“Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

200
1 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE OPLEIDING GESCHIEDENIS VAKGROEP NIEUWSTE TIJDEN ____________________ Academiejaar 2007 - 2008 verhandeling aangeboden tot het verkrijgen van de graad Master of Arts in the discipline of History “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens van de Tweede Wereldoorlog. (On)versteend verleden?” Wannes DEVOS (studentennummer: 20041664) Promotor: Prof. dr. Bruno De Wever Leescommissarissen: dr. Antoon Vrints drs. Koen Aerts

Transcript of “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

Page 1: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

1

UNIVERSITEIT

GENT

FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE OPLEIDING GESCHIEDENIS

VAKGROEP NIEUWSTE TIJDEN ____________________

Academiejaar 2007 - 2008

verhandeling aangeboden tot het verkrijgen van de graad Master of Arts in the discipline of History

“Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens van de Tweede

Wereldoorlog. (On)versteend verleden?”

Wannes DEVOS (studentennummer: 20041664)

Promotor: Prof. dr. Bruno De Wever

Leescommissarissen: dr. Antoon Vrints

drs. Koen Aerts

Page 2: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

2

Titiaan (1487-1576) ‘PRUDENTIA’ 1

verleden - heden - toekomst

1 E. PANOFSKY, Meaning in the Visual Arts, Londen: Peregrine, 1970, p. 181.

Page 3: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

3

Een woord vooraf…

Deze thesis was nooit tot stand kunnen komen zonder de hulp van een aantal mensen. In

de eerste plaats gaat heel veel dank uit naar mijn promotor, prof. dr. Bruno De Wever, voor zijn

vaak verhelderende feedback en gepaste kritische bedenkingen. Ook omwille van de kans die hij

me bood om dit academiejaar stage te lopen bij het Nationaal Gedenkteken van het Fort van

Breendonk, verdient hij hier zeker een vermelding. In dat opzicht moet ook de conservator van

het Gedenkteken, Olivier van der Wilt, worden genoemd. Zonder deze stage was mijn kennis

over de materie waar deze masterproef over handelt bij aanvang niet zo uitgebreid geweest.

Verder ben ik veel dank verschuldigd aan Guy Bailyu (NSB Brugge), Etienne Crampe

(NSB Veurne), Willy Dekeyser (NSB Tielt), Gery Levrouw (NSB Torhout), Marcel Cafmeyer

(VOS Torhout), de stadsbesturen en de medewerkers van het stadsarchief van Brugge, Torhout,

Veurne en Waregem, de mensen van het SOMA en de Dienst Oorlogsslachtoffers, en Adjudant

Xavier van Tilborg (Algemene Directie Human Resources, Dienst Defensie).

Voorts gaat mijn dank ook uit naar de mensen uit mijn onmiddellijke omgeving. Zeker

mijn ouders verdienen hier een speciaal plaatsje: zowel voor hun morele als praktische steun bij

het tot stand brengen van deze verhandeling als voor alle voorgaande jaren. Tot slot richt ik ook

een dankwoord aan mijn vriendin voor al haar relativisme, begrip en steun.

Page 4: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

4

LIJST DER GEBRUIKTE AFKORTINGEN

G1, Gx Gedenkteken 1, Gedenkteken x V.O.S. Vlaamse Oudstrijdersbeweging N.S.B. Nationale Stijdersbond SOMA Studie - en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord 3 Lijst der gebruikte afkortingen 4 Inleiding 7 DEEL I - HET VERLEDEN 13

1. Geschiedenis en oorlog 13 2. Geschiedenis en maatschappij 16 2.1. Public history en het nut van het verleden 16 2.2. Erfgoed en overheid 19 2.2.1. Het nationale kader 21 2.2.2. Het internationale kader 23 2.2.3. Erfgoed anno 2008 in Vlaanderen 26 2.2.4. Denken over erfgoed 27 3. Gedenktekens in de openbare ruimte 32 3.1. Waarom de focus op kleine gedenktekens? 32 3.2. Tussen ooggetuigen en erflaters, tussen geschiedenis en herinnering 33 3.3. Gedenktekens: een historisch overzicht tot aan de Tweede Wereldoorlog 35 3.4. Gedenktekens: een historisch overzicht vanaf de bevrijding in '44 40 3.5. De verschillende functies van het oorlogsgedenkteken 45 DEEL II - HET HEDEN 50

1. Toelichting bij de inventaris 50 2. Algemene schets: de bevrijding van België 53 3. Brugge 55 3.1. De bevrijding van Brugge 55 3.2. Gedenktekens in Brugge 57 4. Langemark-Poelkapelle 79 4.1. De bevrijding van Langemark-Poelkapelle 79 4.2. Gedenktekens in Langemark-Poelkapelle 80 5. Tielt 89 5.1. De bevrijding van Tielt 89 5.2. Gedenktekens in Tielt 91 6. Torhout 117 6.1. De bevrijding van Torhout 117

Page 5: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

5

6.2. Gedenktekens in Torhout 118 7. Veurne 130 7.1. De bevrijding van Veurne 130 7.2. Gedenktekens in Veurne 132 8. Waregem 143 8.1. De bevrijding van Waregem 143 8.2. Gedenktekens in Waregem 144 DEEL III - DE TOEKOMST 159

1. Bevindingen uit de inventaris 159 1.1. Brugge 159 1.2. Langemark-Poelkapelle 159 1.3. Tielt 160 1.4. Torhout 161 1.5. Veurne 161 1.6. Waregem 161 1.7.Algemene vaststellingen uit de inventaris 162 2. Gedenktekens anno 2008 165 2.1. De functies van het lokale oorlogsgedenkteken anno 2008 166 2.2. Vier vormen van 'vergeten' 172 2.3. Lokaal oorlogserfgoed als bron voor educatie? Tussen ethiek en herinnering… 174 2.4. Toekomstmuziek voor oorlogsgedenktekens 179 2.4.1. Geschiedenis (oorlogsgedenktekens) en nieuwkomers 182 3. Uitleiding 191 4. Slotwoord 193 Bibliografie 196

Page 6: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

6

Inleiding

‘Geheugen’ en ‘herinnering’ nemen dezer dagen de overhand in zowat ieder aspect van

het intellectuele domein. Waar vroeger op ras, geslacht en sociale klasse werd gefocust in

culturele studies, ligt de klemtoon vandaag meer en meer op het domein van het geheugen en de

herinnering. De interesse bij historici voor deze begrippen is een vrij recent gegeven. Begin 20ste

eeuw waren het vooral psychologen die discussieerden over de aard van het beestje. Pas begin

jaren zeventig van de vorige eeuw kwamen beide begrippen echt onder de aandacht in de

historiografie, door de popularisering van autobiografische literatuur en familiegeschiedenis.2 Het

is echter gevaarlijk herinnering met geschiedenis te verwarren. De geschiedschrijving is een

wetenschappelijke activiteit, ze staat los van het politieke gebruik van de herinnering. “Herinnering

is geen toegangspoort tot kennis, ze mobiliseert het verleden voor een actueel politiek of maatschappelijk project. De

geschiedschrijving eist dan weer het statuut van wetenschap op. Ze staat niet ten dienste van de politiek, ze heeft

niets te zien met emotie”, schreef een groep Vlaamse historici.3 Zo stelt R.G. Collingwood in zijn The

Idea of History dat elke herinnering geaffirmeerd moet worden door materiële sporen vooraleer het

geschiedenis kan zijn. Een herinnering is immers vaak misleidend en heeft meestal meer te doen

met claims van de hedendaagse gemeenschap dan met het historisch verleden.4 En wat zijn betere

materiële sporen van herinnering dan gedenktekens? Ze zijn als het ware collectieve geheugens

uitgedrukt in steen, brons of ander materiaal.

Dat herinneringen over het verleden gaan, staat vast. ‘Iets herinneren’ doe je echter in het

‘nu’. Verleden en heden komen samen als men herinnert, herdenkt. Dit geldt eveneens bij

gedenktekens: zij zijn als het ware discontinue aspecten in de continue tijd. Ze projecteren het

verleden rechtstreeks in het heden en omgekeerd. Dit los bewegen in tijd en ruimte komt ook tot

uiting in het schilderij Prudentia van Titiaan. De bejaarde man kijkt naar het verleden, de

volwassen man kijkt in het heden en de jongeman kijkt naar de toekomst. Gedenktekens, dragers

van specifieke culturele waarden en normen van het verleden, worden beleefd in het heden, maar

wat is hun functie en waarde voor de toekomst?

2 K. L. KLEIN, “On the Emergence of Memory in Historical Discourse”, in: Representations, 69 (2000), pp. 127-128. 3 J. ART, H. BALTHAZAR e.a., “Het verschil tussen herinnering en geschiedenis”, in De Morgen, 25.01.2006/s.p. 4 A. MEGILL, “Some aspects of the Ethics of History - Writing: Reflections on Edith Wyschogrod’s An Ethics of Remembering”, in D. CARR, T. FLYNN en R. MAKKREEL, The Ethics of History, Evanston: Northwestern University Press, 2004, p. 48.

Page 7: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

7

Probleemstelling

De titel van deze thesis laat vele wegen open. Dat het over oorlogsgedenktekens van de

Tweede Wereldoorlog gaat, is duidelijk. Maar waar staat dit begrip dan voor? Het gaat over

oorlogsgedenktekens in de ruime zin van het woord: gedenkplaten, straatnamen, standbeelden,

poorten, pleinen, triomfbogen, begraafplaatsen… . Het merendeel van deze gedenktekens zal

echter onder de noemer van het feitelijke ‘oorlogsmonument’ vallen. De klemtoon wordt

voornamelijk gelegd op de kleine, lokale en zodoende minder bekende gedenktekens. De namen

‘gedenktekens’ en ‘monumenten’ zullen doorheen deze thesis willekeurig door elkaar worden

gebruikt.

Hoewel het niet evident is om een onderzoek te voeren over oorlogsgedenktekens dat

niet enkel uitmondt in een droge inventaris, poogt dit eindwerk dit toch te doen. Het onderzoek

buigt zich over de algemene stelling ‘dat banale dingen zelden op belangstelling en waardering

kunnen rekenen’. Lokale gedenktekens lijken inderdaad wat banaal: lelijke grijze constructies,

afbrokkelende gedenkplaten,… aandachtstrekkers lijken het niet te zijn. Om meer dan één reden

geraakten gedenktekens echter in het vergeetboek. Wat zijn de oorzaken van deze evolutie?

Enkele lijken voor de hand te liggen, andere zijn echter minder vanzelfsprekend. Dit eindwerk

probeert aldus de oorzaken van het neerwaartse proces - zowel fysiek als psychisch - van de

lokale gedenktekens voor de Tweede Wereldoorlog te schetsen. Dergelijke gedenktekens zijn

bovendien vaak de dragers bij uitstek van het lokale collectieve oorlogsverleden: als de

gedenktekens, het versteende verleden, minder aandacht krijgen, lossen stilaan de verhalen achter

die gedenktekens, het onversteende verleden, op. Deze masterproef poogt tevens een antwoord

te vinden op de vraag hoe en of oorlogsgedenktekens, dragers van het lokale oorlogsverleden,

nog van nut kunnen zijn in onze maatschappij. Dit wordt gekaderd in een context van de

groeiende, boomende erfgoedsector en de opkomst van public history. Hoe krijgen deze gedenktekens

een plaats in onze hedendaagse (en toekomstige) maatschappij? Moet dit oorlogserfgoed

überhaupt nog bewaard worden? Op deze vragen, en al wat er bij komt kijken, pogen we in deze

thesis een antwoord te vinden.

Tijdens dit onderzoek wordt onder andere nagegaan wat de verschillende functies van een

oorlogsgedenkteken zijn. Als het gedenkteken anno 2008 nog weinig boeit, komt dat

mogelijkerwijs doordat deze functies geheel of gedeeltelijk worden ondergraven. In welke mate

deze monumentenfuncties worden uitgehold en hoe dit dan precies komt, probeer ik te

achterhalen aan de hand van ruim zestig gedenktekens in de provincie West-Vlaanderen,

verspreid over een zestal gemeenten of steden:

Brugge, Langemark-Poelkapelle,

Tielt, Torhout, Veurne en

Waregem. Selectie is altijd

noodzakelijk, maar moet te

verantwoorden zijn. Met de keuze

Page 8: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

8

De keuze voor West-Vlaanderen als ‘casestudy’ was persoonlijk: ik ben namelijk geboren

en getogen in Torhout. Praktisch gezien (ik ben afhankelijk van het openbaar vervoer) was dit

voor mij ook de meest interessante keuze. Waarom de keuze op kleinere gedenktekens is

gevallen, in plaats van op meer gerenommeerde oorlogssites, wordt in het hoofdstuk Gedenktekens

in de openbare ruimte verduidelijkt. Deze ene zin volstaat voorlopig: “Beeldende kunst is het meest

geëigende vervoersmiddel voor de historische ervaring”.5

Opbouw

In DEEL I - HET VERLEDEN - schetsen we het algemene kader rond

oorlogsgedenktekens. Hier worden oorlogsgedenktekens in de ruimere context van

publieksgeschiedenis en erfgoed geplaatst. Hoofdbrok van dit deel is de duik in het verleden van

het (oorlogs)gedenkteken: vanwaar komt dit gebruik en is er (over de eeuwen heen) een evolutie

merkbaar?

Er wordt vanuit een kort hoofdstukje, Geschiedenis en Oorlog, vertrokken. Hierin wordt de

speciale relatie tussen oorlog en geschiedenis onderstreept. Daarvoor werd onder andere

inspiratie gehaald bij het onderzoeksseminarie Sociale Geschiedenis na 1750: Oorlog, Conflict en

Maatschappij aan de Universiteit Gent. Ook de impact van de Tweede Wereldoorlog in de

alledaagse leefwereld van mensen anno 2008 wordt belicht. Zo wordt duidelijk dat de Tweede

Wereldoorlog nog steeds ‘hangende’ is in het Vlaanderen van de 21ste eeuw: ze zorgt nog steeds

voor veel beroering.

Een tweede hoofdstuk, Geschiedenis en Maatschappij, schetst het ontstaansproces en de

inhoud van het fenomeen public history, deels gebaseerd op notities uit het onderzoeksseminarie

Meta- en Publieksgeschiedenis aan de Universiteit Gent. De link tussen de maatschappij en

geschiedenis wordt uitgewerkt in een kort, kritisch pleidooi over het nut en de plicht van de

geschiedenis(wetenschappers). Ook de erfgoedsector komt ruim aan bod. De rol van de

(inter)nationale overheid (wetten, instellingen) met betrekking tot monumenten (onroerend

erfgoed) wordt bijvoorbeeld weergegeven, alsook het ‘denken over erfgoed’.

Een derde hoofdstuk, Gedenktekens in de openbare ruimte, gaat dan over de core business van

dit eerste grote deel: de oorsprong van gedenktekens (monumenten) en hieraan gelinkt, het

‘herdenken’. Het lange ontstaansproces van gedenktekens – van de Egyptische piramides tot het

hedendaagse gedenkteken – wordt ondermeer geschetst. Ruime aandacht gaat ook naar

verschillende functies van het gedenkteken, die in de eerste hoofdstukken nog niet aan bod waren

gekomen.

5 F. ANKERSMIT, De sublieme historische ervaring, Groningen: Historische Uitgeverij, p. 345.

Page 9: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

9

Het tweede grote deel - HET HEDEN - van deze thesis verlaat de theorie en gaat ter

plaatse kijken wat er nu van de oorlogsgedenktekens is geworden. Via zes verschillende

casestudies in West-Vlaanderen (Brugge, Langemark-Poelkapelle, Tielt, Torhout, Veurne en

Waregem) wordt er, aan de hand van ruim zestig gedenktekens, onder andere nagegaan waarom

en wanneer gedenktekens werden opgericht na de Tweede Wereldoorlog en of dat de functies

van het oorlogsgedenkteken anno 2008 nog effectief bestaan (tot wat zijn ze geëvolueerd?). Op

deze hoofdvragen (en bijvragen die hier hoe dan ook aan ontspringen) probeert dit DEEL II een

antwoord te geven. Dit deel kan bekeken worden als een inventaris, die een essentieel onderdeel

vormt van dit eindwerk. Bij het merendeel van de monumenten wordt ook het onversteende

verleden weergegeven, door onder meer een beroep te doen op de archieven van de plaatselijke

NSB, de Dienst Oorlogsslachtoffers, het SOMA, de Algemene Directie Human Resources van

Defensie en ooggetuigen(verslagen). Op deze manier komt de cultuurhistorische (ethische?)

waarde van gedenktekens duidelijk naar voren.

Opzet van deze inventaris is niet om er grote conclusies uit te trekken, daarvoor is het

onderzochte veld te klein. Wat we uit dit overzicht wel kunnen distilleren, zijn enkele algemene

bevindingen en indrukken. Deze worden weergegeven in de eerste hoofdstukken van DEEL III -

DE TOEKOMST. Verder worden de gedenktekens anno 2008 nog eens van dichtbij bekeken.

Wat leerde de inventaris ons over de functies van de gedenktekens in de 21ste eeuw? Waarom

‘vergeten’ we het lokale verleden? Ook actuele trends, zoals herinneringseducatie en

holocaustsaturatie, komen aan bod. Tot slot wordt de toekomst voor de gedenktekens onder de

loep genomen: waar liggen de kansen op overleven?

Ook bij dit schrijven geldt dat onderzoek immer wordt gedefinieerd door de plaats

waaruit de historicus schrijft - De Certeau spreekt over le lieu social - en die het mogelijke en het

onmogelijke bepaalt.6 Een historicus mag dan nog het voorrecht hebben om met het verleden

bezig te zijn, een voorrecht dat andere wetenschappers niet of zelden mogen gebruiken, toch

blijven ook wij afhankelijk van onze hedendaagse maatschappij. We moeten de

geschiedbeoefening beschouwen als een ‘operatie’: dit zorgt ervoor dat we geschiedenis gaan

begrijpen als een verbinding van een lieu (een beroep) van waaruit een historicus

analyseprocedures (een discipline) uitvoert en een tekst (literatuur) construeert. Door

geschiedschrijving als dusdanig te gaan beschouwen, geven we toe dat geschiedenis deel uitmaakt

6 M. DE CERTEAU, L’écriture de l’histoire, Parijs : Gallimard, 1975, pp. 78-79.

Page 10: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

10

van de realiteit die ze behandelt en dat deze realiteit kan gevat worden als ‘menselijke activiteit’ en

als ‘praktijk’. Alle geschiedkundige interpretatie hangt af van een eigen referentiesysteem.7

7 Ibid., pp. 63-65.

Page 11: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

11

“Wie het verleden beheerst, beheerst de toekomst. Wie het heden beheerst, beheerst het verleden.”

[George Orwell]

Page 12: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

12

HET VERLEDEN ALGEMEEN KADER

1. Geschiedenis en Oorlog

Ruim zestig jaar geleden ontwaakte de wereldbevolking, te midden van puinhopen en

lijken, uit een van haar grootste nachtmerries: de Tweede Wereldoorlog. In 1946 verwoordde

Eugeen Kogon dit ‘wakker worden’ op een ietwat evangelische en mythische manier: “Iets

metafysisch, voor het verstand nauwelijks te vatten, had zich tijdens de rouwjaren van het Derde Rijk afgespeeld.

Tijdens het interbellum was een man gekomen uit de Beierse-Oostenrijkse Inn-streek, die de laagheid in de vorm

van een zwarte haarlok over het voorhoofd was gestreken en die de belachelijkheid onder de neus was gegroeid: een

man met de stekende blik van de getekende. Hij trommelde, trommelde over Europa - in een advent zichzelf als

verlosser aankondigend - tot zijn storm zich gierend verhief en Duitsland (en Europa) met zich meesleepte”.8

Uiteindelijk kwam na ruim zes jaar gruwelijke oorlogsvoering deze zinsverbijstering tot een eind

met de (misschien al overbodige) Amerikaanse atoombombardementen op Hiroshima en

Nagasaki in augustus 1945. Het duizendjarige rijk van Adolf Hitler was, gelukkig maar, een

vroege dood gestorven.

Voor ons is dit een historisch helder feit geworden, voor de mensen in 1945 was dit een

moeilijk te vatten realiteit. Want wat had er zich nu precies afgespeeld? Wie kwam er nog terug

van die kampen, waarover de wildste - en op dat moment moeilijk te geloven - horrorverhalen de

ronde deden? Spraken de magere mensen die zo’n kamp hadden overleefd de waarheid of

overdreven ze? Wie had de Duitsers geholpen en wie had zich verzet? En misschien wel de meest

prangende vraag in vele families en gezinnen: wie van de weggevoerde en verplicht

tewerkgestelde mannen en vrouwen kwam er nog terug uit Breendonk, Duitsland, Polen,…? 9

Hoe ging men om met dood, verlies en rouw? Een van de antwoorden op deze laatste vraag was

het plaatsen van gedenktekens voor de slachtoffers.

Toen de oorlog in 1945 eindigde, werd ze geschiedenis. Dit is niet zo bijzonder: al wat

zich niet meer in het heden afspeelt, behoort onvermijdelijk tot het verleden. Voor oorlog is deze

stelregel op een eerder aparte manier toepasbaar: oorlog en geschiedenis hebben een speciale

relatie. Het concept oorlog is vooreerst in het vroege begin van de historiografie aanwezig (bvb.

8 Vrij vertaald naar E. KOGON, Der SS-Staat: das System der deutschen Konzentrationslager, Frankfurt Am Main: Verlag der Frankfurter Hefte, 1946, pp. 376-377. 9 Uit de vele ooggetuigenverslagen van de Tweede Wereldoorlog is duidelijk af te leiden dat kampoverlevenden vaak met ongeloof werden aangehoord. Zie hiervoor onder meer verschillende getuigenissen in T. MAMPAEY (red.), Niet Opnieuw: School zonder Racisme en laatstejaars SAM Menen. Jongeren ontmoeten de laatste overlevenden van de kampen, Berchem: EPO, 2007, 287 p.

Page 13: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

13

in de Genesis, de Ilias en Odyssee,…), wat de unieke band tussen oorlogsvoering en

geschiedschrijving kan onderstrepen. Bovendien zijn sommige (nationalistische) geschiedenissen

vaak de oorzaak, of misschien beter verwoord: de aanleiding, tot oorlog. Maar oorlog voedt ook

historische reflectie. Oorlog is een abrupte breuk, een schoksgewijze verandering, een breekpunt

in een mensenleven. Ooggetuigen van de Tweede Wereldoorlog delen hun levensverhaal dan ook

vaak op in perioden van ‘voor’ en ‘na’ de oorlog, zonder specifieke tijdsvermelding. Oorlog is

ontluisterend, ontroerend en raakt de mensen. Oorlog! Dat krijg je als de taal er niet meer toe

doet en de taal gefaald heeft. Dat krijg je als het woord zwijgt en de macht uit de loop van een

geweer komt. Dat krijg je als de tong wordt vervangen door tankbewegingen. Iedereen heeft

opeens het buskruit uitgevonden, al was het alleen maar in de ruimte van ons hoofd. Maar na

deze woordenloze periode komt de geschiedschrijving altijd terug. Oorlogshistoriografie, vroeger

politiek verheerlijkend gericht op grote figuren en veldslagen, vandaag, mede onder invloed van

de derde generatie Annales, eerder afgestemd op de kleine mens en zijn verdriet. Op zoek naar het

‘wat’, het ‘hoe’ en het ‘waarom’, op zoek naar zingeving en verwerking van al dat ethisch zinloze

geweld.

Deze zoektocht kan soms decennialang duren en schuift veelal geen heldere oplossing

naar voren. Jolande Withuis schetste dit proces op uitstekende wijze voor de Nederlandse

samenleving in haar boek Erkenning: van oorlogstrauma naar klaagcultuur.10 Dit fenomeen is trouwens

niet enkel toepasbaar op het concept ‘oorlog’, maar ook op bijvoorbeeld ‘genocide’ en

‘dictatoriaal regime’. De dwaze moeders en grootmoeders van de Plaza de Mayo in Argentinië,

Chili en de erfenis van Pinochet, de slachtoffers en daders van de apartheid in Zuid-Afrika,

nabestaanden van de volkerenmoorden in Kosovo, Biafra, Cambodja, Rwanda,… zijn hier allen

bewijzen van. Rechtssocioloog Luc Huyse gaf dit verwerkingsproces en deze zoektocht treffend

weer in Alles gaat voorbij, behalve het verleden.11 Ook voor België (of hier: Vlaanderen) is het verleden

van de Tweede Wereldoorlog nog niet voorbij, iets wat kenmerkend wordt geïllustreerd door

bijvoorbeeld het aanslepende debat rond het pijnlijke (Vlaamse) collaboratieverleden. Het

Vlaamse gevoel heeft hierdoor een zwartbruin randje gekregen, het Vlaamse nationalisme een fikse

deuk.12 Het was wederom Luc Huyse die in 1991 vaststelde dat België ziek was van zijn jaren

veertig.13 De collaboratie en repressie waren volgens hem geen dode materie, maar wel een

onverwerkt, spokend verleden, een neurose. Zijn oordeel maakte tal van gevoelens los en zette er

mede toe aan dat in 2001 in het Vlaams parlement een studiedag werd georganiseerd over deze

10 J. WITHUIS, Erkenning: Van oorlogstrauma naar klaagcultuur, Amsterdam: De Bezige Bij, 2002, 271 p. 11 L. HUYSE, Alles gaat voorbij, behalve het verleden, Leuven: Uitgeverij Van Halewyck, 2006, 205 p. 12 Zie hiervoor ondermeer: R. DE SCHRYVER (red.) e.a., Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging (deel 3, R-Z), Tielt: Lannoo, 1998, pp. 2597-2598. 13 L. HUYSE e.a., Onverwerkt verleden: collaboratie en repressie in 1942-1952, Leuven: Kritak, 1991, p. 9.

Page 14: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

14

materie ‘opdat dit hoofdstuk uit onze geschiedenis kan afgesloten worden’.14 Het recente debat dat uit deze

problematiek voortvloeide, gaat er in se over of (1) we collaborateurs (en in realiteit: hun

familieleden) van de Tweede Wereldoorlog vandaag amnestie verlenen of (2) het nodig is dat we

hier blijvend worden aan herinnerd. Laten we het verleden rusten of dragen we het mee als les

voor de toekomst? Kunnen deze feiten al of niet verjaren?

Maar ook los van de collaboratiecontroverse zijn er nog tal van hedendaagse voorbeelden

te geven in Vlaanderen (en België) die aantonen dat de Tweede Wereldoorlog hier nog niet ‘dood’

is. In januari 2008 werd de Antwerpse antiquair Hugo Boelaert bedreigd door twee orthodoxe

joden die het niet kunnen vonden dat hij in zijn uitstalraam het boek Hitlers handlangers van dr.

Henk van Capelle en dr. Peter van de Bovenkamp tentoonstelde. Hoewel het hier een historisch-

kritisch wetenschappelijk werk betrof, zorgde de aanblik van Hitler op het kaft van het boek voor

veel commotie.15 Ook de golf van protest die de pas aangestelde (interim)minister van Defensie

Pieter de Crem (CD&V) in februari 2008 over zich heen kreeg kan tellen. Hij besloot toen

namelijk dat de dienst Defensie geen gratis bussen meer zou voorzien voor bezoeken van

jongeren aan naziconcentratiekampen. Het Instituut voor Veteranen, ook bekend als het

Nationaal instituut voor oorlogsinvaliden, oud-strijders en oorlogsslachtoffers (NIOOO), had

een laconieke boodschap ontvangen van minister De Crem. Daarin stond dat het project van de

Vrijheidstrein, dat bijna vierhonderd jongeren uit het hele land van 10 tot 14 april naar

Buchenwald en Dora zou brengen, geen steun kreeg van de minister. Uiteraard jaagde De Crem

de Belgische overlevenden van Buchenwald tegen zich in het harnas.16 Het is dan ook niet

verwonderlijk dat de Crem uiteindelijk moest inbinden. Een derde en laatste voorbeeld gaat over

de vermeende hitlergroet van Maria De Berlanger (Vlaams Belang) bij haar officiële eedaflegging

als gemeenteraadslid van Jette in december 2006.17 In april 2008 werd ze, na ruim twee jaar van

commotie, veroordeeld voor de correctionele rechtbank van Brussel tot een gevangenisstraf van

vier maanden of een werkstraf van vijfentwintig uur.

14 K. AERTS en B. BEVERNAGE, “Het spokend verleden en de onmacht van de rede. Hoe radicaal Vlaanderen het verleden in het heden houdt”, te verschijnen in: Tijdschrift voor Geschiedenis, s.p. 15 H. BOELAERT, “Hitlers handlangers” in De Morgen (lezersbrieven), 19.01.2008/20. 16 G. TIMMERMAN, “De Crem jaagt Belgische overlevenden Buchenwald tegen zich in het harnas” in De Morgen (algemeen), 16.02.2008/5. 17 s.n., “Heil Hitler in gemeenteraad van Jette”, op http://www.brusselnieuws.be/site/rubrieken/1091053933/page.htm?newsID=1165167836#, geraadpleegd op 20.02.2008

Page 15: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

15

2. Geschiedenis en Maatschappij

2.1. Public history en het nut van het verleden

Het mag duidelijk zijn dat de Tweede Wereldoorlog geschiedenis is die vandaag nog steeds in

de maatschappij zit. Getuigen hiervan zijn onder andere bovenvermelde voorbeelden, maar ook

de karrenvracht aan wetenschappelijke literatuur die al verschenen is over dit onderwerp.18 Sociale

geschiedenis, politieke geschiedenis, krijgsgeschiedenis, ethische geschiedenis, economische

geschiedenis, culturele geschiedenis… zijn allemaal geschiedenissen waarvan de grote lijnen al

geschreven zijn over de Tweede Wereldoorlog. Dit eindwerk wil zich echter loskoppelen van

deze traditionele studiegebieden en de Tweede Wereldoorlog verbinden aan een recente trend in

het (Vlaamse) academische discours: publieksgeschiedenis. Dat de Tweede Wereldoorlog zowat

hét voorbeeld is van publieke geschiedkundige interesse, hoeft geen verder betoog. Het volstaat

om een videotheek binnen te wandelen, de videokasten te bekijken, en de historische of fictieve

films over de holocaust, de bevrijding,… te tellen. Of op http://www.google.be de zoektermen

‘Second World War’, ‘Holocaust’ of ‘Adolf Hitler’ in te tikken.

Publieksgeschiedenis (of public history), werd een hot item in de Angelsaksische landen toen

Eric Hobsbawm in mei ’72 de problematische relatie tussen publieke en academische

geschiedschrijving schetste in zijn artikel The social function of the past: some questions.19 Dit artikel was

het startschot voor landen als Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en Frankrijk om zich te

verdiepen in ‘geschiedenis in de publieke ruimte’. De opkomst van de New Cultural History en, in

haar zog, van de linguistic turn in de geschiedschrijving werden zowat de ‘wetenschappelijke’

vertaling van de veranderende maatschappelijke positie van de historicus.20 Ons taalgebied

(Vlaanderen en Nederland) miste hier wat de trein, wat tot op vandaag nog steeds zijn sporen

achterlaat. In vergelijking met Nederland lijkt Vlaanderen zelfs nog wat meer achterop te liggen.

Het is zodoende even doordenken om wetenschappers aan te duiden die zich in Vlaanderen

bezighouden met publiekgeschiedenis. De voornaamste voorbeelden zijn Pascal Gielen, Marc

Jacobs, Marc Reynebeau (vooral dan met zijn boek Het nut van het verleden)21 en het pas opgerichte

18 Om een summier overzicht te krijgen van de massale hoeveelheid literatuur die al verschenen is rond de Tweede Wereldoorlog, kan men een beroep doen op onderstaand artikel (het overzicht loopt wel slechts tot 1997). D. VAN GALEN LAST, Fifty Years of Writing the History of the Second World War, in: Bulletin of the International Committee for the History of the Second World War, 29 (1996/1997), pp. 35-131. 19 E. HOBSBAWM, The social function of the past : some questions, in: Past and Present, nr. 55 (mei 1972), pp. 3-17. 20 J. ART, “Het historisch monument : een bepaalde manier van omgaan met het verleden”, in F. SEBERECHTS (ed.), Duurzamer dan graniet. Over Monumenten en Vlaamse beweging, Gent: Uitgeverij Lannoo, 2003, p. 13. 21 M. REYNEBEAU, Het nut van het verleden, Tielt: uitgeverij Lannoo, 2006, 304 p.

Page 16: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

16

Instituut voor Publieksgeschiedenis aan de Universiteit Gent, onder leiding van prof. dr. Bruno

De Wever en prof. dr. Gita Deneckere, dat in de toekomst op dit vlak wellicht nog een

voortrekkersrol zal spelen.22

Ondanks de groeiende belangstelling van de academische (hoge) historische cultuur voor

de populaire (lage) historische cultuur, bestaat de misvatting echter nog steeds dat de

geschiedenisdiscipline enkel voor academici is voorbehouden. “Historici zijn als het ware van nature

bevangen door een vorm van pleinvrees. Ze sluiten zich op in hun eigen discipline en willen het liefst zo min

mogelijk met de buitenwereld te maken hebben”, stelt Reynebeau.23 Het is dan ook niet verwonderlijk dat

er vanuit academische hoek veel tegenkanting komt tegen de inmenging van die buitenwereld in

hun eigen werkdomein. Het verzet binnen academische kringen voor dergelijke amateuristische

geschiedbeoefening, mag absoluut niet worden onderschat. Deels valt dit te verklaren door wat

Jay Winter het old-fashioned elitism noemt. Het soms elitaire gedrag binnen academische kringen laat

inderdaad weinig ruimte voor de lokale geschiedvorser. Deels valt het academisch verzet te

verklaren doordat dergelijke geschiedschrijving en -weergave de algemene bewering ‘anyone who

speaks clearly, is presumed to think simply’ ondermijnt. Geschiedenis gebracht op het televisiescherm

of op een ander dergelijk breed platform, gemakkelijk toegankelijk en begrijpbaar voor het grote

publiek, wordt al te vaak gezien als simple-minded history. Iedere academicus die zich hier voor

engageert, riskeert aldus zijn professionele reputatie. En dan is er nog iets wat Winter the old godess

of jealousy noemt. Vele historici zijn als het ware politici of zogeheten actors manqué: ze houden van

de performance, maar enkel als zijzelf op het podium staan. Anderen die het durven om hen vanaf

het televisiescherm toe te spreken, zijn gedoemd om overgoten te worden met kritiek.24 Het

gevaar met dergelijke visie is hier dat historici kunnen denken dat ze in een sociaal vacuüm

opereren en dat ze aldus de band met de buitenwereld kunnen doorknippen. Een opvatting als ‘er is

belangstelling voor geschiedenis in de maatschappij’ kan zo wel eens vreemde allures aannemen.

En is het niet een van de taken van de historische wetenschap om net die maatschappij te dienen?

Hoe kan ze dit dan bewerkstelligen als ze er zich los van koppelt? Een woordje uitleg over het

‘nut van de geschiedenis’ is hier dan ook op zijn plaats.

Geschiedenis moet mijns inziens over tastbare geschiedenis gaan. Historici mogen niet

telkenmale wegvluchten in een archief, maar moeten zich durven stellen in de maatschappij.

22 Het Instituut voor Publieksgeschiedenis (IPG) van de Universiteit Gent organiseert onderwijs, onderzoek en dienstverlening over alle mogelijke vormen van omgang met geschiedenis in heden en verleden. Het is een expertisecentrum voor de ‘vertaling’ van academische historische kennis naar onderwijs, musea, historische tentoonstellingen, herdenkingen, publieksboeken, media, erfgoedgemeenschappen… overal waar aan het verleden een betekenis wordt verleend. Zie ook http://www.IPG.UGent.be . 23 M. REYNEBEAU, op.cit., p. 81. 24 J. WINTER, Remembering War. The Great War between memory and history in the Twentieth century, New Haven en Londen: Yale University Press, 2006, p. 206.

Page 17: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

17

Historici worden meer en meer opgeroepen bij waarheidscommissies, waar ze het veld van

juristen betreden. Waarom zouden ze zich dan afzijdig houden van andere sociaal-

maatschappelijke problemen en tendensen? Deze problemen moeten essentieel tot het werkveld

van de contemporaine historici behoren. Sommigen zijn er echter van overtuigd dat de

eigentijdse geschiedenis niet onpartijdig zou kunnen bestudeerd worden. Marc Bloch schreef het

als volgt: “In de mening dat men de meest recente feiten niet werkelijk onpartijdig kan bestuderen, wensen

sommigen de kuise Clio slechts te behoeden voor al te hartstochtelijke contacten”.25 De angst om de vingers te

verbranden bij het bestuderen van het heden lijkt het dus vaak te halen van de historisch-

wetenschappelijke (ethische?) plicht om het heden wél te bestuderen. Als we de idealen van de

Annales-school willen volgen, zijn we het echter aan Clio verplicht deel te nemen aan het

maatschappelijke debat. Geschiedenis staat nu eenmaal ten dienste van de hedendaagse

gemeenschap, die grotendeels bepaalt wat er precies bestudeerd en onderzocht moet worden. Het

is de taak van historici zich hieraan aan te passen, weliswaar met het juiste gevoel voor historische

breedheid, zonder de historische kritiek te verwaarlozen en zonder zich volledig te laten

coördineren en domineren. Geschiedenis dus niet, om een term van Reynebeau te gebruiken, als

dienstmaagd van de maatschappij, maar wel ten dienste van die maatschappij. Wat is dan de betekenis

die de studie van geschiedenis voor onze samenleving heeft? Niet zozeer de kennis van het

verleden, als wel de vaardigheid om het verleden als iets moois, neutraals dan wel afschuwelijks te

benoemen en te herkennen. Het daarmee achter ons te laten en er tegelijk van profiteren voor de

vormgeving van onze samenleving nu en straks. Wij zijn per definitie historische wezens. Of we

het willen of niet, we slepen een geschiedenis met ons mee: ons eigen verleden, dat van onze

familie of ons milieu, onze kerk, ons land of ons werelddeel. De taak van de historicus is niet die

geschiedenis op te hemelen, er een winstgevend marketingobject van te maken of een zo hoog

mogelijke kijkdichtheid van historische programma’s te bewerkstelligen - hoe aangenaam dat

soms ook mag zijn -, maar haar de juiste plaats te geven in het bewustzijn en het

handelingspatroon van onze samenleving. Het betekent dat we onze verhouding tot het verleden

op orde moeten brengen: weten wat we eraan te danken hebben, afscheid nemen van overbodige

historische ballast, openstaan voor alternatieve interpretaties, nieuwe vormen van historisch

bewustzijn verwelkomen, nieuwkomers vragen naar wat hun historische bakens zijn en zien hoe

die met de onze in overeenstemming zijn te brengen.26 In veel van deze onderdelen kan

publieksgeschiedenis een grote rol spelen. Door de wetenschappelijke historische discipline open

te trekken naar een breder maatschappelijk veld, kunnen bovenstaande functies misschien wel

25 M. BLOCH, Pleidooi voor de geschiedenis of geschiedenis als ambacht, Nijmegen: Uitgeverij Sun, 1989, p. 63. 26 W. FRIJHOFF, Dynamisch erfgoed, Amsterdam: Uitgeverij Sun, 2007, p. 17.

Page 18: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

18

beter worden ingevuld. Want wie kan beter verwoorden wat een samenleving wil, dan die

samenleving zelf? Mensen opgeleid tot historici spelen in deze optiek echter een niet te

onderschatten rol. Zij moeten de waarheid van de geschiedenis die voor en door het grote

publiek wordt verteld in het oog houden en optreden als een soort van ‘waakhonden’. De

groeiende commercialisering en vulgarisering die de democratisering van het verleden met zich

meedraagt en waar o.a. Löwenthal en Gielen voor waarschuwden, moet zo aan banden worden

gelegd. Bovendien dienen historici ook als baken tegen manipulaties van bepaalde

drukkingsgroepen. Of kort samengevat: de rol van historici bestaat erin de historiciteit van de

representatie van het verleden te bewaken. De democratisering van het verleden houdt namelijk

niet in dat het verleden zich plots zelf kan gaan vertellen. Historici zijn bij het constructieproces

van het verleden (de geschiedenis) nog steeds nodig om te duiden en te waarschuwen.

Maar wat houdt het concept publieksgeschiedenis nu precies in? Kort samengevat: het gaat

over geschiedenis in de maatschappij. Musea, historische (fictie)films, historische

televisiedocumentaires, literatuur (historische romans, strips,…), het internet, monumenten,

legendes, volksverhalen, mythes, erfgoed, herdenkingen, historische sites, computergames,

heemkundige kringen, stamboomvorsers, genealogie, re-enactment, themaparken, schoolboeken,

postzegels, optochten, schilderijen, onderzoekscommissies,… zijn tal van publieksgerichte

activiteiten, organen, organisaties… die buiten het historisch academische veld te situeren zijn.27

Bovenstaande opsomming is niet limitatief, maar toont goed aan hoe sterk en wijd verbreid de

historische populaire cultuur is gegroeid in Vlaanderen (en daarbuiten). Het zou een

huzarenstukje - maar daarom niet minder interessant - zijn om al deze vormen van public history te

linken met de Tweede Wereldoorlog. Noodgedwongen wordt het accent van dit brede concept

verschoven naar een twee- à drietal specifieke vormen van publieke geschiedenis:

(oorlogs)erfgoed (monumenten - gedenktekens) en, hieraan sterk gelieerd, ‘herdenken’.

Los (?) van de groeiende aandacht van de populaire historische cultuur voor de Tweede

Wereldoorlog en haar gedenktekens, zien we ook dat de academische historische discipline zich

meer en meer interesseert voor monumentenstudies. Dat deze belangstelling niet zomaar uit de

lucht komt gevallen, is reeds aangeduid door de recente interesse van het academische historische

veld voor het publieke historische veld (en omgekeerd) te schetsen (cf. supra). Maar niet alleen de

aandacht voor publieksgeschiedenis heeft deze belangstelling bewerkstelligd. Er is al

wetenschappelijke aandacht voor het onderwerp in de jaren zeventig van de vorige eeuw bij de

dan nog zeldzame historici die zich voor politieke cultuur en symboliek interesseren, zoals

George Mosse en Maurice Agulhon. Ook Pierre Nora dient hier zeker te worden vermeld. Begin

27 Zie hiervoor ondermeer: J. ART, art.cit., p. 13. en K. RIBBENS, “Diversiteit, identiteit en onzekerheid: geschiedenis in de hedendaagse samenleving”, in Ons Erfdeel, 2006, s.p.

Page 19: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

19

jaren tachtig publiceerde hij, bijgestaan door tientallen mede-auteurs, in duizenden bladzijden zijn

beroemde Lieux de Mémoire, dat een indruk trachtte te geven van de vele gedenkplaatsen die

Frankrijk rijk is. Deze enkelingen hebben sindsdien om uiteenlopende redenen ruime navolging

gekend. De herleving van (de studie van) het nationalisme na de val van de Berlijnse muur (1989),

de viering van de Bicentenaire in datzelfde jaar, de historisch-antropologische belangstelling voor

het collectieve geheugen, maar ook de lopende discussies omtrent de wijze waarop de Shoah kan

‘herdacht’ worden, het succes van extreemrechts en de polemiek rond het negationisme… de hele

fin de siècle leek wel in de ban van het verleden.28 Zoals reeds geschetst, werd het toen in elk geval

duidelijk dat de voorstelling van het verleden voortaan voorwerp van publiek debat was

geworden en dat de historici niet langer als enigen het beeld van de geschiedenis zouden bepalen.

2.2. Erfgoed en overheid

Alvorens over te gaan tot de core business van deze masterproef, gedenktekens - monumenten -

herdenken, is een duiding over het concept erfgoed en de rol van de overheid in deze sector op zijn

plaats. Lokale oorlogsgedenktekens vallen namelijk ook onder de noemer ‘erfgoed’. Dit

hoofdstuk overstijgt het kader oorlogsgedenktekens. Enkel in het stukje Denken over erfgoed worden ze

ingepast.

Tot anderhalf decennium geleden was ‘erfgoed’ vrijwel taboe, direct of indirect besmet als

het werd gevoeld met de beladen begrippen volk, bloed en bodem. In plaats daarvan sprak men

nogal neutraal van ‘cultuurbezit’, administratief onderverdeeld in musea, monumenten,

archeologie en musea.29 Dit contrasteert sterk met de hedendaagse opvatting dat erfgoed hip is (of

dat toch poogt te zijn): getuige hiervan de succesvolle Open Monumentendagen, Erfgoeddagen

en de Week van de Smaak. De kentering kwam er in het begin van de jaren negentig, toen een

grotere historisering in de samenleving merkbaar was. De doorbraak van het internet op grote

schaal, de grotere interesse voor geschiedenis (o.a. door de hernieuwde belangstelling voor oorlog

eind jaren tachtig - begin jaren negentig) en tegelijk - ietwat tegenstrijdig - het failliet van vele

praktijken van erfgoedzorg droegen hier allemaal tot bij.30 Deze evolutie kan ook gezien worden

als een verre uitloper van de historicist turn uit de jaren zestig, die Raphael Samuel beschreef in zijn

magistrale Theatres of Memory. Deze historicist turn kwam er als reactie op de toenemende

28 J. ART, art.cit., p. 13. 29 R. KNOOP, Tussen ooggetuigen en erflaters. Denken over het erfgoed van de Tweede Wereldoorlog. Amsterdam: Pallas Publications – Amsterdam University Press, 2007, p. 14. 30 Ibid., p. 28.

Page 20: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

20

modernisering. Fenomenen als nostalgie en musealisering hingen er dan ook nauw mee samen.31

De term erfgoed kwam begin jaren negentig in eerste instantie op als een aanduiding voor

materiële objecten uit het verleden die de moeite van het bewaren waard werden geacht. Later,

onder invloed van een UNESCO-conventie, kregen deze materiële objecten een immaterieel

verlengstuk (cf. infra). Aan het begin van het nieuwe millennium was de opvatting over erfgoed

dus drastisch, van ‘negatief naar positief’, gewijzigd, wat duidelijk te merken was aan het

commentaar van Paul van Grembergen (Spirit), toenmalig Vlaams minister van Binnenlandse

Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Buitenlands Beleid, bij de voorstelling van de

beleidsbrief Monumenten, Landschappen en Archeologie: beleidsprioriteiten 2002-2003: “Het

voorbije decennium is de erfgoedzorg ten volle uit het defensief getreden om een belangrijke katalyserende bijdrage te

leveren tot de duurzame kwaliteit van de leef-, woon- en werkomgeving in Vlaanderen. Meer dan ooit staat de zorg

voor ons cultureel, landschappelijk en archeologisch erfgoed vandaag voor een geïntegreerd, toekomstgericht en open

beleid”.32

Deze positieve invulling van het concept erfgoed gebeurde natuurlijk niet in een

wetteloos vacuüm. Zowel in Vlaanderen als in Europa volgden wetten, decreten en verdragen

elkaar op om de erfgoedsector in goede banen te leiden. Een overzicht is hier dan ook

noodzakelijk. Gedenktekens, die nu eenmaal de wat verwarrende naam ‘monument’ dragen, zijn

vrijwel nooit monumenten in de zin der wet.33 Toch worden ze de facto als monument gezien en

vallen ze aldus onder de noemer van het onroerend erfgoed. Traditioneel wordt er namelijk een

onderscheid gemaakt tussen onroerend materieel erfgoed, roerend materieel erfgoed en

immaterieel erfgoed. Tot het onroerend materieel erfgoed rekent men monumenten,

landschappen en archeologie. Roerend erfgoed zijn tastbare bronnen die dynamisch of beweeglijk

zijn. Het immaterieel erfgoed omvat niet-tastbare bronnen die eveneens dynamisch of beweeglijk

zijn (verhalen, liederen, rituelen, etc.).34 Aangezien deze masterproef zich hoofdzakelijk focust op

gedenktekens in de publieke ruimte, wordt enkel de evolutie van de wetten omtrent het

onroerend erfgoed weergegeven.

31 R. SAMUEL, Theatres of memory. Volume 1: Past and Present in contemporary culture, Londen en New York: Verso, 1994, s.p. 32 Vlaams Parlement, zitting 2001-2002, Beleidsbrief Monumenten, Landschappen en Archeologie: Beleidsprioriteiten 2001-2002, 06.12.2001, p. 9. 33 R. KNOOP, op.cit., p. 19. 34 S. VAN DER AUWERA e.a., Erfgoededucatie in het Vlaamse Onderwijs: Erfgoed en Onderwijs in dialoog, Brussel: Vlaamse Overheid, 2007, p. 18.

Page 21: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

21

2.2.1. Het nationale kader

Als start van de officiële monumentenzorg in ons land wordt meestal verwezen naar de

oprichting bij Koninklijk Besluit van 11 januari 1835 van een Commission pour la conservation des

monuments du pays, die later zou evolueren tot de Koninklijke Commissie voor Monumenten en

Landschappen, een adviesorgaan dat nog steeds bestaat. Dit was een primeur op Europees vlak.

Maar eigenlijk is de oorsprong van de zorg voor monumenten nog ouder. De eerste maatregelen

met het oog op het behoud van monumenten worden uitgevaardigd door Napoleon die naar

aanleiding van het concordaat met het Vaticaan in 1809 een Keizerlijk decreet uitvaardigt, waarbij

hij de kerkbesturen de verplichting oplegt de kerkgebouwen te onderhouden. Een reglementering

die vandaag trouwens nog steeds van toepassing is.35 De institutionalisering van de vroege

belangstelling voor het erfgoed in 1835, nog voor de grenzen van het koninkrijk België definitief

vastlagen, wordt in de eerste plaats in verband gebracht met de behoefte van de jonge natie om

haar eigen identiteit te beklemtonen. Het feit dat het kerkelijk patrimonium op dat ogenblik zich

in sterk verwaarloosde toestand bevond, zal zeker ook een grote rol hebben gespeeld.36 Over de

behoefte om monumenten (en hun verleden) te koppelen aan identiteit en nationale gevoelens

wordt later in het hoofdstuk Geschiedenis en multiculturaliteit uitgewijd. Maar ook in dit hoofdstuk,

onder de titel Denken over erfgoed, wordt hier al dieper op ingegaan. De Koninklijke Commissie zou

slechts een adviserend orgaan worden en had geen echt effectieve macht. Toch slaagde zij erin

om, op basis van een soort moreel gezag, haar invloed te laten doordringen in de maatschappij en

zo veel oude, historische (de ouderdomsvereiste was honderd jaar) gebouwen te redden van de

ondergang.37 De negentiende-eeuwse zorg voor het erfgoed was toegespitst op monumenten,

vaak grote complexen die herinnerden aan een roemrijk verleden. In de tweede helft van de

negentiende eeuw onderging het Belgische landschap evenwel ingrijpende veranderingen ten

gevolge van de toenemende industrialisering.38 De opkomst van de spoorwegen, badplaatsen, de

bouw van fabrieken, de groei van de steden… zorgde ervoor dat meer en meer mensen zich

gingen bekommeren om het landschap. Over dit landschapsbehoud wordt hier, wegens niet-

relevant voor dit onderzoek, niet verder uitgeweid.

De Eerste Wereldoorlog bracht in België vernieling en dat was het signaal om de wet van

7 augustus 1931 te stemmen, “op het behoud van monumenten en landschappen”. Tot 1972

35 s.n., “De rol van de overheid in historisch perspectief” op http://paola.erfgoed.net/aml/nl/profiel/historiek.html, geraadpleegd op 20.11.2007. 36 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed: wet- decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaams Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent: Larcier, 2007, p. 2. 37 Ibid., pp. 3-4. 38 Ibid., p. 5.

Page 22: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

22

bleef deze wet in heel België van kracht en zou ook later als inspiratie dienen voor de

gemeenschaps- en decreetgevers.39 Binnen het Vlaamse Gewest gelden nu nog steeds een aantal

artikelen van deze monumentenwet.40 Na de Tweede Wereldoorlog valt de monumenten- en

landschapszorg volledig stil. Het Koninklijk Besluit van 13 december 1968 betekende het einde

van de unitaire Belgische Commissie voor Monumenten en Landschappen en liet een nieuwe

wind waaien doorheen de erfgoedsector. Een eigen Vlaamse monumenten- en landschapszorg

kwam tot ontwikkeling. Ingevolge de grondwetsherziening van 1970 kregen de gemeenschappen

nu culturele autonomie. De overdracht van de bevoegdheid inzake monumenten en

landschappen betekende een nieuw elan voor het beleid in Vlaanderen. Een overheidsdienst of -

administratie, specifiek en uitsluitend bevoegd voor de bescherming en de instandhouding van

het cultureel erfgoed was er nog niet.41 Een opvallende verschuiving op het vlak van

erfgoedbeheer in Vlaanderen komt er nog op 1 januari 1989: de bevoegdheid inzake het beheer

en bescherming van het onroerend erfgoed werd toen overgeheveld van de gemeenschappen

naar de gewesten. 42

Vandaag zien we dat, sinds 2004, de Vlaamse minister van Financiën, Begroting en

Ruimtelijke Ordening bevoegd is voor monumenten, stads- en dorpsgezichten en landschappen,

roerend en onroerend archeologisch patrimonium en varend erfgoed.43 Naast deze minister zijn

er in Vlaanderen nog veel instanties bevoegd voor het onroerend erfgoed: Agentschap

Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vlaanderen, agentschap Inspectie RWO, Vlaams

Instituut voor het Onroerend Erfgoed, de Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening en, nog

steeds, de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen.

2.2.2. Het internationale kader

Op een trapje boven de Vlaamse en nationale overheid staat uiteraard de Europese en

internationale (UN) overheid. Het meest bekende voorbeeld van een instantie die zich bezighoudt

met het culturele erfgoed op wereldniveau is uiteraard de United Nations Educational, Scientific

en Cultural Organization of kortweg UNESCO. De UNESCO ging van start op zestien

november 1945 en hield zich van in den beginne al bezig met het behoud van onroerend en

39 Vlaamse Raad, zitting 1992-1993, Ontwerp van decreet tot wijziging van de wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen, gewijzigd bij decreet van 13 juli 1972, pp. 2-4. 40 A. DRAYE, op.cit., p. 11. 41 s.n., “De rol van de overheid in historisch perspectief” op http://paola.erfgoed.net/aml/nl/profiel/historiek.html, geraadpleegd op 20.11.2007. 42 J. SPINKS, De geoorloofdheid van het opleggen van eigendomsbeperkende maatregelen door de overheid, in Jura Falconis, s.p., op http://www.law.kuleuven.ac.be/jura/41n3/spinks.html, geraadpleegd op 22.04.2008. 43 Belgisch Staatsblad 04.08.2004, s.p.

Page 23: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

23

roerend erfgoed.44 Deze bedrijvigheid resulteerde in een aantal belangrijke conventies waarvan

ons land er tot op heden twee ratificeerde: het Verdrag inzake de Bescherming van Culturele

Goederen in geval van Gewapend Conflict (het Verdrag van Den Haag) en het Verdrag inzake de

Bescherming van het Cultureel en natuurlijk Erfgoed van de Wereld (de

Werelderfgoedconventie). Een derde conventie voor het Behoud van Immaterieel Cultureel

Erfgoed werd door België bekrachtigd op 24 maart 2006.

Met de voorbereiding van het Verdrag van Den Haag werd gestart kort na de Tweede

Wereldoorlog. Deze had immers geleid tot een massale vernietiging van historische monumenten

en gebouwen en tot kunstroof op grote schaal.45 We kunnen dit verdrag zien als de internationale

jongere broer van de Belgische nationale wet van 7 augustus 1931 “op het behoud van

monumenten en landschappen”. Beide verdragen werden namelijk om quasi dezelfde redenen in

het leven geroepen (namelijk de vernieling die de voorbije oorlog had aangericht). De

Werelderfgoedconventie (1972), internationaal in werking vanaf 17 december 1975, werd pas op

24 oktober 1996 in de praktijk gebracht in België.46 De Werelderfgoedconventie werd bekend om

het werelderfgoedcomité, het werelderfgoedfonds en vooral de werelderfgoedlijst met bijhorende

Lijst van het bedreigd Werelderfgoed.

Vanaf 2002-2003 focuste de UNESCO zich ook op het immaterieel cultureel erfgoed in

de wereld. Door vroeger enkel het materiële erfgoed in kaart te brengen, kreeg men een soort van

ranglijst waar Europa de leiding voerde en de ontwikkelingslanden (weer eens) onderaan het

klassement bengelden. “De nombreux pays du tiers monde ont été amenés à désigner des monuments, des

ensembles, des sites qui pouvaient, en raison de leur intérêt local, leur constituer un ‘patrimoine’”, was André

Chastel in 1986 al opgevallen. Dat ze dit deden om tegen het Westers patrimonium op te kunnen,

staat buiten kijf. C’est une question de dignité. L’artifice saute aux yeux.47 De derdewereldlanden

vormden dan ook de drijvende kracht achter de nieuwe ontwikkeling richting ‘immaterieel

erfgoed’. Een belangrijke rode draad in dit proces was de verhouding met de

Werelderfgoedconventie van 1972. Enerzijds was het duidelijk dat de daar voorgestelde recepten,

structuren, instrumenten (zoals de lijsten of de notie werelderfgoed) niet noodzakelijk geschikt

waren voor het omgaan met immaterieel cultureel erfgoed. Anderzijds klonk de drang naar ‘getting

even’ sterk door vanuit ontwikkelingslanden en staten waar de notie (stenen) monument minder

dominant was en is. Er moesten en zouden lijsten of hitparades komen, waar veel meer culturele

44 Voor een gedetailleerd overzicht van de activiteiten van de Afdeling Cultureel Erfgoed, zie http://www.unesco.org 45 A. DRAYE, op.cit., pp. 27-28. 46 A. DRAYE, op.cit., p. 33. 47 A. CHASTEL, “La notion de patrimoine”, in P. NORA, Les lieux de mémoire : II. La Nation**, Parijs : Gallimard, 1986, p. 445.

Page 24: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

24

fenomenen uit staten van het zuidelijke halfrond op zouden prijken, om zo als tegengewicht te

dienen voor de door Europa gedomineerde werelderfgoedcatalogus.48 Voorlopig is het nog even

wachten tot de beslissingen die al in enkele conventies zijn genomen ook werkelijkheid zullen

worden in de wereld.

Naast de UNESCO op internationaal niveau houdt ook de Raad van Europa, uiteraard op

Europees niveau, zich bezig met de bescherming van het onroerend erfgoed. Opgericht in 1949

was het voornaamste doel van deze Raad de mensenrechten te beschermen. Sinds vele jaren ijvert

deze instantie echter ook voor het behoud van erfgoed, geïnspireerd door artikel 1 van het

openingsverdrag: “The aim of the Council of Europe is to achieve a greater unity between its members for the

purpose of safeguarding and realising the ideals and principles which are their common heritage and facilitating

their economic and social progress”.49 Dat de Raad van Europa grote invloed uitoefende op de

Europese lidstaten zien we eigenlijk voor het eerst in 1975. Dat jaar werd namelijk door de Raad

uitgeroepen tot Europees Monumentenjaar. Het grote succes haalde de monumentenzorg in

Vlaanderen uit zijn isolement. Het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten,

stads- en dorpsgezichten gold als een grote doorbraak van de monumentenzorg in Vlaanderen en

was tevens een direct gevolg van het succesvolle Europese monumentenjaar.50 Ook het Verdrag

inzake het Behoud van het Architecturale Erfgoed van Europa, of kortweg de Conventie van

Granada, is van groot belang. Het verdrag trad internationaal in werking op 3 oktober 1985,

België voerde het in op 8 november 1993. Deze conventie gaat de facto uit van de idee dat het

Europees (bouwkundig) erfgoed bijzonder rijk is. De aard van dit erfgoed, de problemen die het

behoud met zich meebrengt, het beleid ook van de bevoegde overheden kunnen binnen de

Europese context erg verschillen. De conventie houdt rekening met deze verschillen, maar

beklemtoont daarnaast het bestaan van een zekere eenheid in het Europese erfgoed en in het

denken rond monumentenzorg. Dit uit zich in de conventietekst als volgt: algemene

bewoordingen, nodige ruimte voor concrete invulling,… Toch wordt er een soort van

miniprogramma nagestreefd.51 Ook de kaderconventie van Faro verdient hier een woordje uitleg.

Die ging door op 27 oktober 2005 en zorgde ervoor dat erfgoed meer en meer als een soort van

mensenrecht werd gezien. Belangrijk was hier ook de invoering van het concept erfgoedgemeenschap.

Een erfgoedgemeenschap is samengesteld uit personen die waarde hechten aan specifieke

48 M. JACOBS, Van ‘deus ex machina’ en ‘meesterwerken en compromissen’ tot een beleid en werking van ‘immaterieel cultureel erfgoed’, in: Mores, 7, 4 (2006), p. 6. 49 Statute of the Council of Europe, Chapter 1 - Aim of the Council of Europe, Art. 1a op http://www.conventions.coe.int/Treaty/en/Treaties/Html/001.htm 50 s.n., “De rol van de overheid in historisch perspectief” op http://paola.erfgoed.net/aml/nl/profiel/historiek.html, geraadpleegd op 20.11.2007. 51 S. VAN DER AUWERA e.a., Erfgoededucatie in het Vlaamse Onderwijs: Erfgoed en Onderwijs in dialoog, Brussel: Vlaamse Overheid, 2007, pp. 53-54 en A. DRAYE, op.cit., p. 51.

Page 25: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

25

aspecten van cultureel erfgoed die ze, in het kader van publieke actie, wenst te behouden en aan

toekomstige generaties over te dragen.52

Zowel binnen de werking van de UNESCO als binnen de werking van de Raad van

Europa kwamen verdragen tot stand die de ondertekenende lidstaten een degelijk houvast boden

(en nog steeds bieden) bij de uitwerking van een eigen beleidskader voor de diverse componenten

van het onroerend erfgoed. Hierbij werd tevens een plaats ingeruimd voor de meest waardevolle

onroerende goederen, die het predikaat “werelderfgoed” kregen opgespeld en voor het lot van

erfgoed in tijden van gewapend conflict. België ratificeerde het voorbije decennium in een

versneld tempo de belangrijkste verdragstukken en zette ze om in praktijk, met bvb. een aantal

nieuwe inschrijvingen op de werelderfgoedlijst.53

2.2.3. Erfgoed anno 2008 in Vlaanderen

De erfgoedsector in Vlaanderen is vandaag zeer divers. Ze omvat instellingen,

organisaties en verenigingen die zich bezighouden met materieel en immaterieel erfgoed of een

combinatie hiervan. Daarnaast zijn er een aantal koepelorganisaties die ondersteuning bieden aan

hun achterban zoals onder andere Erfgoed Vlaanderen, VCM-Contactforum voor

Erfgoedverenigingen vzw, Monumentenwacht Vlaanderen vzw, Heemkunde Vlaanderen vzw of

Volkskunde Vlaanderen vzw en ondersteunende intermediairen zoals bijvoorbeeld de provinciale

museumconsulenten. Het Coördinatiecentrum Open Monumentendag Vlaanderen organiseert

jaarlijks de Open Monumentendag. Dit is een aparte cel die opereert onder de vleugels van

Erfgoed Vlaanderen. Open Monumentendag heeft daarnaast al jaren een werking voor kinderen

en jongeren, vroeger onder de naam Monumentenmaandag, tegenwoordig OMDjunior.54 Ook de

Week van de Smaak (http://www.weekvandesmaak.be) en de erfgoeddagen

(http://www.erfgoeddag.be) zijn grote publiekstrekkers.

Dat de erfgoedsector vandaag de dag een boomende sector is, is eigenlijk nog een

understatement. Ook de overheid speelt kort op de bal: het nieuwe Erfgoeddecreet is hiervan een

mooi voorbeeld. In dit nieuwe Erfgoeddecreet worden het Archiefdecreet, het decreet op de

Volkscultuur en het Erfgoeddecreet geïntegreerd. Het nieuwe Erfgoeddecreet wordt de facto

opgebouwd rond vijf grote pijlers: 1) het Vlaams Centrum voor Volkscultuur en de Culturele

Biografie Vlaanderen smelten samen tot één steunpunt, namelijk FARO

52 Informatiebrochure Cultureel Erfgoed, Brussel: Agentschappen Kunst en Erfgoed, mei 2007, p. 8. en Council of Europe Treaty Series - Council of Europe Framework Convention on the Value of Cultural Heritage for Society, CETS 199, 27.X.2005. 53 A. DRAYE, op.cit.,, p. 61. 54 S. VAN DER AUWERA e.a., op.cit., p. 49.

Page 26: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

26

(http://www.faronet.be), 2) het begrip erfgoedgemeenschap wordt in het decreet ingeschreven, 3) het

lokale beleid wordt ondersteund door middel van het sluiten van erfgoedconvenants, 4) er komt

een depotbeleid bij de provincies en 5) er komen projectsubsidies voor erfgoedinstellingen en -

organisaties.55 Het nieuwe cultureel-erfgoeddecreet van 2008 bouwt voort op modellen en visies

die verwoord zijn in de Europese Conventie van Faro over de bijdrage van het cultureel erfgoed

aan de samenleving. Hét centrale concept van het nieuwe decreet is dus ook niet verwonderlijk de

notie van ‘erfgoedgemeenschap’. Een van de hoofdopdrachten van het nieuwe steunpunt Faro is

om dit beleidsconcept ‘erfgoedgemeenschap’ en andere krachtlijnen, werkpunten en ideeën die in

de Conventie van Faro worden voorgesteld, uit te werken, te vertalen en in werking te laten

treden.56

Het bestaan van de UNESCO-conventie van 2003 zette Vlaanderen er al toe aan om

volkscultuur of immaterieel erfgoed op de beleidsagenda te zetten. De combinatie van de 21ste-

eeuwse wetenschappelijke inzichten en interessante modellen van de Raad van Europa

(Conventie van Faro) zorgden ervoor dat Vlaanderen een interessante voorbeeldpraktijk werd

rond immaterieel erfgoed en cultuurparticipatie. In het volgende decennium zal daar wereldwijd

een erg grote vraag naar zijn.57

2.2.4. Denken over erfgoed: dynamisch erfgoed, erfgoedtoerisme, overheidsgebruik en

een typisch Belgisch probleem…

Het mag duidelijk zijn dat de term erfgoed vooreerst werd gehanteerd als een aanduiding

voor waardevolle materiële objecten uit het verleden die, net omdat ze zo waardevol waren,

bewaard moesten worden. Pas later zou de (noodzakelijke) immateriële toevoeging er bij komen.

Klassiek zijn er twee grote vormen van betekenisgeving en omgang met erfgoed te

onderscheiden. Bij een eerste invulling is erfgoed al datgene wat door cultureel handelen tot stand

is gebracht en voor het nageslacht wordt bewaard. Het heeft dus een positieve, offensieve en

inclusieve zin, die zowel op materiële als op immateriële goederen kan slaan. Het brengt

bovendien de opdracht met zich mee om zorgvuldig met alle erfgoed om te gaan.

Kwaliteitsverschillen spelen daarin geen enkele rol.58 Uiteraard is dergelijke omgang met erfgoed

op de duur onhoudbaar: de voortdurende accumulatie van objecten en artefacten zorgen voor

schromelijk plaatsgebrek. Kees Ribbens wijst ons er op dat dergelijke aanpak van erfgoedbeheer

55 Informatiebrochure Cultureel Erfgoed, pp. 7-11. 56 Zie http://www.faronet.be/organisatie, geraadpleegd op 23.04.08. 57 M. JACOBS, art.cit., p. 7. 58 W. FRIJHOFF, op.cit., p. 37.

Page 27: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

27

ook niet werkzaam is in onze maatschappij: op deze manier sluit men nieuwkomers en

buitenstaanders uit. Selectie is dus noodzakelijk. En hierbij komen we bij de tweede klassieke

invulling van het concept erfgoed, waar kwaliteit meer centraal staat. Erfgoed wordt dan vooral

geïdentificeerd als iets zeldzaams en kostbaars dat in zijn bestaan wordt bedreigd, maar vanwege

zijn waarde voor de groep bewaard moet blijven of levend moet worden gehouden.59 Maar ook

deze zienswijze doet te kort aan bvb. de openheid ten opzichte van nieuwkomers in onze

maatschappij. Een derde, niet-klassieke invulling van erfgoed is die van Willem Frijhoff. Hij nam

in juni 2007 afscheid als hoogleraar in de geschiedenis van de Nieuwe Tijd aan de Vrije

Universiteit van Amsterdam met een rede getiteld Dynamisch Erfgoed. Dit is meteen ook de naam

van deze niet-klassieke, derde weg. In die dynamische zin staat erfgoed voor een

toekomstgerichte selectie van wat wij als erfgoed willen vanuit een gewenste identiteitsvorming.

Zo bekeken is erfgoed niet eens en voor altijd betekenisvol. Het kan zijn zin verliezen of juist in

betekenis groeien, en steeds weer zullen nieuwe vormen van erfgoed opkomen.60 Een definitieve

hiërarchie of canon vastleggen is bij deze zienswijze dan ook uit den boze. Op de voor- en

nadelen van deze dynamische invulling wordt dieper ingegaan in het afsluitende hoofdstuk van

deel III: Geschiedenis en Nieuwkomers.

Met het aanhalen van dynamisch erfgoed willen we hier vooral aantonen dat erfgoed ook

gebruikt kan worden op een manier die losstaat van haar intrinsieke waarde. Dit gebruik kan bvb.

ook op een toeristische manier. “Pieces of history are yours to find. . . The past is waiting for you to explore

in The Central West Coast”, vertelt de toeristische flyer je.61 Hier kan men spreken van een soort

van erfgoedproductie in functie van het erfgoedtoerisme. Niet dat er zomaar overal erfgoed wordt

uitgevonden, maar wel dat er nu overal meer en meer aandacht aan wordt besteed. Het is de facto

een vorm van culturele productie in het heden die zijn oorsprong vindt in het verleden. Ook het

oorlogserfgoed wordt hier soms voor gebruikt: denk maar aan de talrijke holocaustmusea in de

Verenigde Staten of, origineler, de talrijke videospelletjes over de Tweede Wereldoorlog. Maar

niet alleen toeristische trekpleisters hemelen het plaatselijke erfgoed op. Ook enkele (niet alle!)

erfgoedinstellingen en musea zijn in hetzelfde bedje ziek. Pascal Gielen legde bij sommige

instellingen de vinger op de wonde toen hij in zijn boek De onbereikbare binnenkant van het verleden

beweerde dat het beleid van deze instellingen zich vaak enkel richtte op publieksparticipatie.62

Bezoekersaantallen zouden hoog op de agenda staan van de Vlaamse overheid en zorgden ervoor

dat musea en instellingen zich meer en meer gingen focussen op de vormgeving en de artistieke

59 W. FRIJHOFF, op.cit., p. 37. 60 W. FRIJHOFF, op.cit., p. 38. 61 B. KIRSHENBLATT-GIMBLETT, “Theorizing Heritage”, in: Ethnomusicology, 39, 3 (1995), p. 370. 62 S. VEREENOOGHE, “Musea romantiseren te vaak het verleden” in De Tijd, 16.10.2004/36.

Page 28: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

28

weergave van het erfgoed. De verpakking werd met andere woorden belangrijker dan de ware

inhoud. En ook aan de inhoud scheelde er iets: die zou meer en meer neigen naar nostalgie, aldus

Gielen. ‘Vroeger was het beter’ werd bij enkelen de trend.

Naast het toeristische gebruik van erfgoed, wordt erfgoed ook gebruikt door de overheid

en andere drukkingsgroepen. Erfgoed is in se al uitermate politiek geladen: de zoektocht naar

erkenning voor een stukje erfgoed lijkt soms op een waar machtsspel. Maar los van deze strijd

om erkenning, wordt het erfgoed vaak ingepast in een nationaal kader. En terwijl het

erfgoedtoerisme niet helemaal van toepassing is op het oorlogserfgoed, is het overheidsgebruik dat

des te meer. Zo komen we tot de eerste functie van gedenktekens: de politiek-patriottische

invulling. Riemer Knoop spreekt hieromtrent over een zogenaamde ‘eendimensionale blik’ die

de politiek hanteert ten opzichte van de periode ’40-’45. Eendimensionaal is de traditionele

opvatting dat “een onschuldig land opeens door het demonische kwaad werd overvallen, maar daar in

eensgezindheid, na ferme tegenstand en verzet, van bevrijd werd”. In politiek en dagelijkse media is de

eendimensionale blik een hardnekkig leven beschoren. Er moet een les uit de oorlog worden

getrokken, de onschuldigen zijn toch niet voor niets gevallen, en het moet om vrijheid en

democratie blijven gaan: de kernwaarden van onze samenleving die toen bevochten werden. “De

Tweede Wereldoorlog, en naast haar ook vele andere oorlogen, dreigt zo verabsoluteerd te worden tot een

titanenstrijd tussen Goed en Kwaad die in een arena buiten tijd en ruimte werd gestreden”, poneert Knoop.63

Ook gedenktekens en de herdenkingen rond de Tweede Wereldoorlog kunnen hier toe bijdragen.

Zo stelt Antoine Prost in zijn Monuments aux morts de vraag: “Ces signes se désignent-ils pas au contraire

un rendez-vous de la droite nationaliste?”.64 Als er op elf november, in België bijna overal de

herdenkingsdag van zowel de Eerste als de Tweede Wereldoorlog, wordt stilgestaan bij een

monument, gaat dit vaak gepaard met een militair défilé (zeker als de koning aanwezig is).

Belgische vlaggen, militaire triomftochten, decoraties en trompetgeschal: dit alles kan gezien

worden als een ode aan de oud-strijders… maar moet misschien gezien worden als puur

nationalisme. “Ce qui importe enfin, c’est que la fête du 11 novembre soit dépourvue de tout apparat militaire.

Ni prise d’armes, ni revue, ni défilé de troupes. C’est la fête de la paix que nous célébrons. Ce n’est pas la fête de

la guerre”.65 In dezelfde optiek kan men ook de vraag stellen in hoeverre het nodig (of verplicht) is

om de Brabançonne te zingen bij het gedenkteken. Het kan bvb. enkel bijdragen tot de splitsing en

de ongemakken tussen de Vlaamse Oud-Strijdersbeweging (V.O.S.) en de Nationale Strijders

Bond (N.S.B.). In feite zouden de monumenten moeten benaderd worden met respect voor ieder

63 R. KNOOP, op.cit., p. 21. 64 A. PROST, “Les monument aux morts”, in : P. NORA (red.), Les lieux de mémoire. I. La République, Parijs : Gallimard, 1984, p. 195. 65 Ibid., p. 209.

Page 29: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

29

individu waarvoor het is opgetrokken. Op elf november mag men het oorlogserfgoed niet

gebruiken om het leger, het vaderland te huldigen. Integendeel, op elf november moet het

vaderland hulde brengen aan zijn slachtoffers. Dit hoeft niet te gebeuren met honderden

Belgische vlaggen en Belgischgezinde liederen, maar in alle eenvoud. Pas dan toont men het

nodige respect voor de overledenen. Immers, herdenkingen zijn in oorsprong sterk lokaal

gebonden fenomenen, uitgaande van groepen die de noodzaak ervan voelden. Soms zijn ze

specifiek familiegebonden, maar veelal is het een ‘fictieve familie’, bestaande uit mensen die

banden met elkaar hebben door een gedeeld oorlogsverleden, die de stuwende kracht is achter

herdenkingen. Pas later werden die ontelbare lokale herdenkingen in een nationaal kader ingepast,

maar dit bleef vaak beperkt tot een dun laagje vernis.66 Hier moet er echter een kanttekening bij

worden gemaakt. Uit enkele gesprekken die ik met N.S.B.-afgevaardigden voerde tijdens dit

onderzoek, bleek dat de oud-strijders zelf wel nog veel belang hechten aan dit patriottische

vertoon. Toch kwam ook hier duidelijk naar voren dat de elf-november-herdenkingen niet

mogen gebruikt worden om hedendaagse politici in de spotlights te zetten. Als we de politiek-

patriottische functie in ons achterhoofd houden, dan vervalt de algemene (politieke) stelling ‘de

herinnering aan de oorlog moet altijd levend gehouden worden’ tot een categorische imperatief,

die door bestuur en overheid probleemloos kan worden aangehaald. De lessen die uit de Tweede

Wereldoorlog kunnen getrokken worden, m.a.w. het historisch besef waarvoor gepleit wordt, is

dan niet een algemene gevoeligheid voor en bekendheid met het rijke domein van de

geschiedenis, maar een heel precieze, normatieve lezing van het door de overheid geselecteerde

en relevant geachte verleden. De partner van dat besef is sociale cohesie, als instrument voor

hernieuwde natievorming onder de vlag van een gerevitaliseerd grand récit.67 Riemer Knoop, Kees

Ribbens, Willem Frijhoff en met hen nog vele anderen, pleiten dan ook voor een meerdimensionale

invulling van het erfgoed en ’40-’45. Deze zienswijze komt in een later hoofdstuk, Geschiedenis en

Nieuwkomers, aan bod.

Als laatste paragraaf in het onderdeel Denken over erfgoed wordt een typisch federaal Belgisch

probleem geschetst. De wet van 8 augustus 1988 betekende een belangrijke aanpassing inzake het

beheer en de bescherming van het onroerend erfgoed: hierdoor werd de bevoegdheid terzake

vanaf 1 januari 1989 overgeheveld van de gemeenschappen naar de gewesten.68 Als officiële reden

voor deze bevoegdheidsoverdracht werd de nauwe band aangegeven die er bestaat tussen de

ruimtelijke ordening en de stedenbouw enerzijds en de bescherming van het erfgoed anderzijds.

66 J. ART en E. VANHAUTE (red.), Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 19de en de 20ste eeuw, Gent: Centrum voor Geschiedenis Universiteit Gent - Mens & Cultuur Uitgevers Gent, 2003, p. 387. 67 R. KNOOP, op.cit., p. 21. 68 Belgisch Staatsblad, 13.08.1988, s.p.

Page 30: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

30

De ruimtelijke ordening en stedenbouw werden op dat ogenblik reeds geruime tijd beschouwd als

gewestmateries. Deze argumentatie gold uiteraard niet voor het roerend erfgoed: de bevoegdheid

hierover bleef verder aan de gemeenschappen toevertrouwd, in het kader van hun ruime

opdracht inzake cultuur.69 De traditionele absolute scheiding tussen onroerend materieel erfgoed,

roerend materieel erfgoed en immaterieel erfgoed die in Vlaanderen wordt gehanteerd, vindt hier

zijn oorsprong. Deze typologie is meestal bruikbaar, maar ze is niet strikt. Archeologie valt onder

onroerend erfgoed terwijl een archeologische site meestal uit onroerend en roerend erfgoed

bestaat. De site zelf kan onroerend zijn, maar de artefacten die er gevonden worden zijn roerend.

Bij het ontstaan van immaterieel erfgoed speelt mondelinge communicatie tussen verschillende

generaties een primordiale rol, maar bij het doorgeven van deze verhalen worden alsmaar meer

mediale dragers zoals boeken, cd’s, foto’s, etc. gebruikt. Hierdoor ontstaan steeds meer

mengvormen in een grijze zone die het materiële van het immateriële scheidt. Wat ooit

immaterieel was overleeft met andere woorden tegenwoordig vaak op een mediale drager. Een

verhaal dat grootmoeder vroeger uit haar hoofd vertelde, wordt nu voorgelezen uit een boek of zelfs bekeken op

DVD.70 De kunstmatige scheiding tussen roerend en onroerend erfgoed zou m.i. dan ook beter

teniet worden gedaan.

69 A. DRAYE, op.cit., p. 13. 70 S. VAN DER AUWERA e.a., op.cit., p. 19.

Page 31: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

31

3. Gedenktekens in de openbare ruimte

3.1. Waarom de focus op kleinere gedenktekens?

In een tijd waar de term ‘oorlogserfgoed’ voornamelijk de grote oorlogsmemorialen (van

Breendonk tot Auschwitz) aanduidt, lijkt het misschien niet zo voor de hand liggend om te

focussen op kleinere gedenktekens in minder bekende plaatsen uit de Tweede Wereldoorlog.

Waarom de focus verleggen van de high politics naar de low politics, van hoofdplaatsen naar obscure

kleine plaatsjes, van eersterangsactoren, naar tweede- of zelfs derderangsactoren? Een van de

redenen is dat de grote nationale memorialen eerder exceptioneel zijn, en dat hun geschiedenissen

soms ietwat misleidend zijn: niet iedereen werd weggevoerd, niet iedereen zat in een cel in

Breendonk. Een andere reden is dat in de huidige contemporaine culturele geschiedenis,

multivocaliteit en pluraliteit dé slagzinnen zijn geworden.71 Zoals in het inleidende hoofdstukje

Geschiedenis en Oorlog al werd geschetst, raakt oorlog het diepste in de mens. Hoe kunnen we dit

raken beter meten dan met de honderden oorlogsgedenktekens die in en rond kleine gemeenten

werden geplaatst? Als we ons verplaatsen, weg van de gekende grote plaatsen en gebeurtenissen

uit de Tweede Wereldoorlog, in een kleinschaligere context, krijgen we misschien een

genuanceerder beeld, dat zo dichter bij het verdriet van de plaatselijke bevolking en het dagelijkse

leven van toen kan staan. Ook Jay Winter wijst erop dat de analyse van fenomenen als

herinnering en herdenking het vruchtbaarst is vanuit een lokale invalshoek.72 Dergelijke

pluralistische aanpak heeft vele voordelen. Het maakt het mogelijk om bvb. nationale vormen

van herdenking te bekijken, zonder hierdoor verblind te geraken. Herinneringen zijn zowel

persoonlijk als sociaal: gedenkplaatsen, herdenkingssites werden niet enkel gecreëerd door een

natie, maar primordiaal door kleine groepen mensen die met hun verdriet geen blijf wisten.

Sommige gedenktekens zijn inderdaad grandioze, zelfbedienende memorialen; maar het merendeel

van de gedenktekens gaat verder dan het staatsgesponsorde triomfalisme en handelt over het

regionale, het lokale, het particuliere en de familiale realiteit van overlijden in oorlogstijd.73 De

kleine gedenktekens kunnen een antwoord bieden op de vraag hoe het gemeentebestuur en

diverse groepen in de gemeente omgingen (en nog steeds omgaan) met de herinnering aan de

oorlog. Oorlogsmonumenten begrijpen maakt het ons mogelijk beter te zien hoe

gemeenschappen tijdens en na de oorlog rouwden. Wat wordt gethematiseerd (het lijden van de

71 J. WINTER, op.cit., p. 136. 72 J. WINTER, “Forms of Kinship and Remembrance in the Afermath of the Great War”, in: J. WINTER en E. SIVAN, War and Remembrance in the Twentieth century, Cambridge: Cambridge University Press , pp. 40-60. 73 J. WINTER, Remembering War, p. 139.

Page 32: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

32

burgerbevolking of het offer van de soldaten)? Welke vormentaal (traditionalistisch of modern)

gebruikt men en wat is de betekenis daarvan? Zijn de monumenten ideologisch of religieus

geladen? Vanuit welke hoek kwam het initiatief voor de oprichting en wie zorgde voor de

financiering? Op welke plaats in de gemeente werden monumenten ingeplant? Verbond men de

oorlogservaring van de Tweede Wereldoorlog aan die van de Eerste Wereldoorlog of deed de

recentste oorlog de herinnering aan 1914-1918 geheel vervagen? Nam men de vormentaal van het

vorige conflict over of waren die symbolen door het politieke karakter van de Tweede

Wereldoorlog geheel onbruikbaar geworden?74 De inventaris die in deel II terug te vinden is,

probeert op een deel van deze vragen te antwoorden, maar ook in dit hoofdstuk worden al enkele

vragen opgelost.

3.2. Tussen ooggetuigen en erflaters, tussen herinnering en geschiedenis

De laatste generatie ooggetuigen van de Tweede Wereldoorlog is aan het uitsterven.

Ondanks de verbeterde ziekenzorg die voor hogere levensverwachting zorgt, maken

demografische ontwikkelingen dat onvermijdelijk. Het object van wat nu nog levende herinnering

is, zal het domein van de contemporaine geschiedenis verlaten en aan de wetmatigheden

onderhevig worden die de voltooide geschiedenis eigen zijn. Vergrote afstand in tijd en ruimte en

het ontbreken van ooggetuigen zullen het beeld van de traumatiserende periode en de reacties

daarop verzachten en zo de angel uit menig debat halen. “Maar tegelijkertijd zal een tegengestelde

beweging plaatsvinden”, waarschuwt Riemer Knoop. “De gemedieerde herinnering die aan de tweede en

volgende generaties is overgedragen, zal nieuwe gevoelige plekken raken, zo is de algemene verwachting. De

heilzame kracht van persoonlijke verwerking en nuance zal een minder mitigerende rol spelen dan bij de eerste

generatie het geval was. ‘Het viel best mee’ zal niet meer direct worden gehoord. De ‘oorlog na de oorlog’, in engere

zin, is dus vast nog lang niet over”.75 Omdat de rechtstreekse getuigen er straks niet meer zullen zijn, is

het noodzakelijk op te schrijven wat zij verteld hebben. Naast de verhalen van deze ooggetuigen,

zijn er echter ook de vele historische bronnen die de verhalen aanvullen en ons toelaten het beeld

‘echter’ te maken, het verhaal te ontdoen van mythes, zodat we ons een waarheidsgetrouw beeld

kunnen vormen.76 Op die manier kunnen we eventueel ook toekomstige conflicten over de

(politieke) invulling van de Tweede Wereldoorlog vermijden.

Hier raken we een van de kernthema’s aan die vandaag het historisch wetenschappelijke

veld beheersen: de verhouding tussen geschiedenis en herinnering. Herinnering wordt nogal eens

74 J. ART en E. VANHAUTE (red.), op.cit.,, p. 387. 75 R. KNOOP, op.cit., p. 9. 76 P. DEWEVER, 60 jaar bevrijding van België, Tienen: Uitgeverij Aqua Fortis, 2004, p. 15.

Page 33: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

33

in een waas van heiligheid gehuld en tegenover ‘de geschiedenis’ respectievelijk ‘de

geschiedwetenschap’ geplaatst. De herinnering (persoonlijk of collectief) komt overeen met de

‘levende traditie’. Daartegenover wordt geschiedenis neergezet als een papieren brouwsel van

geleerden. De dorre geschiedenis der academici, een verzameling feiten betreffende het verleden

zoals zij in de geschiedenisboeken wordt vastgelegd, geordend en verklaard, begint (in deze

gedachtegang) daar waar de levende traditie ophoudt.77 Of zoals Pierre Nora het verwoordde:

“Mémoire, histoire: loin d’être synonymes, nous prenons conscience que tout les oppose. La mémoire est la vie,

toujours portée par des groupes vivants et à ce titre, elle est en évolution permanente, ouverte à la dialectique du

souvenir et de l’amnésie, inconsciente de ses déformations successives, vulnérable à toutes les utilisations et

manipulations, susceptible de longues latences et soudaines revitalisations. L’histoire est la reconstruction toujours

problématique et incomplète de ce qui n’est plus. La mémoire est un phénomène toujours actuel, un lien vécu au

présent éternel ; l’histoire, une répresentation du passé”.78 Wat Nora en anderen bij dit alles onmiskenbaar

voor ogen zweeft, is het romantische beeld van een ‘primitief’, in zichzelf besloten stamverband,

een maagdelijke wereld, nog niet bezoedeld door de industrialisatie, het schrift en het

archiefwezen. Zo maken ze de facto de herinnering te mooi; en bovendien: ze maken de

geschiedenis te lelijk. Al met al hebben de individuele herinnering, de collectieve herinnering en

de geschiedschrijving veel meer gemeen dan sommige beschouwingen erover suggereren. Of

zoals Jos Perry het mooi omschreef: “Ze stollen of worden vloeibaar al naargelang de schommelingen in de

omgevingstemperatuur”.79 De mondelinge overlevering van ’40-’45 loopt stilaan op zijn einde.

Historische bronnen zullen nu, nog meer dan vroeger, deze periode in kaart brengen. De ultieme

overwinning van ‘geschiedenis’ op ‘herinnering’ in het kader van de Tweede Wereldoorlog?

Een originele manier om dit verleden te herconstrueren, is het bestuderen van ietwat

speciale historische bronnen: oorlogsgedenktekens. Soms direct tastbaar, soms ver van het oog

onttrokken; monumenten, of breder: gedenktekens, vind je overal en bestaan in allerlei soorten

vormen en maten. Reeds lang zijn ze een vertrouwd element in ons dagelijks leven, omdat ze

terug te vinden zijn in de stads- of dorpskern. Iedere stad, ieder dorp, zelfs vele wijken hebben

wel een monument opgericht ter nagedachtenis van hun slachtoffers van de Tweede

Wereldoorlog. De meeste gedenktekens werden opgericht op pleinen (vaak het centrale plein),

straathoeken en begraafplaatsen. Er werden eveneens gedenktekens aangebracht in kerken en

gemeentehuizen en andere officiële gebouwen of instellingen, zoals scholen. Ten slotte zijn er

77 J. PERRY, Wij herdenken, dus wij bestaan. Over jubilea, monumenten en de collectieve herinnering, Nijmegen: Uitgeverij Sun, 1999, p. 26. 78 P. NORA, “Entre Mémoire et Histoire”, in P. NORA (red.), Les lieux de mémoire I: La République, Parijs : Gallimard, 1984, p. XIX. 79 J. PERRY, op.cit., pp. 27-28.

Page 34: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

34

nog de oorlogssites en plaatsen die een specifieke rol hebben gespeeld tijdens de oorlog.80 Het

begrip ‘oorlogsgedenkteken’ krijgt in dit eindwerk een brede invulling: het gaat over

gedenkplaten, straatnamen, glasramen, kapellen, pleinen, triomfbogen, begraafplaatsen,… . Het

merendeel van deze gedenktekens zal echter onder de noemer van het feitelijke

‘oorlogsmonument’ vallen.81 De naam gedenktekens en monumenten worden in dit eerste grote deel

van de masterproef willekeurig door elkaar gebruikt.

3.3. Gedenktekens: een historisch overzicht tot de Tweede Wereldoorlog

Door de eeuwen heen hebben mensen en gemeenschappen van alle culturen steeds een

sterke behoefte gehad om bepaalde gebeurtenissen, feiten of personen in herinnering te brengen

en te behouden. Mondelinge en schriftelijke overlevering ontstonden, maar daarnaast werden ook

tekens en symbolen in duurzame materialen als steen, brons, klei,… aangebracht.82 Het oprichten

van monumenten ter herdenking van bepaalde personen of feiten is een fenomeen dat universeel

en van alle tijden is. Wie vroeger geld, macht en tijd genoeg had om de eigen nagedachtenis of die

van de familie of dynastie te cultiveren, zorgde niet zelden voor indrukwekkende bouwwerken.83

De oudste vormen zouden teruggaan tot de tijd van de Perzen, Grieken en later de Romeinen.84

De Egyptische piramides, Griekse standbeelden, Romeinse triomfbogen… zijn allemaal

bouwwerken die ons doen herinneren aan deze grote vervlogen periodes. Dichter bij ons kennen

we de praalgraven van de vorsten en bisschoppen die over onze streken heersten en die onze

kathedralen sieren. De standbeelden (bvb. dat van de hertog van Alva in het Antwerpen van het

ancien régime) getuig(d)en eveneens van de macht van de hoogste maatschappelijke klassen.

Sommige monumenten groeien uit tot bedevaartsoorden, zoals het graf van Mahatma Gandhi in

New Delhi of het Monument voor de Veteranen van Vietnam in Washington.85

Eerbetoon aan (rijke) doden is dus van alle tijden. Maar vooral de 19de eeuw is de eeuw bij

uitstek van de gedenktekens en de standbeelden. Mede onder invloed van de geniecultus worden

er in deze eeuw gedenktekens opgericht voor kunstenaars, geleerden, ontdekkers, priesters,… in

gebouwen, op pleinen en vooral ook in parken. Aan de andere groten der aarde, de staatslieden

en legeraanvoerders, wordt eveneens de gebruikelijke aandacht besteed. In feite ontstaat er een

80 M. JACOBS, Zij, die vielen als helden. Deel 1: Cultuurhistorische analyse van de oorlogsgedenktekens van de twee wereldoorlogen in West-Vlaanderen. Brugge: Provincie West-Vlaanderen, 1995, p. 55. 81 Oorlogsmonumenten zijn geklasseerd als onroerend erfgoed, cf. supra. 82 M. JACOBS, op.cit., p. 9. 83 F. SEBERECHTS, “Tot besluit”, in F. SEBERECHTS (ed.), Duurzamer dan graniet. Over Monumenten en Vlaamse beweging, Gent: Uitgeverij Lannoo, 2003, p. 171. 84 M. JACOBS, op.cit., p. 9. 85 F. SEBERECHTS, art.cit., pp. 171-172.

Page 35: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

35

regelrechte statuomanie, die reeds door de tijdgenoten als extreem werd ervaren.86 Vanaf de

Belgische onafhankelijkheid tot aan de Eerste Wereldoorlog zouden er zelfs 220 standbeelden

zijn opgericht in Vlaanderen.87 De negentiende-eeuwse statuomanie in Vlaanderen was, net als

elders in Europa, een typisch product van het door een intellectuele en sociale elite gedragen

cultuurnationalisme. Zij streefden dan ook per definitie een zekere verhevenheid na, die

misschien nog het best tot uiting kwam in de sokkel waarop de doorgaans klassiek vormgegeven

monumenten verrezen. De beelden weerspiegelden op die manier de elitaire conventies van de

sociale klasse waaraan zij hun bestaan hadden te danken.88 Maar de statuomanie zou niet beperkt

blijven tot de elite van het land: een nieuw soort oorlogsgedenktekens zou zijn intrede doen. De

oorlogen tijdens en na de Franse Revolutie en Napoleon brachten namelijk, naast een nieuw

nationaal bewustzijn, een nieuw type soldaat tevoorschijn.89 Waar het nieuwe accent doorgaans

enkel op het plaatsen van gedenktekens voor de bevrijdingsoorlogen van de diverse naties werd

gelegd - in Tienen wordt bvb. in 1830 een gedenkteken voor de ‘Strijders van 1830’ onthuld -,

krijgt de nu ook de gewone (burger)soldaat meer en meer aandacht. De Verenigde Staten gaan

Europa hierin voor.

De belangstelling voor de soldaat als individu, als burger, is in hoofdzaak een gevolg van

de gewijzigde samenstelling van de legers. De huurlingenlegers werden in de loop van de 19de

eeuw niet alleen in de Verenigde Staten, maar ook in Europa meer en meer aangevuld met of

vervangen door dienstplichtige burgers en beroepssoldaten, die vochten vanuit een bepaalde

overtuiging en met een patriottische ingesteldheid.90 Terwijl de huursoldaten van voorheen weinig

binding hadden met de zaak waarvoor ze vochten, mobiliseerden de Revolutie en de campagnes

van Napoleon vrijwilligers die door idealisme en patriottisme gedreven werden. Zowel de rol van

deze vrijwilligers als de invoering van de dienstplicht bracht verandering in de status van de

soldaat. Waren legers voorheen aangewezen op uitschot, vechtersbazen en avonturiers, de

moderne soldaat vertegenwoordigde de doorsneeburger; hij verdiende het respect en de

bewondering van zijn medeburgers.91 In een samenleving die voor het individu steeds

onpersoonlijker, ingewikkelder en restrictiever werd, kreeg de krijgsdienst, mede door de

mythevorming eromheen, voor menigeen iets aantrekkelijks. De oorlog tilde de enkeling uit de

anonimiteit, de chaos en de sleur. Hij maakte het leven spannend, zinvol, de moeite waard. Niet

86 M. JACOBS, op.cit., p. 10. 87 P. VERBRAEKEN, “Standbeelden in Vlaanderen”, in J. VAN LENNEP en P. BILLIOUW, De 19de eeuwse Belgische beeldhouwkunst, Brussel: Generale Bank, 1990, p. 171. 88 M. BEYEN, “Historische grootheid binnen handbereik. De Vlaamse Toeristenbond (VTB) als schepper van lieux de mémoire”, in F. SEBERECHTS (ed.), Duurzamer dan graniet. Over Monumenten en Vlaamse beweging, Gent: Uitgeverij Lannoo, 2003, p. 155. 89 J. PERRY, op.cit., p. 71. 90 M. JACOBS, op.cit., p. 10. 91 J. PERRY, op.cit., pp. 71-72.

Page 36: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

36

voor niets bleven oud-strijders elkaar opzoeken en herinneringen uitwisselen.92 De soldaat – de

dode soldaat, om precies te zijn – werd opgenomen in het pantheon van de natie.93 Dit nieuwe

verschijnsel wordt in West-Europa (en dus in Vlaanderen) pas echt na de Eerste Wereldoorlog

massaal waargenomen. Het kan een gevolg genoemd worden van de toenemende liberalisering en

democratisering in het Europese denken, waardoor het zelfs mogelijk werd om ook gedenktekens

op te richten voor één specifieke soldaat of persoon die zich tijdens de oorlog verdienstelijk had

gemaakt.94 De monumentale beeldhouwkunst kon niet langer aan de eisen van het moderne

nationalisme voldoen.

Sinds de Eerste Wereldoorlog werd herdenking echt een deel van het landschap. In Noord-

Frankrijk en Vlaanderen vindt men vandaag nog steeds sporen terug van verschrikkelijke, bijna

onvoorstelbare, menselijke verliezen van ’14-‘18, en van pogingen om de gevallen soldaten te

herdenken. Oorlogsmonumenten vindt men langs de weg op het platteland, in steden, gemeenten

en dorpen. Verspreid over het hele gebied vindt men zelfs nog grotere herinneringsites: de

kerkhoven van Verdun, de Marne, Passchendaele en de Somme.95 Maar ook letterlijk in het

landschap vindt men nog zichtbare littekens van de oorlog: met water gevulde kraters, roestige

prikkeldraad in ingestorte loopgraven, wegzakkende, met mos begroeide bunkers; en in menig

bos nog gevaarlijke blindgangers en onduidelijke stukken oud ijzer.96 Tijdgenoten kenden maar al

te goed de huiveringwekkende gebeurtenissen die zich daar hadden afgespeeld.

Na de Eerste Wereldoorlog kunnen we, aldus Mariette Jacobs, spreken van een soort van

monumentenijver. De opvallend grote belangstelling voor het herdenken van alle

oorlogsslachtoffers na de Eerste Wereldoorlog was en is nog steeds uniek te noemen. Ze leidde

niet alleen in Vlaanderen, maar ook in heel West-Europa tot een reeks initiatieven, waarvan de

oprichting van de talloze oorlogsgedenktekens wel het meest merkwaardig was.97 De meeste

steden, gemeentes, dorpen, families, oud-strijders,… lieten inderdaad na de oorlog een

monument oprichten waarop ze de namen van al hun omgebrachte stadsgenoten, familieleden,

vrienden… vermeldden. Dat was belangrijk voor de rouwverwerking bij de nabestaanden.98 De

inbreng van de (Vlaamse) overheid om deze ‘monumentenijver’ te kanaliseren en te

92 Ibid., p. 73. 93 G. MOSSE, Fallen Soldiers. Reshaping the memory of the world wars, New York: Oxford University Press, 1990, pp. 9-10 en 15-19. 94 M. JACOBS, op.cit., p. 10. 95 J. WINTER, Sites of memory, sites of mourning: the Great War in European cultural history, Cambridge: Cambridge University Press, 1995, p. 1. 96 C. en K. BRANTS, Levende herinnering: de oorlog die nooit ophield 1914-1918, Zaltbommel: Uitgeverij Aprilis, 2004, p. 10. 97 M. JACOBS, op.cit., p. 37. 98 D. VANACKER, Het 14-18 boek. De kleine Belgen in de Grote Oorlog, Zwolle: Waanders Uitgevers, 2006, p. 429

Page 37: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

37

reglementeren is heel beperkt gebleven, waarschijnlijk omdat deze beweging zo onverwacht

spontaan en massaal op gang was gekomen. Ook de eigen overheidsinitiatieven bleven gering in

aantal.99 De memorialen waren bedoeld “to suggest the dimensions of the disaster and the search for a

language within which to try to find some meaning in it”.100 Op deze wijze maakte de gemeenschap

duidelijk dat de slachtoffers niet voor niets gestorven waren. De collectieve uitingen, in steen

zowel als in ceremonieel, hielpen individuele mensen – moeders, vaders, echtgenotes, zonen,

dochters, medesoldaten – de feiten te aanvaarden.101 Zo komen we tot de tweede functie, de

eigenlijke oerfunctie, die oorlogsgedenktekens hebben: de rouwfunctie. Rouwen, of in een

andere optiek ‘herdenken’, betekent vanzelfsprekend een moment van vereenzelviging met

diegene die herdacht wordt. Men herdenkt vooral die doden, die voor het eigen bestaan of de

eigen zaak van belang waren. Dat geldt speciaal voor hen, die voor deze zaak zijn gestorven of

omgebracht zijn. Dan wordt herdenken tevens een schuldaflossing vanuit het besef dat zonder

hun offerdood het eigen leven armer of moeizamer zou zijn geweest. Tevens houdt

dodenherdenking een opdracht in: zij verplicht datgene, waarvoor de doden, vrijwillig of niet, het

leven lieten, trouw te blijven opdat hun offer niet tevergeefs is geweest.102 Pacifistisch of

antimilitaristisch zijn oorlogsmonumenten in de regel niet; wel komen ze tegemoet aan de

gevoelens en behoeften van de nabestaanden. En dat zijn mensen die iedereen in een kleine

lokale gemeenschap kent. De vormentaal van het monument mag nog zo abstract en algemeen

zijn (een obelisk, een kruis,…), de namen die erin gegraveerd staan, zijn die van hun doden. Het

zijn dus ook, voor iedereen zichtbaar, de namen van de families die rouwen.103 Een

oorlogsmonument dat bvb. gesneuvelde soldaten herinnert, wordt bij deze functie aldus verengd

tot enkel en alleen een ‘begrafenisplaats’.

De miljoenen doden die de oorlog van ’14-’18 had geëist, zorgde ervoor dat identificatie

van al die doden onbegonnen werk was. Toen de kanonnen eindelijk zwegen, werd het ‘graf van

de onbekende soldaat’ in diverse landen de plaats waar de nationale herdenkingsrituelen op

Wapenstilstandsdag zich concentreerden. De eerste landen die een dergelijk grafmonument

schiepen, waren Engeland en Frankrijk. De cultus rond de ‘onbekende soldaat’ onderstreepte dat

militaire rang er niet toe deed.104 Oorlog wiste de ‘normale’ scheiding tussen personen van

99 M. JACOBS, op.cit., p. 37 100 J. WINTER, Sites of memory, sites of mourning, p. 8. 101 Ibid., p. 94 e.v. 102 H. VON DER DUNK, Voorbij de verboden drempel. De Shoah in ons geschiedbeeld, Amsterdam: Uitgeverij Ooievaar, 1999, p. 13. 103 J. PERRY, op.cit., p. 77. 104 J. PERRY, op.cit., p. 75.

Page 38: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

38

verschillende rang en stand uit; oorlog werd de bron van verbroedering, van een echte nationale

gemeenschap.105

De monumenten en rouwplaatsen dienden dus in eerste instantie om het verdriet en de

pijn die men had, te vertalen. Slachtoffers en gebeurtenissen van de oorlog werden zo herdacht

en gunden de nabestaanden een soort van rust. Die rust vonden ze in het feit dat, door deze

monumenten, de slachtoffers uiteindelijk erkend werden. De ‘zoektocht of strijd om erkenning’ is

afkomstig van Hegel en Hegels niet-materialistische beschrijving van de geschiedenis. Het

concept erkenning werd reeds beschreven in het boek Staat door Plato, die hierin aangaf dat de

ziel uit drie delen bestaat: een verlangend deel, een redenerend deel en een ‘bezielend’ deel, de

thymos. Mensen zoeken de erkenning van hun eigen waarde of die van de mensen, dingen of

principes waaraan zij waarde toekennen.106 Toch speelden er dikwijls heel wat andere belangen

mee dan enkel en alleen de zuivere bedoeling om de doden te herdenken en te erkennen.

Belangen die zelfs bepalend geweest zijn voor het al of niet oprichten van een gedenkteken.107

Ondanks het spontane en diepdoorleefde van de monumentenijver kwamen er bij de

oprichting van de gedenktekens toch heel wat spanningen op politiek, ideologisch en religieus

vlak aan de oppervlakte, met als twee opvallendste factoren de toenemende wil tot ontvoogding

in Vlaanderen en de sterke religieuze aanwezigheid in West-Vlaanderen.108 Sprekend voorbeeld

van het eerstgenoemde fenomeen is de bekende IJzertoren in Diksmuide. De West-Vlaamse

provinciale overheid had graag een ‘provinciaal gedenkteken’ opgericht. Vanaf 1920 werden er

uiteenlopende voorstellen gedaan, gaande van de herinrichting van de oude St.-Pieterskapel te

Brugge over een utilitair gebouw, tot een Dodentoren aan de Hoge Brug in Kaaskerke. Op 13

september 1925 werd aan de Hoge Brug zelfs de eerste paal ingeheid. Voorzitter H. Brutsaert

stelde dat dit een gedenkteken moest worden dat de heldenmoed blijvend zou herdenken. Maar

het gedenkteken kwam er niet. Het werd, na de nieuwe provincieraadsverkiezingen, afgewezen

door de pas toegetreden Vlaams-nationalisten met als argumentatie: ‘dat de maatschappij meer

heeft aan een bestemming van algemeen nut dan aan een monument.’ Eén van de onderliggende

bedoelingen van de Vlaamsgezinden was echter, en dit werd verwoord door de Vlaamse

voorvechter J. Leuridan, dat men in de plaats van deze Dodentoren liever een groot kruis voor de

echte dodenverering zag oprijzen, zodat het comité voor de Bedevaarten naar de IJzer over een

eigen Vlaams gedenkteken zou kunnen beschikken. Dit plan slaagde en de IJzertoren werd

opgericht op enige afstand van de plaats waar de provinciale Dodentoren moest komen.109

105 G. MOSSE, op.cit., pp. 93-95. 106 F. FUKUYAMA, Het einde van de geschiedenis en de laatste mens, Amsterdam: Olympus, 1999, pp. 18-19. 107 M. JACOBS, op.cit., p. 33. 108 Ibid., p. 37. 109 Het volledige verhaal vindt men terug in M. JACOBS, op.cit., p. 21 e.v.

Page 39: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

39

3.4. Gedenktekens: een historisch overzicht vanaf de bevrijding in ‘44

Als we 1945 met het interbellum vergelijken op het vlak van gedenktekens, zien we dat er

voornamelijk sprake is van continuïteit tussen de twee periodes. Na 1945 bleef de elfde

november bvb. de dag van de dodenherdenking. De oud-strijders van ‘40-‘45 liepen op elf

november gewoon achter de stoet van oud-strijders van ‘14-‘18 aan.110 Of, letterlijk af te lezen

van het gedenkteken, de namen van de slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog werden soms

toegevoegd aan de slachtofferlijst op een bestaand gedenkteken uit de Eerste Wereldoorlog. Wel

is het zo dat de statuomanie die het interbellum tekende, veel minder aanwezig was na 1945. Dit

valt mijns inziens te verklaren door een viertal grote aspecten.

Eerst en vooral was het landschap al rijkelijk voorzien van gedenktekens. Het was met

andere woorden praktischer (en goedkoper) om gewoon enkele namen toe te voegen aan het

slachtofferlijstje van de Eerste Wereldoorlog. Dat dit massaal gebeurde, bewijst Mariette Jacobs

in haar inventaris van de oorlogsgedenktekens in West-Vlaanderen. Zij inventariseerde maar liefst

863 gedenktekens van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog, verspreid over heel West-

Vlaanderen. Het totaal voor de (specifieke en gedeelde!) gedenktekens van de Eerste

Wereldoorlog bedraagt in haar werk 692 en dat van de Tweede Wereldoorlog 383. Na de Tweede

Wereldoorlog werden, volgens de in haar onderzoek opgenomen voorbeelden, 171 volledig

nieuwe gedenktekens opgericht. Aan 212 gedenktekens van de Eerste Wereldoorlog werden de

namen van de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog toegevoegd. 480 gedenktekens werden

dus niét hergebruikt. Hieruit kan dus geconcludeerd worden dat de belangstelling en het

enthousiasme om de doden door middel van een monumentaal gedenkteken te herdenken

beduidend hoger lag na de Eerste Wereldoorlog dan na de Tweede Wereldoorlog.111

Maar los van het voorhanden zijn van bestaande gedenktekens, is er nog een tweede

reden waarom de monumentenijver na 1945 binnen de perken bleef. Zoals Jay Winter het

schreef: “There is a sense in which the dead of the two world wars formed one community of the fallen. But in

time both the political character of the Second World War and some of its horrific consequences made it impossible

for many survivors to return to the languages of mourning which grew out of the 1914-18 war when they tried to

express their sense of loss after 1945. The sources of this rupture are not hard to find. Many of the commemorative

forms created after 1918 were intended to warn; when the warning was not heard, when the Nazis forced war upon

reluctant Western European democracies in 1939, that message of hope, of using the witness of those who had

110 P. LAGROU, “Herdenken en vergeten. De politieke verwerking van verzet en vervolging in Nederland na 1945”, in: Spiegel Historiae, 29 (1994), p. 111. 111 M. JACOBS, op.cit., pp. 39-42.

Page 40: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

40

suffered during the war to prevent its recurrence, was bound to fade away”.112 De hoop die er nog was na de

Eerste Wereldoorlog - dat soortgelijke catastrofe zich niet meer kon herhalen en dat ze enkel als

les voor de toekomst werd meegedragen - werd door het Derde Rijk en zijn daden letterlijk aan

diggelen geslagen. Wat had het voor nut om gedenktekens op te richten als er niemand was die

wilde luisteren? Het is dan ook niet verwonderlijk dat net na de Tweede Wereldoorlog meer en

meer mensen hun toevlucht zochten in de existentiële, nihilistische filosofie in plaats van

gedenktekens op te richten. Hoewel hij zelf ‘het nihilisme’ als term niet gebruikte, kan Max

Stirner (1805-1856) als één van de grondleggers van deze stroming worden beschouwd. Kort

samengevat komt het nihilisme van Stirner erop neer dat alle traditionele waarden van de

geschiedenis op de helling worden gezet en dat alleen het eigen Ik als laatste geponeerd wordt.

Iedereen houdt zich dus bezig met ‘zijn eigen zaak’. Het nihilisme in de strikte zin van het woord

was een soort materialisme dat gepaard ging met een revolte tegen de bestaande sociale orde,

waarbij elke autoriteit zowel van de Staat, de Kerk als de familie genegeerd werd.113 Deze

toevlucht naar het nihilisme kan ook in een ruimer, internationaal kader worden bekeken. Tijdens

en na de Tweede Wereldoorlog ontstonden er namelijk staten met een nieuwe orde van grootte,

de ‘supermachten’ van de Verenigde Staten en de USSR. Zij schoven op naar de top van de

hiërarchie van staten en drongen daarbij de kleinere Europese staten met beperktere militaire en

economische middelen naar een tweederangspositie. Dat vormde een directe aantasting van de

oude Wij-identiteit van hun inwoners, een druk die nog toenam toen deze staten hun kolonies

verloren. Onder deze knagende druk kozen steeds meer mensen en landen partij voor een van de

twee supermachten, hetgeen een verbreding inhield van perspectief en van identificatie. Vanaf de

eerste helft van de jaren zestig kwam er een collectieve emancipatie van groepen lager geplaatsten

op gang, waardoor de meest opvallende en dominante maatschappelijke druk van onder kwam,

van sociaal stijgende groepen. De jaren zestig en zeventig waren decennia van emancipatie en

verzet waarin een sterke verandering in de wij–ik balans naar het Ik plaatsvond.114

Vermeldenswaardig is het feit dat ook de NSDAP deels zijn inspiratie haalde bij de ideeën van

het nihilisme, zij het dan dat van Friedrich Nietzsche (1844-1900) en zijn concept van de

Übermensch. Hoewel Nietzsche een hevige tegenstander was van het antisemitisme, was Adolf

Hitler toch een grote bewonderaar van zijn werken.115 Het mag duidelijk zijn dat dit klimaat,

grotendeels op het eigen Ik gericht, niet de behoefte schiep om in groten getale gedenktekens op

te richten.

112 J. WINTER, Sites of memory, sites of mourning, p. 9. 113 J. BRAECKMAN, Geschiedenis van de wijsbegeerte, Gent: Universiteit Gent, 2004, pp. 140-141. 114 C. WOUTERS, “The Quest for new rituals in dying and mourning: changes in the We-I balance”, in: Body & Society, 8 (2002), s.p. 115 J. BRAECKMAN, op.cit., pp. 182-186.

Page 41: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

41

Een derde reden voor de minder productieve monumentenbouw na 1945 was de aard van

de oorlog zelf. Terwijl het Belgische leger in 1914-1918 een vier jaar lange stellingenoorlog

uitvocht, werd het nu tijdens een achttiendaagse veldtocht in mei 1940 verslagen. Het snelle

Duitse offensief, met een spoedige bezetting van het gehele Belgische grondgebied, noopte de

koning en de regering op 28 mei 1940 tot de ‘capitulatie’. De Duitse Blitzkrieg – snelle, op enkele

punten geconcentreerde aanvallen met inzet van alle technische potentieel – verving de

hersenloze massale slijtageslagen van de Eerste Wereldoorlog en mondde uit in een

bezettingsoorlog.116 Dat de Tweede Wereldoorlog ook in andere aspecten grondig verschilt met

de Eerste, lijkt duidelijk. Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren er bvb. verscheidene motieven

om als jongeman in het oorlogsgeweld mee te stappen: patriottisme, de zoektocht naar de zin van

het leven, liefde of avontuur en zogenaamde mannelijke idealen. Sommige van deze motieven

bleven ook aanwezig tijdens '40-'45. De mannelijke kwaliteiten die een soldaat doorgaans kreeg

toegeschreven, werden ook toen geïdealiseerd, zeker als legers elkaar bekampten. En toch was

deze oorlog anders dan die van '14-'18. "The wholesale destruction of cities and towns, the wholesale

massacre of civilians as a part of warfare, and the use of new technologies gave different dimensions to the latest

world war.", schrijft George Mosse.117 Uiteraard vielen er ook burgerslachtoffers tijdens de Eerste

Wereldoorlog, maar de schaal waarop dit gebeurde, was beduidend kleiner. De burgerlijke

betrokkenheid nam zo heel andere dimensies aan. De vreselijkheden en massamoorden die

begaan werden op joden en bevolkingsgroepen uit Oost-Europa, en soms ook op politieke

gevangenen of krijgsgevangenen, werden bovendien gepleegd in naam van het Nationaal

Socialisme, ten gevolge van zijn ideologie en doelen, vertegenwoordigd door een grote groep van

de Europese burgerbevolking. Want het waren niet enkel de Duitsers die de nazi-ideologie

aanhingen: van 1941 tot 1944 meldden zich bvb. alles samen zo'n 125.000 West-Europeanen,

200.000 Oost-Europeanen, Baltische volkeren en Russen vrijwillig aan bij de Waffen SS, de

militaire vleugel van de SS.118 Burgers speelden dus wel degelijk een grotere rol dan bij de Eerste

Wereldoorlog: zowel als slachtoffers en als daders. Door de verschillende aard van oorlog die

beide Wereldoorlogen zijn, lijkt het dan ook voor de hand te liggen dat beide een andere

herinneringscultuur in het leven riepen. Terwijl de herdenkingen na de Eerste Wereldoorlog nog

als uitlopers van de 19de eeuw kunnen worden gezien, is dat bij de herdenkingen van de Tweede

Wereldoorlog allerminst het geval. “In the 1939-45 conflict, more than a half of the approximately 50

million people who died directly as a result of hostilities were civilians; and the ways millions of innocent people

116 H.W. VON DER DUNK, De verdwijnende hemel. Over de cultuur van Europa in de twintigste eeuw – deel 2, Amsterdam: Meulenhoff, 2000, pp. 148-149. 117 G. MOSSE, op.cit., p. 201. 118 H. HÖHNE, Der Orden unter dem Totenkopf. Die Geschichte der SS, Gütersloh, 1967, p. 426.

Page 42: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

42

perished were new”, schrijft Winter.119 Slachtoffers van luchtbombardementen, razzia’s, mijnen,

concentratiekampen, vernietigingskampen, atoombommen… waren bijna allemaal burgers. De

Belgische soldaat komt hier dus niet echt aan te pas: wie toch wilde vechten tegen de Duitse

overheerser, moest in het verzet treden. Het echte oorlogsgeweld ging Vlaanderen voorbij en zou

pas terugkeren bij de bevrijdingsopmars. Na de oorlog was er logischerwijze, afgezien van de

bevrijdingslegers, minder plaats voor soldatenheroïek op de gedenktekens. Bovendien leek het

wereldwijd zo dat er geen enkele adequate manier meer bestond om de gruwelijkheid en de schaal

van de wreedheden (op onschuldige burgers) uit 1939-1945 uit te drukken.120 Zoals Julia Kristeva

had waargenomen ondermijnde “the Second World War … the very symbols through which meaning – any

meaning – could be attached to the ‘cataclysm’ of war”.121 Mijns inziens is soortgelijke visie gevaarlijk met

betrekking tot gebeurtenissen als 1940-1945, want zo kan de Tweede Wereldoorlog tot iets

onbegrijpelijks, iets onverklaarbaars worden. Dit gebeurde in joodse kringen al met de Shoah.

Reeds in de jaren vijftig en zestig werd deze als uniek gezien omdat ze zogenaamd onbegrijpelijk

was. Iedereen die over de holocaust sprak, had die op dat moment ook meegemaakt. “Ooggetuigen

hebben het nu eenmaal altijd moeilijker om alles correct in zijn (historische) context te zien. De neiging om eigen

ervaringen als uniek en niet-communiceerbaar te interpreteren is wijd verspreid. En die neiging neemt natuurlijk toe

met de extremiteit van de ervaringen”, aldus Gie van den Berghe.122 Geleerden als Isaac Deutscher en

Elie Wiesel hadden geen enkele hoop om nog ooit tot een ‘historisch begrijpen’ van de nazi-

terreur te komen. Zij besloten dat het meest toepasselijke antwoord ‘stilte’ was.123 De holocaust

was een absoluut novum, een mysterie zonder naam, onbegrijpelijk, onbeschrijfelijk en

onovertrefbaar.124 Tot op vandaag leeft het uniciteitsdebat nog steeds voort in wetenschappelijke

kringen, wat soms verschrikkelijke gevolgen met zich meebrengt.125 Met dit voorbeeld over de

uniciteitskwestie van de holocaust, mag het duidelijk zijn dat de Tweede Wereldoorlog wél

begrepen kan (en moet) worden.

Een vierde en laatste reden waarom er minder oorlogsgedenktekens werden geplaatst, is

van sociaal-economische aard. Na de Tweede Wereldoorlog had men veel meer belangstelling

voor de economische heropleving en voor praktische en nuttige doelstellingen. Er gingen

nadrukkelijker stemmen op om in de plaats van oorlogsgedenktekens, ‘initiatieven van sociale

119 J. WINTER, Sites of memory, sites of mourning, p. 9. 120 Idem. 121 Idem. 122 G. VAN DEN BERGHE, De Uitbuiting van de Holocaust, Antwerpen: Houtekiet, 1990, p. 154. 123 G. ROSENFELD, “The Politics of Uniqueness: Reflections on the Recent Polemical Turn in Holocaust and Genocide Scholarship”, in: Holocaust and Genocide Studies, 13 (1999), 1, Oxford: University Press, p. 30. 124 G. VAN DEN BERGHE, op.cit., p. 140. 125 Zie hiervoor ondermeer twee boeken van Norman Finkelstein: De Holocaust Industrie, Gent: Globe, 2000, 158 p. en De drogreden van het antisemitisme: Israël, de VS en het misbruik van de geschiedenis, Gent: Globe, 2006, 288 p.

Page 43: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

43

aard’ te nemen, zoals het bouwen van sociale woningen voor oorlogsinvaliden of –weduwen, het

oprichten van klinieken,… . Steden die vernield waren, moesten heropgebouwd worden, het

economische leven moest terug tot bloei komen… en bovendien: de Koude Oorlog stond voor

de deur sinds de Conferenties van Jalta en Potsdam. Het Westen moest zich zo snel mogelijk

wapenen tegen het Rode Gevaar uit Moskou: het had geen zin meer om stil te blijven staan bij

het oorlogsverleden. Oorlogen (uit het verleden) mogen dan ook meestal de hedendaagse

zielsrust niet verstoren. Tolstoj en Nietzsche verwezen al naar die algemene regel in hun werk: ze

stelden dat na vreselijke gebeurtenissen vaak een ontraumatiserende en duidelijke voorstelling van

de feiten wordt geconstrueerd; een voorstelling echter, die vaak ‘leugenachtig’ zou zijn. Dat deze

voorstelling desalniettemin wordt aanvaard (vaak ondanks tegenspraak met het geheugen) valt te

verklaren door het feit dat men na een trauma niet in de eerste plaats op zoek gaat naar

waarachtigheid, maar naar opluchting en geruststelling.126 En hoe kon men beter ‘gerustgesteld

worden’ dan door niet meer herinnerd te worden aan dat gruwelijk recente verleden? Duitsland

was nu bovendien niet meer de vijand, maar een strategische partner in de Koude Oorlog.

Confrontatie moest vermeden worden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er ook nu geen

belangrijke taak was weggelegd voor de overheid bij het oprichten van memorialen. De eerste

jaren na de Tweede Wereldoorlog kunnen oud-strijderverenigingen, gemeentebesturen,

plaatselijke comités en de militaire verbroederingen de drijvende dynamiek achter de initiatieven

genoemd worden.127

Hoewel de monumentenrage van na de Eerste Wereldoorlog dus niet wordt overtroffen

na 1945, mag men de dynamiek van de monumentenbeweging toch niet onderschatten. De

hernieuwde belangstelling voor de concepten ‘oorlog’ en ‘genocide’ aan het eind van de jaren

tachtig en het begin van de jaren negentig (onder invloed van de Historikerstreit, de opkomst van

extreem-rechts in West-Europa, de toenmalige burgeroorlogen en genociden…), zorgde ervoor

dat het aantal gedenktekens de laatste twee decennia van de twintigste eeuw wereldwijd gestaag

groeide.128 Bovendien liet de Tweede Wereldoorlog ook zijn concentratie-, werk-, en

vernietigingskampen achter. De kampen van Auschwitz, Sobibor, Dachau, of dichter bij ons, het

Fort van Breendonk en de Dossinkazerne in Mechelen, zijn op zich al grote gedenktekens voor

de slachtoffers van 1940-1945. De Tweede Wereldoorlog maakte de facto een einde aan het

traditionele herdenken en rouwen dat nog bestond na de Eerste Wereldoorlog. Voor 1939, voor

de dodenkampen en de nucleaire bommen, konden de meeste mannen en vrouwen nog putten

126 E. RUNIA, Waterloo Verdun Auschwitz. De liquidatie van het verleden, Amsterdam: Meulenhoff, 1999, p. 190. 127 M. JACOBS, op.cit., p. 13 en 34. 128 M. GILBERT, Never again - a history of the Holocaust, New York: Universe Publishing, 2003, pp. 164-165.

Page 44: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

44

uit hun traditionele culturele achtergrond om hun verwondering, boosheid, pijn en verdriet uit te

drukken. Na 1945 was dit niet meer mogelijk, omdat men zoiets (weggevoerde familieleden,

extreme collaboratie,…) nog nooit had meegemaakt.129 Dit leidde onvermijdelijk tot psychische

schade: met concentratie- en vernietigingskampen hadden artsen natuurlijk nog geen ervaring.130

3.5. De verschillende functies van het oorlogsgedenkteken

Naast de kernfunctie van ‘rouwen’, met in haar zog de herdenkingsfunctie en de

schuldaflossing ten opzichte van de overledenen, en de patriottische functie die eerder al onder

de loep werden genomen, onderscheid ik nog enkele andere functies. Een esthetische functie,

hoewel niet altijd van toepassing op oorlogsmonumenten, en een didactische functie. De

esthetische functie van het monument gaat dan voornamelijk over ‘het monument als kunstwerk’:

de kunstwaarde en het artistieke niveau van het gedenkteken. De didactische functie houdt in dat

de beelden een verhaal vertellen waarvan de opvoedkundige waarde telt. Het monument

waarschuwt – nie wieder – de passant om dergelijke misdaden en moorden niet meer te begaan. De

didactische functie verschilt van de patriottische functie doordat eerstgenoemde zich meer richt

op het individu en laatstgenoemde zich eerder richt op het volledige volk (nationalisme), waarbij

een positieve collectieve overtuiging (‘wij’) zwart-wit tegenover een negatieve overtuiging (‘zij’)

wordt geplaatst. Een strikt onderscheid tussen de twee functies valt echter niet te maken. Bij de

didactische functie van het monument leunen we dicht aan bij Friedrich Nietzsche’s opvatting dat

de geschiedenis het leven en de toekomst moet dienen.131 Nietzsche ziet de geschiedenis (en de

oorlogsslachtoffers) hierbij echter als ballast. Walter Benjamin daarentegen neemt het op voor de

ontelbare slachtoffers van historische ongerechtigheid. Hij verdedigt de anamnestische solidariteit

tussen de levenden en de doden. Hij stelt dat de levende generaties zich moeten richten op de

voorgaande generaties bij hun streven naar gerechtigheid.132

Een vierde, grotere functie die het monument uitoefent is de herdenkings- of

herinneringsfunctie. Deze functie ondergroef logischerwijs de rouwfunctie. Dit was trouwens

een algemene ontwikkeling in de Vlaamse rouwcultuur. Vanaf de jaren zeventig en tachtig

verdween het bidprentje stilaan en werd het meer en meer vervangen door een

herinneringsprentje. De aanhef ‘laat ons bidden voor’ werd vervangen door ‘ter herinnering’.

‘Bidprentje’ werd zo een anachronistische benaming, aangezien het zielenheil van de doden niet

129 J. WINTER, Sites of memory, sites of mourning, p. 9. 130 J. WITHUIS, op.cit., p. 19. 131 B. BEVERNAGE, “Time, Presence and historical injustice”, te verschijnen in History and Theory, p. 1. 132 B. BEVERNAGE, art. cit., pp. 2-3.

Page 45: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

45

meer centraal stond, maar de herinnering bij de levenden. Het perspectief werd verschoven van

de overledene naar de nabestaande.133 Deze evolutie geldt eveneens bij oorlogsgedenktekens. Dat

de rouwfunctie vandaag de dag zo goed als verdwenen is, is uiteraard ook logisch. Enkel de

laatste ooggetuigen van de Tweede Wereldoorlog kunnen nog echt om hun vrienden,

familieleden, stadsgenoten… rouwen. Toch valt de rouwfunctie niet los te koppelen van de

herdenkingsfunctie: rouwende mensen vonden ook troost in de gedachte dat hun overledenen

later zouden herdacht worden door andere mensen. In deze optiek keren we terug naar Nora’s

lieux de mémoire, sites van herinnering die als functie hebben de houders te zijn van het collectieve

monumentale verleden. What we call memory today, is therefore not memory, but already history.134 We

kunnen ons de Tweede Wereldoorlog inderdaad niet ‘herinneren’, om de simpele reden dat we

die nooit hebben meegemaakt. Enkel de generatie van ‘bij de Tweede Wereldoorlog betrokkenen’

kan dit nog, steunend op hun geheugen. Memory werd en wordt overigens doorgaans als anti-

historisch gezien. Pierre Nora ziet ‘geheugen’ als een hedendaags fenomeen, waar geschiedenis

kritisch tegenover staat en immer wantrouwig. Löwenthal spreekt eerder van een geheugen dat

een hedendaagse functie geeft aan het verleden en dus kans maakt verward te worden met

geschiedenis. Novick beschouwt geheugen dan weer als een ahistorisch gegeven, dat feiten uit het

verleden een hedendaags karakter toeschrijft, wat dan in contrast staat met het, in zijn ogen

correcte, historische bewustzijn.135 Maar wat nu met Nora’s collectieve monumentale geheugen?

Kunnen we zomaar spreken dat de Tweede Wereldoorlog in ons collectief geheugen zit? Kunnen

we de individuele geheugens opentrekken naar het collectieve geheugen?

Michael Schudson komt tot de conclusie dat de meeste mensen ‘geheugen’ zien als de

eigendom van de individuele geest. Hij spreekt dit tegen door te stellen dat ‘geheugen’ een

veranderlijke collectie van materiële artefacten en sociale praktijken is, hetgeen dus niet kan

beperkt worden tot één individu. ‘Memory’ is dus eerder een structureel fenomeen dan een

individueel.136 Funkenstein waarschuwt ons dat we ‘collectief geheugen’ voorzichtig moeten

gebruiken, aangezien enkel individuen in staat zijn ‘te herinneren’, maar concludeerde dat collective

memory nuttig is, gezien herinneren voorkomt binnen sociale contexten van environment and

discourse.137 Hierbij past ook de opvatting van Jay Winter die stelt dat collectief geheugen “…rarely

[is] what the state tells us to remember. There are always too many people who construct their own narratives which

are either at a tangent to those constructed by politicians or their agents, or which are totally inconsistent with what

133 J. BLEYEN, De dood in Vlaanderen. Opvattingen en praktijken na 1950, Leuven: Davidsfonds, 2005, p. 86. 134 G. SPIEGEL, “Memory and history. Liturgical time and historical time”, in: History and Theory, 4 (2002), p. 160. 135 M. PHILIPS, “History, memory and historical distance”, in: P. SEIXAS, Theorizing historical consciousness, Toronto: University of Toronto Press, 2004, pp. 90-91. 136 K. KLEIN, “On the emergence of memory in historical discourse”, in: Representations, 69 (2000), p. 130. 137 Ibid., p. 133.

Page 46: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

46

the state wants us to believe happened in the past”.138 De meest gebruikte strategie om de sprong van

individueel geheugen naar sociaal, cultureel, collectief, publiek geheugen te rechtvaardigen, is

door memory te identificeren met een verzameling van gebruiken of materiële artefacten. Wanneer

men memory als volgt gaat definiëren, krijgt het een eerder empirisch karakter, dat zich beter leent

voor historisch onderzoek.139 Zo komen we tot een zesde functie van oorlogsgedenktekens:

gedenktekens als dragers van het collectieve geheugen. Deze functie is uiteraard sterk gelieerd

aan de herdenkings- of herinneringsfunctie.

Een zevende functie die het oorlogsgedenkteken heeft, is een (negatief?) buitenbeentje:

een toeristische functie. Zoals eerder al gezien onder het hoofdstuk Denken over erfgoed, bestaat er

iets als erfgoedtoerisme. Stellen dat het gewone dorps- of stadsmonument niet veel toeristen zal

lokken, is een open deur intrappen. Het zou echter hypocriet zijn om deze functie hiervoor links

te laten liggen, want als we op een hoger niveau kijken (provinciaal - nationaal - internationaal),

lijken de kaarten ietwat anders te liggen. De provincie West-Vlaanderen verwelkomt elk jaar nog

(tien)duizenden toeristen in de Westhoek. Hoewel het hier voornamelijk restanten en kerkhoven

van de Eerste Wereldoorlog betreft, is de inslag toch hetzelfde. Chrisje en Kees Brants nemen

zelfs het woord ‘slagveldtoerisme’ in de mond als ze dit fenomeen bespreken. Tegenwoordig

worden bij de reisaanbiedingen op het internet belangrijke vakantieattracties in één adem

genoemd met de slagvelden van WO I: Het Britse Leger Holidays adverteert met reizen naar

‘Europe, Disneyland Paris and the Battlefields of the First World War’.140 Het Nationaal Gedenkteken van

het Fort van Breendonk bvb. wordt jaarlijks overspoeld met schoolkinderen die het gruwelfort

(moeten) bezoeken. Hordes kinderen verdringen zich nu in de vroegere folterkamer in de kelders

van Breendonk om naar het verhaal te luisteren van de gids. Is dit dan een slechte evolutie?

Enerzijds wel: de intieme, ontluisterende ontdekking van het fort wordt hierdoor stokken in de

wielen gestoken. Anderzijds niet: kinderen die misschien nooit een dergelijke instelling zouden

bezoeken, komen er hier nu wél mee in aanraking. Ook internationaal gezien worden de

wereldoorlogen af en toe in een toeristisch daglicht geplaatst. Het federaal gemandateerd en

bekostigd holocaustmuseum in Washington DC is hiervan een goed voorbeeld. Naast het

museum vindt men het grote Washington Mall terug. Bovendien is het bijzonder vreemd dat hier

geen museum staat dat de misdaden uit de Amerikaanse geschiedenis herdenkt. Stel je de loeiende

beschuldigingen van hypocrisie eens voor indien Duitsland in Berlijn een nationaal museum zou

bouwen waar niet de genocide door de nazi’s herdacht werd, maar de Amerikaanse slavernij of de

138 J. WINTER, Remembering War, p. 277. 139 K. KLEIN, art.cit., p. 135. 140 C. en K. BRANTS, op.cit., p. 35.

Page 47: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

47

uitroeiing van de inheemse Amerikanen.141 Finkelstein ziet hier een joods complot in, ik plaats dit

museum onder de noemer van het holocausttoerisme. Ook het kleine Poolse stadje Oswiecim is

trouwens uitgegroeid tot een toeristische trekpleister na 1945…

141 N. FINKELSTEIN, De Holocaust Industrie, Gent: Globe, 2000, p. 63.

Page 48: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

48

“Het heden is een proces waarbij het verleden en de toekomst als getuigen worden gedagvaard.”

[Eugene O’Neill]

Page 49: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

49

HET HEDEN CASESTUDIES

1. Toelichting bij de inventaris

Opzet

Schrijven over iets zonder er zelf, ter plaatse, kennis van genomen te hebben, is moeilijk

te verdedigen. Daarom wordt deze masterproef gekleurd door een inventaris, waarin een zestigtal

gedenktekens onder de loep worden genomen. Opzet van deze inventaris is niet om er grote

conclusies uit te trekken, daarvoor is het onderzochte veld te klein. Wat we uit dit overzicht wel

kunnen distilleren, zijn enkele algemene bevindingen en indrukken. Kwantitatief voldoet dit

overzicht dus niet om grote uitspraken te mogen doen. Kwalitatief daarentegen kan de inventaris

wel een indicatie bieden voor enkele tendensen. Klopt de algemene opvatting dat kleinere

gedenktekens in verval zijn of is het beeld iets complexer en genuanceerder? Aan de hand van dit

onderzoek wordt ook duidelijker in welke mate er nog materiaal en informatie over

oorlogsgedenktekens kan teruggevonden worden. Bovendien wordt bij het merendeel van de

gedenktekens ook het verhaal achter de stenen, het onversteende verleden, geschetst. Hierbij

denken we aan de ontstaansgeschiedenis van het gedenkteken, de eventueel vermelde

slachtoffers, de gebeurtenissen waaraan het monument herinnert… . Hierdoor komt de effectieve

waarde van het lokale oorlogsgedenkteken, als drager van een lokaal collectief geheugen, naar

voren.

Algemene opbouw

In het tweede grote deel verlaten we deels de theorie en gaan we ter plaatse kijken wat er

nu precies van de oorlogsgedenktekens, herinnerend aan de Tweede Wereldoorlog, is geworden.

We doen dit via zes verschillende casestudies in West-Vlaanderen: Brugge, Langemark-

Poelkapelle, Tielt, Torhout, Veurne en Waregem. In tegenstelling tot het Algemeen Kader, dat

voornamelijk is gebaseerd op secundaire literatuur, steunt het deel Casestudies vooral op

archiefbronnen (gemeentearchieven en specifieke archieven), veldwerk, interviews en

ooggetuigenverslagen. DEEL II kan bekeken worden als een inventaris, die een essentieel

onderdeel vormt van dit eindwerk.

Per gemeente wordt eerst een zeer beknopte schets gegeven van de omstandigheden

waarin de bevrijding zich in 1944 voltrok. Sommige oorlogsgedenktekens kunnen namelijk niet

volledig begrepen worden zonder deze historische achtergrond. Vervolgens wordt per gemeente

Page 50: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

50

aandacht besteed aan de oorlogsgedenktekens van de Tweede Wereldoorlog. Zoals reeds vermeld

in de inleiding, betreft het hier gedenktekens in de ruime zin van het woord: gedenkplaten,

straatnamen, standbeelden, glasramen, kapellen, grafmonumenten, poorten, pleinen,

triomfbogen, … . Het merendeel van deze gedenktekens zal echter onder de noemer van het

feitelijke ‘oorlogsmonument’ vallen. De inventaris is een poging om alle gedenktekens in de

openbare ruimte (het onroerende oorlogserfgoed, zonder landschappen) van desbetreffende

gemeenten weer te geven. De kans dat er een gedenkteken over het hoofd werd gezien, is

natuurlijk niet onbestaande.

Analyse van de gedenktekens

Om de oorlogsgedenktekens te ontleden, is gebruik gemaakt van een vast stramien: een

identificatiefiche per gedenkteken. De algemene fiche, met bijhorende uitleg, vindt u op de

volgende pagina terug. De belangrijkste vragen worden op deze manier op een heldere en

overzichtelijke manier beantwoord. Bovenaan de fiche wordt ook, indien voorhanden, een

afbeelding van het gedenkteken geplaatst.

Page 51: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

51

Identificatiefiche xG x (Afkorting van het gedenkteken)

Naam?

Naam van het gedenkteken: hier komt al vaak aan het licht voor wie of wat het gedenkteken werd opgericht. Ook wordt het duidelijk of het om een ‘gedeeld’

gedenkteken gaat.

Plaats?

De plaats waar het gedenkteken zich bevindt, wordt zo duidelijk mogelijk omschreven.

Type?

Over welk soort gedenkteken gaat het? Een gedenkplaat, een triomfboog, een

grafmonument…?

Materiaal?

Uit welk soort materiaal is het gedenkteken precies opgebouwd?

Uitvoerder

(specifiek)?

Wie was de kunstenaar, bouwheer, aannemer,… van het gedenkteken? De naam van de persoon wordt vermeld, met tussen haakjes de specifieke functie die men met

betrekking tot het tot stand komen van het monument uitoefende. Bvb. Alfons Demauw (Beeldhouwer)

Indien de naam van de uitvoerder niet op het gedenkteken zelf stond, was die moeilijk te achterhalen.

Beschrijving en

interpretatie?

Ontstaans-

geschiedenis?

Staat anno 2008?

Het gedenkteken wordt kunsthistorisch geanalyseerd. Hoe moeten we de symbolen en tekens op het monument interpreteren? Hoe is het precies opgebouwd?

Indien er een ontstaansgeschiedenis van het gedenkteken bekend is, wordt die hier ook weergegeven: bvb. wie was de opdrachtgever, waarom werd het op deze plaats gebouwd? Ook de staat waarin het gedenkteken zich vandaag bevindt wordt geschetst: bvb. valt

het nog op, is het onderhevig aan erosie, tekenen van recent gebruik? - Indien hier iets niet wordt vermeld (bvb. tekenen van recent gebruik) wil dit

zeggen dat dit ook niet aanwezig was. - Voor de kunsthistorische analyse werd vaak gebruik gemaakt van de

inventaris van Mariette Jacobs.

Oprichting en/of

inhuldiging?

De datum van oprichting of inhuldiging wordt, indien bekend, weergegeven. Soms wordt hier de opdrachtgever vermeld.

- De opdrachtgever van het gedenkteken staat niet altijd in dit kader vermeld, soms vindt men hem of haar ook terug in het bovenstaande kader. Oorzaak hiervan is “het complete verhaal” dat de ‘ontstaansgeschiedenis’ van het gedenkteken soms vormt.

Onversteend

verleden?

Bij sommige gedenktekens wordt hier dieper op het verhaal achter het gedenkteken ingegaan. Aan de hand van een naam of een gebeurtenis op het gedenkteken wordt het

versteende verleden (gedenkteken) terug onversteend (verhaalvorm). Voor deze achtergronden werd gebruik gemaakt van de archieven van de Algemene Directie

Human Resources van de Dienst Defensie, de Dienst Oorlogsslachtoffers, stadsarchieven en het SOMA. Ook sommige ooggetuigenverslagen gaven soms (heel beperkt) wat

informatie. - Niet ieder gedenkteken heeft dit ‘onversteende’ kader gekregen. Soms was het gewoonweg onmogelijk om extra informatie in te winnen, wegens gebrekkige info op het gedenkteken. Bvb. ontbreken van geboorte- en sterfdatum van slachtoffer.

Page 52: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

52

2. Algemene schets: de bevrijding van België

“7 mei. Dit is Victory Day. En ik zou blij moeten zijn. Ik ben blij, echt – voor de duizenden die niet zullen

hoeven te sterven, de velen die niet meer gemarteld zullen worden. […] Ben ik weduwe? Is mijn man dood?

Waarom heb ik in de loop van deze lange, lange acht maanden geen woord van hem ontvangen? Zal ik voor altijd

alleen verder moeten vechten? Ik ben zo moe, alsof ik al eeuwen heb geleefd – eeuwen van oorlog. Hoeveel dagen zal

deze afgrijselijke onzekerheid duren? Wil het leven mij verpletteren? […]”

“12 mei. Het wonder is geschied. Vijf jaar geleden, bijna op de dag af, bijna op het uur af, gaf mijn man mij een

afscheidszoen en draaide zich om naar zijn luchtafweergeschut. Vandaag is hij teruggekeerd, een oudere, sterkere

man, gebruind door de zon, fris en gezond in zijn veldtenue – een zeer stille man, nog een beetje een vreemdeling in

zijn eigen huis. Hij is met zijn eigen sleutel binnengekomen, een sleutel die hij al deze vijf jaren als een amulet bij

zich heeft gedragen.”

[Anne Somerhausen, Brussel, 7 en 12 mei 1945] 142

Na zevenenvijftig maanden bezetting door nazi-Duitsland trokken op 2 september 1944

de geallieerde troepen het grondgebied van België binnen. De bevrijdingslegers bestonden uit

Britse, Amerikaanse, Canadese, Poolse, Nederlandse en Belgische strijdkrachten. Maar ook de

Franse, Tsjechoslowaakse, Noorse, Deense, Luxemburgse, Russische strijdkrachten en de

weerstandsbeweging werkten mee aan de bevrijding van België. Laatstgenoemde strijdkrachten

mogen niet onderschat worden. In de loop van de oorlog hadden de vele netwerken en

inlichtingsdiensten heel wat informatie ingezameld. Bovendien steunden ze de bevrijdingslegers

door hun sabotagedaden, antisabotageacties en de ontmijning van bruggen en wegen. Daarnaast

bezorgde de Gewapende Weerstand de pantsereenheden die een tekort aan lichte infanterie

hadden, ook de nodige manschappen om snel en veilig te kunnen oprukken.143

Mede door de bundeling van al deze strijdkrachten verliep de bevrijding van België in

sneltreinvaart. In sommige gemeenten ging het zo verrassend vlug dat vele inwoners niet eens de

kans kregen zich te realiseren dat het al voorbij was. Wanneer het gerucht zich verspreidde dat de

geallieerden arriveerden, haastten vele burgers zich naar de pleinen en markten, en zagen nog net

hoe de legertrucks of tanks alweer vertrokken. Ongeveer tachtig procent van het grondgebied

142 C. KRISTEL en H. PIERSMA, Ooggetuigen van de Tweede Wereldoorlog in meer dan honderd reportages, Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2005, pp. 203-205. 143 Zie hiervoor ondermeer: http://www.60jaar.be/nl/liberation/history/, geraadpleegd op 08.04.2008

Page 53: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

53

werd in amper tien dagen bevrijd omdat er zo goed als geen natuurlijke grenzen waren waarachter

de Duitsers zich konden terugtrekken om vandaar de geallieerde opmars te stoppen.144

Begin september bevrijdden de Amerikanen het zuiden en stootten door naar de

Antwerpse haven; Britten, Canadezen en Polen maakten een snelle zegetocht door Brussel en

Vlaanderen.145 Op 6 september 1944 werd de streek rond Ieper, waaronder Langemark-

Poelkapelle, bevrijd. Torhout volgde op 7 september; Veurne, Tielt en Waregem op 8 september;

Brugge op 12 september. Tegen half september was het grootste deel van het Belgische

grondgebied bevrijd en vertraagde de opmars van het geallieerde leger. Vanaf september 1944 tot

maart 1945 vielen er toen namelijk V1- en V2-bommen op België, die vooral in Luik en

Antwerpen veel menselijk leed veroorzaakten. Vanaf december zette Hitler het Ardens

tegenoffensief in om opnieuw naar Brussel en Antwerpen te kunnen doorstoten. Het bloedde

dood in de sneeuw, met duizenden doden aan beide zijden.146

144 P. DEWEVER, op.cit., pp. 189-191. 145 E. WITTE en A. MEYNEN, De geschiedenis van België na 1945, Antwerpen: Standaard uitgeverij, 2006, p. 25. 146 Ibid., p. 26.

Page 54: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

54

3. Brugge 3.1. De bevrijding van Brugge

“ Mijne Heeren, wij zijn nog allen onder den indruk van de uitbundige vreugde, die gansch onze bevolking

begeesterde den Dinsdagmorgen, waarop onze lang verwachte bevrijding, een blijde verwezenlijking was geworden:

gedurende vier lange en bange jaren hadden wij, voor de tweede maal in eene generatie, den hoon moeten dragen

eener bezetting, vanwege een vreemden indringer - altijd denzelfden - die de plechtige verplichting wederom had

aangegaan van onze neutraliteit te eerbiedigen en die wederom, op een brutale en bloedige wijze, ons land heeft

overrompeld en overmeesterd; onze bevolking onder den dwang heeft gehouden van een zogezegde nieuwe orde, die

zoo radikaal indruischt tegen onze zoo diep ingewortelde gevoelens van persoonlijke vrijheid: zoovele onzer

huisgezinnen in angst en rouw heeft gebracht, met den hatelijksten der dwangmiddelen: dezen van den verplichten

arbeid onder onze landgenooten, ten bate zelven van hen die ons hadden overweldigd.”

[Victor Van Hoestenberghe, burgemeester Brugge, 30 september 1944]147

Brugge zou op 12 september 1944 definitief bevrijd worden van de Duitse bezetters. In

de aanloop naar die bevrijding hing er een zenuwachtige sfeer in en rond de stad: de geallieerden

kwamen steeds dichterbij en zouden algauw de stad bereiken. In tegenstelling tot wat de meesten

hadden verwacht, waren het geen Amerikanen of Britten die Brugge zouden bevrijden: het waren

zowaar Canadezen. Op 8 september besloten de Duitsers zich al terug te trekken tot Nederland.

De inwoners werden door de Duitse bezetter verboden om op straat te komen, waardoor de

Duitse leegloop van Brugge quasi onopgemerkt voorbijging.148

Bij hun terugtrekking hadden de Duitsers alle Brugse bruggen opgeblazen. De stad was

nu voor de bevolking een geïsoleerd eiland geworden. De slag om Brugge was ingezet, want de

terugtrekking uit de stad was maar schijn. Al vlug volgden er bombardementen en gevechten

langs de Ringlaan. De eerste Canadese voorposten hadden via Sint-Andries een deel van de

andere randgemeenten bevrijd en zij stonden nu aan de rand van de stad. De reden waarom de

Duitsers Brugge niet zomaar uit handen gingen geven, was vanwege de strategische positie tussen

de haven van Zeebrugge en Gent. De verdedigingslinie die in de buurt was opgetrokken, had als

doel de geallieerde opmars zoveel mogelijk te vertragen, zodat zij niet optimaal van de haven in

147 Stadsarchief Brugge, Lokale almanakken en informatiegidsen - gemeenteblad, kast XVIIIb, “Stad Brugge - Gemeenteblad 1944”, Gemeenteraad 30 september 1944, pp. 217-218. 148 C. VLAEMINCK, “De bevrijding van Brugge (12 september 1944)”, in Brugsch Handelsblad, xx.xx.1974/24.

Page 55: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

55

Antwerpen zouden kunnen profiteren.149 De geallieerde troepen werden, zoals op vele andere

plaatsen in Vlaanderen, geruggensteund door het plaatselijke verzet. In Brugge werkte het verzet

zelfs specifiek georganiseerd samen met de Canadese troepen, die hen voor bepaalde taken aan

het werk zette (bvb. patrouilles, wachtposten…).150 Uiteindelijk beperkten de

gevechtshandelingen zich tot een artillerieduel, enkele granaatinslagen en een paar Duitse

mitrailleursalvo’s, meestal over de stad heen. De bevrijdingshandelingen veroorzaakten maar één

dodelijk slachtoffer.151 Brugge was de Canadese bevrijders dankbaar voor de snelle en niet-

bloedige bevrijding. Majoor-Generaal H.W. Foster, die de Canadese troepen aanvoerde, werd

hierdoor tijdens de gemeenteraad van 16 juni 1945 uitgeroepen tot ereburger van de stad. Op 21

juli 1945, de nationale feestdag van België, zou dit plechtig worden geproclameerd.152

149 L. DE VISCH, De evolutie van de Brugse rand. De politieke en infrastructurele ontwikkeling van de gemeente Sint-Kruis tot de fusie binnen Groot-Brugge (1919-1971), Ugent, onuitgegeven licentieverhandeling, 2004, op http://www.ethesis.net 150 K. RAVYTS en J. RONDAS, Het Brugse 1940-1945, deel 2: bevrijding en staatsterreur, Kortrijk: Uitgeverij Groeninghe, 2001, pp. 70-73. 151 J. VAN HOUTTE, De geschiedenis van Brugge, Tielt: Lannoo, 1982, p. 439. 152 Stadsarchief Brugge, loc.cit., Gemeenteraad 16 juni 1945, p. 124, punt 14.

Page 56: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

56

3.2. Gedenktekens in Brugge

1. Standbeeld voor de slachtoffers van de Rijksmiddenschool

Identificatiefiche BG 1

Naam?

Standbeeld voor de slachtoffers van de Rijksmiddenschool, WO I en II

Plaats?

Boomgaardstraat, Rijksmiddenschool (speelplaats)

Type?

Standbeeld - gebeeldhouwd gedenkteken

Materiaal?

Hardsteen

Uitvoerder

(specifiek)?

Octaaf Rotsaert (?)153

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Het standbeeld werd opgetrokken ter herinnering aan de gesneuvelde

leerlingen en personeelsleden tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog.

Het gedenkteken was bij het moment van bezichtigen onbereikbaar. Van

de foto (ruim tien jaar oud) valt alvast af te leiden dat het gedenkteken niet

in goede staat was.

Het gedenkteken stelt een man voor in ontbloot bovenlijf, het hoofd opzij

gebogen, de armen machteloos op de dijen rustend. Het komt dus wat

neerslachtig over, van overwinningssymboliek lijkt hier dan ook geen

sprake. De ‘Pro Patria’ onder deze gebeeldhouwde man, met daaronder het

wapenschild van Vlaanderen, wijst op een Vlaamse boodschap in een

Belgische context (Rijksmiddenschool). Het is wat vreemd dat hier niet

werd gekozen voor het Belgische wapenschild.

Oprichting en/of

Het jaartal waarin het gedenkteken werd opgetrokken, is tot dusver

153 “Informatiebrochure Honderd jaar Rijksmiddelbare school te Brugge 1850-1950”. Uitgegeven te Brugge, 1950, pp. 83-84.

Page 57: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

57

inhuldiging?

onbekend. Hoogstwaarschijnlijk zal het, naar analogie van andere

‘gedeelde’ gedenktekens, opgetrokken zijn eind jaren ’10, begin jaren ’20.

De initiatiefnemers zijn wel bekend: het betreft de oudleerlingenbond van

de school.

2. Gedenkplaat voor de terugtocht van de Duitsers

Identificatiefiche BG 2

Naam?

Gedenkplaat voor de terugtocht van de Duitsers

Plaats?

Gentpoortvest, Gentpoort (linktertoren)

Type?

Gedenkplaat

Materiaal?

Witte natuursteen

Uitvoerder

(specifiek)?

Onbekend

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Deze gedenkplaat valt niet echt op aan de grote Gentpoort, maar is anno

2008 wel nog steeds in goede staat. Het gedenkteken herinnert specifiek

aan de terugtocht van de Duitsers uit de West-Vlaamse hoofdstad op 12

september 1944. Het wapenschild in de rechterbenedenhoek van de

gedenkplaat verwijst nog eens specifiek naar de stad Brugge, wat het

gedenkteken een soort van ‘WIJ hebben hen verslagen’-gevoel meegeeft.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Onbekend. De opdrachtgever was het stadsbestuur van Brugge.154

3. Gedenkplaat ter herdenking van de gesneuvelde personeelsleden van de R.T.T.

154 A. VANHOUTRYVE, Brugse gedenkstenen en herdenkingsplaten, Brugge: s.l., 1990, p. 222.

Page 58: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

58

Identificatiefiche BG 3

Naam?

Gedenkplaat voor de gesneuvelde personeelsleden van de R.T.T. (WO I en II)

Plaats?

Hoogstraat 8, R.T.T.-gebouw

Type?

Gedenkplaat

Materiaal?

Grijze marmer

Uitvoerder

(specifiek)?

Onbekend

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Deze gedenkplaat lijkt anno 2008 verdwenen te zijn. Het R.T.T.-gebouw

wordt vandaag verbouwd tot een modern hotel. Het achtergebouw wordt

zelfs gesloopt. Misschien houden de hoteluitbaters nog wel een plaatsje

voor deze gedenkplaat, maar dat kan enkel de toekomst uitwijzen.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Aangezien dit een gedeeld gedenkteken betreft, werd het gedenkteken al

op 11 maart 1923 onthuld. De plechtigheid voor de herdenking van de

slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog vond plaats op 27 juni 1948. De

heer Henry, vertegenwoordiger van toenmalig minister Van Acker, leidde

de ceremonie.155

4. Gedenkplaat van alle politieke gevangenen overleden te Dachau

Identificatiefiche BG 4

Gedenkplaat van alle politieke gevangenen overleden te Dachau

155 s.n., “Het Gewest Brugge herdenkt zijn slachtoffers”, in Brugsche Courant en Woensdagblad, 30.06.1948/1.

Page 59: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

59

Naam?

Plaats?

Karthuizerinnenstraat, militaire kapel

Type?

Gedenkplaat

Materiaal?

Witte marmer, uitgehouwen zwarte letters

Uitvoerder

(specifiek)?

Onbekend

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Deze mooie witte gedenkplaat valt in de Karthuizerinnenstraat sterk op.

Ze hangt bovendien temidden van allerlei andere gedenktekens voor zowel

de Eerste als de Tweede Wereldoorlog. De gedenkplaat spreekt voor zich:

ze hangt er om de politieke gevangenen te herdenken uit Dachau.

Binnenin de kapel hangt exact dezelfde gedenkplaat.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Onbekend

5. Gedenkplaat van alle slachtoffers van de stad Brugge

Identificatiefiche BG 5

Naam?

Gedenkplaat voor alle slachtoffers van de stad Brugge (WO I en II)

Plaats?

Karthuizerinnenstraat, militaire kapel

Type?

Gedenkplaat

Materiaal?

Witte marmer

Page 60: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

60

Uitvoerder

(specifiek)?

Onbekend

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Deze grote gedenkplaat hangt naast zes andere gedenkplaten (waaronder

vijf platen voor de slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog) en valt dus

zeker en vast op in het straatbeeld. Zowel de militairen, terechtgestelden

en politieke gevangenen die overleden tijdens de Tweede Wereldoorlog

worden hierop herdacht. De namen worden alfabetisch gerangschikt. Deze

gedenkplaat vormt in feite een geheel met de zes andere. Op de

gedenkplaten zien we afwisselend de wapenschilden van België, West-

Vlaanderen en Brugge verschijnen. De druiventrossen die rond de

wapenschilden gedrapeerd zijn, duiden op de overwinning. De

gedenkplaten verkeren vandaag nog in zeer goede staat, wat te danken is

aan het stadsbestuur van Brugge. Reeds in 1949 kregen de platen een

eerste opfrissingsbeurt, een bedrag van 25.000 fr. werd door Stad Brugge

gesubsidieerd.156

Oprichting en/of

inhuldiging?

Op 22 december 1945 werd in de gemeenteraad beslist om de twee

gedenkplaten (BG4 en BG5) voor de slachtoffers van de Tweede

Wereldoorlog op te hangen in de Karthuizerinnenstraat. De stad

sponsorde 50.000 fr..157

Onversteend

verleden?

Over Irene Bruynooghe, een willekeurig geselecteerde naam op de

gedenkplaat, werd niets teruggevonden in de archieven van de Dienst

Oorlogsslachtoffers. Ze was een burgerlijk slachtoffer: dat is het enige wat

vandaag nog over haar kan verteld worden. Sommige levensverhalen van

oorlogsslachtoffers verdwijnen nu eenmaal in de grote hoop. Aangezien de

namen van de burgerlijke slachtoffers waarschijnlijk niet veel gingen

opleveren, werd overgestapt naar de militaire slachtoffers. Hier werd de

naam Gaston Zwaenepoel gekozen, sergeant van het 24ste Leger uit België.

156 Stadsarchief Brugge, Lokale almanakken en informatiegidsen - gemeenteblad, kast XVIIIb, “Stad Brugge - Gemeenteblad 1949”, Gemeenteraad 19 november 1949, pp. 421-422, punt 30. 157 Ibid., Gemeenteraad 22 december 1945, pp. 525-526, punt 22.

Page 61: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

61

Gaston Zwaenepoel werd geboren in Essen (provincie Antwerpen) op 24

oktober 1912. Zijn ouders woonden echter in Brugge, waar Gaston dan

ook zijn jeugd doorbracht. Als burger oefende hij het beroep van

postklerk uit. Op 25 september 1931 meldde hij zich aan bij het militaire

rekruteringsbureau te Brugge en werd ingeschreven voor veertien

maanden dienst. Hij promoveerde al vlug tot korporaal en werd in 1933

zelfs sergeant. Een militaire carrière lag voor zijn voeten. De veertien

maanden dienst werden al vlug omgezet in enkele jaren.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog vocht hij in zijn functie als sergeant bij

de Vierde Regimentslinie. Op 12 mei 1940, bij het krieken van de dag in

Lummen, kreeg Gaston de opdracht om een kanon op te stellen. Dit

moest mede het Albertkanaal helpen te verdedigen tegen de steeds verder

oprukkende Duitse troepen. Terwijl hij hiermee bezig was, werd hij plots

getroffen door Duits artillerievuur. Hij was op slag dood. Postuum kreeg

Gaston door het Ministerie van Landsverdediging in 1946 het

Oorlogskruis met Palm en het Kruis van Ridder in de Orde van Leopold

II.158

158 Algemene Directie Human Resources (Dienst Defensie), dossier 083955672, Gaston Zwaenepoel.

Page 62: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

62

6. Gedenkplaat voor de zwemkampioen J. Guilini-Cambier

Identificatiefiche BG 6

Naam?

Gedenkplaat voor J. Guilini-Cambier

Plaats?

Lauwerstraat 15, zwembad Guilini

Type?

Gedenkplaat

Materiaal?

Brons

Uitvoerder

(specifiek)?

Octaaf Rotsaert (beeldhouwer)

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Deze gedenkplaat geeft een portretbuste weer van Guilini in zwempak. We

vinden ook een Belgische leeuw en ‘Belgique’ terug. Vlaamsgezind is deze

gedenkplaat dus alleszins niet. Rechtsboven zien we het embleem van de

Brugse zwemclub afgebeeld. Onder de afgebeelde buste vinden we ook

kort het heldenverhaal van Guilini terug. De gedenkplaat lijkt niet

onderhevig te zijn aan erosie.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Onbekend

Onversteend

verleden?

Jan Guilini werd geboren op 29 juni 1912 te Blankenberge. De zeelucht

deed hem blijkbaar goed: op jonge leeftijd won hij al vlug het Belgisch

zwemkampioenschap en werd hij recordhouder op verschillende

afstanden. Hij trad in het huwelijk met een zekere Aline (familienaam

Page 63: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

63

onbekend, evenals de datum van het huwelijk) en was vader van drie

kinderen: Rita, Carlos en Nicole. In 1941 kreeg hij nog de nationale Trofee

voor Sportverdienste van het jaar in de categorie zwemmen.159 Naast zijn

‘hobby’ als zwemmer oefende hij het beroep van hotelhouder uit. Maar

naast sportman in hart en nieren, was Guilini ook een man van het verzet.

Van de Duitse bezetting moest hij niets weten, hij probeerde de bezetters

te boycotten. En daar zouden zijn zwemcapaciteiten bij gebruikt kunnen

worden...

Op 11 oktober 1941 redde hij namelijk, in volle zee, vijf in doodsgevaar

verkerende Engelse R.A.F.-piloten. Bovendien bespioneerde hij ook de

Duitsers: in die hoedanigheid was hij medewerker van de Engelse

inlichtingsagent Guy Stinglhamber.160 Op 3 maart 1942 kwam er echter

een abrupt eind aan de verzetsactiviteiten van Jan Guilini: hij werd, te

Blankenberge, aangehouden op grond van “spionage en hulpverlening aan

de vijand”. Harde ondervragingen en folteringen werden zijn lot. Hij

belandde al snel in de gevangenis van Bochum, waar hij verbleef tot 22

mei 1943. Van daaruit werd hij verplaatst naar het tuchthuis van Hameln

en vervolgens naar de gevangenis van Maagdeburg. Op 6 januari 1944

werd hij door het Volksgericht van Berlijn veroordeeld tot de doodstraf

door onthoofding. Op 22 mei 1944 werd deze straf uitgevoerd in

Brandenburg. Guilini moest nog 32 jaar worden…

Zijn vrouw Aline ontving op 18 november 1949 een bevestiging dat ze

recht had op het ‘pensioen’ van Guilini, omdat hij postuum de titel van

Politiek Gevangene en Begunstigde van het Statuut had verkregen.161

159 Zie hiervoor de erelijst van de Nationale Trofee voor Sportverdienste op http://www.belgium.be/eportal/application?languageParameter=nl&pageid=contentPage&docId=7501, geraadpleegd op 16.05.2008. 160 SOMA, mic 139/19, “Documenten betreffende Oskar Marcel Van Impe, Emile Binet, Jan Anton Guilini, Robert Claeys, Albert Cambier, Bertha Van Sevenant. Annklacht wegens spionage en samenwerking met ene geparachuteerde Britse agent, Stinglhamber (Belg in Zuid-Afrika) en de eveneens geparachuteerde "Funker" Van Impe” 161 Voor deze tekst is, tenzij anders vermeld, geput uit Dienst Oorlogsslachtoffers (FOD Sociale Zekerheid), dossiers Jan Anton Guilini.

Page 64: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

64

7. Standbeelden van een bizon ter herinnering aan de bevrijding van Brugge door Canadese troepen

Identificatiefiche BG 7

Naam?

Standbeelden van een bizon ter herinnering aan de bevrijding van Brugge door Canadese troepen

Plaats?

Leopold I-laan, Canadabrug, net buiten het centrum, in Kristus-Koning

Type?

Standbeeld(en)

Materiaal?

Brons

Uitvoerder

(specifiek)?

Octaaf Rotsaert (beeldhouver), Vindevogel (?), Honoré D’Hollander (aannemer)

Beschrijving en

interpretatie?

Ontstaans-

geschiedenis?

Staat anno 2008?

Deze zeer opvallende en in goede staat verkerende standbeelden stellen

bizons voor. Dit diersymbool drukt de moed en de kracht van de

Canadese troepen bij de bevrijding van Brugge uit. De bizon staat

bovendien in aanvalshouding, wat wijst op de onverschrokkenheid en

vastberadenheid waarmee de Canadese troepen tewerk gingen tegen de

Duitse bezetters. Op de sokkel van het rechtse beeld staat ‘Canadabridge’

geschreven. De brug waar de bizons bijhoren, kan dus ook gezien worden

als een apart gedenkteken voor de Canadese bevrijders. Op het rechtse

standbeeld worden enkel Engelse zinnen weergegeven: ‘This bridge was

erected in memory of the Canadian forces, who liberated the City of Bruges on

September the 12th 1944’. Op de linkerbizon zien we dezelfde tekst in het

Nederlands verschijnen.

De eerste idee om dit gedenkteken op te richten, werd geopperd tijdens de

Brugse gemeenteraad van 3 februari 1945. Het gedenkteken moest “de

geestdrift die toen heerschte onthouden. De Canadeezen hebben dat onthouden, en wij

Page 65: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

65

zullen het ook onthouden. Daarom willen wij ook een herinnering aan de bevrijding van

Brugge”.162 De Canadabrug zou in aanvang de Manitobabrug heetten,

genaamd naar de Canadese 12de Dragonders van Manitoba, die het eerst

Brugge binnenrukten.163 Uiteindelijk werd toch beslist om de naam

Canadabrug te behouden. De Leopold-I-Laan werd bovendien omgedoopt

tot Canadalaan, wat gezien kan worden als nog een gedenkteken voor de

Canadese bevrijders. Langs de Canadalaan werden er grote esdoorns

geplaatst, een typisch Canadese boomsoort.164 De gedenktekens kostten in

totaal 1.128.478, 20 fr., een bedrag dat door de stad Brugge werd

betaald.165

Oprichting en/of

inhuldiging?

Op 12 september 1948 werd dit monument onthuld door Victor Doré,

ambassadeur van Canada te Brussel. Ook enkele afgevaardigden van het

Canadese leger waren aanwezig. 166 In feite had het gedenkteken al drie jaar

eerder, op 12 september 1945 moeten ingehuldigd worden, maar wegens

nalatigheid van het stadsbestuur (en tijdsgebonden omstandigheden) werd

de oprichting (en onthulling) telkenmale uitgesteld.167

162 Stadsarchief Brugge, Lokale almanakken en informatiegidsen - gemeenteblad, kast XVIIIb, “Stad Brugge - Gemeenteblad 1945”, Gemeenteraad 3 februari 1945, p. 62, punt 19. 163 Ibid., Gemeenteraad 16 juni 1945, p. 125, punt 15. 164 Ibid., Gemeenteraad 22 december 1945, pp. 522-525, punt 21. 165 Ibid., Gemeenteraad 7 februari 1948, pp. 48-49, punt 5. 166 s.n., “De bevrijdingsfeesten te Brugge” in Brugsche Courant en Woensdagblad, 11.09.1948/1. en Stadsarchief Brugge, loc.cit., Gemeenteraad 1 augustus 1947, p. 331. 167 Ibid., Gemeenteraad 25 augustus 1945, p. 246, punt 28.

Page 66: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

66

8. Gedenkplaat voor de gesneuvelde personeelsleden van de Post

Identificatiefiche BG 8

Naam?

Gedenkplaat voor de gesneuvelde personeelsleden van de Post (WO I en II)

Plaats?

Markt, postgebouw (linkerzijde)

Type?

Gedenkplaat

Materiaal?

Brons

Uitvoerder

(specifiek)?

Poortman - Deconinck (?)

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Bovenaan het gedenkteken vinden we het Belgisch wapenschild terug en

een afbeelding van palmtakken. De palmtakken staan symbool voor de

overwinning. Ook de posthoorn is afgebeeld, die uiteraard verwijst naar

het feit dat de gesneuvelde personen die afgebeeld worden allen

personeelsleden bij De Post waren. De gedenkplaat is in feite niet goed

zichtbaar of trekt in alle geval de aandacht niet naar zich toe. Ook de staat

waarin de gedenkplaat zich bevindt, is allesbehalve optimaal.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Onbekend

9. Gedenkplaat voor R. Meertens

Identificatiefiche BG 9

Naam?

Gedenkplaat voor Raoul Meertens

Plaats?

Minderbroederstraat B 18

Page 67: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

67

Type?

Gedenkplaat

Materiaal?

Brons

Uitvoerder

(specifiek)?

Etienne De Wispelaere (beeldhouwer)

Beschrijving en

interpretatie?

Ontstaans-

geschiedenis?

Staat anno 2008?

Deze gedenkplaat verwijst specifiek naar Raoul Meertens: het medaillon

beklemtoont dit nogmaals. Wapenschilden zijn hier niet op terug te

vinden, enkel wat bloemen worden afgebeeld. Deze verwijzen naar rouw

en verdriet.

Dit gedenkteken werd in het voorjaar van ’45 eerst opgesteld in het

Astridpark onder toedoen van de heer Goossens, promotor van het

opgerichte Comité Raoul Meertens. Het ging hier echter om een voorlopig

gedenkteken en niet om de gedenkplaat die anno 2008 terug te vinden is.

Via een geldinzameling in de buurt, die 16.366 fr. opbracht, kon de

gedenkplaat er pas komen. Uiteindelijk kwam de gedenkplaat te hangen

boven de voordeur van het huis waar Raoul tijdens de oorlogsjaren

verbleef.168 Te midden het straatbeeld valt dit gedenkteken echter niet op.

Ook de toenemende erosie zorgt ervoor dat het in de straatdrukte

verdwijnt.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Op 30 juni 1946 werd deze afgewerkte gedenkplaat onthuld in

aanwezigheid van talrijke prominente figuren zoals het voltallige Brugse

stadsbestuur, generaal Bonnevie en vertegenwoordigers van oud-

strijdersverenigingen en schoolhoofden.169

Onversteend

verleden?

Raoul Meertens werd op 13 juni 1925 geboren te Brugge. Toen de oorlog

uitbrak, was hij pas afgestudeerd met grootste onderscheiding aan de

168 M. JACOBS, Zij, die vielen als helden. Deel 2: Inventaris van de oorlogsgedenktekens van de twee wereldoorlogen in West-Vlaanderen, Brugge, 1995, p. 67. en UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Brugge, interview met Mark Braet (V). 169 s.n., Historiek over de Raoul Meertens Hulde, Brugge: uitgegeven door Comité Raoul Meertens, 1946, pp. 5-7.

Page 68: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

68

humaniora. Deze slimme jongen wou niet onder het juk van de nazi’s

leven en besloot op 13 november 1943 toe te treden tot het Belgische

partizanenleger. En daar was hij allesbehalve passief: van het moment van

toetreding tot zijn arrestatie berokkende hij de Duitse bezetters enorm veel

schade. Om een voorbeeld te geven, nemen we de maand mei van het jaar

1944 onder de loep. Daarin liet hij treinen ontsporen in Maria-Aalter en

omstreken, de “rame Westinghouse-freins werd door hem doorgesneden in de haven

van Brugge, alzoo gansch de rame blokkeerende en buiten dienst stellende”, hij

lanceerde te Sint-Michiels enkele bommen waardoor het Marine

Uitzendingsstation in de buurt werd vernietigd, hierbij vielen honderden

Duitse doden en gekwetsten,… Tal van sabotageactiviteiten, gewapende

acties en harde aanvallen voerde de jonge Meertens uit. Op 1 juni 1944

werd hij door de Geheimfeldpolizei aangehouden. Op dat moment vervulde

hij het ambt van Bataljonsadjunct bij de Districtscommandant van het

verzet te Brugge. Alle gepleegde feiten kwamen aan het licht: Meertens

werd waarschijnlijk verklikt. Hij verbleef een maand in de gevangenis van

Brugge en werd als vrijschutter ter dood veroordeeld. In juli 1944 werd hij

te (Steen)Brugge gefusilleerd op 19-jarige leeftijd. Zijn lichaam werd

overgebracht naar Oostakker, waar het werd begraven. De familie werd

meteen op de hoogte gebracht van het verschrikkelijke nieuws. Twee

maanden later zou Brugge bevrijd worden en werd het lichaam van Raoul

Meertens terug opgegraven en overgebracht naar het stedelijk kerkhof in

Brugge.

Meertens werd in november 1945 de titel van Politieke Gevangene en

Begunstigde van het Statuut postuum gegeven. Zijn vader en moeder,

René Meertens en Godelieve van Vlaenderen, trokken aldus pensioen voor

hun overleden zoon. Dat bedroeg 2000 fr. per maand. Dit is natuurlijk

vreemd: Raoul was nog maar pas afgestudeerd en verdiende nog geen geld.

Hij kon dus onmogelijk financieel iets bijgedragen hebben tot het

gezinsinkomen voor het uitbreken van de oorlog. In juli 1947 kwam ook

de overheid tot deze conclusie: de Staat vroeg, hoe hard dit ook klinkt,

maar liefst 57.000 fr. terug aan de ouders van Raoul. Zij konden niet

170 Voor deze tekst is, tenzij anders vermeld, geput uit Dienst Oorlogsslachtoffers (FOD Sociale Zekerheid), dossiers Raoul Meertens.

Page 69: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

69

anders dan zich hier bij neer te leggen.170

Page 70: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

70

10. Gedenkplaat voor de gesneuvelde leraars en de leerlingen

Identificatiefiche BG 10

Naam?

Gedenkplaat voor de gesneuvelde leraars en de leerlingen

Plaats?

Potterierei 12-14, St.-Leocollege

Type?

Gedenkplaat

Materiaal?

Zwarte marmer

Uitvoerder

(specifiek)?

Onbekend

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Deze gedenkplaat kon tijdens het onderzoek niet worden bezichtigd,

aangezien ze diep verborgen in het Sint-Leocollege (kapel) zit. Op de

gedenkplaat vinden we een sprekende boodschap terug: ‘Uit liefde voor het

vaderland hadden zij hun leven veil dankbare hulde van de Oud-Studentenbond en het

Sint-Leocollege aan hen die vielen in de wereldoorlog 1940-1945. Geen liefde zonder

offer’. Het grote Belgisch wapenschild dat zich temidden de alfabetisch

gerangschikte slachtoffers bevindt, maakt duidelijk dat het hier om een erg

Belgisch getint gedenkteken gaat.

Oprichting en/of

inhuldiging?

De oud-studentenbond en het schoolbestuur waren de drijvende kracht

achter dit gedenkteken, wat duidelijk is af te lezen van de afgebeelde

zinnen. De gedenkplaat werd onthuld op 27 november 1947.171

171 s.n., Zestigjarig bestaan St.-Leocollege Brugge, 29 mei 1950, 1890-1950, Brugge: s.l., 1950, pp. 15-16.

Page 71: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

71

11. Gedenkplaat voor José Dewit

Identificatiefiche BG 11

Naam?

Gedenkplaat voor José Dewit

Plaats?

Schaarstraat 88

Type?

Gedenkplaat

Materiaal?

Brons

Uitvoerder

(specifiek)?

Onbekend

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Deze gedenkplaat trekt de aandacht van de passant niet door de drukke

straat en de vervallen toestand waarin het gedenkteken zich bevindt. Op

de gedenkplaat vinden we geen wapenschilden of andere symbolen en

tekens terug. Enkel de tekst ‘Ter herinnering aan den helfdhaftigen jongen man José

Dewit alhier geboren op 1 dec. 1926 en als Politiek gevangene te Brunswijk in

Duitschland overleden op 7 nov. 1944.’

Oprichting en/of

inhuldiging?

Onbekend

Onversteend

verleden?

José Dewit, geboren op 1 december 1926 in Brugge, was toen de oorlog

uitbrak leerling aan de Brugse R.M. Jongenschool. Als jonge knaap

belandde hij op 1 september 1943 in het Brugse verzet, genaamd de

Brugsche Vrije. Per maand verspreidde hij een twintigtal stuks van illegale

publicaties zoals La Libre Belgique, Rode Vaan, Brugsche Vrije… José werd

echter verklikt en aldus gearresteerd. Op 24 maart 1944, omstreeks elf uur

in de voormiddag, stormde de Geheimfeldpolizei in het klaslokaal van de

Page 72: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

72

jongensschool binnen en nam hem gevangen. Zonder veel weerstand liet

hij zich meevoeren. Hij belandde in de gevangenis van Brugge. Daarna

volgden de gevangenissen en tuchthuizen zich snel achter elkaar op: Sint-

Gillis (tot 24 juni 1944), het kamp van Beverloo (tot 12 augustus 1944),

terug Sint-Gillis (tot 17 augustus 1944), Bonn (tot 22 augustus 1944),

Anraedt (tot 24 september 1944) en uiteindelijk Wolfenbüttel (tot 7

november 1944). Voor de toen zeventienjarige Dewit moeten deze

gevangenissen een ware hel geweest zijn. Maar het ergste moest nog

komen: hij werd ter dood veroordeeld door onthoofding. Op 7 november

1944 werd deze straf uitgevoerd in Wolfenbüttel. Zijn thuisstad was op dat

moment al bijna twee maanden bevrijd. Postuum kreeg hij de titel

Weerstander in de Sluikpers, waardoor zijn ouders (en de overheid)

dachten dat ze aanspraak konden maken op een pensioen. Aanvankelijk

verkregen ze dit, maar in 1952 werd het pensioen ingetrokken (José Dewit

was minderjarig en had er dus geen recht op): Theodore Dewit en Blanche

Beuckels moesten 25.600 fr. terugdragen.172

12. Gedenkplaten voor de gesneuvelde oud-leerlingen van het Koninklijk Atheneum

Identificatiefiche BG 12

Naam?

Gedenkplaten voor de gesneuvelde oud-leerlingen van het Koninklijk Atheneum (WO I en WO II)

172 Voor deze tekst is, tenzij anders vermeld, geput uit Dienst Oorlogsslachtoffers (FOD Sociale Zekerheid), dossiers José Dewit.

Page 73: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

73

Plaats?

Ste.-Clarastraat 46, Koninklijk Atheneum

Type?

Gedenkplaten

Materiaal?

Hardsteen - witte natuursteen

Uitvoerder

(specifiek)?

Onbekend

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Ook dit gedenkteken kon niet worden gefotografeerd omdat het in (of

aan) een schoolgebouw hangt. De namen op de gedenkplaat, die zowel

slachtoffers van de Eerste als de Tweede wereldoorlog herdenken, worden

niet in alfabetische volgorde weergegeven. Enkel het rechterpaneel gaat

specifiek over de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Het

wapenschild van België prijkt tussen de lijsten met slachtoffers: van

Vlaams-nationalisme is hier dus (wederom) geen sprake.

Oprichting en/of

inhuldiging?

De gedenkplaat voor de Eerste Wereldoorlog werd onthuld op 18 juli

1921. De oud-leerlingenbond zette zich na de Tweede Wereldoorlog in

voor een nieuw monument voor de recente slachtoffers: zo werd de

tweede gedenkplaat op 22 juni 1947 onthuld.173

13. Gedenkplaat voor Z.E.H. E. De Neckere

Identificatiefiche BG 13

Naam?

Gedenkplaat voor Z.E.H. E. De Neckere

173 G. VANCOMPERNOLLE, Geschiedenis van het Koninklijke Atheneum te Brugge, 1850-1950, s.l., 1951, pp. 47-48.

Page 74: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

74

Plaats?

St.-Maartensplein, St.-Walburgakerk

Type?

Gedenkplaat

Materiaal?

Koper

Uitvoerder

(specifiek)?

Onbekend

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Deze gedenkplaat valt niet echt op door haar kleine oppervlakte (30 x 40 x

3cm) in de grote kerk. De gegraveerde tekst verwijst naar priester E. De

Neckere, die overleed op 10 november 1942. Hier vinden we noch

symbolen, noch tekens op terug.

Oprichting en/of

inhuldiging?

De gedenkplaat werd pas in het jaar 1986 in de kerk opgehangen.174

Waarom dit zo laat gebeurde (ze dateert van oudere datum), is ongekend.

De gedenkplaat kwam er op initiatief van een zekere Sint-Lodewijksgroep.

174 M. JACOBS, op.cit., deel 2, p. 72.

Page 75: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

75

14. Gedenkplaat voor de gesneuvelde leerlingen van het St.-Lodewijkscollege

Identificatiefiche BG 14

Naam?

Gedenkplaat voor de gesneuvelde leerlingen van het St.-Lodewijkscollege (WO I en WO II)

Plaats?

Zilverpand, via Zilverstraat

Type?

Gedenkplaat

Materiaal?

Witbeige marmer

Uitvoerder

(specifiek)?

Onbekend

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Deze ‘gedeelde’ gedenkplaat beeldt een soldaat uit in vechtuitrusting die

knielt met gevouwen handen voor de gekruisigde Christus. Zo krijgt dit

gedenkteken duidelijk een christelijk tintje. De soldaat knielt, als kleine

mens, voor God. Op de grond zien we een dolk met schede, die verwijst

naar het buitgemaakte wapenarsenaal. Op de achtergrond valt ook nog het

Belfort en de O.-L.-Vrouwekerk van Brugge te onderscheiden. Andere

afbeeldingen zijn doorheen de loop der jaren te onduidelijk geworden.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Het gedenkteken werd ingewijd op 2 november 1920 door monseigneur

G.J. Waffelaert in de kapel van het St.-Lodewijkscollege. In 1946 werden

dan de namen van de slachtoffers van WO II toegevoegd. Op 30

november 1986 werd het gedenkteken opnieuw onthuld nadat het een

aantal jaren in de vergetelheid was geraakt na de verhuizing van het St.-

Lodewijkscollege naar de Magdalenastraat.175

175 Ibid., p. 76, P. REYNAERT, “Oorlogsgedenktekens Sint-Lodewijkscollege terug”, in Het Volk, xx.11.1986/s.p. en J. GELDHOF, Haec Olim Meminisse Juvabit, s.l., 1972, p. 28.

Page 76: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

76

4. Langemark - Poelkapelle 4.1. De bevrijding van Langemark - Poelkapelle “Er gebeurden vele domme, domme, domme dingen en domme feiten. Ja, mensen die ze uit hun huis sleurden,

mensen die ze aftroggelden hier te Langemark. Grauwe is doodgeschoten geweest. Ja, hij was wel Duitsgezind,

maar in feite had hij niemand iets misdaan. Niets dat ik weet… Echt willen buitenkomen en willen tonen dat ze

er waren.”

[ André Mahieu, ooggetuige bevrijding Langemark-Poelkapelle, op 6 maart 1994]176

Over de bevrijding in september ’44 van deze klene gemeente in de omstreek van Ieper, is

nergens iets terug te vinden in de literatuur. Vooral de Eerste Wereldoorlog, waarvan het

westelijk front bijna letterlijk in Langemark lag, staat in de literatuur centraal. Langemark-

Poelkapelle werd bevrijd op 6 september 1944, waarschijnlijk door de Eerste Poolse

Pantserdivisie. Die divisie bevrijdde immers Ieper en de omliggende gebieden.177 Een ooggetuige

van de bevrijding spreekt echter telkens van “Engelsmannen”.178 Als we de route van de

Canadese bevrijders volgen, komen we inderdaad niet terecht in Langemark-Poelkapelle. Het

waren dus de Engelsen die deze gemeente begin september bevrijdden van de Duitse bezetters.

Langemark-Poelkapelle werd zonder veel strijd ingenomen.

Na de oorlog kwam Langemark-Poelkapelle wel in een economisch neergaande spiraal

terecht. De hele streek had het moeilijk om te overleven. De opkomst van de tertiaire sector ging

aan de agrarische Westhoek min of meer voorbij, met alle harde gevolgen van dien. Te

Langemark-Poelkapelle, net als in Ieper, is men er evenwel met brio in geslaagd de dreigende

verpaupering tegen te gaan, door zich meer en meer te gaan enten op het oorlogstoerisme.179

176 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, L-P, interview met André Mahieu (NV).. 177 http://www.wandelpaden.com/ieper.html, geraadpleegd op 24.05.08 178 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, L-P, interview met André Mahieu (NV). 179 M. CLAES, Oorlog zonder einde. De herdenking van de Eerste Wereldoorlog te Ieper, Ugent, onuitgegeven licentieverhandeling, 2001, op http://www.ethesis.net

Page 77: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

77

4.2. Gedenktekens in Langemark - Poelkapelle

1. Gedenkplaat voor de slachtoffers van de wijk Madonna, overleden in de concentratiekampen, en voor de geredde piloot B. Malinowski

Identificatiefiche LG 1

Naam?

Gedenkplaat voor de slachtoffers van de wijk Madonna, overleden in de concentratiekampen, en voor de geredde piloot B. Malinowski

Plaats?

Parochie Madonna, Klerkenstraat, O.L.-Vrouwekerk

Type?

Gedenkplaat

Materiaal?

Zwart marmer

Uitvoerder

(specifiek)?

Onbekend

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Dit intacte gedenkteken hangt goed zichtbaar aan de voorgevel van de

O.L.-Vrouwekerk. Dat het christelijk getint is, bewijst het kruis bovenaan

het gedenkteken, met de bijpassende tekst ‘Verrezen Christus onze enige hoop!’.

Het gedenkteken werd opgericht voor de mensen van de Langemarkse

parochie Madonna die omkwamen in Duitse concentratiekampen bij een

reddingsactie voor de R.A.F.-piloot Bronislaw Malinowski.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Naar aanleiding van een herdenkingsplechtigheid op 9 mei 1976 ter ere

van de vier slachtoffers (Michel Buyse, Adolf Coryn, Jules Opsomer en

Arthur Verhoustraete) werd dit gedenkteken opgericht in opdracht van

Michel Salomez, chef van de voormalige AS-Weerstandsgroepering uit de

Tweede Wereldoorlog. Dat dit gedenkteken pas toen werd opgericht, is

grotendeels te verklaren omdat Malinowski zelf aanwezig was op deze

plechtigheid en men iets ‘speciaals’ moest doen.180

180 P.R., “Langemark lacht, weent en diskuteert met Malinowksi: Geredde piloot van de R.A.F. op herdenkingsfeest, in: Wekelijks Nieuws (Poperingenaar), 07.09.1976/5A.

Page 78: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

78

Onversteend

verleden?

De vier namen verwijzen naar vier personen die hun hulp bij de

ontsnappingspoging van Malinowski met hun leven hebben moeten

bekopen in de Duitse concentratiekampen…

In een hevig gevecht op 8 september 1943 tussen Duitse Messerschmits en

Engelse Spitfires boven Langemark-Madonna werd de Spitfire van

Malinowksi getroffen. De piloot was aan de rechterdij- en knie gewond,

maar kon zijn vliegtuig tijdig verlaten.

Twee mannen, Jules Opsomer en Arthur Verhoustraete hadden het

gevecht gevolgd en zorgden ervoor dat de piloot veilig vanuit het bos naar

de hoeve van Adolf Corijn kon gaan. Daar werd hij goed opgevangen en

kreeg hij kleren van Michel Buyse. Later werd Malinowski verstopt in het

bos van Jules Opsomer.

De redding van Malinowski werd georganiseerd door Michel Salomez, die

toen chef was van de AS-Weerstandsgroepering. Samen met Jules

Opsomer slaagde hij erin de piloot uit het door de Duitsers omsingelde

bos te smokkelen. Per fiets reden Salomez en Malinowski naar de hoeve

van een zekere Arthur Sercu in Poelkapelle. Via verscheidene wegen

belandde Malinowski, gewond door de vliegtuigcrash, in het hospitaal van

Ieper. Door de goede zorgen van dokter Ronse kwam hij weer spoedig op

de been. Uiteindelijk werd Malinowksi op 20 september 1943 al terug

opgehaald door enkele onbekende mannen. Via Menen, Luik, Frankrijk en

over Gibraltar geraakte de piloot heelhuids in Engeland waar hij weer in

dienst trad.

Tijdens een razzia van de Duitsers bij een zekere de Groote uit Houthulst,

lid van het verzet, werd er een rapport gevonden over de reddingsoperatie

waarin de namen van de belangrijkste medewerkers werden vermeld. Op

19 januari 1944 werden Jules Opsomer en zijn zoon Albert, Adolf Corijn

en Michel Buyse door de Feldgendarmerie gearresteerd en moesten ze schuld

bekennen. Arthur Verhoustraete wist te ontkomen, maar werd acht dagen

181 J. ROEDTS, “Terug in Langemark: de oorlogsheld die 500.000 fr. waard was: Vier dorpelingen stierven om piloot te redden, in Het Nieuwsblad, 27.04.1976/s.p. en s.n., “Monumenten en begraafplaatsen uit de Wereldoorlog, in Informatiebrochure, Langemark-Poelkapelle, 1990, pp. 16-19 182 P. MOREAU, Systematiek en willekeur. Het verhaal van de politieke gevangenen uit het arrondissement Mechelen, Berchem: EPO, 2004, op http://www.getuigen.be/, geraadpleegd op 17.05.2008. 183 Voor deze tekst is, tenzij anders vermeld, geput uit Dienst Oorlogsslachtoffers (FOD Sociale Zekerheid), dossiers Jules Opsomer.

Page 79: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

79

voor de bevrijding opgepakt en weggevoerd. Net als Opsomer, Coryn en

Buyse stierf hij in een Duits concentratiekamp. Andere verzetslieden die

bij de operatie waren betrokken, overleefden alles. Verzetsleider Michel

Salomez werd zelfs nooit opgepakt.181

Als we een naam van op het monument van dichtbij bekijken, namelijk die

van Jules Opsomer, komen we nog meer in de realiteit van ’40 - ’45

terecht. Deze man werd in Langemark geboren op 31 augustus 1880. Hij

was landbouwer in hart en nieren: in zijn vrije tijd oefende hij zelfs het

beroep van boomkweker uit. Toen de oorlog uitbrak belandde Jules in de

weerstand. Toen Borislaw Malinowski op 8 september 1943 uit de hemel

viel, was Jules, samen met Arthur Verhoustraete, als eerste bij de piloot.

Hij borg hem op, onderhield hem en zette de piloot terug op pad (cf.

supra). Deze daad ging in het dorp natuurlijk niet onopgemerkt voorbij.

Meer en meer mensen wisten dat Jules iets met het ‘in veiligheid brengen

van een R.A.F.-piloot’ te maken had. Jules werd dan ook verklikt door

iemand uit de gemeenschap. Toen tijdens een razzia in Houthulst (cf.

supra) ook nog documenten gevonden werden die zijn schuld bewezen, was

het voor de Duitse bezettingsmacht meer dan duidelijk. Op 19 januari

1944 werd Jules, samen met enkele andere verzetsmensen, opgepakt (cf.

supra).

Zijn gevangenistocht bracht hem naar Brugge, Sint-Gillis, Essen

(Duitsland), Papenburg, Börgermoor en Gross Sterlitz. Op 11 september

1944 werd hij, samen met Adolf Corijn en Michel Buysse, veroordeeld

door het Sondergericht van Essen tot een gevangenisstraf. Dat Jules

berecht werd door het Sondergericht van Essen is merkwaardig. Vanaf 15

maart 1944 werd de bevoegdheid voor de zaken afkomstig uit Nederland,

België en Noord-Frankrijk overgedragen aan het Sondergericht van

Oppeln.182 Toch werd Jules dus berecht door het Sondergericht van Essen.

Eind december 1944 stierf Jules Opsomer, waarschijnlijk in de gevangenis

van Gross Sterlitz.

Na de oorlog probeerden zijn kinderen, Albert en Jeanne (beiden

meerderjarig), de pensioensuitkering van Jules vast te pakken. In eerste

instantie lukte dit: Jules had de postume titel van Politiek Gevangene en

Begunstigde van het Staat. Bovendien had het Ministerie van

Page 80: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

80

Wederopbouw dochter Jeanne verkeerdelijk omgewisseld met Jules’

overleden echtgenote. De overheid kwam deze vergissing in oktober 1946

op het spoor. Albert en Jeanne Opsomer moesten 35.900 fr.

terugbetalen.183

Page 81: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

81

2. Gedenkzuil (en standbeeld) voor de militaire en burgerlijke slachtoffers en de politieke gevangenen

Identificatiefiche LG 2

Naam?

Gedenkzuil voor de militaire en burgerlijke slachtoffers en de politieke gevangenen (WO I en WO II)

Plaats?

Markt, op het plein voor de kerk

Type? Gedenkzuil

Materiaal?

Arduin, zwart marmer

Uitvoerder

(specifiek)?

Renders, Steels (architecten) en W. Van Asten (beeldhouwer)

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Deze grote gedenkzuil staat ietwat verborgen tussen de bomen rondom de

kerk van Langemark. Een soldaat, de handen rustend op de geweerloop,

staat in reliëf afgebeeld tegen de gedenkzuil. Het monument is niet

voorzien van een wapenschild. De zuil herdenkt zowel slachtoffers van de

Eerste als van de Tweede Wereldoorlog. De namen van de slachtoffers uit

’40-’45 vindt men terug aan de rechterzijde van het gedenkteken. Daar

hangt een gedenkplaat met daarop namen van zowel burgerlijke, militaire

als politieke slachtoffers. Alle namen zijn chronologisch gerangschikt.

Oprichting en/of

inhuldiging?

De gedenkzuil werd opgericht op 4 oktober 1925.184 De gedenkplaten

werden, op initiatief van de gemeentelijke overheid, op 9 oktober 1945

toegevoegd.185

3. Gedenkzuil voor de militaire en burgerlijke slachtoffers

184 M. JACOBS, op.cit., deel 2, p. 207. 185 s.n., Bouwen door de eeuwen heen: inventaris van het cultuurbezit in België. Architectuur, deel 11, nr. 1, Provincie West-Vlaanderen, Arrondissement Ieper, Kanton Ieper, Turnhout: Brepolis, 1987, s.p. en Gemeentearchief Langemark-Poelkapelle, s.l., “Verslag van de gemeenteraadszitting 09.10.1975” en “Verslag van het Schepencollege 16.10.1975”, s.p. in Archief Universiteit Gent, Inventaris van de monumenten van WO II: Langemark-Poelkapelle, s.p.

Page 82: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

82

Identificatiefiche LG 3

Naam?

Gedenkzuil voor de militaire en burgerlijke slachtoffers (WO I en II)

Plaats?

Parochie Poelkapelle, Nieuwplaats, links naast O.L.-Vrouwekerk

Type?

Gedenkzuil

Materiaal? Hardsteen

Uitvoerder

(specifiek)?

M. De Jonghe (?), Yper (?)

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Op de zuil vinden we duidelijk een christelijk kruis afgebeeld: de

christelijke connotatie, mede door de plaatsing van het gedenkteken nabij

een kerk, komt hier dus sterk naar voren. Ook de Vlaamse leeuw vinden

we terug, die uiteraard Vlaanderen wat meer in de kijker zet. Ook de

afbeeldingen van een zwaard, een vlag en een bladertak, een lauwerkrans

en een soldatenhelm zijn terug te vinden op het gedenkteken. Dit zijn stuk

voor stuk overwinningssymbolen.

Op de sokkel lezen we dat dit gedenkteken zowel militaire slachtoffers van

de Eerste Wereldoorlog als oorlogsslachtoffers van 1940-1945 herdenkt.

De namen die op het gedenkteken voorkomen, zijn echter allemaal

slachtoffers uit de Eerste Wereldoorlog.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Dit monument werd ingehuldigd op 28 juli 1929. Wanneer dit

gedenkteken precies ‘gedeeld’ werd met de slachtoffers van de Tweede

Wereldoorlog, is niet bekend. Volgens een mededeling van de V.O.S. op 7

juli 1929, zou naast andere oud-strijdersverenigingen ook de V.O.S. op de

plechtigheid van 28 juli aanwezig zijn, waarbij enkel Vlaamse liederen

186 M. JACOBS, op.cit., deel 2, p. 320.

Page 83: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

83

zouden worden gezongen.186

Page 84: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

84

4. Studentenfriedhof

Identificatiefiche LG 4

Naam?

Studentenfriedhof (WO I)

Plaats?

Klerkenstraat, Duitse militaire begraafplaats

Type?

Verzamelkerkhof

Materiaal?

Niet van toepassing

Uitvoerder

(specifiek)?

Niet van toepassing

Beschrijving en

interpretatie?

Ontstaans-

geschiedenis?

Staat anno 2008?

Net als het Kasteel van Wijnendaele in Torhout (zie TG5) is ook dit

gedenkteken een atypische herinnering aan de Tweede Wereldoorlog. Het

gaat hier namelijk niet specifiek om een gedenkteken opgericht voor de

Tweede Wereldoorlog: nee, de Eerste Wereldoorlog staat hier centraal. Op

dit Duits kerkhof liggen maar liefst 44.324 doden begraven uit de Eerste

Wereldoorlog. Specifiek betreft het Duitse gesneuvelde militairen en

studentengroepen.

De opdrachtgever voor de officiële bouw van dit kerkhof was de

Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge ofwel de Volksbond voor Duitse

Oorlogsgravenzorg. Oorspronkelijk kwam het initiatief in 1925 van de

Administratieve Duitse Dienst voor Graven in België. In 1915 was het

kerkhof ontstaan uit een kleine groep graven, maar de lange Eerste

Wereldoorlog en de vele doden die hier vielen, maakten aanpassing (en dus

uitbreiding) noodzakelijk. In 1956-1958 werd er een grote ‘samenbrenging’

uitgevoerd: alle graven van zowel geïdentificeerde als niet-geïdentificeerde

Page 85: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

85

slachtoffers uit de omstreek werden ‘één’ in het Studentenkerkhof te

Langemark.187

Dit kerkhof staat uiteraard symbool voor de waanzin van WO I. Maar wat

weinigen weten, is dat dit kerkhof tijdens de Tweede Wereldoorlog ook als

symbool werd gezien voor de Duitsers, voor vele collaborateurs en SS-

gezinden. Daarom mag dit kerkhof zeker niet ontbreken in deze inventaris.

Oprichting en/of

inhuldiging?

1915, en uitbreidingen in ’16-’18, ’29-’30, ’57-’58

Onversteend

verleden?

In de Eerste Wereldoorlog werden bij de bestorming van Langemark

(21.10.14 - 11.11.14) verschillende troepen en studentengroepen

(vrijwilligers?) ingezet. Het aantal slachtoffers, waaronder vele jonge

studenten, was enorm. Voor de Duitsers stond het kerkhof dan ook

symbool voor de waanzin van de oorlog.

Het grote belang van deze begraafplaats tijdens de Tweede Wereldoorlog

wordt onderstreept door een aantal bezoeken van Duitse en Duitsgezinde

‘hoogwaardigheidsbekleders’. Zelfs Adolf Hitler, in hoogsteigen persoon,

bracht op 8 juni 1940 een bezoek aan het kerkhof. Op dat moment was hij

op doorreis van Hooglede naar Poperinge.188 Maar ook Cyriel Verschaeve,

de Vlaamse geestelijke leider van de SS-gezinden; Jef Van De Wiele, leider

van DeVlag; en Konrad Schellong brachten een bezoek aan het kerkhof.

Zij deden dit op 21 augustus 1944, enkele weken voordat Vlaanderen zo

goed als helemaal zou bevrijd worden.189

5. Tielt

5.1. De bevrijding van Tielt

“Indien het Geheim Leger niet zo goed georganiseerd was, dan was de helft van de verraders gedood. In de eerste

dagen na de bevrijding moesten we huizen van de collaborateurs beschermen of ze werden vernietigd. We hebben veel

collaborateurs in veiligheid gebracht. Het Geheim Leger heeft misschien teveel gedaan. Ik heb nog gezegd: ‘Wie zijn

187 H. SOLTAU, “Duitse Militaire Begraafplaatsen, in Informatiebrochure Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge e. V., Kassel: uitgegeven door de Volksbund Deutsche…., 2007, p. 14. 188 R. BACCARNE en J. STEEN, Van Rousselare tot Langemarck, Beernem: De Windroos , 1989, p. 229. 189 B. DE WEVER, Oostfronters: Vlamingen in het Vlaams Legioen en de Waffen SS, Tielt: Lannoo, 1984, p. 128.

Page 86: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

86

wapen opneemt tegen zijn vaderland, zal ter dood veroordeeld worden’. Wij wilden ook wraak nemen, maar we

hadden discipline.”

[David Leon Brouckaert, verzetsman, Tielt, 7 maart 1994]190

Op vrijdag 8 september 1944 rukte de Eerste Poolse Pantserdivisie die daags voordien

Roeselare had bevrijd, naar Tielt op. Zonder noemenswaardige tegenstand werd ’s morgens om

acht uur de stad bereikt. In tegenstelling tot de meeste gemeenten en steden in West-Vlaanderen,

zou Tielt bij de bevrijding wél lijden onder het oorlogsgeweld. Een sterke Duitse eenheid trachtte

namelijk te ontkomen in de richting van Aalter. Hiervoor moest het wegenknooppunt Tielt in

Duitse handen blijven tot de aftocht zou beëindigd zijn. De Duitse eenheid en de Poolse tanks

bereikten haast gelijktijdig de markt van Tielt en begonnen een zeer verward gevecht. De Poolse

tanks, fel gehandicapt in de smalle straten van het centrum, werden bestookt door de Duitsers die

zich in woningen en openbare gebouwen (o.a. de Halletoren) hadden verschanst. Het zou tot

14u30 duren vooraleer de Duitsers de strijd staakten en zich massaal overgaven.191 Tijdens de

gevechten in het Tieltse stadscentrum stierven uiteindelijk acht Polen, zeven Tieltenaren en

vijfentwintig Duitsers. Na de bevrijding kwam ook hier de repressie tegen de zwarten op gang: het

Tieltse verzet zorgde er echter voor dat het geweld niet escaleerde.

Tot op de dag van vandaag is de Tieltse bevolking de Poolse bevrijders dankbaar

gebleven, wat duidelijk naar voren zal komen in de aard en de kwantiteit van de gedenktekens in

deze stad. Volgende voorbeelden kunnen dit ook illustreren. Reeds op 17 december 1944 werd

de Poolse opperbevelhebber, generaal Stanislaw Maczek, tot eerste (en tot nu toe enige) officiële

ereburger van de stad uitgeroepen. In 1947 werd in Lommel het Poolse militaire kerkhof

ingericht: toenmalige burgemeester Joseph Baert weigerde de acht gesneuvelde Polen die in Tielt

rustten te ontgraven “die helden geworden zijn, een relikwie van onze stad”. 192 Nog jaarlijks doet Stad

Tielt een schenking aan het Fonds Maczek, dat de noden helpt lenigen van door tegenslag

getroffen veteranen en hun families. Bovendien adopteerde de stad na de oorlog een Poolse

soldaat en bekostigde zijn verdere studies.

190 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Tielt, interview met David Leon Brouckaert (V). 191 D. VANDER MEULEN, “De bevrijding van Tielt”, in s.n., De eerste Poolse pantserdivisie en de bevrijding van Vlaanderen in september 1944. Herdenking september 1984, Poperinge: pvba Sansen, 1984, p. 27. 192 Zie http://www.tielt.be/nl/alg/netscape5.html, geraadpleegd op 07.04.2008

Page 87: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

87

3.2. Gedenktekens in Tielt

1. Mariakapel voor de vrede of de ‘Poolse kapel’

Identificatiefiche TiG 1

Naam?

Mariakapel voor de vrede of de ‘Poolse kapel’

Plaats?

Euromarktlaan 5

Type?

Kapel

Materiaal?

Rode baksteen, dak van rode tegels

Uitvoerder

(specifiek)?

Onbekend

Beschrijving en

interpretatie?

Ontstaans-

geschiedenis?

Staat anno 2008?

De Poolse kapel is in goede staat, maar het lijkt voor de voorbijganger niet

zo duidelijk dat het hier om een gedenkteken van ’40-’45 gaat. Enkel in de

kapel wordt de ware toedracht duidelijk. Ze kan gezien worden als een

eerste gedenkteken voor de Poolse bevrijders van Tielt. De kapel,

opgericht op 15 augustus 1944, werd gebouwd in opdracht van de

bewoners van de Rozenboomwijk (nu: Europawijk) en de Sint-Jansstraat.

Oorspronkelijk diende ze als bidplaats voor de Tieltse bevolking aan het

eind van de Tweede Wereldoorlog, wat af te leiden valt van de tekst op het

altaar: “De bewoners der St.-Janstraat en Ronzenboomwijk stelden zich in diepen

oorlogsnood onder Maria’s hoede en bouwden deze kapel de Koningin van de Vrede ter

eere 15 Oogst 1944”. De Poolse (vredes)connotatie die de kapel vandaag

draagt, is dus pas later (na de bevrijding) aan de kapel toegevoegd.

Vandaag wordt binnenin de kapel de Poolse versie van Maria geëerd:

Onze-Lieve-Vrouw van Częstochowa, die ook wel als koningin van Polen

wordt gezien.

Page 88: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

88

Oprichting en/of

inhuldiging?

De kapel werd gebouwd op 15 augustus 1944, in opdracht van de

bewoners van de toenmalige Rozenboomwijk en de Sint-Jansstraat.

2. Gedenkplaat in de Mariakapel voor de vrede of de ‘Poolse kapel’

Identificatiefiche TiG 2

Naam?

Gedenkplaat voor de vrede

Plaats?

Euromarktlaan 5, in de Mariakapel voor de vrede of de ‘Poolse kapel’

Type?

Gedenkplaat

Materiaal?

Baksteen

Uitvoerder

(specifiek)?

Onbekend

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

In de kapel vinden we tegen de rechtermuur volgende tekst terug: “Op

O.L.Vr. Geboorte 1944 verhoorde de Koningin van de Vrede de bede van het volk en

bevrijdde onze stad door de dappere Poolsche soldaten vereerders van O.L.Vr. van

Czestochowa. Deze steen betuigt onzen dank”. Ook het teken van de Poolse

pantserdivisie is hier herkenbaar. Deze gedenkplaat zorgt er voor dat de

kapel echt gezien kan worden als een specifiek gedenkteken voor de

Poolse bevrijders.

Oprichting en/ of

inhuldiging?

September – oktober 1944

Page 89: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

89

3. Generaal Maczekplein

Identificatiefiche TiG 3

Naam?

Generaal Maczekplein

Plaats?

Centrum Tielt

Type?

Naam van een plein

Materiaal?

Niet van toepassing

Uitvoerder

(specifiek)?

Stadsbestuur Tielt

Beschrijving en

interpretatie?

Ontstaans-

geschiedenis?

Staat anno 2008?

Pas in 1974 werd beslist het grote plein in het Tieltse stadscentrum om te

dopen tot het Generaal Maczekplein.193 Vijf jaar later zou de Shermantank

(cf. infra) hier op komen te staan. Hoogstwaarschijnlijk is ook hier de

initiatiefnemer dezelfde als bij de plaatsing van de Shermantank:

burgemeester Vander Meulen (cf. infra). Vandaag wordt het plein druk

gebruikt.

Oprichting en/of

inhuldiging?

1974, precieze datum onbekend

4. Gedenkplaat voor de Poolse pantsertroepen + Shermantank

Identificatiefiche TiG 4

193 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, gedenktekens Tielt, algemeen deel.

Page 90: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

90

Naam?

Gedenkplaat voor de Poolse pantsertroepen + Shermantank

Plaats?

Generaal Maczekplein

Type?

Dit zijn in feite twee gedenktekens: een gedenkplaat en een oorlogstuig

Materiaal?

Bronzen plaat, Shermantank staat op betonnen verhoog

Uitvoerder

(specifiek)?

Initiatief van toenmalig burgemeester Vander Meulen

Beschrijving en

interpretatie?

Ontstaans-

geschiedenis?

Staat anno 2008?

Dit zeer originele, opvallende en bekende gedenkteken werd pas in het jaar

1979 opgericht: De tank vond toen heel toepasselijk een plaatsje op het

Generaal Maczekplein. De keuze voor de Shermantank is niet toevallig:

met dergelijke tanktypes werd Tielt destijds bevrijd. Deze Shermantank

maakte deel uit van het 24ste Lancers Regment van het Poolse leger en

bevond zich in een opslagplaats in Arlon.194 In september 1979 slaagde de

stad Tielt erin om, ten koste van veel inspanningen en met medehulp van

Generaal Maczek zelf, deze authentieke tank als monument in de stad op

te stellen. De transportkosten (60.000 fr.) werden door toenmalig

burgemeester Vander Meulen betaald, die ook al het volledige initiatief

voor de oprichting van dit monument had genomen. De overige onkosten,

ca. 62.000 fr., werden bijeengebracht door een geldinzameling

georganiseerd door een speciaal comité, het Huldekomitee Sherman-Tank.

Officieel werd de tank aan het stadsbestuur van Tielt in bruikleen gegeven

voor onbepaalde duur. 195

De leuze die de Poolse oud-strijders tot de hunne maakten na de oorlog,

luidde: NON OMNIAS MORIAR (Horatius, Oden, III, 30, 6) en staat op

een bronzen plaat nabij de tank. De spreuk betekent: ik zal niet volledig

sterven. Met andere woorden: van wat ik presteerde, zullen sporen

194 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, gedenktekens Tielt, algemeen deel. 195 M. JACOBS, op.cit.,,deel 2, p. 390.

Page 91: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

91

overblijven. “Deze sporen mogen niet alleen kerkhoven zijn. Het moeten daarom ook

niet noodzakelijk triomfbogen zijn, maar wel zinnebeelden van hoop, tekenen van hoop

op een blijvende vrede”.196

Oprichting en/of

inhuldiging?

8 september 1979

5. Gedenksteen voor de militaire, de burgerlijke en de andere slachtoffers

Identificatiefiche TiG 5

Naam?

Gedenksteen voor de militaire, de burgerlijke en de andere slachtoffers (WO I en II)

Plaats?

Kortrijkstraat, op een plein

Type?

Groot gebeeldhouwde gedenksteen

Materiaal?

Witte natuursteen – rode baksteen

196 D. VANDER MEULEN, art.cit., p. 27.

Page 92: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

92

Uitvoerder

(specifiek)?

Henri Lateur (kunstenaar) en E. Lievens (aannemer – bouwmeester)

Beschrijving en

interpretatie?

Ontstaans-

geschiedenis?

Staat anno 2008?

Dit gedenkteken, opgericht voor zowel slachtoffers van de Eerste als de

Tweede Wereldoorlog, staat centraal op een plein, midden een

(winkel)straat in het centrum van Tielt en trekt zo de volle aandacht van de

passant. De wand van dit gedenkteken is opgebouwd uit sterk

inspringende nissen van verschillende afmetingen, met sculpturen in

hoogreliëf. De middelste nis stelt een calvarietafereel voor, uitstekend

boven de rest. Daaronder staat een soldaat op wacht, met in beide handen

een groot zwaard. Links en rechts daarvan, dieper gelegen, vinden we

telkens drie halfzittende gekwetste of dode soldaten met op de

achtergrond een brandende stad en een gefolterde figuur. Deze soldaten

staan duidelijk symbool voor het lijden in de oorlog. In elke hoeknis

vinden we een vrouw in lang gewaad met een doek op het hoofd terug, die

met haar twee handen een kelk in de hoogte houdt. Deze twee

vrouwenfiguurtjes symboliseren de overwinning, wat dus een tegengewicht

vormt voor de lijdende soldaten. Op het eerste zicht lijkt het hier enkel om

een gedenkteken voor de Eerste Wereldoorlog te gaan, maar op de

rechterzijkant van het monument vinden we de tekst“Gefusilleerden”,

“Opgeëischten”, “Gesneuvelden”, “1940-1945” terug, met daarbij telkens een

namenlijst.

De opdrachtgever voor de bouw van het monument was de kerkfabriek

van de Sint-Pieterskerk met de toestemming van het stadsbestuur. Het

geld dat nodig was voor de bouw van het monument (12.000 fr.) werd

bijeengebracht door een geldinzameling. Het gedenkteken situeerde zich

vroeger op het Hoekkerkplein (Kerkstraat) bij de Vrije Basisschool Sint-

Godelieve, maar werd op 21 september 1949 verplaatst naar de

Kortrijkstraat.197

197 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, gedenktekens Tielt, algemeen deel en Stadsarchief Tielt, bundel 2915, “Oprichting van een gedenkteken voor de Tieltse gesneuvelden en de oorlogsslachtoffers ”, s.p. en Stadsarchief Tielt, bundel 2916, “Verplaatsing van het gedenkteken…”, s.p.

Page 93: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

93

Oprichting en/of

inhuldiging?

De inhuldiging van het monument gebeurde op 26 september 1920, op 12

september 1944 werden dan de namen van de slachtoffers uit de Tweede

Wereldoorlog toegevoegd.

6. Gedenkplaat voor soldaat Lesniewksi

Identificatiefiche TiG 6

Naam?

Gedenkplaat voor soldaat Lesniewksi

Plaats?

Hoek Sint-Michielsstraat nr. 61 en Steenovenstraat

Type?

Gedenkplaat

Materiaal?

Hardsteen, beschilderde letters

Uitvoerder

(specifiek)?

M. Dupont (?)

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Niet van toepassing

Oprichting en/of

inhuldiging?

Het gedenkteken werd geplaatst in de tweede helft van de jaren ’40, maar

de precieze onthullingsdatum is tot dusver onbekend. Het initiatief kwam

van de buurtbewoners (in de Sint-Michielsstraat) en van de toenmalige

burgemeester van Tielt, Joseph Baert.198

Onversteend

Deze kleine, maar toch opvallende hardstenen gedenkplaat verwijst naar

198 W. DE KEYSER, Diverse hulde- en herinneringsplaatsen van de Poolse bevrijders, onuitgegeven, 1992, s.p. en D. VANDER MEULEN, art.cit., p. 27.

Page 94: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

94

verleden?

een van de acht gesneuvelde Poolse soldaten bij de bevrijding van Tielt,

namelijk Jan Lesniewski. Lesniewski sneuvelde op 8 september 1944 toen

hij kwam aangelopen met nieuwe munitie voor de Poolse troepen. Terwijl

hij rondkeek werd hij doodgeschoten.199

7. Polenplein

Identificatiefiche TiG 7

Naam?

Polenplein

Plaats?

Kruispunt Ieperstraat, Sint-Michielsstraat, Deken Darraslaan

Type?

Straatnaam

Materiaal?

Niet van toepassing

Uitvoerder

(specifiek)?

Stadsbestuur Tielt

Beschrijving en

Op de gemeenteraad van 9 januari 1948 werd de beslissing genomen om

199 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Tielt, interview met David Leon Brouckaert (V).

Page 95: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

95

interpretatie?

Ontstaans-

geschiedenis?

Staat anno 2008?

het kruispunt van de Ieperstraat, de Sint-Michielsstraat en de Deken

Darraslaan om te vormen tot het Polenplein.200 Deze naamsverandering

kan nogmaals gezien worden als de vereeuwigde dankbaarheid en

bewondering van de Tieltse bevolking voor de Poolse bevrijders.

Oprichting en/of

inhuldiging?

9 januari 1948

8. Stanislaspoort

Identificatiefiche TiG 8

Naam?

Stanislaspoort

Plaats?

Markt, verbonden aan het huis met nummer 5

Type?

Toegangspoort

Materiaal?

Natuursteen

Uitvoerder

(specifiek)?

P. Lebon (stedebouwkundige) en E. Lievens (aannemer)

Beschrijving en

interpretatie?

Ontstaans-

geschiedenis?

Staat anno 2008?

Op het moment van bezichtiging werd de markt van Tielt opengebroken

en was de poort dus moeilijk toegankelijk. Het was opvallend hoe sterk

deze poort werd behoed tegen eventuele schade door de wegenwerken.

Het is alvast duidelijk dat het hier om een atypisch gedenkteken gaat, dat

andermaal voor de Poolse bevrijders werd opgericht. In de poort vindt

200 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, gedenktekens Tielt, algemeen deel.

Page 96: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

96

men bovendien verschillende specifieke gedenkplaten en -symbolen terug

(TiG9, TiG10 en TiG11) die ook allemaal verwijzen naar de Poolse

bevrijdingsdivisie. De poort werd ingehuldigd op 11 november 1948 en

werd gepromoot door het stadsbestuur en wederom door de toenmalige

burgemeester (en oud-verzetsleider) Joseph Baert, die reeds in 1947

geweigerd had de stoffelijke overschotten van de acht gesneuvelde Polen

van Tielt naar Lommel over te brengen (cf. supra). De stadskas stelde een

bedrag van 130.000 à 140.000 fr. ter beschikking.201 De naam Stanislas

verwijst naar Stanislas Leszczynski en bijgevolg het beroemde

Stanislasplein in Nancy. Stanislas, voormalig koning van Polen, landde in

1737 in Nancy en zou daar tot aan zijn dood, in 1766, blijven.202 Het is dan

ook niet verwonderlijk dat de Stanislaspoort in Tielt als het ware een kopie

is van enkele monumenten op het Stanislasplein in Nancy. De naam

Stanislas verwijst echter niet alleen naar Stanislas Leszczynski, maar ook

naar de Heilige Stanislaus. Van deze heilige, patroon van Polen, is er een

beeldje terug te vinden bovenaan de poort.203

Oprichting en/of

inhuldiging?

11 november 1948

9. Gedenkplaat voor acht Poolse soldaten

Identificatiefiche TiG 9

Naam?

Gedenkplaat voor acht Poolse soldaten

Plaats?

Stanislaspoort, linkerbinnenzijde

Type?

Gedenkplaat

201 M. JACOBS, op.cit., deel 2, p. 393. 202 S. VAN HERPE, “Nancy, stad van verlichting en art nouveau” in Het Nieuwsblad (Vakantie en reizen), 13.08.2005/s.p. 203 W. DE KEYSER, op.cit., s.p. en Stadsarchief Tielt, bundel 2920, “Bouw Stanislaspoort”, s.p.

Page 97: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

97

Materiaal?

Koper, met zwart ingegrifte letters

Uitvoerder

(specifiek)?

H. Seye (?)

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Op de gedenkplaat vinden we overduidelijk het Poolse wapenschild

(adelaar) terug. Boven de gedenkplaat prijkt het Belgische wapenschild

(leeuw). De gedenkplaat werd opgericht “Ter nagedachtenis aan de acht Poolse

militairen die hun leven offerden voor de bevrijding van de stad Tielt op acht September

1944”. De acht namen van de gesneuvelde Polen worden, in alfabetische

volgorde, weergegeven onder bovenstaande inscriptie.204

Oprichting en/of

inhuldiging?

1948

10. Gedenkplaat voor de 1ste Poolse geblindeerde divisie

Identificatiefiche TiG 10

Naam?

Gedenkplaat voor de 1ste Poolse geblindeerde divisie

Plaats?

Stanislaspoort, linkerbinnenzijde

Type?

Gedenkplaat

Materiaal?

Koper, met zwart ingegrifte letters

Uitvoerder

(specifiek)?

Onbekend, waarschijnlijk Paul Lebon of E. Lievens

204 Stadsarchief Tielt, bundel 2920, “Bouw Stanislaspoort”, s.p.

Page 98: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

98

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

De tekst ‘Ter herinnering aan 8 september 1944 dag der intrede in Tielt der eerste

Poolsche geblindeerde divisie vechtend voor uwe vrijheid en de onze’ wordt zowaar

driemaal weergegeven, eerst in het Nederlands, dan in het Frans en ten

slotte in het Pools. Voor het eerst zien we dus dat ook de Poolse

bevrijders in hun moedertaal worden herdacht. Boven deze tekst vinden

we het Poolse wapenschild terug, onderaan twee 17de-eeuwse Poolse

ruiterhelmen, het kenteken van de Eerste Poolse Pantserdivisie.205 Boven

de gedenkplaat werd een gebeeldhouwd en beschilderd kenteken van het

Geheim Leger aangebracht.

Oprichting en/of

inhuldiging?

17 december 1944, in opdracht van de Poolse militaire overheid.

11. Gedenksteen voor de Poolse bevrijders en de weerstand

Identificatiefiche TiG 11

Naam?

Gedenksteen voor de Poolse bevrijders en de weerstand

Plaats?

Stanislaspoort, voorzijde

Type?

Gebeeldhouwde gedenksteen (Poolse arend)

Materiaal?

Witte natuursteen, rode initiaal, zwarte uitgehouwen letters

Uitvoerder

(specifiek)?

P. Lebon en E. Lievens

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Hier worden niet enkel de Poolse bevrijders herdacht, maar ook de Tieltse

weerstand, wat duidelijk af te lezen is uit de inscriptie “Uit mijn as herrezen.

205 s.n., De eerste Poolse pantserdivisie en de bevrijding van Vlaanderen in september 1945. Herdenking september 1984, Poperinge: pvba Sansen, 1984, p. 2.

Page 99: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

99

Polen en de Weerstand ter ere 1948”.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Deze gedenksteen werd aldus samen met de poort op zich ingehuldigd op

11 november 1948.206

12. Gedenkplaat voor twee Poolse soldaten

Identificatiefiche TiG 12

Naam?

Gedenkplaat voor twee Poolse soldaten

Plaats?

Ieperstraat 81

Type?

Gedenkplaat

Materiaal?

Hardsteen, met letters in reliëf

Uitvoerder

(specifiek)?

M. Dupont (?)

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Deze gedenkplaat doet sterk denken aan de gedenkplaat voor soldaat

Lesniewski. Het gaat ook hier om een gedenkplaat specifiek opgericht voor

een Poolse soldaat. In tegenstelling tot de plaat van Lesniewski betreft het

hier twee militairen van de eerste Poolse geblindeerde divisie: luitenant

Joseph Podziomek en soldaat Jan Graczyk. Beiden kwamen om tijdens

hevige gevechten om het centrum van Tielt te bevrijden. Niet toevallig

werd de plaats waar de gedenkplaat zich bevond enkele jaren later

206 W. DE KEYSER, op.cit., s.p. en Stadsarchief Tielt, bundel 2920, “Bouw Stanislaspoort”, s.p.

Page 100: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

100

hervormd tot ‘het Polenplein.’

Oprichting en/of

inhuldiging?

Deze gedenkplaat werd opgericht op 8 september 1945, een jaar na het

overlijden van de twee Poolse soldaten.207

Oprichting en/of

inhuldiging?

Deze gedenkplaat werd opgericht op 8 september 1945, een jaar na het

overlijden van de twee Poolse soldaten.208

13. Bevrijdingslaan

Identificatiefiche TiG 13

Naam?

Bevrijdingslaan

Plaats?

Periferie van Tielt

Type?

Straatnaam

Materiaal?

Niet van toepassing

Uitvoerder

(specifiek)?

Stadsbestuur Tielt

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

De grote baan van het centrum naar de buitenwijken van Tielt (en

daarbuiten) werd tot Bevrijdingslaan omgedoopt.209 Ook nu zal de plaatsing

van de Shermantank wel een rol gespeeld hebben: (de voorbereiding voor)

het transport van de tank was namelijk al sinds 1978 bezig.

Oprichting en/of

inhuldiging?

18 januari 1979 210

207 M. JACOBS, op.cit., deel 2, p. 390. 208 M. JACOBS, op.cit., deel 2, p. 390. 209 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, gedenktekens Tielt, algemeen deel. 210 Idem.

Page 101: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

101

14. Gedenksteen voor de Belgische en geallieerde militaire slachtoffers en de politieke gevangenen

Identificatiefiche TiG 14

Naam?

Gedenksteen voor Belgische en geallieerde militaire slachtoffers en politieke gevangenen

Plaats?

Keidamstraat, stedelijk kerkhof (militair erepark)

Type?

Grafmonument - gedenksteen

Materiaal?

Witte natuursteen, zwart graniet,…

Uitvoerder

(specifiek)?

Paul Lebon (?) en Adhémar Hoenraet (?)

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Dit grafmonument bestaat uit drie losse delen. Centraal staat de grote

gedenksteen voor de politieke martelaren, met daarop in grote letters:

‘1940 Politieke Gevangenen 1945’. Wat opvalt, is de symbolische

zwartgranieten graftombe midden op een soort ‘podium’. Ook het grote

kruis, vervaardigd uit hetzelfde materiaal als de graftombe, trekt de

aandacht. Achter de gedenksteen loopt een soort van kromme muur. Op

de linkerkant van het centrale gedeelte vinden we het wapenschild van

België terug, op de rechterkant dat van Tielt. Op de linkse muur de tekst

‘Onze Soldaten’ en op de rechtse muur ‘Onze Bondgenoten’.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Dit monument werd ingehuldigd op 3 mei 1953.211

Onversteend

verleden?

Voor dit gedenkteken vinden we het militaire erepark terug, met daarop de

graven van de acht Poolse soldaten die sneuvelden tijdens de bevrijding

211 W. DE KEYSER, op.cit., s.p.

Page 102: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

102

van Tielt (o.a. Jan Lesniewski, Joseph Podiomzek en Jan Graczyk, cf.

supra), graven van Belgische politieke gevangenen en Belgische soldaten.

We gaan dieper in op het verhaal van Victor de Craemer (politiek

gevangene).

Het verhaal van Victor De Craemer tijdens de Tweede Wereldoorlog is er

eentje om in te lijsten. Geboren op 19 juli 1920 was Victor in de fleur van

zijn leven toen de oorlog uitbrak. Dat hij niet van een kleintje vervaard

was, bewijst een eerdere veroordeling voor slagen en verwondingen aan

het eind van de jaren dertig. Hij was timmerman van beroep en bleef zijn

hele leven ongehuwd.

Vreemd genoeg - hij staat op de slachtofferlijst van Politieke Gevangenen -

meldde hij zich vrijwillig aan om als timmerman te gaan werken in

Duitsland bij de firma Fünke & Co in Rendsburg. De toenmalige

burgemeester van Tielt verstrekte hem op 9 juni 1941 een “getuigenis van

goed gedrag en zeden”, wat hij nodig had om een reispas naar Duitsland te

kunnen bemachtigen. Op 13 juni 1941 verkreeg hij dan ook zijn reispas,

die geldig was voor één jaar. Victor vertrok al spoedig naar Rendsburg.

Kunnen we hier spreken van een Duitsgezinde Tieltenaar? Aangezien hij

in Dortmund ter dood werd veroordeeld, lijkt dit weinig waarschijnlijk.

Een na-oorlogse getuigenis van Nathalie Muyeur, echtgenote van Gerard

Muyle die samen met Victor was veroordeeld door het Volksgericht in

Berlijn, verklaart veel. Het ‘vrijwillig werken’ in Duitsland was helemaal

niet zo vrijwillig. Het Geheim Leger van Tielt had daartoe namelijk

opdracht gegeven: “onder de dekmantel van vrijwillige arbeider, om na te gaan wat

soort werk de Belgische werklieden gebezigd werden en om inlichtingen te verzamelen

nopens zekere fabrieksinstellingen”. Nadat Victor verlof had gekregen van zijn

werk, op 28 augustus 1941, ging hij trouwens niet meer terug. Van

vermeende “collaborateur” tot verzetsheld?

Victor was inderdaad zeer actief in het verzet, dat onder leiding van André

Dupont stond. Hij hielp alles en iedereen om de Duitsers maar enigszins te

boycotten, was in het bezit van wapens (zijn huis deed dienst als

wapenopslagplaats van het verzet) en verspreidde ook illegale bladen als

212 SOMA, mic 136/6, Documenten betreffende Gerard Muyle, André Dupont, Victor de Craemer,… 213 Voor deze tekst is, tenzij anders vermeld, geput uit Dienst Oorlogsslachtoffers (FOD Sociale Zekerheid), dossiers Victor de Craemer.

Page 103: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

103

De Patriot en Vrij België. Maar ook Victors verzetsverhaal werd abrupt

afgebroken. Hij werd verklikt door enkele inwoners van de stad. Op 27

november 1942, omstreeks 17u30, werd hij te Tielt gearresteerd door de

Gestapo van Kortrijk. Tijdens zijn arrestatie werd hij geslagen en geschopt

alsof hij een beest was. Toen begon de lijdensweg van Victor De Craemer.

Hij verbleef eerst in de gevangenis van Gent. Op 5 februari 1942 werd hij

overgebracht naar de gevangenis van Brugge, van waaruit hij een grote

maand later zou getransporteerd worden richting Duitsland. Bochum,

Papenburg en Esterwegen werden zijn verblijfplaatsen. Vanuit Esterwegen,

dat geen echt concentratiekamp was, maar niettemin een erg zwaar regime

kende, werden veel gevangenen berecht door het Volksgericht in Berlijn.

Ook Victor werd, op 2 september 1943, berecht met de volgende

woorden: “Er hat in 1942 durch Förderung einer Wiederstandsbewegung dem Feind

des Reichs begünstigt und Freischärlerei begangen”. Hij werd samen met acht

andere mannen, die allen iets met het Tieltse verzet hadden te maken (en

waarvan de meeste namen ook terug te vinden zijn op het gedenkteken

TiG14), veroordeeld: Gerard Muyle, André Dupont, Gery Deseyn,

Maurice Demeese, Georges Van de Walle, Edgard Dupont, Gerard

Wijkhuis en Roger Mahieu. Allen werden op 2 september 1943 ter dood

veroordeeld, behalve Edgard Dupont (zes jaar Zuchthaus) en Roger Mahieu

(vier jaar Zuchthaus).212 Op 15 november 1943 werd het vonnis, precies om

18u24, uitgevoerd in Dortmund: de 23-jarige Victor werd onthoofd.

Onmiddellijk daarna werd hij begraven op het centrale kerkhof te

Dortmund, veld zes, graf nummer 216. Op 16 augustus 1945 vernam zijn

familie pas dat hij al bijna twee jaar overleden was. Aangezien Dortmund

na de oorlog in de Engelse zone lag, kwam er al gauw een bevelschrift tot

opzoeken door de Control Commision for Germany. Op 8 oktober 1945 werd

het bevel gegeven om het lichaam van Victor te repatriëren naar België

(Tielt).

Toen de oorlog voorbij was, vroegen ook de ouders van Victor naar het

pensioengeld van de overheid. Aangezien Victor meerderjarig was en

postuum de titel van Politiek Gevangene en Begunstigde van het Statuut

kreeg, was dit geen probleem. In 1950 besliste het Ministerie van

Wederopbouw (Brugge) dat René De Craemer en Herminie Cuypers recht

Page 104: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

104

hadden op 1500 fr. per maand. Victor kreeg verrassend de titel van

Weerstander van de Sluikpers niet. Hoewel hij die aanvankelijk wel had

gekregen, werd die beslissing veranderd in 1956. Er waren te weinig

getuigen om deze feiten te bewijzen. Bovendien was Victor op het

moment van zijn zogenaamde sluikpersactiviteiten in Tielt, vrijwillig aan

het werk in Duitsland. Dat laatstgenoemde feit zou trouwens voor nogal

wat verwarring zorgen: Victor werd eerst bestempeld als collaborateur. Pas

later, dankzij enkele getuigenissen van onder andere Nathalie Muyeur (cf.

supra) en René Dupont, de vader van de eveneens terechtgestelde

verzetsleider André Dupont, werd de ware toedracht van zijn reis

duidelijk.213

15. Poolse gedenktekens in de Sint-Pieterskerk

Identificatiefiche TiG 15

Naam?

Drie Poolse gedenktekens

Plaats?

Sint-Pieterskerk, centrum

Type?

Gebeeldhouwde gedenkstenen (hoekstenen)

Materiaal?

Witte natuursteen

Uitvoerder

(specifiek)?

Onbekend

Beschrijving en

interpretatie?

Ontstaans-

geschiedenis?

Staat anno 2008?

Deze drie diep verscholen, mooi gebeeldhouwde gedenktekens situeren

zich in de Sint-Pieterskerk. Ze werden daar geplaatst in privé-opdracht van

de Tieltse dekenij. Wie precies de drie Poolse emblemen vervaardigde, kon

niet worden nagetrokken. Ook naar de ontstaansdatum blijft het gissen.

De gedenktekens stellen voor: de Poolse adelaar, de Poolse helm en nog

Page 105: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

105

een ander eerder onbekend Pools embleem.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Onbekend

16. Glasraam Belfort

Identificatiefiche TiG 16

Naam?

Glasraam voor de Poolse bevrijders

Plaats?

Markt, eerste verdieping van het belfort

Type?

Glasraam

Materiaal?

Glas

Uitvoerder

(specifiek)?

Onbekend

Beschrijving en

interpretatie?

Ontstaans-

geschiedenis?

Staat anno 2008?

Dit atypische, maar schitterende gedenkteken is een initiatief van de

stedelijke overheid. In tegenstelling tot de andere door de stad

gefinancierde gedenktekens is er van dit gedenkteken geen informatie

bewaard in het stadsarchief. De ontstaansdatum van dit gedenkteken blijft

dus onbekend. Op het glasraam is duidelijk het Tieltse wapenschild en dat

van Polen te onderscheiden.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Onbekend

Page 106: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

106

17. Keramiekplaat stadhuis

Identificatiefiche TiG 17

Naam?

Gedenkplaat voor de Poolse bevrijders

Plaats?

Stadhuis, bureau van de burgemeester

Type?

Gedenkplaat

Materiaal?

Keramiek

Uitvoerder

(specifiek)?

L. De Gheus (kunstenaar)

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Dat de Poolse bevrijders nauw aan het hart lagen (en liggen) van het

stadsbestuur is nog eens overduidelijk af te leiden door de keramiekplaat

die in het bureau van de burgemeester hangt. Het initiatief voor deze plaat

kwam in 1969 van het interstedelijke bevrijdingscomité met het motto

‘Vlaamse steden danken hun Poolse bevrijders’. Deze tekst is zowel in het

Nederlands als in het Pools terug te vinden op de plaat. Naast Tielt

zetelden nog andere gemeenten en steden in het bevrijdingcomité:

Poperinge, Ieper, Roeselare, Lokeren en Sint-Niklaas. Al deze steden

werden door de Polen bevrijd.214

Oprichting en/of

inhuldiging?

1969 - 1970

214 s.n., De eerste Poolse pantserdivisie en de bevrijding van Vlaanderen in september 1945. Herdenking september 1984, p. 3.

Page 107: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

107

18. Gedenksteen voor de burgerlijke slachtoffers

Identificatiefiche TiG 18

Naam?

Gedenksteen voor de burgerlijke slachtoffers van ’40 – ‘45

Plaats?

Keidamstraat, stedelijk kerkhof (erepark voor de burgerlijke slachtoffers)

Type?

Gebeeldhouwde gedenksteen

Materiaal?

Witte natuursteen

Uitvoerder

(specifiek)?

Onbekend

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Deze verzorgde gedenksteen staat midden in het erepark voor de

burgerlijke slachtoffers van 1940-1945. Een rechtsopstaande hardstenen

gedenksteen herdenkt specifiek de gevallen burgers. Bovenaan deze

gedenksteen staat een kruis met daaronder de tekst ‘Aandenken aan onze

burgerlijke slachtoffers, oorlog 1940-1945’.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Wanneer dit monument werd ingehuldigd, kon niet worden achterhaald.

Page 108: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

108

19. Standbeeld Generaal Maczek

Identificatiefiche TiG 19

Naam?

Standbeeld voor Generaal Maczek

Plaats?

Polenplein

Type?

Standbeeld

Materiaal?

Brons

Uitvoerder

(specifiek)?

Onbekend

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Dit standbeeldje van de Poolse bevrijdingsgeneraal staat centraal op het

Polenplein en is aldus goed zichtbaar. Het beeldje op zich is zeer

symbolisch geladen. Maczek wordt namelijk voorgesteld met een sleutel uit

het Tieltse wapenschild in de hand. Dat is ook de sleutel van de bevrijding

waarmee Maczek de stadspoorten opende van Falaise tot Wilhelmshaven.

Oprichting en/of

inhuldiging?

8 september 1994, naar aanleiding van de vijftigste verjaardag van de

bevrijding van Tielt.215

Onversteend

verleden?

Stanislaw Wladyslaw Maczek werd op 31 maart 1892 geboren in Szczerzec

in de toenmalige dubbelmonarchie Oosterijk-Hongarije als zoon van een

jurist. Na het behalen van het gymnasiumdiploma vervulde hij zijn

dienstplicht als reserve-officier en studeerde daarna van 1910 tot 1914

filosofie, psychologie en Poolse filologie aan de Jan Kazimierz universiteit

in Lwów.

215 Zie http://www.tielt.be/nl/alg/msie4.html, geraadpleegd op 11.04.2008

Page 109: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

109

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd hij door de Oostenrijkse regering

gemobiliseerd en als compagniecommandant onder meer ingezet aan het

Italiaans front. In 1919 en 1920 was hij, aanvankelijk als luitenant, later als

kapitein van het leger van de nieuwe Poolse republiek, betrokken bij acties

tegen het Oekraïense en Sovjet-Russische leger. Na een wapenstilstand in

oktober 1920, gevolgd door de vrede van Riga in maart 1921 koos Maczek

voor een militaire loopbaan in het leger van het nieuwe Polen,

waarschijnlijk daarbij beïnvloed door het sneuvelen van zijn drie broers,

onder wie zijn tweelingbroer Franciszek. Zijn militaire loopbaan was erg

succesvol en al gauw stond hij aan de militaire top van het Poolse leger.

Bij de Duitse inval in september 1939 vocht hij met zijn Tiende

Gemotoriseerde Cavalerie Brigade vergeefs tegen een Duitse overmacht.

Nadat ook de Sovjet-Unie Polen was binnengevallen, kreeg Maczek

opdracht uit te wijken naar Hongarije. Daar werd hij met zijn brigade

geïnterneerd maar wist hij met veel van zijn manschappen te ontsnappen.

Via Noord-Afrika kwam hij uiteindelijk in Frankrijk terecht. Daar werd hij

in februari 1940 commandant van de Poolse Gemotoriseerde Lichte

Divisie, gevormd uit de restanten van zijn vroegere Cavaleriebrigade. Ten

zuidoosten van Parijs vocht hij in juni 1940 tegen het Duitse leger. Wegens

een gebrek aan brandstof en munitie zag hij zich gedwongen de strijd te

staken.

Na de capitulatie van Frankrijk op 22 juni 1940 kregen de Polen bevel om

hun materieel te vernietigen en naar Engeland uit te wijken om van daaruit

de strijd voort te zetten. Via Marseille en Algiers slaagde Maczek daarin.

Na lang aandringen bij de Poolse minister van oorlog, generaal Wladyslaw

Sikorski, op de vorming van een gemotoriseerde pantserdivisie kreeg hij

op 25 februari 1942 opdracht tot “het oprichten van de Eerste Poolse

Pantserdivisie”. In augustus 1944, na de invasie in Normandië, speelde de

divisie een cruciale rol bij de afgrendeling van het vluchtende Duitse

Zevende Leger in de buurt van Falaise.

Na een opmars door België in de loop van september, werd de bevrijding

van Breda op 29 oktober 1944 één van generaal Maczek's grootste

216 Deze tekst is gebaseerd op de biografie van Generaal Maczek op http://www.maczekmuseum.nl/, geraadpleegd op 13.05.2008.

Page 110: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

110

successen. Hij ontving hiervoor op 30 oktober 1944 voor zijn hele divisie

het Bredase ereburgerschap.

Vanaf 6 april 1945 werd de strijd voortgezet en speelde de divisie een

belangrijke rol bij de bevrijding van grote delen van Oost-Drente en

Groningen. Sluitstuk van de tocht van de Eerste Poolse Pantserdivisie

werd op 3 mei de capitulatie van de grote Duitse marinebasis

Wilhelmhafen. Kort daarop werd generaal Maczek benoemd tot

commandant van het Eerste Poolse Leger Korps in Schotland en droeg hij

het bevel van de Eerste Poolse Pantserdivsie op 20 mei 1945 over aan

generaal-majoor Klemens Rudnicki. In september 1945 volgde zijn

benoeming tot luitenant- generaal en opperbevelhebber van alle Poolse

legereenheden in Groot-Brittannië.

Na de demobilisatie van het Poolse leger (in ballingschap in 1947) wilde

generaal Maczek niet terugkeren naar zijn communistisch geworden

vaderland en vestigde hij zich met zijn gezin in de Schotse hoofdstad

Edinburgh. Daar schreef hij zijn memoires, uitgegeven onder de titel ‘Od

podwody do czolga’ (‘van paard-en-wagen tot tank’). Tot op hoge leeftijd

moest hij in zijn levensonderhoud voorzien door middel van eenvoudige

banen. Hij had te kort in het Britse leger gediend om aanspraak te maken

op een Brits pensioen en de communistische regering van Polen weigerde

de rol van de Poolse strijders in het westen te erkennen. Aan generaal

Maczek werd ook zijn Pools staatsburgerschap ontnomen.

Op 1 november 1990 werd hij door de regering van de nieuwe Poolse

Republiek benoemd tot luitenant-generaal. Op zijn honderdste verjaardag

werd hij onderscheiden met de hoogste Poolse onderscheiding, de Orde

van de Witte Adelaar. Op 11 december 1994 overleed Stanislaw Wladyslaw

Maczek in Edinburgh op de leeftijd van 102 jaar. Overeenkomstig zijn

wens werd hij begraven bij zijn manschappen op het Poolse Militaire

Ereveld aan de Ettensebaan te Breda.216

Page 111: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

111

6. Torhout

6.1. De bevrijding van Torhout

“De achtste september was een algemene triomfdag, iedereen verwachtte nu de verbondenen, slechts één of twee

moto’s kwamen doorgereden. De wachtende menigte onthaalde hen geestdriftig. Overal bood men bloemen aan. De

ganse stad was te bene en bevlagd, maar het duurde niet lang, de witte brigade was op toer, ze trokken naar die

huizen gevolgd door een grote menigte, die huilden en tierden terwijl men hun vlag neerhaalde. Anderen die reeds

lont geroken hadden, trokken ze zelf in en zo moesten deze de eerste schande ondergaan. Leden der witte brigade

zetten hun opsporingen voort om kerels van de zwarte brigade aan te houden. De ganse stad was in beroering. Vele

buitenlieden waren afgekomen om het terugtrekkende leger te zien, trokken langs de Diksmuidse kalsijde door

Wijnendale naar de Brugse kalsijde. Er waren geen wanordelijkheden wat voor velen een teleurstelling was, toch

hebben velen toneeltjes gezien die ze niet rap zullen vergeten.”

[Ch. Willemyns, Torhout, 8 september 1944] 217

Op 7 september 1944 overschreed de 4de Canadese Pantserdivisie de Belgische grens. Ze

kwam goed vooruit en zou de volgende dag Torhout zonder slag of stoot innemen.218 Grote

heldenverhalen zijn hier bij de bevrijding dus niet te schrijven. De bevrijding ‘overkwam’ deze

provinciestad nu eenmaal, iets wat bij ook bij andere steden en gemeenten vaak het geval was.

Maar quasi onmiddellijk gaf de bevrijding ook aanleiding tot een ware haatexplosie: gericht tegen

iedereen die de vijand gunstig gezind was geweest. Enkele plunderingen, de arrestaties, het

kaalscheren van vrouwen,… waren ook in Torhout de trieste beelden van deze heksenjacht.219 De

vele aanhoudingen gebeurden meestal door de ‘Witte Brigade’ die de collaborateurs overleverden

aan politie of rijkswacht. Na half september 1944 waren alleen deze laatsten nog bevoegd om

arrestaties te verrichten. De geïnterneerden zouden tussen september 1944 en september 1948

voor de ‘Krijgsraad’ komen, die uitspraak zou doen over de “Belgen die door hunne betrekkingen met

den vijand verdacht zijn”.220

217 Ego-document Ch. Willemyns (1871-1969) in M. MESTDAGH, Torhout. De geschiedenis van een stad, Torhout: Uitgeverij De Beer, 2000, pp. 64 – 65. 218 P. TAGHON, België 44: de bevrijding, Tielt: Lannoo, 1998, p. 94. 219 Verschillende Torhoutse ooggetuigen van de Tweede Wereldoorlog, o.a. Agnès Jacques en Marcel Cafmeyer, bevestigden mij mondeling deze feiten. 220 M. MESTDAGH, Torhout 1750-1950, Brugge: Uitgeverij Marc Van de Wiele, 1989, p. 77 en M. MESTDAGH, Torhout. De geschiedenis van een stad, Torhout: Uitgeverij De Beer, 2000, p. 66.

Page 112: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

112

6.2. De gedenktekens in Torhout

1. Gedenkteken voor de militaire slachtoffers

Identificatiefiche TG 1

Naam?

Gedenkteken voor de militaire slachtoffers

Plaats?

Bruggestraat (ingewerkt in de omheiningsmuur van het stedelijk kerkhof)

Type?

Grafmonument – gebeeldhouwd reliëf

Materiaal?

Witte natuursteen

Uitvoerder

(specifiek)?

André Taeckens (kunstenaar), P. Van Brussel (architect) en A. Tanghe (uitvoering)221

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Dit grijze gedenkteken staat langs de drukke Bruggestraat en deed vroeger

dienst als toegangspoort van het kerkhof. Centraal staat de witte,

natuurstenen reliëfvoorstelling: in het midden een gevleugelde engel met

een lauriertak in de ene hand, de andere hand voor de borst gevouwen.

Het betreft één van de zeldzame vredesengelen op gedenktekens. Links

hiervan staan drie mannen schuin achter elkaar, die met gebogen rug

handenarbeid verrichten, rechts hetzelfde beeld, maar dan met drie

vrouwen.

Aangezien de reliëfplaat de achterzijde is van het feitelijke grafmonument,

is het niet te verwonderen dat het monument een religieus karakter

uitstraalt (de gevleugelde engel). De drie mannen en drie vrouwen aan

221 s.n., “Funerair Erfgoed: Oude Begraafplaats 1835-2007 (Bruggestraat Torhout)”, in: Informatiebrochure, Torhout: uitgegeven door o.a. Het Cultuurpunt van de stad Torhout (actie kaderend in het cultuurbeleidsplan van de stad 2003-2007), s.p.

Page 113: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

113

weerszijden van de engel lijken als het ware, werkend, te buigen voor hem.

De engel neemt hen op zijn beurt onder zijn vleugels, de gevleugelde uitspraak

op het monument ‘In Gods vrede leven wij, voor de vrede werken wij’ is dan ook

toepasselijk. De lauriertak die de engel in zijn linkerhand draagt, is het

symbool van de overwinning.

Het monument lijkt anno 2008 nog steeds in goede staat te zijn, maar kan,

wegens de verkeersdrukte, niet echt de aandacht trekken. Wel waren er

tekenen van recent gebruik (bloemen en kransen).

Oprichting en/of

inhuldiging?

Zie G2

Onversteend

verleden?

Zie G2

2. Grafmonument voor de militaire slachtoffers

Identificatiefiche TG 2

Naam?

Grafmonument voor de militaire slachtoffers

Page 114: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

114

Plaats?

Bruggestraat (voorzijde van G1)

Type?

Grafmonument

Materiaal?

Grijze en witte natuursteen

Uitvoerder

(specifiek)?

André Taeckens (kunstenaar), P. Van Brussel (architect) en A. Tanghe

(uitvoering)222

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Dit gedenkteken vormt een geheel met TG1, maar verschilt er toch van,

omdat het hier een grafmonument betreft. Op dit gedenkteken prijken zes

registers met namen van de militaire slachtoffers, links ernaast een

hardstenen plaat met zes foto’s op porselein, versierd met lauriertakken.

Ook hier wijst de laurier terug op de overwinning.

In tegenstelling tot TG1 lijkt het grafmonument (en zeker de zes registers)

wél onderhevig te zijn aan erosie: de letters van de gesneuvelde militairen

zijn soms amper leesbaar. Vandaag zijn er vanuit het Torhoutse

stadsbestuur plannen om het oude kerkhof binnen afzienbare tijd af te

breken: ook TG1 en TG2 zullen hierdoor verdwijnen.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Tijdens de gemeenteraadszitting van 26 oktober 1949 werd beslist dit

grafmonument (en TG1) te onthullen op 6 november van hetzelfde jaar.223

In aanwezigheid van o.a. het stadsbestuur, burgemeester Pollet, de

notabelen van de stad, de oud-strijdersverenigingen en de weerstanders

werd het monument ingezegend door Z.E.H. deken Leterme.224

Onversteend

verleden?

Een van de nog goed leesbare namen op het monument is die van

Theophiel Pannecoucke. Hij werd op 27 september 1903 geboren te

222 Informatiebrochure “Funerair Erfgoed: Oude Begraafplaats 1835-2007 (Bruggestraat Torhout)”. Uitgegeven door o.a. Het Cultuurpunt van de stad Torhout (actie kaderend in het cultuurbeleidsplan van de stad 2003-2007). 223 Stadsarchief Torhout, kast 8, Notulen Schepencollege van 28.09.1942 tot 02.06.1954, “Verslag gemeenteraadszitting 26 oktober 1949”. 224 M. JACOBS, op.cit., deel 2, p. 394.

Page 115: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

115

Torhout en was in zijn burgerleven mechanicien. In 1923 werd hij soldaat

bij het 1ste Linieregiment. Tijdens zijn militair verlof trouwde hij (eveneens

te Torhout) op 1 juni 1927 met Valerie-Marie Haezaert. Vier jaar later, op

3 augustus 1931, kregen ze een dochter: Odette-Leonie. Aan dit prille

familiegeluk maakte de Tweede Wereldoorlog al gauw een eind. Theophiel

moest in 1940 vechten voor zijn vaderland. Op 28 mei 1940 capituleerde

België echter en werd hij krijgsgevangen genomen. Op 11 juni 1940 werd

Theophiel, om onleesbare redenen, al bevrijd. Vele verhalen van ex-

krijgsgevangenen stoppen hier, Theophiels verhaal is echter nog niet

afgelopen.

Zijn vrijheidsdrang was namelijk zo groot, dat hij zich begin 1942 aansloot

bij het Geheime Leger te Torhout, onder leiding van Arnould Van de

Walle. Van mei tot juli 1942 vervoerde hij wapens voor hem naar Gaston

Maertens in Lichtervelde. Bij de volbrachte zendingen in zijn “Staat van

diensten bij het Geheim Leger” worden zijn activiteiten letterlijk zo

weergegeven: “Heeft wapenherstellingen uitgevoerd voor leden van den weerstand.

Heeft zelf wapens vervoerd van Torhout naar den weerstandsgroep van Lichterveldse

Vermander Omer.”

Zijn carrière bij het verzet duurde echter niet lang: op 25 juli 1942 werd hij

gearresteerd door de Geheime Feldpolizei en de Sicherheitsdienst op

beschuldiging van “wapenleveringen aan het B.L. (Belgisch Leger)”. In België

vertoefde Theophiel in de gevangenissen van Roeselare, Gent en Brugge. In

Gent werd hij gruwelijk gefolterd door de Gestapo. Na de gevangenis in

Brugge, werd Theophiel getransporteerd naar Duitsland. Daar kwam hij -

weergegeven in chronologische volgorde - in de volgende gevangenissen

en concentratiekampen terecht: Bocchum, Esterwegen, Wolfenbüttel,

Lingen en uiteindelijk terug in Wolfenbüttel.225 Tijdens een van deze

verblijven werd hij door het Volksgericht van Berlijn veroordeeld tot de

doodstraf door onthoofding op 15 juni 1944 te Wolfenbüttel. Deze datum

is ook af te lezen op het monument zelf. Getuige van de uitvoering van

deze straf was Georges Vanwalleghem uit Lichtervelde.226

225 Algemene Directie Human Resources (dienst Defensie), dossier 103233103, Theophiel Pannecoucke. 226 SOMA, MIC 136, “Documenten van het Volksgerichtshof vermeldende minstens strafmaat en misdrijf mbt 43 zaken tegen Belgen, 1941-1944”, (originelen: Bundesarchiv Berlin) 227 M. MESTDAGH, Torhout. De geschiedenis van een stad, p. 66. 228 Algemene Directie Human Resources (dienst Defensie), dossier 103233103, Theophiel Pannecoucke.

Page 116: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

116

Het nieuws van deze gruwelijke dood moet als een bom zijn ingeslagen bij

zijn vrouw, kind, familie en vrienden. De begrafenis van Theophiel,

waarvan de datum niet terug te vinden was, was dan ook een dramatisch

tafereel.227 Op 18 februari 1949 werd de titel van Gewapenden Weerstander

postuum aan Theophiel toegekend. Op 6 juli 1949 werd door het

Ministerie van het Algemeen Bestuur en der Pensioenen officieel besloten

dat hij de titel kreeg van Politiek Gevangene en Begunstigde van het

Statuur. Hierdoor kregen zijn weduwe Valérie en zijn kind Odette een

vergoeding van de staat. Op 30 maart 1955 werd hij eveneens het Kruis

van de Ridder in de Orde van Leopold II met de palm en het Oorlogskruis

met palm postuum toegekend.228

de zes foto’s van de gesneuvelde militairen

3. Vredeskapel familie De Nolf-Borra

Identificatiefiche TG 3

Naam?

Vredeskapel familie De Nolf-Borra

Plaats?

Hoek Vredelaan en Langepijpestraat

Type?

Kapel

Materiaal?

Veldsteen

Uitvoerder

(specifiek)?

Willem Nolf (ontwerp), L. Vanhaerents (uitvoering)229

229 M. MESTDAGH, Torhout 1750-1950, p. 81.

Page 117: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

117

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Deze veldstenen kapel is gebouwd langs een van de drukste wegen die

Torhout heeft: de Vredelaan. Hierdoor verdrinkt de kapel, weliswaar op

een goed zichtbare plaats gebouwd, in de drukte. Boven het portaal hangt

er een gedenksteen met het opschrift ‘O.L.V. van altyddurende bystand bid

voor ons Onze Moeder zyt gy yw kinderen zijn wy/A.D. 1945’. De kapel heeft

een eenvoudig witgeschilderd interieur, met in het midden een altaar met

een geschilderd drieluik: links de H. Alfonsus, centraal Maria met kind,

rechts de H. Gerardus. Boven het altaar staat duidelijk het opschrift

‘Vrede’. De bidruimte wordt van het altaar afgescheiden met een ijzeren

hek.230 Binnenin de kapel wordt ook duidelijk voor wie de kapel precies is

gebouwd: er hangt een gedenkplaat met daarop de tekst ‘Ter nagedachtenis

van de familie De Nolf – Borra’.

Anno 2008 is de kapel nog in zeer goeie staat. De vele bloemenkransen die

terug aantroffen bij het bezoek, zijn duidelijke sporen van recent gebruik.

Oprichting en/of

inhuldiging?

De kapel werd in opdracht van de familie (De?) Nolf gebouwd en werd op

15 augustus 1945 ingewijd.231

230 P. VANNESTE e.a., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het bouwkundig erfgoed. Provincie West-Vlaanderen. Gemeente Torhout, Brussel: Vlaamse Overheid. Agentschap R-O Vlaanderen. Onroerend Erfgoed, 2007, p. 264. 231 M. MESTDAGH, Torhout 1750-1950, p. 81.

Page 118: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

118

4. Gedenkplaat voor de gesneuvelde studenten en oud-leerlingen

Identificatiefiche TG 4

Naam?

Gedenkplaat voor de gesneuvelde studenten en oud-leerlingen

Plaats?

Sint-Jozefstraat, St.-Rembertcollege, voorgebouw

Type?

Gedenkplaat

Materiaal?

Hout

Uitvoerder

(specifiek)?

Onbekend

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Deze mooie houten gedenkplaat herdenkt zowel studenten, oud-

studenten, soldaten, weerstanders en burgerlijke slachtoffers van de

Tweede Wereldoorlog. We kunnen bovenaan, midden in het reliëf,

duidelijk het Belgische wapenschild waarnemen, met links daarvan het

wapenschild van Torhout en rechts daarvan het wapenschild van West-

Vlaanderen. Het mag duidelijk zijn dat de nationale symboliek sterk

beklemtoond wordt. Onderaan vinden we een palmtak en een zwaard

terug, die beide symbool staan voor de overwinning. De toorts die het

zwaard kruist, staat dan weer symbool voor leven en offer (of van

verlossing en verrijzenis in een meer religieuze context).

De gedenkplaat hangt goed zichtbaar in de rechtervleugel van het

voorgebouw van de school. Tekenen van erosie werden niet opgemerkt.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Wanneer deze gedenkplaat werd opgericht, kon deze studie niet

achterhalen. Zowel de directeur als algemene directrice van het Sint-

Page 119: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

119

Rembertcollege werden gecontacteerd, maar beiden konden geen

antwoord geven op deze vraag. Ook de heer Hendrik Vandeginste, lid van

de Geschied- en Heemkundige Kring Houtland - Torhout en historicus en

master in de archivistiek, bleef het antwoord schuldig.

Onversteend

verleden?

Dat sommige levensverhalen van oorlogsslachtoffers moeilijk of zelfs niet

meer te herconstrueren zijn, bewijst het dossier van Gerard Ramon. Deze

naam werd willekeurig geselecteerd op de gedenkplaat. De archieven van

de Dienst Oorlogsslachtoffers hadden zeer weinig te bieden over deze

persoon: enkel één steekkaart van het Rode Kruis werd teruggevonden.

Die bewees dat de heer Ramon inderdaad een burgerlijk slachtoffer was,

zoals reeds aangeduid stond op de gedenkplaat zelf. Ook het feit dat hij op

27 mei 1940 overleed te Torhout, ten gevolge van de militaire

oorlogsverrichtingen in en rond de stad, strookt met de informatie op de

gedenkplaat. Hoe hij precies om het leven kwam, blijft echter een raadsel.

Ook naar zijn leeftijd, burgerlijke status, beroep… blijft het gissen.232

Wat vooral opvalt aan dit gedenkteken zijn de vlaggen: bij het zien van

deze gedenkplaat krijg je het gevoel alsof de ontwerper ermee iets duidelijk

wou maken. Een kleine geschiedenis van het Sint-Rembertcollege tijdens

de Tweede Wereldoorlog (toen: de Normaalschool) maakt een en ander

duidelijk.

Tussen september 1944 en 1948 zouden heel wat uitspraken volgen over

“Belgen die door hunne betrekkingen met den vijand verdacht zijn”. In Torhout

kwam vooral de Normaalschool onder een spervuur van verwijten te

liggen. De beschuldigingen luidden onder meer: opleiden van zwart-

onderwijzers, leveren van Oostfronters, V.N.V-activiteiten, … . Door het

toelaten van deze V.N.V.-activiteiten kon de school tot 1943 ongestoord

zijn gang blijven gaan. Tussen de directie en de linkse oppositie

ontwikkelde zich na de bevrijding een harde polemiek. De collaboratie van

een aantal onderwijzers, vooral op intellectueel en politiek gebied en de

aanwezigheid van een aantal Oostfronters zorgden voor heel wat politieke

agitatie. Ook de vlucht in 1940 van toenmalig directeur Leterme naar de

232 Dienst Oorlogsslachtoffers (FOD Sociale Zekerheid), dossier Gerard Ramon.

Page 120: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

120

Duitsers en het feit dat sommige oud-leerlingen naar het Oostfront waren

getrokken, maakten de zaak alleen maar erger.233 De voorgevel van de

school werd zodoende na 1944 enkele malen zwaar beklad met

hakenkruisen en anti-nazistische leuzen. Toch kon de lastercampagne,

voornamelijk door een hevig verweer van de schooldirectie, ingedijkt

worden. Dat de directie dergelijke invloed had op de buitenwereld, ligt

waarschijnlijk aan het feit dat ze tijdens de oorlog haar studenten, in de

mate van het mogelijke, beschermde. Ze reikte bijvoorbeeld valse

studiebewijzen uit, drukte geen palmaressen, … . Pas na 1947 zou de

school de kans krijgen zich te rehabiliteren.234

Geschetst tegen deze historische achtergrond, wordt de

ontstaansgeschiedenis van deze gedenkplaat natuurlijk veel boeiender.

Jammer genoeg kon hier nergens (niet bij de directie, niet in het school- of

stadsarchief) meer informatie over worden ingewonnen. Wat wel kon

worden achterhaald, is dat deze gedenkplaat een hele tijd op de zolder van

de school terechtkwam en dat ze na een periode van rust plots terug werd

geherwaardeerd.235 Wanneer dit precies gebeurde, is echter ook

onduidelijk. Hoogstwaarschijnlijk gebeurde dit ‘herwaarderen’ toen de

collaboratiebeschuldigingen na enkele jaren afnamen, maar dit is slechts

gissing en geen wetenschap.

5. Het Kasteel van Wijnendale

Identificatiefiche TG 5

Naam?

Het Kasteel van Wijnendale

Plaats?

Oostendestraat 390, aan de rand van het Wijnendalebos

Type?

Kasteel - waterburcht

233 J. BENNOOT e.a., 150 jaar Normaalschool Torhout: Jubileumbrochure 1838-1988, Torhout: Generale Bank, 1988, pp. 20-21. 234 M. MESTDAGH, Torhout 1750-1950, p. 151 en M. MESTDAGH, Torhout, p. 66. 235 M. JACOBS, op.cit., deel 1, p. 60.

Page 121: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

121

Materiaal?

Niet van toepassing

Uitvoerder

(specifiek)?

Niet van toepassing

Beschrijving en

interpretatie?

Deze atypische herinnering aan de Tweede Wereldoorlog dient zeker te

worden vermeld. Het Kasteel van Wijnendale, beschermd monument en

dorpsgezicht, werd vermoedelijk gebouwd in de periode 1085-1095 en ligt

bij het eveneens (als landschap) beschermde Wijnendalebos. De restanten

van bunkers en gedeeltelijk verharde wegen verraden dat in dit bos tijdens

’40-’45 een munitiedepot werd ingericht door de nazi’s.236 In het kasteel

zelf speelde er zich echter een nog belangrijkere gebeurtenis af: de

definitieve breuk tussen koning Leopold III en de regering in de meidagen

van 1940.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Niet van toepassing

Onversteend

verleden?

Het grondige meningsverschil tussen Leopold III en zijn regering kwam

hier voor het eerst duidelijk aan het licht tijdens een nachtelijk gesprek op

25 mei 1940 tussen de koning enerzijds en de ministers Pierlot-Spaak-

Denis-Vanderpoorten anderzijds.237 Minister Pierlot probeerde de koning

te overhalen om met hen het land te verlaten. De koning antwoordde dat

het zijn plicht als staatshoofd en opperbevelhebber was om in het land te

blijven.

Enkele uren later, omstreeks elf uur, vlogen de eerste Duitse

bommenwerpers over Torhout. Torhoutenaars die de Eerste

Wereldoorlog nog hadden meegemaakt, werden bang. Ze herinnerden zich

de vier jaar lange loopgravenoorlog van de Eerste Wereldoorlog nog veel

te goed.238 De stad werd hevig onder vuur genomen door de Duitse

236 P. VANNESTE e.a., op.cit., p. 195. 237 E. VERHOEYEN, België bezet : 1940-1944, Brussel : BRTN Educatieve Uitgaven, 1993, p. 21. 238 Archief NSB Torhout, “Mijn Oorlogsjaren”, pp. 2-3.

Page 122: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

122

troepen: de kerk brandde totaal uit, het ziekenhuis leed grote schade,

burgerhuizen werden platgesmeten… Niettegenstaande alle bommen

vielen er in Torhout maar vijf slachtoffers, wat in feite een klein mirakel is.

Toen de koning (en regering) op 28 mei 1940 uiteindelijk tot de

‘capitulatie’ overgingen, werd het duidelijk dat deze wereldoorlog niet

dezelfde zou zijn als die van ’14 - ’18. Een gevoel van opluchting

overheerste toen ook in de kleine provinciestad.239 Tijdens de Tweede

Wereldoorlog kreeg Leopold III het statuut van krijgsgevangene, na de

oorlog werd het aanblijven van de koning een belangrijk punt op de

politieke agenda. De discussie resulteerde in de gekende Koningskwestie die

pas na het referendum van 1950 en de latere troonsafstand van Leopold

III ten voordele van Boudewijn I luwde.240

7. Veurne

7.1. De bevrijding van Veurne “Na de oorlog zijn er echter veel mensen met - wat Pieter Lagrou noemt - het ‘aureool’ van het verzet gaan lopen;

mensen die niets gedaan hebben, die hun vel niet geriskeerd hebben, die dikwijls geld verdiend hebben met de

Duitsers, meegeheuld hebben na de oorlog en de ‘grote Jan’ willen uithangen. Dat mag je ook herdenken en zeggen

dat we het niet mogen doen…”

[ Wilfried Pauwels, Licentiaat Moderne Geschiedenis KULeuven - ooggetuige WO II naar

aanleiding van ‘50’-jaar bevrijding, 1994]241

In de vooravond van 7 september 1944 bevond de Tweede Canadese Infanteriedivisie

zich in Alveringem, op acht kilometer van Veurne. Nieuwsgierigen kwamen er naar de troepen

kijken. Veurnaars meldden de Canadezen dat er zich in de stad geen Duitsers meer bevonden.

Niets verhinderde hen naar Veurne door te rijden. Maar de toekomstige bevrijders van Veurne

hadden daar geen oren naar: eerst moest Oostende veroverd worden en Duinkerke

afgegrendeld.242 De bevrijding van Veurne kon toen al een feit geweest zijn, maar de strategische

plannen van de geallieerden strooiden roet in het Veurnse eten. De Zesde Brigade hield wel een

239 Ibid. 240 M. MESTDAGH, Torhout. De geschiedenis van een stad, Torhout: Uitgeverij De Beer, 2000, p. 63. 241 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Veurne, interview met Wilfried Pauwels (NV). 242 W. PAUWELS, De bevrijding in beeld. De Westhoek in september ’44, Veurne: De Klaproos, 1994, p. 40.

Page 123: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

123

oogje in het zeil in Veurne, Nieuwpoort en De Panne. Daarbij kregen ze grote hulp van de

Belgische 'Witte Brigade', die exacte informatie verschafte over de sterkte van de vijand, zijn

verdedigingslijnen en over de mijnenvelden.243 Toch konden ze niet voorkomen dat de Duitse

troepen de kans kregen om de bruggen rond Veurne op te blazen om het zo de geallieerden

moeilijker te maken. Een strijd werd er echter niet geleverd. In de voormiddag van vrijdag 8

september arriveerden de eerste Canadese gevechtswagens te Veurne. Met de hulp van de

Veurnenaars legde de Canadese genie, de 11th Royal Canadian Engineers, er noodbruggen. Op 9

september 1944 reden Canadese tanks snel en ongestoord door de stad. Veurne was bevrijd! De

mensen liepen naar de markt en in geen tijd hingen overal de vlaggen uit.244

Toch was de Veurnse bevrijding niet enkel feestgedruis. Van de 151 Veurnaars die naar

Duitsland moesten, werden er in november ‘45 102 gerepatrieerd: 25 vrijwillige arbeiders en 77

verplicht tewerkgestelden.245 En er was ook nog een economisch gevolg dat menig landbouwer

uit de Westhoek trof. In de lente van 1944 hielden de Duitsers namelijk al sterk rekening met een

mogelijke invasie in de Westhoek. Met het oog hierop werd een verdedigingssysteem uitgewerkt

met drastische gevolgen voor de streek en haar bevolking. Daartoe werd enkele maanden ervoor,

op 21 januari 1944, het bevel gegeven om grote gebieden in het noorden van West-Vlaanderen

onder water te zetten. Deze kunstmatige overstromingen moesten een waterhindernis vormen,

een bijkomende verdedigingslinie bij een eventuele doorbaak van de Atlantikwall door de

geallieerden.246 Ook grote gebieden van Veurne stonden dus bij de bevrijding in ’44 onder water.

Toch zakte het waterpeil zeer vlug vanaf eind september. Dat het sluizencomplex van

Nieuwpoort met de hulp van het verzet op 8 september ongeschonden in handen van de

Canadese bevrijders kwam, valt hierbij niet te onderschatten. De inundatie van ’44 met 7500

overstroomde hectaren was echter al een ramp voor de Westhoek. De grote vraag was wanneer

de maandenlang overstroomde landbouwgrond weer vruchten zou voortbrengen. Of de akkers

met zoet of zout water overstroomd waren, had zoals verwacht belangrijke gevolgen. De eerste

brachten in ’45 zelfs een topoogst voort. De kleigrond geteisterd door zeewater was echter

bedorven. In ’45 stelde de overheid gips ter beschikking om de landerijen te verbeteren. Het

duurde echter nog jaren eer de toestand genormaliseerd was.247

243 s.n., “De Canadezen in België in 1944” op http://www.fwma.be/, geraadpleegd op 04.05.2008. 244 W. PAUWELS, Veurne bezet. Het leven onder de Duitse bezetting 1940-1944, Veurne: De Klaproos, s.p. 245 W. PAUWELS, De bevrijding in beeld, p. 118. 246 Ibid., p. 9. 247 Ibid., p. 80.

Page 124: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

124

7.2. Gedenktekens in Veurne

1. Heldenplein

Identificatiefiche VG 1

Naam?

Heldenplein

Plaats?

Heldenplein

Type?

Naam van een plein

Materiaal?

Niet van toepassing

Uitvoerder

(specifiek)?

Stadsbestuur Veurne

Beschrijving en

Page 125: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

125

interpretatie?

Staat anno 2008?

Centraal gelegen in de stad, aanpalend aan het stadspark.

Beschrijving/staat: niet van toepassing.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Dit plein werd op 11 november 1977 ingehuldigd.248 Het Heldenplein had

voor 1977 geen naam, maar in de volksmond werd er als Vogels’ koer naar

verwezen (het was de binnenplaats van een melkerij).

2. Gedenkplaat voor de militaire en burgerlijke slachtoffers en de politieke gevangenen

Identificatiefiche VG 2

Naam?

Gedenkplaat voor de militaire en burgerlijke slachtoffers en de politieke gevangenen (WO I en II)

Plaats?

Heldenplein

Type?

Gedenkplaat

Materiaal?

Brons

Uitvoerder

(specifiek)?

P. Norga (?) en K. Bailleul ( ?)249

Beschrijving en

interpretatie?

Ontstaans-

geschiedenis?

Staat anno 2008?

Deze gedenkplaat werd in 1977 tegen de beschermde (!) muur van het

stadhuis, samen met een gedenkplaat voor de militaire en burgerlijke

slachtoffers van WO I en een gedenkplaat voor koning Albert I, geplaatst.

De schepen van openbare werken, Karel (Charles) Bailleul, ex-

verzetsleider, had hiertoe opdracht gegeven. De plaat van ’14-’18 stond

vroeger aan de hoek van de markt. Zonder het advies in te winnen van de

248 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Veurne, interview met Charles Bailleul (V). 249 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Veurne, interview met Charles Bailleul (V).

Page 126: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

126

Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen werd in de

beschermde gevel van het stadshuis een boog gekapt en werden onder de

boog een medaillon van koning Albert I en gedenkplaten voor de beide

wereldoorlogen aangebracht.250 Het oorspronkelijke ontwerp van Bailleul

was veel uitgebreider, maar de financiële mogelijkheden waren toen te

beperkt. 251 Bailleul leidde op dat moment een klein bedrijf in natuursteen.

Hierdoor kreeg (en krijgt) hij het verwijt dat het optrekken van VG2 voor

zijn eigen profijt was. Vandaag bestaat het bedrijf Bailleul trouwens nog

altijd.252 VG2, VG3, VG4 en VG5 (en dus Karel Bailleul) zijn trouwens

aan veel kritiek onderhevig. Zoals Wilfried Pauwels, auteur en getuige van

de Tweede Wereldoorlog in Veurne het zei: “Als je mensen herdenkt, moet je

dat serieus doen (…) De voorzitter van de weerstand [bedoelt Bailleul] heeft die

monumenten en herdenkingen gebruikt om in de politiek vooruit te komen. Hij heeft het

zo ver geschopt dat hij schepen is geworden en net geen burgemeester (…) Je mag geen

martelaren en slachtoffers misbruiken, wel respect en medelijden mee hebben (…) Is het

niet crapuleus dat er in Europa zoveel mensen in die dwaze oorlog zijn gestorven? (…)

Zulke monumenten moeten leiden tot een sterk pacifisme, naar echte verdraagzaamheid

en geen misbruik ervan”.253

Op de gedenkplaat vinden we het wapenschild van Veurne terug met

enkele palmtakken, die wijzen op de overwinning. De tekst ‘Aan onze

gevallen soldaten, politieke gevangenen en medeburgers’ valt ook van de gedenkplaat

af te lezen. Onder de gedenkplaat vinden we, alfabetisch gerangschikt, een

lijst van slachtoffers van de Eerste en Tweede Wereldoorlog.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Ingehuldigd op 11 november 1977, samen met het Heldenplein. Voor

1977 stond de muur genoteerd als ‘beschermde blinde gevel’. De

gedenkplaat voor de Eerste Wereldoorlog hing van 1922 tot 1977 op de

grote markt.254

Onversteend

verleden?

Onderaan het gedeelde gedenkteken hangt een plaat met daarop

gesneuvelden uit ’40-’45. Hierover vertelde de inmiddels overleden Karel

250 G. DALLE, Gids voor Veurne-ambacht, Antwerpen: N.V. Scriptoria, 1981, p. 106. 251 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Veurne, interview met Charles Bailleul (V). 252 Zie http://www.bailleul-natuursteen.be/, geraadpleegd op 25.04.2008. 253 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Veurne, interview met Wilfried Pauwels (NV). 254 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, gedenktekens Veurne, algemeen deel.

Page 127: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

127

Bailleul het volgende:

“Het zijn allemaal burgers, er staan meisjes op, vrouwen, oudere mensen, kinderen, het

zijn allemaal oorlogsslachtoffers. Er zijn kinderen gedood in’t eerste bombardement, dat

was vierentwintig mei ’s namiddags om twee uur (…) Er waren in Veurne toch een

dertigtal doden (…) Er werden zeker zeven Veurnenaars gedood en ik heb er een

viertal weggedragen met de berrie, samen met een onderwijzer, een heel verdienstelijk

mens. Wij hebben onder ons vier doden en drie zwaargekwetsten vervoerd naar de

kliniek hier in Veurne (…) dat lag er vol met gekwetsten (…)”

3. Gedenkplaat voor de werkweigeraars en weggevoerden

Identificatiefiche VG 3

Naam?

Gedenkplaat voor de werkweigeraars en weggevoerden

Plaats?

Heldenplein

Type?

Gedenkplaat

Materiaal?

Zwarte marmer

Uitvoerder

(specifiek)?

Karel Bailleul (marmerbewerker)

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

De plaat is anno 2008 nog in goede toestand. Op de plaat staat de

volgende tekst te lezen: ‘Aan onze gevallen werkweigeraars en weggevoerden 1940-

1945’. Voor de ontstaansgeschiedenis, cf. VG 2.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Ingehuldigd op 11 november 1977, samen met het Heldenplein.

Page 128: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

128

4. Gedenkplaat voor de slachtoffers van de concentratiekampen

Identificatiefiche VG 4

Naam?

Gedenkplaat voor de slachtoffers van de concentratiekampen

Plaats?

Heldenplein

Type?

Gedenkplaat

Materiaal?

Zwarte marmer

Uitvoerder

(specifiek)?

Karel Bailleul (marmerbewerker)

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

De plaat is anno 2008 nog in goede toestand. Op de plaat staat de

volgende tekst te lezen: ‘In memoriam: aan onze concentratiehelden 1940-1945.

Vanwege de Stad Veurne’. Hiertussen staan de namen van deze

concentratiehelden. Ertussen hangt een klein bronzen wapenschild met

leeuw (mogelijk van de kasselrij Veurne).255 Voor de ontstaansgeschiedenis,

cf. VG 2.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Ingehuldigd op 11 november 1977, samen met het Heldenplein.

Onversteend

verleden?

Deze plaat werd specifiek opgetrokken voor de leden van de Service Marc

die gestorven zijn in de concentratiekampen. Deze mensen probeerden

plannen van de Atlantikwall aan de Engelse inlichtingendienst te bezorgen,

maar werden hierbij betrapt.256

255 M. JACOBS, op.cit., deel 2, p. 400. 256 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Veurne, interview met Wilfried Pauwels (NV).

Page 129: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

129

5. Gedenkplaat voor de weerstanders van het Geheime Leger

Identificatiefiche VG 5

Naam?

Gedenkplaat voor de weerstanders van het Geheime Leger

Plaats?

Heldenplein

Type?

Gedenkplaat

Materiaal?

Zwarte marmer

Uitvoerder

(specifiek)?

Karel Bailleul (marmerbewerker)

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

De plaat is anno 2008 nog in goede toestand. Op de plaat staat de

volgende tekst te lezen: ‘Aan onze gevallen weerstanders van het Geheim Leger’.

Voor de ontstaansgeschiedenis, cf. VG 2.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Ingehuldigd op 11 november 1977, samen met het Heldenplein.

Onversteend

verleden?

Deze plaat hangt hier louter symbolisch: in Veurne is niemand van deze

verzetsgroep gesneuveld. “Het lijkt eerder reclame voor een arduinkapper dan voor

de weerstand”.257

6. Gedenkteken voor de overleden leerlingen van het bisschoppelijk college

Identificatiefiche VG 6

Naam?

Gedenkteken voor de overleden leerlingen van het bisschoppelijk college (WO I en II)

257 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Veurne, interview met Wilfried Pauwels (NV).

Page 130: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

130

Plaats?

Karel Coggelaan 8, Bisschoppelijk College

Type?

Herdenkingsnis

Materiaal?

Witte marmer

Uitvoerder

(specifiek)?

A. Vande Walle - Vanneste (?)

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Dat dit gedenkteken herinnert aan slachtoffers van een katholieke school

wordt duidelijk gemaakt door het kruis met palmtakken die bovenaan is

terug te vinden. Ook de zinsnede ‘Pieteisvol aandenken…’ spreekt boekdelen.

Het gedenkteken wordt in de 21ste eeuw nog steeds goed onderhouden. De

beste getuige hiervan is het vakoverschrijdend project Nederlands -

Geschiedenis voor vijfdejaars in het schooljaar 2004-2005.258 De

vierentwintig namen van de slachtoffers uit de Eerste Wereldoorlog

werden hier allemaal onderzocht. Honderden bladzijden biografische,

historische en bibliografische gegevens kwamen te voorschijn.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Wanneer dit gedenkteken werd opgericht, is niet terug te vinden. Het

initiatief kwam wel van de oud-leerlingenbond, wat van het monument af

te lezen is.

Onversteend

verleden?

Dit onversteende verleden gaat niet over een slachtoffer uit de Tweede

Wereldoorlog, maar over een slachtoffer uit de Eerste Wereldoorlog,

namelijk Joris Bailleul. Joris was de oom van Karel Bailleul, die op zijn

beurt toch wel de spilfiguur was rond het merendeel van de gedenktekens

in Veurne. Een duik in de familiegeschiedenis van Karel Bailleul maakt

misschien de drang van Karel om de gedenktekens te plaatsen wat meer

begrijpelijk. De familie Bailleul heeft namelijk een rijk verleden wat

oorlogsslachtoffers betreft. Karel zou Joris Bailleul, gestorven op

twaalfjarige leeftijd, nooit kennen. De tekst die volgt, is volledig gebaseerd

op de resultaten van het vakoverschrijdend project van het College in

Veurne.

258 Voor een verwijzing naar het project, zie http://www.collegeveurne.be, geraadpleegd op 10.05.2008.

Page 131: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

131

Zaterdag 23 januari 1915

De Duitse artillerie sliep nooit.Veurne werd om 02u.30 gewekt door de eerste

granaatinslag van die dag. Die viel op het huis van de weduwe Loyette in de Zuidstraat

en doodde dochter Marie in de kelder. Kort daarop werd het huis van de familie

Vandenabeele op de Appelmarkt geraakt door een granaat maar die maakte geen

slachtoffers. Bij het eerste licht verlieten veel inwoners de stad. Om 08u.30 trof een

granaat het huis van de familie Marckey in de Klaverstraat en verwondde drie bewoners.

Net voor de middag vielen kort na elkaar vijf granaten op Veurne waarvan één in de

Boterweegschaalstraat en drie op de Grote Markt. Op dat moment liepen er mensen

over de markt. Een twaalfjarige jongen, Joris Bailleul, vergezelde een vriend die de stad

verliet. Een granaat doodde Joris op slag. Hij werd begraven op het kerkhof van

Veurne. Aan de andere kant van de markt liep Roosje Vecht, de overigens enige

Nederlandse verpleegster van het Britse Belgian Field Hospital. Rosa Vecht haastte

zich van het hospitaal in de gebouwen van het Bisschoppelijk College naar haar kamer

in de Noordstraat om haar koffer te pakken. Alle gewonden van het veldhospitaal

zouden immers naar Duinkerke worden geëvacueerd. Zij zou met het gros van de

verpleegsters tijdelijk in St.-Malo of De Panne gaan logeren in afwachting van een

nieuwe vestiging in Hoogstade. De aanhoudende beschietingen maakten hospitaalwerk

in Veurne onmogelijk. Toen viel nog een granaat op het marktplein en een

granaatscherf vermangelde haar been. Ze werd nog naar het Rode Kruishospitaal

L’Océan in De Panne afgevoerd. Haar been werd geamputeerd, maar Roosje Vecht

stierf door bloedverlies. Ze was drieëndertig. Ook het Groot Hoofdkwartier van het

Belgische Leger verliet het stadhuis dat werd ingeruild voor het kasteel Bernier langs de

Ieperse Steenweg.

De volgende dag leek Veurne wel een spookstad. Joris was een zoontje van Henri

Bailleul en diens tweede vrouw Eugenie Bouteca. Herbergier en steenhouwer Henri

Bailleul was de trotse vader van twintig kinderen, tien met zijn eerste echtgenote Marie

Debeerst (+1891) en tien met Eugenie. Hij zou nog een zoon verliezen aan de oorlog:

soldaat Pamphiel Bailleul sneuvelde op de eerste dag van het grote eindoffensief, 28

september 1918. Het gezin Bailleul hield in de Ooststraat de herberg ‘In den Hert’

open. De steenhouwerij op de Kaatsspelplaats werd tijdens de oorlog vernield. Een

andere zoon, Alfons Bailleul, startte de zaak weer op na de oorlog en in 1933 kwam er

Page 132: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

132

een nieuwe en ruimere werkplaats in de K. Coggelaan onder diens zoon Karel Bailleul.

De zaak wordt nu uitgebaat door Roger Bailleul, een achterkleinzoon van Henri en

dus ook een achterneef van de kleine Joris.

7. Gedenkplaat voor de oorlogsslachtoffers van de school

Identificatiefiche VG 7

Naam?

Gedenkplaat voor de oorlogsslachtoffers van de school

Plaats?

Smissestraat, Atheneum

Type?

Gedenkplaat

Materiaal?

Brons

Uitvoerder

(specifiek)?

H. Ruyssen (?)

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Ook dit gedenkteken hangt in een school, maar was niet te bezichtigen.

Bovenaan vinden we de tekst ‘Rouw-hulde van de rijksmiddelbare school te

Veurne’. De bloemenkrans die terug te vinden is, wijst ook op de ‘rouw’.

Van overwinningssymboliek is hier niet echt sprake, vooral het verdriet

lijkt centraal te staan. Ook de Christusfiguur die wordt afgebeeld onderaan

het gedenkteken, gebukt onder het kruis, wekt deze indruk op. Links

vinden we de Leeuw van Veurne terug, rechts de Vlaamse Leeuw.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Onbekend

Page 133: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

133

8. Gedenkplaat voor de Canadese bevrijders

Identificatiefiche VG 8

Naam?

Gedenkplaat voor de Canadese bevrijders

Plaats?

Op de zijberm van het rondpunt, opgetrokken tussen N35 en de N39

Type?

Gedenkplaat

Materiaal?

Geelbruine baksteen, zwarte marbriet

Uitvoerder

(specifiek)?

Onbekend

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Deze gedenkplaat werd specifiek geplaatst ter herinnering aan de Canadese

bevrijding van Veurne op 8 september 1944. Het gedenkteken is, mede

doordat ze recent werd geplaatst, niet onderhevig aan erosie. Op de

gedenkplaat staat de volgende tekst: ‘1944-1994. Vijftig jaar geleden trokken de

Canadese bevrijders hier onze stad binnen op 8 september 1944’

Oprichting en/of

inhuldiging?

De gedenkplaat werd geplaatst voor de 50ste verjaardag van de bevrijding

op 8 september 1994. Het was een gift van de Canadawijk.259

8. Waregem 8.1. De bevrijding van Waregem

259 http://www.dfait-maeci.gc.ca/canada-europa/brussels/PDF/route8-nl.pdf, geraadpleegd op 24.05.08

Page 134: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

134

“Ik vergeet die dag nooit. Vroeger was er op de markt een bakker: Jules Carlier. Sommige mensen hadden gehoord

dat hij Vlaamsgezind was. Hij praatte hier veel over op café. Ik stond verbouwereerd toe te kijken hoe zijn

meubels door de ramen werden gegooid. Een dame hakte met een bijl een piano kapot. Ik dacht: waarom?”

[Jan Callens, ooggetuige Tweede Wereldoorlog in Waregem, op 7 maart 1994]260

Op 5 september 1944 reed in de voormiddag een verkenningswagen van het Schotse 15th

Recce Waregem binnen, die na een kort oponthoud opnieuw verdween. Deze verkenners waren

de voorbode van de bevrijding die pas drie dagen later definitief zou volgen. Het verzet en de

bevolking die van de strategische militaire situatie niet op de hoogte waren, dachten dat Waregem

bevrijd was. De vlaggen werden uitgehangen en in een feestroes trok een stoet door de straten.

Er werd hulde gebracht aan de gesneuvelden van ’14-’18 en de twee Amerikaanse vliegeniers die

in de rangen van het Geheim Leger streden, werden toegejuicht. De herbergen van Waregem

deden die dag gouden zaken.261

In de avond van diezelfde dag doemden een viertal vijandelijke auto’s op bij het station.

Waregem had te vroeg gejuicht. Gedesillusioneerd vluchtte de bevolking terug in hun huizen, het

verzet probeerde zich nog op tijd te verbergen. Maar voor velen was het te laat. De Duitse

Grenadiere zouden in de komende dagen een waar bloedbad aanrichten onder de verzetslieden.262

Vele mannen van het Geheim Leger werden tijdens deze periode koelbloedig gefusilleerd. Op 7

september 1944 zouden de Duitse troepen, op de hielen gezeten door de geallieerden, Waregem

voorgoed verlaten. Op 8 september 1944 was Waregem dus definitief bevrijd. Maar de bevrijding

had in Waregem een zware tol geëist. Maar liefst twintig inwoners, één Amerikaan en twee

Britten hadden hun leven voor de bevrijding van Waregem gegeven.263

260 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Waregem, interview met Jan Callens (NV). 261 C. WAUTERS, “Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Het Geheim Leger te Waregem”, in: 21ste jaarboek van de geschied-en heemkundige kring “De Graverstreke”, Waregem, 1993, p. 69. 262 P. TAGHON, op.cit., p. 84. 263 C. WAUTERS, art.cit., p. 73.

Page 135: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

135

8.2. Gedenktekens in Waregem

1. Standbeeld voor de militaire en burgerlijke slachtoffer en de opgeëisten

Identificatiefiche WG 1

Naam?

Standbeeld voor de militaire en burgerlijke slachtoffer en de opgeëisten (WO I en II)

Plaats?

Marktplein

Type?

Standbeeld

Materiaal?

Brons

Uitvoerder

(specifiek)?

Simon Plasman

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Dit zeer opvallende gedenkteken dat de aandacht van menig passant trekt,

staat op een rotonde, duidelijk zichtbaar voor de passerende auto’s. De

soldaat steunt met zijn voet op een kanonloop. Daardoor heeft hij al iets

“onoverwinnelijks” over zich heen hangen. De overwinningskrans die hij

in de lucht steekt, versterkt dit beeld. In de andere hand houdt hij een

geweer. Van verdriet of rouw is hier niet echt sprake op het gedenkteken,

het is doordrongen van overwinningssymboliek.

Op het voetstuk vinden we enkele opschriften terug. Op de voorkant

lezen we ‘1940 Geheim Leger 1945’ en de verschillende namen. De tekst

daaronder maakt duidelijk door en voor wie het standbeeld is geplaatst: ‘De

Gemeente Waregem als eeuwigdurende blijk van dankbaarheid erkentelijkheid en hulde

aan de heldhaftige slachtoffers van plicht gesneuveld en bezweken gedurende den

wereldoorlog 1914-1918’. Het gaat hier dus duidelijk om een gedeeld

gedenkteken. Op de achterkant vinden we de volgende tekst terug: ‘Eeuwig

aandenken aan de diepbetreurde burgerlijke slachtoffers in den oorlog 1914-1918,

1940-1945, voor ’s Landsdienst terechtgesteld’, ‘1940 soldaten 1945’, ‘weggevoerden’.

We vinden ook nog de teksten ‘1914 Civiel arbeiders 1918’ en het vervolg

Page 136: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

136

van de soldatenslachtoffers uit de Eerste Wereldoorlog terug. Iedere

categorie biedt trouwens plaats voor de namen van de slachtoffers, die

alfabetisch worden gerangschikt.

De vele kransen die bij het monument lagen, tonen aan dat dit

gedenkteken nog steeds gebruikt wordt bij herdenkingen.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Dit monument werd in opdracht van de burgemeester van Waregem

gemaakt. De stad sponsorde 23.000 fr. Het gedenkteken werd

vermoedelijk in 1922 geplaatst.264

2. Gedenkplaat voor Adolf Cannie (Geheim Leger)

Identificatiefiche WG 2

Naam?

Gedenkplaat voor Adolf Cannie (Geheim Belgisch Leger)

Plaats?

Stationsstraat, verbonden aan de grote ingangspoort van het park ‘Baron Cassier’

Type?

Gedenkplaat

Hardsteen

264 M. JACOBS, op.cit., deel 2, p. 416.

Page 137: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

137

Materiaal?

Uitvoerder

(specifiek)?

Onbekend

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Deze plaat is fel onderhevig aan erosie en valt allesbehalve op in het

straatbeeld. Links bovenaan vinden we het kenteken van het Geheim

Leger terug, met daarnaast en daaronder de tekst ‘Hier sneuvelde op 5 sept.

1944 Cannie Adolf soldaat van het Geheim Belgisch Leger’ en twee kruisjes.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Wanneer deze gedenkplaat werd opgehangen, is onduidelijk. Waarschijnlijk

kwam hij er eind september ’44. Opdrachtgever was de groep

Heldentrouw.265

Onversteend

verleden?

Op 29 maart 1897 werd Adolf Cannie te Markegem geboren. Als burger

oefende hij het beroep van landbouwer uit, maar net als zoveel mensen uit

die tijd, zou ook hij geconfronteerd worden met het geweld van een (of

twee) wereldoorlogen. Aan het eind van de Eerste Wereldoorlog, in 1917,

trad hij in dienst bij het Belgische Leger. In 1919 zat zijn dienstperiode

erop en kon Adolf zich op andere dingen focussen. Hij trouwde met Lucie

Gryson en samen kregen ze, op 7 juni 1920, een dochtertje: Maria.

Adolf, gehard door de zijn job als landbouwer en de oorlog, was geen

engeltje om zonder handschoenen aan te pakken. Op 7 december 1932

werd hij bvb. veroordeeld door de Rechtbank van Kortrijk tot dertig frank

boete of tien dagen gevangenis voor vrijwillige slagen en verwondingen.

Naast dit juridisch proces vinden we nog andere veroordelingen in zijn

dossier terug, telkens over dergelijke feiten. Toen de Duitse Blitzkrieg

België overrompeld had, liet Adolf zich dan ook niet doen. Op 1 juni 1942

sloot hij zich aan bij het Geheim Leger. Hij kwam terecht bij de groep Le

Grèbe in Waregem, waar Joseph Duthoy (luitenant Waregem) en Léon

Duyck (sectorcommandant) zijn oversten waren.

In het begin van zijn lidmaatschap beperkten zijn activiteiten zich nog tot

het aanwezig zijn op clandestiene vergaderingen. Dit zou echter in de loop

der jaren veranderen. In 1943 kreeg Adolf een bevelschrift tot werken in

Duitsland. Hij weigerde echter te gaan en dook onder bij een vriend,

Alfred Demeyer, in Wakken. Adolf werd nooit opgepakt. In het begin van

265 C. WAUTERS, art.cit, pp. 50.

Page 138: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

138

de jaren ’44 verhardden de acties van Adolf bij het Geheim Leger. Hij

werd aangeduid om tot de sabotageploeg van de sector Waregem toe te

treden en vervulde zijn taak met glans.

Op 7 juni 1944 saboteerde hij de spoorlijn en de IJzerwegbrug in

Wielsbeke met springstof. De week daarna, op 15 juni, blies hij de

spoorlijn Gent-Kortrijk op te Desselgem. Adolf werd een kleine held

onder de mensen van het verzet.

Op 4 september 1944, toen de geallieerden de Duitse troepen meer en

meer richting Duitsland duwden, nam hij deel aan een gevecht in Sint-

Eloois-Vijve. De Feldgendarmerie en de groep van weerstanders vochten een

felle strijd uit. Er stierven drie mannen en er vielen vier gekwetsten, allen

aan Duitse zijde. Op 5 september nam hij deel aan het gevecht te

Waregem tussen de Duitse groep en een gemengde groep van het Engelse

Leger en de gevechtsgroep van het Geheim Leger (cf. infra). De Duitsers

verloren drie officieren en een vijftigtal man aan doden, gekwetsten en

krijgsgevangenen. Ook verscheidene voertuigen, wapens en munitie

werden door de weerstand buitgemaakt.

Nadat het nieuws van Henri Lebbe verspreid was geraakt (cf. infra) en er

nog tal van andere weerstanders (en burgers) koelbloedig werden

gefusilleerd, was het Geheim Leger van Le Grèbe meer dan op zijn hoede.

Ze zonden dan ook Adolf Cannie uit om de Waregemse omgeving te

inspecteren. Rond tien uur in de avond werd hij echter door Duitse

troepen verrast. Net als Henri Lebbe werd ook hij direct gefusilleerd. Hij

droeg op dat moment het uniform van het Geheim Leger (witte salopette

met driekleurige armband).

Op 9 september 1944 werd Adolf begraven te Waregem. Op 10 oktober

van datzelfde jaar werd hij echter al ontgraven en teruggebracht naar zijn

geboorteplaats: Markegem. Daar vond hij de eeuwige rust op het

plaatselijk kerkhof. In 1947 werd hij erkend als Gewapend Weerstander

door het Ministerie van Landsverdediging. Postuum kreeg zijn vrouw,

Lucia Gryson, 2.000 fr. per maand voor zijn overlijden.266

266 Algemene Directie Human Resources (Dienst Defensie), dossier 070142172, Adolf Cannie.

Page 139: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

139

3. Gedenkplaat voor de terechtgestelde burgers

Identificatiefiche WG 3

Naam?

Gedenkplaat voor de terechtgestelde burgers

Plaats?

Zuiderlaan, kruispunt met Duthoystraat

Type?

Gedenkplaat

Materiaal?

Witte marmer

Uitvoerder

(specifiek)?

Onbekend

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Op deze plaat vinden we, zowel in het Frans als in het Nederlands, de

volgende tekst terug: ‘In memoriam. Hier werden laffelijk door de Duitschers

terechtgesteld op 5.9.1944.’ De namen worden alfabetisch gerangschikt.

Page 140: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

140

Onderaan vinden we ‘R.I.P.’.267 De plaat is moeilijk te ontdekken (staat

achter een verkeersbord) en verkeert in slechte staat.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Onbekend.

4. Gedenkplaat familie De Craene (Geheim Belgisch Leger)

Identificatiefiche WG 4

Naam?

Gedenkplaat familie De Craene (Geheim Belgisch Leger)

Plaats?

Kleithoekstraat

Type?

Gedenkplaat

Materiaal?

Arduin

Uitvoerder

(specifiek)?

Onbekend

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Deze gedenkplaat is sterk onderhevig aan erosie. De leeuw van het

Geheim Belgisch Leger is links bovenaan waar te nemen. Rechts bovenaan

vinden we fruit terug, dat verwijst naar de naam van de hoeve waaraan de

gedenkplaat hangt, namelijk Le Grèbe. De hoeve was het schuiloord voor

het Waregemse verzet.268 De tekst die op de steen is terug te vinden,

verduidelijkt dit: ‘Tijdens de Duitsche bezetting werd deze hoeve bewoond door de

familie De Craene ten dienste gesteld van het Geheim Belgisch Leger en door de Duitse

ondergrondse strijdkrachten bezet van mei 1944 tot de bevrijding’. Onder deze tekst

vinden we enkele Franstalige boodschappen terug, quelques messages

personnels.

Oprichting en/of

inhuldiging?

De gedenksteen werd aangebracht op 11 augustus 1946 in aanwezigheid

van de burgemeester, enkele lokale politici en leden van het verzet.269

267 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, gedenktekens Waregem, algemeen deel. 268 C. WAUTERS, art.cit., pp. 43-104. 269 Idem.

Page 141: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

141

Onversteend

verlden?

Zie WG 2 en WG 8.

5. Monument met zeven kruisjes

Identificatiefiche WG 5

Naam?

Monument met zeven kruisjes

Plaats?

Anzegemseweg, net buiten Waregem

Type?

Gebeeldhouwd monument

Materiaal?

Witte natuursteen

Uitvoerder

(specifiek)?

Onbekend

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Op het monument kunnen we de volgende tekst onderscheiden: ‘Hier

sneuvelden voor onze bevrijding Helden van het Geheim en den Verbonden Legers.

Heldentrouw 1945’. De kruisjes verwijzen naar mensen die op deze plaats

werden geëxecuteerd, veelal leden van het verzet. Het monument is

eenvoudig opgebouwd, enkel een zwaard en een palmtak worden

afgebeeld, die wijzen op de overwinning.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Dit gedenkteken werd opgericht op 8 september 1945 op initiatief van

Heldentrouw en de stad Waregem.270

270 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Waregem, interview met Jan Callens (NV).

Page 142: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

142

6. Joseph Duthoystraat

Identificatiefiche WG 6

Naam?

Joseph Duthoystraat

Plaats?

Niet van toepassing

Type?

Straatnaam

Materiaal?

Niet van toepassing

Uitvoerder

(specifiek)?

Stadsbestuur Waregem

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Niet van toepassing

Oprichting en/of

inhuldiging?

Op de gemeenteraad van 27 oktober 1944 werd beslist om het

Driekoningenplein om te vormen naar het Jozef Duthoyplein.271 Hieruit

vloeit waarschijnlijk ook de J.Duthoystraat voort.

Onversteend

verleden?

Zie WG 2 en WG 8.

271 Stadsarchief Waregem, kast 1, Gemeenteraad 1 juli 1944 - 12 dec. 1949, Register der beraadslagingen, “Gemeenteraadszitting 27.10.44”, p. 12.

Page 143: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

143

7. Kapelletje voor O.-L.-Vrouw, Koningin van de Vrede

Identificatiefiche WG 7

Naam?

Kapelletje voor O.-L.-Vrouw, Koningin van de Vrede

Plaats?

Hoek Elsdreef en Vichtseweg

Type?

Kapelletje

Materiaal? Wit beschilderde baksteen

Uitvoerder

(specifiek)?

Onbekend

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Bovenaan het kapelletje vinden we een hardstenen kruis terug. Binnenin

het kapelletje staat een houten Mariabeeld met kind. Dat dit monument

religieus geladen is, is vanzelfsprekend. Maria en kind verwijzen naar de

vrede, de tekst die onder het kruis staat bevestigt dit: ‘Koningin van de vrede’.

De kapel is dus een vredessymbool.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Het werd opgericht door de bewoners van de wijk Kuipershof in het jaar

1944. Meer specifieke informatie biedt de kapel niet.

Page 144: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

144

8. Gedenkplaat voor Henri Lebbe

Identificatiefiche WG 8

Naam?

Gedenkplaat voor Henri Lebbe (Geheim Belgisch Leger)

Plaats?

J. Stormestraat, tegen huisgevel nr. 95

Type?

Gedenkplaat

Materiaal?

Hardsteen

Uitvoerder

(specifiek)?

Onbekend

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Deze plaat is, in tegenstelling tot de gedenkplaat voor Adolf Connie, niet

onderhevig aan erosie. Links bovenaan vinden we het kenteken van het

Geheim Leger terug, met daarnaast en daaronder de tekst ‘Hier sneuvelde op

5 sept. 1944 Lebbe Henri soldaat van het Geheim Belgisch Leger’ en twee kruisjes.

Oprichting en/of

inhuldiging?

Wanneer deze gedenkplaat werd opgehangen, is onduidelijk. Waarschijnlijk

kwam hij er eind september ’44. Opdrachtgever was de groep

Heldentrouw.272

Onversteend

verleden?

Henri Lebbe, genoemd naar zijn vader, werd in Waregem geboren op

kerstdag in het jaar 1922. Zijn vader oefende het beroep van ijzerhandelaar

uit. Henri zou tijdens zijn leven zonder oorlog hetzelfde beroep

uitoefenen. Hij bleef zijn hele leven ongehuwd en ging niet in militaire

dienst toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Toch zat het soldatenbloed

in de familie Lebbe: zijn vader was namelijk een gerespecteerd oud-strijder

uit ’14-’18 en had tal van decoraties gekregen.

Na enkele harde oorlogsjaren besloot Henri, misschien ook aangezet door

het nakende einde van de oorlog, zich op 1 juni 1944 aan te sluiten bij de

vermaarde Waregemse weerstandsgroep van het Geheim Leger. Deze

272 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, gedenktekens Waregem, algemeen deel.

Page 145: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

145

stond onder leiding van Marcel Windels (schuiloordcommandant) en Léon

Duyck (sectorcommandant). De groep had zijn hoofdkwartier in de hoeve

Le Grèbe, aan de rand van de stad. Van de grote figuren van deze groep

(Windels, Duthoy, Duyck…) zou enkel Duyck de oorlog overleven. Deze

getuigde na de oorlog dan ook altijd over de goedheid van zijn

strijdmakkers, zodat hun familieleden wat pensioen konden trekken.

Toen de geallieerden steeds verder oprukten in België en buurlanden,

begon ook het Geheime Leger te Waregem wat stoutmoediger te worden.

Op 2 september 1944 werd Henri Lebbe gemobiliseerd in zijn schuiloord

te Waregem. De volgende dagen maakte hij deel uit van een groep die

belast werd met bewakingen rondom de landingsplaatsen voor de

geallieerde parachutisten.

In de ochtend van 5 september leek Waregem bevrijd te zijn door Schotse

troepen (cf. supra). De vreugdetaferelen onder de burgerbevolking waren

onbeschrijfelijk. Iedereen kwam op straat, ook de weerstanders. En dat

was een dure fout die velen onder hen met hun leven zouden bekopen. In

de late namiddag geraakte namelijk een Schots-Engelse voorhoede in een

guerrillastrijd betrokken met Duitse troepen, die blijkbaar Waregem toch

nog niet hadden verlaten. Henri Lebbe streed mee aan de kant van de

geallieerden. Hij reed af en aan met wapens voor de geallieerde strijders,

van het Heilig Hart College tot Le Grèbe en terug.

Tegen de avond was het pleit echter (voorlopig) beslecht in het voordeel

van de Duitse troepen. Waregem was terug ingenomen. Henri kreeg de

taak van het verzet om vlug groepen van het Geheim Leger met zijn kleine

vrachtwagen, die hij anders gebruikte bij zijn burgerberoep, naar het

schuiloord over te brengen. De weerstanders moesten zo vlug mogelijk

terug onderduiken. Wie niet weg was, was gezien. Vele Waregemse

weerstanders, waaronder Joseph Duthoy en Marcel Windels, zouden die

dag sterven. Henri’s missie leek voorlopig geslaagd: hij had reeds een

eerste deel weerstanders naar Le Grèbe en dus buiten het gezichtsveld van

de Duitsers kunnen brengen. Maar toen sloeg het noodlot toe: bij zijn

terugreis om een andere groep af te halen, werd hij door Duitse troepen

verrast. Zij hielden hem tegen en verplichtten hem uit zijn voertuig te

273 Algemene Directie Human Resources (Dienst Defensie), dossier 062717464, Henri Lebbe.

Page 146: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

146

stappen. Zonder enige vorm van proces werd hij ter plekke

doodgeschoten.

Over de postume decoraties en andere aangelegenheden laten de bewaarde

dossiers niet veel los. In 1948 kreeg hij door het Ministerie van

Landsverdediging wel het Attest van Gewapend Weerstander. Zijn ouders

hadden recht op een pensioensuitkering voor hun overleden zoon: 1.200

fr. per maand.273

9. Henri Lebbe Straat

Identificatiefiche WG 9

Naam?

Henri Lebbe Straat

Plaats?

Niet van toepassing

Type?

Straatnaam

Materiaal?

Niet van toepassing

Uitvoerder

(specifiek)?

Stadsbestuur Waregem

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Niet van toepassing

Oprichting en/of

inhuldiging?

Onbekend

Onversteend

velrleden?

Zie WG 8.

10. Marcel Windelsstraat

Identificatiefiche WG 10

Page 147: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

147

Naam?

Marcel Windelsstraat

Plaats?

Niet van toepassing

Type?

Straatnaam

Materiaal?

Niet van toepassing

Uitvoerder

(specifiek)?

Stadsbestuur Waregem

Beschrijving en

interpretatie?

Staat anno 2008?

Niet van toepassing

Oprichting en/of

inhuldiging?

Op de gemeenteraad van 27 oktober 1944 werd beslist om de Marcel

Windelstraat op te richten, als hulde voor deze omgekomen verzetsman.274

274 Stadsarchief Waregem, kast 1, Gemeenteraad 1 juli 1944 - 12 dec. 1949, Register der beraadslagingen, “Gemeenteraadszitting 27.10.44”, p. 12.

Page 148: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

148

“Herinneringen leven zolang tot men ze vernieuwen wil. Daarna sterven ze.” [ Walter van den Broeck]

Page 149: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

149

DE TOEKOMST “CONCLUSIE”

1. Bevindingen uit de inventaris 1.1. Brugge

In Brugge, hoofdstad van West-Vlaanderen en de prestigieuze titel ‘werelderfgoedstad’

dragend, konden maar liefst veertien gedenktekens die specifiek herinneren aan de Tweede

Wereldoorlog worden teruggevonden. Hoogstwaarschijnlijk hangen er in deze stad nog meer

soortgelijke gedenktekens en herinneren er nog meer plaatsnamen aan de Tweede Wereldoorlog.

Dat alle oorlogsgedenktekens van Brugge moeilijk te achterhalen zijn, ligt niet zozeer aan de

kwantiteit van de gedenktekens, maar aan de kwantiteit van het erfgoed in Brugge. Brugge is, en

dat is een understatement, rijk in erfgoed. De vele standbeelden, beschermde gebouwen en

pleintjes, kerken, musea… en bijgevolg de vele toeristen, zijn in deze stad quasi ontelbaar

geworden. Oorlogserfgoed in deze omstandigheden opsporen, is dan ook een huzarenstukje. Dat

een groot deel van dit erfgoed zich nog eens op voor het grote publiek vaak onzichtbare plaatsen

bevindt (scholen, zwembad, postgebouw…), draagt hier eveneens toe bij.

Van de veertien Brugse gedenktekens worden er vier gedenktekens ‘gedeeld’ met de

Eerste Wereldoorlog. Deze hangen of staan allemaal in openbare gebouwen: drie scholen en het

R.T.T.-gebouw. Van de oorlogsmonumenten enkel opgericht voor de Tweede Wereldoorlog, valt

het op dat vele onder hen verwijzen naar specifieke personen of oorlogshandelingen ( BG 2, BG

6, BG 7, BG 9, BG 11, BG 13). Deze personen waren blijkbaar voor de Bruggeling uit 1945

speciaal genoeg om er een apart gedenkteken voor op te richten. Vele van de gedenktekens waren

nog in goede staat, wat waarschijnlijk te danken is aan de Dienst Monumentenzorg van de stad.

1.2. Langemark-Poelkapelle

Toen ik een inwoner van deze kleine gemeente nabij Ieper om informatie vroeg over

Langemark-Poelkapelle in de Tweede Wereldoorlog, antwoordde deze laconiek: ‘Over de Tweede

Wereldoorlog? Maar hier is er niets gebeurd. Over de Eerste Wereldoorlog vind je hier alles, maar de Tweede?’.

Inderdaad, Langemark-Poelkapelle had de facto tijdens de Tweede Wereldoorlog geen rol van

betekenis. En dat valt ook af te lezen van het aantal gedenktekens dat voor deze oorlog is

opgetrokken: welgeteld drie, waarvan twee (LG 2 en LG3) dan nog eens ‘gedeelde’ gedenktekens

zijn. De gedenkplaat voor piloot Malinowski (LG1) is het enige gedenkteken dat specifiek een

gebeurtenis en enkele personen uit de Tweede Wereldoorlog herinnert. Het kleine aantal

Page 150: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

150

gedenktekens voor de Tweede Wereldoorlog staat in schril contrast met dat van de Eerste

Wereldoorlog: Mariette Jacobs telde in haar studie maar liefst zestien dergelijke

oorlogsgedenktekens.275 Ik opteerde echter nog voor een vierde, atypisch gedenkteken van de

Tweede Wereldoorlog in Langemark: het Studentenfriedhof. Hier liggen enkel Duitse soldaten en

studenten die gesneuveld zijn tijdens de Eerste Wereldoorlog, maar het kerkhof kreeg tijdens ’40-

’45 voor de Duitse bezetter en zijn aanhangers een symbolische betekenis. Dat Adolf Hitler

himself dit kerkhof bezocht, verantwoordt de opname van dit gedenkteken in de inventaris. Het

kerkhof wordt vandaag goed onderhouden (in 2006 werd nog een nieuwe videowall geplaatst), de

andere drie gedenktekens blijken meer onderhevig te zijn aan erosie.276

1.3. Tielt

Tielt, iets groter dan de doorsnee provinciestad in West-Vlaanderen, blijkt het

buitenbeentje in deze inventaris te zijn. Maar liefst negentien gedenktekens die allemaal,

uitgezonderd twee, specifiek aan de Tweede Wereldoorlog herinneren, zijn in deze stad terug te

vinden. Het is niet moeilijk om deze kwantiteit te verklaren: Tielt was een van de enige steden in

West-Vlaanderen waar er bij de bevrijding een echt gevecht plaatsvond tussen de Duitsers en de

geallieerden (hier: de Polen). En dat de Tieltenaren de Poolse bevrijders altijd dankbaar zijn

geweest voor deze strijd, kan men onder meer aflezen aan de kwantiteit van de gedenktekens.

Zeventien van de negentien gedenktekens zijn specifiek aan de troepen van Generaal Maczek

besteed. De andere twee (TiG5 en TiG18) zijn opgericht voor de burgerlijke en militaire

slachtoffers uit Tielt. Ook de drijvende kracht van enkele individuen of groepen (bvb.

burgemeester Vander Meulen en een sterke N.S.B.-groepering) zal een factor gespeeld hebben bij

de kwantiteit. De gedenktekens lijken anno 2008 nog steeds in goede conditie te verkeren en

vallen zeker op in het straatbeeld (bvb. TiG4). Of deze situatie in de toekomst nog dezelfde zal

zijn, is nog maar zeer de vraag. De N.S.B. van Tielt voorziet namelijk, in tegenstelling tot enkele

andere N.S.B.’s in Vlaanderen, geen opvolging.277 Dit houdt in dat enkel oud-strijders in de

N.S.B. van Tielt mogen zetelen: onvermijdelijk leidt dergelijk beleid tot het uitbloeden van de

organisatie. Een lot dat misschien wel alle N.S.B.’s of andere oud-strijderverenigingen uiteindelijk

te beurt zal vallen.

275 M. JACOBS, deel 2, pp. 317-321. 276 H. SOLTAU, op.cit., p. 14. 277 Mondelinge mededeling Willy De Keyser, voorzitter N.S.B. Tielt.

Page 151: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

151

1.4. Torhout

In deze provinciestad vindt men vier gedenktekens terug die specifiek verwijzen naar de

Tweede Wereldoorlog. Er werden geen ‘gedeelde’ gedenktekens gevonden. In vergelijking met de

stad Tielt is dit aantal gering. Dit valt te verklaren doordat er om Torhout, in tegenstelling tot

Tielt, geen slag werd gevoerd bij de bevrijding. Het bevrijdingsverhaal van Torhout kan dan ook

gezien worden als typisch voor België: de bevrijding overkwam de meeste steden en gemeenten

gewoon. Er werd naast deze vier gedenktekens ook geopteerd om het Kasteel van Wijnendale

(TG5) op te nemen in de inventaris. Hier werd namelijk het startschot gegeven voor wat zou

uitmonden in de Koningskwestie. Hoewel deze gedenktekens anno 2008 puik worden onderhouden,

vallen ze niet echt op in het straatbeeld. Terwijl dit in Brugge grotendeels te wijten is aan de

overvloed aan erfgoed waarin de stad als het ware verdrinkt, ligt dit in Torhout aan de plaatsing

van deze gedenktekens: langs drukke straten (TG1, TG2, TG3) of diep verborgen in een school

(TG 4).

1.5. Veurne

Net als Brugge is ook Veurne rijk in erfgoed. Ook hier slaan de vele beschermde

monumenten je om de oren. Dat enkele gedenktekens, zonder toestemming van de Koninklijke

Commissie voor Monumenten en Landschappen, tegen een beschermde gevel werden geplaatst,

is dan ook kenmerkend voor deze stad. Hier geldt eveneens de regel dat een grote hoeveelheid

aan erfgoed in een stad het ‘opvallen’ van specifiek oorlogserfgoed wat ondermijnt.

De stad heeft acht gedenktekens, waarvan er slechts twee worden gedeeld met de Eerste

Wereldoorlog. Opvallend is dat de meeste gedenktekens (VG1-VG5) pas werden geplaatst in het

jaar 1977. Hoe dit te verklaren is, wordt in hoofdstuk 1.7 uitgelegd. Ieder gedenkteken hangt of

staat ook op nogal onzichtbare plaatsen: in een aanpalend park achter de markt (VG1-VG5), in

een school (VG6-VG7) of langs een drukke baan (VG8). Veurne speelde in de Eerste

Wereldoorlog een veel grotere rol dan tijdens de Tweede, maar dat vertaalt zich, in tegenstelling

tot Langemark-Poelkapelle, niet echt in het aantal gedenktekens. Acht oorlogsgedenktekens voor

WO II in een kleine stad als Veurne, lijkt toch veel. Vele van de gedenktekens waren nog in

goede staat, wat waarschijnlijk te danken is aan de Dienst Monumentenzorg van de stad.

1.6. Waregem

Net als Tielt heeft ook Waregem een zware strijd geleverd voor zijn bevrijding. Het aantal

gedenktekens dat werd teruggevonden (tien) in deze middelgrote stad laat dit dan ook

Page 152: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

152

vermoeden. Veelal verwijzen ze naar de omgekomen verzetsmannen tijdens de bevrijding. Het

‘bloedbad van Waregem’ is dan ook een bekende geschiedenis. Opvallend is hier hoeveel

straatnamen er gewijd zijn aan deze verzetsmensen. Maar liefst drie straten (WG 6, WG 9 en WG

10) dragen de namen nog van deze lokale helden. Van de tien gedenktekens is er slechts één

gedeeld (WG 1). En van deze negen specifieke gedenktekens voor de Tweede Wereldoorlog

verwijzen er zeven specifiek naar slachtoffers en daden van het Geheim Leger.

Alle gedenktekens leken in meer dan goede staat te verkeren, met uitzondering misschien

van de gedenkplaat voor Adolf Cannie (WG 2) en de plaat voor de terechtgestelde burgers (WG

3). De plaats waarop de gedenktekens zich bevonden, was echter soms minder voor de hand

liggend. Sommige waren zeer moeilijk te ontdekken (W 8 en WG 3).

1.7. Algemene vaststellingen uit de inventaris

Als we de resultaten van de inventaris analyseren, kunnen we enkele zaken vaststellen.

Een eerste gegeven springt in het oog door zijn afwezigheid. Van de onderzochte gedenktekens

herinnert er geen enkele aan de raciale slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Militaire,

burgerlijke en politieke slachtoffers zijn allemaal wél terug te vinden. Een van de kernaspecten

van de Tweede Wereldoorlog, die toch dé mondiaal raciale oorlog bij uitstek was, gaat hier

verloren. Van joden, zigeuners, homoseksuelen,… wordt geen vermelding gemaakt op de

gedenktekens. Werden er dan geen joden uit Brugge en omstreken gedeporteerd? Jammer genoeg

wel. Het zou vreemd zijn mochten er van de 24.916 joden en 351 zigeuners uit België die tot 31

juli 1944 via Mechelen naar Auschwitz werden gedeporteerd, er geen enkele uit West-Vlaanderen

afkomstig zijn.278 Wel is het zo dat er uit Antwerpen en Brussel, steden met grotere joodse

gemeenschappen, meer raciale slachtoffers kwamen en het lot van de joden daar dus

waarschijnlijk meer gekend was dan in de onderzochte West-Vlaamse gemeenten. Wilfried

Pauwels, uit Veurne, getuigt dan ook: “De mensen die ik persoonlijk ken, zoals Hector Kesteloot (…), die

man wist niet goed hoe dat nazisme in elkaar stak; dat wisten trouwens de meeste mensen hier ook niet. Het anti-

joodse element is maar gebleken bij het openkomen van de concentratiekampen in mei ’45”.279

Een algemene opvatting bij oorlogsgedenktekens van WO II is dat de namen van de

slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog vaak gewoon werden toegevoegd op een bestaande

gedenksteen die herinnert aan slachtoffers uit de Eerste Wereldoorlog. Van de zestig

gedenktekens die hier geïdentificeerd worden, herinneren er slechts veertien beide

wereldoorlogen. Dat wil zeggen dat er zessenveertig gedenktekens specifiek de Tweede

278 http://www.cicb.be/nl/transporten.htm, geraadpleegd op 20.05.2008 279 UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Veurne, interview met Wilfried Pauwels (NV).

Page 153: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

153

Wereldoorlog herinneren. Hier mogen echter geen voorbarige conclusies uit worden getrokken.

Door bvb. een stad als Tielt in de inventaris op te nemen (negentien gedenktekens, waarvan

slechts twee gedeeld), krijgt men een vertekening. Dit onderzoek is dan ook te kleinschalig om er

dergelijke grote conclusies af te leiden. Het toont wel aan dat men steeds omzichtig met

kwantitatieve gegevens moet omgaan in historisch onderzoek. De grootte van het onderzoek en

de context waarin het onderzoek gebeurt, spelen vaak een beslissende rol in het eindresultaat.

“Het lot van stenen monumenten is dat zij aangevreten worden door de erosie en hierdoor onherkenbaar

worden”, lijkt een waarheid als een koe.280 Van de onderzochte gedenktekens bevond het

merendeel zich echter, verrassend en tegen de algemene opinie in, in goede staat. In vele gevallen

lijkt het stadsbestuur de drijvende kracht achter deze monumentenzorg. In steden als Brugge en

Veurne lijkt dit evident: daar staat de erfgoedzorg, onder invloed van hun respectieve

erfgoedrijkdom, volledig op punt. In Tielt is hier misschien wel een andere reden voor: de “eeuwige

dankbaarheid” van de Tieltenaren voor de Poolse bevrijders. In Torhout, Waregem en

Langemark-Poelkapelle lijken de gedenktekens meestal ook in goede staat te verkeren. Algemeen

kan men misschien stellen dat de groeiende erfgoedzorg in Vlaanderen een positief effect heeft

op het behoud en onderhoud van het oorlogserfgoed. Toch zorgt een goed onderhoud van de

gedenktekens er niet altijd voor dat deze meer opvallen in het straatbeeld. Daarvoor hangt of

staat het merendeel te vaak op plaatsen die verborgen zijn voor het grote publiek. Het

Heldenplein in Veurne bvb. ligt achter de Grote Markt, in een aanpalend park. De

doorsneetoerist (of zelfs inwoner) van Veurne zal deze gedenkplaten niet zomaar ontdekken.

Ook voor de andere onderzochte plaatsen geldt de algemene regel dat het merendeel van de

gedenktekens zich op onopvallende plaatsen bevindt. Sommige gedenktekens worden wel

centraal op bvb. het kerkplein of de markt geplaatst (bvb. LG2 en WG1), maar meestal bevinden

ze zich aan de rand van de gemeente (TG1) of worden ze door hun niet-centrale ligging aan het

oog onttrokken (VG2).

Wie gaf de opdracht om een gedenkteken op te richten? Een algemene regel valt niet te

distilleren uit de inventaris. Initiatiefnemers en opdrachtgevers zijn vaak verschillend: een straat

(TiG6) of zelfs een hele wijk (TiG1), het stadsbestuur (BG7), een verzetsgroepering (BG9), een

privé-persoon (VG2),… . Wat wel opvalt, is dat één drijvende kracht met wat invloed vaak al

volstaat om een gedenkteken te verwezenlijken (bvb. Karel Bailleul in Veurne of Daniel Vander

Meulen in Tielt). Stadsbesturen antwoorden trouwens quasi altijd positief op de vraag om een

gedenkteken te plaatsen. Net na de Tweede Wereldoorlog is dit volkomen te begrijpen: de

bevolking had een monument van troost nodig (cf. de rouwfunctie). Als Karel Bailleul in 1977

280 B. DE WEVER, op.cit., p. 11.

Page 154: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

154

aandringt op de plaatsing van een gedenkteken voor de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog

in Veurne, lijkt de instemming van het stadsbestuur en het schepencollege echter niet zo voor de

hand liggend. Toch wordt het voorstel goedgekeurd: de gedenktekens mochten zelfs geplaatst

worden in de beschermde westgevel van het gerechtshof. Zonder het advies in te winnen van de

Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen werd in de beschermde gevel een

boog gekapt en werden onder de boog een medaillon van koning Albert I en gedenkplaten voor

de beide wereldoorlogen aangebracht.281 Waarom het stadsbestuur hiermee instemde, lijkt nu nog

meer een raadsel. Waarschijnlijk moeten we het antwoord zoeken in politieke en ethische

redenen: wie durft een gedenkteken voor de oorlogsslachtoffers weigeren? En hoeveel stemmen

verlies je hier dan door?

Ook bij de bevindingen tijdens het samenstellen van de inventaris, de werkwijze an sich,

wordt hier kort even stilgestaan. De inventaris kwam tot stand door veldwerk (en dit is letterlijk

te nemen), literatuurstudie, archiefonderzoek en veel creativiteit. Dat toeval soms een rol kwam

spelen bij het vinden van enkele details, moet ook toegegeven worden. Soms sprak een

gedenkteken voor zich: de Shermantank in Tielt of de gedenkplaat voor Jan Guilini in Brugge zijn

hier voorbeelden van. Deze gedenktekens werden al voorzien van uitgebreide teksten, waardoor

het ontstaan van het gedenkteken (Shermantank) of het verhaal erachter (Guilini) al veel

duidelijker werd. In de meeste gevallen was de terug te vinden informatie op het gedenkteken

helaas heel wat geringer. Enkele losse namen, vreemde symbolen en algemene teksten zijn geen

echte bron van kennis. Sommige dossiers (bvb. dat van Irene Bruynooghe uit Brugge) werden

hierdoor dan ook niet teruggevonden bij de Dienst Oorlogsslachtoffers. Via enkele contacten

met N.S.B.-afgevaardigden uit West-Vlaanderen konden deze gedenktekens soms beter

geïnterpreteerd worden. Met de juiste interpretatie (en met de juiste bronnen) kan inderdaad een

schat van informatie teruggevonden worden over de gedenktekens. De ontstaanscontext werd

vaak verhelderd door het praten met oud-strijders en oud-verzetslieden. Ook de

gemeenteraadsverslagen schiepen hieromtrent wat meer duidelijkheid. De epuratie,

voedselproblematiek, oorlogsschade… van net na de bevrijding kwamen zo duidelijk in beeld.282

Om het verhaal achter een slachtoffer op het gedenkteken terug te vinden, werd beroep gedaan

op verschillende archieven van N.S.B.’s, de archieven van de Algemene Directie Human

Resources (Dienst Defensie) en uiteraard op de archieven van de Dienst Oorlogsslachtoffers.

Hieruit kon, na wat puzzelen, heel wat informatie worden gehaald. Om het verhaal achter een

gedenkteken die een gebeurtenis herinnert terug te vinden, volstond meestal een degelijke

281 G. DALLE, Gids voor Veurne-ambacht, Antwerpen: N.V. Scriptoria, 1981, p. 106. 282 Zie hiervoor de lijst met geraadpleegde gemeenteraadsverslagen in de bibliografie.

Page 155: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

155

literatuurstudie en contacten met de plaatselijke heemkundige kringen en stads- of

gemeentebesturen.

2. Gedenktekens anno 2008

Het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap voert sinds een tiental jaar een actief beleid

rond monumentenzorg. Getuige hiervan zijn de alom gekende en immer succesvolle Open

Monumentendagen (cf. supra). Hier gaat het evenwel om een heel ander soort van monumenten. De

IJzertoren en de Menenpoort ten spijt, worden oorlogsmonumenten nog te vaak verwaarloosd bij

het cultuurbeleid. In 1998 schreef Luc Martens, toenmalig Vlaams Minister van Cultuur, Gezin

en Welzijn, een beleidsbrief waarin stond: “Monumentenzorg mag niet verengd worden tot het klasseren van

waardevolle gebouwen en sites of het uitdelen van premies voor restauratie”.283 Een kleine tien jaar later

kunnen we niet anders dan vaststellen dat deze uitspraak alvast voor de kleinere

oorlogsmonumenten nog niet in de praktijk is gebracht. Hieruit spruit deels de algemene

opvatting voort dat veel monumenten uit ons collectief geheugen dreigen te verdwijnen. Het zijn

slechts enkelingen onder ons die kunnen vertellen waar de oorlogsmonumenten zich bevinden in

hun gemeente en waarom deze precies zijn opgericht: het gedenkteken verliest op deze manier

onherroepelijk haar herinneringsfunctie als drager van een lokaal collectief geheugen.

Maar welk nut hebben deze (on)versteende herinneringen van de Tweede Wereldoorlog

nog in onze huidige maatschappij? Algemeen wordt aangenomen dat mensen uit het derde

millennium nog weinig geboeid zijn door gedenktekens.“De afstand is groot van de drukte van onze

wegen naar de stilte van de militaire kerkhoven die er langs liggen. Zij behoren tot het landschap. Zoals de

autokerkhoven tot het landschap behoren, en de publiciteitsborden, en de carnavaleske zomerverblijven van rijke

stadsmensen. Men flitst er voorbij. Onverschillig.”, opent Luc Schepens in zijn In Pace.284 Banale dingen

kunnen zelden op belangstelling en waardering rekenen. Om meer dan één reden geraakten ook

gedenktekens in dat vergeetboek.285 Vele zijn in de loop der jaren verdwenen door oprukkende

bebouwing, natuurlijke erosie, moedwillige vernieling, diefstal,… .286 Dat bewijst onder andere

BG 3, waar de gedenkplaat voor de gesneuvelde personeelsleden van de R.T.T. vandaag

verdwenen is door de komst van een nieuw hotel. Slechts weinig mensen denken er ook maar

aan, zo lijkt het toch, een gedenkteken een blik waard te achten. En zo komen we tot de

merkwaardige vaststelling dat deze dingen, geplaatst om gezien te worden, toch niet bekeken

283 Vlaams Parlement, zitting 1998-1999, Beleidsbrief ingediend door Luc Martens, 21.10.1998, 1181/1, p. 2. 284 LUC SCHEPENS, In Pace. Soldatenkerkhoven in Vlaanderen., Tielt: uitgeverij Lannoo, p. 7. 285 G. DEFEVER, op.cit., p. II. 286 W. DEGRANDE en P. GOOSSENS, Verstild en versteend. Relicten uit de Eerste Wereldoorlog, Leuven: Davidsfonds, 2007, p. 8.

Page 156: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

156

worden.287 Waarom kent men het gedenkteken niet meer? Waarom verdwijnen de verhalen van

Jules Opsomer, Raoul Meertens en Theophiel Pannecoucke? Waarom lost dit specifieke lokale

collectieve oorlogsgeheugen in de 21ste eeuw op? Voor deze vragen vond ik twee verschillende

antwoorden: de geheel of gedeeltelijke uitholling van de functies van het gedenkteken en de vier

vormen van ‘vergeten’ van Frank Ankersmit. Toch bestaat er ook een tegenbeweging: de

herinneringseducatie (of ruimer genomen: de publieksgeschiedenis) en bvb. ook de nieuwe cross-

culturele invulling van ’40-’45, zorgen ervoor dat het gedenkteken (en het lokale oorlogsverleden)

misschien toch meer aandacht krijgt (of zal krijgen) in onze maatschappij.

2.1. De functies van het lokale oorlogsgedenkteken anno 2008

Als het oorlogsgedenkteken anno 2008 niet of weinig boeit, komt dat omdat zijn functies

geheel of gedeeltelijk worden ondergraven. De rouwfunctie, herdenkingsfunctie (dragers van het

collectief geheugen), esthetische functie, didactische functie, politiek-patriottische functie en

toeristische functie zijn vandaag misschien wel grotendeels verdwenen of kregen een andere

invulling. Dat de rouwfunctie zo goed als verdwenen is, is een open deur intrappen en hoeft geen

betoog. De echte rouwverwerking verdwijnt namelijk met het uitsterven van de laatste generatie

oorlogsgetuigen die de personen in kwestie nog persoonlijk hebben gekend.

Een gedenkteken heeft altijd nood aan een soort van presence, een aanwezigheid in het hier

en nu, om op te vallen en een indruk te laten op de passant. De nood aan presence wordt al langer

erkend: het inspireerde Nora bij het schrijven van zijn lieux de mémoire, veroorzaakte de vloed van

boeken en artikelen over monumenten, herdenkingen, herinneringen en het (collectieve)

geheugen; en het ontstaan van het tijdschrift History and Memory. De nood aan die presence kan

eigenlijk als het essentiële equivalent van een van de sleutelelementen in de geschiedenis en de

geschiedschrijving worden beschouwd, namelijk: continuïteit en discontinuïteit.288 Om deze

continuïteit en discontinuïteit goed te begrijpen, moeten we ons in feite vrij in tijd en ruimte

kunnen bewegen. Als we ze temporeel bekijken, vanuit één invalshoek, dan lukt dit niet. Aangezien

we in onze moderne wereld zo vertrouwd zijn geraakt met de lineaire beleving van het concept

tijd, is het moeilijk om er van los te komen en om “van het een naar het ander te springen”. Om

gedenktekens ten volle te begrijpen, is dit echter noodzakelijk. Ze zeggen namelijk iets

(connotatie) over waar ze voor staan (denotatie). Het zijn zogenaamde Fremdkörper (out of time,

out of place) die voorbije gebeurtenissen in verband brengen met elkaar en ze naast elkaar

plaatsen. Ook Pierre Nora hield zich bezig met deze concepten en vertaalde de continue en

287 G. DEFEVER, op.cit., p. II. 288 E. RUNIA, “Presence”, in: History and Theory, 45 (2006), pp. 5-6.

Page 157: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

157

discontinue tijd naar ruimte, door het discontinue Franse erfgoed in de continue moderne tijd te

onderzoeken. 289

Oorlogsmonumenten zijn de facto ontworpen om interacties tussen het monument

(verleden) en de maatschappij (heden) te ontwikkelen en te onderhouden. Als deze interacties

wegvallen, dan vallen ook de kernfuncties van het oorlogsmonument, herdenken en rouwen, weg.

Paradoxaal genoeg maakt een monument waar vele interacties mee gebeuren en dat sterk is

geïntegreerd in een gemeenschap, meer en meer deel uit van die gemeenschap. Ze gaat als het

ware op in die gemeenschap. Hoe sterker een oorlogsgedenkteken begint deel uit te maken van

het landschap/de gemeenschap, hoe groter de kans dat het zijn presence verliest en het een soort

van platitude wordt.290 Dergelijke ontwikkeling vinden we bij veel gedenktekens uit de inventaris

terug. Bij het postgebouw in Brugge zien we dat het gedenkteken in de omgeving van een

geldautomaat staat (BG8). Niemand die ook maar let op de bronzen gedenkplaat voor de

slachtoffers van De Post uit de Tweede Wereldoorlog. Maar ook de typische gedenktekens op het

marktplein in Tielt (TiG 8-11) of in Waregem (WG1) staven deze stelling. Mensen lopen er

achteloos voorbij, staan er niet meer bij stil en weten zo amper waarvoor het gedenkteken is

opgetrokken. Tijdens het tot stand brengen van de inventaris was het trouwens opvallend hoe

weinig mensen wisten waar er gedenktekens in hun stad of gemeente stonden. Sommige

gedenktekens stonden nochtans in de eigen straat. Na verloop van tijd springen gedenktekens

niet meer in het oog, verliezen ze hun functie als dragers van lokaal collectief geheugen. Daar

heeft niet enkel de tanende presence (en zo de uitholling van de herinnering, herdenking) van het

monument mee te maken.

De herdenkingsfunctie heeft ook voor een groot deel haar eigen kinderen verslonden.

Naarmate er meer gedenktekens kwamen, is de effectiviteit ervan verminderd. Een overvloed aan

herdenkingsplaatsen is niet goed. In die mate zelfs dat er gesaneerd moest worden. Voor de

Tweede Wereldoorlog was oorlog (met name het opeisen van brons) hiervoor het gedroomde

alibi.291 Na de Tweede Wereldoorlog zien we bvb. dat werken aan de verkeersinfrastructuur

(betere verkeersdoorstroming) een valabel excuus is. Die overvloed aan gedenktekens zien we

onder andere in een stad als Brugge. De oorlogsgedenktekens verdrinken daar als het ware in

deze werelderfgoedstad. De veertien gedenktekens voor de Tweede Wereldoorlog verdrinken

hier niet alleen in hun eigen kwantiteit, maar vooral in de kwantiteit van het Brugse erfgoed in het

algemeen.

289 Ibid., p. 10 en 18. 290 Ibid., p. 18. 291 L. VAN DEN ABEELE, “Het monument in de 20ste-eeuwse beeldhouwkunst, in: P. ANTHONISSEN, Monumenta, catalogus van de 19de Biënnale in het Openluchtmuseum voor Beeldhouwkunst Middelheim, Antwerpen: openluchtmuseum Middelheim, 1987, pp. 27-29.

Page 158: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

158

Ook met de esthetische functie is er wat aan de hand. Een keurig opgeleide

kunstenaarsklasse leverde tot voor de Tweede Wereldoorlog producten af, waarin zowel de

opdrachtgevers als het publiek zich konden vinden. Deze kunstenaars volgden vrij getrouw de

wensen van beide groepen. Het nationale (of lokale) verleden werd op een uiterst

aanschouwelijke wijze naar voren gebracht. Kunstenaars die zich hierin niet konden vinden

(omwille van bijvoorbeeld hun pacifistische overtuiging, of ook omwille van hun

expressionistische of te abstracte stijl) werden bij deze opdrachten meestal genegeerd. Na 1945

krijgen deze kunstenaars wél serieus wat kansen, maar blijkt het publiek het op al die ‘onleesbare

gedrochten’ niet begrepen te hebben. De kunstenaar mocht zich toen als een eigen creatief

individu manifesteren en deed dat ook.292 Als er bij de esthetische waarde van de

oorlogsgedenktekens al vraagtekens werden geplaatst in de jaren vijftig, wat geeft dit dan voor het

begin van de 21ste eeuw? Van kunstwerken kunnen we niet spreken als we sommige gedenktekens

bekijken. De typische grijze of zwarte gedenkplaten, waarvan er een mooi voorbeeld hangt in

Langemark-Poelkapelle (LG1), kunnen allesbehalve als kunst worden bestempeld. Bovendien: wie

constant het verkeer in de gaten moet houden, gaat geen gedenktekens bewonderen. Het

oorlogsmonument mag dan in sommige gevallen wel het bekijken waard zijn, maar in de drukte

valt het gewoonweg niet meer op.

In zijn esthetische waarde verschilt het gedenkteken met die andere plaats van herinnering

en collectief geheugen: het museum. Museologie is iets tijdelijks, naar schatting duurt het tien jaar

vooraleer de inrichting van het museum er verouderd begint uit te zien. Daar heeft het museum

een passend antwoord op, namelijk een permanente of volledige renovatie. Bij een permanente

renovatie wordt het museum onopvallend aangepast aan de hedendaagse culturele en

moderniserende trends. De meeste musea opteren echter voor een volledige renovatie. Daar

wordt dan een groot evenement van gemaakt, waardoor het museum en zijn collectie uitgebreid

in de media worden gebracht. Een bezoek van een belangrijke politicus (of in sommige gevallen

zelfs de koning) doet hier nog een schepje bovenop. Oorlogsgedenktekens zijn echter statisch in

de tijd. Ze worden niet aangepast aan hedendaagse opvattingen en noden. Zeventig jaar na de

Tweede Wereldoorlog is het dan ook niet verwonderlijk dat ze ouderwets aandoen. Een museum

dat zeventig jaar dezelfde inrichting en hetzelfde verhaal zou vertellen, zou ook geen bezoekers

meer trekken. Bovendien verschaffen musea ook de nodige uitleg over hun collectie, een

gedenkteken doet dit in vele gevallen niet. Vaak vindt men er enkel een naam, status en een

overlijdensdatum van het slachtoffer op (als het tenminste over een gedenkteken gaat dat mensen

herdenkt). Het verhaal en de context rond die persoon zijn volledig verdwenen. Het gedenkteken

292 G. DEFEVER, op.cit., p. X.

Page 159: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

159

voor Raoul Meertens in Brugge (BG9) of dat voor Henri Lebbe in Waregem (WG9) zijn hiervan

voorbeelden. Maar ook de gedenkplaten met tientallen slachtoffers op (BG5, BG14, TG4,…),

passen in dit plaatje. Het museum verschilt eveneens van het monument qua inslag. Het

gedenkteken staat veelal voor het zogenaamde ‘religieuze herdenken’, een museum voor het

‘wereldlijke herdenken’. Een gedenkteken werd dan ook meestal geplaatst als toevlucht voor

troost, een museum eerder als overzicht van gebeurtenissen en feiten. Rouw is iets tijdelijks,

wetenschap niet. Al moet erkend worden dat de vermenging van museum en monument in

sommige gevallen misschien onvermijdelijk is. Toch dienen analyse en ceremonie, educatie en

ritueel, wetenschap en rouw zoveel mogelijk gescheiden te blijven. Exploitatie van het verleden

voor politieke en morele lessen, voor propaganda, is eigen aan dictaturen. In een open,

democratische maatschappij hoort een historisch museum een seculiere instelling te zijn die

streeft naar onafhankelijk onderzoek.293 Wat meteen ook een sneer is naar de politiek-

patriottische en didactische functie.

De didactische functie verloor na verloop van tijd ook haar kracht: ze werd geleidelijk aan

ingepalmd door een stevig uitgebouwd onderwijssysteem. Ook de vele media brengen vandaag

een snelle – en modieus verpakte – informatie waartegenover statische gedenktekens nog weinig

kunnen inbrengen.294 Gedenktekens moeten de levenslessen niet meer overbrengen, daar bestaan

vandaag andere kanalen voor. Overigens moet er bij deze functie een kanttekening worden

gemaakt: de functie kreeg pas echt vorm naarmate de jaren vorderden en er (politieke) nood was

aan dergelijke invulling van een monument. Het Nationaal Gedenkteken van het Fort van

Breendonk is hiervan een goed voorbeeld. Oorspronkelijk opgericht om de gruweldaden van het

concentratiekamp weer te geven én de mensen hun burgerzin meer aan te wakkeren, staat nu

vooral de ‘vredesboodschap’ in de spotlights. De burgerzin komt dus meer en meer op het

voorplan, de gruweldaden verschuiven een beetje naar de achtergrond en worden meer gebruikt

om die burgerzin invulling te geven. Zelfde trends constateert men ook bij de Nationale

Strijdersbonden in West-Vlaanderen: de klemtoon ligt vandaag meer en meer op het

waarschuwen voor het gif dat immer in onverdraagzaamheid, racisme en intolerantie sluipt.295

De rouwfunctie, herdenkingsfunctie (dragers van het collectief geheugen) en esthetische

functie van de oorlogsmonumenten zijn vandaag dus zo goed als verdwenen. Uiteraard zal men

op elf november de doden nog ‘herdenken’, maar de voortdurende herinnering, ook op andere

dagen in het jaar, verdwijnt. Echt ‘herdenken’ kan men niet als men het zelf niet heeft

293 J. PERRY, op.cit. p. 109. 294 G. DEFEVER, op.cit., p. II. en T. VERSCHAFFEL, Beeld en geschiedenis. Het Belgisch verleden in de romantische boekillustraties, Turnhout: Brepols, 1987, p. 210. 295 NSB-archief Torhout, s.l., “Algemene geschiedenis van de NSB”

Page 160: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

160

meegemaakt. Her-denken, opnieuw-denken of over-denken, kan men echter wel. Hierover wordt

in een volgend hoofdstuk uitgewijd. De didactische functie is ook deels haar pluimen verloren.

Toch zien we hier, onder invloed van de zogenaamde herinneringseducatie, een kentering in (cf.

infra).

Enkel de politiek-patriottische en de toeristische functie zijn vandaag nog niet

ondergraven. Van laatstgenoemde functie is dit niet verwonderlijk. Zolang er mensen op aarde

leven, zal winstbejag een essentieel onderdeel uitmaken van de maatschappij. De markt voor

herdenkingsprullaria, T-shirts, penningen, tassen, lepeltjes, boeken en video’s lijkt onverzadigbaar.

Of het daarbij om de bevrijding gaat of om het wereldkampioenschap voetbal maakt voor de

handel niet uit.296 Maar ook op andere manieren wordt er soms munt uit de Tweede

Wereldoorlog geslaan. Op eBay kon men bvb. tot enkele weken geleden bieden op het

herdenkingskaartje voor Adolf Cannie en Henri Lebbe uit 1944. Een kleine som van vijf euro

werd uiteindelijk betaald.297 Nieuw is dit allemaal niet bij herdenkingen en erfgoed. Illustratief is

een herdenking in Australië, dat ter gelegenheid van zijn honderdjarig bestaan in 1888 een grote

internationale tentoonstelling voorbereidde. “We shall bring hundreds of thousands of foreign capital into

the country”, aldus een voorstander van het project.298

Om aan te tonen dat de politiek-patriottische functie nog niet is verdwenen, volstaat het

om te wijzen op het grote aantal politici dat op elf november de nationale oorlogsherdenking

meemaakt. Bovendien krijgt de Tweede Wereldoorlog nog vaak door de politiek een

teleologische duiding, waarvan het voortreffelijke heden de voltooiing is. Wij waren de goeden, zij

waren de slechten. Altijd wordt daarbij de roep om versterking van het historisch besef gehoord,

schriller naarmate de vermeende homogeniteit en gedeelde waarden en normen van de

samenleving sterker onder druk lijken te staan.299 Op dat ‘historisch besef’ wordt nog dieper

ingegaan (cf. infra). De Tweede Wereldoorlog, en bijgevolg de holocaust, was echter absoluut niet

alleen een Duitse onderneming. Hitler mag dan nog ‘willige beulen’ gevonden hebben onder zijn

eigen mensen, hij trof ze ook aan bij de onderdanen van de door hem veroverde landen. In

Nederland begon de nationale mythe van een onbuigzaam volk in de jaren zestig, toen de eerste

stroom gedichten en herinneringen opdroogde en de eerste reeks heroïsche literatuur

gepubliceerd was, deel uit te maken van de officiële historiografie. Hoewel die historiografie

zelden juichte over het optreden van ‘de’ Nederlander tijdens de Tweede Wereldoorlog, viel de

296 J. VAN DER HORST, “De herdenkingsindustrie”, in: FNV-Magazine-Industriebond FNV, 11 (1995), 9, pp. 5-7. 297 http://www.ebay.com/, geraadpleegd op 29.05.2008. 298 J. PERRY, op.cit., p. 14. 299 R. KNOOP, op.cit., p. 21.

Page 161: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

161

balans dankzij het verzet positief uit.300 In het begin van 2001 zette Chris van der Heijden zich in

zijn Grijs Verleden af tegen deze zwart-wit afschildering van de Nederlandse samenleving tijdens

’40-’45. Hij toonde aan dat de Nederlanders eerder onder de grote noemer ‘verzetjes’ vielen in

plaats van onder de kleinere noemer ‘verzet’. ‘Verzetjes’ staat daarbij voor “symbolische daden

waarmee ze hun onvrede toonden, maar geen gevaar liepen”.301 En ‘ze’, dat zijn verreweg de meeste

Nederlanders. “Feitelijk hadden deze verzetjes nauwelijks een andere betekenis dan dat ze de daders een gevoel

van tevredenheid gaven, en de Duitsers wellicht de indruk dat ze niet welkom waren”.302 Maar het effect was

nul.

Als we de lijn van goed-kwaad, wij-zij, wit-zwart doortrekken naar de actuele politiek in

België, komen we haast als vanzelf in de Vlaamse collaboratiecontroverse terecht. Het lijkt

moeilijker in Vlaanderen dan in Nederland (of zelfs Wallonië) om een zwart-wit beeld op te

hangen van de oorlog. De eendimensionale blik die in andere landen kan gebruikt - of misschien

beter verwoord, ‘misbruikt’ - worden om de Tweede Wereldoorlog te bekijken, ziet in België niet

zo scherp. De karrenvracht aan literatuur over Vlamingen die collaboreerden met de Duitsers en

de harde epuratie na de oorlog maken het beeld troebel. Misschien hebben we hierdoor in

Vlaanderen wel een meer genuanceerd en historisch correcter beeld van de oorlog dan bvb. in

Nederland. En toch ligt de zwart-wit kijk, de politiek-patriottische invulling van Wereldoorlog

Twee, om de hoek. Op een andere manier weliswaar, maar zeker even manifest aanwezig in de

maatschappij. Als we het actuele debat rond de Vlaamse collaboratie (cf. supra) ontdoen van de

inhoud van het debat, die eerder historisch is, en specifiek focussen op het gebruik van het debat,

dat politiek wordt ingekleurd, zien we ook een zwart-wit beeld opduiken. Uiteraard kan men de

inhoud en het gebruik van het debat niet helemaal loskoppelen van elkaar, maar het belangrijkste

is dat hier de klemtoon wordt gelegd op de politiek. Het Vlaams Belang wil namelijk amnestie voor

de (familie van) collaborateurs uit de Tweede Wereldoorlog, andere partijen staan hiertegenover,

en dat is zacht uitgedrukt, weigerachtig. Het wetsvoorstel van zes november 2003 “pro-amnestie”

werd, bij wijze van voorbeeld, enkel en alleen ondertekend door politici verbonden aan het

toenmalig Vlaams Blok.303 Vlaamsgezinde organisaties en partijen worstelen, nog meer dan de

doorsnee Vlaming of Waal, met het verleden van de collaboratie. En dat komt net omdat het

300 J. C. H. BLOM, In de ban van goed en fout. Geschiedschrijving over de bezettingstijd in Nederland, Amsterdam: Uitgeverij Boom, 2007, p. 59. 301 C. VAN DER HEIJDEN, Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog, Amsterdam: Contact, 2003, p. 271. 302 Ibid., p. 275 en J. C. H. BLOM, op.cit., p. 59. 303 Parlementaire Documenten, 51, 0409/001, 06.11.2003, “Wetsvoorstel tot uitwissing van alle gevolgen voor de toekomst van veroordelingen en sancties wegens tijdens de periode van 10 mei 1940 tot 8 mei 1945 gestelde vermeende daden van incivisme en tot oprichting van een commissie belast met de schadeloosstelling van de door de naoorlogse repressie getroffen personen of hun nabestaanden voor de ten gevolge van deze veroordelingen sancties geleden financiële schade”.

Page 162: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

162

Vlaamse gevoel, het ‘Vlaming-zijn’, vaak foutief wordt gelijkgesteld met extremisme -

nationalisme - racisme - collaboratie - Hitler. Het is een troef voor politieke partijen om de zwarte

bladzijden van de collaboratie voor de ogen van politici van het Vlaams Belang te houden. Net

zoals het een troef zou zijn voor politici van het Vlaams Belang om de amnestiewet goedgekeurd

te krijgen. Terecht vreesde Gie van den Berghe, bij de plannen tot oprichting van een nieuw

museum voor de Vlaamse ontvoogding en een nieuw Vlaams holocaustmuseum, dat “het Vlaams

Blok, dat als kwalijke uitwas van de Vlaamse ontvoogding in het eerste museum thuishoort, alleen in het tweede

aan bod zou komen, voorgesteld als ideologische erfgenaam van Duitse daders”.304 Het museum over de

Vlaamse ontvoogding is echter een stille dood gestorven en het holocaustmuseum staat nog

steeds in de startblokken.

Om het met een uitdrukking van Koen Aerts te duiden: “het verleden wordt vastgeschroefd op de

pijnbank van de politiek”.305 Herdenkingen zijn niet gebouwd in een politiek of geografisch vacuüm

en reflecteren daarom zowel nationale mythes en idealen, als publieke smaak.306 Dat de politieke

invulling van de herdenkingen rond de oorlogsgedenktekens in Vlaanderen nog niet van de baan

is, bewijst de voortdurende hetze rond de IJzertoren waarschijnlijk nog het best.

2.2. Vier vormen van ‘vergeten’

Een tweede verklaring waarom de versteende herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog

ons vandaag niet meer zo boeien, vinden we bij de ‘vier vormen van vergeten’, die Frank

Ankersmit schetst in zijn veel bejubelde boek De sublieme historische ervaring. Vergeten? Inderdaad,

het is zo dat als we de gedenktekens links laten liggen, we ook deels de rijkdom van de lokale

historische oorlogsrealiteit vergeten. Van historici kan niet verwacht worden dat ze de kwestie

van het vergeten van het verleden graag ter hand zullen nemen, maar soms is dit nu eenmaal

noodzakelijk (cf. infra).

Ankersmit onderscheidt dus vier verschillende vormen van vergeten. Een eerste vorm

gaat over de dingen die we simpelweg rustig kunnen vergeten, omdat het noch voor onze

identiteit, noch voor ons huidige of toekomstige handelen enige relevantie heeft (bvb. wat

hebben we vorige week zondag gegeten?).

Een tweede soort vergeten stelt dat ‘vergeten’ wel degelijk relevant kan zijn voor onze

identiteit en voor ons handelen, maar dat we het ons eenvoudigweg niet hebben gerealiseerd. We

leunen hier dan natuurlijk zeer dicht aan bij Freuds’ psychoanalyse. Deze toont het onverwachte

304 G. VAN DEN BERGHE, “Een Uniek Vlaams Holocaustmuseum”, in: De Standaard, 09.12.2001/ s.p. 305 G. BUELENS, “Belgische structuren, Belgische kwetsuren, in De Morgen, 28.04.2008/14. 306 S. MILTON, “Memorials”, in: W. LAQUEUR (red.), The Holocaust Encyclopedia, Londen: Yale University Press, 2001 p. 414.

Page 163: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

163

belang van tot dusver vergeten aspecten van het verleden aan voor onze collectieve identiteit.307

Deze twee eerste vormen zijn niet echt van toepassing bij het wissen van het lokale, collectieve

oorlogsgeheugen. De derde en vooral de vierde vorm zijn dat wel.

In de derde plaats kan er voor het vergeten van een deel of een aspect van het verleden

wel degelijk een goede reden zijn. De herinnering is te pijnlijk om tot het individuele of

collectieve bewustzijn toegelaten te worden. Ankersmit onderstreept dit met het paradigmatische

voorbeeld van de holocaustverwerking in Duitsland (en niet alleen daar) tijdens de eerste twintig

jaar na de Tweede Wereldoorlog. Hier was de herinnering dermate pijnlijk en bedreigend - zowel

voor de daders als de slachtoffers, zowel individueel als voor de collectiviteit - dat men deze uit

het bewuste geheugen trachtte te verbannen. Het resultaat was verdringing en de merkwaardige

paradox van de traumatische ervaring die zowel vergeten als herinnerd wordt.308 Jolande Withuis

schetste deze traumaverwerking voor de Nederlandse samenleving. Ze toonde aan dat praten

over de Tweede Wereldoorlog in de jaren vijftig in Nederland allesbehalve vanzelfsprekend was.

De jaren daarna kwam er een mentale transformatie: de zwijgcultuur ging over in een

traumacultuur, en de traumacultuur ging over in een klaagcultuur.309

De vierde vorm van vergeten is de belangrijkste met het oog op de geleidelijke

verdwijning van het lokale oorlogsverleden uit het collectieve geheugen. Bij deze vorm is

vergeten een voorwaarde voor het verwerven van een nieuwe collectieve identiteit. Terwijl

Ankersmit zich in zijn boek bij deze vorm voornamelijk focust op de getraumatiseerde

verhouding van het heden tot het verleden en het verlies van de vroegere identiteit als uiterst

pijnlijk omschrijft, leg ik hier meer de klemtoon op de verwerving van een nieuwe identiteit.310

Het verleden moet nu eenmaal worden losgelaten en moet worden geplaatst in onze 21ste-eeuwse

waarden en normen. De identiteit die het lokale oorlogsverleden schiep, is niet meer dezelfde

identiteit die er anno 2008 nog leeft bij de mensen. Evolutie in tijd en ruimte zorgen ervoor dat

de wereld sneller en kleiner wordt beleefd. Hier wordt dan ook de identiteit door aangepast:

multiculturaliteit zorgt ervoor dat de lokale oorlogsgeschiedenissen misschien wel minder in de

spotlights komen te staan. Men kan niet blijven stilstaan bij het verleden, men moet verder met het

leven en kijken naar de toekomst. De oude (lokale, nationale) identiteit moet hierbij achtergelaten

worden. Die verandering hangt samen met de overgang van een maatschappij waarin

traditieoverdracht dominant was, naar een maatschappij waar vernieuwing dominant is.

Dergelijke zienswijze verklaart mede het hedendaagse negeren van lokale oorlogsgedenktekens.

307 F. ANKERSMIT, De sublieme historische ervaring, Groningen: Historische Uitgeverij, pp. 354-355. 308 F. ANKERSMIT, op.cit., p. 356. 309 J. WITHUIS, op.cit., s.p. 310 F. ANKERSMIT, op.cit., p. 357.

Page 164: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

164

2.3. Lokaal oorlogserfgoed als bron voor educatie? Tussen ethiek en herinnering…

En toch lijkt het met de herdenking van de Tweede Wereldoorlog niet zo erg gesteld te

zijn. Hoewel de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog bij jongeren niet gedetailleerd is

gekend (cf. infra), lijkt er, in vergelijking met andere geschiedenissen, toch een grote algemene

(jeugdige) interesse voor te bestaan. Aangezien jongeren de volwassenen van morgen zijn, is dit

niet te onderschatten. Volgens historicus H.W. von der Dunk is deze belangstelling van jongere

generaties geenszins verbazingwekkend te noemen. Volgens hem zien we in de geschiedenis wel

vaker dat het in eerste instantie een ‘normale’ reactie van mensen is om herinneringen aan angst

en geweld te vergeten en de schade van een oorlog zo snel mogelijk ‘ongedaan te maken’. Hier

leunen we dicht aan bij Ankersmits vierde vorm van ‘vergeten’. Dat de herinneringen zo’n dertig

à veertig jaar later terugkomen, is evenmin een ongewoon fenomeen. Het is vaak zo, dat wanneer

een generatie afscheid neemt, de balans van het verleden wordt opgemaakt. De tijd die ons na de

Eerste Wereldoorlog restte was hier hiervoor echter te kort. Een andere verklaring die von der

Dunk biedt, is het feit dat de jongere generatie vragen stelt. Maar ook dit vragen is voor hem niet

specifiek voor deze oorlog.311 In tegenstelling tot zijn voorgangers lijkt deze oorlog in de

collectieve herinnering als het ware buiten de historische continuïteit, buiten de geschiedenis te

zijn geplaatst. Wat de gevaren zijn van dat buiten - of beter boven - de geschiedenis te plaatsen, is

reeds aangeduid met het voorbeeld over het uniciteitsdebat rond de Shoah. We zien ’40-’45 niet

als voortzetting van de politiek met andere middelen – hoewel dit toch de werkelijkheid was –,

evenmin als de zoveelste ronde in de worsteling van rivaliserende grote mogendheden, maar

eerder als afschrikwekkend voorbeeld van hoe diep de mens kan zinken: als een zondeval waarbij

die van Eva en Adam verbleekt.312 Zo krijgt de (herdenking van de) oorlog steeds mythischer

trekken. De ‘herdenkingscultus’ rond de oorlog zou vooral te maken hebben met nostalgie en

fascinatie – fascinatie niet in de laatste plaats met grootschalig militair geweld, oprukkende legers,

brandende steden, doden en gewonden.313 Het betreft een periode waarin het plotseling ging om de

‘echte’ zaken van het leven, Goed en Kwaad in extreme vorm, vrijheid en dictatuur, leven en

dood. Geen wonder dat de oorlog tot ijkinstrument van moreel en politiek handelen is

311 H. W. VON DER DUNK, “Some remarks about the consequences of World War II”, in G. HENDRIKS, Israel-Netherlands Symposium on the Impact of Persecution (II), Dalfsen-Amsterdam: Ministerie CRM, 1980, pp. 27-33 en P. AARTS, “De kunst van het verwerken. Thema’s en trauma’s in psychologisch perspectief”, in D. SCHRAM en H. GELJON, Overal sporen. De verwerking van de Tweede Wereldoorlog in literatuur en kunst, Amsterdam: VU Uitgeverij, 1990, p. 316. 312 J. PERRY, op.cit., p. 85. 313 J. PERRY, op.cit., p. 84 en A. GERRITS, “Ieder dorp zijn eigen wereldoorlog”, in: Intermediair, 30 (1994), nr. 41, p. 9.

Page 165: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

165

geworden.314 De aantrekkingskracht van de Tweede Wereldoorlog is dan ook nog lang niet

uitgedoofd.

Het herdenken van de Tweede Wereldoorlog (en zijn voorgangers) wordt de laatste tijd

dan ook eerder intensiever dan minder. De vele (school)projecten rond oorlogsmonumenten

hebben hier zeker hun steentje toe bijgedragen. Van 1994 tot 1997 liep in een honderdtal scholen

in vijftien Europese steden, waaronder Brussel, het project ‘Schools adopt monuments’. De leerlingen

kregen de kans om enkele monumenten in hun stad te onderzoeken en uiteindelijk ook te

adopteren. In 1998 was er in het kader van de elfde Open Monumentendag het project ‘Monument

zkt. Jong temperament (m/v)’. In oktober 2007 poneerde Vlaams minister Dirk van Mechelen (Open

VLD) dat hij de aandacht van jongeren voor het Vlaams oorlogserfgoed wilde levend houden.

Daarvoor lanceerde hij een projectoproep en wilde hij schoolbezoeken aan oorlogssites en -

monumenten uit de Eerste en Tweede Wereldoorlog stimuleren. Van Mechelen werkt momenteel

aan een ‘Inventaris 1914-2014’ waarmee hij het oorlogserfgoed uit de Eerste Wereldoorlog door de

UNESCO wil laten erkennen als werelderfgoed. Dat zou moeten gebeuren in 2014, precies

honderd jaar na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.315 De oproep van Van Mechelen bleef

niet onbeantwoord: het Ministerie van Defensie zette het project ‘Te Jong…’ op poten, dat werd

geïmplementeerd door een 170-tal scholen. De leerlingen adopteerden hier elk een oorlogsgraf,

waarbij men zich beperkte tot de graven van militairen. Ook het Nationaal Gedenkteken van het

Fort van Breendonk lanceerde onlangs, in samenwerking met de Universiteit Gent, een dergelijk

project. De Stichting Auschwitz, het Joods Museum voor Deportatie en Verzet… stimuleren

eveneens educatieve omgang met de herinnering aan verschillende aspecten van de Tweede

Wereldoorlog.

Voornaamste doelgroep van dergelijke projecten zijn de leerlingen uit het primaire of

secundaire onderwijs. Oorlogsgedenktekens worden aldus onder de vorm van

‘herinneringseducatie’ nieuw leven ingeblazen. Deze herinneringseducatie zou leiden tot meer

burgerzin en historisch (democratisch) besef van de leerling. Op de vraag ‘waarom

herinneringseducatie?’ antwoordde de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming Frank

Vandenbroucke (SP.a)., begin januari 2007, als volgt: “Meer dan een halve eeuw later, lijkt het verleden

van uitsluiting van bevolkingsgroepen, razzia’s en opsluiting ver achter ons te liggen. Zeker voor de generaties die

nu onze schoolbanken bevolken. We leven immers in een democratie waarin de burger inspraak heeft en waarin

mensenrechten de grondslag vormen van de relaties tussen de burger en de overheid en de burgers onderling. Samen

met Regine Beer [red.: Regine Beer was een ex-concentratiekampgevangene] ben ik er echter van

314 J. PERRY, op.cit., p.84. 315 s.n., “Van Mechelen wil jeugd in contact houden met oorlogserfgoed”, in Het Belang van Limburg, 20.11.2007/s.p..

Page 166: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

166

overtuigd dat we net omwille van het belang van de democratie, de herinnering aan wat toen gebeurd is bij onze

jeugd levend moeten houden. We moeten, om een groot woord te gebruiken, aan herinneringseducatie werken. Want

democratie en vrijheid zijn geen vaste verworvenheden. Ze vragen voortdurende inzet van iedereen. Het gevaar voor

onverdraagzaamheid, extremisme, totalitarisme steekt nog geregeld de kop op.” 316

Niet zelden wordt bij herinneringseducatie het pad van de oorlogsgedenktekens

bewandeld. De didactische functie van het gedenkteken wordt zo de facto in het nieuwe kleedje

van ‘herinneringseducatie’ gestoken. Het gedenkteken leent zich daar uitstekend toe: het

versteende verleden omtoveren naar een onversteend verleden moet voor de leerling in kwestie

een indrukwekkende onderneming zijn. In aanraking komen met lokale oorlogsgebeurtenissen en

tragische lotgevallen in hun streek, kan de leerling emotioneel raken. De herinneringseducatie is

een van de bouwstenen van de algemene politieke opvatting dat scholen kinderen moeten

opvoeden tot democratische burgers. Als voorbeeld kunnen we voormalig premier Guy

Verhofstadt (Open VLD) citeren. Hij eiste als premier dat er meer aandacht zou worden

geschonken aan de holocaust in het geschiedenisonderwijs. Het was noodzakelijk om “de

herinnering levend [te] houden aan de gevolgen van daden van racisme en antisemitisme. Weten de kinderen nog

voldoende wat er tijdens en tussen de wereldoorlogen is gebeurd? De herinnering is de basis van het geweten. Er was

een trend om het geschiedenisonderwijs af te bouwen, maar we moeten nagaan hoe we de herinnering aan het

verleden in het lager en middelbaar onderwijs weer tot leven kunnen wekken. Er moeten cursussen worden ingericht

over racisme en antisemitisme. […] Het geweten moet niet worden gevormd in de Antwerpse en Brusselse

straten”.317

Hierin past ook de problematiek van het ‘nog steeds in de startblokken staande’ Vlaamse

holocaustmuseum, Transit Mechelen. Het doel van het museum was volgens Patrick Dewael (Open-

VLD), de politiek initiatiefnemer van het museumproject, de bezoekers te doen nadenken over

de gevaren van intolerantie, discriminatie en racisme. Hij zag het museum, nog veel meer dan

Verhofstadt, als antwoord op extreemrechts in het algemeen en het toenmalige Vlaams Blok in

het bijzonder. Het holocaustmuseum moest de mensen bewust maken van het extreemrechtse

gevaar.318 De paars-groene regering was ervan overtuigd dat het holocaustmuseum de mensen

meer bewust zou maken van intolerantie en van zinloos geweld. Maar Van den Berghe kan het

niet beter verwoorden: “Niemand neemt […] de moeite om te onderzoeken of de burgers en de schoolgaande

jeugd van een Amerikaanse stad mét holocaustmuseum toleranter, democratischer, minder xenofoob zijn dan hun

tegenhangers in een Amerikaanse stad zonder. Gewoontegetrouw of ten einde raad gaat men a priori uit van

316 Toespraak Frank Vandenbroucke “Herinneringseducatie in Vlaanderen - Voorstelling boek Regine Beer - Stichting Auschwitz”, 22.01.2007 op http://www.ond.vlaanderen.be/beleid/toespraak/070122-Herinneringseducatie.htm#1 317 M. REYNEBEAU, op.cit., p. 245. 318 Ibid., p. 249.

Page 167: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

167

positieve effecten”.319 Terecht haalt Van den Berghe hier, toegespitst op musea, de voor de hand

liggende link tussen herinneringseducatie en ethiek aan. Lessen over Auschwitz zouden per se tot

resultaat hebben dat ook lessen uit Auschwitz worden getrokken. Een onderzoekje voeren in

klasverband over een oorlogsgedenkteken, zou dus meteen leiden tot meer tolerantie,

verdraagzaamheid in de klasgroep en, in een verder stadium, een betere samenleving.

Uit een onderzoek aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB), onder leiding van politicoloog

Dimo Kavadias, blijkt echter dat kennis over de holocaust nagenoeg geen invloed heeft op

democratische attitudes.320 In 2001-2002 hiel Kavadias een steekproef bij 1.284 leerlingen uit het

vijfde en zesde jaar secundair onderwijs in de Brusselse scholen. Hij kwam tot de conclusie dat

kennis over de judeocide slechts een bescheiden invloed heeft op attitudes. Leerlingen die meer

weten over de nazigenocide zijn minder etnocentrisch en minder antidemocratisch, maar het

effect is niet groot. Het effect van kennis vermindert nog meer als ook de sociale achtergrond en

de onderwijsvorm in rekening worden gebracht. Die factoren bepalen mee de attitudevorming.

Leerlingen die algemeen secundair onderwijs volgen en uit een gezin komen met meer

economisch en cultureel kapitaal, zijn meer democratisch ingesteld. Bovendien leek het met de

kennis over de holocaust en de Tweede Wereldoorlog maar magertjes gesteld te zijn. Enkel de

elementaire kennis was bij de leerlingen aanwezig.

Tabel 1. Kennistest over de jodenuitroeiing in de Tweede Wereldoorlog. Rijpercentages - correct antwoord wordt weergegeven met *

Juist Fout ?

Auschwitz was een vernietigingskamp. 78,8* 4,7 16,5 De Dossin-kazerne in Mechelen was het vertrekpunt van de deportatieroute van Belgische Joden.

14,0* 7,9 78,1

Endlösung is de naam van Hitlers plan om alle Joden in Europa te vernietigen. 18,5* 14,7 66,8 Oskar Schindler was een van Hitlers raadgevers 31,3 33,7* 35,0 De golf van solidariteit die in België na WOII tussen Vlaanderen en Wallonië uitbarstte wordt ook wel het nationaal-socialisme genoemd.

19,0 19,3* 61,7

Vluchtelingen voor het Nazi-regime werden in concentratiekampen opgevangen. 31,1 47,3* 21,6 Tijdens de processen in Nürnberg werden vele Nazi-leiders berecht. 46,5* 3,6 49,9 Met holocaust bedoelt men de massale vlucht van Joden uit Duitsland vlak vóór WOII.

21,7 39,3* 39,0

Adolf Hitler stierf bij een bomaanslag in 1950. 6,8 66,0* 27,2 De spreuk "Arbeit macht frei" hing op de poorten van Auschwitz. 28,8* 7,8 63,4 De meeste vernietigingskampen bevonden zich in Polen. 50,0* 16,6 33,4 Verzetslui kwamen tijdens WOII in het gevangenenkamp van Breendonk terecht. 28,8* 6,3 64,8 Genocide duidt op het opzettelijk en systematisch vernietigen van een ras, politieke of culturele groep, of een volk.

78,1* 2,9 19,0

319 G. VAN DEN BERGHE, “Geen Holocaustmuseum”, op http://www.serendib.be, geraadpleegd op 01.05.2007 320 Archief Nationaal Gedenkteken van het Fort van Breendonk, kast 2, nr. 644, H. PAUWELS “Geen democratische attitude door kennis holocaust”, in De Standaard, 10.01.05/9.

Page 168: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

168

Tabel 2. Centrale Onderzoeksvariabelen etnocentrisme & antidemocratie. Rijpercentages voor de Brusselse leerlingen (n=1284) 321

(helemaal) niet akkoord

Tussen beide

(helemaal) akkoord

Negatieve houding tov 'outgroups' (Cronbach's ? = 0,89 – Eigenwaarde PCA 1 PC=5,15 ; 51,5% variantiedekking )

België had eigenlijk nooit gastarbeiders mogen binnenlaten 63,6 23,3 13,0 Moslimgezinnen zijn over het algemeen gastvrij. 15,6 37,8 46,6 Migranten zijn over het algemeen niet te vertrouwen. 55,0 27,6 17,5 Buitenlanders nemen ons werk af. 64,9 19,7 15,4 Migranten komen hier profiteren van de uitkeringen 45,2 28,6 26,2 In sommige buurten doet de overheid teveel voor de migranten en te weinig voor de Belgen die er wonen. 46,9 24,2 28,8 Als men migranten beter leert kennen, dan blijken dat over het algemeen vriendelijke mensen te zijn. 9,7 24,1 66,2 Mensen uit verschillende culturen hebben best zo weinig mogelijk contact met elkaar. 76,9 15,6 7,4 We moeten erop toezien dat wij ons ras zuiver houden en vermenging met andere volkeren tegengegaan. 79,0 11,0 10,0 Mensen zouden moeten trouwen met iemand van hun eigen cultuur. 73,3 13,0 13,7 Negatieve houding tov democratie ( Cronbach's ?= 0,66 – Eigenwaarde PCA 1 PC=1,79 ; 59,7% variantiedekking )

Die zogeheten experts en specialisten weten meestal van niets. 34,0 45,8 20,2 De 'democratie' is maar een dekmantel voor de macht van de rijken. 25,5 44,3 30,1 Zonder politieke partijen zou het in ons land veel beter gaan. 51,1 37,1 11,8

Zoals eerder aangegeven, boeit de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog de jongeren

van vandaag over het algemeen wel meer dan andere geschiedenissen. Ook in de maatschappij

zelf (cf. de inleiding over publieksgeschiedenis in deel I) worden gebeurtenissen met betrekking

tot de Tweede Wereldoorlog nog steeds met veel belangstelling door het grote publiek gevolgd.

De interesse voor deze zwarte bladzijde van de geschiedenis blijft levend. Zelfs nu de bevrijding

van de kampen al ruim zestig jaar geleden is, blijft de Tweede Wereldoorlog - en dan vooral de

genocide op joden en zigeuners - een actueel thema. Aan de andere kant lijkt er zich een

omgekeerde beweging voor te doen. Marjan Verplancke, van het Joods Museum voor Deportatie

en Verzet, spreekt zelfs van een zogenaamde “judeocide”-saturatie. De aandacht die aan dit

thema wordt besteed, onder andere en vooral in herinneringseducatie, wordt meer en meer in

vraag gesteld.322

Deze “holocaustmoeheid” wordt door Verplancke op drie niveaus waargenomen. Het

eerste niveau is dat van de getuige. Aangezien de primaire getuigen vandaag stuk voor stuk

verdwijnen, wordt het verhaal van de oorlog nu verteld door secundaire getuigen (de leerkracht).

321 Beide tabellen zijn terug te vinden op http://www.respublica.be/voltooidverledentijd.htm, geraadpleegd op 22.05.08. 322 M. VERPLANCKE, “De ‘nieuwe getuigen’: een opdracht voor de toekomst”, in Sporen, 26 (2006), s.p.

Page 169: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

169

Voor een leerling is een relaas van de leerkracht een stuk minder boeiend en beklijvend dan dat

van een rechtstreekse ooggetuige. De kennis van de historische stof die de leerkracht heeft alsook

de manier waarop die het verhaal overbrengt, zijn belangrijke factoren voor de luisteraar (de

leerling).

Het tweede niveau is dat van de luisteraar zelf. Tussen de leefwereld van de jongeren en

die van ’40-‘45 zit een serieus verschil, dat alleen maar groter wordt naarmate de generaties

vorderen. Het is bijvoorbeeld voor veel jongeren moeilijk voor te stellen dat de mensen in de

jaren ’40 geen televisie hadden of geen computer. Een ander fenomeen is de actuele

maatschappelijke gewenning aan bloed, gruwel en leed. Veel jongeren kijken niet meer echt op

van honger, mishandeling en moord, aangezien dergelijke zaken dagelijks aan hen voorbijtrekken

in de media, hetzij als fictie, hetzij als realiteit. Dit is echter een mes dat aan twee kanten snijdt.

Enerzijds kunnen de jongeren apathisch worden wat betreft het leed uit de Tweede

Wereldoorlog, anderzijds kunnen ze hierdoor zo goed gestimuleerd worden om de gruwel van die

periode op te zoeken. Een ander fenomeen dat bij de leerling voorkomt, is dat het onderscheid

tussen feit en fictie soms zeer moeilijk wordt. Vaak dringt het niet door dat wat op authentieke

foto’s is te zien, ook echt is gebeurd met reële mensen.

Het derde niveau situeert zich in de vorm van de boodschap. Door de jaren heen wordt er

meer en meer aandacht besteed aan de Tweede Wereldoorlog in het algemeen, en de holocaust in

het bijzonder. Een teveel aan input zorgt er echter voor dat leerlingen apathischer worden voor de

boodschap. Een dergelijk fenomeen vinden we ook terug bij de overvloed aan gedenktekens die

soms in gemeentes is te situeren, waardoor deze geleidelijk aan hun presence en functies verliezen

(cf. supra). Ook de manier waarop de boodschap wordt vertaald en de specifieke aspecten die

worden belicht, kunnen een rol spelen in de al of niet holocaustmoeheid bij

jongeren/leerlingen.323

2.4. Toekomstmuziek voor oorlogsgedenktekens

En toch is de interesse voor de Tweede Wereldoorlog vandaag allesbehalve verdwenen.

De stellingen van H.W. von der Dunk werden al geciteerd, maar ook de impact van de groeiende

erfgoedsector en de trend van ‘publieksgeschiedenis’ mogen niet onderschat worden. Deze

fenomenen zorgen er namelijk voor dat ook de Tweede Wereldoorlog anders belicht kan worden.

De herinneringseducatie mag dan nog onderhevig zijn aan kritiek, toch is ze absoluut niet

nutteloos. Niet voor niets maakte Kavadias volgende bedenking bij zijn onderzoek: “Het heeft te

323 M. VERPLANCKE, art.cit., s.p.

Page 170: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

170

maken met de manier waarop leerstof wordt aangebracht. Dat gebeurt nog steeds vrij abstract. Als het gaat over

feiten, is dat wel goed. Maar als je leerlingen attitudes wil bijbrengen, zoals het vermogen tot empathie of

identificatie met slachtoffers, moet je hen ook in de ervaringswereld betrekken”.324 Leerlingen kunnen zo wél

geboeid geraken door de Tweede Wereldoorlog, als ze het tenminste al niet zijn (cf. von der

Dunk). Of ze daardoor democratische attitudes krijgen, is natuurlijk een andere vraag. Als we

deze stelling doortrekken, kunnen we dan ook stellen dat, wat herinneringseducatie teweeg kan

brengen bij leerlingen, publieke geschiedenis en de zorg voor oorlogserfgoed teweeg kunnen

brengen in de maatschappij. Op een frisse en originele manier omgaan met het oorlogsverleden,

’40-’45 op een nieuwe manier belichten, de verpakking waarin de boodschap tot ons komt

aanpassen aan de hedendaagse behoeften, alsook de inhoud ervan aanpassen aan zijn

maatschappelijke context, zijn hierbij de voorwaarden. Publieksgeschiedenis kan er effectief voor

zorgen dat oorlogsgedenktekens en het lokale verleden die ze met zich meedragen, niet verloren

gaan en nog van nut kunnen zijn in de toekomst. Niet voor niets definieerde Carlo Julio Argan,

kunsthistoricus en voormalig communistische burgemeester van Rome, het monument als volgt:

“objet qui désigne dans un passé déjà historique un modèle ou un exemple pour le présent et le futur”.325

Een van de meest voorname trends in dit soort van geschiedenis is het gebruik van het

internet. Oorlogsgedenktekens op het internet? Jawel, het kan. Nederland, een stapje voor in de

sector van publieksgeschiedenis en enorm geboeid door de Tweede Wereldoorlog, speelt hier al

op in. Op http://www.joodsmonument.nl vindt men het digitale monument voor de joodse

gemeenschap terug. Het Joods Historisch Museum van Amsterdam zette deze vernieuwende

aanpak op het web. Bij iedere persoon en bij ieder gezin op de website wordt de mogelijkheid

geboden om aanvullingen te sturen. De manier waarop dit gebeurt, is zeer eenvoudig. Rechts

bovenaan iedere pagina staat de link ‘aanvullen’. Door daarop te klikken, opent een scherm

waarin de bezoeker zijn of haar opmerkingen kan plaatsen. Ook een foto of document kan

worden opgeladen. Deze aanpassingen worden door historici gecontroleerd en vervolgens al of

niet op de website geplaatst. Op deze wijze gaan oorlogsgedenktekens en publieksgeschiedenis

hand in hand. Bovendien is er een belangrijke taak weggelegd voor de historicus, die als

‘waakhond’ over de historische correctheid van de website heerst. Het internet kan dus dienen

om de gedenktekens aan te passen aan de actuele noden. Bovendien kan er op het internet ook

een database worden gemaakt, waarop iedereen zijn oorlogsgedenktekens vanuit zijn streek online

kan plaatsen. Dat dit niet ver gezocht is, bewijst opnieuw een Nederlandse website. Op

324 Archief Nationaal Gedenkteken van het Fort van Breendonk, kast 2, nr. 644 en H. PAUWELS “Geen democratische attitude door kennis holocaust”, in De Standaard, 10.01.05/9. 325 s.n., Itinéraires de la citoyenneté. A travers de lieux de mémoire dans notre pays, Communauté française et la Région wallone : Fondation Roi Baudouin, s.d., p. 9.

Page 171: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

171

http://www.4en5mei.nl/oorlogsmonumenten wordt een overzicht geboden van meer dan

drieduizend oorlogsmonumenten en meer dan duizend herdenkingen in Nederland. De inhoud

wordt verzorgd door “iedereen”, op een “Wikipedia-achtige” manier. Bovendien biedt de website

ook plaats aan de verhalen achter de monumenten en de lokale herdenkingsactiviteiten.

Een andere manier waarop oorlogsgedenktekens in de toekomst nog van nut kunnen zijn,

is de wijze waarop ze kunnen beantwoorden aan hedendaagse actuele thema’s en noden. In

Berlijn werd onlangs een monument opgericht voor homoseksuelen die door de nazi’s werden

vervolgd. Het kreeg een plaats tegenover het Berlijnse holocaustmuseum. Op het gedenkteken

wordt er een video afgespeeld met daarop het beeld van twee kussende mannen. Naast het feit

dat dergelijke moderne aanpak (bewegend beeld, technische snufjes) het gedenkteken laat

opvallen, brengt het ook de vaak onderbelichte zijde van de nazistische homovervolging naar

voren. Bij de herdenkingen na de Tweede Wereldoorlog werden de tienduizenden homo's die het

slachtoffer werden van de discriminerende naziwetten lange tijd bewust veronachtzaamd en aan

de realisering van een homomonument in Berlijn ging zestien jaar taaie strijd vooraf. Nog steeds

is het onderwerp niet vrij van taboes.326 Het oorlogsgedenkteken kan dus wel degelijk een

sensibiliserende rol spelen. In die opvatting past ook de multiculturele invulling van

oorlogsherdenkingen en gedenktekens. Ook hierdoor kan er uitstekend ingespeeld worden op

een hedendaagse (en toekomstige) problematiek. In wat volgt, wordt daarop dieper ingegaan.

2.4.1. Geschiedenis (oorlogsgedenktekens) en nieuwkomers

326 s.n., “Berlijn krijgt monument voor vervolgde homo’s”, op http://www.demorgen.be, geraadpleegd op 27.05.2008.

Page 172: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

172

"In de Aya Sofya moskee wordt nu voor de vijfde keer 4 mei gevierd. Aanleiding was niet een conferentie of zo,

maar het oorlogsmonument aan de andere kant van het hek dat het moskeeterrein begrenst. Aan de straatkant

namen de mensen 2 minuten stilte in acht en aan de moskeekant stonden de Turkse mannen daar gewoon

doorheen te praten. De moskeebezoekers hadden nauwelijks besef van wat die herdenking inhield."

[Haci Karacaer, directeur Milli Görüs Nederland, 4 november 2004]327

Zoals uit voorgaande hoofdstukken kan worden afgeleid, zoeken wij het verleden vaak op

om te herdenken (geschiedschrijving is trouwens zowat uit her-denken voortgekomen). En

herdenken hangt nauw samen met de vraag naar oriëntatie en identificatie, die, samen met

continuïteit, de basisfuncties van publieksgeschiedenis vormen. In elk geval sluit het de klinisch-

abstraherende, de ‘wetenschappelijke’ benadering uit, die juist geen enkele vorm van identificatie

gedoogt.328 Deze oriëntatie-identificatie is misschien wel het nieuwste kleedje waarin de Tweede

Wereldoorlog kan worden gestoken. Het ‘verlies van de ooggetuigen’ en de nog onbestemde toe-

eigening door de volgende generatie vormen, cf. supra, twee tegengestelde bewegingen. Hier gaat

het echter over een derde, veel omvangrijker en diepgaander, maar moeilijker te duiden beweging:

die van de intern multiculturaliserende en extern internationaliserende samenleving. Het is

onontkoombaar geworden ons te bezinnen over wie we zijn en welke factoren ons verbinden, en

vooral om de bepaling van het ‘we’ en het ‘ons’ daarin nadrukkelijk voor herijking open te stellen,

zonder op de uitkomsten vooruit te lopen.329 Kees Ribbens, medewerker aan het NIOD en

autoriteit wat de multiculturaliteit (en de Tweede Wereldoorlog) in Nederland betreft, verwoordt

het zo: “De komst van uiteenlopende groepen nieuwkomers in de naoorlogse periode, waaronder repatrianten en

(post)koloniale migranten, westerse en niet-westerse gastarbeiders, vluchtelingen en asielzoekers, samen met of

gevolgd door gezinsleden, laat ook op historisch terrein sporen na. Hun verleden weerspiegelt, in wisselende

verhoudingen, zowel de band met het land van herkomst als die met de Nederlandse samenleving. De historische

cultuur waarin de band met dit dubbele verleden tot uiting komt omvat uiteraard meer dan alleen herdenkingen en

monumenten. Het gaat ook om verhalen, foto’s, andere objecten en locaties. Voorts om exposities, musea en

documentatiecentra, televisieprogramma’s, schoolboeken en wetenschappelijke publicaties. Voor een deel betreft het

historische ervaringen die tot dusverre voornamelijk door de betrokken nieuwkomers binnen de privé-sfeer werden

vormgegeven en gekoesterd. Maar het gaat tevens, en steeds meer, om een herinnering die tot op zekere hoogte als

327 Discussie met Burgemeester Van Veldhuizen, Haci Karacaer, Josien Folbert en Truus Menger op http://www.bevrijdingintercultureel.nl, geraadpleegd op 02.05.2008 328 H. VON DER DUNK, Voorbij de verboden drempel, p. 13. 329 R. KNOOP, op.cit., p. 9.

Page 173: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

173

publiek wordt aangemerkt”.330 Uit deze quote mag het duidelijk zijn dat onze samenleving zijn

verleden moet proberen open te stellen voor nieuwkomers. Een van de manieren waarop men dit

kan doen, is de herdenkingen rond de Tweede Wereldoorlog open te trekken naar ruimere

betrokken groepen. De voortdurende democratisering van de geschiedenis, onder invloed van

ondermeer de erfgoedsector en de public history (cf. supra), zorgt er trouwens voor dat iedereen

vandaag een eigen kijk heeft op de geschiedenis. Iedereen heeft dus ook een eigen kijk op de

geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. En hoewel de Tweede Wereldoorlog een in se

maatschappijdestructieve gebeurtenis was, biedt ze misschien wel, anno 2008, een

maatschappijconstructieve deeloplossing voor het zogenaamde migratieprobleem waarmee

Vlaanderen/België (of ruimer: Europa) kampt. We moeten aldus de achterhaalde begrippen van

de 19de-eeuwse natiestaat en het beroep op een eng-vaderlands verleden verlaten en systematisch

streven naar analyses in termen van grensoverschrijding, cross-culturele uitwisseling en culturele

interactie.331 Hierin spelen historici een niet te onderschatten rol. Dat de Tweede Wereldoorlog

zich hiertoe uitstekend leent, is te verklaren doordat deze oorlog dé mondiaal-raciale oorlog bij

uitstek was. Ook toen ging het over identiteitsverschillen (zogenaamde raciale verschillen). Haaks

op wat het naziplan was, kunnen we er misschien een soort van gemeenschappelijke, collectieve

identiteit uithalen: Vlamingen, Walen, zigeuners, joden, Marokkanen, Chinezen, Turken,

Mexicanen, Amerikanen, Britten,… iedereen maakte min of meer hetzelfde verhaal mee. Toch

moeten we in ons achterhoofd houden dat er voor verschillende nationale identiteiten, steeds

verschillende waarheden bestaan. Bijgevolg is er geen universele waarheid en wordt het streven

naar een gemeenschappelijke identiteit quasi onmogelijk. Historici kunnen dan wel proberen de

geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog in een dergelijk, multicultureel kader te gieten, maar

de historische realiteit (en dus de verschillen) mag (mogen) hierdoor niet worden onderbelicht.

Het is echter wel de taak van de historicus om realiteiten zichtbaar te maken aan het publiek

waarvan deze zich niet bewust was. En net hierin ligt de sleutel tot ‘succes’: sommige onbekende

geschiedenissen of invalshoeken kunnen naar voren komen, zoals bvb. het verhaal van de

duizenden Marokkaanse en andere koloniale Franse soldaten die in 1940 op Belgische bodem

strijd leverden.

Elf november lijkt voor veel migranten de dag waarop Belgen ‘hun doden’ herdenken.

Velen denken er niet welkom te zijn: zij denken dat het niet gepast is om bij een Belgisch

oorlogsmonument aan Marokkaanse, Turkse, Italiaanse, Franse of andere doden te denken.332 De

330 K. RIBBENS, “Ruimte voor multiculturaliteit”, in: M. GREVER, M. JONKER e.a., Controverses rond de canon, Assen: Koninklijke Van Gorcum, 2006, p. 81. 331 W. FRIJHOFF, op.cit., p. 28. 332 Zie hiervoor http://www.bevrijdingintercultureel.nl en http://www.diversiteit.be, geraadpleegd op 10.01.2008.

Page 174: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

174

Belgische samenleving zal nieuwkomers moeten duidelijk maken dat 11 november alle doden van

de Eerste en Tweede Wereldoorlog (en de oorlogen daarna) herdenkt, niet alleen degenen die in

1914-1918 of 1940-1945 voor België zijn gevallen. Nederland besefte al in 2004 dat het weinig

wist over het verloop en de impact van de Tweede Wereldoorlog voor mensen buiten het eigen

deel van Europa. Er werd een eerste onderzoek gevoerd door dr. Ad van den Oord, gepubliceerd

als Allochtonen van nu & de oorlog van toen, waar de nadruk lag op Marokko, Turkije, Suriname en de

Nederlandse Antillen. Een tweede onderzoek, diepgaander en veel breder, is momenteel lopend

onder de bevoegdheid van dr. Kees Ribbens.333 Dat het opleggen van de historische canon in

Nederland een stimulans was voor dit soort onderzoek, hoeft verder geen betoog. Onze

noorderburen hebben hierdoor op dit vlak een lichte voorsprong uitgebouwd, maar ook

Belgische onderzoeksinstellingen houden zich nu recent meer en meer bezig met de

integratieproblematiek. Het SOMA heeft bvb. onderzoek verricht naar de sociale en culturele

aanpassing van Turkse migranten in België. Er werd zelfs al een haalbaarheidsstudie uitgevoerd

onder de auspiciën van het SOMA, dat een kader wou schetsen voor een onderzoek over het

sociale en culturele aanpassingsproces (misschien wel een adequatere term dan integratie) van de

Turkse migranten in België en de perceptie van deze Turkse aanwezigheid van het begin van de

jaren 1960 tot het begin van de jaren 1990.334

Ook de Vlaamse erfgoedsector voelde al de nood tot interculturaliseren. Getuige hiervan

het traject ‘Interculturaliseren van de sectoren cultuur, jeugdwerk en sport’ dat in het voorjaar van

2005 van start ging en uitmondde in het ‘Actieplan Interculturaliseren’. Drijvende kracht achter

deze ontwikkeling was de Vlaams Minister van Cultuur Bert Anciaux (Vlaams Progressieven). Dit

actieplan hield in dat organisaties nauw verbonden met de Vlaamse overheid, zoals de

steunpunten en de eigen instellingen, de taak kregen om werk te maken van interculturaliseren

binnen het beleid van hun organisatie. Structureel gesubsidieerde organisaties kregen de opdracht

na te denken over wat interculturaliteit voor hun organisatie betekende en hoe ze zich

daartegenover zouden positioneren. Dit klinkt allemaal zeer idyllisch, maar indien er geen boter

bij de vis kwam, dan zouden de meeste instellingen zich hier hoogstwaarschijnlijk weinig tot niets

van aantrekken. Dat had Anciaux ook door: binnen de toenmalige projectmiddelen zou tien

procent van de bestaande middelen voor projectmatige subsidiëring (binnen en buiten decreten)

worden gereserveerd voor projecten waarin interculturaliteit centraal stond én voor projecten die

ingediend werden door personen of groepen met een etnisch-cultureel diverse achtergrond.

333 K. RIBBENS, “Lopend onderzoek: de oorlog van verre”, op http://www.niod.nl/, geraadpleegd op 10.12.2007. 334 M. KHOOJINIAN, “Project: ‘Turkse migranten’, de sociale en culturele aanpassing van Turkse migranten in België (1960-1990).”, in: SOMA berichtenblad, 40 (2007), Brussel: SOMA, pp. 18-19.

Page 175: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

175

Tegen 2009 wordt nog een extra budget van twee miljoen euro voorzien om de

interculturalisering van de sectoren jeugd, cultuur en sport te ondersteunen. Dit plan heeft

(uiteraard) ook een eigen kennisknooppunt (‘Interculturaliteit’) en een eigen website

(http://www.interculturaliseren.be).335 De toenemende migratie maakt samenleven noodzakelijk,

of men het nu wilt of niet, dat mag duidelijk zijn. Een gedeeld (oorlogs)verleden kan op een

originele manier bijdragen aan dit ‘samenleven’. Een project dat de Tweede Wereldoorlog

‘interculturaliseert’, zou bovendien van de Vlaamse overheid een serieuze financiële injectie

krijgen.

Door de Tweede Wereldoorlog niet meer te bestuderen vanuit een eng-nationale

invalshoek, kan men naast een opener samenleving ook tot een beter ‘voorkomen’ komen. “Als er

meer naar ons geluisterd was, hadden we Rwanda, Bosnië en Darfur misschien kunnen vermijden”, sprak Elie

Wiesel op de Auschwitz-zitting van de Verenigde Naties naar aanleiding van de zestigste

verjaardag van de bevrijding van Auschwitz.336 Gelukkig vermeldt Wiesel hier het woordje

‘misschien’, want poneren dat een volledig, multicultureel inzicht van de Tweede Wereldoorlog

leidt tot een ‘nooit meer’, zou een redenering zijn met oogkleppen op. Dat heeft de geschiedenis

ons onderhand wel al geleerd. Bovendien brengt het verwijzen naar bepaalde historische

episoden, met het doel er lessen aan te ontlenen, een ongewenste vermenging tussen moraal en

geschiedenis met zich mee (cf. supra). Er vindt zowel een ‘moralisering’ van het historisch

bewustzijn plaats alsook - ten dele als gevolg - een ‘historisering’ van de publieke moraal. Dr. J. A.

van Doorn verwoordt het zo: “Het donkere verleden gaat dienen als toetssteen en zelfs als hoeksteen van

onze morele orde”.337 De politiek-morele discussie verengt zich zo tot gemakzuchtig oordelen over

anderen in het verleden en laat onszelf ongemoeid. Daarenboven krijgt de geschiedschrijving zo

last van bevangenheid omdat ze zich verplicht voelt te opereren binnen een gegeven normatief

interpretatiekader.338 Hier past dan ook het verwijt van Nietzsche: “Als Richter müsztet ihr höher

stehen als der zu Richtende; während ihr nur später gekommen seid.”.339

Hoe men dan concreet de nieuwkomers (of buitenstaanders) kan betrekken bij onze

herdenkingen en ons oorlogsverleden, wordt deels weergegeven op de Nederlandse site

http://www.bevrijdingintercultureel.nl. Ruimer genomen (dus los van de oorlogsherdenkingen en

het oorlogsverleden) speelt in de publieke opinie van de Europese landen de kwestie van het

335 Informatiebrochure Cultureel Erfgoed, Brussel: Agentschappen Kunst en Erfgoed, mei 2007, p. 14. 336 L. DELPUTTE, “Kofi Annan trekt Auschwitz-lijn door naar situatie in Darfur”, in De Morgen, 26.01.2005/10. 337 J. A. VAN DOORN, Belast verleden. Over de historisering van de publieke moraal, Amsterdam: uitgegeven door Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), 2000, p. 3. 338 Idem. 339 F. NIETZSCHE, “Vom Nutzen und Nachteil der Historie für das Leben (1874)”, in: F. NIETZSCHE, Werke in drei Bänden, I, München: Hanser, 1982, p. 250.

Page 176: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

176

culturele erfgoed daarbij een duidelijke rol. Ze beheerst bijvoorbeeld het publieke debat over de

toelating van Turkije tot de Europese Gemeenschap: hoe krijgen we de christelijke waarden van

het Europese Westen op één lijn met die van de islamitische cultuur in die tegelijk toch formeel

seculiere staat?340 Als we ons focussen op de oorlogsherdenkingen, speelt het oorlogserfgoed

(bvb. het lokale gedenkteken) ook een rol bij de multiculturele invulling. Bij deze locus classicus van

de herdenking, worden namelijk de meeste oorlogsvieringen gehouden. In wat volgt, worden de

belangrijkste voorstellen, deels gebaseerd op de site ‘bevrijdingintercultureel’, met betrekking tot

een ‘gedeeld oorlogsverleden’ geschetst.

Men kan moskees en andere allochtone verenigingen persoonlijk uitnodigen voor de 11-

november-vieringen en met hen bespreken wat er bij de herdenking gebeurt en waarom. Tijdens

de herdenking kan in plaats van, of naast, het traditionele Belgische volkslied, wereldmuziek

geprogrammeerd worden. De deelname van allochtone artiesten leidt zo hoogstwaarschijnlijk tot

meer migrante bezoekers. Ook het onderwijs kan een steentje bijdragen. Op scholen met veel

allochtone leerlingen kan op een eigentijdse manier voorlichting worden gegeven over de

achtergronden van de (Eerste en) Tweede Wereldoorlog. Het Nederlandse plaatsje Hoorn werft

bvb. momenteel vertellers aan die vier en vijf mei (onze ‘11 november’) met eigen verhalen over

mensenrechten, rechten van migranten, vrouwen, homoseksuelen en andere minderheden

verbinden. Het geschiedenisonderwijs kan bvb. een korte duiding geven over de casestudy

‘Gembloux’, waar een duizendtal Marokkaanse soldaten onder Frans koloniaal gezag strijd

leverden op Belgische bodem.

Kanttekening die bij dergelijke invalshoek moet worden gemaakt, is dat de belevenis van de

Tweede Wereldoorlog of een andere oorlog geen voorwaarde mag worden voor integratie. Het

gevaar is hier dat landen zonder (recent) oorlogsverleden, in zoverre dat die er al zijn, uit de boot

kunnen vallen. Daarom moet duidelijk worden onderstreept dat oorlog en herdenking geen

premissen zijn om tot integratie te komen. Deze methode moet dus slechts als een hulpmiddel

worden bekeken en niet als de allesomvattende manier tot integratie. Ook de rol van vreemde

soldaten tijdens ‘40-‘45 moet in zijn historisch perspectief worden bekeken en niet worden

geëxtrapoleerd. Deze manier van historisch (her)denken druist bovendien rechtstreeks in tegen

de pure vorm van nationalistische geschiedschrijving en nationalistische gevoelens. Hierdoor

kunnen allicht enkele gevoelige snaren worden geraakt: het is voor sommige bevolkingsgroepen

erg moeilijk om hun eigen oorlogsleed te vergelijken, laat staan te delen met andere. Het gevaar

dat deze multiculturele opvatting van de wereldoorlogen kan leiden tot het uitvergroten van

tegenstellingen tussen verschillende etniciteiten, is dan ook niet denkbeeldig. Ook voor de oud-

340 W. FRIJHOFF, op.cit., p. 67.

Page 177: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

177

strijders en oud-verzetsleden kan dit een heel erg moeilijke opdracht worden. Voorbeeld: de

voorzitter van NSB Tielt, Willy De Keyser, voorziet geen opvolging, omdat de gruwel van de

oorlog in zijn ogen niet gedeeld kan worden met mensen die er niet bij waren. Een veralgemening

mag hier echter niet uit volgen. Etienne Crampe, voorzitter NSB Veurne, voert bijvoorbeeld wél

een multicultureel, open beleid. De les uit de Tweede Wereldoorlog moet volgens NSB Veurne ook

vandaag nog geleerd worden. Verwijzingen naar Kosovo, Irak, Zuid-Afrika… in de jaarlijkse elf-

novemberspeeches zijn hier de uitlopers van.341 En dan geldt nog een eerder besproken kritiek:

men kan stellen dat het fout is om naar het verleden te kijken om hieruit ethische lessen te leren

en het zo te gebruiken voor de hedendaagse maatschappij.342

Los van deze kritische bedenkingen mag er toch gesteld worden dat het overduidelijk is

dat moderne opvattingen over het gebruik van geschiedenis pleiten voor een pluralistische

benadering van ’40-’45, als een van de voorwaarden voor het succesvol hanteren van grotere

maatschappelijke vraagstukken die door de multiculturele samenleving gesteld worden.343 "We

need to be reminded that memories and identities are not fixed things, but representations or constructions of reality,

subjective rather than objective phenomena", schrijft Gillis terecht.344 En puur historisch herhaalt de

geschiedenis zich inderdaad nooit, en dus mag je niet vergelijken Tenzij, tenzij. Tenzij je de

economische, sociaal-psychologische, sociologische en politieke omstandigheden, die inderdaad

onvergelijkbaar zijn, nog even vervangt door de waarden waar het toen om ging. Het ging om

vrijheid, om te mogen doen wat je wilt, om de rechten van het individu tegen de staat, om

democratie tegen dictatuur, over verdraagzaamheid tegenover racisme.345

Dat deze cross-culturele benadering van de Tweede Wereldoorlog de vraag stelt over

onze eigen nationale identiteit lijkt logisch.“Vrede, verbondenheid en samenwerking zijn alleen denkbaar

tussen volkeren en landen die weten wie ze zijn”, schreef de president van Tsjechië, Václav Havel. Hij

raakte daarmee een diepe historische waarheid.346 En hier knelt het schoentje voor ons land.

België is een land dat al enkele decennia kampt met een identiteitscrisis: de sterke stijging van het

Vlaamse nationalisme in het laatste decennium heeft deze crisis nog doen groeien. Het is van

publiek belang dat het gesprek over nationale identiteit, over wie we willen zijn, open wordt

gevoerd, en dat de deelnemers toegerust zijn dat ook daadwerkelijk en goed geïnformeerd te

doen. Dat laatste vergt beschikbaarheid en toegankelijkheid van bronnen, een professionele

341 Vergelijking van enkele toespraken op 11 november in Archief NSB Tielt en Archief NSB Veurne. 342 K. JENKINS, “Why bother with the past? Engaging with some issues raised by the possible end of history as we have known it”, in: Rethinking History, 1, 1, (1997), p. 64. 343 R. KNOOP, op.cit., p. 25. 344 J. R. GILLIS, "Memory and Identity: the History of a Relationship", in J.R. GILLES (red.), Commemorations. The Politics of National Identity, New Jersey: Princeton University Press, 1994, p. 3. 345 Y. DESMET, “Bevrijding”, in De Morgen, 07.05.2005/2. 346 G. MAK, In Europa, Amsterdam: speciale editie Knack, 2008, p. 76.

Page 178: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

178

erfgoedwereld, en stimulansen voor pluriforme benaderingen. Hebben wij wel een soort van

nationale identiteit gebaseerd op een gedeeld oorlogsverleden? De collaboratiecontroverse

onderstreept misschien wel het tegendeel. Het ongemak dat we vandaag ervaren als ‘Belg-zijnde’

komt echter voort uit twee grote problemen die losstaan van ’40-’45, toont Antoon van den

Braembussche aan. Het eerste probleem spruit voort uit de opvatting dat België een artificiële

constructie is, een land dat gevormd is uit minstens twee verschillende bevolkingsgroepen, dat

altijd het sluimerend gevaar in zich draagt opgesplitst te kunnen worden in twee onafhankelijke

taalgebieden. Het andere endemische probleem, deels gerelateerd aan het voorgaande, is het feit

dat België in het buitenland het beeld oproept van een corrupt land met een vreemde wetgeving

en vreemde gebruiken. Het ‘Agusta-schandaal’, de ‘Dutroux-affaire’ en de zaak ‘Lernout &

Hauspie’ brachten dit onder andere teweeg.347 Een nationale identiteit heeft ‘de Belg’ blijkbaar

niet en hierdoor kunnen we ook niet spreken over een collectief gedeeld (oorlogs)verleden.

Bovendien zorgt de groeiende democratisering van de geschiedenis ervoor dat iedereen zich

nu een oordeel kan vormen over onze nationaliteit. Waar voorheen de natiestaat - voor wat

betreft België in een complexe combinatie met de Vlaamse gemeenschap - en de daarin verweven

maatschappelijke zuilen veelal van doorslaggevend belang waren voor het kader waarin

historische kennis niet alleen werd overgedragen maar bovenal betekenis kreeg (betekenis in de

zin van een verleden waarmee de ‘ontvanger’ zich als deelgenoot identificeerde), is dit kader nu

minder eenduidig geworden. Natuurlijk, er zijn nog altijd burgers die zich, gevraagd naar hun

identiteit, omschrijven als Belg of als Vlaming danwel Europeaan, maar het is niet altijd de

identiteit waarmee zij zich het meest verwant voelen. En al evenzeer is de nationale geschiedenis

niet steeds die geschiedenis waarmee zij zich het sterkst verbonden voelen.348 Dus misschien

heeft België wel geluk dat het niet over een vaste nationale identiteit beschikt. Terwijl in

Nederland de multiculturele samenleving vooral leidde tot een vrees om ‘de teloorgang van de

natie’ mee te maken, kampt België de facto niet met een dergelijk probleem. In België is het bvb.

onbestaande dat er een gemeenschappelijke geschiedcanon zou gevormd worden die in beide

landsdelen aanvaard zou (kunnen) worden. De verkiezingen van ‘de grootste Belg’ van enkele

jaren terug illustreert dit: hier koos België voor een Vlaamse (VRT) en een Waalse (RTBF)

variant. Daarbij was in belangrijke mate sprake van gescheiden circuits, hetgeen ertoe leidde dat

Pater Damiaan de grootste Belg bleek voor Vlamingen terwijl Jacques Brel die rol voor de Walen

op zich nam.349 En hoewel Vlamingen en Walen dan wel een verschillende culturele bagage met

347 A. VAN DEN BRAEMBUSSCHE, “The silence of Belgium: tabboo and trauma in Belgian memory”, in: Yale French Studies, 102 ‘Belgian Memories’ (2002), p. 35. 348 K.RIBBENS, “Diversiteit, identiteit en onzekerheid: geschiedenis in de hedendaagse samenleving”, in Ons Erfdeel, s.l. (2006), s.p. 349 Idem.

Page 179: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

179

zich meedragen, toch kunnen ze, meer dan er meestal wordt toegegeven, samen-leven. De

Belgische samenleving is inderdaad een moeilijke constructie, maar die werkt wel. Hoewel er

soms maanden over gaan eer er een regering wordt gevormd, komt er wel geen burgeroorlog van.

Het feit dat België een democratisch land is, zal hierin natuurlijk ook een grote rol spelen. Maar

België staat, misschien meer dan welk ander land dan ook, symbool voor overleg, praten en

luisteren. Dat dit voortdurend praten soms uit noodzaak gebeurt, hoeft daarom nog geen nadeel

te zijn.

Als we deze problematiek specifiek naar de Tweede Wereldoorlog projecteren, zien we dat

Vlaamse oud-strijders over het algemeen geen probleem hebben met Waalse oud-strijders (en

omgekeerd). Dat de oorlog deze verbondenheid in de hand heeft gewerkt, lijkt wel duidelijk. Of

zoals Léon-Ernest Halkin (Häftling vierund zwanzig siebzig), hoogleraar aan de universiteit van

Luik, oud-verzetsman van 1940, in kamer zes van het Fort van Breendonk, schreef: “Alle

maatschappelijke klassen, alle beroepen, alle meningen zijn vertegenwoordigd. Alle Waalse tongvallen, alle

Vlaamse dialecten, alle nuances van partijpolitiek uit het land verbroederen in een kleurrijk akkoord. De

Vlamingen vergeven de Walen geen Vlamingen te zijn, de handarbeiders misprijzen de intellectuelen niet al te

zeer, en de gelovigen kunnen bidden zonder de ironie van de communisten uit te lokken. Dezelfde geest brengt al

deze mensen nader tot elkaar en verenigt ze, gelijk als ze zijn voor de Duitsers en voor de dood. Ik durf het niet

vaderlandsliefde noemen, maar wel vrijheidsdrang”.350 Als we dit gevoel vandaag kunnen doortrekken

naar mensen van andere origine, naar andere culturen, dan lijkt een adequatere aanpassing van

nieuwkomers in onze samenleving niet meer zo veraf. Deze uitweiding over de Belgische

nationaliteit onderstreept duidelijk dat de strikte focus op ’40-’45 ook verlaten moet worden bij

een multiculturele invulling van deze oorlogsjaren. En zo komen we bij de meerdimensionale invulling

van de Tweede Wereldoorlog, waar er meer ruimte is voor context, continuïteit en perceptie. De

periode ’40-’45 wordt dan eerder bezetting dan oorlog genoemd en ‘bezetting’ verliest zelfs een

bepalend lidwoord om recht te doen aan de grote verscheidenheid alleen al van regionale (of

ruimer: internationale) ervaringen. Een pluriforme benadering verzet zich ook tegen de recent

geconstateerde verenging van de oorlog tot bijvoorbeeld de holocaust. De bezettingsjaren zijn zo

bovendien niet intrinsiek van belang. Ze worden een van de vele bronnen, zij het een wegens hun

heftigheid en traumatiserende werking bijzonder belangrijke, die de spelers in de tweede helft van

de twintigste eeuw in extreem hoge mate hebben gevormd en bepaald.351

Ten slotte nog een kort woordje over oorlogsmonumenten en nieuwkomers. Dat bij vele

van deze gedenktekens op elf november een herdenkingsplechtigheid wordt georganiseerd, is

350 Archief Nationaal Gedenkteken van het Fort van Breendonk, kast 2, nummer 646, “Uittreksel uit een open brief van de Voorzitter van het Gedenkteken, R. Coekelbergs”, p. 2. 351 R. KNOOP, op.cit., p. 22.

Page 180: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

180

naderhand wel duidelijk. Over hoe men deze herdenkingen kan openstellen voor nieuwkomers is

ook al voldoende geponeerd. Maar hoe kunnen gedenktekens op zich een invloed hebben op

nieuwkomers? De algemene opvatting is dat de doorsnee Belg aan deze gedenktekens weinig tot

geen waarde hecht. Bijgevolg bevinden vele gedenktekens zich in een wat troosteloze toestand.

Men kan zich dan natuurlijk de vraag stellen hoe nieuwkomers reageren op gedenktekens die bvb.

sterk onderhevig zijn aan erosie en ander verval (bvb. graffiti, vandalisme,…). Zo lijkt het voor de

nieuwkomer alsof de Tweede Wereldoorlog voor ons uit het collectieve geheugen is gewist en dat

deze gebeurtenis niet zo van belang is geweest. Voorgaande hoofdstukken tonen echter aan dat

de Tweede Wereldoorlog wél nog steeds geschiedenis is die in onze maatschappij zit en die

vandaag nog haar sporen achterlaat. Een beter onderhoud en betere zorg voor deze gedenktekens

kan de negatieve stelling misschien wel ontkrachten. Erfgoed wordt bij deze zienswijze dus ten

volle gebruikt in zijn functie van dynamisch erfgoed (cf. supra).

Page 181: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

181

3. Uitleiding

Deze verhandeling poogt een bijdrage te leveren aan een recente trend in de historische

discipline: de publieksgeschiedenis. Er wordt namelijk gefocust op twee publieke

geschiedconcepten: lokale oorlogsgedenktekens en, hieraan gelieerd, herdenkingen, ingepast in

het tijdskader van de Tweede Wereldoorlog. Er wordt onderzocht hoe dergelijke gedenktekens

zich manifesteren in verleden, heden en toekomst. Waar komt het gebruik van gedenktekens

vandaan en welke evoluties zijn hierin merkbaar? Klopt de algemene opvatting dat

oorlogsgedenktekens zich vandaag in vervallen toestand bevinden, en waarom? Welke rol kunnen

deze specifieke dragers van het lokale verleden nog vervullen in heden en toekomst? Op deze

hoofdvragen, en al wat daarbij komt kijken, wil deze thesis een antwoord geven.

Deel I - het verleden - vroeg de aandacht voor publieksgeschiedenis, namelijk voor het feit

dat steeds meer mensen ‘aan geschiedenis doen’. De democratisering van het verleden is vandaag,

hoewel sommige academici dit betreuren, niet langer meer een taboe. Aan de hand van enkele

voorbeelden werd bovendien duidelijk dat de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog nog

steeds veel mensen in Vlaanderen beklijft en boeit. Dit oorlogsverleden zit als het ware

ingebakken in de maatschappij. Misschien niet zo diep als in Nederland - zij maakten nooit de

Eerste Wereldoorlog mee -, maar toch diep genoeg. Publieksgeschiedenis wandelt hand in hand

met de groeiende erfgoedsector, die ervoor zorgt dat steeds meer mensen met geschiedenis in

contact komen. Het grootste stuk van dit deel behandelt de ontstaansgeschiedenis van

(oorlogs)gedenktekens. Blijkbaar zijn gedenktekens en herdenkingen eigen aan de mens. Er is

echter een evolutie te merken in het aantal en de soort gedenktekens die doorheen de eeuwen

wordt gehanteerd. Wat wij vandaag zo vanzelfsprekend vinden, namelijk individuele graven en

persoonlijke herdenkingen, lijkt pas sinds de 19de eeuw echt in zwang te zijn. Er treedt een soort

van individualisering op, die gepaard gaat met een ware statuomanie. Na de Tweede

Wereldoorlog lijkt deze statuomanie tot stilstand zijn gekomen door het concept van het gedeelde

gedenkteken, de nihilistische filosofie die op het eigen Ik is gericht, de nieuwe aard van de

wereldoorlog en de nood aan economische heropbouw. Gaandeweg werd ook duidelijk dat het

gedenkteken maar liefst zeven oorspronkelijke functies heeft.

In Deel II - het heden – gaan we ter plaatse kijken wat er van deze oorlogsgedenktekens

vandaag precies is geworden. Zes gemeenten uit West-Vlaanderen werden onder de loep

genomen. Opzet van deel II was niet om grote conclusies of resultaten af te leiden uit de

onderzochte gedenktekens, daarvoor was het onderzochte veld te klein. De bedoeling van dit

deel was veeleer enkele vaststellingen en bevindingen te formuleren. Verder (en groter)

onderzoek zou misschien kunnen leiden tot antwoorden op enkele grote vragen (aantal raciale

Page 182: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

182

gedenktekens, algemene plaatsing, waarom opgericht…). De inventaris leert ons alvast dat het

licht utopisch is te veronderstellen dat dergelijk onderzoek heldere en eensgezinde antwoorden

naar voren zal brengen. Dit deel toont aan, verrassend en tegen de gangbare mening in, dat

oorlogsgedenktekens vandaag nog in betrekkelijk goede staat verkeren. Hoogstwaarschijnlijk

heeft de groeiende zorg voor erfgoed en de bijhorende monumentenzorg hier een hand in. De

onderzochte gedenktekens onderstrepen ook hun cultuurhistorische waarde. Via het onversteend

verleden in de identificatiefiche wordt namelijk duidelijk dat deze monumenten specifieke dragers

zijn van een lokaal (vervlogen) oorlogsverleden. Opvallend is ook de trend van het niet-

herdenken van raciale slachtoffers in de onderzochte gemeenten. Dit kan een indicatie zijn voor

het geringe aantal dergelijke slachtoffers in West-Vlaanderen. Hoewel het merendeel van de

oorlogsmonumenten zich nog in goede staat bevindt, lijkt de aandacht voor dergelijke materiële

sporen van het verleden toch weggeëbd.

Deel drie - de toekomst - probeert hierop, gestaafd door voorbeelden uit de inventaris, een

antwoord te formuleren. Dit omvat twee luiken, die min of meer complementair zijn. Eerst en

vooral wordt de geheel of gedeeltelijke ondergraving van de oorspronkelijke functies van het

gedenkteken geschetst. Als het gedenkteken anno 2008 niet meer boeit, komt dat misschien wel

omdat het zijn functies verliest. Een meer psychologische verklaring wordt gevonden in de vier

vormen van ‘vergeten’ van Frank Ankersmit en de zogenaamde holocaustsaturatie. Vervolgens

toont dit deel eveneens een tegenbeweging aan voor deze negatieve trends. Een kritische

benadering van herinneringseducatie, waar gedenktekens meer en meer op het voorplan treden,

dient hier als antwoord. Ook wordt onderstreept dat gedenktekens vandaag nog niet dood zijn,

ook al moeten ze zich daarvoor wel aanpassen aan hedendaagse en (hippe) moderniserende

trends in de samenleving. Dit deel kijkt vooral naar het heden met het oog op de toekomst. Een

belangrijk deel van de publieksgeschiedenis, namelijk geschiedenis op het internet, kan hier een

grote rol in spelen. Ook de nieuwe multiculturele invulling van de oorlogsjaren, waar het enge

kader van de Tweede Wereldoorlog moet overstegen worden, kan de kans op overleven van de

oorlogsgedenktekens (en het lokale collectieve geheugen) doen groeien.

In deze masterproef kwamen verschillende thema’s slechts rudimentair aan bod, hoewel

ze beslist meer aandacht verdienden. Toch hoop ik een bescheiden bijdrage te leveren tot de

publieke geschiedenis.

Page 183: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

183

4. Slotwoord

In de voorbije drie decennia werd ‘herdenken’ zowel meer globaal als lokaal beleefd.

Gebeurtenissen en plaatsen met internationale betekenis zoals Hiroshima, Expo '58, Tsjernobil,

mei '68, Auschwitz en Nanjing eisen vandaag de aandacht van de wereld op, zelfs wanneer de

verantwoordelijke landen deze gebeurtenissen in sommige gevallen misschien liever zouden

vergeten. Tegelijkertijd prefereren mensen nu eerder om meer tijd in lokale, etnische en

familieherdenkingen te steken. Meer en meer genealogen en lokale geschiedvorsers, niet

verbonden aan een of ander academisch instituut, zoeken de geschiedenis en zijn herdenkingen

op. Het feit dat bvb. familiegenealogen vandaag rijker in aantal zijn dan professionele historici in

archieven bewijst eens te meer dat de lokale herinnering, het lokale her-denken in opmars is.352

Het lokale collectieve oorlogsgeheugen van de Tweede Wereldoorlog kan een

tegengewicht vormen voor de metafysische, fascinerende vorm die de Tweede Wereldoorlog, het

ultieme ijkpunt van ethiek en historisch besef, vandaag is geworden. De focus op de lokale, kleine

(en meer reële?) leefwereld van de man of vrouw tijdens de oorlogsjaren kan een ander licht

werpen op deze gruwelperiode. Götz Aly toonde deze dagelijkse leefwereld voor de Duitse

samenleving aan en sprak, provocerend, van een feel-good regime onder het naziregime (denk bvb.

aan Kraft Durch Freude, de NSDAP-organisatie voor recreatie).353 Dat er geen dergelijk regime in

onze streken bestond, is een open deur intrappen. Maar de oorlog was niet enkel kommer en

kwel. Vreugde en verdriet lagen echter wel heel dicht bij elkaar, nog dichter dan in de 21ste eeuw.

Terecht wees historicus Antoon Vrints er onlangs op dat de Tweede Wereldoorlog geen abrupt

einde maakte aan de routines van het leven. Mijnwerkers daalden af in de mijnen. Koeien werden

gemolken. Kinderen gingen naar school. Er kon zelfs gelachen worden.354 Lokale gedenktekens

en hun geschiedenis kunnen deze cultuurhistorische realiteit beter schetsen dan pakweg

concentratiekampen. Niet dat die gedenktekens specifiek herinneren aan dergelijke vredevolle

taferelen, maar door ze op een correcte manier te lezen, kan men wel beter tot de lokale realiteit

van de mens doordringen. Het onversteend verleden brengt dan niet alleen het lijdensverhaal van

een slachtoffer naar voren, maar toont ook de alledaagsheid van de oorlog aan: het leven ging

gewoon verder. Denken we hier bvb. aan het verhaal van José Dewit (BG11). Terwijl hij op de

schoolbanken zat, op een doordeweekse maartdag van het jaar 1944, om elf uur in de

voormiddag, stormde plots de Geheimfeldpolizei het klaslokaal binnen en nam de zeventienjarige

352 P. NORA, art.cit, p. XV. 353 K. HENDRICKX, “Het Derde Rijk was een ‘feel good’-regime.”, in De Morgen, 30.05.2005/10 en M. HUGHES en C. MANN, Inside Hitler’s Germany, Life under the Third Reich, s.l., Brassey’s Inc., 2000, pp. 76-79. 354 A. VRINTS, “De oorlog voorbij zwart-wit”, in: De Morgen, 11.04.2008/19.

Page 184: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

184

jongen hardhandig mee. Hier botsen twee werelden: die van de alledaagsheid van de oorlog en

die van de verschrikking van de oorlog. De ooggetuigen van de Tweede Wereldoorlog lijkt geen

lang leven meer beschoren, zij kunnen de historische werkelijkheid niet meer naar voren brengen,

waardoor bvb. het zwart-wit beeld kan worden vervangen door een grijs. De klassieke paden van

historisch onderzoek, op zoek naar het wie es eigentlich gewesen ist, moeten misschien verlaten

worden wil men de volledige realiteit vatten. Een oorlogsgedenkteken, kort na of zelfs nog tijdens

de oorlog opgericht, biedt daartoe de kans.

Wat zal er nu met deze gedenktekens gebeuren? De tand des tijds zal er voor zorgen dat

deze het steeds moeilijker zullen hebben om te overleven in onze vlugge en moderne maatschappij.

Voor traditie is er vandaag weinig of geen plaats meer. De erfgoedsector, en de drang naar

nostalgie die hier vaak mee gepaard gaat, kan hier echter een baken tegen zijn. Ook de

democratisering van het verleden, waar de niet-academicus zich interesseert voor en doet aan

geschiedenis, kan hierbij helpen. Bovendien kunnen tijdsgebonden omstandigheden enkele

(onderbelichte) thema’s uit de oorlog op het voorplan brengen, waardoor zelfs nieuwe

gedenktekens kunnen ontstaan (cf. monument voor de homo’s in Berlijn). Hier past ook een

ethisch bewustzijn bij: kunnen we zomaar gedenktekens vernietigen die mensen herdenken die

hun leven hebben gegeven voor onze vrijheid, ons recht en onze democratie?

Oorlogserfgoed bewaren lijkt zinvol, maar niet ten koste van alles. Hier past m.i. dan ook

een eerder ethische dan historische waarheid bij, die nauw aansluit bij mijn visie over de

geschiedenis. De filosoof Georges Santayana sprak: “wie zich het verleden niet herinnert, is gedoemd het te

herbeleven”.355 Misschien heeft hij wel gelijk, maar het verleden herinneren, in die mate dat iets

herinneren al kan zonder het zelf meegemaakt te hebben, mag niet ten koste gaan van het heden.

Zoals ik reeds in mijn inleiding schreef: "Historici mogen niet telkenmale wegvluchten in een archief, maar

moeten zich durven stellen in de maatschappij". Herdenkingen en gedenktekens kunnen en moeten

gebruikt worden om in het verleden te duiken. De kleine verhalen achter deze gedenktekens

kunnen van grote historische waarde zijn of kunnen, in navolging van De vreugde van Houssaye.

Apologie van de historische interesse van Tollebeek en Verschaffel, louter dienen voor hun

amusementswaarde. Toch mag de focus op dit verleden weer niet te zwaar gaan doorwegen. De

band tussen verleden en heden is een delicate evenwichtsoefening, waarvan de antwoorden pas in

de toekomst zullen duidelijk worden. Herdenken mag niet gebruikt (misbruikt?) worden om de

blik af te wenden van het heden. Dergelijke aanpak kan er, zonder te vervallen in dogmatische

begrippen en stellingen als ‘we moeten lessen trekken uit de geschiedenis’, misschien wel toe leiden dat er

binnen twintig jaar niet nog meer oorlogsgedenktekens op de wereld staan.

355 G. VAN DEN BERGHE, “Geen Holocaustmuseum”, op http://www.serendib.be.

Page 185: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

185

A l’approche de la mort

penses-y ô mortel

et sache que ton existence futile

et ta brève mort

ne seront que des moment vite oubliés

en comparison avec l’universe infini.

Vus de cet angle supérieur

nous ne sommes que de deux milliards de peluches de poussière

dispersées à la surface d’un atome

qui tourne en rond dans l’infini firmament.

Souffrance ou bonheur personnel

aspiration du moi ou esprit de sacrifice

mensonge ou vérité

lâcheté ou amour

vanité naturelle ou mort

n’ont aucune importance

quand on les mesure à cette aune.

Même à l’aune terrestre

votre existance individuelles s’enforcera

dans le néant de l’oubli

en effet : l’histoire.

[Gegraveerd in de muur van cel 16 in het Fort van Breendonk, gevonden bij de bevrijding]356

356 J. VANDER ELPEN, Breendonck: chronique d’un camp (1940-1944), Brussel: Les editions Aden, 2004, p. 235.

Page 186: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

186

BIBLIOGRAFIE

De thesis is opgedeeld in drie grote delen: verleden – heden – toekomst. In het eerste deel

wordt het algemene (ontstaans)kader rond oorlogsgedenktekens geschetst. Ook wordt de

specifieke relatie tussen de hedendaagse maatschappij en de Tweede Wereldoorlog aangeduid.

Hierdoor verduidelijkt de stelling dat ‘de Tweede Wereldoorlog geschiedenis is die in de

maatschappij zit (publieksgeschiedenis)’. Voor dit deel volstond een degelijke literatuurstudie.

In een tweede deel, het heden, wordt ter plaatse gekeken wat er nu van die gedenktekens

anno 2008 is geworden. Aan de hand van zes verschillende West-Vlaamse gemeenten of steden

(casestudies), worden er ruim zestig gedenktekens geanalyseerd in een heldere inventaris. Dit

tweede gedeelte is gebaseerd op veldwerk, archiefwerk, secundaire literatuur en

ooggetuigen(verslagen). Het gebruikte materiaal bestaat uit de N.S.B.-archieven van de

onderzochte gemeenten, gemeenteraadsverslagen, archiefmateriaal van de Universiteit Gent, de

archieven van de Dienst Oorlogsslachtoffers (FOD Sociale Zekerheid), de Algemene Directie

Human Resources (Dienst Defensie) en het SOMA. De gemeenteraadsverslagen en N.S.B.-

archieven leverden niet altijd veel specifieke informatie op, maar waren wel interessant om een

algemene context te schetsen, de naoorlogse sfeer op te snuiven. De archieven van de Dienst

Oorlogsslachtoffers, ADHR en het SOMA boden specifieke informatie over slachtoffers die

teruggevonden werden op de onderzochte gedenktekens. Het archiefmateriaal van de Universiteit

Gent bestond voornamelijk uit interviews met ooggetuigen van ’40-’45, die soms zeer

verhelderend waren.

In het derde en laatste deel, de toekomst, worden de algemene vaststellingen en

bevindingen uit de inventaris weergegeven. Grote conclusies kan men uit de inventaris niet halen,

daarvoor is het onderzochte veld te klein. Toch kunnen enkele kwalitatieve trends aangetoond

worden. Dit deel kijkt naar de toekomst: is er nog wel een weggelegd voor oorlogsgedenktekens?

Daarbij vormen secundaire literatuur, de waarnemingen uit de inventaris, het archief van het

Nationaal Gedenkteken van het Fort van Breendonk en een statistisch onderzoek van Kavadias,

politicoloog aan de VUB en de UA, de basis. Het archief van het NGFB wordt enkel gebruikt

om een aantal voorbeelden te geven en het onderzoek van Kavadias toe te lichten.

Page 187: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

187

1. LITERATUUR

1.1. BOEKEN ANKERSMIT (F.). De sublieme historische ervaring. Groningen: Historische Uitgeverij, 2007, 432 p. ART (J.) EN VANHAUTE (E.) (red.). Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 19de en de 20ste eeuw. Gent: Centrum voor Geschiedenis Universiteit Gent. Mens & Cultuur Uitgevers, 2003, 416 p. BACCARNE (R.) EN STEEN (J.). Van Rousselare tot Langemarck. Beernem: De Windroos, 1989, 271 p. BENNOOT (J.) E.A.. 150 jaar Normaalschool Torhout: Jubileumbrochure 1838-1988. Torhout: Generale Bank, 1988, 60 p. BLEYEN (J.). De dood in Vlaanderen. Opvattingen en Praktijken na 1950. Leuven: Davidsfonds, 2005, 253 p. BLOCH (M.). Pleidooi voor de geschiedenis of geschiedenis als ambacht. Nijmegen: Uitgeverij Sun, 1989, 222 p. BLOM (J.C.H.). In de ban van goed en fout. Geschiedschrijving over de bezettingstijd in Nederland. Amsterdam: Uitgeverij Boom, 2007, 182 p. BRAECKMAN (J.). Geschiedenis van de wijsbegeerte. Gent: Universiteit Gent, 2004, 194 p. BRANTS (C.) EN BRANTS (K.). Levende herinnering. De oorlog die nooit ophield 1914-1918. Zaltbommel: Uitgeverij Aprilis, 2004, 184 p. DALLE (G.). Gids voor de Veurne-ambacht. Antwerpen: N.V. Scriptoria, 1981, 264 p. DE CERTEAU (M.). L’écriture de l’histoire. Parijs : Gallimard, 1975, 358 p. DEGRANDE (W.) EN GOOSSENS (P.). Verstild en Versteend: Relicten uit de Eerste Wereldoorlog. Leuven: Davidsfonds, 2007, 208 p. DE KEYSER (W.). Diverse hulde- en herinneringsplaatsen van de Poolse bevrijders, onuitgegeven, 1992, s.p. DE SCHRYVER (R.) (RED.). Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, deel 3, R-Z. Tielt: Lannoo, 1998, s.p. DEWEVER (P.). 60 jaar bevrijding van België. Tienen: Uitgeverij Aqua Fortis, 2004, 272 p. DE WEVER (B.). Oostfronters: Vlamingen in het Vlaams Legioen en de Waffen SS. Tielt: Lannoo, 1984, 180 p. DRAYE (A.M.). De bescherming van roerend en onroerend erfgoed: wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaams Gewest/de Vlaamse Gemeenschap. Gent: Larcier, 2007, 435 p.

Page 188: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

188

FINKELSTEIN (N.). De drogreden van het antisemitisme: Israël, de VS en het misbruik van de geschiedenis. Gent: Globe, 2006, 288 p. FINKELSTEIN (N.). De Holocaust-industrie: bespiegelingen over de exploitatie van het joodse lijden. Gent: Globe, 2000, 158 p. FRIJHOFF (W.). Dynamisch Erfgoed. Amsterdam: Uitgeverij Sun, 2007, 109 p. FUKUYAMA (F.). Het einde van de geschiedenis en de laatste mens. Amsterdam: Uitgeverij Olympus, 1999, 429 p. GELDHOF (J.). Haec Olim Meminisse Juvabit. Brugge : Sint-Lodewijkscollege, 1972, 115 p. GILBERT (M.). Never Again. A history of the Holocaust. New York: Universe Publishing, 2003, 192 p. GILLIS (J.). Commemorations. The politics of national identity. New Jersey: Princeton University Press, 1994, 290 p. HEYLEN (M.) EN VAN HULLE (M.). Getuigenissen uit de koncentratiekampen. Vlamingen doorbreken 50 jaar stilzwijgen. Eeklo: Uitgeverij Taptoe, 1999, 255 p. HOBSBAWM (E.). Nations and Nationalism since 1780. Cambridge: Cambridge University Press, 1990, 191 p. HÖHNE (H.). Der Orden unter dem Totenkopf. Die Geschichte der SS. Gütersloh, 1967, 600 p. HUYSE (L.). Alles gaat voorbij, behalve het verleden. Leuven: Uitgeverij Van Halewyck, 2006, 205 p. HUYSE (L.). Onverwerkt verleden: collaboratie en repressie in 1942-1952. Leuven: Kritak, 1991, 312 p. JACOBS (M.). Zij, die vielen als helden. Deel I: Cultuurhistorische analyse van de oorlogsgedenktekens van de twee wereldoorlogen in West-Vlaanderen. Brugge: Provincie West-Vlaanderen, 1995, 175 p. JACOBS (M.). Zij, die vielen als helden. Deel II: Inventaris van de oorlogsgedenktekens van de twee wereldoorlogen in West-Vlaanderen. Brugge: Provincie West-Vlaanderen, 1995, 497 p. KNOOP (R.). Tussen ooggetuigen en erflaters. Denken over het erfgoed van de Tweede Wereldoorlog. Amsterdam: Pallas Publications (Amsterdam University Press), 2007, 31 p. KOGON (E.). Der SS-Staat. Das system der deutschen Konzentrationslager. Frankfurt Am Main: Verlag der Frankfurter Hefte, 1946, 384 p. KRISTEL (C) EN PIERSMA (H.). Ooggetuigen van de Tweede Wereldoorlog in meer dan honderd reportages. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2005, 223 p. MAK(G). In Europa. Amsterdam: speciale editie Knack, 2008, 1223 p. MAMPAEY (T.) (red.). Niet Opnieuw: School zonder Racisme en laatstejaars SAM Menen. Jongeren ontmoeten de laatste overlevenden van de kampen. Berchem: EPO, 2007, 287 p.

Page 189: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

189

MESTDAGH (M.). Torhout. De geschiedenis van een stad. Torhout: Uitgeverij De Beer, 2000, s.p. MESTDAGH (M.). Torhout 1750-1950. Brugge: Uitgeverij Marc Van de Wiele, 1989, 184 p. MOREAU (P.). Systematiek en willekeur. Het verhaal van de politieke gevangenen uit het arrondissement Mechelen. Berchem: EPO, 2004, 184 p. MOSSE (G.). Fallen Soldiers. Reshaping the Memory of the World Wars. New York en Londen: Oxford University Press, 1990, 264 p. NIETZSCHE (F). Werke in drei Bänden, I. München: Hanser, 1280 p. NORA (P.). Les lieux de mémoire. I. La République. Parijs: Gallimard, 1984, 674 p. NORA (P.). Les lieux de mémoire. II. La Nation**. Parijs: Gallimard, 1986, 662 p. PANOFSKY (E.). Meaning in the visual arts. Londen: Peregrine, 1970, 384 p. PAUWELS (W.). De bevrijding in beeld. De Westhoek in september ’44. Veurne: De Klaproos, 1994, 128 p. PAUWELS (W.). Veurne bezet. Het leven onder de Duitse bezetting 1940-1944. Veurne: De Klaproos, 172 p. PERRY (J.). Wij herdenken, dus wij bestaan. Over jubilea, monumenten en de collectieve herinnering. Nijmegen: Uitgeverij Sun, 1999, 119 p. RAVYTS (K) EN RONDAS (J.). Het Brugse 1940-1945, deel 2: bevrijding en staatsterreur. Kortrijk: Uitgeverij Groeninghe, 2001, 661 p. REYNEBEAU (M.). Het nut van het verleden. Tielt: Uitgeverij Lannoo, 2006, 304 p. RUNIA (E.). Waterloo Verdun Auschwitz. De liquidatie van het verleden. Amsterdam: Meulenhoff/Kritak, 1999, 240 p. SAMUEL (R.). Theatres of memory. Volume 1: Past and Present in contemporary culture. Londen en New York: Verso, 1994, 479 p. SCHEPENS (L.). In Pace. Soldatenkerkhoven in Vlaanderen. Tielt: Uitgeverij Lannoo, 128 p. SEBERECHTS (F.) (red.). Duurzamer dan graniet. Over monumenten en Vlaamse Beweging. Tielt: Lannoo, 2003, 183 p. S.N.. Bouwen door de eeuwen heen: inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 11, nr 1. Provincie West-Vlaanderen, Arrondissement Ieper, Kanton Ieper. Turnhout: Brepolis, 1987, s.p. S.N.. Itinéraires de la citoyenneté. A travers de lieux de mémoire dans notre pays. Communauté française et la Région wallone: Fondation Roi Baudouin, 22 p. TAGHON (P.). België 44: de bevrijding. Tielt: Lannoo, 1998, 245 p. VANACKER (D.). Het 14-18 boek. De kleine Belgen in de Grote Oorlog. Zwolle: Waanders Uitgevers, 2006, 432 p.

Page 190: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

190

VAN COMPENOLLE (G.). Geschiedenis van het Koninklijk Atheneum te Brugge, 1850-1950. S.l., 1951, s.p. VAN DEN BERGHE (G.). De uitbuiting van de holocaust. Antwerpen: Houtekiet, 1990, 196 p. VAN DER AUWERA (S.). Erfgoededucatie in het Vlaams Onderwijs: Erfgoed en Onderwijs in dialoog. Brussel: Vlaamse Overheid, 2007, 254 p. VANDER ELPEN (J.). Breendonck: chronique d’un camp (1940-1944). Brussel: Les editions Aden, 2004, 246 p. VAN DER HEIJDEN (C.). Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog. Amsterdam: Contact, 2003, 470 p. VAN DOORN (J.A.). Belast verleden. Over de historisering van de publieke moraal. Amsterdam: NWO, 2000, 27 p. VAN HOUTTE (J.). De geschiedenis van Brugge. Tielt: Lannoo, 1982, 606 p. VAN HOUTRYVE (A.). Brugse gedenkstenen en herdenkingsplaten. Historische analyse en retrospectieve. Brugge: Grafisch Bedrijf Schoonbaert, 1990, 256 p. VANNESTE (P.) E.A.. Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het bouwkundig erfgoed. Provincie West-Vlaanderen. Gemeente Torhout. Brussel: Vlaamse Overheid. Agentschap R-O Vlaanderen, Onroerend erfgoed, 2007, 311 p. VERHOEYEN (E.). België bezet: 1940-1944. Brussel: BRTN Educatieve Uitgaven, 1993, 456 p. VERSCHAFFEL (T.). Beeld en geschiedenis. Het Belgisch verleden in de romantische boekillustraties. Turnhout: Brepols, 1987, 223 p. VON DER DUNK (H.W.). De shoah in ons geschiedbeeld. Amsterdam: Uitgeverij Ooievaar, 1990, 286 p. VON DER DUNK (H. W.). De verdwijnende hemel. Over de cultuur van Europa in de twintigste eeuw, deel 2. Amsterdam: Meulenhoff, 2000, 576 p. WINTER (J.). Sites of memory, sites of mourning. The Great War in European cultural history. Cambridge: University Press, 1995, 310 p. WINTER (J.). Remembering War: The Great War Between Memory and History in the Twentieth Century. New Haven en Londen: Yale University Press, 2006, 340 p. WINTER (J.) EN SIVAN (E.). War and Remembrance in the Twentieth Century. Cambridge: Cambridge University Press, 1999, 270 p. WITTE (E) EN MEYNEN (A.). De geschiedenis van België na 1945. Antwerpen: Standaard Uitgeverij, 2006, 576 p. WITHUIS (J.). Erkenning. Van oorlogstrauma naar klaagcultuur. Amsterdam: De Bezige Bij, 2002, 271 p.

Page 191: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

191

1.2. Artikels AARTS (P.). “De kunst van het verwerken. Thema’s en trauma’s in psychologisch perspectief”. In: Schram D. en Geljon H., Overal sporen. De verwerking van de Tweede Wereldoorlog in literatuur en kunst. Amsterdam: VU Uitgeverij, pp. 316- s.p. AERTS (K.) EN BEVERNAGE (B.). “Het spokend verleden en de onmacht van de rede. Hoe radicaal Vlaanderen het verleden in het heden houdt”. Te verschijnen in: Tijdschrift voor Geschiedenis, s.p. ART (J.). “Het historisch monument: een bepaalde manier van omgaan met het verleden”. In: Seberechts F. (ed.), Duurzamer dan graniet. Over monumenten en Vlaamse Beweging, Gent: Uitgeverij Lannoo, 2003, pp. 13-23. BEVERNAGE (B.). “Time, Presence and historical injustice”. (te verschijnen in History and Theory) CHASTEL (A.). “La notion de patrimoine”. In: Nora P. (ed.), Les lieux de mémoire: II. La Nation**, Parijs: Gallimard, 1986, p. 405-450. GERRITS (A.). “Ieder dorp zijn eigen wereldoorlog”. In: Intermediair, 30 (1994), nr. 41, pp. 9-11. HOBSBAWM (E.). “The social function of the past: some questions”. In: Past and Present, 55 (mei 1972), pp. 3-17. JACOBS (M.). “Van ‘deus ex machina’ en ‘meesterwerken en compromissen’ tot een beleid en werking van ‘immaterieel cultureel erfgoed’. In: Mores, 7, 4 (2006), p. 6. JENKINS (K.). “Why bother with the Past? Engaging with some issues raised by the possible end of history as we have known it”. In: Rethinking History, 1 (1997), 1, pp. 56-66. KHOOJINIAN (M.). “Project: ‘Turkse migranten’, de sociale en culturele aanpassing van Turkse migranten in België (1960-1990)”. In: Soma Berichtenblad, 40 (2007), Brussel: SOMA, pp. 18-19. KIRSHENBLATT-GIMBLETT (B.). “Theorizing Heritage”. In: Ethnomusicology, 39, 3 (1995), pp. 367-380. KLEIN (K.L.). “On the emergence of memory in historical discourse”. In: Representations, 69 (2000), pp. 127-162. LAGROU (P.). “Herdenken en vergeten. De politieke verwerking van verzet en vervolging in Nederland na 1945”. In: Spiegel Historiae, 29 (1994), pp. 109-115. LONK (T.). “Monumenten. Het herdenken in brons en ijzer van de jaren ’40-‘45”. In: Schram D. en Geljon H., Overal Sporen. De verwerking van de Tweede Wereldoorlog in literatuur en kunst, Amsterdam: VU Uitgeverij, 1990, pp. 65-84. MEGILL (A.). “Some Aspects of the Ethics of History – Writing: Reflections on Edith Wyschogrod’s An Ethics of Remembering”. In: Carr D., Flynn T.R. en Makkreel R.A., The Ethics of History, Evanston: Northwestern University Press, 2004, pp. 45-75. MILTON (S.). “Memorials”. In: Laqueur W. (red.), Holocaust Encyclopedia, Londen : Yale University Press, 2001, pp. 414-419.

Page 192: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

192

PHILLIPS (M.S.). “History, memory and historical distance”. In: Seixas P., Theorizing historical consciousness. Toronto: University of Toronto Press, 2004, pp. 87-102. PROST (A.). “Les monuments aux morts”. In: Nora P. (red.), Les Lieux de mémoire, I. La République, Parijs : Gallimard, 1984, pp. 195-225. RIBBENS (K.). “Diversiteit, identiteit en onzekerheid: geschiedenis in de hedendaagse samenleving”. In: Ons Erfeel, 2006, s.p. RIBBENS (K.). “Ruimte voor multiculturaliteit”. In: Grever M., Jonker M, e.a., Controverses rond de canon, Assen: Koninklijke Van Gorcum, 2006, p. 80-105. ROSENFELD (G.). “The politics of uniqueness: reflections on the recent polemical turn in holocaust and genocide scholarship”. In: Holocaust and Genocide Studies, 1, 13 (1999), pp. 28-61. SPIEGEL (G.M.). “Memory and history. Liturgical time and historical time”. In: History and Theory, 4 (2002), pp. 149-162 VAN DEN ABEELE (L.). “Het monument in de 20ste-eeuwse beeldhouwkunst”. In: P. Anthonissen e.a., Monumenta, catalogus van de 19de Biënnale in het Openluchtmuseum voor Beeldhouwkunst Middelheim, Antwerpen: Openluchtmuseum Middelheim, 1987, pp. 27-29. VAN DEN BRAEMBUSSCHE (A.). “The silence of Belgium: tabboo and trauma in Belgian memory”. In: Yale French Studies, 102 ‘Belgian Memories’ (2002), pp. 34-52 VANDER MEULEN (D.). “De bevrijding van Tielt”. In: s.n., De eerste Poolse pantserdivisie en de bevrijding van Vlaanderen in september 1944. Herdenking september 1984, Poperinge: pvba Sansen, 1984, 40 p. VAN GALEN LAST (D.). “Fifty years of writing the history of the Second World War”. In: Bulletin of the International Committee for the History of the Second Word War, 29 (1996/1997), pp. 35-131. VERBRAEKEN (P.). “Standbeelden in Vlaanderen”. In: Van Lennep J. En Billiouw P., De 19de eeuwse Belgische beeldhouwkunst, Brussel : Generale Bank, 1990, s.p. VERPLANCKE (M.). “De ‘nieuwe getuigen’: een opdracht voor de toekomst”. In: Sporen, 26 (2006), s.p. VON DER DUNK (H.W.). “Some remarks about the consequences of World War II”. In: Hendriks G., Israel-Netherlands Symposium on the impact of persecution (II), Dalfsen-Amsterdam: Ministerie CRM, 1980, pp. 27-33. VAN DER HORST (J.). “De herdenkingsindustrie”. In: FNV-Magazine-Industriebond FNV, 11 (1995), 9, pp. 5-7. WAUTERS (C.). “Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Het Geheim Leger te Waregem”. In: 21ste Jaarboek van de Geschied- en heemkundige kring “De Gaverstreke”, Waregem, 1993, pp. 43-104. WOUTERS (C.). “The quest for new rituals in dying and mourning: changes in the We-I balance”. In: Body & Society, 8 (2002), pp. 1-27.

Page 193: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

193

1.3. Krantenartikels

ART (J.), BALTHAZAR (H.) E.A. “Het verschil tussen herinnering en geschiedenis”. In: De Morgen, 25.01.2006/s.p. BOELAERT (H.). “Hitlers Handlangers”. In: De Morgen (lezersbrieven), 19.01.2006/20. BUELENS (G.). “Belgische structuren, Belgische kwetsuren”. In: De Morgen, 28.04.2008/14. DELPUTTE (L.). “Kofi Annan trekt Auschwitz-lijn door naar situatie in Darfur”. In: De Morgen, 26.01.2005/10. DESMET (Y.). “Bevrijding”. In: De Morgen, 07.05.2005/2. P.R. . “Langemark lacht, weent en diskuteert met Malinowski: Geredde piloot R.A.F. op herdenkingsfeest”. In: Wekelijks Nieuws (Poperingenaar), 07.09.1976/5A. REYNAERT (P.). “Oorlogsgedenktekens Sint-Lodewijkscollege terug”. In: Het Volk, xx.11.1986/s.p. ROEDTS (J.). “Terug in Langemark: de oorlogsheld die 500.000 fr. waard was: vier dorpelingen stierven om piloot te redden”. In: Het Nieuwsblad, 27.04.1976/s.p. S.N.. “Van Mechelen wil jeugd in contact houden met oorlogserfgoed”. In: Het Belang van Limburg, 20.11.2007/s.p. S.N.. “Het Gewest Brugge herdenkt zijn slachtoffers”. In: Brugsche Courant en Woensdagblad, 30.06.1948/1. S.N.. “De bevrijdingsfeesten te Brugge”. In: Brugsche Courant en Woensdagblad, 11.09.1948/1. TIMMERMAN (G.). “De Crem jaagt Belgische overlevenden in Buchenwald tegen zich in het harnas”. In: De Morgen, 16.02.2008/5. VAN DEN BERGHE (G.). “Een uniek Vlaams Holocaustmuseum”. In: De Standaard, 09.12.2001/s.p. VEREENOOGHE (S.). “Musea romantiseren te vaak het verleden”. In: De Tijd, 16.10.2004/36. VLAEMINCK (C.). “De bevrijding van Brugge (12 september 1944)”. In: Brugsch Handelsblad, xx.xx.1974/24. VAN HERPE (S.). “Nancy, stad van verlichting en art nouveau”. In: Het Nieuwsblad (Vakantie en reizen), 13.08.2005/s.p. VRINTS (A.). “De oorlog voorbij zwart-wit”. In: De Morgen, 11.04.2008/19.

Page 194: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

194

1.4. Licentiaatsverhandelingen

DEFEVER (G.). Een verleden in steen en brons: standbeelden en gedenktekens in Aalst, Dendermonde en Gent (1830-1980), Ugent, onuitgegeven licentieverhandeling, 1990, vol. 1, 185 p. DEVISCH (L.). De evolutie van de Brugse rand. De politieke en infrastructurele ontwikkeling van de gemeente Sint-Kruis tot de fusie binnen Groot-Brugge (1919-1971), Ugent, onuitgegeven licentieverhandeling, 2004, op http://www.ethesis.net

CLAES (M.). Oorlog zonder einde. De herdenking van de Eerste Wereldoorlog te Ieper, Ugent, onuitgegeven licentieverhandeling, 2001, op http://www.ethesis.net

1.5. Brochures

“Informatiebrochure Funerair Erfgoed: Oude Begraafplaats 1835-2007 (Bruggestraat Torhout)”. Uitgegeven door o.a. Het Cultuurpunt van de stad Torhout (actie kaderend in het cultuurbeleidsplan van de stad 2003-2007), 2003, s.p. “Informatiebrochure Cultureel Erfgoed”. Brussel: Agentschappen Kunst en Erfgoed, mei 2007, 69 p. “Informatiebrochure Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge e.V.”. Uitgegeven door de Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge, 2007, 24 p. “Informatiebrochure Honderd jaar Rijksmiddelbare school te Brugge 1850-1950”. Uitgegeven te Brugge, 1950, s.p. “Informatiebrochure Historiek over de Raoul Meertens Hulde”. Uitgegeven door Comité Raoul Meertens (Brugge), 1946, 15 p. “Informatiebrochure Zestigjarig bestaan St.-Leocollege Brugge 29 mei 1950, 1890-1950”. Uitgegeven te Brugge, 1950, s.p. “Informatiebrochure Monumenten en Begraafplaatsen uit de Wereldoorlog”. Uitgegeven te Langemark-Poelkapelle, 1990, pp. 16-19.

2. INTERNET RIBBENS (K.). “Lopend onderzoek: de oorlog van verre”, op http://www.niod.nl/, geraadpleegd op 10.12.2007. s.n., “Heil Hitler in gemeenteraad van Jette”, op http://www.brusselnieuws.be/site/rubrieken/1091053933/page.htm?newsID=1165167836#, geraadpleegd op 20.02.2008. s.n., “De rol van de overheid in historisch perspectief” op http://paola.erfgoed.net/aml/nl/profiel/historiek.html, geraadpleegd op 20.11.2007. SPINKS (J.). “De geoorloofdheid van het opleggen van eigendomsbeperkende maatregelen door de overheid”. In: Jura Falconis, s.p., op http://www.law.kuleuven.ac.be/jura/41n3/spinks.html, geraadpleegd op 22.04.2008.

Page 195: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

195

VAN DEN BERGHE (G.). “Geen Holocaustmuseum”, op http://www.serendib.be, geraadpleegd op 03.05.2007. Statute of the Council of Europe, Chapter 1 - Aim of the Council of Europe, Art. 1a op http://www.conventions.coe.int/Treaty/en/Treaties/Html/001.htm Toespraak Frank Vandenbroucke “Herinneringseducatie in Vlaanderen - Voorstelling boek Regine Beer - Stichting Auschwitz”, 22.01.2007 op http://www.ond.vlaanderen.be/beleid/toespraak/070122-, geraadpleegd op 22.05.2008. http://www.faronet.be/organisatie, geraadpleegd op 23.04.08 http://www.cicb.be/nl/transporten.htm, geraadpleegd op 20.05.2008 http://www.respublica.be/voltooidverledentijd.htm, geraadpleegd op 22.05.08. http://www.bevrijdingintercultureel.nl, geraadpleegd op 15.10.07. http://www.diversiteit.be, geraadpleegd op 10.01.2008. http://www.60jaar.be/nl/liberation/history/, geraadpleegd op 08.04.2008. http://www.belgium.be/eportal/application?languageParameter=nl&pageid=contentPage&docId=7501, geraadpleegd op 16.05.2008. http://www.tielt.be/nl/alg/netscape5.html, geraadpleegd op 07.04.2008. http://www.tielt.be/nl/alg/msie4.html, geraadpleegd op 11.04.2008. http://www.maczekmuseum.nl, geraadpleegd op13.05.2008. http://www.dfait-maeci.gc.ca/canada-europa/brussels/PDF/route8-nl.pdf, geraadpleegd op 24.05.08. http://www.collegeveurne.be, geraadpleegd op 10.05.2008. http://www.bailleul-natuursteen.be/, geraadpleegd op 25.04.2008. http://www.fwma.be/, geraadpleegd op 04.05.2008. http://www.IPG.Ugent.be, geraadpleegd op 03.10.2008.

3. PARLEMENTAIRE DOCUMENTEN

Parlementaire Documenten, 51, 0409/001, 06.11.2003, “Wetsvoorstel tot uitwissing van alle gevolgen voor de toekomst van veroordelingen en sancties wegens tijdens de periode van 10 mei 1940 tot 8 mei 1945 gestelde vermeende daden van incivisme en tot oprichting van een commissie belast met de schadeloosstelling van de door de naoorlogse repressie getroffen personen of hun nabestaanden voor de ten gevolge van deze veroordelingen sancties geleden financiële schade”. Vlaams Parlement, zitting 1998-1999, Beleidsbrief ingediend door Luc Martens, 21.10.1998, 1181/1.

Page 196: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

196

Vlaams Parlement, zitting 2001-2002, Beleidsbrief Monumenten, Landschappen en Archeologie: Beleidsprioriteiten 2001-2002, 06.12.2001. Vlaamse Raad, zitting 1992-1993, Ontwerp van decreet tot wijziging van de wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen, gewijzigd bij decreet van 13 juli 1972.

4. STAATSBLAD

Belgisch Staatsblad, 13.08.1988, s.p Belgisch Staatsblad 04.08.2004, s.p.

5. VERDRAGEN - WETTEKSTEN Council of Europe Treaty Series - Council of Europe Framework Convention on the Value of Cultural Heritage for Society, CETS 199, 27.X.2005.

Statute of the Council of Europe, Chapter 1 - Aim of the Council of Europe, Art. 1a op http://www.conventions.coe.int/Treaty/en/Treaties/Html/001.htm

6. BRONNEN

6.1. Archief Algemene Directie Human Resources (Defensie) ADHR, dossier 083955672, Gaston Zwaenepoel ADHR, dossier 103233103, Theophiel Pannecoucke ADHR, dossier 070142172, Adolf Cannie ADHR, dossier 062717464, Henri Lebbe ADHR, dossier 103249987, Alfred Meus 6.2. Archief Dienst Oorlogsslachtoffers Dienst Oorlogsslachtoffers, dossier Irene Bruynooghe Dienst Oorlogsslachtoffers, dossiers Jan Anton Guilini Dienst Oorlogsslachtoffers, dossiers Raoul Meertens Dienst Oorlogsslachtoffers, dossier Gerard Maron Dienst Oorlogsslachtoffers, dossiers Victor De Craemer Dienst Oorlogsslachtoffers, dossiers Jules Opsomer

Page 197: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

197

Dienst Oorlogsslachtoffers, dossiers José Dewit Dienst Oorlogsslachtoffers, dossier Gerard Devos

6.3. Archief Nationaal Gedenkteken van het Fort van Breendonk

Archief NGFB, kast 2, nr. 644, H. PAUWELS “Geen democratische attitude door kennis holocaust”, in De Standaard, 10.01.05/9. Archief NGFB, kast 2, nummer 646, “Uittreksel uit een open brief van de Voorzitter van het Gedenkteken, R. Coekelbergs”, p. 2.

6.1. Archief Universiteit Gent UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, gedenktekens Brugge, algemeen deel. UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Brugge, interview met Mark Braet (V). UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Brugge, interview met Robert Velleman (NV). UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, gedenktekens Langemark-Poelkapelle, algemeen deel. UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, L-P, interview met André Mahieu (NV). UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, L-P, interview met Gilbert Verhoustraete (V). UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, gedenktekens Tielt, algemeen deel. UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Tielt, interview met David Leon Brouckaert (V). UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Tielt, interview met Roger Gillis (NV). UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, gedenktekens Veurne, algemeen deel. UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Veurne, interview met Charles Bailleul (V). UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Veurne, interview met Wilfried Pauwels (NV). UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, gedenktekens Waregem, algemeen deel. UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Waregem, interview met Jan Callens (NV). UGENT, BDW, “interviews verzet - niet verzet”, Waregem, interview met Daniel Delmulle (V).

Page 198: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

198

6.5. N.S.B.-Archieven Archief NSB Torhout,“Mijn Oorlogsjaren”, pp. 2-3. Archief NSB Tielt, “Toespraken herdenkingen”, s.p. Archief NSB Veurne, “Toespraken herdenkingen”, s.p.

6.6. Stads - of gemeentearchieven

6.6.1. Stadsarchief Brugge Stadsarchief Brugge, Lokale almanakken en informatiegidsen - gemeenteblad, kast XVIIIb, “Stad Brugge - Gemeenteblad 1944”, Gemeenteraad 30 september 1944. Stadsarchief Brugge, Lokale almanakken en informatiegidsen - gemeenteblad, kast XVIIIb, “Stad Brugge - Gemeenteblad 1945”, Gemeenteraad 3 februari 1945. Stadsarchief Brugge, Lokale almanakken en informatiegidsen - gemeenteblad, kast XVIIIb, “Stad Brugge - Gemeenteblad 1945”, Gemeenteraad 16 juni 1945. Stadsarchief Brugge, Lokale almanakken en informatiegidsen - gemeenteblad, kast XVIIIb, “Stad Brugge - Gemeenteblad 1945”, Gemeenteraad 25 augustus 1945. Stadsarchief Brugge, Lokale almanakken en informatiegidsen - gemeenteblad, kast XVIIIb, “Stad Brugge - Gemeenteblad 1945”, Gemeenteraad 22 december 1945. Stadsarchief Brugge, Lokale almanakken en informatiegidsen - gemeenteblad, kast XVIIIb, “Stad Brugge - Gemeenteblad 1947”, Gemeenteraad 1 augustus 1947. Stadsarchief Brugge, Lokale almanakken en informatiegidsen - gemeenteblad, kast XVIIIb, “Stad Brugge - Gemeenteblad 1948”, Gemeenteraad 7 februari 1948. Stadsarchief Brugge, Lokale almanakken en informatiegidsen - gemeenteblad, kast XVIIIb, “Stad Brugge - Gemeenteblad 1949”, Gemeenteraad 19 november 1949. 6.6.2. Gemeentearchief L-P Gemeentearchief Langemark-Poelkapelle, s.l., “Verslag van de gemeenteraadszitting 09.10.1975” Gemeentearchief Langemark-Poelkapelle, s.l., “Verslag van het Schepencollege 16.10.1975” 6.6.3. Stadsarchief Tielt Stadsarchief Tielt, s.l., bundel 2915,“Oprichting van een gedenkteken voor de Tieltse gesneuvelden en de oorlogsslachtoffers ”, s.p. Stadsarchief Tielt, s.l., bundel 2916, “Verplaatsing van het gedenkteken…”, s.p. Stadsarchief Tielt, s.l., bundel 2920, “Bouw Stanislaspoort”, s.p.

Page 199: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

199

6.6.4. Stadsarchief Torhout Stadsarchief Torhout, kast 8, Notulen Schepencollege van 28.09.1942 tot 02.06.1954, “Verslag gemeenteraadszitting 25 oktober 1944”. Stadsarchief Torhout, kast 8, Notulen Schepencollege van 28.09.1942 tot 02.06.1954, “Verslag gemeenteraadszitting 31 oktober 1944”. Stadsarchief Torhout, kast 8, Notulen Schepencollege van 28.09.1942 tot 02.06.1954, “Verslag gemeenteraadszitting 16 mei 1945”. Stadsarchief Torhout, kast 8, Notulen Schepencollege van 28.09.1942 tot 02.06.1954, “Verslag gemeenteraadszitting 10 oktober 1945”. Stadsarchief Torhout, kast 8, Notulen Schepencollege van 28.09.1942 tot 02.06.1954, “Verslag gemeenteraadszitting 26 oktober 1949”. 6.6.5. Stadsarchief Veurne Stadsarchief Veurne, GR, Register der beraadslagingen, 1944-1949, “Gemeenteraadszitting 21 september 1944”. Stadsarchief Veurne, GR, Register der beraadslagingen, 1944-1949, “Gemeenteraadszitting 4 november 1944”. Stadsarchief Veurne, GR, Register der beraadslagingen, 1944-1949, “Gemeenteraadszitting 27 november 1944”. Stadsarchief Veurne, GR, Register der beraadslagingen, 1944-1949, “Gemeenteraadszitting 11 december 1944”. Stadsarchief Veurne, GR, Register der beraadslagingen, 1944-1949, “Gemeenteraadszitting 9 september 1944”.

6.6.6. Stadsarchief Waregem Stadsarchief Waregem, kast 1, Gemeenteraad 1 juli 1944 - 12 dec. 1949, Register der beraadslagingen, “Gemeenteraadszitting 30.09.1944”, p. 12 Stadsarchief Waregem, kast 1, Gemeenteraad 1 juli 1944 - 12 dec. 1949, Register der beraadslagingen, “Gemeenteraadszitting 27.10.44”, p. 12 Stadsarchief Waregem, kast 1, Gemeenteraad 1 juli 1944 - 12 dec. 1949, Register der beraadslagingen, “Gemeenteraadszitting 23.04.46”, p. 12 6.7. SOMA

SOMA, mic 139/19, “Documenten betreffende Oskar Marcel Van Impe, Emile Binet, Jan Anton Guilini,… Annklacht wegens spionage en samenwerking met ene geparachuteerde Britse agent, Stinglhamber en de eveneens geparachuteerde “Funker” Van Impe”

Page 200: “Tussen verleden, heden en toekomst: Oorlogsgedenktekens ...

200

SOMA, mic 136/6, Documenten betreffende Gerard Muyle, André Dupont, Victor de Craemer,… SOMA, MIC 136, “Documenten van het Volksgerichtshof vermeldende minstens strafmaat en misdrijf mbt 43 zaken tegen Belgen, 1941-1944”, (originelen: Bundesarchiv Berlin)