Zorg in de regio’s€¦ · is in 2012 ten opzichte van 2011 met 1,1 procent toegenomen. De...
Transcript of Zorg in de regio’s€¦ · is in 2012 ten opzichte van 2011 met 1,1 procent toegenomen. De...
Kennis en Economisch Onderzoek
Zorg in de regio’s
september 2013
september 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 2
Inhoudsopgave
Inleiding 3
Hoofdstuk 1: Economisch belang van de zorgsector 4
Hoofdstuk 2: Zorgvraag 8
Hoofdstuk 3: Uitgaven in de zorg 15
Hoofdstuk 4: Zorgaanbod 20
Hoofdstuk 5: Arbeidsmarkt 25
Conclusie 28
Bronnenlijst 29
Colofon 30
september 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 3
Inleiding
Gezondheid wordt door veel mensen beschouwd als zeer belangrijk in hun
leven. Daarom is de gezondheidszorg een buitengewoon belangrijke sector
voor het welzijn van mensen.
De gezondheidszorg is met een omvang van 12 procent van het BBP tevens
een belangrijke sector in de Nederlandse economie. Tot de gezondheidszorg
behoren de deelsectoren verpleging en verzorging, thuiszorg, gehandicapten-
zorg (care) en ziekenhuizen, (para)medische vrije beroepen en geestelijke
gezondheidszorg (cure). Ruim 1,3 miljoen mensen verdienen hun brood in de
zorgsector (goed voor 16 procent van de totale werkgelegenheid) en nog eens
2,5 miljoen mensen zijn vrijwilliger.1
De omvang van de gezondheidszorg zal blijven toenemen, vooral vanwege de
stijgende vraag door demografische ontwikkelingen (bevolkingsgroei en
vergrijzing), verbetering van de medische technologie (toenemende levens-
verwachting) en een toename van het inkomen (groter belang van kwaliteit
van leven). De stijgende zorgvraag leidt tot een onhoudbare bekostiging, zowel
op lokaal, regionaal als nationaal niveau. Dat betekent dat keuzes moeten
worden gemaakt om de zorg in de toekomst betaalbaar te houden. Daarbij
gaat het vooral om de vraag welke zorg nog collectief gefinancierd kan worden
en hoe de toegang tot zorg voor iedereen goed geregeld kan blijven. Burgers
krijgen bijvoorbeeld met hogere financiële zorglasten te maken. Ook zullen zij
een grotere rol moeten vervullen in het verlenen van zorg aan hulpbehoeven-
den in hun naaste omgeving. Vanwege de groei van de sector richten steeds
meer ondernemers zich op de zorg als afzetmarkt. Nederland telt inmiddels
circa 100.000 vestigingen2 in de zorgsector.
Deze Special biedt inzicht in de huidige- en toekomstige zorgvraag, de zorguit-
gaven, het zorgaanbod en de stand van zaken op de arbeidsmarkt in veertig
regio’s.3 Door een confrontatie met de (toekomstige) zorgvraag en het huidige
zorgaanbod in de regio, ontstaat een beeld van de regionale situatie en in
welke mate deze afwijkt van andere regio’s in Nederland. De gepresenteerde
informatie biedt een goed vertrekpunt voor het ontwikkelen van een toekomst-
visie, een zorgaanbodplan of om de samenwerking met zorgpartners vorm te
geven.
1 Rabobank – Branche Informatie Gezondheidszorg. www.rabobank.nl/gezondheidszorg 2 Locatie van een onderneming, instelling of zelfstandige beroepsbeoefenaar (dat wil
zeggen elke fabriek, werkplaats, kantoor, winkel of andere bedrijfsruimte, dan wel elk
complex daarvan) waarin of van waaruit een economische activiteit of zelfstandig (vrij)
beroep wordt uitgeoefend door minimaal 1 werkzaam persoon. Bron: LISA
Vestigingenregister. 3 Voor de regio-indeling hanteren wij de COROP-regio’s. Elk COROP-gebied bestaat uit een
kern met omliggend verzorgingsgebied en valt binnen de provinciale grenzen. Zie kaart 1
voor een overzicht van de regio’s.
september 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 4
Hoofdstuk 1: Economisch
belang van de zorgsector
De zorg is een van de grootste en snelst groeiende sectoren van Nederland.
Regionaal zijn er aanzienlijke verschillen in de grootte van de zorgsector.
Belang zorg in regionale economie
De economische structuur van een regio verandert door de jaren niet of nau-
welijks. Dit betekent dat sectoren die momenteel in een bepaalde regio relatief
belangrijk zijn hoogstwaarschijnlijk ook in de toekomst het gezicht van de
regio bepalen. Zo kennen we in Nederland typische agrarische regio’s (vooral
in het noorden van het land), industrie regio’s zoals IJmond, Zuid-Limburg,
Delfzijl en omgeving en Zeeuws-Vlaanderen en regio’s waar de zakelijke
dienstverlening de hoofdrol speelt (voornamelijk de Randstad). Deze structuur
komt voornamelijk voort uit factoren als ligging (Rotterdam en Amsterdam
hebben nu eenmaal een haven) en historie en is nauwelijks een uitkomst van
economisch beleid. De zorg is in veel regio’s een belangrijke motor van de
economie. Regionaal gezien zien we grote verschillen in de bijdrage van de
gezondheidszorg aan de bruto toegevoegde waarde, investeringen en werk-
gelegenheid in de veertig regio’s.4 Noord-Drenthe, Agglomeratie Leiden en
Bollenstreek en Arnhem/Nijmegen kunnen we typeren als typische ‘zorgregio’s’
(figuur 1.1). In Noord-Drenthe is de zorgsector verantwoordelijk voor bijna
20 procent van de totale bruto toegevoegde waarde in de regio. In Agglo-
meratie Leiden en Bollenstreek en Arnhem/Nijmegen geldt dit voor 15 procent.
In IJmond, Groot-Amsterdam en Delfzijl en omgeving is deze bijdrage met
circa 6 procent het laagst. In termen van investeringen zien we dat de zorg-
sector in de regio’s Zaanstreek, Zuidoost-Zuid-Holland en Noord-Drenthe met
ieder 7 procent het meeste investeert. In Delft en Westland, Flevoland en
Delfzijl en omgeving het minste.
4 Kaart 1 toont de veertig Nederlandse regio’s die we hierbij onderscheiden.
september 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 5
Kaart 1: Veertig Nederlandse regio’s
Bron: CBS
Figuur 1.1: Aandeel zorgsector in de totale bruto toegevoegde waarde van de
regio, 2011
Bron: Rabobank
0
5
10
15
20
25
0
5
10
15
20
25
Noord
-Dre
nth
e
Aggl. L
eid
en e
n B
ollenstr
eek
Arn
hem
/Nijm
egen
Zuid
west-
Dre
nth
e
Oost-
Gro
nin
gen
Zuid
west-
Overi
jssel
Alk
maar
en o
mgevin
g
Noord
-Fri
esla
nd
Zuid
west-
Friesla
nd
Aggl. H
aarl
em
Overig G
ronin
gen
Noord
-Lim
burg
Noord
-Overijs
sel
Achte
rhoek
Zuid
oost-
Zuid
-Holland
Tw
ente
Zuid
oost-
Friesla
nd
Kop v
an N
oord
-Holland
Mid
den-N
oord
-Bra
bant
Utr
echt
Overig Z
eela
nd
Velu
we
Zuid
oost-
Noord
-Bra
bant
Mid
den-L
imburg
Oost-
Zuid
-Holland
Zuid
-Lim
burg
Aggl. 's-G
ravenhage
Zaanstr
eek
Gro
ot-
Rijnm
ond
Het
Gooi en V
echts
treek
Zuid
oost-
Dre
nth
e
West-
Noord
-Bra
bant
Zeeuw
sch-V
laandere
n
Noord
oost-
Noord
-Bra
bant
Fle
vola
nd
Delft
en W
estland
Zuid
west-
Geld
erland
IJm
ond
Gro
ot-
Am
ste
rdam
Delfzijl en o
mgevin
g
% %
september 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 6
Figuur 1.2: Aandeel zorgsector in de totale investeringen van de regio, 2011
Bron: Rabobank
Werkgelegenheid
De zorg is anno 2013 na de handelssector (groot- en detailhandel) de grootste
werkgelegenheidssector van Nederland: op een totale beroepsbevolking van
bijna 7,9 miljoen mensen zijn inmiddels al ruim 1,3 miljoen mensen werkzaam
in de zorg. Binnen de zorgsector is de gezondheidszorg (onder andere zieken-
huizen) de grootste branche met 43 procent van de werkgelegenheid, gevolgd
door de verpleging, verzorging en begeleiding met overnachting (onder andere
verpleeg- en verzorgingshuizen) (32 procent). In de maatschappelijke dienst-
verlening zonder overnachting (onder andere thuiszorg) zijn een kwart van de
mensen in de zorg werkzaam. De zorg biedt werkgelegenheid voor personen
met verschillende opleidingsniveaus. De Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) en
de ziekenhuizen bieden relatief veel werkgelegenheid op hoog niveau (hbo-
plus), de verpleging en verzorging op de lagere niveaus. De gehandicaptenzorg
neemt een tussenpositie in (UWV, 2013).
Circa 16 procent van de werknemers werkt in de zorgsector. Noord-Drenthe
(24 procent), agglomeratie Leiden en Bollenstreek (23 procent) en Arn-
hem/Nijmegen (21,7 procent) zijn de regio’s met relatief gezien de meeste
werkgelegenheid in de zorg. Dus zowel in termen van bruto toegevoegde
waarde als in termen van werkgelegenheid speelt de zorgsector in deze drie
regio’s een grote rol in de regionale economie. Delft en Westland (12,7
procent), Groot-Amsterdam (12,2 procent) en Zuidwest-Gelderland (11,6
procent) bieden relatief de minste werkgelegenheid in de zorg. In absolute
aantallen zijn het juist de grootstedelijke regio’s Utrecht, Groot-Rijnmond en
Groot-Amsterdam die de meeste werkgelegenheid bieden met respectievelijk
106.000, 103.000 en 102.000 banen.
0
1
2
3
4
5
6
7
8
0
1
2
3
4
5
6
7
8
Zaanstr
eek
Zuid
oost-
Zuid
-Holland
Noord
-Dre
nth
e
Noord
-Overijs
sel
Alk
maar
en o
mgevin
g
Aggl. H
aarl
em
Arn
hem
/Nijm
egen
Oost-
Gro
nin
gen
Zuid
oost-
Friesla
nd
Het
Gooi en V
echts
treek
Utr
echt
Mid
den-N
oord
-Bra
bant
West-
Noord
-Bra
bant
Noord
-Fri
esla
nd
Achte
rhoek
Overig G
ronin
gen
Aggl. L
eid
en e
n B
ollenstr
eek
Zuid
west-
Dre
nth
e
Gro
ot-
Rijnm
ond
Mid
den-L
imburg
Zuid
oost-
Dre
nth
e
Zuid
west-
Friesla
nd
Noord
oost-
Noord
-Bra
bant
Zuid
west-
Overi
jssel
Zuid
west-
Geld
erland
Oost-
Zuid
-Holland
Tw
ente
Zuid
-Lim
burg
Zuid
oost-
Noord
-Bra
bant
IJm
ond
Velu
we
Noord
-Lim
burg
Kop v
an N
oord
-Holland
Zeeuw
sch-V
laandere
n
Gro
ot-
Am
ste
rdam
Aggl. 's-G
ravenhage
Overig Z
eela
nd
Delft
en W
estland
Fle
vola
nd
Delfzijl en o
mgevin
g
% %
september 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 7
Kaart 2: Aandeel banen in de zorgsector, 2012
Bron: CBS
In de periode (2000-2012) is in alle regio’s in Nederland (met uitzondering van
agglomeratie Haarlem) de werkgelegenheid in de zorg sterker gegroeid dan de
totale werkgelegenheid. Sinds 2000 is de werkgelegenheid in de zorg met 12
procent toegenomen. Relatief gezien groeide de werkgelegenheid in de zorg in
dit tijdsbestek in Flevoland (104 procent) en Zuidoost-Drenthe (72 procent)
het hardst. De enorme bevolkingsgroei die Flevoland het afgelopen decennium
heeft doorgemaakt als gevolg van de expansie van de woningbouw, ligt hier-
aan ten grondslag. In regio IJmond groeide de werkgelegenheid in de zorg met
6 procent het minst. In agglomeratie Haarlem was er zelfs sprake van krimp
van de werkgelegenheid (3 procent). Het aantal banen in de zorg in Nederland
is in 2012 ten opzichte van 2011 met 1,1 procent toegenomen. De vergrijzing
is hier onder andere de oorzaak van. Dit staat haaks op de totale werkgelegen-
heid in Nederland die in 2012 ten opzichte van het jaar ervoor juist met 0,7
procent is afgenomen. In 2011 steeg de werkgelegenheid in de zorg nog met
1,7 procent ten opzichte van 2010. Nog steeds laat zorg en welzijn als enige
sector banengroei zien, maar wel op een lager pitje dan voorheen.
Ook het aantal vestigingen is de afgelopen jaren sterk gestegen, van circa
46.000 in 2000 tot bijna 106.000 in 2012. Binnen de zorgsector is het aantal
vestigingen sinds 2000 het meest gestegen in de maatschappelijke dienst-
verlening (160 procent). In absolute zin heeft de gezondheidszorg met ruim
65.000 de meeste vestigingen, gevolgd door de maatschappelijke dienst-
verlening met ruim 33.000. Er zijn ruim 7.100 vestigingen die gespecialiseerd
zijn in de verpleging, verzorging en begeleiding met overnachting.
Alle drie de zorgbranches worden gekenmerkt door kleinschaligheid, de meeste
vestigingen zijn namelijk te typeren als Zelfstandigen Zonder Personeel. Groot-
Amsterdam (bijna 4.300), Utrecht (ruim 4.100) en Arnhem/Nijmegen (bijna
2.900) zijn de regio’s met de meeste ZZP’ers in de gezondheidszorg. Het
grootbedrijf (vestigingen met meer dan 100 werknemers) is voornamelijk in de
Randstad geconcentreerd (Utrecht, Groot-Amsterdam en Groot-Rijnmond)
vanwege de grote afzetmarkt. Deze regio’s huisvesten ook grote academische
ziekenhuizen. In Utrecht en Groot-Rijnmond liggen de meeste grote instel-
lingen met als specialisatie verpleging, verzorging en begeleiding met over-
nachting.
september 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 8
Hoofdstuk 2: Zorgvraag
Het aantal inwoners is van belang voor de zorgvraag in een regio. Ook de
leeftijdssamenstelling, de sociaal-economische status en de herkomst van de
bevolking bepalen de mate van zorgvraag.5
In Nederland zal de bevolking naar verwachting tot 2025 nog met 4 procent
groeien. Regionaal gezien is echter sprake van grote verschillen. In groot-
stedelijke regio’s als Groot-Amsterdam, Utrecht en agglomeratie ’s-Graven-
hage groeit de bevolking in deze periode naar verwachting met 10 procent. Er
zijn ook regio’s waarbij er sprake is van bevolkingskrimp, onder andere in
Oost-Groningen (-5 procent), Delfzijl en omgeving (-9 procent), Zeeuws-
Vlaanderen (-4 procent) en Zuid-Limburg (-5 procent).
Leefstijl en gezondheid op Nederlands niveau
Leefstijl heeft invloed op de gezondheid van mensen, zowel positief als nega-
tief, en dus op de zorgvraag. Onvoldoende beweging en een ongezond
voedingspatroon zijn belangrijke risicofactoren voor een aantal chronische
ziekten, waaronder sommige vormen van kanker, hart- en vaatziekten en
diabetes mellitus type 2. De overheid en gelieerde gezondheidsinstanties
proberen de risicofactoren die ten grondslag liggen aan deze negatieve effec-
ten op de gezondheid dan ook middels voorlichting over leefstijl te beperken.
Met als doel om daardoor de toename van de zorgvraag te beperken.
In de gezamenlijke gezondheidsmonitor (2013) van CBS, RIVM en GGD geeft
ruim driekwart van de Nederlanders aan de gezondheid als goed of zeer goed
te ervaren. Bijna 23 procent van de bevolking (vanaf 19 jaar) rookt, ruim 10
procent kan worden geclassificeerd als een zware drinker6 en bijna de helft van
de bevolking heeft overgewicht7. Circa 65 procent van de personen voldoet aan
de norm ‘gezond bewegen’8 en een kwart aan de ‘fitnorm’9.
(Regionale) Gezondheidsverschillen naar sociaal-economische status
en bevolkingssamenstelling
In de regio’s in Friesland, Het Gooi en Vechtstreek, Oost-Zuid-Holland en
Noord-Overijssel ervaart meer dan 80 procent van de bevolking zijn of haar
gezondheid als (zeer) goed. De bevolking in Zuid-Limburg is het minst positief
over hun gezondheid, hoewel in deze regio nog steeds ruim 70 procent van de
volwassenen zijn of haar gezondheid (zeer) goed vindt (CBS et al, 2013).
5 Ook de toegenomen medisch-technische mogelijkheden beïnvloeden de vraag, maar dit
kunnen wij niet regionaal in kaart brengen. 6 Percentage personen in de bevolking dat minstens 1 keer per week 6 of meer (voor
mannen) of 4 of meer (voor vrouwen) glazen alcohol op één dag drinkt. 7 Een maat voor onder- of overgewicht is de Body Mass Index (BMI). Het is het quotiënt
van het gewicht in kilogrammen en het kwadraat van de lengte in meters [kg/m2]. Het is
een algemeen aanvaarde maat voor het bepalen van onder- en overgewicht. BMI >= 25,0
kg/m2 = overgewicht. 8 Deze norm verschilt per leeftijd. Bijvoorbeeld: Personen vanaf 18 jaar dienen minimaal
een half uur matig intensieve activiteit te verrichten op tenminste vijf dagen van de week. 9 Om aan de Fitnorm te voldoen moet een persoon tenminste drie keer per week
gedurende minimaal 20 minuten zwaar intensieve lichamelijke activiteit verrichten.
september 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 9
Als we kijken naar gestandaardiseerde sterftecijfers, chronische aandoeningen,
psychische aandoeningen en mensen met (extreem) overgewicht, komen Oost-
Groningen en Zuid-Limburg het slechtst uit de bus. Dit heeft voor een deel te
maken met de gemiddelde leeftijd van de bevolking, waardoor het aantal
chronische aandoeningen relatief hoger ligt dan in andere regio’s. In het zuiden
van Limburg speelt de (vroegere) industriële vervuiling de bewoners parten.
Veel voormalige werknemers uit de mijnbouw kampen met gezondheids-
problemen (Rutten, 2012). Tevens heeft de regio veel last van industriële
(lucht-)vervuiling vanuit het gebied zelf, maar ook vanuit de grensgebieden.
De belangrijkste oorzaken voor Oost-Groningen lijken te liggen in de samen-
hang tussen een vergrijsde bevolking en de sociaal-economische achterstand
(Zorg Innovatie Forum, 2009).
Sociaal-economische status
Opleidingsniveau, beroep en inkomen zijn indicatoren die de sociaaleconomi-
sche status van mensen bepalen. De sociaaleconomische status en de gezond-
heidstoestand van mensen vertonen een sterke samenhang. Zo hebben
mensen met een lage sociaaleconomische status meer ziekten en beperkingen,
een kortere levensverwachting en maken over het algemeen meer gebruik van
zorg. Bij mensen met een lage opleiding (lager onderwijs, lbo of mavo) is het
percentage rokers duidelijk groter dan bij mensen met een hoge opleiding (hbo
of universiteit). Bij alcoholgebruik is dit juist andersom. Van de mensen met
een lage opleiding geeft 66 procent aan alcohol te drinken en van de hoog-
opgeleiden 90 procent. Daarentegen komt zwaar alcoholgebruik meer voor bij
mensen met een lage opleiding dan bij mensen met een hoge opleiding. Verder
eten volwassenen met een hoog opleidingsniveau gemiddeld meer groente en
fruit dan mensen met een lage opleiding. Het gaat dan om een klein, maar
significant verschil (CBS, 2012c).
Over het algemeen hebben inwoners van regio’s aan de randen van het land
gemiddeld een lagere sociaal-economische status. Ook een groot deel van de
niet-westerse allochtonen, voornamelijk woonachtig in zeer sterk stedelijke
gemeenten, een lagere sociaal-economische status. Daarnaast ligt in zeer
sterk stedelijke gemeenten het aandeel inwoners dat afhankelijk is van een
bijstandsuitkering in 2012 (8 procent) een stuk hoger dan in de landelijke
gemeenten (2 procent). Een hogere sociaaleconomische status betekent meer
toegang tot betere woon- en werkomstandigheden en gezondheidsinformatie
en -gedrag. Ook hier is een regionale onderverdeling in te maken. Regio’s die
een universiteitsstad huisvesten hebben een relatief hoog opleidingsniveau,
alsmede regio’s die bevolking met een hoog inkomen huisvesten (Het Gooi en
Vechtstreek) en veel expats (regio Den Haag).
Roken
In de meest verstedelijkte gebieden in de Randstad (regio’s rondom Den Haag,
Rotterdam, Amsterdam en Utrecht) en de landelijke regio’s in het noorden
(Groningen, Friesland en Drenthe), oosten (Twente) en zuiden (Zuid-Limburg)
van het land wordt het meest gerookt. Ongeveer één op de vier volwassenen
in deze regio’s rookt, terwijl dat in de regio’s met de minste rokers één op de
vijf is (Noord-Limburg, Zuid-Holland-Zuid, Veluwe en Achterhoek) (Nationale
Atlas Volksgezondheid, 2013).
september 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 10
Alcohol
Het drankgebruik kent een ander regionaal patroon. In Flevoland en de zo-
genoemde Bible Belt regio’s (deze lijn loopt diagonaal over het land van
Zeeland over midden-Nederland richting Noord-Overijssel) is het aandeel
zware drinkers het laagst. Ondanks het relatief grote aandeel niet-westerse
allochtonen in regio Amsterdam en Utrecht, wordt er toch zwaar gedronken.
Een oververtegenwoordiging van studenten zou hiervoor een verklaring
kunnen zijn (Nationale Atlas Volksgezondheid, 2013).
Overgewicht
De regio's Utrecht en Amsterdam kennen de laagste percentages volwassenen
met overgewicht (respectievelijk ruim 38 en 40 procent). Het percentage vol-
wassenen met overgewicht is het hoogst in de regio’s Zuid-Holland Zuid,
Twente, Drenthe en Zuid-Limburg. In deze regio’s kampt ruim de helft met
overgewicht. Dat wil zeggen dat deze personen een BMI van 25 of hoger
hebben. Onder mensen met maximaal vmbo-niveau is ruim 60 procent te
zwaar, terwijl van de universitair-geschoolden 33 procent overgewicht heeft.
Overgewicht houdt ook verband met leeftijd: onder 19- tot 40-jarigen is een
derde te zwaar, terwijl dit in oudere leeftijdsgroepen bij de helft tot ruim zestig
procent het geval is (Nationale Atlas Volksgezondheid, 2013).
Leeftijdssamenstelling
Naast de sociaal-economische status is ook de leeftijdssamenstelling van be-
lang. Inzicht in de leeftijdsopbouw van de lokale en regionale bevolking geeft
dus zicht op de te verwachten zorgvraag. Over het algemeen hebben jongeren
een beperktere zorgvraag dan ouderen. Landelijk is circa 30 procent van de
bevolking jonger dan 25 jaar en meer dan de helft van de bevolking tussen de
25 en 65 jaar oud. Regionaal gezien is Flevoland de jongste regio van Neder-
land; maar liefst 35 procent van de bevolking is nog geen 25 jaar oud. Vooral
de Randstad heeft een relatief jonge bevolking, alsook de universiteitsregio’s
Arnhem/Nijmegen en Overig Groningen. Daarentegen zijn er ook regio’s in
Nederland die te maken hebben met een oudere samenstelling van hun bevol-
king, zoals Noordoost-Groningen, Zeeuws-Vlaanderen en Zuid-Limburg.
Ongeveer 20 procent van hun bevolking is 65 jaar of ouder, tegenover 16 pro-
cent in Nederland als geheel.
De leeftijdssamenstelling van een regio heeft bijvoorbeeld invloed op het
aantal huisartscontacten. In Nederland komen jaarlijks ruim zeven op de tien
mensen wel eens bij de huisarts en bijna acht op de tien mensen bezoeken
minstens eenmaal per jaar de tandarts. Hierbij zijn grote verschillen waar te
nemen tussen mannen en vrouwen, etniciteit en leeftijd. Van de 75-plussers
ziet ruim 80 procent minstens eenmaal per jaar de huisarts. Ook kinderen
onder de 4 jaar komen relatief veel bij de dokter. Jongeren van 4 tot 16 jaar
hebben het minst vaak contact met de huisarts (CBS, 2012a).
september 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 11
Kaart 3: Grijze druk (65+ t.o.v. 15-64 jaar), 2012
Bron: CBS
Niet-westerse allochtonen
Niet alleen de leeftijdssamenstelling van de bevolking, maar ook de herkomst
houdt verband met de zorgvraag. Iedere cultuur gaat anders om met gezond-
heid en het raadplegen van artsen. Zo hebben autochtonen gemiddeld minder
contacten met de huisarts per jaar dan niet-westerse allochtonen. Marokkanen
en Turken zijn hierbinnen de groep die het meest de huisarts bezoeken. De
westerse allochtonen zitten op het niveau van de autochtonen.10 Regionaal
gezien is de allochtone en autochtone bevolking onevenredig verdeeld.
Grootstedelijke regio’s rondom Den Haag, Amsterdam en Rotterdam huisves-
ten de meeste allochtonen. Meer dan 30 procent van hun bevolking is alloch-
toon.
De regio’s in Friesland en Drenthe huisvesten de minste allochtonen (nog geen
10 procent van de totale bevolking). In de komende decennia zal de Neder-
landse allochtone bevolking naar verwachting groeien van 3,5 miljoen in 2013
naar ruim 4,3 miljoen in 2030. Het aandeel allochtonen in de totale Neder-
landse bevolking neemt daarmee naar verwachting toe van 21 naar 25 pro-
cent. Landelijk gezien krijgen vooral de grote steden te maken met de speci-
fieke zorgbehoeften van deze consumenten.
10 De resultaten zijn gestandaardiseerd naar leeftijd weergegeven. Hierdoor wordt
rekening gehouden met het verschil in bevolkingsopbouw voor leeftijd en geslacht tussen
de verschillende herkomstgroepen. Vanwege het geringe aantal allochtonen van 60 jaar en
ouder is hier alleen een gestandaardiseerd totaal gegeven voor personen tot de leeftijd
van 60 jaar. 1 op de 25 niet-westerse allochtonen is namelijk 65 jaar of ouder, onder
autochtonen is dit 1 op de 6 (CBS, 2011/2012).
september 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 12
Kaart 4: Aandeel niet-westerse allochtonen, 2012
Bron: CBS
Geboorte versus sterfte
De bevolkingssamenstelling is ook van invloed op het aantal geboorten en
sterften in een regio. Het aantal sterfgevallen bepaalt de zorgvraag niet, maar
de periode voorafgaand aan sterfte vergt vaak wel de nodige zorg. Als gevolg
van de vergrijzing van de naoorlogse geboortegolf (babyboom) zal het aantal
sterfgevallen in de komende decennia flink toenemen. De stijging zal het
sterkst zijn in de periode 2020-2040. De levensverwachting van niet-westerse
allochtonen ligt gemiddeld lager dan die van autochtonen. Verschillen in
levensverwachting worden deels veroorzaakt doordat allochtonen over het
algemeen een lagere sociaaleconomische status hebben (Nationaal Kompas
Volksgezondheid, 2013). In Nederland zien we regionale verschillen in het
sterftecijfer. De gestandaardiseerde11 sterftecijfers zijn het hoogste in de
Groningse regio’s, Zuidoost-Drenthe, Arnhem/Nijmegen en Zuid-Limburg.
Terwijl het sterftecijfer vooral wordt bepaald door natuurlijke (veroudering),
sociaal-economische omstandigheden en door technologische ontwikkelingen in
de medische wetenschap, wordt het geboortecijfer vooral bepaald door maat-
schappelijke factoren. Hierin speelt emancipatie en het gebruik van anticon-
ceptie van de vrouw in de jaren zeventig van de vorige eeuw een centrale rol
(Oevering, 2010). Werden er in 1972 nog ruim 214.000 baby’s per jaar gebo-
ren, veertig jaar later is dit aantal gedaald tot 180.000 per jaar. Als gevolg van
anticonceptie en carrièreplanning krijgen vrouwen op steeds latere leeftijd hun
eerste kind. Het aantal geboorten per 1.000 inwoners ligt het hoogste in Flevo-
land (13,7), Groot-Amsterdam (13,2) en agglomeratie ’s-Gravenhage (12,8).
In Midden-Limburg (9,0), Zeeuws-Vlaanderen (8,2) en Zuid-Limburg (8,0) is
het aantal geboorten het laagste. Dit patroon komt overeen met de leeftijds-
samenstelling van de regio en het percentage vrouwen in de vruchtbare leeftijd
(kaart 5).
11 Sterftecijfer waarbij de invloed van de bevolking naar leeftijd en geslacht tussen de
verschillende regio's is uitgeschakeld.
september 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 13
Kaart 5: Geboorten per 1.000 inwoners, 2010
Bron: CBS
Kaart 6: Percentage vrouwen in de leeftijd 25-34 jaar, 2012
Bron: CBS
Toekomstige zorgvraag
Naast de huidige leeftijdssamenstelling is inzicht in de toekomstige leeftijds-
samenstelling van belang voor de te verwachten zorgvraag. De levens-
verwachting van Nederlanders is de afgelopen dertig jaar gestegen. Werden
we in 1980 gemiddeld nog 76 jaar oud, anno 2011 is dat opgelopen tot 81
jaar. Vrouwen leven ruim 3,5 jaar langer dan mannen (vrouwen 83 jaar en
mannen 79 jaar) (OECD, 2013). Mannen en vrouwen leven niet alleen langer,
maar brengen ook meer jaren in als goed ervaren gezondheid door na hun
65ste (circa 11 jaar). Ze worden daarentegen wel langer geconfronteerd met
chronische ziekten. Circa 13 procent van de Nederlanders heeft drie of meer
langdurige aandoeningen. Bij de 75 plussers ligt dit aandeel op 38 procent. Het
kan hier bijvoorbeeld gaan om gewrichtsslijtage, suikerziekte, migraine of
hartaandoeningen (Bruggink, 2012b).
Kaart 7 geeft het toekomstige aandeel 75 plussers ten opzichte van de totale
bevolking weer. In alle regio’s in Nederland neemt hun aandeel behoorlijk toe.
De regio’s Utrecht, Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Flevoland, Noord-
Overijssel en Overig Groningen huisvesten in 2025 nog relatief ‘jong volk’.
Daarentegen zal in de regio’s Delfzijl en omgeving, Oost Groningen, Midden-
en Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen ruim 13 procent van de bevolking uit
75 plussers bestaan.
september 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 14
Kaart 7: Prognose bevolking 75+ in 2025
Bron: ABF Research, Primos prognose
Naast ziekte en beperkingen bij de zorgvrager bepaalt ook de extramurali-
sering in de zorg de vraag, waarbij zorgvragers zo veel mogelijk worden
gestimuleerd om thuis te blijven wonen (door onder andere aanscherping van
de indicatiestelling).12 Ook technologische ontwikkelingen maken het steeds
meer mogelijk om langer zelfstandig te blijven wonen. Daarnaast is sprake van
een verdergaande vermindering van het aantal dagen van opname in een
ziekenhuis. Bovendien kan de eerdergenoemde aanscherping van de indicatie-
stelling leiden tot een grotere vraag naar mantelzorg (Peeters en Al, 2006).
Samenhang (arbeids)participatie en gezondheid
De te verwachten zorgvraag hangt ook samen met de mate van participatie
van de bevolking in de samenleving. Deelname aan maatschappelijke activi-
teiten kan een positief effect hebben op de gezondheid. Sociale participatie van
ouderen kan bijvoorbeeld positief bijdragen aan onder meer het cognitief
functioneren en de positieve beleving van de gezondheid. Bekend is dat niet-
deelname een negatief effect kan hebben, wat leidt tot meer voortijdige
sterfte. Tussen participatie en gezondheid bestaat namelijk een wederkerig
verband. Gezondheid kan de participatie beïnvloeden en andersom. Mensen
met gezondheidsproblemen participeren minder vaak dan mensen zonder
gezondheidsproblemen. Dat geldt voor arbeid, maar ook voor vrijwilligerswerk
en mantelzorg (Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2013).
Conclusie
In de perifere delen van Nederland zal de zorgvraag als gevolg van de vergrij-
zing toenemen, in de Randstad juist als gevolg van een toename van de bevol-
king. Daarnaast hebben specifiek de grote steden te maken met een toename
van de allochtone bevolking, wat enerzijds een stijging van de zorgvraag in-
houdt en anderzijds extra begeleiding en voorlichting aan deze groep betekent.
12 Hoeveel zorg kan een persoon krijgen en in welke vorm. Het gaat hierbij om zorg die
valt onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
september 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 15
Hoofdstuk 3: Uitgaven in de zorg
De toenemende collectieve zorgvraag als gevolg van bevolkingsgroei, vergrij-
zing, verbeterde medische technologie en hoger besteedbaar inkomen leidt tot
een toename van de zorgkosten.
In Nederland heeft iedereen recht op dezelfde zorg. Deze zijn in het basis-
pakket van de Zorgverzekeringswet (curatieve zorg) en in de Algemene Wet
Bijzondere Ziektekosten (langdurige zorg) vastgelegd. Daarnaast regelt de Wet
maatschappelijke ondersteuning (Wmo) dat mensen met een beperking
ondersteuning kunnen krijgen. Het kan gaan om ouderen, gehandicapten of
mensen met psychische problemen. De gemeenten voeren de Wmo uit.
In Nederland geldt een hoge mate van zorgsolidariteit. Dit betekent dat elke
burger in beginsel dezelfde hoeveelheid en kwaliteit van zorg aangeboden kan
worden bij dezelfde behoefte aan zorg, ongeacht de hoogte van het inkomen.
Naar internationale maatstaven zijn de kwaliteit en toegankelijkheid van onze
zorg dan ook hoog (CPB, 2013).
Door de inrichting van ons zorgstelsel staat de overheid momenteel voor een
grote opgave om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën voor de langere
termijn te garanderen. De uitgaven aan de zorg en sociale zekerheid zijn de
grootste kostenposten voor de rijksoverheid. Het afgelopen decennium was de
groei van de zorguitgaven substantieel hoger dan de economische groei,
waardoor het aandeel van de zorguitgaven in het bruto binnenlands product
(BBP) sterk is gestegen (Miljoenennota 2014, 2013). Eén van de discussie-
punten met betrekking tot de overheidsfinanciën is de uitgaven van de
overheid aan de zorg voor toekomstige generaties betaalbaar te houden. In
het Zorgakkoord van juli 2013 hebben overheid, verzekeraars en zorgaan-
bieders afspraken gemaakt over maximale groeipercentages voor medisch
specialisten, huisartsen en de geestelijke gezondheidszorg. Hiermee tracht
men de uitgaven in de curatieve zorg te beperken (een besparing van ruim één
miljard euro). Bij langdurige zorg streven deze partijen ernaar dat mensen zo
lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen en wordt verwacht dat naasten van
de zorgbehoevende meer ondersteuning kunnen bieden.
Figuur 3.1: Financieringsbronnen zorg, 2012
Bron: CBS
13,8%
39,4%30,3%
4,2%
9,2%3,1%
Financieringsbronnen zorg in 2012
Overheid Zorgverzekeringswet
AWBZ Particuliere zorgverzekering
Eigen betalingen Overige financieringsbronnen
Totaal €92,7 miljard
september 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 16
De totale zorguitgaven in Nederland bedragen circa 12 procent van het bruto
binnenlands product (BBP), hoger dan het OECD-gemiddelde van 9,3 procent.
Dit geldt ook per hoofd van de bevolking ($5099 versus $3322, figuur 3.2). De
kosten van de zorg zijn de afgelopen jaren sterk gestegen (figuren 3.4 en 3.5).
Dit heeft enerzijds te maken met de vergrijzing, anderzijds met een verruiming
van het zorgaanbod en verbeterde en duurdere medische technologie (CPB,
2013). Tussen 2000 en 2009 stegen de zorguitgaven in Nederland met gemid-
deld 6 procent per jaar, een snellere stijging dan het OECD gemiddelde van 4,7
procent. In 2010 is deze stijging wel afgevlakt tot 2,5 procent. In de curatieve
zorg (onder andere ziekenhuiszorg) was tussen 2000-2010 het groeipercen-
tage van de uitgaven in ons land het hoogste van heel West-Europa en wereld-
wijd heeft alleen Australië een hogere groei gekend (Miljoenennota 2014,
2013).
In internationaal perspectief heeft Nederland ook een relatief groot aandeel
publieke gezondheidsuitgaven. Er is dus sprake van een grote afhankelijkheid
van collectieve financiering, terwijl in het buitenland private middelen een
grotere bijdrage leveren (figuur 3.3). Slechts een kwart van de uitgaven aan
zorg loopt via de portemonnee van huishoudens. Dat zijn de premies die huis-
houdens zelf aan zorgverzekeraars betalen en eigen uitgaven aan zorg. De rest
wordt opgebracht uit heffingen via het salaris en belastingen.
Figuur 3.2: Gezondheidszorguitgaven, 2011
Bron: OECD, 2013
Figuur 3.3: Publieke gezondheidsuitgaven, 2011
Bron: OECD, 2013
0,0
2,0
4,0
6,0
8,0
10,0
12,0
14,0
16,0
18,0
20,0
0
1000
2000
3000
4000
5000
6000
7000
8000
9000
US
NO
CH
NL
AT
CA
DE
DK
LU
FR
BE
SE
AU IE UK FI
IS JP NZ
ES IT PT SI
GR IL KR
CZ
SK
HU
CL
PL
EE
MX
TR
Totale gezondheidsuitgaven per hoofd, US$ ppp (L-as)
Totale gezondheidsuitgaven in % BBP (R-as)
Nederland
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
NL
DK
NO
CZ
LU
UK
NZ JP SE IS EE IT FR
DE
AT
BE FI
SI
ES
TR
SK
CA PL
AU IE GR
HU PT
CH IL KR
US
MX
CL
% %OECD gemiddelde = 72,2%
september 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 17
Ziekenhuiszorg vormt voor alle leeftijdsgroepen de grootste kostenpost. Figuur
3.6 toont aan dat er een zeer scheve verdeling is in de gezondheidszorgkosten
doordat deze kosten zich pas aan het eind van het leven voordoen. De kosten
voor ouderenzorg zijn zeer scheef verdeeld; de helft van de bevolking maakt
nauwelijks kosten, terwijl een groep van 20 procent van de mensen 80 procent
van de kosten van ouderenzorg voor hun rekening neemt (CPB, 2013). Ter
illustratie: per persoon zijn de zorgkosten het hoogst bij mensen tussen 80 en
85 jaar oud; ongeveer € 5.400 per persoon per jaar. Dat is ruim 2,5 keer meer
dan voor alle leeftijdsklassen gemiddeld (€ 2.098 per persoon). Aan de groep 1
tot 5 jarigen wordt per persoon slechts € 897 uitgegeven. Opvallend is dat
voor de groep 25-30 jaar de kosten voor de geestelijke gezondheidszorg bijna
een kwart van het totaal bedragen. In de oudere leeftijdsgroepen liggen deze
kosten lager (CBS, 2013). Als gevolg van de vergrijzing zullen de gezondheids-
zorgkosten in de toekomst nog meer toenemen. Als de toekomstige ouderen
minder zorg gebruiken dan de huidige ouderen, dan kan het meevallen. Maar
bij een toename van het zorggebruik van ouderen wordt het effect van de ver-
grijzing op de zorgkosten juist versterkt.
Ook leven we steeds langer in goede gezondheid. Dit komt door verbeteringen
in onze leefomstandigheden, gezondheidsinterventies en medische zorg.
Zonder verhoging van de pensioenleeftijd is langer leven voor de overheid een
kostenpost: mensen maken immers langer gebruik van de pensioenregelingen
(AOW en aanvullende pensioenen). Belangrijk is daarom dat bij een hogere
levensverwachting ook de pensioenleeftijd stijgt (wat ook gaat gebeuren)
(CPB, 2013).
Een vergrijzende bevolking die ook nog eens langer leeft leidt dus tot een on-
houdbare bekostiging. Dat betekent dat het bestaande business model in de
gezondheidszorg niet duurzaam is. In de praktijk worden nieuwe bedrijfs-
modellen ontwikkeld om de sterk groeiende zorgvraag in te kunnen vullen. Zo
geven taakdelegatie bij huisartsen en meerstoelenconcepten bij tandartsen
meer mogelijkheden voor het behandelen van patiënten. De zorgondernemer
bepaalt steeds meer zijn eigen business model door nieuwe diensten, prijzen of
samenwerkingsmodellen. Uitdagingen hierbij zijn innovatie en het ontwikkelen
van nieuwe zorgconcepten met toegevoegde waarde voor de consument.13
Dit is in elke regio van belang, aangezien de landelijke overheid steeds meer
zorgtaken (ouderenzorg, gehandicaptenzorg en jeugdzorg) naar gemeenten
overhevelen. Dit betekent een aanslag op de begroting waardoor veel gemeen-
ten zullen moeten bezuinigen. Er zullen dus steeds meer creatieve oplossingen
in de markt of in samenwerking met de markt moeten worden gezocht om het
financieringsgat te dichten. Voor de burger is momenteel nog onduidelijk wat
decentralisatie voor de eigen portemonnee betekent. Maar het mag duidelijk
zijn dat de eigen bijdrage aan zorg zal toenemen.
13 Rabobank – Branche Informatie Gezondheidszorg. www.rabobank.nl/gezondheidszorg.
Zie ook het boek Diagnose Zorginnovatie van M. van Schaik en P. Idenburg (2013).
september 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 18
Figuur 3.4: Uitgaven gezondheidszorg
Bron: CBS
Figuur 3.5: Uitgaven welzijnszorg
Bron: CBS
Figuur 3.6: Gemiddelde zorgkosten volgens de ZVW
Bron: CBS
Regionale verschillen in zorgkosten
De zorgkosten uit de basisverzekering zijn niet in alle regio’s gelijk, omdat de
zorgkosten sterk samenhangen met leeftijd en geslacht van de bevolking.
Wanneer hiervoor wordt gecorrigeerd, blijkt dat de kosten het hoogst zijn in de
Limburgse regio’s. De kosten liggen daar 12 procent hoger dan in Friesland, de
0
10
20
30
40
50
0
10
20
30
40
50
98 99 00 01 02 03 04 05 06 07 08 09 10 11Overige verstrekkers van gezondheidszorgParamedische praktijkenTandartsenpraktijkenHuisartsenpraktijkenVerstrekkers geestelijke gezondheidszorgZiekenhuizen, specialistenpraktijken
mrd euro mrd euro
0
5
10
15
20
25
30
0
5
10
15
20
25
30
98 00 02 04 06 08 10
Overige verstrekkers van welzijnszorg Verstrekkers van gehandicaptenzorg
Verstrekkers van ouderenzorg Totaal aanbieders welzijnszorg
mrd euro mrd euro
0
1000
2000
3000
4000
5000
6000
0
1000
2000
3000
4000
5000
6000
0
1-5
5-1
0
10-1
5
15-2
0
20-2
5
25-3
0
30-3
5
35-4
0
40-4
5
45-5
0
50-5
5
55-6
0
60-6
5
65-7
0
70-7
5
75-8
0
80-8
5
85-9
0
>90
Huisartsenzorg ZiekenhuiszorgFarmacie ZiekenvervoerMondzorg GeboortezorgParamedische zorg HulpmiddelenBuitenland Eerstelijns psychologische zorgTweedelijns geestelijke gezondheidszorg Overige zorgvormen
euro euro
september 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 19
regio met relatief gezien de laagste kosten. De zorgkosten in de vier grote
steden (Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht) zijn duidelijk hoger dan
de gemiddelde kosten per provincie (CBS, 2013).
De gemiddelde zorgkosten blijken lager naarmate het inkomen hoger is. Ook
blijkt dat niet-westerse allochtonen gemiddeld hogere zorgkosten hebben dan
autochtonen. Met name in de lagere inkomensgroepen zijn de verschillen
tussen afkomst groot, waarbij mensen van Surinaamse en Antilliaanse her-
komst de hoogste zorgkosten hebben. Deze kosten zitten vooral in de
geestelijke gezondheidszorg en het ziekenhuis (CBS, 2013). Surinamers en
Antillianen wonen vooral in de gemeenten Almere, Amsterdam, Den Haag,
Rotterdam en Tilburg.
De verschillen tussen de etnische groepen worden kleiner naarmate het
inkomen hoger is. Voor Surinamers en Antillianen geldt dat verschillen tussen
de laagste en hoogste inkomensgroepen groot zijn, terwijl de zorgkosten van
bijvoorbeeld mensen van Turkse en Marokkaanse komaf minder variëren
tussen hoge en lage inkomens. In de laagste twee inkomensgroepen is het
zelfs zo dat de zorgkosten van autochtonen hoger is dan die van mensen van
Turkse of Marokkaanse komaf (CBS, 2013).
Conclusie
De toenemende collectieve zorgvraag als gevolg van bevolkingsgroei, vergrij-
zing, verbeterde medische technologie en hoger besteedbaar inkomen leidt tot
een onhoudbare situatie in het huishoudboekje van zowel particulieren als de
overheid. Dit is een regio-overstijgend probleem en speelt zich zowel af op het
niveau van de gemeenten als op het niveau van het Rijk. Wel zijn er regionaal
gezien verschillen in de zorgkosten. Regio’s in Limburg en regio’s met een
bovengemiddeld aantal niet-westerse allochtonen en 65 plussers moeten reke-
ning houden met extra zorgkosten.
september 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 20
Hoofdstuk 4: Zorgaanbod
De stijgende zorgvraag en de stijgende zorguitgaven hebben consequenties
voor het zorgaanbod.
In Nederland is het zorgaanbod de afgelopen decennia behoorlijk toegenomen.
We hebben het dan over huisartsen, tandartsen, verpleegkundigen, medisch
specialisten, sociaal geneeskundigen en apothekers. In absolute zin was de
toename het grootst voor medisch specialisten, gevolgd door tandartsen. Deze
toename in het zorgaanbod komt door innovaties, veranderende vraag van
patiënten en financiële prikkels.
Binnen het zorgaanbod zien we veranderingen in de aard van de zorg en ver-
schuivingen tussen de verschillende aanbieders. Bij de begeleiding van zwan-
gerschap en bevalling zien we steeds meer taken overvloeien van huisartsen
naar verloskundigen. Daarnaast heeft de ontwikkeling naar meer specia-
listische zorg gezorgd voor een behoorlijke toename van het aantal medisch
specialisten. Bovendien heeft de afname van het aantal ziekenhuisbedden te
maken met de focus op extramuralisering, wat een kortere ligduur en toename
van dagbehandelingen en poliklinische behandelingen betekent (Nationaal
Kompas Volksgezondheid, 2013). In 2008 lag een patiënt nog gemiddeld 5,7
dagen in het ziekenhuis, in 2012 is dit gedaald tot 4,8 dagen. Het aantal
behandelingen waarbij de patiënt nog dezelfde dag naar huis kan, is in 2012
met 2 procent gestegen naar 54 procent ten opzichte van 2011 (Vereniging
van Nederlandse Ziekenhuizen, 2013).
Ondanks de eerdergenoemde sterke toename van het zorgaanbod, telt
Nederland relatief gezien weinig medisch specialisten en huisartsen per 1000
inwoners. In veel andere Europese landen zijn er veel meer medici per hoofd
van de bevolking.14 Dit gegeven hoeft geen invloed te hebben op de wijze hoe
mensen de kwaliteit van de zorg ervaren. Van alle Europeanen zijn Nederlan-
ders juist het meest te spreken over de gezondheidszorg in eigen land, zo
blijkt uit onderzoek van de Euro Health Consumer Index. De spreiding over het
land van medici komt sterk overeen met de bevolkingsspreiding. Oftewel, ten
opzichte van de bevolkingsomvang is het aantal huisartsen in praktisch het
gehele land gelijk (kaart 8). De care (eerstelijnszorg) zal hierbij vooral
bevolkingsvolgend zijn, terwijl dit in mindere mate voor de cure geldt.
14 Zo blijkt uit cijfers van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (Het Parool,
november 2012).
september 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 21
Kaart 8: Aantal huisartsen per 1.000 inwoners, 2012
Bron: Cegedim/ABF Research
Inwoners die intensieve zorg nodig hebben, hebben baat bij instellingen waar
zij kunnen verblijven, het liefste in een omgeving waar ze dichtbij hun naasten
kunnen wonen. In Nederland zijn er 16,4 bedden per 1.000 inwoners in VVZS-
vestigingen (verpleeghuizen, verzorgingshuizen, ziekenhuizen en serviceflats)
beschikbaar. Regionaal gezien zien we hier grote verschillen. Zuidwest-Gelder-
land (9,7) en Flevoland (7,4) hebben de minste bedden, Delfzijl en omgeving
(23,5) en Noord-Drenthe (22,7) de meeste. Dit zijn ook regio’s waar het aan-
deel 75 plussers het komende decennium behoorlijk toeneemt.
Kaart 9: Bedden in VVZS-vestigingen per 1.000 inwoners, 2012
Bron: Redactie Adresboek
Het aantal bewoners van verpleeghuizen is sinds de jaren tachtig gestegen,
evenals het aantal cliënten van thuiszorg. Het aantal bewoners van verzor-
gingshuizen is in deze periode afgenomen. Landelijk is een ontwikkeling
gaande van een toenemend aantal verpleeghuizen en een afnemend aantal
verzorgingshuizen.15 Verpleeghuizen fuseren dan ook met één of meer
15 Het verschil tussen verzorgingshuizen en verpleeghuizen zit in de zorgzwaarte. Een
persoon kan in een verzorgingshuis gaan wonen als hij/zij door ouderdom, ziekte of een
handicap niet meer zelfstandig kan leven. Voor intensieve zorg of zware medische
behandelingen kan men in een verpleeghuis terecht (bron: Rijksoverheid).
september 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 22
verzorgingshuizen. Intramurale instellingen16 leveren steeds meer zorg waar-
voor opname niet nodig is. Met de huidige maatschappelijke ontwikkelingen en
digitalisering van de zorg, neemt de vraag naar zorg zonder verblijf sneller toe
dan de vraag naar zorg met verblijf.
Het zorgaanbod wordt op een laag geografisch niveau onderscheiden naar
dagelijkse behoefte en gespecialiseerde zorg en vergt een ruim verzorgings-
gebied. Daarom biedt niet iedere gemeente elk type zorgvoorziening voor
ouderen. Met name verpleeghuizen, serviceflats en ziekenhuizen behoeven een
groot verzorgingsgebied. Gebrek aan afwezigheid van een van deze (ouderen)-
instellingen hoeft niet te betekenen dat er een tekort is in een bepaalde ge-
meente. Een nabijgelegen grotere gemeente vervult vaak een verzorgings-
functie voor de omliggende regio om in de behoefte aan ouderenzorg te voor-
zien. Zo hebben bijna 200 van de 415 gemeenten geen verpleeghuis. Vooral in
de landelijke gemeenten ontbreekt een verpleeghuis. Het aantal verzorgings-
huizen is wel breder geografisch verspreid. Slechts 61 van de 415 gemeenten
hebben geen verzorgingshuis.
Box 1: Zorgcoöperatie
In de kleinere gemeenten en dorpen dreigen ouderen tussen wal en schip te
vallen wanneer er geen aanbod van zorg in de directe omgeving is. Het belang
van meer maatwerk en zorgaanbod in de buurt komt steeds vaker naar voren
in de discussie over het in stand houden van voorzieningen voor ouderen. Dit
is van belang om de leefbaarheid in de kleinere gemeenten en dorpen in stand
te houden. Zorgcoöperaties vullen hierbij steeds vaker het gat die marktpar-
tijen niet meer kunnen invullen. De zorgcoöperatie organiseert aanvullende
voorzieningen voor ouderen, chronisch zieken en mensen met een beperking.
Burgerinitiatief ligt vaak ten grondslag aan het opzetten van een zorgcoöpe-
ratie. De leden zijn hierbij verantwoordelijk voor de organisatie van de coöpe-
ratie en hebben het voor het zeggen. Vrijwilligers zijn daarom een onmisbaar
element om de zorgcoöperatie tot een succes te maken.
16
Intramurale zorg (zorg binnen de muren) is gezondheidszorg die gedurende een
onafgebroken verblijf van meer dan 24 uur geboden wordt in een zorginstelling, zoals een
ziekenhuis, verpleeghuis, verzorgingshuis of een instelling voor verstandelijk
gehandicapten. De geboden zorg kan bestaan uit begeleiding, verzorging en/of
behandeling (Bron: Wikipedia).
september 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 23
Kaart 10: Aantal bedden in verpleeghuizen per 10.000 inwoners, 75+jaar, 2012
Bron: ABF Research
In Nederland zijn er 182 vestigingen van ziekenhuizen. Hiervan liggen er 49
(circa 27 procent) in de drie grootstedelijke regio’s Amsterdam, Utrecht en
Rotterdam. Hun directe verzorgingsgebied omvat daarmee ruim 3,9 miljoen
mensen. Steeds meer ziekenhuizen openen een buitenpolikliniek om hun
verzorgingsgebied te vergroten. Concurrentie met andere ziekenhuizen en het
overhevelen van de zorg naar de eerste lijn spelen hierbij een grote rol. Het
aanbod van ziekenhuiszorg wordt ook steeds gedifferentieerder. Gefuseerde
ziekenhuizen kiezen vaak voor concentratie van specifieke functies op één
locatie. Dat betekent dat sommige vestigingen meer en uitgebreidere functies
krijgen en andere juist minder (Kiers, 2010).
Kaart 11: Aantal ziekenhuizen per regio, 2012
Bron: Redactie Adresboek
Afstand tot zorg
De bereikbaarheid van het zorgaanbod verschilt regionaal behoorlijk. Ten op-
zichte van het aantal inwoners is het aanbod van gespecialiseerde medische
zorg in het landelijk gebied veel kleiner dan in de steden. Vooral in het noor-
den en oosten van ons land is sprake van een forse afstand tot ziekenhuizen.
In Zuidwest-Friesland is de afstand tot zorg- en welzijnsvoorzieningen het
grootst (15,7 kilometer) en in agglomeratie ’s-Gravenhage het kleinst (4,0
kilometer). Gemiddeld legt men in Nederland 8,6 kilometer af voor het
bereiken van een zorgvoorziening.
september 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 24
Conclusie
De stijgende zorgvraag en de stijgende zorguitgaven hebben consequenties
voor het zorgaanbod. Met een toename van de bevolking (met name in de
Randstad) mogen we tevens een toename van het zorgaanbod verwachten. In
de landelijke gebieden wordt het een uitdaging om het zorgaanbod zo dicht
mogelijk bij de consument te houden. Zeker gezien het feit dat hier een
oudere, minder mobiele bevolking woont.
september 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 25
Hoofdstuk 5: Arbeidsmarkt
Een toename van de zorgvraag en het zorgaanbod, betekent ook een toename
van de werkgelegenheid. Echter, het aandeel van het economisch actieve deel
van de bevolking zal verminderen waardoor ook het arbeidspotentieel kleiner
wordt.
Tekorten in de zorg
De arbeidsmarkt kenmerkt zich momenteel door een toename van de beroeps-
bevolking en een afname van de werkgelegenheid. Door overheidsbezuinigin-
gen en het voorlopig uitblijven van economische groei neemt de werkgelegen-
heid dit en volgend jaar verder af. Hierdoor neemt de werkloosheid naar
verwachting verder toe van 6¾ procent in 2013 en 7½ procent in 2014 (Smid,
2013). Als gevolg van bezuinigingen kunnen steeds minder mensen in de zorg
aan de slag. Tegelijkertijd wordt ook het personeel in de zorg ouder en vloeit
af. Zo is bijvoorbeeld ruim 40 procent van de huisartsen en tandartsen ouder
dan 55 jaar.
Het aandeel van de potentiële beroepsbevolking17 in de totale bevolking neemt
het komende decennium af van 67 procent naar 62 procent. Tegenover een
krimpende potentiële beroepsbevolking staat een toenemend aantal 65 plus-
sers. In 2010 waren er 23 65 plussers per 100 personen van de potentiële
beroepsbevolking. In 2025 zal dit aantal zijn gestegen en zal de grijze druk
zijn toegenomen tot 35 65 plussers per 100 personen van de potentiële
beroepsbevolking. Er zullen dus minder ‘handen aan het bed’ beschikbaar zijn
om de toenemende zorgvraag op te kunnen vangen.
In algemene zin lijkt de werkgelegenheid in de zorg op de lagere niveaus af te
nemen en op de hogere niveaus (vanaf mbo-3) toe te nemen. Op de langere
termijn – na 2015 – zullen de tekorten groeien door de toenemende zorg-
vraag, al verschilt dit verschilt sterk per regio. In de Randstad, Groningen en
Limburg is het bijvoorbeeld lastiger aan personeel te komen dan in andere
regio’s. Ook zijn er grote verschillen tussen branches binnen de regio’s. Zo
hebben veel regio’s (bij ongewijzigd beleid) naar verwachting overschotten aan
helpenden op niveau 2, maar zullen Twente, de Stedendriehoek (regio rondom
Apeldoorn, Deventer en Zutphen), Achterhoek en Het Gooi en Vechtstreek
waarschijnlijk tekorten hebben. Daarnaast kunnen veel regio’s tekorten ver-
wachten in verpleeg- en verzorgingshuizen en in de thuiszorg, met uitzonde-
ring van Flevoland. Hierdoor zullen per regio in verschillende segmenten
mogelijkheden liggen (UWV, 2013). Er is stille hoop dat technologie een deel
van het zorgtakenpakket kan overnemen. Deze techniek zal echter ook weer
beheerd en aangestuurd moeten worden door personeel in staffuncties. We
hebben in de toekomst dus niet alleen meer, maar ook andere handen nodig.
Naasten van de zorgbehoevende, ICT, zorg op afstand en vrijwilligers worden
steeds belangrijker. Er zal efficiënter moeten worden gewerkt en nieuwe (tech-
nologische) ontwikkelingen in de zorg vergen andere eisen van het personeel.
Dit vergt extra aandacht en inpassing in de huidige zorgopleidingen.
17 Personen in de leeftijd van 15-64 jaar die in principe zouden kunnen werken.
september 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 26
Box 2: Arbeidsmarktbeleid
De zorgsector is zich al jaren bewust van de groeiende tekorten.
Zorginstellingen werken per regio samen aan de instroom en het behoud van
personeel en aan het opleiden van mensen voor de zorg. Den Haag heeft voor
de periode 2012-2015 € 30 miljoen beschikbaar gesteld.
Om het personeelstekort in de zorg tegen te gaan, stellen diverse partijen
onderstaande punten in hun beleid centraal:
- het bevorderen van de instroom van zorgpersoneel via het onderwijs en via
zij-instroom;
- behoud en doorstroom van personeel via het arbeidsvoorwaarden- en
arbeidsomstandighedenbeleid;
- verhogen van de inzetbaarheid via urenuitbreiding en terugbrengen van
ziekteverzuim;
- arbeidsbesparende innovaties, door inzet van ICT, maar ook door het
terugdringen van administratieve lasten en taakverschuiving (bijvoorbeeld van
arts naar verpleegkundige).
(Bron: UWV, 2013)
Arbeidsparticipatie
De krapte op de (zorg)arbeidsmarkt kan worden voorkomen door toename van
de arbeidsparticipatie. In de afgelopen jaren is het aantal personen dat werkt
of op zoek is naar werk – de beroepsbevolking – ten opzichte van het aantal
mensen dat, gezien hun leeftijd, zou kunnen werken gestegen. Deze toename
van de arbeidsparticipatie deed zich in vrijwel alle leeftijdscategorieën voor. Als
gevolg van regionale verschillen in de bevolkingsopbouw verschilt het aandeel
van de potentiële beroepsbevolking in de totale bevolking van regio tot regio.
Stedelijke regio’s kennen dankzij de grotere instroom van jongvolwassenen
doorgaans een forse potentiële beroepsbevolking. De potentiële beroepsbevol-
king is in de perifere regio’s in kleinere mate actief op de arbeidsmarkt.
Degenen die wel werken, doen dat bovendien relatief vaak in deeltijd. De zorg
is traditioneel een sector met een groot aandeel vrouwelijke werknemers (ruim
80 procent). Deze trend is niet alleen bij verpleegkundigen aanwezig, maar
ook bij huisartsen, tandartsen en verschillende medische specialismen. Ook de
werkgelegenheidsgroei in de zorg wordt vooral door vrouwen ingevuld.
september 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 27
Kaart 12: Arbeidsparticipatie, 2011
Bron: ABF Research
Conclusie
De arbeidsmarkt voor de zorg is het meest aandacht behoevend in de perifeer
gelegen regio’s. Hier is de afname van de potentiële beroepsbevolking groter
dan gemiddeld en de zorgvraag als gevolg van de vergrijzing hoger.
september 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 28
Conclusie
Voor de toekomst verwachten wij dat de zorg in elke regio in belang zal toe-
nemen. In de perifere delen van Nederland zal de zorgvraag als gevolg van de
vergrijzing toenemen (met name in de care groeit de vraag naar zorg de ko-
mende jaren), in de Randstad juist als gevolg van een toename van de bevol-
king. De grote steden zullen zich moeten voorbereiden op een toenemende
zorgvraag van niet-westerse allochtonen en personen met een lagere sociaal-
economische status. Voor de perifere regio’s en de grote steden loont inves-
teren in het opleidingsniveau en de (arbeids)participatie van de bevolking niet
alleen in economische zin, maar ook voor wat betreft het welzijn van de bevol-
king. Daarnaast blijft voorlichting over een gezonde leefstijl van belang om de
zorgvraag binnen de perken te houden. Bovendien blijft het lastig te voor-
spellen in welke mate bovenstaande ontwikkelingen leiden tot een behoorlijke
toename van het huisartscontact. We zouden ook mogen verwachten dat in de
toekomst de meeste huisartsen het minder druk krijgen met persoonlijke
contacten, onder andere door de beschikbaarheid van kennis op internet en
het toenemende gebruik van online zorg en communicatie.
De toenemende collectieve zorgvraag als gevolg van bevolkingsgroei, vergrij-
zing, verbeterde medische technologie en hoger besteedbaar inkomen leidt tot
een onhoudbare situatie in het huishoudboekje van de overheid. Dit is een
regio-overstijgend probleem en speelt zich zowel af op het niveau van de
gemeenten als op het niveau van het Rijk. Wel zijn er regionaal gezien
verschillen in de zorgkosten. Regio’s in Limburg en regio’s met een boven-
gemiddeld aantal niet-westerse allochtonen en 65 plussers moeten rekening
houden met extra zorgkosten.
De stijgende zorgvraag en de stijgende zorguitgaven hebben consequenties
voor het zorgaanbod. Met een toename van de bevolking (met name in de
Randstad) mogen we tevens een toename van het zorgaanbod verwachten. In
de landelijke gebieden wordt het een uitdaging om het zorgaanbod zo dicht
mogelijk bij de consument te houden. Zeker gezien het feit dat hier een
oudere, minder mobiele bevolking woont.
Een toename van de zorgvraag en het zorgaanbod, betekent ook een toename
van de werkgelegenheid. De meest vergrijsde regio’s in ons land zijn ook de
regio’s met een relatief grote zorgsector (in termen van werkgelegenheid).
Echter, het aandeel van het economisch actieve deel van de bevolking zal
verminderen waardoor ook het arbeidspotentieel kleiner wordt. De
arbeidsmarkt voor de zorg is het meest aandacht behoevend in de perifeer
gelegen regio’s. Hier is de afname van de potentiële beroepsbevolking groter
dan gemiddeld en de zorgvraag als gevolg van de vergrijzing hoger.
september 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 29
Bronnenlijst
- Bruggink, J. (2012b). 65-jarigen leven langer zonder beperkingen, maar
meer met chronische ziekten. Webmagazine, donderdag 6 september 2012.
Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.
- Hupkens, C. en H. Swinkels (2012a). Ongeveer drie kwart bezoekt jaarlijks
huisarts en tandarts. Webmagazine, dinsdag 2 juli 2013. Den Haag: Centraal
Bureau voor de Statistiek.
- CBS (2012c). Gezondheidsmonitor. Den Haag: Centraal Bureau voor de
Statistiek.
- CBS (2013). Gezondheid en zorg in cijfers 2013. Den Haag: Centraal Bureau
voor de Statistiek.
- CPB (2013). Gezondheid loont. Tussen keuze en solidariteit. Den Haag:
Centraal Planbureau.
- Het Parool, november 2012.
- Ministerie van Financiën (2013). Miljoenennota 2014.
- J.M. Peeters en F. Al (2006). Verpleging en verzorging: Waaruit bestaan de
zorgvraag en het zorgaanbod? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning,
Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM.
- Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (2013). Zorg Loont. Samenvatting
brancherapport algemene ziekenhuizen 2013. Utrecht.
- Oevering, F. (2010) Demografische krimp. De nieuwe realiteit in perspectief.
Rabobank: Utrecht.
- Rabobank – Branche Informatie Gezondheidszorg.
- Rutten, W. (2012). Parkstad en de naweeën van het mijnbouwverleden. De
volksgezondheid in sociaal-historisch perspectief.
- Smid, T. (2013). Conjunctuurbeeld augustus. Utrecht: Rabobank.
- Stichting Farmaceutische Kengetallen (2012). Data en feiten 2012. Het jaar
2011 in cijfers.
- UWV (2013). De zorg. Sectorbeschrijving. 31 januari 2013.
Kiers, B (2010). De poort naar het ziekenhuis. Amsterdam: Zorgvisie, 2010;
40(3).
- Zorg Innovatie Forum (2009). Masterplan Zorg voor de Toekomst Noord- en
Oost-Groningen.
Online bronnen:
Rijksoverheid. www.rijksoverheid.nl
Wikipedia. www.wikipedia.nl
Nationale Atlas Volksgezondheid. www.zorgatlas.nl
Nationaal Kompas Volksgezondheid (2013). http://www.nationaalkompas.nl/
september 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 30
Colofon
Deze Special is een uitgave van het Directoraat Kennis en Economisch Onderzoek (KEO) van
Rabobank Nederland. De in deze publicatie gepresenteerde visie is gebaseerd op gegevens uit door
ons betrouwbaar geachte bronnen. Deze omvatten onder andere Reuters EcoWin, Kadaster, NVM,
DNB, CPB en CBS.
Deze gegevens zijn op zorgvuldige wijze in onze analyses verwerkt. Rabobank Nederland aanvaardt
echter geen enkele aansprakelijkheid voor het geval dat de in deze publicatie neergelegde gegevens
of prognoses onjuistheden bevatten. Het betreft algemene informatie die aan veranderingen
onderhevig is.
Aan de verstrekte informatie kunnen geen rechten worden ontleend. Resultaten uit het verleden
bieden geen garantie voor de toekomst. Rabobank en alle andere aanbieders van informatie uit deze
brochure en op de websites waarnaar deze verwijst, aanvaarden geen enkele aansprakelijkheid voor
de inhoud hiervan of voor informatie die op of via de sites wordt verstrekt.
Gehele of gedeeltelijke overname is uitsluitend toegestaan met bronvermelding. De afnemer van de
informatie is verantwoordelijk voor de keuze en elk gebruik van de informatie. De afnemer is
verplicht aanwijzingen van de Rabobank omtrent het gebruik van de informatie op te volgen.
Nederlands recht is van toepassing.
Kennis en Economisch Onderzoek is ook te vinden op internet: https://economie.rabobank.com
Voor overige informatie kunt u bellen met het secretariaat van KEO op tel. 030 – 2162666, of mailen
naar ‘[email protected]’.
Tekstbijdragen:
Cynthia Briesen
Eindredactie:
Hans Stegeman, hoofd Nationaal Macro-Economisch Onderzoek, Directoraat Kennis en Economisch
Onderzoek
Redactie:
Rogier Aalders
Graphics:
Selma Heijnekamp
Productiecoördinatie:
Christel Frentz
© 2013 - Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A., Nederland
KEO op internet
https://economie.rabobank.com
Postadres
Rabobank Nederland,
KEO (UC.T.04.11)
Postbus 17100
3500 HG Utrecht
Bezoekadres
Rabobank Nederland
Croeselaan 18
3521 CB Utrecht