8/3/2019 Psychologie Een Inleiding-druk 6-9789043015639
1/82
Psychologie, een inleiding
Bronvermelding
Titel : Psychologie, een inleidingDruk : 6e druk, 2009Auteur : P.G. Zimbardo, A.L. Weber, R.L. JohnsonUitgever : Pearson Education BeneluxISBN (boek) : 9789043015639
Aantal hoofdstukken (boek) : 14Aantal paginas (boek) : 729
De inhoud van dit uittreksel is met de grootste zorg samengesteld. Incidentele onjuistheden kunnen niettemin voorkomen.Je dient niet aan te nemen dat de informatie die Students Only B.V. biedt foutloos is, hoewel Students Only B.V. dat welnastreeft. Dit uittreksel is voor persoonlijk gebruik en is bedoeld als wegwijzer bij het originele boek. Wij raden altijd aanhet bijbehorende studieboek erbij te kopen en dit uittreksel als naslagwerk erbij te houden. In dit uittreksel worden diverseverwijzingen gemaakt naar het studieboek op basis waarvan dit uittreksel is gemaakt.
Dit uit treksel is een uitgave van Students Only B.V. Copyright 2010 StudentsOnly B.V. Alle rechten
voorbehouden. De uitgever van het studieboek is op generlei wijze betrokken bij het vervaardigen van dituittreksel. Voor vragen kan je je wenden per email aan [email protected].
8/3/2019 Psychologie Een Inleiding-druk 6-9789043015639
2/82
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron : Psychologie, een inleiding P.G. Zimmerman
2
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 Geest, gedrag en psychologische wetenschap 3
Hoofdstuk 2 Biopsychologie, neurowetenschappen en de menselijke aard 8
Hoofdstuk 3 Leren 14
Hoofdstuk 4 Geheugen 19
Hoofdstuk 5 Denken en intelligentie 25
Hoofdstuk 6 Psychologische ontwikkeling 31
Hoofdstuk 7 Sensatie en perceptie 39
Hoofdstuk 8 Vormen van bewustzijn 45
Hoofdstuk 9 Emotie en motivatie 50
Hoofdstuk 10 Persoonlijkheid: theorien van de gehele persoon 57
Hoofdstuk 11 Sociale psychologie 63
Hoofdstuk 12 Psychische stoornissen 69
Hoofdstuk 13 Therapien voor psychische stoornissen 74
Hoofdstuk 14 Stress, gezondheid en welzijn 78
8/3/2019 Psychologie Een Inleiding-druk 6-9789043015639
3/82
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron : Psychologie, een inleiding P.G. Zimmerman
3
Hoofdstuk 1 Geest, gedrag en psychologische wetenschap
Kernvraag:Wat is psychologie en wat is het niet?
Psychologie: het is meer dan je denkt, maar psychologie is geen psychiatrie
Zimbardo et al. (2009) definiren psychologie niet langer als de studie van de geest (zoals deoud-Griekse term doet vermoeden), maar als het brede specialisme omtrent de wetenschap
van gedrag en geestelijke processen. Psychologie kan als vakgebied op vele terreinen worden
uitgeoefend (zie figuur 1.1 Waar psychologen werken in Zimbardo et al., 2009, p. 5). Het
vakgebied is in drie groepen te verdelen: experimenteel psychologen, docenten psychologie
en toegepaste psychologie. Deze categorien zijn in de praktijk niet strikt gescheiden van
elkaar, omdat psychologen verscheidene functies in een vakgebied vervullen en daardoor
bijvoorbeeld zowel in het onderwijs werkzaam kunnen zijn als in de toegepaste of
experimentele psychologie. Experimenteel psychologen verrichten doorgaans onderzoek voor
universiteiten of onderzoeksinstellingen. Docenten psychologie vormen de grootste categorie
psychologen, omdat zij voor diverse opleidingen werkzaam kunnen zijn, daarnaast onderzoek
verrichten en een eigen praktijk bezitten. Toegepaste psychologen geven trainingen ofbehandelingen en kunnen werkzaam zijn in ziekenhuizen, instellingen, organisaties of
scholen. Enkele voorbeelden van toegepaste psychologen zijn: klinisch psychologen,
ergonomisch psychologen, schoolpsychologen, gezondheidspsychologen, sportpsychologen,
arbeids- en organisatiepsychologen (Zimbardo et al., 2009, p. 6-7). Psychiaters zijn in
tegenstelling tot psychologen medisch opgeleid en hebben naast de medische opleiding een
gespecialiseerde studie gevolgd voor de behandeling van gedragsproblemen en geestelijke
aandoeningen. Psychologen richten zich veelal via wetenschappelijke onderzoeksmethoden
op de bestudering van het menselijk gedrag en bijvoorbeeld de hersenfuncties. Psychologen
mogen geen medicatie voorschrijven. Als de psychologische bevindingen niet onderbouwd
zijn, maar wel als wetenschappelijke bevindingen worden getaleerd, kan er gesproken
worden van pseudopsychologie. Tot de pseudopsychologie behoren bijvoorbeeld het
spiritualisme en de astrologie. Psychologie onderscheidt zich van de pseudopsychologie door
de methode waarmee opvattingen empirisch kunnen worden getoetst. Empirisch onderzoek
richt zich op het verkrijgen van objectieve informatie gebaseerd op sensorische ervaringen.
Deze informatie wordt verkregen door metingen. Zo kan men via vooraf geformuleerde
vragen (meetmethode) gegevens verzamelen. Via de empirisch verkregen informatie zal
uiteindelijk een verklaring of theorie worden opgesteld. In de wetenschap wordt een theorie
opgevat als een toetsbare verklaring voor feiten of waarnemingen (Zimbardo et al., 2009).
Kernvraag:Hoe vergaren psychologen kennis?
De vijf stappen van de wetenschappelijke methode
Volgens de empirische onderzoeksmethode zal een theorie in vijf stappen worden gevormd.
De eerste stap bestaat uit het ontwikkelen van een hypothese. Een hypothese is een idee of
veronderstelling over een bepaald fenomeen. Een hypothese is, zoals de letterlijke definitie
luidt, een kleine theorie. De hypothese moet falsificeerbaar zijn (weerlegbaar: juist of onjuist).
Gedurende de eerste stap van het empirisch onderzoek zal de onderzoeker alle aspecten van
de te onderzoeken hypothese moeten operationaliseren. Dat wil zeggen dat de aspecten in
concrete termen geformuleerd moeten worden (operationele definities) en de procedures
gespecificeerd (zie voorbeeld in Zimbardo et al., 2009, p. 13-14). De tweede stap bestaat uit
het uitvoeren van het goed overwogen experiment. Vastgesteld moet worden welke groepen
met elkaar vergeleken worden, hoe de deelnemers worden benaderd en verzameld, welkebehandelingsmogelijkheden noodzakelijk zijn voor het goed uitvoeren van het experiment en
8/3/2019 Psychologie Een Inleiding-druk 6-9789043015639
4/82
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron : Psychologie, een inleiding P.G. Zimmerman
4
welke variabelen in het onderzoek onderzocht worden. Zo zal een experiment bestaan uit een
experimentele en een controlegroep. De experimentele groep wordt gevormd door deelnemers
die aan een speciale behandeling (experimentele conditie) worden blootgesteld. De
controlegroep bestaat uit deelnemers die geen speciale behandeling (controle conditie) krijgen
en die dus worden vergeleken met de experimentele groep. Elke deelnemer moet toestemming
geven voor de participatie (zie voorbeeld in Zimbardo et al., 2009). De deelnemers zullenvoor het experiment op correcte wijze verdeeld moeten worden over de beide groepen.
Randomisering een procedure waarbij de deelnemers op grond van toeval in een groep
worden geplaatst, zodat de groepen vergelijkbaar zijn en er geen systematische vertekening
kan plaatsvinden is hiervoor geschikt. De onderzoeker zal voorts een onafhankelijke
variabele moeten vaststellen die gemanipuleerd kan worden. Deze variabele bestaat uit een te
veranderen conditie (bijvoorbeeld het veranderen van de te onderzoeken voeding). Daarnaast
moet de onderzoeker een afhankelijke variabele vaststellen die niet aangetast kan worden
door factoren (gecontroleerde experimentele conditie) (zie figuur 1.3 Experimentele en
controlegroepen in een medicijnstudie in Zimbardo et al., 2009, p. 15). De derde stap van het
empirisch onderzoek bestaat uit het verzamelen van gegevens. De gegevens moeten objectief
zijn en via directe observatie verkregen worden. De onderzoeker bestudeert in hoeverre deafhankelijke variabele (reacties van de deelnemers) afhankelijk is van de onafhankelijke
variabele (de stimuli). Gedurende de vierde stap van het onderzoek zullen de resultaten
worden geanalyseerd en zal de hypothese worden verworpen of aangenomen. De analyse kan
uitgevoerd worden aan de hand van statistische berekeningen. De vijfde stap van het
onderzoek bestaat uit het publiceren, bekritiseren en repliceren van het onderzoek. De
onderzoekers leggen het onderzoek vast in een onderzoeksrapport en publiceren de resultaten
in bijvoorbeeld een tijdschrift, waarna andere wetenschappers de werkwijze en resultaten
bekritiseren. Soms is daarvoor een replicastudie noodzakelijk en voeren andere onderzoekers
de studie op dezelfde wijze uit. Op deze manier kunnen de resultaten gecontroleerd worden:
verkrijgt men met de replicastudie dezelfde resultaten? (Zimbardo et al., 2009).
Vijf soorten psychologisch onderzoek en het bepalen van vertekening in psychologisch
onderzoek
In de voorgaande paragraaf kwam het experimentele onderzoek aan bod. Deze
onderzoeksvorm is echter niet de enige wetenschappelijke methode die in de psychologie
wordt toegepast. Ook correlatiestudies, natuurlijke observaties, surveys en gevalsstudies
worden verricht. Een correlatiestudie kan uitgevoerd worden als de onafhankelijke variabele
niet door de onderzoeker gemanipuleerd kan worden, zoals in de directe praktijk het geval kan
zijn. Het lijkt in opzet op een experiment, maar doordat de onafhankelijke variabele niet
gemanipuleerd kan worden en de deelnemers niet willekeurig in groepen geplaatst kunnen
worden, kunnen er geen oorzaak-gevolgverbanden worden vastgesteld. Wel kan er met eencorrelatiestudie een samenhang ofwel een correlatie weergegeven met de
correlatiecofficint met een waarde tussen -1,0 en +1,0 (negatieve samenhang, geen
samenhang, positieve samenhang) worden vastgesteld (zie uitleg in Zimbardo, et al., 2009,
p. 18). Net als bij de correlatiestudies hebben onderzoekers bij natuurlijke observaties geen
controle over de onafhankelijke variabele. Een onderzoeker neemt de deelnemers waar in hun
natuurlijke omgeving en kan derhalve geen controle uitoefenen over de gebeurtenissen.
Natuurlijke observaties worden verricht als het gedrag bestudeerd moet worden. Een survey
kan verricht worden als er voor bijvoorbeeld een marktonderzoek of psychologische studie
interesse is in de meningen van mensen over een onderwerp vastgelegd in een vragenlijst. De
vragen moeten hiertoe wel duidelijk worden geformuleerd. Er bestaat een kans dat de
respondenten niet naar waarheid op de vragen antwoorden, waardoor de resultaten getekendkunnen zijn. Gevalsstudies worden uitgevoerd als het aantal te bestuderen deelnemers gering
8/3/2019 Psychologie Een Inleiding-druk 6-9789043015639
5/82
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron : Psychologie, een inleiding P.G. Zimmerman
5
is, zoals een studie naar zeldzame aandoeningen (Zimbardo et al., 2009). Psychologisch
onderzoek kan vertekend worden, waardoor de studie onjuist verricht wordt en de resultaten
niet meer betrouwbaar zijn. Zimbardo et al. (2009) benoemen twee soorten bias: expectancy
bias en emotionele bias. Expectancy bias treedt op als de onderzoeker de resultaten van het
onderzoek heeft laten benvloeden door eigen verwachtingen. Emotionele bias ontstaat als de
onderzoeker eigen meningen en ideen teveel laat meewegen tijdens het onderzoek.Vertekening kan worden tegengegaan door het gebruik van de wetenschappelijke methode,
controle door andere wetenschappers en de juiste strategie. Een onderzoeker kan
gebruikmaken van de strategie dubbelblindonderzoek, waarbij zowel de onderzoeker als de
deelnemers niet weten aan welke behandeling ze bij bijvoorbeeld een experiment worden
onderworpen (Zimbardo et al., 2009, p. 21).
Ethische kwesties in psychologisch onderzoek en vragen die de wetenschap niet kan
beantwoorden
Het is belangrijk dat deelnemers aan een onderzoek beschermd worden tegen schadelijke
invloeden. Een onderzoek moet ethisch verantwoord zijn. Deelnemers mogen niet misleid
worden, dienen genformeerd te worden over de uitvoeringswijze en de gegevensverwerking(anonimiteit en bescherming persoonsgegevens). Het is soms toegestaan om een onderzoek op
te zetten waarbij deelnemers niet geheel op de hoogte zijn van de precieze omstandigheden
waaraan ze worden blootgesteld, om te voorkomen dat de reacties daardoor worden
benvloed. De beroepscode van de onderzoekers schrijft in die gevallen voor dat de
deelnemers gedurende de studie geen risico mogen lopen. Als dieren aan een onderzoek
deelnemen gelden eveneens ethische regels. Zo mogen in Nederland alleen dieren worden
gebruikt als het onderzoek niet op een andere wijze kan worden uitgevoerd. Bovendien dienen
er twee vergunningen te worden aangevraagd. De instelling waarvoor de onderzoeker werkt
heeft een vergunning nodig van het ministerie van VROM.De Dierenexperimentencommissie
(DEC) dient een positief advies uit te brengen (Zimbardo et al., 2009). Volgens Zimbardo et al.
(2009) kunnen niet alle vragen via een wetenschappelijk onderzoek worden onderzocht. Voor
een overzicht van niet te onderzoeken vragen wordt verwezen naar Zimbardo et al. (2009)
pagina 22, tabel 1.1.
Kernvraag:Wat zijn de zes belangrijkste perspectieven van de psychologie?
Scheiding van lichaam en geest en het moderne biologische perspectief
De huidige psychologie stamt af van eeuwenoude veranderingen in het filosofisch denken.
Griekse filosofen als Socrates, Plato en Aristoteles vormen de basis. Het heeft eeuwen
geduurd voordat de denkbeelden van de huidige moderne psychologie vorm kregen. Gingen
filosofen eerst uit van een scheiding van de ziel cq. geest en de natuurwetenschappen en werdde waarheid gevormd door logica en toevallige waarnemingen vooral onder invloed van de
katholieke geloofsgemeenschap in de middeleeuwen tegenwoordig kunnen hypothesen
getoetst worden door middel van een wetenschappelijke methode (Zimbardo et al., 2009). In
de zeventiende eeuw werd door Descartes gesteld dat het lichaam en de geest van elkaar
gescheiden waren. Hij gaf met deze opvatting de aanzet tot de biologische redenering dat
sensaties gebaseerd zijn op zenuwimpulsen. Hierna volgden nog vijf andere perspectieven
waarop de psychologie is gefundeerd, namelijk het cognitieve perspectief (gebruik van een
wetenschappelijke methode om de geest te bestuderen), het behavioristische perspectief
(wetenschap van observeerbaar gedrag), het holistische perspectief waartoe de
psychodynamische (geestelijke aandoeningen en de persoonlijkheid komen voort uit
onbewuste processen), humanistische (menselijke groei staat voorop) en de psychologischepsychologie (karaktertrekken en temperament bepalen het individu) behoren, het
8/3/2019 Psychologie Een Inleiding-druk 6-9789043015639
6/82
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron : Psychologie, een inleiding P.G. Zimmerman
6
ontwikkelingsperspectief (verandering van de mens door interactie met omgeving en
erfelijkheid), en het socioculturele perspectief (sociale en culturele benvloedingsfactoren)
(zie tabel 1.2 De Grote Ideen, figuur 1.6 Samenvatting van de zes perspectieven, figuur 1.8
De zes belangrijke perspectieven in de psychologie in Zimbardo et al., 2009, p. 25, 43 en 40).
Descartes was een aanhanger van de filosofische stroming rationalisme. Het rationalisme ging
ervan uit dat de wetenschap en de filosofie vanuit het denken (de ratio) vorm krijgen. Hetmoderne biologische perspectief zoekt in navolging van Descartes naar verklaringen voor het
menselijk gedrag vanuit de genen, het functioneren van de hersenen, het zenuwstelsel en het
endocriene stelsel. De geest is daarbij een product van de hersenen (Zimbardo et al., 2009, p.
26). Tegenwoordig is de neurowetenschap het vakgebied waarbij het biologische perspectief
aardig is ingebed in het onderzoeken van de mentale processen. Steeds meer computer- en
beeldvormende ontwikkelingen maken het mogelijk om inzicht te verkrijgen in de werking
van het bewegingsapparaat en de hersenen. Naast het biologisch perspectief zijn er ook
aanhangers van de evolutieleer van Darwin. De aanhangers gaan min of meer uit van een
biologische ontwikkeling van de mens, maar zij bezien de ontwikkeling veeleer vanuit een
natuurlijke selectie (term door Darwin gegeven aan het veranderen van lichamelijke
kenmerken op grond van de best aangepaste organismen) (Zimbardo et al., 2009).
Het begin van de wetenschappelijke psychologie, het moderne cognitieve perspectief
Wundt veronderstelde in de negentiende eeuw dat de menselijke geest bestudeerd kon worden
aan de hand van een schematisering van de geestelijke ervaringen. Hij kwam op dit idee naar
aanleiding van de schematisering in de chemie. Het moderne cognitieve perspectief is uit het
idee van Wundt voortgekomen. Het classificatiesysteem van Wundt leidde tevens tot de
introspectie, waarbij proefpersonen de emotionele en sensorische ervaringen beschreven na te
zijn blootgesteld aan prikkels. In 1879 verrichtte Wundt de eerste psychologische
experimenten naar de elementen van het bewustzijn. Hij onderzocht het geheugen, de
waarneming, de gewaarwording, het taalvermogen en het vermogen te kunnen leren. Een
leerling van Wundt, Titchener, verspreidde de ideen in de Verenigde Staten, alwaar de
stroming structuralisme ontstond. Het structuralisme gaat uit van de basisstructuren van de
geest en de elementen van de bewuste ervaring. De stroming is, ondanks de kritiek dat de
methode te subjectief zou zijn, tegenwoordig een van de meest onderzochte in de
psychologie. De stroming ondervond kritiek van onder andere James, die ervan overtuigd was
dat de psychologie meer aandacht moest hebben voor de functie van het bewustzijn en niet
voor de structuur van het bewustzijn. Zijn kritiek leidde tot het functionalisme. Het
functionalisme gaat ervan uit dat er inzicht verkregen kan worden in de psychische processen
als de adaptatie aan de omgeving en de functies van de processen begrepen worden. James
kon zich verplaatsen in de opvatting van Darwin: organismen passen zich aan de omgeving
aan en ontwikkelen aangeleerde gewoonten. Het moderne cognitieve perspectief is volgensZimbardo et al. (2009) een compilatie van diverse perspectieven door de jaren heen. Zo wordt
de nadruk gelegd op de mentale processen door het structuralisme, functionalisme, lingustiek
(taalinvloed), geneeskunde en de informatica (ontwikkeling beeldvormende technieken).
8/3/2019 Psychologie Een Inleiding-druk 6-9789043015639
7/82
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron : Psychologie, een inleiding P.G. Zimmerman
7
Behavioristisch perspectief: verwerping introspectie, nadruk op waarneembaar gedrag
De opvatting dat het gedrag waarneembaar is, behoort tot de behavioristen. De aanhangers
van het behaviorisme gaan ervan uit dat gedrag objectief bestudeerd moet worden na
observatie. Het gedrag en de benvloedende omgevingsfactoren zijn belangrijk. Behavioristen
verwerpen het structuralisme en functionalisme, omdat zij niet genteresseerd zijn in de
ervaringen en emoties. Tot de behavioristen behoorden de wetenschappers Watson enSkinner. Zij beweerden dat psychologie bestaat uit het verrichten van onderzoek naar het
waarneembare gedrag en de prikkels die het gedrag stimuleren. Op deze wijze kan de
omgeving worden aangepast, waardoor gedrag kan worden veranderd (Zimbardo et al., 2009).
Visies gehele persoon: psychodynamisch, humanistisch, karaktertrekken, temperament
Net als Watson en Skinner waren ook Freud en zijn aanhangers sceptisch over het
structuralisme. Volgens Freud veroorzaakten vooral onbewuste processen geestelijke of
persoonlijkheidsstoornissen. Met de psychoanalyse analyse van dromen, versprekingen
probeerde hij inzicht te krijgen in deze onbewuste processen. De psychodynamische
psychologie gaat ervan uit dat de mens gestimuleerd wordt door onbewuste processen. Samen
met de humanistische psychologie en de psychologie van karaktertrekken en het temperamentbehoort de psychoanalyse tot de perspectieven vanuit de gehele persoon. De humanistische
psychologie houdt zich echter, in tegenstelling tot de psychoanalyse, bezig met de
bestudering van de menselijke wil en de positieve invloed daarvan op het gedrag en de
emoties. Het zijn dus niet langer de prikkels uit de omgeving die bepalen hoe iemand ergens
op kan reageren, maar het zijn de eigen fysieke en emotionele behoeften van de mens die tot
gedrag aanzetten. Tot de humanistische psychologen behoorden Maslow en Rogers. Het
perspectief dat karaktertrekken en temperament veroorzakers zijn van gedrag en verschillen in
persoonlijkheid, wordt voorts toegepast in de psychologie van karaktertrekken en
temperament. Deze psychologie is afkomstig van de oud-Griekse opvatting dat
persoonlijkheden verklaard konden worden aan de hand van de vier lichaamsvloeistoffen
(humores): slijm, bloed, zwarte en gele gal. Hoewel de Griekse benadering tegenwoordig
niet meer wordt erkend, zijn een aantal psychologen er wel van overtuigd dat karaktertrekken
en temperament de verschillen tussen mensen bepalen (Zimbardo et al., 2009).
Het ontwikkelingsperspectief, het socioculturele perspectief en het veranderende beeld
van de psychologie
Erfelijke eigenschappen en invloeden uit de omgeving kunnen psychologische veranderingen
teweegbrengen. Psychologen met het ontwikkelingsperspectiefgaan hiervan uit. Daarbij is
het de vraag of het de erfelijke eigenschappen zijn die bepalen hoe iemand zich ontwikkelt
(nature) of de omgeving (nurture). Ontwikkelingsonderzoek heeft zich voorheen
voornamelijk gericht op de ontwikkeling van het kind. Tegenwoordig isontwikkelingsonderzoek ook gericht op de ontwikkeling van pubers en adolescenten, omdat
een individu zich gedurende zijn hele leven zal ontwikkelen. Psychologen die werken vanuit
het socio-culturele perspectiefbestuderen het belang van de sociale interactie en de invloed
van de cultuur op de mens (Zimbardo et al., 2009, p. 33). Tegenwoordig gebruiken
psychologen steeds meer elkaars overtuigingen en komen de verscheidene perspectieven
samen. De neuropsychologie lijkt zelfs bij vele psychologen de basis te vormen, maar ook de
culturele benadering en het perspectief vanuit de gehele persoon komen meer in zwang
(Zimbardo et al., 2009).
8/3/2019 Psychologie Een Inleiding-druk 6-9789043015639
8/82
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron : Psychologie, een inleiding P.G. Zimmerman
8
Hoofdstuk 2 Biopsychologie, neurowetenschappen en demenselijke aard
Kernvraag: Wat is het verband tussen genen en gedrag?
Het menselijk brein kan worden verdeeld in twee hersenhelften, de cerebrale hemisferen. De
hemisferen staan met elkaar in verbinding via het corpus callosum, een verbinding van vezels(zie figuur 2.1 Het corpus callosum in Zimbardo et al., 2009, p. 44). Bij epilepsiepatinten is
gebleken dat elektrische impulsen tussen de beide hersenhelften tot epileptische aanvallen
kunnen leiden. Onderzoekers hebben voorts vastgesteld dat epilepsiepatinten baat kunnen
hebben bij het halveren van het corpus callosum. Het scheiden van de hersenhelften bevindt
zich echter nog in een experimentele fase, waardoor de ingreep slechts als laatste remedie kan
dienen. Deze zogenoemde split-brainpatinten blijken soms geheel te zijn verlost van de
epilepsie, maar uit studies blijkt dat zij objecten in hun linkerhand niet kunnen benoemen,
terwijl ze objecten die zij niet gezien hebben wel kunnen aanduiden als de objecten in de
rechter hand worden geplaatst. Deze informatie is van belang voor de bestudering van het
centrale zenuwstelsel, waartoe de hersenen behoren. Het zenuwstelsel is van groot belang
voor het functioneren van de mens. Bij ziekte blijkt bijvoorbeeld dat de hersenfuncties en
overige zenuwfuncties het gedrag of de gewaarwording danig kunnen benvloeden. De
biopsychologie houdt zich bezig met de studie naar de interactie tussen de biologie, het
gedrag en de omgeving. De samenwerking van chemici, lingusten, psychologen enzovoort
kan resulteren in de neurowetenschap, een interdisciplinaire wetenschappelijke bestudering
van het zenuwstelsel.
Evolutie en natuurlijke selectie
Psychologen vragen zich af of de evolutieleer niet te veel aandacht schenkt aan de biologische
grondslag van de psychologie nature terwijl ook de omgeving nurture van belang
is. Volgens de darwinisten passen organismen zich aan de omgeving aan. Darwin noemde dit,naar aanleiding van zijn zeereisstudies in 1831, natuurlijke selectie. Darwin had namelijk
ontdekt dat sommige individuen bepaalde eigenschappen bezaten die hen meer kans op
overleven en voorplanting gaven dan individuen die deze eigenschappen niet bezaten. De
eigenschappen zouden geleidelijk worden overgedragen via natuurlijke selectie.
Psychologische processen zijn volgens Zimbardo et al. (2009) volgens dit idee te verklaren.
Zo kan de voorkeur voor zoetstoffen zijn voortgekomen uit het gegeven dat giftige planten
bitter smaakten en zoet energie gaf.
Genen en erfelijkheid
Hoewel genen voor een groot deel de eigenschappen van de mens bepalen, zal ook de
omgeving in grote mate invloed uitoefenen op een individu. Zimbardo et al. (2009) stellen datde genetische opmaak van een individu, het genotype, wordt bepaald door erfelijke
eigenschappen. De waarneembare fysieke kenmerken waartoe ook het gedrag behoort,
vormen het fenotype. De omgeving speelt altijd een rol bij het fenotype, want ziekte kan
bijvoorbeeld de waarneembare fysieke kenmerken veranderen. De omgeving van het
menselijk lichaam bestaat uit de opbouw van de cellen die op hun beurt weer zijn opgebouwd
uit 23 paar chromosomen. De 46 chromosomen, de 23 paren bevatten n x- en n y-
chromosoom, de zogenoemde geslachtschromosomen. De geslachtschromosomen bestaan uit
informatie voor de ontwikkeling van de man of vrouw, de fenotypen. De chromosomen
bestaan voorts uit een desoxyribonuclenezuur (DNA)- keten. De segmenten van het DNA
bevatten genen. De genen bevatten de coderingen voor de erfelijke, lichamelijke en
geestelijke eigenschappen. De genen zijn opgebouwd uit nucleotiden die in paren bepalenwelke eiwitten aan elkaar gekoppeld dienen te worden. De erfelijke eigenschappen bepalen
8/3/2019 Psychologie Een Inleiding-druk 6-9789043015639
9/82
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron : Psychologie, een inleiding P.G. Zimmerman
9
mede de karaktereigenschappen, de intelligentie alsook de lichamelijke eigenschappen van de
mens. De psychologie kan zich met de precieze ontwikkelingsprocessen van deze genetische
benvloeding bezighouden, in samenhang met omgevingsfactoren en culturele factoren
(Zimbardo et al., 2009, p. 49-53).
Kernvraag:Hoe is de interne communicatie van het lichaam geregeld?
Het neuron: bouwsteen van het zenuwstelsel
Het zenuwstelsel staat in verbinding met het hormoonsysteem van het menselijk lichaam.
Inzicht in de samenwerking tussen het endocriene stelsel en het zenuwstelsel geeft inzicht in
gedragsstoornissen of ziekten van het zenuwstelsel. Psychologen zijn bijvoorbeeld
genteresseerd in de werking van bepaalde stoffen op het bewustzijn of het gedrag. Zimbardo
et al. (2009) geven ter inleiding van de uitleg over het zenuwstelsel en het hormoonsysteem
de opbouw weer van de cellen. Informatie kan worden overgedragen via de zenuwcellen. De
auteurs laten zien dat de zenuwcellen zijn opgebouwd uit neuronen (zie figuur 2.5 De
belangrijkste onderdelen van het neuron in Zimbardo et al., 2009, p. 57). Een bundel
neuronen wordt een zenuw genoemd en zorgt voor het doorgeven van informatie naar anderezenuwcellen in het lichaam. Neuronen worden door biopsychologen onderverdeeld in drie
functiegroepen: motorische neuronen, sensorische neuronen en interneuronen. Motorische
neuronen geven informatie vanuit het centrale zenuwstelsel door aan de spieren en klieren.
De neuronen worden ookefferente neuronen genoemd. Hierdoor kan iemand bijvoorbeeld
een voorwerp met zijn hand pakken. Sensorische neuronen geven info door aan het centrale
zenuwstelsel (tast, geluid, gevoel, smaak, evenwicht, zicht). Deze neuronen worden ook
afferente neuronen genoemd. De interneuronen geven informatie van het ene neuron door
aan het andere en worden ookschakelcellen genoemd. Een neuron kan informatie overdragen
via uitlopers van het cellichaam. De uitlopers van een neuron worden dendrieten genoemd.
Het cellichaam heet soma. Een soma bevat de celkern met de chromosomen. Tussen elke
zenuwcel bevindt zich een ruimte, de synaps, waarin chemische stoffen via membranen
kunnen worden overgedragen. De overdracht van chemische stoffen de neurotransmitters
zorgt ervoor dat info tussen zenuwcellen wordt overgebracht. Voor deze overdracht is
energie nodig, een elektrische impuls. Het overbrengen van de impuls vanuit de soma naar
eindknopjes via een lange uitloper de axon genoemd vergt veel energie. Eindknopjes zijn
de verdikkingen aan het eind van een axon en deze verdikkingen bevatten de
neurotransmitters. Ionen geven de energie die nodig is. Ionen bestaan uit elektrisch geladen
chemische stoffen die in rusttoestand negatief geladen zijn en na stimulatie tot actiepotentieel
overgaan. Dat wil zeggen dat de ionen plotseling positief geladen worden door de stimulatie
en daardoor volgens het zogenoemde alles-of-nietsprincipe, zoals Zimbardo et al. (2009) het
aanduiden, de signalen volledig doorgeven of niet. Deze overdracht geschiedt binnen nhonderdste seconde. Als teveel neuronen gelijktijdig impulsen doorgeven kan dit leiden tot
een epileptisch insult. Niet alle neurotransmitters zullen echter worden doorgegeven aan
andere zenuwcellen, waardoor de hevigheid van de signalen niet altijd even groot is. De
membranen in de synaps nemen een groot deel van de neurotransmitters weer op. Daarnaast
zorgen gliacellen ervoor dat er een isolerende laag bestaat tussen de axonen. De gliacellen
geven de neuronen steun en stevigheid en bevatten een vettige myelineschede die de cel
beschermt. De schede kan de geleiding van impulsen versoepelen. Als de schede is aangetast,
zoals bij multiple sclerose het geval is, zullen de bewegingen minder soepel verlopen.
Bovendien zullen niet alle neuronen gebruikmaken van de synaptische transmissie, maar
maken ze enkel gebruik van elektrische verbindingen. Onderzoekers hebben ontdekt dat de
neuronen die enkel gebruikmaken van elektrische verbindingen, in de hersenen gelegen zijn.Psychologen zijn genteresseerd in mogelijke beschadigende factoren van de myelineschede,
8/3/2019 Psychologie Een Inleiding-druk 6-9789043015639
10/82
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron : Psychologie, een inleiding P.G. Zimmerman
10
de specifieke neuronen n in de effecten van neurotransmitters. Zo kunnen bepaalde
neurotransmitters psychische stoornissen benvloeden. Ook kunnen zogenoemde agonisten
(nicotine bijvoorbeeld) neurotransmitters stimuleren of zelfs nabootsen, en kunnen
zogenoemde antagonisten (alcohol of bijvoorbeeld slaapmiddelen) de werking van de
neurotransmitters remmen. Voor een overzicht van de zeven belangrijkste neurotransmitters
wordt verwezen naar Zimbardo et al. (2009) pagina 59. Opmerkelijk is het vermogen van hetzenuwstelsel om zich aan veranderingen aan te passen (bijvoorbeeld na een verwonding of
een bepaalde ervaring). Ook in deze plasticiteit zijn psychologen genteresseerd.
Het zenuwstelsel
Het zenuwstelsel kan onderverdeeld worden in het centrale zenuwstelsel en het perifere
zenuwstelsel. Het centrale zenuwstelsel wordt gevormd door het ruggenmerg en de hersenen.
Het perifere zenuwstelsel bestaat uit alle delen van het zenuwstelsel die zich buiten het
ruggenmerg en de hersenen bevinden. Bewegingen kunnen willekeurig en onwillekeurig zijn.
Reflexen zijn onwillekeurige bewegingen en vinden plaats doordat bepaalde (sensorische en
motorische) zenuwcellen verbonden met het ruggenmerg worden geprikkeld. Het perifere
zenuwstelsel kan worden onderverdeeld in het autonome zenuwstelsel en het somatischezenuwstelsel. Het autonome zenuwstelsel kan verder worden verdeeld in het sympatische
zenuwstelsel het parasympatische zenuwstelsel (zie figuur 2.6 Organisatie van het
zenuwstelsel en figuur 2.8 Onderdelen autonome zenuwstelsel in Zimbardo et al., 2009, p. 61
en 64). Het autonome zenuwstelsel verzendt zelfstandig en op onbewuste wijze signalen naar
de inwendige organen en klieren. Het sympatische deel zorgt voor de stimulatie van de
inwendige organen in stressvolle situaties. Hierdoor kan de mens snel reageren. Bekende
sympatische functies zijn het versnellen van de hartslag en ademhaling, en het verhogen van
de zweetproductie. Het parasympatische deel remt de stimulatie van organen en klieren. Het
zorgt ervoor dat de normale functies van de organen en klieren goed verlopen. Beide
onderdelen van het perifere autonomisch zenuwstelsel werken voortdurend met elkaar samen,
zodat de verscheidene functies perfect op elkaar worden afgestemd. Het somatische deel van
het perifere zenuwstelsel wordt gevormd door de sensorische zenuwverbinding en de
motorische zenuwverbinding met het centrale zenuwstelsel. Hierdoor kunnen bewegingen
mogelijk gemaakt worden nadat bijvoorbeeld de visuele zenuwcellen de sensorische
gewaarwordingen hebben verzonden naar de hersenen. Motorische neuronen worden na deze
sensorische prikkel via de hersenen en de zenuwen in het ruggenmerg gestimuleerd. Spieren
trekken zich samen. De sensorische en motorische zenuwbanen zijn contralateraal. Dit
betekent dat de zenuwbanen elkaar kruisen in het ruggenmerg en de hersenstam. Dit gegeven
verklaart de stoornissen aan de rechterzijde van het lichaam indien er bijvoorbeeld een
bloeding in het linker hersendeel heeft plaatsgevonden (Zimbardo et al., 2009).
Het endocriene stelsel
Het hormonale systeem waardoor informatie van en naar klieren wordt overgebracht, wordt
het endocriene stelsel genoemd. Net als neurotransmitters en sommige hormonen werken
zelfs als neurotransmitter zijn hormonen van belang voor de reacties van de mens.
Hormonen bepalen in samenwerking met het parasympatische zenuwstelsel de seksuele
ontwikkeling en de lichamelijke functies, zoals de werking van de schildklier en de
alvleesklier. Hormonen circuleren door het lichaam doordat ze in de bloedbaan terechtkomen.
In stressvolle situaties komt het autonome sympatische stelsel in werking en wordt het
hormoon epinefrine aangemaakt. De regulering van hormonen vindt plaats door de hypofyse.
De hypofyse is het hersenaanhangsel, een klier die via de hypothalamus in de hersenen info
ontvangt. Inzicht in deze regulering is van belang, omdat de hormoonprocessen nu eenmaalniet goed kunnen verlopen en er door de onjuiste hormoonproductie problemen in het gedrag
8/3/2019 Psychologie Een Inleiding-druk 6-9789043015639
11/82
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron : Psychologie, een inleiding P.G. Zimmerman
11
of de lichaamsfuncties kunnen ontstaan (zie tabel 2.2 Hormonale functies van de belangrijkste
endocriene klieren in Zimbardo et al., 2009, p. 65).
Kernconcept: De hersenen bestaan uit vele gespecialiseerde en onderling verbonden modulen
die samenwerken in het creren van geest en gedrag
Vensters op de hersenen
De hersenen staan slechts met de buitenwereld in verbinding via de zenuwcellen. De
elektrische prikkels kunnen waargenomen worden door middel van een elektro-encefalogram
(EEG), elektrische sondes of hersenscans. De EEG registreert hersengolven via elektroden die
op de schedel geplaatst worden. Een EEG is geen nauwkeurige methode voor het onderzoeken
van mogelijke hersenafwijkingen, omdat de gebieden rondom een elektrode ook meegenomen
worden in de meting en er bovendien te weinig elektroden gebruikt kunnen worden om een
meer uitgebreid beeld te geven van hersengolven. Een methode die nauwkeuriger is, is het
gebruik van een elektrische sonde die tijdens hersenoperaties aangebracht kan worden voor
het opzettelijk stimuleren van bepaalde gebieden, zodat de reacties geregistreerd kunnen
worden. Wilder Penfield paste deze methode voor het eerst in de jaren vijftig van detwintigste eeuw toe. De laatste jaren wordt hersenonderzoek echter aangevuld met
specifiekere niet-invasieve onderzoeksmethoden: de scans. Er zijn verscheidene hersenscans
mogelijk. De CT-scan is een computergestuurde axiale tomografie, waarbij via
rntgenstraling de zachte hersengebieden driedimensionaal in beeld worden gebracht. De
PET-scan bestaat uit het in beeld brengen van zowel de structuur als de activiteit van de
hersenen door middel van radioactieve stoffen die zich ophopen in de actieve hersendelen. De
MRI-scan maakt gebruik van magnetische resonantie. De structuur van de hersenen kan
hiermee driedimensionaal in beeld worden gebracht. De fMRI-scan is een scan waarbij naast
de structuur ook de activiteit van de hersenen op driedimensionale wijze kan worden
afgebeeld via een functionele magnetische resonantie. Het voordeel van de eerst genoemde
methode, de EEG, is de mogelijkheid om snelle reacties te registreren. Het voordeel van de PET
en de MRI-scans is echter de gedetailleerdheid (Zimbardo et al., 2009, p. 70).
De drie lagen in de hersenen
De linker hersenhelft staat in contact met de sensorische zenuwbanen aan de rechterzijde (zie
figuur 2.13 Communicatie met de tegenovergestelde hersenhelft in Zimbardo et al., 2009, 72).
De hersenscan kan in drie werkzame structuren worden verdeeld: de medulla, de pons en het
cerebellum. De medulla ligt aan de onderzijde van de stam en reguleert de hartslag,
ademhaling en bloeddruk. De pons vormt de bolvormige brug tussen de medulla en de kleine
hersenen (het cerebellum). De pons reguleert de slaap- en droomcyclus. Het cerebellum
cordineert de bewegingen, de routinematige reacties. Tussen de medulla en de pons ligt eenstaafvormige structuur genaamd formatio reticularis. Deze structuur bevat een bundel
zenuwcellen en is betrokken bij het reguleren van het slaap- en waakritme. Direct boven de
hersenstam is de thalamus gelegen, waar alle sensorische en motorische informatie doorheen
geleid wordt. De functies van de hersenstam verlopen allemaal automatisch, dat wil zeggen
dat men zich er niet van bewust is. Het zogenoemde limbische systeem bestaat daarentegen
uit delen die het bewustzijn emoties en geheugen wel oproepen. Uit onderzoek is gebleken
dat alleen zoogdieren over een limbisch systeem beschikken. Het systeem wordt gevormd
door de middelste laag hersenen en bevat het corpus amygdaloideum, de hippocampus, en de
hypothalamus. De amygdala, in elke hersenhelft is een amygdala gelegen, speelt een rol bij
emoties als angst en agressie. Een verwijdering van de amygdala levert namelijk een
afvlakking op van de emotie (Damasio, 2003 in Zimbardo et al., 2009, p. 74-75). Dehippocampus, in elke hersenhelft n, zorgt ervoor dat men dingen of personen herinnert (zie
8/3/2019 Psychologie Een Inleiding-druk 6-9789043015639
12/82
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron : Psychologie, een inleiding P.G. Zimmerman
12
verhaal van H.M. te Boston in Zimbardo et al., 2009, p. 74). De hypothalamus regelt door
middel van een analyse van het bloed de lichaamtemperatuur, het vochtgehalte, het
hongergevoel (de voedingstoestand) en de hormoonhuishouding. Ook kan de hypothalamus
door de verbinding met de hypofyse de werking van de inwendige organen regelen. De
menselijke hersenen hebben het uiterlijk van een grote walnoot. De hersenen zijn onder te
verdelen in twee symmetrische hersenhelften. In vergelijking met dieren is de omvang van dehersenen van de mens groter dan de omvang van de hersenen van dieren. De hersenenomvang
is bij mannen bovendien groter dan de hersenomvang bij vrouwen, maar dat zegt niets over de
mate van intelligentie. Het geplooide oppervlak van de hersenen wordt de cerebrale cortex
(hersenschors) genoemd. Vrouwen hebben meer plooien dan mannen. De reden is
onverklaarbaar. De grote hersenen het grootste deel van de hersenhelften vormen het
grootste deel van het limbisch systeem (Zimbardo et al., 2009).
Kwabben van de cerebrale cortex
Eind 1800 veronderstelde Gall dat bepaalde gebieden van de hersenen functies als hoop,
spiritualiteit, vriendschap of behoedzaamheid hadden. Hoewel zijn theorie van frenologie niet
geheel juist bleek te zijn, zijn moderne neurowetenschappers er wel achtergekomen datverschillende hersendelen verschillende functies hebben. De symmetrische hersenhelften zijn
te verdelen in vier hersenkwabben: frontaalkwabben, paritaalkwabben, temporaalkwabben,
occipitaalkwabben. Het corpus callosum verbindt de beide hersenhelften. Elke hersenkwab
herbergt specifieke functies. De frontaalkwabben liggen aan de voorzijde met de daarin
gelegen prefrontale cortex (zenuwbaangebied voor het verwerken van verstandelijke
vermogens, zoals het plannen, anticiperen en het nemen van beslissingen) en de motorische
cortex aan de achterzijde (aansturing van bewegingen). De frontaalkwab zorgt tevens voor het
spraakvermogen. Opmerkelijk is dat beschadigingen in het rechterdeel van de frontaalkwab
stoornissen geven in het benoemen van voorwerpen, terwijl beschadigingen in het linkerdeel
zullen leiden tot het niet meer kunnen spreken. Als andere delen in de frontaalkwab naast de
beschadiging links ongeschonden zijn, zal het vermogen tot het begrijpen van het gesproken
woord niet aangetast zijn. De paritaalkwabben zijn gelegen aan de achterzijden van de
frontaalkwabben. Deze kwabben zijn verantwoordelijk voor somatosensorische functies, zoals
het waarnemen van pijn, de tastzin, de temperatuur en het gewaarworden van andere
lichaamsdelen. De somatosensorische cortex is een specifieke strook in de paritaalkwabben
gelegen achter de centrale fissuur die zich met deze regulering bezighoudt. De linkerzijde
houdt zich daarbij vooral bezig met het lokaliseren van spraakgeluiden. De
occipitaalkwabben richten zich op de verwerking van visuele info. De kwabben liggen aan
de achterzijde van de hersenen. In samenwerking met andere delen van de cortex wordt de
visuele info gecombineerd met informatie over onder andere de kleur, beweging en vorm.
Overigens draaien de ooglenzen de beelden om (zie figuur 2.18 De neurale banen van de ogennaar de visuele cortex in Zimbardo et al., 2009, p. 80) en kruisen de zenuwbanen in het oog
zich, waardoor de oogzenuwen aan de linkerzijden van de netvliezen de beelden verzenden
naar de linker visuele cortex en de rechterzijden van de netvliezen de info verzenden naar de
rechter visuele cortex. Datgene wat dus aan de rechterkant wordt waargenomen zal in de
linker hersenhelft worden verwerkt. De temporaalkwabben bevinden zich onder in elke
hersenhelft. Deze kwabben zijn verantwoordelijk voor het verwerken van auditieve informatie
en lange termijn herinneringen. Mensen die niet kunnen horen, gebruiken de hersendelen voor
het verkrijgen van inzicht in gebarentaal (Zimbardo et al., 2009).
8/3/2019 Psychologie Een Inleiding-druk 6-9789043015639
13/82
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron : Psychologie, een inleiding P.G. Zimmerman
13
De samenwerkende hersenen
Het limbisch systeem, de thalamus, de hersenstam, de kleine hersenen en de hersenkwabben
werken met elkaar samen. Hoe de hersenkwabben precies met elkaar samenwerken is niet
bekend. Het cortexdeel waar de sensorische informatie wordt verwerkt, wordt de associatie-
cortex genoemd (Zimbardo et al., 2009).
Cerebrale dominantie
Elke hersenkwab heeft een specifieke functie. De Franse neurochirurg Broca ontdekte in de
jaren vijftig en zestig van de negentiende eeuw dat bijvoorbeeld de linker frontaalkwab zich
specifieker richtte op de verwerking van taal. Een beschadiging in dat gebied leverde immers
een verlies van het spraakvermogen op (afasie). Het gebied in de hersenen dat voor de
verwerking van het taalvermogen zorgt, wordt daarom het gebied van Broca genoemd. De
linker en rechter hersenhelften blijken elkaar aan te vullen en blijken elk een dominante
functie te hebben. De hersenhelften hebben met andere woorden een cerebrale dominantie. Zo
zullen beide hersenhelften met elkaar samenwerken als er bijvoorbeeld een handeling wordt
verricht. De dominantie kan echter per persoon verschillen. Uit onderzoek met een
transcraniale magnetische stimulatie blijkt dat de taalfunctie bij sommige mensen nietverandert na stimulering, terwijl linkshandigen een gelijke verdeling van de functies over de
beide hersenhelften lieten zien. Over het algemeen geldt dat de rechter hersenhelft dominant
is voor wat betreft de emotionele en sociale aspecten, terwijl de linker hersenhelft doorgaans
informatie inhoudelijk verwerkt. Zimbardo et al. (2009) stellen dat de hersenhelften
verscheidene verwerkingsstijlen hebben: de linkerhelft verwerkt vooral analytisch en
sequentieel, en de rechterhelft verwerkt informatie holistisch, emotioneel en ruimtelijk. Het
verschil in omvang van de hersenen tussen mannen en vrouwen wordt door de auteurs voorts
verklaard doordat mogelijk sekseverschillen en de werking van de hypofyse hierop van
invloed zijn, maar tot nog toe is hierover niets wetenschappelijk bekend.
Opnieuw de gescheiden hersenen: Ik denk er half en half aan
Zimbardo et al. (2009) gaan specifiek in op split-brainpatinten: hoe komt het dat deze
patinten na een splitsing van de hersenhelften objecten niet meer kunnen benoemen als de
objecten worden waargenomen door het linkeroog? De samenwerking tussen de beide
hersenhelften en de dominantie van een van de hersendelen verklaart dit fenomeen. Voor een
beschrijving van het experiment met deze patinten van Sperry en Gazzaniga (1998) wordt
verwezen naar pagina 84 en 85 in Zimbardo et al. (2009).
8/3/2019 Psychologie Een Inleiding-druk 6-9789043015639
14/82
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron : Psychologie, een inleiding P.G. Zimmerman
14
Hoofdstuk 3 Leren
Zimbardo et al. (2009) gaan in dit hoofdstuk nader in op het belang van nurture versus
nature. De auteurs leggen aan de hand van de visie van Watson uit dat de omgeving een
bepaalde invloed kan hebben op de psychologische gesteldheid van iemand. Watson
veronderstelde dat de mens gelukkiger zou zijn als hij in een omgeving zou leven waarinslechts op grond van werkpunten prestaties geleerd moesten worden en de mens daarnaast
volledig vrij was in het besteden van zijn tijd. De behaviourist Skinner verwerkte dit idee in
zijn roman Walden Two, waarin hij de perfecte maatschappij creerde aan de hand van een
behaviouristische grondslag: probleemgedragingen kunnen worden voorkomen door
gedragingen of mentale processen van mensen blijvend te veranderen aan de hand van
aangeleerd gedrag (als gevolg van een ervaring) (Zimbardo et al., 2009, p. 94-95). De nadruk
ligt op de blijvende verandering van het gedrag. Als iets reflexmatig gebeurt, is er geen sprake
van een blijvende verandering, omdat het gedrag zich dan slechts eenmalig kan voordoen.
Daarbij ligt de nadruk op de blijvende verandering van de mentale processen. Deze processen
zijn moeilijk te controleren. Wanneer is er bij iemand sprake van een blijvend mentaal proces
doordat degene een ervaring heeft verkregen? Deze vraag vormt het onderwerp van discussietussen psychologen. Moet men slechts objectieve stimuli en responsen als wetenschap
opvatten, of kunnen ook logische gevolgtrekkingen over mentale processen waarvan men
geen weet heeft, de kennis over psychologische benvloeding aanvullen? Zimbardo et al.
(2009) laten in dit hoofdstuk zien dat beide zienswijzen een bijdrage leveren aan de
wetenschap. Zij gaan er daarbij vanuit dat het aangeleerde gedrag de mens meer zal
benvloeden dan het instinctieve gedrag. Zo maken zij duidelijk dat de mens in staat is om
overmatige omgevingsgeluiden te negeren. Dit proces wordt habituatie genoemd. Ook blijkt
de mens gevoelig te zijn voor herhaaldelijke stimuli, het mere exposure-effect. Dit effect
wordt bijvoorbeeld toegepast bij het herhalen van reclameboodschappen. Zimbardo et al.
(2009) beschrijven deze leervormen onder de noemer stimulus-respons-leren.
Kernvraag: Hoe verklaart de klassieke conditionering leren?
De kernpunten van klassieke conditionering en de toepassingen
Pavlov (1849-1936) onderzocht het effect van leren. Bekend is bijvoorbeeld het experiment
met honden. De speekselvloed nam bij de honden toe nadat zij veelvuldig waren blootgesteld
aan specifieke geluiden. Pavlov en zijn onderzoekers ontwikkelden de klassieke
conditioneringstheorie: organismen leren door middel van een stimulus-responsproces
bepaald gedrag (Zimbardo et al., 2009, p. 97). De reflexen die de honden van Pavlov in zijn
laboratorium vertoonden werden veroorzaakt door bepaalde stimuli. Zo leerde hij de honden
de geconditioneerde reflex van het kwijlen aan zodra zij een bepaalde bel hoorden luiden. Ineerste instantie werd dit gedrag vertoond op het moment dat de honden zowel het geluid
hoorden als voedsel zagen. Later vertoonden honden ook een verhoogde speekselproductie
zonder dat zij voedsel kregen aangeboden. Pavlov ontdekte dat een neutrale stimulus
(onnatuurlijke reactie op een stimulus, zoals het vertonen van gedrag bij het horen van
geluid), verbonden is aan een reflexoproepende stimulus (natuurlijke reactie op een stimulus,
zoals de reactie op voedsel) en deze stimuli na herhaling zullen leiden tot een aangeleerde
respons. De stimulus die zonder conditionering een reflexieve respons veroorzaakt wordt een
ongeconditioneerde stimulus (UCS) genoemd. De reactie die volgt op de UCS is de
ongeconditioneerde respons (UCR). De respons op de stimulus is ongeleerd,
ongeconditioneerd. Pas als een neutrale stimulus meerdere malen aan de UCS wordt verbonden
is er sprake van contiguteit. De neutrale stimulus doet zich voor als er een veranderingoptreedt naar een geconditioneerde stimulus (CS). Ook de neutrale stimulus zal leiden tot een
8/3/2019 Psychologie Een Inleiding-druk 6-9789043015639
15/82
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron : Psychologie, een inleiding P.G. Zimmerman
15
respons gelijkend op de UCS, maar de respons zal nu de geconditioneerde respons (CR)
worden genoemd. Een geconditioneerde respons zal heviger worden naarmate de CS en de
UCS vaker zullen voorkomen (zie figuur 3.1 Basiskenmerken klassieke conditionering in
Zimbardo et al., 2009, p. 99). Later kwam Pavlov erachter dat er naast het bovengenoemde
proces van verwerving sprake was van extinctie, een spontaan herstel, generalisatie en
selectief leren. Geconditioneerde responsen kunnen namelijk weer worden afgeleerd door hetaanbieden van de CS zonder de UCS. Dit proces wordt extinctie (uitdoving) genoemd. Helaas
blijkt ook dat de geconditioneerde respons weer zal terugkeren als langere tijd de CS niet meer
zonder de UCS wordt aangeboden. Dit gevolg wordt spontaan herstel genoemd. Dit
fenomeen is van groot belang voor gedragstherapien. Het is natuurlijk ongewenst als een
fobie weer terugkeert bij het uitblijven van een geconditioneerde stimulus. Zimbardo et al.
(2009) stellen dat organismen leren niet te reageren op geconditioneerde stimuli. Twee andere
fenomenen verklaren deze stelling: generalisatie en stimulusdiscriminatie. Onder
stimulusgeneralisatie wordt het uitbreiden van een aangeleerde respons verstaan naar stimuli
die vergelijkbaar zijn met de geconditioneerde stimulus. Hierdoor kan iemand bijvoorbeeld
dezelfde angstgevoelens hebben bij het zien van een plaatje van een spin als bij het zien van
een levende spin. Onder stimulusdiscriminatie daarentegen wordt het leren van een nieuwerespons op een stimuli verstaan zonder dat de respons zal worden vertoond bij gelijksoortige
stimuli. Helaas kan gedrag niet altijd zo gemakkelijk worden aangeleerd. Organismen die
onder veel spanning staan zullen onvoorspelbaar gedrag vertonen als zij een moeilijke
opdracht moeten vervullen tijdens het selectieve leerproces. Dit wordt experimentele
neurose genoemd (Zimbardo et al., 2009). In de twintigste eeuw werden onethische
experimenten uitgevoerd voor het aantonen van de klassieke conditionering. Zo werden
babys bewust blootgesteld aan stimuli voor het opwekken van gegeneraliseerde angst.
Gelukkig verdwenen de angstgevoelens weer. Helaas bleken responsen ook jarenlang te
bestaan bij bijvoorbeeld veteranen die langdurig aan geweld waren blootgesteld en leiden de
ervaringen tot traumatische ervaringen. De angsten kunnen het best behandeld worden via
contraconditionering waarbij de geconditioneerde angst wordt uitgedoofd door een
conditionering van een ontspanningsreactie op de geconditioneerde stimulus (CS). Toch
twijfelen psychologen aan de theorie van de klassieke conditionering. Uit onderzoek blijkt
namelijk dat een aversie tegen voedsel zowel gebaseerd is op een ingebed nature als
nurture idee. Zimbardo et al. (2009) zeggen dat een aversie ontstaan door een
geconditioneerde stimulus onderdeel blijkt te zijn van de biologische geaardheid van de
mens. Zo blijkt de afgunst tegen bepaalde voedingsmiddelen voort te komen uit de ervaring
dat het voedsel slecht of ongezond kan zijn. Zelfs de geur ervan kan afgunst oproepen zonder
dat daarvoor een langdurige conditionering nodig is geweest. Dit idee is als het ware ingebed
in onze aard (zie voorbeeld in Zimbardo et al., 2009, p. 104).
Kernvraag: Hoe leren we nieuw gedrag door operante conditionering?
Skinners radicale behaviorisme en de kracht van bekrachtiging
Willekeurig gedrag kan niet worden geleerd door middel van klassieke conditionering. Voor
willekeurig gedrag (niet reflexmatig) is straffen en belonen nodig. Dit geleerd gedrag wordt
operanteconditionering genoemd: waarneembaar geleerd gedrag waarbij de kans op een
respons gewijzigd zal worden door de gevolgen van de respons. Operante conditionering stelt
de mens in staat om vele complexe gedragingen te leren en het is op veel meer gedragstypen
toe te passen in vergelijking met de klassieke conditionering (Zimbardo et al., 2009). De
psycholoog Thorndike ontdekte dat dieren via trial en error na beloning vaker het gewenste
gedrag vertoonden. Deze wet van effect stelde dat reacties die het gewenste resultaatopleveren worden geleerd. Skinner (1904-1990) nam dit idee over en concludeerde dat de
8/3/2019 Psychologie Een Inleiding-druk 6-9789043015639
16/82
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron : Psychologie, een inleiding P.G. Zimmerman
16
meest invloedrijke stimuli voor gedrag de gevolgen zijn die direct resulteren in het gedrag
(Zimbardo et al., 2009). Skinner noemde elke toestand die volgt op de respons n deze
versterkt, de bekrachtiger. Voorbeelden van positieve bekrachtiging zijn complimenten,
aandacht, geld. De bekrachtigers worden na de respons aangeboden en maken het gedrag na
herhaling waarschijnlijker. Negatieve bekrachtigers zorgen ervoor dat een aversieve stimulus
vermindert. Een voorbeeld van een negatieve bekrachtiger is het gebruik van handschoenentegen koude (zie andere voorbeelden in Zimbardo et al., 2009). Skinner onderzocht de
operante leertheorie in zijn laboratorium met een kist, de operante ruimte, waarin dieren
leerden een mechanisme te gebruiken om bij het aangeboden voedsel te kunnen komen. De
duur en de frequentie bleken bepalend te zijn voor het effect op het gedrag. Er is sprake van
gradinten van bekrachtiging: de verscheidene relaties tussen bekrachtigers en de
responsen. Continue bekrachtiging, een bekrachtiging doordat elke goede reactie zal worden
beloond, is over het algemeen een zeer goede methode voor het leren van ander gedrag. Als
dit gedrag complex van aard is, wordt de continue bekrachtigingsmethode shaping genoemd.
Hiervan is bijvoorbeeld sprake als men op school woordjes leert. Continue bekrachtiging is
echter niet nuttig als de beloning verkeerd wordt genterpreteerd of als de bekrachtiging na
enige malen minder effect krijgt door verzadiging. Als dit moment zich voordoet kan men hetbeste overgaan tot intermitterende bekrachtiging. Deze vorm van bekrachtiging wordt ook
partile bekrachtiging genoemd en bestaat uit het minder frequent aanbieden van de
beloning. Intermitterende bekrachtiging zal de extinctie laten afnemen. Deze methode kan
volgens twee verschillende schemas worden toegepast: het ratioschema en het
intervalschema. Het ratioschema wordt gebruikt als de beloning afgeleid is van het aantal
juiste responsen. Er bestaan twee versies: vaste ratioschemas (fixed ratio, bijvoorbeeld het
betalen van werknemers op basis van stukloon) en variabele ratioschemas (varied ratio)
voor beloningen die minder voorspelbaar zijn. Intervalschemas worden toegepast als er na de
eerste bekrachtiging enige tijd verstreken is. Er zijn twee versies: vaste intervalschemas
(fixed interval) waarbij de tijdsduur niet varieert en de variabele intervalschemas waarbij de
tijd tussen de bekrachtigingen verandert (zie voorbeeld in Zimbardo et al., 2009, p. 108-109).
Psychologen zullen de bekrachtigers die biologisch van belang zijn voor een organisme
primaire bekrachtigers noemen (bijvoorbeeld voedsel en warmte). De bekrachtigers die het
gedrag zullen bepalen door middel van aangeleerde stimuli, worden geconditioneerde of
secundaire bekrachtigers genoemd. Deze termen geven volgens Zimbardo et al. (2009)
precies weer dat de klassieke operationalisering van Skinner en de operante conditionering
geen zuivere leervormen zijn, maar biologisch ingebed zijn (zie voorbeeld in Zimbardo et al.,
2009, p. 110-111). Toch is het gebruik van bekrachtiging in de maatschappij zeer nuttig. Zo
kan er gebruik worden gemaakt van het Premack-principe als een graag uitgevoerde
activiteit ingezet kan worden ter stimulering van gewenst maar normaliter minder vaak
vanzelfsprekend gedrag te bevorderen, bijvoorbeeld het gezond geachte sporten. De cultuurbepaalt in belangrijke mate welke bekrachtiger het meest invloed zal hebben op het gedrag
van de mens (zie voorbeelden in Zimbardo et al., 2009, p. 111-112).
Het probleem van straf, een lijst om operant gedrag te veranderen en een vergelijking
tussen operante en klassieke conditionering
Een aversief gevolg op ongewenst gedrag zorgt voor afzwakking van het gedrag. Straf is daar
een goed voorbeeld van. Als de straf positief is, zal er sprake zijn van een aversieve stimulus
na een respons (bijvoorbeeld het voelen van pijn na een stomme handeling). Bij een negatieve
straf wordt een begeerlijke stimulus weggenomen na een respons (bijvoorbeeld het op tijd
naar bed moeten gaan als straf). Straf om ongewenst gedrag te laten afnemen werkt echter
alleen als de straf consequent wordt gegeven. Zimbardo et al. (2009) leggen uit dat hierbij nietde vergissing moet worden gemaakt dat de straf en een negatieve bekrachtiging hetzelfde zijn.
8/3/2019 Psychologie Een Inleiding-druk 6-9789043015639
17/82
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron : Psychologie, een inleiding P.G. Zimmerman
17
Straf treedt altijd op na de respons, terwijl de negatieve bekrachtiging ook voor de respons
aanwezig kan zijn. Daarbij leidt de straf tot een afname van het gedrag, terwijl de negatieve
bekrachtiging de kans op het optreden van het gedrag laat toenemen (zie figuur 3.6
Vergelijking in Zimbardo et al., 2009, p. 112). Hoewel in onze maatschappij straf als een
juiste methode opgevat wordt om ongewenst gedrag tegen te gaan, zal het volgens de auteurs
niet direct tot het gewenste resultaat leiden. Vele factoren spelen bij het toepassen van strafeen rol. Zimbardo et al. (2009) wijzen het eerst op de aantrekkelijkheid van beloningen. De
aantrekkelijkheid kan als gevolg hebben dat de straf als vanzelfsprekend wordt ervaren (de
straf hoort er nu eenmaal bij). Ook kan het straffen tot onrust leiden en weerhoudt het de
gestrafte om nieuwe en betere responsen aan te leren (slachtofferrol). Daarnaast zal het
straffen tot vlucht- of vermijdingsgedrag aanzetten. Bovendien verdwijnt het vermogen om
ongewenst gedrag door middel van het straffen te onderdrukken zodra de dreiging van de straf
verdwijnt (bijvoorbeeld de neiging om de verkeersregels te overtreden). Tot slot zeggen de
auteurs dat het straffen vaak oneerlijk is (zie tabel 3.11 Vier soorten in Zimbardo et al., 2009,
p. 113). Straffen zal eerder succesvol zijn als het gevolg van de straf logisch is. Daarom raden
Zimbardo et al. (2009) aan om bij het straffen rekening te houden met de beperkte duur en
intensiteit van de straf, de gerichtheid op het gewenste en het vertoonde ongewenste gedrag,het direct opvolgen van de straf op het gedrag zodat het effectief is, de beperking van de straf
tot de situatie waarin de reactie optrad, het achterwege laten van dubbelzinnige
boodschappen, het bepalen van onaangename stimuli zoals pijn en het daarentegen toepassen
van negatieve straf, en het creren van duidelijkheid omtrent de straf en de gewenste respons.
Zimbardo et al. (2009) geven een aantal voorbeelden van operante conditioneringen, waaruit
blijkt dat deze conditioneringen het goede effect geven. Voor een overzicht wordt verwezen
naar pagina 116. Zimbardo et al. (2009) benoemen de volgende verschillen tussen de
klassieke en operante conditionering: Bij de klassieke conditionering dient eerst een stimulus
gegeven te worden waarna een respons kan volgen. Bij operante conditionering volgt juist op
de respons een stimulus. Daarom is er bij de klassieke conditionering sprake van een S-R-
verbinding en bij de operante conditionering een S-R-C-verbinding. Bovendien is de klassieke
conditionering gericht op het aanleren van dezelfde responsen op nieuwe stimuli, en de
operante conditionering is gefocust op het belonen van nieuwe gedragingen. De uitdoving van
ongewenst gedrag geschiedt vervolgens bij de klassieke conditionering door het niet geven
van de ongeconditioneerde stimulus, terwijl de extinctie bij de operante conditionering
ontstaat door het niet geven van de beloning. Zimbardo et al. (2009) maken tevens duidelijk
dat de vormen van conditionering elkaar kunnen aanvullen. Zo kan een respons aangeleerd
door klassieke conditionering worden bekrachtigd door operante conditionering (p. 119).
Kernvraag: Hoe verklaart de cognitieve psychologie leren?
Inzichtelijk leren, cognitieve plattegronden, sociaal leren en een cognitieve versie
stimulus-respons-leren
Naast het klassieke en operante conditioneren kunnen mensen gedrag of mentale
veranderingen leren via cognitieve leerprocessen (Zimbardo et al., 2009). Door psychologen
werden cognitieve leerprocessen lange tijd als te subjectief aangemerkt. Khler wilde daar
verandering in aanbrengen. Met experimenten op chimpansees bewees hij dat de dieren net
als mensen via inzichtelijk leren (reorganisatie van indrukken of waarnemingen) problemen
konden oplossen. Zo was chimpansee Sultan in staat om het fruit te pakken dat hoog in zijn
verblijf was geplaatst, door verscheidene dozen op elkaar te stapelen, zonder imitatie. Naast
Khler ontdekte ook Tolman (1886-1959) tijdens experimenten met ratten dat zij mentale
representaties gebruiken om zich te orinteren. Hij noemde dit cognitieve plattegronden. Dedoor Tolman gebruikte ratten leerden zo de weg in een doolhof te vinden. Zelfs als het
8/3/2019 Psychologie Een Inleiding-druk 6-9789043015639
18/82
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron : Psychologie, een inleiding P.G. Zimmerman
18
doolhof gevuld werd met water, leerden zij zwemmend het voedsel te bereiken. Tolman
maakte geen gebruik van beloning. Het door de ratten vertoonde leergedrag zonder dat
daarvoor aanwijzingen bestonden gedurende de leerperiode noemde hij latent leren. Hoewel
de bevindingen van Tolman en Khler door de behavioristische ideen van Pavlov, Watson en
Skinner werden overheerst, blijkt uit recent beeldvormend onderzoek dat de hippocampus wel
degelijk een rol speelt bij het vormen van een cognitieve plattegrond: dieren en mensen lerenzich zelfs zonder beloning ruimtelijk te orinteren. Een mens kan leren door middel van
waarneming ofwel sociaal leren. Bandura zag na experimenten dat kinderen het agressieve
gedrag van volwassenen of het agressieve gedrag in films imiteerden. Wetenschappelijke
studies laten zien dat de kans op gewelddadig gedrag wordt vergroot door de waarneming van
geweld in media. Het zien van geweld op bijvoorbeeld televisie zal bovendien leiden tot een
afname van angst. Deze afname wordt mentale afstomping genoemd. Maar, televisie kan er
ook voor zorgen dat gedrag wordt geleerd. Het bewijs wordt geleverd door het effect van
kinderprogrammas of voorlichtingsfilmpjes (zie voorbeelden in Zimbardo et al., 2009, p.
125). Stimuli werken beter als degene die de stimulus ontvangt logisch kan beredeneren en
verbanden kan leggen tussen mogelijke gebeurtenissen (Rescorla, 1988 in Zimbardo et al.,
2009, p. 126). Voor een cognitieve versie van stimulus-respons-leren is dus een cognitieveverklaring nodig. De bekrachtiging zal niet alleen het gedrag wijzigen, maar ook de
verwachtingen voor toekomstige soortgelijke situaties veranderen (Zimbardo et al., 2009).
De rol van de hersenen in leren en het hoger cognitief lerenDe hersenen ondergaan veranderingen zodra men leert. Dit proces in de hersenen wordt long-
term potentation genoemd: de elektrische spanning in de synapsen van groepen zenuwcellen
neemt toe en verondersteld wordt dat verbindingen tussen de hersengebieden hierdoor beter
worden en info sneller wordt overgebracht. Bij het toepassen van beloningen, zoals bij
operante conditionering, blijken vooral de frontale hersenkwabben en het limbische systeem
in werking te treden. De neurotransmitters spelen bijvoorbeeld een rol bij het leren onthouden
van stimuli en het ook weer vergeten van onbelangrijke associaties (extinctie) (Miller, 2004;
Travis, 2004 in Zimbardo et al., 2009, p. 126). De onderzoekers Kandel en Hawkins (in
Zimbardo et al., 2009, p. 127) veronderstellen dat zoogdieren over twee verschillende soorten
zenuwbanen beschikken die het mogelijk maken dat zij zowel volgens de behavioristische
ideen als de cognitieve ideen kunnen leren (eenvoudige motorische responsen verlopen
volgens het ene type en complexe responsen volgens het andere). Dit betekent dat zowel de
behavioristen als de cognitief psychologen gelijk hebben, maar zij enkel andere leervormen
vertegenwoordigen (zie tabel 3.3. Een vergelijking tussen stimulus-respons-leren en cognitief
leren in Zimbardo et al., 2009, p. 127). Daarbij kunnen mensen leren via observatie en spelen
de zogenoemde spiegelneuronen een rol bij het afstemmen van het gevoel op de gevoelens die
anderen kunnen ervaren. De neuronen zorgen ervoor dat de straffen die anderen verkrijgenook op de mens zelf effect hebben als ze worden waargenomen (Zimbardo et al., 2009). De
mentale processen die nodig zijn voor het op intelligente wijze verwerken van info en het
oplossen van problemen zijn ingewikkeld en verlopen minder markant. Daarom hebben
psychologen via brain-imaging kunnen ontdekken dat de mentale processen wel degelijk in
de hersenen waarneembaar zijn. Cognitief leren blijkt dus een proces dat zich afspeelt in de
hersenen en heeft derhalve een uitwerking op het gedrag (Zimbardo et al., 2009).
8/3/2019 Psychologie Een Inleiding-druk 6-9789043015639
19/82
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron : Psychologie, een inleiding P.G. Zimmerman
19
Hoofdstuk 4 Geheugen
Kernvraag: Wat is het geheugen?
Metaforen van het geheugen en de drie essentile functies van het geheugen
Het geheugen kent drie belangrijke systeemprocessen: coderen, opslaan en terughalen. Hetgeheugen van de mens lijkt betrouwbaar te zijn, maar uit onderzoek is gebleken dat het
geheugen niet altijd overeenkomt met de werkelijkheid. De info die men verkrijgt via de
waarneming, wordt genterpreteerd, gereconstrueerd en vertekend. Het geheugen bestaat
volgens cognitief psychologen uit een reconstructie van gebeurtenissen. Op basis van
fragmenten worden de hiaten in het geheugen opgevuld met hetgeen men denkt dat er gebeurd
is (zie figuur 4.1 De muntentest in Zimbardo et al., 2009, p. 138). Informatie wordt het best
onthouden als deze interessant is, emotioneel aanspreekt, er aandacht voor bestaat, herhaald
wordt en aansluit bij eerdere ervaringen. De cognitieve benadering van het geheugen wordt
ook het informatieverwerkingsmodel genoemd. Dit model gaat dus uit van een functioneel
geheugen: het geheugen codeert, slaat op en haalt informatie terug (p. 139). Het geheugen
kent volgens Zimbardo et al. (2009) drie functies, namelijk coderen, het voor lange tijdopslaan van het gecodeerde en het terughalen van de opgeslagen informatie. Onder het
coderen verstaan de auteurs het aan de hand van bijvoorbeeld specifieke aspecten ordenen
van de informatie die tot iemand komt, zodat deze gemakkelijker in het geheugen kan worden
opgenomen. Datgene wat iemand waarneemt kan gepaard gaan met een bepaald geluid of een
herkenbaar gevoel of idee. De waargenomen aspecten worden als het ware gedentificeerd en
gelabeld. Zimbardo et al. (2009) noemen het bewust coderen codering vindt doorgaans zeer
snel en onbewust plaatst elaboratie. Elaboratie is het bewust koppelen van informatie aan
info die al in het geheugen is opgeslagen. Na het coderen worden de gegevens daadwerkelijk
opgeslagen. Dat wil zeggen dat de gecodeerde informatie volgens verscheidene episoden op
verschillende wijzen wordt opgeslagen, zodat deze ook na langere tijd kan worden onthouden.
Met het terughalen wordt het zich weer herinneren of bewust worden van informatie die al in
het geheugen was opgeslagen bedoeld. Als gegevens vertekend zijn, zal het proces echter niet
zo gemakkelijk verlopen. Een speciaal soort herinnering is het fotografisch geheugen, ook het
eidetisch beeld genoemd. Iemand met deze geheugenvorm kan de meest belangwekkende
aspecten tot in elke kleinigheid terughalen. Bij volwassenen komt het fotografisch geheugen
nauwelijks voor, maar deze vorm van geheugen komt wel bij vijf procent van de kinderen
voor. Mogelijk zou de vaardigheid tijdens het opgroeien verdwijnen door de ontwikkeling van
het abstracte denken. Het niet goed verlopen van de terughaalfunctie wordt overigens door
Schacter (1996) getypeerd als de zeven zonden van het geheugen (Zimbardo et al., 2009).
Kernvraag: Hoe vormen we herinneringen?
Het eerste stadium: het sensorisch geheugen
Zimbardo et al. (2009) formuleren drie stadia van het permanente geheugen die eerder door
Atkinson en Shiffrin (1968) zijn geformuleerd: het sensorisch geheugen, het werkgeheugen en
het langetermijngeheugen. Het sensorisch geheugen treedt in werking zodra geuren, beelden,
geluid of andere waarneembare prikkels worden ontvangen. Daarna zal het werkgeheugen in
werking treden en worden verschillende aspecten of prikkels die eerder zijn opgeslagen aan
elkaar verbonden. De eerste twee stadia zijn van korte duur (kortetermijngeheugen) en
tijdelijk van aard. Het derde stadium, het langtermijngeheugen (LTM), zorgt ervoor dat info
lange tijd wordt bewaard. Deze info vormt de kennis waarover de mens beschikt. Het
sensorisch geheugen moet veel info verwerken. Als iemand iets ziet, nemen de zintuigengelijktijdig kleuren, vormen, geuren en geluiden waar. Cognitief psycholoog Sperling vroeg
8/3/2019 Psychologie Een Inleiding-druk 6-9789043015639
20/82
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron : Psychologie, een inleiding P.G. Zimmerman
20
zich af of men tijdens het eerste geheugenstadium, het sensorisch geheugen, meer info
onthoudt dan verondersteld. Hij voerde een experiment uit waarbij hij participanten
gedurende een aantal seconden geprojecteerde letters liet onthouden. De participanten bleken
beter tot het onthouden in staat te zijn als zij de letters per rij mochten onthouden in plaats van
per matrix (p. 144). Er was sprake van partile opslag. Het bereik van het sensorisch
opslaggeheugen bleek te bestaan uit 12 tot 16 items. Meer info zal niet worden onthouden enverdwijnt. Zimbardo et al. (2009) omschrijven de structuur van het sensorisch geheugen als
een register waarin elke sensorische prikkel iconisch (visueel) of echosch (auditief) wordt
opgeslagen. De zenuwbanen vormen de basis voor het eerste stadium van het geheugen.
Het tweede stadium: het werkgeheugen
Het tweede stadium van het geheugen bestaat uit het werkgeheugen. De informatie verkregen
door het sensorisch geheugen en het langetermijngeheugen wordt gecodeerd zodat deze voor
langere tijd kan worden onthouden. De gegevens blijven ongeveer twintig seconden in het
geheugen, maar kunnen langer worden onthouden als de gegevens herhaaldelijk worden
overdacht. Er kunnen ongeveer zeven items worden onthouden. Nieuwe info vervangt de
verouderde info, zelfs als deze informatie minder van belang is. Zimbardo et al. (2009)vergelijken het werkgeheugen met de processor van een computer. De beperkte opslag van
het geheugen kan worden gecompenseerd door middel van chunking (proces waarbij
gedeelten van de info tot betekenisvolle kleine eenheden worden geordend) en repeteren
(herhaling zonder actieve elaboratie, maintenance rehearsal). Het zomaar herhalen zonder
daarbij na te denken over de mogelijke inhoud, zal echter geen goede methode zijn voor het
onthouden van info op de lange duur. Het is beter om de info actief te herhalen door
verbanden te leggen. Baddeley en Hitch (in Zimbardo et al., 2009, p. 148) vatten het
werkgeheugen op als een centrale besturing waarmee de aandacht gevestigd kon worden op
de items in het sensorische geheugen, het langetermijngeheugen en het responssysteem van de
hersenen (zie figuur 4.6 Een model van het werkgeheugen in Zimbardo et al., 2009, p. 149).
Zij dachten ook dat het werkgeheugen een fonologische lus bevatte, een schetsboek, een
episodische buffer en een semantische buffer. De fonologische lus, gelegen in de
slaapkwabben, zou alle info verbinden aan bekende geluidspatronen (akoestische codering),
zodat de gegevens beter in herinnering zouden blijven. Het betreft voornamelijk semantische
informatie. Deze omzetting kan echter ook voor verwarring zorgen. Het onthouden van een
bepaalde tekst door middel van klanken kan resulteren in verwarring doordat bepaalde letters
eenzelfde klank hebben (zie voorbeeld in Zimbardo et al. 2009, p. 150). Het schetsboek, een
functie van de occipitaalkwabben en de frontaalkwabben, zou visuele en ruimtelijke info
coderen. Met behulp van de episodische buffer zou de mens zich bepaalde gebeurtenissen
kunnen herinneren. De semantische buffer zou goed zijn voor het geven van betekenis aan
woorden die men leest of hoort. Craik en Lockhart (in Zimbardo et al., 2009, p. 150)formuleerden de theorie van verwerkingsniveaus. Volgens deze theorie kan het repeteren
van info waarbij verbanden worden gelegd tussen de gegevens (diepgaande verwerking) een
betere herinnering teweegbrengen en wordt nieuwe informatie betekenisvoller. De werking
van het werkgeheugen is echter nog niet duidelijk (Zimbardo et al., 2009). Beeldvormende
technieken hebben slechts activiteit laten zien in de frontale cortex. Ook zouden de
frontaalkwabben de bestuursgebieden voor de kortdurende geheugenopslag herbergen. En de
drie geheugenstadia zouden voltrokken worden in de sensorische delen van de hersenen.
Het derde stadium: het langetermijngeheugen
Het derde stadium van het geheugen, het langetermijngeheugen, heeft de meeste
opslagcapaciteit en kent volgens Zimbardo et al. (2009) de belangrijkste eigenschap woordenen concepten naar hun onderlinge betekenis en samenhang te coderen. Het LTM kent twee
8/3/2019 Psychologie Een Inleiding-druk 6-9789043015639
21/82
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron : Psychologie, een inleiding P.G. Zimmerman
21
essentile geheugensegmenten: het procedureel geheugen (voor het opslaan van instructies en
geoefende vaardigheden, onbewust nadat ze getraind zijn) en het declaratief geheugen (voor
het opslaan van feiten, impressies en aangelegenheden). Het procedureel geheugen bevat
motorische herinneringen en herinneringen over de klassieke en operante conditionering. Het
declaratief geheugen kan onderverdeeld worden in het semantisch geheugen en het
episodisch geheugen en bevat herinneringen omtrent persoonlijke ervaringen engebeurtenissen (zie figuur 4.8 Een model in Zimbardo et al., 2009, p. 152). Het semantisch
geheugen zorgt voor het onthouden van feitelijke kennis, maar slaat geen gegevens op over de
plaats en de tijd waarop deze gegevens zijn waargenomen. Het episodisch geheugen
daarentegen bevat herinneringen die persoonlijk van aard zijn. Het geheugen bestaat uit
mentale tijdlabels en contextuele labels. Het geheugen van de mens werkt zeer efficint.
Zimbardo et al. (2009) wijzen op het vermogen om snel gegevens in het geheugen te
raadplegen. Computerdeskundigen zouden dit vermogen ook graag willen integreren in de
techniek, maar zij zijn er nog niet in geslaagd de precieze werking te achterhalen. Wat
psychologen wel aannemen is het gebruik van schemas ofwel clusters van samenhangende
gegevens waarmee snel toegang wordt verkregen tot de ideen vanuit het semantisch
geheugen. Via de schemas krijgt de mens vlot de info die op een bepaald moment nodig is.Als men zich de gebeurtenissen voor het derde levensjaar niet meer kan herinneren, is er
sprake van infantiele amnesie. Waarschijnlijk ligt het gebrek aan de taalvaardigheden hieraan
ten grondslag en is ook de cultuur van invloed. De werking van het langetermijngeheugen zou
volgens wetenschappers moeten worden gezocht in veranderingen in de hersenen. Er is de
afgelopen jaren wetenschappelijk onderzoek verricht naar de biologische facetten van het
langtermijngeheugen, het engram. Volgens een van de wetenschappelijke benaderingen
vinden er in de hersenen neurale verbindingen plaats op het moment dat herinneringen
gevormd worden. Andere wetenschappers gaan ervan uit dat er zich biologische wijzigingen
voltrekken die herinneringen mogelijk maken. Voor een voorbeeld van de beide
benaderingen, een patint met anterograde amnesie (het niet kunnen vormen van nieuwe
herinneringen) en retrograde amnesie (het onvermogen om reeds opgeslagen info te kunnen
herinneren) wordt verwezen naar pagina 154-156 in Zimbardo et al. (2009). In het tweede
hoofdstuk werd beschreven dat bepaalde structuren in de hersenen bepaalde functies
vervullen. Dat geldt ook voor het vormen van herinneringen. Uit studies is gebleken dat de
hippocampus een rol speelt bij het vormen van herinneringen, want bij dementie gaat de
werking van het geheugen, gestuurd door de hippocampus, verloren. Ook vindt er een proces
van consolidatie plaats, dat wil zeggen dat het kortetermijngeheugen na verloop van tijd
overgaat in het langetermijngeheugen in de hersenschors. De herinneringen worden
permanent. De emotionele associaties blijken verwerkt te worden in de amygdala. De
associaties dienen als geheugensteun voor het vermogen snel herinneringen te kunnen
raadplegen. Helaas lijken de hippocampus en de amygdala ook verantwoordelijk voorposttraumatische stress. Het geheugen wordt benvloed door emoties. Positieve emoties
hebben andere effecten op herinneringen dan negatieve emoties. Door angst wordt
bijvoorbeeld de aandacht scherper gericht op eventuele gevaren. Volgens Zimbardo et al.
(2009) bestaat de aanname dat chemische stoffen (adrenaline, stresshormonen) die vrijkomen
bij emoties de herinneringen benvloeden. Maar, het geheugen wordt niet geheel bepaald door
de werking van de amygdala en de hippocampus, ook de visuele zenuwbanen en de
motorische zenuwverbindingen zorgen ervoor dat er bepaalde connecties in de hersenen
plaatsvinden. Wetenschappers hebben via scans van de hersenen kunnen achterhalen dat er
bepaalde hersenactiviteiten plaatsvinden als men iets waarneemt (Zimbardo et al., 2009).
8/3/2019 Psychologie Een Inleiding-druk 6-9789043015639
22/82
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron : Psychologie, een inleiding P.G. Zimmerman
22
Kernvraag: Hoe halen we herinneringen terug?
Impliciete en expliciete herinneringen, herinneringscues en andere factoren
Een impliciete herinnering is een onbewust opgenomen gegeven en heeft onbewust invloed
op het gedrag. Expliciete herinneringen zijn bewust verwerkte herinneringen en worden
bewust her-herinnerd. Voor het herinneren zijn aanwijzingen nodig. Deze aanwijzingenbestaan uit stimuli die het opgeslagen idee of de gebeurtenis weer bewust kunnen maken.
Zimbardo et al. (2009) noemen deze aanwijzingen herinneringsclues. Het
langtermijngeheugen werkt volgens deze herinneringsclues. Er worden als het ware
zoektermen in het geheugen opgegeven, waardoor een lang bewaarde herinnering plotseling
weer voor de geest kan worden gehaald. Zo kan een geur of een bepaalde uitdrukking van
iemand in een specifieke omgeving voor een groot aantal herinneringen zorgen. Als de
aanwijzing echter niet geheel juist is, kan de herinnering moeilijk worden teruggehaald.
Schacter (in Zimbardo et al., 2009) heeft via laboratoriumstudies kunnen ontdekken welke
methoden gebruikt worden voor het terughalen (het weer opnieuw herinneren) van impliciete
en expliciete herinneringen. De eerste methode bestaat uit priming (labelen van de later te
herinneren gegevens, zoals het koppelen van woorden aan een te onthouden letterreeks). Detweede methode bestaat uit het onthouden van de essentie. Van belang is daarbij dat de
betekenis van de nieuwe info in verband wordt gebracht met de dingen die men al in het
geheugen heeft opgenomen. Voor het terughalen van expliciete herinneringen bestaan de
methoden van het ophalen (reproduceren van eerder opgeslagen info door minimale
herinneringscues) en het herkennen (stimuli identificeren als informatie die al eerder is
aangeboden) (Zimbardo et al., 2009). Allerlei factoren zijn van invloed op het kunnen
herinneren van herinneringen. Zo zijn omgevingsfactoren van invloed doordat zij
bijvoorbeeld de concentratie laten toe- of afnemen. Ook kunnen medicijnen van invloed zijn.
Zimbardo et al. (2009) wijzen er echter op dat ook de context van de herinnering van invloed
is op het geheugen. Als er veel herinneringscues zijn, zal een herinnering gemakkelijker
worden teruggehaald. De auteurs noemen dit het principe van specificiteit van codering.
Daarmee wordt de leer bedoeld die stelt dat een herinnering wordt gecodeerd en opgeslagen
aan de hand van specifieke aanwijzingen die in verband staan met de context waarin de
herinnering werd gevormd. Hoe meer de aanwijzingen overeenkomen met de aanwijzingen
die eerder present waren toen de herinnering werd opgenomen in het geheugen, hoe beter de
herinnering kan worden teruggehaald. Gemoedstoestanden zijn op het aantal cues van
invloed. Het zich herinneren van opgeslagen herinneringen aan de hand van emoties en
stemmingen, wordt door Zimbardo et al. (2009) de stemmingscongruente herinnering
genoemd. Artsen zullen vooral in deze herinnering genteresseerd zijn, omdat het hen inzicht
geeft in de wijze waarop zij bepaalde mensen moeten benaderen. Zo zullen depressieve
mensen de info die een arts geeft anders interpreteren dan niet depressieve mensen. Hetherinneren van handelingen die nog uitgevoerd moeten worden, wordt het prospectief
herinneren genoemd. Als de herinnering niet goed verloopt, kan het desastreuze gevolgen
hebben. Zimbardo et al. (2009) geven het voorbeeld van de ouder die zijn kind op weg naar
het werk vergat af te zetten bij een kinderdagverblijf en het kind aan het eind van de werkdag
dood terugvond in het kinderzitje in de auto. De auteurs raden aan om het prospectief
geheugen te ondersteunen door betrouwbare geheugensteuntjes (zoals memos) of het leren
denken aan specifieke aanwijzingen die men tijdens het handelen verwacht tegen te komen.
8/3/2019 Psychologie Een Inleiding-druk 6-9789043015639
23/82
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels!
Bron : Psychologie, een inleiding P.G. Zimmerman
23
Kernvraag: Waarom laat ons geheugen ons soms in de steek?
Vluchtigheid, verstrooidheid, blokkade, foutieve attributie, suggestibiliteit, bias en
persistentie
Schacter (2001 in Zimbardo et al. 2009) stelt dat de mens zich eerder de dingen herinnert die
hij wil herinneren dan de dingen die hij niet wil herinneren, doordat er sprake is van de zevenzonden van het geheugen: vluchtigheid, verstrooidheid, blokkering, foutieve attributie,
suggestibiliteit, bias en ongewenste persistentie. Deze zonden zouden het gevolg zijn van de
kenmerken van het geheugen van de mens. Het vervagen van herinneringen in de loop der tijd
is een bekend verschijnsel dat door Schacter vluchtigheid werd genoemd (zie voorbeeld in
Zimbardo et al., 2009, p. 16
Top Related