgen.
Door de Tweede Wereldoorlog niet meer te bestuderen vanuit een eng-nationale
invalshoek, kan men naast een opener samenleving ook tot een beter ‘voorkomen’ komen. “Als er
meer naar ons geluisterd was, hadden we Rwanda, Bosnië en Darfur misschien kunnen vermijden”, sprak Elie
Wiesel op de Auschwitz-zitting van de Verenigde Naties naar aanleiding van de zestigste
verjaardag van de bevrijding van Auschwitz.336 Gelukkig vermeldt Wiesel hier het woordje
‘misschien’, want poneren dat een volledig, multicultureel inzicht van de Tweede Wereldoorlog
leidt tot een ‘nooit meer’, zou een redenering zijn met oogkleppen op. Dat heeft de geschiedenis
ons onderhand wel al geleerd. Bovendien brengt het verwijzen naar bepaalde historische
episoden, met het doel er lessen aan te ontlenen, een ongewenste vermenging tussen moraal en
geschiedenis met zich mee (cf. supra). Er vindt zowel een ‘moralisering’ van het historisch
bewustzijn plaats alsook - ten dele als gevolg - een ‘historisering’ van de publieke moraal. Dr. J. A.
van Doorn verwoordt het zo: “Het donkere verleden gaat dienen als toetssteen en zelfs als hoeksteen van
onze morele orde”.337 De politiek-morele discussie verengt zich zo tot gemakzuchtig oordelen over
anderen in het verleden en laat onszelf ongemoeid. Daarenboven krijgt de geschiedschrijving zo
last van bevangenheid omdat ze zich verplicht voelt te opereren binnen een gegeven normatief
interpretatiekader.338 Hier past dan ook het verwijt van Nietzsche: “Als Richter müsztet ihr höher
stehen als der zu Richtende; während ihr nur später gekommen seid.”.339
Hoe men dan concreet de nieuwkomers (of buitenstaanders) kan betrekken bij onze
herdenkingen en ons oorlogsverleden, wordt deels weergegeven op de Nederlandse site
http://www.bevrijdingintercultureel.nl. Ruimer genomen (dus los van de oorlogsherdenkingen en
het oorlogsverleden) speelt in de publieke opinie van de Europese landen de kwestie van het
335 Informatiebrochure Cultureel Erfgoed, Brussel: Agentschappen Kunst en Erfgoed, mei 2007, p. 14. 336 L. DELPUTTE, “Kofi Annan trekt Auschwitz-lijn door naar situatie in Darfur”, in De Morgen, 26.01.2005/10. 337 J. A. VAN DOORN, Belast verleden. Over de historisering van de publieke moraal, Amsterdam: uitgegeven door Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), 2000, p. 3. 338 Idem. 339 F. NIETZSCHE, “Vom Nutzen und Nachteil der Historie für das Leben (1874)”, in: F. NIETZSCHE, Werke in drei Bänden, I, München: Hanser, 1982, p. 250.
176
culturele erfgoed daarbij een duidelijke rol. Ze beheerst bijvoorbeeld het publieke debat over de
toelating van Turkije tot de Europese Gemeenschap: hoe krijgen we de christelijke waarden van
het Europese Westen op één lijn met die van de islamitische cultuur in die tegelijk toch formeel
seculiere staat?340 Als we ons focussen op de oorlogsherdenkingen, speelt het oorlogserfgoed
(bvb. het lokale gedenkteken) ook een rol bij de multiculturele invulling. Bij deze locus classicus van
de herdenking, worden namelijk de meeste oorlogsvieringen gehouden. In wat volgt, worden de
belangrijkste voorstellen, deels gebaseerd op de site ‘bevrijdingintercultureel’, met betrekking tot
een ‘gedeeld oorlogsverleden’ geschetst.
Men kan moskees en andere allochtone verenigingen persoonlijk uitnodigen voor de 11-
november-vieringen en met hen bespreken wat er bij de herdenking gebeurt en waarom. Tijdens
de herdenking kan in plaats van, of naast, het traditionele Belgische volkslied, wereldmuziek
geprogrammeerd worden. De deelname van allochtone artiesten leidt zo hoogstwaarschijnlijk tot
meer migrante bezoekers. Ook het onderwijs kan een steentje bijdragen. Op scholen met veel
allochtone leerlingen kan op een eigentijdse manier voorlichting worden gegeven over de
achtergronden van de (Eerste en) Tweede Wereldoorlog. Het Nederlandse plaatsje Hoorn werft
bvb. momenteel vertellers aan die vier en vijf mei (onze ‘11 november’) met eigen verhalen over
mensenrechten, rechten van migranten, vrouwen, homoseksuelen en andere minderheden
verbinden. Het geschiedenisonderwijs kan bvb. een korte duiding geven over de casestudy
‘Gembloux’, waar een duizendtal Marokkaanse soldaten onder Frans koloniaal gezag strijd
leverden op Belgische bodem.
Kanttekening die bij dergelijke invalshoek moet worden gemaakt, is dat de belevenis van de
Tweede Wereldoorlog of een andere oorlog geen voorwaarde mag worden voor integratie. Het
gevaar is hier dat landen zonder (recent) oorlogsverleden, in zoverre dat die er al zijn, uit de boot
kunnen vallen. Daarom moet duidelijk worden onderstreept dat oorlog en herdenking geen
premissen zijn om tot integratie te komen. Deze methode moet dus slechts als een hulpmiddel
worden bekeken en niet als de allesomvattende manier tot integratie. Ook de rol van vreemde
soldaten tijdens ‘40-‘45 moet in zijn historisch perspectief worden bekeken en niet worden
geëxtrapoleerd. Deze manier van historisch (her)denken druist bovendien rechtstreeks in tegen
de pure vorm van nationalistische geschiedschrijving en nationalistische gevoelens. Hierdoor
kunnen allicht enkele gevoelige snaren worden geraakt: het is voor sommige bevolkingsgroepen
erg moeilijk om hun eigen oorlogsleed te vergelijken, laat staan te delen met andere. Het gevaar
dat deze multiculturele opvatting van de wereldoorlogen kan leiden tot het uitvergroten van
tegenstellingen tussen verschillende etniciteiten, is dan ook niet denkbeeldig. Ook voor de oud-
340 W. FRIJHOFF, op.cit., p. 67.
177
strijders en oud-verzetsleden kan dit een heel erg moeilijke opdracht worden. Voorbeeld: de
voorzitter van NSB Tielt, Willy De Keyser, voorziet geen opvolging, omdat de gruwel van de
oorlog in zijn ogen niet gedeeld kan worden met mensen die er niet bij waren. Een veralgemening
mag hier echter niet uit volgen. Etienne Crampe, voorzitter NSB Veurne, voert bijvoorbeeld wél
een multicultureel, open beleid. De les uit de Tweede Wereldoorlog moet volgens NSB Veurne ook
vandaag nog geleerd worden. Verwijzingen naar Kosovo, Irak, Zuid-Afrika… in de jaarlijkse elf-
novemberspeeches zijn hier de uitlopers van.341 En dan geldt nog een eerder besproken kritiek:
men kan stellen dat het fout is om naar het verleden te kijken om hieruit ethische lessen te leren
en het zo te gebruiken voor de hedendaagse maatschappij.342
Los van deze kritische bedenkingen mag er toch gesteld worden dat het overduidelijk is
dat moderne opvattingen over het gebruik van geschiedenis pleiten voor een pluralistische
benadering van ’40-’45, als een van de voorwaarden voor het succesvol hanteren van grotere
maatschappelijke vraagstukken die door de multiculturele samenleving gesteld worden.343 "We
need to be reminded that memories and identities are not fixed things, but representations or constructions of reality,
subjective rather than objective phenomena", schrijft Gillis terecht.344 En puur historisch herhaalt de
geschiedenis zich inderdaad nooit, en dus mag je niet vergelijken Tenzij, tenzij. Tenzij je de
economische, sociaal-psychologische, sociologische en politieke omstandigheden, die inderdaad
onvergelijkbaar zijn, nog even vervangt door de waarden waar het toen om ging. Het ging om
vrijheid, om te mogen doen wat je wilt, om de rechten van het individu tegen de staat, om
democratie tegen dictatuur, over verdraagzaamheid tegenover racisme.345
Dat deze cross-culturele benadering van de Tweede Wereldoorlog de vraag stelt over
onze eigen nationale identiteit lijkt logisch.“Vrede, verbondenheid en samenwerking zijn alleen denkbaar
tussen volkeren en landen die weten wie ze zijn”, schreef de president van Tsjechië, Václav Havel. Hij
raakte daarmee een diepe historische waarheid.346 En hier knelt het schoentje voor ons land.
België is een land dat al enkele decennia kampt met een identiteitscrisis: de sterke stijging van het
Vlaamse nationalisme in het laatste decennium heeft deze crisis nog doen groeien. Het is van
publiek belang dat het gesprek over nationale identiteit, over wie we willen zijn, open wordt
gevoerd, en dat de deelnemers toegerust zijn dat ook daadwerkelijk en goed geïnformeerd te
doen. Dat laatste vergt beschikbaarheid en toegankelijkheid van bronnen, een professionele
341 Vergelijking van enkele toespraken op 11 november in Archief NSB Tielt en Archief NSB Veurne. 342 K. JENKINS, “Why bother with the past? Engaging with some issues raised by the possible end of history as we have known it”, in: Rethinking History, 1, 1, (1997), p. 64. 343 R. KNOOP, op.cit., p. 25. 344 J. R. GILLIS, "Memory and Identity: the History of a Relationship", in J.R. GILLES (red.), Commemorations. The Politics of National Identity, New Jersey: Princeton University Press, 1994, p. 3. 345 Y. DESMET, “Bevrijding”, in De Morgen, 07.05.2005/2. 346 G. MAK, In Europa, Amsterdam: speciale editie Knack, 2008, p. 76.
178
erfgoedwereld, en stimulansen voor pluriforme benaderingen. Hebben wij wel een soort van
nationale identiteit gebaseerd op een gedeeld oorlogsverleden? De collaboratiecontroverse
onderstreept misschien wel het tegendeel. Het ongemak dat we vandaag ervaren als ‘Belg-zijnde’
komt echter voort uit twee grote problemen die losstaan van ’40-’45, toont Antoon van den
Braembussche aan. Het eerste probleem spruit voort uit de opvatting dat België een artificiële
constructie is, een land dat gevormd is uit minstens twee verschillende bevolkingsgroepen, dat
altijd het sluimerend gevaar in zich draagt opgesplitst te kunnen worden in twee onafhankelijke
taalgebieden. Het andere endemische probleem, deels gerelateerd aan het voorgaande, is het feit
dat België in het buitenland het beeld oproept van een corrupt land met een vreemde wetgeving
en vreemde gebruiken. Het ‘Agusta-schandaal’, de ‘Dutroux-affaire’ en de zaak ‘Lernout &
Hauspie’ brachten dit onder andere teweeg.347 Een nationale identiteit heeft ‘de Belg’ blijkbaar
niet en hierdoor kunnen we ook niet spreken over een collectief gedeeld (oorlogs)verleden.
Bovendien zorgt de groeiende democratisering van de geschiedenis ervoor dat iedereen zich
nu een oordeel kan vormen over onze nationaliteit. Waar voorheen de natiestaat - voor wat
betreft België in een complexe combinatie met de Vlaamse gemeenschap - en de daarin verweven
maatschappelijke zuilen veelal van doorslaggevend belang waren voor het kader waarin
historische kennis niet alleen werd overgedragen maar bovenal betekenis kreeg (betekenis in de
zin van een verleden waarmee de ‘ontvanger’ zich als deelgenoot identificeerde), is dit kader nu
minder eenduidig geworden. Natuurlijk, er zijn nog altijd burgers die zich, gevraagd naar hun
identiteit, omschrijven als Belg of als Vlaming danwel Europeaan, maar het is niet altijd de
identiteit waarmee zij zich het meest verwant voelen. En al evenzeer is de nationale geschiedenis
niet steeds die geschiedenis waarmee zij zich het sterkst verbonden voelen.348 Dus misschien
heeft België wel geluk dat het niet over een vaste nationale identiteit beschikt. Terwijl in
Nederland de multiculturele samenleving vooral leidde tot een vrees om ‘de teloorgang van de
natie’ mee te maken, kampt België de facto niet met een dergelijk probleem. In België is het bvb.
onbestaande dat er een gemeenschappelijke geschiedcanon zou gevormd worden die in beide
landsdelen aanvaard zou (kunnen) worden. De verkiezingen van ‘de grootste Belg’ van enkele
jaren terug illustreert dit: hier koos België voor een Vlaamse (VRT) en een Waalse (RTBF)
variant. Daarbij was in belangrijke mate sprake van gescheiden circuits, hetgeen ertoe leidde dat
Pater Damiaan de grootste Belg bleek voor Vlamingen terwijl Jacques Brel die rol voor de Walen
op zich nam.349 En hoewel Vlamingen en Walen dan wel een verschillende culturele bagage met
347 A. VAN DEN BRAEMBUSSCHE, “The silence of Belgium: tabboo and trauma in Belgian memory”, in: Yale French Studies, 102 ‘Belgian Memories’ (2002), p. 35. 348 K.RIBBENS, “Diversiteit, identiteit en onzekerheid: geschiedenis in de hedendaagse samenleving”, in Ons Erfdeel, s.l. (2006), s.p. 349 Idem.
179
zich meedragen, toch kunnen ze, meer dan er meestal wordt toegegeven, samen-leven. De
Belgische samenleving is inderdaad een moeilijke constructie, maar die werkt wel. Hoewel er
soms maanden over gaan eer er een regering wordt gevormd, komt er wel geen burgeroorlog van.
Het feit dat België een democratisch land is, zal hierin natuurlijk ook een grote rol spelen. Maar
België staat, misschien meer dan welk ander land dan ook, symbool voor overleg, praten en
luisteren. Dat dit voortdurend praten soms uit noodzaak gebeurt, hoeft daarom nog geen nadeel
te zijn.
Als we deze problematiek specifiek naar de Tweede Wereldoorlog projecteren, zien we dat
Vlaamse oud-strijders over het algemeen geen probleem hebben met Waalse oud-strijders (en
omgekeerd). Dat de oorlog deze verbondenheid in de hand heeft gewerkt, lijkt wel duidelijk. Of
zoals Léon-Ernest Halkin (Häftling vierund zwanzig siebzig), hoogleraar aan de universiteit van
Luik, oud-verzetsman van 1940, in kamer zes van het Fort van Breendonk, schreef: “Alle
maatschappelijke klassen, alle beroepen, alle meningen zijn vertegenwoordigd. Alle Waalse tongvallen, alle
Vlaamse dialecten, alle nuances van partijpolitiek uit het land verbroederen in een kleurrijk akkoord. De
Vlamingen vergeven de Walen geen Vlamingen te zijn, de handarbeiders misprijzen de intellectuelen niet al te
zeer, en de gelovigen kunnen bidden zonder de ironie van de communisten uit te lokken. Dezelfde geest brengt al
deze mensen nader tot elkaar en verenigt ze, gelijk als ze zijn voor de Duitsers en voor de dood. Ik durf het niet
vaderlandsliefde noemen, maar wel vrijheidsdrang”.350 Als we dit gevoel vandaag kunnen doortrekken
naar mensen van andere origine, naar andere culturen, dan lijkt een adequatere aanpassing van
nieuwkomers in onze samenleving niet meer zo veraf. Deze uitweiding over de Belgische
nationaliteit onderstreept duidelijk dat de strikte focus op ’40-’45 ook verlaten moet worden bij
een multiculturele invulling van deze oorlogsjaren. En zo komen we bij de meerdimensionale invulling
van de Tweede Wereldoorlog, waar er meer ruimte is voor context, continuïteit en perceptie. De
periode ’40-’45 wordt dan eerder bezetting dan oorlog genoemd en ‘bezetting’ verliest zelfs een
bepalend lidwoord om recht te doen aan de grote verscheidenheid alleen al van regionale (of
ruimer: internationale) ervaringen. Een pluriforme benadering verzet zich ook tegen de recent
geconstateerde verenging van de oorlog tot bijvoorbeeld de holocaust. De bezettingsjaren zijn zo
bovendien niet intrinsiek van belang. Ze worden een van de vele bronnen, zij het een wegens hun
heftigheid en traumatiserende werking bijzonder belangrijke, die de spelers in de tweede helft van
de twintigste eeuw in extreem hoge mate hebben gevormd en bepaald.351
Ten slotte nog een kort woordje over oorlogsmonumenten en nieuwkomers. Dat bij vele
van deze gedenktekens op elf november een herdenkingsplechtigheid wordt georganiseerd, is
350 Archief Nationaal Gedenkteken van het Fort van Breendonk, kast 2, nummer 646, “Uittreksel uit een open brief van de Voorzitter van het Gedenkteken, R. Coekelbergs”, p. 2. 351 R. KNOOP, op.cit., p. 22.
180
naderhand wel duidelijk. Over hoe men deze herdenkingen kan openstellen voor nieuwkomers is
ook al voldoende geponeerd. Maar hoe kunnen gedenktekens op zich een invloed hebben op
nieuwkomers? De algemene opvatting is dat de doorsnee Belg aan deze gedenktekens weinig tot
geen waarde hecht. Bijgevolg bevinden vele gedenktekens zich in een wat troosteloze toestand.
Men kan zich dan natuurlijk de vraag stellen hoe nieuwkomers reageren op gedenktekens die bvb.
sterk onderhevig zijn aan erosie en ander verval (bvb. graffiti, vandalisme,…). Zo lijkt het voor de
nieuwkomer alsof de Tweede Wereldoorlog voor ons uit het collectieve geheugen is gewist en dat
deze gebeurtenis niet zo van belang is geweest. Voorgaande hoofdstukken tonen echter aan dat
de Tweede Wereldoorlog wél nog steeds geschiedenis is die in onze maatschappij zit en die
vandaag nog haar sporen achterlaat. Een beter onderhoud en betere zorg voor deze gedenktekens
kan de negatieve stelling misschien wel ontkrachten. Erfgoed wordt bij deze zienswijze dus ten
volle gebruikt in zijn functie van dynamisch erfgoed (cf. supra).
181
3. Uitleiding
Deze verhandeling poogt een bijdrage te leveren aan een recente trend in de historische
discipline: de publieksgeschiedenis. Er wordt namelijk gefocust op twee publieke
geschiedconcepten: lokale oorlogsgedenktekens en, hieraan gelieerd, herdenkingen, ingepast in
het tijdskader van de Tweede Wereldoorlog. Er wordt onderzocht hoe dergelijke gedenktekens
zich manifesteren in verleden, heden en toekomst. Waar komt het gebruik van gedenktekens
vandaan en welke evoluties zijn hierin merkbaar? Klopt de algemene opvatting dat
oorlogsgedenktekens zich vandaag in vervallen toestand bevinden, en waarom? Welke rol kunnen
deze specifieke dragers van het lokale verleden nog vervullen in heden en toekomst? Op deze
hoofdvragen, en al wat daarbij komt kijken, wil deze thesis een antwoord geven.
Deel I - het verleden - vroeg de aandacht voor publieksgeschiedenis, namelijk voor het feit
dat steeds meer mensen ‘aan geschiedenis doen’. De democratisering van het verleden is vandaag,
hoewel sommige academici dit betreuren, niet langer meer een taboe. Aan de hand van enkele
voorbeelden werd bovendien duidelijk dat de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog nog
steeds veel mensen in Vlaanderen beklijft en boeit. Dit oorlogsverleden zit als het ware
ingebakken in de maatschappij. Misschien niet zo diep als in Nederland - zij maakten nooit de
Eerste Wereldoorlog mee -, maar toch diep genoeg. Publieksgeschiedenis wandelt hand in hand
met de groeiende erfgoedsector, die ervoor zorgt dat steeds meer mensen met geschiedenis in
contact komen. Het grootste stuk van dit deel behandelt de ontstaansgeschiedenis van
(oorlogs)gedenktekens. Blijkbaar zijn gedenktekens en herdenkingen eigen aan de mens. Er is
echter een evolutie te merken in het aantal en de soort gedenktekens die doorheen de eeuwen
wordt gehanteerd. Wat wij vandaag zo vanzelfsprekend vinden, namelijk individuele graven en
persoonlijke herdenkingen, lijkt pas sinds de 19de eeuw echt in zwang te zijn. Er treedt een soort
van individualisering op, die gepaard gaat met een ware statuomanie. Na de Tweede
Wereldoorlog lijkt deze statuomanie tot stilstand zijn gekomen door het concept van het gedeelde
gedenkteken, de nihilistische filosofie die op het eigen Ik is gericht, de nieuwe aard van de
wereldoorlog en de nood aan economische heropbouw. Gaandeweg werd ook duidelijk dat het
gedenkteken maar liefst zeven oorspronkelijke functies heeft.
In Deel II - het heden – gaan we ter plaatse kijken wat er van deze oorlogsgedenktekens
vandaag precies is geworden. Zes gemeenten uit West-Vlaanderen werden onder de loep
genomen. Opzet van deel II was niet om grote conclusies of resultaten af te leiden uit de
onderzochte gedenktekens, daarvoor was het onderzochte veld te klein. De bedoeling van dit
deel was veeleer enkele vaststellingen en bevindingen te formuleren. Verder (en groter)
onderzoek zou misschien kunnen leiden tot antwoorden op enkele grote vragen (aantal raciale
182
gedenktekens, algemene plaatsing, waarom opgericht…). De inventaris leert ons alvast dat het
licht utopisch is te veronderstellen dat dergelijk onderzoek heldere en eensgezinde antwoorden
naar voren zal brengen. Dit deel toont aan, verrassend en tegen de gangbare mening in, dat
oorlogsgedenktekens vandaag nog in betrekkelijk goede staat verkeren. Hoogstwaarschijnlijk
heeft de groeiende zorg voor erfgoed en de bijhorende monumentenzorg hier een hand in. De
onderzochte gedenktekens onderstrepen ook hun cultuurhistorische waarde. Via het onversteend
verleden in de identificatiefiche wordt namelijk duidelijk dat deze monumenten specifieke dragers
zijn van een lokaal (vervlogen) oorlogsverleden. Opvallend is ook de trend van het niet-
herdenken van raciale slachtoffers in de onderzochte gemeenten. Dit kan een indicatie zijn voor
het geringe aantal dergelijke slachtoffers in West-Vlaanderen. Hoewel het merendeel van de
oorlogsmonumenten zich nog in goede staat bevindt, lijkt de aandacht voor dergelijke materiële
sporen van het verleden toch weggeëbd.
Deel drie - de toekomst - probeert hierop, gestaafd door voorbeelden uit de inventaris, een
antwoord te formuleren. Dit omvat twee luiken, die min of meer complementair zijn. Eerst en
vooral wordt de geheel of gedeeltelijke ondergraving van de oorspronkelijke functies van het
gedenkteken geschetst. Als het gedenkteken anno 2008 niet meer boeit, komt dat misschien wel
omdat het zijn functies verliest. Een meer psychologische verklaring wordt gevonden in de vier
vormen van ‘vergeten’ van Frank Ankersmit en de zogenaamde holocaustsaturatie. Vervolgens
toont dit deel eveneens een tegenbeweging aan voor deze negatieve trends. Een kritische
benadering van herinneringseducatie, waar gedenktekens meer en meer op het voorplan treden,
dient hier als antwoord. Ook wordt onderstreept dat gedenktekens vandaag nog niet dood zijn,
ook al moeten ze zich daarvoor wel aanpassen aan hedendaagse en (hippe) moderniserende
trends in de samenleving. Dit deel kijkt vooral naar het heden met het oog op de toekomst. Een
belangrijk deel van de publieksgeschiedenis, namelijk geschiedenis op het internet, kan hier een
grote rol in spelen. Ook de nieuwe multiculturele invulling van de oorlogsjaren, waar het enge
kader van de Tweede Wereldoorlog moet overstegen worden, kan de kans op overleven van de
oorlogsgedenktekens (en het lokale collectieve geheugen) doen groeien.
In deze masterproef kwamen verschillende thema’s slechts rudimentair aan bod, hoewel
ze beslist meer aandacht verdienden. Toch hoop ik een bescheiden bijdrage te leveren tot de
publieke geschiedenis.
183
4. Slotwoord
In de voorbije drie decennia werd ‘herdenken’ zowel meer globaal als lokaal beleefd.
Gebeurtenissen en plaatsen met internationale betekenis zoals Hiroshima, Expo '58, Tsjernobil,
mei '68, Auschwitz en Nanjing eisen vandaag de aandacht van de wereld op, zelfs wanneer de
verantwoordelijke landen deze gebeurtenissen in sommige gevallen misschien liever zouden
vergeten. Tegelijkertijd prefereren mensen nu eerder om meer tijd in lokale, etnische en
familieherdenkingen te steken. Meer en meer genealogen en lokale geschiedvorsers, niet
verbonden aan een of ander academisch instituut, zoeken de geschiedenis en zijn herdenkingen
op. Het feit dat bvb. familiegenealogen vandaag rijker in aantal zijn dan professionele historici in
archieven bewijst eens te meer dat de lokale herinnering, het lokale her-denken in opmars is.352
Het lokale collectieve oorlogsgeheugen van de Tweede Wereldoorlog kan een
tegengewicht vormen voor de metafysische, fascinerende vorm die de Tweede Wereldoorlog, het
ultieme ijkpunt van ethiek en historisch besef, vandaag is geworden. De focus op de lokale, kleine
(en meer reële?) leefwereld van de man of vrouw tijdens de oorlogsjaren kan een ander licht
werpen op deze gruwelperiode. Götz Aly toonde deze dagelijkse leefwereld voor de Duitse
samenleving aan en sprak, provocerend, van een feel-good regime onder het naziregime (denk bvb.
aan Kraft Durch Freude, de NSDAP-organisatie voor recreatie).353 Dat er geen dergelijk regime in
onze streken bestond, is een open deur intrappen. Maar de oorlog was niet enkel kommer en
kwel. Vreugde en verdriet lagen echter wel heel dicht bij elkaar, nog dichter dan in de 21ste eeuw.
Terecht wees historicus Antoon Vrints er onlangs op dat de Tweede Wereldoorlog geen abrupt
einde maakte aan de routines van het leven. Mijnwerkers daalden af in de mijnen. Koeien werden
gemolken. Kinderen gingen naar school. Er kon zelfs gelachen worden.354 Lokale gedenktekens
en hun geschiedenis kunnen deze cultuurhistorische realiteit beter schetsen dan pakweg
concentratiekampen. Niet dat die gedenktekens specifiek herinneren aan dergelijke vredevolle
taferelen, maar door ze op een correcte manier te lezen, kan men wel beter tot de lokale realiteit
van de mens doordringen. Het onversteend verleden brengt dan niet alleen het lijdensverhaal van
een slachtoffer naar voren, maar toont ook de alledaagsheid van de oorlog aan: het leven ging
gewoon verder. Denken we hier bvb. aan het verhaal van José Dewit (BG11). Terwijl hij op de
schoolbanken zat, op een doordeweekse maartdag van het jaar 1944, om elf uur in de
voormiddag, stormde plots de Geheimfeldpolizei het klaslokaal binnen en nam de zeventienjarige
352 P. NORA, art.cit, p. XV. 353 K. HENDRICKX, “Het Derde Rijk was een ‘feel good’-regime.”, in De Morgen, 30.05.2005/10 en M. HUGHES en C. MANN, Inside Hitler’s Germany, Life under the Third Reich, s.l., Brassey’s Inc., 2000, pp. 76-79. 354 A. VRINTS, “De oorlog voorbij zwart-wit”, in: De Morgen, 11.04.2008/19.
184
jongen hardhandig mee. Hier botsen twee werelden: die van de alledaagsheid van de oorlog en
die van de verschrikking van de oorlog. De ooggetuigen van de Tweede Wereldoorlog lijkt geen
lang leven meer beschoren, zij kunnen de historische werkelijkheid niet meer naar voren brengen,
waardoor bvb. het zwart-wit beeld kan worden vervangen door een grijs. De klassieke paden van
historisch onderzoek, op zoek naar het wie es eigentlich gewesen ist, moeten misschien verlaten
worden wil men de volledige realiteit vatten. Een oorlogsgedenkteken, kort na of zelfs nog tijdens
de oorlog opgericht, biedt daartoe de kans.
Wat zal er nu met deze gedenktekens gebeuren? De tand des tijds zal er voor zorgen dat
deze het steeds moeilijker zullen hebben om te overleven in onze vlugge en moderne maatschappij.
Voor traditie is er vandaag weinig of geen plaats meer. De erfgoedsector, en de drang naar
nostalgie die hier vaak mee gepaard gaat, kan hier echter een baken tegen zijn. Ook de
democratisering van het verleden, waar de niet-academicus zich interesseert voor en doet aan
geschiedenis, kan hierbij helpen. Bovendien kunnen tijdsgebonden omstandigheden enkele
(onderbelichte) thema’s uit de oorlog op het voorplan brengen, waardoor zelfs nieuwe
gedenktekens kunnen ontstaan (cf. monument voor de homo’s in Berlijn). Hier past ook een
ethisch bewustzijn bij: kunnen we zomaar gedenktekens vernietigen die mensen herdenken die
hun leven hebben gegeven voor onze vrijheid, ons recht en onze democratie?
Oorlogserfgoed bewaren lijkt zinvol, maar niet ten koste van alles. Hier past m.i. dan ook
een eerder ethische dan historische waarheid bij, die nauw aansluit bij mijn visie over de
geschiedenis. De filosoof Georges Santayana sprak: “wie zich het verleden niet herinnert, is gedoemd het te
herbeleven”.355 Misschien heeft hij wel gelijk, maar het verleden herinneren, in die mate dat iets
herinneren al kan zonder het zelf meegemaakt te hebben, mag niet ten koste gaan van het heden.
Zoals ik reeds in mijn inleiding schreef: "Historici mogen niet telkenmale wegvluchten in een archief, maar
moeten zich durven stellen in de maatschappij". Herdenkingen en gedenktekens kunnen en moeten
gebruikt worden om in het verleden te duiken. De kleine verhalen achter deze gedenktekens
kunnen van grote historische waarde zijn of kunnen, in navolging van De vreugde van Houssaye.
Apologie van de historische interesse van Tollebeek en Verschaffel, louter dienen voor hun
amusementswaarde. Toch mag de focus op dit verleden weer niet te zwaar gaan doorwegen. De
band tussen verleden en heden is een delicate evenwichtsoefening, waarvan de antwoorden pas in
de toekomst zullen duidelijk worden. Herdenken mag niet gebruikt (misbruikt?) worden om de
blik af te wenden van het heden. Dergelijke aanpak kan er, zonder te vervallen in dogmatische
begrippen en stellingen als ‘we moeten lessen trekken uit de geschiedenis’, misschien wel toe leiden dat er
binnen twintig jaar niet nog meer oorlogsgedenktekens op de wereld staan.
355 G. VAN DEN BERGHE, “Geen Holocaustmuseum”, op http://www.serendib.be.
185
A l’approche de la mort
penses-y ô mortel
et sache que ton existence futile
et ta brève mort
ne seront que des moment vite oubliés
en comparison avec l’universe infini.
Vus de cet angle supérieur
nous ne sommes que de deux milliards de peluches de poussière
dispersées à la surface d’un atome
qui tourne en rond dans l’infini firmament.
Souffrance ou bonheur personnel
aspiration du moi ou esprit de sacrifice
mensonge ou vérité
lâcheté ou amour
vanité naturelle ou mort
n’ont aucune importance
quand on les mesure à cette aune.
Même à l’aune terrestre
votre existance individuelles s’enforcera
dans le néant de l’oubli
en effet : l’histoire.
[Gegraveerd in de muur van cel 16 in het Fort van Breendonk, gevonden bij de bevrijding]356
356 J. VANDER ELPEN, Breendonck: chronique d’un camp (1940-1944), Brussel: Les editions Aden, 2004, p. 235.
186
BIBLIOGRAFIE
De thesis is opgedeeld in drie grote delen: verleden – heden – toekomst. In het eerste deel
wordt het algemene (ontstaans)kader rond oorlogsgedenktekens geschetst. Ook wordt de
specifieke relatie tussen de hedendaagse maatschappij en de Tweede Wereldoorlog aangeduid.
Hierdoor verduidelijkt de stelling dat ‘de Tweede Wereldoorlog geschiedenis is die in de
maatschappij zit (publieksgeschiedenis)’. Voor dit deel volstond een degelijke literatuurstudie.
In een tweede deel, het heden, wordt ter plaatse gekeken wat er nu van die gedenktekens
anno 2008 is geworden. Aan de hand van zes verschillende West-Vlaamse gemeenten of steden
(casestudies), worden er ruim zestig gedenktekens geanalyseerd in een heldere inventaris. Dit
tweede gedeelte is gebaseerd op veldwerk, archiefwerk, secundaire literatuur en
ooggetuigen(verslagen). Het gebruikte materiaal bestaat uit de N.S.B.-archieven van de
onderzochte gemeenten, gemeenteraadsverslagen, archiefmateriaal van de Universiteit Gent, de
archieven van de Dienst Oorlogsslachtoffers (FOD Sociale Zekerheid), de Algemene Directie
Human Resources (Dienst Defensie) en het SOMA. De gemeenteraadsverslagen en N.S.B.-
archieven leverden niet altijd veel specifieke informatie op, maar waren wel interessant om een
algemene context te schetsen, de naoorlogse sfeer op te snuiven. De archieven van de Dienst
Oorlogsslachtoffers, ADHR en het SOMA boden specifieke informatie over slachtoffers die
teruggevonden werden op de onderzochte gedenktekens. Het archiefmateriaal van de Universiteit
Gent bestond voornamelijk uit interviews met ooggetuigen van ’40-’45, die soms zeer
verhelderend waren.
In het derde en laatste deel, de toekomst, worden de algemene vaststellingen en
bevindingen uit de inventaris weergegeven. Grote conclusies kan men uit de inventaris niet halen,
daarvoor is het onderzochte veld te klein. Toch kunnen enkele kwalitatieve trends aangetoond
worden. Dit deel kijkt naar de toekomst: is er nog wel een weggelegd voor oorlogsgedenktekens?
Daarbij vormen secundaire literatuur, de waarnemingen uit de inventaris, het archief van het
Nationaal Gedenkteken van het Fort van Breendonk en een statistisch onderzoek van Kavadias,
politicoloog aan de VUB en de UA, de basis. Het archief van het NGFB wordt enkel gebruikt
om een aantal voorbeelden te geven en het onderzoek van Kavadias toe te lichten.
187
1. LITERATUUR
1.1. BOEKEN ANKERSMIT (F.). De sublieme historische ervaring. Groningen: Historische Uitgeverij, 2007, 432 p. ART (J.) EN VANHAUTE (E.) (red.). Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 19de en de 20ste eeuw. Gent: Centrum voor Geschiedenis Universiteit Gent. Mens & Cultuur Uitgevers, 2003, 416 p. BACCARNE (R.) EN STEEN (J.). Van Rousselare tot Langemarck. Beernem: De Windroos, 1989, 271 p. BENNOOT (J.) E.A.. 150 jaar Normaalschool Torhout: Jubileumbrochure 1838-1988. Torhout: Generale Bank, 1988, 60 p. BLEYEN (J.). De dood in Vlaanderen. Opvattingen en Praktijken na 1950. Leuven: Davidsfonds, 2005, 253 p. BLOCH (M.). Pleidooi voor de geschiedenis of geschiedenis als ambacht. Nijmegen: Uitgeverij Sun, 1989, 222 p. BLOM (J.C.H.). In de ban van goed en fout. Geschiedschrijving over de bezettingstijd in Nederland. Amsterdam: Uitgeverij Boom, 2007, 182 p. BRAECKMAN (J.). Geschiedenis van de wijsbegeerte. Gent: Universiteit Gent, 2004, 194 p. BRANTS (C.) EN BRANTS (K.). Levende herinnering. De oorlog die nooit ophield 1914-1918. Zaltbommel: Uitgeverij Aprilis, 2004, 184 p. DALLE (G.). Gids voor de Veurne-ambacht. Antwerpen: N.V. Scriptoria, 1981, 264 p. DE CERTEAU (M.). L’écriture de l’histoire. Parijs : Gallimard, 1975, 358 p. DEGRANDE (W.) EN GOOSSENS (P.). Verstild en Versteend: Relicten uit de Eerste Wereldoorlog. Leuven: Davidsfonds, 2007, 208 p. DE KEYSER (W.). Diverse hulde- en herinneringsplaatsen van de Poolse bevrijders, onuitgegeven, 1992, s.p. DE SCHRYVER (R.) (RED.). Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, deel 3, R-Z. Tielt: Lannoo, 1998, s.p. DEWEVER (P.). 60 jaar bevrijding van België. Tienen: Uitgeverij Aqua Fortis, 2004, 272 p. DE WEVER (B.). Oostfronters: Vlamingen in het Vlaams Legioen en de Waffen SS. Tielt: Lannoo, 1984, 180 p. DRAYE (A.M.). De bescherming van roerend en onroerend erfgoed: wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaams Gewest/de Vlaamse Gemeenschap. Gent: Larcier, 2007, 435 p.
188
FINKELSTEIN (N.). De drogreden van het antisemitisme: Israël, de VS en het misbruik van de geschiedenis. Gent: Globe, 2006, 288 p. FINKELSTEIN (N.). De Holocaust-industrie: bespiegelingen over de exploitatie van het joodse lijden. Gent: Globe, 2000, 158 p. FRIJHOFF (W.). Dynamisch Erfgoed. Amsterdam: Uitgeverij Sun, 2007, 109 p. FUKUYAMA (F.). Het einde van de geschiedenis en de laatste mens. Amsterdam: Uitgeverij Olympus, 1999, 429 p. GELDHOF (J.). Haec Olim Meminisse Juvabit. Brugge : Sint-Lodewijkscollege, 1972, 115 p. GILBERT (M.). Never Again. A history of the Holocaust. New York: Universe Publishing, 2003, 192 p. GILLIS (J.). Commemorations. The politics of national identity. New Jersey: Princeton University Press, 1994, 290 p. HEYLEN (M.) EN VAN HULLE (M.). Getuigenissen uit de koncentratiekampen. Vlamingen doorbreken 50 jaar stilzwijgen. Eeklo: Uitgeverij Taptoe, 1999, 255 p. HOBSBAWM (E.). Nations and Nationalism since 1780. Cambridge: Cambridge University Press, 1990, 191 p. HÖHNE (H.). Der Orden unter dem Totenkopf. Die Geschichte der SS. Gütersloh, 1967, 600 p. HUYSE (L.). Alles gaat voorbij, behalve het verleden. Leuven: Uitgeverij Van Halewyck, 2006, 205 p. HUYSE (L.). Onverwerkt verleden: collaboratie en repressie in 1942-1952. Leuven: Kritak, 1991, 312 p. JACOBS (M.). Zij, die vielen als helden. Deel I: Cultuurhistorische analyse van de oorlogsgedenktekens van de twee wereldoorlogen in West-Vlaanderen. Brugge: Provincie West-Vlaanderen, 1995, 175 p. JACOBS (M.). Zij, die vielen als helden. Deel II: Inventaris van de oorlogsgedenktekens van de twee wereldoorlogen in West-Vlaanderen. Brugge: Provincie West-Vlaanderen, 1995, 497 p. KNOOP (R.). Tussen ooggetuigen en erflaters. Denken over het erfgoed van de Tweede Wereldoorlog. Amsterdam: Pallas Publications (Amsterdam University Press), 2007, 31 p. KOGON (E.). Der SS-Staat. Das system der deutschen Konzentrationslager. Frankfurt Am Main: Verlag der Frankfurter Hefte, 1946, 384 p. KRISTEL (C) EN PIERSMA (H.). Ooggetuigen van de Tweede Wereldoorlog in meer dan honderd reportages. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2005, 223 p. MAK(G). In Europa. Amsterdam: speciale editie Knack, 2008, 1223 p. MAMPAEY (T.) (red.). Niet Opnieuw: School zonder Racisme en laatstejaars SAM Menen. Jongeren ontmoeten de laatste overlevenden van de kampen. Berchem: EPO, 2007, 287 p.
189
MESTDAGH (M.). Torhout. De geschiedenis van een stad. Torhout: Uitgeverij De Beer, 2000, s.p. MESTDAGH (M.). Torhout 1750-1950. Brugge: Uitgeverij Marc Van de Wiele, 1989, 184 p. MOREAU (P.). Systematiek en willekeur. Het verhaal van de politieke gevangenen uit het arrondissement Mechelen. Berchem: EPO, 2004, 184 p. MOSSE (G.). Fallen Soldiers. Reshaping the Memory of the World Wars. New York en Londen: Oxford University Press, 1990, 264 p. NIETZSCHE (F). Werke in drei Bänden, I. München: Hanser, 1280 p. NORA (P.). Les lieux de mémoire. I. La République. Parijs: Gallimard, 1984, 674 p. NORA (P.). Les lieux de mémoire. II. La Nation**. Parijs: Gallimard, 1986, 662 p. PANOFSKY (E.). Meaning in the visual arts. Londen: Peregrine, 1970, 384 p. PAUWELS (W.). De bevrijding in beeld. De Westhoek in september ’44. Veurne: De Klaproos, 1994, 128 p. PAUWELS (W.). Veurne bezet. Het leven onder de Duitse bezetting 1940-1944. Veurne: De Klaproos, 172 p. PERRY (J.). Wij herdenken, dus wij bestaan. Over jubilea, monumenten en de collectieve herinnering. Nijmegen: Uitgeverij Sun, 1999, 119 p. RAVYTS (K) EN RONDAS (J.). Het Brugse 1940-1945, deel 2: bevrijding en staatsterreur. Kortrijk: Uitgeverij Groeninghe, 2001, 661 p. REYNEBEAU (M.). Het nut van het verleden. Tielt: Uitgeverij Lannoo, 2006, 304 p. RUNIA (E.). Waterloo Verdun Auschwitz. De liquidatie van het verleden. Amsterdam: Meulenhoff/Kritak, 1999, 240 p. SAMUEL (R.). Theatres of memory. Volume 1: Past and Present in contemporary culture. Londen en New York: Verso, 1994, 479 p. SCHEPENS (L.). In Pace. Soldatenkerkhoven in Vlaanderen. Tielt: Uitgeverij Lannoo, 128 p. SEBERECHTS (F.) (red.). Duurzamer dan graniet. Over monumenten en Vlaamse Beweging. Tielt: Lannoo, 2003, 183 p. S.N.. Bouwen door de eeuwen heen: inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 11, nr 1. Provincie West-Vlaanderen, Arrondissement Ieper, Kanton Ieper. Turnhout: Brepolis, 1987, s.p. S.N.. Itinéraires de la citoyenneté. A travers de lieux de mémoire dans notre pays. Communauté française et la Région wallone: Fondation Roi Baudouin, 22 p. TAGHON (P.). België 44: de bevrijding. Tielt: Lannoo, 1998, 245 p. VANACKER (D.). Het 14-18 boek. De kleine Belgen in de Grote Oorlog. Zwolle: Waanders Uitgevers, 2006, 432 p.
190
VAN COMPENOLLE (G.). Geschiedenis van het Koninklijk Atheneum te Brugge, 1850-1950. S.l., 1951, s.p. VAN DEN BERGHE (G.). De uitbuiting van de holocaust. Antwerpen: Houtekiet, 1990, 196 p. VAN DER AUWERA (S.). Erfgoededucatie in het Vlaams Onderwijs: Erfgoed en Onderwijs in dialoog. Brussel: Vlaamse Overheid, 2007, 254 p. VANDER ELPEN (J.). Breendonck: chronique d’un camp (1940-1944). Brussel: Les editions Aden, 2004, 246 p. VAN DER HEIJDEN (C.). Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog. Amsterdam: Contact, 2003, 470 p. VAN DOORN (J.A.). Belast verleden. Over de historisering van de publieke moraal. Amsterdam: NWO, 2000, 27 p. VAN HOUTTE (J.). De geschiedenis van Brugge. Tielt: Lannoo, 1982, 606 p. VAN HOUTRYVE (A.). Brugse gedenkstenen en herdenkingsplaten. Historische analyse en retrospectieve. Brugge: Grafisch Bedrijf Schoonbaert, 1990, 256 p. VANNESTE (P.) E.A.. Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het bouwkundig erfgoed. Provincie West-Vlaanderen. Gemeente Torhout. Brussel: Vlaamse Overheid. Agentschap R-O Vlaanderen, Onroerend erfgoed, 2007, 311 p. VERHOEYEN (E.). België bezet: 1940-1944. Brussel: BRTN Educatieve Uitgaven, 1993, 456 p. VERSCHAFFEL (T.). Beeld en geschiedenis. Het Belgisch verleden in de romantische boekillustraties. Turnhout: Brepols, 1987, 223 p. VON DER DUNK (H.W.). De shoah in ons geschiedbeeld. Amsterdam: Uitgeverij Ooievaar, 1990, 286 p. VON DER DUNK (H. W.). De verdwijnende hemel. Over de cultuur van Europa in de twintigste eeuw, deel 2. Amsterdam: Meulenhoff, 2000, 576 p. WINTER (J.). Sites of memory, sites of mourning. The Great War in European cultural history. Cambridge: University Press, 1995, 310 p. WINTER (J.). Remembering War: The Great War Between Memory and History in the Twentieth Century. New Haven en Londen: Yale University Press, 2006, 340 p. WINTER (J.) EN SIVAN (E.). War and Remembrance in the Twentieth Century. Cambridge: Cambridge University Press, 1999, 270 p. WITTE (E) EN MEYNEN (A.). De geschiedenis van België na 1945. Antwerpen: Standaard Uitgeverij, 2006, 576 p. WITHUIS (J.). Erkenning. Van oorlogstrauma naar klaagcultuur. Amsterdam: De Bezige Bij, 2002, 271 p.
191
1.2. Artikels AARTS (P.). “De kunst van het verwerken. Thema’s en trauma’s in psychologisch perspectief”. In: Schram D. en Geljon H., Overal sporen. De verwerking van de Tweede Wereldoorlog in literatuur en kunst. Amsterdam: VU Uitgeverij, pp. 316- s.p. AERTS (K.) EN BEVERNAGE (B.). “Het spokend verleden en de onmacht van de rede. Hoe radicaal Vlaanderen het verleden in het heden houdt”. Te verschijnen in: Tijdschrift voor Geschiedenis, s.p. ART (J.). “Het historisch monument: een bepaalde manier van omgaan met het verleden”. In: Seberechts F. (ed.), Duurzamer dan graniet. Over monumenten en Vlaamse Beweging, Gent: Uitgeverij Lannoo, 2003, pp. 13-23. BEVERNAGE (B.). “Time, Presence and historical injustice”. (te verschijnen in History and Theory) CHASTEL (A.). “La notion de patrimoine”. In: Nora P. (ed.), Les lieux de mémoire: II. La Nation**, Parijs: Gallimard, 1986, p. 405-450. GERRITS (A.). “Ieder dorp zijn eigen wereldoorlog”. In: Intermediair, 30 (1994), nr. 41, pp. 9-11. HOBSBAWM (E.). “The social function of the past: some questions”. In: Past and Present, 55 (mei 1972), pp. 3-17. JACOBS (M.). “Van ‘deus ex machina’ en ‘meesterwerken en compromissen’ tot een beleid en werking van ‘immaterieel cultureel erfgoed’. In: Mores, 7, 4 (2006), p. 6. JENKINS (K.). “Why bother with the Past? Engaging with some issues raised by the possible end of history as we have known it”. In: Rethinking History, 1 (1997), 1, pp. 56-66. KHOOJINIAN (M.). “Project: ‘Turkse migranten’, de sociale en culturele aanpassing van Turkse migranten in België (1960-1990)”. In: Soma Berichtenblad, 40 (2007), Brussel: SOMA, pp. 18-19. KIRSHENBLATT-GIMBLETT (B.). “Theorizing Heritage”. In: Ethnomusicology, 39, 3 (1995), pp. 367-380. KLEIN (K.L.). “On the emergence of memory in historical discourse”. In: Representations, 69 (2000), pp. 127-162. LAGROU (P.). “Herdenken en vergeten. De politieke verwerking van verzet en vervolging in Nederland na 1945”. In: Spiegel Historiae, 29 (1994), pp. 109-115. LONK (T.). “Monumenten. Het herdenken in brons en ijzer van de jaren ’40-‘45”. In: Schram D. en Geljon H., Overal Sporen. De verwerking van de Tweede Wereldoorlog in literatuur en kunst, Amsterdam: VU Uitgeverij, 1990, pp. 65-84. MEGILL (A.). “Some Aspects of the Ethics of History – Writing: Reflections on Edith Wyschogrod’s An Ethics of Remembering”. In: Carr D., Flynn T.R. en Makkreel R.A., The Ethics of History, Evanston: Northwestern University Press, 2004, pp. 45-75. MILTON (S.). “Memorials”. In: Laqueur W. (red.), Holocaust Encyclopedia, Londen : Yale University Press, 2001, pp. 414-419.
192
PHILLIPS (M.S.). “History, memory and historical distance”. In: Seixas P., Theorizing historical consciousness. Toronto: University of Toronto Press, 2004, pp. 87-102. PROST (A.). “Les monuments aux morts”. In: Nora P. (red.), Les Lieux de mémoire, I. La République, Parijs : Gallimard, 1984, pp. 195-225. RIBBENS (K.). “Diversiteit, identiteit en onzekerheid: geschiedenis in de hedendaagse samenleving”. In: Ons Erfeel, 2006, s.p. RIBBENS (K.). “Ruimte voor multiculturaliteit”. In: Grever M., Jonker M, e.a., Controverses rond de canon, Assen: Koninklijke Van Gorcum, 2006, p. 80-105. ROSENFELD (G.). “The politics of uniqueness: reflections on the recent polemical turn in holocaust and genocide scholarship”. In: Holocaust and Genocide Studies, 1, 13 (1999), pp. 28-61. SPIEGEL (G.M.). “Memory and history. Liturgical time and historical time”. In: History and Theory, 4 (2002), pp. 149-162 VAN DEN ABEELE (L.). “Het monument in de 20ste-eeuwse beeldhouwkunst”. In: P. Anthonissen e.a., Monumenta, catalogus van de 19de Biënnale in het Openluchtmuseum voor Beeldhouwkunst Middelheim, Antwerpen: Openluchtmuseum Middelheim, 1987, pp. 27-29. VAN DEN BRAEMBUSSCHE (A.). “The silence of Belgium: tabboo and trauma in Belgian memory”. In: Yale French Studies, 102 ‘Belgian Memories’ (2002), pp. 34-52 VANDER MEULEN (D.). “De bevrijding van Tielt”. In: s.n., De eerste Poolse pantserdivisie en de bevrijding van Vlaanderen in september 1944. Herdenking september 1984, Poperinge: pvba Sansen, 1984, 40 p. VAN GALEN LAST (D.). “Fifty years of writing the history of the Second World War”. In: Bulletin of the International Committee for the History of the Second Word War, 29 (1996/1997), pp. 35-131. VERBRAEKEN (P.). “Standbeelden in Vlaanderen”. In: Van Lennep J. En Billiouw P., De 19de eeuwse Belgische beeldhouwkunst, Brussel : Generale Bank, 1990, s.p. VERPLANCKE (M.). “De ‘nieuwe getuigen’: een opdracht voor de toekomst”. In: Sporen, 26 (2006), s.p. VON DER DUNK (H.W.). “Some remarks about the consequences of World War II”. In: Hendriks G., Israel-Netherlands Symposium on the impact of persecution (II), Dalfsen-Amsterdam: Ministerie CRM, 1980, pp. 27-33. VAN DER HORST (J.). “De herdenkingsindustrie”. In: FNV-Magazine-Industriebond FNV, 11 (1995), 9, pp. 5-7. WAUTERS (C.). “Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Het Geheim Leger te Waregem”. In: 21ste Jaarboek van de Geschied- en heemkundige kring “De Gaverstreke”, Waregem, 1993, pp. 43-104. WOUTERS (C.). “The quest for new rituals in dying and mourning: changes in the We-I balance”. In: Body & Society, 8 (2002), pp. 1-27.
193
1.3. Krantenartikels
ART (J.), BALTHAZAR (H.) E.A. “Het verschil tussen herinnering en geschiedenis”. In: De Morgen, 25.01.2006/s.p. BOELAERT (H.). “Hitlers Handlangers”. In: De Morgen (lezersbrieven), 19.01.2006/20. BUELENS (G.). “Belgische structuren, Belgische kwetsuren”. In: De Morgen, 28.04.2008/14. DELPUTTE (L.). “Kofi Annan trekt Auschwitz-lijn door naar situatie in Darfur”. In: De Morgen, 26.01.2005/10. DESMET (Y.). “Bevrijding”. In: De Morgen, 07.05.2005/2. P.R. . “Langemark lacht, weent en diskuteert met Malinowski: Geredde piloot R.A.F. op herdenkingsfeest”. In: Wekelijks Nieuws (Poperingenaar), 07.09.1976/5A. REYNAERT (P.). “Oorlogsgedenktekens Sint-Lodewijkscollege terug”. In: Het Volk, xx.11.1986/s.p. ROEDTS (J.). “Terug in Langemark: de oorlogsheld die 500.000 fr. waard was: vier dorpelingen stierven om piloot te redden”. In: Het Nieuwsblad, 27.04.1976/s.p. S.N.. “Van Mechelen wil jeugd in contact houden met oorlogserfgoed”. In: Het Belang van Limburg, 20.11.2007/s.p. S.N.. “Het Gewest Brugge herdenkt zijn slachtoffers”. In: Brugsche Courant en Woensdagblad, 30.06.1948/1. S.N.. “De bevrijdingsfeesten te Brugge”. In: Brugsche Courant en Woensdagblad, 11.09.1948/1. TIMMERMAN (G.). “De Crem jaagt Belgische overlevenden in Buchenwald tegen zich in het harnas”. In: De Morgen, 16.02.2008/5. VAN DEN BERGHE (G.). “Een uniek Vlaams Holocaustmuseum”. In: De Standaard, 09.12.2001/s.p. VEREENOOGHE (S.). “Musea romantiseren te vaak het verleden”. In: De Tijd, 16.10.2004/36. VLAEMINCK (C.). “De bevrijding van Brugge (12 september 1944)”. In: Brugsch Handelsblad, xx.xx.1974/24. VAN HERPE (S.). “Nancy, stad van verlichting en art nouveau”. In: Het Nieuwsblad (Vakantie en reizen), 13.08.2005/s.p. VRINTS (A.). “De oorlog voorbij zwart-wit”. In: De Morgen, 11.04.2008/19.
194
1.4. Licentiaatsverhandelingen
DEFEVER (G.). Een verleden in steen en brons: standbeelden en gedenktekens in Aalst, Dendermonde en Gent (1830-1980), Ugent, onuitgegeven licentieverhandeling, 1990, vol. 1, 185 p. DEVISCH (L.). De evolutie van de Brugse rand. De politieke en infrastructurele ontwikkeling van de gemeente Sint-Kruis tot de fusie binnen Groot-Brugge (1919-1971), Ugent, onuitgegeven licentieverhandeling, 2004, op http://www.ethesis.net
CLAES (M.). Oorlog zonder einde. De herdenking van de Eerste Wereldoorlog te Ieper, Ugent, onuitgegeven licentieverhandeling, 2001, op http://www.ethesis.net
1.5. Brochures
“Informatiebrochure Funerair Erfgoed: Oude Begraafplaats 1835-2007 (Bruggestraat Torhout)”. Uitgegeven door o.a. Het Cultuurpunt van de stad Torhout (actie kaderend in het cultuurbeleidsplan van de stad 2003-2007), 2003, s.p. “Informatiebrochure Cultureel Erfgoed”. Brussel: Agentschappen Kunst en Erfgoed, mei 2007, 69 p. “Informatiebrochure Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge e.V.”. Uitgegeven door de Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge, 2007, 24 p. “Informatiebrochure Honderd jaar Rijksmiddelbare school te Brugge 1850-1950”. Uitgegeven te Brugge, 1950, s.p. “Informatiebrochure Historiek over de Raoul Meertens Hulde”. Uitgegeven door Comité Raoul Meertens (Brugge), 1946, 15 p. “Informatiebrochure Zestigjarig bestaan St.-Leocollege Brugge 29 mei 1950, 1890-1950”. Uitgegeven te Brugge, 1950, s.p. “Informatiebrochure Monumenten en Begraafplaatsen uit de Wereldoorlog”. Uitgegeven te Langemark-Poelkapelle, 1990, pp. 16-19.
2. INTERNET RIBBENS (K.). “Lopend onderzoek: de oorlog van verre”, op http://www.niod.nl/, geraadpleegd op 10.12.2007. s.n., “Heil Hitler in gemeenteraad van Jette”, op http://www.brusselnieuws.be/site/rubrieken/1091053933/page.htm?newsID=1165167836#, geraadpleegd op 20.02.2008. s.n., “De rol van de overheid in historisch perspectief” op http://paola.erfgoed.net/aml/nl/profiel/historiek.html, geraadpleegd op 20.11.2007. SPINKS (J.). “De geoorloofdheid van het opleggen van eigendomsbeperkende maatregelen door de overheid”. In: Jura Falconis, s.p., op http://www.law.kuleuven.ac.be/jura/41n3/spinks.html, geraadpleegd op 22.04.2008.
195
VAN DEN BERGHE (G.). “Geen Holocaustmuseum”, op http://www.serendib.be, geraadpleegd op 03.05.2007. Statute of the Council of Europe, Chapter 1 - Aim of the Council of Europe, Art. 1a op http://www.conventions.coe.int/Treaty/en/Treaties/Html/001.htm Toespraak Frank Vandenbroucke “Herinneringseducatie in Vlaanderen - Voorstelling boek Regine Beer - Stichting Auschwitz”, 22.01.2007 op http://www.ond.vlaanderen.be/beleid/toespraak/070122-, geraadpleegd op 22.05.2008. http://www.faronet.be/organisatie, geraadpleegd op 23.04.08 http://www.cicb.be/nl/transporten.htm, geraadpleegd op 20.05.2008 http://www.respublica.be/voltooidverledentijd.htm, geraadpleegd op 22.05.08. http://www.bevrijdingintercultureel.nl, geraadpleegd op 15.10.07. http://www.diversiteit.be, geraadpleegd op 10.01.2008. http://www.60jaar.be/nl/liberation/history/, geraadpleegd op 08.04.2008. http://www.belgium.be/eportal/application?languageParameter=nl&pageid=contentPage&docId=7501, geraadpleegd op 16.05.2008. http://www.tielt.be/nl/alg/netscape5.html, geraadpleegd op 07.04.2008. http://www.tielt.be/nl/alg/msie4.html, geraadpleegd op 11.04.2008. http://www.maczekmuseum.nl, geraadpleegd op13.05.2008. http://www.dfait-maeci.gc.ca/canada-europa/brussels/PDF/route8-nl.pdf, geraadpleegd op 24.05.08. http://www.collegeveurne.be, geraadpleegd op 10.05.2008. http://www.bailleul-natuursteen.be/, geraadpleegd op 25.04.2008. http://www.fwma.be/, geraadpleegd op 04.05.2008. http://www.IPG.Ugent.be, geraadpleegd op 03.10.2008.
3. PARLEMENTAIRE DOCUMENTEN
Parlementaire Documenten, 51, 0409/001, 06.11.2003, “Wetsvoorstel tot uitwissing van alle gevolgen voor de toekomst van veroordelingen en sancties wegens tijdens de periode van 10 mei 1940 tot 8 mei 1945 gestelde vermeende daden van incivisme en tot oprichting van een commissie belast met de schadeloosstelling van de door de naoorlogse repressie getroffen personen of hun nabestaanden voor de ten gevolge van deze veroordelingen sancties geleden financiële schade”. Vlaams Parlement, zitting 1998-1999, Beleidsbrief ingediend door Luc Martens, 21.10.1998, 1181/1.
196
Vlaams Parlement, zitting 2001-2002, Beleidsbrief Monumenten, Landschappen en Archeologie: Beleidsprioriteiten 2001-2002, 06.12.2001. Vlaamse Raad, zitting 1992-1993, Ontwerp van decreet tot wijziging van de wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen, gewijzigd bij decreet van 13 juli 1972.
4. STAATSBLAD
Belgisch Staatsblad, 13.08.1988, s.p Belgisch Staatsblad 04.08.2004, s.p.
5. VERDRAGEN - WETTEKSTEN Council of Europe Treaty Series - Council of Europe Framework Convention on the Value of Cultural Heritage for Society, CETS 199, 27.X.2005.
Statute of the Council of Europe, Chapter 1 - Aim of the Council of Europe, Art. 1a op http://www.conventions.coe.int/Treaty/en/Treaties/Html/001.htm
6. BRONNEN
6.1. Archief Algemene Directie Human Resources (Defensie) ADHR, dossier 083955672, Gaston Zwaenepoel ADHR, dossier 103233103, Theophiel Pannecoucke ADHR, dossier 070142172, Adolf Cannie ADHR, dossier 062717464, Henri Lebbe ADHR, dossier 103249987, Alfred Meus 6.2. Archief Dienst Oorlogsslachtoffers Dienst Oorlogsslachtoffers, dossier Irene Bruynooghe Dienst Oorlogsslachtoffers, dossiers Jan Anton Guilini Dienst Oorlogsslachtoffers, dossiers Raoul Meertens Dienst Oorlogsslachtoffers, dossier Gerard Maron Dienst Oorlogsslachtoffers, dossiers Victor De Craemer Dienst Oorlogsslachtoffers, dossiers Jules Opsomer
197
Dienst Oorlogsslachtoffers, dossiers José Dewit Dienst Oorlogsslachtoffers, dossier Gerard Devos
6.3. Archief Nationaal Gedenkteken van het Fort van Breendonk
Archief NGFB, kast 2, nr. 644, H. PAUWELS “Geen democratische attitude door kennis holocaust”, in De Standaard, 10.01.05/9. Archief NGFB, kast 2, nummer 646, “Uittreksel uit een open brief van de Voorzitter van het Gedenkteken, R. Coekelbergs”, p. 2.
6.1. Archief Universiteit Gent UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, gedenktekens Brugge, algemeen deel. UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Brugge, interview met Mark Braet (V). UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Brugge, interview met Robert Velleman (NV). UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, gedenktekens Langemark-Poelkapelle, algemeen deel. UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, L-P, interview met André Mahieu (NV). UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, L-P, interview met Gilbert Verhoustraete (V). UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, gedenktekens Tielt, algemeen deel. UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Tielt, interview met David Leon Brouckaert (V). UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Tielt, interview met Roger Gillis (NV). UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, gedenktekens Veurne, algemeen deel. UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Veurne, interview met Charles Bailleul (V). UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Veurne, interview met Wilfried Pauwels (NV). UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, gedenktekens Waregem, algemeen deel. UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Waregem, interview met Jan Callens (NV). UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Waregem, interview met Daniel Delmulle (V).
198
6.5. N.S.B.-Archieven Archief NSB Torhout,“Mijn Oorlogsjaren”, pp. 2-3. Archief NSB Tielt, “Toespraken herdenkingen”, s.p. Archief NSB Veurne, “Toespraken herdenkingen”, s.p.
6.6. Stads - of gemeentearchieven
6.6.1. Stadsarchief Brugge Stadsarchief Brugge, Lokale almanakken en informatiegidsen - gemeenteblad, kast XVIIIb, “Stad Brugge - Gemeenteblad 1944”, Gemeenteraad 30 september 1944. Stadsarchief Brugge, Lokale almanakken en informatiegidsen - gemeenteblad, kast XVIIIb, “Stad Brugge - Gemeenteblad 1945”, Gemeenteraad 3 februari 1945. Stadsarchief Brugge, Lokale almanakken en informatiegidsen - gemeenteblad, kast XVIIIb, “Stad Brugge - Gemeenteblad 1945”, Gemeenteraad 16 juni 1945. Stadsarchief Brugge, Lokale almanakken en informatiegidsen - gemeenteblad, kast XVIIIb, “Stad Brugge - Gemeenteblad 1945”, Gemeenteraad 25 augustus 1945. Stadsarchief Brugge, Lokale almanakken en informatiegidsen - gemeenteblad, kast XVIIIb, “Stad Brugge - Gemeenteblad 1945”, Gemeenteraad 22 december 1945. Stadsarchief Brugge, Lokale almanakken en informatiegidsen - gemeenteblad, kast XVIIIb, “Stad Brugge - Gemeenteblad 1947”, Gemeenteraad 1 augustus 1947. Stadsarchief Brugge, Lokale almanakken en informatiegidsen - gemeenteblad, kast XVIIIb, “Stad Brugge - Gemeenteblad 1948”, Gemeenteraad 7 februari 1948. Stadsarchief Brugge, Lokale almanakken en informatiegidsen - gemeenteblad, kast XVIIIb, “Stad Brugge - Gemeenteblad 1949”, Gemeenteraad 19 november 1949. 6.6.2. Gemeentearchief L-P Gemeentearchief Langemark-Poelkapelle, s.l., “Verslag van de gemeenteraadszitting 09.10.1975” Gemeentearchief Langemark-Poelkapelle, s.l., “Verslag van het Schepencollege 16.10.1975” 6.6.3. Stadsarchief Tielt Stadsarchief Tielt, s.l., bundel 2915,“Oprichting van een gedenkteken voor de Tieltse gesneuvelden en de oorlogsslachtoffers ”, s.p. Stadsarchief Tielt, s.l., bundel 2916, “Verplaatsing van het gedenkteken…”, s.p. Stadsarchief Tielt, s.l., bundel 2920, “Bouw Stanislaspoort”, s.p.
199
6.6.4. Stadsarchief Torhout Stadsarchief Torhout, kast 8, Notulen Schepencollege van 28.09.1942 tot 02.06.1954, “Verslag gemeenteraadszitting 25 oktober 1944”. Stadsarchief Torhout, kast 8, Notulen Schepencollege van 28.09.1942 tot 02.06.1954, “Verslag gemeenteraadszitting 31 oktober 1944”. Stadsarchief Torhout, kast 8, Notulen Schepencollege van 28.09.1942 tot 02.06.1954, “Verslag gemeenteraadszitting 16 mei 1945”. Stadsarchief Torhout, kast 8, Notulen Schepencollege van 28.09.1942 tot 02.06.1954, “Verslag gemeenteraadszitting 10 oktober 1945”. Stadsarchief Torhout, kast 8, Notulen Schepencollege van 28.09.1942 tot 02.06.1954, “Verslag gemeenteraadszitting 26 oktober 1949”. 6.6.5. Stadsarchief Veurne Stadsarchief Veurne, GR, Register der beraadslagingen, 1944-1949, “Gemeenteraadszitting 21 september 1944”. Stadsarchief Veurne, GR, Register der beraadslagingen, 1944-1949, “Gemeenteraadszitting 4 november 1944”. Stadsarchief Veurne, GR, Register der beraadslagingen, 1944-1949, “Gemeenteraadszitting 27 november 1944”. Stadsarchief Veurne, GR, Register der beraadslagingen, 1944-1949, “Gemeenteraadszitting 11 december 1944”. Stadsarchief Veurne, GR, Register der beraadslagingen, 1944-1949, “Gemeenteraadszitting 9 september 1944”.
6.6.6. Stadsarchief Waregem Stadsarchief Waregem, kast 1, Gemeenteraad 1 juli 1944 - 12 dec. 1949, Register der beraadslagingen, “Gemeenteraadszitting 30.09.1944”, p. 12 Stadsarchief Waregem, kast 1, Gemeenteraad 1 juli 1944 - 12 dec. 1949, Register der beraadslagingen, “Gemeenteraadszitting 27.10.44”, p. 12 Stadsarchief Waregem, kast 1, Gemeenteraad 1 juli 1944 - 12 dec. 1949, Register der beraadslagingen, “Gemeenteraadszitting 23.04.46”, p. 12 6.7. SOMA
SOMA, mic 139/19, “Documenten betreffende Oskar Marcel Van Impe, Emile Binet, Jan Anton Guilini,… Annklacht wegens spionage en samenwerking met ene geparachuteerde Britse agent, Stinglhamber en de eveneens geparachuteerde “Funker” Van Impe”
200
SOMA, mic 136/6, Documenten betreffende Gerard Muyle, André Dupont, Victor de Craemer,… SOMA, MIC 136, “Documenten van het Volksgerichtshof vermeldende minstens strafmaat en misdrijf mbt 43 zaken tegen Belgen, 1941-1944”, (originelen: Bundesarchiv Berlin)
Top Related