Kracht en Beweging in het dagelijks leven. Bezig met laden. F
Bron: Pulsar NaSk 1 -Wolters Noordhoff 1HV
Dia 2
Druk op de onderstaande knop om verder te gaan. Vooraf: Welkom
bij deze informatieve presentatie over Kracht en Beweging. Deze
presentatie is bedoeld jou te helpen met het begrijpen van de
begrippen kracht en beweging. Je kunt bij kracht denken aan handje-
drukken en bij beweging denken aan fietsen, maar in deze
presentatie gaan we er dieper op in. In de presentatie is
geprobeerd veel praktische voorbeelden te gebruiken die afkomstig
zijn uit jouw omgeving. Opgaven: Het is de bedoeling dat je de
presentatie thuis of op school achter de computer doorloopt. Maak
ondertussen de opgaven op je werkblad die je meegekregen hebt van
je docent. Het werkblad lever je na afloop in bij je docent.
Pictogrammen: In deze presentatie en werkblad staan pictogrammen,
die zeggen wat je moet doen. Volg deze instructies goed op! Lees de
naast gelegen tekst goed door. Maak de opgave(n). Volg de stappen!
Stoppen. Terug naar het home menu. Let goed op! Belangrijk!
Dia 3
Als je wilt stoppen druk je op de knop met het huisje. Dan kom
je hier terug in het home menu.
Dia 4
Inleiding: Waar denk je aan bij het woord kracht? Denk je aan
de sterkste jongen uit de klas, of denk je aan een hamer in het
technieklokaal? Wie je ook bent, iedereen denkt wel aan iets
anders. In dit deel gaan we kijken wat kracht precies is en welke
soorten er in zijn. Maar ook hoe je kracht tekent en hoe je kracht
kunt meten. Wat kun je na dit deel? - soorten krachten
onderscheiden; krachten tekenen en meten. Inleiding: Waar denk je
aan bij het woord kracht? Denk je aan de sterkste jongen uit de
klas, of denk je aan een hamer in het technieklokaal? Wie je ook
bent, iedereen denkt wel aan iets anders. In dit deel gaan we
kijken wat kracht precies is en welke soorten er in zijn. Maar ook
hoe je kracht tekent en hoe je kracht kunt meten. Wat kun je na dit
deel? - soorten krachten onderscheiden; krachten tekenen en meten.
Welke soorten kracht zijn er? Er zijn verschillende soorten kracht.
Hieronder staan een paar voorbeelden. Druk met je muis op de
afbeeldingen om te kijken om welke het gaat! Welke soorten kracht
zijn er? Er zijn verschillende soorten kracht. Hieronder staan een
paar voorbeelden. Druk met je muis op de afbeeldingen om te kijken
om welke het gaat!
Dia 5
- Het symbool voor kracht is F, - de eenheid is newton (N)
Krachten tekenen: - Kracht kun je niet zien, maar je kunt een
kracht wel tekenen als een pijl. De richting van de pijl is de
richting van de kracht. , Druk op de afbeelding met de scooter en
kijk wat de richting is van de kracht. - De lengte van de pijl
geeft de grootte van de kracht aan. Daarvoor kun je een schaal
kiezen. Bijvoorbeeld 1cm komt overeen met 10N. - Het begin van de
pijl is het aangrijpingspunt van de kracht. (A) , Druk met je muis
op het aangrijpingspunt. Krachten tekenen: - Kracht kun je niet
zien, maar je kunt een kracht wel tekenen als een pijl. De richting
van de pijl is de richting van de kracht. , Druk op de afbeelding
met de scooter en kijk wat de richting is van de kracht. - De
lengte van de pijl geeft de grootte van de kracht aan. Daarvoor kun
je een schaal kiezen. Bijvoorbeeld 1cm komt overeen met 10N. - Het
begin van de pijl is het aangrijpingspunt van de kracht. (A) , Druk
met je muis op het aangrijpingspunt. F Goed Dit is het
aangrijpingspunt Opgaven, Maak de opgaven 1 t/m 5 op je werkblad en
ga daarna verder met deze presentatie. Opgaven, Maak de opgaven 1
t/m 5 op je werkblad en ga daarna verder met deze presentatie.
Dia 6
Samenvatting: Wat hebben we geleerd? welke verschillende
soorten krachten er zijn. Zwaartekracht, spankracht, spierkracht,
veerkracht, wrijvingskracht, magnetische kracht en druk kracht. het
symbool voor kracht F is. de eenheid wordt uitgedrukt in Newton
(N). dat je een kracht kan tekenen als een pijl. de richting van de
pijl de richting van de kracht is. de lengte van de pijl de grootte
van de kracht aangeeft. waar het aangrijpingspunt zit. dat je
krachten kunt opmeten. Wat hebben we geleerd? welke verschillende
soorten krachten er zijn. Zwaartekracht, spankracht, spierkracht,
veerkracht, wrijvingskracht, magnetische kracht en druk kracht. het
symbool voor kracht F is. de eenheid wordt uitgedrukt in Newton
(N). dat je een kracht kan tekenen als een pijl. de richting van de
pijl de richting van de kracht is. de lengte van de pijl de grootte
van de kracht aangeeft. waar het aangrijpingspunt zit. dat je
krachten kunt opmeten. Druk op de onderstaande knop om terug te
keren naar het Home menu
Dia 7
Wat gebeurt er als je een dopflesje, met je handen wilt
openmaken? , Druk op de afbeelding Dan gaat hij niet open!!
Inleiding: Je gebruikt dagelijks je spierkracht om dingen los te
draaien, open te maken en op te tillen. Maar soms is je eigen
spierkracht te klein om dat zonder hulpmiddelen voor elkaar te
krijgen. In zon geval gebruik je vaak een hefboom. Wat kun je na
dit deel? - toepassingen van hefbomen herkennen en het
hefboomprincipe uitleggen. - aangeven waar de hefboom, het
draaipunt en het aangrijpingspunt zitten. - het moment uitrekenen
Inleiding: Je gebruikt dagelijks je spierkracht om dingen los te
draaien, open te maken en op te tillen. Maar soms is je eigen
spierkracht te klein om dat zonder hulpmiddelen voor elkaar te
krijgen. In zon geval gebruik je vaak een hefboom. Wat kun je na
dit deel? - toepassingen van hefbomen herkennen en het
hefboomprincipe uitleggen. - aangeven waar de hefboom, het
draaipunt en het aangrijpingspunt zitten. - het moment
uitrekenen
Dia 8
Hoe krijg je dat flesje dan wel open? Met een flesopener!
1HV
Dia 9
Een flesopener is een voorbeeld van een hefboom. Draaipunt
Hefboom (flesopener) - Er is sprake van een hefboom als er iets
draait om een punt, het draaipunt.
Dia 10
Bij een hefboom heb je ook een aangrijpingspunt (A) van een
kracht. Zie de onderstaande afbeelding: - Het aangrijpingspunt (A)
van een kracht is de plaats waar de kracht werkt. - Met een hefboom
kun je van een kleine kracht een grote kracht maken.
Dia 11
In het voorbeeld van de flesopener heb je niet n maar twee
aangrijpingspunten. Het punt waar de handkracht plaatsvindt (A 1 )
en het punt van de kracht die de flesopener op het dopje uitoefent
(A 2 ). Zie de onderstaande afbeelding: In het voorbeeld van de
flesopener heb je niet n maar twee aangrijpingspunten. Het punt
waar de handkracht plaatsvindt (A 1 ) en het punt van de kracht die
de flesopener op het dopje uitoefent (A 2 ). Zie de onderstaande
afbeelding: A1A1 A2A2
Dia 12
In de hieronder staande zijaanzicht van een middeleeuwse
katapult probeert de soldaat het losgeslagen wiel weer vast te
zetten. Hij gebruikt een grote balk (hefboom) om de katapult omhoog
te tillen. In de afbeelding zit een draaipunt, een hefboom en een
aangrijpingspunt. In de hieronder staande zijaanzicht van een
middeleeuwse katapult probeert de soldaat het losgeslagen wiel weer
vast te zetten. Hij gebruikt een grote balk (hefboom) om de
katapult omhoog te tillen. In de afbeelding zit een draaipunt, een
hefboom en een aangrijpingspunt. Goed! Dit is de hefboom. Beweeg
met je muis over het plaatje en druk: , op het draaipunt , op de
hefboom , op het aangrijpingspunt Beweeg met je muis over het
plaatje en druk: , op het draaipunt , op de hefboom , op het
aangrijpingspunt Goed! Dit is het aangrijpingspunt Goed! Dit het
draaipunt.
Dia 13
De soldaat krijgt de katapult niet omhoog met de hefboom. Hij
raakt helemaal uitgeput! Wat moet de soldaat doen om de katapult
toch op hoogte te krijgen? De soldaat krijgt de katapult niet
omhoog met de hefboom. Hij raakt helemaal uitgeput! Wat moet de
soldaat doen om de katapult toch op hoogte te krijgen?
Antwoorden:1. Een langere balk (hefboom) zoeken. 2. Het draaipunt
naar links verplaatsen. 3. Een collega soldaat zoeken.
Dia 14
Lengte van de arm: In de hieronder staande katapult is de arm
van de katapult langer. Met een langere arm kun je een projectiel
verder wegschieten. Jongens hebben langere armen, en kunnen
hierdoor meestal verder een bal gooien dan meisjes. Zo is het ook
met de katapult. Wanneer de lengte van de arm groter wordt, wordt
de zwaai groter en neem de snelheid toe. De lepel heeft langer de
tijd snelheid te maken. Je begrijpt hoe sneller de arm beweegt, hoe
verder je het projectiel weg kunt schieten. Druk op de katapult.
Lengte van de arm: In de hieronder staande katapult is de arm van
de katapult langer. Met een langere arm kun je een projectiel
verder wegschieten. Jongens hebben langere armen, en kunnen
hierdoor meestal verder een bal gooien dan meisjes. Zo is het ook
met de katapult. Wanneer de lengte van de arm groter wordt, wordt
de zwaai groter en neem de snelheid toe. De lepel heeft langer de
tijd snelheid te maken. Je begrijpt hoe sneller de arm beweegt, hoe
verder je het projectiel weg kunt schieten. Druk op de katapult.
Lengte van de arm Dus: hoe langer de arm, hoe meer snelheid, hoe
verder je het projectiel kan schieten.
Dia 15
Het Moment: Als je wilt weten met hoeveel kracht de katapult
schiet, moeten we het moment uitrekenen. De kracht (beweging) van
de katapult komt voort uit de wikkelpees van de katapult. De
wikkelpees is een soort touw waar de arm van de katapult tussen
zit. Het Moment: Als je wilt weten met hoeveel kracht de katapult
schiet, moeten we het moment uitrekenen. De kracht (beweging) van
de katapult komt voort uit de wikkelpees van de katapult. De
wikkelpees is een soort touw waar de arm van de katapult tussen
zit. As met wikkelpees: Zoals je kunt zien hebben de katapulten in
de afbeeldingen hiernaast een wikkelpees. Dit is zeg maar de as van
de hefboom (het draaipunt). Je kunt het bereik van de katapult
benvloeden door het aantal windingen in het touw (pees) te variren.
Zonder wikkelpees zal de katapult niet werken. De pees heb je nodig
om een plotselinge kracht vrij te laten komen. Deze plotselinge
kracht die vrij komt heet het moment. Wikkelpees
Dia 16
- B- Bij een hefboom geven we het resultaat van de werking (de
krachtmeting) aan met het Moment. - Dus als je wilt weten met
hoeveel kracht de katapult schiet moet je het Moment uitrekenen.
Het Moment bereken je door de kracht te vermenigvuldigen met de
arm. moment = kracht x arm of M = F x l M is moment (Nm) F is
kracht (N) l is arm (m) moment = kracht x arm of M = F x l M is
moment (Nm) F is kracht (N) l is arm (m)
Dia 17
Voorbeeld berekening 1, wip wap: M is moment (Nm) F is kracht
(N) l is arm (m) M is moment (Nm) F is kracht (N) l is arm (m) In
de onderstaande berekening zie je een wip wap. De personen op de
wip wap zijn vervangen door gewichtjes. AB 1m0,5m Evenwicht: Stel
gewicht A is 50kg. Heb je een idee hoe groot gewicht B dan moet
zijn wil de wip wap in evenwicht zijn? De afstand van het gewicht A
tot het draaipunt (arm) is 1m. De afstand bij gewicht B is 0,5m.
Antwoord: Gewicht B moet twee keer zo groot zijn, dus 100kg wil de
wip wap in evenwicht zijn. Dus hoe korter de arm, hoe hoger het
gewicht om te compenseren. AB 2m1m Het moment uitrekenen: Persoon A
(gewicht A) zet met zijn voeten een kracht van 200N af op de grond.
Wat is het moment? Antwoord: Formule M = F x L ? = 200N x 2m 400Nm
200N 177N
Dia 18
Voorbeeld 2, katapult: L = 4m F = 300N Gegeven: F = 300N L = 4m
Gevraagd : M Oplossing: M = F x l M = 300N x 4m = 1200 Nm M is
moment (Nm) F is kracht (N) l is arm (m) M is moment (Nm) F is
kracht (N) l is arm (m) L
Dia 19
Samenvatting: Wat hebben we geleerd: er is sprake van een
hefboom als er iets draait om een punt, het draaipunt. het
aangrijpingspunt (A) van een kracht is de plaats waar de kracht
werkt. met een hefboom kun je van een kleine kracht een grote
kracht maken. wanneer de afstand van het draaipunt naar het
aangrijpingspunt groter wordt, is de kracht die je maakt groter.
Dus: hoe langer de hefboom (arm) hoe groter de kracht. Moment =
Kracht x Arm (M = F x l) Wat hebben we geleerd: er is sprake van
een hefboom als er iets draait om een punt, het draaipunt. het
aangrijpingspunt (A) van een kracht is de plaats waar de kracht
werkt. met een hefboom kun je van een kleine kracht een grote
kracht maken. wanneer de afstand van het draaipunt naar het
aangrijpingspunt groter wordt, is de kracht die je maakt groter.
Dus: hoe langer de hefboom (arm) hoe groter de kracht. Moment =
Kracht x Arm (M = F x l) Opgaven, Maak de opgaven 6 t/m 8 op je
werkblad, lees de samenvatting door en ga daarna terug naar het
home menu Opgaven, Maak de opgaven 6 t/m 8 op je werkblad, lees de
samenvatting door en ga daarna terug naar het home menu
Dia 20
Inleiding: Om een scooter te laten rijden zit er een motor op.
Die motor levert kracht: de motorkracht of aandrijfkracht. Als je
gas geeft, gaat de scooter rijden en zit je op een gegeven moment
op je topsnelheid. De motor levert nog steeds dezelfde kracht, maar
je gaat niet meer harder. Je voelt dat er krachten zijn die je
tegenhouden. De lucht suist langs je helm. Je voelt luchtweerstand.
De wielen ondervinden rolweerstand. Deze tegenwerkende krachten
heten wrijvingskrachten. Wat kun je na dit deel? - krachten
herkennen en samenstellen die een rol spelen bij bewegende
voertuigen. Inleiding: Om een scooter te laten rijden zit er een
motor op. Die motor levert kracht: de motorkracht of
aandrijfkracht. Als je gas geeft, gaat de scooter rijden en zit je
op een gegeven moment op je topsnelheid. De motor levert nog steeds
dezelfde kracht, maar je gaat niet meer harder. Je voelt dat er
krachten zijn die je tegenhouden. De lucht suist langs je helm. Je
voelt luchtweerstand. De wielen ondervinden rolweerstand. Deze
tegenwerkende krachten heten wrijvingskrachten. Wat kun je na dit
deel? - krachten herkennen en samenstellen die een rol spelen bij
bewegende voertuigen. Uitleg afbeelding: Als je met een constante
snelheid rijdt, zijn de wrijvingskrachten even groot als de
aandrijfkracht. De richting van de wrijvingskracht is tegen de
bewegingsrichting in. Je zegt dan: de netto kracht is nul. Je
snelheid verandert niet meer. Uitleg afbeelding: Als je met een
constante snelheid rijdt, zijn de wrijvingskrachten even groot als
de aandrijfkracht. De richting van de wrijvingskracht is tegen de
bewegingsrichting in. Je zegt dan: de netto kracht is nul. Je
snelheid verandert niet meer. Aandrijfkracht Wrijvingskracht Netto
kracht
Dia 21
Netto kracht: In de onderstaande afbeelding proberen twee
soldaten een katapult te verplaatsen. Je ziet dat de soldaat met de
blauwe pet met 300N duwt en de soldaat met de rode pet met 200N
duwt. Deze twee krachten bij elkaar opgeteld (500N) noem je de
aandrijfkracht. De katapult heeft ook een tegenwerkende kracht
(opgeteld 340N), dit is de rolweerstand door de wielen op de weg.
Netto kracht: In de onderstaande afbeelding proberen twee soldaten
een katapult te verplaatsen. Je ziet dat de soldaat met de blauwe
pet met 300N duwt en de soldaat met de rode pet met 200N duwt. Deze
twee krachten bij elkaar opgeteld (500N) noem je de aandrijfkracht.
De katapult heeft ook een tegenwerkende kracht (opgeteld 340N), dit
is de rolweerstand door de wielen op de weg. 300N 200N 160N 180N
Uitleg nettokracht berekenen: Je wilt weten wat er met de beweging
van een voertuig gebeurd. Daarvoor moet je de nettokracht
berekenen. Hoe doe je dat: Tel de krachten naar voren op
(aandrijfkracht). Tel de krachten naar achteren op (tegenwerkende
kracht). Formule: Nettokracht = aandrijfkracht tegenwerkende
kracht. Uitleg nettokracht berekenen: Je wilt weten wat er met de
beweging van een voertuig gebeurd. Daarvoor moet je de nettokracht
berekenen. Hoe doe je dat: Tel de krachten naar voren op
(aandrijfkracht). Tel de krachten naar achteren op (tegenwerkende
kracht). Formule: Nettokracht = aandrijfkracht tegenwerkende
kracht. Opgaven, Maak de opgaven 9 en 10 op je werkblad. Ga daarna
weer verder op deze dia. Opgaven, Maak de opgaven 9 en 10 op je
werkblad. Ga daarna weer verder op deze dia. Conclusie:
-Nettokracht = 0 (snelheid constant). -Nettokracht = positief
(snelheid neemt toe). -Nettokracht = negatief (snelheid neemt
af).
Dia 22
Samenvatting: Wat hebben we geleerd: voertuigen komen in
beweging door de aandrijfkracht. voertuigen gaan langzamer door
tegenwerkende krachten: remkracht, rolweerstand en luchtweerstand.
de nettokracht bepaalt wat er met de snelheid gebeurt. Als de
nettokracht nul is, blijft de snelheid gelijk. Bij een nettokracht
naar voren neemt de snelheid toe. Bij een nettokracht naar achteren
neemt de snelheid af. Wat hebben we geleerd: voertuigen komen in
beweging door de aandrijfkracht. voertuigen gaan langzamer door
tegenwerkende krachten: remkracht, rolweerstand en luchtweerstand.
de nettokracht bepaalt wat er met de snelheid gebeurt. Als de
nettokracht nul is, blijft de snelheid gelijk. Bij een nettokracht
naar voren neemt de snelheid toe. Bij een nettokracht naar achteren
neemt de snelheid af. Opgaven, Maak de opgaven 11 en 12 op je
werkblad, lees de samenvatting door en ga daarna terug naar het
home menu Opgaven, Maak de opgaven 11 en 12 op je werkblad, lees de
samenvatting door en ga daarna terug naar het home menu
Dia 23
Inleiding: Bij het woord traagheid denk je misschien aan een
slak. Een slak kruipt heel traag over de grond. In dit deel
behandelen we een ander soort traagheid. Wat kun je na dit deel? -
het verschijnsel traagheid herkennen en de gevolgen ervan bij
snelheidsveranderingen verklaren. Inleiding: Bij het woord
traagheid denk je misschien aan een slak. Een slak kruipt heel
traag over de grond. In dit deel behandelen we een ander soort
traagheid. Wat kun je na dit deel? - het verschijnsel traagheid
herkennen en de gevolgen ervan bij snelheidsveranderingen
verklaren. Uitleg traagheid: Je loopt met een winkelwagentje door
een supermarkt. Als je niet duwt, blijft het wagentje stil staan.
Als het wagentje eenmaal rolt, moet je trekken om het te stoppen.
Je moet ook trekken en duwen om te sturen. Zonder krachten
verandert de beweging niet. Deze eigenschap noem je de traagheid
van het wagentje. Met een vol wagentje is het moeilijker de
beweging te veranderen. De traagheid is dan groter. Dus, bij zware
voorwerpen is de traagheid groter dan bij lichte voorwerpen. Uitleg
traagheid: Je loopt met een winkelwagentje door een supermarkt. Als
je niet duwt, blijft het wagentje stil staan. Als het wagentje
eenmaal rolt, moet je trekken om het te stoppen. Je moet ook
trekken en duwen om te sturen. Zonder krachten verandert de
beweging niet. Deze eigenschap noem je de traagheid van het
wagentje. Met een vol wagentje is het moeilijker de beweging te
veranderen. De traagheid is dan groter. Dus, bij zware voorwerpen
is de traagheid groter dan bij lichte voorwerpen.
Dia 24
Bij verandering van richting willen voorwerpen rechtdoor gaan:
Wanneer een auto met een te grote snelheid een bocht in rijdt,
vliegt die misschien wel uit de bocht. De auto wil nog rechtdoor
gaan maar de bestuurder wil de bocht om. Daarom is het altijd slim
om tijdig af te remmen voor een bocht! Bij verandering van richting
willen voorwerpen rechtdoor gaan: Wanneer een auto met een te grote
snelheid een bocht in rijdt, vliegt die misschien wel uit de bocht.
De auto wil nog rechtdoor gaan maar de bestuurder wil de bocht om.
Daarom is het altijd slim om tijdig af te remmen voor een
bocht!
Dia 25
Samenvatting: Wat hebben we geleerd: de traagheid geeft aan hoe
moeilijk de beweging van een voorwerp verandert. Bij zware
voorwerpen is de traagheid groot. bij plotseling remmen schieten
voorwerpen door en bij snel optrekken blijven ze achter. bij
verandering van richting willen voorwerpen rechtdoor gaan. Wat
hebben we geleerd: de traagheid geeft aan hoe moeilijk de beweging
van een voorwerp verandert. Bij zware voorwerpen is de traagheid
groot. bij plotseling remmen schieten voorwerpen door en bij snel
optrekken blijven ze achter. bij verandering van richting willen
voorwerpen rechtdoor gaan. Opgaven, Maak de opgaven 13 t/m 15 op je
werkblad, lees de samenvatting door en ga daarna terug naar het
home menu. Opgaven, Maak de opgaven 13 t/m 15 op je werkblad, lees
de samenvatting door en ga daarna terug naar het home menu.
Dia 26
Inleiding: Als je naar school fietst, fiets je niet met een
constante snelheid. Dit betekent eigenlijk dat je niet constant
doortrapt zonder te stoppen. In werkelijkheid moet je wel eens
wachten op een auto of stoplicht. In het begin fiets je misschien
wel 17 km/h (kilometer per uur) maar naarmate je verder fietst,
wordt je moe en fiets je nog maar 12 km/h. In dit deel gaan we
kijken hoe de grafiek er uitziet met een constante snelheid en gaan
we de gemiddelde snelheid berekenen. Wat kun je na dit deel? -
berekeningen maken met snelheid, afstand en tijd. Inleiding: Als je
naar school fietst, fiets je niet met een constante snelheid. Dit
betekent eigenlijk dat je niet constant doortrapt zonder te
stoppen. In werkelijkheid moet je wel eens wachten op een auto of
stoplicht. In het begin fiets je misschien wel 17 km/h (kilometer
per uur) maar naarmate je verder fietst, wordt je moe en fiets je
nog maar 12 km/h. In dit deel gaan we kijken hoe de grafiek er
uitziet met een constante snelheid en gaan we de gemiddelde
snelheid berekenen. Wat kun je na dit deel? - berekeningen maken
met snelheid, afstand en tijd. Wat je moet weten! -Het symbool voor
de gemiddelde snelheid is: V gem -De eenheid geef je aan met: km/h
(spreek uit: kilometer per uur) - m/s omrekenen naar km/h:
vermenigvuldig met 3,6 x3,6 - km/h omrekenen naar m/s: delen door
3,6: 3,6 Wat je moet weten! -Het symbool voor de gemiddelde
snelheid is: V gem -De eenheid geef je aan met: km/h (spreek uit:
kilometer per uur) - m/s omrekenen naar km/h: vermenigvuldig met
3,6 x3,6 - km/h omrekenen naar m/s: delen door 3,6: 3,6 Gemiddelde
snelheid berekenen: De gemiddelde snelheid bereken je met de
formule : V gem = s : t V gem = gemiddelde snelheid s = de afstand
t = de tijd
Dia 27
Een voorbeeld sommetje: Je fiets van school naar huis. Je fiets
5000 meter, hier doe je 900 seconden over. Bereken de gemiddelde
snelheid in km/h. , Schrijf eerst de goede formule op. V gem = s :
t , Vul de gegeven op de juiste plaats in. V gem = 5000 : 900 ,
Reken uit. Denk aan de eenheid! V gem = 5,5 m/s km/h 5,5 m/s x 3,6
= 20 km/h Constante snelheid: De meeste mensen of voertuigen
bewegen niet met een regelmatige snelheid. Ze gaan steeds sneller
of langzamer. De roltrap in de links staande afbeelding heeft een
gelijkblijvende snelheid. Dus een constante snelheid. Constante
snelheid: De meeste mensen of voertuigen bewegen niet met een
regelmatige snelheid. Ze gaan steeds sneller of langzamer. De
roltrap in de links staande afbeelding heeft een gelijkblijvende
snelheid. Dus een constante snelheid.
Dia 28
We maken gebruik van twee grafieken. v,t grafiek snelheid en
tijd s,t grafiek afstand en tijd t (s) v (m/s) 0 1342 1 2 3 4 t (s)
s (m) 0 1342 2 4 6 8 s, t - grafiekv, t - grafiek In een v,t-
grafiek zet je de tijd t bij de horizontale as. De snelheid v staat
bij de verticale as. De snelheid is op ieder tijdstip even groot.
De lijn loopt dus horizontaal. In een s,t- grafiek zet je de
afstand s bij de verticale as. De afstand neemt gelijkmatig toe.
Iedere seconde 2 meter erbij. De snelheid is dus 2 m/s. Er is een
lineair verband tussen afstand en tijd. Met een liniaal trek je een
rechte lijn door de meetpunten.
Dia 29
Samenvatting: Wat hebben we geleerd: je de gemiddelde snelheid
berekend met de formule: V gem = s : t een v,t- grafiek laat het
verband zien tussen tijd en snelheid. een v,t- grafiek van een
beweging met constante snelheid is een horizontale lijn. een s,t-
grafiek laat het verband zien tussen tijd en afstand. een s,t-
grafiek van een beweging met constante snelheid is een rechte
schuine lijn. Wat hebben we geleerd: je de gemiddelde snelheid
berekend met de formule: V gem = s : t een v,t- grafiek laat het
verband zien tussen tijd en snelheid. een v,t- grafiek van een
beweging met constante snelheid is een horizontale lijn. een s,t-
grafiek laat het verband zien tussen tijd en afstand. een s,t-
grafiek van een beweging met constante snelheid is een rechte
schuine lijn. Opgaven, Maak de opgaven 16 t/m 20 op je werkblad,
lees de samenvatting door en ga daarna terug naar het home menu.
Opgaven, Maak de opgaven 16 t/m 20 op je werkblad, lees de
samenvatting door en ga daarna terug naar het home menu.
Dia 30
Inleiding: In deel 3 hebben we gezien dat er krachten werken op
een rijdend voertuig. De motor levert de aandrijfkracht. De
rolweerstand en luchtweerstand zijn de wrijvingskrachten, die het
voertuig tegenhouden en afremmen. In dit deel gaan we verder in op
wat we in deel 3 hebben geleerd. We gaan kijken naar de begrippen,
versnelde beweging, eenparig versnelde beweging, vertraagde
beweging en eenparig vertraagde beweging. Wat kun je na dit deel? -
grafieken tekenen van bewegingen; aan een grafiek zien wanneer een
beweging versneld, vertraagd of met een constante snelheid is.
Inleiding: In deel 3 hebben we gezien dat er krachten werken op een
rijdend voertuig. De motor levert de aandrijfkracht. De
rolweerstand en luchtweerstand zijn de wrijvingskrachten, die het
voertuig tegenhouden en afremmen. In dit deel gaan we verder in op
wat we in deel 3 hebben geleerd. We gaan kijken naar de begrippen,
versnelde beweging, eenparig versnelde beweging, vertraagde
beweging en eenparig vertraagde beweging. Wat kun je na dit deel? -
grafieken tekenen van bewegingen; aan een grafiek zien wanneer een
beweging versneld, vertraagd of met een constante snelheid is. Dit
moet je weten: - Versnelde beweging: als de snelheid steeds groter
wordt. - Eenparig versnelde beweging: als de snelheid regelmatig
groter wordt. - Vertraagde beweging:als de snelheid steeds kleiner
wordt. - Eenparig vertraagde beweging:als de snelheid regelmatig
kleiner wordt. Dit moet je weten: - Versnelde beweging: als de
snelheid steeds groter wordt. - Eenparig versnelde beweging: als de
snelheid regelmatig groter wordt. - Vertraagde beweging:als de
snelheid steeds kleiner wordt. - Eenparig vertraagde beweging:als
de snelheid regelmatig kleiner wordt. De spaceshuttle verwijdert
zich steeds sneller van de aarde. Dit noemen we een versnelde
beweging.
Dia 31
Versnelde beweging: t (s) v (m/s) 0 1342 4 8 12 16 v, t -
grafiek 5 t (s) v (m/s) 0 1342 4 8 12 16 v, t - grafiek 5 Eenparig
versnelde beweging: De snelheid wordt steeds groter. De snelheid
neemt regelmatig toe. Bij elke beweging hoort een grafiek:
Dia 32
t (s) v (m/s) 0 1342 4 8 12 16 v, t - grafiek 5 t (s) v (m/s) 0
1342 4 8 12 16 v, t - grafiek 5 Vertraagde beweging:Eenparig
vertraagde beweging: De snelheid wordt steeds kleiner. De snelheid
neemt regelmatig af.
Dia 33
Samenvatting: Wat hebben we geleerd: bij een versnelde beweging
wordt de snelheid steeds groter. De nettokracht werkt in de
richting van de beweging. bij eenparig versnelde bewegingen neemt
de snelheid regelmatig toe. bij een vertraagde beweging wordt de
snelheid steeds kleiner. De nettokracht werkt tegen de
bewegingsrichting in. bij eenparig vertraagde bewegingen neemt de
snelheid regelmatig af. Wat hebben we geleerd: bij een versnelde
beweging wordt de snelheid steeds groter. De nettokracht werkt in
de richting van de beweging. bij eenparig versnelde bewegingen
neemt de snelheid regelmatig toe. bij een vertraagde beweging wordt
de snelheid steeds kleiner. De nettokracht werkt tegen de
bewegingsrichting in. bij eenparig vertraagde bewegingen neemt de
snelheid regelmatig af. Opgaven, Maak de opgaven 21 t/m 23 op je
werkblad, lees de samenvatting door en ga daarna terug naar het
home menu. Opgaven, Maak de opgaven 21 t/m 23 op je werkblad, lees
de samenvatting door en ga daarna terug naar het home menu.
Dia 34
Inleiding: In dit laatste deel kijken we naar de begrippen
kracht en druk. Als er een bepaalde kracht op een klein oppervlakte
werkt dan is de druk groot. Als er een bepaalde kracht op een groot
oppervlakte werkt dan is de druk kleiner. Wat kun je na dit deel? -
berekenen hoeveel druk een voertuig op de grond uitoefent.
Inleiding: In dit laatste deel kijken we naar de begrippen kracht
en druk. Als er een bepaalde kracht op een klein oppervlakte werkt
dan is de druk groot. Als er een bepaalde kracht op een groot
oppervlakte werkt dan is de druk kleiner. Wat kun je na dit deel? -
berekenen hoeveel druk een voertuig op de grond uitoefent. Uitleg
druk: Een jongen uit jouw klas heeft schoenmaat 40. Zelf heb je
schoenmaat 36. Jullie wegen elk 60 kilogram. Wie van jullie zal het
verst in de sneeuw wegzakken? Je zal merken dat je zelf het verst
wegzakt. Jij hebt een kleiner oppervlak waar je op staat, dus zak
je verder weg. Kijk hiernaast hoe je de druk uitrekent. Uitleg
druk: Een jongen uit jouw klas heeft schoenmaat 40. Zelf heb je
schoenmaat 36. Jullie wegen elk 60 kilogram. Wie van jullie zal het
verst in de sneeuw wegzakken? Je zal merken dat je zelf het verst
wegzakt. Jij hebt een kleiner oppervlak waar je op staat, dus zak
je verder weg. Kijk hiernaast hoe je de druk uitrekent. Druk
berekenen: druk is kracht per oppervlakte eenheid de eenheid van
druk is pascal (Pa) 1 Pa = 1 Nm 2 druk bereken je met de formule: p
= F : A p = druk in Pa of N/m 2 F = kracht in N A = oppervlakte in
m 2
Dia 35
Je rekent druk uit met: druk = kracht : oppervlakte. Voorbeeld
druk berekenen: Je duwt met een kracht van 20N op de trapper van je
fiets. De oppervlakte van je fietstrapper is 9 cm 2. Bereken de
druk in N/m 2. , Schrijf de formule voor druk op. p = F : A , Vul
de gegevens in op de juiste plaats. p = 20 : 9 , Reken de druk uit.
p = 2,22 N/cm 2 = 22.200 N/m 2 F p = --------- A 1N/ cm 2 = 10.000
N/m 2
Dia 36
Samenvatting: Wat hebben we geleerd: druk is kracht per
oppervlakte eenheid de eenheid van druk is de pascal (Pa) 1 Pa = 1
Nm 2 druk bereken je met de formule: p = F : A p = druk in Pa of
N/m 2 F = kracht in N A = oppervlakte in m 2 Wat hebben we geleerd:
druk is kracht per oppervlakte eenheid de eenheid van druk is de
pascal (Pa) 1 Pa = 1 Nm 2 druk bereken je met de formule: p = F : A
p = druk in Pa of N/m 2 F = kracht in N A = oppervlakte in m 2
Opgaven, Maak de opgaven 24 t/m 26 op je werkblad, lees de
samenvatting door en ga daarna terug naar het home menu. Opgaven,
Maak de opgaven 24 t/m 26 op je werkblad, lees de samenvatting door
en ga daarna terug naar het home menu.