i
Faculteit Rechtsgeleerdheid
Universiteit Gent
Academiejaar 2008-2009
Rechten van vreemdelingen in België
Masterproef van de opleiding
‘Master in de rechten’
Ingediend door
Stefanie Marichal
(Studentennummer: 20043467)
(major: Nationaal en internationaal publiekrecht)
Promotor: Prof. Dr. J. VANDE LANOTTE Commissaris: Dhr. A. VAN PACHTENBEKE
i
Voorwoord
Als sluitstuk tot het behalen van een diploma rechten wordt verwacht een
Masterproef te schrijven. Aangezien er veel tijd in deze opdracht kruipt, vind ik
een verregaande interesse in het onderwerp erg belangrijk. Ik heb er dan ook
voor geopteerd een eigen onderwerp te kiezen. Meer te weten te komen over ‘De
rechten van vreemdelingen in België’ leek mij een leerrijk en boeiend proces.
Mijn Masterproef zou nooit tot stand zijn gekomen zonder de steun van een
aantal mensen. Ik maak graag van de gelegenheid gebruik om een woord van
dank te betuigen.
Professor Vande Lanotte wil ik bedanken voor de inzichten die hij mij bezorgde.
Zij vormden een belangrijke meerwaarde voor mijn werk.
Speciale dank gaat uit naar de heer Van Pachtenbeke voor de blijvende steun, de
motiveringskracht en de kostbare tijd.
Tot slot wil ik mijn ouders niet vergeten. Zij hebben mij de kans geboden om
verder te studeren en stonden steeds op de eerste rij om mij aan te moedigen.
Stefanie Marichal
ii
Inhoudstafel
VOORWOORD .......................................................................................... I
INHOUDSTAFEL ......................................................................................II
INLEIDING ............................................................................................ IX
HOOFDSTUK 1: RECHTEN EN RECHTSBESCHERMING VOOR
VREEMDELINGEN, ALGEMEEN KADER ......................................................1
Afdeling 1: Internationale akkoorden......................................................1
§1. Recht op gezinshereniging............................................................... 1
A. Richtlijn 2003/86/EG van de Raad .................................................... 1
1 Inhoud van Richtlijn 2003/86/EG .................................................. 1
1.1 Toepassingsgebied ratione personae........................................ 2
1.2 Toepassingsgebied ratione materiae ........................................ 3
1.2.1 Voorwaarden verbonden aan het recht op gezinshereniging...... 3
1.2.2 Procedurele voorwaarden..................................................... 4
2 Zijn de beoogde doelstellingen van de Richtlijn gerealiseerd?............ 5
B. De gezinshereniging in België - toepassingsgevallen ........................... 6
1 Familie van een niet-EU-onderdaan ............................................... 7
1.1 Niet-EU-onderdaan heeft een onbeperkt verblijfsrecht ............... 9
1.1.1 De echtgenoot of gelijkgestelde partner ................................. 9
1.1.2 De wettelijk geregistreerde partner ..................................... 11
1.1.3 Bloedverwanten ................................................................ 12
1.1.4 Procedure ........................................................................ 14
1.1.4.1 ..Aanvraag wordt vanuit het buitenland ingediend (art. 12bis
§2 Vw.)................................................................................. 14
1.1.4.2 .... Aanvraag wordt in België ingediend (art. 12bis § 3 en § 4
Vreemdelingenwet + art. 26 Vreemdelingenbesluit) ................... 15
1.2 Niet-EU-onderdaan heeft een beperkt verblijfsrecht................. 17
2 Familie van een Belg of EU-onderdaan (art. 40bis Vw.) .................. 17
2.1 Familie van een Belg of EU-onderdaan met uitzondering van de
EU-student .................................................................................. 18
iii
2.1.1 De echtgenoot of gelijkgestelde partner van de Belg of EU-
onderdaan................................................................................ 18
2.1.2 De wettelijk geregistreerde partner ..................................... 19
2.1.3 Bloedverwanten ................................................................ 20
2.2 Familie van een EU-student.................................................. 21
2.3 Procedure .......................................................................... 21
2.3.1 Het familielid is een EU-burger............................................ 21
2.3.2 Het familielid is geen EU-burger.......................................... 22
3 Familie van een asielzoeker ........................................................ 23
4 Familie van een land waarmee België een bilateraal akkoord heeft
gesloten......................................................................................... 24
C. Besluit: verstrenging van de Belgische regeling inzake gezinshereniging?
25
D. Gezinsvorming in België ................................................................ 26
1 Gezinsvorming door het afsluiten van een huwelijk in België........... 26
2 Gezinsvorming door het afsluiten van een samenlevingscontract..... 27
§2. Mensenrechten ontstaan in het kader van het Europees Verdrag voor de
Rechten van de Mens en haar bijhorende protocollen................................. 28
A. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens ........................ 28
1 Artikel 1 EVRM.......................................................................... 28
2 Artikel 3 EVRM.......................................................................... 28
3 Artikel 6 EVRM.......................................................................... 30
4 Artikel 8 EVRM.......................................................................... 33
5 Artikel 13 EVRM ........................................................................ 34
6 Artikel 16 EVRM ........................................................................ 35
B. Protocollen .................................................................................. 36
1 Artikel 4 Vierde protocol bij het EVRM.......................................... 36
Afdeling 2: Belgische Grondwet.............................................................38
§1. Afwezigheid van politieke rechten vs. aanwezigheid burgerlijke rechten
38
§2. Toetsing aan het gelijkheidsbeginsel en non-discriminatiebeginsel...... 39
iv
Afdeling 3: Specifieke wetten die aan vreemdelingen rechten toekennen:
art. 57§2 van de OCMW-wet:.................................................................41
§1. Periode 1976 – 1984 .................................................................... 41
§2. Periode 1984 – 1992 .................................................................... 42
§3. Periode 1992 – 1996 .................................................................... 43
A. Definitief bevel............................................................................. 44
B. Strikt noodzakelijke dienstverlening om het verlaten van het
grondgebied mogelijk te maken ........................................................... 44
C. Dringende medische hulp .............................................................. 45
§4. Periode 1996 – … ......................................................................... 46
A. In afwijking van de andere bepalingen van deze wet ........................ 47
B. Drie categorieën vreemdelingen ..................................................... 47
C. Dringende medische hulp .............................................................. 48
D. Uitvoerbaar bevel......................................................................... 50
Afdeling 4: Rechtsbescherming voor vreemdelingen.............................51
§1. De adviesorganen voor vreemdelingen............................................ 51
A. De Raad van Advies voor Vreemdelingen......................................... 51
B. De Commissie van Advies voor Vreemdelingen ................................ 51
§2. Rechtspleging bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen .............. 52
A. Quid De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen................................ 52
B. Rechtsmacht, bevoegdheid en procedure bij de Raad voor
Vreemdelingenbetwistingen ................................................................. 53
1 Rechtsmacht van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen ........... 53
2 Beroep tegen beslissingen van het Commissariaat-generaal voor de
vluchtelingen en de staatslozen (CGVS)in een asielprocedure ............... 53
2.1 Bevoegdheid in volle rechtsmacht ......................................... 53
2.2 Procedure .......................................................................... 56
2.2.1 Gewone procedure ............................................................ 56
2.2.2 Versnelde procedure.......................................................... 57
3 Beroep tegen beslissingen in het kader van de Vreemdelingenwet in
een niet-asielprocedure.................................................................... 58
3.1 Annulatiebevoegdheid.......................................................... 58
3.2 Procedure .......................................................................... 60
3.2.1 Gewone annulatieprocedure ............................................... 60
v
3.2.2 Gewone kortgedingprocedure: annulatie + schorsing............. 61
3.2.3 Vordering tot schorsing wegens uiterst dringende
noodzakelijkheid ....................................................................... 61
C. Rechtmacht van de Raad van State inzake het vreemdelingenrecht .... 63
1 Beroepen tot nietigverklaring en schorsing van aanhangige individuele
beslissingen.................................................................................... 63
2 Beroepen tot nietigverklaring van reglementaire handelingen ......... 64
3 De Raad van State als cassatierechter ......................................... 64
§3. Rechtsmiddelen ter beschikking van de vreemdeling tegen beslissingen
van de overheid .................................................................................... 66
A. Kennisgeving van de administratieve beslissingen en rechtsmiddelen . 66
B. Dringend beroep bij de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en
de staatlozen ..................................................................................... 67
C. Verzoek tot herziening .................................................................. 67
D. Verzoeken tot opheffing van bepaalde veiligheidsmaatregelen ........... 68
E. Beroep tot nietigverklaring ............................................................ 68
F. Beroep bij de rechterlijke macht..................................................... 68
HOOFDSTUK 2: BIJZONDERE CATEGORIEËN VREEMDELINGEN..............70
Afdeling 1: Vreemdelingen binnen de Europese Unie ............................70
§1. Vrij verkeer van personen in de EU( Richtlijn 2004/38/EG)................ 70
§2. Verblijfsrecht ............................................................................... 71
Afdeling 2: Apatriden ............................................................................73
§1. Het Staatlozenverdrag .................................................................. 73
§2. Definitie van het begrip ‘apatride’ of ‘staatloze’ ................................ 74
§3. Oorzaken van apatridie ................................................................. 74
§4. Erkenning van het statuut van staatloze.......................................... 75
A. Afwezigheid van een procedure in de Belgische wetgeving................. 75
B. Soevereiniteit van de rechter......................................................... 76
§5. Afwezigheid van een automatische koppeling aan het verblijfsrecht.... 77
Afdeling 3: Studenten............................................................................79
§1. EU-student .................................................................................. 79
A. Voorwaarden ............................................................................... 79
vi
1 EU-burgerschap ........................................................................ 79
2 Regelmatige inschrijving ............................................................ 80
3 Door de staat erkende, georganiseerde of gesubsidieerde instelling. 80
4 Studie als voorbereiding op een beroep........................................ 80
5 Studie als hoofdbezigheid........................................................... 80
6 Ziekteverzekering ..................................................................... 80
7 Voldoende bestaansmiddelen...................................................... 81
B. Procedure.................................................................................... 81
C. Verblijfsrecht ............................................................................... 82
§2. Niet-EU-student ........................................................................... 83
A. Voorwaarden ............................................................................... 83
1 Hoger onderwijs........................................................................ 83
2 Volledig leerplan ....................................................................... 83
3 Regelmatig ingeschreven student................................................ 83
4 Door de staat erkende, georganiseerde of gesubsidieerde instelling. 84
B. Procedure.................................................................................... 84
1 Aanvraag in het buitenland......................................................... 84
2 Aanvraag in België .................................................................... 85
C. Verblijfsrecht ............................................................................... 85
Afdeling 4: Vluchtelingen ......................................................................86
§1. Het Vluchtelingenverdrag .............................................................. 86
§2. Definitie van het begrip ‘vluchteling’ ............................................... 86
§3. Bespreking van de verschillende aspecten van de definitie ................ 87
A. Zich buiten het land van nationaliteit bevinden ................................ 87
B. De vluchteling heeft een gegronde vrees voor vervolging .................. 88
1 “Vrees” .................................................................................... 88
2 ’Gegronde’ vrees....................................................................... 89
3 Gegronde vrees op ‘vervolging’ ................................................... 90
C. De vluchteling behoort tot een bepaalde sociale groep, heeft een
bepaalde politieke overtuiging of vervolging omwille van ras, religie of
nationaliteit ....................................................................................... 91
1 Een bepaalde sociale groep ........................................................ 91
2 Politieke overtuiging .................................................................. 92
3 Ras ......................................................................................... 92
vii
4 Godsdienst ............................................................................... 92
5 Nationaliteit.............................................................................. 92
D. Geen bescherming van het land van herkomst mogelijk .................... 92
§4. De erkenningsprocedure volgens nationaal recht.............................. 93
A. Erkenning als vluchteling............................................................... 94
B. Toekenning van een subsidiair beschermingsstatuut ......................... 94
C. Beslissing.................................................................................... 96
§5. Beroep bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen bij negatieve
beslissing in de asielprocedure ................................................................ 96
§6. Cassatieberoep bij de Raad van State bij negatieve beslissing door de
Raad voor Vreemdelingenbetwistingen..................................................... 97
§7. Rechten van de kandidaat-vluchteling, de vluchteling en de personen
met een subsidiair beschermingsstatuut................................................... 98
A. Gezinshereniging.......................................................................... 98
B. De Belgische nationaliteit .............................................................. 98
C. Rechten voortvloeiend uit het Vluchtelingenverdrag zelf .................... 99
D. Arbeid......................................................................................... 99
Afdeling 5: Minderjarige vreemdelingen..............................................101
§1. Algemeen...................................................................................101
A. Recht op onderwijs......................................................................101
B. Maatschappelijke dienstverlening ..................................................102
§2. De begeleide minderjarige vreemdeling (BMV)................................103
§3. De niet-begeleide minderjarige vreemdeling (NBMV) .......................103
A. Personeel toepassingsgebied ........................................................103
B. Rechten van de niet-begeleide minderjarige vreemdeling .................104
C. Verblijfsrecht ..............................................................................105
HOOFDSTUK 3: REGULARISATIE..........................................................107
Afdeling 1: Begrip / Situering .............................................................107
Afdeling 2: Evolutie in de Regularisatieprocedure ...............................107
§1. Regularisatie vóór de Regularisatiewet van 22 december 1999 .........107
§2. De Regularisatiewet van 22 december 1999 ...................................109
§3. Regularisatie geregeld na de Regularisatiewet.................................113
viii
A. De rondzendbrief van 19 februari 2003 ..........................................113
B. Richtlijnen van 20 december 2004.................................................113
C. Wet van 15 september 2006.........................................................114
1 Artikel 9bis Vreemdelingenwet: de algemene regularisatie ............114
1.1 Voorleggen van ‘buitengewone omstandigheden’....................115
1.2 Over een identiteitsdocument beschikken..............................115
1.3 Gegrondheid van de aanvraag .............................................116
1.3.1 Onredelijk lange asielprocedure .........................................116
1.3.2 Onmogelijkheid om naar land van herkomst terug te keren ...118
1.3.3 Bijzondere banden met België............................................119
2 Artikel 9ter Vreemdelingenwet...................................................120
D. Instructies van 26 maart 2009......................................................121
Afdeling 3: Rechtsmiddelen.................................................................123
Afdeling 4: Geen gevolgen voor de verblijfsstatus...............................123
SLOTWOORD .......................................................................................124
BIBLIOGRAFIE: ...................................................................................128
WETGEVING ........................................................................................128
RECHTSPRAAK .....................................................................................131
RECHTSLEER .......................................................................................133
ix
Inleiding
‘Rechten van vreemdelingen in België’ is een ruim onderzoeksgebied. Het
vreemdelingenrecht vindt immers aansluiting bij allerhande rechtstakken. Het is
dan ook belangrijk om een meer genuanceerd beeld te krijgen. De bedoeling van
dit werk is niet enkel aan juristen inzicht te verschaffen in het
vreemdelingencontentieux, maar ook een leidraad te vormen voor de
vreemdelingen die naar België komen.
Krantenkoppen als ‘Wanhopige asielzoeker verschanst zich in torenkraan’, en
‘400 betogers in Brussel voor regularisatie sans papiers’ leggen vaak te weinig
nadruk op de verschillende rechtsposities van de vreemdeling. Daardoor is men
geneigd vreemdelingen over dezelfde kam te scheren. Ik wil er met dit werk dan
ook op wijzen dat niet elke vreemdeling dezelfde is en zij dan ook niet als één
groep moeten worden behandeld.
In deze Masterproef zal ik dan ook uitgaan van hun rechtspositie. Onder de
vreemdelingen hebben we enerzijds een aantal bijzondere categorieën
vreemdelingen. Het is net door deze bijzondere status dat aan hen meer rechten
worden toegekend of minder voorwaarden worden opgelegd. Aan de andere kant
hebben we de rechten van de ‘gewone’ vreemdeling. Aan hen komt een
basispakket van rechten toe. Tot slot is er een plaats weggelegd voor diegenen
die uit de boot vallen in voorgaande indeling. Vreemdelingen kunnen alsnog
rechten in België krijgen wanneer zij voldoen aan de regularisatievoorwaarden.
In een eerste hoofdstuk gaat mijn aandacht uit naar de rechten van de ‘gewone’
vreemdelingen die naar België komen. Er wordt een algemeen kader geschetst
van rechten en rechtsbescherming. Deze categorie wordt eerst behandeld omdat
de rechten en rechtsbescherming in de meeste gevallen ook van toepassing zijn
op de andere soorten vreemdelingen.
De rechten van de vreemdelingen vallen uiteen in drie niveaus. Op het hoogste
niveau worden rechten toegekend door internationale akkoorden. De
belangrijkste zijn enerzijds de Richtlijn 2003/86/EG, die het recht op
x
gezinshereniging stipuleert en anderzijds het mensenrechtencontentieux, tot
uiting gebracht in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
De Belgische grondwet vormt het volgende niveau. Daarbij wordt gekeken welke
grondrechten ook toekomen aan de vreemdeling en of er terzake geen schending
is van het gelijkheids – en non-discriminatiebeginsel.
Tot slot wordt gekeken naar meer specifieke wetgeving. De aandacht gaat daar
uit naar artikel 57§2 OCMW-wet. Het recht op maatschappelijke dienstverlening
kent ook haar uitwerking bij de vreemdelingen.
Het toekennen van rechten heeft maar enige betekenis wanneer die rechten ook
worden beschermd door een rechtsprekende instantie. De oprichting van de Raad
voor Vreemdelingenbetwistingen heeft een nieuwe wind doen waaien in de
rechtsbescherming ten aanzien van vreemdelingen. Zij nam grotendeels de
bevoegdheid van de Raad van state in dit leerstuk over. Toch wordt er nog kort
stilgestaan bij de resterende bevoegdheden van de Raad van State in het
vreemdelingenrecht.
Om het algemeen kader af te sluiten worden de rechtsmiddelen die de
vreemdelingen kunnen inroepen tegen beslissingen van de overheid besproken.
Zodoende komen we bij het tweede hoofdstuk. Hierin worden de bijzondere
categorieën vreemdelingen besproken. Deze bevoorrechte vreemdelingen hebben
een betere uitgangspositie in vergelijking met de ‘gewone’ vreemdelingen. Onder
deze categorie vallen de vreemdelingen binnen de Europese Unie, de apatriden
of staatlozen, de studenten, de vluchtelingen en tot slot de minderjarige
vreemdelingen.
De bijzondere positie van de vreemdeling in de Europese Unie is te wijten aan de
Richtlijn betreffende het vrij verkeer van personen.
Vervolgens zijn de apatriden aan de beurt. Er wordt een definiëring gegeven van
het begrip en er wordt nagegaan welke rechten gekoppeld zijn aan de erkenning
van staatloze.
Onderwijs in België is van de beste kwaliteit. Het is dan ook logisch dat steeds
meer buitenlanders naar België komen om hier te studeren. Een groot
onderscheid moet daar echter wel gemaakt worden tussen studenten uit de EU
en deze daarbuiten. Afhankelijk van de groep waartoe de vreemdeling behoort,
worden de toepassingsvoorwaarden besproken.
xi
Zo komen we aan bij het zwaartepunt van dit hoofdstuk. De rechtspositie van de
vluchteling. Het is belangrijk om te weten wie als vluchteling wordt erkend en
welke bescherming daaraan vastgeknoopt wordt. Asielzoekers zijn een kwetsbare
groep mensen en er moet dan ook de nodige aandacht aan hen besteed worden.
Om te eindigen zal ik de minderjarige vreemdeling bespreken. In concreto gaat
het hier over de minderjarige die zonder begeleiding naar België komt. Omdat in
België een leerplicht bestaat tot de leeftijd van 18 jaar, wordt hier het recht op
onderwijs besproken.
In het derde hoofdstuk komt zoals gezegd de regularisatie aan bod. Deze
gunstprocedure kent in de loop der jaren een verschillende uitwerking. De
procedure wordt in principe ingeschreven in de Vreemdelingenwet, doch kwam er
in 1999 een Regularisatiewet, die een grootschalige regularisatie bewerkstelligde.
Vandaag is de regularisatie nog altijd een hot item. Minister Turtelboom heeft op
26 maart 2009 instructies gegeven om een tijdelijke regularisatie open te stellen
voor gezinnen met schoolgaande kinderen.
Ik zal eindigen met een kort besluit die de behandelde materie in een notedop
samenvat.
1
HOOFDSTUK 1: Rechten en rechtsbescherming voor
vreemdelingen, algemeen kader
Afdeling 1: Internationale akkoorden
§1. Recht op gezinshereniging
A. Richtlijn 2003/86/EG van de Raad1
Op het vlak van het vreemdelingenrecht is er een bijzondere plaats weggelegd
voor het recht op gezinshereniging. Op Europees vlak wordt dit leerstuk
opgenomen in Richtlijn 2003/86 van de Raad van 22 september 2003. Deze
Richtlijn kwam er echter niet zonder slag of stoot. Tijdens de Europese Top van
Tampere in Finland werden reeds afspraken gemaakt om een regelgeving uit te
werken, die in een harmonisering van het recht op gezinshereniging zou
voorzien. Deze regelgeving is er uiteindelijk pas in 2003 gekomen en van de
beoogde harmonisatie is vooralsnog geen sprake.2
1 Inhoud van Richtlijn 2003/86/EG
Art.1 bepaalt het voorwerp van de Richtlijn, namelijk, “(…)het bepalen van de
voorwaarden voor de uitoefening van het recht op gezinshereniging door
onderdanen van derde landen die wettig op het grondgebied van de lidstaten
verblijven.”3
Er wordt voorzien in een fundamenteel recht op gezinshereniging voor
derdelanders. Aan dit recht zijn twee voorwaarden verbonden.
Eerst en vooral moet de derdelander over een verblijfsvergunning beschikken
van minimum één jaar. Daarenboven moet de vreemdeling de verwachting
kunnen hebben dat aan hem een permanent verblijfsrecht wordt toegekend.4
Deze laatste voorwaarde is heel moeilijk in te vullen. Wanneer is de verwachting
1 Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging, BS 3 oktober 2003. 2 M.-C. FOBLETS, D. VANHEULE, J. ROGGEN, “ Naar een Europees asiel –en migratierecht: over enkele recente ontwikkelingen en hun (te verwachten) implementatie in het Belgische vreemdelingenrecht” in M.-C. FOBLETS, J. MEEUSEN, D. VANHEULE, Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2006, (33) 69-70. 3 Art. 1 Richtlijn 2003/86/EG. 4 Art. 3 lid 1 Richtlijn 2003/86/EG.
2
voldoende om in aanmerking te komen voor gezinshereniging?5 De voorwaarden
zorgen er in ieder geval al voor dat onderdanen van derdelanden met een
tijdelijk verblijfsrecht uit het toepassingsgebied worden gesloten, evenals
diegene aan wie duidelijk geen permanent verblijfsrecht zal worden toegekend.
Een uitdrukkelijke uitsluiting is opgenomen in art. 3 lid 2 van de Richtlijn. Het
betreft met name de gezinsherenigers die in een lidstaat verblijven in het kader
van een tijdelijke of subsidiaire bescherming. Ook Belgen en andere
EU-onderdanen vallen buiten het toepassingsgebied.67 De gezinshereniging van
deze laatsten komen verder in dit hoofdstuk aan bod.8
Mijn inziens moet de Raad nader bepalen wat hij verstaat onder ‘de verwachting
hebben dat een permanent verblijfsrecht wordt toegekend’. De Raad moet
duidelijke criteria opstellen, zodat het duidelijk is wanneer men voldoet aan de
voorwaarde van ‘verwachting op permanent verblijfsrecht’. Volgens mij is het
van belang dat de Europese regelgever hier het voortouw neemt en de invulling
van de bepaling niet overlaat aan de lidstaten zelf. Een te grote discretionaire
bevoegdheid voor de lidstaten, leidt immers tot nog meer diversiteit in de
regelgeving.
1.1 Toepassingsgebied ratione personae
Gezinsleden die voor gezinshereniging in aanmerking komen zijn enerzijds de
echtgeno(o)t(e) van de gezinshereniger en anderzijds de minderjarige kinderen,
zowel van de gezinhereniger als van de echtgeno(o)t(e). De minderjarige
kinderen moeten echter wel ongehuwd zijn. Ook geadopteerde kinderen komen
in aanmerking.9
De Richtlijn houdt effectieve verplichtingen in voor de lidstaten ten aanzien van
deze familieleden behorend tot het kerngezin. Voor het overige wordt veel
beleidsvrijheid gelaten aan de aangesloten lidstaten zelf.10
5 P. BOELES, “De aanval op de gezinshereniging en de rol van het internationale recht” Migrantenrecht 2005, nr. 4, 122 ev. 6 Art. 2, derde lid Richtlijn 2003/86/EG. 7 M.-C. FOBLETS, D. VANHEULE, J. ROGGEN, “ Naar een Europees asiel –en migratierecht: over enkele recente ontwikkelingen en hun (te verwachten) implementatie in het Belgische vreemdelingenrecht” in M.-C. FOBLETS, J. MEEUSEN, D. VANHEULE, Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2006, (33) 71-72. 8 Zie B. De gezinshereniging in België – toepassingsgevallen. 9 Art. 4 Richtlijn 2003/86/EG. 10 M.-C. FOBLETS, D. VANHEULE, J. ROGGEN, “ Naar een Europees asiel –en migratierecht: over enkele recente ontwikkelingen en hun (te verwachten) implementatie in het Belgische vreemdelingenrecht” in M.-C.
3
Wanneer lidstaten daarvoor kiezen kunnen zij het personeel toepassingsgebied
ook uitbreiden tot andere gezinsleden. Een uitbreiding is enerzijds voorzien voor
de ouders en meerderjarige kinderen en anderzijds voor de ongehuwde partner.
Ouders van de gezinshereniger zelf of van diens echtgen(o)t(e) kunnen herenigd
worden met hun zoon of dochter wanneer blijkt dat er in het land van herkomst
geen nodige gezinssteun is voorzien.11
Een meerderjarig kind kan normaal gezien niet in aanmerking komen voor
hereniging tenzij vaststaat dat hij niet in staat is om in zijn levensonderhoud te
voorzien omwille van gezondheidsredenen.12
De lidstaten hebben tot slot de mogelijkheid om ongehuwde partners te
herenigen op voorwaarde dat zij een duurzame relatie kunnen aantonen of bij
een geregistreerd partnerschap.13
Zoals gesteld zijn deze gevallen enkel van toepassing wanneer de nationale
overheden daarin voorzien.14
1.2 Toepassingsgebied ratione materiae
1.2.1 Voorwaarden verbonden aan het recht op gezinshereniging
Lidstaten kunnen gezinshereniging doen afhangen van een aantal materiële
voorwaarden. In de Richtlijn 2003/86/EG worden deze voorwaarden behandeld in
art. 7.
Beschikken over een normale huisvesting is één van deze voorwaarden.
Hieronder wordt verstaan een huisvesting waar een vergelijkbaar gezin in
dezelfde regio zou over beschikken en met inachtneming van de nodige normen
inzake veiligheid en hygiëne. De gezinshereniger moet ook over een
ziekteverzekering beschikken die zowel de ziektekosten van zichzelf als
diegene die zich komt vervoegen, dekken.
FOBLETS, J. MEEUSEN, D. VANHEULE, Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2006, (33) 72-73. 11 Art. 4 tweede lid a Richtlijn 2003/86/EG. 12 Art 4 tweede lid b Richtlijn 2003/86/EG. 13 Art 4 derde lid Richtlijn 2003/86/EG. 14 M.-C. FOBLETS, D. VANHEULE, J. ROGGEN, “ Naar een Europees asiel –en migratierecht: over enkele recente ontwikkelingen en hun (te verwachten) implementatie in het Belgische vreemdelingenrecht” in M.-C. FOBLETS, J. MEEUSEN, D. VANHEULE, Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2006, (33) 74-75.
4
Tot slot moet de gezinshereniger over voldoende inkomen beschikken om het
gezinslid dat zich komt herenigen te onderhouden zonder dat het stelsel van de
sociale bijstand wordt belast.
Naast deze materiële voorwaarden kan de lidstaat ook voorwaarden vaststellen
met betrekking tot integratie 15 en het tijdstip van de aanvraag.16
Ook al is er een grote discretionaire ruimte voor de lidstaten, toch worden in de
Richtlijn een aantal verplichtingen opgenomen die niet conditioneel kunnen
worden gemaakt. Dit is bijvoorbeeld het geval met betrekking tot de
gezinshereniging van vluchtelingen. Er zijn minder restrictieve voorwaarden en
de bewijslast ligt een stuk lager. Er wordt in de Richtlijn gesteld dat deze
categorie vreemdelingen niet moet voldoen aan de bovengenoemde materiële
voorwaarden. Het is dan ook aangewezen om de Richtlijn goed na te lezen om te
zien of een bepaalde persoon niet aan extra voorwaarden moet voldoen.
1.2.2 Procedurele voorwaarden
Ook op procedureel vlak hebben lidstaten een aantal formele verplichtingen. De
ene groep voorwaarden heeft te maken met de bekendmaking van het uitsluitsel
over de aanvraag, de andere voorwaarden over het autonome verblijfsrecht.
De lidstaten moeten de verzoekers schriftelijk uitsluitsel geven over hun
aanvraag met betrekking tot de gezinshereniging ten laatste negen maanden na
indiening van de aanvraag.
Wordt zijn verzoek ingewilligd dan krijgt de vreemdeling, die toegelaten wordt op
het grondgebied, een verlengbare verblijfsvergunning met een minimumduur van
één jaar.17 Het resultaat van de gezinshereniging is dat aan de vreemdeling een
aantal rechten wordt toegekend die de gezinshereniger ook heeft. Voorbeelden
zijn onder andere de toegang tot het onderwijs en het recht op arbeid.18
Wanneer de aanvraag daarentegen geweigerd wordt, beschikken de
vreemdelingen over een mogelijkheid om een beroep in te stellen. Deze
mogelijkheid is ook voor handen in geval van niet-verlenging van een
verblijfstitel of in geval van een verwijderingsmaatregel.19 In een aantal duidelijk
15 Art. 7, tweede lid Richtlijn 2003/86/EG. 16 Art. 8 Richtlijn 2003/86/EG. 17 Art. 13, tweede lid Richtlijn 2003/86/EG. 18 Art 14 eerste lid Richtlijn 2003/86/EG. 19 Art. 18 Richtlijn 2003/86/EG.
5
in de Richtlijn omschreven gevallen kunnen de lidstaten de aanvraag weigeren,
een verblijfsvergunning intrekken of niet verlengen.20 Dit is voornamelijk
wanneer er gevaar bestaat voor de openbare orde en veiligheid, de
volksgezondheid of wanneer de vreemdelingen niet langer voldoen aan de
voorwaarden in de Richtlijn gesteld.
Zoals gesteld hebben de andere procedurele voorwaarden betrekking op de
toekenning van een autonome verblijfsvergunning. Na een periode van vijf jaar
hebben de echtgeno(o)t(e) en de inmiddels meerderjarig geworden kinderen
recht op een autonome verblijfsvergunning. De band met de gezinshereniger
wordt dan als het ware doorgeknipt.21 Vanaf dat ogenblik worden zij beschouwd
als een individu. Voor de overige familieleden staat het de overheid van de
lidstaat vrij om al dan niet een autonoom verblijfsrecht toe te kennen.22 Er rust
op de lidstaten de verplichting om ook in de mogelijkheid te voorzien om in
buitengewone omstandigheden een autonoom verblijfsrecht toe te kennen.
Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een echtscheiding of situaties van
huishoudelijk geweld.
2 Zijn de beoogde doelstellingen van de Richtlijn gerealiseerd?
Richtlijn 2003/86/EG laat veel beleidsruimte aan de lidstaten. Zij bepalen zelf
welke inhoud zij willen geven aan het gezinsherenigingsrecht. De keerzijde van
de medaille is echter dat er mogelijk weinig impact zal zijn van de Richtlijn in de
lidstaten en dat deze enkel wordt afgeschilderd als een amalgaam van
minimumregels en kan-bepalingen.23 Het probleem zit in het feit dat de echte
verplichtingen voor de staten tot een minimum werden herleid. Er is een te grote
flexibiliteit gegeven aan de lidstaten om de nadere regels zelf in te vullen. Dit
leidt uiteraard tot rechtsonzekerheid. Zal de beleidsvrijheid geen voedingsbodem
zijn om de gezinshereniging door derdelanders nog meer te bemoeilijken, door
de toepassing van restrictieve nationale wetgeving? Hieronder zal ik nagaan op
welke manier België daarop een antwoord heeft geformuleerd bij de
implemenatie van de Richtlijn in de Belgische rechtsorde. Het is alvast duidelijk
dat er nog geen sprake is van harmonisatie in de regelgeving.
20 Art. 6 en Art. 16 Richtlijn 2003/86/EG. 21 Art 15, eerste lid Richtlijn 2003/86/EG. 22 Art.15, tweede lid Richtlijn 2003/86/EG. 23 E. SCHEERS, “Europese Richtijn gezinshereniging nederlandse gezinsherenigingsbeleid” Migrantenrecht 2004, nr. 8, 292.
6
B. De gezinshereniging in België - toepassingsgevallen
De invloed van de Europese regelgeving in het leerstuk van de gezinshereniging
is groot. De Belgische wetgever is immers begonnen met de omzetting van de
Richtlijnen inzake het recht op gezinshereniging24, inzake het vrij verkeer en
verblijf voor burgers van de Unie en hun familieleden25 en de Richtlijn met
betrekking tot de langdurig ingezetenen.26 Naast deze Europese regelgeving
heeft de wetgever ook enkele eigen Belgische accenten gelegd. Net zoals de
Europese Richtlijn beoogde de Belgische wetgever een harmonisatie van de
regelgeving inzake gezinshereniging. Ook dit keer is dit geheel niet gelukt want
er zijn nog te grote verschillen in de procedures afhankelijk van de nationaliteit
van de gezinshereniger.27
Gezinshereniging in de enge betekenis van het woord betekent dat reeds
bestaande families terug bij elkaar worden gebracht. In Belgische context gezien,
komt het er op neer dat familieleden van Belgen en van vreemdelingen met een
verblijfsrecht in België ook een verblijfsrecht in België kunnen bekomen in een
aantal bij wet bepaalde gevallen. Daartegenover staat de gezinsvorming die in
een volgend onderdeel nader wordt behandeld.28 De regelgeving hangt af van de
nationaliteit van de persoon in België.29
Hieronder worden de verschillende toepassingsgevallen behandeld. We
onderzoeken eerst de regels voor de hereniging van familie met een niet-EU-
onderdaan aangezien de regels grotendeels afgeleid zijn van de Richtlijn
2003/86/EG, die enkel van toepassing is op derdelanders. De Belgische
regelgeving voor Belgen en EU-onderdanen wordt daarna bekeken. We besluiten
met de bespreking van de gezinshereniging met asielzoekers en deze met familie
van een land waarmee België een bilateraal akkoord heeft gesloten.
24 Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging, BS 3 oktober 2003. 25 Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG, BS 30 april 2004. 26 Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, BS 23 januari 2004. 27 L. WALLEYN, “ Gezinshereniging na de grote hervorming”, T.Vreemd. 2008, nr. 4, (247) 247. 28 Zie: D. Gezinsvorming in België. 29 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 15 april 2009).
7
1 Familie van een niet-EU-onderdaan
Een eerste vorm van gezinshereniging wordt gestipuleerd in art. 10 en art. 10bis
van de Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied,
het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna:
Vreemdelingenwet). Het betreft de hereniging met een niet-EU-onderdaan. De
regels zelf zijn afhankelijk van het verblijfsrecht van de niet-EU-onderdaan.30
Betreffende de gezinshereniging met derdelanders werd door de wetgever een
reeks van wettelijke voorwaarden ingevoerd opdat gezinshereniging mogelijk zou
zijn. Deze voorwaarden zijn op alle onderstaande categorieën van derdelanders
van toepassing; doch zijn er een aantal specifieke elementen die zullen worden
toegelicht bij de uiteenzetting van die categorie zelf.
Opgemerkt dient te worden dat de voorwaarden zowel van toepassing moeten
zijn bij de aanvraag, als tijdens de hele periode gedurende dewelke een tijdelijk
verblijf kan ingetrokken worden.
Een eerste wettelijke voorwaarde is het bewijs van huisvesting. Diegene die
het recht tot gezinshereniging opent moet over voldoende huisvesting
beschikken om de gehele familie onder te brengen. Maar wat wordt verstaan
onder huisvesting? Er is sprake van voldoende huisvesting wanneer het “voldoet
aan de elementaire veiligheids-, gezondheids-, en woonkwaliteitvereisten die in
het betrokken gewest gelden.”31 Omdat deze definiëring erg streng is, wordt door
de Dienst Vreemdelingenzaken soepeler omgegaan met het begrip ‘voldoende
huisvesting’. Uit de praktijk blijkt dat Belgen en Unieburgers dit bewijs niet
hoeven te leveren.32
Een tweede wettelijke voorwaarde is de ziekteverzekering. Wanneer de
vreemdeling zich wil voegen bij de niet-EU-onderdaan, dan moet deze laatste
over een ziektekostenverzekering beschikken die zowel de risico’s voor zichzelf
als voor zijn familieleden dekt.33
30 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 15 april 2009) 31 Art. 9 KB 27 april 2007 tot wijziging van het Koninklijk Besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, BS 21 mei 2007. 32 L. WALLEYN, “ Gezinshereniging na de grote hervorming”, T.Vreemd. 2008, nr. 4, (247) 254. 33 L. WALLEYN, “ Gezinshereniging na de grote hervorming”, T.Vreemd. 2008, nr. 4, (247) 254-255.
8
Vervolgens is er de voorwaarde van het beschikken over voldoende
bestaansmiddelen. Aangezien de invulling van deze voorwaarde afhankelijk is
van welke persoon naar ons land komt, verwijs ik naar hieronder.34
Bij de vierde voorwaarde zijn er toch wel wat mogelijke bedenkingen. Álle
kandidaten voor gezinshereniging met derdelanders moeten immers het bewijs
leveren dat zij niet lijden aan een besmettelijke ziekte zoals opgenomen in
bijlage bij de Vreemdelingenwet. Kan het eigenlijk wel dat om zo’n redenen zieke
kinderen niet naar hun ouders kunnen worden gebracht? Is het sowieso niet
discriminerend dat enkel ‘gezonde’ mensen naar België mogen komen en dat we
iemand met een besmettelijke ziekte liever kwijt dan rijk zijn? Er zijn voldoende
argumenten te vinden om te stellen dat er tegenstrijdigheden zijn met het EVRM,
inbreuken op het gelijkheidsbeginsel of zelfs ten aanzien van het
Kinderrechtenverdrag. Toch werd de voorwaarde tot dusver niet voor het
Grondwettelijk Hof gebracht en werd er dus nog geen schending vastgesteld.35 Ik
vind het heel vreemd dat er hierover nog geen schendingen werden aangevoerd
bij het Grondwettelijk Hof. Het Hof heeft al in minder voor de hand liggende
zaken een schending van het gelijkheidsbeginsel en het non-
discriminatiebeginsel uitgesproken. Volgens mij is het duidelijk dat het hier niet
gaat om een toegelaten beperking om redenen van algemeen belang. De
gezondheidstoestand van een persoon als toepassingsvoorwaarde lijkt mij hier
ongeoorloofd.
Een laatste voorwaarde is een wachttermijn van twee jaar. Deze
wachttermijn kwam er in plaats van het verbod op gezinshereniging in cascade
dat sinds 1984 gold. Dit betekende dat personen sinds 1984 niet gerechtigd
waren om familieleden of een partner te laten overkomen wanneer zij zelf hun
verblijfsrecht hebben bekomen op grond van het gezinsherenigingsrecht. Door de
invoering van een wachttermijn van twee jaar wordt het cascadeverbod met
andere woorden in de tijd beperkt.36
34 L. WALLEYN, “ Gezinshereniging na de grote hervorming”, T.Vreemd. 2008, nr. 4, (247) 255-256. 35 L. WALLEYN, “ Gezinshereniging na de grote hervorming”, T.Vreemd. 2008, nr. 4, (247) 256. 36 L. WALLEYN, “ Gezinshereniging na de grote hervorming”, T.Vreemd. 2008, nr. 4, (247) 256.
9
1.1 Niet-EU-onderdaan heeft een onbeperkt verblijfsrecht
De Wet van 15 september 2006 tot wijzing van de Vreemdelingenwet37 kent
enkel aan een niet-EU-onderdaan met een onbeperkt verblijfsrecht, een recht op
gezinshereniging zonder machtiging toe. Het is met andere woorden van belang
dat de vreemdeling een verblijf van onbeperkte duur werd toegekend opdat hij
van rechtswege aanspraak zou kunnen maken op gezinshereniging.38
1.1.1 De echtgenoot of gelijkgestelde partner
België kende al sinds de invoering van de Wet van 15 december 1980 het recht
toe aan de niet-EU-onderdanen met onbeperkt verblijfsrecht, om zich te laten
herenigen door hun echtgeno(o)t(e) en dit ongeacht het tijdstip dat de
verbintenis tussen de echtgenoten is ontstaan. Op Europees niveau werd dit
recht voor derdelanders vastgelegd in 2003.39 Toch werd dit recht al erkend,
evenals voor EU-onderdanen, in de Verordening 1612/68/EEG40, de Richtlijn
64/221/EG41 en opnieuw bevestigd in Richtlijn 2004/38/EG42. Dit recht ontstaat
ongeacht de plaats en het tijdstip dat het huwelijk werd afgesloten. Dit werd in
het arrest Metock43 van het Hof van Justitie op 25 juli 2008 bevestigd. In het
arrest werd de Richtlijn 2004/38 als zodanig uitgelegd dat een persoon die – in
casu was sprake van een EU- burger - komt vervoegen, rechten kan ontlenen
aan de bepalingen uit de Richtlijn. Deze rechten worden verkregen ongeacht
waar of wanneer het huwelijk is voltrokken. In de Belgische rechtsorde bleven de
regels uiteraard behouden, maar werden de voorwaarden wel strenger.
Met betrekking tot geregistreerde partnerschappen uit Denemarken, Duitsland,
Finland, IJsland, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en Zweden formuleerde
Richtlijn 2004/38 dat deze geregistreerde partnerschappen als gelijkwaardig met
een huwelijk worden beschouwd. Richtlijn 2003/86 voorzag daarentegen enkel in
37 Wet van 15 september 2006 tot wijziging van de Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, BS 6 oktober 2006. 38 L. WALLEYN, “ Gezinshereniging na de grote hervorming”, T.Vreemd. 2008, nr. 4, (247) 247. 39 Art 4, eerste lid Richtlijn 2003/86. 40 Verordening 1612/68/EEG van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de gemeenschap, BS 19 oktober 1968. 41 Richtlijn 64/221/EEG van de Raad van 25 februari 1964 voor de coördinatie van de voor vreemdelingen geldende bijzondere maatregelen ten aanzien van verplaatsing en verblijf, die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid, BS 4 april 1964. 42 Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG, BS 30 april 2004. 43 HvJ C-127/08, Metock v. Minister for Justice, Equality and Law Reform, 2008.
10
een mogelijkheid. Hoewel België geen geregistreerd partnerschap kent, wordt er
toch gebruik van gemaakt ter uitbreiding van de rechten van derdelanders.
Opdat de echtgenoot of de gelijkgestelde partner zich zou kunnen voegen bij een
niet-EU-onderdaan met een onbeperkt verblijfsrecht moet aan de volgende
voorwaarden worden voldaan:
- Er is een leeftijdsgrens van 21 jaar voor beide partners. Er is echter wel
vermindering mogelijk tot 18 jaar in geval de partners voor de aankomst
in België al gehuwd waren of hun partnerschap reeds was geregistreerd.44
De leeftijdsgrens werd pas sinds 1 juni 2007 opgetrokken tot 21 jaar. Er
werd tegen deze wijziging een beroep tot nietigverklaring ingesteld bij het
Grondwettelijk Hof.45 Het Hof heeft dit beroep echter verworpen op basis
van argumentatie opgenomen in Richtlijn 2003/86/EG. De bedoeling van
deze leeftijdsgrens bestond er in gedwongen huwelijken tegen te gaan.
Men wil in België vermijden dat jonge meisjes het slachtoffer worden van
ouders/mannen die hen dwingen te huwen enkel om de toegang tot het
verblijf voor de echtgenoot mogelijk te maken. De doeltreffendheid van
deze regel valt te betwijfelen aangezien de leeftijdsgrens niet van
toepassing is in een aantal landen waar nu net gedwongen huwelijken
worden aangeklaagd. Daarbij kan gedacht worden aan Turkije, de
Maghreblanden en een aantal Joegoslavische Republieken. Volgens mij
wordt elk nut van deze voorwaarde ontnomen wanneer net die landen
buiten het toepassingsgebied vallen. De akkoorden met deze landen
moeten opgezegd worden of op zijn minst herbekeken worden opdat de
voorwaarde ten volle uitwerking zou kunnen hebben.
- Een tweede echtgenote van een polygame vreemdeling heeft geen recht
op verblijf in ons land wanneer de andere echtgenote reeds in België
verblijft.46
Dit is een grote vernieuwing in de wetgeving47 en deze regel is enkel
voorzien voor niet-EU-burgers. Toch brengt dit in de praktijk geen leemte
mee aangezien polygamie in geen enkele Europese lidstaat wordt erkend.
44 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 15 april 2009) 45 GwH 26 juni 2008, nr. 95/2008. 46 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 15 april 2009) 47 Art 10 § 1, tweede lid Vreemdelingenwet.
11
De Belgische regelgeving is opnieuw wat strenger in vergelijking met het
verbod geformuleerd in artikel 4, lid 4 Richtlijn 2003/86. Deze laatste
weigert enkel de gezinshereniging: “ indien de gezinshereniger reeds met
een echtgenoot samenwoont op het grondgebied van die lidstaat.”
- Er geldt ook een in tijd beperkt cascadeverbod.48
Dit betekent dat wanneer de niet-EU-burger die zijn familie naar hier wil
halen, die zelf in België is terechtgekomen op basis van gezinshereniging,
hier minstens al twee jaar regelmatig moet verblijven.
- Er wordt in de mate van het mogelijke verwacht dat de partners zullen
samenwonen. Dit brengt ons onmiddellijk tot de voorwaarde van
voldoende huisvesting.49
- Vervolgens moet de in België verblijvende niet-EU-onderdaan beschikken
over een ziekteverzekering, die de nodige risico’s dekt voor beide
personen.50
- De vreemdeling die naar België komt, mag ook geen gevaar betekenen
voor de openbare orde en veiligheid noch voor de volksgezondheid. Zo
moet zij een medisch attest kunnen voorleggen waaruit blijkt dat zij niet
lijdt aan één van de ziektes vernoemd in de Vreemdelingenwet.51
1.1.2 De wettelijk geregistreerde partner
Een van de grootste wijzigingen van de Vreemdelingenwet is de uitbreiding van
het recht op gezinshereniging tot de samenwonenden. Zij krijgen net als
gehuwden van rechtswege een recht op verblijf. Met betrekking tot de
samenwoners gelden twee bijkomende voorwaarden. Zij mogen namelijk geen
huwelijk gesloten hebben met een andere persoon, noch een duurzame relatie
hebben met een andere persoon.52
De overige toepasselijke voorwaarden voor de wettelijk geregistreerde partner
zijn volledig gelijklopend als voor de echtgenoot en de gelijkgestelde partner met
uitzondering van twee elementen.
48 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 15 april 2009). 49 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 15 april 2009). 50 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 15 april 2009). 51 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 15 april 2009). 52 L. WALLEYN, “ Gezinshereniging na de grote hervorming”, T.Vreemd. 2008, nr. 4, (247) 250.
12
Eerst en vooral moet de wettelijk geregistreerde partner kunnen aantonen dat hij
een duurzame relatie heeft met de niet-EU-burger. Er gelden wat dat betreft
enkele vermoedens: wanneer beide partners gedurende een minimumperiode
van 1 jaar voor de aanvraag reeds hebben samengewoond of wanneer zij
gedurende een periode van 2 jaar op een regelmatige basis contact hadden met
elkaar en elkaar minstens 45 dagen hebben gezien of wanneer zij een
gemeenschappelijk kind hebben. Als de relatie aan één van deze voorwaarden
voldoet, wordt de relatie geacht stabiel te zijn.53
Deze voorwaarden om de duurzaamheid van een relatie aan te tonen, doen de
wenkbrauwen fronsen. Een relatie kan toch evengoed stabiel zijn als de partners
niet samenwonen. Daarbij kan gedacht worden aan een langeafstandsrelatie.
Ook het hebben van een gemeenschappelijk kind lijkt geen goede parameter bij
het bepalen van de stabiliteit van een relatie. Mijn inziens zijn er bijvoorbeeld
genoeg voorbeelden in de praktijk te vinden die het tegendeel zullen bewijzen.54
Een tweede verschil is dat de al in België verblijvende niet-EU-burger een
verbintenis tot tenlasteneming moet ondertekenen. Deze voorwaarde is enkel
van toepassing op de derdelanders.55 Het is een verbintenis tegenover de
Belgische Staat en het OCMW om alle kosten op zich te nemen met betrekking
tot repatriëring, gezondheidszorg en verblijf. Deze laatste voorwaarde vervalt
echter wanneer de partners een gemeenschappelijk kind hebben. Dezelfde
bedenkingen kunnen dan ook bij deze voorwaarde gemaakt worden.56
1.1.3 Bloedverwanten
Onder deze categorie vallen enerzijds de kinderen en anderzijds de ouders. Toch
vallen niet alle kinderen onder het toepassingsgebied. Enkel minderjarige
kinderen van de niet-EU-onderdaan zelf of van zijn partner komen hier voor in
aanmerking.57 Dit laatste kwam de rechtszekerheid ten goede doordat het
onderscheid gemaakt werd tussen gezamenlijke kinderen enerzijds en een kind
van één van de partners anderzijds.5859 Kinderen uit een vorige relatie komen
enkel in aanmerking wanneer zij ten laste zijn van de persoon met wie de 53 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 15 april 2009). 54 L. WALLEYN, “ Gezinshereniging na de grote hervorming”, T.Vreemd. 2008, nr. 4, (247) 250-251. 55 L. WALLEYN, “ Gezinshereniging na de grote hervorming”, T.Vreemd. 2008, nr. 4, (247) 250. 56 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 15 april 2009). 57 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 15 april 2009). 58 Art. 10 Vreemdelingenwet. 59 L. WALLEYN, “ Gezinshereniging na de grote hervorming”, T.Vreemd. 2008, nr. 4, (247) 251-252.
13
gezinshereniging wordt aangevraagd.60 Zij kunnen zich, ongeacht het gaat om
een beperkt of onbeperkt verblijfsrecht, met hun ouder verenigen tot een leeftijd
van 18 jaar.61
Wanneer het kind uiteindelijk naar België komt, mag het geen gevaar betekenen
voor de openbare orde, de nationale veiligheid en de volksgezondheid. Een
andere voorwaarde is dat hij bij de ouder moet gaan inwonen. Dit brengt
onmiddellijk ook de verplichting voor de ouder met zich mee om te voorzien in
een voldoende huisvesting en een ziekteverzekering.62
Een kleine kanttekening dient gemaakt te worden over kinderen uit een
polygame relatie. Echtgenoten van een polygame derdelander, die reeds in
België met een andere echtgenoot samenwoont, kunnen niet naar België komen
in het kader van gezinshereniging. Wat moet er dan gebeuren met kinderen van
derdelanders uit polygame huwelijken? Oorspronkelijk kwamen zij niet in
aanmerking voor hereniging, wanneer een andere echtgenoot dan hun ouder zich
al in België bevond. Deze bepaling werd vernietigd door het Grondwettelijk Hof63,
daar het Hof meende dat een kind niet verantwoordelijk is voor de
huwelijkssituatie van zijn ouders en dat er dus op het vlak van gezinshereniging
geen gevolg aan mag worden gegeven. De hereniging moet dan ook mogelijk
zijn op grond van de afstammingsband met de verwekker die in België verblijft.
Het belang van het kind moet steeds in gedachten worden gehouden.64
Desgevallend vallen meerderjarige kinderen in principe uit het
toepassingsgebied. Er moet echter wel genuanceerd worden voor meerderjarig
gehandicapte kinderen. Het kind moet in dat geval niet kunnen voorzien in zijn
eigen behoeften. De voorwaarden van het minderjarige kind zijn van toepassing.
Hij heeft nu van rechtswege recht op verblijf en hij moet niet langer een
machtiging aanvragen.65 Bijkomend moet de ouder over toereikende, stabiele en
regelmatige bestaansmiddelen beschikken om in het onderhoud van het
gehandicapte kind te voorzien.
60 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 15 april 2009). 61 L. WALLEYN, “ Gezinshereniging na de grote hervorming”, T.Vreemd. 2008, nr. 4, (247) 251. 62 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 15 april 2009). 63 GwH 26 juni 2008, nr. 95/2008. 64 L. DENYS, “De Wetten van 15 september 2006 tot wijziging van de Vw., bekeken door de bril van het Grondwettelijk Hof”, T.Vreemd. 2008, nr. 4, (242) 244. 65 L. WALLEYN, “ Gezinshereniging na de grote hervorming”, T.Vreemd. 2008, nr. 4, (247) 2252-253.
14
Andere meerderjarige kinderen komen niet in aanmerking voor gezinshereniging
behalve in de gevallen waar België een bilateraal akkoord heeft gesloten met het
land van herkomst van het kind.66
Een ander soort bloedverwanten zijn de ouders. Het geldende principe is dat zij
uitgesloten worden voor gezinshereniging. Er zijn echter twee uitzonderlijke
gevallen.
Eerst en vooral kunnen ouders van een alleenstaande minderjarige asielzoeker
naar België komen. Het desbetreffende kind moet naar België zijn gekomen en
vervolgens erkend zijn geworden als vluchteling. Een andere uitzondering
bestaat voor ouders met de Turkse nationaliteit. De ascendent moet ten laste
zijn van de in België wonende Turk. Deze uitzondering vloeit voort uit het
bilateraal verdrag tussen België en Turkije van 16 juli 1964. De in de België
verblijvende vreemdeling moet hier minimum 1 maand gewerkt hebben en moet
nog steeds tewerkgesteld zijn.67
Hieruit kan je afleiden dat de Belgische wetgever opnieuw strenger is geweest
dan de Europese Richtlijn 2003/86/EG. Art. 4,2 van de desbetreffende Richtlijn
voorziet namelijk wel in de mogelijkheid dat lidstaten een verblijfsrecht
toekennen aan de bloedverwanten in de opgaande lijn tot de eerste graad. Deze
ouders moeten dan wel ten laste komen van de niet-EU-onderdaan. In het raam
van de Richtlijn wordt onder ‘ten laste’ verstaan: het ontberen aan nodige
gezinssteun in het land van herkomst.68
1.1.4 Procedure69
De procedure die moet gevolgd worden bij gezinshereniging met niet-EU-burgers
met een onbeperkt verblijfsrecht is afhankelijk van de plaats waar de aanvraag
werd ingediend: ofwel wordt deze ingediend in het land van herkomst ofwel in
België zelf.
1.1.4.1 Aanvraag wordt vanuit het buitenland ingediend (art. 12bis §2 Vw.)
Wanneer het familielid dat naar België wil komen een EU-burger is, dan hoeft hij
geen visum aan te vragen en kan hij onmiddellijk naar België komen, mits hij
66 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 15 april 2009). 67 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 15 april 2009). 68 L. WALLEYN, “ Gezinshereniging na de grote hervorming”, T.Vreemd. 2008, nr. 4, (247) 253. 69 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 15 april 2009).
15
zich registreert bij de gemeente. Is het familielid daarentegen een niet-EU-
burger, dan moet hij bij de Belgische ambassade een visum D in het kader van
een gezinshereniging aanvragen. Nadat de vreemdeling de nodige documenten
heeft voorgelegd, wordt een bewijs van aanvraag afgeleverd met een vermelding
van de datum van indiening. Daarop heeft de ambassade negen maanden de tijd
om de aanvraag te vermelden. De termijn kan maximaal verlengd worden tot 15
maanden. Bij goedkeuring van de aanvraag of bij niet tijdige beslissing, verkrijgt
de vreemdeling een visum D waarmee hij naar België kan reizen.
1.1.4.2 Aanvraag wordt in België ingediend (art. 12bis § 3 en § 4
Vreemdelingenwet + art. 26 Vreemdelingenbesluit)
In deze procedure moet een onderscheid gemaakt worden tussen de vreemdeling
die de aanvraag doet in legaal verblijf dan wel in de illegaliteit in België verblijft.
Legaal verblijf (art. 12bis § 3 Vreemdelingenwet + art. 26 Vreemdelingenbesluit)
Tijdens de duur van het legaal verblijf kan de vreemdeling een inschrijving in het
vreemdelingenregister aanvragen en dit met het oog op gezinshereniging. Een
legaal in België verblijvende vreemdeling is bijvoorbeeld een toerist, student,…
De gemeente zal een ontvankelijkheidscontrole uitvoeren. Alle nodige
documenten inzake gezinshereniging moeten voorgelegd worden. Een bewijs van
legaal verblijf moet worden gegeven en er moet een positieve woonstcontrole
uitgevoerd worden.
Wanneer alle nodige documenten worden voorgelegd, zal de gemeente de
vreemdeling in het vreemdelingenregister inschrijven en een attest van
immatriculatie afgeven. De aanvraag wordt voor een maximum van 15 maanden
behandeld. Wordt na deze termijn geen beslissing genomen of wordt een
aanvraag goedgekeurd, dan verkrijgt de vreemdeling tijdelijk een verblijfsrecht
van één jaar. Gedurende een periode van drie jaar zal de Dienst
Vreemdelingenzaken opnieuw controleren of de vreemdeling nog aan de gestelde
voorwaarden voldoet. Bij een bevestigend antwoord wordt een BIVR (=bewijs
inschrijven vreemdelingenregister) van onbepaalde duur afgeleverd.
Eenmaal in België aangekomen moet de vreemdeling zich binnen de acht dagen
op de gemeente aanmelden. De gemeente zal hem inschrijven in het
vreemdelingenregister en een BIVR afgeven. Dit is een tijdelijk recht op verblijf
16
voor één jaar. Dit tijdelijk verblijfsrecht wordt voor een termijn van drie jaar
toegekend. Tijdens deze periode zal de Dienst Vreemdelingenzaken controleren
of hij nog voldoet aan de voorwaarden voor gezinshereniging. Wanneer de Dienst
van mening is dat de vreemdeling niet langer voldoet, dan zal hij een einde
stellen aan het verblijfsrecht en zal de gemeente een bevel om het grondgebied
te verlaten afgeven (bijlage 14 ter). Tegen deze beslissing staat een
annulatieberoep open bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.70 Voldoet de
vreemdeling na drie jaar echter wel nog aan de voorwaarden, dan wordt een
BIVR voor onbepaalde duur afgeleverd.
Illegaal verblijf in België (art. 12bis § 4 Vreemdelingenwet + art 26
Vreemdelingenbesluit)
Een vreemdeling die illegaal op ons grondgebied verblijft kan slechts in
‘buitengewone omstandigheden’ zijn aanvraag doen in België. Deze
‘buitengewone omstandigheden’ moeten het hem onmogelijk maken om zijn
aanvraag in de Belgische ambassade van zijn land van herkomst te doen. Deze
werkwijze wordt enkel aanvaard wanneer het voor de persoon werkelijk
onmogelijk is om in zijn land van herkomst een aanvraag te doen. Een voorbeeld
daarvan is wanneer er een reële vrees is voor folteringen of onmenselijke
behandelingen.
De gemeente zal vervolgens een woonstcontrole doen en de aanvraag onverwijld
overmaken aan de Dienst Vreemdelingenzaken. Deze zal op haar beurt de
ontvankelijkheid onderzoeken. In deze fase verkrijgt de vreemdeling nog geen
verblijfstitel, enkel een bewijs van aanvraag.
Wordt positief geoordeeld door de DVZ, dan zal de vreemdeling ingeschreven
worden in het vreemdelingenregister en wordt een attest van immatriculatie
afgegeven voor een maximumduur van 15 maanden.
De persoon zal een tijdelijk verblijfsrecht bekomen wanneer positief of niet
beslist wordt tijdens de periode van 15 maanden. Tijdens de periode van het
tijdelijk verblijfsrecht controleert de DVZ opnieuw of de persoon nog aan de
voorwaarden voor gezinshereniging voldoet. In bevestigend geval verkrijgt ook
deze vreemdeling een verblijfsrecht voor onbepaalde duur.
70 Zie: Afdeling 4: Rechtsbescherming.
17
1.2 Niet-EU-onderdaan heeft een beperkt verblijfsrecht
De niet-EU-burger, zoals gesteld in art. 10 bis van de Vreemdelingenwet, met
een beperkt verblijfsrecht, kan eveneens de voorgaande familieleden naar België
laten komen in het kader van gezinshereniging.71
In tegenstelling tot de vreemdeling met een verblijfsrecht van onbeperkte duur,
moet de niet-EU- onderdaan hier wel een machtiging tot verblijf bekomen. Deze
moet worden toegekend als de voorwaarden vervuld zijn.72
De voorwaarden en de procedure verlopen volledig gelijkaardig als bij de niet-
EU-onderdanen met een onbeperkt verblijfsrecht. In principe wordt de procedure
dus opgestart in het buitenland door middel van een visumaanvraag. Ook in
België kan een aanvraag gedaan worden in het geval van een legaal verblijf of in
buitengewone omstandigheden vanuit illegaal verblijf. Er wordt voor deze
procedure tot ‘machtiging van verblijf’ beroep gedaan op de modaliteiten zoals
vermeld in art. 9 en 9bis Vw. 73
Het enige verschil tussen een recht op verblijf en een recht op machtiging tot
verblijf is dat de familieleden die zich komen vervoegen een verblijfstitel
ontvangen, die de maximumduur van de verblijfstitel van de gezinshereniger niet
mag overschrijden.74
2 Familie van een Belg of EU-onderdaan (art. 40bis Vw.)
Het recht op gezinshereniging voor familieleden van EU-onderdanen is niet
onderworpen aan een machtiging. Dit is, in tegenstelling tot de niet-EU-
onderdaan met een beperkt verblijfsrecht, ook niet vereist wanneer de EU-
onderdaan slechts een verblijfsrecht heeft voor een beperkte duur. Het recht op
gezinshereniging wordt namelijk al gewaarborgd door artikel 7, 1 van de Richtlijn
2004/38.75
Ook al bezit de persoon in België de nationaliteit van EU-onderdaan, toch zijn de
precieze voorwaarden afhankelijk van het statuut van de EU-burger in België. Er
wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de Belg of EU-burger en
71 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 15 april 2009). 72 L. WALLEYN, “ Gezinshereniging na de grote hervorming”, T.Vreemd. 2008, nr. 4, (247) 247. 73 Zie: Art 10 ter Vreemdelingenwet en Art. 26/2 Vreemdelingenbesluit. 74 Art. 13 § 1, zesde lid Vreemdelingenwet. 75 L. WALLEYN, “ Gezinshereniging na de grote hervorming”, T.Vreemd. 2008, nr. 4, (247) 247.
18
anderzijds de EU-student. De regelgeving is opgenomen in art. 40bis en art.
40ter van de Vreemdelingenwet.76
2.1 Familie van een Belg of EU-onderdaan met uitzondering van de
EU-student77
In het eerste geval zijn de regels –vastgelegd door de Europese Unie– zowel van
toepassing op de gezinshereniging met EU-onderdanen als op de hereniging met
een Belg (m.u.v. de ouders van een Belg). Volgende familieleden komen in
aanmerking voor een gezinshereniging:
2.1.1 De echtgenoot of gelijkgestelde partner van de Belg of EU-onderdaan
Zowel een echtgenoot als een gelijkgestelde partner heeft recht op
gezinshereniging. Daarbij is het wel van belang om een correcte invulling te
geven aan de term ‘ gelijkgestelde partner’. Hiermee wordt bedoeld: de
vreemdeling waarmee een geregistreerd partnerschap werd afgesloten en dat
bovendien door België wordt beschouwd als gelijkwaardig met een huwelijk. Het
partnerschap dat geregistreerd werd op basis van de wetgeving van
Denemarken, Duitsland, Finland, IJsland, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en
Zweden wordt beschouwd als gelijkwaardig met het huwelijk in België.
Opgemerkt dient daarbij te worden dat een Belgische verklaring van wettelijke
samenwoonst niet als gelijkwaardig wordt beschouwd aan een Belgisch huwelijk.
Opdat gezinshereniging zou toegelaten worden, moet er bijkomend aan vier
voorwaarden worden voldaan en moeten een aantal documenten worden
afgeleverd.
Eerst en vooral moet de echtgenoot of de gelijkgestelde partner een bewijs
leveren van zijn of haar identiteit.
Daarnaast moet ook de verwantschap of het partnerschap worden bewezen.
Dit kan gebeuren aan de hand van een huwelijksakte of een akte van
geregistreerd partnerschap. Een in het buitenland gesloten huwelijk moet door
België worden erkend en de akte moet worden gelegaliseerd. De erkenning
gebeurt de plano 78of met andere woorden door de ambtenaar van de burgerlijke
stand. Er is geen sprake van een afdwinging voor de rechtbank. De ambtenaar
76 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 15 april 2009). 77 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 15 april 2009). 78 Art. 27 WbIPR.
19
gaat eveneens na of het recht dat door het Wetboek Internationaal Privaatrecht
wordt aangewezen, gerespecteerd wordt. Vervolgens gaat zij na of er geen
strijdigheid is met de openbare orde en of dat er geen sprake is van
wetsontduiking. Bij eventuele weigering tot erkenning, kan een beroep worden
ingesteld bij de Rechtbank van Eerste Aanleg.79
Als derde voorwaarde moet de echtgenoot of de partner de Belg of
EU-onderdaan begeleiden of bij hem voegen.
Tot slot wordt nog een bijkomende voorwaarde gesteld ten aanzien van de
echtgenoot of partner van niet-actieve EU-burgers. De echtgenoot of partner
moet aantonen dat de EU-burger over voldoende bestaansmiddelen en tevens
over een ziekteverzekering beschikt die de risico’s van het familielid dekt.
2.1.2 De wettelijk geregistreerde partner
Ook een wettelijk geregistreerde partner heeft recht op gezinshereniging, doch
zijn de voorwaarden strenger dan voor de echtgenoot of de daarmee
gelijkgestelde partner. Zij moet aan volgende voorwaarden voldoen:
de nationaliteit van deze partner moet eveneens bewezen worden. Zij moet
daarvoor de nodige documenten voorleggen.
Daarnaast moet de wettelijk geregistreerde partner ook het partnerschap met
de EU-burger bewijzen en daarenboven moet zij kunnen aantonen dat het gaat
om een duurzame en stabiele relatie. Dit wordt geacht bewezen te zijn
wanneer de partners kunnen aantonen dat zij reeds gedurende 1 jaar voor de
aanvraag hebben samengewoond of minstens 2 jaar een regelmatig contact
onderhielden of een gezamenlijk kind hebben.
Vervolgens moeten beide partners ouder zijn dan 21 jaar en dit kan verlaagd
worden tot 18 jaar wanneer zij al 1 jaar daarvoor hebben samengewoond.
Beiden moeten ongehuwd zijn en zij mogen dus geen duurzame relatie
hebben met een ander persoon.
Tot slot moet de wettelijk geregistreerde partner de bedoeling hebben om zich
bij de EU-burger te voegen.
De partner moet bijkomend aantonen dat hij over voldoende bestaansmiddelen
en een ziekteverzekering beschikt, wanneer hij zich bij een niet-actieve
EU-burger komt voegen.
79 Art. 27§1 WbIPR.
20
Voor de procedure zelf verwijs ik graag naar deze van de echtgenoot en
gelijkgestelde partner aangezien deze volledig gelijklopend is. Opnieuw is de
procedure afhankelijk van de nationaliteit van de wettelijk geregistreerde
partner.
2.1.3 Bloedverwanten
Zowel bloedverwanten in de nederdalende lijn (descendenten) als
bloedverwanten in de opgaande lijn (ascendenten ) komen in aanmerking voor
gezinshereniging. Zij kunnen naar België komen om zich te voegen bij een Belg,
een EU-burger, zijn echtgenoot of al dan niet gelijkgestelde partner.
Hier wordt, in tegenstelling tot de derdelanders, gesproken van descendenten en
niet van kinderen. Dit betekent dat naast de kinderen zelf, ook kleinkinderen,
achterkleinkinderen,… hun ouders, schoon- en grootouders zich kunnen komen
vervoegen tot een leeftijd van 21 jaar. In art. 2 Richtlijn 2004/38 was nochtans
voorzien dat enkel rechtstreekse descendenten in aanmerking kwamen. De
Belgische wetgever heeft dit echter niet overgenomen.80
Er moet aan volgende voorwaarden worden voldaan:
Opnieuw moet eerst de nationaliteit van de vreemdeling bewezen worden door
het voorleggen van de nodige documenten.
In een tweede fase moet de verwantschap met de Belg of EU-burger worden
aangetoond aan de hand van akten die eventueel in België moeten gelegaliseerd
worden.
Vervolgens is er het vereiste van het ‘ten laste zijn’ van de Belg of EU-burger.
Hierin bestaat er echter wel een onderscheid tussen de descendenten en de
ascendenten. Descendenten moeten dit bewijzen vanaf een leeftijd van 21 jaar.
Ascendenten daarentegen komen slechts in aanmerking voor gezinshereniging
wanneer zij ten laste zijn van de Belg of EU-burger.
Tot slot moeten zij de bedoeling hebben om zich bij de Belg of EU-onderdaan te
vervoegen.
Opnieuw is er de bijkomende voorwaarde om te beschikken over voldoende
bestaansmiddelen en een ziekteverzekering wanneer zij zich komen vervoegen
bij een niet-actieve EU-burger.
80 WALLEYN, “ Gezinshereniging na de grote hervorming”, T.Vreemd. 2008, nr. 4, (247) 251-252.
21
2.2 Familie van een EU-student81
De regels voor gezinshereniging zijn opmerkelijk strenger voor de familie van
een EU-student dan voor de gewone EU-burger. Enerzijds wordt het aantal
familieleden beperkt en anderzijds zijn ook de voorwaarden voor het
verblijfsrecht strenger dan in voorgaande regeling.
Toch is het mogelijk voor de echtgenoot of gelijkgestelde partner, de wettelijk
geregistreerde partner als voor kinderen om naar België te komen en zich bij hun
familielid te vervoegen. Hieruit kan je de gevolgtrekking maken dat de personen
die in aanmerking komen gelijklopend zijn als voor de familie van een gewone
EU-burger. Enig verschil is te zien bij de bloedverwanten. Hier wordt de groep
enkel beperkt tot de kinderen. Andere descendenten en ascendenten vallen
buiten het toepassingsgebied. De klassieke voorwaarden zijn eveneens van
toepassing, maar er moet wel benadrukt worden dat het kind ten laste moet zijn
aan de EU-student.
2.3 Procedure82
Het verloop van de procedure hangt af van de nationaliteit van het familielid. Een
tweedeling kan gemaakt worden tussen de procedure voor familieleden die zelf
een EU-burger zijn en deze die dit niet zijn.
2.3.1 Het familielid is een EU-burger
In het eerste geval moet het familielid een aanvraag doen tot inschrijven bij de
gemeente van zijn verblijfplaats, op straffe van een door de Dienst
Vreemdelingenzaken opgelegde geldboete van 200 euro. De vreemdeling moet
dan het bewijs leveren van EU-burgerschap. De gemeente zal de persoon dan
vervolgens onmiddellijk inschrijven in het wachtregister en een aanvraag van
een verklaring van inschrijving (bijlage 19 Vreemdelingenwet) afleveren. Is het
onmogelijk om het bewijs te leveren van EU-burgerschap, dan wordt een
beslissing tot niet-inoverwegingname (bijlage 19 quinquies Vreemdelingenwet)
geleverd. Er staat een beroep open bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.
Het familielid wordt ingeschreven in het vreemdelingenregister wanneer
aangetoond wordt dat de persoon daadwerkelijk in de gemeente woont. De
81 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 15 april 2009). 82 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 15 april 2009).
22
vreemdeling moet daarenboven ook nog op het ogenblik van de aanvraag en ten
laatste drie maanden na de aanvraag de documenten voorleggen waaruit blijkt
dat hij voldoet aan de voorwaarden voor gezinshereniging.
De gemeente kan het verblijfsrecht zelf erkennen voor wat betreft de echtgenoot
en de gelijkgestelde partner. De gemeente levert daarbij een verklaring van
inschrijving (bijlage 8 Vreemdelingenwet) af. Dit houdt een verblijfsrecht in van
meer dan drie maanden. Dit recht wordt ontleend aan het EU-recht met als
gevolg dat de verklaring van inschrijving op zichzelf geen verblijfsvergunning
inhoudt.
Indien de gemeente het verblijfsrecht erkent, dan beschikt de vreemdeling voor
een termijn van drie jaar over een gewoon verblijfsrecht. De Dienst
Vreemdelingenzaken kan tijdens deze periode het gezinslid steeds controleren of
hij nog voldoet aan de voorwaarden voor gezinshereniging. Na een
ononderbroken periode van drie jaar wordt aan de echtgenoot of partner een
duurzaam verblijfsrecht erkend. Deze erkenning wordt echter wel geschorst
wanneer een procedure hangende is bij de Raad voor
Vreemdelingenbetwistingen.
2.3.2 Het familielid is geen EU-burger
Bij deze categorie kan de aanvraag zowel ingediend worden in het buitenland als
in België.
Komt een persoon België binnen met een visum gezinshereniging, dan schrijft de
gemeente hem in het vreemdelingenregister in. Bij positieve woonplaatscontrole
wordt een verblijfskaart van een familie van een burger van de unie (bijlage 9
Vreemdelingenwet) afgeleverd.
Het is ook mogelijk dat de aanvraag vanuit België zelf komt. De vreemdeling
moet binnen drie maanden na aankomst een verblijfskaart aanvragen bij de
gemeente waar hij verblijft. Daarnaast moet hij een bewijs leveren van bloed-,
aan- of partnerschap met de EU-burger bij wie zij zich willen voegen. De
gemeente kent daarop een aanvraag van de verblijfskaart van een familielid van
een burger van de Unie (bijlage 19ter Vreemdelingenwet)toe. Wanneer het
onmogelijk is op dat moment het bewijs van partnerschap te leveren wordt een
beslissing tot niet–inoverwegingname (bijlage 19 quinquies Vreemdelingenwet)
afgeleverd.
23
De persoon wordt ingeschreven in het vreemdelingenregister wanneer vaststaat
dat de vreemdeling daadwerkelijk in de gemeente verblijft. Er wordt dan een
attest van immatriculatie toegekend voor een geldigheidsduur van 5 maanden.
Ook komt aan de vreemdeling de verplichting toe om bij de aanvraag en ten
laatste tot drie maanden na de aanvraag de bewijzen voor te leggen dat hij
beantwoordt aan de voorwaarden voor gezinshereniging. Bij een tijdige
aflevering van de nodige documenten wordt de aanvraag overgemaakt aan de
Dienst Vreemdelingenzaken.
De beslissing zelf wordt binnen 5 maanden na de aanvraag genomen door de
Dienst Vreemdelingenzaken. De Dienst zal een verblijfskaart van een familielid
van een burger van de Unie geven aan het familielid wanneer DVZ meent dat het
verblijfsrecht kan erkend worden of wanneer er binnen de aangenomen termijn
geen beslissing wordt genomen. Wanneer hij meent dat er geen erkenning tot
verblijf mogelijk is, deelt hij dat als zodanig mee en voegt daar eventueel een
bevel aan toe om het grondgebied te verlaten. Tegen deze weigeringsbeslissing
staat een schorsend annulatieberoep open bij de Raad voor
Vreemdelingenbetwistingen. De vreemdeling moet het beroep indienen binnen
een termijn van 30 dagen.
De vreemdeling beschikt over een gewoon verblijfsrecht voor een periode van 3
jaar. Gedurende deze termijn controleert de Dienst Vreemdelingenzaken of de
persoon nog steeds voldoet aan de voorwaarden van gezinshereniging. Een
duurzaam verblijfsrecht kan erkend worden nadat de echtgenoot of partner
gedurende drie jaar ononderbroken in België heeft verbleven. Daarbij komend
moet hij zich de eerste twee jaar gezamenlijk vestigen met de EU-burger. Bij
weigering tot erkenning van een duurzaam verblijfsrecht kan een schorsend
beroep ingediend worden bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.
3 Familie van een asielzoeker
Gezinshereniging met een asielzoeker is een moeilijke situatie. De asielzoeker is
immers zelf nog verwikkeld in de asielprocedure. Toch kan een summiere groep
aan familieleden naar België komen in het kader van gezinshereniging. Hun recht
is echter wel beperkter dan in de voorgaande situaties.
Enerzijds staat deze gunst open voor de echtgenoot of de gelijkgestelde partner.
Zowel de reeds in België verblijvende asielzoeker als de partner moeten minstens
24
21 jaar oud zijn, behoudens de gevallen waarin zij voor de binnenkomst in België
al partners waren. Om polygamie tegen te gaan in België kan de asielzoeker
geen tweede partner naar België laten overkomen. Het koppel moet bij
hereniging de bedoeling hebben om samen te wonen.
Anderzijds kunnen minderjarige kinderen van een asielzoeker een
verblijfsvergunning bekomen wanneer zij de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt
hebben en ook nog niet gehuwd zijn. De ouder moet over het recht van bewaring
beschikken en moet al het mogelijke doen om het kind bij zich te laten inwonen.
Een kind uit een vorige relatie kan slechts via gezinshereniging naar België
wanneer het kind ten laste is van die ouder.
4 Familie van een land waarmee België een bilateraal akkoord heeft
gesloten83
In dit laatste toepassingsgeval gaat het om de gezinshereniging met een
werknemer in België. Bovendien moet er met het land van herkomst van deze
werknemer een bilateraal akkoord gesloten zijn door België.
De bilaterale akkoorden gesloten met Marokko, Turkije, Algerije, Tunesië, Servië,
Montenegro, Kroatië, Macedonië en Bosnië-Herzegovina zijn te verklaren vanuit
de arbeidsmigratie die plaatsvond in de jaren 60 en 70. Omdat zij een
belangrijke factor vormden in de Belgische economie was de regelgeving inzake
gezinshereniging veel gunstiger voor deze categorie van vreemdelingen dan voor
bepaalde andere vreemdelingen.
De familieleden die kunnen gebruik maken van deze gunstmaatregel zijn de
echtgenoot, de kinderen ten laste en de ouders ten laste.
Opdat een echtgenoot/echtgenote naar hier zou kunnen komen, moet de
werknemer aan een aantal voorwaarden voldoen. Er moet uiteraard een
bilateraal akkoord bestaan met zijn land van herkomst, vervolgens moet hij
tewerkgesteld zijn in België op het ogenblik van de aanvraag en daarvoor ook
reeds drie maanden hier gewerkt hebben. Tot slot moet de werknemer voorzien
in een aangepaste huisvesting. Opgemerkt kan worden dat er geen bijkomende
voorwaarden zijn omtrent de leeftijd, de huisvestiging en de ziekteverzekering.
83 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 15 april 2009).
25
Ook een minderjarig kind kan zich vervoegen met zijn ouder onder dezelfde
voorwaarden als de echtgenoot. Enig verschil is de beoordeling van de
minderjarigheid van het kind. Deze wordt beoordeeld aan de hand van de
nationale wet van het land van herkomst. Dit heeft bijvoorbeeld tot gevolg dat
een kind van 19 jaar in Algerije nog minderjarig is en dus toch nog naar België
kan komen. Andere bijkomende voorwaarden zijn er niet.
Enkel de ascendenten van een Turkse werknemer kunnen in een aantal
bijzondere gevallen in aanmerking komen voor een gezinshereniging met de
werknemer. De werknemer moet minstens één maand in België gewerkt hebben
en moet op het ogenblik van de aanvraag nog steeds in België tewerkgesteld
zijn. De voorwaarde van de aangepaste huisvesting moet hier ook gehanteerd
worden.
C. Besluit: verstrenging van de Belgische regeling inzake
gezinshereniging?
Na de studie van de Europese richtlijn en de Belgische regelgeving, kan men niet
anders dan concluderen dat de Belgische regelgeving aanzienlijk is verstrengd.
De hervorming van de regels door de Wet van 15 september 2006, tot wijziging
van de Vreemdelingenwet van 15 december 1980, is het meest voelbaar bij de
gezinshereniging van derdelanders.
Doordat België gebonden is door de Richtlijn inzake vrij verkeer84, is de
verstrenging voor EU-burgers vrij beperkt gebleven. De gezinshereniging met
Belgen, die grotendeels de regels van de EU-burgers volgen, is toch op bepaalde
punten strenger. Zij zullen voortaan, wanneer zij ascendenten willen laten
overkomen, moeten aantonen dat zij over stabiele, regelmatige en toereikende
bestaansmiddelen beschikken en over een ziekteverzekering.
Met betrekking tot de verstrenging van de Belgische gezinsherenigingsregels ten
aanzien van de Europese richtlijn, zijn toch wel wat kritieken te geven.
De bedoelingen waren echter wel nobel. Zoveel mogelijk instrumenten in de
regelgeving inbouwen om allerhande misbruiken tegen te gaan. Bijvoorbeeld de
84 Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG, BS 30 april 2004.
26
vereiste van voldoende huisvesting is er gekomen met de gedachte om
huisjesmelkerij tegen te gaan. Deze nieuwe instrumenten zijn echter vaak
overbodig aangezien de bestaande wetgeving al voldoende middelen voorziet.85
Kritiek kan anderzijds ook geleverd worden op het grote aantal verschillende
regels om te komen tot gezinshereniging. De vooropgestelde doelstelling om tot
harmonisatie te komen lijkt compleet vergeten te zijn. Er wordt te veel
onderscheid gemaakt tussen de verschillende vreemdelingen afhankelijk van de
nationaliteit van de gezinshereniger zelf, de nationaliteit van de vreemdeling die
naar België wenst te komen, de plaats waar de aanvraag wordt ingediend, …Een
vereenvoudiging is op zijn plaats.
D. Gezinsvorming in België86
Gezinsvorming is een soort van gezinshereniging met een persoon die geen
familielid is, maar wel een toekomstig familielid zal worden. Gezinsvorming komt
tot stand doordat een vreemdeling wil trouwen met een persoon met een
Belgische verblijfsvergunning of met deze een samenlevingscontract wenst af te
sluiten.
1 Gezinsvorming door het afsluiten van een huwelijk in België
Wanneer een niet-EU-burger naar België wenst te komen om er te huwen er ook
nadien te verblijven, heeft zij een visumplicht om België legaal binnen te komen.
Ofwel vraagt zij een speciaal visum type C aan “met het oog op het afsluiten van
een huwelijk in België” ofwel vraagt de vreemdeling een gewoon visum type C
voor kort verblijf aan en komt zo naar België.
Niet-visumplichtige vreemdelingen kunnen naar België komen op voorwaarde dat
zij aan de voorwaarden voldoen van het kort verblijf.
Aangezien er logischerwijze enige tijd bestaat tussen de aankomst in België en
het sluiten van het huwelijk, is deze tussenperiode ook aan regels onderhevig.
Eerst en vooral moet de buitenlander een aankomstverklaring afleggen bij de
gemeente en dit binnen een periode van drie werkdagen. Daardoor verkrijgt de
vreemdeling het recht om legaal gedurende een periode van 90 dagen in België
85 R. STOKX, S. DAWOUD, “Hervorming regels voor gezinshereniging is onnodig streng”, Juristenkrant 2007, nr. 144, (2) 2-3. 86 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 15 april 2009).
27
te verblijven. Het is aan te raden om gedurende deze periode van kort verblijf
het huwelijk af te sluiten, aangezien er niet automatisch toelating wordt gegeven
tot verlenging van de termijn.
Dit betekent niet dat er een legaal verblijf vereist is om een huwelijk te kunnen
sluiten in België. Neen, aangezien het recht om te huwen een mensenrecht is
opgenomen in artikel 12 EVRM en art. 23 BUPO verdrag. Toch is een nuancering
van dit mensenrecht merkbaar, namelijk met het oog op de bestrijding van de
schijnhuwelijken. Het recht op een huwelijk, gekoppeld aan het mensenrecht, is
in dit geval niet van toepassing.
De huwelijksvoorwaarden en huwelijksbeletselen om een in België geldig
huwelijk te sluiten zijn opgenomen in het Burgerlijk Wetboek.87 Ik zal hier niet
verder op in gaan, aangezien dit de essentie van het leerstuk te buiten gaat.
2 Gezinsvorming door het afsluiten van een samenlevingscontract
Een vreemdeling die een duurzame relatie heeft met een Belg of met een partner
met een verblijfsrecht in België, kan een verblijfsrecht bekomen door het
afsluiten van een samenlevingscontract.
De procedure is afhankelijk van de nationaliteit van de persoon met wie men wil
samenwonen.
87 Artt. 63-76 Vreemdelingenwet; Artt. 143-202 BW.
28
§2. Mensenrechten ontstaan in het kader van het Eur opees Verdrag
voor de Rechten van de Mens en haar bijhorende prot ocollen
Op het hoogste niveau waar rechten aan vreemdelingen worden toegekend, is er
een bijzonder belangrijke plaats weggelegd voor het Europees Verdrag voor de
Rechten van de Mens (=EVRM). Hierna worden de artikelen die het nauwst
aanleunen bij de vreemdelingenproblematiek summier behandeld.
A. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
1 Artikel 1 EVRM
“De Hoge Verdragsluitende Partijen verzekeren een ieder, die ressorteert onder
haar rechtsmacht, de rechten en vrijheden welke zijn vastgesteld in de Eerste
Titel van dit Verdrag.”88
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens interpreteerde deze bepaling
ruim, zodat de rechten en vrijheden niet enkel toekomen aan de eigen burgers,
maar ook voorbehouden worden aan de burgers van de staten die geen partij
zijn bij het Verdrag en aan de staatlozen. De vreemdelingen worden hier
impliciet tot het toepassingsgebied van het EVRM gerekend. De notie ‘onder haar
rechtsmacht’ betekent dat er enkel een verband moet bestaan tussen de
schending van een verdragsbepaling enerzijds en een Verdragssluitende Staat
anderzijds. Domiciliëring of nationaliteit zijn daarbij geen vereisten.89
2 Artikel 3 EVRM
“Niemand mag worden onderworpen aan folteringen noch aan onmenselijke of
vernederende behandelingen of straffen.”90
Het mensenrecht, geponeerd in artikel 3 EVRM, komt voor vreemdelingen tot
uiting in het kader van de uitlevering of de uitzetting. Het Europees Hof voor de
Rechten van de Mens had de visie van de vroegere Commissie voor de Rechten
van de Mens daaromtrent overgenomen. Een staat schendt art. 3 EVRM, zo stelt
het arrest Soering t. Verenigd Koninkrijk, wanneer er ernstige en rechtvaardige
redenen zijn om aan te nemen dat een vreemdeling in het land naar waar hij
88 Art. 1 EVRM. 89 S. BOUCKAERT, Grondrechtenbescherming voor documentloze vreemdelingen doorheen de Belgische en internationale rechtspraak vanaf 1985 : verwezenlijkingen en uitdagingen, doctoraatsthesis Rechten Katholieke Universiteit Leuven, 2007, 65-66. 90 Art. 3 EVRM.
29
uitgewezen of uitgezet zal worden, zal gefolterd worden of aan mensonterende
behandelingen onderworpen zal worden.91 De uitzetting of uitlevering kan zo een
schending opleveren van art. 3 EVRM zonder dat de staat zich bij de uitlevering
of uitzetting schuldig maakt aan foltering of aan onmenselijke of vernederende
behandeling. Deze rechtspraak werd reeds talloze keren bevestigd.92
Dit is wat men noemt een impliciete non-refoulementsbepaling, een bepaling die
staten dus verbiedt een vreemdeling uit te wijzen of uit het land te zetten
wanneer deze een reële kans op gevaar loopt in het land van bestemming. In de
bepaling zelf wordt geen melding gemaakt van het verwijderingsverbod, toch
wordt zij geacht onder het toepassingsgebied te vallen. Op deze manier wordt de
soevereiniteit van elke staat, om zelf een beleid te voeren inzake het verwijderen
van niet-onderdanen van het grondgebied, aanzienlijk ingeperkt.93
Anderzijds kan de uitzetting op zichzelf ook een schending uitmaken van art. 3
EVRM wanneer er sprake is van onvoldoende menselijkheid. Deze beoordeling
gebeurt in concreto en zodoende wordt dan rekening gehouden met allerhande
factoren zoals leeftijd, gezondheidstoestand van de vreemdeling, de
omstandigheden,…94
Doordat er vaak discussie ontstond over de vraag of documentloze
vreemdelingen en uitgeprocedeerde kandidaat-vluchtelingen wel onder de
rechtsmacht vallen van het EVRM, werd in arrest D. t. Verenigd Koninkrijk95
uitdrukkelijk gesteld dat het feit dat een vreemdeling niet conform de
verblijfsreglementering op het grondgebied verblijft, niet wegneemt dat de
vreemdeling zich onder de rechtsbevoegdheid van een staat bevindt. Artikel 1
EVRM wordt immers, zoals daarnet aangehaald, ruim geïnterpreteerd.96
Arrest D. t. Verenigd Koninkrijk heeft echter vooral een belangrijke rol gespeeld
in de verenigbaarheid van verwijderingsmaatregelen met artikel 3 EVRM in het
medisch contentieux. In het arrest boog het Hof zich over de vraag of de 91 EHRM 7 juli 1989, 14038/88, Soering/Verenigd Koninkrijk; EHRM 20 maart 1991, 15576/89, Cruz Varras and others/Zweden; EHRM 30 oktober 1991, 13163/87, Vilvarajah and others/Verenigd Koninkrijk; EHRM 27 augustus 1992, 17550/90, 178825/91,Vijayanathan en Pusparajah. 92 J. VANDE LANOTTE, G. GOEDERTIER, Overzicht Publiekrecht, Brugge, die Keure, 2003, 310-311. 93 S. BOUCKAERT, Grondrechtenbescherming voor documentloze vreemdelingen doorheen de Belgische en internationale rechtspraak vanaf 1985 : verwezenlijkingen en uitdagingen, doctoraatsthesis Rechten Katholieke Universiteit Leuven, 2007, p. 59-60. 94 EHRM 20 maart 1991, 15576/89, Cruz Varras and others/Zweden. 95 EHRM 2 mei 1997, D./Verenigd Koninkrijk, Jaarboek mensenrechten 1997-98, 137. 96 S. BOUCKAERT, Grondrechtenbescherming voor documentloze vreemdelingen doorheen de Belgische en internationale rechtspraak vanaf 1985 : verwezenlijkingen en uitdagingen, doctoraatsthesis Rechten Katholieke Universiteit Leuven, 2007, 65-66.
30
verwijdering van een ernstig zieke persoon van het grondgebied conform was
met artikel 3 EVRM. Het feit dat persoon D. een drugsgerelateerd crimineel
verleden had, was volgens het Verenigd Koninkrijk een legitieme
overheidsdoelstelling om een verwijderingsbeslissing uit te spreken. Het EHRM
oordeelde er echter anders over en was van mening dat artikel 3 EVRM wel
degelijk ingeroepen kon worden. In navolging van het arrest creëerde het Hof
vier criteria die meer duidelijkheid dienden te verschaffen in deze ‘medische
zaken’. Eerst en vooral wordt de ernst van de ziekte in rekening gebracht,
vervolgens wordt de beschikbaarheid van de medische en sociale hulp in het land
waar de vreemdeling naar toe wordt gestuurd onderzocht. Daarmee
samenhangend wordt ook onderzocht of er familieleden of verwanten zijn die
voor de zieke vreemdeling kunnen instaan en dat zij tegelijk ook nog bereidwillig
zijn om de zieke persoon op te vangen. Hoewel deze rechtspraak werd bevestigd
in arrest B.B. t. Frankrijk97, kwam er toch een kentering in de rechtspraak door
de zaak Karara t. Finland98. Het Hof stelde er uitdrukkelijk dat: “the illness had
not yet reached such an advanced state that (…) deportation would amount to
treatment proscribed by Article 3”. Uit deze rechtspraak blijkt dat de opgestelde
criteria afgezwakt worden. Zij wordt bevestigd in S.C.C. t. Zweden99 en daarbij
wordt nog toegevoegd dat de toepassingssfeer van het medisch contentieux
wordt uitgebreid. De rechtspraak van D. t. Verenigd Koninkrijk (en volgende) is
niet enkel meer van toepassing op vreemdelingen met een criminele
achtergrond, maar op elke vreemdeling die met uitzetting wordt bedreigd. Deze
uitbreiding wordt bevestigd in arrest Bensaïd t. Verenigd Koninkrijk100.101
3 Artikel 6 EVRM
“1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het
bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging heeft
een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen
een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke
instantie welke bij de wet is ingesteld. (…)
97 EHRM 7 september 1998, nr. 39030/96, B.B./Franrkijk. 98 Commissie mensenrechten 29 mei 1998, Karara/Frankrijk. 99 EHRM 15 februari 1999, S.C.C./Zweden. 100 EHRM 6 februari 2001, nr. 44599/98, Bensaïd/Verenigd Koninkrijk. 101 S. BOUCKAERT, Grondrechtenbescherming voor documentloze vreemdelingen doorheen de Belgische en internationale rechtspraak vanaf 1985 : verwezenlijkingen en uitdagingen, doctoraatsthesis Rechten Katholieke Universiteit Leuven, 2007, 84-93.
31
2. Een ieder, die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd, wordt voor onschuldig
gehouden totdat zijn schuld volgens de wet bewezen wordt.
3. Een ieder, die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd, heeft ten minste de
volgende rechten:(…)102
Artikel 6 EVRM biedt een procedurele rechtsbescherming aan een ieder. In
navolging van de betekenis van ‘ een ieder’ in artikel 2 en 3 EVRM, komt deze
bescherming dus ook toe aan de vreemdeling, zelf wanneer hij zonder wettig
verblijfsstatuut in het land verblijft. Het materieel toepassingsgebied is beperkt
tot enerzijds geschillen over burgerlijke rechten en verplichtingen en anderzijds
het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem of haar ingestelde
strafvervolging. Het eerste lid van art. 6 EVRM garandeert, zowel in burgerlijke
als strafrechterlijke aangelegenheden, een eerlijk proces. Een zaak dient een
eerlijke en openbare behandeling te krijgen en dit binnen een redelijke termijn.
De zaak moet bovendien behandeld worden door een onafhankelijke en
onpartijdige rechterlijke instantie die bij wet is ingesteld. Art 6 tweede en derde
lid biedt daarnaast in strafaangelegenheden nog een aantal extra waarborgen
voor een eerlijk proces.103
De rechtspositie van de vreemdeling lijkt door het bestaan van artikel 6 EVRM
verstevigd te worden. De effectieve rechtsbescherming lijkt echter een ander
verhaal. De vraag wordt immers gesteld of geschillen over immigratierechtelijke
aangelegenheden wel binnen het toepassingsgebied van art. 6 EVRM vallen en of
de vreemdelingen zich dan überhaupt op de beschermingsmechanismen van het
artikel kunnen beroepen.104
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft zich in haar arrest
Maaouia105 van 5 oktober 2000 negatief uitgesproken over de vraag of
betwistingen over de verblijfsreglementering onder de toepassingssfeer vallen
van artikel 6 EVRM. De argumentatie daarvoor viel uiteen in drie elementen:
eerst werd gesteld dat een procedurele bescherming voor dergelijke
102 Art. 6 EVRM. 103 S. BOUCKAERT, Grondrechtenbescherming voor documentloze vreemdelingen doorheen de Belgische en internationale rechtspraak vanaf 1985 : verwezenlijkingen en uitdagingen, doctoraatsthesis Rechten Katholieke Universiteit Leuven, 2007, 202-209. 104 S. BOUCKAERT, Grondrechtenbescherming voor documentloze vreemdelingen doorheen de Belgische en internationale rechtspraak vanaf 1985: verwezenlijkingen en uitdagingen, doctoraatsthesis Rechten Katholieke Universiteit Leuven, 2007, 216-218. 105 EHRM 5 oktober 2000, nr. 39652/98, Maaouia/Frankrijk.
32
aangelegenheden reeds werd geboden door artikel 1 van het Zevende
Toegevoegde Protocol. Dit artikel stelt immers: “1. Een vreemdeling die wettig
op het grondgebied van een land verblijft, wordt niet uitgezet behalve ingevolge
een overeenkomstig de wet genomen beslissing en hem wordt toegestaan: a.
redenen aan te voeren tegen zijn uitzetting; b. zijn zaak opnieuw te doen
beoordelen en zich met dit doel te doen vertegenwoordigen bij de bevoegde
instantie of bij een of meer door die instantie aangewezen personen.
2. Een vreemdeling kan worden uitgezet voor de uitoefening van zijn rechten
ingevolge het eerste lid, letters a, b en c van dit artikel, wanneer een zodanige
uitzetting noodzakelijk is in het belang van de openbare orde of is gebaseerd op
redenen van de nationale veiligheid.”106
Deze regel is volgens het EHRM een lex specialis en dient dan ook toegepast te
worden vóór artikel 6, eerste lid EVRM ingevolge het adagium lex specialis
derogat lex generalis.
Vervolgens meende het Hof dat immigratiegeschillen door de band geen
betrekking hebben op burgerlijke rechten. Ook werden tot slot
immigratierechtelijke betwistingen van het strafrechtelijke luik uit de
toepassingssfeer van artikel 6 EVRM gelicht. Het Hof stelde dat
verwijderingsmaatregelen bijzondere beveiligingsmaatregelen zijn opgelegd door
een administratieve overheid. Zij houden geen beoordeling in van de
gegrondheid van de ingestelde strafvordering.
Deze rechtspraak van het EHRM wordt door de doctrine bekritiseerd. De absolute
afwijzing van de doorwerking van art. 6 EVRM in het vreemdelingencontentieux
wordt onvoldoende geargumenteerd. Er dient in de toekomst dan ook een
verfijning te komen van de rechtspraak van het arrest Maaouia of sterker nog
moet de rechtspraak worden teniet gedaan. Het Hof herbevestigt daarentegen de
aangenomen stelling in latere uitspraken.
In de Belgische rechtsorde volgt de toepassing van artikel 6 EVRM dezelfde
ontwikkeling als op het niveau van het EHRM. Het Hof van Cassatie en de Raad
van State volgen – reeds voor het arrest Maaoui- de stelling van het EHRM.
Anderzijds moet dit wel enigszins genuanceerd worden aangezien de Raad van
State een aantal van de procedurele waarborgen zoals gesteld in art. 6 EVRM,
reeds heeft gekwalificeerd als algemeen rechtsbeginsel. Zodoende worden deze
106 Art. 1 Zevende Protocol EVRM.
33
waarborgen toch nog toepasselijk geacht op het vreemdelingenrecht. De lagere
rechtbanken lijken dan iets minder terughoudend te zijn en laten een beperkte
doorwerking van artikel 6 EVRM toe.107
4 Artikel 8 EVRM
“1. Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privéleven, zijn gezinsleven, zijn
huis en zijn briefwisseling.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan met betrekking tot de
uitoefening van dit recht dan voor zover bij de wet is voorzien en in een
democratische samenleving nodig is in het belang van ’s lands veiligheid, de
openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, de bescherming van
de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de
gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en
vrijheden van anderen.”108
De problematiek van artikel 8 EVRM kan in verband worden gebracht met het
recht op gezinshereniging.109
Hoewel er niet voorzien is een recht op toegang en verblijf in een lidstaat, kan er
met betrekking tot een uitzetting toch een schending zijn van artikel 8 EVRM. Dit
is het geval wanneer familieleden gescheiden worden doordat een persoon uit
het land wordt gezet of net het land niet binnen mag. Op die manier is er een
schending van het recht op het gezinsleven.110
De Raad van State meent derhalve dan ook dat er steeds een afweging moet
gebeuren tussen de motieven tot verwijdering enerzijds en de gevolgen voor het
gezinsleven anderzijds.111
Opdat men zich kan beroepen op art. 8 EVRM moet wel een hechte relatie
aangetoond worden tussen de vreemdeling die het land wordt uitgezet en zijn
107 S. BOUCKAERT, Grondrechtenbescherming voor documentloze vreemdelingen doorheen de Belgische en internationale rechtspraak vanaf 1985 : verwezenlijkingen en uitdagingen, doctoraatsthesis Rechten Katholieke Universiteit Leuven, 2007, 221-224. 108 Art. 8 EVRM. 109 Zie hoofdstuk 1 , afdeling 1, §1 Recht op gezinshereniging. 110 EHRM 2 augustus 2001, nr. 54273/00, Boultif/Zwitserland. 111 RvS 9 april 1987, nr. 27810, Rafaël Requeni Fabra; RvS 28 juni 2001, nr. 97.206, R.W. 2002-03, (63) 63-65.
34
familie. Het moet tevens onmogelijk zijn om in het land van herkomst een
familieleven te leiden.112
5 Artikel 13 EVRM
“Een ieder wiens rechten en vrijheden die in dit verdrag zijn vermeld, zijn
geschonden, heeft recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale
instantie, ook indien deze schending is begaan door personen in de uitoefening
van hun ambtelijke functie.”113
Het recht op daadwerkelijke rechtshulp situeert zich op het vlak van
vreemdelingenrecht enerzijds in het kader van de sociale bescherming114 en
anderzijds in het kader van het vreemdelingenrecht sensu stricto. Dit is de
regelgeving inzake de toegang tot, het verblijf op en de verwijdering van
vreemdelingen van het grondgebied. Artikel 13 EVRM is een complementaire
rechtsbepaling. Dit houdt in dat het artikel op zich geen daadwerkelijke
rechtshulp waarborgt, maar dat zij in verband moet worden gebracht met een
andere bepaling van het EVRM. Een gelijkaardige bepaling is artikel 14 EVRM of
het verbod van discriminatie. Met betrekking tot het vreemdelingenrecht wordt
artikel 13 EVRM meestal ingeroepen samen met artikel 3, artikel 8 en artikel van
het Vierde Toegevoegde Protocol bij het EVRM. Om te vermijden dat een individu
elk subjectief recht in combinatie met artikel 13 EVRM zou inroepen, heeft het
EHRM een bijkomende voorwaarde gesteld: het verband tussen de twee (of
meerdere) artikels moet verdedigbaar of bepleitbaar zijn. Deze beoordeling
gebeurt door het EHRM in concreto. Om te komen tot een effectieve procedurele
rechtsbescherming moet volgens artikel 13 EVRM sprake zijn van een
‘daadwerkelijk’ rechtsmiddel. Dit houdt echter niet in dat de procedure met
zekerheid positief moet uitdraaien voor de vreemdeling. Er is immers een ruime
‘margin of appreciation’ voor de Verdragspartijen.115 Zij moeten enkel voorzien
dat er een passende wijze van rechtsherstel komt voor de betrokken persoon. De
invulling komt toe aan de staat zelf. Daarnaast is er in de bepaling sprake van
‘een’ nationale instantie. Dit betekent dat er geen sprake moet zijn van een
112 P. DE HERT, Art. 8 E.V.R.M. en het Belgisch recht De bescherming van privacy, gezin, woonst en communicatie, Gent, Mys & Breesch, 1998, 266. 113 Art. 13 EVRM. 114 Zie o.m. O. DE SCHUTTER, “Les recours de l’étranger conre la menace de l’éloignement du territoire”, Rev. Dr. Etr. 2002, afl 121, 810-818. 115 EHRM 30 oktober 1991, 13163/87, Vilvarajah, and others/Verenigd Koninkrijk.
35
rechtscollege en dat niet-rechterlijke instanties die effectieve rechtshulp verlenen
ook in aanmerking worden genomen.116
Het arrest Conka117 tegen België van 5 februari 2002 heeft een belangrijke rol
gespeeld in de doorwerking van artikel 13 EVRM (samen met artikel 4, 4de
protocol bij het EVRM118). Het EHRM heeft gesteld dat de procedure tot schorsing
wegens uiterst dringende noodzakelijkheid bij de Raad van State niet
verdragsconform is met het EVRM. Het Hof verweet de Belgische Staat immers
het feit dat zij de familie Conka, bij het bevel tot het verlaten van het Belgisch
grondgebied, niet hebben vermeld dat er een mogelijkheid bestond om een
procedure in te leiden bij de Raad van State tot schorsing wegens uiterst
dringende noodzakelijkheid.119
Hieruit blijkt dat het Hof tegemoet is gekomen aan het gebrek van effectieve
rechtsbescherming geboden door artikel 6 EVRM. Artikel 13 EVRM biedt immers
reële rechtsbescherming.120
6 Artikel 16 EVRM121
“Geen der bepalingen van de artikelen 10, 11 en 14 kan beschouwd worden als
aan de Hoge Verdragsluitende Partijen te beletten, beperkingen op te leggen aan
de politieke activiteit van vreemdelingen.”122
Artikel 16 EVRM biedt de lidstaten de mogelijkheid om de politieke activiteit te
beperken. Er is met andere woorden geen sprake van een schending van het
recht op vrije meningsuiting (art. 10 EVRM), de vrijheid van vereniging (art. 11
EVRM) en het verbod van discriminatie (art. 14 EVRM ) wanneer deze rechten
worden beperkt met het oog op een inperking van de politieke activiteiten van
vreemdelingen. De Belgische regelgeving is echter wel strenger dan het EVRM.
Artikel 20 derde lid Vreemdelingenwet stelt immers dat uitwijzings- en
116 S. BOUCKAERT, Grondrechtenbescherming voor documentloze vreemdelingen doorheen de Belgische en internationale rechtspraak vanaf 1985: verwezenlijkingen en uitdagingen, doctoraatsthesis Rechten Katholieke Universiteit Leuven, 2007, 242-259. 117 EHRM 5 februari 2002, nr. 51564/99, Conka/België. 118 Zie o.m.: M. ERKA, “Enkele bemerkingen bij het arrest Conka” in D. VAN HEULE, M.-C. FOBLETS, B. HUBEAU, Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2003, (77) 82. 119 M. ERKA, “Enkele bemerkingen bij het arrest Conka” in D. VAN HEULE, M.-C. FOBLETS, B. HUBEAU, Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2003, (77) 79-84. 120 S. BOUCKAERT, Grondrechtenbescherming voor documentloze vreemdelingen doorheen de Belgische en internationale rechtspraak vanaf 1985: verwezenlijkingen en uitdagingen, doctoraatsthesis Rechten Katholieke Universiteit Leuven, 2007, 121 J. VANDE LANOTTE, G. GOEDERTIER, Overzicht Publiekrecht, Brugge, die Keure, 2003, 312. 122 Art. 16 EVRM.
36
uitzettingsbeslissingen gebaseerd moeten zijn op het persoonlijk gedrag van de
vreemdeling. Daaruit volgt dat bijvoorbeeld een recht op vrije meningsuiting er
niet toe mag leiden dat een vreemdeling het land wordt uitgezet.123
B. Protocollen
1 Artikel 4 Vierde protocol bij het EVRM
“Collectieve uitzetting van vreemdelingen is verboden”124
Een aanvullend recht voor migranten wordt gegeven in art. 4, 4de protocol bij het
EVRM.
Collectieve uitzetting moet niet enkel in haar letterlijke betekenis worden
verstaan. Naast de collectieve uitwijzingsbeslissingen, kan er immers ook sprake
zijn van collectieve uitzetting wanneer een bepaalde bevolkingsgroep
systematisch wordt vervolgd of gediscrimineerd door de overheid. In een
uitzettingsprocedure is er dus een schending van artikel 4, 4de protocol wanneer
er geen individueel onderzoek is gebeurd. Het Europees Hof voor de Rechten van
de Mens gaat echter nog verder in haar arrest Conka t. België125. Het enkele feit
van een individueel onderzoek van de asielaanvragen, doet geen afbreuk aan het
feit dat er alsnog een mogelijke schending is van artikel 4, 4de protocol. Er kan
alsnog sprake zijn van een collectieve uitzetting wanneer latere bevelen om het
grondgebied te verlaten, collectief gebeuren.126
Het Hof was in het arrest Conka127 t. België van mening dat het feit dat de
Conka’s samen werden gerepatrieerd met andere Slowaakse onderdanen op
grond van identiek opgestelde bevelen om het grondgebied te verlaten, een
verboden collectieve uitzetting was. Er werd immers geen rekening gehouden
met de individuele situatie van elke betrokkene. De families ondergingen volgens
het Hof een standaardprocedure, terwijl in dergelijke situaties een individuele
procedure moet gevolgd worden. Een gezamenlijke uitzetting maakt op zich geen
schending uit, voor zover de eindbeslissing maar gesteund is op een individueel
onderzoek.128 Deze mening wordt nog kracht bijgezet wanneer de omliggende
123 J. VANDE LANOTTE, G. GOEDERTIER, Overzicht Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2003, 312. 124 Art. 4 Vierde Protocol EVRM. 125 EHRM 5 februari 2002, nr. 51564/99 , Conka/België. 126 J. VANDE LANOTTE, G. GOEDERTIER, Overzicht Publiekrecht, Brugge, die Keure, 2003, 313-314. 127 EHRM 5 februari 2002, nr. 51564/99 , Conka/België. 128 EHRM 23 februari 1999, nr. 45917/99, Andrix/Zweden.
37
omstandigheden volledig gelijkaardig zijn. Dit bekent dat er alsnog een
schending kan zijn van art. 4, 4de protocol, ook al was er een individueel en
objectief onderzoek, wanneer de omstandigheden een dermate grote rol spelen:
“Cela ne signifie pas pour autant que là où cette dernière condition est remplie,
les circonstances entourant la mise en oevre de décisions d’expulsion ne jouent
plus aucun rôle dans l’appréciation du respect de l’article 4 du Protocole n°4.”129
129 M. ERKA, “Enkele bemerkingen bij het arrest Conka” in D. VAN HEULE, M.-C. FOBLETS, B. HUBEAU, Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2003, (77) 82.
38
Afdeling 2: Belgische Grondwet
In de Belgische Grondwet werden eveneens bepalingen opgenomen die de
rechten van vreemdelingen in België regelen. De grondwettelijke rechten en
vrijheden opgenomen in de grondwet, worden principieel voorbehouden aan de
Belgen130. Toch vallen de vreemdelingen niet buiten het toepassingsgebied.
Artikel 191 Gw. stelt immers dat: “iedere vreemdeling die zich op het
grondgebied van België bevindt, (…) de bescherming verleend aan personen en
goederen (geniet), behoudens de bij wet gestelde uitzonderingen.” De
vreemdelingen hebben dus in principe dezelfde rechten als de Belgen, maar er
kan in uitzonderingen worden voorzien.
§1. Afwezigheid van politieke rechten vs. aanwezigh eid burgerlijke
rechten 131
Artikel 8, tweede lid Gw. is een voorbeeld van een uitzondering op het principe
van gelijkheid tussen Belgen en vreemdelingen. Er wordt immers geponeerd dat
men de staat van Belg moet bezitten om politieke rechten te kunnen uitoefenen.
Onder de notie ‘politieke rechten’ wordt in dit geval het actief en passief
kiesrecht verstaan. Politieke rechten moeten in deze context echter wel eng
worden geïnterpreteerd, anders dan in de betekenis van artikel 145 Gw. Het
recht wordt beperkt tot het recht politieke mandatarissen te kiezen en de
verkiesbaarheid of benoembaarheid tot een politiek mandaat. Andere politieke
rechten zijn de benoeming tot een burgerlijke of militaire bediening132 of
eventueel nog andere politieke of sociale rechten.
Met betrekking tot het kiesrecht kwam een grondwetswijziging op 11 december
1998.133Er werd een nieuw derde lid aan artikel 8 Gw. toegevoegd. Zo werd er in
de mogelijkheid voorzien om het stemrecht te regelen van burgers van de
Europese Unie die niet de Belgische nationaliteit hebben, in overeenstemming
met de internationale en supranationale verplichtingen van België. Er werd in een
mogelijkheid voorzien om het stemrecht uit te breiden tot de niet-EU-
130 Titel: “De Belgen en hun Rechten” 131 J. VANDE LANOTTE, G. GOEDERTIER, Overzicht publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2003, 300-310. 132 Art. 10, tweede lid Gw. 133 Wet van 11 december 1998 tot wijziging aan de Grondwet, BS 15 december 1998.
39
onderdanen die in België verblijven. Zo werd de Belgische reglementering in
overeenstemming gebracht met het Verdrag van Maastricht waar al voorzien was
in een stemrecht voor Europese burgers bij de gemeenteraadsverkiezingen en bij
de verkiezingen van het Europees Parlement.134
Er bestaan naast genoemde politieke rechten ook een resem burgerlijke rechten.
Artikel 7 BW bepaalt dat de uitoefening van burgerlijke rechten onafhankelijk is
van de hoedanigheid van de staatsburger. Om genot te kunnen hebben van
burgerlijke rechten is er dus geen onderscheid te zien tussen Belgen en
vreemdelingen. Deze stelling wordt herhaald in artikel 11, 1ste lid BW . Daarin
wordt gesteld dat vreemdelingen eveneens het genot hebben over de aan België
verleende burgerlijke rechten. Enkel in gevallen door de wet gesteld kan van dit
principe worden afgeweken.
§2. Toetsing aan het gelijkheidsbeginsel en non-
discriminatiebeginsel 135
Het gelijkheidsbeginsel of artikel 10 Gw. stelt: “Er is in de staat geen onderscheid
van standen. De Belgen zijn gelijk voor de wet; zij alleen zijn tot de burgerlijke
en militaire bediendingen benoembaar; behoudens de uitzonderingen die voor
bijzondere gevallen door een wet kunnen worden gesteld. De gelijkheid van
vrouwen en mannen is gewaarborgd.” Zoals uit de lezing van het artikel blijkt,
wordt er nergens een notie gemaakt over de gelijkheid tussen Belgen en
vreemdelingen. Artikel 191 Gw., het hoofdbeginsel in verband met het
vreemdelingenrecht, stelt echter wel dat elke vreemdeling die op het Belgische
grondgebied verblijft, geniet van de bescherming die wordt verleend aan de
personen en goederen, behoudens de bij wet gestelde uitzonderingen. Toch mag
daaruit niet afgeleid worden dat er zonder meer een onderscheiden regeling mag
gehanteerd worden tussen de vreemdelingen en Belgen, wanneer de wetgeving
in een uitzondering voorziet. Een gedifferentieerde behandeling is enkel
geoorloofd wanneer het onderscheid gebaseerd is op een objectief criterium en
redelijk verantwoord is. Het komt sinds 2003 136aan het Grondwettelijk Hof toe
om te oordelen of het verschil in behandeling een miskenning uitmaakt van
134 Art. 19 EG. 135 J. VANDE LANOTTE, G. GOEDERTIER, Overzicht publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2003, 327-362. 136 Bijzonder Wet van 9 maart 2003 tot wijziging van de Bijzondere Wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, BS 11 april 2003.
40
artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Er is sprake van een schending van het
gelijkheidsbeginsel wanneer er een onevenredigheid bestaat tussen de
aangewende middelen en het beoogde doel.
Het non-discriminatiebeginsel of artikel 11 Gw. stelt: “Het genot van de rechten
en vrijheden aan de Belgen toegekend moet zonder discriminatie verzekerd
worden. Te dien einde waarborgen de wet en het decreet inzonderheid de
rechten en vrijheden van de ideologische en filosofische minderheden.”
Volgens het toenmalig Arbitragehof, thans Grondwettelijk Hof, moet artikel
191Gw. zodanig geïnterpreteerd worden, zodat het gelijkheidsbeginsel (art. 10
Gw.) en het non-discriminatiebeginsel (art. 11 Gw.) slechts van toepassing is op
vreemdelingen wanneer aan een dubbele voorwaarde is voldaan: enerzijds moet
de vreemdeling zich op het Belgisch grondgebied bevinden en anderzijds mag de
vreemdeling zich niet in een uitzonderingspositie bevinden bij wet bepaald.137 Uit
een arrest138 van het Arbitragehof, thans Grondwettelijk Hof, van 14 juli 1994
volgde ook dat wanneer er dan een verschil is in behandeling ten nadele van de
vreemdeling, de rechter alsnog de verplichting heeft om er te over te waken dat
het onderscheid niet-discriminerend is.
Dus met andere woorden, de toepassing van artikel 191Gw. impliceert niet dat
de artikelen 10 en 11 Gw. niet moeten worden nageleefd.
137 Arbitragehof 29 juni 1994, nr. 51/94, BS 14 juli 1994. 138 Arbitragehof 14 juli 1994, nr. 61/94, BS 9 augustus 1994.
41
Afdeling 3: Specifieke wetten die aan vreemdelingen rechten
toekennen: art. 57§2 van de OCMW-wet:
Naast bepalingen in de internationale regelgeving en de Belgische grondwet zijn
er ook een aantal specifieke Belgische wetten die specifiek aan vreemdelingen
rechten toekennen. Een belangrijk voorbeeld in dit verband is artikel 57 van de
OCMW-wet. Deze bepaling heeft betrekking op de toekenning van
maatschappelijke dienstverlening aan vreemdelingen. Omdat in de loop der jaren
veel discussie is geweest over de invulling van het artikel, wordt in dit onderdeel
een chronologisch tijdsverloop gegeven, opgebouwd rond de grootste
wetswijzigingen. Zo wordt het gemakkelijker in te zien hoe het artikel werd
geconcretiseerd en welke invloed dit had op de rechten van de vreemdeling zelf.
§1. Periode 1976 – 1984
Lang voor er in 1994 in de Belgische Grondwet139 een bepaling werd opgenomen
met betrekking tot het recht om een menswaardig leven te leiden, kende de
OCMW-wet140 in 1976 dit recht al toe aan elke persoon. Er werd daarbij geen
onderscheid gemaakt tussen Belgen en vreemdelingen.141
“Elke persoon heeft recht op maatschappelijke dienstverlening. Deze heeft tot
doel eenieder in de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt
aan de menselijke waardigheid.
Er worden Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn opgericht die, onder de
door deze wet bepaalde voorwaarden, tot opdracht hebben deze dienstverlening
te verzekeren. (…)”142
Deze bepaling moet aan eenieder de mogelijkheid geven om een menswaardig
bestaan te leiden. De OCMW-wet genereert dus subjectieve rechten en moet niet
beschouwd worden als een loutere intentieverklaring zoals sommigen
voorhielden. Meer zelf, het recht op maatschappelijke dienstverlening moet
139 Art 23 Gw. 140 Organieke Wet van 8 juli 1976 betreffende de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn, BS 5 augustus 1976. 141 M. GROUWELS, “Maatschappelijke dienstverlening door het OCMW” in D. CUYPERS, B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS (eds.), Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2000, (351) 353. 142 Art 1 OCMW-Wet 8 juli 1976, BS 5 augustus 1976.
42
beschouwd worden als een mensenrecht, aangezien het recht verbonden is aan
de intrinsieke menselijke waardigheid.143
Tot 1984 kende artikel 57 §1 OCMW-wet volgende invulling:
“Onverminderd het bepaalde in artikel 57ter heeft het Openbaar Centrum voor
Maatschappelijke Welzijn tot taak aan personen en gezinnen de dienstverlening
te verzekeren waartoe de gemeenschap gehouden is. Het verzekert niet alleen
lenigende of curatieve doch ook preventieve hulp. Deze dienstverlening kan van
materiële, sociale, geneeskundige, sociaal-geneeskundige of psychologische aard
zijn.”144
§2. Periode 1984 – 1992
Door de wetswijziging van 1984145 kwam een eerste wijziging in art. 57 OCMW-
wet. De gedachte dat de wet gericht was tot “elk persoon” werd verlaten. De
vreemdelingen in kort verblijf of de illegalen konden niet langer zonder meer
gebruik maken van de maatschappelijke dienstverlening.146
De wijzing bestond in de toevoeging van een vierde alinea:
“Indien het evenwel vreemdelingen betreft die noch gemachtigd, noch toegelaten
zijn tot een verblijf van meer dan drie maanden in het Rijk of om er zich te
vestigen, of vreemdelingen die onwettig in het Rijk verblijven, wordt de
dienstverlening beperkt tot de materiële en geneeskundige dienstverlening die
nodig is om in het levensonderhoud te voorzien. In dat geval kan de materiële
dienstverlening door uitkeringen in natura worden verzekerd. Deze bepaling is
niet van toepassing op de kandidaat-vluchteling.”147
Het resultaat van deze wijziging is dat het OCMW deze vreemdeling enkel nog in
levensonderhoud moet voorzien en niet langer in een menswaardig leven.148
143 M. GROUWELS, “Maatschappelijke dienstverlening door het OCMW” in D. CUYPERS, B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS (eds.), Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2000, (351) 354. 144 Art. 57 §1 OCMW-Wet, BS 5 augustus 1976. 145 Wet van 28 juni betreffende sommige aspecten van de toestand van de vreemdelingen en houdende invoering van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, BS 10 juli 1984. 146 D. CUYPERS, K. LAVEYT “Maatschappelijke dienstverlening en regularisatieprocedure: a bridge too far?” in M.-C. FOBLETS, B. HUBEAU, D. VANHEULE, Migratie-en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2002, (43) 46. 147 M. GROUWELS, “Maatschappelijke dienstverlening door het OCMW” in D. CUYPERS, B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS (eds.), Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2000, (351) 356. 148 M. GROUWELS, “Maatschappelijke dienstverlening door het OCMW” in D. CUYPERS, B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS (eds.), Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2000, (351) 356-357.
43
§3. Periode 1992 – 1996
De Wet van 30 december 1992149 bracht een tweede wijzing van artikel 57
OCMW-Wet met zich mee. Deze wijzing viseerde enerzijds de uitgeprocedeerde
kandidaat-vluchtelingen met definitief bevel en anderzijds de illegalen met
definitief bevel.
Het artikel werd opgesplitst in vier paragrafen, waarvan vooral de tweede van
belang is voor de vreemdelingen:
“In afwijking van paragraaf 1 verleent het Centrum slechts de strikt
noodzakelijke dienstverlening om het verlaten van het grondgebied mogelijk
te maken:
1. aan de vreemdeling die zich vluchteling heeft verklaard en heeft gevraagd als
dusdanig te worden erkend doch niet de toelating heeft om in die hoedanigheid
in het Rijk te verblijven en aan wie een definitief bevel is betekend om het
grondgebied te verlaten;
2. aan elke andere vreemdeling die onwettig in het Koninkrijk verblijft en aan wie
een definitief bevel is betekend om het grondgebied te verlaten.
(…)
Er wordt eveneens afgeweken in geval van dringende medische hulp.”
Uit voorgaande blijkt dat maatschappelijke dienstverlening voor de genoemde
categorieën niet langer dient verzekerd te worden vanaf het ogenblik dat de
vreemdeling een “definitief bevel” krijgt om het Belgisch grondgebied te verlaten.
De dienstverlening is daarenboven beperkt tot de “strikt noodzakelijke
dienstverlening”. Men blijft wel aanspraak maken op dringende medische hulp. In
de programmawet van 30 december 1992 werd het begrip “dringende medische
hulp” echter niet nader omschreven.150
149 Organieke wet 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, BS 9 januari 1993; geciteerd als programmawet van 30 december 1992. 150 M. GROUWELS, “Maatschappelijke dienstverlening door het OCMW” in D. CUYPERS, B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS (eds.), Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2000, (351) 357-358.
44
A. Definitief bevel151
Over de precieze invulling van het begrip “definitief bevel” ontstond heel wat
controverse.152
Zowel de federale overheid als de hogere rechtbanken (o.a. het Hof van
Cassatie) stelden dat een bevel definitief is wanneer er geen schorsend beroep of
een schorsing uitgesproken door de Raad van State hangend is. Zij houden er
met andere woorden een enge interpretatie op na. De meerderheid van de
rechtspraak, voornamelijk de lagere rechtbanken, was daarentegen van oordeel
dat een bevel pas definitief was wanneer alle mogelijke administratieve of
jurisdictionele beroepen, die enige weerslag konden hebben op de
verblijfssituatie, uitgeput waren. Dit betekent dat er voor de betrokkene geen
definitief bevel bestaat om het grondgebied te verlaten wanneer er nog een
beroep hangend was bij de Raad van State of wanneer er nog een vraag tot
machtiging tot verblijf, overeenkomstig art. 9.3 van de wet van 15 december
1980, was ingediend.153
B. Strikt noodzakelijke dienstverlening om het verlaten van het
grondgebied mogelijk te maken
Naast de invulling van het begrip “definitief bevel” was er ook discussie over de
invulling van het begrip “strikt noodzakelijke dienstverlening om het verlaten van
het grondgebied mogelijk te maken”. Er kon opnieuw een brede en strikte
interpretatie onderscheiden worden in de rechtspraak. Zo stelde de
Arbeidsrechtbank bijvoorbeeld in een arrest van 1995154 dat dringende medische
hulp ook de vorm kan aannemen van het toekennen van een bestaansminimum.
151 M. GROUWELS, “Maatschappelijke dienstverlening door het OCMW” in D. CUYPERS, B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS (eds.), Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2000, (351) 358-359. 152 L. DENYS, “Het begrip definitief bevel om het rondgebied te verlaten in art. 57 §2 van de organieke OCMW-wet”, T.Vreemd. 1994, 266-270. 153 D. CUYPERS, K. LAVEYT “Maatschappelijke dienstverlening en regularisatieprocedure: a bridge too far?” in M.-C. FOBLETS, B. HUBEAU, D. VANHEULE, Migratie-en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2002, (43) 47. 154 Arbrb. Brussel 9 juni 1995, Rev.dr.étr. 1995, 325.
45
Andere rechtspraak vond dit eerder te verregaand en beperkte de hulp tot het
geven van hulp in natura.155
C. Dringende medische hulp
Door het feit dat het begrip “dringende medische hulp” niet nader werd
omschreven in 1992, waren er allerhande interpretaties in de
Arbeidsrechtbanken. Sommige Arbeidsrechtbanken gaven een ruime interpretatie
aan het begrip. Deze strekking meende dat een strikte interpretatie tot
paradoxale situaties zou leiden, waardoor het OCMW sommige mensen wel
mocht helpen en andere dan net weer niet kon helpen. In de praktijk komt men
dan tot toestanden dat het geven van noodzakelijke levensmiddelen niet zou
mogen gebeuren door het OCMW tenzij iemand door het ontberen van deze
bestaansmiddelen ernstig ziek zou worden.156 Deze stroming meende dat het
begrip “dringende medische hulp” dus ook recht op voedingsmiddelen en
huisvesting omvat. Deze zienswijze werd de kop ingedrukt door de wetswijziging
van 15 juli 1996. Deze wet heeft er voor gezorgd dat aan de Koning de
bevoegdheid werd toegekend om een duidelijke invulling te geven van het begrip
“dringende medische hulp”. Dit Koninklijk Besluit heeft er voor gezorgd dat recht
op voeding, kleding en huisvesting niet onder deze term mogen worden
gecatalogeerd. 157158
De vernieuwing van art. 57§ 2 werd op niet veel luister onthaald. De Liga voor
Mensenrechten stelde een procedure tot nietigverklaring van de bepaling in bij
het toenmalig Arbitragehof, thans Grondwettelijk Hof. Het Arbitragehof ging
echter niet in op dit verzoek en oordeelde in zijn arrest van 29 juni 1994159 dat
er geen schending is van het gelijkheidsbeginsel. Verschil in behandeling tussen
personen is toegestaan wanneer dit op een objectief criterium gesteund is en als
er een redelijk verband bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde
doel. Beperking van de maatschappelijke dienstverlening, oordeelde het
Arbitragehof, kan gezien worden als een redelijk instrument voor
155 M. GROUWELS, “Maatschappelijke dienstverlening door het OCMW” in D. CUYPERS, B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS (eds.), Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2000, (351) 359-360. 156 Arbrb. Verviers 22 maart 1994, Soc. Kron. 1995, afl. 2, 60-61. 157 S. BOUCKAERT, “Het recht op dringende medische hulp voor vreemdelingen zonder wettig verblijf: materieelrechtelijke en procedurele aspecten, de lege lata en de lege ferenda”, T. Vreemd. 2008, nr. 1, (6) 9-11. 158 Verder uitleg zie §4. Periode 1996-… . 159 Arbitragehof 29 juni 1994, BS 14 juli 1994.
46
immigratiebeperking.160161 De inkorting van de maatschappelijke dienstverlening
doorstaat met andere woorden de proportionaliteitstoets aangezien andere
daartoe aangewende middelen niet of nauwelijks doeltreffend zijn.162 Dit houdt
een erkenning van het subsidiariteitsbeginsel in.163
§4. Periode 1996 – …
De Wet van 15 juli 1996164 bracht een derde wijziging in art. 57 §2 met zich
mee.
“In afwijking van de andere bepalingen van deze wet, is de taak van het
Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn beperkt tot het verlenen van
dringende medische hulp, wanneer het gaat om een vreemdeling die illegaal
in het Rijk verblijft.
De koning kan bepalen wat onder dringende medische hulp begrepen moet
worden.
De vreemdeling die zich vluchteling heeft verklaard en heeft gevraagd om als
dusdanig te worden erkend, verblijft illegaal in het Rijk wanneer de asielaanvraag
is geweigerd en aan de betrokken vreemdeling een uitvoerbaar bevel om het
grondgebied te verlaten is betekend.
De maatschappelijke dienstverlening aan een vreemdeling die werkelijk
steuntrekkend was op het ogenblik dat hem een uitvoerbaar bevel om het
grondgebied te verlaten werd betekend wordt, met uitzondering van de
dringende medische hulpverlening, stopgezet de dag dat de vreemdeling
daadwerkelijk het grondgebied verlaat, en ten laatste de dag van het verstrijken
van de termijn van het bevel om het grondgebied te verlaten. (…)”165
160 D. CUYPERS, K. LAVEYT “Maatschappelijke dienstverlening en regularisatieprocedure: a bridge too far?” in M.-C. FOBLETS, B. HUBEAU, D. VANHEULE, Migratie-en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2002, (43) 47. 161 M. GROUWELS, “Maatschappelijke dienstverlening door het OCMW” in D. CUYPERS, B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS (eds.), Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2000, (351) 359-360. 162 Arbitragehof 29 juni 1994, nr. 51/94, 29 juni 1994. 163 S. BOUCKAERT, “ Vreemdelingen in illegaal verblijf en sociale minimumvoorzieningen. Een analyse van het proces van de doorwerking van (sociale) grondrechtennormen in de Belgische rechtspraak en regelgeving”, TSR 2005, afl. 4, (659) 675-677. 164 Wet van 15 juli 1996 tot wijziging van de Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en van de Organieke Wet van 8 juli 1976 betreffende de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn, BS 5 oktober 1996. 165 Art. 65 Wet van 15 juli 1996 tot wijziging van de Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en van de Organieke Wet van 8 juli 1976 betreffende de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn, BS 5 oktober 1996.
47
A. In afwijking van de andere bepalingen van deze wet
Door de wetswijziging van 1996 wordt gesteld dat het een uitzondering betreft
op alle andere bepalingen van de OCMW-wet. Voor de wetswijziging betrof het
enkel een uitzondering op paragraaf 1 van artikel 57 van de OCMW-wet. In de
eerste paragraaf werd gesteld dat het OCMW tot taak heeft personen en
gezinnen de dienstverlening te verzekeren waartoe de gemeenschap gehouden
is. Daardoor wou de wetgever duidelijk maken dat het ook een uitzondering
betreft op artikel 1 OCMW-wet. Deze stelt de menselijke waardigheid als
criterium voor de maatschappelijke dienstverlening. Voor de illegale vreemdeling
moet er dus geen toetsing meer gebeuren aan de menselijke waardigheid. 166
B. Drie categorieën vreemdelingen
Het eerste dat bij deze nieuwe invulling van art. 57§2 OCMW-wet opvalt is dat de
wetgever nu drie groepen vreemdelingen aanduidt waarvoor afwijkingen
mogelijk zijn ten aanzien van de OCMW-wet.
Een eerste categorie is deze van de illegalen. Mensen worden als illegaal
bestempeld wanneer zij zich op geen enkele verblijfstitel kunnen beroepen. Er
moet voortaan geen bevel tot het verlaten van het grondgebied meer zijn, om
van de maatschappelijke dienstverlening te worden uitgesloten. De illegale
vreemdeling kan enkel nog op dringende medische hulp167 aanspraak maken. De
vaststelling van wie als illegaal wordt beschouwd, komt toe aan de Dienst
Vreemdelingenzaken of de Minister van Binnenlandse Zaken en niet aan het
OCMW zelf.168
Vervolgens wordt in het artikel melding gemaakt van de kandidaat-vluchteling
met uitvoerbaar bevel. Dit is op zijn minst een vreemde constructie te noemen.
De geweigerde kandidaat-vluchteling is namelijk ook een illegaal. De reden
waarom zij toch als aparte categorie worden vermeld, is volgens de regering om
meer duidelijkheid te scheppen.169 De Raad van State merkt in een advies op dat
dit verschil in behandeling gesteund is op een “niet deugdelijke maatstaf van
166 P. SCHOUKENS, “ De illegale migrant en het recht op dringende gezondheidszorg: zoektocht naar een evenwichtige maatschappelijke dienstverlening”,T.Gez. 2005-2006, afl. 3, (188) 189. 167 Zie punt C. Dringende medische hulp. 168 M. GROUWELS, “Maatschappelijke dienstverlening door het OCMW” in D. CUYPERS, B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS (eds.), Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2000, (351) 363-364. 169 Omzendbrief van 27 januari 1997 van de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie, T. Vreemd. 1996, 414-420.
48
onderscheid”. Het kan volgens de Raad van State170 niet dat aan de “gewone”
illegaal géén en aan de geweigerde kandidaat-vluchteling wél een bevel tot het
verlaten van het grondgebied moet worden betekend. Het Arbitragehof, thans
Grondwettelijk Hof, ging hier echter niet op in171.172
Tot slot wordt de categorie van de vreemdelingen,die werkelijk steuntrekkende
zijn op het ogenblik van betekening van het bevel om het grondgebied te
verlaten, vermeld. Zij hebben geen recht meer op maatschappelijke
dienstverlening. Het zijn dus in feite mensen die “legaal” waren, maar die door
ontvangst van een uitvoerbaar bevel “illegaal” zijn geworden. Op zijn minst een
zeer vreemde omschrijving van de wetgever te noemen.173
C. Dringende medische hulp
Om nog meer verwarring in de rechtspraak te vermijden, werd aan de Koning de
bevoegdheid gegeven om een duidelijke invulling te geven van het begrip
“dringende medische hulp”. Het Koninklijk Besluit van 12 december 1996174 geeft
nauwelijks ruimte voor interpretatie.175
Onder dringende medische hulp wordt verstaan: “(…) hulp die een uitsluitend
medisch karakter vertoont en waarvan de dringendheid met een medisch
getuigschrift wordt aangetoond. Deze hulp kan geen financiële steunverlening,
huisvesting of andere maatschappelijke dienstverlening in natura zijn.
Dringende medische hulp kan zowel ambulant worden verstrekt als in een
verpleeginstelling, (…)Dringende medische hulp kan zorgverstrekking omvatten
van zowel preventieve als curatieve aard (…)”176
Ieder element van de definitie dient nader te worden toegelicht want uit de
rechtspraak blijkt dat er verschillende interpretaties gegeven werden aan de
notie dringende medische hulp.
170 Advies RvS, Gedr. St. Kamer 1995-96, nr. 364/1, 155. 171Arbitragehof 22 april 1998, nr. 43/98. 172 M. GROUWELS, “Maatschappelijke dienstverlening door het OCMW” in D. CUYPERS, B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS (eds.), Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2000, (351) 364. 173 M. GROUWELS, “Maatschappelijke dienstverlening door het OCMW” in D. CUYPERS, B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS (eds.), Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2000, (351) 364-365. 174 KB 12 december 1996 inzake de dringende medische hulp die door het OCMW wordt verstrekt aan vreemdelingen die onwettig in het Rijk verblijven , BS 31 december 1996. 175 S. BOUCKAERT, “Het recht op dringende medische hulp voor vreemdelingen zonder wettig verblijf: materieelrechtelijke en procedurele aspecten, de lege lata en de lege ferenda”, T. Vreemd. 2008, nr. 1, (6) 12. 176 Art. 2 KB 12 december 1996 inzake de dringende medische hulp die door het OCMW wordt verstrekt aan vreemdelingen die onwettig in het Rijk verblijven, BS 31 december 1996.
49
Een eerste twistpunt is de vraag wat precies onder “dringend” moet worden
verstaan. Volgens de wetgever moet het begrip strikt worden geïnterpreteerd.
Dit houdt in dat enkel hulp met een medisch karakter onder de notie valt.
Anderzijds moet het begrip binnen dit strikte medische kader ruim worden
geïnterpreteerd. Dit heeft als gevolg dat ook ambulante hulpverlening onder het
toepassingsgebied valt. Toch zijn er wel restricties voor onder andere
cosmetische ingrepen.177
Uit rechterlijke beslissingen daarentegen blijkt dat het OCMW medische hulp als
“dringend” kwalificeert wanneer het gaat om medische hulpverlening naar
aanleiding van een acuut medisch probleem. De hulp moet met andere woorden
onmiddellijk toegediend worden, hetzij curatief, hetzij preventief. Wanneer er
een zeker tijdsverloop bestaat tussen de klachten en het indienen van de
aanvraag, meent de rechtbank dat er geen sprake kan zijn van nood aan
“dringende” medische hulp.178 Hoewel het oordeel toekomt aan de behandelende
geneesheer, kan de hulp niet als dringend worden geattesteerd wanneer deze
door de rechtbank, omwille van het tijdsverloop, niet als dringend werd
gekwalificeerd.179
Zo komen we onmiddellijk bij een volgend punt van discussie. Kan een attest van
een erkende zorgverstrekker nog door de rechtbank worden geapprecieerd,
wanneer deze van oordeel is dat een behandeling dringend is? De
Arbeidsrechtbank van Antwerpen heeft zich in enkele vonnissen genuanceerd
uitgesproken: “ Hoewel de rechtbank zelf niet bevoegd is om zich uit te spreken
over de noodzaak van behandeling of doorverwijzing, kan de rechtbank aan de
hand van de motivering van het attest oordelen of het dringend karakter van de
hulp voldoende is aangetoond.”180181
Een tweede element van de definitie is de uitsluiting van financiële
steunverlening, huisvesting of andere maatschappelijke diensverlening in natura.
Deze uitsluiting heeft duidelijkheid gebracht in de discussie die vroeger bestond
over de vraag of ook financiële steun, huisvesting en andere dienstverlening in
177 S. BOUCKAERT, “Het recht op dringende medische hulp voor vreemdelingen zonder wettig verblijf: materieelrechtelijke en procedurele aspecten, de lege lata en de lege ferenda”, T. Vreemd. 2008, nr. 1, (6) 14-15. 178 S. BOUCKAERT, “Het recht op dringende medische hulp voor vreemdelingen zonder wettig verblijf: materieelrechtelijke en procedurele aspecten, de lege lata en de lege ferenda”, T. Vreemd. 2008, nr. 1, (6) 15-16. 179 Arbrb. Antwerpen 20 november 2006, AR nr. 389.713, onuitg. 180 Arbrb. Antwerpen 4 december 2006, AR nr. 389.136, onuitg.; Arbrb. Antwerpen 5 maart 2007, AR nr. 390. 203, onuitg. 181 S. BOUCKAERT, “Het recht op dringende medische hulp voor vreemdelingen zonder wettig verblijf: materieelrechtelijke en procedurele aspecten, de lege lata en de lege ferenda”, T. Vreemd. 2008, nr. 1, (6) 16-17.
50
natura onder het toepassingsveld van “dringende medische hulp” kunnen vallen.
Het KB van 12 december 1996 heeft een einde gemaakt aan deze discussie.182
Een volgend element stelt dat dringende medische hulp zowel ambulant als in
een verpleginginstelling conform art. 1,3° van de Wet van 2 april 1965183 kan
vertrekt worden. Vroeger hoorden psychiatrische verzorgingstehuizen en
ziekenhuizen niet onder dit toepassingsgebied. Doordat dit financieel te zwaar
begon door te wegen op deze psychiatrische instellingen, kwam er een wijziging
tot stand door de Wet van 2 juni 2002. De wijziging van art. 1, 3° van de Wet
van 2 april 1965 zorgde ervoor dat deze instellingen voortaan wel als
verplegingsinstellingen worden aangezien.184
Een aanvulling op de notie “dringende medische hulp” kwam er via het KB van
13 januari 2003. Er kwam een bepaling betreffende de nazorg die noodzakelijk is
voor de algemene volksgezondheid in geval van erkende besmettelijke
ziekten.185
D. Uitvoerbaar bevel
De wetswijziging van 1996 probeerde ook een einde te stellen aan de
controverse omtrent het begrip “definitief” bevel. Het woord definitief werd
vervangen door de term “uitvoerbaar”. De regering hield zich voor dat het ging
om een louter technische, niet-fundamentele aanpassing. In de rechtspraak
daarentegen ontstond opnieuw een contentieux omtrent het begrip. De kloof
tussen de brede interpretatie van de lagere rechtbanken en de enge interpretatie
van de hogere rechtbanken kwam nog meer aan de oppervlakte.186
182 S. BOUCKAERT, “Het recht op dringende medische hulp voor vreemdelingen zonder wettig verblijf: materieelrechtelijke en procedurele aspecten, de lege lata en de lege ferenda”, T. Vreemd. 2008, nr. 1, (6) 17. 183 Wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn, BS 6 mei 1965. 184 S. BOUCKAERT, “Het recht op dringende medische hulp voor vreemdelingen zonder wettig verblijf: materieelrechtelijke en procedurele aspecten, de lege lata en de lege ferenda”, T. Vreemd. 2008, nr. 1, (6) 18-19. 185 KB 13 januari 2003 tot wijziging van het Koninklijk Besluit van 12 december 1996 betreffende de dringende medische hulp die door de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn wordt verstrekt aan vreemdelingen die onwettig in het Rijk verblijven, BS 17 januari 2003. 186 M. GROUWELS, “Maatschappelijke dienstverlening door het OCMW” in D. CUYPERS, B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS (eds.), Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2000, (351) 365.
51
Afdeling 4: Rechtsbescherming voor vreemdelingen
§1. De adviesorganen voor vreemdelingen
A. De Raad van Advies voor Vreemdelingen
Een Raad van Advies voor Vreemdelingen werd ingesteld bij artikel 31 van de
Vreemdelingenwet. De Raad van Advies is een politiek instrument en de
raadpleging is in principe facultatief. Voor de vaststelling van het
minimumbedrag van de bestaansmiddelen waarover een vreemde student kan
beschikken is de raadpleging daarentegen verplicht187. De Raad heeft enerzijds
als taak een met redenen omkleed advies uit te brengen over ontwerpen en
voorstellen van wet en decreet betreffende de toegang tot het grondgebied, het
verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Dit advies kan
gevraagd worden door de voorzitters van de Wetgevende Kamers of van een
gemeenschapsraad. Anderzijds kan hij ook aan een minister advies verstrekken
over een thema dat binnen het voorgaand bevoegdheidscontentieux valt. Tot slot
kan de Raad van Advies op eigen initiatief informatie verstrekken aan de
voorgaande instellingen.188
De Raad van Advies voor Vreemdelingen zal sinds haar oprichting echter weinig
kunnen betekenen. Het feit dat het vragen van advies door de band facultatief is,
leidt er toe dat de Raad weinig of niet geconsulteerd wordt. Vandaag kunnen we
dan ook niet anders dan vaststellen dat de Raad in onbruik is geraakt.
B. De Commissie van Advies voor Vreemdelingen
Artikelen 32 tot 39 van de Vreemdelingenwet poneren de regeling betreffende de
Commissie van Advies voor Vreemdelingen. In tegenstelling tot de Raad van
Advies moet de Commissie geraadpleegd worden door de Minister van Justitie in
aangelegenheden bepaald door de Vreemdelingenwet of andere bijzondere
bepalingen.189 De minister kan echter ook te allen tijde advies inwinnen bij de
Commissie wanneer hij geconfronteerd wordt met een beslissing nopens een
187 Art. 60, derde lid Vreemdelingenwet. 188 L.P. SUETENS, “De adviesorganen voor vreemdelingen (art. 31-39)” in H. van HOUTTE, De Vreemdelingenwet, Commentaar op de Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen”, Antwerpen, Kluwer, 1981, (85) 85-87. 189 Art. 20, 45, 56 eerste lid, 66, 68 Vreemdelingenwet; Art. 3 Staatlozenverdrag; Art. 2 Europees Vestigingsverdrag.
52
vreemdeling. In tegenstelling tot de Raad, die uitspraak doet over
beleidsbeslissingen, doet de Commissie uitspraak in individuele gevallen. Het feit
dat het inwinnen van advies verplicht is, betekent niet dat het advies ook
bindend is. Desondanks is wel een belangrijk element in de voorbereiding tot de
ministeriële beslissing.190
§2. Rechtspleging bij de Raad voor Vreemdelingenbet wistingen
A. Quid De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen
De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (=RvV) is een administratief
rechtscollege opgericht bij Wet van 15 september 2006191 tot hervorming van de
Raad van State en tot oprichting van een Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.
De Raad van State, dat voordien het bevoegde rechtscollege was in het
vreemdelingencontentieux, had een grote gerechtelijke achterstand opgebouwd.
De RvV werd dan ook met deze doelstelling opgericht. Sinds 1 juni 2007 nam de
RvV alle bevoegdheden van de Raad van State over. De bevoegdheid is van
tweeërlei aard: enerzijds is de Raad bevoegd voor geschillen inzake individuele
beslissingen in het vreemdelingenrecht, anderzijds heeft zij ook alle
bevoegdheden van de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen
overgenomen.192
Daarbij dient nog opgemerkt te worden dat het beroep bij de Raad voor
Vreemdelingenbetwistingen in de plaats komt van het ‘verzoek tot herziening’ bij
de Minister van Binnenlandse Zaken en het ‘dringend beroep’ bij het
Commissariaat Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (=CGVS).193
190 L.P. SUETENS, “De adviesorganen voor vreemdelingen (art. 31-39)” in H. van HOUTTE, De Vreemdelingenwet, Commentaar op de Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen”, Antwerpen, Kluwer, 1981, (85) 87-94. 191 Wet van 15 september 2006 tot hervorming van de Raad van State en tot oprichting van een Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, BS 6 oktober 2006. 192 G. DEBERSAQUES, F. DE BOCK, “ Rechtsbescherming tegenover de overheid bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen” in M.-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER, Migratie –en migrantenrecht, Brugge, Die Keure, 2007, (351)353. 193 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 15 april 2009).
53
B. Rechtsmacht, bevoegdheid en procedure bij de Raad voor
Vreemdelingenbetwistingen
1 Rechtsmacht van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen
In artikel 39/1 van de Vreemdelingenwet heeft de wetgever de rechtsmacht
omschreven van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. De Raad is bevoegd
om kennis te nemen van beroepen tegen individuele beslissingen genomen met
toepassing van de wetten betreffende de toegang tot het grondgebied, het
verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. De RvV is bovendien
vanaf 1 juni 2007 als enige bevoegd om van dergelijke beroepen kennis te
nemen194.195
Het betreft een bevoegdheidstoewijzing tot beoordeling van politieke subjectieve
rechten. De libellering van het artikel is overgenomen van art. 30§2 RvS-wet,
zoals deze luidde voor de wetswijziging van 15 september 2006. De invulling en
interpretatie is bijgevolg volledig gelijklopend.196 Zoals gesteld zal het
contentieux over beslissingen gaan in het raam van de Vreemdelingenwet. Dit
betekent echter niet dat de RvV geen bevoegdheid kan opnemen in bepaalde
bijzondere regelingen. Deze bijzondere regeling moet echter wel betrekking
hebben op de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de
verwijdering van vreemdelingen. Een passend voorbeeld is de regularisatie van
bepaalde categorieën van vreemdelingen.197
2 Beroep tegen beslissingen van het Commissariaat-generaal voor de
vluchtelingen en de staatslozen (CGVS)in een asielprocedure
2.1 Bevoegdheid in volle rechtsmacht
Artikel 39/2§1 van de Vreemdelingenwet stipuleert de bevoegdheid van de RvV
inzake beroepen ingediend tegen beslissingen van het Commissariaat-generaal
voor de vluchtelingen en staatlozen met uitzondering van beslissingen tot niet in
194 RvV 13 augustus 2007, nr. 1184; RvV 11 september 2007, nr. 1639; RvV 20 september 2007, nr. 1853; RvV 3 oktober 2007, nr. 2285. 195 F. DE BOCK, “ De rechtsmacht en de procedure voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen: Overzicht van rechtspraak juni 2007-november 2007”, T. Vreemd. 2008, nr. 1, (37) 37. 196 Wetsontwerp tot hervorming van de Raad van State en tot oprichting van een Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, Memorie van toelichting, Parl. St. Kamer 2005-2006, nr. 247/001, 92. 197 G. DEBERSAQUES, F. DE BOCK, “ Rechtsbescherming tegenover de overheid bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen” in M.-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER, Migratie –en migrantenrecht, Brugge, Die Keure, 2007, (351) 356-359.
54
overwegingneming van de aanvraag van een EU-onderdaan198. Voor deze laatste
staat er wel een annulatieberoep bij de RvV open.199 Deze procedure wordt
gehanteerd in het kader van de asielprocedure.200
Concreet betekent dit, dat een beroep kan worden ingesteld tegen een weigering
tot toekennen van een vluchtelingenstatuut of een subsidiair
beschermingsstatuut enerzijds of tegen de weigering tot toekennen van een
vluchtelingenstatuut en de toekenning van het subsidiair beschermingsstatuut
anderzijds.201
De RvV beschikt hieromtrent over een volheid van rechtsmacht.202 Volgens de
memorie van toelichting betekent ‘ volheid van rechtsmacht’ “dat de Raad het
geschil, in zijn geheel, aan een nieuw onderzoek onderwerpt en als
administratieve rechter, in laatste aanleg, uitspraak doet over de grond van het
geschil, waarbij hij de bevoegdheid heeft tot hervorming of tot bevestiging
van de door de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en staatlozen
genomen beslissingen ongeacht het motief waarop de Commissaris-generaal
voor de vluchtelingen en de staatlozen de bestreden beslissing heeft
gesteund.”203
Eerst en vooral dient opgemerkt te worden dat centraal bij de beoordeling door
de RvV het geschil staat en niet de beslissing genomen door het CGVS.204
Het jurisdictioneel beroep wordt in zijn geheel bij de Raad aanhangig gemaakt en
heeft dus met andere woorden een devolutieve werking. De RvV doet opnieuw
uitspraak over de grond van de zaak en beperkt zich dus niet tot de wettigheid
van de bestreden beslissing. Dit bevestigt de stelling dat het geschil centraal
staat en niet de bestreden weigeringsbeslissing. Opgemerkt dient wel nog te
worden dat het devolutief karakter van het beroep bij de RvV niet betekent dat
198 Art. 57/6, 2° Vreemdelingenwet. 199 Art. 39/2,§1, derde lid Vreemdelingenwet. 200 F. DE BOCK, “ De rechtsmacht en de procedure voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen: Overzicht van rechtspraak juni 2007-november 2007”, T. Vreemd. 2008, nr. 1, (37) 37. 201 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 15 april 2009) 202 In werkelijkheid wordt volheid van bevoegdheid bedoeld. 203 Wetsontwerp tot hervorming van de Raad van State en tot oprichting van een Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, Memorie van toelichting, Parl. St. Kamer 2005-2006, nr. 2479, 95. 204 G. DEBERSAQUES, F. DE BOCK, “ Rechtsbescherming tegenover de overheid bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen” in M.-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER, Migratie –en migrantenrecht, Brugge, Die Keure, 2007, (351) 361.
55
het onderzoek volledig opnieuw gebeurt. Het onderzoek wordt ondersteund door
het rechtsplegingsdossier en de procedurestukken.205
De RvV kan de beslissing van de Commissaris-generaal bevestigen of
hervormen. Concreet betekent dit dat de Raad aan een persoon de hoedanigheid
van vluchteling kan weigeren (=bevestigen van de ongunstige beslissing van het
CGVS) of toekennen (=hervormen van de ongunstige beslissing van het CGVS)
In twee limitatief bepaalde gevallen heeft de RvV een annulatiebevoegdheid met
terugwijzing in het kader van de uitoefening in volle rechtsmacht.206 Deze
mogelijkheid is enerzijds voorzien wanneer er aan de bestreden beslissing een
substantiële onregelmatigheid kleeft, die niet door de RvV kan worden hersteld of
anderzijds, omdat de RvV geen onderzoeksdaden kan stellen en dus ook niet tot
een bevestiging of hervorming kan concluderen bij het ontbreken van essentiële
elementen. In deze gevallen kan de rechter niet overgaan tot het uitoefenen van
zijn ‘volle rechtsmacht’ en is hij dan ook gehouden tot vernietiging met
onmiddellijke terugzending. De zaak moet dan opnieuw onderzocht worden door
het CGVS en deze zal rekening moeten houden met het gezag van gewijsde erga
omnes van het vernietigingsarrest. Pas wanneer zij na het nieuw onderzoek tot
een besluit komen, zal de RvV zijn bevoegdheid in volle rechtsmacht kunnen
uitoefenen.207
Het instellen van een jurisdictioneel beroep bij de Raad voor
Vreemdelingenbetwistingen heeft automatisch een schorsende werking. Dit heeft
tot gevolg voor de vreemdeling dat er geen enkele maatregel tot verwijdering
van het grondgebied of terugdrijven mag bevolen worden, behoudens
toestemming van de betrokkene.208 De automatische schorsing heeft
logischerwijze ook tot gevolg dat een vordering tot schorsing onontvankelijk is,
daar er anders tweemaal zou geschorst worden.209
205 G. DEBERSAQUES, F. DE BOCK, “ Rechtsbescherming tegenover de overheid bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen” in M.-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER, Migratie –en migrantenrecht, Brugge, Die Keure, 2007, (351) 364-367. 206 Art. 39/2, §1, tweede lid, 2° Vreemdelingenwet. 207 G. DEBERSAQUES, F. DE BOCK, “ Rechtsbescherming tegenover de overheid bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen” in M.-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER, Migratie –en migrantenrecht, Brugge, Die Keure, 2007, (351) 361-364. 208 Art 39/70 Vreemdelingenwet. 209 G. DEBERSAQUES, F. DE BOCK, “ Rechtsbescherming tegenover de overheid bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen” in M.-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER, Migratie –en migrantenrecht, Brugge, Die Keure, 2007, (351) 367.
56
2.2 Procedure
Wanneer voldaan is aan de primaire en procedurele
ontvankelijkheidsvoorwaarden210 kent de rechtspleging haar verder verloop. De
rechtsgang is afhankelijk van de voorziene procedure. De procedure bij de Raad
voor Vreemdelingenbetwistingen is van inquisitoriale, schriftelijke en summiere
aard. Dit betekent dat de RvV de leiding heeft over het geding en niet de
partijen. De schriftelijke aard houdt in dat er op de terechtzitting wel nog
opmerkingen mogen gemaakt worden, maar geen middelen mogen aangevoerd
worden die niet in het verzoekschrift vermeld staan. De rechtspleging is
daarenboven ook summier: er wordt enkel rekening gehouden met de in de
procedureregeling voorziene procedurestukken.211
2.2.1 Gewone procedure212
De gewone procedure in volle rechtsmacht gaat van start met de betekening van
de weigeringsbeslissing tot erkenning als vluchteling door het CGVS aan de
vreemdeling. De betrokkene beschikt over een termijn van vijftien dagen om een
jurisdictioneel beroep aan te tekenen bij de Raad voor
Vreemdelingenbetwistingen. Een afschrift van de betekening wordt door de
griffier bezorgd aan het CGVS, de verwerende partij terzake. Deze
laatstgenoemde heeft acht dagen om het administratief dossier te versturen,
eventueel samen met een nota met opmerkingen. De termijn wordt verlengd tot
vijftien dagen, wanneer nieuwe gegevens worden aangebracht. Als het CGVS niet
tijdig het dossier overbrengt, dan worden de vermelde feiten als bewezen
geacht.213 Dit is echter niet het geval wanneer de feiten kennelijk onjuist zijn of
wanneer de verzoekende partij daar niet mee instemt.214 Een laattijdige nota
wordt uit de debatten geweerd.215 Na het indienen van de nota is de zaak in
staat.
210 Voor meer uitleg zie: G. DEBERSAQUES, F. DE BOCK, “ Rechtsbescherming tegenover de overheid bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen” in M.-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER, Migratie –en migrantenrecht, Brugge, Die Keure, 2007, (351) 387-402. 211 F. DE BOCK, “ De rechtsmacht en de procedure voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen: Overzicht van rechtspraak juni 2007-november 2007”, T. Vreemd. 2008, nr. 1, (37) 47. 212 G. DEBERSAQUES, F. DE BOCK, “ Rechtsbescherming tegenover de overheid bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen” in M.-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER, Migratie –en migrantenrecht, Brugge, Die Keure, 2007, (351) 406-409. 213 Art. 39/59, §1, eerste lid Vreemdelingenwet. 214 RvS 4 september 1997, nr. 67.974; RvS 4 juni 1998, nr. 74.116. 215 Art. 39/59, §1, derde lid Vreemdelingenwet.
57
Zo belanden we in een tweede deel van de procedure. Bij beschikking wordt een
rechtsdag en uur vastgelegd waarop het beroep zal behandeld worden216 evenals
de termijn waarop de partijen het dossier kunnen komen inkijken.217 Ten minste
acht dagen voor de terechtzitting moet de griffie de beschikking ter kennis
brengen aan de partijen.218
De partijen kunnen op de terechtzitting vervolgens mondeling opmerkingen
maken. Behoudens nieuwe gegevens, kunnen zij echter geen nieuwe middelen
aanvoeren die niet reeds in de nota of in het verzoekschrift uiteengezet waren.
De rechtspleging bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen is immers een
schriftelijke procedure. Dit betekent echter niet dat de voorzitter de partijen niet
kan ondervragen wanneer hij dat nodig acht.219
De voorzitter sluit vervolgens de debatten en neemt de zaak in beraad.220 Het
arrest wordt gewezen binnen de drie, respectievelijk twee maanden, door de
rechter.221
2.2.2 Versnelde procedure222223
Er kan ook een versnelde procedure toegepast worden wanneer de vreemdeling
vastgehouden224 wordt of indien hij ter beschikking is gesteld van de regering.
Deze versnelling houdt immers verband met de maximumtermijn van
vasthouding in de Vreemdelingenwet. Het toepassen van de gebruikelijke termijn
zou een overschrijding betekenen van deze maximumduur. De directeur van de
strafinrichting of van de plaats waar de vreemdeling wordt vastgehouden, zal het
verzoekschrift per post of fax overmaken aan de griffie van de RvV. De
verwerende partij wordt onverwijld en uiterlijk de laatste werkdag volgend op de
ontvangst ter kennis gesteld. Het CGVS heeft drie dagen de tijd om het
administratief dossier en een eventuele nota in te dienen. Maximum vijf dagen
na het neerleggen van het dossier kunnen de partijen worden opgeroepen. Bij
een laattijdig administratief dossier of nota moet het overleg ten laatste
216 Art. 39/74 Vreemdelingenwet. 217 Art. 39/61Vreemdelingenwet. 218 Art. 39/79, tweede lid Vreemdelingenwet. 219 Art. 14 PR RvV. 220 Art. 14, vierde lid PR RvV. 221 Art. 39/76§3 Vreemdelingenwet. 222 G. DEBERSAQUES, F. DE BOCK, “ Rechtsbescherming tegenover de overheid bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen” in M.-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER, Migratie –en migrantenrecht, Brugge, Die Keure, 2007, (351) 409-411. 223 Art. 39/77Vreemdelingenwet. 224 Art. 74/8Vreemdelingenwet.
58
gebeuren op de terechtzitting. De voorzitter zal terzake het nodige doen om aan
de partijen de mogelijkheid te geven om het dossier in te kijken. Na het sluiten
van de debatten doet de rechter uitspraak. Hoewel het arrest van rechtswege
uitvoerbaar is, kan de voorzitter ook de onmiddellijke tenuitvoerlegging
bevelen.225 Zo kan een arrest al uitwerking krijgen voor de betekening aan de
partijen.
3 Beroep tegen beslissingen in het kader van de Vreemdelingenwet in een
niet-asielprocedure
3.1 Annulatiebevoegdheid
Artikel 39/2§2 van de Vreemdelingenwet daarentegen heeft betrekking op de
overige beroepen die tot de rechtsmacht van de RvV behoren. De Raad doet als
annulatierechter uitspraak over beroepen wegens enerzijds overtreding van
substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen of anderzijds
wegens overschrijding of afwending van macht. De RvV gaat met andere
woorden na of de beslissingen van de Dienst Vreemdelingenzaken in niet-
asieldossiers wettig zijn genomen. Zoals reeds aangehaald betreft het enkel
individuele beslissingen genomen in het kader van de Vreemdelingenwet. 226
Deze annulatiebevoegdheid is volledig conform de regeling bij de Raad van State
overeenkomstig art. 14, §§1 en 3, RvS-wet. Naar analogie moet ook aan drie
voorwaarden227 voldaan worden opdat de Raad uitspraak zou kunnen doe in het
annulatiecontentieux.
Het instellen van het beroep moet eerst en vooral strekken tot de
nietigverklaring wegens machtsoverschrijding van een administratieve handeling.
Heeft een verzoekschrift dus geen nietigverklaring als voorwerp, dan valt deze
dus buiten de bevoegdheid van de Raad.228
De RvV gaat na of de overheid bij haar beoordeling uit is gegaan van correcte
gegevens, of hij die juist heeft beoordeeld en of zij op grond daarvan tot een
225 Art. 39§2, tweede lid Vreemdelingenwet. 226 F. DE BOCK, “ De rechtsmacht en de procedure voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen: Overzicht van rechtspraak juni 2007-november 2007”, T. Vreemd. 2008, nr. 1, (37) 37. 227 Art. 39/2§2 Vreemdelingenwet. 228 G. DEBERSAQUES, F. DE BOCK, “ Rechtsbescherming tegenover de overheid bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen” in M.-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER, Migratie –en migrantenrecht, Brugge, Die Keure, 2007, (351) 368-369.
59
redelijk besluit is gekomen. De uitoefening van haar wettelijk toezicht is dus
beperkt.229230
Vervolgens moet de bestreden rechtshandeling afkomstig zijn van een Belgische
administratieve overheid.231
Tot slot mag de bevoegdheid niet uitgesloten zijn door de Grondwet of door de
wetgever. Als de wetgever dus bijvoorbeeld de mogelijkheid open heeft gelaten
om een beroep, met betrekking tot een beslissing van een administratieve
overheid, in te stellen bij een gewone rechtbank, dan is de bevoegdheid van de
RvV uitgesloten. Een voorbeeld is het beroep tegen de vasthouding in een
welbepaalde plaats. De Raadkamer van de Correctionele Rechtbank van de
verblijfplaats van de vreemdeling of van de plaats waar men de vreemdeling
aantreft, is bevoegd. De RvV moet zich aldus onbevoegd verklaren.232233
Op deze annulatiebevoegdheid van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen zijn
ook een aantal accessoire bevoegdheden geënt. Zo is de Raad tevens als enige
bevoegd om een schorsing te bevelen van de tenuitvoerlegging van de
beslissing234 en dit voor elke beslissing in het vreemdelingencontentieux die
vatbaar is voor vernietiging. Een andere accessoire bevoegdheid is de
mogelijkheid van de RvV om voorlopige maatregelen te bevelen.235
229 RvV 10 september 2007,nr. 1619; RvV 24 september 2007, nr. 1927. 230 F. DE BOCK, “ De rechtsmacht en de procedure voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen: Overzicht van rechtspraak juni 2007-november 2007”, T. Vreemd. 2008, nr. 1, (37) 39. 231 G. DEBERSAQUES, F. DE BOCK, “ Rechtsbescherming tegenover de overheid bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen” in M.-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER, Migratie –en migrantenrecht, Brugge, Die Keure, 2007, (351) 369. 232 RvV 25 september 2007, nr. 1956; RvV 24 oktober 2007, nr. 3008; RvV 9 november 2007, nr. 3506; RvV 16 november 2007, nr. 3716. 233 F. DE BOCK, “ De rechtsmacht en de procedure voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen: Overzicht van rechtspraak juni 2007-november 2007”, T. Vreemd. 2008, nr. 1, (37) 39-40. 234 Art. 39/82§1 Vreemdelingenwet. 235 G. DEBERSAQUES, F. DE BOCK, “ Rechtsbescherming tegenover de overheid bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen” in M.-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER, Migratie –en migrantenrecht, Brugge, Die Keure, 2007, (351) 368.
60
3.2 Procedure
Wanneer voldaan is aan de primaire en procedurele
ontvankelijkheidsvoorwaarden236 kent de rechtspleging haar verder verloop. De
rechtsgang is afhankelijk van de voorziene procedure.
3.2.1 Gewone annulatieprocedure237
De gewone annulatieprocedure is het beroep tot nietigverklaring van een
individuele beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken, zonder dat daarbij een
vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging wordt gekoppeld. Het
procedureverloop is analoog aan de procedure in volle rechtsmacht. Toch zijn er
enkele belangrijke verschillen te vermelden.
De termijn om een beroep in te dienen in het kader van het annulatiecontentieux
bedraagt 30 dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing. Deze
beroepstermijn is dus opmerkelijk langer en is in tegenstelling tot de termijn in
volle rechtsmacht niet schorsend. Zodoende kan de bestreden beslissing tijdens
de duur van de procedure wel ten uitvoer worden gebracht. Het is dan ook aan
te raden als verzoeker om een vordering tot schorsing, al dan niet bij uiterst
dringende noodzakelijkheid, in te leiden. Artikel 4 van de Wet van 4 mei 2007238
tot wijziging van de artikelen 39/20, 39/79 en 39/80 van de Vreemdelingenwet
heeft een nieuwe hakbijl in de annulatieprocedure gebouwd. Deze wijziging had
tot gevolg dat de verzoekende partij nu een antwoord moest geven op de
opmerkende nota van de verwerende partij. Deze repliekmemorie moet bij de
griffie ingediend worden ten laatste vijftien dagen nadat de nota met
opmerkingen aan de verzoeker werd bekendgemaakt. Bij het laattijdig indienen
van de memorie of bij het eraan verzaken, doet de RvV onverwijld uitspraak. Het
ontbreken van het vereiste belang zal worden vastgesteld.239
236 Voor meer uitleg zie: G. DEBERSAQUES, F. DE BOCK, “ Rechtsbescherming tegenover de overheid bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen” in M.-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER, Migratie –en migrantenrecht, Brugge, Die Keure, 2007, (351) 387-402. 237 G. DEBERSAQUES, F. DE BOCK, “ Rechtsbescherming tegenover de overheid bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen” in M.-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER, Migratie –en migrantenrecht, Brugge, Die Keure, 2007, (351) 411-412. 238 Wet van 4 mei 2007 tot wijzing van de artikelen 39/20, 39/79 en 39/81 van de Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, BS 10 mei 2007. 239 Art. 39/81, tweede lid Vreemdelingenwet.
61
3.2.2 Gewone kortgedingprocedure: annulatie + schorsing240
Vooraleer kan overgegaan worden tot de schorsing van de tenuitvoerlegging
moet aan de in artikel 39/82§2 Vreemdelingenwet gestelde grondvoorwaarden
worden voldaan. De schorsing van de tenuitvoerlegging is enkel mogelijk
wanneer er ernstige middelen zijn die de vernietiging kunnen verantwoorden en
dat er een moeilijk te herstellen nadeel door de tenuitvoerlegging kan
veroorzaakt worden.241
De vordering tot schorsing wordt in dezelfde akte ingeleid als het beroep tot
nietigverklaring op straffe van onontvankelijkheid van de vordering tot schorsing.
Specifiek moet in het verzoekschrift de feiten en middelen uiteengezet worden
die een dergelijke schorsing verantwoorden. Daarnaast moet ook aangetoond
worden waarom een onmiddellijke tenuitvoerlegging een moeilijk te herstellen
nadeel met zich mee zou brengen. Tot slot dient in het opschrift van het
verzoekschrift vermeld te worden dat het gaat om een beroep tot
nietigverklaring als dusdanig of om een schorsing en een vernietiging.
De rest van de procedure wordt geponeerd in de artikelen 33-42 PR RvV.
3.2.3 Vordering tot schorsing wegens uiterst dringende noodzakelijkheid242
Omwille van het feit dat de gewone schorsing en vernietiging in een bepaald
aantal gevallen niet voldoende bescherming kunnen bieden opdat het moeilijk te
herstellen nadeel zich niet voordoet, werd er een bijzondere schorsingsprocedure
bij uiterst dringende noodzakelijkheid (UDN) in het leven geroepen.243 De
Vreemdelingenwet maakt in principe geen onderscheid tussen de gewone
schorsingsprocedure en deze uit uiterst dringende noodzakelijkheid.244 Doch zijn
er een aantal specifieke procedureregels opgenomen in artikel 39/82§1
Vreemdelingenwet en artikelen 3 en 43 PR RvV. Zo moet er naast de twee
klassieke voorwaarden, van ernstige middelen en moeilijk te herstellen nadeel,
nog een derde voorwaarde vervuld worden. Er kan slechts tot een dergelijke
schorsing overgegaan worden wanneer er dringende noodzakelijkheid kan
240 G. DEBERSAQUES, F. DE BOCK, “ Rechtsbescherming tegenover de overheid bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen” in M.-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER, Migratie –en migrantenrecht, Brugge, Die Keure, 2007, (351) 412-416. 241 Zie: Art. 17§2, eerste lid RvS-Wet. 242 G. DEBERSAQUES, F. DE BOCK, “ Rechtsbescherming tegenover de overheid bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen” in M.-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER, Migratie –en migrantenrecht, Brugge, Die Keure, 2007, (351) 416-433. 243 RvS 13 augustus 1991, nr. 37.530. 244 Art.39/82§2, eerste lid Vreemdelingenwet.
62
worden aangetoond. Is er aan één van deze drie cumulatieve voorwaarden niet
voldaan, dan wordt de vordering tot schorsing bij uiterst dringende
noodzakelijkheid afgewezen. 245
Opdat beroep kan gedaan worden op de procedure wegens uiterst dringende
noodzakelijkheid moet de verzoeker twee elementen kunnen bewijzen.
Enerzijds moet een optreden met spoed vereist zijn. Bij de beoordeling van de
vereiste spoed wordt rekening gehouden met het tijdstip waarop de verzoeker de
vordering indient. Deze beoordeling komt toe aan de Raad voor
Vreemdelingenbetwisting. Zij zal in concreto oordelen en daarbij rekening
houden met de termijn tussen de kennisname van de beslissing en het instellen
van de vordering. Er is geen eenduidende regel voor handen. Uit de praktijk
blijkt dat een redelijke termijn voor het instellen van een vordering bij uiterst
dringende noodzakelijkheid tot 24 uur is na de betekening van de beslissing.
Desondanks de aangenomen termijn van 24 uur kan de verzoeker alsnog een
UDN-procedure starten wanneer hij kan aantonen dat hij niet te lang heeft
getalmd en diligent heeft opgetreden. Een maximumtermijn is er dus niet, maar
uit de rechtspraak van de Raad van State, inzake dezelfde grondvoorwaarde, lijkt
vijf dagen toch een maximum te zijn.246
Anderzijds moet aangetoond worden dat het volgen van de gewone
schorsingsprocedure zou ressorteren in een te late uitspraak en zodoende elk nut
van een schorsing zou ontnemen. Het komt aan de verzoeker toe om aan de
hand van allerlei gegevens aan te tonen dat een gewone schorsing
onherroepelijk te laat zou komen en elk nut zou ontnemen. Dit volgt uit het
principsarrest Spruyt247 van de Raad van State. Hij moet dus met andere
woorden aantonen dat het ernstig nadeel reeds zou gerealiseerd zijn en niet
meer hersteld zou kunnen worden wanneer de gewone schorsingsprocedure
wordt gevolgd. De aangebrachte gegevens moeten het direct aannemelijk maken
dat een UDN-schorsing nodig is opdat het instellen van een procedure bij de
Raad van State enig nut zou hebben.
245 RvV 29 juni 2007, nr. 509; RvV 9 juli 2007,nr. 635; RvV 7 september 2007,nr. 1592; RvV 20 oktober 2007, nr. 2813; RvV 22 november 2007, nr. 3916; RvV 29 november 2007, nr. 4309. 246 RvS 19 juli 2001, nr. 97.915;RvS 6 oktober 2005, nr. 149.894. 247 RvS 11 december 1991, nr. 38.302, RW 1991-92, (989) 989.
63
C. Rechtmacht van de Raad van State inzake het vreemdelingenrecht
Desondanks de bevoegdheid betreffende het vreemdelingencontentieux werd
overgeheveld naar de RvV, blijft de Raad van State een aantal bevoegdheden
behouden.
1 Beroepen tot nietigverklaring en schorsing van aanhangige individuele
beslissingen248
De Raad van State blijft bevoegd voor beroepen tot nietigverklaring en schorsing
van individuele beslissingen wanneer deze nog aanhangig waren op 31 mei 2007.
Het zijn individuele beslissingen die genomen zijn in het kader van de
Vreemdelingenwet.249 Het is met andere woorden een uitdovend contentieux.
Inzake asielrecht blijft zij dus bevoegd voor aanhangige vorderingen tot
schorsing en/of vernietiging van beslissingen van de Commisssaris-generaal voor
de vluchtelingen en staatlozen. Het betreft beslissingen in de
ontvankelijkheidsfase waar de Commissaris-generaal een beslissing tot weigering
van binnenkomst of verblijf heeft genomen. Anderzijds is de Raad van State ook
nog bevoegd om aanhangige beroepen, met betrekking tot beslissingen tot
vaststelling van de bevoegde lidstaat voor het behandelen van het asiel of
betreffende beslissingen tot weigering van een nieuwe asielaanvraag, te
vernietigen.
In het kader van beroepen inzake immigratie blijft de Raad van State ook
bevoegd voor aanhangige beslissingen over het kort en lang verblijf, de
gezinshereniging, de regularisatie,…
Niet enkel de aanhangige beroepen tot vernietiging zelf, maar ook de accessoire
vorderingen blijven behoren tot de bevoegdheid van de Raad van State. Daarbij
kan men bijvoorbeeld denken aan het opleggen van voorlopige maatregelen als
accessorium van de beroepen tot schorsing. Hier wordt toepassing gemaakt van
het algemeen rechtsprincipe accessorium sequitur principale.
248 G. DEBERSAQUES, F. DE BOCK, “ Rechtsbescherming tegenover de overheid bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen” in M.-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER, Migratie –en migrantenrecht, Brugge, Die Keure, 2007, (351) 353-355 249 Art. 232 van de Wet van 15 september 2006, BS 6 oktober 2006.
64
2 Beroepen tot nietigverklaring van reglementaire handelingen250
Aangezien het bevoegdheidspakket van de RvV beperkt is tot individuele
handelingen, blijft de Raad van State bevoegd voor het behandelen van
beroepen gericht tegen reglementaire besluiten die betrekking hebben op het
vreemdelingenrecht. Dit neemt echter niet weg dat de RvV de wettigheid van
reglementaire akten kan beoordelen en buiten toepassing kan laten door een
toetsing aan art. 159 Gw., de exceptie van onwettigheid.
3 De Raad van State als cassatierechter251
Art. 39/67 Vreemdelingenwet stelt dat de Raad van State de administratieve
cassatierechter blijft in het vreemdelingencontentieux. Deze bevoegdheid is
ongewijzigd gebleven. De Raad van State zal dit cassatieberoep onderzoeken
wanneer hij het beroep toelaatbaar verklaart.252
De Raad van State kan niet beslissen over de grond van de zaak. Zij kan enkel
nagaan of de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen juridisch correct heeft
gehandeld. Volgende verzoeken zijn derhalve ontvankelijk: “1. Cassatieberoepen
waarvan de middelen een schending van de wet of een substantiële of op straffe
van nietigheid voorgeschreven vormvereiste aanvoeren, voor zover (a) het erin
aangevoerde middel niet kennelijk ongegrond is en (b) voor zover die schending
daadwerkelijk van die aard is dat ze tot cassatie van de bestreden beslissing kan
leiden en de strekking van de beslissing kan hebben beïnvloed; OF (2)
Cassatieberoepen waarvoor (a) de RvS niet onbevoegd of zonder rechtsmacht is
en (b) die niet zonder voorwerp of kennelijk onontvankelijk zijn en (c)waarvan
het onderzoek door de afdeling noodzakelijk blijkt om te zorgen voor de eenheid
van rechtspraak.”253254
Vroeger was de cassatiebevoegdheid van de Raad van State in het
vreemdelingencontentieux eerder van beperkte aard. Zij deed enkel uitspraak
tegen beslissingen van de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen. Door de
250 G. DEBERSAQUES, F. DE BOCK, “ Rechtsbescherming tegenover de overheid bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen” in M.-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER, Migratie –en migrantenrecht, Brugge, Die Keure, 2007, (351) 355. 251 G. DEBERSAQUES, F. DE BOCK, “ Rechtsbescherming tegenover de overheid bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen” in M.-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER, Migratie –en migrantenrecht, Brugge, Die Keure, 2007, (351) 355-356. 252 Art. 20 RvS-Wet. 253 Art. 20 RvS-Wet. 254 www.vreemdelingenrecht.be
65
oprichting van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen verloor de Raad van
State dan wel haar schorsings –en annulatiebevoegdheid, zij werd wel integraal
bevoegd als cassatierechter tegen beslissingen van de Raad voor
Vreemdelingenbetwistingen. Het aantal cassatieberoepen neemt gestaag toe.255
De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen werd opgericht om de Raad van State
te ontlasten. Men moet er dan ook waakzaam op zijn dat de Raad van State niet
opnieuw overbelast wordt door het toenemend aantal cassatieberoepen. Daarom
werd de cassatieprocedure heruitgewerkt in het Koninklijk Besluit256 van 30
november 2006. 257
255 E BREWAEYS, A. DE SMET, “De Raad van State als cassatierechter in vreemdelingenzaken”, T. Vreemd. 2008, nr. 3, (184) 184. 256 KB van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State, BS 1 december 2006. 257 E BREWAEYS, A. DE SMET, “De Raad van State als cassatierechter in vreemdelingenzaken”, T. Vreemd. 2008, nr. 3, (184) 184.
66
§3. Rechtsmiddelen ter beschikking van de vreemdeli ng tegen
beslissingen van de overheid
Het groot aantal wetswijzigingen die de Vreemdelingenwet al heeft doorstaan,
hebben een grote impact gehad op de rechtsmiddelen258 die ter beschikking
worden gesteld van de vreemdelingen. Doordat de rechtspraak een steeds
mildere houding heeft aangenomen ten aanzien van de vreemdelingen, heeft de
wetgever hierop omgekeerd gereageerd. De verschillende wetswijzigingen
hebben er derhalve toe geleid dat de rechtsbescherming werd afgebouwd. Hierna
wordt een summier overzicht gegeven van de huidige stand van zaken en wordt
een eventuele toepassing gegeven in de rechtspraak.259
A. Kennisgeving van de administratieve beslissingen en
rechtsmiddelen
Artikel 62 en artikel 63 van de Vreemdelingenwet hebben betrekking op de
kennisgeving van de administratieve beslissingen en rechtsmiddelen.
Kennisgeving is uiteraard een vorm van rechtbescherming voor de
vreemdelingen. Administratieve beslissingen moeten met redenen omkleed
worden en ter kennis gebracht worden aan de betrokken vreemdeling. Hij zal een
afschrift ontvangen van de beslissing.260 De verplichting tot motivering is een
mooi voorbeeld van preventieve rechtsbescherming in het Vreemdelingenrecht.
De motiveringsplicht van administratieve handelingen kan bijgevolg ook worden
doorgetrokken tot de motivering van verwijderingsmaatregelen. Zowel een
beslissing tot terugdrijving, het bevel om het grondgebied te verlaten, het
Ministerieel Besluit van terugwijzing en het Koninklijk Besluit van uitzetting, moet
gemotiveerd worden.261
Uit een arrest van de Raad van State van 25 september 1986262 blijkt
bijvoorbeeld, uit een samenlezen van art. 8 EVRM (=recht op eerbiediging van
zijn privé, gezinsleven en briefwisseling) en art. 62 Vreemdelingenwet, dat een
258 Zie: Titel III Vreemdelingenwet. 259 J. DENYS, J. VAN EX, “De evolutie van de rechtsmiddelen in de Vreemdelingenwet” in M.-C. FOBLETS, B. HUBEAU, F. TALHAOUI, Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 1996, (93) 95-96. 260 Art. 62 Vreemdelingenwet. 261 S. BOUCKAERT, Grondrechtenbescherming voor documentloze vreemdelingen doorheen de Belgische en internationale rechtspraak vanaf 1985: verwezenlijkingen en uitdagingen, doctoraatsthesis Rechten Katholieke Universiteit Leuven, 2007, 149-149. 262 RvS 25 september 1986, nr. 26.932.
67
uitzettings- of uitwijzingsbeslissing van een vreemdeling door de overheid moet
gemotiveerd worden. Er moet een evenredigheidstoetsing gebeuren tussen de
motieven van de verwijderingsmaatregel enerzijds en de nadelen van deze
maatregel voor het gezin anderzijds.
Wanneer de vreemdeling in een strafinrichting verblijft moet de directeur van de
inrichting de betrokkene kennis geven van de administratieve beslissing die in
het kader van de Vreemdelingenwet werd genomen.263264
Dergelijke administratieve beslissingen zijn vatbaar voor een verzoek tot
opheffing van veiligheidsmaatregelen, een beroep bij de Raad voor
Vreemdelingenbetwistingen of een beroep bij de rechterlijke macht. De
verschillende mogelijkheden worden hierna uiteengezet.265
B. Dringend beroep bij de Commissaris-generaal voor de
vluchtelingen en de staatlozen
Dit rechtsmiddel, voormalige artikels 63/2-63/5 Vreemdelingenwet, werd
opgeheven door de inwerkingtreding van de Raad voor
Vreemdelingenbetwistingen. Deze taak van het CGVS werd op 1 juni 2007
overgedragen aan de Raad.266
C. Verzoek tot herziening
Artikelen 64-67 van de Vreemdelingenwet, die het verzoek tot herziening
behandelden, werden eveneens opgeheven.267 Dit administratief rechtsmiddel
voorzag dat een beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken kon voorgelegd
worden aan de minister, na advies ingewonnen te hebben bij de Commissie voor
advies voor vreemdelingen. De toepassing van dit rechtsmiddel werd limitatief
vastgelegd in de Vreemdelingenwet. Het rechtsmiddel had veel aan belang
verloren en werd de desbetreffende artikelen werden dan ook opgeheven. 268
263 Art. 62, tweede lid Vreemdelingenwet. 264 Cass. 10 april 2002, T.Vreemd. 2002, afl. 3, 312. 265 Art. 63 Vreemdelingenwet. 266 Art. 69 Wet van 15 september 2006 tot wijziging van de Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, BS 6 oktober 2006. 267 Art. 70 Wet van 15 september 2006 tot wijziging van de Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, BS 6 oktober 2006. 268 L. DENYS, “Rechtsmiddelen in de Vreemdelingenwet” in D. CUYPERS, B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS, Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2001, (111) 114.
68
D. Verzoeken tot opheffing van bepaalde veiligheidsmaatregelen269
Wanneer de vreemdeling het voorwerp uitmaakt van een veiligheidsmaatregel,
anders dan de vrijheidsberoving270, mag hij de minister voor het eerst na een
verloop van zes maanden verzoeken om deze veiligheidsmaatregel op te heffen.
De bedoelde veiligheidsmaatregelen zijn voorzien in de artikelen 22, 30, 52bis
derde lid, 54, 63/5 derde lid, 67 en 73 van de Vreemdelingenwet.271 De minister
zal derhalve advies inwinnen bij de Commissie van advies voor vreemdelingen en
daarna zijn beslissing nemen.272273 De minister zal derhalve nagaan of de
redenen waarom een veiligheidsmaatregel werd genomen nog voor handen zijn.
Hij zal de wettigheid van de beslissing dus niet nagaan. Een voorbeeld van een
veiligheidsmaatregel is dat de minister een vreemdeling verplicht een bepaalde
plaats te verlaten, verwijderd te blijven of verplicht wordt op een bepaalde plaats
te verblijven. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer hij de openbare orde of
de veiligheid van het land heeft geschaad.274
Het initiatiefrecht komt volledig toe aan de vreemdeling zelf en de overheid is
ook niet ambtshalve verplicht om de maatregel te herzien na zes maanden. Het
praktisch nut van dit rechtsmiddel laat ook te wensen over. Een reden daarvoor
is omdat slechts heel zelden toepassing wordt gemaakt van de
veiligheidsmaatregelen onder artikel 68 Vreemdelingenwet.275
E. Beroep tot nietigverklaring
Eveneens opgeheven bij art. 2O2 van de Wet van 15 september 2006.276
F. Beroep bij de rechterlijke macht277
Een vreemdeling die behept is met een maatregel van vrijheidsberoving kan een
beroep instellen bij de Raadkamer van de Correctionele Rechtbank van zijn 269 Art. 68 Vreemdelingenwet. 270 Zie: F. Beroep bij de rechterlijke macht. 271 L. DENYS, “Rechtsmiddelen in de Vreemdelingenwet” in D. CUYPERS, B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS, Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2001, (111) 133. 272 Art. 68 Vreemdelingenwet en artikel 114 Vreemdelingenbesluit 273 Procedure: artikelen 32 tem 39 Vreemdelingenwet 274 Art. 22 Vreemdelingenwet 275 L. DENYS, “Rechtsmiddelen in de Vreemdelingenwet” in D. CUYPERS, B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS, Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2001, (111) 134-136. 276 Art. 202 Wet van 15 september 2006 tot hervorming van de Raad van State en tot oprichting van een Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, BS 6 oktober 2006. 277 Art. 71-74 Vreemdelingenwet.
69
verblijfplaats in België of van de plaats waar hij werd aangetroffen. Het beroep
dat ingesteld wordt bij de Raadkamer kan enkel betrekking hebben op een
maatregel van vrijheidsberoving zoals bijvoorbeeld artikel 7, artikel 25, 27, 29,…
Vreemdelingenwet.278 Enkel de vreemdeling zelf op wie de vrijheidsberoving van
toepassing is, kan een beroep instellen bij de Raadkamer.279
Na het gehoord hebben van de betrokkene dient de Raadkamer uitspraak te
doen binnen de vijf werkdagen na het neerleggen van het verzoekschrift. De
Raadkamer zal nagaan of de vrijheidsberoving in overeenstemming is met de
wettelijke bepalingen.280 Hij mag geen oordeel vellen over de gepastheid van de
maatregel. Het is echter wel een evenwichtsoefening om uit te maken wat nu
precies onder controle van de wettelijkheid wordt verstaan, dan wel onder de
gepastheid of opportuniteit. Het nagaan van de wettelijkheid is niet beperkt tot
de vrijheidsberoving zelf, maar ook tot de verwijdering van het grondgebied. De
Raadkamer kan beslissen om de vreemdeling terug in vrijheid te stellen wanneer
hij van oordeel is dat de aanhouding niet langer kan gehandhaafd worden.281 De
vreemdeling kan pas in vrijheid worden gesteld wanneer de beslissing in kracht
van gewijsde is gegaan, met name niet voor het verstrijken van de vijftien dagen
waarbinnen een cassatieberoep kan worden ingesteld.282 De Raadkamer kan
anderzijds oordelen tot een verlenging van de vrijheidsberoving.283
278 Zie: Art. 71 Vreemdelingenwet. 279 Cass. 3 oktober 2001, AR PO11271F. 280 Cass. 14 november 1984, Pas. 1985, I, 330. 281 Art. 73 Vreemdelingenwet. 282 Cass. 14 maart 2001, Juristenkrant 2001, afl. 31, (4) 4. 283 L. DENYS, “Rechtsmiddelen in de Vreemdelingenwet” in D. CUYPERS, B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS, Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2001, (111) 198.
70
HOOFDSTUK 2: Bijzondere categorieën vreemdelingen
In dit hoofdstuk komen de bijzondere categorieën van vreemdelingen aan bod.
Zij worden ook de bevoorrechte vreemdelingen genoemd omdat zij in
vergelijking met de andere vreemdelingen van een gunstiger regime genieten.
De Vreemdelingenwet voorziet in een afzonderlijk stelsel, opgenomen in Titel II
“Aanvullende en afwijkende bepalingen betreffende bepaalde categorieën van
vreemdelingen”. Hierna wordt deze bijzondere groep van vreemdelingen een
voor een besproken.284
Afdeling 1: Vreemdelingen binnen de Europese Unie285
§1. Vrij verkeer van personen in de EU( Richtlijn 2 004/38/EG)286
Het vrij verkeersrecht is een van de vrijheden binnen een ruimte zonder
binnengrenzen, namelijk de interne markt. Tot voor kort was het vrij verkeer van
EU-onderdanen onderworpen aan allerhande verordeningen en richtlijnen. Iedere
regelgeving voorzag daarbij in een eigen personeel toepassingsgebied.
Geleidelijk aan werd het vrij verkeersrecht uitgebreid van werknemers naar tal
van andere categorieën van personen en werd afgestapt van deze
gefragmenteerde benadering. Richtlijn 2004/38/EG was geboren.
Vanaf 30 april 2006 kunnen de burgers zich op de bepalingen van Richtlijn
2004/38 beroepen. Het betreft de bepalingen die duidelijk en onvoorwaardelijk
zijn en die dus niet afhankelijk zijn van een discretionaire
uitvoeringsmaatregelen. Het feit dat België tegen die tijd de Richtlijn nog niet in
nationaal recht heeft omgezet, doet geen afbreuk aan de mogelijkheid van de
burgers om zich op de bepalingen van de Richtlijn die voldoen aan de
voorwaarden van directe werking. Het belang van deze Richtlijn is heel erg groot.
284 M. VAN DE PUTTE, “Europese Unie-burgers en gelijkgestelden” in B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS (eds.), Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 1999, (75) 77. 285 M.-C. FOBLETS, D. VANHEULE, J. ROGGEN, “Naar een Europees asiel –en migratierecht: over enkele recente ontwikkelingen en hun (te verwachten) implementatie in het Belgische vreemdelingenrecht” in M.-C. FOBLETS, J. MEEUSEN, D. VANHEULE, Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2006, (33) 45-64. 286 Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG, BS 30 april 2004.
71
Er wordt hier een mooi voorbeeld gegeven van wat harmonisatie van regelgeving
betekent. Alle Europese wetgeving en rechtspraak werd geconsolideerd tot 1
duidelijk juridisch instrument.287
Het toepassingsgebied ratione personae werd uitgebreid. Niet alleen de
Unieburgers zelf, maar ook familieleden die hen begeleiden of hen komen
vervoegen, vallen nu onder deze wetgeving. Het is voor deze bijkomende groep
niet van belang of zij al dan niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten. In de
eerste plaats kan gedacht worden aan vervoeging door het huwelijk of de
wettelijke samenwoning. Andere partners genieten dit recht in principe niet, al is
er wel enige nuancering geboden. Er wordt rekening gehouden met de
duurzaamheid van de relatie.
Vervolgens vallen rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn van de EU-
burger zelf of van zijn echtgenoot of partner ook onder het toepassingsgebied
voor zover zij jonger zijn dan 21 jaar of ten laste zijn. Een gelijklopende bepaling
geldt voor de rechtstreekse bloedverwanten in opgaande lijn.
Voor andere familieleden blijkt dat hun persoonlijk recht op vrij verkeer
vergemakkelijkt wordt wanneer zij enige afhankelijkheid aantonen ten aanzien
van de EU-burger. Bij wijze van voorbeeld kan daarbij gedacht worden aan de
behoefte tot persoonlijke verzorging door de Unieburger.
Het is duidelijk dat er hier een overlapping is met het leerstuk van de
gezinshereniging en voor een grondigere studie verwijs naar hierboven.288
Het vrije verkeersrecht zelf houdt in concreto in dat de Unieburger en zijn niet
EU-familieleden mits een geldig paspoort of identiteitskaart, het grondgebied van
een lidstaat mogen verlaten om naar een andere lidstaat te gaan.
§2. Verblijfsrecht
Bij de bespreking van het verblijfsrecht moet een onderscheid gemaakt worden
tussen dat van korte of van lange duur.
Het verblijfsrecht van korte duur houdt een recht in om voor maximaal 3
maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven. Gedurende
deze periode zijn de vreemdeling en zijn familie aan geen verdere formaliteiten
287 H. VERSCHUEREN, “ De nieuwe Europese verblijfsrichtlijn 2004/38 sinds 30 april 2006 van toepassing: het Europese burgerschap op kruissnelheid” T.Vreemd. 2006, nr. 2, (97) 97. 288 Zie: Hoofdstuk 1, afdeling 1, §1. Recht op gezinshereniging.
72
gebonden dan het bezit van een geldige identiteitskaart of paspoort. Zij
behouden dit verblijfsrecht zolang zij het stelsel van de sociale zekerheid niet
onredelijk belasten.
Dit verblijfsrecht wordt uitgebreid tot familieleden zoals in voorgaande gevallen.
Het blijft behouden zolang voldaan is aan de voorwaarden in artikel 7, artikel 12
en artikel 13. Daarbij kan gedacht worden aan personen die een gevaar gaan
vormen voor de openbare orde, de nationale veiligheid, de volksgezondheid of
aan personen die bijvoorbeeld niet meer in het bezit zijn van de nodige papieren.
Zij kunnen verplicht worden om het grondgebied te verlaten.
Een Unieburger verwerft een duurzaam verblijfsrecht wanneer zij gedurende een
periode van vijf jaar ononderbroken op het grondgebied verblijven. Hetzelfde
geldt voor de familieleden, ook al hebben zij niet de Belgische nationaliteit. De
vreemdelingen zijn niet langer onderworpen aan de voorwaarden voor gewoon
verblijf.
‘Vijf jaar ononderbroken op het grondgebied verblijven’ als voorwaarde mag niet
te streng worden opgevat. Er wordt aanvaard dat tijdelijke afwezigheid in
bepaalde gevallen toegelaten is. Daarbij kan gedacht worden aan een tijdelijke
afwezigheid van minder dan zes maanden of maximum twaalf maanden in een
aantal bijzondere gevallen.289 Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een
zwangerschap.290
289 Art. 16 derde lid Richtlijn 2004/38/EG. 290 H. VERSCHUEREN, “ De nieuwe Europese verblijfsrichtlijn 2004/38 sinds 30 april 2006 van toepassing: het Europese burgerschap op kruissnelheid” T.Vreemd. 2006, nr. 2, (97) 115-117.
73
Afdeling 2: Apatriden
§1. Het Staatlozenverdrag
De nationaliteit is niet enkel van belang omwille van de identiteit van een
persoon. Daarnaast kent zij ook haar rol op het vlak van geografische
verbondenheid aan een bepaald land en de bescherming die deze landen bieden
aan hun staatsburgers. Deze nationaliteitsaangelegenheden zijn een nationale en
discretionaire bevoegdheid van elke staat.291 De andere staten kennen de
verplichting om deze wetgeving te erkennen in de mate zij in overeenstemming
zijn met de internationale verdragen. In het kader van de problematiek van de
apatriden moet een vraag omtrent nationaliteit beantwoord worden conform de
nationale wetgeving van die staat.292
Door de opmars van het humanitair recht moest de discretionaire bevoegdheid
van de staat worden getemperd en moet er nu ook rekening worden gehouden
met de fundamentele rechten van individuen. Zo werd artikel 15 opgenomen in
de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens: “ Eenieder heeft recht op
een nationaliteit. Aan niemand mag willekeurig zijn nationaliteit worden
ontnomen, noch het recht worden ontzegd om van nationaliteit te
veranderen.”293 In navolging van deze evolutie hebben de Verenigde Naties
getracht om deze bepalingen om te zetten in bindende verdragsteksten. In 1954
kwam het Staatlozenverdrag294 tot stand en werd dit recht uitdrukkelijk in het
nieuwe verdrag geïmplementeerd.295
291 Art. 1 Verdrag van Den Haag van 12 april 1930 nopens zekere vragen betreffende de wetsconflicten inzake nationaliteit, goedgekeurd bij Wet van 20 januari 1930, BS 13 augustus 1939. 292 Art. 2 Verdrag van Den Haag van 12 april 1930 nopens zekere vragen betreffende de wetsconflicten inzake nationaliteit, goedgekeurd bij wet van 20 januari 1930, BS 13 augustus 1939. 293 Art 15 Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948, BS 31 maart 1949. 294 Verdrag van New York van 28 september 1954 betreffende de status van staatlozen, goedgekeurd bij wet van 12 mei 1960, BS 10 augustus 1960. (=Staatlozenverdrag) 295 L. VANDERVOORT, “De staatloze in België: op zoek naar een status met rechten en plichten”, T.Vreemd. 2007, (244) 245.
74
§2. Definitie van het begrip ‘apatride’ of ‘staatlo ze’
Het Verdrag betreffende de status van staatlozen definieert een staatloze als
“een persoon die door geen enkele staat, krachtens diens wetgeving, als
onderdaan wordt beschouwd.”296
Deze definitie werd overgenomen in de Belgische wetgeving door goedkeuring bij
Wet van 12 mei 1960. Het betreft dus met andere woorden elke persoon die
geen enkele identiteit bezit of niet meer bezit. Het is aan de vreemdeling zelf om
dit te bewijzen ten aanzien van de Dienst Vreemdelingenzaken of de
gemeentelijke administratie.297
Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen de iure en de facto staatlozen.
In principe wordt voor de toepassing van het Staatlozenverdrag enkel rekening
gehouden met de juridische betekenis. Dit zijn vreemdelingen die geen
nationaliteit hebben verkregen bij de geboorte, geen staatsburger zijn als gevolg
van nationale wetgeving of hun nationaliteit verloren hebben.298 Zij worden met
andere woorden werkelijk niet als onderdaan beschouwd. De feitelijke staatlozen
vallen desgevallend buiten de toepassing van het Staatlozenverdrag. Toch wordt
deze groep in een aanbeveling in de slotakte niet volledig uit het
toepassingsgebied geweerd. Het betreft vreemdelingen die wel de nationaliteit
van een bepaald land bezitten, maar geen bescherming krijgen gekoppeld aan
deze nationaliteit.299
§3. Oorzaken van apatridie 300
De oorzaken van staatloosheid zijn uiteenlopend, maar kunnen teruggebracht
worden tot vier groepen. Eerst en vooral de diversiteit van de nationale
296 Art. 1 Verdrag van New York van 28 september 1954 betreffende de status van staatlozen, goedgekeurd bij wet van 12 mei 1960, BS 10 augustus 1960. 297 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 4 mei 2009). 298 L.VANDERVOORT, “ De staatloze in België: op zoek naar een status met rechten en plichten”, T.Vreemd. 2007, (244) 245. 299 M. THEIJE, “ Erkenning en statuut van apatriden”, in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS, P. SENAEVE, Artikelsgewijze commentaar met overzicht rechtspraak en rechtsleer Personen –en familierecht 2003, afl. 43, (55) 58. 300 M. THEIJE, “ Erkenning en statuut van apatriden”, in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS, P. SENAEVE, Artikelsgewijze commentaar met overzicht rechtspraak en rechtsleer Personen –en familierecht 2003, afl. 43, (55) 58-64.
75
wetgeving, vervolgens de evolutie op staatkundig vlak in de wereld, verder de
denationalisatie en tot slot de vrijwillige afstand.
De diversiteit van de nationale wetgevingen als oorzaak van apatridie moet
gelinkt worden aan de twee basisprincipes voor het toekennen van het
staatburgerschap. Enerzijds bestaat het principe van het ius sanguinis, waar de
bloedband van belang is en anderzijds het ius soli waar de afstammingsband de
bovenhand neemt. Meestal is er echter wel sprake van een gemengd systeem.
Deze verschillende opvattingen hebben tot gevolg dat er zowel positieve
nationaliteitsconflicten (een persoon draagt meerdere nationaliteiten) kunnen
ontstaan als negatieve nationaliteitsconflicten (er bestaat met geen enkele staat
een aanknoping).301
Ook de evolutie op staatskundig vlak kunnen apatridie in de hand werken. Zo
kan het uiteenvallen van een land of een andere staatsstructuur ervoor zorgen
dat personen buiten de nieuwe nationaliteitswetgeving vallen en aldus staatloze
worden. Een duidelijk voorbeeld is hierbij het uiteenvallen van Joegoslavië
waarbij de nieuwe staten er elk een andere nationaliteitswetgeving op nahouden.
De derde oorzaak is denationalisatie of verval van nationaliteit. Deze werd
aangezien als een straf voor de burger die niet langer was gewenst in een
bepaald land. In België is vervallenverklaring enkel mogelijk bij burgers die hun
nationaliteit verkregen hebben op grond van het ius soli.
Tot slot is er de vrijwillige afstand van nationaliteit zonder dat voorzien is in een
nieuwe nationaliteit. Dit is in België, in tegenstelling tot tal van andere landen,
niet toegestaan.
§4. Erkenning van het statuut van staatloze
A. Afwezigheid van een procedure in de Belgische wetgeving
De erkenning van het statuut van vreemdeling is in België niet wettelijk geregeld
en dit in tegenstelling tot de regeling voor de vluchtelingen. Omwille van de nood
aan dergelijke regeling werd een procedure ontwikkeld in de praktijk. Dit heeft
tot gevolg dat het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de
Staatslozen (CGVS) geen enkele bevoegdheid heeft bij het erkennen van de
301 L.VANDERVOORT, “ De staatloze in België: op zoek naar een status met rechten en plichten”, T.Vreemd. 2007, (244) 245.
76
vreemdeling als staatsloze, behoudens het afleveren van de nodige
documenten.302 303
B. Soevereiniteit van de rechter
De erkenningsprocedure is declaratief van aard, wat met zich meebrengt dat
men geen staatloze wordt na de erkenning, maar dat men reeds staatsloze is
vanaf het ontstaan van de oorzaak die hem staatloos heeft gemaakt. Het feit dat
men beantwoordt aan de definitie is constitutief voor het bezit van de
hoedanigheid van apatride.304
De procedure om erkend te worden als staatloze neemt haar aanvang bij het
indienen van een verzoekschrift voor de Rechtbank van Eerste Aanleg van de
verblijfplaats van de eiser. Er is in de wetgeving namelijk niet voorzien in een
administratieve procedure en dus evenmin in een bevoegd administratief orgaan.
Ter voorbereiding van dit aanvraagdossier, moet contact opgenomen worden met
de ambassades van de landen waar de vreemdeling een band mee heeft. Dit kan
het land zijn waar hij verbleven heeft, het land waarvan de ouders de
nationaliteit hebben. Daaruit moet blijken dat de vreemdeling niet het recht heeft
op de nationaliteit van één van die landen. Daarnaast moet ook de
nationaliteitswetgeving van die landen worden onderzocht. Deze moeten
aantonen dat de vreemdeling nooit een nationaliteit heeft gehad of dat hij de
nationaliteit heeft verloren en ze niet kan herverkrijgen. Er moet dus telkens
rekening worden gehouden met de interne regelgeving en de interpretaties
daarvan als dusdanig.
Bij gebrek aan regels in het Staatlozenverdrag over hoe de staatloosheid moet
worden bewezen, valt men terug op het algemeen rechtsbeginsel actori incumbit
probatio. Dit houdt in dat de kandidaat-staatloze zelf het bewijs moet leveren
van zijn staatloosheid. De taak van de rechter beperkt zich tot een beoordeling
daarvan.
De beslissing omtrent het al dan niet toekennen van het statuut van staatloze
ligt volledig in handen van de rechter. Hij wint wel advies in van het Openbaar
302 Art 57/6, 4° Vreemdelingenwet. 303 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 4 mei 2009). 304 M. THEIJE, “ Erkenning en statuut van apatriden”, in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS, P. SENAEVE, Artikelsgewijze commentaar met overzicht rechtspraak en rechtsleer Personen –en familierecht 2003, afl. 43, (55) 64.
77
Ministerie. Bij weigering staat er een beroep open bij het Hof van Beroep en
eventueel daarna een beroep bij het Hof van Cassatie. Vanaf het ogenblik dat de
wettelijke termijn om een beroep in te dienen verlopen is, wordt het vonnis
definitief en uitvoerbaar. De staatloze zal dan een afschrift krijgen van het vonnis
dat als bewijs van erkenning dient.305
§5. Afwezigheid van een automatische koppeling aan het
verblijfsrecht 306 307
Het Staatlozenverdrag kent geen automatisch verblijfsrecht toe aan de erkenning
van staatloosheid. De vreemdeling blijft onderworpen aan de algemene
regelgeving in de Vreemdelingenwet.308 De persoon in kwestie moet eerst de
erkenning aanvragen bij de Rechtbank van Eerste Aanleg. Bij een eventuele
erkenning moet de staatloze dan de procedure van artikel 9bis Vw. doorlopen.
Hij moet in een bijkomende aanvraag tot machtiging van verblijf aantonen dat er
een onmogelijkheid is van terugkeer.309 Deze aanvraag moet ingediend worden
bij de Dienst Vreemdelingenzaken. Zolang deze procedure loopt krijgt hij geen
voorlopig verblijfsrecht. Er bestaat dus een mogelijkheid om in buitengewone
omstandigheden bij de burgemeester van de verblijfplaats een machtiging tot
verblijf aan te vragen. Deze aanvraag heeft geen enkel gevolg voor het recht op
verblijf, wat met zich meebrengt dat elke verwijderingsmaatregel in principe op
hem kan worden toegepast. Met andere woorden verandert de verblijfssituatie
van de vreemdeling niet wanneer de vreemdeling slechts gestart is met de
procedure tot erkenning als staatloze. Zij verblijven illegaal in ons land,
behoudens wanneer zij op een andere manier een tijdelijk verblijfsrecht hebben
bekomen, zoals studenten, asielzoekers, … Omdat dit in feite een vreemde
situatie met zich meebrengt, hebben de rechters al menig keer de overheid
veroordeeld tot het afleveren van een bewijs van inschrijving in het
vreemdelingenregister. Een staatloze die legaal verblijft kan niet van het
305 L.VANDERVOORT, “ De staatloze in België: op zoek naar een status met rechten en plichten”, T.Vreemd. 2007, (244) 247-255. 306 www.vreemdelingrecht.be, (geraadpleegd op 4 mei 2009). 307 L.VANDERVOORT, “ De staatloze in België: op zoek naar een status met rechten en plichten”, T.Vreemd. 2007, (244) 255-257. 308 Art. 98 Koninklijk Besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, BS 29 oktober 1981. 309 Art 9bis Vreemdelingenwet.
78
grondgebied worden verwijderd, behoudens gevallen van nationale veiligheid en
openbare orde.
Uit de rechtspraak van de Raad van State blijkt dat de onontvankelijkheid van
een aanvraag niet zomaar mag worden uitgesproken omwille van de
mogelijkheid om de aanvraag in het land van herkomst in te dienen.310
Voor de vreemdeling die in een ander land werd erkend als vreemdeling is de
redenering analoog als voor de in België erkende staatloze. Hier geldt ook geen
automatische koppeling aan een verblijfsrecht in België.
Beter voorkomen dan genezen.
Apatridie moet uit de rechtsorde verdwijnen. Het erkennen van het statuut van
staatloze is niet de oplossing om staatloosheid aan te pakken, maar enkel een
middel om vandaag de betrokkenen een menswaardig statuut te geven. Er moet
volgens mij teruggekeerd worden naar de bron. Apatridie ontstaat immers door
hiaten in de wetgeving. Deze wetgeving moet dan ook opnieuw bekeken worden
zodat staatloosheid niet meer kan voorkomen. Het is wenselijk dat er over de
landsgrenzen heen wordt samengewerkt. Alle nodige middelen moeten worden
ingezet om te vermijden dat een persoon geen nationaliteit heeft. Gebrek aan
nationaliteit betekent immers gebrek aan identiteit en dit is volgens mij een
gebrek aan menselijke waardigheid.
310 RvS 4 november 2004, T.Vreemd. 2005, 130.
79
Afdeling 3: Studenten311
De regeling voor vreemdelingen, die in één van onze erkende onderwijscentra
wensen te studeren, is afhankelijk naargelang de persoon uit de EU-afkomstig is
of uit een derde land.
§1. EU-student
Om onder deze categorie van studenten te vallen moet een EU-onderdaan zelf
naar België komen om hier te studeren. Hoewel de regeling voor EU-studenten
soepeler is dan voor personen uit derdelanden, moet toch aan enkele
voorwaarden worden voldaan.
A. Voorwaarden
1 EU-burgerschap
Een eerste voorwaarde opdat een EU-onderdaan in België kan studeren, is het
leveren van bewijs van EU-burgerschap. Het bewijs kan in de eerste plaats
geleverd worden door het voorleggen van een paspoort of identiteitskaart. In de
tweede plaats dient een bijzonder doorlaatbewijs afgegeven te worden aan de
grens. Tot slot kan ook door een melding van aanwezigheid het bewijs van EU-
burgerschap gegeven worden. De gemeente zal de student dan inschrijven in het
wachtregister. Hij doet dit onmiddellijk zonder dat de woonplaats eerst moet
worden gecontroleerd. Vanaf dat ogenblik zal de gemeente een aanvraag van
een verklaring van inschrijving afleveren. (bijlage 19 Vreemdelingenwet)
In een volgende fase wordt de reële verblijfplaats gecontroleerd. Bij een
bevestigend antwoord zal de student in het vreemdelingenregister van de
gemeente worden ingeschreven.
Kan het EU-burgerschap niet worden bewezen aan de hand van een van
voorgaande documenten, dan zal de gemeente de Dienst Vreemdelingenzaken
contacteren. Voorgaande procedure zal dan eveneens gevolgd worden wanneer
de Dienst Vreemdelingenzaken zijn toestemming verleent.
Wanneer onmiddellijk kan aangetoond worden dat de student geen EU-burger is,
dan wordt een beslissing tot niet-inoverwegingneming afgeleverd door de
311 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 4 mei 2009).
80
gemeente. Tegen deze beslissing staat een niet-schorsend beroep open bij de
Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.
2 Regelmatige inschrijving
De student moet regelmatig ingeschreven zijn in een onderwijsinstelling in
België. Het inschrijvingsgeld dat moet worden betaald mag niet hoger liggen dan
dat voor een Belgische student.
3 Door de staat erkende, georganiseerde of gesubsidieerde instelling
Een logisch gevolg van deze voorwaarde is dat een privéschool niet in
aanmerking komt wanneer zij niet georganiseerd of gesubsidieerd is door de
overheid.
4 Studie als voorbereiding op een beroep
Volgens de Belgische wetgeving gaat het in de eerste plaats om studies in het
hoger onderwijs en studies die daarop een voorbereiding zijn. Daarbij kan
gedacht worden aan taalcursussen en hoger secundair onderwijs.
Deze regelgeving is echter strijdig met het vrij verkeer van studenten zoals
opgenomen in de EU-Richtlijn 2004/38. Deze Europese richtlijn heeft directe
werking en staat aldus hiërarchisch boven de Belgische reglementering. Het
gevolg daarvan is dat lager onderwijs en lager secundair onderwijs ook kan
gevolgd worden door EU-studenten in België.
5 Studie als hoofdbezigheid
Om misbruiken te vermijden wordt gesteld dat de studie als hoofdbezigheid moet
dienen. Dit komt er op neer dat er een normaal uurrooster moet worden gevolgd
met een voldoende aantal lesuren.
6 Ziekteverzekering
Om als EU-student de kans te krijgen om in België te studeren, moet een
ziekteverzekering worden voorgelegd die alles risico’s dekt voor de persoon zelf
en eventueel voor familieleden die in het kader van gezinshereniging mee naar
België komen.
81
7 Voldoende bestaansmiddelen
Tot slot moet de vreemdeling over voldoende bestaansmiddelen beschikken
wanneer hij naar België komt om te studeren. Deze overweging is er gekomen
met de gedachte dat vermeden moet worden dat het OCMW de volledige
financiële last draagt van een buitenlandse EU-student. Hoe hij die
bestaansmiddelen verwerft is van ondergeschikt belang. Het feit dat de student
op een bepaald ogenblik een beroep doet op OCMW-steun doet geen afbreuk aan
de vereiste van voldoende
De vereiste van ‘het beschikken over voldoende bestaansmiddelen’ is soepeler in
vergelijking met andere niet-actieve personen. De student moet immers niet het
bewijs leveren dat hij daadwerkelijk over voldoende bestaansmiddelen beschikt.
bestaansmiddelen.312
B. Procedure
De EU-student die België binnenkomt, beschikt over een termijn van drie
maanden om bij de gemeente een verklaring van inschrijving aan te vragen op
straffe van administratieve geldboete.
Bij deze aanvraag of ten laatste binnen de drie maanden na de aanvraag moet
hij de nodige documenten voorleggen waaruit blijkt dat hij aan de voorwaarden
van EU-student voldoet. Dit zijn meer bepaald: een paspoort of identiteitskaart,
de inschrijving in de onderwijsinstelling, een ziektekostenverzekering en een
verklaring van voldoende bestaansmiddelen. Worden deze documenten niet tijdig
voorgelegd, dan wordt de aanvraag door de gemeente geweigerd en levert zij
een beslissing tot weigering van verblijf van meer dan drie maanden af (bijlage
20 Vreemdelingenwet). Hieraan is nog geen bevel tot het verlaten van het
grondgebied gekoppeld. De vreemdeling krijgt namelijk nog de kans om binnen
één maand alsnog de vereiste documenten te bezorgen. Doet hij dit nog altijd
niet, dan levert de gemeente opnieuw een beslissing tot weigering van verblijf
van meer dan drie maanden af, maar dit keer mét een bevel om het grondgebied
te verlaten. Tegen deze negatieve beslissing staat opnieuw een schorsend
annulatieberoep open bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.
312 H. VERSCHUEREN, “ De nieuwe Europese verblijfsrichtlijn 2004/38 sinds 30 april 2006 van toepassing: het Europese burgerschap op kruissnelheid” T.Vreemd. 2006, nr. 2, (97) 112.
82
C. Verblijfsrecht
Een tijdige voorlegging van de vereiste documenten zorgt voor het afleveren van
een ‘verklaring van inschrijving’ door de gemeente. Deze verklaring geldt als
verblijfsrecht van meer dan drie maanden voor de EU-student. Wanneer dit
verblijfsrecht door de gemeente wordt erkend, dan beschikt de vreemdeling vijf
jaar over een gewoon verblijfrecht. De Dienst voor Vreemdelingenzaken zal
gedurende die periode controleren of de vereisten nog steeds voldaan zijn. Is dit
niet het geval, dan kan de Dienst steeds een einde stellen aan het verblijfsrecht.
Hij kan eveneens een einde stellen aan het verblijfsrecht wanneer er sprake is
van fraude, een gevaar voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de
volksgezondheid.
Na de periode van vijf jaar ononderbroken verblijf in België wordt een duurzaam
verblijfsrecht erkend aan de EU-student. De student heeft de mogelijkheid om
een document ter staving aan te vragen. Hij moet daarvoor het bewijs leveren
van een duurzaam verblijfsrecht op straffe van onontvankelijkheid. Daartegen
staat een beroep open bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.
Wordt wel aan de voorwaarden voldaan, dan wordt de aanvraag overgebracht
aan de Dienst Vreemdelingenzaken die een beslissing neemt binnen vijf
maanden. Hij heeft de keuze tussen een beslissing tot weigering van het
duurzaam verblijf, waartegen een schorsend beroep kan ingesteld worden en een
erkenning van het duurzaam verblijf, met een inschrijving in het
bevolkingsregister tot gevolg.
Het gevolg van deze erkenning is dat de persoon niet meer kan verwijderd
worden van het Belgisch grondgebied, behoudens gevaar voor de openbare orde
en nationale veiligheid. Voor deze uitzetting is een advies nodig van de
Commissie van advies voor vreemdelingen en een Koninklijk Besluit tot
uitzetting. De Dienst voor Vreemdelingenzaken kan dan een einde maken aan
het verblijfsrecht door het bevel tot het verlaten van het grondgebied te geven.
Opnieuw staat de mogelijkheid open om een schorsend beroep in te dienen bij de
Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.
83
§2. Niet-EU-student
Voor deze categorie van studenten zijn de voorwaarden gelijklopend met die van
de EU-studenten, doch zijn zij enigszins strenger.
A. Voorwaarden
1 Hoger onderwijs
In tegenstelling tot de EU-studenten is het bedoelde onderwijs wel beperkt tot
het hoger onderwijs of een opleiding die dient als voorbereiding op het hoger
onderwijs. De Minister van Buitenlandse Zaken kan echter wel een uitbreiding
maken wanneer de aanvrager een familielid tot de derde graad heeft in België. In
die gevallen is lager of secundair onderwijs ook mogelijk. Bijkomende
voorwaarde is echter wel dat de aanvrager moet kunnen aantonen dat een
gelijkaardige opleiding in zijn land van herkomst niet mogelijk is.
2 Volledig leerplan
Waar men bij de EU-student enkel als voorwaarde stelt dat de studie de
hoofdbezigheid moet zijn, is men strenger voor de student uit een derdeland.
Daar stelt men dat het moet gaan om een volledig leerplan, wat inhoudt dat er
minimum 15 uren les moet gevolgd worden per week. Avondonderwijs is bij deze
categorie van studenten uitgesloten.
3 Regelmatig ingeschreven student
Of met andere woorden gesteld: het mag niet gaan om een vrij student. Artikel
59, tweede lid Vreemdelingenwet benoemt de regelmatig ingeschreven student
als: “ De student die de toelatingsvoorwaarden tot een studiejaar van het hoger
onderwijs vervult, die ingeschreven is voor het geheel van de
onderwijsactiviteiten van dat jaar en die de onderwijsactiviteiten geregeld volgt
met als doel, eventueel, de rechtsgevolgen verbonden aan het welslagen voor de
proef te verkrijgen.”313
313 L. VAN HOESTENBERGHE, “Kanttekeningen bij het recht op verblijf en het sociaal statuut van de buitenlandse student niet-EER”, in D. CUYPERS, B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS, Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2001, (51) 61.
84
4 Door de staat erkende, georganiseerde of gesubsidieerde instelling
Net zoals bij de EU-student geldt dat een privéschool buiten het
toepassingsgebied valt. De aanvrager kan aan de minister of aan de Dienst
Vreemdelingenzaken echter wel op een gemotiveerde wijze vragen om een
bepaalde privéschool onder het toepassingsgebied te laten vallen. De aanvrager
zal deze afwijking voldoende moeten motiveren en de nodige documentatie
moeten toevoegen aan de aanvraag.
B. Procedure
De procedure is verschillend naar gelang de persoon zich, bij zijn aanvraag, nog
in het land van herkomst bevindt, dan al in België verblijft.
1 Aanvraag in het buitenland
In het eerste geval gebeurt de aanvraag persoonlijk in de Belgische ambassade
in het buitenland. Hij moet daar de nodige documenten voorleggen: in de eerste
plaats een nationaal paspoort, ten tweede een attest van de onderwijsinstelling
waaruit blijkt dat de persoon toegelaten is in de school, ten derde een bewijs dat
men over voldoende bestaansmiddelen beschikt, vervolgens een medisch attest
waaruit blijkt dat hij of zij niet aan een ziekte lijdt die een gevaar kan betekenen
voor de volksgezondheid en tot slot een bewijs van goed gedrag en zeden. De
Belgische ambassade heeft dan de taak om het dossier over te maken aan de
Dienst Vreemdelingenzaken, dienst ‘lang verblijf’. Zij onderzoekt de aanvraag en
neemt de uiteindelijke beslissing tot het verlenen van het visum. Bij een
negatieve beslissing staat een annulatieberoep open bij de Raad voor
Vreemdelingenbetwistingen.
De volgende fase speelt zich af wanneer de vreemdeling in België aankomt. Hij
heeft dan acht dagen om zich in de gemeente in te schrijven. De gemeente
levert op haar beurt een aankomstverklaring af. Zij zal de afgeleverde
documenten onderzoeken en een controle uitoefenen naar de woonplaats van de
betrokkene.
Bij een positief antwoord zal een Bewijs van inschrijving in het
Vreemdelingenregister worden afgeleverd. De geldigheidsduur is beperkt tot de
duur van de studies. Indien er nog geen Bewijs van inschrijving voor handen is,
85
zal een Attest van Immatriculatie worden afgeleverd. De geldigheidsduur is vier
maanden en wordt dan vervangen door een Bewijs van inschrijving.
2 Aanvraag in België
De aanvrager zit in deze situatie, wanneer hij op het ogenblik van de aanvraag
legaal in België verblijft en de aanvraag in deze periode wordt ingediend.
Opnieuw moeten de nodige documenten worden voorgelegd en zal nagegaan
worden of de persoon ook effectief in de gemeente woont. Bij een positief
antwoord op deze ontvankelijkheidsvoorwaarden zal de gemeente een aanvraag
opsturen naar de Dienst Vreemdelingenzaken.
Wanneer ook deze positief oordelen, mag de vreemdeling een Bewijs van
inschrijving in het Vreemdelingenregister afhalen op het gemeentehuis. Deze is
geldig voor de duur van de studies.
C. Verblijfsrecht
Het verblijfsrecht is beperkt voor de niet-EU-student tot de duur van de studie.
Een verblijfsrecht van onbepaalde duur wordt voor deze student nooit verleend.
Bij het einde daarvan moet de student het grondgebied verlaten. Doet hij dat
niet, dan kan hij daarvoor een bevel krijgen. Ook vroegtijdig kan de student dit
bevel krijgen wanneer de Minister van Buitenlandse Zaken van oordeel is dat de
persoon zijn studies overdreven verlengt, een vakantiejob uitoefent die de
studies belemmert of vaststelt dat de student niet aan zijn examens
deelneemt.314 Ook bij een gebrek aan bewijs van voldoende bestaansmiddelen
kan de minister of de Dienst Vreemdelingenzaken oordelen dat de student het
land moet verlaten.
Hij bevindt zich in een situatie van illegaal verblijf wanneer hij weigert aan dit
bevel gevolg te geven.
314 L. VAN HOESTENBERGHE, “Kanttekeningen bij het recht op verblijf en het sociaal statuut van de buitenlandse student niet-EER”, in D. CUYPERS, B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS, Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2001, (51) 84-85.
86
Afdeling 4: Vluchtelingen
Onder de bijzondere categorieën van vreemdelingen, gaat een speciale aandacht
uit naar de vluchtelingen. De grote belangstelling voor hen is enerzijds te
verantwoorden door het grote aantal internationale verdragen en anderzijds
uiteraard ook omwille van het menselijke aspect. Zij verlieten immers ongewild
hun land uit angst voor hun leven of dat van hun familieleden.
§1. Het Vluchtelingenverdrag
Na de Tweede Wereldoorlog ontstond de drang om een internationaal verdrag uit
te vaardigen voor een meer individuele benadering van de status van de
vluchteling. De Verenigde Naties uitten hun bezorgdheid voor de vluchtelingen en
streefden ernaar dat de uitoefening van fundamentele rechten en vrijheden voor
de vluchtelingen verzekerd werden. In het licht van deze tendens ontstond het
Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen,
ook wel het Vluchtelingenverdrag genoemd.315
De toepassing van het verdrag was echter wel beperkt tot personen die hun land
voor 1 januari 1951 hadden verlaten. Het territoriale toepassingsgebied omvatte
enkel Europa. Overwegende deze beperkingen en het ontstaan van nieuwe
groepen van vluchtelingen werd het Vluchtelingenverdrag aangevuld met het
Protocol van New York van 31 januari 1967 betreffende de status van
vluchtelingen. Zij schafte de beperkingen in tijd en ruimte af, zodat er een zelfde
status geldt voor alle vluchtelingen die onder de begripsbepaling vallen van het
verdrag, zonder inachtneming van een tijdsbeperking van 1 januari 1951.316
§2. Definitie van het begrip ‘vluchteling’
De definitie volgens het Vluchtelingenverdrag is opgenomen in artikel 1, afdeling
A onder Hoofdstuk 1, algemene bepalingen:
“Voor de toepassing van dit verdrag geldt als “vluchteling” elke persoon:
(1) Die krachtens de Regelingen van 12 mei 1926 en 30 juni 1928 of krachtens
de Overeenkomsten van 28 oktober 1933 en 10 februari 1938, het Protocol van
315 D. VANHEULE, Vluchtelingen een overzicht, Gent, Mys & Breesch, 1998, 313. 316 D. VANHEULE, Vluchtelingen een overzicht, Gent, Mys & Breesch, 1998, 335.
87
14 september 1939 of het Statuut van de Internationale Vluchtelingenorganisatie
als vluchteling werd beschouwd.
De door de Internationale Vluchtelingenorganisatie gedurende haar mandaat
genomen beslissingen waarbij personen niet in aanmerking werden gebracht
voor de bescherming en de hulp van die organisatie, vormen geen belemmering
voor het verlenen van de status van vluchteling aan personen die aan de
voorwaarden van lid 2 van deze afdeling voldoen;
(2) Die, ten gevolge van gebeurtenissen welke vóór 1 januari 1951 hebben
plaats gevonden en uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras,
godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn
politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit
bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van
bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen of die, indien hij geen nationaliteit bezit
en verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had,
daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren.
Indien een persoon meer dan één nationaliteit bezit, betekent de term “het land
waarvan hij de nationaliteit bezit” elk van de landen waarvan hij de nationaliteit
bezit. Een persoon wordt niet geacht van de bescherming van het land waarvan
hij de nationaliteit bezit, verstoken te zijn, indien hij, zonder geldige redenen
ingegeven door gegronde vrees, de bescherming van één van de landen waarvan
hij de nationaliteit bezit, niet inroept.”
§3. Bespreking van de verschillende aspecten van de definitie 317
A. Zich buiten het land van nationaliteit bevinden
Zoals aangegeven in voorgaande definitie moet een persoon zich buiten het land
waarvan hij de nationaliteit bezit, bevinden opdat hij als vluchteling kan worden
erkend. Dit betekent dat hij zich met andere woorden buiten het land waarvan
hij het staatsburgerschap bezit, moet bevinden om een bescherming te genieten.
Dit is de enige vereiste volgens het Vluchtelingenverdrag. De Belgische wetgever
gaat verder door de theorie van het “eerste asielland”. Deze theorie komt er op
neer dat een persoon zich na zijn vertrek uit zijn land van herkomst onmiddellijk
(of binnen een wettelijk bepaalde termijn) moet begeven naar het land waar hij
asiel wenst aan te vragen, opdat hij het asiel effectief zou kunnen verkrijgen op 317 D. VANHEULE, Vluchtelingen een overzicht, Gent, Mys & Breesch, 1998, 12-59.
88
basis van zijn statuut als vluchteling. Een rechtstreeks gevolg daarvan is dat
vluchtelingen verplicht zijn in het eerste land een aanvraag tot erkenning als
vluchteling in te dienen. Er moet echter wel opgemerkt worden dat dit enkel
geldt in verband met het recht op asiel en verblijf en niets terzake doet aan de
hoedanigheid van vluchteling als dusdanig.
Een bijzondere aandacht gaat uit naar de vluchteling sur place, de persoon die
vluchteling wordt tijdens zijn of haar verblijf buiten het land van herkomst. De
oorzaken zijn uiteenlopend, gaande van veranderingen in het regime van het
land van herkomst of veranderingen in het gedrag van de vluchteling zelf, door
bijvoorbeeld plotse kritische uitlatingen tegen zijn of haar thuisland. Om
misbruiken tegen te gaan wordt wel enige standvastigheid in het gedrag van de
betrokkene verwacht.
B. De vluchteling heeft een gegronde vrees voor vervolging
Dit element van de definitie zorgt voor de grootste moeilijkheden doordat ze in
drie delen uiteenvalt: enerzijds het subjectieve element vrees, anderzijds de
gegrondheid van die vrees en tot slot de mogelijkheid tot vervolging op grond
van vijf vervolgingsgronden.
1 “Vrees”
Het subjectieve element vrees verwijst naar de persoonlijke en psychische
toestand van de vluchteling. Daarbij moet altijd het verband gezien worden met
het objectieve element gegrondheid en moet gekeken worden welke impact deze
correlatie heeft op de mogelijkheid tot vervolging. Er mag niet uitgegaan worden
van de geestesgesteldheid van de kandidaat-vluchteling als dusdanig, maar
eerder van het bewustzijn van het risico voor vervolging in het geval van
terugkeer naar zijn land van herkomst.318
De vrees zal enerzijds onderzocht worden, anderzijds is er ook nood aan een
persoonlijke inbreng van de kandidaat-vluchteling.
Om na te gaan of er wel degelijk sprake is van ‘vrees’ zal de vraag gesteld
worden of de betrokkene naar zijn of haar land van herkomst kan terugkeren.
Een daadwerkelijke vervolging in het verleden kan daarbij als indicatie dienen,
maar mag niet als voorwaarde worden gesteld om als vluchteling te worden
318 F. BERNARD, J. VAN DER KLAAUW, D. VANHEULE, “Vluchtelingen”, in B. HUBAU, M.-C. FOBLETS, Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 1999, (123) 126.
89
erkend. In België wordt met allerhande subjectieve elementen rekening
gehouden bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de betrokkene.
Daarbij kan men denken aan het laattijdig aanvragen van de bescherming van
het Vluchtelingenverdrag, gebrek van asielaanvraag in het eerste land, …Een
beoordeling van de geloofwaardigheid van een kandidaat-vluchteling is dan ook
geen sinecure.
Aan de andere kant wordt ook medewerking verwacht van de kandidaat-
vluchteling zelf. Hij moet bepaalde elementen kunnen aantonen die er op wijzen
dat er een mogelijkheid bestaat dat hij het slachtoffer van vervolging kan
worden. Daarbij moet hij wel specifieke feiten kunnen aantonen, want een
algemene verwijzing naar de ongunstige toestand in het land is onvoldoende.
Ook wordt elke kandidaat apart behandeld en moet er aldus door elk individu
afzonderlijk bepaalde feiten worden aangevoerd.
2 ’Gegronde’ vrees
De gegrondheid als objectief element bestaat er in dat het risico voor vervolging
ook werkelijk bestaat. De vervolging is een te verwachten feit. Of de vervolging
dan ook al dan niet effectief plaatsvindt, is niet aan de orde.
Opnieuw rust de bewijslast bij de betrokkene zelf. Hij heeft de opdracht om een
dossier samen te stellen met allerhande feiten die er op kunnen wijzen dat een
vervolging in zijn land waarschijnlijk is. Uiteraard is het niet altijd evident om
bepaalde feiten aan te tonen. Opdat dit niet zou leiden tot het niet verkrijgen van
de status als vluchteling, wordt aan de betrokkene het voordeel van de twijfel
gegeven op voorwaarde uiteraard dat de kandidaat als geloofwaardig overkomt.
De bewijslast berust bij de persoon zelf, wat echter niet inhoudt dat de feiten die
worden aangehaald ook met hem of haar moeten te maken hebben.
Omdat de bewijslast soms erg moeilijk is, wijkt het bewijsrecht in
vluchtelingenzaken dikwijls af van de gemeenrechtelijke regels. De onderzoeker
zelf wordt dan belast met het verzamelen van alle nodige gegevens om het
bewijs te leveren van de vrees op vervolging.
De beoordeling van het al dan niet gegrond zijn van de vrees gebeurt door de
bevoegde instanties niet bij de aanvraag, maar op het ogenblik van de uitspraak.
De mogelijkheid bestaat immers dat er veranderingen zijn opgetreden in het land
van herkomst die ertoe kunnen leiden dat de vrees op vervolging niet langer
90
gegrond is. Meent de kandidaat-vluchteling dat een terugkeer alsnog een risico
inhoudt, dan moet hij dit kunnen aantonen.
3 Gegronde vrees op ‘vervolging’
Bij gebrek aan omstandige omschrijving in het Vluchtelingenverdrag zelf, is er
volgens het Gemeenschappelijk Standpunt Vluchtelingendefinitie sprake van
vervolging:
“indien de ondergane of gevreesde feiten:
- wegens hun aard of herhaald karakter voldoende ernstig zijn: ofwel omdat zij
een ernstige schending vormen van de mensenrechten, waaronder het recht
op leven, het recht op vrijheid en het recht op lichamelijke integriteit, ofwel
omdat zij de persoon die ze heeft ondergaan, alle gegevens van de zaak in
aanmerking genomen, duidelijk beletten zijn leven in het land van herkomst
voort te zetten; en
- berusten op een van de in artikel 1 A genoemde gronden ras, godsdienst,
nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep, politieke
overtuiging. De vervolgingsgronden kunnen elkaar overlappen en op deze
persoon zal vaak meer dan een vervolgingsgrond van toepassing zijn. Het
doet niets ter zake of deze gronden feitelijk bestaan of slechts door de
vervolger aan de betrokkene worden toegeschreven.
Iemand kan op meer dan een wijze tegelijk vervolgd worden en de combinatie
van gebeurtenissen die elk voor zich geen vervolging opleveren, kan, naar
gelang van de omstandigheden, resulteren in een feitelijke vervolging of
worden beschouwd als een ernstige grond om vervolging te vrezen.”
Een element dat opvalt bij het lezen van het Gemeenschappelijk Standpunt
Vluchtelingen is de schendingen van mensenrechten. Het is immers zo dat in de
preambule van het Vluchtelingenverdrag wordt verwezen naar de Universele
Verklaring voor de Rechten van de Mens. Maakt elke schending van deze
verklaring dan ook automatisch een vervolging uit in de zin van het
Vluchtelingenverdrag?
Een eenduidig antwoord is onmogelijk. Bij gebrek aan een duidelijke stelregel op
dat gebied, moet dit voor elk geval afzonderlijk worden beoordeeld, rekening
houdend met allerhande criteria gaande van aard van de rechten, intensiteit,
gevolgen, …
91
Wat ondertussen wel zo goed als altijd aanvaard wordt als vervolging, is de
aantasting van de fysieke integriteit. Dit houdt verband met art. 3EVRM, dat een
verbod inhoudt van folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen.
Andere gronden worden echter nog steeds casuïstiek behandeld.
C. De vluchteling behoort tot een bepaalde sociale groep, heeft een
bepaalde politieke overtuiging of vervolging omwille van ras,
religie of nationaliteit
Zoals blijkt uit de algemene definitie van vluchteling, zijn er vijf
vervolgingsgronden te onderscheiden. Opnieuw is er de link naar de
mensenrechten, zoals de vrijheid van godsdienst, meningsuiting en non-
discriminatie. Hierna worden kort de vijf oorzaken van vervolging behandeld.
1 Een bepaalde sociale groep
Deze grond van vervolging moet ruim geïnterpreteerd worden zodat vervolging
omwille van andere redenen ook onder deze noemer kunnen vallen. Hierbij kan
gedacht worden aan geslacht, taal, … Vereist is wel dat deze andere gronden
intrinsiek dezelfde eigenschappen vertonen als de uitdrukkelijk opgesomde
vervolgingsgronden.
Als behorend tot een bepaalde sociale groep betekent dat personen eenzelfde
origine, levensstijl of sociaal statuut hebben. Het louter behoren tot een
dergelijke sociale groep is onvoldoende. Bijkomend moet aangetoond worden dat
de overheid deze sociale groep als een obstakel ziet.319
In de Acosta-zaak van de United States Board of Immigration Appeals werd het
begrip ‘sociale groep’ gedefinieerd:
“een groep gekenmerkt ofwel door aangeboren, onwijzigbare kenmerken, ofwel
door vroegere kenmerken, daar het niet in hun macht ligt om hun
voorgeschiedenis of vroegere ervaring te wijzigen, of op een vrijwillige basis
samengestelde groep op voorwaarde dat hun doelstelling dermate belangrijk is
voor hun menselijke waardigheid dat niet gevraagd mag worden dat de
betrokkenen er afstand van zouden doen.”
319 F. BERNARD, J. VAN DER KLAAUW, D. VANHEULE, “Vluchtelingen”, in B. HUBAU, M.-C. FOBLETS, Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 1999, (123) 129.
92
2 Politieke overtuiging
Een bepaalde politieke overtuiging hebben, is onvoldoende als vervolgingsgrond.
Deze overtuiging moet ook enigszins bij de overheid bekend zijn. Deze politieke
overtuiging veronderstelt ook niet automatisch een actieve deelname aan de
politiek. Ook het feit dat men weigert een politiek standpunt in te nemen kan een
voldoende grond zijn voor vervolging.
3 Ras
Het louter behoren tot een bepaald ras is onvoldoende om een erkenning als
vluchteling te bekomen. Bijkomend is vereist dat de kandidaat-vluchteling zijn
vrees om vervolging staaft met concrete feiten. Een discriminatie omwille van ras
bestaat uit een aantasting van de menselijke waardigheid.
Behoren tot een bepaald ras moet ruim geïnterpreteerd worden. Alle soorten
etnische groepen vallen hieronder.320
4 Godsdienst
Het verbod om tot een bepaalde religieuze gemeenschap te behoren, het verbod
onderwijs te geven of te genieten in een bepaalde godsdienst houdt een
vervolging in. Wanneer men louter behoort tot een bepaalde godsdienstige
beweging, is dit onvoldoende om van een vervolging te spreken. Bijkomend moet
worden aangetoond dat dit feit een vrees inhoudt tot vervolging.
5 Nationaliteit
De vervolging op grond van nationaliteit heeft betrekking op het
staatsburgerschap of het behoren tot een bepaalde etnische of taalkundige
groep. Het is ruimer dan de juridische betekenis. Het betekent het behoren tot
een etnische, culturele, linguïstische of raciale gemeenschap.321
D. Geen bescherming van het land van herkomst mogelijk
Het Gemeenschappelijk Standpunt Vluchtelingendefinitie neemt twee vormen van
vervolging aan. Enerzijds de vervolging door de staat zelf (directe vervolging) en
anderzijds de vervolging door een derde (indirecte vervolging). Deze opvatting 320 F. BERNARD, J. VAN DER KLAAUW, D. VANHEULE, “Vluchtelingen”, in B. HUBAU, M.-C. FOBLETS, Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 1999, (123) 128. 321 F. BERNARD, J. VAN DER KLAAUW, D. VANHEULE, “Vluchtelingen”, in B. HUBAU, M.-C. FOBLETS, Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 1999, (123) 128
93
wordt in de rechtspraak door een minderheid aangenomen. De meerderheid,
waaronder België, kent nog een derde vorm waarbij de overheid niet in staat is
om bescherming te bieden. Daarbij kan gedacht worden aan situaties zoals
oorlog, terreur, …
Deze voorwaarde houdt nauw verband met de voorwaarde van ‘het zich
bevinden buiten het land van herkomst’. Een nuancering is echter geboden bij
situaties waarbij een persoon slechts naar een ander deel van hetzelfde land
wegvlucht, omdat de vrees voor vervolging daar niet bestaat. Ook dan is de
erkenning als vluchteling mogelijk op voorwaarde dat kan aangetoond worden
dat het land alsnog geen bescherming kan bieden.
§4. De erkenningsprocedure volgens nationaal recht 322
Wanneer een persoon zijn land van herkomst heeft verlaten en niet kan
terugkeren omwille van een gegronde vrees tot vervolging, kan deze in ons land
bescherming genieten door de toekenning van het statuut van vluchteling of het
subsidiair beschermingsstatuut. Daaraan gekoppeld kan hij een recht op verblijf
in België verkrijgen. Om uit te maken of hij al dan niet in aanmerking komt voor
deze bescherming, moet hij een asielaanvraag indienen en moet hij de hele
asielprocedure doorlopen.
De asielprocedure is nog maar onlangs gewijzigd om te voldoen aan de eisen van
efficiëntie, snelheid en vereenvoudiging. De nieuwe procedure trad in werking op
1 juni 2007.323
Hoewel de erkenning als vluchteling en de toekenning van een subsidiair
bescherming twee onderscheiden statuten zijn, wordt er toch geopteerd voor een
eenheidsprocedure. Dit houdt de procedure eenvoudig en duidelijk.324
Vooreerst dient de vreemdeling een asielaanvraag in te dienen. Dit kan gebeuren
aan de grens, bij de Dienst Vreemdelingenzaken of bij de directeur van een
penitentiaire of gesloten instelling. Als de aanvraag wordt ingediend bij de Dienst
Vreemdelingenzaken moet de vreemdeling dit doen binnen de acht werkdagen na
aankomst op het Belgisch grondgebied. Acht werkdagen na deze indiening moet
de vreemdeling zich inschrijven bij het gemeentebestuur.
322 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 4 mei 2009). 323 www.cgvs.be , (geraadpleegd op 4 mei 2009). 324 M. LEMMENS, J. ROGGEN, “De hervorming van de asielprocedure anno 2006: een verbetering van de rechtspositie?”, T. Vreemd.2007, nr. 1, (6) 7.
94
Hoewel door de hervorming van de asielprocedure de ontvankelijkheids -en de
gegrondheidsfase zijn verdwenen, bestaat de asielprocedure toch nog uit twee
delen. Het zwaartepunt van de procedure ligt nu wel volledig in de tweede fase.
Enerzijds is er de opstartfase waar de Dienst Vreemdelingenzaken nagaat of
België verantwoordelijk is voor de behandeling en of de aanvraag in overweging
kan worden genomen. Dit onderzoek wordt ook het Dublin-onderzoek genoemd.
De bevoegdheid beperkt zich tot het registreren van asielaanvragen en het
uitvoeren van voorafgaande onderzoeken. Anderzijds wordt in de onderzoeksfase
de aanvraag ten gronde onderzocht door het Commissariaat-generaal voor de
Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS). Sinds 1 juni 2007 is zij het enige
centrale orgaan in de hele asielprocedure. De Dienst heeft behoudens enkele
uitzonderingen geen bevoegdheden meer bij beslissingen in een asielaanvraag.
CVGS is dan ook de enige administratieve instantie die bevoegd is om de
asielaanvraag ten gronde te onderzoeken.
A. Erkenning als vluchteling
Deze gegrondheidsfase vangt aan met het onderzoek of de persoon in kwestie
valt onder de vluchtelingendefinitie zoals gesteld in de Conventie van Genève
van 1951. Bij een ontkennend antwoord zal nagegaan worden of hij of zij in
aanmerking komt voor een subsidiair beschermingsstatuut. Onderzoek naar een
subsidiaire bescherming vangt pas aan wanneer de persoon niet voldoet aan de
vluchtelingendefinitie.
B. Toekenning van een subsidiair beschermingsstatuut
Een heel belangrijke verandering door de Wet van 2006 tot wijziging van de
Vreemdelingenwet is de invoering van het systeem van de subsidiaire
bescherming. Zoals het woord zelf aangeeft, is deze regeling slechts van
toepassing wanneer een persoon niet kan worden erkend als vluchteling.325326
Het subsidiair beschermingsstatuut wordt verkregen wanneer men beantwoordt
aan volgende definitie: “indien er zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen
dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst, of in het geval van een staatloze,
naar het land waar hij vroeger gewoonlijk verbleef, terugkeert een reëel risico
325 M. LEMMENS, J. ROGGEN, “De hervorming van de asielprocedure anno 2006: een verbetering van de rechtspositie?”, T. Vreemd.2007, nr. 1, (6) 7. 326 Memorie van toelichting, Parl. St. Kamer 2005-06, nr. 2478/001, 85.
95
zou lopen op ernstige schade, en hij zich niet onder de bescherming van dat land
kan of, wegens dat risico, wil stellen."
Meer genuanceerd kan men stellen dat een persoon het risico op schade loopt
bij:”
- risico op veroordeling tot doodstraf of executie (behoudens bepaalde
ernstige misdrijven);
- foltering of onmenselijke of vernederende behandeling conform art. 3
EVRM;
- willekeurig geweld in een internationaal of binnenlands conflict.”327
De beoordeling moet steeds individueel gebeuren en de persoon in kwestie moet
in concreto aantonen dat hij onder een van deze subcategorieën valt.
Onderstaand voorbeeld toont aan dat het niet altijd eenvoudig is om aan te
tonen dat er een reëel risico is op schade.
De rechtspraak omtrent de toewijzing van een subsidiair beschermingsstatuut
aan bijvoorbeeld Afghaanse vluchtelingen is gewijzigd door twee arresten van de
Raad voor Vreemdelingenbetwistingen van 23 oktober 2007. Het betreft een
hervorming van een weigeringsbeslissing van het Commissariaat-generaal voor
de Vluchtelingen en de Staatlozen. In casu werd de bescherming geweigerd
omdat het CGVS van oordeel was dat er geen sprake was van een reëel risico op
ernstige schade. Zij betwistten niet dat de Afghanen afkomstig zijn uit een regio
die staat vermeld op de lijst van onveilige gebieden van het UNHCR en dat er wel
degelijk een gewapend conflict aan de gang is.
De Raad had op verschillende punten kritiek op deze rechtspraak: eerst en
vooral meende hij dat bij de berekening van het risico geen rekening werd
gehouden met een aantal cruciale elementen, dat hij evenmin zomaar de lijst
van het UNHCR zomaar naast zich neer kan leggen en dat hij tot slot ook geen
andere rapporten, zoals van de Verenigde Naties, kan negeren. Rekening
houdend met deze elementen was de RvV van oordeel dat aan de Afghanen een
subsidiair beschermingsstatuut moet worden toegekend.
In navolging van deze rechtspraak heeft het CGVS beslist om haar beleid te
herzien. 328
327 Art. 48/4§2 Vreemdelingenwet.
96
Zoals reeds aangehaald is er een eenheidsprocedure voor de erkenning van een
vluchteling en de toekenning van een subsidiair beschermingsstatuut. Het gevaar
sluipt er echter wel in dat de bevoegde overheid de vreemdeling gemakkelijker
een subsidiair beschermingsstatuut zal verlenen dan een erkenning, omdat dit op
verblijfsrechtelijk vlak minder verregaande gevolgen met zich meebrengt.329
C. Beslissing
Wanneer het CVGS van oordeel is dat de asielaanvraag gegrond is en na het
verhoor van de vreemdeling blijkt dat de kandidaat geloofwaardig is, zal zij de
vreemdeling erkennen als vluchteling of een subsidiair beschermingsstatuut
toekennen. Deze erkenning of toekenning heeft gevolgen op het vlak van
verblijfsrecht. De erkende vluchteling krijgt een machtiging tot onbeperkt
verblijf, terwijl de subsidiair beschermde een beperkt verblijfsrecht wordt
toegekend. Het betreft een initieel verblijfsrecht van 1 jaar dat verlengbaar is.
Uit het feit dat de toekenning van een subsidiair beschermingsstatuut
ondergeschikt is dan de erkenning, zou verkeerdelijk kunnen afgeleid worden dat
er altijd een statuut wordt toegekend. Subsidiaire bescherming kan echter ook
geweigerd worden wanneer de persoon betrokken is met situaties zoals
misdrijven tegen de vrede, oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de
menselijkheid,..330
§5. Beroep bij de Raad voor Vreemdelingenbetwisting en bij negatieve
beslissing in de asielprocedure 331
Bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen kan een beroep ingesteld worden
na een negatieve beslissing door de Dienst Vreemdelingenzaken of het
Commissariaat-generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen. Zij neemt de taken
over van de vroegere Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen.
Er kan enerzijds een beroep met volle rechtsmacht worden ingediend binnen de
15 dagen na de betekening van de beslissing van het CGVS. Dit beroep heeft een
328VLUCHTELINGENWERK VLAANDEREN, “Subsidiaire bescherming voor Afghanen”, T.Vreemd. 2008, nr. 1, 90-91. 329 M. LEMMENS, J. ROGGEN, “De hervorming van de asielprocedure anno 2006: een verbetering van de rechtspositie?”, T. Vreemd.2007, nr. 1, (6) 8. 330 M. LEMMENS, J. ROGGEN, “De hervorming van de asielprocedure anno 2006: een verbetering van de rechtspositie?”, T. Vreemd.2007, nr. 1, (6) 8. 331 www.cgvs.be , (geraadpleegd op 4 mei 2009).
97
opschortende werking in de zin dat de vreemdeling gedurende de loop van het
beroep niet kan worden teruggestuurd naar zijn land van herkomst. De volle
rechtsmacht heeft tot gevolg dat voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen
nieuwe elementen kunnen worden aangebracht, die niet eerder werden
opgeworpen voor het CGVS. Hij moet wel verantwoorden waarom hij nu pas
deze argumenten aanhaalt. De Raad zal in dit geval de beslissing van het CGVS
hervormen, bevestigen of vernietigen.
Wanneer er sprake is van een ingezetene van een (kandidaat) EU-lidstaat en er
een beslissing bestaat tot weigering van inoverwegingname van de
asielaanvraag, dan staat er enkel een annulatieberoep open. Dit annulatieberoep
werkt niet opschortend, maar de asielzoeker kan tegelijkertijd ook een schorsend
beroep instellen. De Raad zal hier ofwel het beroep verwerpen ofwel de
beslissing van het CGVS vernietigen.
De beroepsprocedure is schriftelijk en wordt ingeleid door een verzoekschrift. Er
kunnen nog een beperkt aantal nieuwe elementen worden aangehaald tijdens de
zitting.
§6. Cassatieberoep bij de Raad van State bij negati eve beslissing door
de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen 332
Tegen een arrest van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen kan enkel nog
een cassatieberoep ingesteld worden bij de Raad van State. Dit beroep moet
ingesteld worden binnen 30 dagen na de betekening van de beslissing van het
CGVS. Zij gaat enkel de wettigheid van het procedureverloop na en spreekt zich
niet uit over de inhoud van de asielaanvraag. Als de Raad van State het beroep
toelaatbaar acht, dan zal zij de beslissing van de Raad vernietigen. De Raad zal
dan opnieuw een beslissing moeten nemen. Wordt het cassatieberoep
ontoelaatbaar geacht, dan wordt de asielaanvraag definitief afgewezen en kan de
vreemdeling het bevel krijgen om het grondgebied te verlaten.
332 www.cgvs.be , (geraadpleegd op 4 mei 2009).
98
§7. Rechten van de kandidaat-vluchteling, de vlucht eling en de
personen met een subsidiair beschermingsstatuut 333
Aan de vreemdeling worden tal van rechten toegekend, wat niet betekent dat zij
ook geen verplichtingen hebben. Zij moeten namelijk de Belgische wet naleven
op alle domeinen die hun leven in België kunnen beheersen.334 Dit wil echter niet
zeggen dat een aantal wetten van het land van herkomst hun toepassing zouden
verliezen. Dit is vooral wetgeving in verband met de persoonlijke status van de
vreemdeling.
Hierna worden de voornaamste rechten van deze vreemdeling uiteengezet.
A. Gezinshereniging335
Naaste familie van de erkende vluchteling kan naar België komen in het kader
van gezins- of familiehereniging. Deze hereniging wordt grotendeels beheerst
door de gewone regels van toepassing op alle vreemdelingen. Hiervoor verwijs ik
naar hierboven.336 Het gaat hier in de eerste plaats om een echtgenoot of
partner, kinderen ten laste jonger dan 18 jaar, gehandicapte kinderen ouder dan
18 jaar. Wanneer de erkende vluchteling zelf jonger is dan 18 jaar, dan kan de
vader of de moeder ook naar België komen. Zij moeten allen een visum
aanvragen bij de Belgische diplomatieke dienst in het land van herkomst. Bij een
toekenning verkrijgen zij een verblijfsrecht voor drie jaar, dat verlengd kan
worden voor onbepaalde duur.
Dezelfde regels gelden voor het subsidiair beschermingsstatuut.
B. De Belgische nationaliteit337
Het bekomen van de Belgische nationaliteit is geen automatisch gevolg van het
vluchtelingenstatuut of de subsidiaire bescherming. In principe behouden zij de
nationaliteit van het land van herkomst, behoudens de gevallen waarbij zij
apatride zijn geworden.
333 www.cgvs.be, (geraadpleegd op 4 mei 2009). 334 Art 2 Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, BS 4 oktober 1953. 335 D. VANHEULE, Vluchtelingen een overzicht, Gent, Mys & Breesch, 1998, 284. 336 Zie: Hoofdstuk 1, afdeling 1, §1: Recht op gezinshereniging. 337 D. VANHEULE, Vluchtelingen een overzicht, Gent, Mys & Breesch, 1998, 288-290.
99
De erkende vluchteling en de persoon met een subsidiair beschermingsstatuut
kunnen via de wetgeving van ons land Belg worden, met verlies van het statuut
van vluchteling tot gevolg.
Er zijn twee manieren om deze nationaliteit te verkrijgen: enerzijds door een
naturalisatie, anderzijds door een nationaliteitsverklaring.
Om voor naturalisatie in aanmerking te komen moet men 18 jaar zijn en
gedurende minimum drie jaar zijn hoofdverblijfplaats in België hebben.
Voor en nationaliteitsverklaring moet men ofwel minstens zeven jaar in België
verblijven met een verblijfsrecht van onbepaalde duur ofwel gehuwd zijn met een
persoon met de Belgische nationaliteit en met hem of haar al minstens drie jaar
samenwonen.
C. Rechten voortvloeiend uit het Vluchtelingenverdrag zelf338
Het betreffen hier in feite bepalingen waartoe de verdragssluitende staten
gehouden zijn. Eerst en vooral moeten zij het Vluchtelingenverdrag toepassen op
alle vluchtelingen zonder daarbij een onderscheid te maken naar ras, godsdienst
of herkomst.339 Vervolgens moeten zij op het vlak van godsdienstbeleving, de
vreemdelingen op gelijke voet behandelen als de onderdanen van België.340
Algemeen gezien moeten vluchtelingen dus gelijk behandeld worden zo als
andere vreemdelingen, behoudens de gevallen waar het verdrag voorziet in een
extra bescherming.341 Tot slot kunnen aan vluchtelingen ook bepaalde
vrijstellingen worden verleend.342
D. Arbeid343
Een erkende vluchteling kan op dezelfde manier arbeid verrichten als de Belgen
in ons land. Zij hebben daarvoor geen werkvergunning nodig.344 Ook de
338 D. VANHEULE, Vluchtelingen een overzicht, Gent, Mys & Breesch, 1998, 291-292. 339 Art. 3 Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, BS 4 oktober 1953. 340 Art. 4 Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, BS 4 oktober 1953. 341 Art. 7, eerste lid Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, BS 4 oktober 1953. 342 Art. 8 Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, BS 4 oktober 1953. 343 D. VANHEULE, Vluchtelingen een overzicht, Gent, Mys & Breesch, 1998, 295-300. 344 Art. 17, eerste lid Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, BS 4 oktober 1953.
100
kandidaat-vluchteling kan reeds arbeid verrichten in afwachting van een
antwoord in de erkenningsaanvraag.345
Een vreemdeling met een subsidiair beschermingsstatuut daarentegen mag in de
periode waar hij nog geen onbeperkt verblijfsrecht heeft in België werken mits
een werkvergunning. Deze werkvergunning is niet meer nodig wanneer de
vreemdeling een verblijfsrecht voor onbepaalde duur krijgt.
345 Omz. Min. Arb. 26 april 1994 betreffende de voorlopige toelatingen tot tewerkstelling voor kandidaat-vluchtelingen (asielzoekers), B.S.30 april 1994.
101
Afdeling 5: Minderjarige vreemdelingen
Deze laatste categorie van bijzondere vreemdelingen is de groep van de
minderjarige vreemdelingen. Het betreft hier in de eerste plaats minderjarigen
die zich in de asielprocedure bevinden. Deze problematiek krijgt steeds meer
aandacht omdat er een gebrek is aan wettelijke regelingen en steeds meer
gebruik wordt gemaakt van het Verdrag inzake de rechten van het kind. Een
onderscheid dient gemaakt te worden tussen begeleide en niet-begeleide
minderjarige vreemdelingen.346
§1. Algemeen
A. Recht op onderwijs347
In verband met het recht op onderwijs kan een onderscheid gemaakt worden
tussen drie groepen vreemdelingen. Eerst en vooral zijn er de vreemdelingen die
omwille van studiemotieven naar ons land komen. Aangezien het hier gaat om
meerderjarigen verwijs ik naar afdeling 3. Vervolgens zijn er de minderjarigen
die regelmatige verblijfshouder zijn en dit om een andere reden dan onderwijs.
Tot slot is er het recht op onderwijs voor de onregelmatige verblijfhouders.
Wanneer de minderjarige houder is van een verblijfsvergunning voor onbepaalde
duur, heeft hij eveneens recht op onderwijs in een van onze
onderwijsinstellingen. De leerplicht is op deze jongeren van toepassing.348
Problematischer was de redenering voor de minderjarige onregelmatige
verblijfhouder. Oorspronkelijk werd in een omzendbrief van 10 november 1983
aan de schooldirecties nog de verplichting opgelegd om de minderjarigen officiële
identificatiedocumenten te laten voorleggen opdat zij onderwijs in hun school
konden genieten. Zij kregen ook de verplichting opgelegd om in gevallen van
illegaliteit dit onmiddellijk te melden bij de Procureur des Konings.
346 L. DESMET, “ Minderjarige asielzoekers in België, probleemstelling en voorstellen”, in F.BERNARD, S. BOUCKAERT, L. DENYS (eds.), Migratie –en migrantenrecht recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2001, (361) 361. 347 M.-C. FOBLETS, S. BOUCKAERT, “De minderjarige vreemdeling, een relatief onbekend rechtssubject in het Belgisch vreemdelingenrecht”, in B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS, Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2000, (99) 145-149. 348 Art. 1§ 7 Wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht, BS 6 juni 1983.
102
Met de gedachte om het onderwijs open te stellen kwam er in de loop van 1999
een nieuwe omzendbrief met modaliteiten en richtlijnen voor de toegang tot het
Belgisch onderwijs voor onregelmatige verblijfhouders. In 2003 werd de
omzendbrief van 1999 opnieuw aangepast. Vanaf dan bestond er een principieel
inschrijvingsrecht voor deze kinderen in de school naar keuze. De school kan een
kind enkel nog in het kader van een doorverwijzingsprocedure weigeren. De
weigering mag echter niet gebaseerd zijn louter en alleen op het verblijfsstatuut
van de minderjarige.349
B. Maatschappelijke dienstverlening350
“Elke persoon heeft recht op maatschappelijke dienstverlening. Deze heeft tot
doel eenieder in de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt
aan de menselijke waardigheid.”351
Aangezien men in de wet spreekt over ‘elke persoon’ lijkt het niet meer dan
logisch dat een minderjarige ook onder de toepassing van deze wet valt. De
Raad van State bevestigt deze visie door te stellen dat dit recht ten persoonlijke
titel aan een minderjarige toekomt. Een heel andere houding is er echter in de
praktijk. Kinderen worden al te vaak aangezien als een aanhangsel van het
dossier van de ouders.
De vraag kan ook gesteld worden of alle kinderen vallen onder het
toepassingsgebied of enkel kinderen van het Belgisch grondgebied. Om daar een
antwoord op te geven, moet teruggegrepen worden naar de internationale
regelgeving. Deze kent eigen rechten toe aan het kind in het algemeen. In de
eerste plaats kan dan gedacht worden aan het VN-verdrag voor de rechten van
het kind waar het belang van het kind steeds op de eerste plaats komt. Maar dan
nog blijft het een moeilijke oefening om een correct antwoord te geven. Altijd
zullen er hiaten zijn wat de bescherming van een minderjarige vreemdeling
betreft.
349 S. BOUCKAERT, Grondrechtenbescherming voor documentloze vreemdelingen doorheen de Belgische en internationale rechtspraak vanaf 1985 : verwezenlijkingen en uitdagingen, doctoraatsthesis Rechten Katholieke Universiteit Leuven, 2007, 280-286. 350 H. PAS, “Minderjarige vreemdelingen en het recht op een levensminimum of bestaanszekerheid”, in B. HUBEAU, M-C. FOBLETS (eds.), Migratie-en migrantenrecht recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2000, 3-9. 351 Art. 1 OCMW.-wet, BS 5 augustus 1976.
103
Voor een verdere behandeling verwijs ik graag terug naar het deel over de
maatschappelijke dienstverlening.352
§2. De begeleide minderjarige vreemdeling (BMV) 353
Hier kunnen we beknopt zijn. Het betreft minderjarigen die begeleid worden door
hun vader en/of hun moeder of hun wettelijke vertegenwoordiger. Hun dossier
wordt gekoppeld aan dat van de volwassen asielzoeker. Zij moeten zelf geen
individuele asielaanvraag indienen, noch worden zij afzonderlijk gehoord. Zij
krijgen voldoende bescherming door de asielaanvraag van hun ouder(s) of
wettelijke vertegenwoordiger. Ondanks het feit dat er sprake moet zijn van een
minderjarige, kan een persoon die al 18 jaar is op het moment van de beslissing
alsnog beschermd worden, zolang hij maar minderjarig was op het ogenblik van
de aanvraag.
Omdat er toch sprake is van een kwetsbare groep heeft het Commissariaat-
generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen maatregelen genomen om hen
te beschermen. Zo wordt bijzondere aandacht aan hen besteed, worden zij
geregistreerd en geëvalueerd. Verder moeten zij beschermd worden tegen elk
gevaar zoals verwaarlozing, mensenhandel, …
§3. De niet-begeleide minderjarige vreemdeling (NBM V)354
A. Personeel toepassingsgebied
Door de afwezigheid van een definitie in de Vreemdelingenwet werd de definitie
opgenomen in de Voogdijwet en overgenomen in de omzendbrief van 15
september 2005:
“NBMV is elke persoon die:
- jonger dan 18 jaar lijkt te zijn of verklaart dat hij jonger is dan 18jaar (er
wordt geen rekening gehouden met de leeftijd van meerderjarigheid in het
land van herkomst!);
- niet begeleid is door een persoon die het ouderlijk gezag of de voogdij
over hem uitoefent krachtens de wet van toepassing overeenkomstig
352 Zie: Hoofdstuk 1, afdeling 3. 353 L. DESMET, “ Minderjarige asielzoekers in België, probleemstelling en voorstellen”, in F.BERNARD, S. BOUCKAERT, L. DENYS (eds.), Migratie –en migrantenrecht recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2001, (361) 362-363. 354 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 4 mei 2009).
104
artikel 35 van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van
internationaal privaatrecht;
- onderdaan is van een land dat geen lid is van de Europese Economische
Ruimte (E.E.R.).
EN die verkeert in één van de volgende situaties:
- ofwel, de erkenning van de hoedanigheid van vluchteling heeft gevraagd;
- ofwel, niet (meer) voldoet aan de voorwaarden tot toegang en verblijf op
het grondgebied vastgelegd in de wet van 15 december 1980 betreffende
de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de
verwijdering van vreemdelingen.”
Zoals blijkt uit de term zelf, gaat het om een minderjarige vreemdeling zonder
begeleiding. Doch neemt enige begeleiding door een volwassene niet weg dat we
met een NBMV te maken hebben, zolang deze het ouderlijk gezag of de voogdij
niet uitoefent.
Uit de definitie kunnen we ook afleiden dat we hier enkel spreken over een NBMV
als de persoon een niet EER -onderdaan is. De reden daarvoor is dat de situatie
van een EER-onderdaan meestal kan geregeld worden door de Dienst
Vreemdelingenzaken om samen met de ambassade tot een oplossing te komen.
B. Rechten van de niet-begeleide minderjarige vreemdeling
In het kader van het Verdrag voor de Rechten van het Kind355 en de Resolutie
van de Raad van de van 26 juni 1997 krijgen niet-begeleide minderjarige
vreemdelingen extra bescherming. Er rust een verplichting bij de overheid om er
alles aan te doen om het kind met zijn ouders te herenigen. Is dit niet mogelijk
dan moeten zij alles in het werk stellen om het kind tegen misbruik en uitbuiting
te beschermen. Men kan het kind ook niet terugbrengen naar zijn land van
herkomst wanneer er geen voldoende opvang wordt gegarandeerd.
België heeft in dit oogpunt een bijzonder beschermingsstatuut uitgewerkt en aan
iedere NBMV wordt een voogd toegekend.
Elke overheid heeft de verplichting om dergelijke minderjarigen te melden bij de
Dienst Voogdij bij de Federale Overheidsdienst Justitie. Deze mogelijkheid
bestaat ook voor particulieren en andere organisaties. Vervolgens zal met behulp
355 Verdrag inzake de Rechten van het Kind aangenomen te New York op 20 november 1989, BS 24 maart 1992.
105
van de politie de niet-begeleide minderjarige vreemdeling gelokaliseerd worden
en in de eerste plaats huisvesting worden geregeld.
Behoudens de toekenning van een voorlopige voogd, wordt een voogd toegekend
wanneer de vreemdeling voldoet aan de definitie, worden de nodige
identificatiedocumenten afgeleverd en wordt een voogd aangewezen. Sinds 1 mei
2004 wordt aan elke niet-begeleide minderjarige een voogd toegewezen. De taak
van de voogd bestaat enerzijds uit vertegenwoordiging en begeleiding en
anderzijds uit een amalgaam aan taken zoals huisvesting, medische
verzorging,…356
C. Verblijfsrecht
Behoudens het toekennen van het statuut van slachtoffer van mensenhandel
kunnen we de verblijfsmogelijkheden beperken tot twee pijlers: enerzijds de
mogelijkheid om asiel aan te vragen als ‘Alleenstaande Minderjarige Asielzoeker’
en anderzijds beroep doen op het bijzonder beschermingsstatuut.
Een niet-begeleide minderjarige vreemdeling kan zelf een asielaanvraag
indienen, zonder dat hulp van een voogd vereist is. Dergelijke vreemdelingen
worden ook wel eens alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA’s) genoemd.
Algemeen gezien wordt dezelfde asielprocedure gevolgd als bij andere
vreemdelingen, doch wordt rekening gehouden met de specificiteit van de
minderjarig. Ook zelf wanneer een negatieve beslissing wordt genomen, kan toch
nog een verblijfsdocument worden afgegeven als blijkt dat er nog geen
duurzame oplossing gevonden in het land van herkomst of in een ander land.
De wettelijke basis van het bijzonder beschermingsstatuut van de Dienst
Vreemdelingenzaken is de omzendbrief van 15 september 2005357. Het bijzonder
beschermingsstatuut houdt tevens een bijzondere verblijfsprocedure in voor
NBMV’s die geen asiel hebben aangevraagd of niet in een andere procedure zoals
bijvoorbeeld mensenhandel zijn verwikkeld. Daarnaast moet de persoon die op
deze procedure wenst beroep te doen door de Dienst Voogdij beschouwd worden
als een NBMV en moet de aanvraag ingediend worden door de voogd. De Dienst
356 C. CASTELEYN, “Knelpunten inzake de voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen”, in M.-C. FOBLETS, J. MEEUSEN, D. VANHEULE, Migratie –en migrantenrecht een overzicht, Brugge, Die Keure, 2006, (305) 309-322. 357 Omzendbrief van 15 september 2005 betreffende het verblijf van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, BS 7 oktober 2005.
106
Vreemdelingenzaken gaat vervolgens op zoek naar een duurzame oplossing voor
de vreemdeling en in afwachting daarvan worden tijdelijke verblijfsdocumenten
afgegeven. In concreto betreft dit een aankomstverklaring. Na zes maanden kan
de minderjarige een BIVR krijgen, als nog steeds geen duurzame oplossing werd
gevonden. Als na drie jaar nog altijd geen oplossing werd gevonden, kan een
verblijfskaart voor onbepaalde duur worden afgeleverd.
Het speciale beschermingsstatuut kan enkel ingeroepen worden door een
minderjarige. Dit betekent dat wanneer men bij het bereiken van zijn
meerderjarigheid nog altijd geen verblijfsrecht voor onbepaalde duur heeft
verkregen, men zich niet langer kan beroepen op het bijzondere
beschermingsstatuut.
Zoals gesteld is de voorgaande procedure enkel voorbehouden aan minderjarigen
buiten de EER. De minderjarigen binnen de EER kunnen zich niet beroepen op
het bijzonder beschermingsstatuut en wordt hen ook geen voogd toegewezen. Zij
kunnen uiteraard wel de gewone asielprocedure volgen. Doordat zo een leemte
ontstaat in de opvang van minderjarigen, wordt aan niet-begeleide Europese
minderjarigen die zich in een kwetsbare toestand bevinden, eveneens hulp
geboden. Wanneer de politie dergelijke personen aantreft, moet zij dit melden bij
de dienst ‘ Signalement van niet-begeleide Europese minderjarigen in kwetsbare
toestand ‘. Zij zullen dan op zoek gaan naar de meest passende oplossing voor
deze personen.358
358 C. CASTELEYN, “Knelpunten inzake de voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen”, in M.-C. FOBLETS, J. MEEUSEN, D. VANHEULE, Migratie-en migrantenrecht een overzicht, Brugge, Die Keure, 2006, (305) 341-342.
107
HOOFDSTUK 3: Regularisatie
Afdeling 1: Begrip / Situering
Regularisatie is een gunstprocedure ten aanzien van personen zonder geldige
verblijfsdocumenten of met een precair verblijfsstatuut. De betrokkene heeft
geen recht op een machtiging, het is een gunst die hem kan worden toegekend.
Het is dan ook aan te raden om als vreemdeling eerst na te gaan of er geen
andere wettelijke basis is waarop hij zich kan beroepen en waar er eventueel
recht bestaat op verblijf in België.359
De vreemdelingen kunnen een regularisatieaanvraag indienen en bij aanvaarding
een voorlopige of permanente verblijfsvergunning verkrijgen. Deze
regularisatiemogelijkheid is ingevoerd met de gedachte een oplossing te bieden
aan personen die geen recht op verblijf hebben in België op basis van een andere
rechtsgrond. Er zijn in de loop der jaren een aantal wijzigingen geweest
betreffende de plaats waar de procedure werd ingeschreven in de wet. Deze
wijzigingen komen hieronder aan bod.360
Afdeling 2: Evolutie in de Regularisatieprocedure
§1. Regularisatie vóór de Regularisatiewet van 22 d ecember 1999
In de oorspronkelijke invulling van de Vreemdelingenwet werd het verblijf van
meer dan drie maanden geregeld door de artikelen 9 en 10 Vreemdelingenwet.
Daar waar artikel 10 een recht op verblijf toekent aan bepaalde categorieën
vreemdelingen, behandelt artikel 9 de situatie waar aan de bevoegde minister de
gunst wordt gevraagd om in België te verblijven. Daaruit kunnen we afleiden dat
artikel 9 enkel van toepassing is wanneer de vreemdeling zich niet in een
situatie, zoals gesteld in artikel 10, bevindt.361
Tot de wetswijziging van 2006, werd de regularisatie geregeld in artikel 9, derde
lid Vreemdelingenwet. Dit artikel regelde de uitzondering op de regel dat een
359 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 4 mei 2009). 360 www.vmc.be, (geraadpleegd op 4 mei 2009). 361 L. DENYS, “Over het (kleine) verschil tussen artikelen 9 en 10 Vreemdelingenwet”, T.Vreemd. 2006, nr. 1, (6) 6.
108
aanvraag tot verblijf in het buitenland moet gebeuren. Een overheid kan een
vreemdeling machtigen om in België te verblijven en heeft daarvoor een
discretionaire bevoegdheid. Op deze manier kan de overheid een eigen
immigratiebeleid voeren.362
In de volgende twee paragrafen wordt vermeld waar deze machtiging moet
gebeuren. In principe moet er een voorafgaande aanvraag in het buitenland
gebeuren363. Deze aanvraag gebeurt in een Belgische diplomatieke of consulaire
post. De beslissing zelf valt bij de Dienst Vreemdelingenzaken. Eenmaal de
machtiging tot voorlopig verblijf verstrekt wordt, kan de vreemdeling België
binnenkomen. Eenmaal ter plaatse moet hij zich melden bij het gemeentebestuur
van de plaats waar hij verblijft.364 Vervolgens wordt de vreemdeling ingeschreven
in het vreemdelingenregister en ontvangt hij een ‘bewijs van inschrijving in het
vreemdelingenregister’. Er wordt hier ook al een uitzondering vermeld. De
aanvraag moet in het buitenland worden ingediend “behoudens de in een
internationaal verdrag, in een wet of in een koninklijk besluit bepaalde
afwijkingen.”365
Zodoende komen we tot het belangrijkste element van artikel 9, namelijk het
derde lid. Hierin wordt de aanvraag in België besproken. Het derde lid werd
vervangen door artikel 9bis en 9ter, die hieronder, bij de wetswijziging van 2006,
worden besproken. Aangezien de invulling van het artikel niet drastisch gewijzigd
is, wordt de inhoud hier reeds summier besproken. De concrete invulling en
eventuele wijzigingen worden besproken bij de Wetswijziging van 2006.
In buitengewone omstandigheden kan een vreemdeling een aanvraag om
machtiging tot verblijf indienen bij de burgemeester van de plaats waar hij
verblijft. Daaruit blijkt dat er geen rechtstreekse aanvraag bij de Dienst
Vreemdelingenzaken of bij de minister kan worden ingediend. Buitengewone
omstandigheden zijn omstandigheden die de grond van de aanvraag betreffen.
Er moet uit de aanvraag blijken waarom de vreemdeling ‘buitengewone
362 L. DENYS, “Van artikel 9, lid 1, 2 en 3 Vreemdelingenwet naar artikelen 9, lid 1 en 2, 9bis en 9 ter Vreemdelingenwet” in M-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER (eds.)Migratie -en Migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2007, (1) 3-4. 363 Artikel 9, tweede lid Vreemdelingenwet. 364 Artikel 12, vierde lid Vreemdelingenwet. Dit artikel werd vervangen op 15 september 2006. 365 L. DENYS, “Van artikel 9, lid 1, 2 en 3 Vreemdelingenwet naar artikelen 9, lid 1 en 2, 9bis en 9 ter Vreemdelingenwet” in M-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER (eds.), Migratie -en Migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2007, (1) 5-10.
109
omstandigheden’ inroept. Er geldt een motiveringsplicht voor de overheid
wanneer zij de aanvraag weigert. Zij moet met andere woorden duidelijk
aantonen waarom een bepaalde omstandigheid niet als buitengewoon kan
worden bestempeld. De overheid beschikt dus wat betreft de invulling van het
begrip over een ruime appreciatiebevoegdheid.
Nadat onderzocht werd of er buitengewone omstandigheden zijn die een
aanvraag in België kunnen rechtvaardigen, wordt vervolgens nagegaan of de
vreemdeling voldoende motieven heeft om zich te beroepen op een verblijf in
België. Er moeten omstandigheden zijn die het onmogelijk maken of bijzonder
moeilijk maken om een aanvraag te doen in het buitenland.366
§2. De Regularisatiewet van 22 december 1999
Op 22 december 1999 werd de Regularisatiewet367 in het leven geroepen. Op die
manier werd een grootschalige regularisatie georganiseerd door de federale
overheid. Begin 2000 werd aan de desbetreffende vreemdelingen de
mogelijkheid geboden om een aanvraag in te dienen gedurende een vastgelegde
periode van drie weken. Tachtig procent van deze aanvragen werd ingewilligd,
met een permanente verblijfsvergunning als gevolg.368
Vreemdelingen die op 1 oktober 1999 op het Belgische grondgebied verbleven,
kregen de mogelijkheid om een aanvraag tot regularisatie van hun verblijf in te
dienen. Deze mogelijkheid stond open in vier gevallen, meer bepaald wanneer zij
op het ogenblik van de aanvraag:
“1° hetzij de erkenning van de hoedanigheid van vluchteling hebben
aangevraagd zonder een uitvoerbare beslissing te hebben ontvangen binnen een
termijn van vier jaar; deze termijn wordt teruggebracht tot drie jaar voor de
gezinnen met minderjarige kinderen die in België verbleven op 1 oktober 1999
en die de leeftijd hebben om naar school te gaan;
2° hetzij om redenen onafhankelijk van hun wil niet kunnen terugkeren naar het
land of de landen waar ze vóór hun aankomst in België gewoonlijk verbleven
366 L. DENYS, “Van artikel 9, lid 1, 2 en 3 Vreemdelingenwet naar artikelen 9, lid 1 en 2, 9bis en 9 ter Vreemdelingenwet” in M-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER, Migratie -en Migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2007, (1) 10-28. 367 Wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk, BS 10 januari 2000. 368 www.vmc.be, (geraadpleegd op 4 mei 2009).
110
hebben, noch naar hun land van herkomst, noch naar het land waarvan ze de
nationaliteit hebben;
3° hetzij ernstig ziek zijn;
4° hetzij humanitaire redenen kunnen laten gelden en duurzame sociale
bindingen in het land hebben ontwikkeld.”369
De betrokken persoon moet bewijzen dat hij daadwerkelijk op het grondgebied
verblijft op 1 oktober 1999.370 De reden om te komen tot deze verplichting, lag in
de zorg dat het instellen van een regularisatiecampagne, andere vreemdelingen
zou aantrekken die niet reeds in België woonden. De datum van 1 oktober 1999
dient echter wel ruim geïnterpreteerd te worden, daar het niet altijd mogelijk is
om als kandidaat-geregulariseerde een bewijsstuk voor te leggen, dat het verblijf
in België op 1 oktober 1999 bevestigt.371
Er dient ook opgemerkt te worden dat het verschil in termijn, zoals gesteld in
artikel 2, 1° Regularisatiewet, het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel niet
schendt. Het is de wetgever immers toegelaten in een beleid te voorzien
betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de
verwijdering van vreemdelingen. Een verschillende behandeling tussen de
vreemdelingen schendt daarom de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. Het
onderscheid mag echter niet kennelijk onevenredig zijn. Het toenmalig
Arbitragehof meent dat dit niet het geval is en stelt daarbij, dat het feit dat
rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van schoolgaande kinderen, een
relevante factor is in het beleid van een staat.372
Artikel 2,3° Regularisatiewet, dat stelt dat wie ernstig ziek is een
regularisatieaanvraag kan indienen, is niet erg duidelijk. Wat betekent ‘ernstig
ziek zijn’? Er rijzen tal van vragen en vooralsnog zijn er weinig antwoorden. De
369 Art. 2 Regularisatiewet. 370 Art. 9 Regularisatiewet. 371 K. VERSTREPEN, “ Regularisatie van illegale verblijfshouders: een mijlpaal in het vreemdelingenbeleid? Knelpunten en toepassingsproblemen” in D. CUYPERS, B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS (eds.) , Migratie –en migrantenrecht, Brugge, Die Keure, 2001, (297) 305-306. 372 Arbitragehof 3 mei 2006, nr. 68/2006, BS 19 juli 2006.
111
beoordeling gebeurt door twee dokters op het secretariaat van de Commissie en
dit op basis van het medisch attest dat bij de aanvraag moet worden gevoegd.373
Een aanvraag tot regularisatie, in het licht van de Regularisatiewet, moet
ingediend worden bij de burgemeester van de plaats waar de aanvrager verblijft.
Deze aanvraag moet ingediend worden binnen drie weken vanaf de
inwerkingtreding van deze wet.374 Vervolgens zal de Commissie voor
regularisatie375 advies verstrekken aan de bevoegde minister. De minister of zijn
gemachtigde zal daarna oordelen over de aanvraag en bij een positieve
beoordeling zal hij een machtiging tot verblijf afleveren.376
Het feit dat er een regularisatieaanvraag moest ingediend worden binnen de
korte termijn van drie weken, deed de vraag opwerpen of dit geen schending van
het gelijkheidsbeginsel met zich meebrengt. Er wordt immers een onderscheid
gecreëerd tussen de vreemdelingen die een aanvraag binnen die drie weken
hebben ingediend en diegenen die dit niet hebben gedaan. Zodoende moeten
deze laatsten zich beroepen op artikel 9, derde lid Vreemdelingenwet. Het
Arbitragehof, thans Grondwettelijk Hof, meende in een prejudiciële vraag echter
dat het gemaakte onderscheid pertinent was voor de beoogde doelstellingen van
de wetgever. De door de Wet van 22 december 1999 ingestelde
regularisatiecampagne is immers tijdelijk en uitzonderlijk. De bedoeling van de
wet zat hem immers in het rechtzetten van de scheefgetrokken situatie uit het
verleden. 377
Door de invoering van de Regularisatiewet werd een aparte rechtsgrond
gecreëerd en wordt er dus geen toepassing gemaakt van artikel 9, derde lid van
de Vreemdelingenwet. De daarin gestelde voorwaarden zijn derhalve ook niet
van toepassing.378
373 K. VERSTREPEN, “Regularisatie van illegale verblijfshouders: een mijlpaal in het vreemdelingenbeleid? Knelpunten en toepassingsproblemen” in D. CUYPERS, B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS(eds.), Migratie –en migrantenrecht, Brugge, Die Keure, 2001, (297) 312-313. 374 Art. 4, eerste lid Regularisatiewet. 375 Art. 3 Regularisatiewet. 376 Art. 12 Regularisatiewet. 377 Arbitragehof 17 december 2003, nr. 174/2003. 378 Omzendbrief van 6 januari 2000 inzake de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk, BS 10 januari 2000.
112
De publicatie van de Wet in het Belgisch Staatsblad is tevens de datum van
inwerkingtreding van de wet, zijnde 10 januari 2000.379
De uiteindelijke beslissing valt zoals gezegd bij de bevoegde minister na advies
bij de Commissie voor regularisatie.380 Dit betekent echter niet dat iedere
persoon die een aanvraag indient, geregulariseerd zal worden. Artikel 5 en 6
Regularisatiewet maken immers melding van uitsluiting uit het toepassingsgebied
in geval van gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid en in
gevallen van kennelijk bedrog. Wanneer de minister een positieve beoordeling
maakt, kent hij een machtiging tot verblijf van onbeperkte duur toe.381
De wet voorziet tevens in een overgangsregeling voor aanvragen tot regularisatie
op grond van artikel 9§3 Vreemdelingenwet, die op het ogenblik van de
inwerkingtreding van de Regularisatiewet nog niet zijn afgehandeld. Deze
aanvragen worden overgedragen van de Dienst Vreemdelingenzaken naar de
Commissie voor regularisatie, behoudens de gevallen waar de vreemdeling bij
aangetekende brief aan de Minister van Binnenlandse Zaken te kennen geeft dat
hij wenst dat de procedure volgens artikel 9§3 Vreemdelingenwet wordt
gevolgd.382
Opgemerkt dient ook nog te worden dat er een zogenaamd ‘cumulverbod’ is
tussen een aanvraag op grond van artikel 9, derde lid Vreemdelingenwet en een
aanvraag op basis van de Regularisatiewet. Door de uitdrukkelijke vermelding
van dit cumulverbod, kan afgeleid worden dat er geen dergelijk verbod bestaat
met artikel 9bis Vreemdelingenwet. Een afgewezen regularisatieaanvraag op
379 K. VERSTREPEN, “Regularisatie van illegale verblijfshouders: een mijlpaal in het vreemdelingenbeleid? Knelpunten en toepassingsproblemen” in D. CUYPERS, B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS (eds.), Migratie –en migrantenrecht, Brugge, Die Keure, 2001, (297)302. 380 H. PAS, “Regularisatie, één jaar na de regularisatiewet” in M.-C. FOBLETS, B. HUBEAU, D. VANHEULE (eds.), Migratie –en migrantenrecht, Brugge, Die Keure, 2002, (1) 5. 381 K. VERSTREPEN, “Regularisatie van illegale verblijfshouders: een mijlpaal in het vreemdelingenbeleid? Knelpunten en toepassingsproblemen” in D. CUYPERS, B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS (eds.), Migratie –en migrantenrecht, Brugge, Die Keure, 2001, (297)324. 382 K. VERSTREPEN, “Regularisatie van illegale verblijfshouders: een mijlpaal in het vreemdelingenbeleid? Knelpunten en toepassingsproblemen” in D. CUYPERS, B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS (eds.), Migratie –en migrantenrecht, Brugge, Die Keure, 2001, (297) 323-324.
113
grond van deze wet, laat de mogelijkheid open om een aanvraag in te dienen op
grond van artikel 9bis.383
§3. Regularisatie geregeld na de Regularisatiewet
Aangezien de Regularisatiewet enkel van toepassing was voor
regularisatieaanvragen tussen 10 en 31 januari 2000, dient nagegaan te worden
welke regels op grond van artikel 9, derde lid Vreemdelingenwet moeten
gehanteerd worden voor latere aanvragen.
A. De rondzendbrief van 19 februari 2003
De rondzendbrief van 19 februari 2003 probeerde een oplossing te bieden voor
de rechtsonzekerheid die was ontstaan omwille van het gebrek aan inhoudelijke
criteria, zoals in de Regularisatiewet, waren opgenomen in de Vreemdelingenwet.
De rondzendbrief bracht enkele vernieuwingen met zich mee. Eerst en vooral
kwam er een nieuwe ontvankelijkheidsvoorwaarde. De vreemdeling moet
voortaan zijn identiteit bewijzen aan de hand van een geldig nationaal paspoort
of een daarmee gelijkgestelde reistitel. Anderzijds zal de gemeente een aanvraag
niet doorsturen aan de Dienst Vreemdelingenzaken wanneer uit de controle van
de werkelijke verblijfplaats blijkt dat de aanvrager er niet daadwerkelijk woont.
De bevoegdheid van de gemeente wordt aanzienlijk uitgebreid ten aanzien van
de bepaling in artikel 9, derde lid Vreemdelingenwet.384
B. Richtlijnen van 20 december 2004
Omdat nog steeds geen antwoord werd geboden op de vraag naar duidelijke
criteria voor de beoordeling van een aanvraag ten gronde, werd door de
adviseurs van de Minister van Binnenlandse Zaken een aantal mondelinge
richtlijnen aangenomen op 20 december 2004. Wanneer geweigerd wordt om
toepassing te maken van deze richtlijnen, omwille van het feit dat zij geen
rechtsnorm uitmaken, kan niet anders geconcludeerd worden dan dat dit een
schending is van de rechtszekerheid.
383 L. DENYS, “Van artikel 9, lid 1, 2 en 3 Vreemdelingenwet naar artikelen 9, lid 1 en 2, 9bis en 9 ter Vreemdelingenwet” in M-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER, Migratie -en Migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2007, (1) 48-49. 384 L. DENYS, “Van artikel 9, lid 1, 2 en 3 Vreemdelingenwet naar artikelen 9, lid 1 en 2, 9bis en 9 ter Vreemdelingenwet” in M-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER, Migratie -en Migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2007, (1) 33-34.
114
Inhoudelijk wordt gesteld dat: “een vreemdeling die een aanvraag om te worden
erkend als vluchteling ingediend heeft vóór 1 januari 2001, en die minstens
sedert 4 jaar (termijn teruggebracht tot 3 jaar in geval van aanwezigheid van
schoolplichtige kinderen) wacht of gewacht heeft op een beslissing over deze
aanvraag, van de CGVS of van de VBV, automatisch tot een verblijf van
onbepaalde duur wordt gemachtigd tenzij hij een gevaar voor de openbare orde
of de nationale veiligheid uitmaakt of voor ‘overlast’ zorgt.” Voor aanvragen
ingediend na 1 januari 2001 moet aan een bijkomende voorwaarde worden
voldaan: de kandidaat-vluchteling moet aantonen dat hij in de maatschappij
geïntegreerd is. De integratie wordt niet langer vermoed.385
C. Wet van 15 september 2006
De Wet van 15 september 2006386 heeft artikel 9, derde lid opgeheven en in de
plaats twee nieuwe artikels gecreëerd. Zij behandelen enerzijds de algemene
regularisatie (art. 9bis) en anderzijds de medische regularisatie (art. 9ter).387
1 Artikel 9bis Vreemdelingenwet: de algemene regularisatie
Ҥ1. In buitengewone omstandigheden en op voorwaarde dat de vreemdeling
over een identiteitsdocument beschikt, kan de machtiging tot verblijf worden
aangevraagd bij de burgemeester van de plaats waar hij verblijft. Deze maakt ze
over aan de minister of aan diens gemachtigde. Indien de minister of diens
gemachtigde de machtiging tot verblijf toekent, zal de machtiging tot verblijf in
België worden afgegeven.
De voorwaarde dat de vreemdeling beschikt over een identiteitsdocument is niet
van toepassing op: (…)
§2. Onverminderd de andere elementen van de aanvraag, kunnen niet aanvaard
worden als buitengewone omstandigheden en worden onontvankelijk verklaard:
(…)388
385 L. DENYS, “Van artikel 9, lid 1, 2 en 3 Vreemdelingenwet naar artikelen 9, lid 1 en 2, 9bis en 9 ter Vreemdelingenwet” in M-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER, Migratie -en Migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2007, (1) 34-35. 386 Wet van 15 september 2006 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, BS 6 oktober 2006. 387 L. DENYS, “Van artikel 9, lid 1, 2 en 3 Vreemdelingenwet naar artikelen 9, lid 1 en 2, 9bis en 9 ter Vreemdelingenwet” in M-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER, Migratie -en Migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2007, (1) 45. 388 Art. 9bis Vreemdelingenwet.
115
Bij het lezen van het artikel dienen een aantal elementen verduidelijkt te
worden.
1.1 Voorleggen van ‘buitengewone omstandigheden’
Net zoals bij het oude artikel 9, derde lid Vreemdelingenwet, wordt er als
ontvankelijkheidsvoorwaarde melding gemaakt van ‘buitengewone
omstandigheden’. De invulling blijft gelijk.389 Een omstandigheid wordt als
onmogelijk aangezien wanneer het onmogelijk of bijzonder moeilijk is om, zoals
de regel het voorschrijft, een aanvraag te doen in het buitenland. Men mag
buitengewone omstandigheid niet verwarren met overmacht omdat daaruit
verkeerdelijk zou kunnen afgeleid worden dat de omstandigheid onvoorzienbaar
moet zijn. Aanvaarde toepassingsgevallen in de rechtspraak zijn onder andere
wanneer een terugkeer naar het land van herkomst artikel 8 EVRM zou schenden
of omwille van medische redenen of wanneer het administratief onmogelijk is om
een aanvraag in het buitenland in te dienen,… De beoordeling moet gebeuren op
het ogenblik dat de aanvraag wordt behandeld en niet op het ogenblik van
indiening van de aanvraag. Deze beoordeling komt toe aan de Dienst
Vreemdelingenzaken en deze zal de aanvraag al dan niet ontvankelijk verklaren.
Pas daarna kan de gegrondheid van de aanvraag worden onderzocht.390
In artikel 9bis, §2 Vreemdelingenwet wordt ook melding gemaakt van een aantal
situaties waar er geen sprake kan zijn van een ‘buitengewone
omstandigheid’.391Deze werden in de wet ingevoegd met de bedoeling om
herhaaldelijke aanvragen te vermijden.392
1.2 Over een identiteitsdocument beschikken
Naast de voorwaarde van de ‘buitengewone omstandigheden’ wordt een tweede
ontvankelijkheidsvoorwaarde ingevoerd: de vreemdeling moet over een
identiteitsdocument beschikken. In de rondzendbrief van 19 februari 2003 was al
melding gemaakt van een gelijkaardige voorwaarde. Deze was echter strenger,
389 Omzendbrief van 21 juni 2007 betreffende de wijzigingen in de reglementering betreffende het verblijf van vreemdelingen tengevolge van de inwerkingtreding van de Wet van 15 september 2006, BS 4 juli 2007. 390 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 4 mei 2009). 391 L. DENYS, “Van artikel 9, lid 1, 2 en 3 Vreemdelingenwet naar artikelen 9, lid 1 en 2, 9bis en 9 ter Vreemdelingenwet” in M-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER, Migratie -en Migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2007, (1) 47. 392 Parl. St. Kamer 2005-06, nr. 2478/1, 12 en 33-34.
116
want de vreemdeling moest in het bezit zijn van een geldig nationaal paspoort of
een daarmee gelijkgestelde reistitel.393
De vreemdeling moet niet aan deze voorwaarde voldoen wanneer hij een
asielzoeker is van wie de aanvraag nog niet definitief afgewezen is of waartegen
nog toelaatbaar cassatieberoep is ingediend of wanneer er nog geen uitspraak is
over de toelaatbaarheid van het cassatieberoep. Hij moet eveneens niet aan deze
ontvankelijkheidsvoorwaarde voldoen wanneer hij aantoont dat hij in de
onmogelijkheid was om in België een geldig identiteitsdocument te verwerven.394
1.3 Gegrondheid van de aanvraag
De gegrondheid van de aanvraag zal pas onderzocht worden wanneer de Dienst
Vreemdelingenzaken van oordeel was dat er ‘buitengewone omstandigheden’
waren. In principe zijn er geen wettelijk vastgelegde criteria, doch blijkt dat de
Dienst Vreemdelingenzaken zich vasthoudt aan een aantal toepassingsgevallen.
Uit de praktijk blijkt dat andere aanvragen niet verder onderzocht worden.
1.3.1 Onredelijk lange asielprocedure395
Deze regularisatiemogelijkheid is ingegeven door de gedachte dat de overheid
beslissingen moet nemen binnen een redelijke termijn. Het is een van de
beginselen van behoorlijk bestuur.396
Vreemdelingen die verwikkeld zijn in een onredelijk lange asielprocedure kunnen
een verblijfsvergunning bekomen. Concreet gaat het om procedures van drie jaar
of langer voor families met schoolgaande kinderen of procedures van vier jaar of
langer voor alleenstaanden en andere families.397 Ook wanneer men niet voldoet
aan voorgaande termijnen kan men in uitzonderlijke gevallen een regularisatie
bekomen wanneer men een sterke integratie en voldoende band met België kan
aantonen. Ook personen wiens asielaanvraag na drie of vier jaar verworpen
werd, komen in aanmerking voor een regularisatieaanvraag.398
Zowel de ontvankelijkheid als de gegrondheid van de regularisatieaanvraag
moeten gemotiveerd worden. Er moet dus met andere woorden aangetoond
393 M.-C. FOBLETS, D. VANHEULE, “Anno 2006: de Belgische wetgever brengt het vreemdelingenrecht in lijn met de Europese regelgeving. Een tussentijdse stand van zaken”, R.W. 2006-07, 913. 394 Art. 9 bis, §1, tweede lid Vreemdelingenwet. 395 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 4 mei 2009). 396 A. VAN MENSEL, Het Beginsel van Behoorlijk Bestuur, Gent, Mys & Breesch, 154-155. 397 Nieuwe instructies over regularisatie van Minister van migratie- en asielbeleid Annemie Turtelboom, Brussel 26 maart 2009, http://www.dofi.fgov.be/nl/1024/frame.htm.
117
worden waarom de betrokkene in de onmogelijkheid was om zijn aanvraag in het
land van herkomst in te dienen en er moet tevens gemotiveerd worden om welke
redenen de minister een verblijfsvergunning in België moet toekennen. Hierbij
wordt het lange talmen van de overheid en de mate van integratie in overweging
genomen.
Zowel de toekenning van een tijdelijke verblijfsvergunning als de weigering van
een regularisatie hebben geen invloed op de asielprocedure zelf. De
asielprocedure zal verder blijven lopen en de asieldocumenten zullen worden
verlengd. De toekenning van een verblijfsstatuut van onbepaalde duur
daarentegen heeft in principe tot gevolg dat de asielprocedure of een lopend
beroep bij de Raad van State wordt stopgezet. Toch is het denkbaar om verzet
aan te tekenen tegen deze stopzetting, aangezien de erkenning als vluchteling
een betere sociale rechtspositie met zich meebrengt dan wanneer de
vreemdeling een ‘gewoon’ verblijfsrecht van onbepaalde duur krijgt.
Een eerste verschil is te merken op het vlak van verblijfszekerheid. Een erkende
vluchteling kan nooit teruggewezen of uitgezet worden uit België. Een
geregulariseerde asielzoeker daarentegen, wiens asielprocedure automatisch
werd stopgezet, kan vooralsnog zijn verblijfsstatuut verliezen wanneer het
persoonlijk gedrag van de betrokkene een gevaar kan vormen voor de openbare
orde en nationale veiligheid en dit na positief advies van het CGVS.
Hoewel het recht op gezinshereniging in principe voor beide groepen gelijk is,
valt er toch een soepelere houding op ten aanzien van aanvragen tot
gezinshereniging door erkende vluchtelingen. Daarbij komt nog dat zij ook
sneller Belg kunnen worden en zo in aanmerking komen voor een verruimde
gezinshereniging als Belg.
Ook op administratief vlak is het voor de erkende vluchteling een stuk
gemakkelijker. Zij moeten voor het bekomen van bepaalde documenten niet
langer beroep doen op hun thuisland of moeten zich niet wenden tot hun
ambassade om bepaalde reisdocumenten te bekomen. Uit de praktijk blijkt
immers dat geregulariseerden veel moeilijkheden ondervinden om deze
documenten te bekomen en te laten legaliseren in België.
Op sociaalrechtelijk vlak is de positie van de erkende vluchteling ook beter dan
de geregulariseerde asielzoeker. Zij worden immers gelijkgesteld met een Belg
en hebben zo recht op maatschappelijke integratie. Dit betekent dat zij voor een
118
leefloon en tewerkstelling van het OCMW in aanmerking komen. De
geregulariseerde asielzoeker daarentegen heeft enkel recht op de ‘gewone’
maatschappelijke dienstverlening.
Rekening houdend met voorgaande voordelen als vluchteling is het dan ook aan
te raden om verzet aan te tekenen tegen de automatische stopzetting van de
asielprocedure of het beroep bij de Raad van State binnen een termijn van 60
dagen na toekenning van de witte verblijfskaart. Er moet eveneens een
aangetekende brief verzonden worden aan de betrokken asielinstantie.
Bij gebrek aan een wettelijke basis voor de regularisatie bij een langdurige
asielprocedure was er lange tijd onzekerheid. Daar werd sinds kort door de
instructies van 26 maart 2009 een eerste stap gezet in de goede richting om
meer duidelijkheid te scheppen voor deze penibele groep. Toch zal blijken dat er
nog veel werk aan de winkel is.
De stap tussen een lange asielprocedure en een lange
gezinsherenigingsprocedure is rap gemaakt. Ook hier is er in feite geen
wettelijke basis. De Dienst Vreemdelingenzaken voert echter wel een
regularisatiebeleid voor personen die verwikkeld zijn in een te lange
gezinsherenigingsprocedure. Concreet gaat het om schorsende beroepen tegen
een afgewezen aanvraag tot gezinshereniging die te lang aanslepen bij de Raad
voor Vreemdelingenbetwistingen. Hoewel de lange gezinsherenigingsprocedure in
theorie minder lineair kan genoemd worden, stellen we in de praktijk vast dat
voor beide lange procedures dezelfde criteria worden gehanteerd. Procedures die
langer duren dan vier jaar en langer dan drie jaar voor gezinnen met
schoolgaande kinderen komen voor een regularisatie in aanmerking.399
1.3.2 Onmogelijkheid om naar land van herkomst terug te keren400
In een aantal gevallen is het de vreemdeling onmogelijk om naar zijn land van
herkomst terug te keren. Hij is met andere woorden onverwijderbaar. De
oorzaak van die onverwijderbaarheid kan zowel feitelijk als administratief zijn.
Terugkeer kan bijvoorbeeld verhinderd worden door een bepaalde feitelijke
toestand. Er kan daarbij gedacht worden aan een blokkade van de grenzen, het
sluiten van de luchthavens,… Als deze feitelijke toestand van lange duur is, kan
399 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 4 mei 2009). 400 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 4 mei 2009).
119
een regularisatie aangevraagd worden op grond van artikel 9bis
Vreemdelingenwet. Wanneer aan een persoon de noodzakelijke papieren om het
land in te komen geweigerd worden, is er bijvoorbeeld sprake van een
administratieve onverwijderbaarheid.
Onverwijderbaarheid kan ook het gevolg zijn van de staatloosheid van de
betrokken persoon. Het feit dat een persoon erkend wordt als staatloze, neemt
niet weg dat de vreemdeling alsnog de regularisatieprocedure op grond van
artikel 9bis Vreemdelingenwet moet doorlopen om zo een verblijfsstatuut te
bekomen.401
1.3.3 Bijzondere banden met België
Personen die een bijzondere band hebben met België, een Belg of een
vreemdeling met een legaal verblijf in België, kunnen in een aantal situaties een
verblijfsrecht bekomen. Het gaat hier om situaties waar de betrokken persoon
niet in aanmerking komt voor een recht op gezinshereniging. Deze personen
kunnen zich in bepaalde gevallen beroepen op artikel 8 EVRM, dat het recht op
gezinsleven stipuleert. Het zou verkeerdelijk zijn te stellen dat artikel 8 EVRM de
staten de verplichting oplegt om aan vreemdelingen op deze basis een
verblijfsrecht toe te kennen. Het is enkel omwille van bepaalde humanitaire
redenen dat men zich kan beroepen op artikel 8 EVRM en om zo een uitwijzing te
voorkomen. Het feit dat een vreemdeling bijvoorbeeld een feitelijk gezin vormt
met een Belg of een vreemdeling met een legaal verblijfsstatuut, is een geldige
redenen om zich op artikel 8 EVRM te beroepen. Er hoeft niet noodzakelijk een
bloed-of aanverwantschap te zijn. Een belangrijk criterium bij de beoordeling is
het samenleven tussen de betrokkenen. Aan deze voorwaarde hoeft niet voldaan
te worden als het gaat om ouders en minderjarige kinderen of als het gaat om
gehuwden. Bovendien moet het in het land van herkomst onmogelijk zijn om een
gezinsleven te hebben. Artikel 8 EVRM houdt naast het recht op gezinsleven ook
een recht op privéleven in. Dit kan nuttig zijn omdat hier geen vereiste van een
hechte band of relatie bestaat. Er moet gewezen worden op het feit dat artikel 8
EVRM geen absolute bescherming biedt en dat er aldus kan van afgeweken
worden in het belang van de nationale veiligheid, openbare orde, economisch
welzijn, volksgezondheid, …402
401 Zie hoofdstuk 2, afdeling 2: De apatriden. 402 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 4 mei 2009).
120
2 Artikel 9ter Vreemdelingenwet
“§1. De in België verblijvende vreemdeling die beschikt over een
identiteitsdocument en die op zodanige wijze lijdt aan een ziekte dat deze ziekte
een reëel risico inhoudt voor zijn leven of fysieke integriteit of een reëel risico
inhoudt op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen
adequate behandeling is in zijn land van herkomst of het land waar hij verblijft,
kan een machtiging tot verblijf in het Rijk aanvragen bij de minister of zijn
gemachtigde. (…)”403
Een nieuwigheid van de wetswijziging van 15 september 2006 is de invoering
van de ‘medische regularisatie’ op grond van artikel 9 ter Regularisatiewet. Dit
heeft er voor gezorgd dat ernstig zieke vreemdelingen sinds 1 juni 2007 een
regularisatie kunnen aanvragen.404
Dit artikel is ingevoegd als gevolg van een uitspraak van het Europees Hof voor
de Rechten van de Mens in arrest D./Verenigd Koninkrijk. Een gedwongen
verwijdering naar het land van herkomst van een ernstig zieke aidspatiënt maakt
een schending uit van artikel 3 EVRM405. Niet elke ernstig zieke persoon komt
echter in aanmerking. De ziekte moet een reëel risico inhouden voor het leven of
integriteit van de persoon of er moet een gevaar bestaan dat hij op een
mensonwaardige manier zal behandeld worden in zijn land van herkomst omwille
van die ziekte.406
Groot verschilpunt met de ‘algemene’ regularisatie is dat er geen buitengewone
omstandigheden moeten worden aangetoond. Het toevoegen van een medisch
dossier aan de aanvraag is voldoende.407
Op procedureel vlak is er ook nog een verschilpunt met artikel 9bis. Een
aanvraag wordt niet ingediend bij de burgemeester, maar gebeurt onmiddellijk
403 Art. 9 ter Vreemdelingenwet. 404 www.vmc.be, (geraadpleegd op 4 mei 2009). 405 S. BOUCKAERT, “Medische aspecten van het vreemdelingenrecht en artikel 3 van het EVRM. Een overzicht van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, de Raad van State en de burgerlijke rechtbanken”, T. Vreemd. 2005, 186-203. 406 L. DENYS, “Van artikel 9, lid 1, 2 en 3 Vreemdelingenwet naar artikelen 9, lid 1 en 2, 9bis en 9 ter Vreemdelingenwet” in M-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER (eds.), Migratie -en Migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2007, (1) 49-54. 407 www.vmc.be, (geraadpleegd op 4 mei 2009).
121
bij de Dienst Vreemdelingenzaken.408 Meldt een vreemdeling zich toch aan bij de
gemeente, dan zal deze hem doorverwijzen naar de Dienst Vreemdelingenzaken
te Brussel.409
Zolang er geen beslissing is genomen over de aanvraag, krijgt de betrokkene
een tijdelijk statuut. Wanneer later de regularisatie wordt toegekend, verkrijgt hij
een verblijfsstatuut van ministens één jaar.410
D. Instructies van 26 maart 2009411
De huidige Minister van Migratie en Asiel, Annemie Turtelboom, heeft aan de
Dienst Vreemdelingenzaken een aantal nieuwe instructies meegegeven
betreffende de regularisatie van vreemdelingen in een ‘prangende humanitaire
situatie’. Deze instructies werden overgemaakt op 26 maart 2009 en zijn
onmiddellijk van toepassing.
Er werd een nieuwe situatie aan de lijst van prangende humanitaire situaties
toegevoegd. Vanaf dat ogenblik kunnen families met schoolgaande kinderen in
aanmerking komen voor regularisatie. Zij moeten echter aan een aantal
voorwaarden voldoen:
“1. Ze moeten een ononderbroken verblijf van tenminste vijf jaar in België
kunnen aantonen en een asielaanvraag hebben ingediend vóór 1 juni 2007,
-datum van inwerkingtreding van de nieuwe asielprocedure, - waarvan het
onderzoek tenminste één jaar heeft genomen bij de asielinstanties, namelijk,
de Dienst Vreemdelingenzaken, het Commissariaat- generaal voor de
Vluchtelingen en de Staatlozen, of in het voorkomend geval, de voormalige Vaste
Beroepscommissie voor vluchtelingen. De vereiste periode van vijf jaar
ononderbroken verblijf vangt aan op de datum van de eerste asielaanvraag in
België;
2. De (een) schoolgaande kind(eren) moeten minstens sedert 1 september
2007 school lopen in een door de één van de Gemeenschappen georganiseerde,
erkende of gesubsidieerde onderwijsinstelling waar ze regelmatig de lessen
408 L. DENYS, “Van artikel 9, lid 1, 2 en 3 Vreemdelingenwet naar artikelen 9, lid 1 en 2, 9bis en 9 ter Vreemdelingenwet” in M-C., FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER (eds.), Migratie -en Migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2007, (1) 50. 409 Omzendbrief van 21 juni 2007 betreffende de wijzigingen in de reglementering betreffende het verblijf van vreemdelingen tengevolge van de inwerkingtreding van de Wet van 15 september 2006, BS 4 juli 2007. 410 www.vmc.be, (geraadpleegd op 4 mei 2009). 411 Nieuwe instructies over regularisatie van Minister van migratie- en asielbeleid Annemie Turtelboom, Brussel 26 maart 2009http://www.dofi.fgov.be/nl/1024/frame.htm.
122
gevolgd hebben in het kleuter-, lager, secundair onderwijs en/of hoger onderwijs
tijdens de duur van de asielprocedure en/of tijdens de periode van verblijf
volgend op de asielprocedure.”412
Bij een positieve beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken, worden de
betrokkenen in het bezit gesteld van een beperkte verblijfsvergunning na het
voorleggen van een identiteitsdocument. Dergelijke verblijfsvergunning is
beperkt en een eventuele verlenging is enkel mogelijk wanneer de ouders
kunnen aantonen dat zij geen belasting zijn voor het Belgische sociale
bijstandsstelsel. Zij moeten met andere woorden bewijzen dat zij zonder OCMW-
steun kunnen leven. Van actieve personen wordt verwacht dat zij uit gaan
werken. Dit is echter geen absolute regel aangezien ook andere middelen, die
een goed bestaan kunnen verzekeren, in overweging worden genomen.
Opgemerkt dient te worden dat naast deze nieuwe situatie die als ‘prangend’
wordt beschouwd, ook nog een kleine wijziging werd aangebracht in de
regularisatiecriteria voor buitenlandse ouders van Belgische kinderen. De
desbetreffende ouder die illegaal verblijft op Belgisch grondgebied moet voortaan
enkel een ‘reëel en effectief gezin’ vormen met het Belgische kind. Effectieve
gezinsbanden met de Belgische ouder worden niet langer als voorwaarde
opgenomen.
Tot slot poneert de instructie van de Minister van Migratie en Asiel ook nog dat
naast de zeven opgesomde situaties, het de Dienst Vreemdelingenzaken vrijstaat
om andere situaties als humanitair prangend te beschouwen en aldus in
aanmerking te nemen voor regularisatie.
De nieuwe instructies van Minister Turtelboom werden met veel luister onthaald.
Toch is er nog een lange weg af te leggen. Er mag niet vergeten worden dat er
nog andere categorieën vreemdelingen zijn die zich in een penibele situatie
bevinden. Daarbij kan gedacht worden aan koppels of alleenstaanden zonder
kinderen. Er moet dan ook meer duidelijkheid gebracht worden voor deze groep
mensen.
Anderzijds lijkt mij een zo breed mogelijke regularisatie, zoals deze die werd
bewerkstelligd door de Regularisatiewet van 1999, niet haalbaar en tevens 412 Nieuwe instructies over regularisatie van Minister van migratie- en asielbeleid Annemie Turtelboom, Brussel 26 maart 2009, http://www.dofi.fgov.be/nl/1024/frame.htm.
123
onefficiënt. Het moet in de eerste plaats de bedoeling zijn om mensen in een
dergelijke situatie een betere toekomst te geven en niet enkel een verblijfsrecht.
Afdeling 3: Rechtsmiddelen
Wanneer een aanvraag tot regularisatie van het verblijf op grond van artikel 9bis
en 9ter Vreemdelingenwet wordt geweigerd, staat een beroep bij de Raad voor
Vreemdelingenbetwistingen open. Daarnaast bestaat de mogelijkheid tot het
indienen van een cassatieberoep bij de Raad van State.413
Afdeling 4: Geen gevolgen voor de verblijfsstatus
Een regularisatieprocedure heeft in principe geen enkele invloed op de
verblijfsstatus van de vreemdeling. Dit betekent dat een regularisatieaanvraag
niet als middel kan gebruikt worden om een verwijderingsmaatregel tegen te
gaan, noch om alsnog een verblijfsrecht te bekomen.
Wie illegaal in ons land verblijft, zal geen verblijfsrecht verkrijgen, omdat hij een
aanvraag tot regularisatie indient.414
413 L. DENYS, “Van artikel 9, lid 1, 2 en 3 Vreemdelingenwet naar artikelen 9, lid 1 en 2, 9bis en 9 ter Vreemdelingenwet” in M-C., FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER (eds.), Migratie -en Migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2007, (1) 59. 414 www.vreemdelingenrecht.be, (geraadpleegd op 4 mei 2009).
124
Slotwoord
Het vreemdelingenrecht in België is in beweging. Het is de rechtstak bij uitstek
die voortdurend beïnvloed wordt door veranderende maatschappelijke situaties.
Een verhandeling over ‘Rechten van vreemdelingen in België’ kan verschillende
reacties uitlokken. De ene groep mensen zal luidkeels uitschreeuwen dat de
vreemdelingen al voldoende rechten hebben, terwijl de anderen op de barricaden
zullen staan om meer rechten af te dwingen. De waarheid ligt ergens tussenin.
België heeft de afgelopen jaren tal van wijzigingen aangebracht in haar
vreemdelingenbeleid, al dan niet onder invloed van de Europese regelgever. De
laatste grote wijziging kwam er door de Wetten van 15 september 2006. Zij
hebben de Vreemdelingenwet gevoelig veranderd.
Het recht op gezinshereniging was één van deze belangrijke wijzigingen. Dit was
het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2003/86/EG. Deze richtlijn bleef
opvallend vaag en liet veel beleidsruimte aan de lidstaten. Dit had tot gevolg dat
op Europees niveau slechts een beperkt aantal minimumnormen werden
aangenomen en dit enkel ten aanzien van derdelanders. België kreeg dus veel
vrijheid om de krijtlijnen van haar gezinsherenigingsbeleid uit te stippelen. De
Belgische wetgever heeft een regeling uitgewerkt voor zowel de derdelanders als
voor EU-onderdanen op het Belgisch grondgebied. In vergelijking met de
Europese regelgeving is België strenger, omdat zij meer voorwaarden
voorschrijft waaraan de gezinshereniger en de vreemdeling die naar België wenst
te komen, moeten voldoen. Er zijn tal van voorschriften die in acht moeten
worden genomen om voor gezinshereniging in aanmerking te komen. Dit brengt
aan de ene kant duidelijkheid, maar aan de andere kant zorgt dit opnieuw niet
voor de gewenste harmonisatie. Op internationaal niveau kan de vreemdeling
zijn recht op gezinshereniging ook afdwingen door een beroep te doen op art. 8
EVRM, dat het recht op gezinsleven stipuleert. Een ruime interpretatie van art. 1
EVRM heeft er voor gezorgd dat de vreemdelingen zich ook kunnen beroepen op
de bepalingen van het verdrag. Hierbij kan gedacht worden aan een uitlevering
die in bepaalde gevallen in verband kan gebracht worden met een verbod op
onmenselijke behandeling.
Op nationaal niveau zijn er een aantal grondwettelijke bepalingen waar
vreemdelingen zich kunnen op beroepen. Naast het recht op een aantal
125
burgerlijke rechten, ligt het zwaartepunt voornamelijk bij het gelijkheidsbeginsel
en non-discriminatie beginsel. Verschillende behandeling betekent echter niet
automatisch een schending, doch moet het onderscheid redelijk verantwoord zijn
en gebaseerd zijn op objectieve criteria.
Ook in de ‘gewone’ wetgeving wordt veel aandacht besteed aan de vreemdeling.
Een heel belangrijke bepaling voor de vreemdeling is daarbij art. 57§2 OCMW-
wet. Artikel 57 OCMW-wet is in de loop der jaren op zodanige manier
geëvolueerd dat aan bepaalde vreemdelingen, die vroeger uit de boot vielen,
dringende medische hulp wordt toegekend. De doelstelling van het OCMW om
het mogelijk te maken dat éénieder een menswaardig leven leidt, wordt
doorgetrokken tot de illegalen, de geweigerde kandidaat-vluchtelingen en de
werkelijk steuntrekkende vreemdelingen met een uitvoerbaar bevel om het
grondgebied te verlaten.
Een van de Wetten van 15 september 2006 heeft er voor gezorgd dat er een
nieuw administratief rechtscollege werd opgericht, dat bevoegd is in het
vreemdelingencontentieux. De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen geeft sinds
1 juni 2007 aan de vreemdeling de nodige rechtsbescherming. Een apart
rechtscollege voor de vreemdelingenproblematiek heeft er voor gezorgd dat de
Raad van State ontlast werd en zorgt ook voor een meer gespecialiseerde
benadering van elk dossier.
Ik wil nogmaals benadrukken dat de rechtspositie van iedere vreemdeling apart
moet bekeken worden. Sommige vreemdelingen hebben een bevoorrechte
positie. Hierbij kan gedacht worden aan de EU-vreemdeling, de staatloze, de
student, de vluchteling en de minderjarige vreemdeling. Aan deze mensen
worden rechten toegekend omwille van hun bijzondere situatie. De EU-
vreemdeling krijgt haar rechten als gevolg van de europeanisering en de
invoering van de interne markt. De staatloze krijgt deze rechten omdat
universeel wordt aangenomen dat iedereen recht heeft op nationaliteit. De
positie van de student is bijzonder omdat het hier in principe gaat om een
tijdelijk verblijf. Het toekennen van rechten aan vluchtelingen is minder
gemakkelijk. De betrokkene moet erkend worden als vluchteling of er moet een
subsidiair beschermingsstatuut worden toegekend. Sinds 1 juni 2007 wordt een
volledig nieuwe asielprocedure toegepast. Het is aan de kandidaat-vluchteling om
een asielaanvraag in te dienen. Er is gebleken dat de beoordeling van een
126
‘gegronde vrees op vervolging in het land van herkomst’ geen gemakkelijk te
beoordelen criterium is. Tot slot zijn er de minderjarige vreemdeling. Het is een
relatief nieuw rechtsubject die sinds de hervorming meer aandacht heeft
gekregen. Deze laatste heeft recht op onderwijs en maatschappelijke
dienstverlening. De betrokken bepalingen zijn voornamelijk van belang voor de
niet-begeleide minderjarige vreemdeling. De hereniging met de ouders van het
kind moet voor de staten aanzien worden als van primordiaal belang.
Om het hoofd te bieden aan de problematiek dat bepaalde vreemdelingen buiten
het toepassingsgebied zouden vallen, heeft de Belgische wetgever een
regularisatiebepaling in de Vreemdelingenwet opgenomen. Het is een
gunstmaatregel voor personen in een prangende situatie en die niet over de
geldige verblijfsdocumenten beschikken. De Regularisatiewet van 22 december
1999 was een belangrijke mijlpaal in het leerstuk van de regularisatie. Er werd
begin 2000 een grootschalige regularisatiecampagne gehouden. In een termijn
van drie weken werden duizenden mensen geregulariseerd. Er werd hen een
permanente verblijfsvergunning toegekend.
Opnieuw was de Wet van 15 september 2006 een belangrijke schakel in de
wijziging van de regularisatieprocedure. Het oorspronkelijke artikel 9 derde lid
van de Vreemdelingenwet werd verlaten en vervangen door twee nieuwe
bepalen. Er wordt voortaan een onderscheid gemaakt tussen de algemene
regularisatie en de medische regularisatie. In de eerste situatie heeft de
vreemdeling de mogelijkheid om in buitengewone omstandigheden een
machtiging tot verblijf aan te vragen. De Dienst Vreemdelingenzaken houdt zich
bij gebrek aan wettelijke criteria vast aan een aantal toepassingsgevallen, waar
zij de regularisatie toekennen.
De medische regularisatie is een nieuwe vorm van regularisatie. Zonder dat de
vreemdeling buitengewone omstandigheden moet aantonen, kan hij een
regularisatie aanvragen in geval van een levensbedreigende ziekte.
De regularisatieproblematiek is heel actueel. Er wordt sinds jaren gepleit om
duidelijkere criteria vast te stellen en opnieuw een grootschalige regularisatie
door te voeren. Deze zal er echter niet komen. Huidig Minister van Migratie en
Asiel, Annemie Turtelboom, heeft daarentegen aan de Dienst
Vreemdelingenzaken wel instructies gegeven betreffende de regularisatie van
bepaalde vreemdelingen. Het gaat in casu over families met schoolgaande
127
kinderen. Een mooie beweging in de goede richting, klinkt het vanuit de hoek
van de vreemdelingen, maar er zijn nog andere vreemdelingen die zich in een
penibele situatie bevinden. Een grootschalige regularisatie is volgens Minister
Turtelboom niet aan de orde. Men wil de vreemdelingen namelijk niet enkel een
verblijfsrecht toekennen, maar ook uitzicht geven op een betere toekomst.
Met deze woorden wil ik mijn Masterproef besluiten. Ik hoop dat ik met dit werk
de lezer meer inzicht verschaft heb in het kluwen van het vreemdelingenrecht. Ik
vond het in ieder geval een boeiende en leerrijke ervaring!
128
Bibliografie:
WETGEVING
Internationale wetgeving
Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens van 10 december 1948, BS 31 maart 1949.
Verdrag van Den Haag van 12 april 1930 nopens zekere vragen betreffende de wetsconflicten inzake nationaliteit, goedgekeurd bij Wet van 20 januari 1930, BS 13 augustus 1939.
Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, BS 19 augustus 1955, err., BS 29 juni 1961.
Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, BS 4 oktober 1953.
Verdrag van New York van 28 september 1954 betreffende de status van staatlozen, goedgekeurd bij Wet van 12 mei 1960, BS 10 augustus 1960.
Europees Vestigingsverdrag van 13 december 1955, BS 24 augustus 1965.
Verdrag inzake de Rechten van het Kind aangenomen te New York op 20 november 1989, BS 24 maart 1992.
Verordening 1612/68/EEG van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de gemeenschap, BS 19 oktober 1968.
Richtlijn 64/221/EEG van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de gemeenschap, BS 19 oktober 1968.
Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging, BS 3 oktober 2003.
Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, BS 23 januari 2004.
Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/22/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG, BS 30 april 2004.
129
Belgische wetgeving
Bijzondere Wet van 9 maart 2003 tot wijziging van de Bijzondere Wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, BS 11 april 2003.
Wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de Openbare Centra voor Maatschappelijke Welzijn, BS 6 mei 1965.
Organieke Wet van 8 juli 1976 betreffende de Openbare Centra voor Maatschappelijke Welzijn, BS 5 augustus 1976.
Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, BS 31 december 1980.
Wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht, BS 6 juni 1983.
Wet van 28 juni 1984 betreffende sommige aspecten van de toestand van de vreemdelingen en houdende invoering van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, BS 10 juli 1984.
Organieke Wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, BS 9 januari 1993.
Wet van 15 juli 1996 tot wijziging van de Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en van de Organieke Wet van 8 juli 1976 betreffende de Openbare Centra voor Maatschappelijke Welzijn, BS 5 oktober 1996.
Wet van 11 december 1998 tot wijziging aan de Grondwet, BS 15 december 1998.
Wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk, BS 10 januari 2000.
Wet van 15 september 2006 tot wijziging van de Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, BS 6 oktober 2006.
Wet van 15 september 2006 tot hervorming van de Raad van State en tot oprichting van een Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, BS 6 oktober 2006.
Wet van 4 mei 2007 tot wijziging van de artikelen 39/20, 39/79 en 39/81 van de Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, BS 10 mei 2007.
KB 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, BS 29 oktober 1981.
130
KB 12 december 1996 inzake de dringende medische hulp die door het OCMW wordt verstrekt aan vreemdelingen die onwettig in het Rijk verblijven, BS 31 december 1996.
KB 13 januari 2003 tot wijziging van het Koninklijk Besluit van 12 december 1996 betreffende de dringende medische hulp die door de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn wordt verstrekt aan vreemdelingen die onwettig in het Rijk verblijven, BS 17 januari 2003.
KB 27 april 2007 tot wijziging van het Koninklijk Besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, BS 21 mei 2007.
Wetsontwerp tot hervorming van de Raad van State en tot oprichting van een Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, Memorie van toelichting, Parl. St. Kamer 2005-2006, nr. 2479, 95.
Wetsontwerp tot hervorming van de Raad van State en tot oprichting van een Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, Memorie van toelichting, Parl. St. Kamer 2005-2006, nr. 247/001, 92.
Omz. Min. Arb. 26 april 1994 betreffende de voorlopige toelatingen tot tewerkstelling voor kandidaat-vluchtelingen (asielzoekers), B.S.30 april 1994.
Omzendbrief van 27 januari 1997 van de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie, T. Vreemd. 1996, 414-420.
Omzendbrief van 6 januari 2000 inzake de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk, BS 10 januari 2000.
Omzendbrief van 15 september 2005 betreffende het verblijf van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, BS 7 oktober 2005.
Omzendbrief van 21 juni 2007 betreffende de wijzigingen in de reglementering betreffende het verblijf van vreemdelingen tengevolge van de inwerkingtreding van de Wet van 15 september 2006, BS 4 juli 2007.
Nieuwe instructies over regularisatie van Minister van migratie- en asielbeleid Annemie Turtelboom, Brussel 26 maart 2009, http://www.dofi.fgov.be/nl/1024/frame.htm.
131
RECHTSPRAAK
Internationale rechtspraak
HvJ C-127/08, Metock v. Minister for Justice, Equality and Law Reform, 2008.
EHRM 7 juli 1989, 14038/88, Soering/Verenigd Koninkrijk.
EHRM 20 maart 1991, 15576/89, Cruz Varras and others/Zweden.
EHRM 30 oktober 1991, 13163/87, Vilvarajah and others/Verenigd Koninkrijk.
EHRM 27 augustus 1992, 17550/90, 178825/91, Vijayanathan en Pusparajah.
EHRM 2 mei 1997, D./Verenigd Koninkrijk, Jaarboek mensenrechten 1997-98, 137.
EHRM 7 september 1998, nr. 39020/96, B.B./Frankrijk.
EHRM 23 februari 1999, nr. 45917/99, Andrix/Zweden.
EHRM 5 oktober 2000, nr. 39652/98, Maaouia/Frankrijk.
EHRM 6 februari 2001, nr. 44599/98, Bensaïd/Verenigd Koninkrijk.
EHRM 2 augustus 2001, nr. 54273/00, Boultif/Zwitserland.
EHRM 5 februari 2002, nr. 51564/99, Conka/België.
Commissie mensenrechten 29 mei 1998, Karara/Finland.
Belgische rechtspraak
Arbitragehof 29 juni 1994, nr. 51/94, BS 14 juli 1994.
Arbitragehof 14 juli 1994, nr. 61/94, BS 9 augustus 1994.
Arbitragehof 22 april 1998, nr. 43/98.
Arbitragehof 17 december 2003, nr. 174/2003.
Arbitragehof 3 mei 2006, nr. 68/2006, BS 19 juli 2006.
GwH 26 juni 2008, nr. 95/2008.
Cass. 14 november 1984, Pas. 1985, I, 330.
Cass. 14 maart 2001, Juristenkrant 2001, afl. 31, 4.
Cass. 10 april 2002, T.Vreemd. 2002, afl. 3, 312.
Cass. 3 oktober 2001, AR P011271F.
132
Cass. 10 april 2002, T.Vreemd. 2002, afl. 3, 312.
RvS 25 september 1986, nr. 26.932.
RvS 9 april 1987, nr. 27810, Rafaël Requeni Fabra.
RvS 13 augustus 1991, nr. 37.530.
RvS 11 december 1991, nr. 38.302, RW 1991-92, 989.
RvS 4 september 1997, nr. 67.974.
RvS 4 juni 1998, nr. 74.116.
RvS 28 juni 2001, nr. 97.206, R.W. 2002-03, 63-65.
RvS 19 juli 2001, nr. 97.915.
RvS 4 november 2004, T.Vreemd. 2005, 130.
RvS 6 oktober 2005, nr. 149.894.
Arbrb. Verviers 22 maart 1994, Soc. Kron. 1995, afl. 2, 60-61.
Arbrb. Brussel 9 juni 1995, Rev.dr.étr. 1995, 325.
Arbrb. Antwerpen 20 november 2006, AR nr. 389.713, onuitg.
Arbrb. Antwerpen 4 december 2006, AR nr. 389.136, onuitg.
Arbrb. Antwerpen 5 maart 2007, AR nr. 39.203, onuitg.
RvV 29 juni 2007, nr. 509.
RvV 9 juli 2007, nr. 635.
RvV 13 augustus 2007, nr. 1184.
RvV 7 september 2007, nr. 1592.
RvV 10 september 2007, nr. 1619.
RvV 11 september 2007, nr. 1639.
RvV 20 september 2007, nr. 1853.
RvV 24 september 2007, nr. 1927.
RvV 25 september 2007, nr. 1956
RvV 3 oktober 2007, nr. 2285.
RvV 20 oktober 2007, nr. 2813.
RvV 24 oktober 2007, nr. 3008.
133
RvV 9 november 2007, nr. 3506.
RvV 16 november 2007, nr. 3716.
RvV 22 november 2007, nr. 3916.
RvV 29 november 2007, nr. 4309.
RECHTSLEER
Boeken
BERNARD, F., VAN DER KLAAUW, J., VANHEULE, D., “Vluchtelingen”, in B. HUBAU, M.-C. FOBLETS, Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 1999, 123-185.
CASTELEYN, C., “Knelpunten inzake de voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen”, in M.-C. FOBLETS, J. MEEUSEN, D. VANHEULE, Migratie-en migrantenrecht een overzicht, Brugge, Die Keure, 2006, 305-392.
CUYPERS, D., LAVEYT, K., “Maatschappelijke dienstverlening en regularisatieprocedure: a bridge too far?” in M.-C. FOBLETS, B. HUBEAU, D. VANHEULE, Migratie-en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2002, 43-77.
DEBERSAQUES, G., DE BOCK, F., “Rechtsbescherming tegenover de overheid bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen” in M.-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER, Migratie –en migrantenrecht, Brugge, Die Keure, 2007, (351) 353.
DE HERT, P., Art. 8 E.V.R.M. en het Belgisch recht De bescherming van privacy, gezin, woonst en communicatie, Gent, Mys & Breesch, 1998, 367.
DENYS, J., VAN EX, J., “De evolutie van de rechtsmiddelen in de Vreemdelingenwet” in M.-C. FOBLETS, B. HUBEAU, F. TALHAOUI, Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 1996, 93-185.
DENYS, L., “Van artikel 9, lid 1, 2 en 3 Vreemdelingenwet naar artikelen 9, lid 1 en 2, 9bis en 9 ter Vreemdelingenwet” in M-C. FOBLETS, S. LUST, D. VANHEULE, Ph. DE BRUYCKER (eds.), Migratie -en Migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2007, 1-59.
DENYS, L., “Rechtsmiddelen in de Vreemdelingenwet” in D. CUYPERS, B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS, Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2001, 111-235.
DESMET, L., “Minderjarige asielzoekers in België, probleemstelling en voorstellen”, in F.BERNARD, S. BOUCKAERT, L. DENYS (eds.), Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2001, 361-371.
134
ERKA, M., “Enkele bemerkingen bij het arrest Conka” in D. VAN HEULE, M.-C. FOBLETS, B. HUBEAU, Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2003, 77-99.
FOBLETS, M.-C., BOUCKAERT, S., “De minderjarige vreemdeling, een relatief onbekend rechtssubject in het Belgisch vreemdelingenrecht”, in B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS, Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2000, 99-175.
FOBLETS, M.-C., VANHEULE, D., ROGGEN, J., “Naar een Europees asiel –en migratierecht: over enkele recente ontwikkelingen en hun (te verwachten) implementatie in het Belgische vreemdelingenrecht” in M.-C. FOBLETS, J. MEEUSEN, D. VANHEULE, Migratie –een migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2006, 33-176.
GROUWELS, M., “Maatschappelijke dienstverlening door het OCMW” in D. CUYPERS, B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS (eds.), Migratie –en migrantenrecht Recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2000, 351-385.
PAS, H., “Regularisatie, één jaar na de regularisatiewet” in M.-C. FOBLETS, B. HUBEAU, D. VANHEULE (eds.), Migratie –en migrantenrecht, Brugge, Die Keure, 2002, 1-42.
PAS, H., “Minderjarige vreemdelingen en het recht op een levensminimum of bestaanszekerheid”, in B. HUBEAU, M-C. FOBLETS (eds.), Migratie –en migrantenrecht recente ontwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2000, 3-9.
SUETENS, L.P., “De adviesorganen voor vreemdelingen (art. 31-39)” in H. van HOUTTE, De Vreemdelingenwet, Commentaar op de Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen”, Antwerpen, Kluwer, 1981, 85-94.
VANDE LANOTTE, J., GOEDERTIER, G., Overzicht Publiekrecht, Brugge, die Keure, 2003, 1402.
VAN DE PUTTE, M., “Europese Unie-burgers en gelijkgestelden” in B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS (eds.), Migratie –en migrantenrecht Recente onwikkelingen, Brugge, Die Keure, 1999, 75-88.
VANHEULE, D., Vluchtelingen een overzicht, Gent, Mys & Breesch, 1998, 462.
VAN HOESTENBERGHE, L., “Kanttekeningen bij het recht op verblijf en het sociaal statuut van de buitenlandse student niet-EER”, in D. CUYPERS, B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS, Migratie –en migrantenrecht Recente onwikkelingen, Brugge, Die Keure, 2001, 51-110.
VAN MENSEL, A., Het Beginsel van Behoorlijk Bestuur, Gent, Mys & Breesch, 189.
VERSTREPEN,K., “Regularisatie van illegale verblijfshouders: een mijlpaal in het vreemdelingenbeleid? Knelpunten en toepassingsproblemen” in D. CUYPERS, B. HUBEAU, M.-C. FOBLETS (eds.), Migratie –en migrantenrecht, Brugge, Die Keure, 2001, 297-325.
135
Tijdschriften
BOELES, P., “De aanval op de gezinshereniging en de rol van het internationale recht” Migrantenrecht 2005, nr. 4, 116-126.
BOUCKAERT, S., “Het recht op dringende medische hulp voor vreemdelingen zonder wettig verblijf: materieelrechtelijke en procedurele aspecten, de lege lata en de lege ferenda”, T. Vreemd. 2008, nr. 1, 6-25.
BOUCKAERT, S., “Vreemdelingen in illegaal verblijf en sociale minimumvoorzieningen. Een analyse van het proces van de doorwerking van (sociale) grondrechtennormen in de Belgische rechtspraak en regelgeving”, TSR 2005, afl. 4, 659-729.
BOUCKAERT, S., “Medische aspecten van het vreemdelingenrecht en artikel 3 van het EVRM. Een overzicht van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, de Raad van State en de burgerlijke rechtbanken”, T. Vreemd. 2005, nr. 3, 186-203.
BREWAEYS, E., DE SMET, A., “De Raad van State als cassatierechter in vreemdelingenzaken”, T.Vreemd. 2008, nr. 3, 184-198.
DE BOCK, F., “De rechtsmacht en de procedure voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen: Overzicht van rechtspraak juni 2007-november 2007”, T. Vreemd. 2008, nr. 1, 37-49.
DENYS, L., “Het begrip definitief bevel om het rondgebied te verlaten in art. 57 §2 van de organieke OCMW-wet”, T.vreemd. 1994, 266-270.
DENYS, L., “Over het (kleine) verschil tussen artikelen 9 en 10 Vreemdelingenwet”, T.Vreemd. 2006, nr. 1, 6-9.
DE SCHUTTER, O., “Les recours de l’étranger conre la menace de l’éloignement du territoire”, Rev. Dr. Etr. 2002, afl 121, 810-818.
FOBLETS, M.-C., VANHEULE, D., “Anno 2006: de Belgische wetgever brengt het vreemdelingenrecht in lijn met de Europese regelgeving. Een tussentijdse stand van zaken”, R.W. 2006-07, 902-920.
LEMMENS, M., ROGGEN, J., “De hervorming van de asielprocedure anno 2006: een verbetering van de rechtspositie?” T. Vreemd.2007, nr. 1, 6-22.
SCHEERS, E., “Europese Richtlijn gezinshereniging nederlandse gezinsherenigingsbeleid” Migrantenrecht 2004, nr. 8, 291-298.
SCHOUKENS, P., “De illegale migrant en het recht op dringende gezondheidszorg: zoektocht naar een evenwichtige maatschappelijke dienstverlening”, T.Gez. 2005-2006,afl. 3, 188-198.
STOKX, R., DAWOUD, S., “Hervorming regels voor gezinshereniging is onnodig streng”, Juristenkrant 2007, nr. 144, (2) 2-3.
136
THEIJE, M., “Erkenning en statuut van apatriden”, in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS, P. SENAEVE, Artikelsgewijze commentaar met overzicht rechtspraak en rechtsleer Personen –en familierecht 2003, afl. 43, 55-80.
VANDERVOORT, L., “De staatloze in België: op zoek naar een status met rechten en plichten”, T.Vreemd. 2007, nr. 4, 244-263.
VERSCHUEREN, H., “De nieuwe Europese verblijfsrichtlijn 2004/38 sinds 30 april 2006 van toepassing: het Europese burgerschap op kruissnelheid” T.Vreemd. 2006, nr. 2, 97-127.
VLUCHTELINGENWERK VLAANDEREN, “Subsidiaire bescherming voor Afghanen”, T.Vreemd. 2008, nr. 1, 90-91.
WALLEYN, L., “Gezinshereniging na de grote hervorming”, T.Vreemd. 2008, nr. 4, 247-265.
Proefschriften
BOUCKAERT, S., Grondrechtenbescherming voor documentloze vreemdelingen doorheen de Belgische en internationale rechtspraak vanaf 1985: verwezenlijkingen en uitdagingen, doctoraatsthesis Rechten Katholieke Universiteit Leuven, 2007, 399.
Online bronnen
http://www.vreemdelingenrecht.be
Top Related