Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium Uitwerkingen Hoofdstuk 1 ... · Hoofdstuk 1 Natuur- en scheikunde...

12
© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium uitwerkingen hoofdstuk 1 1 Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium Uitwerkingen Hoofdstuk 1 Natuur- en scheikunde doen 1.1 NaSk is overal A1 a Onjuist, bij de natuur- en scheikunde gaat het niet om de levende natuur. b juist c Onjuist, wiskunde is volledig door mensen zelf bedacht. d juist A2 a Een theorie is een verklaring voor de uitkomsten van een onderzoek bij bepaalde omstandigheden. b De verklaringen van natuurwetenschappen zijn vaak precies en onder veel omstandig- heden en lange tijdsduur geldig. B3 a warmte, licht b licht c geluid, licht d stoffen, krachten, beweging B4 a de stoommachine en de gloeilamp b de zwaartekracht en magnetisme c Een ontdekking is iets wat al bestond, maar dat we niet kenden. Een uitvinding is iets nieuws dat nog niet bestond. C5 Een aantal voorbeelden zijn: C6 a eigen antwoord b eigen antwoord

Transcript of Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium Uitwerkingen Hoofdstuk 1 ... · Hoofdstuk 1 Natuur- en scheikunde...

© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium – uitwerkingen hoofdstuk 1 1

Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium Uitwerkingen Hoofdstuk 1 Natuur- en scheikunde doen 1.1 NaSk is overal A1 a Onjuist, bij de natuur- en scheikunde gaat het niet om de levende natuur. b juist c Onjuist, wiskunde is volledig door mensen zelf bedacht. d juist A2 a Een theorie is een verklaring voor de uitkomsten van een onderzoek bij bepaalde

omstandigheden. b De verklaringen van natuurwetenschappen zijn vaak precies en onder veel omstandig-

heden en lange tijdsduur geldig. B3 a warmte, licht b licht c geluid, licht d stoffen, krachten, beweging B4 a de stoommachine en de gloeilamp b de zwaartekracht en magnetisme c Een ontdekking is iets wat al bestond, maar dat we niet kenden. Een uitvinding is iets

nieuws dat nog niet bestond. C5 Een aantal voorbeelden zijn:

C6 a eigen antwoord b eigen antwoord

© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium – uitwerkingen hoofdstuk 1 2

C7 a

b Breng water op verschillende temperaturen en meet steeds hoelang het duurt totdat al het

water is verdampt. c Dit is een kwantitatief experiment omdat je zowel de temperatuur als de verdamptijd

uitdrukt in een getal. +8 a Alfred Nobel b dynamiet c Nobelprijs voor Natuurkunde: Andre Geim Martinus Veltman Gerard ’t Hooft Simon van der Meer Nicolaas Bloembergen Frits Zernike Heike Kamerlingh Onnes Johannes Diederik van der Waals Pieter Zeeman Hendrik Lorentz Nobelprijs voor Scheikunde: Ben Feringa Paul J. Crutzen Peter Debye Jacobus Henricus van ’t Hoff

© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium – uitwerkingen hoofdstuk 1 3

+9 a Nee, biologie gaat ook over dode natuur, bijvoorbeeld rottingsprocessen. b Nee, natuurkunde gaat bijvoorbeeld ook over hoe het oor geluid kan horen of hoe het oog

licht kan zien. c de samenstelling van stoffen in je lichaam, bijvoorbeeld eiwitten d de werking van bijvoorbeeld het oog en het oor 1.2 Het practicumlokaal A10 a Onjuist, je gebruikt elektriciteit om elektrische apparaten te laten werken. b Onjuist, alleen op de verpakking van gevaarlijke stoffen staat een pictogram. c juist d juist e juist A11 a waterkraan b stopcontact c gaskraan of stopcontact d Soms gebruik je bij onderzoek naar bewegingen elektrische apparaten. Dan heb je een

stopcontact nodig. Vaak kun je onderzoek doen zonder stopcontact, waterkraan of gaskraan.

A12 a

b

c

d

e

© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium – uitwerkingen hoofdstuk 1 4

A13 milieugevaarlijk, explosief, ontvlambaar B14 eigen antwoord C15

+16 eigen antwoord 1.3 Meten A17 a juist b juist c juist d Onjuist, 1 meter is 100 cm, dus je moet met 100 vermenigvuldigen. e juist f Onjuist, massa geeft aan hoe zwaar een voorwerp is en volume geeft aan hoeveel ruimte

iets inneemt. A18 Het meetbereik is de maximale waarde die je kunt meten met een meetinstrument. A19

grootheid symbool eenheid afkorting

massa m kilogram kg

volume V liter L

afstand s meter m

temperatuur T graden Celsius

°C

tijdsduur t uur h

B20 a De meeste horloges hebben drie wijzers: een grote wijzer voor de minuten, een kleine

wijzer voor de uren en soms ook een secondewijzer. b Het schaaldeel van de kleine wijzer is meestal een twaalfde van een uur, dus 60 / 12 = 5

minuten. Het schaaldeel van de grote wijzer is meestal één minuut. Het schaaldeel van de secondewijzer is meestal één seconde. Dat is niet goed af te lezen.

© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium – uitwerkingen hoofdstuk 1 5

B21 9,08 kg = 9080 g 3 kg = 3000 g 2086 g = 2,086 kg 30 500 g = 30,5 kg 3 L = 3000 mL 106 mL = 0,106 L 0,73 L = 730 mL 80,9 mL = 0,0809 L 0,73 L = 0,73 dm3 80,9 dm3 = 80,9 L 9,08 dm3 = 9080 mL 2086 mL = 2,086 dm3 1½ min = 90 s 7200 s = 2 h 60 min = 3600 s 20 s = 0,33 min B22 0,73 g = 730 000 μg 0,0321 kg = 32,1 g 106 g = 0,106 kg 80,9 Mbit = 80 900 kbit 9,08 dL = 908 mL 2086 mL = 2,086 L 0,0321 dm3 = 32,1 mL 30 500 mL = 30,5 dm3 3 min = 180 s 270 s = 4,5 min 3 h = 10 800 s 76 min = 1,27 h B23 A, op (vrijwel) alle telefoons kun je, zonder speciale apps, de tijdsduur meten met een stopwatch. B24 a 1 mm b 10 cm B25 Links staat een rolmaat met een schaaldeel van 1 mm en een meetbereik van 3 m. Rechts staat een weegschaal met een schaaldeel van 20 gram en een meetbereik van 3 kg. B26 a afstand, tijdsduur, (gemiddelde) snelheid, energieverbruik b km, (h, min, s), km/h, kcal B27 1 2,3 °C 2 37 °C 3 33 °C 4 −7 °C 5 160 °C B28 1 9 mL 2 3,2 mL 3 600 mL 4 60 mL B29 a 85 − 65 = 20 mL b 48 − 44 = 4 mL C30 a 1 foot is 0,3048 m dus 4 foot = 4 × 0,3048 = 1,2192 m. 1 inch is 2,54 cm = 0,0254 m dus 10 inch = 10 × 0,0254 = 0,254 m. In totaal is je vakantievriendin 1,2192 + 0,254 = 1,4732 m. b 1,4732 × 100 = 147,32 cm c Er gaan 30,48 / 2,54 = 12 inch in een foot. Je vakantievriendin is 4 × 12 + 10 = 58 inch.

© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium – uitwerkingen hoofdstuk 1 6

C31 a 36,7 − 12,4 = 24,3 g b 34 − 27 = 7 mL c 110,2 − 36,7 = 73,5 g +32 a Het getal is uitgedrukt in km. b 1 ha = 1 hm2 = 10 000 m2 c 1 km2 = 1 km × 1 km = 10 hm × 10 hm = 100 hm2 = 100 ha d 1 ha = 10 000 m2. 1 a is 100 keer kleiner dan een ha, dus 1 a = 10 000 / 100 = 100 m2. 1 ca is weer 100 keer zo klein als een a, dus 100 / 100 = 1 m2. De totale oppervlakte is 12 × 100 + 83 = 1283 m2. 1.4 Onderzoeken A33 a Onjuist, waarnemen kan ook door ‘voelen’, ‘ruiken’ of ‘proeven’. b Onjuist, een tabel is een overzichtelijke weergave van de gegevens; een diagram is een

assenstelsel waarin je je metingen tekent. c Onjuist, de lijn kan ook tussen de punten doorlopen. d Onjuist, de conclusie is het antwoord op de onderzoeksvraag; dat hoeft geen verband te

zijn. A34 De zeven punten zijn: • naam, klas en datum van het experiment • titel • onderzoeksvraag • voorspelling • opstelling en werkwijze • resultaten en verwerking • conclusie A35 resultaten en verwerking A36 Een grafiek is de lijn door de meetpunten in een diagram. B37

B38 a A, er zit soms 10 en soms 20 °C tussen twee rasterlijnen. b Het diagram is helemaal goed.

© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium – uitwerkingen hoofdstuk 1 7

B39 a De tijd staat op de verticale as in plaats van op de horizontale as. b Het getal 110 op de verticale as moet 120 zijn. De tijd staat op de verticale as in plaats van op de horizontale as. De grafiek is geen vloeiende lijn tussen de punten door. B40 Bijvoorbeeld: wat is het verband tussen de massa van een persoon op de schommel en de snelheid waarmee de schommel slingert? B41

C42 a Bijvoorbeeld: Wat is het verband tussen de valtijd en de totale massa bij een parachute? b

c Als de totale massa groter wordt, dan wordt de valtijd kleiner, maar wel steeds langzamer.

© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium – uitwerkingen hoofdstuk 1 8

C43 a De blauwe punten zijn zonder sjaal, de rode punten zijn met sjaal.

b de 68 °C na 1 minuut met sjaal c Waarschijnlijk had het 58 °C moeten zijn. d Wat is het effect van isolatie op het verwarmen met een waterkoker? e Met isolatie gaat het verwarmen sneller. +44 De begintemperatuur van de lokalen moet gelijk zijn. De lokalen moeten even groot zijn. +45 Als de tijdsduur toeneemt, stijgt de massa even snel. Als de lengte toeneemt, daalt het volume steeds sneller. De afstand is niet afhankelijk van de temperatuur. Als de tijdsduur toeneemt, daalt de temperatuur steeds langzamer. 1.5 Ontwerpen A46 a 1 analyseren van behoeften en eisen 2 opstellen van het programma van eisen 3 bedenken en verkennen van (deel)oplossingen 4 uitwerken van gedetailleerd ontwerp 5 realiseren van het prototype 6 testen van het prototype 7 evalueren en rapporteren van ontwerp b de vierde stap (uitwerken van gedetailleerd ontwerp) c de vijfde stap (realiseren van prototype) A47 een proefversie van het ontwerp

© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium – uitwerkingen hoofdstuk 1 9

A48 a Je kunt van omgekeerd ontwerpen leren hoe je een vergelijkbaar product moet ontwerpen. b Je kijkt naar de onderdelen en probeert de functie, de werking en de samenhang ervan te

achterhalen aan de hand van hun vorm, hun plaats en de eigenschappen van de gebruikte materialen.

A49 a scheikundig natuurkundig technisch economisch esthetisch b giftigheid, brandbaarheid sterkte, elektrische geleidbaarheid kan gesmolten worden, is in goedgevormde stukken te snijden prijs, beschikbaarheid glans, kleur B50 a hout plastic metaal leer stof b licht stapelbaar goed schoon te maken c zitcomfort d Een tuinstoel moet goed tegen regen kunnen. Een eetkamerstoel moet er goed uitzien. Een busstoel moet stevig zijn. B51 eigen antwoord C52 a + b

ontwerp van een verplaatsbare tuintafel met weinig onderhoud

frame tafelblad

ja/nee want ja/nee want

hout nee onderhoudsgevoelig nee onderhoudsgevoelig

kunststof ja ja metaal ja nee zwaar

textiel nee niet stevig nee niet stevig

leer nee niet stevig nee niet stevig

steen nee zwaar nee zwaar

beton nee zwaar nee zwaar

glas nee breekbaar nee zwaar

c eigen antwoord d eigen antwoord

© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium – uitwerkingen hoofdstuk 1 10

+53 a De glijbaan is gemakkelijk te beklimmen. Het glijden gaat lekker snel. b De glijbaan is gemakkelijk schoon te maken. Het glijden gaat niet te snel. c Kinderen willen een glijbaan die lekker snel is omdat dat leuker is. Ouders willen een

glijbaan die niet te snel is omdat dat veiliger is. d eigen antwoord 1.6 Geschiedenis van NaSk A54 a de klassieke oudheid, de middeleeuwen, de renaissance, de klassieke mechanica, de

elektriciteitsleer, de moderne natuurkunde b Aristoteles 4e eeuw voor Christus, Alhazen 10e eeuw, Galilei 16e eeuw, Newton 18e eeuw,

Maxwell 19e eeuw, Einstein 20e eeuw A55 a Door de val van het Romeinse Rijk is veel kennis en inzicht verloren gegaan. b De uitvinding van de boekdrukkunst en het ontwikkelen van optische instrumenten voor de

zeevaart hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de bloei van de exacte wetenschappen.

B56 a Hans Lippershey (ook Zacharias Janssen en Jacob Metius worden genoemd als

uitvinder). b Hans Lippershey heeft maankraters beschreven. Er is er zelfs één naar hem vernoemd. c Galilei maakte een telescoop die nog meer kon vergroten. d Galilei heeft onder andere de manen van Jupiter en de ringen van Saturnus ontdekt. B57 a Geboren in Edinburgh. Moeder sterft aan buikkanker. Gaat naar school op Edinburgh Academy. Gaat studeren aan de Universiteit van Edinburgh. Gaat wiskunde studeren aan de Universiteit van Cambridge. Wordt professor in Aberdeen. Trouwt met Katherine Mary Dewar. Wordt professor in London. Wordt professor in Cambridge. Sterft aan buikkanker op 48-jarige leeftijd. b Ampère, Coulomb, Faraday, Volta, Ohm, Galvani, Ørsted, Henry, Kirchhoff, Siemens C58 In de klassieke oudheid zijn verschillende theorieën ontwikkeld over de elementen waaruit alles op aarde bestaat; bijvoorbeeld de theorie van de vier elementen in de leertekst. In de middeleeuwen ontstaat de alchemie: de poging om onder andere goud te maken van lood. Na de renaissance komt de scheikunde snel op gang: er worden steeds meer nieuwe elementen ontdekt. Lavoisier rekent definitief af met de alchemie en beschrijft hoe elementen kunnen samenkomen, maar niet kunnen veranderen. Dalton stelt voor dat al deze elementen kleine deeltjes, ‘atomen’, zijn. Mendelejev brengt met het periodiek systeem orde in de ondertussen grote hoeveelheid elementen. C59 a De eerste Solvay-conferentie vond plaats in 1911 en er werd gepraat over wat licht nu

precies was. b De man is Hendrik Antoon Lorentz, een Nederlandse Nobelprijswinnaar die onderzoek

heeft gedaan naar elektriciteit, magnetisme en de relativiteitstheorie van Einstein. c De vrouw is Marie Curie, de Poolse ontdekker van radioactiviteit.

© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium – uitwerkingen hoofdstuk 1 11

+60

a Geo = aarde, helios = zon; in het geocentrische wereldbeeld is de aarde het centrum van

het heelal. In het heliocentrische wereldbeeld is de zon het centrum van het heelal.

b Aanhangers van het geocentrische wereldbeeld zijn bijvoorbeeld Plato en de Katholieke

Kerk in de middeleeuwen en de renaissance. Aanhangers van het heliocentrische

wereldbeeld zijn bijvoorbeeld Copernicus en Galileo.

c Alle sterren in de Melkweg draaien om het zwarte gat in het midden. Oefentoets 1 Onjuist, alleen bij een kwantitatief experiment gebruik je getallen. 2 Onjuist, je gebruikt de gele vlam als pauzevlam. 3 juist 4 Onjuist, vierkante meter is een eenheid van oppervlakte. 5 Onjuist, met de onderdompelmethode bepaal je het volume. 6 Niet eten in het practicumlokaal. Haar in een staart doen bij het werken met de brander. Nooit dingen proeven in het practicumlokaal. Niet ruiken aan chemicaliën. Altijd opletten wat je aan het doen bent in het practicumlokaal (en dus niet bellen). 7 De vlam wordt blauwer en gaat meer ruisen. 8 De vlam wordt groter. 9 a ontvlambaar b corrosief of bijtend 10 3,6 km = 3600 m 49 cm3 = 49 mL 3,2 m = 320 cm 8 dm3 = 8000 cm3 3,95 km = 395 000 cm 1,5 L = 1500 cm3 114 g = 0,114 kg 49 mg = 0,049 g 6000 mg = 0,006 kg 0,25 kg = 250 000 mg 1 h = 3600 s 300 s = 5 min 11 1200 m = 1,2 km 114 L = 114 dm3 6 dm = 60 cm 6000 cm3 = 6 dm3 800 mm = 80 cm 30 cL = 3 dL 3000 cm = 30 m 1700 cm3 = 1,7 L 750 MJ = 750 000 kJ 2,55 dm3 = 25,5 dL 650 g = 650 000 mg 65 kg = 65 000 g

50 s = 50 000 ms 12 ms = 12 000 s 2,3 min = 138 000 ms 0,15 h = 540 s

© Noordhoff Uitgevers Overal NaSk 1-2 vwo / gymnasium – uitwerkingen hoofdstuk 1 12

12 12,4 g 13 27 mL 14 34 − 27 = 7 mL 15

16 10 dL 17 0,2 dL 18 100 cL 19 2 cL 20 Hoe hangt de tijd die een knikker nodig heeft om door een buis te rollen af van de hoek tussen die buis en de grond? Rolt een knikker sneller door een buis als deze buis beweegt? 21 Voor de eerste vraag moet je bij een aantal verschillende hoeken met een stopwatch de tijd meten die de knikker nodig heeft om door de buis te rollen. 22 Het kopje is waterdicht. Het kopje is makkelijk schoon te maken. 23 IJzer, dat roest als het nat wordt. 24 Glas, rvs en kunststof voldoen aan beide eisen. Een theekopje van hout is niet gemakkelijk schoon te maken. 25 Staal is zwaarder dan aluminium.