De impact van detachering in Belgische bouwbedrijven op de economie
Aantal woorden: 24.888
Aaron Colpaert Stamnummer: 01270330
Promotor: Prof. dr. Philippe Van Cauwenberge Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van: Master of Science in de bedrijfseconomie Afstudeerrichting: Bedrijfseconomie Academiejaar: 2017 - 2018
II
PERMISSION Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
Naam student: Aaron Colpaert
Handtekening:
I
Abstract
Sinds het toetreden van Oost-Europese landen in de Europese Unie vanaf 2004 is er veel kritiek op het vrij
verkeer van goederen, kapitaal, diensten en personen binnen de Europese Economische Ruimte.
Voornamelijk de stijging van buitenlandse werkkrachten uit armere Europese landen die in rijkere Europese
landen komen werken, zorgt voor verdeeldheid bij de binnenlandse bevolking van deze laatste groep.
Enerzijds zorgen deze buitenlandse werkkrachten, ook gedetacheerden genoemd, voor het aanvullen van
knelpuntberoepen die niet door binnenlandse werkkrachten kunnen of willen uitgevoerd worden.
Anderzijds zijn er sommige binnenlandse werknemers of zelfstandigen die hun job verliezen door de
oneerlijke concurrentie met deze gedetacheerden. In dit onderzoek zal gekeken worden hoe deze oneerlijke
concurrentie ontstaat en wat de omvang ervan is in de bouwsector. Vervolgens zal de impact van de
detachering in de bouwsector op de economie bestudeerd worden aan de hand van verschillende
economische parameters. Eveneens wordt door middel van een regressie model, de impact van detachering
op de winstgevendheid van bouwbedrijven geanalyseerd. Hiervoor zal gebruik gemaakt worden van de
LIMOSA databank die in België gehanteerd wordt voor het bijhouden van het aantal gedetacheerden. Deze
gegevens zullen aangevuld worden aan de hand van Belgische en Europese databanken. De resultaten tonen
aan dat de detachering in België tussen 2008 en 2015 sterk gegroeid is, waarna er een lichte daling merkbaar
is in 2016. Het is opmerkelijk dat de Belgische economie weinig verandert onder deze groei. Er is wel
sprake van een job verdringend effect binnen een beperkt aantal sub-sectoren in de bouwsector.
Kernwoorden: Detachering, Bouwsector, LIMOSA-aangifte, België
II
Woord vooraf
Na het afronden van mijn studies als industrieel ingenieur bouwkunde heb ik besloten om mijn kennis op
economisch vlak uit te breiden door een master-na-masteropleiding in de Bedrijfseconomie te volgen aan
de universiteit van Gent. Op die manier hoop ik beter voorbereid te zijn op de economische kant van de
bouwsector nu ik aan het werk ben in een bouwbedrijf in België. Omdat een thesis dient gemaakt te worden
op het einde van de opleiding, vond ik het een goed idee om voor een economisch onderwerp binnen de
bouwsector te kiezen. De relatie tussen deze opleiding, mijn vorige opleiding en huidig werk is een
belangrijk aspect voor mij.
Na enig opzoekwerk op het internet en in een tal van financiële tijdschriften, vond ik verschillende
verwijzingen naar de problematiek omtrent detachering zowel binnen als buiten de bouwsector. Doorheen
de vele stages die ik gelopen heb tijdens mijn opleiding van industrieel ingenieur, kwam ik reeds eerder in
aanraking met het concept en de gerelateerde problematiek. Daarom heb ik besloten om mijn thesis de titel
‘De impact van detachering in Belgische bouwbedrijven op de economie' te geven en verder onderzoek te
voeren naar detachering specifiek in de Belgische bouwsector.
Een speciaal woord van dank gaat uit naar mijn promotor Prof. dr. Philippe Van Cauwenberge en dhr. Peter
Beyne voor de regelmatige opvolging en begeleiding tijdens het onderzoek, voor het delen van hun kennis
en het altijd open staan voor vragen.
Ook dank aan mijn familie, vrienden en vriendin die mijn onderzoek hebben verbeterd en mij door dik en
dun hebben bijgestaan. Zonder jullie zou het niet gelukt zijn.
Aaron Colpaert, januari 2018
III
Inhoudsopgave
Inleiding ....................................................................................................................................................... 1
Literatuurstudie ............................................................................................................................................ 4
1 Wat is detachering ............................................................................................................................ 4
1.1 Detachering binnen de EER volgens de rechtsdomeinen ......................................................... 5
1.1.1 Arbeidsrecht ..................................................................................................................... 5
1.1.2 Sociale zekerheid .............................................................................................................. 8
1.2 Internationale detachering buiten de EER ................................................................................ 9
2 De evolutie van de EU en de Europese Economische Ruimte ........................................................11
3 Databanken ......................................................................................................................................14
3.1 Dmfa ........................................................................................................................................14
3.2 DIMONA ................................................................................................................................14
3.3 LIMOSA ..................................................................................................................................15
3.4 GOTOT-IN ..............................................................................................................................15
4 De bouwsector in kaart ....................................................................................................................16
4.1 Indelingen in de Belgische bouwsector ...................................................................................16
4.2 Economisch klimaat van de bouwsector .................................................................................19
5 Besluit ..............................................................................................................................................23
Afbakening onderzoeksveld en doelstellingen ............................................................................................24
Onderzoeksaanpak en methodologie ...........................................................................................................26
1 Inzake de omvang van detachering binnen België ..........................................................................26
2 Inzake de impact op de bouwsector.................................................................................................27
Onderzoek en onderzoeksresultaten ............................................................................................................28
1 Detachering binnen de Belgische bouwsector .................................................................................28
1.1 Omvang van de detachering in België .....................................................................................28
1.2 Profilering van de detachering in België .................................................................................34
1.2.1 Profilering naar statuut van de gedetacheerden ...............................................................34
1.2.2 Profilering naar werkgever van de gedetacheerden .........................................................35
1.2.3 Profilering op basis van gemiddelde detacheringsduur ...................................................37
IV
1.2.4 Profilering naar klanten van de gedetacheerden ..............................................................39
2 Impact van detachering in de Belgische bouwsector op de economie ............................................43
2.1 Overzicht tewerkgestelden in de Belgische bouwsector .........................................................43
2.2 Impact op de binnenlandse werkgelegenheid ..........................................................................45
2.2.1 Overzicht binnenlandse werkgelegenheid .......................................................................45
2.2.2 Arbeidsvolume ................................................................................................................46
2.2.3 Job-dynamiek ..................................................................................................................48
2.2.4 Binnenlandse werknemers per sub-sector van de bouwsector ........................................50
2.3 Impact op andere parameters ...................................................................................................51
2.3.1 Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen van Belgische bouwondernemingen .........51
2.3.2 Gerealiseerde omzet en toegevoegde waarde van de bouwsector ...................................53
2.3.3 Aantal Belgische bouwondernemingen ...........................................................................55
2.4 Impact op de ROA ...................................................................................................................56
2.4.1 Gegevens .........................................................................................................................56
2.4.2 Resultaten ........................................................................................................................58
3 Verschillende redenen om te detacheren .........................................................................................64
3.1 Verschil in arbeidskosten ........................................................................................................64
3.1.1 Verschil in loon- en arbeidsvoorwaarden ........................................................................64
3.1.2 Verschil in belastingen ....................................................................................................65
3.2 Arbeidsflexibiliteit ...................................................................................................................67
3.3 Tekort aan bekwame binnenlandse arbeidskrachten ...............................................................68
3.4 Verlaagd risico ........................................................................................................................68
4 Redenen voor het behouden van binnenlandse werkkrachten .........................................................69
5 Conclusie .........................................................................................................................................70
Referentielijst ..............................................................................................................................................74
Bijlage 1: PC 124 ......................................................................................................................................... A
Bijlage B: Verordening 987/2009 ................................................................................................................ B
V
Gebruikte afkortingen
ASR Aangifte van Sociale Risico’s
BBP Bruto Binnenlands Product
CAO Collectieve arbeidsovereenkomst
DIMONA Déclaration Immédiate/Onmiddellijke Aangifte
Dmfa Déclaration multifunctionelle/multifunctionele Aangifte
EER Europese Economische Ruimte
EU Europese Unie
EURES Europees mobiliteitsnetwerk voor werkzoekenden
EVA Europese Vrijhandelsassociatie
GOTOT-IN GrensOverschrijdende Tewerkstelling Occupation Transfrontalière
IPR Internationaal privaatrecht
KMO Kleine of middelgrote onderneming
LIMOSA Landenoverschrijdend Informatiesysteem ten behoeve van Migratie
Onderzoek bij de Sociale Administratie
NACE
Nomenclature générale des Activités économiques dans les Communautés
Européennes of Algemene Nomenclatuur van de Economische Activiteiten in
de Europese Gemeenschappen
NBB Nationale Bank van België
PC 124 Paritair comité voor het bouwbedrijf
ROA 'Return on Assets' of rendement op totaliteit van de ingezette
middelen/rendement op activa
RSZ Rijksdienst voor Sociale Zekerheid
VDAB Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding
VTE Voltijdsequivalent
UNIZO De Unie van Zelfstandige Ondernemers
VI
Lijst van tabellen
Tabel 1: De onderverdeling van de bouwnijverheid in de NACE-code vanaf 1 januari 2008. ...................18
Tabel 2: Aantal uniek gedetacheerde personen, aantal unieke werkgevers en aantal unieke klanten naar en
in België o.b.v. LIMOSA en GOTOT-IN databanken, 2008-2016 .............................................................31
Tabel 3: Aantal uniek gedetacheerde werknemers en zelfstandigen in de bouwsector in België per
vestigingsplaats van de werkgever, gerangschikt naar de 20 grootste aandelen in 2016 o.b.v. LIMOSA
databank, 2008-2016 ...................................................................................................................................33
Tabel 4: Aantal gedetacheerden naar statuut voor de 30 landen met het meest gedetacheerde personen naar
België o.b.v. LIMOSA en GOTOT-IN, 2016 .............................................................................................35
Tabel 5: Aantal unieke werkgevers, aantal unieke werknemers en het gemiddelde aantal gedetacheerden
per werkgever naar België voor de 30 landen met het meest aantal werkgevers o.b.v. LIMOSA en GOTOT-
IN, 2016 .......................................................................................................................................................37
Tabel 6: Aantal unieke en absolute aantallen gedetacheerde werknemers en zelfstandigen, berekening totaal
VTE gedetacheerde unieke personen in de bouwsector o.b.v. LIMOSA, 2008-2016 .................................39
Tabel 7: Opdeling van de bouwsector aan de hand van de NACE-indeling voor de bouwsector, zowel voor
2 cijfers als voor 3 cijfers, percentage t.o.v. de totaal gekende klanten en door hen ontvangen gedetacheerde
personen actief in de bouwsector o.b.v. LIMOSA en Bel-first, 2016 .........................................................40
Tabel 8: Opdeling van de bouwsector aan de hand van de belangrijkste paritaire comités, percentage t.o.v.
de totaal gekende klanten en door hen ontvangen gedetacheerde personen actief in de bouwsector, o.b.v.
LIMOSA en Bel-first, 2015 .........................................................................................................................41
Tabel 9: Opdeling percentage van de totaal gekende klanten en gedetacheerde personen naar NACE-code
en ondernemingsgrootte o.b.v. LIMOSA en Bel-first, 2016 .......................................................................42
Tabel 10: Opdeling percentage van de totaal gekende klanten en gedetacheerde personen naar NACE-code
en toegevoegde waarde o.b.v. LIMOSA en Bel-first, 2016 ........................................................................42
Tabel 11: Aantal uniek gedetacheerde en binnenlandse werknemers en zelfstandigen in de Belgische
bouwsector o.b.v. LIMOSA en NBB, 2009-2016 .......................................................................................44
Tabel 12: De evolutie van procentuele wijziging van het aantal binnenlandse werkgelegenheid in de
Belgische bouwsector o.b.v. NNB, 2007-2016 ...........................................................................................46
Tabel 13: De procentuele wijziging van het binnenlandse arbeidsvolume en de bruto toegevoegde waarde
per binnenlandse werknemer in de Belgische bouwsector o.b.v. NNB, 2007-2015 ...................................47
Tabel 14: Netto-evolutie van het aantal werkgevers, gekoppeld aan de veroorzaakte job-creatie in de
bouwsector o.b.v. DynaM, juni 2007-juni 2015 ..........................................................................................48
Tabel 15: Netto-evolutie van de instroom van het totaal aantal werknemers in de bouwsector en het relatieve
aandeel t.o.v. het aantal werknemers in de bouwsector o.b.v. DynaM, juni 2007-juni 2015 ......................49
Tabel 16: Evolutie aantal binnenlandse werknemers aan de hand van de NACE-indeling voor de
bouwsector, zowel voor 2 cijfers als voor 3 cijfers o.b.v. Eurostat, 2008-2015..........................................50
VII
Tabel 17: Aandeel binnenlandse en gedetacheerde werknemers per sub-sector in de Belgische bouwsector
o.b.v. Eurostat, 2008 en 2015 ......................................................................................................................51
Tabel 18: Evolutie sociale zekerheidsbijdragen aan de hand van de NACE-indeling voor de bouwsector,
zowel voor 2 cijfers als voor 3 cijfers o.b.v. Eurostat, 2008-2015 ..............................................................52
Tabel 19: Evolutie bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen aan de hand van de NACE-indeling voor de
bouwsector, zowel voor 2 cijfers als voor 3 cijfers o.b.v. een steekproef van 6487 bedrijven die een
LIMOSA-aangifte deden, 2008-2015 ..........................................................................................................53
Tabel 20: Evolutie omzet aan de hand van de NACE-indeling voor de bouwsector, zowel voor 2 cijfers als
voor 3 cijfers o.b.v. Eurostat, 2008-2015 ....................................................................................................54
Tabel 21: Evolutie omzet aan de hand van de NACE-indeling voor de bouwsector, zowel voor 2 cijfers als
voor 3 cijfers o.b.v. Eurostat, 2008-2015 ....................................................................................................54
Tabel 22: Evolutie toegevoegde waarde ten opzichte van de omzet aan de hand van de NACE-indeling voor
de bouwsector, zowel voor 2 cijfers als voor 3 cijfers, 2008-2015 .............................................................55
Tabel 23: Evolutie aantal binnenlandse bouwondernemingen aan de hand van de NACE-indeling voor de
bouwsector, zowel voor 2 cijfers als voor 3 cijfers, 2008-2015 ..................................................................56
Tabel 24: Steekproef selectie ......................................................................................................................57
Tabel 25: Beschrijvende statistieken rentabiliteit van het totaal vermogen voor bouwbedrijven met en
zonder detachering en de volledige steekproef ...........................................................................................60
Tabel 26: Beschrijvende statistieken van de onafhankelijke variabelen voor bouwbedrijven met en zonder
detachering en de volledige steekproef .......................................................................................................60
Tabel 27: Pearson correlatiecoëfficiënt tussen de verschillende variabelen ...............................................61
Tabel 28: Proeven op verschillen in het gemiddelde en in de mediaan tussen bouwbedrijven met en zonder
detachering ..................................................................................................................................................61
Tabel 29: Resultaten van de regressie met ROA als afhankelijke variabele ...............................................63
Tabel 30: Bevoegdheid van de sociale zekerheid en personenbelasting o.b.v. detacheringsduur naar
verordening 987/2009..................................................................................................................................65
Tabel 31: Vergelijking loonkosten 2015 België en gedatacheerde werknemers uit 4 belangrijke zendende
lidstaten (Confederatie bouw, 2016) ...........................................................................................................66
Tabel 32: Overzicht van de knelpuntberoepen in de bouwsector in 2016 volgens de VDAB (VDAB, 2017)
.....................................................................................................................................................................68
VIII
Lijst van figuren
Figuur 1: Woonplaats bij intra-EU arbeidsmobiliteit (De Wipelaere&Pacolet, 2017) ................................ 1
Figuur 2: Loon- en arbeidsvoorwaarden bij intra-EU arbeidsmobiliteit (De Wipelaere&Pacolet, 2017). ... 6
Figuur 3: Toepasbare wetgeving bij intra-EU arbeidsmobiliteit (De Wipelaere&Pacolet, 2017). ............... 9
Figuur 4: Overzicht van alle EER landen ....................................................................................................11
Figuur 5: Overzicht van de lidstaten van de EU met hun toetredingsdatum. ..............................................12
Figuur 6: Aandeel van de bouwnijverheid t.o.v. de totale BBP per jaar in miljoenen euro’s, 2007-2016
(NNB.Stat, 2017) .........................................................................................................................................20
Figuur 7: Procentuele wijziging van het BBP van de totale economie en de bouwnijverheid t.o.v. het vorige
jaar, 2007-2016 (NBB.Stat, 2017) ...............................................................................................................20
Figuur 8: De investeringen voor de bouwsector, lopende rekeningen in miljoenen euro's, 2007-2016 (FOD
economie, 2017) ..........................................................................................................................................22
Figuur 9: De evolutie van de kostprijs voor de bouw van gebouwen en privéwoningen volgens de ABEX-
index, 2007-2016 (ABEX, 2017) ................................................................................................................23
Figuur 10: Aandeel van detachering in de totale werkgelegenheid van de Belgische bouwsector o.b.v.
LIMOSA en NBB, 2009-2016 ....................................................................................................................45
Figuur 11: De evolutie van het absolute aantal binnenlandse werkgelegenheid in de Belgische bouwsector
o.b.v. NNB, 2007-2016 ...............................................................................................................................46
Figuur 12: De evolutie van het absolute binnenlandse arbeidsvolume en de bruto toegevoegde waarde per
werknemer in de Belgische bouwsector o.b.v. NNB, 2007-2016 ...............................................................47
Figuur 13: Evolutie van het absolute aantal startende en stoppende werkgevers, gekoppeld aan de
veroorzaakte job-creatie en job-destructie o.b.v. DynaM, juni 2007-juni 2015 ..........................................48
Figuur 14: Evolutie van de absolute in- en uitstroom van het aantal werknemers in de bouwsector en het
relatieve aandeel van de in- en uitstroom t.o.v. het totaal aantal werknemers in de bouwsector o.b.v. DynaM,
juni 2007-juni 2015 .....................................................................................................................................49
Figuur 15: Het schillenmodel van Atkinson (Atkinson, 1984) ...................................................................67
1
Inleiding
In deze masterproef wordt een verband gezocht tussen detachering in de Belgische bouwsector en de impact
daarvan op de economie. Detachering in België wordt ongecompliceerd mogelijk gemaakt dankzij het vrije
verkeer van diensten binnen de Europese Economische Ruimte of EER.
De toepassing van arbeidsmobiliteit, i.e. het vrije verkeer van diensten, formuleert dat iedere
dienstverrichter uit een aangesloten lidstaat van de EER (inclusief Zwitserland), het recht heeft zijn diensten
tijdelijk aan te bieden in een andere lidstaat zonder dat het bedrijf daar gevestigd is. Arbeidsmobiliteit
binnen de EU kan drie vormen aannemen (Figuur 1). Er is grensarbeid en seizoensarbeid, waarbij de
werknemer/zelfstandige in de ene lidstaat woont en in de andere werkt. Daarnaast kan een persoon ervoor
kiezen om te migreren van de ene lidstaat naar de andere. Ten slotte kan een werknemer/zelfstandige
gestuurd worden door een werkgever om tijdelijk diensten presteren in een andere lidstaat. Dat laatste wordt
ook detachering genoemd (De Wipelaere&Pacolet, 2017).
Figuur 1: Woonplaats bij intra-EU arbeidsmobiliteit (De Wipelaere&Pacolet, 2017)
Volgens een artikel uit ‘De Tijd’ van 15 juni 2016, bedreigen Oost-Europese bouwvakkers 26.000 banen
in de Belgische bouwsector. In de publicatie spreekt de Confederatie Bouw zelfs over nog grotere cijfers.
Het artikel beschrijft de concurrentie van goedkope arbeidskrachten uit landen als Polen, Portugal,
Roemenië en Bulgarije als de belangrijkste reden voor het verdwijnen van de binnenlandse tewerkstelling
in de bouwsector. Dit fenomeen is te wijten aan de Europese detacheringsrichtlijn waardoor werknemers
uit Oost- en Zuid-Europa in ons land komen werken, terwijl ze in eigen land hun sociale bijdragen en
belastingen betalen. Daardoor liggen de loonkosten bij buitenlandse bedrijven soms 20 tot 30 procent lager
dan in België. Desondanks is de omzet van de bouwsector in België wel met 2,1 procent gestegen (Steel,
2016). Maar is er nu echt een verband tussen de detachering in de Belgische bouwsector en de economie?
Doorheen deze masterproef zal gepoogd worden om deze schijnbaar gemakkelijke vraag te beantwoorden.
Hoe dan ook is detachering een belangrijke troef voor de Europese Unie bij het vinden van werkkrachten
voor knelpuntberoepen. Sinds het toetreden van nieuwe lidstaten in 2004 en 2007 trekt de welvaart in West-
2
Europa veel arbeidsmigranten uit het oosten aan. Door de sterke toename van detachering ontstaat er gevaar
voor verdringing. Voornamelijk laagopgeleiden, jongeren en allochtonen vormen de grootste risicogroep
voor verdringing. Hoewel de gedetacheerde werknemers maar ongeveer 1% van het totaal aantal
werknemers vertegenwoordigen in de EU, zijn ze sterk geconcentreerd in bepaalde sectoren. Zo neemt de
bouwsector in Europa al 41,5% van alle detacheerden voor zijn rekening (Europa Nu, 2017).
Volgens verschillende bronnen (Heyrman, 2015; Buelens, 2007; De Wispelaere & Pacolet, 2017; etc.) zijn
de grootste problemen van de detachering binnen de bouwsector de verdringing van binnenlandse
werknemers door de lagere lonen van de gedetacheerden en de sociale fraude die ermee gepaard gaat. De
voorbije jaren kwam het onderwerp ‘detachering’ en ‘sociale fraude’ sterk aan bod in het nieuws.
In een artikel van ‘Bouwunie’1 met als titel “ 92 000 Buitenlandse arbeidskrachten aan de slag in de bouw,
sector heeft dringend maatregelen nodig ” van 24 april 2015, wordt met lof geschreven over de strijd tegen
sociale fraude in de bouwsector. De ‘Bouwunie’ is tevreden met Europees commissaris voor Werk Sociale
Zaken Vaardigheden en Arbeidsmobiliteit, Marianne Thyssen, die de strijd tegen sociale fraude bij
detachering opvoert. Uit LIMOSA-cijfers, het online meldingsplatform voor buitenlanders die tijdelijk in
België werken, blijkt dat er 92.000 buitenlandse arbeidskrachten op Belgische werven werkten in 2014. Dit
is een toename van maar liefst 60% in vergelijking met 2013. Tegelijkertijd daalde de binnenlandse
tewerkstelling in de bouw drastisch (Heyrman, 2015).
Verder is de Europese Commissie bezig met verschillende werkprogramma’s, waaronder ook ‘The Labour
Mobility Package’. Dit programma beoogt de arbeidsmobiliteit te ondersteunen en misbruik ervan aan te
pakken door middel van een betere coördinatie van de sociale zekerheidssystemen samen met een gerichte
herziening van de richtlijn betreffende de uitzending van werknemers (de detacheringsrichtlijn 96/71/EG)
en een verbeterd Europees mobiliteitsnetwerk voor werkzoekenden (EURES)2 (Europees Parlement, 2016).
Het Labour Mobility Package is sinds 8 maart 2016 bezig met een gerichte herziening van de
detacheringsrichtlijn van 1996. De herzieningen zouden op drie vlakken verandering brengen: bij
langlopende werkplaatsen, de bezoldiging van gedetacheerde werknemers (gelijkwaardig aan die van lokale
werknemers, zelfs bij onderaanneming) en meer samenhangende regels voor uitzendkrachten. Op die
manier zou gelijk loon voor gelijk werk op termijn gerealiseerd worden. Veertien parlementen uit 11
lidstaten -alle Baltische en Oost-Europese- tekenden beroep aan tegen dit plan en trokken een gele kaart in
de Europese Commissie. Het trekken van een gele kaart zorgt ervoor dat een herziening uitgesteld wordt
en opnieuw moet opgesteld worden. Desondanks werd eind oktober 2017, onder initiatief van Europees
Commissaris voor Werk, Marianne Thyssen, beslist dat de Europese Commissie toch door gaat met het
1 Bouwunie is een Vlaamse organisatie die samen met UNIZO de rechten en de belangen van het KMO-bouwbedrijf verdedigd.
Hedendaags zijn meer dan 8.000 KMO-bouwbedrijven lid van de Bouwunie. 2 Eures is een samenwerkingsnetwerk tussen de Europese Commissie en de openbare diensten voor arbeidsvoorziening (ODA’s)
van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte (EER) (de EU-lidstaten plus Noorwegen, IJsland en Liechtenstein) en
andere partnerorganisaties. Zwitserland neemt ook deel aan de Eures-samenwerking (VDAB, 2017).
3
plan (Europa Nu, 2017). De Commissie benadrukt daarbij dat ze het recht en de plicht heeft om op te treden
en dat de lidstaten verantwoordelijk blijven voor de hoogte van de lonen in hun eigen land. Daarnaast werkt
de Europese Commissie ook aan een nieuwe verordening omtrent de sociale zekerheid binnen de EER
(Europees Parlement, 2016; Van Haver, 2016b). Hoewel de Europese Raad en het Europees parlement
hetzelfde uitgangspunt bereikt hebben, wordt verwacht dat er nog veel onderhandeld gaat moeten worden
voor het definitieve wijzigingsvoorstel van de detacheringsrichtlijn een feit is.
Maar indien deze wetgeving goedgekeurd wordt, zal dit dan een impact hebben op onze economie? In het
vorige, reeds aangehaalde artikel werd gesproken over een economische groei in de bouwsector ondanks
verdwenen banen in de Belgische bouwsector. Is het dan mogelijk dat de verandering in de wetgeving, de
detachering verlaagt en daarbij ook een daling in de economie zal teweegbrengen?
Deze masterproef zal een antwoord trachten te bieden op de volgende vragen:
• Welke algemene internationale en nationale wetgeving bestaat er omtrent detachering?
• Hoe wordt de detachering in België gecontroleerd?
• Welke omvang heeft de detachering in België?
• Welke impact heeft de detachering in de Belgische bouwsector op de economie?
• Is er sprake van een relatie tussen de Belgische bouwsector en de economie?
• Indien ja, hoe zal deze relatie in de toekomst kunnen verlopen?
4
Literatuurstudie
Daar detachering een uitgebreid en juridisch moeilijk begrip is, wordt een korte en eenvoudige schets
gegeven betreffende de verschillende rechtsdomeinen met de nodige rechten, richtlijnen en verordeningen.
Dit is noodzakelijk om een goed beeld te krijgen van het juridisch kader omtrent detachering. De gebruikte
definitie voor dit onderzoek wordt aan de hand van het gevormde kader geformuleerd en nadien
afgebakend.
Vervolgens wordt een kort overzicht gegeven van de vorming van de EU en de EER. Binnen dit gebied is
er echter een vrij verkeer van diensten. Daarom is het belangrijk om inzicht te krijgen in de evolutie van de
EU en het tijdstip waarop verschillende lidstaten toetraden . Verder zullen de controleorganen inzake arbeid
in België, en voornamelijk het controleorgaan LIMOSA (verantwoordelijk voor registratie detachering in
België), worden beschreven en oppervlakkig bestudeerd.
Het verloop van het algemeen economisch klimaat en dat binnen de bouwsector wordt ook in kaart gebracht.
Dit zal gebeuren op basis van bepaalde algemene en bouwkundige indicatoren van de Belgische economie.
1 Wat is detachering
Als gevolg van de arbeidsmobiliteit binnen de EER is elke beperking op het vrij verrichten van diensten
verboden. Ook voor landen buiten de EER kan verkeer van diensten mogelijk zijn, mits er voldaan wordt
aan bepaalde wetten (Gillemon, 2014).
Omdat het begrip detachering of terbeschikkingstelling een andere betekenis heeft binnen de twee
rechtsdomeinen (arbeidsrecht en sociale zekerheidsrecht), kan er niet één vaste, algemene definitie worden
gegeven. Veeleer wordt gebruik gemaakt van een opsomming van voorwaarden die moeten vervuld zijn
opdat er sprake zou zijn van detachering. Deze opsomming is verschillend voor de twee rechtsdomeinen
op zowel Europees als nationaal niveau. Om deze redenen is de noodzaak des te groter om in een zekere
mate tot een werkzame definitie te komen (Jorens, 2009).
Een algemene en minst wetenschappelijke omschrijving van het begrip detachering kan gevonden worden
in het woordenboek. Het Van Dale-woordenboek omschrijft detachering als "het tijdelijk elders laten
werken". Hier worden twee fundamentele kenmerken van detachering vermeld: "tijdelijk” en "elders
tewerkgesteld worden". De gedetacheerden worden als het ware tijdelijk losgemaakt van de plaats waar ze
normaal werken, om op een andere plaats werkzaamheden te gaan verrichten.
Echter in de omschrijving van het Van Dale-woordenboek ontbreekt één essentiële voorwaarde, namelijk
dat de tijdelijke tewerkstelling in een ander land moet plaatsvinden. Deze drie voorwaarden vormen de
basis voor de definities die gehanteerd worden in de rechtsdomeinen binnen Europa en België.
5
1.1 Detachering binnen de EER volgens de rechtsdomeinen
Verschillende internationaalrechtelijke en Europeesrechtelijke teksten regelen de dag van vandaag de
rechtspositie van gedetacheerde werknemers. Het is belangrijk om te weten dat, doorheen de verschillende
domeinen van het recht, de hiervoor vermelde voorwaarden van de algemene definitie echter anders zullen
geïnterpreteerd en ingevuld worden.
De definitie van detachering in het arbeidsrecht mag niet worden verward met de detachering op het vlak
van sociale zekerheid. De detachering in het arbeidsrecht heeft betrekking op de arbeidsrechtelijke regels
die van toepassing zijn op de tijdelijke uitzending van een werknemer naar België. Terwijl de detachering
op het vlak van sociale zekerheid slaat op het regime van sociale zekerheid dat van toepassing is tijdens
dergelijke tijdelijke uitzending. Verder is het zowel mogelijk voor werknemers als voor zelfstandigen om
zich te detacheren naar een andere lidstaat van de EU (FOD WASO, 2017).
1.1.1 Arbeidsrecht
Onder detachering in arbeidsrecht verstaat men de situatie van een werknemer die in België
arbeidsprestaties verricht en die:
• hetzij gewoonlijk werkt op het grondgebied van één of meer andere landen dan België
• hetzij is aangeworven in een ander land dan België
Onder werknemer in het arbeidsrecht verstaat men de loontrekkende werknemer. Het betreft personen die,
op grond van een overeenkomst, tegen loon arbeidsprestaties verrichten onder het gezag van de
onderneming die hen detacheert. De zetel van deze onderneming dient buiten België gevestigd te zijn.
Tijdens de duur van de detachering is de werkgever ertoe gehouden bepaalde regels van het Belgisch
arbeidsrecht na te leven (FOD WASO, 2017). Voor zelfstandigen geldt geen arbeidsrecht, aangezien deze
zichzelf geen regels moeten opleggen.
In verband met het arbeidsrecht wordt verwezen naar de regels inzake het internationaal privaatrecht (IPR),
dat geregeld wordt in het Verdrag van Rome van 1980 en Rome 1-Verordening 5983/20083, dewelke tot
de vorming hebben geleid van een specifieke Europese Richtlijn. De Detacheringsrichtlijn 96/71/EG van
het Europees Parlement bevat de fundamentele wettelijke basis van de arbeidsrechtelijke voorwaarden die
van toepassing zijn bij detachering (Jorens, 2009). Daarnaast worden deze voorwaarden verdiept in de Raad
van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten
van diensten (Gillemon, 2014).
Met de Detacheringsrichtlijn 96/71/EG probeerde het Europees Parlement een evenwicht op te bouwen
tussen het vrije verkeer van diensten, eerlijke concurrentie en de bescherming van de werknemers. De
richtlijn bevordert het grensoverschrijdend verrichten van diensten. Dit kan door een minimale harde kern
3 Rome 1-verordening waarbij echter beide teksten gedurende lange tijd naast elkaar zullen blijven bestaan.
6
van arbeidsvoorwaarden op te leggen aan de lidstaat waar het gedetacheerde werk zal worden uitgevoerd.
Onder deze ‘harde kern’ worden de volgende voorwaarden verstaan:
• maximale werkperiodes en minimale rustperiodes
• een minimum loon
• een minimum duur van de jaarlijkse doorbetaalde vakantiedagen
• maatregelen ter bescherming van de werknemers
• voorwaarden voor het ter beschikking stellen van werknemers en bepalingen in verband met niet-
discriminatie
• gezondheid, veiligheid en hygiëne
Indien een werkgever zich niet aan deze voorwaarden houdt, kan het Europese Hof van Justitie een
beperking van het vrije verkeer van diensten opleggen (Buelens, 2007).
De Detacheringsrichtlijn voorziet ook enkele uitzonderingen op de voorwaarden van de ‘harde kern’ in het
geval van werkzaamheden van geringe omvang. Maar deze zijn niet van toepassing op de bouwsector en
zullen dus niet besproken worden.
De Belgische wet van 5 maart 2002 verzorgt de omzetting van de hierboven vermelde Europese richtlijnen
naar het Belgische recht (Figuur 2). Verder staat deze wet in voor de invoering van een vereenvoudigd
stelsel voor het bijhouden van de sociale documenten van ondernemingen. Tevens zorgt de wet ervoor dat
werknemers kunnen ter beschikking gesteld worden in België (FOD WASO, 2017).
Figuur 2: Loon- en arbeidsvoorwaarden bij intra-EU arbeidsmobiliteit (De Wipelaere&Pacolet, 2017).
De Belgische wetgever koos voor een ruime vertaling van de Detacheringsrichtlijn. De wet bevat namelijk
geen opsommingen zoals de ‘harde kern’ van arbeidsrechtelijke voorwaarden, maar eerder een algemene
regel. Deze regel zegt dat de werkgever die zijn werknemers naar België detacheert, voor de
arbeidsprestaties die in België worden verricht, de arbeidsvoorwaarden (met inbegrip van loon- en
tewerkstellingsvoorwaarden) moet naleven. Deze voorwaarden worden bepaald door Belgische wettelijke,
bestuursrechtelijke (koninklijke besluiten) of conventionele bepalingen die strafrechtelijk worden
7
beteugeld. Op deze manier wordt er geanticipeerd op toekomstige aanpassingen van de wetgeving (FOD
WASO, 2012).
Deze arbeidsvoorwaarden staan veelal geschreven in collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO) en
paritaire comités (PC). Een collectieve arbeidsovereenkomst is een schriftelijke overeenkomst waarin de
overeengekomen arbeidsvoorwaarden tussen de werkgevers of werkgeversorganisaties en de
werknemersorganisaties zijn vastgelegd. Een paritair comité daarentegen is een overlegorgaan tussen de
werknemers en werkgevers met als doel het onderhandelen van de collectieve arbeidsovereenkomst en het
controleren van de uitvoering ervan. Per bedrijfstak bestaat er een paritair comité. Voor dit onderzoek wordt
maar één paritair comité bekeken, namelijk het paritair comité voor het bouwbedrijf (PC 124). In bijlage A
kan het volledige PC 124 gevonden worden.
Verder vormt de wet van 5 maart 2002 geen beletsel voor de toepassing van arbeids-, loon- en
tewerkstellingsvoorwaarden van het land van afkomst voor zover de voorwaarden gunstiger zijn voor de
gedetacheerde werknemer (FOD WASO, 2012).
Naast het vertalen van de arbeidsrechtelijke voorwaarden, wordt onder invloed van de rechtspraak van het
Europese Hof van Justitie, ook een vereenvoudigde regeling ingevoerd voor het bijhouden van sociale
documenten. Zo legt Artikel 137 van de Programmawet (I) van 27 december 2006 een algemene
meldingsplicht op bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) voor werkgevers en opdrachtgevers die
gedetacheerde werknemers en zelfstandigen tewerkstellen (Gillemon, 2014). Door het Koninklijk Besluit
van 20 maart 2007 werd deze wet tot uitvoering gebracht. Deze wet zorgt ervoor dat buitenlandse
werkgevers een LIMOSA4-aangifte moeten indienen wanneer ze loontrekkende werknemers naar België
detacheren. In paragraaf 3.3 van de literatuurstudie wordt deze aangifte verder toegelicht. In het Koninklijk
Besluit van 19 maart 2013 werd een aanpassing gemaakt in verband met de melding van de wekelijkse
arbeidsduur en het soort uitgevoerde diensten. Vanaf 1 juli 2012 moesten beide niet meer vermeld worden
in de LIMOSA-aangifte. Verder werd de detacheringsrichtlijn 96/71/EG meer verdiept in de
Handhavingsrichtlijn uit 2014. Deze richtlijn zorgt er voor dat de lidstaten beter bewapend zijn tegen
misbruik van het vrije verkeer van diensten, beter bekend als ‘sociale fraude’ (Gillemon, 2014; Taghon,
2013).
Ondanks deze duidelijke vertaling van de detacheringswet komen nog veel problemen voor in de praktijk.
Zo zijn de sociale documenten soms onvolledig of ontbreken ze. Daarnaast is het soms te moeilijk om
werkgevers te identificeren en te contacteren omdat deze vaak geen vaste vestiging hebben. Hierbij gaat
het vaak over postbusfirma’s die gemakkelijk failliet gaan, om dan vervolgens vervangen te worden door
een nieuwe firma met dezelfde bestuurders. Doordat de inspectiediensten territoriaal beperkt zijn voor een
eventuele strafvervolging, zijn ze afhankelijk van de ‘goodwill’ van hun buitenlandse collega’s. Bijgevolg
4 Dit is de afkorting voor ‘Landenoverschrijdend Informatiesysteem ten behoeve van MigratieOnderzoek bij de Sociale
Administratie’.
8
is het zeer moeilijk om te kunnen vaststellen of de sociale documenten effectief echt zijn en de verplichte
sociale bijdragen betaald worden door de werkgevers. Een grensoverschrijdende samenwerking of
Europese overkoepelende sociale inspectiedienst zou hiervoor een oplossing zijn (Buelens, 2007).
1.1.2 Sociale zekerheid
De belangrijkste regels inzake sociale zekerheid op Europees niveau, zijn terug te vinden in de verordening
883/2004 en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van het sociale zekerheidsstelsel. De
eerst vermelde werd op 1 mei 2010 vervangen door verordening 987/2009 (Houwerzijl, 2014). In bijlage
B kan de volledige verordening 987/2009 gevonden worden.
De algemeen geldende regel in verband met sociale zekerheid voor buitenlandse arbeidskrachten, is deze
van het werklandbeginsel. Dit beginsel zorgt ervoor dat elke buitenlandse dienstverlener onderworpen
wordt aan de wetgeving van slechts één lidstaat, namelijk de lidstaat waar deze persoon werkzaam is 5. Om
het vrije verkeer van diensten binnen de EER te vergemakkelijken en juridische en administratieve
vereenvoudiging te waarborgen, wordt in artikel 14 en 14bis van verordening 1408/71 afgeweken van dit
beginsel. De gedetacheerde werknemer, die voldoet aan de detacheringsvoorwaarden, valt dus onder de
sociale zekerheidswetgeving van de uitzendende lidstaat (Buelens, 2007). Met andere woorden geldt voor
een werknemer die in dienst is bij een bedrijf uit lidstaat A (het thuisland) en gedetacheerd is in lidstaat B
(het gastland) nog steeds het sociaal recht van lidstaat A (Europa Nu, 2017).
In verordening 987/2009 worden de voorwaarden beschreven waaraan werknemers moeten voldoen om
over een geldige detachering te kunnen spreken. Ten eerste moeten de werknemers, tijdens de detachering,
verbonden blijven met de uitzendende onderneming. Deze onderneming moet het werkgeversgezag blijven
uitoefenen waardoor de band van ondergeschiktheid tussen de gedetacheerde en de onderneming blijft
bestaan. Ten tweede moet de gedetacheerde onderworpen zijn aan de wetgeving van het uitzendland voor
deze persoon gedetacheerd wordt. Op die manier wordt vermeden dat de gedetacheerde telkens van sociale
zekerheidssysteem moet veranderen. Ten derde moet de detacherende onderneming voor meer dan 25%
van zijn werkzaamheden actief zijn in het uitzendland. Daarmee worden de zogenaamde brievenbusfirma’s
tegen gegaan die door het louter uitvoeren van administratie niet te beschouwen zijn als uitvoerders van
een economische activiteit. Ten laatste mag de periode van detachering maximaal 24 maanden bedragen
(Figuur 3). Echter wordt de mogelijkheid behouden om in onderling akkoord, tussen de desbetreffende
lidstaten, af te wijken van deze maximum termijn. De detacheringsperiode werd vroeger bijgehouden door
een verschillende organisatie binnen elke lidstaat die instond voor een facultatief E101-formulier uit te
reiken aan de gedetacheerden. Dit gold dan als bewijs dat de werknemer verbonden bleef met de sociale
zekerheidsinstelling van het uitzendland. Dankzij de nieuwe verordening 987/2009 werd dit formulier in
de EER (inclusief België) vervangen door een verplicht in te vullen digitaal A1-formulier. Zo wordt bij
elke detachering ter kennis gegeven aan de RSZ. Indien aan alle vermelde voorwaarden voldaan is, kan het
5 Art. 13, lid 1 en 2, a) verordening 1408/71
9
A1-formulier goedgekeurd worden en mag de gedetacheerde komen werken in België. Het is de
verantwoordelijkheid van de bevoegde instantie van het uitzendland om te controleren of aan deze
voorwaarden wordt voldaan (Gillemon, 2014). Het A1-formulier wordt echter wel niet enkel voor
gedetacheerden uitgeven, maar eveneens voor andere grensoverschrijdende activiteiten zoals
seizoensarbeid, uitzendwerkers, etc. (De Wispelaere&Pacolet, 2017).
Figuur 3: Toepasbare wetgeving bij intra-EU arbeidsmobiliteit (De Wipelaere&Pacolet, 2017).
Doordat een verordening verbindend is in alle onderdelen en rechtstreeks toepasselijk is op elke lidstaat,
moet er geen Belgische omzettingswet geformuleerd worden. De enige relevante nationale bepaling inzake
de sociale zekerheid is artikel 31 van de Uitzendarbeidswet. Deze wet bepaalt dat, in geval van verboden
tewerkstelling, de werkgever en de gebruiker hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van de sociale
bijdragen, vergoedingen en voordelen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst tussen de gebruiker en
de ter beschikking gestelde werknemer. De wet heeft als doel om vooral de strijd aan te gaan tegen
koppelbazen6 (Buelens, 2007).
1.2 Internationale detachering buiten de EER
Naast de tewerkgestelde gedetacheerden van binnen de EER in België, is er ook een toestroom van
loontrekkenden of zelfstandigen die geen onderdaan zijn van Europese lidstaten, maar hier wel
tewerkgesteld worden. De wet van 30 april 1999 stelt dat “Elke persoon die niet over de Belgische
nationaliteit beschikt en die door een Belgische of buitenlandse werkgever op Belgisch grondgebied wil
6 Iemand die op illegale wijze arbeiders in dienst neemt om hen uit te lenen aan andere bedrijven. Daarbij wordt de betaling van de
verschuldigde sociale en fiscale bijdragen uitgesteld totdat de uitzendende onderneming failliet gaat (FOD WASO, 2017).
10
worden tewerkgesteld, een arbeidskaart moet verkrijgen en dat zijn werkgever een arbeidsvergunning moet
bekomen” (FOD WASO, 2006). Dankzij de toepassing van het vrije verkeer van diensten is de voorgaande
wet niet van toepassing voor landen binnen de EER (Rayp&Ruyssen, 2013).
De Belgische regering kan bijgevolg kiezen wie een arbeidskaart en vergunning krijgt binnen de
onderdanen van derde landen7. Deze officiële documenten zullen voornamelijk aan werknemers gegeven
worden die een knelpuntberoep8 binnen België uitoefenen. Op die manier probeert de overheid de
tewerkgestelde immigranten een toegevoegde waarde te geven, zonder de concurrentie op de nationale
arbeidsmarkt beduidend te verhogen. Voor deze internationale gedetacheerden geldt hetzelfde arbeidsrecht
en sociale zekerheidssysteem als voor binnenlandse werkkrachten (Rayp&Ruyssen, 2013).
7 Derde landen zijn de landen die geen lid van de EER. 8 Knelpuntberoepen zijn beroepen waarvoor vacatures moeilijk ingevuld geraken (Ferro, Fullin, Fellini&Hunger, 2004).
11
2 De evolutie van de EU en de Europese Economische Ruimte
In hoofdstuk 1 van de literatuurstudie wordt bij de bespreking van de definitie van detachering vaak
gesproken over de EER. De Europese Economische Ruimte heeft als doel de Europese interne markt uit te
breiden naar de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie of EVA9, en zo het vrije verkeer van
goederen, personen, diensten en kapitaal te waarborgen. De landen die deel uitmaken van EVA willen nog
niet toetreden tot de EU of hebben dit tot heden nog niet gedaan. Het is belangrijk om een goed beeld te
krijgen van de landen binnen de EER en de evolutie ervan omdat deze zone een grote invloed heeft op de
wetgeving van de gedetacheerden binnen België. Zwitserland behoort officieel niet tot deze zone, maar is
wel onderworpen aan dezelfde wetten. Figuur 4 geeft een overzicht van alle landen die deel uitmaken van
de EER.
Figuur 4: Overzicht van alle EER landen
Aangezien de Europese detacheringsrichtlijn 96/71/EG ontworpen is in 1996, zijn de algemene voorwaarde
in verband met het arbeidsrecht gebaseerd op de lonen en welvaart van de 15 lidstaten die op dat moment
de EU vormden. De 15 lidstaten waren voornamelijk gesitueerd in het westen van het huidige Europa. In
Figuur 5 is te zien hoe alle landen die vanaf 2004 toegetreden zijn tot de EU uit het oosten komen. De
landen die willen toetreden tot de EU komen uit het zuidoosten en het land dat uit de EU stapt, namelijk
het Verenigd Koninkrijk, is een lidstaat uit het westen.
9 Onder de EVA-landen behoren IJsland, Liechtenstein en Noorwegen.
12
Jaar van
toetredingLanden Kleur
Jaar van
toetredingLanden Kleur
1/01/1958 België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland 1/05/2004 Cyprus, Estland, Letland, Litouwen, Hongarije
1/01/1973 Denemarken, Ierland, Verenigd Koninkrijk Malta, Polen, Slovenië, Slowakijke, Tjechië
1/01/1981 Griekenland 1/01/2007 Bulgarije, Roemenië
1/01/1986 Portugal, Spanje 1/07/2013 Kroatië
1/01/1995 Finland, Oostenrijk, ZwedenWillen
toetreden
Albanië, Bosnië, Servië, Montenegro, Turkijke, Voormalige
Joegoslavische Republiek Macedonië, Herzegovina, Kosovo
Figuur 5: Overzicht van de lidstaten van de EU met hun toetredingsdatum.
13
Zoals reeds in het vorige hoofdstuk besproken, zal de sociale zekerheid van werknemers en zelfstandigen
van binnen de EER afhangen van het uitzendland. Alle werknemers en zelfstandigen van landen die geen
deel uitmaken van de EER worden onderworpen aan de sociale zekerheid van het land van de
tewerkstelling. Dit is conform de EU-wetgeving met betrekking tot de interne markt. De tenuitvoerlegging
en handhaving binnen de EER worden door speciale EVA-organen en een Gemengd Parlementair Comité
gecontroleerd (Europees Parlement, 2017).
Doordat de detacheringsrichtlijn uit 1996 dateert, hebben armere landen binnen de EU en EER vaak een
voordeel ten opzichte van de rijkere landen op vlak van detachering. Dankzij de verouderde wetgeving
kunnen werknemers en zelfstandige uit armere Europese landen komen werken aan een hoger loon binnen
deze rijkere landen. Dat terwijl deze gedetacheerde arbeiders soms opmerkelijk minder geld vragen in
vergelijking met de binnenlandse werknemers en zelfstandigen. Deze laatste groep eist meestal meer geld
om aan de levensstandaarden van hun maatschappij te voldoen. De gedetacheerden leven dikwijls met een
lagere levensstandaard binnen het land van hun tewerkstelling, die vaak nog steeds beter is dan de
levensstandaard in hun geboorteland. Of ze nemen genoegen met de lage levensstandaard, omdat ze meer
kunnen verdienen in het buitenland (Buelens, 2007).
Zoals reeds vermeld in de inleiding is de Europese Commissie, die instaat voor het ontwerpen van nieuwe
wetten, richtlijnen en verordeningen, de voorbije jaren nieuwe wetten en richtlijnen aan het opstellen voor
de detachering binnen de EER. De zogenaamde handhavingsrichtlijn uit 2014 (paragraaf 1.1.1 van de
literatuurstudie) is daarvan een goed voorbeeld. Deze richtlijn moest tegen 18 juni 2016 in de nationale
wetgeving van elke lidstaat omgezet zijn. Helaas moest de Europese Commissie 11 landen in gebreke
stellen, waaronder Estland, Litouwen, Zweden en Roemenië die de richtlijn slechts gedeeltelijk omgezet
hebben (Van Haver, 2016a). Het waren ook deze landen die een gele kaart trokken in de Europese
Commissie, waardoor de goedkeuring van het wijzigingsvoorstel voor de detacheringsrichtlijn gewijzigd
werd naar eind oktober 2017.
14
3 Databanken
Nationale en internationale inspectiediensten, die gekoepeld zijn onder de Sociale Inlichtingen- en
Opsporingsdienst (SIOD) (Gillemon, 2014), maken gebruik van een aantal databanken om controles en
opsporingswerk te vereenvoudigen. Deze databanken worden opgesteld en onderhouden door federale
overheidsdiensten. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste databanken, die gebruikt werden voor dit
onderzoek, besproken (Blomme&Messiaen, 2010).
3.1 Dmfa
De Déclaration multifunctionelle/multifunctionele Aangifte of Dmfa vervangt de papieren RSZ-
kwartaalaangifte vanaf het eerste kwartaal van 2003. Alle werkgevers die ingeschreven zijn bij de RSZ
moeten met deze aangifte de loon- en arbeidstijdgegevens van hun werknemers indienen. Omdat de
gegevens zo specifiek omschreven en gegroepeerd zijn, wordt deze informatie door de verschillende
instellingen van de sociale zekerheid gebruikt. Op die manier kan deze instelling met dezelfde informatie
aan de slag en wordt de aangifte bijgevolg multifunctioneel genoemd. De verzamelde gegevens worden
voornamelijk gebruikt door de instellingen die belast zijn met het toekennen van rechten binnen de sociale
zekerheid en het uitbetalen van vergoedingen. De Dmfa vormt een geheel met de DIMONA en de Aangifte
van Sociale Risico’s (ASR). Die laatste heeft betrekking op de verschillende zaken die invloed hebben op
de sociale positie van een werknemer in de loop van zijn arbeidsrelatie met éénzelfde werkgever (Sociale
Zekerheid, 2017; Van Ro, 2014).
3.2 DIMONA
Door de wetgeving van 1 januari 2003 moet iedere werkgever die ingeschreven staat bij de RSZ, alle
aanwervingen en uitdiensttreding van hun werknemers elektronisch meedelen aan de RSZ. Hierbij gaat het
om de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, ook wel DIMONA (Déclaration Immédiate -
Onmiddellijke Aangifte) genoemd. Via de reeds vermelde instelling Dmfa worden de aangiften, van het
begin en het einde van een arbeidsrelatie tussen werknemer en werkgever, onmiddellijk gesignaleerd aan
verschillende instellingen van sociale zekerheid. De door de werkgever ingestuurde aangiften worden
onmiddellijk gecontroleerd door de RSZ en voeden een specifieke databank beter gekend als het
‘personeelsbestand’. De werkgever kan deze databank steeds consulteren in een beveiligde online
omgeving (Sociale Zekerheid, 2017; Van Ro, 2014).
Alleen voor personen hieronder opgesomd moet geen DIMONA-aangifte gebeuren:
• Stagiairs binnen het kader van een cursus die leidt tot het afleveren van een diploma, getuigschrift
of bewijs van beroepsbekwaamheid.
• Werknemers die arbeid verrichten in het kader van een PWA-overeenkomst.
• Huishoudpersoneel dat niet onderworpen is aan de sociale zekerheid.
15
• Werknemers die maximum 25 dagen tewerkgesteld zijn in de loop van een kalenderjaar.
• Vrijwilligers.
• Kunstenaars met specifieke kleine vergoedingen.
• Personen die prestaties leveren in de onderneming, en daarvoor onderworpen zijn aan het sociaal
statuut der zelfstandigen.
• Gedetacheerde werknemers, op voorwaarde dat zij ingevolge een internationaal akkoord tijdens
hun tewerkstellingen in België onderworpen blijven aan een buitenlands stelsel voor sociale
zekerheid (Sociale Zekerheid, 2017).
3.3 LIMOSA
Gedetacheerde werknemers en zelfstandigen, die tijdelijk of gedeeltelijk in België komen werken, moeten
vanaf 1 april 2007 een LIMOSA-aangifte indienen bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid. Als
ontvangstbewijs van de melding wordt per werkende gedetacheerde voor een bepaalde periode een
‘LIMOSA-1’ formulier afgeleverd. Op die manier wordt een centrale databank gecreëerd van de
tewerkstelling van buitenlanders in België. Zo kan een administratieve vereenvoudiging gegarandeerd
worden om het vrije verkeer van buitenlandse werknemers te bevorderen. Het voordeel van deze databank
is dat hij interessante data bevat over het aantal ontvangen formulieren/meldingen en het aantal unieke
personen waarvoor de melding is gedaan. Maar eveneens kan men gemakkelijk de nationaliteit, de
woonplaats, de duur van detachering, alsook de sector van de tewerkstelling van de gedetacheerde
opvragen. Daarnaast is heel wat informatie gekend over het profiel van de werkgever en de klanten in
LIMOSA. Juist omdat al deze data hierin aanwezig is, zal voornamelijk deze LIMOSA-aangifte gebruikt
worden in dit onderzoek (FOD WASO, 2014; De Wipelaere&Pacolet, 2017).
3.4 GOTOT-IN
De onlinedienst GOTOT (GrensOverschrijdende Tewerkstelling Occupation Transfrontalière) is ontstaan
voor de behandeling van persoonsgegevens betreffende de gedetacheerde werknemers of zelfstandigen
afkomstig van het formulier A1. Dit is de nieuwe digitale versie van het E101-formulier dat omschreven
wordt in de Europese en bilaterale sociale zekerheidswetgeving, namelijk Verordening 883/2004 (paragraaf
1.1.2 van de literatuurstudie). Deze dienst speelt een belangrijke rol in de controle van sociale zekerheid,
aangezien gedetacheerde werknemers en zelfstandigen zich moeten registreren via hun persoonsgegevens
in de gegevensbank GOTOT-IN. Net zoals de LIMOSA-databank bevat deze databank veel interessante
data over het aantal ontvangen formulieren/meldingen en het aantal unieke personen waardoor de melding
is gedaan. Helaas bevat de databank geen informatie over de sector en het profiel van de werkgever en
klanten in tegenstelling tot de LIMOSA-databank. Bijgevolg zal deze databank ook gebruikt worden in dit
onderzoek, weliswaar in mindere mate als de gegevens uit de LIMOSA-aangifte (SCSZG, 2013).
16
4 De bouwsector in kaart
Ondanks het feit dat de Belgische bouwsector sterk geautomatiseerd is in vergelijking met vroeger, blijft
deze zeer arbeidsintensief. Door de automatisering is het aandeel van laaggeschoolde arbeiders het laatste
decennia afgenomen, maar blijft de fysieke arbeid er belangrijker in vergelijking met de meeste andere
sectoren in België. Doordat de bouwsector sterk plaatsgebonden is, heeft dit als gevolg dat de productiesites
en werven moeilijk of zelfs onmogelijk kunnen verplaatst worden. Daardoor is het uitgesloten dat de
Belgische bouwbedrijven zich verplaatsen naar een deelstaat binnen de EU met een gunstiger fiscaal
klimaat om de kosten te kunnen drukken. Bijgevolg zoeken bedrijven goedkopere arbeidskrachten om de
kosten te doen dalen en zo een competitief voordeel te realiseren ten opzichte van de concurrentie (Ferro,
Fullin, Fellini&Hunger, 2004; Buelens, 2007).
Verder karakteriseert een gefragmenteerd productieproces, gedomineerd wordt KMO’s, de bouwsector. De
grote spelers treden in dit proces meestal op als hoofdaannemer, terwijl de KMO’s vaak als onderaannemer
optreden. Deze verdeling maakt het mogelijk om specifieke taken over te laten aan gespecialiseerde
buitenlandse bedrijven of verschillende bouwfasen onder te delen over een keten van buitenlandse
onderaannemers (Ferro, A., Fullin, G., Fellini, I., & Hunger, U, 2004).
4.1 Indelingen in de Belgische bouwsector
De bouwsector of bouwnijverheid omvat alle bedrijven waarbij het vervaardigen van gebouwen,
bouwwerken en aanleggen van infrastructuur centraal staan. De beroepen binnen deze sector zijn
uiteenlopend. Dit gaat van aannemers tot installateurs en zelfs tot schilders. De bouw is de vijfde grootste
sector in Vlaanderen. Eén vierde is als zelfstandige actief in deze sector, de andere drie vierde is werknemer.
De sector wordt voornamelijk door mannen gedomineerd. De twee grootste activiteiten binnen de sector
zijn burgerlijke en utiliteitsbouw (VDAB, 2012).
De activiteiten binnen de bouwsector worden ingedeeld aan de hand van een NACE-code. NACE staat voor
de Algemene Nomenclatuur van de Economische Activiteiten in de Europese Gemeenschappen
('Nomenclature générale des Activités économiques dans les Communautés Européennes‘), beter bekend
als de ’Europese activiteitennomenclatuur‘. Het is een officiële lijst met activiteits-omschrijvingen die
gebruikt worden door de RSZ en ondernemingslokketten om bedrijven in sectoren te verdelen (Unizo,
2016).
NACE bestaat uit een nummer met een daaraan verbonden omschrijving. De code is belangrijk omdat ze
onder andere bepaalt wat de verplichtingen zijn voor de activiteit die uitgeoefend wordt. Ze is daarnaast
ook relevant om te zien of men in aanmerking komt voor bepaalde steunmaatregelen.
De NACE-code voor de bouwnijverheid is beter bekend onder de letter ‘F’. Onder deze letter verdeelt de
NACE-code de bouwsector in verschillende sub-sectoren. Tabel 1 geeft de NACE-code van de
17
verschillende sub-sectoren binnen de bouwsector weer tot en met een 5 cijfer code. De code kan hierna nog
verder verdeeld worden tot een 7 cijfer code, maar wegens het gebrek aan relevantie voor dit onderzoek
werden deze sub-sectoren achterwege gelaten. Uit de tabel is duidelijk af te lezen dat de NACE-code de
bouwsector in 3 grote groepen verdeelt. De eerste groep omvat de bouw van gebouwen en het ontwikkelen
van bouwprojecten (NACE 41). De tweede groep bestaat uit weg- en waterbouw (NACE 42). En NACE
43 wordt gebruikt voor gespecialiseerde bouwwerkzaamheden. In dit onderzoek zal vaak verwezen worden
naar deze codes en zullen de verschillende sub-sectoren met elkaar vergeleken worden.
In paragraaf 1.1.1 werd reeds gesproken over een andere onderverdeling voor verschillende
nijverheidssectoren, namelijk paritaire comités. Deze PC’s worden gebruikt in de wetgeving met betrekking
tot het arbeidsrecht. Het is belangrijk om nog eens aan te halen dat het paritaire comité van de bouwsector
PC124 is. Verder opereren vele bedrijven die ook betrekking hebben op de bouwsector binnen andere PC’s.
Deze zullen verder niet besproken of onderzocht worden in dit onderzoek.
18
Tabel 1: De onderverdeling van de bouwnijverheid in de NACE-code vanaf 1 januari 2008.
SECTIE F -- BOUWNIJVERHEID
41 Bouw van gebouwen; ontwikkeling van bouwprojecten
41.1 Ontwikkeling van bouwprojecten
41.1.0 Ontwikkeling van bouwprojecten
41.1.01 Ontwikkeling van residentiële bouwprojecten
41.1.02 Ontwikkeling van niet-residentiële bouwprojecten
41.2 Burgerlijke en utiliteitsbouw
41.2.0 Burgerlijke en utiliteitsbouw
41.2.01 Algemene bouw van residentiële gebouwen
41.2.02 Algemene bouw van kantoorgebouwen
41.2.03 Algemene bouw van andere niet-residentiële gebouwen
42 Weg- en waterbouw
42.1 Bouw van wegen en spoorwegen
42.1.1 Bouw van autowegen en andere wegen
42.1.10 Bouw van autowegen en andere wegen
42.1.2 Bouw van boven- en ondergrondse spoorwegen
42.1.20 Bouw van boven- en ondergrondse spoorwegen
42.1.3 Bouw van bruggen en tunnels
42.1.30 Bouw van bruggen en tunnels
422 Bouw van civieltechnische werken ten behoeve van nutsbedrijven
42.2.1 Bouw van civieltechnische werken voor vloeistoffen
42.2.11 Bouw van water- en gasdistributienetten
42.2.12 Bouw van rioleringen
42.2.19 Bouw van civieltechnische werken voor vloeistoffen, n.e.g.
42.2.2 Bouw van civieltechnische werken voor elektriciteit en telecommunicatie
42.2.20 Bouw van civieltechnische werken voor elektriciteit en telecommunicatie
429 Bouw van andere civieltechnische werken
42.9.1 Waterbouw
42.9.11 Baggerwerken
42.9.19 Waterbouw, m.u.v. baggerwerken
42.9.9 Bouw van andere civieltechnische werken, n.e.g.
42.9.90 Bouw van andere civieltechnische werken, n.e.g.
43 Gespecialiseerde bouwwerkzaamheden
43.1 Slopen en bouwrijp maken van terreinen
43.1.1 Slopen
43.1.10 Slopen
43.1.2 Bouwrijp maken van terreinen
43.1.20 Bouwrijp maken van terreinen
43.1.3 Proefboren en boren
43.1.30 Proefboren en boren
43.2 Elektrische installatie, loodgieterswerk en overige bouwinstallatie
43.2.1 Elektrische installatie
43.2.11 Elektrotechnische installatiewerken aan gebouwen
43.2.12 Elektrotechnische installatiewerken, uitgezonderd aan gebouwen
43.2.2 Loodgieterswerk, installatie van verwarming en klimaatregeling
43.2.21 Loodgieterswerk
43.2.22 Installatie van verwarming, klimaatregeling en ventilatie
43.2.9 Overige bouwinstallatie
43.2.91 Isolatiewerkzaamheden
43.2.99 Overige bouwinstallatie, n.e.g.
43.3 Afwerking van gebouwen
43.3.1 Stukadoorswerk
43.3.10 Stukadoorswerk
43.3.2 Schrijnwerk
43.3.20 Schrijnwerk
43.3.3 Vloerafwerking en behangen
43.3.31 Plaatsen van vloer- en wandtegels
43.3.32 Plaatsen van vloerbedekking en wandbekleding van hout
43.3.33 Plaatsen van behang en vloerbedekking en wandbekleding van andere materialen
43.3.4 Schilderen en glaszetten
43.3.41 Schilderen van gebouwen
43.3.42 Schilderen van civieltechnische werken
43.3.43 Glaszetten
43.3.9 Overige werkzaamheden in verband met de afwerking van gebouwen
43.3.90 Overige werkzaamheden in verband met de afwerking van gebouwen
43.9 Overige gespecialiseerde bouwactiviteiten
43.9.1 Dakwerkzaamheden
43.9.10 Dakwerkzaamheden
43.9.9 Overige gespecialiseerde bouwactiviteiten, n.e.g.
43.9.91 Waterdichtingswerken van muren
43.9.92 Gevelreiniging
43.9.93 Bouw van sierschouwen en open haarden
43.9.94 Uitvoeren van metsel- en voegwerken
43.9.95 Restaureren van bouwwerken
43.9.96 Chapewerken
43.9.99 Overige gespecialiseerde bouwwerkzaamheden
F
19
4.2 Economisch klimaat van de bouwsector
Vooraleer er ingegaan wordt op de impact van detachering in Belgische bouwbedrijven op de Belgische
economie, zal een kort overzicht gegeven worden over het economisch klimaat van de bouwsector binnen
België. In deze paragraaf zullen enkele indicatoren besproken worden, die een goed beeld geven van de
Belgische bouwsector.
Een duidelijke parameter over de rijkdom die gegenereerd wordt door de bouwsector, wordt gegeven door
de bruto toegevoegde waarde van België. Deze waarde bedroeg 4,75% van het bruto binnenlands product
in 201610 (Figuur 6). Zoals te zien is op de figuur is het aandeel van de bouwsector in het BBP de voorbije
jaren stabiel gebleven. Volgens FOD Economie (2009) is het aandeel zelfs 0,5 procent punt toegenomen in
vergelijking met 20 jaar geleden, terwijl dit in het begin van de jaren ’80 wel nog 7% van het totale BBP
bedroeg. Een grote reden voor de daling t.o.v. de jaren ’80 heeft te maken met toename van de
diensteneconomie en een vermindering van de overheidsinvesteringen. Ondanks de
conjunctuurgevoeligheid van de bouwsector, is deze relatief stabiel gebleven tijdens de economische crisis
van 2008. In Figuur 7 is te zien dat de procentuele verandering van het BBP van de bouwnijverheid t.o.v.
het vorige jaar rond de 0% blijft op 2009, terwijl de totale BBP daalt met 2,3%. In 2011 deed zich een grote
piek voor in het BBP van de bouwnijverheid, die gevolgd werd door een negatieve groei 2 jaar later in
2013. Van 2014 tot 2016 kende de bouwnijverheid een stijgende groei van respectievelijk 0,8%, 2,1% en
0,3% t.o.v. het vorige jaar. Ondertussen bleef de procentuele groei van de BBP van de totale economie
tussen de 0% en 2% in vergelijking met het jaar daarvoor.
10 Het bruto binnenlands product (BBP) van een land of van een regio is de marktwaarde van alle goederen en diensten die er op
één jaar tijd worden geproduceerd. Het is een veel gebruikte maatstaf voor de welvaartscreatie van een land of regio (Belgische
Federale Overheidsdiensten, 2017).
20
Figuur 6: Aandeel van de bouwnijverheid t.o.v. de totale BBP per jaar in miljoenen euro’s, 2007-2016 (NNB.Stat, 2017)
Figuur 7: Procentuele wijziging van het BBP van de totale economie en de bouwnijverheid t.o.v. het vorige jaar, 2007-2016
(NBB.Stat, 2017)
21
Een deel van het BBP gecreëerd door een bepaalde sector hangt af van de investeringen van die sector. De
investeringen in de bouwsector geven een goed beeld over de toestand van de sector. Algemeen wordt er
meer geïnvesteerd als het beter met de economie gaat, en in de bouwsector is dit niet anders. Natuurlijk is
het BBP afhankelijk van nog een aantal zaken. De investeringen van de totale bouwsector in 2010
bijvoorbeeld dalen aanzienlijk in vergelijking met het jaar daarvoor, terwijl het BBP van de bouwnijverheid
dan stijgt met respectievelijk 0,2% t.o.v. het vorige jaar (Figuur 6 & Figuur 7). Maar telkens als er een grote
groei is van het BBP, zoals in de jaren 2011, 2012 en 2014, zullen de investeringen in hetzelfde jaar ook
sterk toenemen. Eveneens zoals in Figuur 6, waar de groei van het BBP in 2013 negatief is, zullen de
investeringen in dat jaar ook lager liggen dan het jaar daarvoor (Figuur 7).
De evolutie van investeringen (Figuur 8) in de bouwsector kan ook een belangrijke indicator zijn om de
binnenlandse job verdringing te meten als gevolg van detachering (De Wipelaere&Pacolet, 2017). Volgens
De Wispelaere en Pacolet (2017) volgt de binnenlandse tewerkstelling hetzelfde verloop van de
investeringen. Veelal zal een daling van de binnenlandse tewerkstelling zowel in koppen als in gepresteerde
uren (arbeiders kunnen meer of minder uren presteren in vergelijking met elkaar), ondanks de stijging van
investeringen, wijzen op een verdringing ten gevolge van detachering. Anderzijds wordt de trend van het
aantal gedetacheerde personen ook beïnvloed door de investeringen in de bouwsector. Er werd reeds
onderzoek gedaan naar het verband tussen investeringen en detachering. De onderzoeksgroep Ismeri
Europe (2012) suggereert eerder een positief verband, terwijl een negatief verband evenzeer plausibel lijkt.
Ondernemingen zullen echter naar oplossingen zoeken indien de winst in gevaar komt door lagere
investeringen. Duurdere binnenlandse werkkrachten vervangen door goedkopere gedetacheerde
werkkrachten zou hier een mogelijke oplossing kunnen zijn. Natuurlijk zijn dit voornamelijk speculaties en
zal dit verband tussen investeringen en detachering verder onderzocht kunnen worden in bijkomende
onderzoeken.
22
Figuur 8: De investeringen voor de bouwsector, lopende rekeningen in miljoenen euro's, 2007-2016 (FOD economie, 2017)
Tot slot kan de ABEX-index gebruikt worden om de ontwikkeling van de kostprijs voor de bouw van
gebouwen en privéwoningen in kaart te brengen. Deze index is een samenvatting van waarnemingen door
nationale commissies die bestudeerd worden door de Associatie van Belgische Experten, een nationale
commissie die deskundigen van specifieke sectoren verenigt. De index wordt gebaseerd op drie
tijdsvariabelen: de prijs van de basismaterialen, de kostprijs van de arbeid en de verschillen van het ene
gewest tot het andere. De eerste twee variabelen zijn gebaseerd op nationale gemiddelden. De derde
variabele is veelal afhankelijk van bijzondere criteria omtrent de esthetische keuzes, levenswijzen en
comfort of van lokale criteria die invloed hebben op de uiteindelijke kostprijs van een gebouw. De basis
van deze ABEX-index, namelijk index één, is berekend op basis van twee type opbrengstgebouwen die
gebouwd werden in 1914: een eenvoudig huis en een handelspand. In Figuur 9 is duidelijk zichtbaar dat de
ABEX-index elk jaar stijgt, behalve in 2008 en 2009, respectievelijk na de economische crisis in Europa.
Op basis van de ABEX-index kan gesteld worden dat de prijs van het bouwen van openbare en
privéwoningen in 2015 744% groter is geworden in vergelijking met 1914, en 6,41% is gestegen in
vergelijking met 2007. Deze stijging kan ook een invloed hebben op de investeringen die de voorbije jaren
gemaakt zijn in de bouwsector zoals weergegeven op Figuur 7. In deze figuur is ook een stijging zichtbaar,
waardoor geïnsinueerd zou kunnen worden dat een stijgende kostprijs voor openbare gebouwen en
privégebouwen in positief verband staat met investering in de bouwsector. Analyse van de relatie tussen
deze gegevens zou interessant zijn voor verder onderzoek, maar komt hier niet verder aan bod.
23
Figuur 9: De evolutie van de kostprijs voor de bouw van gebouwen en privéwoningen volgens de ABEX-index, 2007-2016
(ABEX, 2017)
5 Besluit
Uit de literatuurstudie kan besloten worden dat detachering een moeilijker te omschrijven begrip is dan
eerst gedacht. Dit komt deels door de uitgebreide wetgeving betreffende detachering, maar ook door de
verschillende opvatting van het begrip in de verschillende instellingen en rechtsdomeinen binnen België.
Afhankelijk van de herkomst van de gedetacheerde arbeiders (binnen of buiten de EER), zullen er
verschillende papieren en data moeten ingevuld en bijgehouden worden. Hierdoor is het niet altijd even
makkelijk om te achterhalen hoeveel gedetacheerden nu werkelijk aan het werk zijn in België. De
verschillende databanken die informatie bijhouden omtrent de detachering zijn niet volledig gealigneerd en
houden soms rekening met andere variabelen of inschrijvingen. De voornaamste databanken in België zijn
de GOT-IN en de LIMOSA-aangifte. Vooral de laatste bezit een uitgebreide databank over de herkomst
van gedetacheerden en de klanten en ondernemingen die gebruik maken van gedetacheerde werkkrachten.
De indeling van buitenlandse werkkrachten in deze databanken is gebaseerd op de NACE-code.
Het BBP van de bouwnijverheid zorgt de voorbije jaren gemiddeld voor 5% van het totale BBP van België.
Het is wel duidelijk dat de investeringen in de bouwsector langzaam toenemen, als ook de kostprijs voor
het bouwen van openbare gebouwen en privégebouwen.
24
Afbakening onderzoeksveld en doelstellingen
In dit onderzoek wordt rekening gehouden met de definitie van detachering, die geschetst wordt in de
verschillende rechtsdomeinen aan de hand van opsommingen. Daarbij zullen sociale dumping en andere
illegale praktijken, zoals zwartwerk en dergelijke, niet in rekening gebracht worden. Omdat deze praktijken
uiteraard nooit gemeld worden aan de sociale diensten, is het onmogelijk om een duidelijk beeld te krijgen
van hun omvang. Voor dit onderzoek zullen de gegevens van bedrijven die gebruik maken van
gedetacheerde arbeiders genomen worden uit de databanken van de LIMOSA-aangifte, de GOTOT-IN en
de DIMONA-aangifte. Aangezien de data van de LIMOSA en DIMONA databanken worden gesorteerd
op basis van de paritaire comités11, zal in dit onderzoek enkel rekening gehouden worden met PC 124, zoals
reeds eerder vermeld werd in de literatuurstudie. Doordat de LIMOSA-databank pas sinds 1 april 2007
gegevens omtrent detachering bijhoudt en deze gegevens pas eind 2008 correct gecontroleerd werden, zal
het onderzoek starten vanaf 2009. Bij het opvragen van de gegevens voor het onderzoek in januari 2017,
konden de volledige gegevens van 2016 voorzien worden. Daarmee werd 2016 als einddatum voor dit
onderzoek gebruikt. De financiële gegevens van de bestudeerde bedrijven worden dus gehaald uit de Bel-
first databank. De ‘Financial Reports and Statistics on Belgian and Luxembourg Companies’ is een
database die opgesteld is door het bureau Van Dijk ElectronicPublishing. Het bevat gedetailleerde
informatie over meer dan 390000 Belgische en Luxemburgse bedrijven. Deze informatie kan gevonden
worden op basis van het ondernemingsnummer van het bedrijf, namelijk het KBO-nummer. Voor dit
onderzoek zullen enkel bouwbedrijven onderzocht worden die opereren onder PC124. Bedrijven die minder
dan twee werknemers in dienst hebben werden niet in rekening gebracht, alsook bedrijven waarvan
bepaalde financiële gegevens ontbraken voor één of voor meerdere jaren tussen 2008 en 2016.
De gegevens omtrent de gedetacheerden in dit onderzoek, zullen een combinatie zijn van gedetacheerde
werknemers en gedetacheerde zelfstandigen. Hierbij wordt enkel een onderscheid gemaakt indien dat een
invloed heeft op de resultaten. Het voornaamste verschil tussen gedetacheerde werknemers en
gedetacheerde zelfstandigen is gebaseerd op de wetgeving binnen de twee rechtsdomeinen (paragraaf 1.1.1.
en paragraaf 1.1.2 van de literatuurstudie). Verder zullen ook gedetacheerden van buiten de EER, die
onderworpen zijn aan een andere wetgeving, in rekening worden gebracht in het totaal van gedetacheerde
personen.
Dankzij de bovenstaande afbakening is het mogelijk om gegevens van de LIMOSA en GOTOT-IN
databanken te combineren met de Bel-first databank. Op die manier kan een duidelijke verloop van de
omvang van detachering binnen België gegeven worden. Deze verzamelde gegevens worden verder
aangevuld met betrouwbare openbare gegevens die ter beschikking gesteld worden door de Belgische
regering en de Europese Unie. Een voorbeeld daarvan is de Europese databank Eurostat. Op basis van deze
11 De omschrijving van de sector "bouw" in de Limosa-wetgeving en PC 124 zijn niet volledig identiek, maar voldoen volgens de
RSZ om statistieken op te maken.
25
extra gegevens die bekeken worden via de LIMASA en GOTOT-IN databanken, kunnen een aantal
statistieken gemaakt worden met betrekking tot de impact van de detachering binnen het economisch
klimaat in de Belgische bouwsector. Deze statistieken zullen dan de basis vormen voor het verwachte
verloop van detachering in de toekomst te voorspellen in België.
26
Onderzoeksaanpak en methodologie
1 Inzake de omvang van detachering binnen België
Het inschatten van de impact van detachering op de Belgische bouwsector is onmogelijk zonder eerst een
duidelijk overzicht te geven van de groei van detachering binnen de sector. Het onderzoek begint met een
beeld te geven van het aantal gedetacheerde personen binnen de bouwsector ten opzichte van het totaal
aantal gedetacheerde personen. Nadien wordt de verdeling van gedetacheerden binnen de verschillende
sub-sectoren van de bouwsector onderzocht. Het totaal aantal binnenlandse werknemers, het totaal aantal
gedetacheerde personen in België, hun statuut, de nationaliteit van hun werkgever, de detacheringsduur en
de klanten die gebruik maken van gedetacheerde personen in de bouwsector worden ook besproken omdat
deze gegevens meer dan wenselijk zijn voor dit onderzoek.
Voor het inschatten van de omvang van detachering in België wordt gebruik gemaakt van de GOTOT-IN
en de LIMOSA databanken. De GOTOT-IN verzamelt alle ontvangen A1-formulieren (paragraaf 3.4 van
de literatuurstudie) die door België geregistreerd zijn, terwijl LIMOSA de voorafgaande meldingen van
gedetacheerde zelfstandigen en werknemers verzamelt aan de hand van het L1-formulier (paragraaf 3.3 van
de literatuurstudie). Daarnaast zal voor het verkrijgen van inzicht omtrent de binnenlandse werkkracht de
DIMONA-databank gebruikt worden. Zoals reeds vermeld in paragraaf 3.2 van de literatuurstudie houdt
de DIMONA-databank alle tewerkgestelde binnenlandse werkkrachten bij. De werkgever is verplicht om
iedere indiensttreding en uitdiensttreding van een werknemer aan te geven bij de RSZ. De werkgever dient
daarbij ook het paritaire comité van zijn werknemer op te geven. Voor het verkrijgen van cijfers betreffende
de binnenlandse tewerkstelling in de bouwsector zal dus gekeken worden naar de inschrijving van PC 124.
Aanvullend wordt gebruik gemaakt van openbare cijfers omtrent de tewerkstelling en bijkomende
informatie over de bouwsector, die ter beschikking gesteld wordt via EuroStat, BelgoStat en de Nationale
Bank van België. Steunend op een combinatie van deze gegevens is het mogelijk om een goed beeld te
krijgen van de binnenlandse tewerkstelling in België.
Het geheel van data die verzameld wordt door de combinatie van de drie databanken, maakt het mogelijk
om een goed beeld te geven van de groei van detachering binnen de Belgische Bouwsector en de
nationaliteit van de gedetacheerde werkkrachten.
27
2 Inzake de impact op de bouwsector
De impact van detachering op de economie binnen de Belgische bouwsector kan op verschillende manieren
en in verschillende opzichten bestudeerd worden. Omdat het bij de LIMOSA-meldingsplicht verplicht is
om ook de gebruiker (klant) te vermelden, is het mogelijk om het ondernemingsnummer van deze klanten
te achterhalen. Op basis van het ondernemingsnummer kan vervolgens het bedrijfseconomisch profiel
verkregen worden. Op die manier kan een gedetailleerd zicht verworven worden van de profielen van de
ondernemingen die gebruik maken van gedetacheerde werkkrachten. Voor dit onderzoek wordt dus enkel
gebruik gemaakt van verkregen gegevens uit de LIMOSA-aangifte, afgeleide gegevens uit de Bel-first
databank, en online databanken, zoals de NNB, EuroStat en DynaM. Op die manier wordt getracht een zo
objectief mogelijk beeld te verkrijgen over detachering in de bouwsector. Dit onderzoek vormt de basis
voor een eventueel verdiepend onderzoek op basis van meer subjectieve bronnen (o.a. surveys, etc.).
In dit onderzoek wordt eerst en vooral een duidelijk beeld gegeven van de binnenlandse werkgelegenheid
in de Belgische bouwsector. De evolutie van het aantal binnenlandse werknemers en werkgevers ten
opzichte van de gedetacheerde zelfstandigen en gedetacheerde werknemers binnen België zal in eerste
instantie beïnvloed worden door de juridische, alsook de economische context van de bouwsector. Het
arbeidsvolume, de job-dynamiek en hun verdeling over de verschillende sub-sectoren zullen hiervoor ook
duidelijk indicatoren zijn. Aan de hand van de omvang van de detachering worden linken gelegd tussen de
detachering in de Belgische bouwsector en de evolutie van het aantal binnenlandse werknemers en
zelfstandigen in de sector. Verder zullen enkele andere economische parameters, die beïnvloed worden
door de evolutie van de gedetacheerde arbeidskrachten in België, bestudeerd en vergeleken worden. De
macro-economische parameters die in dit onderzoek zullen geanalyseerd worden zijn: de omzet,
toegevoegde waarde, betaalde sociale zekerheidsbijdragen en de grote van de bouwondernemingen.
Tenslotte zal gepoogd worden om een regressie model te maken met als afhankelijke variabele de
rentabiliteit van het totaal vermogen of ‘return on assets’ (ROA). Rentabiliteit van het totaal vermogen is
namelijk een goede indicator voor de winstgevendheid van een onderneming. Op basis van López et al.
(2011) en De Schoenmaker (2013) wordt er gebruik gemaakt van een ‘quasi-experimental differences-in-
differences estimation method’, terwijl er gecontroleerd wordt op vaste bedrijfseffecten. De onafhankelijke
variabelen zullen bestaan uit de leeftijd, de grootte en de hefboom van ondernemingen die gevonden worden
op basis van de Bel-first. Daarnaast zal een vierde onafhankelijke variabele aanwezig zijn die de grootte
van de detachering in een onderneming weergeeft. Indien een onderneming geen LIMOSA-aangifte gedaan
heeft in een bepaalde periode zal deze variabele 0 bedragen. Op die manier zal de impact van detachering
op de winstgevendheid van een onderneming bekeken worden.
28
Onderzoek en onderzoeksresultaten
1 Detachering binnen de Belgische bouwsector
1.1 Omvang van de detachering in België
Om een goede inschatting te kunnen maken van de omvang van de detachering in België wordt gebruik
gemaakt van de LIMOSA- en GOTOT-IN-aangiften. Een opdeling naar de sector van tewerkstelling kan
echter wel enkel op basis van de LIOMSA-aangiften. Bij de GOTOT-IN-aangifte moet niet aangegeven
worden in welke sector de gedetacheerde tewerkgesteld wordt. Ook de LIMOSA-aangifte is naar aanleiding
van een uitspraak van het Hof van Justitie sterk vereenvoudigd. Sinds 1 juli 2013 is het namelijk enkel
mogelijk om een gedetacheerde te registreren volgens de sector “bouw” ofwel “andere sectoren”. Hierdoor
is het onmogelijk om een analyse te maken van de verschillende sectoren waarin gedetacheerden
tewerkgesteld zijn, uitgezonderd dus voor de bouwsector. Ondanks deze beperking zijn er verschillende
methodes om het aantal gedetacheerden in België te berekenen. Ten eerste zouden alle meldingen naar deze
databanken geteld kunnen worden in absolute eenheden. Op die manier wordt een algemeen overzicht
verkregen van het aantal detacheringen naar België. Omdat eenzelfde persoon meer dan één keer per jaar
ingeschreven kan worden, wordt er echter beter gebruik gemaakt van het tellen van het aantal unieke
personen. Deze tweede methode maakt het mogelijk om te zien hoeveel arbeiders minstens één dag hebben
gewerkt in België in de loop van een welbepaald jaar en daarbij niet onderworpen waren aan het Belgische
sociale zekerheidsstelsel. De verkregen aantallen dienen echter met een korrel zout te worden genomen,
omdat één uniek persoon zich zowel als werknemer en zelfstandige kan inschrijven. Hierdoor kunnen
sommige gedetacheerde personen dubbel geteld worden. Daarom zal er in dit onderzoek geopteerd worden
om altijd een onderscheid te maken tussen het aantal unieke werknemers en het aantal unieke zelfstandigen.
Indien deze twee gegevens opgeteld worden dient er dus rekening gehouden te worden met het feit dat het
reëel uniek aantal lager zal liggen als deze som.
In 2016 zijn in totaal 225 804 unieke gedetacheerde personen geregistreerd in België via de LIMOSA-
aangifte (Tabel 2). Dit is een toename met meer dan 91% in vergelijking met het aantal geregistreerde
gedetacheerden in 2008. De bouwsector bedraagt met een totaal van 118 138 uniek gedetacheerde personen
in 2016, meer dan 52% van het totaal aantal geregistreerd gedetacheerde personen in 2016. Daarmee is het
aantal gedetacheerden in de bouwsector toegenomen met ongeveer 193%. Het aantal uniek ingeschreven
personen op LIMOSA voor de bouwsector is met andere woorden bijna verdrievoudigd ten opzichte van 8
jaar geleden. Daarbij is het aandeel van de bouwsector in het totaal aantal uniek gedetacheerde personen
eveneens sterk gestegen. In vergelijking met het aandeel van 34% in 2008, is een stijging merkbaar van
18%-punt in 2016. Opvallend is wel dat het totaal aantal unieke personen in de bouwsector in 2016
29
ongeveer 34%-punt gedaald is ten opzichte van het aantal in 2015. Vooral het aantal uniek gedetacheerde
zelfstandigen in de bouwsector is sterk afgenomen in vergelijking met 2015.
Het is opmerkelijk dat het aantal gedetacheerde personen in LIMOSA hoger ligt dan in GOTOT-IN, waarbij
er ‘slechts’ 196 820 uniek gedetacheerde personen aangegeven werden. Daarmee is het aantal aangegeven
gedetacheerde personen in LIMOSA ongeveer 1,15 maal groter dan het aantal in GOTOT-IN. Ondanks het
grote verschil in aangiften is ook hier een stijging van ongeveer 80% uniek gedetacheerde personen
merkbaar in vergelijking met 2008. Eveneens als bij de LIMOSA-aangiften ligt het aantal meldingen in
2015 hoger als dat in 2016. Wat opvalt in de GOTOT-aangiften is de negatieve knik in 2014 met een
verschil van ongeveer 36%-punt verschil ten opzichte van het jaar daarvoor. Volgens De Wispelaere &
Pacolet (2017) is deze knik te wijten aan het aantal geregistreerde A1-formulieren voor Nederland. Dankzij
een grote controle actie in Nederland in 2013 werden bedrijven erop gewezen dat ze ook in regel moesten
zijn met de A1-aangifte. In 2014 verlaagde het aantal controles hierop drastisch, waarna het geregistreerd
aantal uniek gedetacheerde personen voor Nederland meer dan de helft lager lag dan in 2013. Het aantal is
sinds dan wel gestegen, maar nooit meer boven het aantal van 2013 gekomen. Zowel voor de GOTOT-IN
als voor LIMOSA is er een daling merkbaar in 2009 van zowel het totaal aantal uniek gedetacheerde
personen, als voor de gedetacheerden in de bouwsector.
Naast het aantal uniek gedetacheerde personen worden ook het aantal unieke buitenlandse werkgevers en
het aantal unieke binnenlandse klanten volgens LIMOSA en GOTOT-IN weergegeven in Tabel 2. Beiden
zijn in grote mate gestegen ten opzichte van 2008. Uit de tabel is duidelijk af te leiden dat het totaal aantal
unieke werkgevers in 2016, namelijk 71 750 volgens LIMOSA (64739 in GOTOT-IN) ongeveer 232%
(250% in GOTOT-IN) meer bedraagt dan in 2008. Voor de bouwsector is de toename nog groter met een
stijging van 561% ten opzichte van 2008. Daarmee bedraagt het aandeel unieke werkgevers die gebruik
maken van gedetacheerden in de bouwsector meer dan 63% ten opzichte van het totaal. Vooral de
vertienvoudiging van het aantal zelfstandige werkgevers in de bouwsector in vergelijking met 2008 is
opmerkelijk. Bij het aantal unieke klanten doet zich een soortgelijke beweging voor. Hier bedraagt het
totaal aantal unieke klanten 28 811 in 2016, wat een stijging van 107% is ten opzichte van 2008. Terwijl
zich in de bouwsector een stijging van 185% voordoet met een totaal van 16 340 unieke klanten in 2016.
Opnieuw bedraagt het aandeel van de bouwsector meer dan de helft van het totale aantal, namelijk ongeveer
57%. Het dient opgemerkt te worden dat niet alle bedrijven in deze tabel (klanten) specifiek actief zijn in
de bouwsector. Sommigen hebben één of meerdere bouwactiviteiten laten uitvoeren als bouwheer, terwijl
deze bedrijven zelf actief zijn in een volledig andere sector. Zo kan bijvoorbeeld de klant een lokale slager
zijn die een slagerij heeft laten verbouwen door een gedetacheerde zelfstandige. In de GOTOT-IN zijn er
geen gegevens gevonden in verband met het aantal unieke klanten.
Het is duidelijk dat een groot verschil aanwezig is tussen de totaalcijfers van LIMOSA en GOTOT-IN. Het
verschil is door verschillende redenen te verklaren. Ten eerste is er een verschil in het begrip
30
‘detachering’/’gedetacheerde’ volgens GOTOT-IN (sociaal rechtelijke detachering) en LIMOSA
(arbeidsrechtelijke detachering). Hierdoor kunnen bepaalde verschillen verklaard worden tussen het aantal
uniek gedetacheerde personen. Daarnaast verplicht de nationale wet in eerste instantie de werkgever om
een gedetacheerd persoon te melden aan LIMOSA, maar dient ook de klant waar de detachering plaatsvindt
te verifiëren of er daadwerkelijk een detachering heeft plaatsgevonden. In geval van afwezigheid is het aan
de klant om dit te melden. Bijgevolg ligt de stimulans om een LIMOSA-aangifte in te dienen veel hoger in
vergelijking met het aanvragen van een A1-formulier voor een GOTOT-IN-aangifte die enkel ingevuld
dient te worden door de werkgever. Eveneens verschillen de nationale uitgifteprocedures van een A1-
formulier: het is mogelijk om een A1-formulier met terugwerkende kracht te verstrekken. Bovendien stuurt
de administratie van de betreffende lidstaat het formulier niet altijd door.
Indien ervan uitgegaan wordt dat elk gedetacheerd persoon zowel aangegeven wordt bij GOTOT-IN als bij
LIMOSA, blijkt uit Tabel 1 duidelijk dat er meer LIMOSA-meldingen gebeuren op één jaar in vergelijking
met GOTOT-IN-meldingen. Dit toont aan dat eenzelfde persoon meerdere keren per jaar een LIMOSA-
melding doet voor een korte periode, terwijl meestal maar één GOTOT-IN-melding wordt gemeld voor een
langere periode. Daaruit kan afgeleid worden dat een persoon waarvoor een A1-formulier is uitgegeven
voor een bepaalde periode, niet noodzakelijk die volledige periode werkt als gedetacheerde. Bijgevolg
bestaat de kans dat een overschatting gemaakt wordt bij het ramen van het aantal gedetacheerde personen
in voltijds equivalenten (VTE) verder in dit onderzoek (De Wispelaere & Pacolet, 2017).
31
Tabel 2: Aantal uniek gedetacheerde personen, aantal unieke werkgevers en aantal unieke klanten naar en in België o.b.v.
LIMOSA en GOTOT-IN databanken, 2008-2016
Soort databank Periode 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016
Totaal 118 134 100 644 109 047 131 318 147 351 177 429 198 853 225 774 225 804
Bouwsector 40 287 33 266 36 047 46 043 58 398 86 921 114 838 131 817 118 138
Werknemer 34 999 28 638 30 136 37 863 46 588 71 889 94 116 104 843 97 981
Zelfstandige 5 288 4 628 5 911 8 180 11 810 15 032 20 722 26 974 20 157
GOTOT-IN Totaal 109 361 92 967 108 968 113 369 129 280 219 433 179 835 200 598 196 820
Totaal 21 570 19 272 21 709 25 680 29 674 42 105 48 237 58 921 71 750
Bouwsector 6 869 6 112 7 325 9 167 11 897 23 195 29 509 37 836 45 423
Werknemer 4 174 3 431 3 715 4 441 5 210 9 336 11 330 12 129 14 277
Zelfstandige 2 695 2 681 3 610 4 726 6 687 13 859 18 179 25 707 31 146
GOTOT-IN Totaal 18 463 18 670 24 496 22 523 28 637 39 096 37 704 45 353 64 739
Totaal 13 900 11 965 14 491 17 109 19 383 23 426 26 285 28 580 28 811
Bouwsector 5 732 4 640 5 537 6 926 8 694 12 448 15 462 16 839 16 340
Werknemer 4 158 3 278 3 726 4 609 5 500 8 434 10 388 11 019 10 331
Zelfstandige 1 574 1 362 1 811 2 317 3 194 4 014 5 074 5 820 6 009
Totaal 0,00% -14,81% -7,69% 11,16% 24,73% 50,19% 68,33% 91,12% 91,14%
Bouwsector 0,00% -17,43% -10,52% 14,29% 44,95% 115,75% 185,05% 227,19% 193,24%
Werknemer 0,00% -18,17% -13,89% 8,18% 33,11% 105,40% 168,91% 199,56% 179,95%
Zelfstandige 0,00% -12,48% 11,78% 54,69% 123,34% 184,27% 291,87% 410,10% 281,18%
GOTOT-IN Totaal 0,00% -14,99% -0,36% 3,66% 18,21% 100,65% 64,44% 83,43% 79,97%
Totaal 0,00% -10,65% 0,64% 19,05% 37,57% 95,20% 123,63% 173,16% 232,64%
Bouwsector 0,00% -11,02% 6,64% 33,45% 73,20% 237,68% 329,60% 450,82% 561,28%
Werknemer 0,00% -17,80% -11,00% 6,40% 24,82% 123,67% 171,44% 190,58% 242,05%
Zelfstandige 0,00% -0,52% 33,95% 75,36% 148,13% 414,25% 574,55% 853,88% 1055,70%
GOTOT-IN Totaal 0,00% 1,12% 32,68% 21,99% 55,10% 111,75% 104,21% 145,64% 250,64%
Totaal 0,00% -13,92% 4,25% 23,09% 39,45% 68,53% 89,10% 105,61% 107,27%
Bouwsector 0,00% -19,05% -3,40% 20,83% 51,67% 117,17% 169,75% 193,77% 185,07%
Werknemer 0,00% -21,16% -10,39% 10,85% 32,28% 102,84% 149,83% 165,01% 148,46%
Zelfstandige 0,00% -13,47% 15,06% 47,20% 102,92% 155,02% 222,36% 269,76% 281,77%
LIMOSA
Procentuele wijziging aantal uniek gedetacheerde personen t.o.v. referentiejaar 2008
Procentuele wijziging aantal unieke werknemers t.o.v. referentiejaar 2008
Procentuele wijziging aantal unieke klanten t.o.v. referentiejaar 2008
LIMOSA
LIMOSA
LIMOSA
LIMOSA
LIMOSA
Absoluut aantal unieke klanten
Absoluut aantal unieke werkgevers
Absoluut aantal uniek gedetacheerde personen
32
Omdat de sociale zekerheidsbijdragen van de gedetacheerden in de meeste gevallen afhankelijk zijn van de
vestigingsplaats van de werkgever/onderneming, is het interessant om te achterhalen uit welke landen de
gedetacheerde personen gezonden worden. In Tabel 3 worden de 20 landen met het grootste aandeel uniek
gezonden gedetacheerde werknemers en zelfstandigen in de Belgische bouwsector in 2016 weergegeven
en gerangschikt van grootste naar kleinste aandeel. De meeste gedetacheerde personen (zowel werknemers
als zelfstandigen) hebben een werkgever die gevestigd is in Nederland of Polen. Gecombineerd met
Portugal hebben deze landen een aandeel van 52,86% van de totaal aantal uniek gedetacheerde werknemers
in België in 2016. Opvallend is dat Polen tot en met 2014 op de tweede plek stond na Nederland, maar
sinds 2015 heeft Portugal deze plek overgepakt en bezit het een aandeel van 13,66% in 2016. Bij de uniek
gedetacheerde zelfstandigen daarentegen bezitten Polen, Nederland en Slovakije het grootste aandeel van
het totaal in de bouwsector (80,83%). België komt op de vijfde plaats met 2,03%. Dit zijn Belgische
bedrijven, die ook gezeteld zijn in het buitenland, en van daaruit arbeiders naar België sturen. Uit de
evolutie van de top 20 landen vanwaar het meest gedetacheerde personen naar België komen is af te leiden
dat bijna al deze landen vaak een grote positieve groei kennen. Enkel Duitsland en Luxemburg kennen een
negatieve groei voor het aantal gedetacheerde zelfstandigen. Voor de gedetacheerde werknemers kent enkel
België een kleine daling. De grootste stijgers zijn Spanje, Bulgarije, Slovenië, Kroatië en Letland voor de
gedetacheerde werknemers, waarbij sommige aantallen wel 27 keer groter geworden zijn in de afgelopen
8 jaar. Bij de gedetacheerde zelfstandigen kennen Spanje en Slovenië de grootste groei. Ondanks de grote
groeipercentages van deze landen, is het aantal gedetacheerden van deze landen beperkt ten opzichte van
het totaal aan gedetacheerde personen in België. De reden voor deze grote percentages is het lage aantal
gedetacheerden in 2008 van deze landen. Doordat deze aantallen initieel klein waren in 2008, heeft een
groei van het aantal gedetacheerden een grotere invloed op het totale groeipercentage van deze landen.
Het is opvallend dat er geen landen van buiten de EER in deze top 20 te vinden zijn. Het land met het
grootste aantal gedetacheerde zelfstandigen in België, dat buiten de EER ligt, is Amerika. Het zorgde in
2016 voor 210 gedetacheerde personen, die samen instaan voor een aandeel van 0,20% van het totaal aantal
werknemers. Voor de gedetacheerde zelfstandigen is Macedonië het eerste land buiten de EER met het
grootste aantal personen werkzaam in België, namelijk 15. Hiermee zorgt het voor een aandeel van net geen
0,07% ten opzichte van het totaal aantal zelfstandigen. Het is duidelijk dat landen van buiten de EER minder
detacheren naar België. Eén van de hoofdredenen daarvoor zou de strengere wetgeving kunnen zijn. Landen
die deel uitmaken van de EER zijn onderhevig aan de toepassing van arbeidsmobiliteit, i.e. het vrije verkeer
van diensten binnen de EER (paragraaf 1.1 van de literatuurstudie). Landen die geen deel uitmaken van de
EER moeten echter aan meerdere eisen voldoen en zullen ook meer administratieve formulieren moeten
invullen voor ze hier mogen komen werken. Verder zijn de landen van buiten de EER altijd onderhevig aan
de Belgische sociale wetgeving, terwijl landen binnen de EER voor een beperkte periode de sociale
wetgeving van de zendende lidstaat mogen overnemen.
33
Tabel 3: Aantal uniek gedetacheerde werknemers en zelfstandigen in de bouwsector in België per vestigingsplaats van de
werkgever, gerangschikt naar de 20 grootste aandelen in 2016 o.b.v. LIMOSA databank, 2008-2016
Vestigingsplaats
werkgever2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016
Aandeel
2016
Evolutie
2008-2016
1 Nederland 9 118 8 861 9 741 11 843 14 763 20 521 26 205 27 502 27 213 26,13% 198,45%
2 Portugal 2 906 2 429 2 316 3 180 5 852 8 973 11 789 13 678 14 226 13,66% 389,54%
3 Polen 8 179 7 472 7 124 8 486 9 832 12 778 13 723 13 341 13 605 13,07% 66,34%
4 Duitsland 6 603 5 256 3 955 3 427 3 964 5 635 7 745 7 697 7 320 7,03% 10,86%
5 Roemenië 903 1 263 1 333 2 321 3 219 4 709 6 467 7 545 6 809 6,54% 654,04%
6 Frankrijk 2 579 2 050 1 847 1 585 1 659 3 676 5 323 6 153 5 793 5,56% 124,62%
7 Spanje 208 281 433 465 714 1 823 2 774 3 746 3 899 3,74% 1774,52%
8 Bulgarije 279 423 599 1 093 1 777 2 055 2 690 3 434 3 653 3,51% 1209,32%
9 Luxemburg 1 884 1 996 2 035 2 424 2 315 3 229 4 447 4 039 3 549 3,41% 88,38%
10 Italië 633 656 953 669 555 933 1 691 3 018 3 175 3,05% 401,58%
11 Hongarije 1 097 1 019 1 224 1 731 2 450 3 864 4 436 3 433 2 901 2,79% 164,45%
12 Slovenië 137 156 229 470 975 1 642 4 766 6 753 2 675 2,57% 1852,55%
13 Slovakije 574 463 407 785 824 952 2 002 2 509 2 055 1,97% 258,01%
14 Groot-Brittannië 442 277 372 542 399 1 107 849 1 258 1 456 1,40% 229,41%
15 Tjechië 304 164 194 130 226 489 1 238 1 561 1 234 1,19% 305,92%
16 Litouwen 142 213 312 455 731 596 473 628 976 0,94% 587,32%
17 België 771 456 451 750 967 1 076 936 606 746 0,72% -3,24%
18 Ierland 52 30 53 90 143 469 495 571 554 0,53% 965,38%
19 Kroatië 17 7 2 5 16 209 770 705 492 0,47% 2794,12%
20 Letland 11 73 210 317 399 491 365 281 327 0,31% 2872,73%
21 Overige 514 312 465 671 786 1 145 1 542 1 473 1 470 1,41% 185,99%
1 Polen 1 507 1 613 2 139 3 273 4 719 6 160 7 355 9 329 10 023 45,16% 565,10%
2 Nederland 1 757 1 297 1 743 2 452 3 883 4 690 5 812 6 214 5 879 26,49% 234,60%
3 Slovakije 515 498 693 1 064 1 365 1 917 4 995 8 320 2 037 9,18% 295,53%
4 Tjechië 512 428 268 240 317 510 820 1 149 644 2,90% 25,78%
5 België 294 228 422 441 741 766 503 366 451 2,03% 53,40%
6 Duitsland 639 379 462 355 421 407 539 458 446 2,01% -30,20%
7 Spanje 22 26 21 49 134 386 537 536 396 1,78% 1700,00%
8 Roemenië 133 165 102 174 271 299 290 399 362 1,63% 172,18%
9 Groot-Brittannië 83 306 375 249 358 357 323 318 298 1,34% 259,04%
10 Portugal 67 66 70 102 244 397 305 281 263 1,19% 292,54%
11 Italië 74 40 63 65 72 76 204 390 261 1,18% 252,70%
12 Frankrijk 139 84 70 78 77 156 161 244 226 1,02% 62,59%
13 Hongarije 29 60 84 117 252 240 135 146 191 0,86% 558,62%
14 Bulgarije 40 39 42 59 89 167 181 112 156 0,70% 290,00%
15 Slovenië 5 23 32 51 92 135 142 246 137 0,62% 2640,00%
16 Letland 66 64 31 44 52 45 39 71 124 0,56% 87,88%
17 Ierland 24 42 24 16 36 110 172 152 56 0,25% 133,33%
18 Litouwen 11 2 11 45 29 20 39 48 52 0,23% 372,73%
19 Luxemburg 107 111 117 84 94 67 19 20 20 0,09% -81,31%
20 Denemarken 0 1 1 5 12 3 12 14 17 0,08% /
21 Overige 27 21 37 21 52 85 84 105 153 0,69% 466,67%
Unieke zelfstandigen per land gerangschikt volgens hun aandeel in 2016
Unieke werknemers per land gerangschikt volgens hun aandeel in 2016
34
1.2 Profilering van de detachering in België
Op basis van de beschikbare data in de LIMOSA en GOTOT-IN databanken kan een uitgebreide profilering
van de detachering in België uitgevoerd worden. In dit onderzoek wordt verder ingegaan op het statuut van
de gedetacheerden in verschillende landen, wordt de profilering naar de werkgever van de gedetacheerde
onderzocht en kan er een schatting gemaakt worden van de gemiddelde detacheringsduur. Bovendien is het
mogelijk om door middel van de gegevens uit LIMOSA, gecombineerd met data uit de Bel-first databank,
een grondige analyse te maken van de klanten van de gedetacheerden in België.
1.2.1 Profilering naar statuut van de gedetacheerden
Het is duidelijk dat niet enkel werknemers door hun werkgever kunnen gedetacheerd worden, maar
zelfstandigen zichzelf ook kunnen detacheren naar het buitenland om daar hun diensten aan te bieden. In
Tabel 4 zijn de dertig landen die het meest werknemers detacheerden naar België in 2016 gerangschikt van
groot naar klein. Bij de aantallen uit de tabel moet opgemerkt worden dat ze een overschatting weergeven
van het aantal uniek gedetacheerde personen. Door het kruisen van het aantal unieke werknemers en aantal
unieke zelfstandigen worden bepaalde unieke personen meerdere keren opgeteld. Een uniek gedetacheerd
persoon kan namelijk zowel als werknemer en als zelfstandige gemeld zijn binnen het referentiejaar 2016.
De weergegeven landen in Tabel 4 staan samen in voor ongeveer 99% van het totaal aantal gedetacheerden
binnen België, alsook voor meer dan 99% van het totaal aantal gedetacheerden binnen de Belgische
bouwsector volgens LIMOSA. Daardoor kan afgeleid worden dat deze 30 landen dus een goede weergave
zijn van de totale detachering in België. Op basis van LIMOSA is het aandeel van het aantal gedetacheerde
zelfstandigen 12,70%. Voor de GOTOT-IN databank ligt deze verhouding veel lager met een percentage
van slechts 3,42%. In paragraaf 1.1 van het onderzoek werd reeds aangehaald waarom er een groot verschil
is tussen de aantallen van de LIMOSA en GOTOT-IN databanken. Maar in Tabel 4 is het opvallend dat er
veel minder zelfstandigen zich registreren via GOTOT-IN in vergelijking met LIMOSA. De specifieke
oorzaak voor dit fenomeen valt buiten het onderzoek, maar is interessant om in verder onderzoek te
bestuderen.
Voor de bouwsector loopt het aandeel van gedetacheerde zelfstandigen in LIMOSA zelfs op tot 17,55%.
Opvallend is dat de meeste gedetacheerde zelfstandigen in de bouwsector uit Polen komen (10 023 unieke
personen), terwijl dit slechts 42,42% is van het totaal aantal gedetacheerden uit Polen. Hiermee staat het
procentuele aandeel gedetacheerde zelfstandigen uit Polen op de tweede plaats. Slovakije heeft het grootste
procentuele aandeel gedetacheerden, namelijk 49,78%. Dit is net niet de helft van het aantal gedetacheerden
uit Slovakije die actief zijn in de bouwsector. Nochtans ligt het aantal uniek gedetacheerde zelfstandigen
uit Slovakije met 2 055 personen, bijna 5 keer lager in vergelijking met Polen. België staat op de derde
plaats met een aandeel van 37,68% uniek gedetacheerde zelfstandigen, wat overeenkomt met 451 unieke
personen. Nederland heeft 5879 zelfstandigen gedetacheerd naar de Belgische bouwsector in 2016, maar
35
dit aantal staat maar in voor een aandeel van 17,77%. Dit is te verklaren door het hoge aantal gedetacheerde
werknemers die het land bovenop het aantal zelfstandigen stuurt naar België.
Tabel 4: Aantal gedetacheerden naar statuut voor de 30 landen met het meest gedetacheerde personen naar België o.b.v.
LIMOSA en GOTOT-IN, 2016
1.2.2 Profilering naar werkgever van de gedetacheerden
In Tabel 5 worden het aantal werkgevers per land van vestigingsplaats weergegeven voor 2016. De tabel is
gerangschikt volgens de 30 landen met het meeste werkgevers van hoog naar laag. Indien gekeken wordt
naar de 4 landen met het meeste werkgevers in de bouwsector, kan besloten worden dat dezelfde landen
het meest aantal werknemers gemeld hebben (Tabel 3). Dit is logisch aangezien meer werknemers de kans
vergroot op een groter aantal werkgevers. Het is interessant om gemiddeld aantal werknemers per
werkgever voor elk land uit te rekenen. De verhouding van het aantal werknemers per werkgever voor het
totaal aantal gedetacheerden en de gedetacheerden in de bouwsector op basis van de LIMOSA-meldingen
is niet zo verschillend. Enkel de VS heeft beduidend minder werkgevers voor de bouwsector in vergelijking
met het aantal werknemers die detacheerden naar België in 2016.
Vestingsplaats
werkgever
Aantal
werknemers
Aantal
zelfstandigen
Procent
zelfstandigen
Aantal
werknemers
Aantal
zelfstandigen
Procent
zelfstandigen
Aantal
werknemers
Aantal
zelfstandigen
Procent
zelfstandigen
Nederland 59 325 8 637 12,71% 27 213 5 879 17,77% 43 147 572 1,31%
Polen 22 274 11 349 33,75% 13 605 10 023 42,42% (2) 32 560 2 531 7,21%
Duitsland 20 619 1 045 4,82% 7 320 446 5,74% 13 237 475 3,46%
Frankrijk 17 554 721 3,95% 5 793 226 3,75% 21 586 5 0,02%
Portugal 16 377 360 2,15% 14 226 263 1,82% 4 466 6 0,13%
Roemenië 12 529 544 4,16% 6 809 362 5,05% 1 588 1 0,06%
Luxemburg 8 065 85 1,04% 3 549 20 0,56% 6 490 11 0,17%
Bulgarije 5 759 202 3,39% 3 653 156 4,10% 2 058 23 1,11%
Spanje 5 690 561 8,97% 3 899 396 9,22% 271 2 0,73%
Italië 5 476 385 6,57% 3 175 261 7,60% 1 976 47 2,32%
India 4 462 34 0,76% 4 0 0,00% 0 0 0,00%
Slovakije 4 427 2 657 37,51% 2 055 2 037 49,78% (1) 1 463 1 041 41,57%
Hongarije 3 726 217 5,50% 2 901 191 6,18% 16 0 0,00%
Slovenië 3 660 172 4,49% 2 675 137 4,87% 6 482 86 1,31%
Groot-Brittannië 3 536 850 19,38% 1 456 298 16,99% 587 52 8,14%
Tjechië 1 864 986 34,60% 1 234 644 34,29% 517 57 9,93%
België 1 649 679 29,17% 746 451 37,68% (3) 61 8 11,59%
Litouwen 1 370 63 4,40% 976 52 5,06% 730 10 1,35%
VS 1 193 20 1,65% 210 3 1,41% 704 0 0,00%
Japan 1 190 2 0,17% 21 1 4,55% 32 0 0,00%
Oostenrijk 949 28 2,87% 169 10 5,59% 862 55 6,00%
Ierland 892 93 9,44% 554 56 9,18% 21 0 0,00%
Kroatië 713 15 2,06% 492 6 1,20% 1 350 3 0,22%
Zwitserland 547 43 7,29% 148 0 0,00% 34 0 0,00%
Denemarken 528 22 4,00% 252 17 6,32% 90 2 2,17%
Letland 505 130 20,47% 327 124 27,49% 286 7 2,39%
Zweden 320 18 5,33% 138 5 3,50% 337 3 0,88%
China 272 8 2,86% 3 0 0,00% 0 0 0,00%
Canada 227 22 8,84% 4 2 33,33% 205 0 0,00%
Cyprus 191 8 4,02% 72 2 2,70% 2 0 0,00%
Totaal 205 889 29 956 12,70% 103 679 22 068 17,55% 141 158 4 997 3,42%
* ( ): rangschikking van de drie landen met het grootste aandeel zelfstandige in de bouwsector
GOTOT-INTotaal Bouwsector
LIMOSA
36
Als de gemiddelde waarden van GOTOT-IN worden vergeleken met de waarden van LIMOSA is wel een
groot verschil zichtbaar. Hoewel het aantal gemelde werknemers per land in GOTOT-IN voornamelijk
lager ligt in vergelijking met LIMOSA, melden zich voor bepaalde landen veel meer werkgevers aan in
GOTOT-IN ten opzichte van LIMOSA. In 2016 werden in Duitsland meer dan dubbel zoveel werkgevers
gemeld in GOTOT-IN als in LIMOSA. Voor Polen is het aantal meldingen zelfs ongeveer 5 keer zo groot.
Aangezien LIMOSA een accuratere instantie is binnen België, wordt vanaf nu enkel nog gewerkt met de
gegevens van deze databank. De Belgische databank is zelfs zo betrouwbaar dat vele Europese landen de
werking ervan aan het overnemen zijn en zelfs hulp vragen aan België bij het opzetten van hun eigen
databank en netwerk.
Indien verder gekeken wordt naar het aantal gemiddelde werknemers per werkgever in de bouwsector, is
het duidelijk dat Litouwen, Roemenië en Hongarije het meeste gemiddeld aantal werknemers per werkgever
hebben. Het valt op dat deze landen allemaal een laag percentage zelfstandigen hebben in 2016 (Tabel 4).
Omgekeerd klopt deze vergelijking niet helemaal. Van de drie landen met het hoogste percentage
zelfstandigen in 2016 heeft enkel België een laag gemiddeld aantal werknemers per werkgever, namelijk
2,8. Slovakije en Polen meldden respectievelijk gemiddeld 9,4 en 8,4 werknemers per zelfstandige. Dit kan
te wijten zijn aan het hoge aantal totaal gedetacheerde personen in de bouwsector uit deze landen.
37
Tabel 5: Aantal unieke werkgevers, aantal unieke werknemers en het gemiddelde aantal gedetacheerden per werkgever
naar België voor de 30 landen met het meest aantal werkgevers o.b.v. LIMOSA en GOTOT-IN, 2016
1.2.3 Profilering op basis van gemiddelde detacheringsduur
Indien we het absoluut aantal meldingen delen door het aantal unieke personen, wordt een beeld gegeven
van hoe vaak een persoon (werknemer of zelfstandige) gemiddeld gedetacheerd wordt in de Belgische
bouwsector binnen één jaar. In Tabel 6 is te zien hoe het gemiddelde aantal meldingen per uniek
gedetacheerde zowel voor werknemers, als voor zelfstandigen sterk aan het stijgen is ten opzichte van 8
jaar geleden. Het gemiddeld aantal meldingen per unieke werknemer bedraagt in 2016 ongeveer 4 en 4,4
voor een zelfstandige. Dit is een stijging van meer dan 65% voor werknemers, en ongeveer 85% voor
zelfstandigen.
Het is belangrijk om te weten dat de gemelde periode in LIMOSA niet noodzakelijk gelijk is aan de
gewerkte periode van de gedetacheerde. Zo kunnen gedetacheerde werknemers gemeld zijn voor twee
maand te werken in België, terwijl dezelfde werknemers tijdens deze maanden één week terugkeren naar
hun uitzendland. Daarom is de methodologie om de gemiddelde detacheringsduur per melding te meten
zeker voor discussie vatbaar (De Wispelaere & Pacolet, 2017). Er moet rekening mee gehouden worden
Vestigingsplaats
werkgever
Aantal
werkgevers
Aantal
werknemers
Gem. # werknemers
per werkgever
Aantal
werkgevers
Aantal
werknemers
Gem. # werknemers
per werkgever
Aantal
werkgevers
Aantal
werknemers
Gem. # werknemers
per werkgever
Nederland 6 401 27 213 4,3 13 071 59 325 4,5 9 190 43 147 4,7
Duitsland 2 201 7 320 3,3 6 254 20 619 3,3 13 808 13 237 1,0
Polen 1 869 13 605 7,3 2 648 22 274 8,4 14 114 32 560 2,3
Portugal 1 522 14 226 9,3 1 917 16 377 8,5 640 4 466 7,0
Frankrijk 1 322 5 793 4,4 3 963 17 554 4,4 8 387 21 586 2,6
Spanje 848 3 899 4,6 1 256 5 690 4,5 122 271 2,2
Luxemburg 787 3 549 4,5 1 729 8 065 4,7 4 400 6 490 1,5
Italië 684 3 175 4,6 1 259 5 476 4,3 570 1 976 3,5
Slovenië 661 2 675 4,0 891 3 660 4,1 3 854 6 482 1,7
Roemenië 581 6 809 11,7 982 12 529 12,8 150 1 588 10,6
Bulgarije 417 3 653 8,8 760 5 759 7,6 354 2 058 5,8
Groot-Brittannië 319 1 456 4,6 1 211 3 536 2,9 453 587 1,3
België 294 746 2,5 589 1 649 2,8 58 61 1,1
Hongarije 286 2 901 10,1 419 3 726 8,9 14 16 1,1
Slovakije 261 2 055 7,9 471 4 427 9,4 1 274 1 463 1,1
Tsjechië 234 1 234 5,3 377 1 864 4,9 152 517 3,4
Letland 164 327 2,0 193 505 2,6 84 286 3,4
Denemarken 105 252 2,4 220 528 2,4 69 90 1,3
Ierland 96 554 5,8 215 892 4,1 23 21 0,9
Litouwen 78 976 12,5 121 1 370 11,3 143 730 5,1
Zwitserland 69 148 2,1 276 547 2,0 27 34 1,3
Oostenrijk 62 169 2,7 267 949 3,6 369 862 2,3
Kroatië 53 492 9,3 103 713 6,9 237 1 350 5,7
Zweden 44 138 3,1 123 320 2,6 187 337 1,8
Finland 32 104 3,3 80 163 2,0 141 312 2,2
VS 27 210 7,8 388 1 193 3,1 341 704 2,1
Griekenland 26 86 3,3 64 168 2,6 4 8 2,0
Servie 13 53 4,1 24 96 4,0 0 0 /
Macedonië 11 59 5,4 11 59 5,4 0 0 /
Noorwegen 11 13 1,2 38 51 1,3 58 66 1,1
* ( ): rangschikking van de drie landen met het meest gemiddeld aantal werknemers per werkgever in de bouwsector
GOTOT-INLIMOSA
Bouwsector Totaal
38
dat dit een grote invloed heeft bij het bepalen van het aantal VTE per statuut van de gedetacheerden. In
2007 bedroeg het beschikbare cijfer van de gemiddelde detacheringsduur 32 dagen. Drie jaar later werd dit
herrekend naar 23 dagen op referentiejaar 2010 (Idea Consult & Ecorys, 2011). Door een gebrek aan nieuwe
cijfers van de detacheringsduur werden De Wispelaere & Pacolet (2017) verplicht om op basis van een
steekproef met 43% van het aantal LIMOSA meldingen in de bouwsector, een nieuwe raming voor 2015 te
berekenen. Met de cijfers van de steekproef berekenden zij een gemiddelde detacheringsduur per melding
van ongeveer 80 dagen. Daarbij werd gevonden dat ongeveer 17% van de meldingen betrekking hadden op
een periode van 183 dagen of meer en 56% van de meldingen op een periode van minder dan 30 dagen.
Omdat er geen berekend gemiddelde detacheringsduur tussen 2010 en 2015 bekend is, wordt hiervoor een
lineair verband uitgezet tussen de waarden van 2010 en de waarde van 2015. Hiervoor worden de 80 dagen
uit 2015 verminderd met de 23 dagen uit 2010 en dan gedeeld door 5, respectievelijk het aantal jaren dat
ertussen liggen. Zo wordt een toename van 11,4 dagen per jaar berekend. De gemiddelde detacheringsduur
in 2011 zal dus 23 dagen vermeerderd met 11,4 dagen zijn. Het resultaat wordt dan afgerond naar een
geheel getal.
Door de gemiddelde detacheringsduur per melding te vermenigvuldigen met het gemiddeld aantal
meldingen per werknemer of zelfstandige, kan de gemiddelde detacheringsduur per gedetacheerde
berekend worden. Deze waarden worden gebruikt om het gemiddelde werkvolume van de gedetacheerde
personen te berekenen. Hiervoor worden het aantal unieke werknemers of zelfstandigen gedeeld door 365
dagen en nadien vermenigvuldigd met de gemiddelde detacheringsduur per gedetacheerde. Op die manier
wordt het aantal VTE gedetacheerde werknemers bepaald, namelijk 84891. Dit aantal ligt meer dan 10 keer
hoger in vergelijking met 2008, toen het aantal VTE werknemers maar 7328 bedroeg. Het aantal VTE
gedetacheerde zelfstandigen in 2016 bedraagt 19246, wat ruim 16 keer zo groot is ten opzichte van het
aantal in 2008. Indien het aantal VTE unieke werknemers opgeteld wordt bij de VTE unieke zelfstandigen
wordt een totaal VTE verkregen van 104137 gedetacheerden. Zoals reeds vermeld is dit aantal zwaar
overschat, omdat sommige gedetacheerden zowel gemeld zijn als werkgever en als zelfstandige in één
referentiejaar.
39
Tabel 6: Aantal unieke en absolute aantallen gedetacheerde werknemers en zelfstandigen, berekening totaal VTE
gedetacheerde unieke personen in de bouwsector o.b.v. LIMOSA, 2008-2016
1.2.4 Profilering naar klanten van de gedetacheerden
In deze paragraaf zal een profilering gemaakt worden naar de sub-sectoren op basis van de LIMOSA
databank, waarin de klanten van gedetacheerden binnen België actief zijn. Daarvoor wordt enkel gekeken
naar gedetacheerden binnen de bouwsector. Het kan voorkomen dat klanten die een andere hoofdactiviteit
hebben dan bouwkunde, wel gedetacheerde arbeiders of zelfstandigen melden voor de bouwsector. Zo kan
een groot bedrijf zoals Proximus, dat voornamelijk actief is binnen de telecommunicatiesector, een
gedetacheerde arbeider melden voor het maken van een nieuwe telefoonmast in België.
Het is mogelijk om de klanten die gedetacheerde personen hebben gemeld in LIMOSA voor de bouwsector
in 2016, te koppelen aan de Bel-first databank aan de hand van het ondernemingsnummer. Op die manier
kunnen inzichten verkregen worden over de deelsector waarin de klanten actief zijn. Het onderscheid tussen
de verschillende (deel)sectoren kan gemaakt worden op basis van de NACE-code of het paritair comité van
de onderneming (paragraaf 4.1 van de literatuurstudie). Helaas stelt niet elke onderneming zijn
ondernemingsnummer ter beschikking in LIMOSA en heeft de Bel-first niet voor elke klant de vereiste
gegevens. Daarom kan er enkel een opdeling gemaakt worden voor de ondernemingen waarvan hun
ondernemingsnummer gekend/gerapporteerd is en waarvan de vereiste gegevens beschikbaar zijn in de Bel-
first. Bovendien wordt voor dit onderzoek enkel rekening gehouden met ondernemingen die twee of meer
binnenlandse werknemers tewerkstellen. Aan de hand van die criteria blijven er 2 336 ondernemingen over,
welke instaan voor een totaal van 184 315 gedetacheerde personen actief in de bouwsector. Terwijl er
volgens LIMOSA in totaal 11 623 unieke klanten in 2016 gebruik maakten van gedetacheerde personen
actief in de bouwsector. Met andere woorden omvat deze steekproef ongeveer 20% van het totaal aantal
klanten. Het is wel opmerkelijk dat deze klanten instaan voor 49% van het totaal aantal gedetacheerde
personen in de bouwsector voor 2016.
Periode 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016Evolutie
2008-2016
Aantal unieke werknemers 34 999 28 638 30 136 37 863 46 588 71 889 94 116 104 843 97 981 179,95%
Aantal unieke zelfstandigen 5 288 4 628 5 911 8 180 11 810 15 032 20 722 26 974 20 157 281,18%
Absoluut aantal werknemers 83 590 79 438 98 645 120 447 141 641 218 538 283 862 343 710 387 317 363,35%
Absoluut aantal zelfstandigen 12 476 12 084 19 548 35 091 38 804 40 381 54 884 76 922 87 810 603,83%
Gem. aantal meldingen/unieke werknemer 2,39 2,77 3,27 3,18 3,04 3,04 3,02 3,28 3,95 65,51%
Gem. aantal meldingen/unieke zelfstandige 2,36 2,61 3,31 4,29 3,29 2,69 2,65 2,85 4,36 84,64%
Gem. detacheringsduur/melding* 32 32 23 34 46 57 69 80 80 150,00%
Gem. detacheringsduur/unieke werknemer** 76 89 75 109 139 174 207 262 316 313,78%
Gem. detacheringsduur/unieke zelfstandige** 75 84 76 148 150 154 182 228 349 361,61%
VTE unieke werknemers 7 328 6 964 6 216 11 352 17 773 34 248 53 351 75 334 84 891 1058,38%
VTE unieke zelfstandigen 1 094 1 059 1 232 3 307 4 869 6 328 10 315 16 860 19 246 1659,58%
Totaal VTE gedetacheerde unieke personen 8 422 8 024 7 448 14 659 22 642 40 576 63 666 92 193 104 137 1136,46%
* Gevonden op basis van literatuur en berekeningen uitgedrukt in dagen
** Gevonden door berekeningen uitgedrukt in dagen
Totaal voltijdsequivalent uniek gedetacheerde personen
40
Van de 2 336 klanten hebben 80,61% een hoofdactiviteit in de bouwsector, wat gepaard gaat met 84,57%
van de gedetacheerde personen binnen de steekproef (Tabel 7). Het toont aan dat het grootste deel van de
klanten die gebruik maken van gedetacheerde personen actief in de bouwsector bestaat uit Belgische
(onder)aannemers. Binnen de bouwsector zijn de meeste ondernemingen actief in de sector
‘Gespecialiseerde bouwwerkzaamheden’ (NACE 43). Met deze gegevens kan geconcludeerd worden dat
er zich hoogstwaarschijnlijk een verschil in de aannemersketen voordoet. De kans is groot dat de aannemers
die instaan voor de ruwbouw en het ontwikkelen van bouwprojecten, wellicht de hoofdaannemers zullen
zijn die minder gebruik maken van detachering. Terwijl de gespecialiseerde bouwwerkzaamheden
voornamelijk uitgevoerd worden door de onderaannemers. Welke voor een groot deel bestaan uit
gedetacheerde werknemers of zelfstandigen. Dit is een indicator dat de detachering in de Belgische
bouwsector hoofdzakelijk afkomstig is van onderaanneming eerder dan een buitenlandse werkgever die in
hoofdaanneming werken uitvoert. Bovendien is het duidelijk dat niet enkel bouwondernemingen beroep
doen op gedetacheerden actief in de bouwsector, met name 19,39% van de klanten heeft een andere
hoofdactiviteit dan een activiteit in de bouwsector. Deze klanten staan in voor 15,43% van het totaal aantal
gedetacheerden in deze steekproef.
Het is opvallend dat er veel minder weg- en waterbouw ondernemingen aanwezig zijn in deze steekproef.
Dit wijst op de algemene verhouding van het aantal weg- en waterbouwbedrijven (burgerlijke bouwkunde)
ten opzichte van de totale bouwsector. Volgens het jaarverslag van de Confederatie Bouw uit 2015-2016
bedraagt het aantal werkgevers in de burgerlijke bouwkunde 7% van het totaal aantal werkgevers in de
bouwkunde (Confederatie bouw, 2016). Hetzelfde rapport verklaart dat het aantal ondernemingen die
instaan voor de ruwbouw, wat ongeveer overeenkomt met NACE 41, 33% van het aantal ondernemingen
bedraagt. De overige 60% heeft betrekking tot de voltooiing, installaties en andere gespecialiseerde
bouwwerkzaamheden. Er kan dus besloten worden dat de steekproef relatief congrueert met de realiteit.
Tabel 7: Opdeling van de bouwsector aan de hand van de NACE-indeling voor de bouwsector, zowel voor 2 cijfers als voor
3 cijfers, percentage t.o.v. de totaal gekende klanten en door hen ontvangen gedetacheerde personen actief in de
bouwsector o.b.v. LIMOSA en Bel-first, 2016
ActiviteitenNaar # ondernemingen
(N=2336)
Naar # gemelde gedetacheerde
personen actief in de bouwsector
(N=184315)
41 Bouw van gebouwen; ontwikkeling van bouwprojecten 24,40% 29,63%
42 Weg- en waterbouw 7,15% 5,61%
43 Gespecialiseerde bouwwerkzaamheden 49,06% 49,33%
41.1 Ontwikkeling van bouwprojecten 1,88% 2,28%
41.2 Burgerlijke en utiliteitsbouw 22,52% 27,36%
42.1 Bouw van wegen en spoorwegen 4,49% 3,57%
42.2 Bouw van civieltechnische werken ten behoeve van nutsbedrijven 1,67% 1,64%
42.9 Bouw van andere civieltechnische werken 0,98% 0,39%
43.1 Slopen en bouwrijp maken van terreinen 5,74% 3,26%
43.2 Elektrische installatie, loodgieterswerk en overige bouwinstallatie 15,92% 14,35%
43.3 Afwerking van gebouwen 15,33% 15,72%
43.9 Overige gespecialiseerde bouwactiviteiten 12,07% 16,00%
Totaal bouwsector 80,61% 84,57%
Niet bouwsector 19,39% 15,43%
NACE
2 ci
jfer
s3
cijf
ers
41
Omdat ongeveer 80% van de klanten actief zijn in de bouwsector is het niet zo verrassend dat net geen 75%
van de klanten ook ingeschreven zijn onder PC 124. Dit staat in voor 78,53% van de totaal gedetacheerde
personen actief in de bouwsector (Tabel 8). Bijkomend heeft het paritair comité voor de metaal-, machine-
en elektrische bouw een aandeel van 11,17% van de klanten, welke instaan voor ongeveer 15,33% van het
aantal gemelde gedetacheerde personen van de steekproef. Op de derde plek staat het paritair comité voor
de sectors die aan de metaal-, machine-, en elektrische bouw verwant zijn. De aandelen van de overgebleven
paritaire comités zijn verwaarloosbaar. Wegens het ontbreken van de gegevens omtrent het betreffende
paritaire comité voor bepaalde klanten, is het aantal ondernemingen in de steekproef van Tabel 8 veranderd
naar 1961 ondernemingen. Deze ondernemingen staan in voor 43,6% van de totale detachering in de
bouwsector.
Tabel 8: Opdeling van de bouwsector aan de hand van de belangrijkste paritaire comités, percentage t.o.v. de totaal gekende
klanten en door hen ontvangen gedetacheerde personen actief in de bouwsector, o.b.v. LIMOSA en Bel-first, 2016
De ondernemingen uit de steekproef12 kunnen ook onderverdeeld worden naar het aantal binnenlandse
werknemers. Omdat reeds bij het verzamelen van gegevens uit de Bel-first geen rekening wordt gehouden
met klanten die minder dan twee werknemers in dienst hebben, begint het minimum aantal binnenlandse
werknemers vanaf twee personen. In Tabel 9 is af te lezen dat het aantal ondernemingen ongeveer gelijk
verdeeld zijn over de verschillende schijven die gecreëerd zijn naargelang het aantal binnenlandse
werknemers. Het is duidelijk dat hoe groter de onderneming is, hoe meer gedetacheerde personen werkzaam
zullen zijn binnen die bedrijven. Indien gekeken wordt naar het totale aantal ondernemingen met
gedetacheerden die actief zijn in de bouwsector, staan de ondernemingen met meer dan vijftig binnenlandse
werknemers (18,73%) in voor 42,42% van het totaal aantal gemelde gedetacheerden in dienst. Voor de
ondernemingen met twee tot vijf binnenlandse werknemers in dienst, bedraagt dit aandeel maar 11,22%.
Binnen NACE 41-43 is hetzelfde fenomeen zichtbaar. De ondernemingen met meer dan vijftig
binnenlandse werknemers (17,02%) staan hier in voor 39,70% van het totaal gedetacheerd personeel binnen
NACE 41-43. Ondank het grotere aandeel van kleinere ondernemingen met twee tot vijf binnenlandse
12 Wegens het ontbreken van gegevens in de Bel-first zal het aantal ondernemingen en gedetacheerde werknemers actief in de
bouwsector van de steekproef opnieuw aangepast worden.
PC ActiviteitenNaar # ondernemingen
(N=1961)
Naar # gemelde gedetacheerde
personen actief in de bouwsector
(N=164827)
124 Paritair comité voor het bouwbedrijf 74,81% 78,53%
100 Aanvullend paritair comité voor de werklieden 1,73% 1,19%
111 Paritair comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw 11,17% 15,33%
121 Paritair comité voor de schoonmaak 1,07% 0,31%
149*Paritair comité voor de sectors die aan de metaal-,
machine-, en elektrische bouw verwant zijn7,60% 2,87%
200** Aanvullend paritair comité voor de bedienden 3,62% 1,77% * PC 149 bestaat voornamelijk uit PC 149.01 en PC 149.04
** PC 200 met toevoeging van PC 218
42
werknemers (23,30%), bezitten deze ondernemingen maar 11,14% gedetacheerden actief in de bouwsector
volgens de NACE-codes.
Tabel 9: Opdeling percentage van de totaal gekende klanten en gedetacheerde personen naar NACE-code en
ondernemingsgrootte o.b.v. LIMOSA en Bel-first, 2016
Tot slot wordt gekeken naar de toegevoegde waarde van de verschillende ondernemingen in de steekproef.
Opnieuw worden de ondernemingen die actief zijn in de bouwsector (NACE 41-43) apart bekeken ten
opzicht van het totaal aantal ondernemingen die gedetacheerden actief binnen de bouwsector tewerkstellen.
Het is duidelijk dat de meeste ondernemingen in beide steekproeven een toegevoegde waarde hebben tussen
de €100 000 en €5 000 000 (Tabel 10). Voor de bouwsector bedraagt het aandeel tussen deze toegevoegde
waarde 64,26%. Voor het totaal aantal ondernemingen loopt het aandeel zelfs op tot 81,38%. In beide
situaties hebben deze ondernemingen ook het grootste aandeel van het aantal gedetacheerde personen. De
ondernemingen met een toegevoegde waarde tussen de 10 miljoen euro en 50 miljoen euro is echter een
uitzondering op de regel. Voor de bouwsector hebben deze ondernemingen een aandeel van 8,10%, maar
staan die wel in voor 21,42% van het totaal gedetacheerde personen binnen de steekproef. Het is zeer
interessant om te kijken naar het gemiddeld aantal werknemers per werkgever per schijf van toegevoegde
waarde. Uit de tabel blijkt dat een onderneming gemiddeld meer gedetacheerde personen actief in de
bouwsector tewerkstelt naar mate zijn toegevoegde waarde groter wordt. Ondernemingen met een
toegevoegde waarde tussen de 50 en 100 miljoen euro blijken hier een uitzondering te zijn. Er worden voor
deze schijf ook maar 7, resp. 3 ondernemingen bestudeerd in de steekproef.
Tabel 10: Opdeling percentage van de totaal gekende klanten en gedetacheerde personen naar NACE-code en toegevoegde
waarde o.b.v. LIMOSA en Bel-first, 2016
Naar # ondernemingen
(N=2333)
Naar # gemelde gedetacheerde
personen actief in de bouwsector
(N=184001)
Naar # ondernemingen
(N=1880)
Naar # gemelde gedetacheerde
personen actief in NACE 41-NACE 43
(N=155561)
2 tot en met 5 23,36% 11,22% 23,30% 11,14%
6 tot en met 10 17,62% 11,50% 18,14% 12,07%
11 tot en met 20 19,89% 12,46% 20,11% 12,46%
21 tot en met 50 20,40% 22,40% 21,44% 24,64%
Meer dan 50 18,73% 42,42% 17,02% 39,70%
NACE 41-43
# Binnenlandse werknemers
Totaal
Naar # ondernemingen
(N=2062)
Naar # gemelde
gedetacheerde
personen actief in de
bouwsector
(N=174545)
Gem. # gedetacheerde
personen actief in
bouwsector per
ondernenming
Naar # ondernemingen
(N=1630)
Naar # gemelde
gedetacheerde
personen actief in
NACE 41-43
(N=144953)
Gem. # gedetacheerde
personen actief in
bouwsector per
ondernenming
Negatief 1,12% 0,37% 28,43 0,80% 0,25% 28,31
Tussen € 0 en € 100 000 1,41% 0,39% 23,66 1,17% 0,38% 28,74
Tussen € 100 001 en € 500 000 25,51% 13,01% 43,17 24,66% 11,45% 41,29
Tussen € 500 001 en € 1 000 000 19,11% 14,60% 64,68 19,94% 15,58% 69,48
Tussen € 1 000 001 en € 5 000 000 36,76% 35,06% 80,73 37,55% 37,23% 88,18
Tussen € 5 000 001 en € 10 000 000 6,94% 10,10% 123,29 7,18% 11,58% 143,41
Tussen € 10 000 001 en € 50 000 000 8,15% 23,31% 242,15 8,10% 21,42% 235,23
Tussen € 50 000 001 en € 100 000 000 0,34% 0,46% 114,86 0,18% 0,25% 118,67
Meer dan € 100 000 000 0,68% 2,70% 336,21 0,43% 1,87% 386,86
Toegevoegde waarde
Totaal NACE 41-43
43
2 Impact van detachering in de Belgische bouwsector op de economie
Alvorens de impact van detachering te bestuderen, is het belangrijk om over een algemeen beeld te
beschikken van het aantal binnenlandse en gedetacheerde werknemers en zelfstandigen binnen de
bouwsector. In dit hoofdstuk zal eerst de evolutie van de detachering in de bouwsector in België voorgesteld
worden. Zoals reeds vermeld in de afbakening van het onderzoeksveld, werden de gegevens uit LIMOSA
pas tegen het einde van 2008 correct gecontroleerd. Daarom zal het onderzoek omtrent de evolutie van de
detachering in de Belgische bouwsector starten vanaf 2009. Op basis van deze evolutie zullen enkele
binnenlandse parameters, die van belang zijn binnen de bouwsector, bestudeerd worden. Zo zal het verloop
van de binnenlandse werkgelegenheid, de bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen van Belgische
bouwondernemingen (rekening 62 in de jaarrekening), de binnenlandse toegevoegde waarde en het aantal
Belgische bouwondernemingen onderzocht worden. Hiervoor wordt telkens gebruik gemaakt van gegevens
die online te vinden zijn via openbare databanken van Belgische en Europese instanties zoals BelgoStat,
EuroStat, de NNB en DynaM. In dit onderzoek worden voornamelijk de gegevens van 2008 tot 2016
weergegeven. Indien bepaalde gegevens maar tot 2015 zijn weergeven, is dit omdat de betreffende
instanties deze gegevens maar tot dan hebben vrijgeven. Na het bestuderen van de impact van detachering
op deze binnenlandse parameters, zal gepoogd worden om een regressie uit te zetten op basis van de
rentabiliteit van het totaal vermogen (ROA) binnen de bedrijven in de Belgische bouwsector.
2.1 Overzicht tewerkgestelden in de Belgische bouwsector
In 2016 maakten gedetacheerde personen ongeveer 30% uit van de totaal tewerkgestelden in de Belgische
bouwsector (Tabel 11 en Figuur 10). Dit percentage kan enigszins afwijken van de realiteit daar sommige
uniek gedetacheerde personen en binnenlandse werkkrachten dubbel gemeld zijn. Het gaat over
binnenlandse zelfstandigen die ook ingeschreven zijn als werknemers en over gedetacheerde personen die
zowel als werknemer en als zelfstandige zijn komen werken in België. Het procentuele aandeel van het
totaal aantal uniek gedetacheerde personen stijgt tussen 2009 en 2016 met 19,50%-punt. In 2015 bedroeg
het aandeel van gedetacheerden in de bouwsector het meest, namelijk 33,08%. Het aantal uniek
gedetacheerde zelfstandigen in 2016 ligt zelfs lager dan het aantal in 2014. Dit kan eventueel wijzen op een
trend van stagnatie of zelfs daling, maar om dit te kunnen besluiten zal er moeten gewacht worden op de
gegevens van de eerst volgende jaren.
De grote stijging van het aandeel gedetacheerden ontwikkelt zich vooral na 2011 op een korte periode, wat
heel opmerkelijk is. Door het toetreden van nieuwe Europese landen op 1 mei in 2004 traden de
verschillende overgangsmaatregelen omtrent het vrije verkeer van diensten uit de Europese lidstaten pas
dan in werking. Deze overgangsmaatregelen liepen af op 30 april 2011, waardoor verondersteld kan worden
dat het vrije verkeer van werknemers en zelfstandigen nadien minder populair zou geworden zijn en
bijgevolg zou stagneren. Figuur 10 bewijst echter het tegendeel. Bovendien is het duidelijk dat het aandeel
44
gedetacheerde zelfstandigen steeds groter wordt, terwijl het aandeel van de binnenlandse zelfstandigen
langzaam daalt. Nochtans is het aantal binnenlandse zelfstandigen de voorbije 8 jaar gestegen met 21,47%
(Tabel 11). Enkel het aantal binnenlandse werknemers kent een dalend verloop. In vergelijking met 2009
zijn er 5,29% minder binnenlandse werknemers actief in de Belgische bouwsector. Het aandeel
binnenlandse werknemers daalt hiermee met 18,49%-punt in 8 jaar tijd. Dit kan een eerste indicatie zijn
van verdringing van binnenlandse werknemers door detachering binnen de bouwsector.
Algemeen kan besloten worden dat het totaal aantal personen actief in de bouwsector sterk aan het stijgen
is. Het aantal is in 2016 met 28,46% gestegen in vergelijking met 2009 en bedraagt 386 747 unieke
personen. Wel dient opgemerkt te worden dat er een daling van 4%-punt aanwezig is in vergelijking met
2015.
Tabel 11: Aantal uniek gedetacheerde en binnenlandse werknemers en zelfstandigen in de Belgische bouwsector o.b.v.
LIMOSA en NBB, 2009-2016
jaar 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016Evolutie
2009 - 2015
Uniek gedetacheerde werknemers 28 646 30 147 37 877 46 666 71 952 94 165 104 934 97 990 69 344
Uniek gedetacheerde zelfstandigen 4 628 5 911 8 180 11 810 15 032 20 722 26 974 20 157 15 529
Binnenlandse werknemers 211 900 212 400 215 200 214 900 210 000 204 700 201 200 200 700 -11200
Binnenlandse zelfstandigen 55 900 57 100 59 400 61 000 62 300 63 600 65 700 67 900 12 000
Totaal aantal uniek personen 301 074 305 558 320 657 334 376 359 284 383 187 398 808 386 747 85673
Uniek gedetacheerde werknemers 0,00% 5,24% 32,22% 62,91% 151,18% 228,72% 266,31% 242,07% 242,07%
Uniek gedetacheerde zelfstandigen 0,00% 27,72% 76,75% 155,19% 224,81% 347,75% 482,84% 335,54% 335,54%
Binnenlandse werknemers 0,00% 0,24% 1,56% 1,42% -0,90% -3,40% -5,05% -5,29% -5,29%
Binnenlandse zelfstandigen 0,00% 2,15% 6,26% 9,12% 11,45% 13,77% 17,53% 21,47% 21,47%
Totaal aantal uniek personen 0,00% 1,49% 6,50% 11,06% 19,33% 27,27% 32,46% 28,46% 28,46%
Procentuele wijziging t.o.v. referentiejaar 2009
Aantal uniek personen in de Belgische bouwsector
45
Figuur 10: Aandeel van detachering in de totale werkgelegenheid van de Belgische bouwsector o.b.v. LIMOSA en NBB,
2009-2016
2.2 Impact op de binnenlandse werkgelegenheid
2.2.1 Overzicht binnenlandse werkgelegenheid
De Belgische bouwsector had een binnenlandse werkgelegenheid van 268 600 personen waaronder 200
700 werknemers en 67 900 zelfstandigen in 2016 (Figuur 11). Dit aantal tewerkgestelde personen is een
stijging van 0,11% in vergelijking met 2008, wat overeenkomt met een daling van 5,55% tewerkgestelde
werknemers en een stijging van 21,86% tewerkgestelde zelfstandigen (Tabel 12). De binnenlandse
werkgelegenheid kende een maximum van 275 900 personen in 2012, waarna een constante daling in aantal
tewerkgestelde personen plaatsvond tot 2,72%-punt in 2016. Het is opvallend dat het aantal binnenlandse
zelfstandigen sterk toeneemt in de Belgische bouwsector, terwijl het aantal binnenlandse werknemers
langzaam daalt. Deze ontwikkeling werd reeds vermeld in het vorige hoofdstuk (paragraaf 2.1 van het
onderzoek). Indien gekeken wordt naar het aantal werknemers in VTE in 2014, is een daling van 7,68%
waarneembaar ten opzichte van 2008. Het aantal VTE werknemers in 2014, wat in totaal 174000 personen
bedraagt, kende wel een stijging van 1,11% in vergelijking met 2013.
46
Figuur 11: De evolutie van het absolute aantal binnenlandse werkgelegenheid in de Belgische bouwsector o.b.v. NNB, 2007-
2016
Tabel 12: De evolutie van procentuele wijziging van het aantal binnenlandse werkgelegenheid in de Belgische bouwsector
o.b.v. NNB, 2007-2016
2.2.2 Arbeidsvolume
Terwijl het aantal VTE uniek gedetacheerde personen meer dan vertienvoudigd is tussen 2008 en 2015
(Tabel 6), is het aantal VTE binnenlandse werknemers met 9,4% gedaald (Tabel 12). Nochtans kan uit
Figuur 12 en Tabel 13 afgeleid worden dat het totaal arbeidsvolume in 2015 2,30% gestegen is ten opzichte
van 2008. In 2015 is er wel een kleine daling aanwezig in vergelijking met 2014 van 1,03%-punt. Maar in
2016 bedraagt het totale arbeidsvolume weer evenveel als in 2014.
Algemeen is het aantal uren dat werknemers gewerkt hebben in 2008 met 4,24% gedaald in 2016. Het
aantal uren dat zelfstandigen gewerkt hebben in 2016 is daarentegen in vergelijking met 2008, 23,51%
gestegen. Aangezien de werkgevers gebonden zijn aan het arbeidsreglement en het paritair comité van hun
bedrijf, kan de daling van het arbeidsvolume van binnenlandse werknemers sterk afhankelijk zijn van de
algemene wetgevingen omtrent arbeidsduur (Jorens, 2009). Het maximale aantal werkuren voor
Jaar 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016
Totaal aantal werkzame personen -2,50% 0,00% -0,19% 0,45% 2,31% 2,83% 1,53% 0,00% -0,52% 0,11%
Aantal zelfstandigen -2,69% 0,00% 0,18% 2,33% 6,45% 9,32% 11,65% 13,98% 17,74% 21,68%
Aantal werknemers -2,45% 0,00% -0,28% -0,05% 1,22% 1,13% -1,13% -3,67% -5,32% -5,55%
VTE werknemers 0,00% -5,86% -8,64% -3,20% -4,26% -8,79% -7,68% -9,40%
Procentuele wijziging t.o.v. referentiejaar 2008
47
werknemers in de bouwkunde ligt vast. Daardoor is het logisch dat het aantal gewerkte uren zal dalen
aangezien het totaal aantal werknemers gedaald is in de voorbije jaren (Tabel 12). Het werkvolume van de
zelfstandigen is echter niet afhankelijk van deze wetgevingen, maar ook hier zou het werkvolume
afhankelijk kunnen zijn van de groei van het totaal aantal binnenlandse zelfstandigen in België (Tabel 12).
Daar het aantal zelfstandigen stijgt, is het logisch dat het werkvolume door binnenlandse zelfstandigen ook
zal stijgen. Daarnaast kan de concurrentie tussen de verschillende zelfstandigen een rol spelen. Hoe meer
zelfstandigen in de bouwsector, hoe groter de kans op concurrentie wordt. Deze concurrentie zal leiden tot
het langer werken van zelfstandigen om zich te onderscheiden van de anderen. Dit fenomeen is zeer
interessant voor verder onderzoek, maar valt buiten de inhoud van deze thesis.
Het is opvallend dat de gemiddelde toegevoegde waarde per VTE binnenlandse werknemers, ondanks de
daling in het aantal VTE binnenlandse werknemers, met 24,61% gestegen is tussen 2008 en 2015. Dit wijst
erop dat de binnenlandse werknemers meer en beter werk verrichten tijdens hun arbeidsuren, of dat er
gebruik wordt gemaakt van betere technieken en methoden in de bouwsector.
Figuur 12: De evolutie van het absolute binnenlandse arbeidsvolume en de bruto toegevoegde waarde per werknemer in de
Belgische bouwsector o.b.v. NNB, 2007-2016
Tabel 13: De procentuele wijziging van het binnenlandse arbeidsvolume en de bruto toegevoegde waarde per binnenlandse
werknemer in de Belgische bouwsector o.b.v. NNB, 2007-2015
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
Totaal arbeidsvolume -2,43% 0,00% -2,80% -3,02% 4,56% 3,89% 1,91% 3,38% 2,40%
Aantal uren zelfstandigen -1,91% 0,00% -2,97% -0,97% 9,71% 12,21% 13,76% 19,08% 21,57%
Aantal uren werknemers -2,62% 0,00% -2,73% -3,79% 2,63% 0,77% -2,54% -2,51% -4,78%
Bruto TW/VTE binnenlanse werknemer 0,00% 3,89% 11,79% 13,34% 12,56% 18,39% 22,93%
Procentuele wijziging t.o.v. referentiejaar 2008
48
2.2.3 Job-dynamiek
Op basis van de Belgische online databank DynaM kunnen cijfers omtrent de werkgevers-, werknemers-
en job-dynamiek in de Belgische bouwsector achterhaald worden. Op die manier kunnen de cijfers van het
aantal startende en stoppende werkgevers gekoppeld worden aan de job-dynamiek in de bouwsector (Figuur
13 en Tabel 14). Uit de netto-evolutie in Tabel 14 is het duidelijk dat vanaf juni 2007 tot en met juni 2011
er elk jaar meer werkgevers in de bouwsector bijkwamen. Tussen juni 2011 en juni 2014 werd het aantal
bijkomende werkgevers elk jaar negatiever. In 2014-2015 daalde het aantal stopzettingen waardoor de
netto-evolutie van het aantal werkgevers wel steeg, maar nog steeds een negatieve waarde van -426
werkgevers bedroeg. Figuur 13 toont aan dat de netto-evolutie een bijhorende job-dynamiek veroorzaakte.
Terwijl de job-destructie voornamelijk tussen de 7 000 à 8 000 personen bleef, met een maximum van 8
909 in 2013-2014, daalde de job-creatie langzaamaan tot 4 547 werkgevers in 2014-2015. Sinds 2008 is de
netto-evolutie van de job-creatie niet meer positief geweest.
Figuur 13: Evolutie van het absolute aantal startende en stoppende werkgevers, gekoppeld aan de veroorzaakte job-creatie
en job-destructie o.b.v. DynaM, juni 2007-juni 2015
Tabel 14: Netto-evolutie van het aantal werkgevers13, gekoppeld aan de veroorzaakte job-creatie in de bouwsector o.b.v.
DynaM, juni 2007-juni 2015
13 De cijfers van DynaM worden berekend op het niveau van de volledige onderneming in België, en niet op het niveau van de
lokale vestiging.
Periode 2007-2008 2008-2009 2009-2010 2010-2011 2011-2012 2012-2013 2013-2014 2014-2015
Evolutie van het aantal werkgevers 684 85 427 582 -32 -434 -670 -426
Evolutie van de jobcreatie 168 -2414 -1804 -841 -2049 -3320 -4235 -2578
Netto-evolutie van startende werkgevers en stopzettingen in de bouwsector
49
De in- en uitstroom van het aantal werknemers in de Belgsiche bouwsector wordt weergegeven in Figuur
14 en Tabel 15. Indien deze cijfers gedeeld worden door het totaal aantal binnenlandse werknemers in de
bouwsector tijdens die periode, is het mogelijk om een procentuele netto-evolutie van het aantal
werknemers te maken in functie van de tijd. Het is logisch dat als de verhouding van het aantal ingestroomde
werknemers ten opzichte van het totaal aantal werknemers hoger ligt dan deze verhouding van het aantal
uitgestoomde werknemers, er een positief aantal werknemers zal bijkomen in dat jaar. Bijgevolg is het
duidelijk dat sinds 2011 er een vaste netto uitstroom aan werknemers is in België. Het is ook vanaf 2011
dat het aantal gedetacheerde personen per jaar sterk begonnen te stijgen (paragraaf 2.1 van het onderzoek).
Dit wijst er opnieuw op dat de detachering in de bouwsector wellicht een invloed heeft op de binnenlandse
terwerkstelling in België. Het is opvallend dat de netto-evolutie van het aantal werknemers tussen 2012 en
2015 sterk gedaald is (Tabel 15). Verder onderzoek zal moeten uitwijzen wat de oorzaak is van deze daling.
Naast detachering zou er sprake kunnen zijn van een tijdelijke trend waarin de werkgevers in de nabije
toekomst weer meer binnenlandse werknemers in dienst zullen nemen of de evolutie van de bouwsector
waarbij deze werknemers gewoon niet meer nodig zijn.
Figuur 14: Evolutie van de absolute in- en uitstroom van het aantal werknemers in de bouwsector en het relatieve aandeel
van de in- en uitstroom t.o.v. het totaal aantal werknemers in de bouwsector o.b.v. DynaM, juni 2007-juni 2015
Tabel 15: Netto-evolutie van de instroom van het totaal aantal werknemers in de bouwsector en het relatieve aandeel t.o.v.
het aantal werknemers in de bouwsector o.b.v. DynaM, juni 2007-juni 2015
Periode 2007-2008 2008-2009 2009-2010 2010-2011 2011-2012 2012-2013 2013-2014 2014-2015
Totaal aantal werknemers 4945 -2539 780 3347 118 -5150 -6808 -4776
% t.o.v. aantal WNs in de bouwsector 2,36% -1,20% 0,37% 1,56% 0,09% -2,41% -3,27% -2,35%
Netto-evolutie in de bouwsector
50
2.2.4 Binnenlandse werknemers per sub-sector van de bouwsector
Uit de voorgaande gegevens is het duidelijk dat het aantal gedetacheerden binnen de bouwsector sterk aan
het stijgen is, terwijl het aantal binnenlandse werknemers daalt. Het is dus interessant om te kijken naar de
evolutie van het aantal binnenlandse werknemers per sub-sector. Uit Tabel 16 blijkt dat voornamelijk de
binnenlandse werknemers die actief zijn in de sub-sector met NACE-code 41 sterk dalen. Het aantal
binnenlandse werknemers die tewerkgesteld zijn in de sub-sector die instaan voor het bouwen van
gebouwen en het ontwerpen van bouwprojecten is tussen 2008 en 2014 gedaald met 7 654 personen. Het
grootste deel van deze werknemers (7 458 personen) is actief binnen de burgerlijke en utiliteitsbouw
(NACE 41.2). Verder zijn het aantal werknemers in 2014 sterk gedaald in de sub-sectoren die instaan voor
de bouw van wegen en spoorwegen (NACE 42.1) en de afwerking van gebouwen (NACE 43.3) en dit in
vergelijking met 2008 (resp. 2 387 en 3 673 werknemers). De grootste stijging van het aantal binnenlandse
werknemers zien we in de sub-sectoren die instaan voor de bouw van civieltechnische werken ten behoeve
van nutsbedrijven, de bouw van andere civieltechnische werken en het slopen en bouwrijp maken van
terreinen (NACE 42.2, 42.3 en 43.1). Binnen de sub-sector NACE 42.2 verdubbelt het aantal binnenlandse
werknemers zelfs.
Tabel 16: Evolutie aantal binnenlandse werknemers aan de hand van de NACE-indeling voor de bouwsector, zowel voor 2
cijfers als voor 3 cijfers o.b.v. Eurostat14, 2008-2015
14 Het totaal aantal binnenlandse werknemers op basis van EuroStat kan verschillend zijn van de hiervoor gevonden aantal
binnenlandse werknemers binnen het onderzoek. Dit is te wijten aan de databank waaruit de gegevens komen.
Activiteiten 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015Evolutie
2008-2015
Absoluut aantal binnenlandse werknemers naar sub-sector in de bouwsector
NACE
41 Bouw van gebouwen; ontwikkeling van bouwprojecten 66 271 63 547 60 137 60 252 62 201 60 932 58 617 55 816 -10 455
42 Weg- en waterbouw 26 831 27 570 28 834 27 909 29 524 27 780 28 317 27 323 492
43 Gespecialiseerde bouwwerkzaamheden 121 469 123 667 124 967 131 170 127 080 121 506 121 524 121 193 -276
41.1 Ontwikkeling van bouwprojecten 2 311 2 060 2 126 2 536 2 372 2 107 2 115 2 142 -169
41.2 Burgerlijke en utiliteitsbouw 63 960 61 487 58 011 57 716 59 829 58 825 56 502 53 674 -10 286
42.1 Bouw van wegen en spoorwegen 17 398 16 857 16 201 15 462 16 757 15 228 15 011 14 235 -3 163
42.2 Bouw van civieltechnische werken ten behoeve van nutsbedrijven 6 174 7 458 8 144 8 675 9 309 9 047 9 410 9 534 3 360
42.9 Bouw van andere civieltechnische werken 3 259 3 255 4 489 3 772 3 458 3 505 3 896 3 554 295
43.1 Slopen en bouwrijp maken van terreinen 6 430 7 137 7 922 7 865 7 782 7 523 7 746 7 854 1 424
43.2 Elektrische installatie, loodgieterswerk en overige bouwinstallatie 46 461 47 118 49 593 51 168 53 700 49 813 49 306 50 324 3 863
43.3 Afwerking van gebouwen 40 835 42 316 40 160 40 711 38 324 36 949 37 162 37 430 -3 405
43.9 Overige gespecialiseerde bouwactiviteiten 27 742 27 097 27 293 31 426 27 274 27 221 27 310 25 585 -2 157
Totaal bouwsector 214 571 214 784 213 938 219 331 218 805 210 218 208 458 204 332 -10 239
2 ci
jfer
s3
cijf
ers
Procentuele wijziging t.o.v. het jaar voordien
41 Bouw van gebouwen; ontwikkeling van bouwprojecten / -4,11% -5,37% 0,19% 3,23% -2,04% -3,80% -4,78% -15,78%
42 Weg- en waterbouw / 2,75% 4,58% -3,21% 5,79% -5,91% 1,93% -3,51% 1,83%
43 Gespecialiseerde bouwwerkzaamheden / 1,81% 1,05% 4,96% -3,12% -4,39% 0,01% -0,27% -0,23%
41.1 Ontwikkeling van bouwprojecten / -10,86% 3,20% 19,29% -6,47% -11,17% 0,38% 1,28% -7,31%
41.2 Burgerlijke en utiliteitsbouw / -3,87% -5,65% -0,51% 3,66% -1,68% -3,95% -5,01% -16,08%
42.1 Bouw van wegen en spoorwegen / -3,11% -3,89% -4,56% 8,38% -9,12% -1,43% -5,17% -18,18%
42.2 Bouw van civieltechnische werken ten behoeve van nutsbedrijven / 20,80% 9,20% 6,52% 7,31% -2,81% 4,01% 1,32% 54,42%
42.9 Bouw van andere civieltechnische werken / -0,12% 37,91% -15,97% -8,32% 1,36% 11,16% -8,78% 9,05%
43.1 Slopen en bouwrijp maken van terreinen / 11,00% 11,00% -0,72% -1,06% -3,33% 2,96% 1,39% 22,15%
43.2 Elektrische installatie, loodgieterswerk en overige bouwinstallatie / 1,41% 5,25% 3,18% 4,95% -7,24% -1,02% 2,06% 8,31%
43.3 Afwerking van gebouwen / 3,63% -5,09% 1,37% -5,86% -3,59% 0,58% 0,72% -8,34%
43.9 Overige gespecialiseerde bouwactiviteiten / -2,32% 0,72% 15,14% -13,21% -0,19% 0,33% -6,32% -7,78%
Totaal bouwsector / 0,10% -0,39% 2,52% -0,24% -3,92% -0,84% -1,98% -4,77%
2 ci
jfer
s3
cijf
ers
51
Zoals reeds aangehaald werd in paragraaf 1.2.4 van het onderzoek, zal detachering niet in elke sub-sector
van de bouwsector even veel voorkomen. Met andere worden zal de impact op het aantal binnenlands
tewerkgestelde personen sterk variëren. Indien het aantal gedetacheerde werknemers in 2015 vergeleken
wordt met het aantal binnenlandse werknemers in datzelfde jaar is het duidelijk dat maar één sub-sector
meer gedetacheerde personen tewerkstelt in vergelijking met het aantal binnenlandse personen. De sub-
sector van de ontwikkeling van bouwprojecten (NACE-41.1) heeft namelijk 37,21% meer gedetacheerde
werknemers dan binnenlandse (Tabel 17). Bovendien is het aandeel van de verschillende sub-sectoren
volgens het aantal gedetacheerde werknemers doorgaans groter dan het aandeel van de binnenlandse
werknemers als het aandeel van de binnenlandse tewerkstelling daalt tijdens de periode van 2008 tot 2015.
Op basis van deze cijfers kan een algemene eerste inschatting gemaakt worden van de impact van de
detachering op het aantal binnenlandse werknemers per sub-sector in de bouwsector. Er is sprake van een
verdringingseffect van detachering in de sub-sectoren ‘bouw van gebouwen’, ‘ontwikkeling van
bouwprojecten’ (NACE 41) en ‘Afwerking van gebouwen’ (NACE 43.3). Daarnaast kan gesproken worden
over een aanvullend effect van detachering voor de sub-sector ‘overige gespecialiseerde bouwactiviteiten’
(NACE 43.9). De toenemende detachering lijkt op het eerste zicht geen invloed te hebben op de sub-sector
‘Weg- en waterbouw’ (NACE 42). Maar als deze sub-sector verder opgedeeld wordt, is er een
verdringingseffect zichtbaar in de sub-sector ‘Bouw van wegen en spoorwegen’ (NACE 42.1).
Tabel 17: Aandeel binnenlandse en gedetacheerde werknemers per sub-sector in de Belgische bouwsector o.b.v. Eurostat,
2008 en 2015
2.3 Impact op andere parameters
2.3.1 Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen van Belgische bouwondernemingen
Aangezien binnenlandse werknemers, in tegenstelling tot de gedetacheerden,onder het Belgische sociale
zekerheidsstelsel vallen, is het interessant om de uitgegeven sociale zekerheidsbijdragen te bestuderen van
de bouwsector. Omdat al bewezen is dat de omvang van gedetacheerden in de Belgische bouwsector sterk
gestegen is en het aantal binnenlandse werknemers gedaald, kan verwacht worden dat de bijdrage
afgenomen is de voorbije jaren. Echter uit Tabel 18 blijkt dat de betaalde sociale zekerheidsbijdragen
Aandeel
in 2008
Aandeel
in 2015
Evolutie
tewerkstelling
2008-2015
Absoluut
aantal
in 2015
Aandeel
in 2015
Absoluut
aantal
in 2015
Procentueel verschil met
aantal binnenlandse
werknemers**
41 Bouw van gebouwen; ontwikkeling van bouwprojecten 30,89% 27,32% -15,78% 55816 36,10% 46789 -16,17%
42 Weg- en waterbouw 12,50% 13,37% 1,83% 27323 9,06% 11748 -57,00%
43 Gespecialiseerde bouwwerkzaamheden 56,61% 59,31% -0,23% 121193 54,84% 71071 -41,36%
41.1 Ontwikkeling van bouwprojecten 1,08% 1,05% -7,31% 2142 2,27% 2939 37,21%
41.2 Burgerlijke en utiliteitsbouw 29,81% 26,27% -16,08% 53674 33,83% 43850 -18,30%
42.1 Bouw van wegen en spoorwegen 8,11% 6,97% -18,18% 14235 5,79% 7498 -47,33%
42.2 Bouw van civieltechnische werken ten behoeve van nutsbedrijven 2,88% 4,67% 54,42% 9534 2,71% 3512 -63,16%
42.9 Bouw van andere civieltechnische werken 1,52% 1,74% 9,05% 3554 0,57% 738 -79,23%
43.1 Slopen en bouwrijp maken van terreinen 3,00% 3,84% 22,15% 7854 2,93% 3803 -51,58%
43.2 Elektrische installatie, loodgieterswerk en overige bouwinstallatie 21,65% 24,63% 8,31% 50324 13,50% 17492 -65,24%
43.3 Afwerking van gebouwen 19,03% 18,32% -8,34% 37430 20,40% 26436 -29,37%
43.9 Overige gespecialiseerde bouwactiviteiten 12,93% 12,52% -7,78% 25585 18,01% 23340 -8,77%
Totaal bouwsector 100,00% 100,00% -4,77% 204332 100,00% 129608 -36,57%
Binnenlandse werknemers Gedetacheerde werknemers*
ActiviteitenNACE
* Gebaseerd op de steekproef van paragraaf 1.2.4 (NACE 41-43)
** Verschil van het absolute aantal gedetacheerden in 2015 met het absolute aantal binnenlandse werknemers in 2015
52
relatief stabiel gebleven zijn. Deze is zelfs met 509 miljoen euro gestegen tussen 2008 en 2015, wat
overeenkomt met 17,06%. Met andere woorden is de Belgische sociale zekerheid niet onder druk te komen
staan ondanks de toename van detachering in de bouwsector. Uiteraard hadden de inkomsten nog hoger
kunnen liggen indien gekeken wordt naar de omvang van detachering (De Wispelaere & Pacolet, 2017).
Als de procentuele wijzigingen tussen 2008 en 2015 bestudeerd worden, is te zien dat zowel in de sub-
sectoren NACE 42 en NACE 43 een stijging van meer dan 20% heeft plaatsgevonden. Enkel de sub-sector
NACE 42.1 kende een lichte daling van ongeveer 4%. Sub-sector 42.2 kende de grootste procentuele
stijging van 86,26%, wat overeenkomt met 79 miljoen euro. Indien gekeken wordt naar de grootste
financiele stijging tussen 2008 en 2015 steekt sub-sector NACE 43.2 op kop met een toegenomen bijdrage
van 213 miljoen euro. Dit komt overeen met een stijging van 33,38%.
Tabel 18: Evolutie sociale zekerheidsbijdragen aan de hand van de NACE-indeling voor de bouwsector, zowel voor 2 cijfers
als voor 3 cijfers o.b.v. Eurostat, 2008-2015
Door de wetgeving van het KB van 8 oktober 1976 omtrent de jaarrekeing van de ondernemingen, worden
diensten gepresteerd door gedetacheerde werknemers geboekt op een subrekening van rekening 61
-Diensten en diverse goederen- van de jaarrekening. Rekening 62 -Bezoldigingen, sociale lasten en
pensioenen- heeft dus enkel betrekking op de binnenlandse werknemers (CBN, 2016). Om deze reden is
het interessant om te kijken naar de evolutie van rekening 62 in de jaarrekening. Aangezien het aantal
binnenlandse werknemers langzaam aan het dalen is, zou ook hier verondersteld kunnen worden dat deze
bijdrage van de bedrijven met gedetacheerde werknemers in dienst zal dalen. Om dit te bestuderen zal een
steekproef genomen worden van de bedrijven die detachering aangegeven hebben aan de LIMOSA-
aangifte. De NACE-codes van deze bedrijven kunnen opnieuw achterhaald worden door hun
Activiteiten 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015Evolutie
2008-2015
Sociale zekerheidsbijdragen in de bouwsector (in miljoen euro)
NACE
41 Bouw van gebouwen; ontwikkeling van bouwprojecten 924,40 805,20 781,90 919,20 966,20 941,30 943,30 933,20 9
42 Weg- en waterbouw 424,90 410,60 439,40 491,70 523,70 503,70 527,70 520,10 95
43 Gespecialiseerde bouwwerkzaamheden 1 635,40 1 565,90 1 695,40 1 966,10 1 980,80 1 896,50 1 943,90 2 040,70 405
41.1 Ontwikkeling van bouwprojecten 30,80 30,40 38,70 42,50 37,60 31,00 31,30 31,50 1
41.2 Burgerlijke en utiliteitsbouw 893,50 774,80 743,20 876,70 928,60 910,20 912,10 901,70 8
42.1 Bouw van wegen en spoorwegen 276,60 252,20 244,00 264,60 286,80 263,60 268,60 265,60 -11
42.2 Bouw van civieltechnische werken ten behoeve van nutsbedrijven 91,00 102,00 107,60 142,70 157,80 158,80 169,90 169,50 79
42.9 Bouw van andere civieltechnische werken 57,30 56,30 87,80 84,40 79,10 81,40 89,20 85,00 28
43.1 Slopen en bouwrijp maken van terreinen 99,60 97,60 131,50 128,00 132,50 129,70 132,00 140,70 41
43.2 Elektrische installatie, loodgieterswerk en overige bouwinstallatie 637,60 619,20 689,20 771,90 856,00 796,20 797,50 850,40 213
43.3 Afwerking van gebouwen 514,80 524,30 521,80 596,60 571,30 557,60 579,70 617,00 102
43.9 Overige gespecialiseerde bouwactiviteiten 383,40 324,80 353,00 469,50 421,00 413,00 434,70 432,60 49
Totaal bouwsector 2 984,70 2 781,70 2 916,70 3 377,00 3 470,70 3 341,50 3 414,90 3 494,00 509
41 Bouw van gebouwen; ontwikkeling van bouwprojecten / -12,89% -2,89% 17,56% 5,11% -2,58% 0,21% -1,07% 0,95%
42 Weg- en waterbouw / -3,37% 7,01% 11,90% 6,51% -3,82% 4,76% -1,44% 22,41%
43 Gespecialiseerde bouwwerkzaamheden / -4,25% 8,27% 15,97% 0,75% -4,26% 2,50% 4,98% 24,78%
41.1 Ontwikkeling van bouwprojecten / -1,30% 27,30% 9,82% -11,53% -17,55% 0,97% 0,64% 2,27%
41.2 Burgerlijke en utiliteitsbouw / -13,28% -4,08% 17,96% 5,92% -1,98% 0,21% -1,14% 0,92%
42.1 Bouw van wegen en spoorwegen / -8,82% -3,25% 8,44% 8,39% -8,09% 1,90% -1,12% -3,98%
42.2 Bouw van civieltechnische werken ten behoeve van nutsbedrijven / 12,09% 5,49% 32,62% 10,58% 0,63% 6,99% -0,24% 86,26%
42.9 Bouw van andere civieltechnische werken / -1,75% 55,95% -3,87% -6,28% 2,91% 9,58% -4,71% 48,34%
43.1 Slopen en bouwrijp maken van terreinen / -2,01% 34,73% -2,66% 3,52% -2,11% 1,77% 6,59% 41,27%
43.2 Elektrische installatie, loodgieterswerk en overige bouwinstallatie / -2,89% 11,30% 12,00% 10,90% -6,99% 0,16% 6,63% 33,38%
43.3 Afwerking van gebouwen / 1,85% -0,48% 14,33% -4,24% -2,40% 3,96% 6,43% 19,85%
43.9 Overige gespecialiseerde bouwactiviteiten / -15,28% 8,68% 33,00% -10,33% -1,90% 5,25% -0,48% 12,83%
Totaal bouwsector / -6,80% 4,85% 15,78% 2,77% -3,72% 2,20% 2,32% 17,06%
Procentuele wijziging t.o.v. het jaar voordien
3 ci
jfer
s2
cijf
ers
3 ci
jfer
s2
cijf
ers
53
ondernemingsnummers te linken met gegevens uit de Bel-first. Doordat niet alle gegevens beschikbaar zijn
in de Bel-first wordt de steekproef beperkt tot 6 487 bedrijven. Omdat al deze bedrijven elk jaar meer
gebruik maakten van gedetacheerden, zouden hun uitgaven op rekening 62 moeten dalen. Uit Tabel 19 kan
echter het tegendeel afgeleid worden. Ook hier is er een stijging van 18,68% waarneembaar tussen 2008 en
2015 voor de bouwsector in het algemeen. Dit komt relatief goed overeen met de gevonden evolutie van de
cijfers uit EuroStat (Tabel 18). Zowel NACE 42 als NACE 43 stijgen opnieuw met ongeveer 20% of meer.
Opvallend is dat ook NACE 41 stijgt met 14,67%, terwijl uit Tabel 16 blijkt dat het aantal binnenlandse
werknemers in deze sub-sector tijdens de onderzochte periode met 10455 personen gedaald is.
De gegevens uit deze tabel moeten echer met een korreltje zout genomen worden. Allereerst wordt hier
gekeken naar een steekproef. Deze kan afwijken van de algemene trend. Verder is het loon van de
binnenlandse werknemer door de loonsindexering in de voorbije jaren langzaam gestegen. Dit zouden al
enkele verklaringen kunnen zijn voor de stijging in Tabel 19, terwijl het aantal binnenlandse werknemers
echter daalt.
Tabel 19: Evolutie bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen aan de hand van de NACE-indeling voor de bouwsector,
zowel voor 2 cijfers als voor 3 cijfers o.b.v. een steekproef van 6487 bedrijven die een LIMOSA-aangifte deden,
2008-2015
2.3.2 Gerealiseerde omzet en toegevoegde waarde van de bouwsector
De omzet en toegevoegde waarde van de bouwsector worden voornamelijk beïnvloed door het economisch
klimaat. In 2015 bedroeg de gecreëerde omzet in de bouwsector 65 297,3 miljoen euro en de toegevoegde
waarde 16 427,30 miljoen euro (Tabel 20 en Tabel 21). Indien deze waarden vergeleken worden met de
waarden uit 2008, is er een algemeen positieve evolutie van 26,52% merkbaar voor de omzet en 12,90%
voor de toegevoegde waarde. Tijdens deze evolutie is er voor de omzet van de volledige bouwsector enkel
Activiteiten 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015Evolutie
2008-2015
Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen van een steekproef met bedrijven met gedetacheerden in dienst in de bouwsector (in miljoen euro)
NACE
41 Bouw van gebouwen; ontwikkeling van bouwprojecten 1 721,40 1 786,89 1 732,33 1 869,87 1 986,01 1 949,67 1 982,14 1 973,96 253
42 Weg- en waterbouw 1 142,87 1 167,14 1 199,62 1 296,11 1 379,33 1 390,37 1 358,31 1 367,97 225
43 Gespecialiseerde bouwwerkzaamheden 1 988,45 2 060,03 2 139,96 2 287,82 2 387,57 2 395,05 2 384,44 2 417,18 429
41.1 Ontwikkeling van bouwprojecten 125,38 129,28 113,75 118,82 125,40 131,01 134,41 130,78 5
41.2 Burgerlijke en utiliteitsbouw 1 596,02 1 657,61 1 618,58 1 751,05 1 860,61 1 818,66 1 847,74 1 843,17 247
42.1 Bouw van wegen en spoorwegen 416,95 420,85 426,14 468,74 480,27 495,55 495,08 469,79 53
42.2 Bouw van civieltechnische werken ten behoeve van nutsbedrijven 484,43 488,17 490,96 515,38 532,74 532,81 528,85 512,71 28
42.9 Bouw van andere civieltechnische werken 241,49 258,13 282,52 311,99 366,31 362,00 334,38 385,47 144
43.1 Slopen en bouwrijp maken van terreinen 131,35 132,38 136,21 153,34 155,90 152,34 149,52 145,12 14
43.2 Elektrische installatie, loodgieterswerk en overige bouwinstallatie 905,72 952,74 1 012,11 1 064,91 1 125,72 1 138,12 1 115,59 1 145,27 240
43.3 Afwerking van gebouwen 450,70 457,30 461,33 491,86 510,83 506,15 511,91 517,70 67
43.9 Overige gespecialiseerde bouwactiviteiten 500,68 517,60 530,30 577,70 595,11 598,44 607,42 609,09 108
Totaal bouwsector 4 852,71 5 014,06 5 071,91 5 453,79 5 752,91 5 735,09 5 724,89 5 759,10 906
2 ci
jfer
s3
cijf
ers
Procentuele wijziging t.o.v. het jaar voordien
41 Bouw van gebouwen; ontwikkeling van bouwprojecten / 3,80% -3,05% 7,94% 6,21% -1,83% 1,67% -0,41% 14,67%
42 Weg- en waterbouw / 2,12% 2,78% 8,04% 6,42% 0,80% -2,31% 0,71% 19,70%
43 Gespecialiseerde bouwwerkzaamheden / 3,60% 3,88% 6,91% 4,36% 0,31% -0,44% 1,37% 21,56%
41.1 Ontwikkeling van bouwprojecten / 3,11% -12,01% 4,46% 5,54% 4,47% 2,60% -2,70% 4,31%
41.2 Burgerlijke en utiliteitsbouw / 3,86% -2,35% 8,18% 6,26% -2,25% 1,60% -0,25% 15,49%
42.1 Bouw van wegen en spoorwegen / 0,94% 1,26% 10,00% 2,46% 3,18% -0,09% -5,11% 12,67%
42.2 Bouw van civieltechnische werken ten behoeve van nutsbedrijven / 0,77% 0,57% 4,97% 3,37% 0,01% -0,74% -3,05% 5,84%
42.9 Bouw van andere civieltechnische werken / 6,89% 9,45% 10,43% 17,41% -1,18% -7,63% 15,28% 59,62%
43.1 Slopen en bouwrijp maken van terreinen / 0,78% 2,89% 12,58% 1,67% -2,28% -1,85% -2,94% 10,48%
43.2 Elektrische installatie, loodgieterswerk en overige bouwinstallatie / 5,19% 6,23% 5,22% 5,71% 1,10% -1,98% 2,66% 26,45%
43.3 Afwerking van gebouwen / 1,46% 0,88% 6,62% 3,86% -0,92% 1,14% 1,13% 14,87%
43.9 Overige gespecialiseerde bouwactiviteiten / 3,38% 2,45% 8,94% 3,01% 0,56% 1,50% 0,27% 21,65%
Totaal bouwsector / 3,32% 1,15% 7,53% 5,48% -0,31% -0,18% 0,60% 18,68%
2 ci
jfer
s3
cijf
ers
54
een negatieve knik merkbaar in 2013. Voor de toegevoegde waarde zijn er zowel in 2009, 2012, als in 2015
een lichte daling aanwezig in vergelijking met het vorige jaar. Enkel sub-sector NACE 42.1 Bouw van
wegen en spoorwegen, kent zowel voor omzet als voor toegevoegde waarde een totale negatieve evolutie.
Ook NACE 43.9 kent een lichte totale negatieve evolutie voor de toegevoegde waarde.
Tabel 20: Evolutie omzet aan de hand van de NACE-indeling voor de bouwsector, zowel voor 2 cijfers als voor 3 cijfers
o.b.v. Eurostat, 2008-2015
Tabel 21: Evolutie omzet aan de hand van de NACE-indeling voor de bouwsector, zowel voor 2 cijfers als voor 3 cijfers
o.b.v. Eurostat, 2008-2015
Activiteiten 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015Evolutie
2008-2015
Toegevoegde waarde in de Belgsiche bouwsector (in miljoen euro)
NACE
41 Bouw van gebouwen; ontwikkeling van bouwprojecten 4 390,50 4 173,30 4 622,20 4 566,80 4 597,10 4 770,80 4 961,80 4 554,40 163,90
42 Weg- en waterbouw 1 976,80 1 911,50 1 953,10 2 103,90 2 275,90 2 332,70 2 397,90 2 692,10 715,30
43 Gespecialiseerde bouwwerkzaamheden 8 182,50 8 152,10 8 278,70 9 320,90 8 814,20 8 608,10 9 158,30 9 180,50 998,00
41.1 Ontwikkeling van bouwprojecten 580,40 658,60 1 123,50 942,10 746,50 980,10 875,30 721,80 141,40
41.2 Burgerlijke en utiliteitsbouw 3 810,10 3 514,70 3 498,70 3 624,70 3 850,60 3 790,60 4 086,50 3 832,70 22,60
42.1 Bouw van wegen en spoorwegen 1 272,50 1 160,50 990,70 1 011,10 1 179,60 1 069,90 1 039,60 975,50 -297,00
42.2 Bouw van civieltechnische werken ten behoeve van nutsbedrijven 362,50 432,60 427,60 505,20 485,60 520,80 722,80 843,70 481,20
42.9 Bouw van andere civieltechnische werken 341,80 318,50 534,80 587,60 610,70 742,00 635,60 872,90 531,10
43.1 Slopen en bouwrijp maken van terreinen 576,20 659,20 620,50 682,90 677,10 701,90 731,10 707,20 131,00
43.2 Elektrische installatie, loodgieterswerk en overige bouwinstallatie 2 944,80 3 038,30 3 352,60 3 698,20 3 751,30 3 479,30 3 653,40 3 790,10 845,30
43.3 Afwerking van gebouwen 2 652,50 2 712,60 2 616,90 2 856,00 2 634,70 2 604,60 2 809,40 2 686,60 34,10
43.9 Overige gespecialiseerde bouwactiviteiten 2 009,10 1 742,00 1 688,70 2 083,70 1 751,20 1 822,20 1 964,40 1 996,60 -12,50
Totaal bouwsector 14 549,90 14 237,00 14 854,00 15 991,60 15 687,20 15 711,50 16 518,00 16 427,00 1 877,10
2 ci
jfer
s3
cijf
ers
Procentuele wijziging t.o.v. het jaar voordien
41 Bouw van gebouwen; ontwikkeling van bouwprojecten / -4,95% 10,76% -1,20% 0,66% 3,78% 4,00% -8,21% 3,73%
42 Weg- en waterbouw / -3,30% 2,18% 7,72% 8,18% 2,50% 2,80% 12,27% 36,18%
43 Gespecialiseerde bouwwerkzaamheden / -0,37% 1,55% 12,59% -5,44% -2,34% 6,39% 0,24% 12,20%
41.1 Ontwikkeling van bouwprojecten / 13,47% 70,59% -16,15% -20,76% 31,29% -10,69% -17,54% 24,36%
41.2 Burgerlijke en utiliteitsbouw / -7,75% -0,46% 3,60% 6,23% -1,56% 7,81% -6,21% 0,59%
42.1 Bouw van wegen en spoorwegen / -8,80% -14,63% 2,06% 16,67% -9,30% -2,83% -6,17% -23,34%
42.2 Bouw van civieltechnische werken ten behoeve van nutsbedrijven / 19,34% -1,16% 18,15% -3,88% 7,25% 38,79% 16,73% 132,74%
42.9 Bouw van andere civieltechnische werken / -6,82% 67,91% 9,87% 3,93% 21,50% -14,34% 37,33% 155,38%
43.1 Slopen en bouwrijp maken van terreinen / 14,40% -5,87% 10,06% -0,85% 3,66% 4,16% -3,27% 22,74%
43.2 Elektrische installatie, loodgieterswerk en overige bouwinstallatie / 3,18% 10,34% 10,31% 1,44% -7,25% 5,00% 3,74% 28,70% 43.3 Afwerking van gebouwen / 2,27% -3,53% 9,14% -7,75% -1,14% 7,86% -4,37% 1,29%
43.9 Overige gespecialiseerde bouwactiviteiten / -13,29% -3,06% 23,39% -15,96% 4,05% 7,80% 1,64% -0,62%
Totaal bouwsector / -2,15% 4,33% 7,66% -1,90% 0,15% 5,13% -0,55% 12,90%
2 ci
jfer
s3
cijf
ers
Activiteiten 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015Evolutie
2008-2015
Omzet in de Belgsiche bouwsector (in miljoen euro)
NACE
41 Bouw van gebouwen; ontwikkeling van bouwprojecten 18 230,20 18 035,00 19 586,90 19 375,60 23 121,70 22 024,10 23 316,20 24 197,40 5 967,20
42 Weg- en waterbouw 7 585,30 7 720,80 9 328,40 10 088,80 8 625,20 9 477,60 9 210,70 9 897,90 2 312,60
43 Gespecialiseerde bouwwerkzaamheden 25 793,70 26 090,00 27 159,00 31 325,60 29 431,30 27 792,80 29 538,10 31 202,00 5 408,30
41.1 Ontwikkeling van bouwprojecten 2 424,60 3 255,30 4 306,80 3 523,20 4 010,91 3 439,40 4 291,80 4 388,10 1 963,50
41.2 Burgerlijke en utiliteitsbouw 15 805,50 14 779,70 15 280,00 15 852,40 19 110,80 18 584,80 19 024,30 19 809,40 4 003,90
42.1 Bouw van wegen en spoorwegen 4 883,10 5 058,60 4 769,00 5 108,70 4 318,50 4 524,60 3 985,50 3 683,10 -1 200,00
42.2 Bouw van civieltechnische werken ten behoeve van nutsbedrijven 873,90 1 132,10 1 386,30 1 525,60 1 510,50 1 623,80 2 039,40 2 497,20 1 623,30
42.9 Bouw van andere civieltechnische werken 1 828,30 1 530,10 3 173,00 3 454,50 2 796,10 3 329,20 3 185,80 3 717,50 1 889,20
43.1 Slopen en bouwrijp maken van terreinen 1 665,80 1 808,50 1 911,10 2 112,50 2 096,30 2 080,30 2 273,60 2 265,20 599,40
43.2 Elektrische installatie, loodgieterswerk en overige bouwinstallatie 9 147,60 10 028,60 10 904,70 12 799,10 12 749,90 11 110,60 11 592,50 12 217,90 3 070,30
43.3 Afwerking van gebouwen 8 416,50 8 416,50 8 386,90 9 309,50 8 713,30 8 508,80 9 016,60 9 657,60 1 241,10
43.9 Overige gespecialiseerde bouwactiviteiten 6 563,90 5 836,30 5 956,20 7 104,50 5 871,80 6 093,20 6 655,40 7 061,30 497,40
Totaal bouwsector 51 609,10 51 845,80 56 074,20 60 790,10 61 178,20 59 294,50 62 065,00 65 297,30 13 688,20
2 ci
jfer
s3
cijf
ers
Procentuele wijziging t.o.v. het jaar voordien
41 Bouw van gebouwen; ontwikkeling van bouwprojecten / -1,07% 8,60% -1,08% 19,33% -4,75% 5,87% 3,78% 32,73%
42 Weg- en waterbouw / 1,79% 20,82% 8,15% -14,51% 9,88% -2,82% 7,46% 30,49%
43 Gespecialiseerde bouwwerkzaamheden / 1,15% 4,10% 15,34% -6,05% -5,57% 6,28% 5,63% 20,97%
41.1 Ontwikkeling van bouwprojecten / 34,26% 32,30% -18,19% 13,84% -14,25% 24,78% 2,24% 80,98%
41.2 Burgerlijke en utiliteitsbouw / -6,49% 3,39% 3,75% 20,55% -2,75% 2,36% 4,13% 25,33%
42.1 Bouw van wegen en spoorwegen / 3,59% -5,72% 7,12% -15,47% 4,77% -11,91% -7,59% -24,57%
42.2 Bouw van civieltechnische werken ten behoeve van nutsbedrijven / 29,55% 22,45% 10,05% -0,99% 7,50% 25,59% 22,45% 185,75%
42.9 Bouw van andere civieltechnische werken / -16,31% 107,37% 8,87% -19,06% 19,07% -4,31% 16,69% 103,33%
43.1 Slopen en bouwrijp maken van terreinen / 8,57% 5,67% 10,54% -0,77% -0,76% 9,29% -0,37% 35,98%
43.2 Elektrische installatie, loodgieterswerk en overige bouwinstallatie / 9,63% 8,74% 17,37% -0,38% -12,86% 4,34% 5,39% 33,56% 43.3 Afwerking van gebouwen / 0,00% -0,35% 11,00% -6,40% -2,35% 5,97% 7,11% 14,75%
43.9 Overige gespecialiseerde bouwactiviteiten / -11,08% 2,05% 19,28% -17,35% 3,77% 9,23% 6,10% 7,58%
Totaal bouwsector / 0,46% 8,16% 8,41% 0,64% -3,08% 4,67% 5,21% 26,52%
3 ci
jfer
s2
cijf
ers
55
Maar de omzet en de toegevoegde waarde (Tabel 20 en Tabel 21) zeggen niks over de impact van
detachering in de bouwsector. Daarom is het interessanter om het percentage ven de toegevoegde waarde
ten opzichte van de omzet te berekenen (Tabel 22). Een daling in dit percentage betekent dat de bijdrage
van de toegevoegde waarde in de omzet kleiner wordt. Dit fenomeen is deels te verklaren door de toename
van diensten die worden verleend door derden, zoals onder andere gedetacheerde personen. In 2015 bedroeg
het aandeel van de toegevoegde waarde in de omzet 25,16%. In vergelijking met 2008 is dit percentage
geleidelijk aan het dalen met 3,04%. Opvallend is dat voornamelijk het aandeel in de sub-sectoren NACE
41 en NACE 43.3 sterk gedaald zijn. Dit zijn dan ook de sub-sectoren waar job verdringing waargenomen
is. Een uitzondering op deze regel is sub-sector NACE 42.2. In deze sub-sector is er geen sprake van job
verdringing, maar toch daalt het aandeel van de toegevoegde waarde. Een daling van het aandeel
toegevoegde waarde in de omzet is dus niet rechtstreeks te wijten aan job verdringing, maar de laatste heeft
wel een invloed op het aandeel.
Tabel 22: Evolutie toegevoegde waarde ten opzichte van de omzet aan de hand van de NACE-indeling voor de bouwsector,
zowel voor 2 cijfers als voor 3 cijfers, 2008-2015
2.3.3 Aantal Belgische bouwondernemingen
Uit Tabel 23 is af te leiden dat het aantal binnenlandse bouwondernemingen voor alle sub-sectoren gestegen
is van 2008 tot 2015. In 2015 waren er 108 168 bouwondernemingen actief in België, terwijl dit er maar
75 037 waren in 2008. Dit is een stijging van meer dan 44%. Enkel in 2012 is een beperkte stijging zichtbaar
ten opzichte van het vorige jaar. Daarbij daalde het aantal ondernemingen in de sub-sectoren NACE 42 en
NACE 43. NACE 41 daalde het jaar daarvoor in 2011, maar ook in 2015 is er een daling zichtbaar in
vergelijking met het jaar daarvoor. Het aantal ondernemingen is voor elke sub-sector gestegen, terwijl voor
de meeste het aantal binnenlandse werknemers gedaald is. Daarbij is het opvallend dat het aantal
ondernemingen in de sub-sector -Gespecialiseerde bouwwerkzaamheden- (NACE 43) instaat voor 76% van
het totale aantal ondernemingen. Desondanks het grote aantal bouwondernemingen staat deze sub-sector
maar in voor 59,3% van de totale binnenlandse werknemers. Dit toont aan dat sommige ondernemingen in
de sub-sector maar een beperkt aantal of zelfs geen werknemers tewerkstellen. Uit een uitgebreid onderzoek
Activiteiten 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015Evolutie in p.p.
2008-2015
Aandeel van toegevoegde waarde in de omzet
NACE
41 Bouw van gebouwen; ontwikkeling van bouwprojecten 24,08% 23,14% 23,60% 23,57% 19,88% 21,66% 21,28% 18,82% -5,26%
42 Weg- en waterbouw 26,06% 24,76% 20,94% 20,85% 26,39% 24,61% 26,03% 27,20% 1,14%
43 Gespecialiseerde bouwwerkzaamheden 31,72% 31,25% 30,48% 29,75% 29,95% 30,97% 31,01% 29,42% -2,30%
41.1 Ontwikkeling van bouwprojecten 23,94% 20,23% 26,09% 26,74% 18,61% 28,50% 20,39% 16,45% -7,49%
41.2 Burgerlijke en utiliteitsbouw 24,11% 23,78% 22,90% 22,87% 20,15% 20,40% 21,48% 19,35% -4,76%
42.1 Bouw van wegen en spoorwegen 26,06% 22,94% 20,77% 19,79% 27,32% 23,65% 26,08% 26,49% 0,43%
42.2 Bouw van civieltechnische werken ten behoeve van nutsbedrijven 41,48% 38,21% 30,84% 33,11% 32,15% 32,07% 35,44% 33,79% -7,69%
42.9 Bouw van andere civieltechnische werken 18,69% 20,82% 16,85% 17,01% 21,84% 22,29% 19,95% 23,48% 4,79%
43.1 Slopen en bouwrijp maken van terreinen 34,59% 36,45% 32,47% 32,33% 32,30% 33,74% 32,16% 31,22% -3,37%
43.2 Elektrische installatie, loodgieterswerk en overige bouwinstallatie 32,19% 30,30% 30,74% 28,89% 29,42% 31,32% 31,52% 31,02% -1,17%
43.3 Afwerking van gebouwen 31,52% 32,23% 31,20% 30,68% 30,24% 30,61% 31,16% 27,82% -3,70%
43.9 Overige gespecialiseerde bouwactiviteiten 30,61% 29,85% 28,35% 29,33% 29,82% 29,91% 29,52% 28,28% -2,33%
Totaal bouwsector 28,19% 27,46% 26,49% 26,31% 25,64% 26,50% 26,61% 25,16% -3,04%
2 ci
jfer
s3
cijf
ers
56
van De Wispelaere & Pacolet (2017) blijkt dat deze vaststelling geldt voor de meeste sub-sectoren in de
bouwsector. Dat komt omdat niet alle ondernemingen werkgever zijn. Uit hun onderzoek blijkt dat er in
2015 ongeveer 119000 btw-plichtige ondernemingen waren, waarbij 77% van deze ondernemingen geen
werknemers in dienst hadden. Verder had meer dan 9 op 10 van de nieuw opgerichte of geschrapte
ondernemingen geen werknemers in dienst (Pacolet & De Wispelaere, 2015).
Tabel 23: Evolutie aantal binnenlandse bouwondernemingen aan de hand van de NACE-indeling voor de bouwsector, zowel
voor 2 cijfers als voor 3 cijfers, 2008-2015
Het is opvallend dat de databank Eurostat aangegeeft dat het aantal ondernemingen in de bouwsector maar
liefst meer dan 44% gestegen is tussen 2008 en 2015, terwijl de databank DynaM aangeeft dat het aantal
bouwondernemingen in 2015 met 468 ondernemingen gezakt is ten opzichten van 2008. Dit is te wijten aan
de manier waarop de gegevens verzameld worden. Een onderneming kan namelijk op meer dan één plaats
gevestigd zijn of meerdere vestigingen met personeel bezitten. In tegenstelling tot Eurostat worden de
cijfers van DynaM worden berekend op het niveau van de volledige onderneming in België, en niet op het
niveau van de lokale vestiging (DynaM, 2015). Met andere woorden zal de start of sluiting van een lokale
vestiging van een grotere onderneming niet meegeteld worden in DynaM, maar wel in de databank van
Eurostat.
2.4 Impact op de ROA
Om de impact van detachering in de Belgische bouwsector op de economie te bestuderen, is het interessant
om winstgevendheid van Belgische bouwondernemingen te bestuderen. Om de winstgevendheid te
Activiteiten 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015Evolutie
2008-2015
Absoluut aantal binnenlandse ondernemingen
NACE
41 Bouw van gebouwen; ontwikkeling van bouwprojecten 14 252 15 666 20 411 19 771 21 745 21 985 23 253 22 366 56,93%
42 Weg- en waterbouw 2 362 2 225 2 488 2 492 2 320 2 400 3 154 3 605 52,62%
43 Gespecialiseerde bouwwerkzaamheden 58 423 63 905 69 304 72 854 71 484 72 406 79 591 82 197 40,69%
41.1 Ontwikkeling van bouwprojecten 2 638 3 882 6 110 5 714 4 988 5 000 6 246 6 297 138,70%
41.2 Burgerlijke en utiliteitsbouw 11 613 11 784 14 301 14 057 16 757 16 985 17 007 16 069 38,37%
42.1 Bouw van wegen en spoorwegen 1 389 1 284 1 330 1 535 1 422 1 297 1 660 1 898 36,65%
42.2 Bouw van civieltechnische werken ten behoeve van nutsbedrijven 677 768 862 672 669 863 1 207 1 324 95,57%
42.9 Bouw van andere civieltechnische werken 296 173 296 285 229 240 287 383 29,39%
43.1 Slopen en bouwrijp maken van terreinen 3 154 3 743 4 023 4 124 4 052 3 952 4 919 5 030 59,48%
43.2 Elektrische installatie, loodgieterswerk en overige bouwinstallatie 19 071 20 918 23 500 24 952 26 092 26 317 27 814 28 241 48,08%
43.3 Afwerking van gebouwen 23 593 25 017 26 602 27 467 27 268 27 193 29 083 28 991 22,88%
43.9 Overige gespecialiseerde bouwactiviteiten 12 605 14 227 15 179 16 311 14 072 14 944 17 775 19 935 58,15%
Totaal bouwsector 75 037 81 796 92 203 95 117 95 549 96 791 105 998 108 168 44,15%
Procentuele wijziging t.o.v. het jaar voordien
2 ci
jfer
s3
cijf
ers
41 Bouw van gebouwen; ontwikkeling van bouwprojecten / 9,92% 30,29% -3,14% 9,98% 1,10% 5,77% -3,81% 56,93%
42 Weg- en waterbouw / -5,80% 11,82% 0,16% -6,90% 3,45% 31,42% 14,30% 52,62%
43 Gespecialiseerde bouwwerkzaamheden / 9,38% 8,45% 5,12% -1,88% 1,29% 9,92% 3,27% 40,69%
41.1 Ontwikkeling van bouwprojecten / 47,16% 57,39% -6,48% -12,71% 0,24% 24,92% 0,82% 138,70%
41.2 Burgerlijke en utiliteitsbouw / 1,47% 21,36% -1,71% 19,21% 1,36% 0,13% -5,52% 38,37%
42.1 Bouw van wegen en spoorwegen / -7,56% 3,58% 15,41% -7,36% -8,79% 27,99% 14,34% 36,65%
42.2 Bouw van civieltechnische werken ten behoeve van nutsbedrijven / 13,44% 12,24% -22,04% -0,45% 29,00% 39,86% 9,69% 95,57%
42.9 Bouw van andere civieltechnische werken / -41,55% 71,10% -3,72% -19,65% 4,80% 19,58% 33,45% 29,39%
43.1 Slopen en bouwrijp maken van terreinen / 18,67% 7,48% 2,51% -1,75% -2,47% 24,47% 2,26% 59,48%
43.2 Elektrische installatie, loodgieterswerk en overige bouwinstallatie / 9,68% 12,34% 6,18% 4,57% 0,86% 5,69% 1,54% 48,08%
43.3 Afwerking van gebouwen / 6,04% 6,34% 3,25% -0,72% -0,28% 6,95% -0,32% 22,88%
43.9 Overige gespecialiseerde bouwactiviteiten / 12,87% 6,69% 7,46% -13,73% 6,20% 18,94% 12,15% 58,15%
Totaal bouwsector / 9,01% 12,72% 3,16% 0,45% 1,30% 9,51% 2,05% 44,15%
2 ci
jfer
s3
cijf
ers
57
berekenen zal gebruik gemaakt worden van de rentabiliteit van het totaal vermogen of ‘return on assets’
(ROA).
De ROA wordt verwerkt in een regressie model waarbij rekening wordt gehouden met verschillende
bedrijfsspecifieke gegevens en de heterogeniteit op bedrijfsniveau. Hiervoor wordt een ‘quasi-experimental
differences-in-differences’ schattingsmethode toegepast. Naar het onderzoek van López et al. (2011) stelt
deze schattingsmethode de impact van een beleidsimplicatie vast door een groep die onderworpen is aan
de beleidsimplicatie te vergelijken met een controle groep die niet aan de implicatie onderworpen is. In dit
onderzoek zullen bouwondernemingen die een LIMOSA-aangifte gedaan hebben, vergeleken worden met
een controlegroep van bouwondernemingen die geen aangifte gedaan hebben. Op basis van vaste effecten
met robuuste standaardfouten voor het corrigeren van de heteroscedasticiteit en seriële correlatie kan de
volgende regressie opgesteld worden:
𝑅𝑂𝐴𝑖,𝑡 = 𝛽0𝑖 + 𝛽1𝐿𝐸𝐸𝐹𝑇𝐼𝐽𝐷𝑖,𝑡−1 + 𝛽2𝐺𝑅𝑂𝑂𝑇𝑇𝐸𝑖,𝑡−1 + 𝛽3𝐻𝐸𝐹𝐵𝑂𝑂𝑀𝑖,𝑡−1 + 𝛽4𝑉𝑇𝐸_𝐸𝑋𝑇𝐸𝑅𝑁𝑖,𝑡−1 + 𝜀𝑖,𝑡
In deze regressie staat ROAi,t voor de rentabiliteit van het totaal vermogen voor onderneming i in jaar t. β0i
zorgt voor het bedrijfsspecifieke effect dat alle tijdsonafhankelijke aspecten absorbeert welke invloed
kunnen hebben op de winst van een bouwonderneming. Verder staat LEEFTIJD voor de leeftijd van de
onderneming, GROOTTE voor de grootte van de onderneming, HEFBOOM staat voor de hefboomwerking,
VTE_EXTERN heeft betrekking op het aantal gedetacheerden binnen de onderneming en Ɛ staat voor de
errorterm van de regressie.
In dit regressiemodel is geen controle aanwezig voor ondernemingen die failliet gaan na 2016. Maar voor
deze analyse is de overleving van de onderneming niet van groot belang aangezien enkel ondernemingen
worden onderzocht waarvan alle gegevens bekend zijn van 2009 tot en met 2016. In de jaren voor het
failliet gaan ondervinden ondernemingen vrijwel altijd een neerwaartse trend in hun winstgevendheid. Dit
betekent dat deze mindere resultaten opgenomen kunnen zijn in de regressie, indien de onderneming
daadwerkelijk failliet gaat in de komende jaren. Echter het stopzetten van een onderneming is niet altijd
afhankelijk van faillissement (De Schoenmaker, 2013). Bovendien worden de jongste bouwbedrijven, die
na 2008 opgericht zijn, uitgesloten in deze regressie. Vaak zijn dit de meest risicovolle ondernemingen met
de grootste kans op faillissement. Alles bij elkaar zorgt dit er voor dat het faillissement van een
onderneming na 2016 waarschijnlijk geen invloed heeft op de resultaten.
2.4.1 Gegevens
In de Bel-first worden enkel de gegevens verzameld van bouwbedrijven die ingeschreven staan onder
NACE 41 tot en met NACE 43. De gegevens voor dit onderzoek worden per onderneming gecollecteerd
vanaf 2009 tot 2016. Hierbij zitten ondernemingen die zowel een detacheringsaangifte gedaan hebben in
LIMOSA, als bedrijven die geen LIMOSA-aangifte gedaan hebben. Indien gegevens ontbreken van een
bepaalde onderneming, wordt die onderneming weggelaten uit het onderzoek. In het geval dat het eigen
vermogen van de onderneming negatief is, zal die eveneens weggelaten worden. Bovendien is het verplicht
58
voor het uitvoeren van de regressie dat de ondernemingen gemiddeld per jaar 5 binnenlandse werknemers
te werk stellen. Nadien worden de 5% grootste en kleinste waarden van de variabelen ROA en HEFBOOM
verwijderd. In totaal omvat de steekproef 25 272 observaties van 3 159 ondernemingen, 8 observaties per
onderneming dus (Fout! Ongeldige bladwijzerverwijzing.).
Tabel 24: Steekproef selectie
Afhankelijke variabele
Voor dit onderzoek wordt de impact van detachering in de bouwsector bestudeerd aan de hand van de
rentabiliteit van het totaal vermogen, welke een goede indicatie is van de winstgevendheid van een
onderneming. Rentabiliteit van het totaal vermogen wordt berekend als de verhouding van de opbrengst
voor belastingen en financiële kosten ten opzichte van het totaal vermogen in het begin van het jaar,
vermenigvuldigd met honderd. Deze eenheid is onafhankelijk van de kapitaalstructuur van een bedrijf
(Goddard, Travakoli & Wilson, 2009). Verder toont het ook aan hoe efficiënt een werkgever het
beschikbaar vermogen van zijn bedrijf beheert om winst te genereren (Athanasoglou, Brissimis & Delis,
2008; Chen, 2010; Schoenmaker, 2013).
Onafhankelijke variabele
In totaal worden er vier onderneming specifieke onafhankelijke variabelen gebruikt in de regressie. Dit
komt omdat de variantie in winstgevendheid het meest afhankelijk is van de uitwerking van de specifieke
onderneming (Goddard et al., 2009). Ten eerste zal de leeftijd van de onderneming gebruikt worden.
Ondanks het feit dat de impact ervan niet altijd duidelijk is, wordt de leeftijd opgenomen als variabele met
betrekking tot de levenscycluseffecten van de onderneming. Het is typisch voor de bouwsector dat de
grootste investeringen gedaan worden bij het opstarten. Jonge bouwondernemingen zitten vaak in een sterke
expansiefase waar investeringen resulteren in grote opbrengsten. Anderzijds zal een oudere onderneming
die reeds veel geïnvesteerd heeft, minder rendement halen op eventueel nieuwe investeringen (Corthouts
& De Backer, 2009). Verder verkrijgt een onderneming meer kennis en naambekendheid naar mate die
ouder wordt en is hij instaat om sneller efficiënter te worden (Jovanovic, 1982). De leeftijd wordt berekend
als de natuurlijke logaritme van de leeftijd sinds het ontstaan van de onderneming.
# Ondernemingen # Observaties
Initiële steekproef 7 737 61 896
Ontbrekende waarden 735 5 880
Te jonge ondernemingen 233 1 864
Negatief eigen vermogen 581 4 648
Gemiddeld aantal binnenlandse werknemers < 5 1 975 15 800
5% hoogste en laagste waarden 1 117 8 936
Finale steekproef 3 096 24 768
Verloop van de steekproefselectie
59
De tweede onafhankelijke variabele is de grootte van de bouwonderneming. Deze variabele staat in voor
de schaalvoordelen van een bedrijf en wordt geacht om positief gecorreleerd te zijn met de winstgevendheid
(Nunes, Serrasqueiro & Sequeira, 2009). Uit onderzoek blijkt dat dit fenomeen niet altijd waar is. Een
grotere onderneming gaat gepaard met meer nood aan controle over de werknemers en managers en zorgt
er voor dat het implementeren van een verandering in werkwijze moeilijker wordt (Corthouts & De Backer,
2009; Athanasoglou, Brissimis & Delis, 2008). De grootte van een onderneming wordt vastgesteld als de
natuurlijke logaritme van het totaal aantal binnenlandse werknemers in voltijds equivalent.
De derde onafhankelijke variabele is de hefboom die zowel positief als negatief kan zijn voor
bouwondernemingen. In dit onderzoek wordt enkel rekening gehouden met een positieve hefboom. Een
gezonde onderneming betaalt op de juiste momenten zijn financiële schulden af, maar dat zorgt voor een
vermindering van de investeringsmogelijkheden voor een onderneming (Goddard, Tavakoli & Wilson,
2005). Anderzijds zorgt de afbetaling voor een beperking in de vrije cashflow, wat managers verplicht om
hun onderneming efficiënter te leiden (Nunes et al., 2009). De hefboom wordt berekend door de financiële
schulden te delen door het eigen vermogen en te vermenigvuldigen met honderd.
Ten laatste wordt de bedrijfsspecifieke grootte van detachering gebruikt als variabele. Hiervoor zal het
voltijds equivalent berekend worden aan de hand van de LIMOSA-aangifte uit 2015 en 2016 en nadien
gedeeld worden door het aantal binnenlandse werknemers in de onderneming. Het VTE van de
gedetacheerden voor het jaar 2015 zullen gesimuleerd worden aan de hand van berekende waarden. Deze
waarden zijn terug te vinden in Tabel 6. Voor een specifiek jaar zal eerst het aantal gedetacheerden in 2015
vermenigvuldigd worden met de verhouding van het algemeen aantal gedetacheerden dat jaar ten opzichte
van het aantal in 2015. Nadien wordt rekening gehouden met het aantal meldingen per unieke werknemer
van dat jaar. Het resultaat wordt op het einde vermenigvuldigd met de gemiddelde duur van een detachering
dat jaar ten opzichte van het aantal werkdagen in één jaar, namelijk 219. Enkel voor 2015 en 2016 zullen
reële waarden gebruikt worden.
2.4.2 Resultaten
Beschrijvende statistieken
Eerst en vooral worden de beschrijvende statistieken gegeven van de rentabiliteit van het totaal vermogen
(Tabel 25). Deze waarde wordt over de volledige steekproef bekeken, maar ook onderverdeeld in de
bouwbedrijven die geen gebruik maken van detachering en bouwbedrijven die wel gebruik maken van
detachering. Uit de tabel is af te leiden dat het gemiddelde van bouwbedrijven die gebruik maken van
detachering licht hoger is. Ook de mediaan van deze steekproef ligt hoger als de mediaan van de steekproef
met enkel bouwbedrijven welke geen gebruik maken van detachering. Het laagste minimum bevindt zich
in de steekproef van bouwbedrijven zonder detachering. Terwijl de hoogste maximum waarde zich
voordoet in de steekproef van bouwbedrijven met detachering.
60
Tabel 25: Beschrijvende statistieken rentabiliteit van het totaal vermogen voor bouwbedrijven met en zonder detachering
en de volledige steekproef
Verder kunnen alle beschrijvende variabelen van alle onafhankelijke variabelen gegeven worden (Tabel
26). Uit de tabel blijkt dat bouwbedrijven met detachering gemiddeld ouder zijn en meer voltijdse
binnenlandse werknemers tewerkstellen in vergelijking met bouwbedrijven die geen gebruik maken van
detachering. Anderzijds is het gemiddelde van de hefboom van deze laatste groep groter dan de hefboom
van bedrijven met detachering. Bouwbedrijven die gebruik maken van gedetacheerde personen, hebben
gemiddeld 0,18 gedetacheerde personen tewerkgesteld per binnenlandse werknemer. Daarbij dient in
rekening gehouden te worden dat de standaardafwijking zeer groot is. De mediaan ligt met 0,0332
gedetacheerden per binnenlandse werknemer veel lager als het gemiddelde. Het gemiddelde wordt sterk
naar omhoog getrokken door een beperkt aantal bedrijven die veel gedetacheerde personen tewerkstellen.
In deze steekproef worden maximum 34,75 gedetacheerden tewerkgesteld per binnenlandse werknemer
binnen een bouwbedrijf.
Tabel 26: Beschrijvende statistieken van de onafhankelijke variabelen voor bouwbedrijven met en zonder detachering en
de volledige steekproef
61
Tabel 27 geeft de Pearson correlatiecoëfficiënten van de verschillende variabelen weer. Indien de
afhankelijke variabele vergeleken wordt met de onafhankelijke variabelen, is zichtbaar dat al deze
onafhankelijke variabelen een negatieve correlatie hebben met de ROA. Enkel de verhouding van het aantal
gedetacheerden ten opzichte van het aantal binnenlandse werknemers in een onderneming is niet significant
met de afhankelijke variabele. Dit wordt bevestigd doordat het verschil tussen de ROA van bouwbedrijven
met detachering niet significant verschilt met de ROA van bouwbedrijven zonder detachering. Verder blijkt
er een positieve correlatie aanwezig te zijn tussen de leeftijd van een onderneming en de verhouding van
het aantal VTE gedetacheerden op aantal VTE binnenlandse werknemers. Uit Tabel 27 blijkt dus dat oudere
ondernemingen gemiddeld meer gedetacheerden in dienst hebben.
Tabel 27: Pearson correlatiecoëfficiënt tussen de verschillende variabelen
Regressie resultaten
In Fout! Ongeldige bladwijzerverwijzing. wordt onderzocht of er een significant verschil van het
gemiddelde en de mediaan aanwezig is tussen bouwbedrijven met detachering en bouwbedrijven zonder
detachering. Hiervoor worden de t-test en de Wilcoxon/Mann-Whitney test gebruikt. Uit de beide testen
blijkt dat deze verschillen niet significant zijn. Met andere woorden is er geen significant verschil in
rentabiliteit van het totaal vermogen tussen ondernemingen die gebruik maken van gedetacheerden en
ondernemingen die geen gebruik maken van gedetacheerden.
62
Tabel 28: Proeven op verschillen in het gemiddelde en in de mediaan tussen bouwbedrijven met en zonder detachering
In Tabel 29 kunnen de resultaten van de regressie gevonden worden. Daarbij is te zien dat alle
bedrijfsspecifieke variabelen een negatieve coëfficiënt bezitten. Zowel de grootte van de onderneming op
basis van het aantal VTE binnenlandse werknemers, als de verhouding van het aantal VTE gedetacheerden
ten opzicht van het aantal VTE binnenlandse werknemers zijn niet significant volgens de p-waarde. De
negatieve coëfficiënt van de leeftijd heeft de grootste impact op de ROA. Deze waarde is consistent met
het onderzoek van Corthouts & De Backer (2009). Zij verklaarde dat het typisch is voor de bouwsector dat
de grootste investeringen gedaan worden bij de opstart van een onderneming. Bijgevolg zitten jonge starters
vaak in een sterke expansiefase waar investeringen grote opbrengsten tot gevolg kunnen hebben. Anderzijds
zal een oudere onderneming die reeds veel geïnvesteerd heeft, minder rendement halen op eventueel nieuwe
investeringen. Indien de leeftijd van de onderneming vergroot van het 25ste percentiel tot het 75ste
percentiel15, zal de ROA (winstgevendheid) dalen met 3,26%-punt. De hefboom heeft ook een impact op
de winstgevendheid. Een stijging van het 25ste percentiel tot het 75ste percentiel16 resulteert in een daling
van 0,24%-punt, wat geen grote impact is. Algemeen kan geconcludeerd worden dat zowel een verhoging
van het aantal voltijdse binnenlandse werknemers, als een verhoging van het aantal gedetacheerden geen
impact hebben op de winstgevendheid van een bouwonderneming.
15 Voor leeftijd bedragen de waarden van het 25ste en 75ste percentiel respectievelijk 2,773 en 3,497. 16 Voor de hefboom bedragen de waarden van het 25ste en 75ste percentiel respectievelijk 0,0140 en 0,568.
63
Tabel 29: Resultaten van de regressie met ROA als afhankelijke variabele
64
3 Verschillende redenen om te detacheren
Uit het onderzoek blijkt dat detachering in de Belgische bouwsector aan een opmars bezig is. Maar waarom
is de Belgische bouwsector zo aantrekkelijk voor buitenlandse werkgevers die diensten exporteren via
detachering? Of is deze sterke stijging van detachering eerder vraag gestuurd door Belgische werkgevers?
In dit hoofdstuk zullen enkele ‘pull’ en ‘push’ factoren van detachering besproken worden. Eén van de
grootste motivators voor detachering is de arbeidskost van gedetacheerde werknemers ten opzichte van
binnenlandse werkkrachten. Maar dit is uiteraard maar één aspect. Verder zullen de arbeidsflexibiliteit, de
gevraagde kwaliteit van het uit te voeren werk, het tekort aan werkkracht voor een bepaald werk en het
beperkte risico in verband met ziekteverlof en arbeidsongeschiktheid de andere aspecten zijn die besproken
worden in dit onderzoek. Bovendien mag het niet vergeten worden dat bij detachering ook rekening dient
gehouden te worden met bijkomende transportkosten, verblijfkosten en andere administratieve kosten voor
de ondernemingen die personen detacheren (Benio, 2016).
3.1 Verschil in arbeidskosten
Het verschil in arbeidskosten van een gedetacheerde in vergelijking met een binnenlandse werkkracht kan
op het vlak van arbeidsrecht bekeken worden, namelijk de loon- en arbeidsvoorwaarden. Anderzijds kan
dit ook op het vlak van sociaal recht en dus op het verschil in belastingen.
3.1.1 Verschil in loon- en arbeidsvoorwaarden
Op dit moment is de werkgever wettelijk verplicht om een gedetacheerde werknemer minstens het, door
het gastland bepaalde, minimumloon te betalen. De opgestelde paritaire comités en sectorale cao’s in België
zijn dus ook van toepassing op gedetacheerden. Dit zorgt ervoor dat goedkope arbeid gebufferd wordt en
de gedetacheerden arbeidsrechtelijk ongeveer evenveel verdienen als binnenlandse werknemers.
Ondanks deze wettelijke verplichting zit er veelal nog een kloof tussen het loon van binnenlandse en
gedetacheerde werknemers door elementen zoals bonussen en vergoedingen. Zoals reeds vermeld is de
Europese Commissie bezig met een nieuwe detacheringswetgeving waarbij onder andere het begrip
‘minimumloon’ zal vervangen worden door ‘vergoeding’. In dit begrip werden dergelijke bonussen en
vergoedingen ook inbegrepen. Op die manier probeert men de kloof tussen gedetacheerde en binnenlandse
werknemers in loon- en arbeidsvoorwaarden te dichten en de tewerkstelling van deze laatste te behouden.
Het risico van deze wetgeving bestaat dat de gedetacheerde werknemers zullen veranderen in gedetacheerde
zelfstandigen. De algemene wetgeving omtrent werknemers is namelijk niet opgelegd aan zelfstandigen.
Het aantal gedetacheerde zelfstandigen is de voorbije zeven jaren reeds gestegen met meer dan 330%. In
2015 waren er ongeveer 27000 gedetacheerde zelfstandigen aan het werk in de Belgische bouwsector. Door
de aanpassingen van de Europese Commissie wordt verwacht dat dit aantal sterk zal stijgen.
65
3.1.2 Verschil in belastingen
De toepassing van de verordening 987/2009 zorgt er voor dat een gedetacheerd persoon maximaal 24
maanden onderworpen is aan de sociale wetgeving van de lidstaat waar deze persoon verzekerd is (Tabel
30). Met andere woorden zal een gedetacheerd persoon zijn/haar sociale bijdragen betalen aan de zendende
lidstaat gedurende 2 jaar, als die persoon tijdens deze periode ononderbroken in België blijft werken. Indien
een gedetacheerd persoon dus hetzelfde brutoloon als een binnenlandse werknemer ontvangt, zal er nog
steeds sprake zijn van een verschillend nettoloon. Dit komt door de verschillende werknemersbijdragen en
personenbelastingen. Voor de meeste zendende lidstaten geldt een verschil in personenbelastingen en
werkgeversbijdragen tegenover België. Een lager percentage van de twee voorgaande begrippen zorgt
ervoor dat gedetacheerde werknemers een hoger nettoloon zullen ontvangen dan Belgische werknemers
indien zij hetzelfde brutoloon krijgen (De Wispelaere & Pacolet, 2017). De personenbelasting wordt
bepaald door de zendende lidstaat indien de detachering minder dan 183 dagen duurt. Daarna wordt de
personenbelasting bepaald door de Belgische sociale wetgeving. Bijkomend is er ook een verschil aanwezig
in werkgeversbijdragen. Daardoor zal tegelijk ook de loonkost tussen een Belgische en een buitenlandse
werkgever verschillen ondanks het feit dat zij hetzelfde brutoloon verdienen. In Tabel 31 is een
gedetailleerde berekening te vinden, waarbij er vertrokken wordt van een gemiddeld loon van een Belgische
arbeider in de bouwsector. De kleinere werkgeversbelasting in de meeste zendende lidstaten wijst op het
werkelijke competitieve verschil tussen Belgische en buitenlandse ondernemingen. Zo bedroeg in 2015 het
werkgeversbijdragepercentage 21,7% voor België, terwijl dit percentage 8,7% bedroeg voor Nederland.
Dit is de grootste reden waarom Nederland de belangrijkste zendende lidstaat is voor gedetacheerden naar
België met 27 502 werknemers en 6 214 zelfstandigen (Tabel 3). Zelfstandigen hebben uiteraard niets te
maken met de werkgeversbelasting. Mogelijks betalen gedetacheerde zelfstandigen nog lagere sociale
bijdragen in vergelijking met gedetacheerde werknemers.
Met andere woorden hanteren veel lidstaten vlakkere sociale zekerheidstarieven en progressieve tarieven
in personenbelastingen. Deze toepassing van arbeidsmobiliteit is enkel geldig voor lidstaten van de EER.
De gedetacheerden uit landen buiten de EER worden onmiddellijk onderworpen aan de Belgische tarieven
van sociale zekerheid en personenbelasting.
Tabel 30: Bevoegdheid van de sociale zekerheid en personenbelasting o.b.v. detacheringsduur naar verordening 987/2009
Detacheringsduur Sociale zekerheid Personenbelasting
Minder dan 183 dagen Zendende lidstaat Zendende lidstaat
Tussen de 183 dagen en 24 maanden Zendende lidstaat België
Langer dan 24 maanden België België
66
Tabel 31: Vergelijking loonkosten 2015 België en gedatacheerde werknemers uit 4 belangrijke zendende lidstaten
(Confederatie bouw, 2016)
67
3.2 Arbeidsflexibiliteit
De organisatie van de arbeid van een onderneming kan bestudeerd worden aan de hand van het
schillenmodel van Atkinson (Figuur 15). Veelal moet de arbeidsorganisatie flexibel genoeg zijn om te
voldoen aan de vraag. Deze vraag kan verschillen naargelang van de individuele sector van de organisatie
en de organisatie zelf. De eerste schil van het model bestaat uit een kerngroep van medewerkers met een
vast contract voor het opvangen van de stabiele vraag. De tweede schil bestaat voornamelijk uit deeltijdse
werknemers en tijdelijke werkkrachten met een tijdelijk contract. Bijkomend bestaat de derde schil uit
uitbesteding van arbeid via zelfstandigen, onderaannemingen, outsourcing of detachering. Het is de tweede
en derde schil die zorgen voor contractuele flexibiliteit voor het opvangen van pieken of dalingen van de
vraag (o.a. door seizoensgebonden vraag, conjuncturele schommelingen van de vraag en de onvoorspelbare
vraag). Deze vraaggestuurde pieken kunnen soms opgelost worden door temporele flexibiliteit, namelijk
door het opvangen van de eerste schil door overwerk, variabele werktijden, etc. Echter in een
conjunctuurgevoelige sector zoals de bouwsector, wordt er meer geopteerd voor het uitbesteden van arbeid
aan de tweede of derde schil. Dit komt omdat de bouwsector vaak vast hangt aan een afgesproken tijdspanne
voor een te realiseren werk, waarna er niet altijd evenveel werk beschikbaar is. Daarom is detachering een
gepaste oplossing voor deze pieken te kunnen opvangen.
Figuur 15: Het schillenmodel van Atkinson (Atkinson, 1984)
68
3.3 Tekort aan bekwame binnenlandse arbeidskrachten
In 2016 heeft de VDAB een aantal beroepen binnen de bouwsector gekwalificeerd als ‘knelpuntberoepen’
(Tabel 32). Dit zijn beroepen waarbij openstaande vacatures traag of zelfs niet ingevuld raken. Een
belangrijk gegeven bij deze knelpuntberoepen is de oorzaak. Zo kan een knelpuntkarakter van een beroep
een kwantitatief, een kwalitatief of een specifieke arbeidsomstandigheid als oorzaak hebben. Vaak hebben
specifieke arbeidsomstandigheden te maken met de omgeving waarin gewerkt dient te worden. Zo is het
opvallend dat er voornamelijk dakwerkers gezocht worden door specifieke arbeidsomstandigheden,
namelijk het gevaarlijke karakter van de arbeid. Daarnaast dient opgemerkt te worden dat de meeste
knelpuntberoepen in de bouwsector veroorzaakt worden door een kwalitatief tekort. De toenemende
detachering zorgt ervoor dat de meeste kwantitatieve tekortkomingen opgelost worden, maar daarnaast is
de technische kennis van de bouwsector een essentie geworden. Volgens de VDAB is polyvalentie in de
bouwsector een sleutelelement bij de meeste bouwwerken en voornamelijk in de renovatiebouw.
Tabel 32: Overzicht van de knelpuntberoepen in de bouwsector in 2016 volgens de VDAB (VDAB, 2017)
3.4 Verlaagd risico
Aangezien een gedetacheerde werknemer voor een buitenlandse onderneming werkt en een gedetacheerde
zelfstandige voor zichzelf, is het risico voor de binnenlandse onderneming die de gedetacheerde tewerkstelt
minimaal. De binnenlandse onderneming staat niet in voor de vergoeding van arbeidsongevallen of
ziekteverlof indien de tewerkstellingsplaats aan alle veiligheidseisen voldoet. Bijgevolg kunnen
binnenlandse ondernemingen arbeiders tewerkstellen zonder de sociale risico’s die verbonden zijn met
binnenlandse arbeiders en veelal met een verlaagde werkgeversbijdrage.
Kwantitatief Kwalitatief Specifieke
arbeidsomst.
Meetkundigen Landmeter x x
Bouwtechnici ! Conducteur bouw x x
! Werfleider x x
! Calculator bouw x x
! Technicus studiebureau bouw x x
Bouwarbeiders ruwbouw Metselaar x
Daktimmerman Dikwijls in combinatie met dakdekker x
Natuursteenbewerker x x
Bouwarbeiders afwerking Dekvloerlegger x
Dakdekker schuine daken x
Dakdekker platte daken x
Binnenschrijnwerker x
! Buitenschrijnwerker x
Monteur van interieurinrichtingen x
Werkplaatsschrijnwerker x
Glaswerker xDe statistisch zwaarste knelpuntberoepen worden met een ! aangeduid.
Oorzaak knelpuntkarakterOpmerkingBeroepBeroepsgroep
69
4 Redenen voor het behouden van binnenlandse werkkrachten
In het vorige hoofdstuk zijn verschillende redenen gegeven voor het groeiend aantal gedetacheerden binnen
de Belgische bouwsector. Na deze opsomming lijkt het moeilijk om redenen te vinden voor het behouden
van binnenlandse werkkrachten in de bouwsector. Maar de binnenlandse tewerkstelling in de bouwsector
zal zeker niet volledig verdwijnen. De hoofdredenen hiervoor worden in dit hoofdstuk nog eens opgesomd.
Allereerst is er de aanwezigheid van een taalbarrière. De gedetacheerde werknemers en zelfstandigen
komen vaak uit Oost-Europese landen, waar geen Nederlands, Frans of Engels gesproken wordt. Het komt
frequent voor dat de gedetacheerde die het meest kennis heeft van één van de opgenoemde talen, een hogere
functie bekleedt binnen de bouwsector in vergelijking met de andere gedetacheerden zonder talenkennis.
Aangezien het merendeel van de hoogopgeleide bouwkundigen Nederlandstalig opgevoed zijn, met een
basis Frans, Engels en soms Duits, is het makkelijk om te kunnen communiceren in één van deze talen. Op
die manier gaan de werken sneller vooruit en is er minder kans op eventuele fouten.
Ten tweede hebben de meeste gedetacheerden in de Belgische bouwsector geen (of een beperkte)
bouwkundige opleiding genoten. Sommigen hebben zelfs geen ervaring in de sector, maar kunnen wel goed
arbeid verrichten. Deze mensen zijn cruciaal voor de vooruitgang van de werken, maar ze hebben
begeleiding nodig van mensen met een bouwkundige kennis. Een bouwkundige opleiding of de nodige
ervaring is essentieel door de evolutie naar duurzaam bouwen in België. Deze opleiding en ervaring wordt
specifiek verschaft in België zelf. Daardoor hebben binnenlandse werknemers en zelfstandigen in de meeste
gevallen een voordeel ten opzichte van gedetacheerden.
Ten derde is het bouwen van een gebouw, weg of kunstwerk (bv. een brug) vaak een sociaal gebeuren
waarbij de naaste omgeving goed op de hoogte moet en wil gehouden worden. De communicatie tussen
buurtbewoners en de werknemers of zelfstandigen op de werf is cruciaal. Indien deze niet goed, of gewoon
niet onderhouden wordt, is er een reële kans op het stopzetten van de werken door protest van de omgeving.
Daarom is het belangrijk dat het leidinggevend personeel alsook de arbeiders goed kunnen communiceren
met de buurtbewoners. Door het verschil in taal en gewoonten is een gedetacheerde werknemer of
zelfstandige hier meestal niet goed in. Binnenlandse werknemers en zelfstandigen hebben op dat vlak een
groot voordeel.
Tot slot is er de veranderende wetgeving. Zoals reeds gezegd in de inleiding is de Europese Commissie
bezig met een herziening van de richtlijn betreffende de uitzending van werknemers (de
detacheringsrichtlijn 96/71/EG) en een verbeterd Europees mobiliteitsnetwerk voor werkzoekenden. Sinds
23 oktober is er een akkoord goedgekeurd door alle Europese lidstaten waarbij gedetacheerden aan
strengere voorwaarden zullen moeten voldoen. Verder zal getracht worden om de sociale
zekerheidstarieven en tarieven in personenbelastingen te veralgemenen. Dit zorgt ervoor dat één van de
grote voordelen van gedetacheerde werknemers en zelfstandigen zal wegvallen.
70
5 Conclusie
Detachering is een alom besproken onderwerp binnen verschillende Belgische sectoren. Door de Europese
wetgeving omtrent de toepassing van arbeidsmobiliteit, i.e. het vrije verkeer van diensten, kiezen
voornamelijk arbeids- en prijsgevoelige sectoren frequent om gedetacheerden in dienst te stellen. Als
gevolg van het toetreden van enkele armere Oost-Europese landen in 2004 en 2007, is er een kloof ontstaan
tussen de verloning van gedetacheerden en het loon van binnenlandse werkkrachten. Dit is voornamelijk te
wijten aan de opgelegde sociale wetgeving van de EU. Doordat gedetacheerden afhankelijk zijn van de
sociale wetgeving van de uitzendende lidstaat, zullen deze werkkrachten meestal minder kosten voor de
werkgever. Dit geldt enkel indien de gedetacheerde zelfstandigen en werknemers zich houden aan de
uitgeschreven detacheringsduur. Er kan echter eenvoudig mee gefraudeerd worden binnen de grijze zone
van de Europese wetgeving. Hierdoor is er officieel sinds oktober 2017 een nieuwe verordening in de maak
omtrent de sociale zekerheid binnen de EER op initiatief van de Europese Commissie voor Werk, onder
leiding van Marianne Thyssen. Verder zijn er ook een aantal gedetacheerden van buiten de EER in België
tewerkgesteld, hun aantal is echter beperkt. Dat komt omdat deze arbeidskrachten vaak onderworpen
worden aan de Belgische legislatuur of een strengere wetgeving omtrent arbeid, die ontstaan is uit de
ontwikkelde relatie die het zendende land heeft met België.
Uit de algemene cijfers van de LIMOSA-databank is af te leiden dat het aantal uniek gedetacheerde
zelfstandigen meer dan verviervoudigd en het aantal uniek gedetacheerde werknemers verdrievoudigd
tussen 2008 en 2016 binnen de bouwsector. In 2016 bedroeg het aantal uniek gedetacheerde werknemers
97 990 en gedetacheerde zelfstandigen 20 157. Het aantal uniek gedetacheerden bereikte een piek in 2015,
maar kende in 2016 een daling van ongeveer 10%. Of er hier sprake is van een dalende trend, een stagnatie
of een éénmalig fenomeen zal onderzocht moeten worden met gegevens uit de volgende jaren. Volgens een
steekproef met net geen 50% van het aantal gedetacheerden in 2016, beginnen de meeste gedetacheerden
te werken in de burgerlijke- en utiliteitsbouw (NACE 41.2), maar ook in de volledige gespecialiseerde
bouwwerkzaamheden (NACE 43). Verder blijkt uit de steekproef dat bedrijven met meer dan vijftig
binnenlandse werknemers instaan voor meer dan 40% van de totale gedetacheerde werknemers actief in de
bouwsector. Dit wil zeggen dat de grootste bouwondernemingen het meest gedetacheerde werknemers in
dienst hebben binnen de bouwsector. Daarnaast blijkt uit dezelfde steekproef dat hoe groter de toegevoegde
waarde bedraagt van een onderneming, hoe meer gedetacheerden deze onderneming gemiddeld in dienst
heeft. Dit is logische gevolgtrekking, aangezien de grotere bouwondernemingen ook meestal de grootste
toegevoegde waarde hebben.
Het is opvallend dat Nederland het land is met de meest uitgezonden gedetacheerden actief in de bouwsector
in 2016. Verder werden veel gedetacheerden gestuurd uit de buurlanden Frankrijk en Duitsland, maar ook
Portugal, Italië, Roemenië en Polen detacheerden veel mensen naar België in 2016. Hieruit blijkt dat niet
enkel mensen uit Oost-Europese landen gedetacheerd worden naar België. Er dient wel rekening gehouden
71
te worden met de mogelijkheid dat een onderneming kan opgericht worden in een buurland van België,
maar uitsluitend mensen uit Oost-Europa detacheert naar België. Dit is niet strafbaar en is een duidelijk
voorbeeld van werken binnen de grijze zone van het Europese vrije verkeer van diensten. Het feit dat de
werkgeversbijdragen in België vrij hoog liggen in vergelijking met de meeste Europese landen (bv. 10%
hoger in vergelijking met Nederland), kan verklaren waarom er veel gedetacheerden uit de buurlanden
komen.
Aan de hand van de tabellen en figuren over de impact van detachering op de binnenlandse werknemers en
zelfstandingen, werd het verdringingseffect van detachering in de bouwsector gedeeltelijk aangetoond. Het
is algemeen gekend dat de bouwsector zeer gevoelig is voor job verdringing via detachering, daar het een
arbeidsintensieve sector is waarbij sprake is van een hoge arbeidsflexibiliteit (Wagner, 2015). De sector is
zeer prijsgevoelig en de binnenlandse tewerkgestelden kunnen vlot vervangen worden door gedetacheerde
personen (De Wispelaere & Pacolet, 2017). Zowel de gedetacheerde personen als de binnenlandse
werknermers zijn aan dezelfde arbeidsvoorwaarden onderworpen binnen de bouwsector. Zij kunnen zich
in normale omstandigheden niet van elkaar onderscheiden door hun verschil in arbeidsproductiviteit.
Gegeven het feit dat gedetacheerde personen sociaal belast worden in hun eigen land, is hun loonkost per
eenheid product17 meestal lager in vergelijking met deze van de binnenlandse werknemers. Als gevolg van
het binnenlandse arbeidsrecht en de sociale wetgeving, daalde het aantal binnenlandse werknemers de
voorbije 7 jaar met ongeveer 5%. Het aantal binnenlandse zelfstandigen daarentegen steeg met iets minder
dan 18%. Dit fenomeen is hoogstwaarschijnlijk te verklaren door het arbeidsrecht (PC 124) dat van kracht
is in België. De gedetacheerde werknemers zijn onderworpen aan dezelfde arbeidsvoorwaarden als de
binnenlandse werknemers, terwijl zelfstandigen op vrije basis hun uurrooster kunnen invullen. Op die
manier kunnen zelfstandigen zich wel onderscheiden door middel van hun arbeidsproductiviteit. Als gevolg
van de verschuiving van binnenlandse werknemers naar zelfstandigen ondergaat het arbeidsvolume
dezelfde trend. Het absolute aantal gewerkte uren van werknemers gaat met 5% dalen, terwijl het
arbeidsvolume van zelfstandigen stijgt met iets meer dan 21%. Verder kan gesteld worden dat er niet in
elke sub-sector van de Belgische bouwsector een verdringing door detachering plaatsvindt. In sommige
sub-sectoren is er zelfs sprake van een aanvullend effect van detachering. Daaruit kan geconcludeerd
worden dat de detachering in de bouwsector niet noodzakelijkerwijs nefast is voor alle binnenlandse
arbeiders.
Het is wel opvallend dat ondanks de daling van het aantal binnenlandse werknemers, de toegevoegde
waarde per VTE binnenlandse werknemer stijgt. Hiervoor kunnen verschillende verklaringen zijn,
bijvoorbeeld het gebruiken van vernieuwende technieken of het doeltreffender werken van de Belgische
17 Loonkost per eenheid product of Unit Labour Cost, is de beloning van de werknemers gedeeld door de toegevoegde waarde die
de werknemer creëerde.
72
bouwbedrijven. Het vormen van een algemene conclusie over deze stijging ligt buiten het onderwerp van
dit onderzoek.
Als er gekeken wordt naar enkele andere economische parameters blijkt dat deze voornamelijk stabiel
gebleven zijn tijdens de sterke stijging van het aantal gedetacheerden in Belgïe. De betaalde
socialezekerheidsbijdragen, de omzet en de toegevoegde waarde van bouwondernemingen in België, alsook
het aantal bouwondernemingen zijn licht gestegen tussen 2008 en 2015. Met andere woorden is er geen
grote positieve of negatieve impact van detachering aanwezig op deze cijfers.
De impact van detachering op de winstgevendheid van een bouwonderneming wordt bestudeerd aan de
hand van een regressie met als afhankelijke variabele de rentabiliteit van het totaal vermogen. Uit de
gegevens van de ROA is gebleken dat er geen significant verschil aanwezig is tussen de rentabiliteit van
het totaal vermogen van de bouwondernemingen die gebruik maken van detachering en degene die geen
gebruik maken van detachering. Dit wordt nog eens bevestigd door de berekende coëfficiënten uit de
regressie te bestuderen. Uit de regressie blijkt dat zowel de groei van het VTE binnenlandse werknemers,
als de groei van het VTE gedetacheerden geen significante impact hebben op de ROA. Verder heeft ook de
veroudering van een bouwonderneming een negatieve impact op de winstgevendheid. Een stijging van de
hefboom van een onderneming zal de winst maar in een heel beperkte mate negatief beïnvloeden volgens
de regressie.
Uiteraard is er een relatie tussen de bouwsector en de economie in België. De bouwsector bedraagt sinds
2000 ongeveer 5% van het BBP in België. Ondanks dit relatief zwak aandeel blijft de sector een stuwende
kracht achter de economische groei in ons land. Omdat de bouwsector zeer conjunctuurgevoelig is, trekt de
sector voornamelijk in gunstige economische tijden de Belgische groei omhoog. De
conjunctuurgevoeligheid, gecombineerd met de prijsgevoeligheid van de sector zorgen ervoor dat
gedetacheerde werknemers en zelfstandigen makkelijk tewerkgesteld worden omdat deze vaak goedkoper
zijn, maar ook omdat deze een hoge arbeidsflexibiliteit bezitten en weinig tot geen sociale verplichtingen
met zich meebrengen.
Algemeen kan geconcludeerd worden dat detachering in de Belgische bouwsector geen specifieke positieve
of negatieve impact heeft op de economie. Enkel in een beperkt aantal sub-sectoren van de bouwsector zal
er sprake zijn van een job verdringend effect. In bepaalde sub-sectoren kan zelfs sprake zijn van een
aanvullend effect. Aangezien detachering geen significante impact heeft op de winstgevendheid van een
bedrijf, maar toch vaak gebruikt wordt binnen Belgische bouwondernemingen, is het mogelijk dat
ondernemingen detachering gebruiken om te kunnen blijven concurreren binnen deze arbeids- en
prijsgevoelige sector. Daarom is het belangrijk dat de nieuwe Europese wetgeving omtrent gedetacheerden
snel van kracht zal gaan. Anders zou het kunnen dat het job verdringende effect evolueert en dit fenomeen
zich stelt binnen de volledige bouwsector. Deze stelling dient echter nog onderzocht te worden in verder
onderzoek.
73
Tot op heden beslissen de meeste bouwondernemingen nog steeds om binnenlandse werkkrachten aan te
werven ondanks het feit dat ze gebruik maken van gedetacheerden. Deze binnenlandse werkkrachten zullen
veelal de kerngroep vormen van een onderneming. Aangezien reeds een daling van detachering merkbaar
is in 2016 zou het kunnen dat er zich na verloop van tijd een evenwicht zal voordoen tussen het aantal
gedetacheerden en het aantal binnenlandse werkkrachten.
74
Referentielijst
ABEX Associatie van Belgische Experten. (2017). Historisch overzicht van de index. Geraadpleegd via
https://www.abex.be/nl/indexen-tijdschriften/index-abex/historisch-overzicht-van-de-index/
Athanasoglou, P.P., Brissimis, S.N., & Delis, M.D. (2008). Bank-specific, industry-specific and
macroeconomic determinants of bank profitability. Journal of International Financial Markets,
Institutions and Money, Hoofdstuk 18(2), p. 121-136.
Belgische Federale Overheidsdiensten. (2017). Binnenlands product. Geraadpleegd op 25 mei 2017, via
https://www.belgium.be/nl/economie/economische_informatie/nationaal_product.
Benio, M. (2016). Labour costs in cross-border services. The study on the labour cost structure in the
case ofposting of workers from Poland, Cracow: Cracow University of Economics.
Blomme, F. Messiaen, T. (2010). Handboek sociaal strafrecht: het nieuw sociaal strafwetboek. Gent:
Story Publishers.
Buelens, J. (2007). Tewerkstelling van buitenlandse arbeidskrachten in de bouwsector: De constructies
van deloyale concurrentie juridisch belicht en doorprikt(?). Antwerpen: Universiteit van Antwerpen.
Chen, M. (2010). The economy, tourism growth and corporate performance in the Taiwanese hotel
industry. Tourism Management, Hoofdstuk 31(5), p. 665-675.
Commissie voor Boekhoudkundige Normen. (2016). Vragen en antwoorden over de sociale balans.
Geraadpleegd op 23 juli, via http://www.cnc-cbn.be/files/advice/link/NL_S100-00.htm
Confederatie Bouw. (2016). De toekomst van de bouwkmo – Uitdagingen en oplossingen. Brussel:
Confederatie Bouw
Corthouts, M. & De Backer S. (2009). Analyse van de faillissementen in de bouwsector. Gent:
Universiteit Gent.
De Wispelaere, F. & Pacolet, J. (2016). Posting of workers: Repot on A1 portable documents issued in
2015. Network Statistics FMSSFE, p. 40.
De Wispelaere, F. & Pacolet, J.(2017). De omvang en impact van intra-EU detachering op de belgische
economie. Leuven: KU Leuven.
Europa Nu. (2017). Herziening detacheringsrichtlijn. Geraadpleegd op 23 oktober 2017, via
https://www.europa-nu.nl/id/vk2aqy964tui/herziening_detacheringsrichtlijn
Europees Parlement. (2016). Labour Mobility Package. Geraadpleegd op 03 mei 2017, via
http://www.europarl.europa.eu/legislative-train/theme-deeper-and-fairer-internal-market-with-a-
strengthened-industrial-base-labour/package-labour-mobility-package.
75
Europees Parlement. (2017). De Europese Economische Ruimte (EER), Zwitserland en het Noorden.
Geraadpleegd op 28 april 2017, via
https://bestat.economie.fgov.be/bestat/crosstable.xhtml?view=447aa270-1a6a-4681-92f9-
dffec708dadfhttp://www.europarl.europa.eu/atyourservice/nl/displayFtu.html?ftuId=FTU_6.5.3.html.
Ferro, A., Fullin, G., Fellini, I., & Hunger, U. (2004). The political economy of Labour Migration in the
European Construction Sector. Osnabrück: Universität Osnabrück.
FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie. (2013). De NACEBEL codetabellen. Geraadpleegd op
23 maart 2017, via http://economie.fgov.be/nl/modules/publications/kbo/codes_nacebel.jsp
FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie. (2017). Investeringen volgens de BTW-aangifte.
Geraadpleegd op 01 mei 2017, via
http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/economie/ondernemingen/omzet_en_investeringen/investering
en/
FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. (2006). De toegang tot de Belgische arbeidsmarkt
voor onderdanen van de nieuwe lidstaten van de Europese Unie. Geraadpleegd op 23 maart 2017, via
http://www.werk.belgie.be/publicationDefault.aspx?id=9068.
FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. (2012). Toepasselijke rechtsregels in geval van
detachering. Geraadpleegd op 24 maart 2017, via http://www.werk.belgie.be/defaultTab.aspx?id=6224.
FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. (2014). Gids van A tot Z. Geraadpleegd op 24 maart
2017, via http://www.werk.belgie.be/home.aspx
FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. (2017). Detachering. Geraadpleegd op 24 maart
2017, via http://www.meta.fgov.be/defaultTab.aspx?id=6540.
Gillemon, F. (2014). Economische impact van de tijdelijke arbeidsmigratie in de bouwsector in België,
2007-2012 (Masterproef, Universiteit Gent, Gent, België).
Goddard, J., Tavakoli, M., & Wilson, J.O.S. (2009). Sources of variation in firm profitability and
growth. Journal of Business Research, hoofdstuk 64(4), p. 495-508.
Heyrman, E. (24 april 2015). 92.000 Buitenlandse arbeidskrachten aan de slag in de bouw, sector heeft
dringend maatregelen nodig. Bouwunie, p. 1.
Hoogers, R. (2011). Detachering: voordelen & nadelen. Geraadpleegd op 01 mei 2017, via
http://zakelijk.infonu.nl/banen/72070-detachering-voordelen-nadelen.html.
Houwerzijl, M. (2014). Concurreren met behulp van detacheringsarbeid. In van den Burg, I., Cremers, J.,
Hamans, C., & Pilon, A. (Eds.), Voorbij de retoriek. Sociaal Europa vanuit twaalf invalshoeken (pp. 91-
105). Amsterdam: Van Gennep.
76
Idea Consult & Ecorys. (2011). Study on the economic and social effects associated with the phenomenon
of posting of workers in the EU – Final report. (Studie, Europese Commissie, Brussel, België).
Ismeri Europa. (2012). Preparatory study for an Impact Assessment concerning the possible revision of
the legislative framework on the posting of workers in the context of th eprovision of services. (Studie,
Europese Commissie, Rome, Italië).
Jorens, Y. (2009). Het begrip detachering: een begripsomschrijving. In Jorens, Y, (Ed.), Handboek
Europese detachering en vrij verkeer van diensten (pp. 5-13). Brugge: Die Keure.
Jovanovic, B. (1982). Selection and the evolution of industry. Econometrica, Hoofdstuk 50(3), p. 649-
670.
López, C.M.G., Ruiz, J.A.J., Shigematsu, L.M.R., & Waters, H.R. (2011). The economic impact of
Mexico City’s smoke-free law. Tobacco Control, Hoofdstuk 20(4), p. 273-278.
Nationale Bank van België. (2017). Online statistieken. Geraadpleegd op 01 mei 2017, via
http://stat.nbb.be/?lang=nl#.
Nunes, P.M., Serrasqueiro, Z.M., & Sequeira, T. N. (2009). Profitability in Portuguese service industries:
a panel data approach. The Service Industries Journal, Uitgave 29(5), p. 693-707.
Rayp, R., & Ruyssen, I. (2013). Het vrij verkeer van personen in de EU: migratie of mobiliteit? Een
macro-economisch perspectief. In Timmerman, C., Mahieu, R., Levrau, F., & Vanheule, D. (Eds.), Intra-
Europese migratie en mobiliteit: andere tijden, neiuwe wegen? (pp. 109-130). Leuven: Universitaire Pers
Leuven
Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid. (2013). Beraadslaging nr.13/033.
Brussel: SCSZG Afdeling “Sociale zekerheid”.
Sociale zekerheid. (2017). Verplichtingen RSZ. Geraadpleegd op 3 maart 2017, via
https://www.socialsecurity.be/employer/instructions/dmfa/nl/latest/instructions/obligations/obligations_ns
so/general.html
Schoenmaker, F. (2013). Profitability studies in the service industry. Gent: Universteit Gent
Taghon, A. (2013). Limosa gekooid onder druk van Europa?. De Pinte: M&D Seminars.
Steel, T. (15 juni 2016). Oost-Europese bouwvakkers bedreigen 26.000 banen. De Tijd, p. 2.
Unizo. (2016). NACE-Code. Geraadpleegd op 14 februari 2017, via http://www.unizo.be/tools/nace-code
Van Dale Woordenboek. (2017). Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal. België: Veen
Bosch & Keuning Uitgeversgroep.
Van Haver, K. (23 september 2016a). EU-commissie pakt België op regels detachering. De Tijd, p. 1-2.
77
Van Haver, K. (22 juli 2016b). Oost- en West-Europa verdeeld over detachering. De Tijd, p. 1.
Van Ro, S. (2014). Sociale fraude in de belgische bouwsector, Gent: Universiteit Gent.
VDAB. (2012). Sectorrapport Bouwsector, Geraadpleegd op 14 februari 2017, via
https://www.vdab.be/trendsdoc/sectorrapporten/bouw.pdf.
VDAB. (2017). Lijst van knelpuntberoepen in Vlaanderen 2016, Geraadpleegd op 28 juli 2018, via chrome-
extension://oemmndcbldboiebfnladdacbdfmadadm/https://www.vdab.be/trendsdoc/vacatureanalyse/knelp
untberoepenlijst2016.pdf
Wagner, I. (30 april 2015). EU posted work and transnational action in the German meat industry. European
Review of Labour and Research, Vol. 21, p. 201-213.
A
Bijlage 1: PC 124
Laatste aanpassing: 05/04/2017
PC 124 1
Paritair Comité voor het bouwbedrijf (PC 124) In overeenstemming met het Europese recht bevat deze fiche enkel CAO-bepalingen die algemeen verbindend zijn verklaard in de zin van richtlijn 96/71/EG, d.w.z. naar Belgisch arbeidsrecht toe, CAO’s die bij koninklijk besluit algemeen verbindend zijn verklaard en waarop strafsancties zijn bepaald in geval van niet-naleving. Deze fiche is opgemaakt op basis van sectorale CAO’s. Het is dan ook het bevoegde Paritair Comité dat uiteindelijk oordeelt over de juiste interpretatie van haar CAO’s. De hierna vermelde CAO’s kunnen geraadpleegd worden op de site van de FOD WASO : http://www.werk.belgie.be/searchCAO.aspx?id=4708 Inhoudsopgave 1. Toepassingsgebied .............................................................................................................................. 2 2. Minimumlonen (bruto) .......................................................................................................................... 5 3. Arbeidsduur .......................................................................................................................................... 8 4. Premies/Vergoedingen......................................................................................................................... 9
Getrouwheidszegels ......................................................................................................................... 9 Arbeid in opeenvolgende ploegen .................................................................................................. 12 Arbeidsprestaties buiten de gebruikelijke daguren ........................................................................ 12 Overuren en zaterdagwerk ............................................................................................................. 12 Slecht weer :loon en weerverletzegels........................................................................................... 18 Loonbijslagen voor bijzondere werken ........................................................................................... 21 Specifieke vergoedingen in ondernemingen die stortklaar beton produceren en/of leveren ......... 24 Toeslag voor werken binnen de omheining van in werking zijnde petrochemische bedrijven ...... 26 Kost en huisvesting ........................................................................................................................ 26
5. Fonds voor Bestaanszekerheid ........................................................................................................ 27
Laatste aanpassing: 05/04/2017
PC 124 2
1. Toepassingsgebied Deze fiche is geldig voor de ondernemingen die, voor de in België uitgevoerde werkzaamheden, behoren tot het Paritair Comité voor het bouwbedrijf. Oprichting en wijziging bevoegdheidsgebied [0] K.B. 04.03.1975 B.S. 19.04.1975 [1] K.B. 15.10.1982 B.S. 30.10.1982 [2] K.B. 01.10.1987 B.S. 16.10.1987 [3] K.B. 20.01.1994 B.S. 11.02.1994 [4] K.B. 16.03.1995 B.S. 29.03.1995 [5] K.B. 13.02.2001 B.S. 06.03.2001 [6] K.B. 07.05.2007 B.S. 31.05.2007 [7] K.B. 04.08.2014 B.S. 21.08.2014 Artikel 1 bevoegd voor de werknemers die hoofdzakelijk handarbeid verrichten en hun werkgevers, te weten: a) de ondernemingen waarvan de gewone activiteiten bestaan in de opbouw, de verbouwing, de afbouw, het onderhoud, de herstelling of het slopen van bouwwerken : - de ondernemingen en de particulieren, die geregeld gebouwen optrekken voor eigen rekening of
voor de verkoop ervan; - de ondernemingen waarvan de gewone activiteiten bestaan in het verhuren van materieel aan de
voornoemde ondernemingen. - de ondernemingen waarvan de gewone activiteiten bestaan in de groothandel in nieuwe en/of
gerecupereerde bouwmaterialen, met uitzondering van die ondernemingen waarvan de aldaar tewerkgestelde arbeiders omwille van de specifieke aard van de verhandelde bouwmaterialen onder een ander paritair comité ressorteren. Onder groothandel in bouwmaterialen wordt verstaan: aankopen, verkopen, vervoeren, op voorraad houden, verpakken en alle andere activiteiten die met handeldrijven in bouwmaterialen verband houden. Onder bouwmaterialen wordt verstaan: de grondstoffen, afgewerkte materialen, benodigdheden voor het optrekken, onderhouden of herstellen van bouwwerken. Het paritair comité is niet bevoegd voor de ondernemingen gelijkgesteld met ondernemingen die voor rekening van derden uitsluitend logistieke activiteiten uitoefenen zoals bepaald in het bevoegdheidsgebied van het Paritair Comité voor het vervoer en de logistiek, behalve als deze activiteiten een onlosmakelijk onderdeel vormen van een handelsactiviteit;
- de ondernemingen waarvan de gewone activiteiten bestaan in het behandelen, opslaan, sorteren en verwerken van afvalstoffen, andere reststoffen en grond die bij deze bouwwerken vrijkomen; en dit ongeacht de gebruikte technieken en ongeacht de gebruikte producten, met uitzondering van de terugwinning en/of de verwerking van afval van kunststoffen of andere scheikundige producten alsook de exploitatie, de industriële behandeling en terugwinning van afvalstoffen, nevenproducten en bezinksels door fysico-chemische en/of chemische procédés;
- de studiebureaus voor grondonderzoek en stabiliteitsstudies. Onder de door deze ondernemingen uitgevoerde of daarmee gelijkgestelde werken vallen : - zee- en rivierwerken, met inbegrip van het vlot trekken van boten en schepen, alsmede het opruimen
van wrakken; - baggerwerken; - grondwerk en/of graafwerk, met inbegrip van boren, diepboren, uitgraven van putten, draineren en
verlagen van de grondwaterstand, reinigen van het grondwater dat ontstaat naar aanleiding van grond- en/of graafwerken;
- funderingswerken met inbegrip van heipalen, paalplanken en grondverbeteringswerken door welk systeem ook;
- werk aan wegen, vliegveldbanen, fietspaden, voegwerk, straatwerk en wegbebakening; - metsel- en betonwerk, het metselen van ketels, nijverheidsovens en ander dergelijk werk, alsook het
leggen van riolen en het bouwen van fabrieksschoorstenen;
Laatste aanpassing: 05/04/2017
PC 124 3
- de fabricage en tevens het plaatsen van prefabelementen, zo deze activiteiten hoofdzakelijk door de onderneming worden uitgevoerd;
- het plaatsen van prefabelementen; - het restaureren, reinigen en wassen van gevels en monumenten; - slopings- en slechtingswerken met inbegrip van de afbraak en/of de verwijdering van asbest of van
asbesthoudende materialen; - asfalteren en bitumeren; - tegel- en mozaïekwerk en elke andere muur- en grondbekleding, met uitzondering van hout; - stukadoors- en pleisterwerk; - voegwerk; - stuc- en staffwerk; - thermische en/of akoestische isoleringen, met uitzondering van de aanmaak van de scheikundige
producten hiervoor nodig en de aanvullende toepassing ervan voor zover de toepassing van deze producten een bijzondere kennis vereist van scheikundige processen of technieken;
- dakbedekkingen; - timmerwerk, met uitzondering van het monteren van metalen gebinten; - glas-, spiegel- en glas-in-loodwerk en het verwerken van alle doorschijnende of doorzichtige
materialen (benevens het inzetten van vensterglas, veiligheidsglas, spiegels, glas in lood en alle andere doorschijnende of doorzichtige materialen, het bouwen van wanden en daken van glasbeton, het voorbereidend en bijkomend werk dat voor de uitvoering ervan nodig is);
- schilderen, stofferen en behangen; - marmerwerk; - aanleggen van installaties voor verwarming, luchtverversing en klimaatregeling; - aanleggen van sanitaire installaties, met inbegrip van waterzuiveringsinstallaties; - aanleggen en onderhoud van spoorwegen; - oprichten van steigers; - het geschikt maken voor de aanleg van speelpleinen, sportterreinen, parken, tuinen, tenzij zulks de
bijkomstige activiteit is van een onderneming die onder het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf ressorteert;
- aanleggen van allerlei ondergrondse leidingen, zoals watervoorziening, elektrische kabels; - de betonbereiding in daartoe speciaal uitgeruste centrales en/of de levering van beton aan de
verbruikers; - het maken en/of het plaatsen van sierschoorstenen; - het plaatsen van afsluitingen; - steenhouwersarbeid, met uitzondering van die arbeid welke onder het Paritair Comité voor het
groefbedrijf ressorteert; - het vervoer te water eventueel door een der hierboven genoemde ondernemingen ter uitvoering van
de gewone activiteit van deze onderneming; - de ondernemingen voor zee- en stroomonderzoek, voor zover zij van geen ander paritair comité
afhangen; - de ondernemingen in onroerende goederen; - aanmaak van asfalt uitsluitend voor wegenbouw in daartoe speciaal uitgeruste centrales; - bekistings- en/of ontkistingswerkzaamheden; - aanleggen van zwembaden; - injecteren van gevels en/of wanden, met uitzondering van de aanmaak van de scheikundige
producten hiervoor nodig en de aanvullende toepassing ervan voor zover de toepassing van deze producten een bijzondere kennis vereist van scheikundige processen of technieken;
- aanbrengen van voegen aan bruggen en/of wegen, met uitzondering van de aanmaak van de scheikundige producten hiervoor nodig en de aanvullende toepassing ervan voor zover de toepassing van deze producten een bijzondere kennis vereist van scheikundige processen of technieken;
- betonherstelling en/of betonhars, met uitzondering van de aanmaak van de scheikundige producten hiervoor nodig en de aanvullende toepassing ervan voor zover de toepassing van deze producten een bijzondere kennis vereist van scheikundige processen of technieken;
- verwerking van scheikundige producten in het bouwproces en/of in het onderhoud of restauratie van gebouwen, met uitzondering van de aanmaak van de scheikundige producten hiervoor nodig en de aanvullende toepassing ervan voor zover de toepassing van deze producten een bijzondere kennis vereist van scheikundige processen of technieken;
Laatste aanpassing: 05/04/2017
PC 124 4
- bedekken en/of waterdichtmaken van bouwwerken en kunstwerken, met uitzondering van de aanmaak van de scheikundige producten hiervoor nodig en de aanvullende toepassing ervan voor zover de toepassing van deze producten een bijzondere kennis vereist van scheikundige processen of technieken;
- bodemsaneringswerken, waarvoor geen specifieke chemische procédés worden gebruikt, met inbegrip van ex situ en in situ reiniging, opslaan en/of behandelen van uitgegraven en getransporteerde grond;
- de verwerking van inerte en niet-gevaarlijke afvalstoffen in installaties die overwegend dienen voor afvalstoffen afkomstig van bouwwerken.
b) de ondernemingen die zich bezighouden met de fabricage en tevens het plaatsen van alle houten voorwerpen en producten, die door bestemming onroerend worden, of enkel en alleen met het plaatsen ervan. Tot de bevoegdheid van het paritair comité behoren eveneens, de ondernemingen, met name de natuurlijke personen of de rechtspersonen, of de particulieren, die normaal geen activiteiten in de bouwsector uitoefenen maar occasioneel toch bouwwerken in eigen beheer uitvoeren met daartoe speciaal in dienst genomen werklieden uit de bouwsector en met de bedoeling het gebouwde geheel of gedeeltelijk te verkopen. De bevoegdheid van het paritair comité is beperkt tot de duur van die bouwwerken en tot voormelde werklieden. Het paritair comité is niet bevoegd voor het varend personeel van de ondernemingen die baggerwerken op zee uitvoeren.
Laatste aanpassing: 05/04/2017
PC 124 5
2. Minimumlonen (bruto)
1 april 2017 (Indexatie met 0,4028098 % met uitzondering van de studentenlonen )
Voor de ondernemingen waar de betaalperioden niet op de eerste dag van de maand beginnen te lopen, geldt de regel dat de loonaanpassingen ten gevolge van de koppeling aan het indexcijfer van kracht worden met ingang van de eerstkomende betaalperiode na de wijziging. MEERDERJARIGEN Uurstelsel (op weekbasis) 40 uur/week
Cat. I 13,658 Cat. IA (Cat. I + 5%) 14,337 Cat. II 14,558 Cat. IIA (Cat. II + 5%) 15,284 Cat. III 15,484 Cat. IV 16,435
Ploegbaas (III) (Cat. III + 10%) 17,032 Ploegbaas (IV) (Cat. IV + 10%) 18,079 Meestergast (Cat. IV + 20%) 19,722
De Ploegbaas heeft recht op een uurloon dat ten minste 10% hoger ligt dan datgene wat overeenkomt met zijn eigen beroepsbekwaamheid. Wanneer het een ploegbaas betreft die aan het hoofd staat van een ploeg bestaande uit arbeiders met verschillende beroepsbekwaamheden, dan mag het aan deze ploegbaas verschuldigde loon niet lager liggen dan het conventioneel loon van de arbeider met de hoogste beroepsbekwaamheid, verhoogd met 10%. JONGEREN ONDERWORPEN AAN DE DEELTIJDSE LEERPLICHT De lonen zijn een % van cat. I.
Leeftijd 15 54%
15,5
59%
16
64%
16,5
74%
17 84%
17,5
94%
18
100%
STUDENTEN (per uur)
Studenten die een bouwopleiding volgen 9,823
Overige studenten 9,011
FUNCTIECLASSIFICATIE CAO van 12 juni 2014 (123.570)
Laatste aanpassing: 05/04/2017
PC 124 6
(K.B. 10/04/2015 - B.S. 29/04/2015) Arbeiderscategorieën HOOFDSTUK I. Toepassingsgebied Artikel 1. Onder "arbeiders" verstaat men : de arbeiders en arbeidsters tewerkgesteld krachtens een arbeidsovereenkomst voor werklieden, bedoeld in artikel 2 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Art. 2. Onverminderd de bevoegdheid van de andere paritaire comités, zijn de arbeidsvoorwaarden bepaald in deze CAO ook van toepassing op de arbeiders in dienst van gedeelten van ondernemingen, zoals bedoeld in artikel 1, die werken uitvoeren die niet gerekend worden tot het bouwbedrijf, maar die in wezen bijdragen tot de verwezenlijking van de hoofdbedrijvigheid van die ondernemingen. Art. 3. Een aanvullende overeenkomst regelt bepaalde arbeidsvoorwaarden van de aan boord van het baggermaterieel tewerkgestelde arbeiders, alsmede van de arbeiders die na het aanleggen van de dijken op het stort zijn tewerkgesteld, met uitzondering van diegenen die tewerkgesteld zijn aan de voorbereiding van het stort en aan het ophogen van de dijken. Een andere aanvullende overeenkomst regelt bepaalde arbeidsvoorwaarden van de arbeiders tewerkgesteld in de betoncentrales die stortklaar beton produceren en leveren aan derden. Voor de bij deze aanvullende overeenkomsten niet beoogde gevallen, geldt de huidige CAO. HOOFDSTUK II. Categorieën van arbeiders : definities Art. 4. Categorie I Tot de categorie I behoren : - de arbeiders die instaan voor de uitvoering van zeer eenvoudige werken, zoals de opruiming van
de bouwplaats, het reinigen van de gebouwen en van de keet, alsmede de uitvoering van werken waarvoor geen enkele specialisatie vereist is, zoals voor het verplaatsen van materieel en materialen;
- de arbeiders die hun beroepsloopbaan beginnen en die geen bouwdiploma na voltijds onderwijs hebben behaald, alsook diegenen die een opleiding gevolgd hebben met vrucht in het kader van het industrieel leerlingenwezen en de alternerende bouwopleiding. Voor deze arbeiders evalueert de werkgever uiterlijk na 9 maanden de graad van beroepsbekwaamheid en verhoogt, in geval van gunstige evaluatie, het loon tot minimaal dat van categorie I A.
Art. 5. Categorie I A Tot de categorie I A behoren : - de arbeiders bedoeld in artikel 4 die naar het oordeel van de werkgever blijk geven van een meer
dan gemiddelde bekwaamheid; - de arbeiders die hun beroepsloopbaan beginnen en die een bouwdiploma na voltijds onderwijs
hebben behaald. Na 6 maanden bedraagt hun loon minimaal dat van categorie II. Binnen een periode van maximum 24 maanden vanaf de aanwerving, gaan zij over naar categorie II A (zelfde werkgever). Naar het oordeel van de werkgever kan de periode van 24 maanden verminderd worden.
Art. 6. Categorie II Tot de categorie II behoren de arbeiders die niet volledig vertrouwd zijn met één der in de artikelen 8 en 9 opgesomde beroepen. Behoren verder tot deze categorie : de arbeiders die bij de uitvoering van hun gewoon werk enige vaardigheid aan de dag leggen. Art. 7. Categorie II A Tot de categorie II A behoren de arbeiders bedoeld in artikel 6 die naar het oordeel van de werkgever blijk geven van een meer dan gemiddelde bekwaamheid.
Laatste aanpassing: 05/04/2017
PC 124 7
In de ondernemingen van marmerbewerking en in de ondernemingen waar witte en blauwe steen wordt gehouwen, worden de arbeiders zoals bedoeld in artikel 6 beschouwd als arbeiders van de categorie II A. De chauffeurs van bedrijfsvoertuigen met een laad- vermogen van minder dan 18 ton worden beschouwd als arbeiders van de categorie II A. Art. 8. Categorie III Tot de categorie III behoren de arbeiders die hun vak grondig kennen, welke kennis slechts verworven wordt dankzij een ernstige leertijd in de werkplaats, op de bouwplaats of in een vakschool, en dit vak sedert ten minste drie jaar met een normale vaardigheid en een normaal rendement uitoefenen. Dit driejarig tijdvak kan naar het oordeel van de werkgever worden verminderd : - voor de arbeiders die in het bezit zijn van een einddiploma, uitgereikt door een vakschool; - voor de afbrekers en verwijderaars van asbest of van asbesthoudende materialen. De bestuurders van motorvoertuigen met een nuttig draagvermogen van 18 ton en meer worden gelijkgesteld met arbeiders van de categorie III. De bestuurders van de andere vrachtwagens worden eveneens gelijkgesteld met arbeiders van de categorie III als zij ten minste 3 jaar ervaring hebben. Art. 9. Categorie IV Tot de categorie IV behoren de arbeiders wier beroepsbekwaamheid kennelijk hoger ligt dan die van de arbeiders van categorie III. Hun aantal ten opzichte van het totaal der arbeiders kan variëren naar gelang van de beschouwde beroepen, onder meer : a) in de ruwbouwondernemingen kan het aantal arbeiders van de categorie IV de verhouding van
één op vijf tewerkgestelde arbeiders overtreffen, ongeacht de beroepsbekwaamheid van deze laatsten. De arbeiders die de onderstaande machines besturen, dienen evenwel, wanneer deze machines een vermogen ontwikkelen van minstens 50 PK, het loon van de arbeider van categorie IV te krijgen, als zij minstens twee jaar praktijk hebben (de praktijkperiode wordt tot één jaar teruggebracht voor arbeiders die in centra voor bestuurders van machines van burgerlijke bouwkunde erkend door het "Fonds voor vakopleiding voor het bouwbedrijf", met succes vakcursussen of cursussen voor versnelde beroepsopleiding hebben gevolgd) :
b) in de dakbedekkingsondernemingen kan het aantal arbeiders van de categorie IV de verhouding van één op drie tewerkgestelde arbeiders overtreffen, ongeacht de beroepsbekwaamheid van deze laatsten;
c) in de ondernemingen voor het plaatsen van sanitaire installaties, gasverwarmingsinstallaties, de ondernemingen van lood- en zinkbewerking, kan het aantal arbeiders van de categorie IV de verhouding van één op vier tewerkgestelde arbeiders overschrijden, ongeacht de beroepsbekwaamheid van deze laatsten;
d) in de tegelzettersondernemingen, al de zogenaamde "tegelplaatsers-plaatsers van gleiswerk"; e) in de ondernemingen voor het plaatsen van centrale verwarmingsinstallaties, nijverheidsventilatie
en -leidingen : al de monteerders-lassers; f) in de ondernemingen voor stukadoors-, cement- en voegwerk en in die waar ornemanisten en
stafwerkers tewerkgesteld zijn : de geschoolde arbeiders "stukadoorsafschrijvers van lijstwerk" en "similistukadoors" genaamd. Onder "afschrijver van lijstwerk" wordt verstaan : de arbeider die de nodige bekwaamheid bezit om zelf het lijstwerk af te schrijven en uit te voeren en hiertoe al het nodige te doen;
g) in de ondernemingen voor afbraak en/of verwijdering van asbest of van asbesthoudende materialen : de arbeiders die zelfstandig de werkplaats kunnen klaarmaken.
Art. 11. Graad van beroepsbekwaamheid van de arbeiders die zekere taken of functies eigen aan het werk van stortklaar beton uitvoeren. De taken en functies van de arbeiders die zich bezig houden met de bereiding of het vervoer van stortklaar beton en met het onderhoud worden beloond aan het niveau dat tegenover hun kwalificatie staat. HOOFDSTUK III. Beoordeling van de beroepsbekwaamheid
Laatste aanpassing: 05/04/2017
PC 124 8
Art. 12. Alleen de werkgever oordeelt de graad van beroepsbekwaamheid van ieder bij hem in dienst zijnde arbeider. De werkgever bepaalt ook het hier- mee overeenstemmende loon op grond van de schaal der regelingslonen. HOOFDSTUK IV. Lager leidinggevend personeel Art. 13. De meestergasten De arbeider die blijk geeft van zijn vakbekwaamheid en de functie van meestergast uitoefent. Deze vakbekwaamheid wordt beoordeeld in het licht van de kwaliteiten die normaliter van een als "meestergast" aangeduide arbeider mogen verwacht worden, inzonderheid : - technische en praktische kennis nodig voor het organiseren, het leiden en coördineren van het
werk van verschillende arbeidersploegen; - rekening houdend met de vanwege zijn chef ontvangen richtlijnen in staat zijn om persoonlijk de
daaruit voortvloeiende uitvoeringsmoeilijkheden op te lossen; - de verantwoordelijkheid op zich nemen voor de goede uitvoering van de werken die door het onder
zijn gezag gestelde personeel worden verricht. Art. 14. De ploegbazen Onder "ploegbaas" wordt verstaan : de arbeider die geholpen wordt door verschillende arbeiders en die toezicht houdt op de uit te voeren werken waarbij hij handenarbeid pleegt te verrichten.
3. Arbeidsduur Arbeidsduur op jaarbasis : 38 u. 10 Wettelijke Feestdagen (art.1 KB 18/04/1974) : Nieuwjaarsdag (1/1) Paasmaandag Feest van de Arbeid (1/5) Hemelvaartdag Pinkstermaandag Nationale feestdag (21/7) O-L-V-Hemelvaart (15/8) Allerheiligen (1/11) Wapenstilstand (11/11) Kerstmis (25/12) 20 Wettelijke Vakantiedagen (in 5-dagenstelsel) : Het aantal wettelijke vakantiedagen waarop de werknemer recht heeft, wordt jaarlijks berekend in functie van de som van het aantal gepresteerde en gelijkgestelde arbeidsdagen in het vakantiedienstjaar.
Laatste aanpassing: 05/04/2017
PC 124 9
4. Premies/Vergoedingen De hieronder vermelde CAO van 13 oktober 2011 betreffende de Arbeidsvoorwaarden (106.851) heeft het volgende Toepassingsgebied : Artikel 1. Onder "arbeiders" verstaat men : de arbeiders en arbeidsters tewerkgesteld krachtens een arbeidsovereenkomst voor werklieden, bedoeld in artikel 2 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Art. 2. Onverminderd de bevoegdheid van de andere paritaire comités, zijn de arbeidsvoorwaarden bepaald in deze CAO ook van toepassing op de arbeiders in dienst van gedeelten van ondernemingen, zoals bedoeld in artikel 1, die werken uitvoeren die niet gerekend worden tot het bouwbedrijf, maar die in wezen bijdragen tot de verwezenlijking van de hoofdbedrijvigheid van die ondernemingen. Art. 3. Een aanvullende overeenkomst regelt bepaalde arbeidsvoorwaarden van de aan boord van het baggermaterieel tewerkgestelde arbeiders, alsmede van de arbeiders die na het aanleggen van de dijken op het stort zijn tewerkgesteld, met uitzondering van diegenen die tewerkgesteld zijn aan de voorbereiding van het stort en aan het ophogen van de dijken. Een andere aanvullende overeenkomst regelt bepaalde arbeidsvoorwaarden van de arbeiders tewerkgesteld in de betoncentrales die stortklaar beton produceren en leveren aan derden. Voor de bij deze aanvullende overeenkomsten niet beoogde gevallen, geldt de huidige CAO.
Getrouwheidszegels CAO van 12 september 2013 (117.345) (K.B. 28/04/2014 - B.S. 19/08/2014) Toekenning van getrouwheidszegels en weerverletzegels HOOFDSTUK I. Toepassingsgebied Artikel 1. § 1. Deze overeenkomst is eveneens van toepassing op de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een onderneming bedoeld in het 1ste lid, en op het uitzendkantoor dat hen ter beschikking stelt. In overeenstemming met de bepaling van artikel 12 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, is deze overeenkomst eveneens van toepassing op de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een onderneming bedoeld in het 1ste lid, en op het uitzendkantoor dat hen ter beschikking stelt. Deze CAO is niet van toepassing op de tewerkstellingen van personen met een arbeidsovereenkomst voor studenten, bedoeld in titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. § 2. In overeenstemming met artikel 5 van de wet van 5 maart 2002 tot omzetting van een richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten, en tot invoering van een vereenvoudigd stelsel betreffende het bijhouden van sociale documenten door ondernemingen die in België werknemers ter beschikking stellen, maken de getrouwheidszegels en weerverletzegels bedoeld bij deze overeenkomst deel uit van de arbeids- en loonvoorwaarden na te leven door een buitenlandse werkgever die in België gedetacheerde werknemers tewerkstelt en wiens activiteit onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf ressorteert. De bepalingen van deze overeenkomst over de betaling van de bijdragen en de uitgifte en de valorisatie van de zegels zijn evenwel niet van toepassing op de buitenlandse werkgever gevestigd in één van de Lidstaten van de Europese Unie, en op de arbeiders die zij tijdelijk in de periode van tewerkstelling in België reeds voordelen genieten, die vergelijkbaar zijn met de weerverlet- en de getrouwheidszegels in toepassing van de regelingen waaraan hun werkgever in zijn land van vestiging
Laatste aanpassing: 05/04/2017
PC 124 10
is onderworpen. De buitenlandse werkgever is gehouden zich in te schrijven bij het in artikel 6 bepaalde inningsorganisme via het aanmeldingsformulier beschikbaar op de Limosa-website (rubriek "andere verplichtingen waaraan moet voldaan worden") of te verkrijgen bij het voormelde inningsorganisme. De werkgever duidt in het formulier aan of een vergelijkbare regeling al dan niet van toepassing is. Hij bezorgt, in voorkomend geval, alle nodige inlichtingen aan het voormelde inningsorganisme. Wanneer de buitenlandse werkgevers een vergelijkbare regeling inroept, beoordeelt het voormelde inningsorganisme of die regeling aan niet vergelijkbaar is. Het deelt zijn bevindingen mee aan de buitenlandse werkgever die slechts gelden onder voorbehoud dat de Inspectie Toezicht Sociale Wetten geen vaststelling doet waaruit zou blijken dat zijn arbeiders niet het voordeel ontvangen waarop zij recht hebben. HOOFDSTUK II. Bijdragen bestemd voor de toekenning van zegels Art.2 De in artikel 1 bedoelde ondernemingen en uitzendkantoren zijn het Fonds voor Bestaans-zekerheid van de Werklieden uit het Bouwbedrijf een globale bijdrage van 9,12 % verschuldigd, waarvan 9 % bestemd is voor de toekenning van getrouwheidszegels aan hun arbeiders en 0,12 % om de beheerskosten te dekken. Art. 4. § 1. De in artikel 2 bedoelde bijdragen worden berekend op de brutobezoldiging aan 100% van de arbeiders en uitzendkrachten vermeld op de driemaandelijkse DMFA-aangifte. § 2. Wanneer de werkgever en de arbeider waarop deze overeenkomst van toepassing is niet onderworpen zijn aan de driemaandelijkse DMFA-aangifte, worden de in artikel 2 en 3 bedoelde bijdragen berekend op de brutobezoldiging vermeld op een bijzondere aangiftestaat te bezorgen aan het in artikel 6 bedoelde organisme (de VZW "Patronale Dienst voor Organisatie en Kontrole van de Bestaanszekerheidsstelsels" (afgekort P.D.O.K.)). Daartoe moet deze werkgever zich bij dit organisme laten inschrijven voor de aanvangsdatum van de uit te voeren werken die onder het bevoegdheidsgebied van het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf ressorteren. De bijzondere aangifte met de verantwoording van het bedrag van de verschuldigde bijdragen moet uiterlijk de laatste dag van de maand na elk kalenderkwartaal waarop de aangifte betrekking heeft bij het in artikel 6 bedoelde organisme ingediend worden. HOOFDSTUK IV. Administratieve bepalingen Art. 10. Het inningsorganisme (de VZW "Patronale Dienst voor Organisatie en Kontrole van de Bestaanszekerheidsstelsels" (afgekort P.D.O.K.)) is belast met het vervaardigen van de documenten met de zegels die aan de arbeiders toekomen en waarvoor hun werkgever de bijdragen heeft gestort die hij in toepassing van hoofdstuk II van deze overeenkomst verschuldigd is voor alle kwartalen van het betrokken dienstjaar. De zegels vertegenwoordigen, conform artikel 2, 9% van de bezoldiging voor de toekenning van weerverletzegels. Art. 11. Onder dienstjaar verstaat men de periode van 12 maand begrepen tussen 1 juli en 30 juni van het volgende jaar. HOOFDSTUK V. Bepalingen betreffende de verzending van de zegels Art. 13. Op het einde van het dienstjaar maakt het in artikel 6 bedoelde inningsorganisme het in artikel 10, 1ste lid bedoelde document op en stuurt het naar de arbeider, uiterlijk op 31 oktober volgend op het einde van het in artikel 11, 2de lid, 1°, vastgestelde dienstjaar, als het de getrouwheidszegel betreft. Art. 14. Voor de arbeiders die in het dienstjaar naar België werden gedetacheerd in dienst van een buitenlandse werkgever, wordt, in afwijking op het vorige artikel, het in artikel 10, 1ste lid bedoelde document aan de werkgever of diens vertegenwoordiger in België opgestuurd.
Laatste aanpassing: 05/04/2017
PC 124 11
De buitenlandse werkgever of diens vertegenwoordigers in België zijn gehouden het document aan de betrokken arbeiders te overhandigen uiterlijk op het in vorig artikel vermelde data. Art. 15. Zo de arbeider op de in artikel 14 vermelde data zijn document niet heeft ontvangen, neemt hij zo snel mogelijk contact op met zijn vakorganisatie of het in artikel 6 bedoelde inningsorganisme, ten einde de reden te kennen. Art. 16. Indien het niet ontvangen van het document te wijten is aan het in gebreke blijven van de werkgever, verzoekt de arbeider zijn werkgever om de situatie onmiddellijk te regulariseren en dient, bij het uitblijven van een regularisatie, klacht in bij de Inspectie Toezicht Sociale Wetten. Indien de arbeider zes maand na de in artikel 14 vastgestelde data, in weerwil van de gedane stappen nog niet in het bezit werd gesteld van zijn document, behoort hij een verzoekschrift in te dienen bij het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" met het oog op de aanvullende tussenkomst van dit fonds. Bij dit verzoekschrift voegt hij alle nodige inlichtingen in verband met de ten laste van zijn werkgever ingediende klacht. Als het verzoek gegrond is, levert het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" de arbeider een zogeheten "geschillendocument" af die overeenstemt met de waarde van de verdiende zegel. Art. 17. Als het niet ontvangen van het document te wijten is aan het faillissement van de werkgever, dan dient de arbeider zijn schuldvordering voor zegels rechtstreeks in bij het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" binnen 45 dagen na het vonnis waarin het faillissement werd uitgesproken. Als de schuldvordering bewezen is, overhandigt het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" aan de arbeider een zogeheten "geschillendocument" die overeenstemt met de waarde van de verdiende zegel. Art. 18. Als het niet ontvangen van het document te wijten is aan het ontbreken van de juiste adresgegevens van de arbeider, stelt de arbeider het in artikel 6 bedoelde inningsorganisme in kennis van de juiste adresgegevens om het document te bekomen. Art. 19. Als het in artikel 6 bedoelde inningsorganisme het document verzonden heeft, maar de zending komt niet aan bij de arbeider, kan de arbeider een duplicaat vragen via zijn vakorganisatie of rechtstreeks aan het voormelde inningsorganisme. Hetzelfde geldt indien hij het document verliest. Art. 20. Elk beding waarbij de arbeider er zich toe verbindt af te zien van de zegel waarop hij in toepassing van deze CAO recht heeft, is nietig. HOOFDSTUK VI. Bepalingen betreffende de valorisatie van de zegels Art. 21. De uitbetalingsinstellingen van de vakorganisaties bedoeld in artikel 10 van de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" alsook het in artikel 6 bedoelde inningsorganisme hebben tot taak de arbeiders de tegenwaarde uit te betalen van de zegels op de documenten die overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk V werden afgeleverd, hetzij door het in artikel 6 bedoelde inningsorganisme, hetzij door het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf". Art. 22. De georganiseerde arbeiders wenden zich tot de betalingsinstelling van de vakorganisatie waarbij zij zijn aangesloten. De al dan niet georganiseerde arbeiders kunnen zich ook wenden tot het in artikel 6 bedoelde inningsorganisme.
Laatste aanpassing: 05/04/2017
PC 124 12
Art. 23. De betaling van het bedrag van de zegels vermeld op de in hoofdstuk V bedoelde documenten gebeurt vanaf de maandag die voorafgaat aan 1 november volgend op het einde van het in artikel 11, 2de lid, 1°, vastgestelde dienstjaar, als het getrouwheidszegels betreft. De betaling van het bedrag van de overeenkomstig artikel 17 afgeleverde zegels gebeurt uiterlijk één jaar na de datum van de uitspraak van het faillissement. HOOFDSTUK VII. Algemene bepalingen Art. 24. De in artikel 1 bedoelde werkgevers en uitzendkantoren dienen de richtlijnen na te leven die door het in artikel 6 bedoelde inningsorganisme worden verspreid in uitvoering van deze CAO.
Arbeid in opeenvolgende ploegen CAO van 12 juni 2014 (123.049) (K.B. 10/04/2015 - B.S. 06/05/2015) Loontoeslagen HOOFDSTUK III Arbeid in opeenvolgende ploegen Art. 5. Bij het berekenen van de vergoeding voor ploegwerk, wordt enkel rekening gehouden met het tijdstip van het etmaal waarop de werken worden uitgevoerd. Ongeacht de benaming van de verschillende ploegen en ongeacht het uur waarop het werk wordt aangevat of beëindigd, worden de uurprestaties tussen: - 6 en 14 uur betaald tegen 110% van het loon; - 14 en 22 uur betaald tegen 110% van het loon; - 22 en 6 uur betaald tegen 125% van het loon. Art. 6. Wanneer in drie opeenvolgende ploegen gewerkt wordt krijgt elke ploeg een halfuur dienstonderbreking voor schafttijd, waarvoor het normale loon wordt uitbetaald.
Arbeidsprestaties buiten de gebruikelijke daguren CAO van 12 juni 2014 (123.049) (K.B. 10/04/2015 - B.S. 06/05/2015) Loontoeslagen HOOFDSTUK IV. Arbeidsprestaties buiten de gebruikelijke daguren Art. 7. 's Nachts gepresteerde uren tussen 22 en 6 uur worden betaald tegen 125% van het loon. In dit geval wordt er eveneens een half uur dienstonderbreking voor schafttijd toegekend, zonder loonverlies. Voor de werken die de invloed van de getijden ondergaan (zoals werken aan dijken en golfbrekers), worden 's ochtends tussen 6 en 7 uur en 's avonds tussen 18 en 22 uur gepresteerde uren betaald tegen 115% van het loon.
Overuren en zaterdagwerk
Laatste aanpassing: 05/04/2017
PC 124 13
KB 213 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het PC 124 ressorteren (KB 26/09/1983, BS 07/10/1983, Wet 28/04/2010 houdende diverse bepalingen, BS 10/05/2010) Art. 7. § 1. In de ondernemingen kunnen de grenzen van de arbeidsduur, vastgesteld bij art.19 van de arbeidswet van 16/03/1971, overschreden worden met 180 uren per kalenderjaar gedurende de zomerperiode of een periode van intense activiteit, naar rato van max. 1 per dag, bezoldigd tegen het normale loon. Naar keuze van de arbeider voor het einde van de betaalperiode waarin deze uren worden gepresteerd, kunnen inhaalrustdagen toegekend worden of kan een loontoeslag van 20% per bijkomend uur toegekend worden. Bij ontstentenis van de in het vorige lid bedoelde keuze vóór het einde van de betaalperiode, worden inhaalrustdagen toegekend. De toekenning van inhaalrustdagen gebeurt in onderling overleg binnen de 6 maanden volgend op de periode waarin deze grenzen werden overschreden, naar rato van 1 rustdag per 8 bijkomend gepresteerde uren. In geval er inhaalrustdagen worden toegekend, worden de bijkomend gepresteerde uren, in afwijking van de bepalingen van art. 9 van de wet van 12/04/1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, betaald op het ogenblik dat de inhaalrust wordt toegekend. § 2. In afwijking van het verbod op zaterdagwerk bedoeld in art. 4, 2°, van de wet van 06/04/1960 betreffende de uitvoering van bouwwerken en onverminderd andere bepalingen genomen krachtens een wet, die zaterdagwerk mogelijk maken, kan er in de ondernemingen op zaterdag gewerkt worden gedurende 64 uren per kalenderjaar per arbeider. Naar keuze van de arbeider voor het einde van de betaalperiode waarin deze uren op zaterdag werden gepresteerd, kunnen inhaalrustdagen toegekend worden. Er wordt een loontoeslag van 50% toegekend per uur gepresteerd op zaterdag, ongeacht of er gekozen wordt voor de toekenning van inhaalrustdagen of niet. Indien de arbeider voor de toekenning van inhaalrustdagen kiest wordt deze loontoeslag betaald op het ogenblik van het verrichten der prestaties en het normale loon, in afwijking van de bepalingen van art. 9 van de wet van 12/04/1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, op het ogenblik van het nemen van de inhaalrust. Het aantal uren gepresteerd op zaterdag komt in mindering van het aantal uren bepaald in § 1, 1e lid. De gevallen waarin op zaterdag kan gewerkt worden, zijn : 1° de werken die op geen enkel ander ogenblik kunnen uitgevoerd worden; 2° de werken waarbij de gelijktijdige uitvoering van bouwactiviteiten en andere activiteiten op dezelfde
plaats risico's inhoudt voor de veiligheid en/of gezondheid van de werknemers of derden; 3° de werken die om technische redenen niet combineerbaar zijn met andere activiteiten. Het werken op zaterdag gebeurt steeds op vrijwillige basis. CAO van 22 december 2005 (78.810), gewijzigd door de CAO van 8 oktober 2009 (96.322) (K.B. 24/09/2006 - B.S. 15/12/2006) (K.B. 13/06/2010 - B.S. 20/08/2010) Arbeidstijdorganisatie HOOFDSTUK I. Algemene beginselen Art. 5. De bepalingen van deze overeenkomst zijn van toepassing op de in artikel 1 bedoelde werknemers die voltijds zijn tewerkgesteld. Art. 6. Mits naleving van de toepasselijke procedures kan de werkgever de productietijd, de werktijd en de in de onderneming toegepaste uurregelingen aanpassen aan de schommelingen in de activiteit van de onderneming. HOOFDSTUK II. Gewoon arbeidsregime 8 uren per dag Art. 8.
Laatste aanpassing: 05/04/2017
PC 124 14
De normale wekelijkse arbeidsduur is vastgesteld op 40 uren en is verdeeld over de eerste vijf dagen van de week met verplichte rust op zaterdag en op zondag. HOOFDSTUK III. 9 uren per dag - uitvoering van artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 213 Art. 9. Overeenkomstig artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 kan de dagelijkse arbeidsduur worden vastgesteld op 9 uren. HOOFDSTUK IV. 9 uren per dag - flexibele arbeidsweek Afdeling 1. Algemene regeling Art. 12. Deze overeenkomst raakt niet aan het recht van ondernemingen te kiezen voor de toepassing van de algemene regeling van de flexibele arbeidsweek, zoals georganiseerd door de bepalingen van artikel 20bis van de arbeidswet van 16 maart 1971. Afdeling 2. Sectorale regeling Onderafdeling 1. Principe Art. 14. De sectorale regeling van de flexibele arbeidsweek is een alternatief voor de regeling die door artikel 20bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt georganiseerd. Onderafdeling 2. Bijkomende uren Art. 16. Door de toepassing van de sectorale regeling van de flexibele arbeidsweek mag de werkgever de bij artikel 8 bedoelde wekelijkse arbeidsduur aanpassen aan de behoeften van de productie door deze wekelijkse duur met maximum 5 uur te verhogen. Het in lid 1 bedoelde weekkrediet aan bijkomende uren wordt gebruikt in de loop van maandag tot vrijdag, ten belope van maximaal één uur per dag ten opzichte van de in het arbeidsreglement voorziene dagelijkse arbeidsduur. Art. 17. § 1. De naleving van de bij artikel 8 bedoelde wekelijkse duur gebeurt door de toekenning van volledige betaalde rustdagen. HOOFDSTUK V. 10 uren per dag Afdeling 1. Principes Art. 29. Door de toepassing van de sectorale regeling van de 10 uren per dag mag de werkgever de bij artikel 8 bedoelde wekelijkse arbeidsduur aanpassen aan de behoeften van de productie door deze wekelijkse duur met maximum 10 uur te verhogen of te verminderen. Afdeling 2. De bijkomende uren Art. 30. § 1. Het in artikel 29 bedoelde weekkrediet aan bijkomende uren wordt gebruikt in de loop van maandag tot vrijdag, ten belope van maximaal 2 uur per dag meer of minder ten opzichte van de in het arbeidsreglement voorziene dagelijkse arbeidsduur. Art. 31. Het naleven van de in artikel 8 van deze overeenkomst vastgestelde wekelijkse arbeidsduur geschiedt : - door het invoeren van uurregelingen met een duur die korter is dan de in artikel 8 vastgestelde
wekelijkse duur; - en/of door de toekenning van betaalde volledige rustdagen. HOOFDSTUK VI. Gemeenschappelijke bepalingen voor de flexibele arbeidsregelingen Afdeling 1. Beginselen Art. 36.
Laatste aanpassing: 05/04/2017
PC 124 15
De arbeiders die betrokken zijn bij de toepassing van een in hoofdstuk IV, afdeling 2, of hoofdstuk V bedoelde arbeidsregeling, moeten worden tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of een arbeidsovereenkomst voor een duidelijk omschreven werk. Afdeling 3. Naleving van de gemiddelde arbeidsduur Art. 48. De gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van 40 uur moet worden nageleefd over een ononderbroken periode van 12 maanden. De werkgever bepaalt begin en einde van deze periode in zijn toepassingsakte; indien hij dit nalaat, wordt de periode vastgesteld van 1 april tot 31 maart van het volgende jaar. Art. 49. De bijkomende uren van het bij artikel 16 of bij artikel 30 bedoelde weekkrediet worden betaald aan het normale tarief van het uurloon van de betrokken arbeider. Het loon voor deze bijkomende uren wordt betaald op het ogenblik dat de volledige rustdagen worden toegekend. HOOFDSTUK VII. Andere arbeidsregelingen Art. 53. De in artikel 8 bedoelde wekelijkse arbeidsduur mag worden gespreid over de 6 dagen van de week volgens een akkoord tussen de werkgever en de vakbondsafvaardiging in de volgende gevallen : - werken die worden beïnvloed door de getijden; - werken die, wegens hun bijzondere aard, onderhevig zijn aan onderbrekingen van verschillende
duur; - werken die worden uitgevoerd door gespecialiseerde ploegen voor het onderhoud en de herstelling
van bedrijfsmaterieel. Bij ontstentenis van een vakbondsafvaardiging kan de spreiding bedoeld in lid 1 gebeuren volgens een akkoord tussen de werkgever en de arbeider. Art. 54. In akkoord met de arbeider en mits machtiging van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, mag er afgeweken worden van de verplichte rust op zaterdag voor de arbeider die die dag ten dienste staat van het cliënteel in de ondernemingen voor de handel in bouwmaterialen. De werkman die op zaterdag wordt tewerkgesteld heeft recht op een inhaalrust waarvan de duur gelijk is aan de op zaterdag gepresteerde uren. HOOFDSTUK VIII. Verlegging van de grenzen van het begin en het einde van de arbeidsdag Art. 55. § 1. In afwijking op artikel 4 van de wet van 6 april 1960 betreffende de uitvoering van bouwwerken, worden de grenzen voor het begin en het einde van de arbeidsdag vastgesteld op 6 uur en 19 uur. § 2. In afwijking van § 1 worden de grenzen voor het begin en einde van de arbeidsdag voor de ondernemingen van de bouwmaterialenhandel, vastgesteld, tijdens de periode gaande van 1 april tot en met 31 oktober op 5 u en 19 u 30 voor de arbeiders die betrokken worden bij de levering van de bouwmaterialen. Deze regeling kan echter maar ingaan indien de werkgever daaromtrent een aanvraag heeft ingediend bij het Paritair Comité 124. CAO van 12 juni 2014 (123.050) (K.B. 10/04/2015 - B.S. 06/05/2015) Modernisering van het arbeidsrecht en wijziging van verschillende CAOen over arbeidstijdorganisatie in de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf HOOFDSTUK II. Doel van de CAO Art. 3. Deze CAO is gesloten onder meer in toepassing van de bepalingen van :
Laatste aanpassing: 05/04/2017
PC 124 16
- de wet van 17 maart 1987 en de CAO nr. 42 van 2 juni 1987 betreffende de invoering van nieuwe arbeidsregelingen in de ondernemingen;
- de wet van 17 augustus 2013 betreffende de modernisering van het arbeidsrecht en houdende diverse bepalingen;
- het koninklijk besluit van 11 september 2013 tot vaststelling van de onderhandelingsprocedures voor het verhogen van de interne grens van de arbeidsduur die in de loop van een referteperiode moet worden nageleefd en van het quotum overuren waarvoor de werknemer kan afzien van de inhaalrust in toepassing van artikel 26bis, § 1bis en § 2bis, van de arbeidswet van 16 maart 1971.
HOOFDSTUK III. Uitvoering van artikel 26bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 Art. 4. De procedure van de toetredingsakte of van de toetredingsovereenkomsten die door artikelen 7 en volgende van deze CAO wordt bepaald, moet nageleefd worden om de interne grens in toepassing van artikel 26bis, § 1bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 van 91 uur tot 143 uur maximum per jaar te verhogen. Art. 5. § 1. Zijn de overuren gebaseerd op artikel 25 (buitengewone vermeerdering van werk) of artikel 26, § 1, 3° (arbeid die door een onvoorziene noodzakelijkheid wordt vereist) van de arbeidswet van 16 maart 1971, dan moet de procedure van de toetredingsakte of van de toetredingsovereenkomsten die door de artikelen 7 en volgende van deze CAO wordt bepaald nageleefd worden om de interne grens en/of het aantal uren waarvoor de arbeider kan kiezen om niet te recupereren bij toepassing van artikel 26bis, § 2bis van dezelfde wet van 91 uur tot 143 uur maximum per jaar te verhogen. § 2. Zijn niet begrepen in dit maximum van 91 uur (143 uur in geval van toetreding) per jaar waarvoor de arbeider kan kiezen om af te zien van inhaalrust, de uren gebaseerd op artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983. Niettemin, wanneer de onderneming gebruik maakt van artikel 7 van het voormelde koninklijk besluit nr. 213, en de arbeider, naast de toepassing van deze arbeidsregeling, ook overschrijdingen kent van de normale arbeidsduurgrenzen in toepassing van de artikelen 25 en/of 26, § 1, 3° van de Arbeidswet van 16 maart 1971, bedraagt het aantal uren waarvoor de arbeider kan kiezen om af te zien van inhaalrust maximaal 180 uur per jaar. Het blijft de vrije keuze van de arbeider om al dan niet af te zien van inhaalrust voor deze uren. Art. 6. § 1. In uitvoering van artikel 26bis van de arbeidswet van 16 maart 1971, wordt de inhaalperiode voor de overschrijdingen van de arbeidsduur op één jaar gebracht. De inhaalperiode van één jaar wordt vastgesteld van 1 april tot 31 maart. § 2. In afwijking van paragraaf 1, wordt de inhaalperiode van één jaar vastgesteld van 1 juli tot 30 juni voor de ondernemingen waarvan de activiteit bestaat uit het uitvoeren van : - het aanleggen van installaties voor verwarming, luchtverversing en klimaatregeling; - het aanleggen van sanitaire installaties. Afdeling 1. Toetredingsmodaliteiten Art. 7. § 1. De werkgever gebruikt, afhankelijk van het geval, het toetredingsformulier met als opschrift "toetredingsakte" of "collectieve toetredingsovereenkomst" waarvan de modellen bij deze overeenkomst zijn gevoegd. § 2. De ondernemingen die geen vakbondsafvaardiging hebben en op 30 juni van het aan de toetreding voorafgaande jaar minder dan 50 aan de R.S.Z. aangegeven werknemers tewerkstellen, gebruiken het ad hoc-toetredingsformulier met het opschrift "toetredingsakte". § 3. De andere ondernemingen gebruiken het ad hoc-toetredingsformulier met het opschrift "collectieve toetredingsovereenkomst". Art. 8. In de ondernemingen bedoeld bij artikel 7, paragraaf 2, overhandigt de werkgever elke arbeider een kopie van de behoorlijk ingevulde toetredingsakte.
Laatste aanpassing: 05/04/2017
PC 124 17
Gedurende 8 dagen vanaf de bij lid 1 bedoelde overhandiging, houdt de werkgever een register ter beschikking van de arbeiders waarin ze hun opmerkingen kunnen optekenen. Gedurende deze termijn van 8 dagen kan de arbeider of zijn vertegenwoordiger eveneens zijn opmerkingen meedelen aan het districtshoofd van de Inspectie der Sociale Wetten van de plaats waar de onderneming gevestigd is. De naam van de arbeider mag niet meegedeeld of ruchtbaar gemaakt worden. Na afloop van de bij paragraaf 2 bedoelde termijn van 8 dagen : - tekent en dagtekent de werkgever de toetredingsakte; - stuurt de werkgever deze toetredingsakte evenals het bij hetzelfde lid bedoelde register met
opmerkingen naar de voorzitter van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf. De bij lid 1 bedoelde documenten worden in twee exemplaren verstuurd waarbij de kopie door de werkgever voor eensluidend met het origineel is verklaard. Art. 9. § 1. Voor de ondernemingen bedoeld in artikel 7, paragraaf 3, bezorgt de werkgever een kopie van de behoorlijk ingevulde collectieve toetredingsovereenkomst aan de vakbondsafvaardiging. De collectieve toetredingsovereenkomst wordt getekend door de werkgever en een vertegenwoordiger van elk van de vakorganisaties die zitting hebben in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf en die vertegenwoordigd zijn in de vakbondsafvaardiging van de onderneming. Bij ontstentenis van een vakbondsafvaardiging in de onderneming, wordt de bij lid 1 bedoelde overeenkomst getekend door de werkgever en een vertegenwoordiger van minstens twee vakorganisaties die zitting hebben in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf en die het meest representatief zijn voor het arbeiderspersoneel van de onderneming. § 2. De werkgever stuurt de overeenkomstig de bepalingen van lid 1 en 2 van paragraaf 1 ondertekende collectieve toetredingsovereenkomst naar de voorzitter van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf. Deze overeenkomst wordt in twee exemplaren opgestuurd, waarbij de kopie door de werkgever voor eensluidend met het origineel is verklaard. § 3. De organisaties die deze CAO hebben ondertekend, verbinden zich uitdrukkelijk : - zich principieel niet te verzetten tegen de verhoging van de interne grens (artikel 26bis, § 1bis) of
van het quotum overuren (artikel 26bis, § 2bis) tot maximum 143 uur per jaar; - niet te onderhandelen over bijkomende voordelen bij de verhoging van de interne grens
(artikel 26bis, § 1bis) of van het quotum overuren (artikel 26bis, § 2bis) tot maximum 143 uur per jaar.
Afdeling 2. Goedkeuringsprocedure Art. 10. § 1. Het beperkt comité (artikel 44 van de CAO van 22 december 2005) spreekt zich uit bij gemotiveerde beslissing. Deze beslissing wordt genomen bij eenparigheid van de aanwezige leden, binnen een termijn van zes weken vanaf de datum waarop de voorzitter van het paritair comité het volledige dossier heeft ontvangen, zoals omschreven in paragraaf 2. Op gemotiveerd verzoek van een lid van het beperkt comité, kan de bij lid 1 bedoelde termijn van zes weken met twee weken worden verlengd. De voorzitter van het paritair comité brengt de werkgever op de hoogte van de verlenging van de termijn. § 2. Het dossier is volledig wanneer het alle in deze overeenkomst vastgestelde documenten en elementen bevat. § 3. De bevoegdheid van het beperkt comité is strikt beperkt tot het nazicht van de conformiteit van de toetredingsovereenkomsten en -akten met de bepalingen van deze overeenkomst. Art. 11. De voorzitter van het paritair comité brengt de werkgever binnen 8 dagen op de hoogte van de beslissing van het beperkt comité. Indien binnen de in artikel 10 bedoelde termijn geen beslissing wordt genomen, wordt de toetredingsovereenkomst of -akte als goedgekeurd beschouwd. In geval van een gemotiveerde weigering tot goedkeuring binnen de in artikel 10 bedoelde termijn, kan de toetredingsovereenkomst of -akte niet worden beschouwd als opgesteld in uitvoering van deze overeenkomst.
Laatste aanpassing: 05/04/2017
PC 124 18
Slecht weer : loon en weerverletzegels KB van 16 december 1981 betreffende het loon van de werklieden uit het bouwbedrijf voor de ingevolge slecht weder verloren arbeidsuren, gewijzigd op 3 mei 1999 Ondernemingen met de volgende normale activiteit : - geregeld optrekken van gebouwen door ondernemingen en particulieren voor eigen rekening of voor
de verkoop van deze gebouwen; - verhuren van materieel aan bouwondernemingen; - zee- en rivierwerken, met inbegrip van het vlot trekken van boten en schepen, alsmede het opruimen
van wrakken; - baggerwerken; - grondwerken, met inbegrip van boren, diepboren, uitgraven van putten, draineren en verlagen van
de grondwaterstand; - funderingswerken, met inbegrip van heipalen, paalplanken en grondverbeteringswerken door welk
systeem ook; - werk aan wegen, vliegveldbanen, fietspaden, voegwerk, straatwerk en wegbakening; - metsel- en betonwerk, leggen van riolen en het bouwen van fabrieksschoorstenen; - de fabricage en tevens het plaatsen van prefabelementen zo deze activiteiten hoofdzakelijk door de
onderneming worden uitgevoerd; - het plaatsen van prefabelementen; - werken voor het restaureren, reinigen en wassen van gevels en monumenten; - slopings- en slechtingswerken; - werken van asfalteren en bitumeren; - werken van aanleg en onderhoud van spoorwegen; - werken van oprichting van steigers; - werken tot geschikt maken voor de aanleg van speelpleinen, sportterreinen, parken en tuinen, tenzij
zulks de bijkomstige activiteit is van een onderneming die onder PC 145 ressorteert; - werken van aanlegging van allerlei ondergrondse leidingen zoals watervoorziening, electrische
kabels; - plaatsen van afsluitingen; - het vervoer te water eventueel door één der hiervoren genoemde ondernemingen ter uitvoering van
de gewone activiteit van deze onderneming; - voegwerken; - dakbedekkingen. Niet van toepassing op de werken voor bevloering, bepleistering, plafonnering, afwerking (schrijnwerkerij, centrale verwarming, sanitair, …). De werkman die op het ogenblik dat hij zich naar het werk begeeft geschikt is om te werken, en die op het ogenblik dat hij zich op de bouwplaats aanbiedt vaststelt dat hij zijn normale arbeidstaak kan aanvatten, maar die, buiten het geval van staking, wegens het slechte weer, de arbeid waaraan hij bezig was, niet kan verder zetten, heeft recht op het loon dat hem zou zijn toegekomen indien hij zijn dagtaak normaal had kunnen volbrengen. De werkgever mag het normaal loon voor de niet gepresteerde arbeidsuren slechts voor de helft betalen, indien het complement ervan door het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Werklieden uit het Bouwbedrijf uitgekeerd wordt a.h.v. de weerverletzegels. De weerverletzegels vormen een premie van 2% op het brutoloon (aan 100%) ter compensatie van loonverlies in geval van onderbreking van een begonnen arbeidsdag wegens weerverlet. CAO van 12 september 2013 (117.345) (K.B. 28/04/2014 - B.S. 19/08/2014) Toekenning van getrouwheidszegels en weerverletzegels HOOFDSTUK I. Toepassingsgebied
Laatste aanpassing: 05/04/2017
PC 124 19
Artikel 1. § 1. Deze overeenkomst is eveneens van toepassing op de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een onderneming bedoeld in het 1ste lid, en op het uitzendkantoor dat hen ter beschikking stelt. In overeenstemming met de bepaling van artikel 12 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, is deze overeenkomst eveneens van toepassing op de uitzendkrachten tewerkgesteld bij een onderneming bedoeld in het 1ste lid, en op het uitzendkantoor dat hen ter beschikking stelt. Deze CAO is niet van toepassing op de tewerkstellingen van personen met een arbeidsovereenkomst voor studenten, bedoeld in titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. § 2. In overeenstemming met artikel 5 van de wet van 5 maart 2002 tot omzetting van een richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten, en tot invoering van een vereenvoudigd stelsel betreffende het bijhouden van sociale documenten door ondernemingen die in België werknemers ter beschikking stellen, maken de getrouwheidszegels en weerverletzegels bedoeld bij deze overeenkomst deel uit van de arbeids- en loonvoorwaarden na te leven door een buitenlandse werkgever die in België gedetacheerde werknemers tewerkstelt en wiens activiteit onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf ressorteert. De bepalingen van deze overeenkomst over de betaling van de bijdragen en de uitgifte en de valorisatie van de zegels zijn evenwel niet van toepassing op de buitenlandse werkgever gevestigd in één van de Lidstaten van de Europese Unie, en op de arbeiders die zij tijdelijk in de periode van tewerkstelling in België reeds voordelen genieten, die vergelijkbaar zijn met de weerverlet- en de getrouwheidszegels in toepassing van de regelingen waaraan hun werkgever in zijn land van vestiging is onderworpen. De buitenlandse werkgever is gehouden zich in te schrijven bij het in artikel 6 bepaalde inningsorganisme via het aanmeldingsformulier beschikbaar op de Limosa-website (rubriek "andere verplichtingen waaraan moet voldaan worden") of te verkrijgen bij het voormelde inningsorganisme. De werkgever duidt in het formulier aan of een vergelijkbare regeling al dan niet van toepassing is. Hij bezorgt, in voorkomend geval, alle nodige inlichtingen aan het voormelde inningsorganisme. Wanneer de buitenlandse werkgevers een vergelijkbare regeling inroept, beoordeelt het voormelde inningsorganisme of die regeling aan niet vergelijkbaar is. Het deelt zijn bevindingen mee aan de buitenlandse werkgever die slechts gelden onder voorbehoud dat de Inspectie Toezicht Sociale Wetten geen vaststelling doet waaruit zou blijken dat zijn arbeiders niet het voordeel ontvangen waarop zij recht hebben. HOOFDSTUK II. Bijdragen bestemd voor de toekenning van zegels Art. 3. De ondernemingen die bevoegd zijn onder artikel 1, 1ste lid, en die gerangschikt zijn in de categorie A, kengetal-bouw 024 of in de categorie B, kengetal-bouw 054, overeenkomstig artikel 5, 1° en 2° van de CAO van 5 juli 2001 tot vaststelling van het bedrag van de bijdrage aan het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf", zijn aan dit fonds een bijdrage verschuldigd van 2,10% waarvan 2% bestemd is voor de toekenning van de weerverletzegels aan hun arbeiders en 0,10% om de beheerskosten te dekken. Deze bijdrage is ook verschuldigd door de uitzendkantoren voor de arbeiders die zij ter beschikking stellen van gebruikers die gerangschikt zijn in de categorie A, kengetal-bouw 024 of in de categorie B, kengetal-bouw 054, overeenkomstig artikel 5, 1° en 2° van de CAO van 5 juli 2001 tot vaststelling van het bedrag van de bijdrage aan het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf". Art. 4. § 1. De in artikel 3 bedoelde bijdragen worden berekend op de brutobezoldiging aan 100% van de arbeiders en uitzendkrachten vermeld op de driemaandelijkse DMFA-aangifte. § 2. Wanneer de werkgever en de arbeider waarop deze overeenkomst van toepassing is niet onderworpen zijn aan de driemaandelijkse DMFA-aangifte, worden de in artikel 2 en 3 bedoelde bijdragen berekend op de brutobezoldiging vermeld op een bijzondere aangiftestaat te bezorgen aan het in artikel 6 bedoelde organisme (de VZW "Patronale Dienst voor Organisatie en Kontrole van de Bestaanszekerheidsstelsels" (afgekort P.D.O.K.)).
Laatste aanpassing: 05/04/2017
PC 124 20
Daartoe moet deze werkgever zich bij dit organisme laten inschrijven voor de aanvangsdatum van de uit te voeren werken die onder het bevoegdheidsgebied van het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf ressorteren. De bijzondere aangifte met de verantwoording van het bedrag van de verschuldigde bijdragen moet uiterlijk de laatste dag van de maand na elk kalenderkwartaal waarop de aangifte betrekking heeft bij het in artikel 6 bedoelde organisme ingediend worden. HOOFDSTUK IV. Administratieve bepalingen Art. 10. Het inningsorganisme (de VZW "Patronale Dienst voor Organisatie en Kontrole van de Bestaanszekerheidsstelsels" (afgekort P.D.O.K.)) is belast met het vervaardigen van de documenten met de zegels die aan de arbeiders toekomen en waarvoor hun werkgever de bijdragen heeft gestort die hij in toepassing van hoofdstuk II van deze overeenkomst verschuldigd is voor alle kwartalen van het betrokken dienstjaar. De zegels vertegenwoordigen, conform artikel 3, 2% van de bezoldiging voor de toekenning van weerverletzegels. Art. 11. Onder dienstjaar verstaat men de periode van 12 maand begrepen tussen 1 januari en 31 december van hetzelfde jaar. HOOFDSTUK V. Bepalingen betreffende de verzending van de zegels Art. 13. Op het einde van het dienstjaar maakt het in artikel 6 bedoelde inningsorganisme het in artikel 10, 1ste lid bedoelde document op en stuurt het naar de arbeider, uiterlijk op 29 april volgend op het einde van het in artikel 11, 2de lid, 2°, vastgestelde dienstjaar, als het de weerverletzegel betreft. Art. 14. Voor de arbeiders die in het dienstjaar naar België werden gedetacheerd in dienst van een buitenlandse werkgever, wordt, in afwijking op het vorige artikel, het in artikel 10, 1ste lid bedoelde document aan de werkgever of diens vertegenwoordiger in België opgestuurd. De buitenlandse werkgever of diens vertegenwoordigers in België zijn gehouden het document aan de betrokken arbeiders te overhandigen uiterlijk op het in vorig artikel vermelde data. Art. 15. Zo de arbeider op de in artikel 14 vermelde data zijn document niet heeft ontvangen, neemt hij zo snel mogelijk contact op met zijn vakorganisatie of het in artikel 6 bedoelde inningsorganisme, ten einde de reden te kennen. Art. 16. Indien het niet ontvangen van het document te wijten is aan het in gebreke blijven van de werkgever, verzoekt de arbeider zijn werkgever om de situatie onmiddellijk te regulariseren en dient, bij het uitblijven van een regularisatie, klacht in bij de Inspectie Toezicht Sociale Wetten. Indien de arbeider zes maand na de in artikel 14 vastgestelde data, in weerwil van de gedane stappen nog niet in het bezit werd gesteld van zijn document, behoort hij een verzoekschrift in te dienen bij het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" met het oog op de aanvullende tussenkomst van dit fonds. Bij dit verzoekschrift voegt hij alle nodige inlichtingen in verband met de ten laste van zijn werkgever ingediende klacht. Als het verzoek gegrond is, levert het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" de arbeider een zogeheten "geschillendocument" af die overeenstemt met de waarde van de verdiende zegel. Art. 17. Als het niet ontvangen van het document te wijten is aan het faillissement van de werkgever, dan dient de arbeider zijn schuldvordering voor zegels rechtstreeks in bij het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" binnen 45 dagen na het vonnis waarin het faillissement werd uitgesproken. Als de schuldvordering bewezen is, overhandigt het "Fonds voor bestaanszekerheid van de
Laatste aanpassing: 05/04/2017
PC 124 21
werklieden uit het bouwbedrijf" aan de arbeider een zogeheten "geschillendocument" die overeenstemt met de waarde van de verdiende zegel. Art. 18. Als het niet ontvangen van het document te wijten is aan het ontbreken van de juiste adresgegevens van de arbeider, stelt de arbeider het in artikel 6 bedoelde inningsorganisme in kennis van de juiste adresgegevens om het document te bekomen. Art. 19. Als het in artikel 6 bedoelde inningsorganisme het document verzonden heeft, maar de zending komt niet aan bij de arbeider, kan de arbeider een duplicaat vragen via zijn vakorganisatie of rechtstreeks aan het voormelde inningsorganisme. Hetzelfde geldt indien hij het document verliest. Art. 20. Elk beding waarbij de arbeider er zich toe verbindt af te zien van de zegel waarop hij in toepassing van deze CAO recht heeft, is nietig. HOOFDSTUK VI. Bepalingen betreffende de valorisatie van de zegels Art. 21. De uitbetalingsinstellingen van de vakorganisaties bedoeld in artikel 10 van de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" alsook het in artikel 6 bedoelde inningsorganisme hebben tot taak de arbeiders de tegenwaarde uit te betalen van de zegels op de documenten die overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk V werden afgeleverd, hetzij door het in artikel 6 bedoelde inningsorganisme, hetzij door het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf". Art. 22. De georganiseerde arbeiders wenden zich tot de betalingsinstelling van de vakorganisatie waarbij zij zijn aangesloten. De al dan niet georganiseerde arbeiders kunnen zich ook wenden tot het in artikel 6 bedoelde inningsorganisme. Art. 23. De betaling van het bedrag van de zegels vermeld op de in hoofdstuk V bedoelde documenten gebeurt vanaf de maandag die voorafgaat aan 1 mei volgend op het einde van het in artikel 11, 2de lid, 2°, vastgestelde dienstjaar, als het weerverletzegels betreft. De betaling van het bedrag van de overeenkomstig artikel 17 afgeleverde zegels gebeurt uiterlijk één jaar na de datum van de uitspraak van het faillissement. HOOFDSTUK VII. Algemene bepalingen Art. 24. De in artikel 1 bedoelde werkgevers en uitzendkantoren dienen de richtlijnen na te leven die door het in artikel 6 bedoelde inningsorganisme worden verspreid in uitvoering van deze CAO.
Loonbijslagen voor bijzondere werken CAO van 13 oktober 2011 (106.851) (K.B. 20/09/2012 - B.S. 11/10/2012) Arbeidsvoorwaarden HOOFDSTUK III. Categorieën van arbeiders Art. 11. In de ondernemingen van schrijn- en timmerwerk kunnen de geschoolde arbeiders, volgens de beoordeling van de werkgever een loonbijslag bekomen. Deze bijslag wordt berekend op basis van
Laatste aanpassing: 05/04/2017
PC 124 22
het loon van de arbeider van de categorie III en de werkgever bepaalt het bedrag van deze loonbijslag. De zogenaamde "eerste frezers" kunnen evenwel recht hebben op een loonbijslag van tenminste 10% berekend op basis van het loon van de arbeider van de categorie III. CAO van 12 juni 2014 (123.049) (K.B. 10/04/2015 - B.S. 06/05/2015) Loontoeslagen HOOFDSTUK II. Loonbijslagen voor bijzondere werken I. Werken bij de uitvoering waarvan de arbeiders gevoelens van onzekerheid, vrees, onrust, kunnen ondervinden, in weerwil van de getroffen veiligheidsmaatregelen Art. 2. Het blijft niettemin waar dat het, wegens de bijzondere omstandigheden waarin bepaalde taken moeten uitgevoerd worden, gerechtvaardigd is hiervoor een loonbijslag uit te keren aangezien de arbeiders af te rekenen hebben met spanningen of emoties verbonden aan buitengewone omstandigheden. Deze loonbijslagen zijn bijgevolg enkel verschuldigd over de tijd waarin de arbeiders bezig zijn met de hierna nader omschreven werken : - Herstelling van leidaken (natuurlijke of kunstmatige) of pannendaken op normaal dakwerk gelegen
op min. 20 meter hoogte wanneer er kroonlijsten ontbreken : 10% - Schilderen van metalen gebinten en pylonen op een min. van 15 meter hoogte : 10% - Werken met continu glijbekisting op minder dan 25 meter hoogte: 10% - Rioleringswerken en andere leidingen uitgevoerd in nauwe sleuven met een diepte van tenminste
1,70 meter : 10% - Werken in galerijen : doorboringswerken tot bij de voltooiing van de voorlopige verlichtings- en
ventilatie-installaties en tot dat de veiligheid, overeenkomstig het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, is gewaarborgd : 10%
- Bedienaars van rots-ripmachines als het werk in moeilijke omstandigheden moet worden uitgevoerd (rotsachtig talud en gevaarlijke werkomstandigheden) : 10%
- Het werk aan de topmachine : 15% - Nieuwe bekledingen van torenspitsen en koepeldaken : 25% - Bouwen en herstellen van torenspitsen : 25% - Slopingswerken aan gebouwen die in wankele toestand verkeren :25% - Werken in de omheining of aan gebouwen van in werking zijnde petroleumraffinaderijen (omheining
van petroleumraffinaderijen = plaats waar gevaar bestaat of waar speciale voorzorgsmaatregelen wegens gevaar opgelegd zijn), en werken in de warmtezone van kerncentrales : 25% Gezien de installaties van de petroleumraffinaderijen en kerncentrales verschillen van streek tot streek, wordt overeengekomen dat de verschillende interpretatiemogelijkheden, die eventueel kunnen oprijzen tussen de plaatselijke werknemers en werkgeversorganisaties, samen door dezen dienen onderzocht. Gevraagd wordt de bijslag van 25% als een maximum te beschouwen. In ieder geval kan deze bijslag nooit minder dan 15% bedragen. Bij ontstentenis van een plaatselijk interpretatievergelijk wordt de normale verzoeningsprocedure ingesteld op verzoek van de meest gerede partij.
- Werken uitgevoerd door de "rotskammers" vanaf 15 meter hoogte in de ruimte : 25% - Bouwen van fabrieksschoorstenen : 40%
Deze loonbijslag is toegekend aan de arbeiders die gespecialiseerd zijn in de bouw van fabrieksschoorstenen met uitzondering van hen die op de grond tewerkgesteld zijn.
- Herstellingen in opzoeking uitgevoerd aan de bekleding van torenspitsen en koepels : 50% - Vernieuwing van dakbedekkingen van torenspitsen en koepels, wanneer er kroonlijsten ontbreken :
50% - Herstellingen van fabrieksschoorstenen : 50%
Deze loonbijslag is toegekend aan de arbeiders die gespecialiseerd zijn in het herstellen van fabrieksschoorstenen met uitzondering van hen die op de grond tewerkgesteld zijn.
- Plaatsen, wegnemen en onderhouden van torenhanen : 100% - Plaatsen en herstellingen van dakbekledingen op rollend raam : 100%
Laatste aanpassing: 05/04/2017
PC 124 23
- Bouwen van koeltorens in monolietbeton : Werken op een hoogte van 25 tot 40 meter : 10% 40 tot 60 meter : 20% 60 tot 80 meter : 30% 80 meter en hoger : 40% De hoogte wordt altijd berekend van de funderingsplaat af.
- In de hoogte uitgevoerde ruwbouwwerken (toren- en flatgebouwen), wanneer degene die deze werken uitvoert zich rechtstreeks in de ruimte bevindt : Werken op een hoogte van 25 tot 40 meter : 10% 40 tot 60 meter : 20% 60 tot 80 meter : 30% 80 meter en hoger : 40%
- Het oprichten en het afbreken van steigers : meer dan 10 meter in de ruimte :10% meer dan 15 meter in de ruimte : 25%
- Stukadoorswerk : werken aan dakgoten, op hangladders, hangende loopplanken, hangbruggen en hangsteigers : 10%
- Schilders : het werk aan dakgoten met behulp van de haakladders, "dakgootladder" genaamd waarbij genoemde dakgoot zich tenminste 15 meter boven de grond bevindt : 10%
- Loodgieters-zinkbewerkers : werken aan dakgoten in de ruimte en meer dan 15 meter hoog voorzover de arbeiders zich bevinden op hangladders, hangende loopplanken, hangbruggen of hangsteigers : 10%
Werken in de dakgoten zijn uitgesloten. De loonbijslagen voor het oprichten en het afbreken van steigers meer dan 15 meter in de ruimte en voor werken aan dakgoten op hangladders, hangende loopplanken, hangbruggen en hangsteigers zijn niet van toepassing voor de werken uitgevoerd door de dakdekkers. De aangeduide percentages moeten berekend worden op het regelingsloon en hoeven slechts uitbetaald te worden aan de arbeiders die werken op de verschillende aangeduide hoogten en voor de uren die aan deze werken besteed worden. II. Ongezonde, hinderlijke of lastige werken Art. 3. Zoals voor artikel 2 zijn de aangegeven loonbijslagen wegens de bijzondere aard van deze werken alleen maar verschuldigd voor de tijd waarin bedoelde werken worden uitgevoerd. A. Lijst der ongezonde werken - Werken met de steekvlam met gas of met elektrische boogvlam op geschilderde, gegalvaniseerde of
verloodde metalen : 10% - Pistoolschilderwerken en verstuivingwerken : 10% - Het werk met pistool in de stukadoorwerken : 10% - Reinigen met zandstralen : 10% - Werk uitgeoefend door arbeiders die met de spuit koolwaterstofhoudende producten (teer of
bitumen) in de vorm van vloeistof en onder druk spreiden, of die rechtstreeks in contact komen met die producten : 10%
- Het werken met een snijschijf als tenminste 1 uur lang ononderbroken wordt gewerkt : 10% - Het uitgieten van zakken cement in de betonmolen : 12,5% - Behandeling van los cement wanneer er geen speciale installaties zijn en de arbeider ernstig
blootgesteld is aan stuivend cement : 12,5% - Belangrijke schraapwerkzaamheden op stukadoorswerken door arbeiders stukadoors : 12,5% - Impregneren van hout door bevochtiging met schadelijke producten en/of bewerking van het aldus
behandelde hout : 15% Deze loonbijslag is niet toepasselijk op de dakdekkers.
- Herstelling van stookketels (vuurvaste stenen) : 25% - Graven van putten en tunnels met de kaphamer : 25% - Werken in in gebruik zijnde tunnels : 25% - Werken bij de uitvoering waarvan de arbeider op ernstige wijze blootgesteld is aan aanrakingen met
in ontbinding verkerende organische stoffen, aan de uitwerkselen van vuur, water, radioactieve
Laatste aanpassing: 05/04/2017
PC 124 24
bestralingen, moerassen, slijk, roet, gassen, bijtende stoffen, zuren, stof in gesloten lokalen; werken voor ontstopping van riolen in gebouwen : 25%
- Reinigen en herstellen van oude beerputten; reinigen en herstellen van nijverheidsovens, wanneer deze schadelijke gassen uitwasemen; het buitenwerk met het cementgum : 50%
- Het teren van beerputten, het binnenwerk met het cementgum : 100% B. Lijst der hinderlijke of lastige werken - Werkzaamheden van arbeiders belast met werken van effectieve dakbedekking : 4% - Werk van de kalorifugeurs wanneer zij los glaswol gebruiken : 5% - Het hanteren van de betonbreker, het mechanische heiblok of de pneumatische hamer : 10% - Bedienen van een pneumatische boorhamer of betonbreker van minstens 15 kilo : 15% - Bestratingwerken : 10% - Uitblazen van bestratingsvoegen met samengeperste lucht : 10% - Aanleggen van wegenasfalt : voor de bestuurders van de afwerkmachine, de aanstampers, de
harkers en de walsbestuurders : 10% - Grondstabilisatiewerken met kalk met inbegrip van de chauffeurs doorlopend tewerkgesteld op een
dergelijke bouwplaats : 25% - Het werken met een thermische lans :
buiten : - 25% binnen : 50%
- Werken in samengeperste lucht : Druk van 0 tot 1.250 g/cm² : 50% 1.251 tot 2.000 g/cm² : 100% 2.001 tot 2.500 g/cm² 200%: 2.501 tot 3.000 g/cm² : 300% De volgende prestaties worden van de arbeiders gevraagd : Druk van 0 tot 1.250 g/cm² : 3 ploegen van 8 uren 1.251 tot 2.000 g/cm² : 4 ploegen van 6 uren 2.001 tot 2.500 g/cm² : 6 ploegen van 4 uren 2.501 tot 3.000 g/cm² : 8 ploegen van 3 uren.
III. Samenvoeging van de loonbijslagen voor bijzondere werken Art. 4. In bepaalde gevallen kan men de loonbijslagen bepaald bij de artikelen 2 en 3 samenvoegen. Het samenvoegen van de bijslagen is evenwel niet mogelijk voor de in dezelfde rubriek vermelde werken. Bovendien mag de samenvoeging van de loonbijslagen niet leiden tot een totaal bedrag dat 50% van het normale loon overschrijdt. Net als bij de artikelen 2 en 3 zijn deze loonbijslagen, wegens de bijzondere aard van deze werken, alleen maar verschuldigd voor de tijd waarin bedoelde werken inderdaad worden uitgevoerd.
Specifieke vergoedingen in ondernemingen die stortklaar beton produceren en/of leveren CAO van 26 juni 2006 (80.435), gewijzigd door de CAO van 8 oktober 2009 (96.323) (K.B. 18/05/2008 - B.S. 03/07/2008) (K.B. 13/06/2010 - B.S. 20/08/2010) Uitwerking van nieuwe arbeidsregelingen voor bepaalde ondernemingen die ressorteren onder het paritair comité voor het bouwbedrijf HOOFDSTUK I. Toepassingsgebied Art. 1. Deze CAO, is van toepassing op : 1° de arbeiders en arbeidsters tewerkgesteld door de ondernemingen die stortklaar beton produceren
en/of leveren; 2° de werkgevers die de arbeiders en arbeidsters bedoeld onder 1° tewerkstellen.
Laatste aanpassing: 05/04/2017
PC 124 25
HOOFDSTUK II. Organisatie en arbeidsduur Art. 3. § 1. Het normale aanvangsuur van de arbeidsdag kan worden vastgesteld tussen 6 uur en maximum 9 uur 's morgens. Het aanvangsuur kan individueel en dagelijks wijzigen op voorwaarde dat de procedure van verwittiging zoals vastgesteld in het arbeidsreglement wordt gerespecteerd. § 2. Ongeacht het beginuur van het werk, heeft de arbeider recht op een volledige arbeidsdag van acht arbeidsuren. Teneinde een dagtaak van acht uren te kunnen waarborgen, kunnen de arbeiders ingezet worden om andere taken of opdrachten inherent aan de exploitatie van de betoncentrales uit te voeren dan deze die zij normaal uitoefenen. In dergelijk geval is het loon van hun normale functie gewaarborgd. § 3. De arbeidsprestaties worden verdeeld over de eerste vijf dagen van de week. Art. 4. § 1. In uitvoering van de bepalingen van artikel 2, kan de arbeidsduur vastgesteld worden op 10 uren per dag. § 2. De gemiddelde wekelijkse arbeidsduur berekend op jaarbasis gaande van 1 april tot 31 maart van het daaropvolgend jaar kan de 40 uren niet overschrijden. Voor zover de door artikel 4bis vastgelegde voorwaarden worden gerespecteerd, geschiedt het naleven van de wekelijkse arbeidsduur door de toekenning van betaalde volledige rustdagen en/of door het invoeren van uurregelingen met een duur die korter is dan de in alinea 1 van deze paragraaf vastgestelde wekelijkse duur. Art. 4bis. § 1. In de regel wordt de door artikel 4, § 2, vastgestelde wekelijkse arbeidsduur door de toekenning van rustdagen nageleefd. § 4. Boven een pot van 24 uren die onder de vorm van volledige dagen moeten gerecupereerd worden, kan de in artikel 4, § 2 vastgestelde wekelijkse duur worden nageleefd door het invoeren van uurregelingen van kortere duur dan in de artikel 3, § 2 van deze overeenkomst voorgeschreven duur. In dat geval mag de minimale dagelijkse arbeidsuur niet korter zijn dan 6 uur. De werkdag kan niet onderbroken worden. Het is verboden om negatieve saldi te hebben. Art. 4ter. Artikel 4bis doet geen afbreuk aan de toepassing van de regel van de interne grens van 130 uren, vastgesteld bij artikel 3 van de CAO van 29 september 2005 ter uitvoering van artikel 26bis van de arbeidswet van 16 maart 1971. Art. 5. De toeslag voor overuren is verschuldigd wanneer de arbeidstijd ofwel 10 uren per dag ofwel 1 752 uren tijdens de periode zoals vastgesteld in artikel 4, § 2 overschrijdt. HOOFDSTUK V. Loontoeslag Art. 10. Een loontoeslag van 10% berekend op het baremieke uurloon wordt toegekend voor de arbeidsprestaties verricht voor 7 uur 's morgens en na 19 uur 's avonds. Een loontoeslag van 25% wordt toegekend voor de prestaties verricht na 22 uur 's avonds en voor 6 uur 's morgens. Deze toeslag is niet cumuleerbaar met de loontoeslag zoals voorzien in de vorige lid. HOOFDSTUK VI. Maaltijdvergoeding Art. 11. Een maaltijdvergoeding van 5,5 EUR wordt uitbetaald telkens de arbeidstijd gecumuleerd met de beschikbaarheidstijd de 9 uur overschrijdt, rusttijden niet inbegrepen. Een bijkomende maaltijdvergoeding van 2,75 EUR wordt uitbetaald, indien de arbeidstijd gecumuleerd met de beschikbaarheidstijd de 11 uren overschrijdt.
Laatste aanpassing: 05/04/2017
PC 124 26
Toeslag voor werken binnen de omheining van in werking zijnde petrochemische bedrijven CAO van 25 oktober 2001 (59.961) (K.B. 22/03/2006 - B.S. 25/04/2006) Omzetting in euro van de bedragen vermeld in de van kracht zijnde CAO’s HOOFDSTUK II. Arbeidsvoorwaarden Art. 3. Voor werken binnen de omheining van in werking zijnde petrochemische bedrijven, wordt een geïndexeerde loontoeslag uitbetaald. Deze loontoeslag is per 1 oktober 2001 vastgesteld op 0,466 EUR per uur.
Kost en huisvesting CAO van 12 juni 2014 (123.026) (K.B. 21/04/2015 - B.S. 08/05/2015) Diverse arbeidsvoorwaarden HOOFDSTUK IV. Kost en huisvesting Art. 4. Wanneer de arbeider werkzaam is op een werkplaats die zo ver van zijn woonplaats verwijderd is, dat hij onmogelijk dagelijks naar huis kan terugkeren, moet de werkgever hem naar behoren kost en huisvesting verstrekken. Art. 5. De werkgever kan zich door uitkering van een vergoeding voor kost en huisvesting per werkdag, van de verplichting voorzien bij artikel 4 kwijten. De vergoedingen geldig vanaf 1 juli 2014 bedragen : - Huisvestingsvergoeding : 12,47 EUR; - Kostvergoeding : 26,11 EUR. Deze bedragen worden bij het begin van elk kwartaal aangepast aan de evolutie van het indexcijfer der consumptieprijzen. De nieuwe bedragen van de vergoedingen zijn gelijk aan de basisbedragen vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het aanvangsindexcijfer. Voor de toepassing van het 3de lid wordt verstaan onder : - basisbedragen: de bedragen geldig op 1 juli 2014; - het nieuwe indexcijfer: het gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen voor de
eerste twee maanden van het kwartaal voorgaand aan het kwartaal waarin de aanpassing gebeurt;
- het aanvangsindexcijfer: 100,355. Het bedrag van die vergoedingen wordt evenwel slechts aangepast wanneer de koppeling aan het indexcijfer volgende weerslag heeft : a) verhoging of verlaging met 0,02 EUR voor de huisvestingsvergoeding; b) verhoging of verlaging met 0,05 EUR voor de kostvergoeding.
Laatste aanpassing: 05/04/2017
PC 124 27
5. Fonds voor Bestaanszekerheid Rechtsbasis: Koninklijk besluit van 28 april 2014 waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 september 2013, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de toekenning van getrouwheidszegels en weerverletzegels De getrouwheidszegels (= eindejaarspremie) maken deel uit van de arbeids- en loonvoorwaarden na te leven door een buitenlandse werkgever die in België gedetacheerde werknemers tewerkstelt en wiens activiteit onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf ressorteert. Dit voordeel wordt niet rechtstreeks door de werkgever uitbetaald aan zijn arbeiders. Het wordt toegekend door het Fonds voor bestaanszekerheid van de sector en de werkgever betaalt een bijdrage aan het Fonds voor de financiering van het voordeel. De buitenlandse werkgever gevestigd in één van de lidstaten van de Europese Unie kan vrijgesteld worden van deze bijdrage indien hij kan aantonen dat de gedetacheerde arbeiders, voor de periode van tewerkstelling in België, reeds voordelen genieten die vergelijkbaar zijn met de getrouwheidszegels, in toepassing van de regelingen waaraan hun werkgever in zijn land van vestiging is onderworpen. De buitenlandse werkgever is in elk geval, of hij nu al dan niet aan een gelijkaardige regeling onderworpen is, gehouden zich in te schrijven bij het inningsorganisme “Patronale Dienst voor Organisatie en Kontrole van de Bestaanszekerheidsstelsels" (afgekort PDOK), via het aanmeldingsformulier beschikbaar op de Limosa-website of te verkrijgen bij het voormelde inningsorganisme. De werkgever duidt in het formulier aan of een vergelijkbare regeling al dan niet van toepassing is. Wanneer de buitenlandse werkgever een vergelijkbare regeling inroept, beoordeelt het voormelde inningsorganisme of die regeling al dan niet vergelijkbaar is. De ondernemingen die, conform bovenstaande procedure geen vrijstelling verkregen, zijn een bijdrage van 9,12 pct. verschuldigd, waarvan 9 pct. bestemd is voor de toekenning van getrouwheidszegels aan hun arbeiders en 0,12 pct. om de beheerskosten te dekken. Meer informatie: - Limosa website - Patronale Dienst voor Organisatie en Kontrole van de Bestaanszekerheidsstelsels (afgekort PDOK) Lombardstraat, 34-42 1000 BRUSSEL Tel.: +32 (0) 2 54.55.639 Fax: +32 (0) 2 54.55.903 [email protected] - Fonds voor Bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf (fbz-fse Constructiv) Koningsstraat, 132 bus 1 1000 BRUSSEL Tel.: +32 (0) 2 20.96.565 Fax: +32 (0) 2 20.96.500 [email protected] http://www.constructiv.be
B
Bijlage 2: Verordening 987/2009
Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen
►B VERORDENING (EG) Nr. 987/2009 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 16 september 2009
tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels
(Voor de EER en Zwitserland relevante tekst)
(PB L 284 van 30.10.2009, blz. 1)
Gewijzigd bij:
Publicatieblad
nr. blz. datum
►M1 Verordening (EU) nr. 1244/2010 van de Commissie van 9 december 2010
L 338 35 22.12.2010
►M2 Verordening (EU) nr. 465/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012
L 149 4 8.6.2012
►M3 Verordening (EU) nr. 1224/2012 van de Commissie van 18 december 2012
L 349 45 19.12.2012
►M4 Verordening (EU) nr. 1372/2013 van de Commissie van 19 december 2013
L 346 27 20.12.2013
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 1
VERORDENING (EG) Nr. 987/2009 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 16 september 2009
tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de
socialezekerheidsstelsels
(Voor de EER en Zwitserland relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 42 en 308,
Gelet op Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels ( 1 ), en met name op artikel 89,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité ( 2 ),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag ( 3 ),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Verordening (EG) nr. 883/2004 moderniseert de voorschriften voor de coördinatie van de nationale socialezekerheidsstelsels van de lidstaten door in de nodige uitvoeringsmaatregelen en -procedures te voorzien en ze te vereenvoudigen ten behoeve van alle betrokkenen. De wijze van toepassing hiervan moet worden vastgesteld.
(2) Een efficiëntere en nauwere samenwerking tussen de socialezekerheidsorganen is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat de onder Verordening (EG) nr. 883/2004 vallende personen zo spoedig mogelijk en onder de meest gunstige voorwaarden hun rechten kunnen gaan uitoefenen.
(3) Voor een snelle en betrouwbare uitwisseling van gegevens tussen de organen van de lidstaten is het gebruik van elektronische communicatie de aangewezen weg. De elektronische verwerking van gegevens moet bijdragen tot een snellere afwikkeling van de procedures voor de betrokkenen. Deze zouden overigens alle garanties moeten genieten die door de communautaire bepalingen inzake de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens geboden worden.
(4) De terbeschikkingstelling van de adressen, ook de elektronische, en verdere gegevens van de instanties van de lidstaten die bij de toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betrokken kunnen zijn, in zodanige vorm dat deze realtime kunnen worden bijgewerkt, moet de uitwisseling tussen de organen van de lidstaten vergemakkelijken. Deze benadering, die toegespitst is op de relevantie van louter feitelijke informatie en de onmiddellijke beschikbaarheid daarvan voor de burgers, vormt een belangrijke vereenvoudiging die bij de onderhavige verordening zou moeten worden ingevoerd.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 2
( 1 ) PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1. ( 2 ) PB C 324 van 30.12.2006, blz. 59. ( 3 ) Advies van het Europees Parlement van 9 juli 2008 (nog niet bekendgemaakt
in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 17 december 2008 (PB C 38 E van 17.2.2009, blz. 26) en standpunt van het Europees Parlement van 22 april 2009. Besluit van de Raad van 27 juli 2009.
(5) Met het oog op een zo vlot mogelijk verloop en het efficiënte beheer van de complexe procedures voor de uitvoering van de voorschriften inzake de coördinatie van de stelsels voor sociale zekerheid is een systeem nodig voor de onmiddellijke bijwerking van bijlage 4. De voorbereiding en toepassing van de bepalingen daartoe vereist een nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie en de tenuitvoerlegging ervan moet spoedig gebeuren gezien de gevolgen die vertragingen met zich kunnen meebrengen voor de burgers en de administratieve organen. Daarom is het noodzakelijk dat de Commissie de bevoegdheid heeft een gegevensbank op te zetten en te beheren en ervoor te zorgen dat deze uiterlijk op de datum van inwerkingtreding van deze verordening operationeel is. De Commissie moet met name de nodige maatregelen treffen om de in bijlage 4 opgesomde informatie te integreren in deze gegevensbank.
(6) De versterking van sommige procedures moet de gebruikers van Verordening (EG) nr. 883/2004 meer rechtszekerheid en transparantie bieden. Met name de vaststelling van gemeenschappelijke termijnen voor de vervulling van bepaalde verplichtingen of administratieve taken moet de relaties tussen de verzekerden en de organen helpen verduidelijken en structureren.
(7) Personen die onder deze verordening vallen, dienen van het bevoegde orgaan tijdig antwoord op hun verzoeken te ontvangen. Indien in de socialezekerheidswetgeving van de betrokken lidstaat termijnen voor beantwoording zijn opgenomen, dient uiterlijk binnen die termijnen een antwoord te worden verstrekt. Indien in de wetgeving van een lidstaat dergelijke termijnen niet zijn opgenomen, is het wenselijk dat de desbetreffende lidstaat overweegt deze vast te stellen en in voorkomend geval aan de betrokken personen beschikbaar te stellen.
(8) De lidstaten, hun bevoegde autoriteiten of de socialezekerheidsorganen zouden de mogelijkheid moeten hebben onderling afspraken te maken over vereenvoudigde procedures en administratieve overeenkomsten die zij efficiënter achten en beter vinden aansluiten bij hun respectieve socialezekerheidsstelsels. Dergelijke afspraken zouden echter de rechten van de onder Verordening (EG) nr. 883/2004 vallende personen niet mogen aantasten.
(9) Omdat de sociale zekerheid nu eenmaal een complexe materie is, moet van alle organen van de lidstaten een bijzondere inspanning ten behoeve van de verzekerden worden verlangd om de betrokkenen die hun aanvraag of bepaalde informatie aan het bevoegd orgaan niet volgens de voorschriften en procedures van Verordening (EG) nr. 883/2004 of de onderhavige verordening hebben ingediend, niet te benadelen.
(10) Voor de vaststelling van het bevoegd orgaan, dat wil zeggen het orgaan waarvan de wetgeving van toepassing is of dat bepaalde uitkeringen verschuldigd is, moet de feitelijke situatie van een verzekerde en van de gezinsleden door de organen van een of meer lidstaten worden onderzocht. Om ervoor te zorgen dat de betrokkene gedurende deze noodzakelijke uitwisselingen tussen de organen verzekerd is, moet hij of zij voorlopig worden aangesloten bij een van de socialezekerheidsstelsels.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 3
(11) De lidstaten dienen samen te werken met het oog op de vaststelling van de woonplaats van de personen op wie deze verordening en Verordening (EG) nr. 883/2004 van toepassing zijn, en elke lidstaat dient in geval van een geschil rekening te houden met alle relevante criteria om de kwestie op te lossen, zo nodig met inbegrip van de in het desbetreffende artikel van deze verordening genoemde criteria.
(12) Tal van maatregelen en procedures in deze verordening hebben ten doel de criteria die de organen van de lidstaten in het kader van Verordening (EG) nr. 883/2004 moeten hanteren, transparanter te maken. Dergelijke maatregelen en procedures vloeien voort uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, de besluiten van de Administratieve Commissie en de gedurende meer dan 30 jaar opgedane ervaring met de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels in het kader van de in het Verdrag verankerde fundamentele vrijheden.
(13) Deze verordening voorziet in maatregelen en procedures om de mobiliteit van werknemers en werklozen te bevorderen. Volledig werkloos geworden grensarbeiders kunnen zich ter beschikking stellen van de arbeidsvoorzieningsdienst in zowel het woonland als de lidstaat waar zij hun laatste werkzaamheden hebben verricht. Zij hebben evenwel alleen aanspraak op een uitkering van de lidstaat waar zij wonen.
(14) Een aantal specifieke voorschriften en procedures is nodig om te bepalen welke wetgeving van toepassing is voor het in aanmerking nemen van de tijdvakken die een verzekerde heeft gewijd aan de opvoeding van kinderen in de verschillende lidstaten.
(15) Bij sommige procedures zou bovendien rekening gehouden moeten worden met de vereiste van een evenwichtige verdeling van de kosten tussen de lidstaten. Met name in het kader van de ziekteverzekering moet bij dergelijke procedures rekening worden gehouden met de situatie van enerzijds de lidstaten die de kosten dragen van de gezondheidsvoorzieningen die zij de verzekerden ter beschikking stellen, en anderzijds van de lidstaten waarvan de organen de kosten van de verstrekkingen dragen die hun verzekerden in een andere lidstaat dan die waar zij woonachtig zijn, hebben ontvangen.
(16) In het specifieke kader van Verordening (EG) nr. 883/2004 moeten de voorwaarden voor de rechtstreekse betaling van de kosten in verband met verstrekkingen bij ziekte in het kader van geplande geneeskundige verzorging, dat wil zeggen een behandeling waarvoor een verzekerde zich naar een andere lidstaat begeeft dan die waar hij verzekerd of woonachtig is, verduidelijkt worden. De verplichtingen van de verzekerde met betrekking tot het verzoek om voorafgaande toestemming dienen nader te worden omschreven, evenals de verplichtingen van het orgaan ten aanzien van de patiënt betreffende de voorwaarden voor de toestemming. Ook moeten de gevolgen voor de rechtstreekse betaling van de kosten van een met voorafgaande toestemming in een andere lidstaat ontvangen medische behandeling worden verduidelijkt.
(17) Deze verordening, en met name de bepalingen betreffende het verblijf buiten de bevoegde lidstaat en betreffende een geplande behandeling, zouden geen beletsel mogen vormen voor de toepassing van gunstiger nationale bepalingen, met name met betrekking tot de vergoeding van de in een andere lidstaat gemaakte kosten.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 4
(18) Dwingender procedures om de termijnen voor de betaling van schuldvorderingen tussen de organen van de lidstaten in te korten, zijn van essentieel belang om het vertrouwen in de uitwisselingen te handhaven en te voldoen aan de eisen van goed beheer die aan de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten worden gesteld. De procedures voor de behandeling van schuldvorderingen in het kader van de ziekte- en werkloosheidsuitkeringen zouden dus moeten worden aangescherpt.
(19) Met het oog op een effectievere invordering en een soepeler werking van de coördinatieregels dienen de procedures inzake de wederzijdse bijstand tussen de organen bij de invordering van schuldvorderingen op het gebied van de sociale zekerheid te worden versterkt. Effectieve invordering is tevens een middel om misbruik en fraude te voorkomen en aan te pakken en een manier om de houdbaarheid van de socialezekerheidsregelingen te verzekeren. Dit houdt in dat er uitgaande van een aantal bestaande bepalingen van Richtlijn 2008/55/EG van de Raad van 26 mei 2008 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde bijdragen, rechten en belastingen, alsmede uit andere maatregelen ( 1 ) nieuwe procedures dienen te worden aangenomen. Zulke nieuwe invorderingsprocedures dienen na vijf jaar toepassing in het licht van de opgedane ervaring te worden geëvalueerd en indien nodig te worden aangepast, in het bijzonder om ervoor te zorgen dat ze volledig werkbaar zijn.
(20) Voor de toepassing van bepalingen inzake wederzijdse bijstand betreffende de terugvordering van ten onrechte verstrekte prestaties, de terug- en invordering van voorlopige betalingen en premies en de verrekening en bijstand inzake invordering, is de bevoegdheid van de aangezochte lidstaat beperkt tot rechtsvorderingen inzake uitvoeringsmaatregelen. Alle andere rechtsvorderingen vallen onder de bevoegdheid van de verzoekende lidstaat.
(21) De in de aangezochte lidstaat getroffen uitvoeringsmaatregelen impliceren niet dat deze lidstaat de gegrondheid of de grondslagen van de schuldvordering erkent.
(22) Informatie aan de betrokken personen over hun rechten en plichten is een essentieel onderdeel van een vertrouwensrelatie met de bevoegde autoriteiten en de organen van de lidstaten. Deze informatie dient een leidraad te omvatten met betrekking tot administratieve procedures. De betrokken personen zijn, afhankelijk van de situatie, o.m. de verzekerden, leden van hun gezin en/of hun nabestaanden of anderen.
(23) Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van coördinerende maatregelen om te waarborgen dat het recht van vrij verkeer van personen daadwerkelijk kan worden uitgeoefend, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens haar omvang en gevolgen beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 5
( 1 ) PB L 150 van 10.6.2008, blz. 28.
(24) Deze verordening is bedoeld ter vervanging van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71, betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen ( 1 ),
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
TITEL I
ALGEMENE BEPALINGEN
HOOFDSTUK I
Definities
Artikel 1
Definities
1. In deze verordening:
a) wordt verstaan onder „basisverordening”, Verordening (EG) nr. 883/2004;
b) wordt verstaan onder „toepassingsverordening”, deze verordening;
c) zijn de definities van de basisverordening van toepassing.
2. Naast de in lid 1 bedoelde definities wordt verstaan onder:
a) „toegangspunt”, een instantie die voorziet in:
i) een elektronisch contactpunt;
ii) automatische routing op basis van het adres, en
iii) intelligente routing op basis van software die automatische controle en routing mogelijk maakt (bijvoorbeeld kunstmatige intelligentieapplicatie) en/of menselijke tussenkomst;
b) „verbindingsorgaan”, elke door de bevoegde autoriteit van een lidstaat voor een of meer van de in artikel 3 van de basisverordening bedoelde takken van sociale zekerheid aangewezen instantie die in staat is de verzoeken om inlichtingen of bijstand ten behoeve van de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening te beantwoorden en die de haar op grond van titel IV van de toepassingsverordening toegewezen taken moet uitvoeren;
c) „document”, een verzameling gegevens op ongeacht welke drager, zodanig gestructureerd dat zij langs elektronische weg kan worden uitgewisseld en waarvan de mededeling noodzakelijk is voor een goede werking van de basisverordening en de toepassingsverordening;
d) „gestructureerd elektronisch document”, elk gestructureerd document waarvan de opmaak is bestemd voor de elektronische uitwisseling van informatie tussen de lidstaten;
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 6
( 1 ) PB L 74 van 27.3.1972, blz. 1.
e) „verzending langs elektronische weg”, de verzending van gegevens met behulp van elektronische apparatuur voor de verwerking (met inbegrip van digitale compressie) daarvan en met gebruikmaking van kabels, radio, optische technologie of andere elektromagnetische middelen;
f) „Rekencommissie”, de in artikel 74 van de basisverordening bedoelde commissie.
HOOFDSTUK II
Bepalingen inzake samenwerking en gegevensuitwisseling
Artikel 2
Tussen de organen uit te wisselen informatie en wijze waarop deze uitwisseling moet plaatsvinden
1. Voor de toepassing van de toepassingsverordening wordt de uitwisseling tussen de autoriteiten en organen van de lidstaten en de personen die onder de basisverordening vallen, gebaseerd op de beginselen van openbare dienstverlening, efficiëntie, actieve bijstand, snelle verstrekking en toegankelijkheid, inclusief e-toegankelijkheid, met name voor mensen met een handicap en ouderen.
2. Door de organen worden onverwijld alle gegevens verstrekt of uitgewisseld die nodig zijn voor de vaststelling van de rechten en plichten van degenen op wie de basisverordening van toepassing is. De uitwisseling van deze gegevens tussen de lidstaten geschiedt hetzij rechtstreeks tussen de organen zelf, hetzij indirect via de verbindingsorganen.
3. Informatie, documenten en aanvragen die de verzekerde bij vergissing heeft toegezonden aan een orgaan in een andere lidstaat dan die waar het volgens de toepassingsverordening aangewezen orgaan is gevestigd, moeten onverwijld door het eerste orgaan worden doorgestuurd aan het volgens de toepassingsverordening aangewezen orgaan, onder vermelding van de datum waarop zij oorspronkelijk zijn ingediend. Deze datum is bindend voor het aangewezen orgaan. De organen van een lidstaat worden echter niet aansprakelijk gesteld of geacht een beslissing te hebben genomen op grond van het feit dat zij nagelaten hebben te handelen omdat de organen van een andere lidstaat informatie, documenten of aanvragen laattijdig hebben doorgegeven.
4. Indien de gegevens indirect via het verbindingsorgaan van de aangewezen lidstaat worden overgebracht, gaan de termijnen voor het beantwoorden van aanvragen in op de datum waarop het verbindingsorgaan de aanvraag heeft ontvangen, alsof de aanvraag was ontvangen door het orgaan in deze lidstaat.
Artikel 3
Tussen de betrokkenen en de organen uit te wisselen informatie en wijze van uitwisseling
1. De lidstaten zien erop toe dat de noodzakelijke informatie ter beschikking van de betrokken personen wordt gesteld om hen op de hoogte te brengen van de veranderingen die bij deze basisverordening en de toepassingsverordening worden doorgevoerd, om hen in staat te stellen hun rechten geldend te maken. Zij zorgen ook voor gebruikersvriendelijke diensten.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 7
2. Degenen op wie de basisverordening van toepassing is, zijn verplicht het bevoegde orgaan alle informatie, documenten en bewijsstukken te verstrekken die nodig zijn voor de vaststelling van hun situatie of van die van hun gezin, voor de vaststelling en het behoud van hun rechten en plichten, alsook voor de vaststelling van de toepasselijke wetgeving en de daaruit voor hen voortvloeiende verplichtingen.
3. Bij het overeenkomstig hun eigen wetgeving verzamelen, doorgeven en verwerken van persoonsgegevens voor de uitvoering van de basisverordening zorgen de lidstaten ervoor dat de betrokkenen hun rechten ten aanzien van de bescherming van persoonsgegevens ten volle kunnen uitoefenen, overeenkomstig de communautaire bepalingen inzake de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.
4. Voor zover dit nodig is voor de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening, verstrekken de bevoegde organen onverwijld, en in ieder geval binnen de termijnen voorgeschreven door de wetgeving van de betrokken lidstaat, de informatie en de documenten aan de betrokkenen.
Het betrokken orgaan stelt de aanvrager die in een andere lidstaat woont of verblijft, rechtstreeks dan wel via het verbindingsorgaan van de lidstaat van woonplaats of verblijf van zijn beslissing in kennis. In geval van weigering vermeldt het de redenen voor deze weigering, de rechtsmiddelen en de beroepstermijnen. Van deze beslissing wordt een kopie gestuurd naar de andere betrokken organen.
Artikel 4
Vorm en wijze van uitwisseling van gegevens
1. De Administratieve Commissie stelt de structuur, de inhoud en de opmaak van de documenten en de gestructureerde elektronische documenten vast, alsmede gedetailleerde instructies voor de wijze waarop deze worden uitgewisseld.
2. De gegevensuitwisseling tussen de organen of verbindingsorganen geschiedt langs elektronische weg, hetzij direct, hetzij indirect via de toegangspunten, in een gemeenschappelijke beveiligde omgeving die borg staat voor de vertrouwelijkheid en de bescherming van de uitgewisselde gegevens.
3. In hun communicatie met de betrokkenen maken de bevoegde organen gebruik van de per geval passende regelingen en geven zij daarbij zo veel mogelijk de voorkeur aan elektronische media. De Administratieve Commissie stelt de praktische regelingen vast voor het langs elektronische weg toezenden van informatie, documenten of beslissingen aan de betrokkene.
Artikel 5
Juridische waarde van in een andere lidstaat afgegeven documenten en bewijsstukken
1. De door het orgaan van een lidstaat voor de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening afgegeven documenten over iemands situatie en de bewijsstukken op grond waarvan de documenten zijn afgegeven, zijn voor de organen van de andere lidstaten bindend zolang de documenten of bewijsstukken niet door de lidstaat waar zij zijn afgegeven, zijn ingetrokken of ongeldig verklaard.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 8
2. Bij twijfel omtrent de geldigheid van het document of de juistheid van de feiten die aan de vermeldingen daarin ten grondslag liggen, verzoekt het orgaan van de lidstaat dat het document ontvangt, het orgaan van afgifte om opheldering en eventueel om intrekking van het document. Het orgaan van afgifte heroverweegt de gronden voor de afgifte van het document en, indien noodzakelijk, de intrekking van het document.
3. Overeenkomstig lid 2, wordt, bij twijfel omtrent de geldigheid van het document of ondersteunend bewijs of de juistheid van de feiten die aan de vermeldingen daarin ten grondslag liggen, voor zover dit mogelijk is, de noodzakelijke verificatie van deze informatie of dit document op verzoek van het bevoegde orgaan uitgevoerd door het orgaan van de woon- of verblijfplaats.
4. Worden de betrokken organen het niet eens, dan kan door de bevoegde autoriteiten de zaak aan de Administratieve Commissie worden voorgelegd, zulks op zijn vroegst één maand na de datum waarop het orgaan dat het document heeft ontvangen zijn verzoek heeft ingediend. De Administratieve Commissie tracht binnen zes maanden na de datum waarop de zaak aan haar is voorgelegd, een voor beide zijden aanvaardbare oplossing te vinden.
Artikel 6
Voorlopige toepassing van een wetgeving en voorlopige betaling van uitkeringen
1. Tenzij in de toepassingsverordening anders is bepaald, wordt in geval van een meningsverschil tussen de organen of autoriteiten van twee of meer lidstaten inzake de vaststelling van de toepasselijke wetgeving, op de betrokkene voorlopig de wetgeving van een van deze lidstaten toegepast, waarbij de rangorde als volgt wordt bepaald:
a) de wetgeving van de lidstaat waar de betrokkene feitelijk zijn werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst verricht, indien de werkzaamheden in slechts één lidstaat worden uitgeoefend;
▼M2 b) de wetgeving van de lidstaat van de woonplaats, indien de betrok
kene al dan niet in loondienst werkzaamheden in twee of meer lidstaten verricht en een deel van zijn werkzaamheden in de lidstaat van woonplaats verricht of indien hij noch in loondienst noch anders dan in loondienst werkzaam is;
c) in alle andere gevallen, de wetgeving van de lidstaat waar het eerst om toepassing van de wetgeving is verzocht, indien de betrokkene in twee of meer lidstaten werkzaamheden verricht.
▼B 2. Indien tussen de organen of autoriteiten van twee of meer lidstaten een meningsverschil bestaat over de vaststelling van het orgaan dat de uitkeringen of verstrekkingen moet verlenen, ontvangt de betrokkene die aanspraak op prestaties zou kunnen maken indien dit geschil niet bestond, voorlopige prestaties als bepaald in de wetgeving die door het orgaan van de woonplaats wordt toegepast of, indien de betrokkene niet op het grondgebied van een van de betrokken lidstaten woont, prestaties op grond van de wetgeving die wordt toegepast door het orgaan waarbij de aanvraag het eerst is ingediend.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 9
3. Worden de betrokken organen of autoriteiten het niet eens, dan kan door de bevoegde autoriteiten de zaak aan de Administratieve Commissie worden voorgelegd, zulks op zijn vroegst één maand na de datum waarop het meningsverschil als bedoeld in lid 1 en lid 2 is ontstaan. De Administratieve Commissie tracht binnen zes maanden na de datum waarop de zaak aan haar is voorgelegd, een voor beide zijden aanvaardbare oplossing te vinden.
4. Indien is komen vast te staan dat de toepasselijke wetgeving niet die van de lidstaat is waar voorlopige aansluiting heeft plaatsgevonden, of dat het orgaan dat voorlopige uitkeringen heeft verleend, niet het bevoegde orgaan was, wordt het als bevoegd aangemerkte orgaan geacht retroactief bevoegd te zijn geweest alsof er geen meningsverschil heeft bestaan uiterlijk vanaf de datum van voorlopige aansluiting of van de eerste voorlopige betaling van de uitkeringen.
5. Zo nodig wordt de financiële situatie van de betrokkene met betrekking tot de premies en uitkeringen die voorlopig worden betaald, door het als bevoegd aangemerkte orgaan en het orgaan dat voorlopig uitkeringen heeft verstrekt dan wel voorlopig premies heeft ontvangen, geregeld, waar zulks passend is, overeenkomstig titel IV, hoofdstuk III, van de toepassingsverordening.
Door een orgaan overeenkomstig lid 2 voorlopig gedane verstrekkingen worden vergoed door het overeenkomstig de bepalingen van titel IV van de toepassingsverordening bevoegde orgaan.
Artikel 7
Voorlopige berekening van uitkeringen en premies
1. Tenzij in de toepassingsverordening anders is bepaald, wordt, indien een persoon in aanmerking komt voor een uitkering of een premie verschuldigd is overeenkomstig de basisverordening, terwijl het bevoegde orgaan niet beschikt over alle gegevens betreffende de situatie in een andere lidstaat die nodig zijn voor de definitieve berekening van de hoogte van die uitkering of premie, door dit orgaan de uitkering op verzoek van de betrokkene verleend of de premie voorlopig berekend, mits deze berekening mogelijk is aan de hand van de gegevens waarover het orgaan beschikt.
2. De uitkering of premie wordt opnieuw berekend zodra het orgaan in het bezit is van alle nodige bewijsstukken of documenten.
HOOFDSTUK III
Overige algemene bepalingen voor de toepassing van de basisverordening
Artikel 8
Administratieve overeenkomsten tussen twee of meer lidstaten
1. De toepassingsverordening treedt in de plaats van de overeenkomsten betreffende de toepassing van de in artikel 8, lid 1, van de basisverordening bedoelde verdragen, met uitzondering van de overeenkomsten met betrekking tot de in bijlage II bij de basisverordening bedoelde verdragen, voor zover de bepalingen van deze overeenkomsten in bijlage 1 bij de toepassingsverordening worden vermeld.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 10
2. De lidstaten kunnen zo nodig onderling overeenkomsten afsluiten betreffende de toepassing van de in artikel 8, lid 2, van de basisverordening bedoelde verdragen, mits deze overeenkomsten de rechten en verplichtingen van de betrokkenen onverlet laten en zijn opgenomen in bijlage 1 van de toepassingsverordening.
Artikel 9
Andere procedures tussen de autoriteiten en de organen
1. Twee of meer lidstaten of hun bevoegde autoriteiten kunnen andere procedures overeenkomen dan die welke in de toepassingsverordening zijn vastgesteld, mits zulke procedures de rechten en verplichtingen van de betrokkenen onverlet laten.
2. De hiertoe gesloten overeenkomsten worden ter kennis gebracht van de Administratieve Commissie en worden vermeld in bijlage 1 bij de toepassingsverordening.
3. Bepalingen die vervat zijn in uitvoeringsovereenkomsten, door twee of meer lidstaten met hetzelfde doel gesloten als, of die overeenstemmen met de bepalingen bedoeld in lid 2, en die van kracht zijn op de dag vóór de inwerkingtreding van de toepassingsverordening, en opgenomen zijn in bijlage 5 bij Verordening (EEG) nr. 574/72, blijven, met het oog op regelingen tussen die lidstaten, toepasselijk voor zover zij ook in bijlage 1 bij de toepassingsverordening zijn opgenomen.
Artikel 10
Voorkoming van samenloop van prestaties
Onverminderd andere bepalingen in de basisverordening worden, indien op grond van de wetgeving van twee of meer lidstaten verschuldigde uitkeringen wederzijds worden verminderd, geschorst of ingetrokken, de bedragen die bij een strikte toepassing van de wetgevingen van de betrokken lidstaten inzake vermindering, schorsing of intrekking niet zouden worden uitbetaald, gedeeld door het aantal uitkeringen dat aan vermindering, schorsing of intrekking wordt onderworpen.
Artikel 11
Gegevens voor de vaststelling van de woonplaats
1. Indien tussen de organen van twee of meer lidstaten een verschil van mening bestaat over de vaststelling van de woonplaats van een persoon op wie de basisverordening van toepassing is, stellen deze organen in onderlinge overeenstemming het centrum van de belangen van de betrokkene vast op basis van een algemene beoordeling van alle beschikbare informatie met betrekking tot relevante feiten. Hiertoe behoren onder meer, in voorkomend geval:
a) de duur en de continuïteit van de aanwezigheid op het grondgebied van de betrokken lidstaten;
b) de persoonlijke situatie van de betrokkene, waaronder:
i) de aard en de specifieke kenmerken van de uitgeoefende werkzaamheden, met name de plaats waar deze gewoonlijk worden uitgeoefend, het stabiele karakter van de werkzaamheden of de duur van een arbeidsovereenkomst;
ii) de gezinssituatie en de familiebanden;
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 11
iii) de uitoefening van onbezoldigde werkzaamheden;
iv) in het geval van studenten, de bron van hun inkomsten;
v) de huisvestingssituatie, met name hoe permanent deze is;
vi) de lidstaat waar de betrokkene geacht wordt te wonen voor belastingdoeleinden.
2. Indien de organen het na afweging van de in lid 1 genoemde, op relevante feiten gebaseerde criteria niet eens kunnen worden, wordt de intentie van de betrokkene, zoals deze blijkt uit de feiten en omstandigheden, met name de redenen om te verhuizen, voor de vaststelling van zijn woonplaats als doorslaggevend beschouwd.
Artikel 12
Samentelling van tijdvakken
1. Voor de toepassing van artikel 6 van de basisverordening verzoekt het bevoegde orgaan de organen van de lidstaat waarvan de wetgeving ook op de betrokkene van toepassing was, om een opgave van de overeenkomstig die wetgeving vervulde tijdvakken.
2. Voor zover dit nodig is voor de toepassing van artikel 6 van de basisverordening, worden de respectieve op grond van de wetgeving van een lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering, van werkzaamheid in loondienst of anders dan in loondienst, of van wonen, gevoegd bij de op grond van de wetgeving van elke andere lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering, van werkzaamheid in loondienst of anders dan in loondienst, of van wonen, mits deze tijdvakken elkaar niet overlappen.
3. Indien een tijdvak van verzekering of van wonen, vervuld op grond van een verplichte verzekering op grond van de wetgeving van een lidstaat, samenvalt met een op grond van een vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering op grond van de wetgeving van een andere lidstaat vervuld tijdvak van verzekering, wordt alleen het tijdvak in aanmerking genomen dat is vervuld op grond van de verplichte verzekering.
4. Indien een op grond van de wetgeving van een lidstaat vervuld tijdvak van verzekering of van wonen dat geen gelijkgesteld tijdvak is, samenvalt met een op grond van de wetgeving van een andere lidstaat gelijkgesteld tijdvak, wordt alleen het niet-gelijkgestelde tijdvak in aanmerking genomen.
5. Elk op grond van de wetgevingen van twee of meer lidstaten gelijkgesteld tijdvak wordt slechts in aanmerking genomen door het orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving laatstelijk vóór dat tijdvak op de betrokkene verplicht van toepassing was. Indien de wetgeving van een lidstaat vóór dat tijdvak niet verplicht van toepassing was op de betrokkene, wordt het in aanmerking genomen door het orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving na dat tijdvak voor het eerst verplicht van toepassing was op de betrokkene.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 12
6. Indien de periode waarin bepaalde tijdvakken van verzekering of van wonen werden vervuld op grond van de wetgeving van een lidstaat, niet nauwkeurig kan worden bepaald, wordt ervan uitgegaan dat deze tijdvakken de op grond van de wetgeving van een andere lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering of van wonen niet overlappen, en wordt hiermede, indien dit gunstig is voor de betrokkene, rekening gehouden, voor zover de tijdvakken redelijkerwijs in aanmerking kunnen worden genomen.
Artikel 13
Regels voor de omrekening van tijdvakken
1. Indien de tijdvakken, vervuld op grond van de wetgeving van een lidstaat, worden uitgedrukt in andere eenheden dan in de wetgeving van een andere lidstaat worden gehanteerd, geschiedt de omrekening die op grond van artikel 6 van de basisverordening voor de samentelling nodig is volgens de onderstaande regels:
a) het tijdvak dat moet worden gebruikt als basis voor de omrekening is het tijdvak dat wordt meegedeeld door het orgaan van de lidstaat volgens de wetgeving op grond waarvan het tijdvak is vervuld;
b) in het geval van regelingen waarin de tijdvakken in dagen worden uitgedrukt, geschiedt de omrekening van dagen in andere eenheden, en omgekeerd, alsook de omrekening tussen verschillende op dagen gebaseerde regelingen, volgens de onderstaande tabel:
Regeling gebaseerd op
één dag komt over
een met
één week komt over
een met
één maand komt over
een met
1 kwartaal komt over
een met
maximum aantal dagen in één kalenderjaar
5 dagen 9 uur 5 dagen 22 dagen 66 dagen 264 dagen
6 dagen 8 uur 6 dagen 26 dagen 78 dagen 312 dagen
7 dagen 6 uur 7 dagen 30 dagen 90 dagen 360 dagen
c) in het geval van regelingen waarin de tijdvakken in andere eenheden dan dagen worden uitgedrukt:
i) drie maanden of dertien weken gelden als een kwartaal, en omgekeerd;
ii) één jaar geldt als vier kwartalen, 12 maanden of 52 weken, en omgekeerd;
iii) voor de omrekening van weken in maanden, en omgekeerd, worden weken en maanden omgerekend in dagen volgens de in de in punt b) opgenomen tabel bepaalde omrekening voor de regelingen op basis van zes dagen;
d) in het geval van tijdvakken die in gedeelten worden uitgedrukt, worden deze omgerekend naar de volgende kleinere gehele eenheid, door toepassing van de punten b) en c). Gedeelten van jaren worden omgerekend in maanden, tenzij de betrokken regeling is gebaseerd op kwartalen;
e) indien de omrekening op grond van dit lid leidt tot een gedeelte van een eenheid, wordt het resultaat afgerond naar de volgende hogere gehele eenheid.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 13
2. De toepassing van lid 1 mag er niet toe leiden dat de som van de tijdvakken die gedurende één kalenderjaar zijn vervuld, een totaal oplevert van meer dan de in de laatste kolom van de tabel in lid 1, onder b), vermelde dagen, dan tweeënvijftig weken, dan twaalf maanden of dan vier kwartalen.
Indien de om te rekenen tijdvakken overeenkomen met het maximale aantal tijdvakken per jaar op grond van de wetgeving van de lidstaat waar zij zijn vervuld, mag de toepassing van lid 1 in één kalenderjaar niet leiden tot tijdvakken die korter zijn dan het eventuele maximale aantal tijdvakken per jaar waarin de betrokken wetgeving voorziet.
3. De omrekening wordt uitgevoerd, hetzij in een enkele operatie die betrekking heeft op alle tijdvakken die als een geheel zijn meegedeeld, hetzij voor elk jaar indien de tijdvakken op jaarbasis zijn meegedeeld.
4. Wanneer een orgaan tijdvakken in dagen meedeelt, geeft het tegelijkertijd aan of de toegepaste regeling is gebaseerd op vijf, zes of zeven dagen.
TITEL II
VASTSTELLING VAN DE TOEPASSELIJKE WETGEVING
Artikel 14
Verduidelijkingen bij de artikelen 12 en 13 van de basisverordening
1. Voor de toepassing van artikel 12, lid 1, van de basisverordening slaat degene „die werkzaamheden in loondienst verricht in een lidstaat voor rekening van een werkgever die daar zijn werkzaamheden normaliter verricht, en die door deze werkgever naar een andere lidstaat wordt gedetacheerd” ook op een persoon die is aangeworven met het oog op detachering naar een andere lidstaat, op voorwaarde dat de betrokkene, onmiddellijk voor het begin van zijn werkzaamheden in loondienst, reeds onderworpen is aan de wetgeving van de lidstaat waar zijn werkgever gevestigd is.
2. Voor de toepassing van artikel 12, lid 1, van de basisverordening hebben de woorden „die daar zijn werkzaamheden normaliter verricht” betrekking op een werkgever die normaliter op het grondgebied van de lidstaat waar hij is gevestigd substantiële werkzaamheden verricht die verder gaan dan louter intern beheer. Dit wordt vastgesteld aan de hand van alle criteria die de door de werkgever uitgevoerde werkzaamheden kenmerken. De ter zake dienende criteria moeten zijn toegesneden op de specifieke kenmerken van elke werkgever en de ware aard van de werkzaamheden.
3. Voor de toepassing van artikel 12, lid 2, van de basisverordening is degene „die werkzaamheden anders dan in loondienst pleegt te verrichten” iemand die normaliter substantiële werkzaamheden verricht op het grondgebied van de lidstaat waar hij is gevestigd. Met name moet hij zijn werkzaamheden reeds enige tijd hebben uitgeoefend voor de datum waarop hij een beroep wenst te doen op dat artikel en, gedurende iedere periode van tijdelijke werkzaamheden in een andere lidstaat, in de lidstaat waar hij is gevestigd de nodige voorwaarden blijven vervullen voor de uitoefening van zijn werkzaamheden zodat hij hiermee kan doorgaan na zijn terugkeer.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 14
4. Voor de toepassing van artikel 12, lid 2, van de basisverordening is het criterium om te bepalen of de werkzaamheden anders dan in loondienst die een persoon in een andere lidstaat gaat uitoefenen, „van gelijke aard” zijn als de werkzaamheden die hij normaliter anders dan in loondienst verricht, de feitelijke aard van de werkzaamheid en niet het feit dat deze werkzaamheden eventueel door deze andere lidstaat als werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst worden betiteld.
▼M2 5. Voor de toepassing van artikel 13, lid 1, van de basisverordening wordt onder degene die „in twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt te verrichten” verstaan, iemand die gelijktijdig of afwisselend, voor dezelfde onderneming of werkgever of voor verschillende ondernemingen of werkgevers, op het grondgebied van twee of meer lidstaten één of meer afzonderlijke werkzaamheden uitoefent.
5 bis. Voor de toepassing van titel II van de basisverordening wordt onder „zetel of domicilie” verstaan, de zetel of domicilie waar de voornaamste beslissingen betreffende de onderneming worden genomen en waar de centrale bestuurstaken ervan worden uitgeoefend.
Voor de toepassing van artikel 13, lid 1, van de basisverordening vallen leden van het cockpit- of het cabinepersoneel die in loondienst en met betrekking tot luchtpassagiers of luchtvrachtvervoer diensten plegen te verrichten in twee of meer lidstaten onder de wetgeving van de lidstaat waar hun thuisbasis, zoals omschreven in bijlage III bij Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart ( 1 ), gelegen is.
5 ter. Voor de vaststelling van de toepasselijke wetgeving op grond van artikel 13 van de basisverordening worden marginale werkzaamheden buiten beschouwing gelaten. Artikel 16 van de uitvoeringsverordening is op alle onder dit artikel bedoelde gevallen van toepassing.
▼B 6. Voor de toepassing van artikel 13, lid 2, van de basisverordening wordt onder degene die „in twee of meer lidstaten werkzaamheden anders dan in loondienst pleegt te verrichten” met name verstaan, iemand die gelijktijdig of afwisselend op het grondgebied van twee of meer lidstaten een of meer afzonderlijke werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, ongeacht de aard van deze anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden.
7. Ten behoeve van het onderscheid tussen de in de leden 5 en 6 bedoelde werkzaamheden en de in artikel 12, leden 1 en 2, van de basisverordening bedoelde gevallen, is de duur van de werkzaamheid in een of meer lidstaten (of zij permanent, dan wel ad hoc of tijdelijk van aard is) doorslaggevend. Daartoe wordt een algemene beoordeling verricht van alle relevante feiten, waaronder met name, met betrekking tot een persoon in loondienst, de in de arbeidsovereenkomst bepaalde arbeidsplaats.
8. Voor de toepassing van artikel 13, leden 1 en 2, van de basisverordening betekent een „substantieel gedeelte van de werkzaamheden die in loondienst of anders dan in loondienst” in een lidstaat worden verricht dat een kwantitatief substantieel deel van alle werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst daar wordt verricht, zonder dat het hierbij noodzakelijkerwijs om het grootste deel van deze werkzaamheden hoeft te gaan.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 15
( 1 ) PB L 373 van 31.12.1991, blz. 4.
De beoordeling of een substantieel gedeelte van de werkzaamheden in een lidstaat wordt verricht, gebeurt mede op grond van de volgende indicatieve criteria:
a) in geval van een werkzaamheid in loondienst, de arbeidstijd en/of de bezoldiging, en
b) in geval van een werkzaamheid anders dan in loondienst, de omzet, de arbeidstijd, het aantal verleende diensten en/of het inkomen.
In het kader van een algemene beoordeling geldt een aandeel van minder dan 25 % voor de bovengenoemde criteria als indicatie dat een substantieel gedeelte van de werkzaamheden niet in de betrokken lidstaat wordt verricht.
9. Voor de toepassing van artikel 13, lid 2, onder b), van de basisverordening wordt het „centrum van belangen” van anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden van een persoon bepaald aan de hand van alle elementen waaruit zijn beroepswerkzaamheden bestaan, met name de vaste en blijvende plaats van waaruit hij zijn werkzaamheden verricht, de gebruikelijke aard of de duur van de uitgeoefende werkzaamheden, het aantal verleende diensten, alsmede de intentie van de betrokkene zoals die uit alle omstandigheden blijkt.
10. Voor de vaststelling van de toepasselijke wetgeving op grond van de leden 8 en 9, houden de betrokken organen rekening met de verwachte situatie in de volgende twaalf kalendermaanden.
11. Degene die zijn werkzaamheid in loondienst in twee of meer lidstaten voor rekening van een buiten het grondgebied van de Unie gevestigde werkgever verricht en in een lidstaat woont zonder daar een substantiële werkzaamheid te verrichten, valt onder de wetgeving van de lidstaat van de woonplaats.
Artikel 15
Procedures voor de toepassing van artikel 11, lid 3, punt b) en punt d), artikel 11, lid 4, en artikel 12 van de basisverordening (betreffende de verstrekking van informatie aan de betrokken
organen)
1. Indien een persoon zijn werkzaamheid uitoefent in een andere lidstaat dan de op grond van titel II van de basisverordening bevoegde lidstaat, stelt de werkgever of, in het geval van iemand die geen werkzaamheid in loondienst verricht, de betrokkene zelf, indien mogelijk van tevoren, het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving van toepassing blijft, daarvan in kennis, tenzij anders is bepaald in artikel 16 van de toepassingsverordening. ►M2 Dit orgaan verstrekt de in artikel 19, lid 2, van de uitvoeringsverordening bedoelde verklaring aan de betrokkene en stelt onverwijld informatie betreffende de overeenkomstig artikel 11, lid 3, onder b), of artikel 12 van de basisverordening op de betrokkene van toepassing zijnde wetgeving ter beschikking van het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de werkzaamheid wordt uitgeoefend. ◄
2. Lid 1 is van overeenkomstige toepassing op personen die onder artikel 11, lid 3, punt d), van de basisverordening vallen.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 16
3. Een werkgever als bedoeld in artikel 11, lid 4, van de basisverordening bij wie een persoon in loondienst werkzaam is aan boord van een zeeschip dat onder de vlag van een andere lidstaat vaart, stelt, indien mogelijk van tevoren, het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving van toepassing is, daarvan in kennis. Dit orgaan stelt onverwijld informatie betreffende de wetgeving die op grond van artikel 11, lid 4, van de basisverordening op de betrokkene van toepassing is, ter beschikking van het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat onder de vlag waarvan het zeeschip aan boord waarvan de werknemer de werkzaamheden zal verrichten, vaart.
Artikel 16
Procedure voor de toepassing van artikel 13 van de basisverordening
1. Degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden verricht, stelt het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van woonplaats, daarvan in kennis.
2. Het aangewezen orgaan van de woonplaats stelt onverwijld de op de betrokkene toepasselijke wetgeving vast, met inachtneming van artikel 13 van de basisverordening en artikel 14 van de toepassingsverordening. Deze aanvankelijke vaststelling heeft een voorlopig karakter. Het orgaan brengt de aangewezen organen van elke lidstaat waar werkzaamheden worden verricht op de hoogte van zijn voorlopige vaststelling.
3. De voorlopige vaststelling van de toepasselijke wetgeving, bedoeld in lid 2, wordt definitief binnen twee maanden nadat de door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten aangewezen organen ervan in kennis zijn gesteld overeenkomstig lid 2, tenzij de wetgeving reeds definitief is vastgesteld op basis van lid 4, of tenzij ten minste een van de betrokken organen de door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van woonplaats aangewezen organen aan het eind van de periode van twee maanden ervan in kennis stelt dat het nog niet met de vaststelling kan instemmen of hierover een ander standpunt inneemt.
4. Indien onzekerheid betreffende de vaststelling van de toepasselijke wetgeving noopt tot contacten tussen de organen of autoriteiten van twee of meer lidstaten wordt, op verzoek van een of meer van de door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten aangewezen organen of van de bevoegde autoriteiten zelf, de op de betrokkene toepasselijke wetgeving in onderlinge overeenstemming vastgesteld, met inachtneming van artikel 13 van de basisverordening en de desbetreffende bepalingen van artikel 14 van de toepassingsverordening.
Indien er een verschil van mening bestaat tussen de betrokken organen of bevoegde autoriteiten, streven deze instanties naar een akkoord overeenkomstig bovengenoemde voorwaarden; artikel 6 van de toepassingsverordening is van toepassing.
5. Het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving voorlopig of definitief van toepassing is verklaard, stelt de betrokkene onverwijld in kennis.
6. Indien de betrokkene nalaat de in lid 1 vermelde informatie te verstrekken, wordt dit artikel toegepast op initiatief van het door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van woonplaats aangewezen orgaan, zodra het, eventueel via een ander betrokken orgaan, in kennis is gesteld van de situatie van de betrokkene.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 17
Artikel 17
Procedure voor de toepassing van artikel 15 van de basisverordening
Contractuele personeelsleden van de Europese Gemeenschappen oefenen bij de sluiting van de arbeidsovereenkomst het keuzerecht overeenkomstig artikel 15 van de basisverordening uit. De tot het sluiten van deze overeenkomst bevoegde autoriteit stelt het aangewezen orgaan van de lidstaat in kennis van de wetgeving waarvoor de contractuele personeelsleden hebben gekozen.
Artikel 18
Procedure voor de toepassing van artikel 16 van de basisverordening
Een verzoek van de werkgever of de betrokkene om een uitzondering op de artikelen 11 tot en met 15 van de basisverordening wordt, indien mogelijk vooraf, ingediend bij de bevoegde autoriteit of het orgaan dat is aangewezen door de autoriteit van de lidstaat waarvan de werknemer of de betrokkene toepassing van de wetgeving wenst.
Artikel 19
Verstrekking van informatie aan betrokkenen en werkgevers
1. Het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving op grond van titel II van de basisverordening van toepassing wordt, informeert de betrokkene en eventueel zijn werkgever over de in die wetgeving neergelegde verplichtingen. Het verleent hun de nodige hulp bij het vervullen van de op grond van die wetgeving verplichte formaliteiten.
2. Op verzoek van de betrokkene of de werkgever verstrekt het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving op grond van een bepaling van titel II van de basisverordening van toepassing is, een verklaring dat die wetgeving van toepassing is en vermeldt het eventueel tot welke datum en onder welke voorwaarden.
Artikel 20
Samenwerking tussen organen
1. De betrokken organen verstrekken het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving op grond van titel II van de basisverordening van toepassing is, de nodige gegevens voor de vaststelling van de datum waarop deze wetgeving van toepassing wordt, alsook de premies en bijdragen die de betrokkene en zijn werkgevers ingevolge die wetgeving verschuldigd zijn.
2. Het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving op een persoon van toepassing wordt op grond van titel II van de basisverordening, stelt het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan de wetgeving het laatst op die persoon van toepassing was, in kennis van de datum waarop de toepassing van de wetgeving ingaat.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 18
Artikel 21
Verplichtingen van de werkgever
1. Een werkgever die zijn statutaire zetel of vestiging buiten de bevoegde lidstaat heeft, dient alle verplichtingen na te komen waarin de op zijn werknemers toepasselijke wetgeving voorziet, met name de verplichting tot het betalen van de in die wetgeving bedoelde premies en bijdragen, alsof hij zijn statutaire zetel of vestiging in de bevoegde lidstaat zou hebben.
2. Een werkgever die geen vestiging heeft in de lidstaat waarvan de wetgeving van toepassing is en de werknemer kunnen overeenkomen dat de werknemer de verplichtingen van de werkgever inzake de betaling van premies en bijdragen voor rekening van deze laatste nakomt, zonder afbreuk te doen aan de onderliggende verplichtingen van de werkgever. De werkgever brengt een dergelijke regeling ter kennis van het bevoegde orgaan van die lidstaat.
TITEL III
BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR VERSCHILLENDE CATEGORIEËN UITKERINGEN
HOOFDSTUK I
Prestaties bij ziekte, en moederschaps- en daarmee gelijkgestelde vaderschapsuitkeringen
Artikel 22
Algemene toepassingsbepalingen
1. De bevoegde autoriteiten of organen zien erop toe dat alle noodzakelijke informatie betreffende de procedures en voorwaarden voor de toekenning van verstrekkingen ter beschikking van de verzekerden wordt gesteld wanneer zulke verstrekkingen worden ontvangen op het grondgebied van een andere lidstaat dan die van het bevoegde orgaan.
2. Onverminderd artikel 5, onder a), van de basisverordening kunnen de kosten van verstrekkingen in de zin van artikel 22 van de basisverordening, respectievelijk de artikelen 23 tot en met 30 van de basisverordening, slechts dan ten laste komen van een lidstaat, indien de verzekerde op grond van de wetgeving van die lidstaat een aanvraag voor een pensioen heeft ingediend, respectievelijk een pensioen ontvangt.
Artikel 23
Toe te passen stelsel als er in het land van de woon- of verblijfplaats meer dan één stelsel bestaat
Indien de wetgeving van de lidstaat van de woon- of verblijfplaats voor meer dan één categorie verzekerden meer dan één verzekeringsstelsel voor ziekte en moederschap of vaderschap kent, worden voor de toepassing van artikel 17, artikel 19, lid 1, en de artikelen 20, 22, 24 en 26 van de basisverordening de bepalingen van de wetgeving met betrekking tot het algemeen stelsel voor werknemers gevolgd.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 19
Artikel 24
Woonplaats in een andere dan de bevoegde lidstaat
1. Voor de toepassing van artikel 17 van de basisverordening zijn de verzekerde en/of zijn gezinsleden verplicht zich te laten inschrijven bij het orgaan van de woonplaats. Hun recht op verstrekkingen in de lidstaat van de woonplaats blijkt uit een verklaring die door het bevoegde orgaan op verzoek van de verzekerde of op verzoek van het orgaan van de woonplaats is verstrekt.
2. Het in lid 1 bedoelde document blijft geldig totdat het bevoegde orgaan het orgaan van de woonplaats in kennis stelt van de intrekking ervan.
Het orgaan van de woonplaats stelt het bevoegde orgaan in kennis van iedere inschrijving overeenkomstig lid 1 en van iedere wijziging of schrapping daarvan.
3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de in de artikelen 22, 24, 25 en 26 van de basisverordening bedoelde personen.
Artikel 25
Verblijf in een andere dan de bevoegde lidstaat
A) Procedure en draagwijdte van het recht
1. Voor de toepassing van artikel 19 van de basisverordening verstrekt de verzekerde de zorgverlener in de lidstaat van verblijf een door het bevoegd orgaan uitgereikt document waaruit blijkt dat hij recht heeft op verstrekkingen. Indien de verzekerde niet in het bezit is van een dergelijk document, vraagt het orgaan van de verblijfplaats het document op verzoek, of indien anderszins noodzakelijk, bij het bevoegde orgaan op.
2. Uit dat document moet blijken dat de verzekerde volgens de voorwaarden van artikel 19 van de basisverordening recht heeft op verstrekkingen onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor verzekerden ingevolge de wetgeving van de lidstaat van verblijf.
3. Met de in artikel 19, lid 1, van de basisverordening genoemde verstrekkingen worden verstrekkingen bedoeld die in de lidstaat van verblijf volgens zijn wetgeving worden verleend en die medisch noodzakelijk worden om te voorkomen dat de verzekerde vóór het einde van zijn geplande verblijf naar de bevoegde lidstaat moet terugkeren om er de behandeling te ontvangen die hij nodig heeft.
B) Procedure en regelingen voor de rechtstreekse betaling en/of vergoeding van verstrekkingen
4. Indien de verzekerde de kosten van alle of een deel van de op grond van artikel 19 van de basisverordening verleende verstrekkingen zelf heeft betaald en indien de door het orgaan van de verblijfplaats toegepaste wetgeving voorziet in de mogelijkheid van vergoeding van deze kosten aan de verzekerde, kan hij een verzoek om vergoeding aan het orgaan van de verblijfplaats richten. In dat geval vergoedt dat orgaan hem het bedrag van de kosten van de verstrekkingen rechtstreeks, binnen de grenzen en onder de voorwaarden van de volgens de wetgeving van het orgaan geldende vergoedingstarieven.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 20
5. Indien het verzoek om vergoeding van zulke kosten niet rechtstreeks bij het orgaan van de verblijfplaats is ingediend, worden de kosten door het bevoegde orgaan aan de betrokkene vergoed tegen het vergoedingstarief dat het orgaan van de verblijfplaats in het betrokken geval toepast, dan wel ten bedrage van de vergoeding die door het orgaan van de verblijfplaats zou zijn uitbetaald indien artikel 62 van de toepassingsverordening van toepassing was geweest.
Het orgaan van de verblijfplaats is verplicht het bevoegde orgaan desgevraagd de nodige inlichtingen over die tarieven of bedragen te verstrekken.
6. In afwijking van lid 5 kan het bevoegde orgaan de gemaakte kosten vergoeden binnen de grenzen en volgens de voorwaarden van de tarieven vastgesteld in zijn wetgeving, op voorwaarde dat de verzekerde ermee akkoord gaat dat deze bepaling op hem wordt toegepast.
7. Indien de wetgeving van de lidstaat van verblijf in het betrokken geval niet voorziet in vergoeding overeenkomstig de leden 4 en 5, mag het bevoegde orgaan de gemaakte kosten binnen de grenzen en volgens de voorwaarden van de tarieven vastgesteld in zijn wetgeving vergoeden zonder instemming van de verzekerde.
8. De vergoeding voor de verzekerde mag het bedrag van de werkelijk door hem gemaakte kosten nooit overschrijden.
9. Indien het om aanzienlijke uitgaven gaat, kan het bevoegde orgaan een passend voorschot aan de verzekerde uitbetalen zodra deze de aanvraag tot vergoeding bij dit orgaan indient.
C) Gezinsleden
10. De leden 1 tot en met 9 zijn van overeenkomstige toepassing op de gezinsleden van de verzekerde.
Artikel 26
Geplande geneeskundige verzorging
A) Toestemmingsprocedure
1. Voor de toepassing van artikel 20, lid 1, van de basisverordening wordt door de verzekerde een door het bevoegde orgaan verstrekt document aan het orgaan van de verblijfplaats overgelegd. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder bevoegd orgaan verstaan het orgaan dat de kosten van de geplande behandeling voor zijn rekening neemt; in de in artikel 20, lid 4, en artikel 27, lid 5, van de basisverordening bedoelde gevallen, waarin de in de lidstaat van de woonplaats toegekende verstrekkingen op basis van vaste bedragen worden vergoed, is het bevoegde orgaan het orgaan van de woonplaats.
2. De verzekerde die niet in de bevoegde lidstaat woont verzoekt om de toestemming aan het orgaan van de woonplaats, dat het verzoek onverwijld aan het bevoegde orgaan doorzendt.
In dat geval geeft het orgaan van de woonplaats in een verklaring aan dat in de lidstaat van de woonplaats is voldaan aan de voorwaarden van artikel 20, lid 2, tweede zin, van de basisverordening.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 21
De gevraagde toestemming kan door het bevoegde orgaan alleen geweigerd worden indien, in overeenstemming met het oordeel van het orgaan van de woonplaats, in de lidstaat van de woonplaats van de verzekerde niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 20, lid 2, tweede zin, van de basisverordening, of indien dezelfde behandeling binnen een medisch verantwoorde termijn, gelet op de gezondheidstoestand van dat moment en het te verwachten ziekteverloop van de betrokkene, in de bevoegde lidstaat zelf kan worden gegeven.
Het bevoegde orgaan stelt het orgaan van de woonplaats in kennis van zijn besluit.
Is binnen de in de nationale wetgeving vastgestelde termijnen geen antwoord ontvangen, dan wordt de toestemming geacht door het bevoegde orgaan te zijn verleend.
3. Indien een niet in de bevoegde lidstaat woonachtige verzekerde een dringende levensreddende behandeling nodig heeft en de toestemming niet kan worden geweigerd op grond van de tweede zin van artikel 20, lid 2, van de basisverordening, wordt de toestemming door het orgaan van de woonplaats verleend namens het bevoegde orgaan, dat onverwijld door het orgaan van de woonplaats wordt ingelicht.
Het bevoegde orgaan aanvaardt de bevindingen en behandelingskeuzen van artsen die zijn erkend door het orgaan van de woonplaats dat toestemming verleent met betrekking tot de noodzaak van een dringende levensreddende behandeling.
4. Tijdens de procedure voor het verlenen van de toestemming behoudt het bevoegde orgaan steeds de mogelijkheid de verzekerde door een door het orgaan gekozen arts in de lidstaat van de woon- of verblijfplaats te laten onderzoeken.
5. Het orgaan van de verblijfplaats stelt, onverminderd enige beslissing inzake de toestemming, het bevoegde orgaan in voorkomend geval ervan in kennis dat een aanvulling op de door de toestemming gedekte behandeling uit medisch oogpunt nodig blijkt.
B) Rechtstreekse betaling van de door de verzekerde gemaakte kosten in verband met verstrekkingen
6. Onverminderd lid 7, is artikel 25, leden 4 en 5, van de toepassingsverordening van overeenkomstige toepassing.
7. Indien de verzekerde de kosten voor een medische behandeling waarvoor toestemming is verleend geheel of gedeeltelijk zelf heeft betaald en de kosten die het bevoegde orgaan op grond van lid 6 verplicht is aan het orgaan van de verblijfplaats of aan de verzekerde zelf te vergoeden (werkelijke kostprijs) lager zijn dan de kosten die het voor dezelfde behandeling in de bevoegde lidstaat zou hebben moeten dragen (fictieve kostprijs), dan vergoedt het bevoegde orgaan op verzoek de door de verzekerde gemaakte kosten van de behandeling tot het bedrag waarmee de fictieve kostprijs de werkelijke kostprijs overstijgt. Het vergoede bedrag mag evenwel niet hoger zijn dan de werkelijke kosten van de verzekerde, waarbij ook rekening kan worden gehouden met het bedrag dat de verzekerde zou hebben moeten betalen indien de behandeling in de bevoegde lidstaat had plaatsgevonden.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 22
C) Reis- en verblijfkosten in het kader van een geplande behandeling
8. Indien toestemming is verleend voor een behandeling in een andere lidstaat, en de nationale wetgeving van het bevoegde orgaan voorziet in de vergoeding van de aan de behandeling verbonden reis- en verblijfkosten van de verzekerde, worden deze kosten voor de betrokkene en zo nodig voor een begeleider door dat orgaan betaald.
D) Gezinsleden
9. De leden 1 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing op de gezinsleden van de verzekerden.
Artikel 27
Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen in het geval dat de woon- of verblijfplaats zich in een andere dan de bevoegde lidstaat bevindt
A) Door de verzekerde te volgen procedure
1. Indien de wetgeving van de bevoegde lidstaat voorschrijft dat de verzekerde een bewijs overlegt om in aanmerking te komen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering in de zin van artikel 21, lid 1, van de basisverordening, vraagt de verzekerde de arts van de lidstaat van de woonplaats die zijn gezondheidstoestand heeft vastgesteld, om een bewijs van arbeidsongeschiktheid met vermelding van de vermoedelijke duur ervan.
2. De verzekerde zendt het bewijs binnen de door de wetgeving van de bevoegde lidstaat bepaalde termijn aan het bevoegde orgaan toe.
3. Indien door de behandelende artsen van de lidstaat van de woonplaats geen bewijzen van arbeidsongeschiktheid worden afgegeven en deze volgens de wetgeving van de bevoegde lidstaat vereist zijn, wendt de betrokkene zich rechtstreeks tot het orgaan van de woonplaats. Dit orgaan zorgt er onmiddellijk voor dat de arbeidsongeschiktheid van de betrokkene medisch wordt beoordeeld en het in lid 1 bedoelde bewijs wordt uitgeschreven. Het bewijs wordt onverwijld naar het bevoegde orgaan doorgezonden.
4. De doorzending van het in de leden 1, 2 en 3 bedoelde document ontslaat de verzekerde niet van de in de toepasselijke wetgeving vervatte verplichtingen, met name ten aanzien van zijn werkgever. In voorkomend geval kan de werkgever en/of het bevoegde orgaan de werknemer oproepen deel te nemen aan activiteiten om de terugkeer naar het arbeidsproces te bevorderen en te ondersteunen.
B) Door het orgaan van de lidstaat van de woonplaats te volgen procedure
5. Als het bevoegde orgaan daarom verzoekt, worden door het orgaan van de woonplaats, in overeenstemming met de door dat orgaan toegepaste wetgeving, ten aanzien van de betrokkene de nodige administratieve controles of medische onderzoeken verricht. Het verslag van de controlerend arts, waarin met name de vermoedelijke duur van de arbeidsongeschiktheid wordt vermeld, wordt door het orgaan van de woonplaats onverwijld aan het bevoegde orgaan gezonden.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 23
C) Door het bevoegde orgaan te volgen procedure
6. Het bevoegde orgaan behoudt het recht de verzekerde te laten onderzoeken door een arts die het orgaan zelf heeft gekozen.
7. Onverminderd artikel 21, lid 1, tweede zin, van de basisverordening, betaalt het bevoegde orgaan de uitkeringen rechtstreeks aan de betrokkene en stelt het, indien nodig, het orgaan van de woonplaats hiervan in kennis.
8. Voor de toepassing van artikel 21, lid 1, van de basisverordening hebben de vermeldingen op het bewijs van arbeidsongeschiktheid van de verzekerde, dat in een andere lidstaat op grond van de medische bevindingen van de controlerend arts of het controlerend orgaan is opgesteld, dezelfde juridische waarde als het in de bevoegde lidstaat opgestelde bewijs.
9. Indien het bevoegde orgaan besluit de uitkeringen te weigeren, stelt het de verzekerde en tegelijkertijd het orgaan van de woonplaats van zijn besluit in kennis.
D) Procedure bij verblijf in een andere dan de bevoegde lidstaat
10. De leden 1 tot en met 9 zijn van overeenkomstige toepassing in het geval dat de verzekerde in een andere dan de bevoegde lidstaat verblijft.
Artikel 28
Uitkeringen bij langdurige zorg in het geval dat de woon- of verblijfplaats zich in een andere dan de bevoegde lidstaat bevindt
A) Door de verzekerde te volgen procedure
1. Om in aanmerking te komen voor uitkeringen bij langdurige zorg op grond van artikel 21, lid 1, van de basisverordening, wendt de verzekerde zich tot het bevoegde orgaan. Het bevoegde orgaan stelt zo nodig het orgaan van de woonplaats daarvan in kennis.
B) Door het orgaan van de woonplaats te volgen procedure
2. Het orgaan van de woonplaats onderzoekt op verzoek van het bevoegde orgaan de toestand van de verzekerde, met het oog op zijn behoefte aan langdurige zorg. Het bevoegde orgaan verschaft het orgaan van de woonplaats alle voor dit onderzoek nodige gegevens.
C) Door het bevoegde orgaan te volgen procedure
3. Het bevoegde orgaan heeft het recht om, teneinde de mate van behoefte aan langdurige zorg te bepalen, de verzekerde te laten onderzoeken door een arts of andere deskundige die het orgaan zelf heeft gekozen.
4. Artikel 27, lid 7, van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 24
D) Procedure bij verblijf in een andere dan de bevoegde lidstaat
5. De leden 1 tot en met 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de verzekerde die in een andere dan de bevoegde lidstaat verblijft.
E) Gezinsleden
6. De leden 1 tot en met 5 zijn van overeenkomstige toepassing op de gezinsleden van de verzekerde.
Artikel 29
Toepassing van artikel 28 van de basisverordening
Indien de lidstaat waar de voormalige grensarbeider het laatst werkzaam was niet langer bevoegd is en de voormalige grensarbeider of een lid van zijn gezin er heen reist om er verstrekkingen op grond van artikel 28 van de basisverordening te verkrijgen, legt hij aan het orgaan van de verblijfplaats een door het bevoegde orgaan afgegeven document over.
Artikel 30
Premies en bijdragen ten laste van de pensioengerechtigden
In het geval van een persoon die van meer dan één lidstaat een pensioen ontvangt, is het bedrag van de op alle betaalde pensioenen geheven premies en bijdragen in geen geval hoger dan het bedrag dat geheven wordt ten aanzien van iemand die hetzelfde bedrag aan pensioenen van de bevoegde lidstaat ontvangt.
Artikel 31
Toepassing van artikel 34 van de basisverordening
A) Door het bevoegde orgaan te volgen procedure
1. Het bevoegde orgaan stelt de betrokkene in kennis van de bepaling van artikel 34 van de basisverordening, ter voorkoming van samenloop van prestaties. De toepassing van deze voorschriften garandeert aan de persoon die niet op het grondgebied van de bevoegde lidstaat woont, het recht op prestaties die ten minste gelijk zijn aan het totale bedrag of de totale waarde waarop hij aanspraak zou kunnen maken als hij in die lidstaat woonde.
2. Het bevoegde orgaan stelt voorts het orgaan van de woon- of verblijfplaats in kennis van de betaling van uitkeringen bij langdurige zorg, indien de door laatstbedoeld orgaan toegepaste wetgeving voorziet in de verstrekkingen voor langdurige zorg die zijn vermeld op de in artikel 34, lid 2, van de basisverordening bedoelde lijst.
B) Door het orgaan van de woon- of verblijfplaats te volgen procedure
3. Na ontvangst van de in lid 2 bedoelde informatie stelt het orgaan van de woon- of verblijfplaats het bevoegde orgaan onverwijld in kennis van elke voor hetzelfde doel bestemde verstrekking bij langdurige zorg die het op grond van zijn wetgeving aan de betrokkene verleent, en van het vergoedingstarief daarvan.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 25
4. De Administratieve Commissie neemt de maatregelen die nodig zijn ter uitvoering van dit artikel.
Artikel 32
Bijzondere toepassingsmaatregelen
1. Wanneer een persoon of een groep personen op verzoek is vrijgesteld van verplichte ziekteverzekering en die personen dus niet zijn gedekt door een ziekteverzekeringsstelsel waarop de basisverordening van toepassing is, wordt het orgaan van een andere lidstaat, louter ten gevolge van die vrijstelling, niet verantwoordelijk voor de kosten van de verstrekkingen of uitkeringen die uit hoofde van titel III, hoofdstuk I, van de basisverordening aan die personen of hun gezinsleden worden verleend.
2. Voor de in bijlage 2 bedoelde lidstaten zijn de bepalingen van titel III, hoofdstuk I, van de basisverordening betreffende verstrekkingen slechts van toepassing op personen die uitsluitend op basis van een bijzonder stelsel voor ambtenaren recht hebben op verstrekkingen, voor zover zulks in die bijlage is gespecificeerd.
Het orgaan van een andere lidstaat wordt niet, louter op die grond, verantwoordelijk voor de kosten van de verstrekkingen of uitkeringen die aan die personen of hun gezinsleden worden verleend.
3. Wanneer de in de leden 1 en 2 bedoelde personen en hun gezinsleden wonen in een lidstaat waar het recht op verstrekkingen niet is onderworpen aan verzekeringsvoorwaarden of de uitoefening van werkzaamheden, al dan niet in loondienst, worden zij aangesproken voor de volledige kosten van de verstrekkingen die hun in hun land van woonplaats worden verleend.
HOOFDSTUK II
Prestaties bij arbeidsongevallen en beroepsziekten
Artikel 33
Recht op verstrekkingen en uitkeringen voor degene die in een andere dan de bevoegde lidstaat woont of verblijft
1. De in de artikelen 24 tot en met 27 van de toepassingsverordening vastgestelde procedures zijn van overeenkomstige toepassing op artikel 36 van de basisverordening.
2. Indien op grond van de nationale wetgeving van de lidstaat van woonplaats of verblijf specifieke verstrekkingen worden gedaan in verband met arbeidsongeval en beroepsziekte, stelt het orgaan van deze lidstaat het bevoegde orgaan hiervan onverwijld op de hoogte.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 26
Artikel 34
Procedure in geval van een arbeidsongeval of beroepsziekte in een andere dan de bevoegde lidstaat
1. Indien een arbeidsongeval plaatsvindt of een beroepsziekte voor de eerste maal medisch wordt vastgesteld op het grondgebied van een andere dan de bevoegde lidstaat, en de nationale wetgeving in een aangifte of kennisgeving voorziet, wordt de aangifte of de kennisgeving van het arbeidsongeval of van de beroepsziekte gedaan overeenkomstig de wetgeving van de bevoegde lidstaat, in voorkomend geval onverminderd enige andersluidende toepasselijke wettelijke bepalingen die op het grondgebied van de lidstaat waar het arbeidsongeval plaatsvond of waar de beroepsziekte voor de eerste maal medisch werd vastgesteld, gelden en die in dat geval van toepassing blijven. De aangifte of kennisgeving wordt gericht aan het bevoegde orgaan.
2. Het orgaan van de lidstaat op het grondgebied waarvan het arbeidsongeval plaatsvond of waar de beroepsziekte voor de eerste maal medisch werd vastgesteld, zendt aan het bevoegde orgaan de op het grondgebied van deze lidstaat opgestelde geneeskundige verklaringen toe.
3. Indien wegens een ongeval op weg van of naar het werk dat op het grondgebied van een andere lidstaat dan de bevoegde lidstaat heeft plaatsgevonden, op dat grondgebied een onderzoek moet worden verricht om een mogelijk recht op de desbetreffende prestaties vast te stellen, kan het bevoegde orgaan hiertoe een persoon aanwijzen, waarna het de autoriteiten van eerstgenoemde lidstaat van deze aanwijzing in kennis stelt. De organen werken samen om alle nuttige informatie te onderzoeken en om de verslagen en andere documenten in verband met het ongeval te raadplegen.
4. Het bevoegde orgaan ontvangt, na afloop van de behandeling, op verzoek een uitvoerig verslag, vergezeld van de geneeskundige verklaringen betreffende de blijvende gevolgen van het ongeval of de ziekte en in het bijzonder de huidige toestand van de getroffene alsmede de genezing of de stabilisering van de letsels. De honoraria worden betaald door het orgaan van de woonplaats of de plaats van verblijf, naargelang het geval, overeenkomstig het door dit orgaan toegepaste tarief, maar komen voor rekening van het bevoegde orgaan.
5. Op verzoek van het bevoegde orgaan van de woon- of de verblijfplaats geeft het bevoegde orgaan in voorkomend geval kennis van de beslissing waarin de datum van de genezing of van de stabilisering der letsels wordt vastgesteld, alsmede, indien van toepassing, van de beslissing betreffende de toekenning van een rente.
Artikel 35
Geschillen naar aanleiding van de vraag of het ongeval of de ziekte al dan niet het gevolg is van de uitoefening van een beroep
1. Indien het bevoegde orgaan betwist dat in het kader van artikel 36, lid 2, van de basisverordening de wetgeving inzake arbeidsongevallen of beroepsziekten van toepassing is, stelt het het orgaan van de woon- of van de verblijfplaats, dat de verstrekkingen heeft verleend, hiervan onverwijld in kennis; de verstrekkingen worden dan als verstrekkingen van de ziekteverzekering beschouwd.
2. Wanneer hieromtrent een definitieve beslissing is genomen, stelt het bevoegde orgaan het orgaan van de woon- of de verblijfplaats dat de verstrekkingen heeft verleend, hiervan onverwijld in kennis.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 27
Indien niet is komen vast te staan dat van een arbeidsongeval of beroepsziekte sprake is, worden de verstrekkingen waarop de betrokkene recht heeft, voortgezet als verstrekkingen bij ziekte.
Indien is komen vast te staan dat van een arbeidsongeval of beroepsziekte sprake is, worden met ingang van de dag waarop het arbeidsongeval heeft plaatsgevonden of de beroepsziekte voor de eerste maal medisch werd vastgesteld, de aan betrokkene toegekende verstrekkingen beschouwd als verstrekkingen wegens arbeidsongeval of beroepsziekte.
3. De tweede alinea van artikel 6, lid 5, van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 36
Procedure bij blootstelling aan het risico van een beroepsziekte in meer dan één lidstaat
1. In het geval bedoeld in artikel 38 van de basisverordening wordt de aangifte of kennisgeving van de beroepsziekte doorgezonden aan het voor beroepsziekten bevoegde orgaan van de lidstaat onder de wetgeving waarvan de betrokkene werkzaamheden heeft verricht waardoor die beroepsziekte kon ontstaan.
Indien het orgaan waaraan de aangifte of kennisgeving was toegezonden, vaststelt dat werkzaamheden waardoor de betrokken beroepsziekte kon ontstaan, het laatst onder de wetgeving van een andere lidstaat zijn uitgeoefend, zendt het de aangifte of kennisgeving en alle daarbij gevoegde stukken aan het overeenkomstige orgaan van deze lidstaat door.
2. Indien het orgaan van de lidstaat onder de wetgeving waarvan de betrokkene laatstelijk een werkzaamheid heeft uitgeoefend waardoor de betrokken beroepsziekte kan ontstaan, vaststelt dat de betrokkene of zijn nabestaanden niet voldoen aan de voorwaarden van deze wetgeving, bijvoorbeeld omdat de betrokkene in de betreffende lidstaat nooit een werkzaamheid heeft uitgeoefend die de beroepsziekte veroorzaakt heeft of omdat de betreffende lidstaat de ziekte niet als beroepszieke erkent, zendt dat orgaan de aangifte of kennisgeving en alle daarbij behorende bescheiden, met inbegrip van de bevindingen en verslagen van het geneeskundig onderzoek dat door dit orgaan is verricht, onverwijld door aan het orgaan van de lidstaat onder de wetgeving waarvan de getroffene voordien een werkzaamheid heeft verricht waardoor de betrokken beroepsziekte kan ontstaan.
3. Zo nodig kan door de organen de in lid 2 vastgelegde procedure worden hernomen, waarbij wordt teruggegaan tot aan het overeenkomstige orgaan van de lidstaat onder de wetgeving waarvan de betrokkene het eerst werkzaamheden heeft verricht waardoor de bedoelde beroepsziekte kan ontstaan.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 28
Artikel 37
Uitwisseling van inlichtingen tussen organen en betaling van voorschotten bij beroep tegen een afwijzende beslissing
1. Indien beroep wordt ingesteld tegen een afwijzende beslissing van het orgaan van één van de lidstaten onder de wetgeving waarvan de betrokkene werkzaamheden heeft verricht waardoor de betrokken beroepsziekte kan ontstaan, is dit orgaan verplicht hiervan kennis te geven aan het orgaan waaraan de aangifte of kennisgeving werd doorgestuurd, volgens de procedure van artikel 36, lid 2, van de toepassingsverordening, en het later, wanneer de definitieve beslissing genomen is, hiervan op de hoogte te stellen.
2. Indien op grond van de wetgeving die wordt toegepast door het orgaan waaraan de aangifte of kennisgeving werd doorgestuurd, recht op uitkeringen is ingegaan, betaalt dit orgaan voorschotten waarvan het bedrag eventueel na raadpleging van het orgaan tegen welks beslissing beroep was ingesteld, en wel zodanig dat overbetaling wordt voorkomen. Laatstgenoemd orgaan betaalt het bedrag van de uitbetaalde voorschotten terug, indien het, ingevolge het ingestelde beroep, verplicht is de prestaties te verstrekken. Dit bedrag wordt dan ingehouden op het bedrag van de aan de belanghebbende verschuldigde prestaties, volgens de procedure van de artikelen 72 en 73 van de toepassingsverordening.
3. De tweede alinea van artikel 6, lid 5, van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 38
Verergering van een beroepsziekte
In de gevallen bedoeld in artikel 39 van de basisverordening is de aanvrager verplicht aan het orgaan van de lidstaat tegenover hetwelk hij het recht op prestaties doet gelden, alle inlichtingen te verstrekken omtrent vroeger voor de bedoelde beroepsziekte toegekende prestaties. Dit orgaan kan zich, ter verkrijging van de inlichtingen die het noodzakelijk acht, wenden tot elk ander orgaan dat eerder bevoegd is geweest.
Artikel 39
Beoordeling van de mate van ongeschiktheid bij een eerder of een later voorgekomen arbeidsongeval of beroepsziekte
Indien een eerdere of latere arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door een ongeval dat plaatsvond terwijl de betrokkene onderworpen was aan de wetgeving van een lidstaat waarin geen onderscheid wordt gemaakt naar de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid, gaat het bevoegde orgaan van de betrokken lidstaat of de instelling die door de bevoegde instantie van deze lidstaat daartoe is aangewezen, als volgt te werk:
a) op verzoek van het bevoegde orgaan van een andere lidstaat verstrekt het inlichtingen over de mate van een eerdere of latere arbeidsongeschiktheid, alsmede, voor zover mogelijk, gegevens aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van een arbeidsongeval in de zin van de door het orgaan van de tweede lidstaat toegepaste wetgeving;
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 29
b) houdt het, overeenkomstig de wetgeving die het toepast, bij de vaststelling van het recht op prestaties en van de hoogte daarvan, rekening met de mate van ongeschiktheid die in deze eerdere of latere gevallen is ontstaan.
Artikel 40
Indiening en behandeling van een aanvraag om renten of aanvullende uitkeringen
Door de betrokkene of diens nabestaanden die op grond van de wetgeving van een lidstaat een rente of een aanvullende uitkering willen ontvangen en op het grondgebied van een andere lidstaat wonen, wordt een aanvraag gericht tot het bevoegde orgaan, of tot het orgaan van de woonplaats, dat de aanvraag aan het bevoegde orgaan doorzendt.
De aanvraag bevat alle informatie die overeenkomstig de door het bevoegde orgaan toegepaste wetgeving noodzakelijk is.
Artikel 41
Bijzondere toepassingsmaatregelen
1. In verband met de in bijlage 2 bedoelde lidstaten zijn de bepalingen van titel III, hoofdstuk 2, van de basisverordening betreffende verstrekkingen ten aanzien van personen die hierop uitsluitend op basis van een bijzonder stelsel voor ambtenaren recht hebben, slechts van toepassing in de mate waarin zulks in die bijlage is bepaald.
2. Artikel 32, lid 2, tweede alinea, en artikel 32, lid 3, van de toepassingsverordening zijn van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK III
Uitkeringen bij overlijden
Artikel 42
Aanvraag van uitkeringen bij overlijden
Voor de toepassing van de artikelen 42 en 43 van de basisverordening wordt de aanvraag om uitkeringen bij overlijden ingediend bij het bevoegde orgaan dan wel bij het orgaan in de woonplaats van de aanvrager, dat de aanvraag aan het bevoegde orgaan toezendt.
De aanvraag bevat alle informatie die overeenkomstig de door het bevoegde orgaan toegepaste wetgeving noodzakelijk is.
HOOFDSTUK IV
Uitkeringen bij invaliditeit, ouderdoms- en nabestaandenpensioenen
Artikel 43
Aanvullende bepalingen voor de berekening van de uitkeringen
1. Artikel 12, leden 3, 4, 5 en 6, van de toepassingsverordening is van toepassing op de berekening van het theoretische bedrag en het werkelijke bedrag van de uitkering overeenkomstig artikel 52, lid 1, onder b), van de basisverordening.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 30
2. Indien overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de toepassingsverordening geen rekening is gehouden met tijdvakken van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering, wordt het met deze tijdvakken overeenkomende bedrag berekend door het orgaan van de lidstaat onder de wetgeving waarvan deze tijdvakken vervuld zijn, volgens de wetgeving die het toepast. Het overeenkomstig artikel 52, lid 1, onder b), van de basisverordening berekende werkelijke bedrag van de uitkering wordt verhoogd met het bedrag dat overeenkomt met de tijdvakken van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering.
3. Het orgaan van elke lidstaat berekent, volgens de wetgeving die het toepast, het voor de tijdvakken van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering verschuldigde bedrag dat overeenkomstig artikel 53, lid 3, onder c), van de basisverordening niet aan de voorschriften inzake vermindering, schorsing of intrekking van een andere lidstaat is onderworpen.
Indien dit bedrag niet rechtstreeks kan worden bepaald omdat de door het bevoegde orgaan toegepaste wetgeving verschillende waarden aan de verzekeringstijdvakken toekent, kan een fictief bedrag worden vastgesteld. De Administratieve Commissie bepaalt op gedetailleerde wijze hoe het fictieve bedrag wordt vastgesteld.
Artikel 44
Inaanmerkingneming van tijdvakken van kinderopvoeding
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „tijdvak van kinderopvoeding” verstaan een tijdvak dat op grond van de pensioenwetgeving van een lidstaat wordt meegeteld of dat recht geeft op een aanvulling op het pensioen met kinderopvoeding als expliciete reden, ongeacht volgens welke methode dit tijdvak wordt berekend en ongeacht of het tijdvak tijdens de kinderopvoeding wordt verdiend dan wel met terugwerkende kracht wordt erkend.
2. Indien op grond van de wetgeving van de op grond van titel II van de basisverordening bevoegde lidstaat geen kinderopvoedingstijdvak in aanmerking wordt genomen, blijft het orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving overeenkomstig titel II van de basisverordening op de betrokkene van toepassing was omdat deze aldaar, al dan niet in loondienst, werkzaam was op het tijdstip waarop op grond van die wetgeving de inaanmerkingneming van het kinderopvoedingstijdvak voor het kind in kwestie aanving, verantwoordelijk voor de inaanmerkingneming van dat tijdvak als tijdvak van kinderopvoeding op grond van de door dat orgaan toegepaste wetgeving, alsof de kinderopvoeding op het grondgebied van de desbetreffende lidstaat had plaatsgevonden.
3. Lid 2 geldt niet indien de wetgeving van een andere lidstaat wegens een al dan niet in loondienst uitgeoefende werkzaamheid op de betrokkene van toepassing is of wordt.
Artikel 45
Aanvraag om uitkeringen
A) Indiening van de aanvraag om uitkeringen onder A-wetgevingen overeenkomstig artikel 44, lid 2, van de basisverordening.
1. Om in aanmerking te komen voor uitkeringen onder A-wetgevingen overeenkomstig artikel 44, lid 2, van de basisverordening, richt de aanvrager een aanvraag tot het orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving van toepassing was op het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid met daaropvolgende invaliditeit is ontstaan of deze invaliditeit is verergerd of tot het orgaan van de woonplaats, dat de aanvraag aan eerstgenoemd orgaan doorzendt.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 31
2. Indien ziekengeld werd toegekend, wordt de dag waarop het tijdvak van de toekenning van deze uitkering eindigt, in voorkomend geval beschouwd als de datum van indiening van de pensioenaanvraag.
3. In het in artikel 47, lid 1, van de basisverordening bedoelde geval deelt het orgaan waarbij de betrokkene het laatst aangesloten is geweest, aan het orgaan dat deze uitkeringen oorspronkelijk verschuldigd was, de hoogte en de datum van ingang van de op grond van de door eerstgenoemd orgaan toegepaste wetgeving verschuldigde uitkeringen mee. Met ingang van deze datum worden de vóór de verergering van de invaliditeit verschuldigde uitkeringen ingetrokken of verminderd tot het bedrag van de aanvulling bedoeld in artikel 47, lid 2, van de basisverordening.
B) Indiening van andere aanvragen om uitkeringen
4. In andere situaties dan de in lid 1 bedoelde richt de aanvrager een aanvraag hetzij aan het orgaan van zijn woonplaats, hetzij aan het orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan hij het laatst onderworpen is geweest. Indien de betrokkene nimmer onderworpen is geweest aan de door het orgaan van zijn woonplaats toegepaste wetgeving, zendt dit orgaan de aanvraag door aan het orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan hij het laatst onderworpen is geweest.
5. De datum van indiening van de aanvraag geldt voor alle betrokken organen.
6. Indien de aanvrager, hoewel hem daarom is verzocht, niet vermeldt dat hij in andere lidstaten werkzaam is geweest of heeft gewoond, geldt in afwijking van lid 5 als datum van indiening van de aanvraag bij het orgaan dat de wetgeving toepast — onder voorbehoud van gunstiger bepalingen in die wetgeving — de datum waarop de aanvrager zijn oorspronkelijke aanvraag completeert of een nieuwe aanvraag indient voor de ontbrekende tijdvakken van werkzaamheid, al dan niet in loondienst, of van wonen.
Artikel 46
Door de aanvrager bij de aanvraag te voegen stukken en gegevens
1. De aanvraag wordt door de aanvrager ingediend volgens de bepalingen van de wetgeving die door het in artikel 45, lid 1 of lid 4, van de toepassingsverordening bedoelde orgaan wordt toegepast, en gaat vergezeld van de bij die wetgeving voorgeschreven bewijsstukken. Met name verstrekt de aanvrager alle beschikbare relevante gegevens en bewijsstukken betreffende de tijdvakken van verzekering (organen, identificatienummers) van werkzaamheden in loondienst (werkgevers) of anders dan in loondienst (aard en plaats van de werkzaamheden) en van wonen (adressen) die in voorkomend geval onder een andere wetgeving vervuld zijn, alsmede betreffende de duur van die tijdvakken.
2. Indien de aanvrager overeenkomstig artikel 50, lid 1, van de basisverordening verzoekt om uitstel van de toekenning van ouderdomsuitkeringen op grond van de wetgeving van een of meer lidstaten, vermeldt hij dit in zijn aanvraag en specificeert hij op grond van welke wetgeving hij om uitstel verzoekt. Om de aanvrager in de gelegenheid te stellen van dit recht gebruik te maken, delen de betrokken organen de aanvrager op diens verzoek alle gegevens mee waarover zij beschikken zodat hij zich een oordeel kan vormen over de gevolgen van de gelijktijdige of opeenvolgende toekenning van de uitkeringen waarop hij aanspraak kan maken.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 32
3. Indien een aanvrager overeenkomstig de wetgeving van een bepaalde lidstaat een uitkeringsaanvraag intrekt, geldt dit niet als gelijktijdige intrekking van de overeenkomstig de wetgeving van andere lidstaten ingediende uitkeringsaanvragen.
Artikel 47
Behandeling van de aanvragen door de betrokken organen
A) Contactorgaan
1. Het orgaan waaraan de aanvraag overeenkomstig artikel 45, lid 1 of lid 4, van de toepassingsverordening is gericht of doorgezonden, wordt hierna als „contactorgaan” aangeduid. Het orgaan van de woonplaats wordt niet als contactorgaan aangeduid indien de betrokkene nimmer onderworpen is geweest aan de door dat orgaan toegepaste wetgeving.
Het als contactorgaan aangeduide orgaan behandelt de uitkeringsaanvraag op grond van de wetgeving die het toepast; voorts bevordert het de gegevensuitwisseling, de mededeling van beslissingen en de verrichtingen die noodzakelijk zijn voor de behandeling van de aanvraag door de betrokken organen, verstrekt het de aanvrager op diens verzoek alle gegevens die relevant zijn voor de communautaire aspecten van de behandeling en houdt het hem op de hoogte van de voortgang hiervan.
B) Behandeling van de aanvraag om uitkeringen onder A-wetgevingen overeenkomstig artikel 44 van de basisverordening
2. In het in artikel 44, lid 3, van de basisverordening bedoelde geval geeft het contactorgaan alle documenten in verband met de betrokkene door aan het orgaan waarbij deze voorheen aangesloten is geweest; dit orgaan neemt het dossier in behandeling.
3. De artikelen 48 tot en met 52 van de toepassingsverordening zijn niet van toepassing op de behandeling van de in artikel 44 van de basisverordening bedoelde aanvragen.
C) Behandeling van andere aanvragen voor uitkeringen
4. In andere situaties dan de in lid 2 bedoelde zendt het contactorgaan de uitkeringsaanvragen, alle documenten waarover het beschikt en, in voorkomend geval, de relevante door de aanvrager verstrekte documenten onverwijld door aan alle betrokken organen zodat de behandeling van de aanvraag door al deze organen tegelijkertijd kan worden aangevangen. Het contactorgaan stelt de andere organen in kennis van de tijdvakken van verzekering of van wonen die op grond van de wetgeving die het toepast zijn vervuld. Het contactorgaan vermeldt tevens welke documenten op een later tijdstip zullen worden verstrekt en vult de aanvraag zo spoedig mogelijk aan.
5. Elk van de betrokken organen stelt het contactorgaan en de overige betrokken organen zo spoedig mogelijk in kennis van de tijdvakken van verzekering of van wonen die op grond van de wetgeving die het toepast zijn vervuld.
6. Elk betrokken orgaan berekent het bedrag van de uitkeringen overeenkomstig artikel 52 van de basisverordening en stelt het contactorgaan en de overige betrokken organen in kennis van zijn beslissing, van het bedrag van de verschuldigde uitkeringen en van alle inlichtingen die nodig zijn voor de toepassing van de artikelen 53 tot en met 55 van de basisverordening.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 33
7. Mocht een orgaan op grond van de in de leden 4 en 5 bedoelde inlichtingen vaststellen dat artikel 46, lid 2, of artikel 57, lid 2 of lid 3, van de basisverordening moet worden toegepast, dan stelt dit orgaan het contactorgaan en de overige betrokken organen hiervan in kennis.
Artikel 48
Kennisgeving van de beslissingen aan de aanvrager
1. Elk orgaan stelt de aanvrager in overeenstemming met de wetgeving die het toepast in kennis van de beslissing die het heeft genomen. In elke beslissing worden de toegestane rechtsmiddelen en beroepstermijnen vermeld. Zodra het contactorgaan in kennis is gesteld van de beslissing van elk orgaan, zendt het een samenvatting van deze beslissingen aan de aanvrager en aan de overige betrokken organen toe. Een modelsamenvatting wordt opgesteld door de Administratieve Commissie. De aanvrager krijgt de samenvatting toegezonden in de taal van het orgaan of, op verzoek van de aanvrager, in een taal naar zijn keuze, die overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag als officiële taal van de instellingen van de Gemeenschap is erkend.
2. De aanvrager die, na ontvangst van de samenvatting, meent in zijn rechten te zijn benadeeld door de wisselwerking tussen de beslissingen van twee of meer organen, heeft het recht om, binnen de termijnen die daartoe in hun wetgeving zijn gesteld, de beslissingen door de betrokken organen te laten heroverwegen. De termijnen gaan in op de datum van ontvangst van de samenvatting. De aanvrager wordt schriftelijk in kennis gesteld van het resultaat van de heroverweging.
Artikel 49
Vaststelling van de mate van invaliditeit
1. In geval van toepassing van artikel 46, lid 3, van de basisverordening, is het contactorgaan als enige bevoegd de beslissing omtrent de mate van invaliditeit van de aanvrager te nemen indien de door dit orgaan toegepaste wetgeving in bijlage VII bij de basisverordening is vermeld; is dit niet het geval, dan is het orgaan bevoegd waarvan de wetgeving in die bijlage is vermeld en waaraan de aanvrager het laatst onderworpen was. Het orgaan neemt deze beslissing zodra het in staat is te bepalen of de voorwaarden zijn vervuld die in de door het orgaan toegepaste wetgeving worden gesteld voor het ingaan van het recht, in voorkomend geval met inachtneming van de artikelen 6 en 51 van de basisverordening. Het stelt de andere betrokken organen onverwijld van deze beslissing in kennis.
Indien de in de door het orgaan toegepaste wetgeving gestelde voorwaarden voor het ingaan van het recht, niet zijnde de voorwaarden betreffende de mate van invaliditeit, met inachtneming van de artikelen 6 en 51 van de basisverordening, niet zijn vervuld, deelt het contactorgaan dit onverwijld mee aan het bevoegde orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan de aanvrager het laatst onderworpen was. Dit laatste orgaan is bevoegd de beslissing omtrent de mate van invaliditeit van de aanvrager te nemen, indien de in de door dit orgaan toegepaste wetgeving gestelde voorwaarden voor het ingaan van het recht zijn vervuld. Het stelt de andere betrokken organen onverwijld van deze beslissing in kennis.
Bij het bepalen of de voor het ingaan van het recht gestelde voorwaarden zijn vervuld, kan het nodig zijn dat op dezelfde wijze verder wordt teruggegaan tot aan het inzake invaliditeit bevoegde orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan de aanvrager het eerst onderworpen is geweest.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 34
2. Indien artikel 46, lid 3, van de basisverordening niet van toepassing is, kan elk orgaan, volgens de wetgeving die het toepast, de aanvrager door een arts of andere deskundige van eigen keuze te laten onderzoeken, teneinde de mate van invaliditeit te bepalen. Het orgaan van een lidstaat houdt evenwel rekening met de documenten en medische rapporten alsmede met inlichtingen van administratieve aard die door het orgaan van andere lidstaten zijn vergaard alsof deze in zijn eigen lidstaat waren opgesteld.
Artikel 50
Voorlopige betalingen en voorschotten op uitkeringen
1. Onverminderd artikel 7 van de toepassingsverordening wordt door het orgaan dat overeenkomstig artikel 52, lid 1, onder a), van de basisverordening tijdens de behandeling van een uitkeringsaanvraag vaststelt dat de aanvrager op grond van de door het orgaan toegepaste wetgeving recht heeft op een autonome uitkering, deze uitkering onverwijld betaald. Deze betaling wordt als voorlopig beschouwd als het bedrag nog aan wijzigingen onderhevig kan zijn afhankelijk van het resultaat van de behandeling van de aanvraag.
2. Indien uit de beschikbare inlichtingen blijkt dat de aanvrager recht heeft op een uitkering van een orgaan op grond van artikel 52, lid 1, onder b), van de basisverordening, betaalt dat orgaan hem een voorschot dat zo dicht mogelijk het bedrag benadert dat vermoedelijk op grond van artikel 52, lid 1, onder b), van de basisverordening zal worden uitbetaald.
3. Elk orgaan dat op grond van lid 1 of 2 verplicht is voorlopige uitkeringen of een voorschot te betalen, stelt de aanvrager hiervan onverwijld in kennis, waarbij het uitdrukkelijk diens aandacht vestigt op het voorlopige karakter van de genomen maatregel en op de rechtsmiddelen die daartegen op grond van de door het orgaan toegepaste wetgeving openstaan.
Artikel 51
Herberekening van uitkeringen
1. In geval van een herberekening van uitkeringen op grond van artikel 48, leden 3 en 4, artikel 50, lid 4, en artikel 59, lid 1, van de basisverordening is artikel 50 van de toepassingsverordening van overeenkomstige toepassing.
2. In geval van herberekening, intrekking of schorsing van de uitkering stelt het orgaan dat de beslissing heeft genomen de betrokkene hiervan onverwijld in kennis; ook informeert dat orgaan elk der organen ten aanzien waarvan de betrokkene een recht heeft.
Artikel 52
Maatregelen ter bespoediging van het proces rondom de pensioenberekening
1. Teneinde de behandeling van aanvragen en de betaling van uitkeringen te vergemakkelijken en te bespoedigen, zullen de organen waarvan de wetgeving op een persoon van toepassing is geweest:
a) de identiteitsgegevens van personen die onderworpen raken aan de wetgeving van een andere lidstaat uitwisselen met of beschikbaar stellen aan de organen van andere lidstaten; tezamen zorgen zij ervoor dat deze identiteitsgegevens bewaard blijven en overeenstemmen, of, indien dit niet mogelijk is, geven zij de betrokkenen rechtstreeks toegang tot hun identiteitsgegevens;
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 35
b) ruim voordat de minimum pensioengerechtigde of een in nationale wetgeving nader te bepalen leeftijd is bereikt, worden gegevens met betrekking tot de pensioenrechten van personen die onderworpen zijn geweest aan de wetgeving van twee of meer lidstaten (vervulde tijdvakken of andere belangrijke elementen) uitwisselen met of beschikbaar stellen aan de betrokkenen en de organen van andere lidstaten, of, indien dit niet mogelijk is, zullen de organen deze personen inlichten over of in staat stellen zich vertrouwd te maken met hun toekomstige recht op uitkering.
2. Voor de toepassing van lid 1 bepaalt de Administratieve Commissie welke informatie wordt uitgewisseld of beschikbaar wordt gesteld en volgens welke procedures en mechanismen dat geschiedt, rekening houdend met de kenmerken, de administratieve en technische aspecten van de organisatie en de technologische middelen waarover de nationale pensioenregelingen beschikken. De Administratieve Commissie verzekert de tenuitvoerlegging van deze pensioenregelingen door verder toe te zien op de genomen maatregelen en de toepassing daarvan.
3. Voor de toepassing van lid 1 wordt de in dit artikel bedoelde informatie verstrekt aan het orgaan van de eerste lidstaat waar een persoon een Persoonlijk Identificatienummer (PIN) ten behoeve van het beheer van de sociale zekerheid heeft ontvangen.
Artikel 53
Coördinatiemaatregelen binnen de lidstaten
1. Onverminderd artikel 51 van de basisverordening worden in voorkomende gevallen de voorschriften van de nationale wetgeving toegepast aan de hand waarvan wordt bepaald welk orgaan verantwoordelijk is, welke regeling van toepassing is of welke verzekeringstijdvakken aan een specifieke regeling worden toegewezen, en worden uitsluitend de op grond van de wetgeving van de bewuste lidstaat vervulde verzekeringstijdvakken in aanmerking genomen.
2. De bepalingen van de basisverordening en de toepassingsverordening laten de voorschriften van de nationale wetgeving voor de coördinatie tussen de bijzondere stelsels voor ambtenaren en het algemene stelsel voor werknemers onverlet.
HOOFDSTUK V
Werkloosheidsuitkeringen
Artikel 54
Samentelling van tijdvakken en berekening van de uitkering
1. Artikel 12, lid 1, van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing op artikel 61 van de basisverordening. Onverminderd de onderliggende verplichtingen van de betrokken organen, kan de betrokkene aan het bevoegde orgaan een document overleggen dat is afgegeven door het orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan hij tijdens zijn laatste al dan niet in loondienst verrichte werkzaamheden onderworpen was, en waarin de op grond van die wetgeving vervulde tijdvakken worden vermeld.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 36
2. Voor de toepassing van artikel 62, lid 3, van de basisverordening deelt het bevoegde orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan de betrokkene tijdens zijn laatste al dan niet in loondienst uitgeoefende werkzaamheden onderworpen was, aan het orgaan van de woonplaats op diens verzoek onverwijld alle voor de berekening van de werkloosheidsuitkering benodigde gegevens mede die het in de lidstaat waar het gevestigd is, kan verkrijgen, met name het ontvangen loon of beroepsinkomen.
▼B 3. Voor de toepassing van artikel 62 van de basisverordening en onverminderd artikel 63 daarvan, houdt het bevoegde orgaan van een lidstaat waarvan de wetgeving bepaalt dat de hoogte van de uitkering varieert naargelang het aantal gezinsleden, eveneens rekening met de gezinsleden van de betrokkene die in een andere lidstaat wonen, alsof zij in de bevoegde lidstaat woonden. Deze bepaling is niet van toepassing als in de lidstaat waar de gezinsleden wonen, een andere persoon recht heeft op een werkloosheidsuitkering bij de berekening waarvan met het aantal gezinsleden rekening is gehouden.
Artikel 55
Voorwaarden voor en beperkingen van het behoud van het recht op uitkering van de werkloze die zich naar het grondgebied van een
andere lidstaat begeeft
▼M2 1. Om in aanmerking te komen voor toepassing van artikel 64 of artikel 65 bis van de basisverordening stelt de werkloze die zich naar een andere lidstaat begeeft, het bevoegde orgaan daarvan vóór zijn vertrek in kennis en verzoekt hij dit orgaan om een document waaruit blijkt dat hij recht blijft houden op de uitkering onder de in artikel 64, lid 1, onder b), van de basisverordening vastgestelde voorwaarden.
▼B Dit orgaan informeert de betrokkene over de verplichtingen die op hem rusten, en verstrekt hem het document, waarin met name worden vermeld:
a) de datum met ingang waarvan de werkloze niet langer ter beschikking staat van de diensten voor arbeidsvoorziening van de bevoegde staat;
b) de overeenkomstig artikel 64, lid 1, onder b), van de basisverordening toegestane termijn voor de inschrijving als werkzoekende in de lidstaat waarheen de werkloze zich heeft begeven;
c) het maximumtijdvak gedurende welk het recht op uitkeringen kan worden behouden overeenkomstig artikel 64, lid 1, onder c), van de basisverordening;
d) de omstandigheden die het recht op uitkeringen kunnen beïnvloeden.
2. De werkloze schrijft zich overeenkomstig artikel 64, lid 1, onder b), van de basisverordening in als werkzoekende bij de diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat waarheen hij zich begeeft, en verstrekt het orgaan van deze lidstaat het in lid 1 bedoelde document. Indien hij overeenkomstig lid 1 het bevoegde orgaan heeft geïnformeerd, maar het document niet heeft verstrekt, wordt door het orgaan van de lidstaat waarheen de werkloze zich heeft begeven, de nodige informatie ingewonnen bij het bevoegde orgaan.
▼M2
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 37
3. De diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat waarheen de werkloze zich heeft begeven om daar werk te zoeken, informeren de werkloze over zijn verplichtingen.
4. Het orgaan van de lidstaat waarheen de werkloze zich heeft begeven, zendt het bevoegde orgaan onmiddellijk een document met de datum van inschrijving van de werkloze bij de diensten voor arbeidsvoorziening en zijn nieuwe adres.
Indien zich in het tijdvak dat de werkloze recht heeft op behoud van zijn uitkering, een omstandigheid voordoet die het recht op uitkering kan beïnvloeden, zendt het orgaan van de lidstaat waarheen de werkloze zich heeft begeven aan het bevoegde orgaan en aan de betrokkene onmiddellijk een document met de desbetreffende informatie.
Op verzoek van het bevoegde orgaan verstrekt het orgaan van de lidstaat waarheen de werkloze zich heeft begeven elke maand relevante informatie over het verdere verloop van diens situatie, met name of deze nog steeds is ingeschreven bij de diensten voor arbeidsvoorziening en of hij zich houdt aan de georganiseerde controleprocedures.
5. Het orgaan van de lidstaat waarheen de werkloze zich heeft begeven, voert de controles uit of laat deze uitvoeren alsof het een werkloze betrof die uitkeringen ontvangt op grond van de door dit orgaan toegepaste wetgeving. In voorkomend geval stelt het bevoegde orgaan onmiddellijk in kennis wanneer een omstandigheid als bedoeld in lid 1, onder d), zich voordoet.
6. De bevoegde autoriteiten of de bevoegde organen van twee of meer lidstaten kunnen onderling specifieke procedures en termijnen voor het verder volgen van de situatie van de werkloze overeenkomen, alsmede andere maatregelen om het zoeken van werk door werklozen die zich op grond van artikel 64 van de basisverordening naar een van deze lidstaten begeven, te stimuleren.
▼M2 7. De leden 2 tot en met 6 zijn van overeenkomstige toepassing op de onder artikel 65 bis, lid 3, van de basisverordening vallende situatie.
▼B
Artikel 56
De werkloze die in een andere dan de bevoegde lidstaat woonde
▼M2 1. Indien de werkloze overeenkomstig artikel 65, lid 2, of artikel 65 bis, lid 1, van de basisverordening besluit zich ter beschikking te stellen van de diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat die de uitkering niet verstrekt, door zich daar als werkloze in te schrijven, stelt hij het orgaan en de diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat die de uitkering verstrekt daarvan in kennis.
Op verzoek van de diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat die niet de uitkering verstrekt, geven de diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat die de uitkering verstrekt de relevante informatie door over de inschrijving van de werkloze en diens pogingen om werk te vinden.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 38
2. Wanneer de in de betrokken lidstaten toepasselijke wetgeving vereist dat een werkloze aan bepaalde verplichtingen voldoet en/of activiteiten verricht die zijn gericht op het zoeken naar werk, wordt voorrang verleend aan de verplichtingen en/of de pogingen om werk te vinden in de lidstaat die de uitkering verstrekt.
Het feit dat een werkloze in de lidstaat die niet de uitkeringen verstrekt, niet heeft voldaan aan alle verplichtingen en/of activiteiten heeft verricht die zijn gericht op het zoeken naar werk, heeft geen invloed op de in de andere lidstaat toegekende uitkeringen.
▼B 3. Voor de toepassing van artikel 65, lid 5, onder b), van de basisverordening deelt het orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan de werknemer het laatst onderworpen is geweest, het orgaan van de e woonplaats op diens verzoek mede of de werknemer recht heeft op uitkeringen op grond van artikel 64 van de basisverordening.
Artikel 57
Voorschriften voor de toepassing van de artikelen 61, 62, 64 en 65 van de basisverordening met betrekking tot onder een bijzonder
stelsel voor ambtenaren vallende personen
1. De artikelen 54 en 55 van de toepassingsverordening zijn van overeenkomstige toepassing op personen die onder een bijzonder werkloosheidsstelsel voor ambtenaren vallen.
2. Artikel 56 van de toepassingsverordening is niet van toepassing op personen die onder een bijzonder werkloosheidsstelsel voor ambtenaren vallen. De werkloze die onder een bijzonder werkloosheidsstelsel voor ambtenaren valt, volledig of gedeeltelijk werkloos is en gedurende zijn laatste werkzaamheden in een andere dan de bevoegde lidstaat woonde, heeft recht op de op grond van het bijzonder werkloosheidsstelsel voor ambtenaren verstrekte uitkeringen volgens de wetgeving van de bevoegde lidstaat alsof hij in die lidstaat woonde. Deze uitkeringen worden door het bevoegde orgaan voor eigen rekening verleend.
HOOFDSTUK VI
Gezinsuitkeringen
Artikel 58
Prioriteitsregels bij samenloop
Voor de toepassing van artikel 68, lid 1, onder b), punten i) en ii), van de basisverordening berekent elke betrokken lidstaat, wanneer de volgorde van prioriteit niet aan de hand van de woonplaats van de kinderen kan worden vastgesteld, het bedrag van de uitkeringen; daarbij wordt ook rekening gehouden met de kinderen die niet op zijn grondgebied wonen. Bij het toepassen van artikel 68, lid 1, onder b), punt i), betaalt het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving in de hoogste uitkeringen voorziet, het gehele bedrag van die uitkeringen uit. Het bevoegde orgaan van de andere lidstaat vergoedt dat orgaan, binnen de grenzen van de in de wetgeving van die lidstaat voorziene bedragen, de helft van dat bedrag.
▼M2
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 39
Artikel 59
Voorschriften in geval van wijziging van de toepasselijke wetgeving en/of de bevoegdheid om gezinsuitkeringen toe te kennen
1. Indien, in de loop van een kalendermaand, de toepasselijke wetgeving van een andere lidstaat toepasselijk wordt en/of de bevoegdheid om gezinsuitkeringen toe te kennen van de ene lidstaat naar de andere overgaat, ongeacht de in de wetgeving van die lidstaten bepaalde vervaldagen voor de betaling van gezinsuitkeringen, blijft het orgaan dat de gezinsuitkeringen heeft betaald op grond van de wetgeving waaronder de uitkeringen aan het begin van de maand zijn toegekend, deze betalen tot het einde van de lopende maand.
2. Het deelt het orgaan van de andere betrokken lidstaat of lidstaten mede met ingang van welke datum het de betaling van de gezinsuitkeringen in kwestie beëindigt. De betaling door de andere betrokken lidstaat of lidstaten gaat in op die datum.
Artikel 60
Procedure voor toepassing van de artikelen 67 en 68 van de basisverordening
1. De aanvraag om gezinsuitkeringen wordt gericht aan het bevoegde orgaan. Voor de toepassing van de artikelen 67 en 68 van de basisverordening wordt rekening gehouden met de situatie van het gehele gezin alsof alle betrokkenen onderworpen zijn aan de wetgeving van de betrokken lidstaat en er verblijven, vooral wat het recht van een persoon om deze uitkeringen aan te vragen betreft. Indien een persoon die gerechtigd is om de uitkeringen aan te vragen dit recht niet uitoefent, houdt het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving van toepassing is rekening met een aanvraag om gezinsuitkeringen die is ingediend door de andere ouder, een als ouder beschouwde persoon of een persoon of instelling die de voogdij over het kind of de kinderen uitoefent.
2. Het orgaan waarbij een aanvraag overeenkomstig lid 1 is ingediend, onderzoekt deze op grond van de gedetailleerde informatie die door de aanvrager is verstrekt, rekening houdend met de algehele feitelijke en wettelijke situatie van het gezin van de aanvrager.
Indien dat orgaan concludeert dat zijn wetgeving overeenkomstig artikel 68, leden 1 en 2, van de basisverordening prioritair van toepassing is, verstrekt het de gezinsuitkeringen overeenkomstig de wetgeving die het toepast.
Indien het bevoegde orgaan oordeelt dat de betrokkene op grond van de wetgeving van een andere lidstaat overeenkomstig artikel 68, lid 2, van de basisverordening mogelijk recht heeft op aanvullende toeslag, zendt het de aanvraag onverwijld door aan het bevoegde orgaan van die lidstaat en informeert het de betrokkene. Het stelt tevens het orgaan van de andere lidstaat in kennis van zijn besluit betreffende de aanvraag en het bedrag van de uitbetaalde gezinsuitkeringen.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 40
3. Indien het orgaan waarbij de aanvraag is ingediend, oordeelt dat zijn wetgeving toepasselijk is, maar niet prioritair van toepassing is overeenkomstig artikel 68, leden 1 en 2, van de basisverordening, neemt het onverwijld een voorlopig besluit betreffende de van toepassing zijnde prioriteitsregels, en zendt het de aanvraag overeenkomstig artikel 68, lid 3, van de basisverordening door naar het orgaan van de andere lidstaat en stelt het de aanvrager daarvan tevens in kennis. Laatstgenoemd orgaan bepaalt binnen twee maanden zijn standpunt ten aanzien van het genomen voorlopige besluit.
Indien het orgaan waaraan de aanvraag is doorgezonden, binnen twee maanden na ontvangst van de aanvraag geen standpunt inneemt, is het bovengenoemde voorlopige besluit van toepassing en betaalt het orgaan de uitkeringen waarin zijn wetgeving voorziet en stelt het het orgaan waarbij de aanvraag is ingediend in kennis van het bedrag van de uitbetaalde uitkeringen.
4. In geval van meningsverschil tussen de betrokken organen over welke wetgeving prioritair van toepassing is, is artikel 6, leden 2 tot en met 5, van de toepassingsverordening van toepassing. In dit verband is het in artikel 6, lid 2, van de toepassingsverordening genoemde orgaan van de woonplaats het orgaan van de woonplaats van het kind of de kinderen.
5. Het orgaan dat voorlopige uitkeringen heeft betaald voor een hoger bedrag dan uiteindelijk voor zijn rekening komt, kan zich volgens de procedure van artikel 73 van de toepassingsverordening tot het primair verantwoordelijke orgaan richten om het te veel betaalde terug te vorderen.
Artikel 61
Procedure voor toepassing van artikel 69 van de basisverordening
Voor de toepassing van artikel 69 van de basisverordening stelt de Administratieve Commissie een lijst op van de aanvullende of bijzondere gezinsuitkeringen voor wezen die onder dat artikel vallen. Indien de wetgeving die wordt toegepast door het orgaan dat prioritair bevoegd is niet voorziet in de toekenning van dergelijke aanvullende of bijzondere gezinsuitkeringen, zendt het elke aanvraag voor gezinsbijslagen, vergezeld van alle nodige documenten en inlichtingen, onverwijld door aan het orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan de betrokkene het langst onderworpen is geweest en die voorziet in dergelijke aanvullende of bijzondere gezinsuitkeringen voor wezen. In bepaalde gevallen kan dit betekenen dat onder dezelfde voorwaarden verder moet worden teruggegaan tot aan het orgaan van de lidstaat onder wiens wetgeving de betrokkene zijn kortste tijdvak van verzekering of wonen heeft vervuld.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 41
TITEL IV
FINANCIËLE BEPALINGEN
HOOFDSTUK I
Vergoeding van de kosten voor prestaties op grond van de artikelen 35 en 41 van de basisverordening
A f d e l i n g 1
V e r g o e d i n g o p b a s i s v a n d e w e r k e l i j k e u i t g a v e n
Artikel 62
Beginselen
1. Voor de toepassing van artikel 35 en artikel 41 van de basisverordening wordt het werkelijke bedrag van de uitgaven voor de verleende verstrekkingen door het bevoegde orgaan aan het orgaan dat genoemde verstrekkingen heeft verleend, vergoed, zoals dit bedrag uit de boekhouding van laatstgenoemd orgaan blijkt, behoudens wanneer artikel 63 van de toepassingsverordening van toepassing is.
2. Indien het gehele of een gedeelte van het werkelijke bedrag van de uitgaven voor de in lid 1 bedoelde verstrekkingen niet blijkt uit de boekhouding van het orgaan dat deze heeft verleend, wordt het te vergoeden bedrag bepaald op basis van een vast bedrag dat wordt vastgesteld op grond van alle ter zake dienende referenties die aan de beschikbare gegevens zijn ontleend. De Administratieve Commissie beoordeelt de grondslagen die voor de berekening van de vaste bedragen dienen, en stelt de hoogte ervan vast.
3. Voor de vergoeding kunnen geen hogere tarieven in rekening worden gebracht dan die welke gelden voor de verstrekkingen verleend aan verzekerden die zijn onderworpen aan de wetgeving die wordt toegepast door het orgaan dat de in lid 1 bedoelde verstrekkingen heeft verleend.
A f d e l i n g 2
V e r g o e d i n g o p b a s i s v a n v a s t e b e d r a g e n
Artikel 63
Vaststelling van de betrokken lidstaten
1. De in artikel 35, lid 2, van de basisverordening bedoelde lidstaten met zodanige juridische of administratieve structuren dat toepassing van vergoeding op grond van de werkelijke uitgaven niet passend is, worden vermeld in bijlage 3 bij de toepassingsverordening.
2. Voor de in bijlage 3 bij de toepassingsverordening vermelde lidstaten worden de bedragen van de verstrekkingen aan
a) gezinsleden die niet in dezelfde lidstaat als de verzekerde wonen, als bedoeld in artikel 17 van de basisverordening, en aan
b) gepensioneerden en hun gezinsleden, als bedoeld in artikel 24, lid 1, en de artikelen 25 en 26 van de basisverordening,
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 42
door de bevoegde organen vergoed aan de organen die deze verstrekkingen hebben verleend, op basis van een voor elk kalenderjaar vastgesteld vast bedrag. Dit vaste bedrag moet het bedrag van de werkelijke uitgaven zo dicht mogelijk benaderen.
Artikel 64
Methode voor de berekening van de vaste maandelijkse bedragen en van het vaste totaalbedrag
1. Voor elke crediteurlidstaat wordt het vaste maandelijkse bedrag per persoon (F i ) voor een kalenderjaar vastgesteld door de gemiddelde jaarlijkse kosten per persoon (Y i ), opgesplitst per leeftijdsklasse (i), te delen door 12 en door op het resultaat een aftrek (X) toe te passen volgens de volgende formule:
F i = Y i *1/12*(1 – X)
waarbij:
— index i (waarden i = 1, 2 en 3) staat voor de drie leeftijdsklassen die voor de berekening van de vaste bedragen worden gehanteerd:
i = 1: personen onder de 20 jaar
i = 2: personen tussen 20 en 64 jaar
i = 3: personen van 65 jaar en ouder;
— Y i staat voor de gemiddelde jaarlijkse kosten per persoon in leeftijdsklasse i, zoals gedefinieerd in lid 2;
— de coëfficiënt X (0,20 of 0,15) staat voor de toegepaste aftrek, zoals omschreven in lid 3.
2. De gemiddelde jaarlijkse kosten per persoon (Y i ) in leeftijdsklasse i worden verkregen door de jaarlijkse uitgaven voor het totaal van de verstrekkingen die door de organen van de crediteurlidstaat zijn verleend aan alle personen van de betreffende leeftijdsklasse die onder zijn wetgeving vallen en op zijn grondgebied wonen, te delen door het gemiddelde aantal betrokkenen in deze leeftijdsklasse in het kalenderjaar in kwestie. De berekening wordt gebaseerd op de uitgaven uit hoofde van de in artikel 23 van de toepassingsverordening bedoelde stelsels.
3. De op het vaste maandelijkse bedrag toe te passen aftrek is in beginsel gelijk aan 20 % (X = 0,20). Deze aftrek is gelijk aan 15 % (X = 0,15) voor gepensioneerden en hun gezinsleden wanneer de bevoegde lidstaat niet in bijlage IV bij de basisverordening wordt vermeld.
4. Voor elke debiteurlidstaat is het vaste totaalbedrag voor een kalenderjaar de som van de producten die worden verkregen door in elke leeftijdsklasse i de vastgestelde vaste maandelijkse bedragen per persoon te vermenigvuldigen met het aantal maanden dat door de betrokkenen in de crediteurlidstaat in die leeftijdsklasse is vervuld.
Het aantal maanden dat door de betrokkenen in de crediteurlidstaat is vervuld is de som van de kalendermaanden in een kalenderjaar waarin de betrokkenen vanwege hun woonplaats op het grondgebied van de crediteurlidstaat in aanmerking kwamen voor verstrekkingen op dat grondgebied voor rekening van de debiteurlidstaat. Deze maanden worden vastgesteld aan de hand van een inventaris die voor dit doel wordt bijgehouden door het orgaan van de woonplaats, zulks op basis van de door het bevoegde orgaan verstrekte bewijsstukken inzake de rechten van de rechthebbenden.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 43
5. Uiterlijk 1 mei 2015 dient de Administratieve Commissie een specifiek verslag in over de toepassing van dit artikel, en met name over de in lid 3 bedoelde aftrekken. Op basis van dat verslag kan de Administratieve Commissie een voorstel indienen met wijzigingen die nodig kunnen blijken om ervoor te zorgen dat de berekening van de vaste bedragen de werkelijke uitgaven zo dicht mogelijk benadert en dat de in lid 3 bedoelde aftrekken geen aanleiding geven tot onevenwichtige betalingen of dubbele betalingen voor de lidstaten.
6. De Administratieve Commissie bepaalt volgens welke methoden en op welke wijze de in de leden 1 tot en met 5 bedoelde factoren voor de berekening van de vaste bedragen worden vastgesteld.
7. Onverminderd de leden 1 tot en met 4 kunnen de lidstaten de artikelen 94 en 95 van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad voor de berekening van het vaste bedrag blijven toepassen tot 1 mei 2015, op voorwaarde dat de in lid 3 vastgelegde aftrek wordt toegepast.
Artikel 65
Kennisgeving van de gemiddelde jaarlijkse kosten
1. Het bedrag van de gemiddelde jaarlijkse kosten per persoon in elke leeftijdsklasse voor een bepaald jaar wordt uiterlijk aan het eind van het tweede jaar na het jaar in kwestie aan de Rekencommissie meegedeeld. Bij niet-inachtneming van deze termijnen wordt het bedrag gehanteerd van de gemiddelde jaarlijkse kosten per persoon dat de Administratieve Commissie laatstelijk voor een jaar daarvoor heeft vastgesteld.
2. De gemiddelde jaarlijkse kosten, vastgesteld in overeenstemming met lid 1, worden elk jaar bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
A f d e l i n g 3
G e m e e n s c h a p p e l i j k e b e p a l i n g e n
Artikel 66
Procedure voor de vergoeding tussen organen onderling
1. De vergoeding tussen de betrokken lidstaten vindt zo snel mogelijk plaats. Elk betrokken orgaan is verplicht de schuldvorderingen vóór de in deze afdeling vermelde termijnen te vergoeden zodra het daartoe in de mogelijkheid verkeert. Een betwisting betreffende een bepaalde schuldvordering mag de vergoeding van een andere schuldvordering of andere schuldvorderingen niet in de weg staan.
2. De in de artikelen 35 en 41 van de basisverordening bedoelde vergoedingen tussen de organen van de lidstaten lopen via het verbindingsorgaan. Er kan worden voorzien in een afzonderlijk verbindingsorgaan voor vergoedingen op grond van artikel 35 en artikel 41 van de basisverordening.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 44
Artikel 67
Termijnen voor de indiening en betaling van schuldvorderingen
1. De op grond van de werkelijke uitgaven vastgestelde schuldvorderingen worden uiterlijk 12 maanden na afloop van het kalenderhalfjaar waarin deze vorderingen in de rekeningen van het crediteurorgaan zijn ingeschreven, bij het verbindingsorgaan van de debiteurlidstaat ingediend.
2. De voor een kalenderjaar op grond van vaste bedragen vastgestelde schuldvorderingen moeten bij het verbindingsorgaan van de debiteurlidstaat worden ingediend binnen 12 maanden na de maand waarin de gemiddelde kosten voor het jaar in kwestie in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt. De in artikel 64, lid 4, van de toepassingsverordening bedoelde inventarissen worden uiterlijk aan het eind van het jaar volgend op het referentiejaar ingediend.
3. In het in artikel 6, lid 5, tweede alinea, van de toepassingsverordening bedoelde geval neemt de in de leden 1 en 2 van dit artikel vastgelegde termijn geen aanvang voordat het bevoegde orgaan is vastgesteld.
4. Schuldvorderingen die na de in de leden 1 en 2 genoemde termijnen worden ingediend, worden niet in aanmerking genomen.
5. De schuldvorderingen worden door het debiteurorgaan binnen 18 maanden na afloop van de maand waarin zij bij het verbindingsorgaan van de debiteurlidstaat zijn ingediend, betaald aan het in artikel 66 van de toepassingsverordening bedoelde verbindingsorgaan van de crediteurlidstaat. Dit geldt niet voor de schuldvorderingen die het debiteurorgaan om een gegronde reden binnen deze termijn heeft afgewezen.
6. Betwistingen betreffende een schuldvordering worden geregeld uiterlijk binnen 36 maanden na de maand waarin de schuldvordering is ingediend.
7. De Rekencommissie faciliteert de definitieve afsluiting van de rekeningen in gevallen waarin er geen regeling binnen de in lid 6 vastgelegde termijn kan worden getroffen, en zij geeft op gemotiveerd verzoek van een van de partijen haar advies over een betwisting binnen zes maanden na de maand waarin de zaak aan haar is voorgelegd.
Artikel 68
Moratoire interesten en interesten op voorschotten
1. Vanaf het einde van de in artikel 67, lid 5, van de toepassingsverordening vastgelegde periode van 18 maanden, kan door het crediteurorgaan interest worden geïnd op openstaande schuldvorderingen, tenzij het debiteurorgaan binnen zes maanden vanaf het einde van de maand waarin de schuldvordering is ingediend, een voorschot heeft betaald van ten minste 90 % van de totale schuldvordering ingediend uit hoofde van artikel 67, lid 1 of 2, van de toepassingsverordening. Voor de gedeelten van de schuldvordering die buiten het voorschot vallen, kan enkel interest worden aangerekend vanaf het einde van de in artikel 67, lid 6, van de toepassingsverordening vastgelegde periode van 36 maanden.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 45
2. De interest wordt berekend op basis van de referentievoet die door de Europese Centrale Bank wordt toegepast op haar belangrijkste herfinancieringsverrichtingen. De toegepaste referentievoet is die welke geldt op de eerste dag van de maand waarin de betaling verschuldigd is.
3. Een verbindingsorgaan kan niet worden verplicht een voorschot als bedoeld in lid 1 te aanvaarden. Indien het verbindingsorgaan zulk een aanbod afwijst, heeft het crediteurorgaan evenwel niet meer het recht om moratoire interesten in verband met de betrokken schuldvorderingen aan te rekenen buiten het bepaalde in de tweede zin van lid 1.
Artikel 69
Afsluiting van de jaarrekeningen
1. Overeenkomstig artikel 72, onder g), van de basisverordening stelt de Administratieve Commissie op basis van het verslag van de Rekencommissie voor elk kalenderjaar een stand van de schuldvorderingen op. Hiertoe delen de verbindingsorganen de Rekencommissie binnen de door haar vastgestelde termijnen en op de door haar vastgestelde wijze het bedrag mede van de ingediende, betaalde of betwiste schuldvorderingen (crediteurpositie) enerzijds, en het bedrag van de ontvangen, betaalde of betwiste schuldvorderingen (debiteurpositie) anderzijds.
2. De Administratieve Commissie kan elk onderzoek laten instellen, dienstig voor de controle op de statistische en boekhoudkundige gegevens, aan de hand waarvan de jaarlijkse stand van de schuldvorderingen bedoeld in lid 1 wordt opgesteld, inzonderheid om na te gaan of deze gegevens in overeenstemming zijn met de voorschriften van deze titel.
HOOFDSTUK II
Vergoeding van werkloosheidsuitkeringen op grond van artikel 65 van de basisverordening
Artikel 70
Vergoeding van werkloosheidsuitkeringen
Bij ontstentenis van het in artikel 65, lid 8, van de basisverordening bedoelde akkoord richt het orgaan van de woonplaats aan het orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan de rechthebbende het laatst onderworpen is geweest, een verzoek om vergoeding van werkloosheidsuitkeringen op grond van artikel 65, leden 6 en 7, van de basisverordening. Het verzoek wordt gedaan binnen zes maanden na het einde van het kalenderhalfjaar waarin de laatste betaling van de werkloosheidsuitkering, waarvan terugbetaling wordt verzocht, is verricht. Het verzoek vermeldt het bedrag van de uitkeringen die gedurende de in artikel 65, leden 6 en 7, van de basisverordening bedoelde tijdvakken van drie of vijf maanden zijn betaald, het tijdvak waarover deze uitkeringen zijn betaald en de identificatiegegevens van de werkloze. De aanvragen worden ingediend en betaald via de verbindingsorganen van de betrokken lidstaten.
Verzoeken die na de in de eerste alinea genoemde termijn worden ingediend, behoeven niet in aanmerking te worden genomen.
Artikel 66, lid 1, en artikel 67, leden 5 tot en met 7, van de toepassingsverordening zijn van overeenkomstige toepassing.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 46
Na afloop van de in artikel 67, lid 5, van de toepassingsverordening bedoelde periode van 18 maanden kan het crediteurorgaan de nog openstaande schuldvorderingen vermeerderen met interest. De interest wordt berekend overeenkomstig artikel 68, lid 2, van deze verordening.
Het maximumbedrag van de in de derde zin van artikel 65, lid 6, van de basisverordening bedoelde vergoeding is per geval het bedrag van de uitkering waarop een betrokkene recht zou hebben op grond van de wetgeving van de lidstaat waaraan hij het laatst was onderworpen, indien hij geregistreerd was bij de diensten voor arbeidsvoorziening van die lidstaat. In de betrekkingen tussen de in bijlage 5 bij de toepassingsverordening vermelde lidstaten stellen de bevoegde organen van één van deze lidstaten aan de wetgeving waarvan de betrokkene het laatst was onderworpen, echter het maximumbedrag per geval vast op basis van het gemiddelde bedrag van de werkloosheidsuitkeringen die in het voorgaande kalenderjaar onder de wetgeving van die lidstaat werden verstrekt.
HOOFDSTUK III
Terugvordering van ten onrechte verstrekte prestaties, terug- en invordering van voorlopige betalingen en premies, verrekening en
bijstand bij terug- en invordering
A f d e l i n g 1
B e g i n s e l e n
Artikel 71
Gemeenschappelijke bepalingen
Voor de toepassing van artikel 84 van de basisverordening en binnen het bij dit artikel vastgestelde kader vindt de invordering van schuldvorderingen zoveel mogelijk plaats door middel van verrekening, zowel tussen de organen van de lidstaten, als ten aanzien van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon overeenkomstig de artikelen 72 tot en met 74 van de toepassingsverordening. Wanneer de schuldvordering geheel of gedeeltelijk niet door middel van de verrekening kan worden geïnd, wordt het resterende deel van de verschuldigde bedragen ingevorderd overeenkomstig de artikelen 75 tot en met 85 van de toepassingsverordening.
A f d e l i n g 2
V e r r e k e n i n g
Artikel 72
Ten onrechte ontvangen prestaties
1. Indien het orgaan van een lidstaat aan een persoon onverschuldigd uitkeringen heeft verstrekt, dan kan dit orgaan, op de wijze en binnen de grenzen als bepaald in de door dit orgaan toegepaste wetgeving, aan het orgaan van een andere lidstaat dat verantwoordelijk is voor het betalen van uitkeringen aan de betrokkene, verzoeken om, ongeacht de tak van de sociale zekerheid in het kader waarvan de uitkeringen worden betaald, het onverschuldigde bedrag in te houden op eventuele achterstallige of lopende betalingen aan de betrokkene. Het orgaan van de laatstgenoemde lidstaat houdt het bedrag in op de wijze, onder de voorwaarden en binnen de grenzen als voor een dergelijke verrekeningsprocedure is bepaald bij de wetgeving die door dit orgaan wordt toegepast alsof het door dit orgaan zelf te veel betaalde bedragen betreft, en maakt het ingehouden bedrag over aan het orgaan dat de onverschuldigde bedragen heeft uitbetaald.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 47
2. In afwijking van lid 1 kan het orgaan van een lidstaat, indien het een persoon een onverschuldigd uitkeringsbedrag heeft uitbetaald bij de vaststelling of de herziening van een invaliditeitsuitkering of een oudersdoms- of nabestaandenpensioen op grond van titel III, hoofdstukken 4 en 5, van de basisverordening, het orgaan van een andere lidstaat dat verantwoordelijk is voor de betaling van een overeenkomstige uitkering aan de betrokkene, verzoeken het onverschuldigd betaalde bedrag in te houden op de aan de betrokken persoon verschuldigde achterstallige bedragen. Nadat het laatstgenoemde orgaan het orgaan dat een onverschuldigd bedrag heeft betaald, op de hoogte heeft gesteld van deze achterstallige betalingen, deelt de instelling die het onverschuldigde bedrag heeft betaald binnen twee maanden het verschuldigde bedrag mede. Indien het orgaan dat achterstallige bedragen verschuldigd is, de mededeling binnen de termijn ontvangt, draagt het het ingehouden bedrag over aan het orgaan dat de onverschuldigde bedragen had uitbetaald. Na het verstrijken van de termijn worden de achterstallige bedragen onverwijld aan de betrokkene uitbetaald.
3. Indien een persoon in een lidstaat sociale bijstand heeft genoten gedurende een tijdvak waarin hij op grond van de wetgeving van een andere lidstaat recht op prestaties had, kan het orgaan dat de bijstand heeft verleend en een wettelijk verhaalsrecht heeft ten aanzien van de uitkeringen die aan de betrokkene verschuldigd zijn, aan het orgaan van een andere lidstaat dat prestaties aan hem verschuldigd is, verzoeken het voor bijstand uitgegeven bedrag in te houden op de sommen die lidstaat aan de betrokkene betaalt.
Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing op het gezinslid van een betrokken persoon dat op het grondgebied van een lidstaat bijstand heeft genoten gedurende een tijdvak waarin de verzekerde vanwege dat gezinslid op grond van de wetgeving van een andere lidstaat recht op uitkeringen had.
Het orgaan van een lidstaat dat een onverschuldigd bedrag aan bijstand heeft betaald, zendt een verklaring met daarin het hem verschuldigde bedrag aan het orgaan van de andere lidstaat, dat dit bedrag inhoudt, op de wijze, onder de voorwaarden en binnen de grenzen als voor een dergelijke verrekeningsprocedure is bepaald bij de door dit orgaan toegepaste wetgeving, en het ingehouden bedrag onverwijld overmaakt aan het orgaan dat het onverschuldigde bedrag had uitbetaald.
Artikel 73
Voorlopige betaalde prestaties in geld of voorlopig betaalde premies
1. Met het oog op de toepassing van artikel 6 van de toepassingsverordening stelt het orgaan dat voorlopige uitkeringen heeft betaald, hoogstens drie maanden nadat de toepasselijke wetgeving of het voor de betaling van de uitkeringen verantwoordelijke orgaan is vastgesteld, een verklaring op met daarin het bedrag dat voorlopig is betaald, en stuurt deze verklaring aan het als bevoegd aangemerkte orgaan.
Het orgaan dat is aangemerkt als bevoegd voor de betaling van de uitkeringen, houdt het uit hoofde van de voorlopige betaling verschuldigde bedrag in op de achterstallige betalingen van de overeenkomstige uitkeringen die het aan de betrokkene verschuldigd is en maakt onverwijld het ingehouden bedrag over aan het orgaan dat de voorlopige uitkeringen heeft betaald.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 48
Indien de voorlopig betaalde uitkeringen de achterstallige betalingen overtreffen of indien er geen achterstallige betalingen zijn, houdt het als bevoegd aangemerkte orgaan het bedrag in op de lopende betalingen onder de voorwaarden en binnen de grenzen als voor een dergelijke verrekeningsprocedure is bepaald bij de wetgeving die door dit orgaan wordt toegepast, en maakt het het ingehouden bedrag onverwijld over aan het orgaan dat de voorlopige uitkeringen heeft betaald.
2. Het orgaan dat van een rechtspersoon en/of natuurlijke persoon voorlopige premies heeft ontvangen, gaat pas over tot terugbetaling van de bedragen in kwestie aan de persoon die deze heeft betaald, nadat het bij het als bevoegd aangemerkte orgaan navraag heeft gedaan naar de bedragen die op grond van artikel 6, lid 4, van de toepassingsverordening eventueel aan dit orgaan verschuldigd zijn.
Op verzoek van het als bevoegd aangemerkte orgaan, welk verzoek uiterlijk drie maanden na de vaststelling van de toepasselijke wetgeving wordt ingediend, maakt het orgaan dat voorlopige premies heeft ontvangen, deze premies aan dit orgaan over, opdat deze worden verrekend met de over dezelfde periode door de betrokken rechts- of natuurlijke persoon aan het voor de betrokken periode als bevoegd aangemerkte orgaan verschuldigde premies. De overgemaakte premies worden met terugwerkende kracht geacht betaald te zijn aan het als bevoegd aangemerkte orgaan.
Indien de voorlopig betaalde premies meer bedragen dan de betrokken natuurlijke of rechtspersoon aan het als bevoegd aangemerkte orgaan verschuldigd is, betaalt het orgaan dat de premies voorlopig had ontvangen, het teveel betaalde bedrag aan de betrokken natuurlijke of rechtspersoon terug.
Artikel 74
Kosten in verband met verrekening
Er worden geen kosten in rekening gebracht indien de schuld wordt ingevorderd volgens de in de artikelen 72 en 73 van de toepassingsverordening bedoelde verrekeningsmethode.
A f d e l i n g 3
T e r u g - e n I n v o r d e r i n g
Artikel 75
Definities en algemene bepaling
1. In deze afdeling wordt verstaan onder:
— „schuldvordering”, alle schuldvorderingen betreffende premies of onverschuldigd betaalde of verstrekte prestaties, met inbegrip van interesten, boetes, administratieve sancties, en alle overige lasten en kosten in verband met de schuldvordering overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat waaruit de schuldvordering afkomstig is;
— „verzoekende partij”, voor iedere lidstaat elk orgaan dat ten aanzien van een schuldvordering in bovenstaande zin om inlichtingen, notificatie dan wel invordering verzoekt;
— „aangezochte partij”, voor iedere lidstaat elk orgaan waaraan een verzoek om informatie, notificatie dan wel een invordering kan worden gericht.
2. De verzoeken en daaraan gerelateerde contacten tussen de lidstaten vinden in de regel plaats via de aangewezen organen.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 49
3. De praktische toepassingsmaatregelen, waaronder die met betrekking tot artikel 4 van de toepassingsverordening en die tot vaststelling van het minimumbedrag waarop een verzoek om invordering betrekking kan hebben, worden getroffen door de Administratieve Commissie.
Artikel 76
Verzoek om inlichtingen
1. Op verzoek van de verzoekende partij verstrekt de aangezochte partij alle inlichtingen die voor de verzoekende partij van nut kunnen zijn voor de invordering van haar schuldvordering.
Teneinde deze inlichtingen te verkrijgen, oefent de aangezochte partij de bevoegdheden uit die zijn vastgesteld bij de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke van toepassing zijn voor de invordering van soortgelijke schuldvorderingen, ontstaan in de eigen lidstaat.
2. Het verzoek om inlichtingen vermeldt de naam, het laatst bekende adres en eventuele andere relevante informatie voor de identificatie van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon waarop de te verstrekken inlichtingen betrekking hebben, alsmede de aard en het bedrag van de schuldvordering uit hoofde waarvan het verzoek wordt ingediend.
3. De aangezochte partij is niet gehouden inlichtingen te verstrekken:
a) welke zij niet zou kunnen verkrijgen voor de invordering van soortgelijke schuldvorderingen, ontstaan in de lidstaat waar zij gevestigd is;
b) waarmee een commercieel, een industrieel of een beroepsgeheim zou worden onthuld, of
c) waarvan mededeling de veiligheid of de openbare orde van de lidstaat zou kunnen aantasten.
4. De aangezochte partij stelt de verzoekende partij op de hoogte van de redenen voor het weigeren van een verzoek tot inlichtingen.
Artikel 77
Notificatie
1. Op verzoek van de verzoekende partij gaat de aangezochte partij volgens de in de eigen lidstaat voor de notificatie van overeenkomstige akten en beslissingen geldende regels over tot notificatie aan de geadresseerde van alle akten en beslissingen, met inbegrip van de gerechtelijke, met betrekking tot een schuldvordering en/of de invordering daarvan, die uit de lidstaat van de verzoekende partij afkomstig zijn.
2. Het verzoek tot notificatie vermeldt de naam en het adres van de betrokken geadresseerde en alle andere relevante informatie met betrekking tot diens identiteit waartoe de verzoekende partij normaliter toegang heeft, de aard en het onderwerp van de te notificeren akte of beslissing, en, indien noodzakelijk, naam en adres van de debiteur en alle andere relevante informatie betreffende diens identiteit en de in de akte of de beslissing bedoelde schuldvordering, alsmede alle andere nuttige inlichtingen.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 50
3. De aangezochte partij stelt de verzoekende partij onverwijld op de hoogte van het gevolg dat aan het verzoek tot notificatie is gegeven en in het bijzonder van de datum waarop de akte of de beslissing aan de geadresseerde is toegezonden.
Artikel 78
Verzoek tot terug- of invordering
1. Het verzoek tot invordering van een schuldvordering dat de verzoekende partij tot de aangezochte partij richt, dient vergezeld te gaan van een officieel exemplaar of van een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de executoriale titel dat is afgegeven in de lidstaat van de verzoekende partij, alsmede, in voorkomend geval, van het origineel of van een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van andere voor de invordering nodige documenten.
2. De verzoekende partij kan slechts een verzoek tot invordering indienen:
a) indien de schuldvordering of de executoriale titel in haar eigen lidstaat niet wordt betwist, behalve wanneer artikel 81, lid 2, tweede alinea, van de toepassingsverordening wordt toegepast;
b) wanneer zij in de eigen lidstaat de daartoe ter beschikking staande passende invorderingsprocedures heeft ingesteld welke op grond van de in lid 1 bedoelde titel kunnen worden uitgevoerd, en de genomen maatregelen niet tot volledige betaling van de schuldvordering zullen leiden;
c) indien de in haar eigen wetgeving vastgestelde verjaringstermijn nog niet is overschreden.
3. In het verzoek tot invordering worden vermeld:
a) naam, adres en alle andere relevante informatie betreffende de identiteit van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon en/of de derde die houder is van hem toebehorende vermogensbestanddelen;
b) naam, adres en alle andere relevante informatie betreffende de identiteit van de verzoekende partij;
c) een verwijzing naar de executoriale titel die is afgegeven in de lidstaat van de verzoekende partij;
d) aard en bedrag van de schuldvordering, met inbegrip van hoofdsom, interesten, boetes en administratieve sancties en alle overige lasten en kosten, uitgedrukt in de valuta van de lidstaten van de verzoekende en van de aangezochte partij;
e) de datum waarop de titel aan de geadresseerde is genotificeerd door de verzoekende partij en/of door de aangezochte partij;
f) de datum met ingang waarvan en de periode gedurende welke de executie mogelijk is volgens het geldende recht van de lidstaat van de verzoekende partij;
g) alle overige relevante informatie.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 51
4. Het verzoek tot invordering bevat voorts een verklaring waarin de verzoekende partij bevestigt dat aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan.
5. De verzoekende partij doet alle nuttige inlichtingen die haar bereiken met betrekking tot de zaak die de aanleiding was voor het verzoek tot invordering, onverwijld aan de aangezochte partij toekomen.
Artikel 79
Executoriale titel van de schuldvordering
1. Overeenkomstig artikel 84, lid 2, van de basisverordening wordt de executoriale titel van de schuldvordering rechtstreeks erkend en automatisch behandeld als een executoriale titel van een schuldvordering uit de lidstaat van de aangezochte partij.
2. Onverminderd lid 1 kan de executoriale titel van de schuldvordering, in voorkomend geval en volgens de bepalingen welke van toepassing zijn in de lidstaat van de aangezochte partij, worden bekrachtigd als, erkend als, aangevuld met of vervangen door een op het grondgebied van die lidstaat geldende executoriale titel.
Tenzij de derde alinea van dit lid van toepassing is, beijveren de lidstaten zich om binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek tot invordering de formaliteiten betreffende bekrachtiging, erkenning, aanvulling of vervanging van de titel te vervullen. De lidstaten kunnen het vervullen daarvan niet weigeren indien de executoriale titel in behoorlijke vorm is opgesteld. De aangezochte partij stelt de verzoekende partij in kennis van de redenen waarom de periode van drie maanden niet kan worden nageleefd.
Ingeval het vervullen van één van deze formaliteiten aanleiding geeft tot een geschil in verband met de schuldvordering en/of de door de verzoekende partij afgegeven executoriale titel, is artikel 81 van de toepassingsverordening van toepassing.
Artikel 80
Wijze en termijnen van betaling
1. De invordering geschiedt in de valuta van de lidstaat van de aangezochte partij. De aangezochte partij dient het volledige door haar ingevorderde bedrag van de schuldvordering aan de verzoekende partij over te maken.
2. De aangezochte partij kan, indien de in haar lidstaat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen dit toelaten, en na raadpleging van de verzoekende partij, aan de debiteur uitstel van betaling verlenen of een betaling in termijnen toestaan. De door de aangezochte partij uit hoofde van dit uitstel van betaling geïnde interesten dienen eveneens te worden overgemaakt aan de verzoekende partij.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 52
Met ingang van de datum waarop de executoriale titel van de schuldvordering rechtstreeks is erkend overeenkomstig artikel 79, lid 1, van de toepassingsverordening dan wel is bekrachtigd, erkend, aangevuld of vervangen overeenkomstig artikel 79, lid 2, wordt interest geïnd wegens niet-tijdige betaling op grond van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die van toepassing zijn in de lidstaat van de aangezochte partij, welke interest eveneens dient te worden overgemaakt aan de verzoekende partij.
Artikel 81
Betwisting met betrekking tot de schuldvordering of de executoriale titel van de schuldvorderingen of betwisting met betrekking tot de
uitvoeringsmaatregelen
1. Indien gedurende de invorderingsprocedure de schuldvordering en/of de in de lidstaat van de verzoekende partij afgegeven executoriale titel door een belanghebbende partij worden betwist, wordt de rechtsvordering door deze partij voor de bevoegde instantie van de lidstaat van de verzoekende partij gebracht, overeenkomstig de in deze laatste lidstaat geldende rechtsregels. Deze rechtsvordering wordt door de verzoekende partij onverwijld aan de aangezochte partij genotificeerd. Bovendien kan de belanghebbende partij de aangezochte partij over de rechtsvordering inlichten.
2. Zodra de aangezochte partij de in lid 1 bedoelde notificatie of informatie heeft ontvangen, hetzij van de verzoekende, hetzij van de belanghebbende partij, schorst zij de executieprocedure in afwachting van de beslissing van de op dit gebied bevoegde instantie, tenzij de verzoekende partij overeenkomstig de tweede alinea van dit lid anders verzoekt. Indien de aangezochte partij dit nodig acht, en onverminderd artikel 84 van de toepassingsverordening, kan zij overgaan tot het nemen van conservatoire maatregelen om de invordering te waarborgen, voor zover de in haar lidstaat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen zulks toestaan voor soortgelijke schuldvorderingen.
Niettegenstaande de eerste alinea kan de verzoekende partij overeenkomstig de in haar lidstaat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en administratieve praktijken de aangezochte partij verzoeken een betwiste schuldvordering in te vorderen, mits de desbetreffende in de lidstaat van de aangezochte partij geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en administratieve praktijken zulks toelaten. Indien de uitkomst van deze betwisting vervolgens voor de schuldenaar gunstig uitvalt, is de verzoekende partij gehouden tot terugbetaling van elk ingevorderd bedrag, vermeerderd met de vergoedingen die overeenkomstig de in de lidstaat van de aangezochte partij geldende wetgeving verschuldigd kunnen zijn.
3. Wanneer de betwisting betrekking heeft op uitvoeringsmaatregelen die zijn getroffen in de lidstaat van de aangezochte partij, wordt de rechtsvordering voor de passende instantie van deze lidstaat gebracht, overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van deze lidstaat.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 53
4. Wanneer de passende instantie waarvoor de rechtsvordering overeenkomstig lid 1 is gebracht, een gewone of administratieve rechter is, vormt de uitspraak van deze rechter, voor zover zij gunstig is voor de verzoekende partij en zij het mogelijk maakt om de schuldvordering in de lidstaat waar de verzoekende partij gevestigd is, in te vorderen, de „executoriale titel” in de zin van de artikelen 78 en 79 van de toepassingsverordening, en wordt de schuldvordering op grond van deze uitspraak ingevorderd.
Artikel 82
Beperkingen van de bijstand
1. De aangezochte partij is niet gehouden:
a) de in de artikelen 78 tot en met 81 van de toepassingsverordening genoemde bijstand te verlenen, indien de invordering van de schuldvordering, wegens de situatie van de debiteur, in de lidstaat van de aangezochte partij ernstige moeilijkheden van economische of sociale aard zou opleveren, voor zover de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en de administratieve praktijken die gelden in de lidstaat van de aangezochte partij zulks toelaten voor soortgelijke binnenlandse schuldvorderingen;
b) de in de artikelen 76 tot en met 81 van de toepassingsverordening bedoelde bijstand te verlenen, indien het eerste verzoek op grond van de artikelen 76, 77 en 78 van de toepassingsverordening betrekking heeft op schuldvorderingen die meer dan vijf jaar bestaan, te rekenen vanaf het tijdstip van vaststelling van de executoriale titel in overeenstemming met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen of de administratieve praktijken die gelden in de lidstaat van de verzoekende partij, tot de datum van het verzoek. In gevallen waarin de schuldvordering of de titel wordt betwist, wordt de termijn evenwel berekend vanaf het tijdstip waarop de lidstaat van de verzoekende partij vaststelt dat de schuldvordering of executoriale titel van de schuldvordering niet langer kan worden betwist.
2. De aangezochte partij stelt de verzoekende partij op de hoogte van de beweegredenen die zich verzetten tegen het voldoen aan het verzoek om bijstand.
Artikel 83
Verjaring
1. Vraagstukken met betrekking tot de verjaring worden als volgt geregeld:
a) wat de schuldvordering en de executoriale titel betreft, volgens de geldende wetgeving van de lidstaat van de verzoekende partij; en tevens
b) wat de uitvoeringsmaatregelen in de lidstaat van de aangezochte partij betreft, volgens de geldende wetgeving van de lidstaat van de aangezochte partij.
De verjaring overeenkomstig de geldende wetgeving van de lidstaat van de aangezochte partij begint te lopen op de dag waarop de titel rechtstreeks is erkend dan wel is bekrachtigd, erkend, aangevuld of vervangen overeenkomstig artikel 79 van de toepassingsverordening.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 54
2. De overeenkomstig een verzoek om bijstand door de aangezochte partij genomen maatregelen tot invordering van schuldvorderingen, die, indien zij door de verzoekende partij zouden zijn genomen, tot gevolg zouden hebben gehad dat de verjaring volgens de rechtsregels die gelden in de lidstaat waar de verzoekende partij is gevestigd, zou zijn opgeschort of onderbroken, worden, voor wat dit gevolg betreft, beschouwd als te zijn genomen in deze laatste staat.
Artikel 84
Conservatoire maatregelen
Op met redenen omkleed verzoek van de verzoekende partij gaat de aangezochte partij over tot het nemen van conservatoire maatregelen teneinde de invordering van een schuldvordering te waarborgen, voor zover de in de lidstaat van de aangezochte partij geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen zulks toestaan.
Voor de uitvoering van de eerste alinea zijn de artikelen 78, 79, 81 en 82 van de toepassingsverordening van overeenkomstige toepassing.
Artikel 85
Kosten in verband met de invordering
1. De aangezochte partij verricht de invordering bij de betrokken natuurlijke of rechtspersoon en houdt daarbij overeenkomstig de in de lidstaat van de aangezochte partij, ten aanzien van vergelijkbare schuldvorderingen geldende wettelijke of administratiefrechtelijke bepalingen, alle door haar in verband met de invordering gemaakte kosten in.
2. De wederzijdse bijstand die uit hoofde van deze afdeling wordt verstrekt is in de regel kosteloos. Wanneer zich echter bij een invordering een bijzonder probleem voordoet of de kosten zeer hoog zijn, kunnen de verzoekende en de aangezochte partij per geval specifieke afspraken maken over de modaliteiten van de vergoeding.
3. De lidstaat van de verzoekende partij blijft ten opzichte van de lidstaat van de aangezochte partij aansprakelijk voor de kosten en mogelijke verliezen welke het gevolg zijn van vorderingen die niet gerechtvaardigd zijn bevonden wat de gegrondheid van de schuldvordering of de geldigheid van de door de verzoekende partij afgegeven titel betreft.
Artikel 86
Evaluatieclausule
1. Uiterlijk in het vierde volledige kalenderjaar van uitvoering van de toepassingsverordening legt de Administratieve Commissie een vergelijkend verslag over inzake de in artikel 67, leden 2, 5 en 6, van de toepassingsverordening vastgelegde termijnen.
Op basis van dit verslag kan de Commissie in voorkomend geval voorstellen indienen om deze termijnen te herzien met als doel een substantiële inkorting ervan.
2. Uiterlijk op de in lid 1 bedoelde datum beoordeelt de Administratieve Commissie ook de in artikel 13 bepaalde regels voor de omrekening van tijdvakken met het oog op een mogelijke vereenvoudiging van die regels.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 55
3. Uiterlijk 1 mei 2015 dient de Administratieve Commissie een verslag in waarin specifiek de toepassing van titel IV, hoofdstukken I en III, van de toepassingsverordening, wordt geëvalueerd, met name met betrekking tot de procedures en termijnen van artikel 67, leden 2, 5 en 6, van de toepassingsverordening en de invorderingsprocedures van de artikelen 75 tot en met 85 van de toepassingsverordening.
Naar aanleiding van dit verslag kan de Commissie, indien nodig, passende voorstellen indienen om deze procedures doeltreffender en evenwichtiger te maken.
TITEL V
DIVERSE BEPALINGEN, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 87
Geneeskundig onderzoek en administratieve controle
1. Onverminderd andere specifieke bepalingen wordt, indien een rechthebbende op of aanvrager van prestaties, dan wel een lid van diens gezin, op het grondgebied van een andere lidstaat woont of verblijft dan die waar zich het debiteurorgaan bevindt, het geneeskundig onderzoek op verzoek van laatstgenoemd orgaan verricht door het orgaan van de woon- of verblijfplaats van de rechthebbende, volgens de procedures die zijn vastgelegd in de door dit orgaan toegepaste wetgeving.
Het debiteurorgaan stelt het orgaan van de woon- of verblijfplaats in kennis van eventuele speciale vereisten waaraan moet worden voldaan en van de aspecten waaraan in het geneeskundig onderzoek aandacht moet worden besteed.
2. Het orgaan van de woon- of verblijfplaats doet aan het debiteurorgaan dat om het geneeskundig onderzoek heeft verzocht een rapport toekomen. Dit orgaan is gebonden door de bevindingen van het orgaan van de woon- of verblijfplaats.
Het debiteurorgaan behoudt zich het recht voor de rechthebbende door een arts van zijn keuze te laten onderzoeken. De rechthebbende kan echter alleen worden verzocht zich naar de lidstaat van het debiteurorgaan te begeven, indien hij in staat is de reis te ondernemen zonder dat dit zijn gezondheid schaadt en mits reis- en verblijfkosten voor rekening komen van het debiteurorgaan.
3. Indien een rechthebbende op of aanvrager van prestaties, of een lid van diens gezin, op het grondgebied van een andere lidstaat woont of verblijft dan die waar zich het debiteurorgaan bevindt, wordt de administratieve controle op verzoek van dit orgaan uitgeoefend door het orgaan van de woon- of verblijfplaats van de rechthebbende.
Lid 2 is van toepassing.
4. De leden 2 en 3 zijn tevens van toepassing wanneer de mate van afhankelijkheid van een rechthebbende op of aanvrager van langdurige-zorgprestaties in de zin van artikel 34 van de basisverordening wordt bepaald of gecontroleerd.
5. De bevoegde autoriteiten of de bevoegde organen van twee of meer lidstaten kunnen specifieke bepalingen en procedures vaststellen ter verbetering van de gedeeltelijke of volledige geschiktheid voor de arbeidsmarkt van rechthebbenden of aanvragers en hun deelname aan trajecten of programma’s in de lidstaat waar zij wonen of verblijven die zijn gericht op verbetering van de geschiktheid voor de arbeidsmarkt.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 56
6. In afwijking van het in artikel 76, lid 2, van de basisverordening neergelegde beginsel van kosteloze administratieve samenwerking, worden de daadwerkelijke uitgaven voor de in de leden 1 tot en met 5 genoemde controles, door het debiteurorgaan dat om de controles had verzocht, terugbetaald aan het orgaan dat werd verzocht de controles uit te voeren.
Artikel 88
Kennisgevingen
1. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de gegevens betreffende de in artikel 1, onder m), q) en r), van de basisverordening en in artikel 1, lid 2, onder a) en b), van de toepassingsverordening bedoelde instanties en van de overeenkomstig de toepassingsverordening aangewezen organen.
2. De in lid 1 bedoelde instanties krijgen de beschikking over een elektronische identiteit in de vorm van een identificatiecode en een elektronisch adres.
3. De Administratieve Commissie stelt de structuur, de inhoud en de exacte wijze vast waarop de in lid 1 bedoelde kennisgeving geschiedt, inclusief de gemeenschappelijke vorm en het model van de kennisgeving.
4. Bijlage 4 bij de toepassingsverordening vermeldt nadere gegevens van de voor het publiek toegankelijke gegevensbank met de in lid 1 bedoelde informatie. De gegevensbank wordt opgericht en beheerd door de Commissie. De lidstaten zijn echter verantwoordelijk voor het invoeren van hun eigen nationale contactinformatie in deze gegevensbank. Voorts zorgen de lidstaten ervoor dat de op grond van lid 1 vereiste ingevoerde nationale contactinformatie correct is.
5. De lidstaten zijn ervoor verantwoordelijk dat de in lid 1 bedoelde informatie actueel blijft.
Artikel 89
Informatie
1. De Administratieve Commissie verschaft de informatie die de betrokken partijen nodig hebben om hun rechten te kennen en te weten welke administratieve formaliteiten zij dienen te vervullen om deze rechten geldend te maken. De informatie wordt bij voorkeur langs elektronische weg verspreid, door deze online te publiceren op openbare sites. De Administratieve Commissie draagt er zorg voor dat de informatie regelmatig wordt bijgewerkt en ziet toe op de kwaliteit van de aan de klanten verleende diensten.
2. Het in artikel 75 van de basisverordening bedoelde Raadgevend Comité kan advies uitbrengen en aanbevelingen doen ter verbetering van de informatie en de verspreiding daarvan.
3. De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat hun organen op de hoogte zijn van alle wettelijke en andere voorschriften van de Gemeenschap, met inbegrip van de besluiten van de Administratieve Commissie, op de gebieden en onder de voorwaarden van de basisverordening en de toepassingsverordening, en dat ze deze toepassen.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 57
Artikel 90
Valutaomrekening
Voor de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening is de wisselkoers tussen twee valuta’s de door de Europese Centrale Bank bekendgemaakte referentiekoers. De peildatum voor de berekening van de wisselkoers wordt vastgesteld door de Administratieve Commissie.
Artikel 91
Statistieken
De bevoegde autoriteiten stellen de statistieken betreffende de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening op en doen deze aan het secretariaat van de Administratieve Commissie toekomen. Deze gegevens worden verzameld en gestructureerd volgens het plan en de methode die door de Administratieve Commissie worden vastgesteld. De Commissie draagt zorg voor de verspreiding van deze informatie.
Artikel 92
Wijziging van de bijlagen
De bijlagen 1, 2, 3, 4 en 5 bij de toepassingsverordening en de bijlagen VI, VII, VIII en IX bij de basisverordening kunnen op verzoek van de Administratieve Commissie bij een verordening van de Commissie worden gewijzigd.
Artikel 93
Overgangsbepalingen
Artikel 87 van de basisverordening is van toepassing op de onder de toepassingsverordening vallende situaties.
Artikel 94
Overgangsbepalingen betreffende pensioenen
1. Indien de verzekerde gebeurtenis voorafgaat aan de datum waarop de toepassingsverordening in de betrokken lidstaat in werking treedt en er vóór die datum nog geen uitkering op grond van de aanvraag om pensioen is toegekend, worden er, voor zover de verzekerde gebeurtenis recht geeft op een uitkering voor een aan die datum voorafgaand tijdvak, uit hoofde van de aanvraag twee uitkeringen vastgesteld:
a) voor het tijdvak voorafgaand aan de datum waarop de toepassingsverordening op het grondgebied van de betrokken lidstaat in werking treedt, overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 1408/71 of de verdragen die tussen de betrokken lidstaten van kracht zijn;
b) voor het tijdvak dat ingaat op de datum waarop de onderhavige verordening op het grondgebied van de betrokken lidstaat in werking treedt, overeenkomstig de basisverordening.
Indien evenwel het bedrag dat berekend is op grond van het onder a) bepaalde, hoger is dan het bedrag dat is berekend op grond van het onder b) bepaalde, blijft de betrokkene recht houden op het bedrag dat is berekend op grond van het onder a) bepaalde.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 58
2. De aanvraag om invaliditeitsuitkeringen, ouderdomsuitkeringen of nabestaandenpensioenen, die bij een orgaan van een lidstaat wordt ingediend vanaf de datum waarop de toepassingsverordening op het grondgebied van de betrokken lidstaat in werking treedt, leidt overeenkomstig het bepaalde in de basisverordening ambtshalve tot herziening van de uitkeringen welke reeds door het orgaan of de organen van één of meer lidstaten vóór deze datum voor dezelfde verzekerde gebeurtenis zijn toegekend, zonder dat als gevolg van deze herziening een lagere uitkering wordt toegekend.
Artikel 95
Overgangstermijn voor uitwisseling van elektronische gegevens
1. Aan iedere lidstaat kan voor de elektronische uitwisseling van gegevens in de zin van artikel 4, lid 2, van de toepassingsverordening, een overgangsperiode worden toegestaan.
Deze overgangstermijnen bedragen ten hoogste 24 maanden te rekenen vanaf de datum waarop de toepassingsverordening in werking treedt.
Indien de aanleg van de nodige communautaire infrastructuur (het systeem voor de elektronische uitwisseling van gegevens betreffende sociale zekerheid — EESSI) evenwel aanzienlijke vertraging oploopt ten opzichte van de inwerkingtreding van de toepassingsverordening, kan de Administratieve Commissie besluiten deze perioden op passende wijze te verlengen.
2. Ter wille van de noodzakelijke gegevensuitwisseling met het oog op de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening, worden de praktische regelingen voor eventuele in lid 1 bedoelde noodzakelijke overgangstermijnen vastgesteld door de Administratieve Commissie.
Artikel 96
Intrekking
1. Verordening (EEG) nr. 574/72 wordt met ingang van 1 mei 2010 ingetrokken.
Verordening (EEG) nr. 574/72 blijft evenwel van kracht en behoudt haar rechtsgevolgen voor de toepassing van:
a) Verordening (EG) nr. 859/2003 van de Raad van 14 mei 2003 tot uitbreiding van de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en Verordening (EEG) nr. 574/72 tot onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze bepalingen vallen ( 1 ), zulks zolang die verordening niet wordt ingetrokken of gewijzigd;
b) Verordening (EEG) nr. 1661/85 van de Raad van 13 juni 1985 tot vaststelling van de technische aanpassingen van de communautaire regelingen op het gebied van de sociale zekerheid van migrerende werknemers met betrekking tot Groenland ( 2 ), zulks zolang die verordening niet wordt ingetrokken of gewijzigd;
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 59
( 1 ) PB L 124 van 20.5.2003, blz. 1. ( 2 ) PB L 160 van 20.6.1985, blz. 7.
c) de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte ( 1 ), de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen ( 2 ), alsmede andere overeenkomsten die een verwijzing bevatten naar Verordening (EEG) nr. 574/72, zulks zolang deze overeenkomsten niet worden gewijzigd als gevolg van deze verordening.
2. Verwijzingen naar Verordening (EEG) nr. 574/72 in Richtlijn 98/49/EG van de Raad van 29 juni 1998 betreffende de bescherming van de rechten op aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen ( 3 ), en meer in het algemeen in alle andere handelingen van de Gemeenschap, moeten worden gelezen als verwijzingen naar de toepassingsverordening.
Artikel 97
Bekendmaking en inwerkingtreding
Deze verordening wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt in werking op 1 mei 2010.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 60
( 1 ) PB L 1 van 3.1.1994, blz. 1. ( 2 ) PB L 114 van 30.4.2002, blz. 6. ( 3 ) PB L 209 van 25.7.1998, blz. 46.
BIJLAGE 1
Van kracht gebleven toepassingsbepalingen van bilaterale overeenkomsten, en nieuwe bilaterale uitvoeringsovereenkomsten
(bedoeld in artikel 8, lid 1, en artikel 9, lid 2, van de toepassingsverordening)
BELGIË — DENEMARKEN
Briefwisseling van 8 mei 2006 en 21 juni 2006 betreffende de overeenkomst inzake de vergoeding van het werkelijke bedrag van de prestatie die is verleend aan de gezinsleden van een in België verzekerde persoon die al dan niet in loondienst werkzaam is, in het geval dat het gezinslid in Denemarken verblijft, en aan in België verzekerde, maar in Denemarken verblijvende gepensioneerden en/of hun gezinsleden
BELGIË — DUITSLAND
Akkoord van 29 januari 1969 betreffende de inning en terugvordering van socialezekerheidsbijdragen
BELGIË — IERLAND
Briefwisseling van 19 mei 1981 en 28 juli 1981 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 70, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (wederzijds afzien van vergoeding van de kosten van verstrekkingen en werkloosheidsuitkeringen uit hoofde van de hoofdstukken 1 en 6 van titel III van Verordening (EEG) nr. 1408/71) en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (wederzijds afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controles)
BELGIË — SPANJE
Overeenkomst van 25 mei 1999 over de vergoeding van de uitgaven voor verstrekkingen die verleend zijn overeenkomstig de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72
BELGIË — FRANKRIJK
a) Akkoord van 4 juli 1984 inzake de geneeskundige controles van in het ene land verblijvende en in het andere land tewerkgestelde grensarbeiders
b) Overeenkomst van 14 mei 1976 betreffende het afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle, gesloten op grond van artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72
c) Akkoord van 3 oktober 1977 ter uitvoering van artikel 92 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (inning van socialezekerheidspremies)
d) Overeenkomst van 29 juni 1979 betreffende de wederkerige verzaking aan de terugbetaling grond van artikel 70, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (kosten van werkloosheidsuitkeringen)
e) Administratieve overeenkomst van 6 maart 1979 betreffende de toepassingsmodaliteiten van het Aanhangsel van 12 oktober 1978 bij de Overeenkomst tussen België en Frankrijk betreffende de maatschappelijke zekerheid in haar bepalingen van toepassing op de zelfstandigen
f) Briefwisseling van 21 november 1994 en van 8 februari 1995 betreffende de modaliteiten van de vereffening van wederzijdse vorderingen uit hoofde van de artikelen 93, 94, 95 en 96 van Verordening (EEG) nr. 574/72
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 61
BELGIË — ITALIË
a) Akkoord van 12 januari 1974 ter toepassing van artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72
b) Akkoord van 31 oktober 1979 ter toepassing van artikel 18, lid 9, van Verordening (EEG) nr. 574/72
c) Briefwisseling van 10 december 1991 en 10 februari 1992 betreffende de terugbetaling van wederzijdse schuldvorderingen op grond van artikel 93 van Verordening (EEG) nr. 574/72
d) Overeenkomst van 21 november 2003 betreffende de modaliteiten voor de vereffening van wederzijdse vorderingen uit hoofde van de artikelen 94 en 95 van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad
BELGIË — LUXEMBURG
a) Akkoord van 28 januari 1961 inzake de inning van socialezekerheidspremies
b) Overeenkomst van 16 april 1976 betreffende het afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle, gesloten op grond van artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72
BELGIË — NEDERLAND
▼M1 __________
▼B b) Akkoord van 13 maart 2006 inzake de verzekering voor geneeskundige ver
zorging
c) Akkoord van 12 augustus 1982 inzake ziekengeld, moederschaps- en invaliditeitsverzekering
BELGIË — VERENIGD KONINKRIJK
a) Briefwisseling van 4 mei en 14 juni 1976 betreffende artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding voor de kosten van administratieve en medische controle)
b) Briefwisseling van 18 januari en 14 maart 1977 betreffende artikel 36, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (regeling betreffende de vergoeding of het afzien van vergoeding van de uitgaven voor verstrekkingen verleend in toepassing van titel III, hoofdstuk I, van Verordening (EEG) nr. 1408/71), gewijzigd bij briefwisseling van 4 mei en 23 juli 1982 (regeling betreffende de vergoeding van kosten ingevolge artikel 22, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 1408/71)
BULGARIJE — TSJECHIË
Artikel 29, leden 1 en 3, van het Administratieve Akkoord van 25 november 1998 en artikel 5, lid 4, van het Administratieve Akkoord van 30 november 1999 met betrekking tot het wederzijds afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controles
BULGARIJE — DUITSLAND
Artikel 8 en artikel 9 van het Administratieve Akkoord betreffende de toepassing van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 17 december 1997 op het gebied van pensioenen
TSJECHIË — SLOWAKIJE
Artikelen 15 en 16 van het administratief akkoord van 8 januari 1993 betreffende de bepaling van een zetel van de werkgever en de plaats van verblijf met het oog op de toepassing van artikel 20 van het Verdrag van 29 oktober 1992 betreffende sociale zekerheid
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 62
DENEMARKEN — IERLAND
Briefwisseling van 22 december 1980 en 11 februari 1981 betreffende het wederzijds afzien van vergoeding van de kosten voor verstrekkingen van de verzekering bij ziekte, moederschap, arbeidsongeval en beroepsziekte, de uitgaven voor werkloosheidsuitkeringen, alsmede de kosten voor administratieve en medische controle (artikel 36, lid 3, artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72)
DENEMARKEN — GRIEKENLAND
Overeenkomst van 8 mei 1986 betreffende het gedeeltelijk afzien van vergoeding van de kosten voor verstrekkingen bij ziekte, moederschap, arbeidsongeval en beroepsziekte, en het afzien van vergoeding van de kosten voor administratieve en medische controle
DENEMARKEN — SPANJE
Overeenkomst van 11 december 2006 betreffende de vooruitbetaling, de termijnen en de terugbetaling van het werkelijke bedrag van de prestatie die is verleend aan de gezinsleden van een in Spanje verzekerde persoon die al dan niet in loondienst werkzaam is, in het geval dat het gezinslid in Denemarken verblijft, en aan in Spanje verzekerde, maar in Denemarken verblijvende gepensioneerden en/of hun gezinsleden
▼M4 __________
▼B DENEMARKEN — ITALIË
Overeenkomst van 18 november 1998 betreffende vergoeding van de kosten voor verstrekkingen van de verzekering bij ziekte, moederschap, arbeidsongeval en beroepsziekte, alsmede van de kosten voor administratieve en medische controle
▼M1 __________
▼M4 __________
▼B DENEMARKEN — PORTUGAL
Overeenkomst van 17 april 1998 betreffende het gedeeltelijk afzien van terugbetaling van de vergoeding voor verstrekkingen van de verzekering bij ziekte, moederschap, arbeidsongevallen en beroepsziekten, alsmede van de kosten voor administratieve en medische controle
DENEMARKEN — FINLAND
Artikel 15 van het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 18 augustus 2003: Overeenkomst inzake het wederzijds afzien van terugbetaling van kosten en uitgaven in de zin van de artikelen 36, 63 en 70 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (voor verstrekkingen wegens ziekte en moederschap, arbeidsongeval en beroepsziekte, en voor werkloosheidsuitkeringen) en artikel 105 van Verordening (EEG) nr. 574/72 (voor administratieve en medische controle)
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 63
DENEMARKEN — ZWEDEN
Artikel 15 van het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 18 augustus 2003: Overeenkomst inzake het wederzijds afzien van terugbetaling van kosten en uitgaven in de zin van de artikelen 36, 63 en 70 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (voor verstrekkingen wegens ziekte en moederschap, arbeidsongeval en beroepsziekte, en voor werkloosheidsuitkeringen) en artikel 105 van Verordening (EEG) nr. 574/72 (voor administratieve en medische controle)
DENEMARKEN — VERENIGD KONINKRIJK
Briefwisseling van 30 maart en 19 april 1977, gewijzigd bij briefwisseling van 8 november 1989 en 10 januari 1990, over de overeenkomst betreffende het afzien van vergoeding van de kosten voor verstrekkingen en voor administratieve en medische controles
DUITSLAND — FRANKRIJK
Overeenkomst van 26 mei 1981 voor de toepassing van artikel 92 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (inning van premies of bijdragen)
DUITSLAND — ITALIË
Akkoord van 3 april 2000 over de inning en invordering van socialezekerheidspremies
DUITSLAND — LUXEMBURG
a) Overeenkomst van 14 oktober 1975 betreffende het afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle, gesloten op grond van artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72
b) Overeenkomst van 14 oktober 1975 betreffende de inning en terugvordering van socialezekerheidspremies
c) Overeenkomst van 25 januari 1990 betreffende de toepassing van artikel 20 en artikel 22, lid 1, onder b) en c), van Verordening (EEG) nr. 1408/71
▼M1 __________
▼B DUITSLAND — OOSTENRIJK
Afdeling II, nummer 1, en afdeling III van de overeenkomst van 2 augustus 1979 betreffende de tenuitvoerlegging van het verdrag betreffende de werkloosheidsverzekering van 19 juli 1978 blijven van toepassing op personen die op of vóór 1 januari 2005 als grensarbeider werkzaam zijn geweest en vóór 1 januari 2011 werkloos worden
DUITSLAND — POLEN
Overeenkomst van 11 januari 1977 betreffende de toepassing van de Overeenkomst van 9 oktober 1975 inzake ouderdomspensioenen en prestaties bij arbeidsongevallen
ESTLAND — VERENIGD KONINKRIJK
Overeenkomst van 29 maart 2006 tussen de bevoegde organen van de Republiek Estland en van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 tot vaststelling van andere wijzen van vergoeding van de kosten van verstrekkingen uit hoofde van deze verordening door beide landen met ingang van 1 mei 2004
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 64
IERLAND — FRANKRIJK
Briefwisseling van 30 juli 1980 en 26 september 1980 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (wederzijds afzien van vergoeding van de kosten van verstrekkingen) en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (wederzijds afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle)
IERLAND — LUXEMBURG
Briefwisseling van 26 september 1975 en 5 augustus 1976 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding van de verstrekkingen verleend in toepassing van titel III, hoofdstuk 1 of 4, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 alsmede van de kosten van administratieve en medische controle als bedoeld in artikel 105 van Verordening (EEG) nr. 574/72)
IERLAND — NEDERLAND
Briefwisseling van 22 april en 27 juli 1987 betreffende artikel 70, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (het afzien van vergoeding van de kosten voor uitkeringen verleend op grond van artikel 69 van Verordening (EEG) nr. 1408/71) en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (het afzien van de vergoeding van de kosten voor administratieve en medische controle in de zin van artikel 105 van Verordening (EEG) nr. 574/72)
IERLAND — ZWEDEN
Overeenkomst van 8 november 2000 over het wederzijds afzien van vergoeding van de kosten van verstrekkingen bij ziekte en moederschap, arbeidsongevallen en beroepsziekten, en van de kosten van administratieve en medische controles
IERLAND — VERENIGD KONINKRIJK
Briefwisseling van 9 juli 1975 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (regeling betreffende de vergoeding of het afzien van vergoeding van de kosten voor verstrekkingen verleend op grond van titel III, hoofdstuk 1 of 4, van Verordening (EEG) nr. 1408/71) en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding van de kosten voor administratieve en medische controle)
▼M4 __________
▼B SPANJE — FRANKRIJK
Overeenkomst van 17 mei 2005 over de regels voor het beheer en de betalingen van wederzijdse vorderingen voor verstrekkingen bij ziekte in toepassing van de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en Verordening (EEG) nr. 574/72
SPANJE — ITALIË
Overeenkomst betreffende een nieuwe procedure ter verbetering en vereenvoudiging van de terugbetaling van ziektekosten van 21 november 1997 betreffende artikel 36, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (vergoeding van verstrekkingen bij ziekte en moederschap) en de artikelen 93, 94, 95 en 100, en artikel 102, lid 5, van de Verordening (EEG) nr. 574/72 (wijze van vergoeding van verstrekkingen van de ziekte/moederschapsverzekering en achterstallige vereffeningen)
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 65
__________
▼B SPANJE — PORTUGAL
▼M3 __________
▼B b) Overeenkomst van 2 oktober 2002 houdende nadere regeling van het beheer
en de afwikkeling van wederzijdse vorderingen inzake gezondheidszorg, teneinde de afwikkeling te vergemakkelijken en te bespoedigen
SPANJE — ZWEDEN
Overeenkomst van 1 december 2004 over de vergoeding van de kosten voor verstrekkingen in de zin van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en Verordening (EEG) nr. 574/72
SPANJE — VERENIGD KONINKRIJK
Overeenkomst van 18 juni 1999 over de vergoeding van de uitgaven voor verstrekkingen die verleend zijn overeenkomstig de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72
FRANKRIJK — ITALIË
a) Briefwisseling van 14 mei en 2 augustus 1991 betreffende de wijze van vereffening van de wederzijdse schuldvorderingen op grond van artikel 93 van Verordening (EEG) nr. 574/72
b) Aanvullende briefwisseling van 22 maart en van 15 april 1994 betreffende de modaliteiten voor de vereffening van wederzijdse vorderingen uit hoofde van de artikelen 93, 94, 95 en 96 van Verordening (EEG) nr. 574/72
c) Briefwisseling van 2 april 1997 en 20 oktober 1998 tot wijziging van de briefwisseling onder a) en b) betreffende de wijze van vereffening van de wederzijdse schuldvorderingen uit hoofde van de artikelen 93, 94, 95 en 96 van Verordening (EEG) nr. 574/72
d) Overeenkomst van 28 juni 2000 betreffende het afzien van de vergoeding bedoeld in artikel 105, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 574/72 voor de kosten van administratieve controles en geneeskundige onderzoeken die gevraagd zijn in het kader van artikel 51 van deze verordening
FRANKRIJK — LUXEMBURG
▼M4 __________
a) Overeenkomst van 2 juli 1976 betreffende het afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle als bedoeld in artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972
▼M4
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 66
b) Briefwisseling van 17 juli en 20 september 1995 betreffende de modaliteiten voor de vereffening van wederzijdse vorderingen uit hoofde van de artikelen 93, 95 en 96 van Verordening (EEG) nr. 574/72
▼B FRANKRIJK — NEDERLAND
a) ►M4 Akkoord van 28 april 1997 betreffende het afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle op grond van artikel 105 van Verordening (EEG) nr. 574/72 ◄
▼M4 __________
▼B FRANKRIJK — PORTUGAL
Overeenkomst van 28 april 1999 betreffende de modaliteiten voor het beheer en de vereffening van wederzijdse vorderingen voor medische verstrekkingen uit hoofde van de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72
FRANKRIJK — VERENIGD KONINKRIJK
a) Briefwisseling van 25 maart en 28 april 1997 betreffende artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding voor de kosten van administratieve controle en medisch onderzoek)
b) Overeenkomst van 8 december 1998 over de wijze van vaststellen van de te vergoeden uitgaven voor verstrekkingen uit hoofde van de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72
ITALIË — LUXEMBURG
Artikel 4, leden 5 en 6, van de administratieve regeling van 19 januari 1955 betreffende de wijze van toepassing van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid (ziekteverzekering van werknemers in de landbouw)
▼M4 __________
▼B ITALIË — VERENIGD KONINKRIJK
Overeenkomst ondertekend op 15 december 2005 tussen de bevoegde organen van de Republiek Italië en van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 tot vaststelling van andere wijzen van vergoeding van de kosten van verstrekkingen uit hoofde van deze verordening door beide landen met ingang van 1 januari 2005
LUXEMBURG — NEDERLAND
Overeenkomst van 1 november 1976 betreffende het afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle, gesloten op grond van artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72
LUXEMBURG — ZWEDEN
Regeling van 27 november 1996 over de terugbetaling van de kosten op het gebied van de sociale zekerheid
▼M4
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 67
LUXEMBURG — VERENIGD KONINKRIJK
Briefwisseling van 18 december 1975 en 20 januari 1976 betreffende artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding voor de kosten van administratieve controle en medisch onderzoek als bedoeld in artikel 105 van Verordening (EEG) nr. 574/72)
HONGARIJE — VERENIGD KONINKRIJK
Overeenkomst van 1 november 2005 tussen de bevoegde organen van de Republiek Hongarije en van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 35, lid 3, en artikel 41, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 883/2004 tot vaststelling van andere wijzen van vergoeding van de kosten van verstrekkingen uit hoofde van die verordening door beide landen met ingang van 1 mei 2004
MALTA — VERENIGD KONINKRIJK
Overeenkomst van 17 januari 2007 tussen de bevoegde organen van Malta en van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 35, lid 3, en artikel 41, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 883/2004 tot vaststelling van andere wijzen van vergoeding van de kosten van verstrekkingen uit hoofde van die verordening door beide landen met ingang van 1 mei 2004
▼M1 __________
▼B NEDERLAND — VERENIGD KONINKRIJK
a) ►M4 Artikel 3, tweede zin, van het Administratieve Akkoord van 12 juni 1956 voor de toepassing van het Verdrag van 11 augustus 1954 ◄
▼M4 __________
▼B PORTUGAL — VERENIGD KONINKRIJK
Akkoord van 8 juni 2004 tot vaststelling van andere vormen van vergoeding van de kosten voor verstrekkingen door beide landen, in werking tredend op 1 januari 2003
FINLAND — ZWEDEN
Artikel 15 van het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 18 augustus 2003: Overeenkomst inzake het wederzijds afzien van terugbetaling van kosten en uitgaven in de zin van de artikelen 36, 63 en 70 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (voor verstrekkingen wegens ziekte en moederschap, arbeidsongeval en beroepsziekte, en voor werkloosheidsuitkeringen) en artikel 105 van Verordening (EEG) nr. 574/72 (voor administratieve en medische controle)
FINLAND — VERENIGD KONINKRIJK
Briefwisseling van 1 en 20 juni 1995 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (terugbetaling of afzien van vergoeding van de kosten van verstrekkingen) en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle)
ZWEDEN — VERENIGD KONINKRIJK
De regeling van 15 april 1997 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (terugbetaling of afzien van de vergoeding van de kosten van verstrekkingen) en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle)
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 68
BIJLAGE 2
Bijzondere stelsels voor ambtenaren
(bedoeld in ►M1 artikel 32, lid 2, en artikel 41, lid 1 ◄ van de toepassingsverordening)
A. Bijzondere stelsels voor ambtenaren waarop titel III, hoofdstuk 1, van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende verstrekkingen niet van toepassing is
Duitsland
Bijzonder ziektestelsel voor ambtenaren
B. Bijzondere stelsels voor ambtenaren op wie titel III, hoofdstuk 1, van Verordening (EG) nr. 883/2004, met uitzondering van artikel 19, lid 1, artikel 27 en artikel 35 betreffende verstrekkingen, niet van toepassing is
Spanje
Speciaal socialezekerheidsstelsel voor ambtenaren
Speciaal socialezekerheidsstelsel voor de strijdkrachten
Speciaal socialezekerheidsstelsel voor functionarissen en administratief personeel van het gerechtelijk apparaat
C. Bijzondere stelsels voor ambtenaren waarop titel III, hoofdstuk 2, van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende verstrekkingen niet van toepassing is
Duitsland
Bijzonder ongevallenstelsel voor ambtenaren
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 69
BIJLAGE 3
Lidstaten die vergoeding eisen van de kosten voor verstrekkingen op basis van vaste bedragen
(bedoeld in artikel 63, lid 1, van de toepassingsverordening)
IERLAND
SPANJE
▼M3 CYPRUS
__________
▼B NEDERLAND
PORTUGAL
FINLAND
ZWEDEN
VERENIGD KONINKRIJK
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 70
BIJLAGE 4
Bijzonderheden van de in artikel 88, lid 4, van de toepassingsverordening bedoelde gegevensbank
1. Inhoud van de gegevensbank
Een elektronische lijst (URL) van de betrokken organen vermeldt:
a) de namen van de organen in de officiële taal/talen van de lidstaat alsmede in het Engels
b) de identificatiecode en het elektronisch adres (EESSI)
c) hun functie ten opzichte van de definities in artikel 1, onder m), q) en r), van de basisverordening en artikel 1, onder a) en b), van de toepassingsverordening
d) hun bevoegdheid ten aanzien van de verschillende risico’s, soorten uitkeringen, regelingen en geografische werkingssfeer
e) welk deel van de basisverordening door de organen wordt toegepast
f) de volgende contactgegevens: postadres, telefoon, fax, e-mailadres en het URL-adres
g) alle andere informatie die nodig is voor de toepassing van de basisverordening of de toepassingsverordening.
2. Beheer van de gegevensbank
a) De elektronische lijst wordt in EESSI beheerd op het niveau van de Commissie.
b) De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het verzamelen en controleren van de nodige informatie van de organen en voor de tijdige indiening bij de Commissie van elke vermelding of wijziging van vermeldingen die onder hun verantwoordelijkheid vallen.
3. Toegang
Voor operationele en administratieve doeleinden gebruikte informatie is niet toegankelijk voor het publiek.
4. Veiligheid
Alle wijzigingen in de gegevensbank (opnemen, actualiseren, wissen) worden opgeslagen. Gebruikers worden geïdentificeerd en erkend alvorens zij toegang krijgen tot de lijst met het doel vermeldingen te wijzigen. Voorafgaand aan elke poging tot wijziging van een vermelding, wordt gecontroleerd of de gebruiker gemachtigd is de wijziging door te voeren. Elke niet-gemachtigde wijziging wordt afgewezen en geregistreerd.
5. Taalregeling
De algemene gebruikstaal voor de gegevensbank is het Engels. De naam van organen en hun contactgegevens moeten tevens in de officiële taal/talen van de lidstaat worden vermeld.
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 71
BIJLAGE 5
Lidstaten die op basis van wederkerigheid het maximumbedrag van de in de derde zin van artikel 65, lid 6, van de basisverordening bedoelde vergoeding vaststellen op basis van het gemiddelde bedrag van de werkloosheidsuitkeringen die in het voorgaande kalenderjaar onder hun
wetgevingen werden verstrekt
(bedoeld in artikel 70 van de toepassingsverordening)
BELGIË
TSJECHIË
▼M3 DENEMARKEN
▼B DUITSLAND
▼M4 NEDERLAND
▼B OOSTENRIJK
SLOWAKIJE
FINLAND
▼B
2009R0987 — NL — 01.01.2014 — 004.001 — 72
Top Related