Leerlingenmateriaal |
ARGUMENTEREN
Naam: …………………………………………………….....
Klas: ……………………………………………………………
LEONARDO COLLEGE
ALGEMEEN Hoe heerlijk vindt iedereen het om over alles en iedereen een mening te hebben.
Standpunten en meningen vliegen om de oren, maar goede argumentaties zijn schaars. Om
anderen te overtuigen van jouw gelijk heb je goede argumenten nodig. In deze module leer
je hoe een goede argumentatie in elkaar zit, hoe je argumentaties beoordeelt en hoe je zelf
zowel schriftelijk als mondeling een gedegen argumentatie voert.
BEGINSITUATIE In vorige leerjaren heb je het verschil geleerd tussen feiten en meningen en heb je je mening gegeven over gelezen boeken en actuele onderwerpen. Nu is het tijd om je mening beter te verwoorden door middel van goed opgebouwde argumentaties.
DOELEN
Je leert in deze module:
Je kent de verschillende soorten argumenten.
Je kan verschillende soorten redeneringen herkennen en gebruiken.
Je kan verschillende soorten argumentatiestructuren herkennen.
Je kan argumentaties structureren.
Je kan het onderscheid maken tussen een drogreden en een argument.
Je kan verschillende soorten drogredenen herkennen.
Je kan een argumentatie op aanvaardbaarheid beoordelen.
Je kan een betoog schrijven op basis van argumentatie.
Je kan actief deelnemen aan een debat en je houden aan debatregels.
Waarom leer je dit?
Op je examen moet je verschillende soorten teksten kunnen schrijven, waaronder een
opiniërende tekst. Daarnaast moet je gelezen teksten kunnen analyseren en gebruikte
argumenten kunnen beoordelen.
PLANNING
LES STOFOMSCHRIJVING ACTIVITEIT LEERLING AF 1 Soorten argumenten
Argumenten herkennen en gebruiken. Les 2
2 Soorten redeneringen
Redeneringen herkennen en gebruiken. Les 3
3 Argumentatiestructuren
Argumentatiestructuren herkennen en maken.
Les 3
4 Drogredenen
Drogredenen herkennen Les 5
5 Argumentaties beoordelen Argumentaties beoordelen en zelf maken.
Les 6
6 Betoog
Betoog schrijven Les 6
7 Debatteren
Betogen beoordelen en debatteren Les 8
8 Lagerhuisdebat Lagerhuisdebat voeren
Les 9
9 Uiteindelijke versie betoog en evaluatie
Betogen beoordelen en evalueren module. Les 9
TOETSING
In de laatste les lever je de definitieve versie van je betoog in. Deze wordt beoordeeld op basis van je
argumentatie.
LES 1: Argumenten
LESDOELEN
Je kan het onderscheid maken tussen een standpunt en een argument.
Je kan het onderscheid maken tussen objectieve en subjectieve argumenten.
Je kent de verschillende soorten argumenten.
Uitspraken waarmee je je eigen standpunt verdedigt, of waarmee je het standpunt van een ander
aanvalt, heten argumenten. Argumenten ondersteunen jouw standpunt en kunnen ervoor zorgen dat
je anderen overtuigt van jouw standpunt. Hoe steviger je argumentatie, hoe groter de
overtuigingskracht van je betoog.
Er zijn verschillende typen argumenten met een verschillende overtuigingskracht. Objectieve
(feitelijke) argumenten zijn sterker dan subjectieve (niet-feitelijke). Stel dat ter discussie staat of
drinkontbijt gezonder is dan een gewoon ontbijt, dan kun je kijken naar feiten: hoeveel vitaminen
zitten erin, wat heb je nodig, en hoeveel haal je uit een gewoon ontbijt? Wellicht is er al een
onderzoek naar gedaan: een bewijs uit de wetenschap.
Het standpunt ‘drinkontbijt is smakelijker dan een gewoon ontbijt’ is veel moeilijker te verdedigen.
Of iets wel of niet smakelijk is, is subjectief, de bijbehorende argumentatie ook.
Argumenten zijn dus objectief of subjectief. Een objectief argument is ‘waar’ of ‘niet waar’ en hoeft
daarom niet ondersteund te worden. Over een subjectief argument kan verschil van mening bestaan.
Daarom moeten subjectieve argumenten ondersteund worden.
OBJECTIEVE ARGUMENTEN ZIJN: SUBJECTIEVE ARGUMENTEN ZIJN GEBASEERD OP:
Feiten
Wetenschappelijke gegevens
Algemeen geldende waardeoordelen
Geloof
Vermoedens
Persoonlijke indrukken, voorspellingen
Gevoelens, emoties
Niet algemeen aanvaarde waardeoordelen
ARGUMENTATIE OP BASIS VAN FEITEN
Bij deze soort argumentatie wordt het standpunt ondersteund door een argument dat feiten bevat.
Feiten zijn controleerbaar en daarom waar of onwaar.
Voorbeeld: We kunnen beter niet bij restaurant Gringo gaan eten, want daar is de goedkoopste
maaltijd al 29,50 euro.
ARGUMENTATIE OP BASIS VAN ONDERZOEK OF WETENSCHAP
In deze argumentatie wordt verwezen naar de resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Soms
wordt er gesproken van argumentatie op basis van onderzoeksbevindingen.
Voorbeeld: Je moet voortaan twee keer in de week vis eten. Laatst bleek opnieuw uit onderzoek dat
regelmatig vis eten goed is voor hart, bloedvaten en geheugen.
ARGUMENTATIE OP BASIS VAN NORMEN EN WAARDEN
Hier is sprake van als iemand zich beroept op een algemeen gedeelde norm of waarde. Het gaat dan
om normen en waarden waarover geen verschil van mening bestaat.
Voorbeeld: Die winkelier moet veroordeeld worden wegens poging tor doodslag. Je schiet toch
iemand niet neer omdat hij een zak appels steelt.
ARGUMENTATIE OP BASIS VAN VERMOEDENS
Bij deze vorm van argumentatie wordt het standpunt ondersteund door een vermoeden. Dat
vermoeden kan voortkomen uit iemands intuitie of gevoel of een veronderstelling.
Voorbeeld: Lieke zit volgens mij volgend jaar helemaal niet in Amerika. Ik kan me namelijk niet
voorstellen dat ze dit jaar slaagt voor haar examen.
ARGUMENTATIE OP BASIS VAN GELOOF OF OVERTUIGING
Als iemand zich beroept op zijn geloof of (levensbeschouwelijke) overtuiging als ondersteuning van
zijn standpunt.
Voorbeeld: Het Interkerkelijke Vredesberaad is principieel tegen elke vorm van geweld en het IKV
vond de steun van de NAVO voor de opstandelingen in Libië dan ook verkeerd.
ARGUMENTATIE OP BASIS VAN GEZAG EN AUTORITEIT
Hier is sprake van als iemand zich bij het ondersteunen van zijn mening beroept op een deskundige
of autorit op een bepaald (vak)gebied. Soms wordt er gesproken van argumentatie op basis van
deskundigheid.
Voorbeeld: Volgens veel psychologen speelt seksualiteit in het dagelijks leven een grote rol. De
beroemde psychiater Freud heeft dat al meer dan honderd jaar geleden ontdekt.
ARGUMENTATIE OP BASIS VAN NUT
Als het standpunt een uitspraak voor of tegen een bepaalde maatregel is en in het argument wordt
verwezen naar het nut of onnut van die maatregel, spreken we van argumentatie op basis van nut.
Voorbeeld: De maximumsnelheid op de Nederlandse snelwegen moet omlaag. Dat levert minder
verkeersslachtoffers op en het is goed voor het milieu.
TEKST 1
Er moeten geen fietsers door de onderdoorgang van het Rijksmuseum gaan rijden. Met de aanleg van
het vernieuwde Museumplein en met de toenemende stroom toeristen, economisch buitengewoon
belangrijk voor Amsterdam en Nederland, is het laten concurreren van wandelaars en fietsers in de
onderdoorgang grote onzin. Het leidt, zoals ook wel elders in de stad, alleen maar tot geschreeuw en
bevestigt dus bij toeristen dat Nederlanders een nogal bot volkje vormen.
Bron: Kees Zandvliet, de Volkskrant, 27 augustus 2012
TEKST 2
Eerst moesten kinderen die lijden aan een autistische stoornis als het even kon naar een gewone
school in plaats van een school waar speciaal opgeleide docenten voor hen klaarstonden. Dat
scheelde geld. Er kwamen wel ambulante begeleiders: begeleiders die geregeld op die gewone
scholen langskwamen om de betreffende leerling en de docenten bij te staan. Zo’n leerling had een
rugzakje, heette het. Met dat rugzakje konden behalve de ambulante begeleider ook allerlei andere
voorzieningen betaald worden.
Nu is men van plan ook de rugzakjes grotendeels weg te bezuinigen en dat is erg onverstandig. Ik
denk dat we in de nabije toekomst meer te maken gaan krijgen met kinderen die thuiszitten omdat
ze op school niet te handhaven zijn. Het lijkt mij dat er maar weinig docenten zullen zijn die zonder
extra hulp deze kinderen de juiste aandacht kunnen geven.
Bron: Brigitte Witte, Algemeen Dagblad, 19 december 2012
OEFENING 1
1. Lees tekst 1.
2. Noteer het standpunt in één zin.
____________________________________________________________________________
3. Noteer het argument dat erbij hoort.
____________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________
4. Van welke argumentatie is hier sprake. Kies uit argumentatie op basis van:
A. Feiten
B. Levensbeschouwelijke overtuiging
C. Normen en waarden
D. Nut
5. Lees tekst 2.
6. Noteer het standpunt in één zin.
____________________________________________________________________________
7. Noteer de twee argumenten die erbij horen.
_____________________________________________________________________
_____________________________________________________________________
_____________________________________________________________________
_____________________________________________________________________
8. Is hier sprake van objectieve of subjectieve argumentatie?
___________________________________________________________________________
OEFENING 2
Je gaat nu naar een filmpje kijken van het discussieprogramma Hotdog. Dit fragment gaat over de
stelling: De alcoholleeftijd moet omhoog.
1. Tijdens het kijken: Zet alle voor- en tegenargumenten in onderstaande tabel.
2. Na het kijken: noteer bij elk argument de soort argumentatie.
VOOR TEGEN
1. ARGUMENT
SOORT
ARGUMENT
2. ARGUMENT
SOORT
ARGUMENT
3. ARGUMENT
SOORT
ARGUMENT
4. ARGUMENT
SOORT
ARGUMENT
LES 2: Redeneringen
LESDOELEN
Je kan verschillende soorten redeneringen herkennen.
Je kan verschillende soorten redeneringen gebruiken.
Het geheel van argumenten en standpunt wordt een redenering genoemd. Er zijn verschillende
soorten redeneringen. Ze kunnen gebaseerd zijn op:
OORZAAK EN GEVOLG
Er wordt bij deze redenering van uitgegaan dat een feit of een gebeurtenis zal leiden tot een ander
feit of andere gebeurtenis.
Voorbeeld: Zijn vader is onlangs overleden. (oorzaak en argument) Daardoor is voor hem op dit
moment zijn examen van minder belang. (gevolg en standpunt)
OVEREENKOMST
Van dit type redenering is sprake als er een vergelijking wordt gemaakt tussen twee gevallen en er
een overeenkomst wordt geconstateerd; omdat het in het ene geval zo is, zal het bij het andere ook
wel zo zijn.
Voorbeeld: Het wetsvoorstel van de Partij voor de Dieren over de vleestaks zal het wel niet halen. De
Eerste Kamer heeft ook het verbod op de rituele slacht tegengehouden.
VOORBEELDEN
In het geval dat een standpunt wordt ondersteund door argumenten die voorbeelden zijn, spreken
we van een redenering op basis van voorbeelden.
Voorbeeld: Je kunt absoluut niet op hem rekenen. Zo kwam hij gisteren zonder af te bellen niet
opdagen en toen hij dat verjaardagscadeautje zou kopen, was hij dat ook vergeten.
VOOR- EN NADELEN
Bij dit type redenering wordt er een afweging gemaakt: de voordelen worden vergeleken met de
nadelen en op basis daarvan wordt er een oordeel uitgesproken.
Voorbeeld: Als je 4 havo overdoet, dan krijg je wel een goede basis om in 5 havo met goede cijfers te
slagen. Daar staat tegenover dat je het weliswaar heel zwaar krijgt als je overgaat naar 5 havo, maar
dat je toch ook een kans hebt dat je meteen slaagt. Als ik jou was, zou ik het proberen in 5 havo.
KENMERK OF EIGENSCHAP
Aan dit type redenering ligt de volgende gedachte ten grondslag: als alle onderdelen van een groep
hetzelfde kenmerk hebben, dan heeft één onderdeel van die groep dat kenmerk ook. De gedachte
die aan deze redenering ten grondslag ligt, wordt meestal niet expliciet vermeldt.
Voorbeeld: Jeroen is eigenlijk een groot kind, want het liefst speelt hij nog met zijn piratenlego.
TEKST 1
Ik ben het helemaal oneens met Christiaan Reurslag. Het duurder maken van scheiden zal betekenen
dat er minder ouders gaan scheiden. Dit zal ervoor zorgen dat de kinderen in een huishouden zitten
waar elke dag geruzied wordt. Voordat mijn ouders gescheiden waren, was het niet fijn thuis. Elke dag
geschreeuw en gescheld, inslapen terwijl er beneden geruzied werd. De sfeer was altijd gespannen,
altijd was er de angst voor meer ruzie. Ik huilde veel.
Bron: Maaike Haagen, de Volkskrant, 17 september 2012
TEKST 2
In het kader van de strijd tegen de vrouwenhandel zou de overheid het bezoek aan een prostituee
strafbaar moeten stellen. Niet de prostituee, maar de klant, de hoerenloper, moet aangepakt worden.
Je zult zien dat het aantal slachtoffers van gedwongen prostitutie lager zal worden, net zoals in Zweden
het geval was nadat daar de bezoekers van prostituees strafbaar werden.
Bron: Simon Prins, Algemeen Dagblad, 4 september 2012
OEFENING 1
1. Lees tekst 1.
2. Van welke twee typen redeneringen is hier sprake? Van een redenering op basis van:
A. Een eigenschap
B. Een overeenkomst
C. Een voorbeeld
D. Oorzaak en gevolg
E. Voor- en nadelen
3. Lees tekst 2.
4. Wat is het standpunt van de schrijver?
___________________________________________________________________________
5. Welk argument geeft hij bij zijn standpunt?
____________________________________________________________________________
6. Van welke twee typen redeneringen maakt hij gebruik? Van een redenering op basis van:
A. Een kenmerk
B. Een vergelijking
C. Oorzaak en gevolg
D. Voor- en nadelen
E. Voorbeelden
OEFENING 2
1. Nu is het aan jou! Je krijgt een stelling en daarbij bedenk je twee argumenten die passen bij
de typen redeneringen die gevraagd worden.
2. Bij de volgende stellingen mag je zelf weten wat voor typen redeneringen je gebruikt. In de
linkerkolom schrijf je twee argumenten op die passen bij elk van de stellingen. De
rechterkolom laat je open.
3. Welke typen redeneringen kun je bij je buurman/-vrouw ontdekken? Schrijf dit in de
rechterkolom van de tabel.
ER MOET TECHNISCHE ONDERSTEUNING KOMEN BIJ VOETBALWEDSTRIJDEN. Type redenering Argument
Vergelijking
Voor- en nadelen
HOOFDDEKSELS OP SCHOOL MOETEN VERBODEN WORDEN. Argument Van welk type redenering is hier sprake?
NEDERLANDS ALS APART VAK MOET AFGESCHAFT WORDEN. Argument Van welk type redenering is hier sprake?
LES 3: Argumentatiestructuren
LESDOELEN
Je kan verschillende soorten argumentatiestructuren herkennen.
Je kan argumentaties structureren.
Er zijn drie basisstructuren van argumentatie:
ENKELVOUDIGE ARGUMENTATIE
Als er bij een standpunt maar één argument gegeven wordt, heet dat enkelvoudige argumentatie.
Voorbeeld:
MEERVOUDIGE ARGUMENTATIE
Er is sprake van meervoudige argumentatie als er bij een standpunt twee of meer argumenten
gegeven worden die los van elkaar staan.
Voorbeeld:
ONDERSCHIKKENDE ARGUMENTATIE
Bij onderschikkende argumentatie wordt een gebruikt argument door een ander argument
ondersteund.
Voorbeeld:
Leerlingen moeten hun huiswerk onder
begeleiding in groepjes op school kunnen maken.
Leerlingen zullen dan hogere cijfers halen.
Leerlingen moeten hun huiswerk onder begeleiding in groepjes
op school kunnen maken.
Leerlingen zullen dan hogere
cijfers halen. Leerlingen leren dan goed samen
te werken. Leerlingen worden op school niet
zo snel afgeleid als thuis.
Leerlingen moeten hun huiswerk onder
begeleiding in groepjes op school kunnen maken.
Leerlingen zullen dan hogere cijfers halen.
Leerlingen kunnen dan uitleg krijgen op het
moment dat ze vastlopen.
Meervoudige onderschikkende argumentatie is een combinatie van meervoudige en
onderschikkende argumentatie.
Voorbeeld:
OEFENING 1
Plaats de argumenten A t/m I op de juiste plaats in de hokjes van het argumentatieschema.
A. Jongens en meisjes leiden elkaar af.
B. Jongens en meisjes moeten op een verschillende manier de lesstof gepresenteerd krijgen.
C. Jongens vinden school niet zo belangrijk als meisjes.
D. Jongens willen meer doen dan meisjes.
E. Jongens zijn met een zes al tevreden en meisjes niet.
F. Meisjes halen hogere cijfers dan jongens op proefwerken.
G. Meisjes willen meer leren dan jongens.
H. Meisjes worden eerder volwassen dan jongens.
I. Meisjes zijn verder in hun geestelijke ontwikkeling dan jongens.
Leerlingen moeten hun huiswerk onder begeleiding in groepjes
op school kunnen maken.
Leerlingen zullen dan hogere
cijfers halen. Leerlingen leren dan goed samen
te werken. Leerlingen worden op school niet
zo snel afgeleid als thuis.
Leerlingen kunnen dan uitleg
krijgen op het moment dat ze
vastlopen.
Leerlingen kunnen bij de
huiswerkbegeleiding niet bellen,
sms’en, twitteren, etc.
Jongens en meisjes kunnen op de middelbare school beter gescheiden les krijgen.
E
B
TEKST 1
Instellingen die geadopteerden helpen hun biologische familie te vinden, schatten dat de helft van alle
herenigde bloedverwanten met Genetische Seksuele Aantrekkingskracht (GSA) te maken krijgt,
meldde The Guardian in 2003. Men spreekt van GSA als iemand zich seksueel aangetrokken voelt door
een familielid. Volgens fysioloog Jan Hindrik Ravensloot van het Academisch Medisch Centrum in
Amsterdam moet dat percentage ‘met een flinke korrel zout’ worden genomen. ‘Ik kan me niet
voorstellen dat het zo vaak voorkomt. Dan zouden professionals er al lang meer onderzoek naar
hebben gedaan.’
Bron: NRC Handelsblad, 17 september 2012
OEFENING 2
1. Lees tekst 1.
2. Zet de argumentatie hieronder in een blokjesschema.
3. Van welke argumentatiestructuur is hier sprake?
A. Enkelvoudige argumentatie
B. Meervoudige argumentatie
C. Onderschikkende argumentatie
D. Meervoudige onderschikkende argumentatie
4. Er is hier sprake van argumentatie op basis van:
A. Gezag
B. Normen en waarden
C. Vermoedens
D. Wetenschap
OEFENING 3 KRIJG JE VAN JE DOCENT.
LES 4: Drogredenen
LESDOELEN
Je kan het onderscheid maken tussen een drogreden en een argument.
Je kan verschillende soorten drogredenen herkennen.
Ook bij argumenteren worden fouten gemaakt. Sommige fouten zijn per ongeluk: de betoger heeft
niet alle consequenties van het argument voldoende doordacht. Andere fouten worden bewust
gemaakt: soms bedienen betogers zich van argumenten die eigenlijk niet bedoeld zijn om het verschil
van mening op te lossen, maar gewoon om gelijk te krijgen. Zowel deze argumentatiefouten als de
argumentatietrucs noemen we drogredenen. Het is niet altijd duidelijk of een argument fout is en
dus een drogreden genoemd mag worden; soms is dat zelfs per situatie verschillend. Je kunt wél
zeggen dat drogredenen uiteindelijk de aanvaardbaarheid van een argumentatie verzwakken. De
meest voorkomende argumentatiefouten worden hieronder kort uitgelegd.
ONJUIST BEROEP OP CAUSALITEIT (oorzakelijkheid)
Er wordt gedaan alsof A altijd B tot gevolg heeft. Maar wellicht zijn er ook andere oorzaken te
noemen voor het vervelende gevolg.
Voorbeeld: Het was veel te onrustig in het lokaal, daardoor zal ik wel weer een onvoldoende voor
Frans gehaald hebben.
VERKEERDE VERGELIJKING
De vergelijking blijkt bij nader inzien toch op belangrijke punten te verschillen.
Voorbeeld: Ik vind het veel te gevaarlijk jou alleen te laten beslissen. Kleine kinderen laat je ook niet
alleen oversteken.
VALS AUTORITEITSARGUMENT
De aangehaalde autoriteit is geen autoriteit op dit gebied, of is partijdig, of wordt door anderen niet
gezien als een autoriteit.
Voorbeeld: Morgen wordt het slecht weer. Mijn opa, die het aan zijn likdoorns kan voelen, heeft het
zelf gezegd.
VALS DILEMMA
Hierbij wordt gedaan alsof er maar twee opties zijn. Het wordt ook wel zwart-wit denken genoemd.
Voorbeeld: Als je niet voor ons bent dan ben je tegen ons.
CIRKELREDENERING
Bij een cirkelredenering is het argument inhoudelijk gezien hetzelfde als het standpunt.
Voorbeeld: Dit is een saai boek, want ik vind er niks aan.
HELLEND VLAK
Een ‘hellend vlak’ inroepen betekent dat men beweert dat een bepaalde actie een reeks
opeenvolgende gebeurtenissen zal veroorzaken die uiteindelijk tot een ongewenst einde zullen
leiden.
Voorbeeld: Als we softdrugs toestaan, dan wordt Nederland uiteindelijk een land vol verslaafden. Er
wordt hier vanuit gegaan dat iedereen dan drugs gaat gebruiken en meteen verslaafd raakt. Er lijkt
dus geen weg meer terug.
OVERHAASTE GENERALISATIE
Bijna alle vooroordelen berusten op de drogreden overhaaste generalisatie. Op grond van één
voorbeeld (of enkele) trek je een conclusie.
Voorbeeld: Tom heeft weer een gele kaart gepakt. Die Hagenezen zijn ook allemaal heethoofden.
DE PERSOONLIJKE AANVAL
De spreker of schrijver gaat niet in op het argument zelf, maar op degene die het argument geeft.
Voorbeeld: Ja, maar jij bent ook altijd zo’n zeur.
ONTDUIKEN VAN DE BEWIJSLAST
De spreker of schrijver weigert argumenten bij een standpunt te geven. Vaak legt men dan de
bewijslast bij de tegenpartij: die moet bewijzen dat het standpunt niet klopt.
Voorbeeld: Ik mag thuiskomen wanneer ik wil. Moet ik daar nog een reden voor geven?
STROMAN
Een standpunt van de tegenstander verdraaien of er een zelfbedachte karikatuur van maken,
waardoor het gemakkelijker aan te vallen is.
Voorbeeld: ‘Ik geloof in God.’ – ‘Dus jij gelooft dat er ergens op een wolk een oude kerel zit?’ Hier
wordt het standpunt dat er een God is, verandert in een bespottelijke karikatuur. De tegenstander
worden woorden in de mond gelegd, zodat de spreker een standpunt aanvalt dat de tegenstander
nooit heeft verdedigd.
AD POPULUM
Hier wordt er vanuit gegaan dat de meerderheid altijd gelijk heeft. Een stelling wordt dus bewezen
door aan te voeren dat een meerderheid er voor of juist tegen is.
Voorbeeld: De spelling is 'stropop' en niet 'stro-pop', want 'stropop' levert de meeste treffers op
Google.
OEFENING 1
In een betoog of debat is het erg belangrijk om drogredenen te kunnen herkennen. Als je in een
discussie bent en je tegenstander probeert je af te leiden met drogredenen, moet je op je hoede zijn
en goed kunnen reageren. Ditzelfde geldt bij een betoog als je argumenten moet beoordelen. Schrijf
bij elk voorbeeld in de rechterkolom om wat voor soort drogreden het gaat.
VOORBEELD DROGREDEN 1 Condooms verergeren de verspreiding van aids,
want dat zegt de paus.
2 Registratie van e-mailverkeer schendt de privacy niet, want 55% van de Nederlanders heeft er geen enkel bezwaar tegen.
3 Wat weet een dronkenlap zoals jij van politiek?
4 Ik heb hem nooit met een vrouw op stap gezien, dus hij zal wel homofiel zijn.
5 Mijn opa rookte als een ketter en is 98 jaar geworden, dus roken is helemaal niet ongezond.
6 Ik heb dat niet gestolen, want ik ben geen dief.
7 Alle alcoholisten zijn ooit met Jip-en-Janneke champagne begonnen.
8 Dat ik nu blut ben, komt omdat ik te weinig zakgeld krijg van jullie!
9 - ‘We moeten heel voorzichtig zijn met het toepassen van euthanasie.’ - ‘Dus jij wilt beweren dat iemand die stervende is, moet pijn lijden tot zijn dood?’
10 Het is goed dat honden aan de lijn moeten lopen, want baby’s moeten toch ook in een kinderwagen?
OEFENING 2
1. In les 2 heb je zelf redeneringen bedacht bij twee stellingen. Nu ga je datzelfde doen, maar
nu bedenk je bij elke stelling twee drogredenen. Schrijf deze op in de linkerkolom. De
rechterkolom laat je open.
ER MOET TECHNISCHE ONDERSTEUNING KOMEN BIJ VOETBALWEDSTRIJDEN. Argument Van welke drogreden is hier sprake?
HOOFDDEKSELS OP SCHOOL MOETEN VERBODEN WORDEN. Argument Van welke drogreden is hier sprake?
2. Welke drogredenen kun je bij je buurman/-vrouw ontdekken? Schrijf dit in de rechterkolom
van de tabel.
OEFENING 3
Je gaat zo naar een filmpje kijken waarin cabaretier Hans Teeuwen op bezoek is bij de Meiden van
Halal. Beide partijen geven verschillende argumenten, maar jij let alleen op de argumentatie van
Hans Teeuwen. Dit doe je aan de hand van drie vragen. Lees deze eerst goed door voor je naar het
fragment gaat kijken.
1. Welk argument geeft Hans Teeuwen voor zijn mening dat iedereen het recht heeft om te
beledigen?
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
2. Kun jij de onderstaande drogredenen herkennen?
SOORT DROGREDEN ARGUMENT
1 Hellend vlak
2 Generalisatie
3 Bespelen van het publiek
4 Stroman
3. Zoals je kon zien, gebruikte Hans Teeuwen meerdere drogredenen. Waarom denk je dat er in
de media toch gezegd werd over dat hij de discussie gewonnen had?
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
TEKST 1
Ik vind het zo belachelijk dat
jongeren tegenwoordig
zomaar tatoeages mogen
nemen. Die kinderen zijn toch
allemaal nog niet volwassen
genoeg om zo’n heftige
beslissing te nemen?! Zo’n
tattoo staat voor de rest van
je leven op je lichaam en je
kan hem nooit even ‘afdoen’.
Daarnaast heb ik begrepen
van een vriend van me dat het
ook erg gevaarlijk is. Hij heeft
zelf ook een tattoo en
vertelde dat hij spijt kreeg
toen hij hoorde dat er
kankerverwekkende stoffen
inzitten. Ten slotte hou ik mijn
hart vast. Als ze al zo jong aan
de tattoos gaan, waar eindigt
het dan? Over tien jaar zal er
geen plekje meer over zijn.
LES 5: Argumenten beoordelen
LESDOELEN
Je weet waar je op moet letten bij het beoordelen van de aanvaardbaarheid van een
argumentatie.
Je kan de argumentatie in een betogende tekst op aanvaardbaarheid beoordelen.
Bij het beoordelen van een geschreven of gesproken betoog moet je kijken naar een aantal kritische
punten. Eerst maak je een volledig argumentatieschema met het standpunt en alle (sub)argumenten
erin. Vervolgens bepaal je van welke type(n) redenering(en) gebruik gemaakt wordt en dan kijk je
naar:
INHOUD
- Zijn de argumenten waar of aannemelijk?
- Zijn de genoemde feiten (gebruikt als argument of als ondersteuning van een argument)
controleerbaar?
- Zijn de argumenten niet met elkaar in tegenspraak?
- Zijn er geen drogredenen gebruikt?
VOLLEDIGHEID
- Zijn de belangrijkste argumenten genoemd?
- Zijn de belangrijkste tegenargumenten genoemd en
weerlegd?
SCHRIJVER
- Hoe deskundig is de schrijver?
- Heeft de schrijver belangen bij zijn standpunt? Zo ja, wat zegt dat
over de betrouwbaarheid van het betoog?
OEFENING 1: HERHALING DROGREDENEN
Vorige les heb je al gekeken naar verschillende argumentatiefouten.
Nu een korte herhaling: Lees tekst 1.
Er staan drie drogredenen in deze tekst. Omcirkel de drogredenen en
schrijf hieronder welke drie soorten drogredenen je hebt opgespoord.
1. _________________________________________________
2. _________________________________________________
3. _________________________________________________
TEKST 1
STOORZENDERS
1. Mobieltjes in de klas veroorzaken chaos, concludeerde de Nationale Academie voor Media & Maatschappij na
een onderzoek op 120 basis- en middelbare scholen. De concentratie van leerlingen wordt verstoord, de
kwaliteit van het onderwijs lijdt eronder, evenals de veiligheid van de schoolpopulatie. Zowel leerlingen als
leraren staan bloot aan anonieme digitale pesterijen. Scholen zouden een mediacoach in de arm moeten
nemen, die in overleg met een expertgroep van leerlingen harde beleidsafspraken kan maken, zo opperen de
onderzoekers.
2. Het klinkt behoorlijk hopeloos: digibete leraren die geen flauw idee hebben wat pingen is, andere leraren die
zelf zitten te bellen in de klas, leerlingen die elk incident op school filmen, uploaden en rondtwitteren, en de
hele dag door in alle schoolgeledingen een lavastroom van sms’jes, waar iedereen doorheen waadt. Het is niet
verwonderlijk dat in de hierop volgende discussie stemmen opgingen om de aanwezigheid van mobieltjes op
school eenvoudig te verbieden. Dan is het afgelopen met het gedonder en kan de corebusiness van onderwijs
geven en krijgen worden hervat.
3. In New York en Beieren schijnt een effectief mobieltjesverbod op scholen van kracht te zijn, volgens een
ingezondenbrievenschrijver in NRC Handelsblad. Dat het verbieden daar gelukt is, kan ik nauwelijks geloven.
Het mobieltjes betekent voor veel tieners (en trouwens ook voor het merendeel van de volwassenen) zoveel
meer dan alleen een communicatiemiddel met de buitenwereld. Het is een verlengstuk van het lichaam, iets
waarmee de eigenaar zich zo sterk identificeert dat hij er bijna mee samenvalt. Wordt het gadget van tieners
afgepakt, dan is het of hun levenslijn wordt doorgesneden, alsof hun zuurstoftoevoer wordt geblokkeerd.
4. Het is niet goed voorstelbaar dat ouders zouden instemmen met een schoolverbod op de aanwezigheid van
mobieltjes. Uit oogpunt van bereikbaarheid en veiligheid hechten ouders eraan dat hun kinderen een
mobieltje bij zich hebben. Kinderen gebruiken het ding immers ook op weg van school naar huis. Bovendien
moeten kinderen na school vaak eerst ergens anders heen voor ze terugkeren naar huis.
5. Het punt van zorg betreft dan ook niet de onontkoombare aanwezigheid van mobieltjes op school, maar het
gebruik ervan. Dat die dingen tijdens de les uit moeten staan, althans ‘stil’ in de tas moeten zitten, is zo’n
elementaire omgangsvorm dat daar geen mediacoach aan te pas hoeft te komen, zou je denken. Voor en na
de les, in de pauze, tijdens de vele tussenuren, onder het zelfstandig werken in de mediatheek, desnoods in de
kleedkamer van de gymzaal heeft iedereen de vrijheid om na hartenlust te twitteren en Facebook bi te
werken.
6. Maar tijdens een klassikaal lesuur, waarin de leraar probeert de klas als geheel een en ander bij te brengen en
waarin leerlingen worden geacht hun aandacht te richten op de te behandelen lesstof, is het domweg
onbeschoft om iets anders te doen. Het maakt niet uit of het gaat om nagels te lakken, een stripboek lezen of
via Twitter een leraar afkraken.
7. In een kleine, overzichtelijke groep die een gemeenschappelijke taak moet volbrengen, is het een vorm van
sabotage als een van de aanwezigen zich onttrekt aan de werkzaakheden om zich op eigen houtje te
amuseren. Zelfs als aanwezigen zich grondeloos vervelen, zouden ze de beleefdheid moeten opbrengen om
tenminste te doen alsof ze hun aandacht erbij houden.
8. Een notaris die een testament voorleest aan nabestaanden, gaat ook niet tussendoor sms’en met zijn vrouw.
Een tandarts onderbreekt de behandeling van zijn patiënt niet om een vrolijke tweet rond te sturen. Een
pianoleraar maakt geen filmpjes met zijn smartphone van het gênante gepingel van een talentloze leerling.
Wie zijn bezigheden serieus neemt, doet zoiets niet.
9. Een mobieltje is als een geslachtsorgaan: je hebt het altijd bij je, maar je moet het niet altijd tevoorschijn
halen.
Bron Beatrijs Ritsema, HP/De Tijd, 17 juni 2011
OEFENING 2: TEKST 1
1. Wat is het standpunt van de Nationale Academie voor Media & Maatschappij inzake
mobieltjes?
____________________________________________________________________________
2. Zet bovenstaand standpunt en de vier bijbehorende argumenten in een
argumentatieschema.
3. Van welk type redenering is hier sprake? Van een redenering op basis van:
A. Kenmerken
B. Overeenkomsten
C. Voor- en nadelen
D. Voorbeelden
4. ‘Niet verwonderlijk dat in de hierop volgende discussie stemmen opgingen voor de
aanwezigheid van mobieltjes eenvoudig te verbieden op school.’ (alinea 2)
Noteer de argumenten die hiervoor in alinea 2 gegeven worden.
____________________________________________________________________________
______________________________________________________________________
______________________________________________________________________
5. Van welk type redenering is hier sprake? Van een redenering op basis van:
A. Een overeenkomst
B. Oorzaak en gevolg
C. Voor- en nadelen
D. Voorbeelden
6. ‘Dat het verbieden daar gelukt is, kan ik nauwelijks geloven,’ (alinea 3)
Formuleer het argument dat de auteur daarvoor in alinea 3 geeft. Gebruik niet meer dan 15
woorden.
____________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________
7. Met welke uitspraak ondersteunt de auteur dit argument?
____________________________________________________________________________
8. ‘Wordt het gadget van tieners afgepakt, dan is het of hun levenslijn wordt doorgesneden,
alsof hun zuurstoftoevoer wordt geblokkeerd.’ (alinea 3).
Van welk type redenering is hier sprake? Van een redenering op basis van:
A. Een kenmerk
B. Een vergelijking
C. Oorzaak en gevolg
D. Voorbeelden
9. ‘Uit oogpunt van bereikbaarheid en veiligheid hechten ouders eraan dat kinderen hun
mobieltje bij zich hebben.’
Noteer de uitspraak die met dit argument ondersteund wordt.
____________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________
10. Hoe wordt het argument uit vraag 11 ondersteund?
____________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________
11. Het gebruik van mobieltjes is het punt van zorg (alinea 5). Ondersteunt de auteur dit? Zo ja,
hoe?
____________________________________________________________________________
12. Mobieltjes moeten niet in de klas gebruikt worden, vindt de auteur. Formuleer het argument
dat de auteur daarvoor geeft in alinea 5. Gebruik niet meer dan 15 woorden.
____________________________________________________________________________
13. Formuleer het argument dat de auteur daarvoor geeft in alinea 6. Gebruik max. 10 woorden.
____________________________________________________________________________
14. Formuleer de argumenten die de auteur daarvoor geeft in alinea 7.
-___________________________________________________________________________
-___________________________________________________________________________
15. De argumentatie bij dit standpunt in alinea 8 is op basis van:
A. Gevolgen
B. Kenmerken
C. Nadelen
D. Overeenkomsten
16. De argumentatie bij dit standpunt in alinea 9 is op basis van:
A. Een eigenschap
B. Een overeenkomst
C. Een voorbeeld
D. Oorzaak en gevolg
17. Welke drogreden herken je hier? ____________________________________________
18. De auteur vindt dat mobieltjes op school niet verboden moeten worden. Noteer bij elk van
de volgende uitspraken of je die ‘waar’ of ‘niet waar’ vindt.
Er zijn voldoende argumenten bij het standpunt gegeven.
De argumenten zijn voldoende onderbouwd.
De belangrijkste tegenargumenten zijn genoemd.
De belangrijkste tegenargumenten zijn weerlegd.
De auteur is deskundig.
De auteur heeft geen belang bij haar standpunt.
19. Welke van onderstaande uitspraken is het meest van toepassing op deze tekst?
A. Het is een aanvaardbaar betoog, want er zijn goede argumenten gebruikt en de
belangrijkste tegenargumenten zijn weerlegd.
B. Het is een betwistbaar betoog, want er worden geen goede argumenten gebruikt.
C. Het is een betwistbaar betoog, want de auteur gebruikt geen goede argumenten en
weerlegt de tegenargumenten niet voldoende.
D. Het is een redelijk betoog, want de auteur gebruikt goede argumenten, maar
weerlegt de tegenargumenten niet voldoende.
Licht je antwoord toe:
____________________________________________________________________________
______________________________________________________________________
LES 6: Betoog
LESDOELEN
Je kan een betoog schrijven op basis van argumentatie.
Je kan een bewuste keuze voor een passende tekststructuur.
Je kan je tekst herschrijven op basis van feedback.
In de vorige lessen heb je vooral andere teksten geanalyseerd en beoordeeld op de
aanvaardbaarheid van argumenten. Met al die kennis in je achterhoofd ga je nu zelf een tekst
schrijven. Een andere benaming voor een tekst met een mening is een betoog. Met een betoog wil je
de lezer overtuigen van jouw mening. Dit doe je aan de hand van een duidelijke opbouw:
1. Je geeft je verhaal een passende titel.
2. In de inleiding introduceer je het onderwerp en
geef je je jouw standpunt bij dat onderwerp.
3. In de kern geef je argumenten bij je standpunt.
Elk argument werk je uit in een aparte alinea,
door bijvoorbeeld voorbeelden te geven. Je kan
daarnaast tegenargumenten weerleggen.
4. In het slot geef je een conclusie. Hier geef je
antwoord op de stelling of vraag die je in de
inleiding gesteld hebt. (Gebruik signaalwoorden
zoals dus en kortom.) Voorbeeld
OEFENING 1
Je gaat straks een betoog schrijven over de stelling: De doodstraf moet ingevoerd worden. Je mag zelf
weten of je voor of tegen bent. Voor deze stelling heb je argumenten nodig die jouw mening
ondersteunen, maar je hebt ook argumenten nodig van de tegenpartij om te weerleggen. Noteer
deze in het tabel hieronder. Je krijgt hulp van een filmfragment.
VOOR TEGEN
1.
1.
2.
2.
3.
3.
4.
4.
5.
5.
Titel
Inleiding - Introductie onderwerp - Stelling nemen
Middenstuk - Argument 1 - ondersteuning 1
- Argument 2 - ondersteuning 2
- Tegenargument 1 - weerlegging 1
Slot Conclusie
OEFENING 2
1. Nu je in je hoofd hebt zitten welke argumenten je gaat gebruiken, is het tijd voor de start van
je betoog. Schrijf nu de inleiding van je tekst.
____________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________
2. Wissel nu de inleiding uit met je buurman of –vrouw. Beoordeel of alle belangrijke informatie
erin staat.
3. Maak voor je de rest van de tekst gaat schrijven een argumentatieschema. Hiermee heb je
een opbouw voor je tekst, maar kun je ook meteen controleren of je argumenten sterk
genoeg zijn. Het woordje niet doorhalen als je voor de stelling bent.
4. Wissel nu dit argumentatieschema uit met je buurman of –vrouw. Beoordeel van elkaar of de
argumentatie sterk genoeg is. Is er sprake van een meervoudige onderschikkende
argumentatie?
5. Nu kun je het betoog gaan schrijven. Doe dit op een apart blaadje.
HUISWERK: Schrijf je betoog af. Je kunt eventueel nog research doen op het internet voor
meer argumenten en informatie.
De doodstraf moet ingevoerd worden.
LES 7: Debatteren
LESDOELEN
Je kan de argumentatie in een betogende tekst op aanvaardbaarheid beoordelen.
Je kan actief deelnemen aan een debat.
Je kan adequaat reageren op de uitingen van anderen.
OEFENING 1: BETOGEN BEOORDELEN
Je gaat het betoog van je buurman of –vrouw lezen en beoordelen. Hou de criteria van vorige les
erbij en geef duidelijke feedback, zodat de ander zijn/haar tekst goed kan herschrijven.
--
Volgende week gaan jullie een groot debat voeren over de stelling die jullie gebruikt hebben in je
betoog. Om je daar op voor te bereiden, ga je nu oefenen met debatteren.
Je hebt met je betoog al heel veel geoefend op de inhoud van een argumentatie. Maar zoals je in
eerdere lessen hebt gezien gaat het ook om overtuigingskracht. Denk maar aan het fragment met
Hans Teeuwen.
OEFENING 2: VERKOOPPRAATJES
Je gaat zitten in groepjes van vier. Iedereen krijgt van de docent een voorwerp dat hij/zij moet
‘verkopen’ aan de rest van het groepje. Zoals je zult merken, zijn de voorwerpen nou niet bepaald
aantrekkelijk. Je zal dus een goede overtuigingskracht moeten hebben om ervoor te zorgen dat de
rest van je groepje voor jouw voorwerp kiest.
1. Iedereen krijgt een voorwerp van de docent, die verkocht moet worden.
2. Je krijgt 1 minuut om een zo goed mogelijk verkooppraatje te houden.
3. Als iedereen geweest is, stemt iedereen op een groepslid. Je stemt NIET op jezelf! Wie is de
winnaar?
OEFENING 3: BALLONDEBAT
In een luchtballon zitten een aantal beroemde mensen, maar deze ballon is lek
geraakt. Hij zal neerstorten en voor ieder een dodelijke afloop hebben. Slechts
één iemand kan de ramp overleven, maar alleen als de anderen uit de ballon
springen. Er komt zo een kort debat, waarin jij probeert zo lang mogelijk in de
ballon te blijven.
1. Met je groepje kies je een beroemd persoon die jullie in de ballon gaan zetten.
2. Op de flap zet je zoveel mogelijk argumenten die daarvoor pleiten.
3. Één iemand is de spreker, de rest is jury.
4. Elk groepje (elke jury) kiest een winnaar op basis van:
argumenten, weerlegging van de andere argumenten en presentatie/overtuiging.
Feedbackformulier ballondebat: ronde 1
SPREKER 1 SPREKER 2 SPREKER 3 SPREKER 4 SPREKER 5 SPREKER 6
Argumenten om te blijven:
Argumenten om te blijven:
Argumenten om te blijven:
Argumenten om te blijven:
Argumenten om te blijven:
Argumenten om te blijven:
Presentatie: O M V G
Presentatie: O M V G
Presentatie: O M V G
Presentatie: O M V G
Presentatie: O M V G
Presentatie: O M V G
Feedbackformulier ballondebat: ronde 2
SPREKER 1 SPREKER 2 SPREKER 3
Argumenten tegen spreker 2:
Argumenten tegen spreker 1:
Argumenten tegen spreker 1:
Argumenten tegen spreker 3:
Argumenten tegen spreker 3:
Argumenten tegen spreker 2:
LES 8: Slotdebat
LESDOELEN
Je kan actief deelnemen aan een Lagerhuisdebat en rekening houden met de debatregels.
Je kan op doeltreffende wijze de beurt nemen en behouden in een debat.
LAGERHUISDEBAT
Het Lagerhuisdebat is een kort debat waarin de argumenten elkaar snel opvolgen. Bij deze
debatvorm zitten de deelnemers tegenover elkaar in twee groepen. De debatleider introduceert een
stelling en vraagt wie er iets over de stelling wil zeggen. Wie het woord wil, staat op. De debatleider
geeft aan wie mag spreken en zorgt ervoor dat het debat ordelijk verloopt. Een jury houdt de inbreng
van de debaters bij. Aan het eind van de debat(ten) krijgt de jury het laatste woord. Die bepaalt wie
van de deelnemers de beste debater was. Hierbij wordt gelet op het geven van argumenten, het
weerleggen van tegenargumenten en natuurlijk de presentatie en overtuigingskracht.
Tijdens het debat heeft iedereen de mogelijkheid om over te lopen. Zo kun je ook je mening kenbaar
maken, zonder dat je iets zegt. Je kunt dus op deze manier laten zien dat iemand je met goede
argumenten over de streep heeft getrokken om naar de andere kant te gaan. Dit biedt de
debatleider de gelegenheid om deze deelnemers in het debat te betrekken door aan hen te vragen
waarom ze blijven zitten of juist naar de andere kant overlopen.
AAN DE SLAG
De docent is de debatleider en deze kiest twee leerlingen die de jury vormen. De rest van de klas
doet mee aan het debat. Er worden drie rondes gedebatteerd en iedere ronde duurt tien minuten.
Aan het eind van alle rondes, bepalen de juryleden de winnaar. De eerste stelling kennen jullie al
goed.
Ronde 1: De doodstraf moet ingevoerd worden.
Ronde 2: Jongens en meisjes moeten gescheiden les krijgen.
Ronde 3: Wie rookt, moet meer zorgpremie betalen.
HOE DOEN WE DAT?
1. De docent introduceert als debatleider de stelling.
2. De deelnemers kiezen een kant.
3. De debatleiders geeft beurten aan deelnemers die staan.
4. De deelnemers kiezen op grond van de argumenten of ze blijven zitten of oversteken
naar de andere kant.
5. De debatleiders stelt vragen aan deelnemers om ze in het debat te betrekken.
Belangrijk: wacht op je beurt en praat door niemand heen. Laat iedereen in zijn waarde, ook
al ben je het misschien oneens met elkaar!
Evaluatie Naam:____________________________________ Klas:_________
1 = mee eens - 4 = mee oneens
1. Ik heb mijn uiterste best gedaan bij deze module. 1 – 2 – 3 – 4
2. Ik had mijn werk in de les op tijd af. 1 – 2 – 3 – 4
3. Ik heb voldoende tijd besteed aan deze module. 1 – 2 – 3 – 4
4. Ik weet hoe ik argumentaties moet beoordelen. 1 – 2 – 3 – 4
5. Ik kan een goede argumentatie voeren. 1 – 2 – 3 – 4
6. Ik begreep wat er in deze module van mij verwacht werd. 1 – 2 – 3 – 4
7. Ik kon zelfstandig aan de slag met deze module. 1 – 2 – 3 – 4
8. Als ik mezelf een cijfer mocht geven dan gaf ik mezelf een ….
Licht je antwoord toe:
Over de module:
1 = mee eens - 4 = mee oneens
9. Als ik een opdracht voor deze module deed, dan wist ik waarom ik dat deed. 1 – 2 – 3 – 4
10. De opdrachten die ik kreeg bij deze module vond ik zinvol en bruikbaar. 1 – 2 – 3 – 4
11. De opdrachten die ik bij deze module kreeg, waren niet te moeilijk voor mij. 1 – 2 – 3 – 4
12. Ik denk dat de opdrachten mij hebben geholpen om zowel schriftelijk als mondeling beter te argumenteren.
1 – 2 – 3 – 4
Ruimte voor opmerkingen of toelichting:
Top Related