Arbeidshof te Brussel
derde kamer
Arrest
Repertoriumnummer
2015 /
Datum van uitspraak
06 november 2015
Rolnummer
2015/AB/150
Uitgifte Uitgereikt aan op € JGR
Arbeidshof te Brussel – 2015/AB/150 – p. 2
ARBEIDSRECHT - arbeidsovereenkomst bediende
tegensprekelijk arrest
definitief
BRUSSELS TRUCK CENTER, met maatschappelijke zetel te 1702 GROOT-BIJGAARDEN, Zone
Maalbeek - Rijshout Z/N,
Appellante op hoofdberoep,
Geïntimeerde op incidenteel beroep,
vertegenwoordigd door mr. THEUNS Karel, advocaat, loco mr. VAN EECKHOUTTE Willy,
advocaat te 9051 SINT-DENIJS-WESTREM, Drie Koningenstraat 3
tegen
V. R.,
Geïntimeerde op hoofdberoep,
Appellant op incidenteel beroep,
vertegenwoordigd door mr. MORTIER Karel, advocaat, loco mr. DELPORTE Christiaan,
advocaat te 1170 BRUXELLES, Chaussée de la Hulpe, 177/6
***
*
Na beraad, spreekt het arbeidshof te Brussel het hiernavolgend arrest uit:
Gelet op de stukken van rechtspleging, inzonderheid:
- het voor eensluidend verklaard afschrift van het bestreden vonnis, uitgesproken op 21-11-2014 door de arbeidsrechtbank te Brussel, 1e kamer (A.R. 13/2793/A),
- het verzoekschrift tot hoger beroep, ontvangen ter griffie van dit hof op 13 februari
2015,
- de conclusies voor de appellante,
- de conclusies voor de geïntimeerde,
- de voorgelegde stukken.
Arbeidshof te Brussel – 2015/AB/150 – p. 3
*** *
De partijen hebben hun middelen en conclusies uiteengezet tijdens de openbare
terechtzitting van 25 september 2015, waarna de debatten werden gesloten, de zaak in
beraad werd genomen en voor uitspraak werd gesteld op 23 oktober 2015 doch
uitgesproken op heden.
*** *
I. FEITEN
De heer V. trad op 15 november 2007 in dienst van Brussels Truck Center BVBA (hierna
genoemd de BVBA) als bediende – magazijnier, met schriftelijke arbeidsovereenkomst voor
onbepaalde tijd van dezelfde datum.
Met aangetekende brief van 18 januari 2013 beëindigde de BVBA de arbeidsovereenkomst
om dringende reden, waarvan met dezelfde brief als volgt kennis werd gegeven:
“Ingevolge de inventarisopname en controle van de inventaris is gebleken dat de
stockopname door u uitgevoerd van de stukken Mercedes (waaraan u gedurende twee
weken voorafgaand de inventarisopname van 24 november jl. werkte en slechts een deel had
geteld…) helemaal niet klopt.
Wij hebben u daarvan op de hoogte gebracht en gesteld dat deze stukken dan ook door jou
dienden herteld in de loop van de maand januari.
U hebt er klaarblijkelijk een andere oplossing voor gevonden; wij stelden gisteren vast dat u
de bewuste stukken Mercedes klaarblijkelijk ONTERECHT vermeldt op facturen aan onze
klanten, daar waar de goederen aan de klant niet werden geleverd. Dit is bedrog. Verder, u
hebt de stukken zelf in de vuilnisbak gedeponeerd. De stukken werden intussen door de
verantwoordelijke van het magazijn gerecupereerd en bewaard.
Een dergelijk gedrag is uiteraard niet aanvaardbaar: waar u uw taak niet naar behoren
vervult, waar wij u daarop attent maken, meent u dat door het bedrieglijk in rekening
brengen van de stukken (via foutieve facturatie) aan onze cliëntele en het doen verdwijnen
van de stukken zelve u de slechte uitvoering van uw taak als magazijnier oplost.”
Arbeidshof te Brussel – 2015/AB/150 – p. 4
Met aangetekende brief en telefax van 13 februari 2013 betwistte de raadsman van de heer
V. namens zijn cliënt de regelmatigheid en de rechtmatigheid van het ontslag om dringende
reden. Met betrekking tot de feiten zelf stelde hij:
“De heer V. heeft de inventaris correct opgenomen, conform de instructies die hij daartoe
had gekregen en op de wijze zoals dit jaarlijks gebeurt bij de BVBA BRUSSELS TRUCK CENTER.
De heer V. ontkent tevens ten stelligste bedrieglijk stukken te hebben gefactureerd aan
klanten van de BVBA BRUSSELS TRUCK CENTER. Zoals u zeer goed weet, stelde de heer V.
zelfs eenvoudigweg geen facturen op. Dit gebeurde door de chef-atelier na controle van de
informatie die hem door de mecaniciens en de magazijniers werd aangeleverd. De bewering
als zou de heer V. bedrieglijk facturen hebben opgesteld omdat hij de inventaris niet wou
maken, is dan ook volstrekt uit de lucht gegrepen en op niets gebaseerd.”
In dezelfde brief vorderde de raadsman van de heer V. betaling door de BVBA van een
opzeggingsvergoeding, een vergoeding wegens misbruik van ontslagrecht en een
outplacementaanbod, en tevens betaling van achterstallig (over)loon en het
overeenstemmende vakantiegeld einde dienst.
II. RECHTSPLEGING
a.-
Met tegensprekelijk verzoekschrift, neergelegd op de griffie van de arbeidsrechtbank te
Brussel op 26 februari 2013, vorderde de heer V. betaling door de BVBA van:
30.707,43 euro opzeggingsvergoeding, te vermeerderen met de wettelijke intrest vanaf 18
januari 2013 en de gerechtelijke intrest (in de conclusie neergelegd op de griffie van de
arbeidsrechtbank op 20 juni 2013 werd dit bedrag verlaagd tot 30.699,73 euro)
2.500,00 euro schadevergoeding wegens misbruik van ontslagrecht, te vermeerderen met
de wettelijke intrest vanaf 13 februari 2013 en de gerechtelijke intrest
2.500,00 euro schadevergoeding wegens niet toekennen van outplacement, te
vermeerderen met de wettelijke intrest vanaf 24 januari 2013 en de gerechtelijke intrest
17.162,86 euro provisioneel achterstallig loon en overloon, te vermeerderen met de
wettelijke intrest vanaf de respectievelijke vervaldata en de gerechtelijke intrest (in de
conclusie neergelegd op de griffie van de arbeidsrechtbank op 20 juni 2013 werd dit bedrag
verhoogd tot 25.744,29 euro)
2.632,78 euro provisioneel als vakantiegeld op achterstallig loon en overloon, te
vermeerderen met de wettelijke intrest vanaf 13 februari 2013 en de gerechtelijke intrest (in
Arbeidshof te Brussel – 2015/AB/150 – p. 5
de conclusie neergelegd op de griffie van de arbeidsrechtbank op 20 juni 2013 werd dit
bedrag verhoogd tot 3.949,17 euro)
Hij vorderde tevens de veroordeling van de BVBA tot afgifte van een verbeterde C4 en van
de loonafrekening van de bedragen waartoe de BVBA veroordeeld wordt, binnen de tien
dagen na de betekening van het tussen te komen vonnis, op straffe van een dwangsom van
50 euro per dag vertraging per ontbrekend document.
Tenslotte vorderde hij de veroordeling van de BVBA tot de kosten van het geding, met
inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding, provisioneel begroot op 2.750,00 euro, en de
voorlopige uitvoerbaarheid van het tussen te komen vonnis zonder enig voorbehoud.
In de conclusie neergelegd op de griffie van de arbeidsrechtbank op 20 juni 2013 vorderde
hij tevens dat de BVBA zou veroordeeld worden onder verbeurte van een dwangsom van 25
euro per ontbrekend document en per dag vertraging, tot overlegging van volgende
documenten:
- de tijdregistraties van de BVBA die betrekking hebben op de periode 15 november
2007 tot 16 januari 2013;
- de planningen van de jaren 2007 – 2012;
- de verlofkaarten van de heer V. met betrekking tot de jaren 2007 – 2010 en 2012.
b.-
Met conclusie, neergelegd op de griffie van de arbeidsrechtbank op 13 (telefax) en 14 (brief)
mei 2013, stelde de BVBA een tegeneis en vorderde zij betaling door de heer V. van:
286,72 euro loon voor twee werkdagen
20,00 euro schadevergoeding
c.-
Met vonnis van 21 november 2014 verklaarde de arbeidsrechtbank de hoofvordering van de
heer V. ontvankelijk en gedeeltelijk gegrond. Zij veroordeelde de BVBA tot betaling aan de
heer V. van volgende bedragen:
21.860,10 euro opzeggingsvergoeding, te vermeerderen met moratoire intrest aan de
wettelijke rentevoet vanaf ontslag tot betaling
3.546,46 euro achterstallig loon voor 188 extra uren gepresteerd in 2011, te vermeerderen
met moratoire intrest aan de wettelijke rentevoet vanaf eisbaarheid tot betaling
Arbeidshof te Brussel – 2015/AB/150 – p. 6
75,44 euro achterstallig overloon voor 8 overuren gepresteerd in 2011, te vermeerderen
met moratoire intrest aan de wettelijke rentevoet vanaf eisbaarheid tot betaling
75,44 euro [lees: 555,59 euro] vakantiegeld op loon en overloon, te vermeerderen met
moratoire intrest aan de wettelijke rentevoet vanaf dagvaarding tot betaling.
De BVBA werd tevens veroordeeld tot afgifte van een verbeterd C4 document en de nodige
loonfiches met betrekking tot de toegekende vergoedingen.
De arbeidsrechtbank verklaarde de tegenvordering van de BVBA ontvankelijk doch
ongegrond.
De BVBA werd tenslotte veroordeeld tot de kosten van het geding, door de heer V. begroot
op een rechtsplegingsvergoeding van 2.750,00 euro.
d.-
Er wordt geen melding gemaakt van een betekening van dit vonnis.
e.-
Met verzoekschrift, neergelegd op de griffie van het arbeidshof te Brussel op 13 februari
2015, tekende de BVBA hoger beroep aan tegen het vonnis dat op 21 november 2014 werd
gewezen door de arbeidsrechtbank van Brussel. Zij vorderde dat het arbeidshof het
bestreden vonnis zou vernietigen en, opnieuw wijzende, de vorderingen van de heer V. zou
afwijzen als ongegrond, en de tegenvordering van de BVBA ontvankelijk en gegrond zou
verklaren.
Minstens alvorens verder recht te doen, de BVBA toe te laten te bewijzen met getuigen:
- dat de heer V. zijn taak bestaande in het opmaken van een inventaris niet correct
heeft vervuld;
- dat hij bij de hertelling onterecht wisselstukken op de factuur van klanten heeft laten
vermelden en deze in de vuilbak heeft gegooid om de inventaris toch te laten
kloppen;
- dat hij voorafgaand aan het ontslag gehoord is.
De BVBA vordert tenslotte dat de heer V. zou worden veroordeeld tot de kosten van beide
aanleggen.
Arbeidshof te Brussel – 2015/AB/150 – p. 7
f.-
Met conclusie, neergelegd op de griffie van het arbeidshof op 2 april 2015, tekende de heer
V. incidenteel beroep aan tegen het reeds bestreden vonnis. Hij vorderde dat het arbeidshof
zijn volledige oorspronkelijke vordering gegrond zou verklaren en bijgevolg de BVBA zou
veroordelen tot betaling van:
30.699,73 euro opzeggingsvergoeding, te vermeerderen met de wettelijke intrest vanaf 18
januari 2013 en de gerechtelijke intrest
2.500,00 euro schadevergoeding wegens misbruik van ontslagrecht, te vermeerderen met
de wettelijke intrest vanaf 13 februari 2013 en de gerechtelijke intrest
2.500,00 euro schadevergoeding wegens niet toekennen van outplacement, te
vermeerderen met de wettelijke intrest vanaf 24 januari 2013 en de gerechtelijke intrest
25.744,29 euro provisioneel achterstallig loon en overloon, te vermeerderen met de
wettelijke intrest vanaf de respectievelijke vervaldata en de gerechtelijke intrest
3.949,17 euro provisioneel als vakantiegeld op achterstallig loon en overloon, te
vermeerderen met de wettelijke intrest vanaf 13 februari 2013 en de gerechtelijke intrest.
Hij vorderde tevens dat de BVBA zou veroordeeld worden onder verbeurte van een
dwangsom van 25 euro per ontbrekend document en per dag vertraging, tot overlegging van
volgende documenten:
- de tijdregistraties van de BVBA die betrekking hebben op de periode 15 november
2007 tot 16 januari 2013;
- de planningen van de jaren 2007 – 2012;
- de verlofkaarten van de heer V. met betrekking tot de jaren 2007 – 2010 en 2012.
Hij vorderde verder de veroordeling van de BVBA tot afgifte van een verbeterde C4 en van
de loonafrekening van de bedragen waartoe de BVBA veroordeeld wordt, binnen de tien
dagen na de betekening van het tussen te komen vonnis [lees: arrest], op straffe van een
dwangsom van 50 euro per dag vertraging per ontbrekend document.
Tenslotte vorderde hij de veroordeling van de BVBA tot de kosten van het hoger beroep, met
inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding, provisioneel begroot op 2.750,00 euro.
Arbeidshof te Brussel – 2015/AB/150 – p. 8
III. ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
Het hoger beroep en het incidenteel beroep werden tijdig en met een naar de vorm
regelmatige akte ingesteld, zodat ze ontvankelijk zijn.
IV. BEOORDELING
A. De oorspronkelijke hoofdvordering
1. Het ontslag om dringende reden
Tijdigheid van het ontslag om dringende reden
a.-
Artikel 35 derde lid van de Arbeidsovereenkomstenwet bepaalt dat ontslag om een
dringende reden niet meer zonder opzegging of vóór het verstrijken van de termijn kan
worden gegeven, wanneer het feit ter rechtvaardiging ervan sedert ten minste drie
werkdagen bekend is aan de partij die zich hierop beroept.
De termijn van drie werkdagen begint slechts te lopen vanaf het ogenblik waarop de partij
die het ontslag betekent, voldoende kennis heeft van de feiten.
(vgl. Cass. 23 mei 1973, J.T.T. 1973, 212; Cass. 11 januari 1993, J.T.T. 1993, 58)
Het feit is aan de partij die ontslag betekent bekend, wanneer deze omtrent het bestaan van
het feit en de omstandigheden die daarvan een dringende reden zouden kunnen maken,
voldoende zekerheid heeft om met kennis van zaken een beslissing te nemen, met name
voor haar eigen overtuiging, t.a.v. de andere partij en t.a.v. van de rechtbank.
(vgl. Cass. 14 mei 1979, R.W. 1979-80, 1791; Cass. 14 oktober 1996, J.T.T. 1996, 500; Cass. 6
september 1999, J.T.T. 1999, 457; Cass. 8 november 1999, J.T.T. 2000, 211, concl. Adv.-Gen.
Leclercq)
Aan de werkgever kan niet worden verweten dat hij, alvorens hij overgaat tot ontslag om
dringende reden, een onderzoek voert of laat voeren om na te gaan of de feiten die hij aan
een werkgever verwijt, bewezen zijn en na te gaan of er omstandigheden zijn die aan deze
feiten het karakter van een dringende reden geven.
(vgl. Cass 16 juni 1971, J.T.T. 1972, 37)
Arbeidshof te Brussel – 2015/AB/150 – p. 9
Artikel 35 van de Arbeidsovereenkomstenwet houdt niet in dat het onderzoek dat de
werkgever beveelt om over het aangevoerde feit voldoende zekerheid voor zijn overtuiging
te krijgen, onverwijld moet worden aangevat en snel moet worden gevoerd.
(vgl. Cass. 17 januari 2005, Soc. Kron. 2005, 2007, noot H.F.)
b.-
Uit de feitelijke gegevens blijkt dat de heer G. , verantwoordelijke magazijn van de BVBA, op
16 januari 2013 een E-mail stuurde aan de heer G., waarvan niet betwist wordt dat hij de
voor het ontslag bevoegde persoon is, en waarin melding werd gemaakt van de feiten die de
BVBA thans als dringende reden weerhouden wenst te zien.
Ten onrechte argumenteert de heer V. dat de E-mail die de heer G. op 16 januari 2013 aan
de heer G. verzond, betrekking had op feiten die reeds langer bekend waren, en bijgevolg
niet meer was dan een artificiële poging om het ontslag om dringende reden tijdig te maken.
Wanneer de rechter aanneemt dat de tot ontslag bevoegde persoon op een bepaald
ogenblik kennis heeft gekregen van de dringende reden, kan hij wettig beslissen dat het aan
de werknemer, die voorhoudt dat de werkgever reeds vroeger op de hoogte was van de
feiten die hij als dringende reden weerhouden wenst te zien, is om het bewijs te leveren van
deze bewering.
(vgl. Cass. 4 december 1989, Arr. Cass. Arr. Cass. 1989-90, 470)
In voorliggende betwisting aanvaardt het arbeidshof dat de heer G. als tot ontslag bevoegde
persoon kennis heeft gekregen van de feiten die de BVBA als dringende reden weerhouden
wenst te zien door de E-mail van de heer G. van 16 januari 2013; de heer V. houdt voor dat
de heer G. reeds vroeger van deze feiten op de hoogte was, doch levert van deze bewering
geen bewijs.
Het ontslag om dringende reden werd gegeven op 18 januari 2013, dit is binnen de door
artikel 35 derde lid van de Arbeidsovereenkomstenwet gestelde termijn vanaf de E-mail van
16 januari 2013 en aldus tijdig.
c.-
Artikel 35 vierde lid van de Arbeidsovereenkomstenwet bepaalt dat alleen de dringende
reden waarvan kennis is gegeven binnen de drie werkdagen na het ontslag kan worden
aangevoerd ter rechtvaardiging van dit ontslag.
Arbeidshof te Brussel – 2015/AB/150 – p. 10
Het ontslag om dringende reden werd door de BVBA gegeven op 18 januari 2013; de
kennisgeving gebeurde met aangetekende brief van dezelfde dag, dit is bijgevolg tijdig.
De naleving van de vormvoorwaarden
Het staat tussen partijen niet ter discussie en het arbeidshof stelt vast dat de kennisgeving
van de dringende reden is gebeurd met naleving van de vormvoorwaarden voorzien in
artikel 35 vijfde en zesde lid van de Arbeidsovereenkomstenwet, meer bepaald met
aangetekende brief van 18 januari 2013.
Bewijs van de dringende reden
a.-
Artikel 35 laatste lid van de Arbeidsovereenkomstenwet bepaalt
“De partij die een dringende reden inroept, dient hiervan het bewijs te leveren; bovendien
moet zij bewijzen dat zij de termijnen voorzien in het derde en vierde lid geëerbiedigd heeft.”
De partij die een dringende reden inroept, draagt de volledige bewijslast.
(vgl. Arbh. Luik 3 maart 1994, J.L.M.B. 1994, 1405 (samenvatting)).
De ernst van het ontslag om dringende reden vereist inderdaad een vaststaand bewijs van
de feiten die de werknemer ten laste worden gelegd.
(vgl. Arbh. Bergen 16 mei 1991, Bull. VBO 1992/2, 78 (weergave)
De feitelijke beweringen van de ontslag gevende partij die door de andere partij worden
ontkend, zijn geen bewijs van de dringende reden.
(vgl. Cass. 14 november 1988, J.T.T. 1989, 80)
Het geleverde bewijs mag geen enkele twijfel laten bestaan over de feiten.
(vgl. Arbh. Brussel 14 augustus 2008, J.T.T. 2009, 125)
b.-
De BVBA verwijt aan de heer V. in essentie volgende feiten:
- dat hij fouten heeft gemaakt bij de stockopname van de Mercedes stukken
- dat hij niet geleverde stukken bedrieglijk in rekening heeft gebracht via foutieve
facturatie aan de klanten
Arbeidshof te Brussel – 2015/AB/150 – p. 11
- dat hij de stukken liet verdwijnen door ze in de vuilnisbak te deponeren.
Van de fouten die zouden gemaakt zijn bij het opnemen van de stock van de
Mercedesonderdelen wordt niet echt overtuigend bewijs geleverd: veel verder dan de
vaststelling van de heer G. in zijn E-mail van 16 januari 2013 dat hij ‘na controle had
vastgesteld dat een groot aantal onderdelen van Mercedes niet correct of zelfs niet geteld
zouden zijn door R.’ komt de BVBA niet.
Verwacht mag worden dat de BVBA op meer concrete wijze aantoont waar de heer V. dan
fout of niet geteld heeft.
Het verwijt dat de heer V. de niet geleverde stukken bedrieglijk in rekening heeft gebracht
via foutieve facturatie aan de klanten moet ernstig genuanceerd worden: aanvaard mag
worden dat de heer V. op de werkbonnen (OT) stukken heeft gezet die in werkelijkheid niet
werden gemonteerd.
Terecht merkt de heer V. op – en betwist de NV niet – dat hij het niet was die de facturen
aan de klant opstelde.
Dat de heer V. stukken in de vuilbak deponeerde is naar het oordeel van het arbeidshof ook
op afdoende wijze aangetoond.
De gegrondheid van het ontslag om dringende reden
a.-
Artikel 35 tweede lid van de Arbeidsovereenkomstenwet bepaalt dat onder dringende reden
wordt verstaan, de ernstige tekortkoming die elke professionele samenwerking tussen
werkgever en werknemer onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt.
De ernstige tekortkoming noodzakelijk vereist dat het gaat om feiten die als fout kunnen
worden aangemerkt.
(vgl. Cass. 23 oktober 1989, J.T.T. 1989, 432)
Dergelijke fout kan bestaan in een tekortkoming aan een wettelijke, reglementaire of
contractuele verplichting, maar omvat ook iedere vergissing in het gedrag die een normaal
voorzichtig en gewaarschuwde werknemer of werkgever niet zou begaan.
(vgl. Cass. 26 juni 2006, J.T.T. 2006, 404)
Arbeidshof te Brussel – 2015/AB/150 – p. 12
Vereist is verder dat deze tekortkoming ernstig is, in die mate dat zij elke professionele
samenwerking tussen werkgever en werknemer onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt.
Voor de afdanking om dringende reden is bijgevolg vereist dat de door de werknemer gestelde
handeling van die aard is dat elk vertrouwen en geloof in het verder zetten van de contractuele
verhouding onmogelijk wordt.
(vgl. Arbh. Luik 14 maart 1984, T.S.R. 1984, 483)
Door het sluiten van de arbeidsovereenkomst treden werkgever en werknemer immers in een
bijzondere relatie met mekaar, waardoor de arbeidsverhoudingen gebaseerd zijn op het
wederzijdse vertrouwen van partijen.
(vgl. Arbh. Brussel 8 april 1986, J.T.T. 1986, 462, noot)
De ernst van het ingeroepen motief moet beoordeeld worden in functie van de gevolgen van
de tekortkoming op het vertrouwen dat de werknemer moet kunnen hebben in de werknemer.
(vgl. Arbh. Antwerpen 8 april 1992, R.W. 1992-93,439); Arbh. Bergen 20 september 2005,
onuitg., AR 16149, www.juridat.be)
b.-
Naar het oordeel van het arbeidshof maken de feiten die bewezen zijn en die aan de heer V.
worden verweten, geen dringende reden uit in de zin van artikel 35 van de
Arbeidsovereenkomstenwet.
Er is vooreerst het feit van de onnauwkeurige stockopname – in de mate dat aanvaard zou
worden dat de BVBA hiervan het afdoende bewijs heeft geleverd.
Wanneer de werknemer bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst fouten maakt, die
blijk geven van onbekwaamheid of van nalatigheid, is dit in principe geen tekortkoming die
de professionele samenwerking tussen werkgever en werknemer onmiddellijk en definitief
onmogelijk maakt.
(vgl. bv. Arbh. Luik 15 mei 1996, J.T.T. 1997, 136)
Wanneer de onbekwaamheid het gevolg is van een opzettelijke nonchalance die op
insubordinatie neerkomt, kan zij wel een dringende reden uitmaken.
(vgl. Arbh. Brussel 26 februari 1985, J.T.T. 1985, 473)
Hetzelfde geldt wanneer de tekortkomingen van de werknemer getuigen van een bewuste
lichtzinnigheid of het oogmerk om de werknemer bewust te benadelen.
Arbeidshof te Brussel – 2015/AB/150 – p. 13
(vgl. Arbh. Luik 15 mei 1996, J.T.T. 1997, 136)
Indien aanvaard zou worden dat de heer V. bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst
fouten heeft begaan of blijk heeft gegeven van nonchalance of verregaande slordigheid,
wordt niet naar behoren aangetoond dat deze fouten worden begaan met de uitdrukkelijke
bedoeling de werkgever schade te berokkenen, en evenmin wordt aangetoond dat hij door
deze fouten doelbewust insubordinatie pleegde.
In die omstandigheden maken de per hypothese bewezen fouten bij de stockopname van de
Mercedesonderdelen de professionele samenwerking tussen werkgever en werknemer
wellicht wel op termijn, maar alleszins niet onmiddellijk en definitief onmogelijk.
Vervolgens acht het arbeidshof bewezen dat de heer V. op de werkbonnen die gebruikt
worden om facturen op te stellen, onderdelen vermeldde die niet werden geleverd of
gemonteerd, en dat hij de niet geleverde onderdelen in de vuilnisbak deponeerde.
Naar het oordeel van het arbeidshof maken deze feiten in de gegevens eigen aan deze zaak
geen ernstige tekortkoming uit die de professionele samenwerking tussen de BVBA en de
heer V. onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt.
Uit de door de heer V. bijgebrachte verklaringen in de vorm van artikel 961/1 en 2 Ger.W.
blijkt dat er binnen de BVBA een gewoonte bestond om stukken weg te gooien.
De heer S. bevestigt dat het bij de BVBA ‘de gewoonte was om kleine onderdelen die al
uitgeschreven zijn en moeilijk een referentie te geven, weg te gooien zodat deze niet
nodeloos plaats innemen’.
Gelijkluidend verklaart de heer N. dat ‘het een gewoonte was binnen de BVBA dat kleine
wisselstukken die op overschot waren na enige tijd in de vuilnisbak werden gegooid om te
vermijden dat deze nutteloos plaats innamen’.
Met betrekking tot het aanrekenen van niet geleverde of gemonteerde stukken aan de klant
bevestigt de heer F. het bestaan van deze praktijk.
Maar ook de verklaring van de heer B. die door de BVBA wordt bijgebracht wijst in deze
richting:
Arbeidshof te Brussel – 2015/AB/150 – p. 14
“Ik hoorde dat de Zaakvoerder hem daarover aansprak op vrijdag 18 januari 2013 ’s
ochtends toen R. aankwam en R. erkende dat hij de stukken weggesmeten had en op een OT
vermeldde, maar dat deze oude stukken waren. De zaakvoerder maakte zich daarop kwaad
en zei dat hij dit niet aanvaardde. R. zei dan dat hij dit moest doen van de vorige baas.”
Naast de aanduiding van het bestaan van een jarenlange praktijk binnen de BVBA om aan de
klant stukken aan te rekenen die niet werden geleverd of gemonteerd – of de nieuwe
zaakvoerder hiervan nu al dan niet op de hoogte was is niet relevant – dient tevens
vastgesteld te worden dat de heer V. er geen enkel aantoonbaar belang bij heeft om
dergelijke fouten te begaan.
Het arbeidshof sluit zich dan ook aan bij het oordeel van de arbeidsrechtbank dat de heer V.
ten onrechte om dringende reden werd ontslagen.
2. De opzeggingsvergoeding
a.-
Met toepassing van artikel 39 § 1 eerste lid van de Arbeidsovereenkomstenwet dient de
partij die de arbeidsovereenkomst beëindigt zonder dringende reden en zonder
inachtneming van een (voldoende) opzeggingstermijn, aan de andere partij een vergoeding
te betalen die gelijk is aan het loon dat overeenstemt met de (eventueel resterende) duur
van de opzeggingstermijn.
Voor de toepassing van deze regel dient bijgevolg onderzocht te worden welk loon de heer
V. verdiende en welke opzeggingstermijn nageleefd diende te worden.
b.-
Artikel 39 §1 tweede lid van de Arbeidsovereenkomstenwet bepaalt dat de
opzeggingsvergoeding niet enkel het lopend loon behelst maar ook de voordelen verworven
krachtens de arbeidsovereenkomst.
De arbeidsrechtbank begrootte het jaarloon van de heer V. waarmee rekening gehouden
dient te worden voor de bepaling van de hem toekomende opzeggingsvergoeding correct op
43.720,20 euro.
Enige discussiepunt in dit verband is de vraag of in het te hanteren jaarloon rekening moet
worden gehouden met overloon.
Arbeidshof te Brussel – 2015/AB/150 – p. 15
Overloon dat betaald wordt voor overuren die in een voldoende lange periode regelmatig
worden gepresteerd, maakt een vast onderdeel uit van het loon en komt in aanmerking voor
de berekening van het lopende loon op grond waarvan de opzeggingsvergoeding wordt
berekend.
(vgl. Arbh. Brussel 4 maart 1981, Med. VBO 1981, 4351; Arbh. Antwerpen 6 juni 1985, T.S.R.
1986, 205; Arbh. Luik 24 september 1992, J.T.T. 1993, 333)
Overloon kan niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van de aan de
werknemer toekomende opzeggingsvergoeding, wanneer slechts occasioneel overuren
worden gepresteerd.
(vgl. Arbh. Antwerpen 14 februari 1992, R.W. 1992-93, 1304; Arbh. Luik 14 februari 1996,
J.T.T. 1996, 395)
De door de heer V. bijgebrachte documenten, in het bijzonder loonbrieven, leveren niet het
bewijs dat hij in een voldoende lange periode regelmatig overuren presteerde, zodat hij ten
onrechte vordert dat overloon zou worden opgenomen in de berekeningsbasis van de hem
toekomende opzeggingsvergoeding.
c.-
Bij ontstentenis van akkoord tussen partijen dient de opzeggingsvergoeding met toepassing
van artikel 82 § 3 en artikel 39 § 1 van de Arbeidsovereenkomstenwet bepaald te worden
door de rechter.
De opzeggingstermijn moet bepaald worden met inachtneming van de op het tijdstip van de
opzegging (in deze 18 januari 2013) voor de bediende bestaande kans om een gelijkwaardige
en passende betrekking te vinden, rekening houdend met de hiernavolgende criteria:
anciënniteit: 5 jaar en 2 maanden
leeftijd: 53 jaar
functie: bediende – magazijnier
loon: 43.720,20 euro
mede in acht genomen de gegevens eigen aan de zaak.
(vgl. Cass. 17 september 1975, T.S.R. 1976, 14; Cass. 3 februari 1986, J.T.T. 1987, 58; Cass. 4
februari 1991, R.W. 1990-91, 1409; Cass. 9 mei 1994, Arr. Cass. 1994, 461; Cass. 2 december
2002, Soc. Kron. 2003, 166; Cass. 3 februari 2003, J.T.T. 2003, 262; Cass. 5 januari 2009, nr.
S.08.0086.N)
Arbeidshof te Brussel – 2015/AB/150 – p. 16
Rekening houdend met deze criteria heeft de heer V. recht op een opzeggingstermijn van
zeven maanden.
d.-
Met als uitgangspunten een jaarloon van 43.720,20 euro en een na te leven
opzeggingstermijn van zeven maanden bedraagt de aan de heer V. verschuldigde
opzeggingsvergoeding 25.503,45 euro bruto.
3. Vergoeding wegens misbruik van ontslagrecht / rechtsmisbruik
a.-
In de algemene betekenis van de term is er sprake van misbruik van recht wanneer een recht
wordt uitgeoefend op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale
uitoefening van dat recht door een voorzichtig en bezorgd persoon.
(vgl. Cass. 10 september 1971, R.W. 1971-72, concl. Proc. Gen. W. Ganshof van der Meersch)
Deze fout moet bestaan in de kennelijk onredelijke houding van de werkgever: van misbruik
van (ontslag)recht kan sprake zijn wanneer dit recht wordt uitgeoefend op een wijze die de
grenzen overschrijdt van een normale uitoefening van het recht door een voorzichtige en
zorgvuldige werkgever.
(vgl. Cass. 12 december 2005, J.T.T. 2006, 155)
De bediende mag niet elke onredelijke of onbillijke uitoefening van de werkgever als
rechtsmisbruik bestempelen, maar enkel de onbetamelijke uitoefening ervan, d.i. de
uitoefening die zo verregaand onredelijk is dat een weldenkend mens in dezelfde situatie
daartoe niet zou willen komen.
(vgl. Arbh. Antwerpen 21 maart 1983, R.W. 1983-84, 299)
b.-
Wanneer de bediende een vordering stelt tot betaling van een vergoeding wegens misbruik
van recht, dient hij het bewijs te leveren van het feit dat de werkgever zich schuldig maakte
aan rechtsmisbruik.
(vgl. Arbh. Bergen 16 oktober 1997, J.T.T. 1998, 385; Arbh. Luik 20 december 1999, Soc.
Kron. 2001, 547)
Overeenkomstig de gewone aansprakelijkheidsregeling moet de bediende ook het bewijs
leveren van het bestaan en de omvang van de schade die hij beweert geleden te hebben en
Arbeidshof te Brussel – 2015/AB/150 – p. 17
die onderscheiden is van die welke wordt gedekt door de opzeggingsvergoeding, en van het
oorzakelijk verband tussen het rechtsmisbruik en die schade.
(vgl. Arbh. Brussel 29 juni 1982, T.S.R. 1982, 627)
c.-
De heer V. argumenteert dat de BVBA een kennelijke fout heeft begaan door lichtzinnig een
dringende reden in te roepen, en hij hierdoor een bijzondere morele schade heeft geleden.
In beginsel impliceert de onjuistheid van de door de werkgever ingeroepen dringende reden
niet dat het ontslag aangetast is door rechtsmisbruik.
(vgl. Arbh. Brussel 29 april 1992, T.S.R. 1992, 373; Arbh. Brussel 21 juni 1993, J.T.T. 1994, 82)
Enkel wanneer de werkgever overgaat tot ontslag om dringende reden, zonder in het bezit
te zijn van enig element dat kan wijzen op een fout van de werknemer, kan er sprake zijn van
rechtsmisbruik.
Van dergelijk lichtzinnig ontslag is in deze geen sprake.
Het was dan ook terecht dat de arbeidsrechtbank dit onderdeel van de vordering van de
heer V. ongegrond verklaarde.
4. Vergoeding outplacement
a.-
Met toepassing van artikel 3 van CAO nr. 82 heeft een werknemer recht op
outplacementbegeleiding wanneer hij aan volgende voorwaarden voldoet:
- niet ontslagen zijn om dringende reden
- op het ogenblik van het ontslag minstens 45 jaar zijn
- op het ogenblik van het ontslag ten minste één jaar ononderbroken
dienstanciënniteit hebben bij de werkgever.
Ten onrechte argumenteert de BVBA dat de heer V. geen recht heeft op
outplacementbegeleiding daar hij ontslagen werd om dringende reden. Zoals hiervoor
geoordeeld werd de heer V. ten onrechte om dringende reden ontslagen.
b.-
Arbeidshof te Brussel – 2015/AB/150 – p. 18
Het feit dat de BVBA tekort is geschoten in de op haar rustende verplichting
outplacementbegeleiding aan te bieden, vormt een contractuele tekortkoming, die voor de
heer V. het recht op schadevergoeding opent.
Dat de BVBA gehouden is bij niet aanbieden van outplacementbegeleiding een vergoeding te
betalen aan de RVA, belet niet dat de heer V. schade lijdt door het feit dat geen begeleiding
werd aangeboden.
Deze schade kan worden begroot op 2.500,00 euro.
5. Achterstallig loon en overeenstemmend vakantiegeld
a.-
Dit onderdeel van de oorspronkelijke vordering van de heer V. is gesteund op de
overweging dat hij gedurende de ganse tewerkstelling prestaties leverde op zaterdag,
waarvoor hij niet werd betaald en geen inhaalrust toegekend kreeg.
b.-
Bij ontstentenis van omkering van de bewijslast dient de werknemer die betaling vordert van
loon voor overuren en overloon, met toepassing van de algemene bewijsregeling, vervat in
de artikels 870 Ger.W. en 1315 BW, het bewijs te leveren van het feit dat hij op vraag van de
werkgever overuren heeft gepresteerd.
(vgl. Arbh. Luik 18 januari 1995, Soc. Kron. 1997, 132; Arbh. Bergen 10 april 2000, J.T.T. 2000,
375)
Dergelijk bewijs kan niet geleverd worden door eenzijdig door de werknemer opgestelde
gegevens van gepresteerde overuren, die door de werkgever worden betwist.
(vgl. Arbh. Luik 6 september 1999, J.T.T. 2000, 31)
Het vereiste bewijs dient geleverd te worden door tegensprekelijke staten, door de
erkenning van de werkgever, of door objectieve elementen die het mogelijk maken vast te
stellen dat overuren werden gepresteerd.
Buiten wat hierna verder zal worden gesteld, levert de heer V. niet het bewijs van het feit
dat hij voor deze zaterdagprestaties niet werd vergoed en geen inhaalrust kreeg toegekend
door een loutere theoretische berekening aan de hand van het aantal zaterdagen tijdens de
tewerkstelling.
Arbeidshof te Brussel – 2015/AB/150 – p. 19
Dit onderdeel van zijn vordering werd dan ook door de arbeidsrechtbank grotendeels
ongegrond verklaard.
c.-
Terecht aanvaardde de arbeidsrechtbank dat uit de verlofkaart van 2012, een uittreksel uit
de planning van 2011 en de loonfiches voor 2011 kan worden afgeleid dat de heer V. nog
recht heeft op betaling van het loon voor 188 uren die werden overgedragen van 2011 en
2012, en tevens voor 8 uur overloontoeslag in 2012.
Uit de bijgebrachte documenten kan niet worden afgeleid dat deze eenzijdig werden
opgesteld door de heer V. . Het feit dat dit argument pas in graad van beroep door de BVBA
wordt ontwikkeld, tast de geloofwaardigheid ervan aan.
Het arbeidshof sluit zich aan bij de overwegingen van de arbeidsrechtbank en stelt samen
met de arbeidsrechtbank vast dat uit de verlofkaart van 2012 blijkt dat 188 uren werden
overgedragen van 2011 naar 2012, en dat uit de loonfiches van 2012 niet blijkt dat deze uren
werden betaald of dat er inhaalrust voor werd toegekend.
Tevens blijkt dat uit het planningdocument 2011 de heer V. in 2011 twee maal 4 uur boven
de toegelaten wekelijkse arbeidsduur heeft gewerkt en aldus recht heeft op betaling van
overloon voor deze uren.
Wel dient een verschrijving te worden recht gezet in die zin dat het vakantiegeld op het
toegekende loon en overloon geen 75,44 euro doch wel 555,59 bedraagt.
B. De oorspronkelijke tegenvordering
De tegenvordering van de BVBA is gesteund op de feitelijke gegevens dat de heer V. op 1 en
22 oktober 2012 zich niet aanbood op een afspraak bij Mensura, haar externe dienst voor
preventie en bescherming op het werk, en zich evenmin aanbood op het werk.
Uit de door de BVBA bijgebrachte documenten blijkt dat de heer V. zich één keer (op 1
oktober 2012) niet heeft aangeboden bij Mensura. Voor de tweede niet doorgegane
afspraak op 22 oktober 2012 wordt geen gewag gemaakt van afwezigheid, enkel van een
laattijdige ‘annulatie’.
Arbeidshof te Brussel – 2015/AB/150 – p. 20
Indien de BVBA terugbetaling wenst van het loon voor de twee maal twee uur afwezigheid
van de heer V. op 1 en 22 oktober 2012, dient zij het bewijs te leveren van het feit dat de
heer V. op deze dagen inderdaad twee uur niet gewerkt heeft.
Indien zij betaling vordert van de twee maal 10 euro voor een niet doorgegane of een
geannuleerde afspraak bij Mensura, dient zij aan te tonen dat de afwezigheid van de heer V.
op de afspraak van 1 oktober 2012 en de annulatie van de afspraak op 22 oktober 2012 het
gevolg waren van een fout van de heer V. .
De BVBA levert van geen van deze elementen enig bewijs, zodat de tegenvordering van de
BVBA door de arbeidsrechtbank terecht als ongegrond werd afgewezen.
OM DEZE REDENEN
HET ARBEIDSHOF
Gelet op de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, zoals tot op
heden gewijzigd, inzonderheid op artikel 24;
Rechtsprekend op tegenspraak en na erover beraadslaagd te hebben:
Verklaart het hoger beroep van de BVBA ontvankelijk doch ongegrond;
Verklaart het incidenteel beroep van de heer V. ontvankelijk en gedeeltelijk gegrond;
Hervormt het bestreden vonnis in de mate dat dit de vordering van de heer V. tot betaling
van een opzeggingsvergoeding slechts gegrond verklaarde voor een bedrag van 21.860,10
euro, te vermeerderen met moratoire intrest aan de wettelijke rentevoet vanaf ontslag tot
betaling, zijn vordering tot betaling van een schadevergoeding wegens niet toekennen van
outplacement, te vermeerderen met de wettelijke intrest vanaf 24 januari 2013 en de
gerechtelijke intrest ongegrond verklaarde, en het vakantiegeld op achterstallig loon en
overloon begrootte op 75,44 euro, te vermeerderen met de moratoire intrest aan de
wettelijke rentevoet vanaf dagvaarding tot betaling;
Arbeidshof te Brussel – 2015/AB/150 – p. 21
Opnieuw recht doende, verklaart deze onderdelen van de oorspronkelijke vordering van de
heer V. als volgt gegrond; veroordeelt de BVBA tot betaling aan de heer V. van:
25.503,45 euro opzeggingsvergoeding, te vermeerderen met de wettelijke intrest aan de
wettelijke rentevoet vanaf 18 januari 2013 en met de gerechtelijke intrest
2.500,00 euro schadevergoeding wegens niet toekennen van outplacementbegeleiding, te
vermeerderen met de moratoire intrest aan de wettelijke rentevoet vanaf 18 januari 2013
en met de gerechtelijke intrest
555,59 euro vakantiegeld op achterstallig loon en overloon, te vermeerderen met de
moratoire intrest aan de wettelijke rentevoet vanaf de datum van neerlegging van het
verzoekschrift en met de gerechtelijke intrest;
Bevestigt het bestreden vonnis in alle overige beschikkingen;
Verwijst de BVBA in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van beide partijen
vereffend op 2.750,00 euro rechtsplegingsvergoeding.
Arbeidshof te Brussel – 2015/AB/150 – p. 22
Aldus gewezen en ondertekend door de derde kamer van het Arbeidshof te Brussel, samengesteld uit: Daniel RYCKX, raadsheer, Simone ALAERTS raadsheer in sociale zaken, werkgever, Ferdy BUGGENHOUDT raadsheer in sociale zaken, werknemer-bediende, bijgestaan door : Dirk VAN DEN BROECKE, griffier. Daniel RYCKX Dirk VAN DEN BROECKE Simone ALAERTS Ferdy BUGGENHOUDT en uitgesproken op de openbare terechtzitting van vrijdag 6 november 2015 door: Daniel RYCKX, raadsheer, bijgestaan door Dirk VAN DEN BROECKE, griffier. Daniel RYCKX Dirk VAN DEN BROECKE
Top Related