Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te...

84
Academiejaar 2013-2014 Tweede examenperiode Zijn adolescenten van overbeschermende ouders gelukkiger? Een studie naar de relatie tussen overbescherming, levensgeluk, narcisme en defensieve bescherming van het ego. Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie door Eline Blommé. Promotor: Dr. Evie Kins Co-promotor: Dr. Prof. Bart Soenens

Transcript of Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te...

Page 1: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

Academiejaar 2013-2014

Tweede examenperiode

Zijn adolescenten van overbeschermende ouders gelukkiger?

Een studie naar de relatie tussen overbescherming, levensgeluk,

narcisme en defensieve bescherming van het ego.

Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie,

afstudeerrichting Klinische Psychologie

door

Eline Blommé.

Promotor: Dr. Evie Kins

Co-promotor: Dr. Prof. Bart Soenens

Page 2: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.
Page 3: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

i

Dankwoord

Deze masterproef vormt het sluitstuk, maar bovenal de bekroning van mijn vijfjarige

wetenschappelijke opleiding tot Master in de Klinische Psychologie aan de UGent. Het traject

tot het vervolledigen van deze masterproef was er eentje van lange adem, maar met een voldaan

gevoel kijk ik terug op het uitdagende en bovenal leerrijke proces voorafgaand het eindresultaat

dat hier voor u ligt. Het proces van een masterproef echter, doorloop je niet alleen. Een

bedanking aan iedereen die voor of achter de schermen een bijdrage geleverd heeft aan de

totstandkoming van deze masterproef, is hier dan ook meer dan op zijn plaats.

Eerst en vooral wil ik graag mijn promotor, Dr. Evie Kins, bedanken voor de kans die ik

kreeg om me te laten onderdompelen in een zeer actueel en tevens, een voor mij, bijzonder

boeiend onderwerp en het aansluitende onderzoek. Bedankt ook voor uw bruikbare tips,

inhoudelijke feedback en praktische hulp. Ook mijn co-promotor, Prof. Dr. Bart Soenens,

verdient een welgemeende dankuwel voor de inspirerende gesprekken waaruit ik steeds

opnieuw nieuwe ideeën kon putten, de statistische begeleiding en de opbouwende en uitvoerige

feedback.

Verder wens ik graag alle participerende jongeren en hun ouders te bedanken. Zonder hun

bereidwillige medewerking was de totstandkoming van deze masterproef onmogelijk geweest.

Een speciaal woordje van dank gaat uit naar Dhr. Mathieu Dehaene, directeur van het Sint-

Aloysiuscollege te Menen. Bedankt voor de warme ontvangst, de goede samenwerking en uw

toestemming tot deelname aan het onderzoek.

Ook Chloë Dhont, Sandra Leys en Ibel Tryhou waarmee ik samen aan dit

masterproefonderzoek werkte, verdienen een woord van dank. Dankzij hen zijn we er in

geslaagd een grote groep deelnemers te verzamelen, wat ten goede kwam aan de kwaliteit van

de masterproef van elk van ons. Ook het feit dat ze er steeds waren met, vaak praktische, hulp

wanneer ik daar nood aan had en bemoedigende woorden wanneer ik eventjes door de bomen

het bos niet meer zag, heb ik enorm geapprecieerd.

Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen

manier, tot het welslagen van mijn masterproef. Een speciaal dankwoord richt ik tot mijn mama

en Bart voor de kans die ik kreeg om mijn universitaire studies aan te vatten en af te ronden.

Niet alleen jullie materiële steun, maar vooral de onvoorwaardelijke emotionele steun en jullie

blijvend geloof in mij betekenden het allermeest. En Bart, een oprechte dankjewel om een stukje

van je verlof op te offeren om mijn masterproef tot in de puntjes na te lezen.

Als laatste richt ik een woordje van dank aan mijn vrienden, vriendinnen en al wie me nauw

aan het hart ligt. Bedankt voor jullie vriendschap, de fijne ontspanningsmomenten en het

Page 4: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

ii

luisterende oor. In het bijzonder nog een oprechte dankjewel aan mijn vriend, Stijn. Bedankt om

wie je bent, om je eindeloze geduld en voor de vele troostende en aanmoedigende woorden

wanneer het even tegen leek te zitten, en de rust die ik steeds opnieuw bij jou kon vinden.

Page 5: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

iii

Abstract

Een actueel en controversieel thema in het hedendaagse opvoedingsdebat is de

maatschappelijke trend naar overbeschermend ouderschap. Voornamelijk door populaire

literatuur wordt het fenomeen onder de aandacht gebracht en sterk bekritiseerd omwille van zijn

schadelijke consequenties. Desondanks is wetenschappelijk onderzoek hiernaar schaars. In deze

studie werd een exploratief onderzoek gevoerd naar de betekenis en impact van een

overbeschermende opvoeding bij adolescenten. Hierbij werd vertrokken vanuit

overbescherming als multidimensioneel construct, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen

een angstgedreven- en egobetrokken type. 581 adolescenten, van 14 tot 19 jaar, en 386 moeders

namen via vragenlijstonderzoek deel aan onze studie. We vonden evidentie voor het

multidimensioneel perspectief op overbescherming. Verder was er tussen moeders en

adolescenten sprake van geringe overeenstemming betreffende conceptualisering, mate aan

overbescherming en gevolgen ervan. Adolescenten lijken voornamelijk het angstgedreven type

als overbescherming te ervaren en dat eerder als negatief te percipiëren. Ondanks de relatief

lage gemiddelde scores gaven ze aan zich meer overbeschermd te voelen dan wat moeders

rapporteerden. Verbanden met mogelijke gevolgen werden dan ook enkel via de rapportering

van adolescenten gevonden. We vonden geen effecten van overbescherming op hun subjectieve

welbevinden. Verder bleek het angstgedreven type enerzijds positief samen te hangen met

kwetsbaar narcisme en anderzijds het self-serving bias fenomeen positief te beïnvloeden. De

egobetrokken vorm bleek positief samen te hangen met adaptief narcisme en negatief met

kwetsbaar narcisme. Samengevat blijkt overbescherming niet zo vaak voor te komen als

gesuggereerd en lijken de effectgroottes van de verbanden met negatieve

ontwikkelingsuitkomsten relatief bescheiden te zijn.

Page 6: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.
Page 7: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

v

Inhoud

Inleiding ........................................................................................................................................ 1

Angstgedreven Overbescherming ............................................................................................. 3

Klinische populatie. ............................................................................................................... 3

Algemene populatie............................................................................................................... 4

Egobetrokken Overbescherming ............................................................................................. 11

Conceptuele benadering van egobetrokken overbescherming. ........................................... 11

Drijfveren en ouderlijke karakteristieken van egobetrokken overbescherming. ................. 11

Gevolgen van egobetrokken overbescherming. .................................................................. 14

Conclusie ............................................................................................................................. 19

Onderzoeksvragen en Hypotheses .......................................................................................... 20

Methode....................................................................................................................................... 23

Procedure en Opzet ................................................................................................................. 23

Steekproef ............................................................................................................................... 24

Meetinstrumenten .................................................................................................................... 28

Ouderlijke overbescherming. .............................................................................................. 29

Narcisme. ............................................................................................................................ 31

Subjectieve welbevinden. .................................................................................................... 32

Self-serving bias. ................................................................................................................. 33

Resultaten .................................................................................................................................... 35

Preliminaire Analyses ............................................................................................................. 35

Principale componentenanalyse. ......................................................................................... 35

Correlationele analyses. ...................................................................................................... 36

Effecten van achtergrondvariabelen. ................................................................................... 42

Structurele Analyses ................................................................................................................ 45

Regressieanalyses ................................................................................................................ 45

Variantieanalyse met herhaalde meting .............................................................................. 48

Discussie ..................................................................................................................................... 51

Het Construct Overbescherming ............................................................................................. 52

Page 8: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

vi

Unieke Effecten van Overbescherming op de Studievariabelen ............................................. 53

Het verband tussen overbescherming en het subjectieve welzijn. ...................................... 54

Het verband tussen overbescherming en narcisme. ............................................................. 54

Het verband tussen overbescherming en defensieve bescherming van het ego. ................. 56

Conclusie. ............................................................................................................................ 57

Sterktes en Beperkingen van Eigen Onderzoek en Suggesties voor Verder Onderzoek......... 57

Conclusie ..................................................................................................................................... 61

Referenties ................................................................................................................................... 63

Page 9: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

vii

Lijst met Figuren Figuur 1. Visuele voorstelling van de onderzoeksvragen voor deze masterproef. ................... 22

Figuur 2. Visuele voorstelling van het verband tussen overbescherming en levenstevredenheid.

................................................................................................................................... 46

Figuur 3. Visuele voorstelling van het verband tussen overbescherming en depressieve

gevoelens. .................................................................................................................. 46

Figuur 4. Visuele voorstelling van het verband tussen overbescherming en narcisme. ........... 47

Figuur 5. Visuele voorstelling van het verband tussen overbescherming en maladaptief

narcisme. ................................................................................................................... 47

Figuur 6. Visuele voorstelling van het verband tussen overbescherming en adaptief narcisme.

................................................................................................................................... 48

Figuur 7. Grafische voorstelling van het effect van situatie op verantwoordelijkheidsgevoel,

gemodereerd door de mate van angstgedreven overbescherming. ............................ 49

Page 10: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

viii

Lijst met Tabellen Tabel 1 Achtergrondgegevens subsample A en subsample B adolescenten. ......................... 26

Tabel 2 Achtergrondgegevens subsample A en subsample B moeders. ................................ 28

Tabel 3 Componentladingen voor de Principale Componentenanalyse met Varimax rotatie op

de subschalen van de Overprotection Scale .............................................................. 36

Tabel 4 Pearson correlaties tussen subschalen Overprotecting Scale en algemene

overbescherming op basis van adolescenten- en moederrapportering ...................... 37

Tabel 5 Vergelijking tussen adolescenten- en moederrapportering van overbescherming .... 38

Tabel 6 Pearson correlaties tussen overbescherming en de studievariabele subjectief

welbevinden, gebaseerd op subsample A .................................................................. 40

Tabel 7 Pearson correlaties tussen overbescherming en de studievariabele narcisme,

gebaseerd op de kernsteekproef ................................................................................ 41

Tabel 8 Pearson correlaties tussen overbescherming en de studievariabele defensieve

bescherming van het ego, gebaseerd op subsample B ............................................... 42

Tabel 9 Effecten van categorische achtergrondvariabelen op de studievariabelen narcisme,

subjectief welbevinden en defensieve bescherming van het ego, respectievelijk

gebaseerd op de kernsteekproef, subsample A en subsample B, en overbescherming .

................................................................................................................................. 44

Page 11: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

1

“Ouders die hun kinderen overmatig aandacht geven, angstvallig beschermen tegen beren

op de weg en aan alle kanten hun cognitieve prestaties en sociaal-emotionele ontwikkeling

proberen te sturen” (Fogteloo, 2009, 1). Het is slechts één van de vele omschrijvingen die

overbeschermend ouderschap met zich draagt. Populaire media gaven overbescherming reeds

heel wat verschillende invullingen en kwamen hiervoor eveneens met diverse benamingen op de

proppen. Zo spreken sommigen over ‘hyperouders’ (Ceulemans, 2010), terwijl anderen het

hebben over ‘helikopterouders’ (Gibbs, 2009) of zelfs ‘paranoid parents’ (Peron, 2012). Uit

soortgelijke literatuur is dan ook gebleken dat het bij overbescherming om een veelomvattend

concept gaat dat niet zomaar eenduidig te interpreteren valt en aldus moeilijk te definiëren is.

Desondanks veronderstellen populaire media en onderzoeksliteratuur dat overbescherming

vandaag wijdverspreid lijkt te zijn binnen doorsnee gezinnen. Tevens wordt door hen beweerd

dat overbeschermend opvoedingsgedrag een slechte zaak is voor het psychosociaal functioneren

van het zich ontwikkelende kind (Ceulemans, 2010; Claeys, 2011; Deboes, 2013; De Gendt,

2012; Gibbs, 2009; “Helikopterouder zorgt voor angstig kind,” 2012; LeMoyne & Buchanan,

2011). De vraag die we ons hierbij kunnen stellen, is of dergelijke populaire uitspraken wel

gelegitimeerd zijn.

Een onderzoeker die zich tegen de opmars van de helikopterouders lijkt te kanten, betreft

Kohn (2014). Hij stelt dat dergelijke eerdergenoemde populaire veronderstellingen die

eindeloos verspreid en herhaald worden, alle hetzelfde menen te verkondigen. Over

verschillende artikels heen worden ouders van tegenwoordig namelijk in sterke mate

bekritiseerd omdat zij hun kroost te permissief en overbeschermend opvoeden, waardoor

materialistische, individualistische en narcistische kinderen grootgebracht worden. En sterker

nog, kinderen die niet klaar zijn voor de harde volwassen realiteit. Onterecht volgens Kohn

(2014), vermits hier onvoldoende empirische evidentie voor zou bestaan. Hij geeft aan dat het in

vele gevallen gaat om niet in vraag gestelde aangenomen traditionele overtuigingen die

zodoende het heersende opvoedingsdiscours in sterke mate zijn gaan bepalen.

Daar waar de populaire pers uitgaat van een wijdverspreid fenomeen, stelt Kohn (2014) dat

zij zich in hun uitspraken vooral baseren op zeldzame gevallen, anekdotes en impressies en

hierbij in de valkuil van de zichzelf-vervullende voorspellingen lijken te trappen. Recenter

onderzoek zou aantonen dat het fenomeen van helikopterouders eerder zeldzaam en goed, dan

schadelijk is (Fingerman et al., 2012; National Survey of Student Engagement, 2007; Padilla-

Walker & Nelson, 2012).

Evenmin zou overbescherming een nieuw en recent fenomeen zijn. Uitspraken die stellen

dat ouders niet meer kunnen opvoeden en dat hun kinderen rotverwend zijn, lijken eigen te zijn

aan elke nieuwe generatie ouders (Kohn, 2014). Hierbij aansluitend blijkt dat Middeleeuwse

Page 12: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

2

ouders zich niet minder zorgen maakten over hun kroost dan de ouders van vandaag (Ungar,

2009). Ook welgekende uitspraken als “de jeugd van tegenwoordig”, blijken van alle tijden te

zijn. Reeds in 700 voor Christus werden dergelijke pessimistische formuleringen uitgesproken

en neergepend (Roberts, Edmonds, & Grijalva, 2010).

Samengevat kan aldus gesteld worden dat er slechts weinig wetenschappelijk onderzoek

verricht werd naar overbescherming en zijn gevolgen voor de ontwikkeling van het kind.

Daarnaast valt eveneens op dat er zowel in wetenschappelijke als in populaire literatuur slechts

weinig consensus bestaat met betrekking tot de invulling van het begrip en wat het

teweegbrengt. In het landschap van zowel de populaire pers als de wetenschappelijke

opvoedingsliteratuur lijkt een gepolariseerd debat te ontstaan met enerzijds een kamp dat

overbescherming als uitermate negatief en destructief aanziet, en anderzijds een kamp met een

meer optimistische visie.

Met deze masterproef willen we op basis van de voorhanden onderzoeksliteratuur in eerste

instantie trachten om een meer genuanceerd beeld te schetsen met betrekking tot

overbescherming. In een recente studie argumenteerden Kins en Soenens (2013) dat er twee

hogere-ordedimensies van overbescherming zouden bestaan, namelijk angstgedreven en

egobetrokken overbescherming. Daar waar de eerste vorm van overbescherming lijkt voort te

komen vanuit een gevoel van angst dat gepaard gaat met de groei en ontwikkeling van het kind,

zou egobetrokken overbescherming voornamelijk de vrijwaring van het zelfbeeld van het kind

voor ogen hebben. Verder wordt kort stilgestaan bij mogelijke oorzakelijke factoren en zal

voornamelijk gefocust worden op potentiële consequenties van zowel angstgedreven als

egobetrokken overbescherming.

Page 13: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

3

Angstgedreven Overbescherming

Klinische populatie.

Veel onderzoek naar overbescherming werd gevoerd in de context van gezinnen met een

kind met een psychiatrische problematiek of een kind dat aan een chronische ziekte lijdt

(Anderson & Coyne, 1991; Davies, Noll, DeStefano, Bukowski, & Kulkarni, 1991). In deze

gezinnen blijkt overbescherming vaak voor te komen en lijkt de kans op excessieve ouderlijke

zorg groter. Op zich is dit voor een stuk een normaal gegeven. Zo hebben kinderen en jongeren

die geconfronteerd worden met een chronische ziekte, zoals astma, diabetes of kanker

(Hullmann, Wolfe-Christensen, Meyer, McNall-Knapp, & Mullins, 2010; Mullins et al., 2004;

Parker & Lipscombe, 1979) of lijden aan een fysieke beperking, vaak nood aan een intensieve

begeleiding op medisch vlak. Op die manier wordt ouderlijke bescherming of controle als

adaptief beschouwd, vermits ouders zo bijdragen tot de gezondheid van hun kind. Weliswaar

bestaat ook hier het risico dat deze adaptieve vorm overgaat naar disfunctionele ouderlijke

bescherming. Anderson en Coyne (1991) spreken in deze context over ‘miscarried helping’,

waarmee ze willen aangeven dat de aanvankelijk goedbedoelde ouderlijke zorgen met

betrekking tot het kind langzaamaan wijzigen tot een overdreven vorm van zorg en

bescherming. Vaak woedt er bij deze ouders een vorm van intern conflict waarbij zij zich

enigszins verantwoordelijk voelen voor de behandeling en de gezondheid van hun kind, maar

aan de andere kant ook de verantwoordelijkheid hebben als ouder om de

autonomieontwikkeling bij hun kind te stimuleren. Hiertussen is het vaak moeilijk een

evenwicht te vinden, waardoor ouderlijke zorgen bij deze doelgroepen eerder naar

overbescherming kunnen neigen (Anderson & Coyne, 1991; Holmbeck et al., 2002).

Ook Green en Solnit (1964) voerden onderzoek naar overbescherming in klinische

groepen. In hun studie introduceerden zij het zogenaamde ‘kwetsbare-kindsyndroom’, dat

gedefinieerd kan worden als ouderlijke angst en vrees voor de gezondheid en vroegtijdige

levensbeëindiging van hun kind. Deze studie toonde aan dat de ouders in kwestie vanuit een

overmatige, en vaak ongegronde, bezorgdheid moeilijkheden vertonen met separatie, en

overbeschermend of infantiliserend gaan opvoeden. Op zijn beurt veronderstelt dergelijk

ouderlijk gedrag een negatieve impact op de psychosociale ontwikkeling van het kind.

Onderzoek bevestigt inderdaad de stelling dat ouders van een kind met kanker, die vaker

geneigd zijn tot overbescherming, hun kind als kwetsbaar percipiëren en de

gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit lager inschatten (Hullmann et al., 2010).

Verschillende studies toonden aan dat ouderlijke overbescherming schadelijke effecten

teweegbrengt voor het zich ontwikkelende kind. Meer bepaald stelde men vertragingen in de

psychosociale rijping vast, zag men een verminderd geloof in het eigen kunnen, een daling in

Page 14: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

4

het zelfwaardegevoel en ondervond men dat kinderen uit klinische populaties, omringd door

overbeschermende ouders, minder goed konden omgaan met hun aandoening (Blum, Resnick,

Nelson, & St Germaine, 1991; Hallum, 1995; Holmbeck et al., 2002; McAnarney, 1985). Het

onderzoek van Thomasgard (1998) vond evenwel dat de door ouders gepercipieerde

kwetsbaarheid bij het kind niet gelijkgesteld kan worden aan overbescherming, daar beide

geassocieerd lijken te worden met verschillende ouderlijke psychologische profielen. Uit de

studie bleek bijvoorbeeld dat een overbeschermende opvoedingsstijl significant geassocieerd

was met fobische angst en paranoïde ideatie, terwijl gepercipieerde kwetsbaarheid onder meer

significant samenhing met somatisatie.

Ook bij psychiatrische problematieken kan een verhoogd risico op ouderlijke

overbescherming vastgesteld worden dat negatief geassocieerd wordt met het functioneren van

de patiënt. In het licht hiervan werd onderzoek verricht naar herval bij patiënten met een

schizofrene stoornis. De studie van Brown, Birley en Wing (1972) concludeerde dat patiënten

die lijden aan schizofrenie het er slechter vanaf brachten wanneer zij na residentiële behandeling

terugkeerden naar hun naaste familie, dan wanneer zij dat niet deden en bijvoorbeeld alleen

gingen wonen. Volgens Brown et al. (1972) had dit onder andere te maken met de emotionele

overbetrokkenheid van ouders waarbij ze zich angstig en overbezorgd gaan opstellen ten

opzichte van de patiënt.

Samenvattend zouden we kunnen stellen dat, ondanks het begrijpelijke karakter van het

overbeschermende opvoedingsmechanisme in een klinische doelgroep, onderzoeksresultaten

wijzen op een positief verband met negatieve uitkomsten voor het kind of de patiënt.

Algemene populatie.

Uit volgende paragrafen zal duidelijk worden dat overbescherming zich niet beperkt tot die

gezinnen waar een kind met fysieke of psychische problemen opgroeit. Angstige

overbescherming blijkt volgens de populaire pers in de algemene populatie zelfs schering en

inslag te zijn. Vanuit wetenschappelijke hoek zijn de uitspraken hierrond beperkter en ook

voorzichtiger geformuleerd, maar desondanks duiken ook hier studies op die empirische

evidentie leveren voor het voorkomen van een angstgedreven type van overbescherming in de

algemene populatie.

Zoals verondersteld door Kins en Soenens (2013) kan angstige overbescherming grosso

modo gedefinieerd worden als die ouders die zich overmatig zorgen maken over de

ontwikkeling van hun kroost. In wat volgt wordt stilgestaan bij verdere conceptualisatie van

angstgedreven overbescherming. Er wordt op basis van de ontwikkelingsstadia nagegaan wie

het meest risico loopt om overbeschermend opgevoed te worden. Daarnaast wordt een overzicht

Page 15: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

5

gegeven van empirische evidentie voor angstgedreven overbescherming. Tenslotte wordt

nagedacht over mogelijk te beschouwen oorzaken en gevolgen van een dergelijke

overbeschermende opvoeding.

Conceptuele benadering van angstgedreven overbescherming.

Angstgedreven overbescherming en ontwikkelingsstadia.

Volgens ontwikkelingspsycholoog Pont (2008) kunnen twee ontwikkelingsfasen

onderscheiden worden waarin een overbeschermende opvoeding vooral tot uiting komt, met

name de peutertijd en de puberteit. Dit is niet zo verwonderlijk aangezien kinderen in deze fases

geconfronteerd worden met de mogelijkheid om op onderzoek te gaan naar en te

experimenteren met grenzen. Mahler (1972) en Blos (1979) hebben het respectievelijk over de

eerste separatie-individuatie fase waar peuters doorheen gaan, gevolgd door de tweede

separatie-individuatie fase bij adolescenten. Uit een perfecte symbiose met de moeder groeit een

gesepareerde peuter die beetje bij beetje fysieke afstand van de moederfiguur leert te nemen en

daardoor uiteindelijk ook zijn eigen willetje leert ontdekken. Dit voornamelijk door te

experimenteren met het woordje ‘neen’ en zo in te gaan tegen de suggesties van de ouders

(Mahler, 1972).

De adolescentiefase omvat twee belangrijke ontwikkelingstaken, enerzijds het emotioneel

loskomen van de ouders en anderzijds het opbouwen van gedragsmatige autonomie zodat

jongeren op zelfstandige basis en onafhankelijk van de ouders in staat zijn om beslissingen te

nemen en verantwoordelijkheid op te nemen (Beyers & Goosens, 2001; Blos, 1979; Smetana,

Campione-Barr, Daddis, 2004). Indien ouders zich hierin te stug gaan opstellen en te dicht op de

huid van kinderen en jongeren gaan zitten, krijgen deze laatsten mogelijk de kans niet om fouten

te maken, waardoor de jongere geen ervaringen kan opdoen die zijn leerproces bevorderen

(Pont, 2008). Kinderen die grootgebracht worden in een overbeschermend gezin zouden niet of

in beperkte mate de gelegenheid gekregen hebben om zowel letterlijk als figuurlijk tegen de

lamp te lopen waardoor zij noch lichamelijk, noch psychisch blauwe plekken konden oplopen,

aldus Pont (2008). Ouders lijken zodanig gericht te zijn op het vermijden van moeilijkheden en

gevaar, waardoor ze de fundamentele taak vergeten: kinderen en jongeren begeleiden door de

moeilijkheden van het leven zodat zij later in staat zouden zijn om zelfstandig met stresserende

gebeurtenissen om te gaan.

Empirische evidentie.

In 1938 verrichtte Levy, als één van de eersten, in een niet-klinische populatie onderzoek

naar een teveel aan bescherming in de opvoeding van kinderen. Levy (1943) beperkte zich

hierbij tot overbeschermend opvoedingsgedrag bij moeders, omdat hij ervan overtuigd was dat

zij, in tegenstelling tot vaders, als primaire opvoeders een belangrijkere rol hadden in de

Page 16: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

6

ontwikkeling van het kind. Op basis van een studie bij twintig kinderen ontdekte hij een viertal

karakteristieken die eigen zijn aan moederlijk overbeschermend gedrag. Een eerste betreft

buitensporig lichamelijk en sociaal contact tussen de moeder en het kind, waarbij de moeder als

het ware steeds in de buurt van het kind is. Een tweede concept eigen aan moederlijke

overbescherming is de aanhoudende infantilisering van het kind, waarbij de moeder het kind als

een baby blijft behandelen. Taken waarvan het kind in staat is die zelf uit te voeren, worden

alsmaar door de moeder overgenomen. Ten derde gaan moeders actief onafhankelijk gedrag en

de ontwikkeling van sociale maturiteit ontmoedigen. Zo wordt de start van de schoolcarrière

bijvoorbeeld zo lang mogelijk uitgesteld en laat de moeder enkel toe dat het kind in haar

gezichtsveld speelt. Als laatste is er sprake van een excessieve ouderlijke controle of net de

afwezigheid daarvan. Hierbij gaat het om moeders die ofwel niet in staat zijn beperkingen en

regels op te leggen en het kind dus verwennen, tegenover moeders die net overcontrolerend zijn.

Levy (1943) kwam tot de conclusie dat zo’n overbeschermend gedrag voor problemen zou

kunnen zorgen in de ontwikkeling van het kind, zoals problemen in het aangaan van

interpersoonlijke relaties en het verhinderen van de autonomieontwikkeling.

Doorheen de opvoedingsliteratuur valt eveneens op dat verscheidene onderzoekers, naast

een definiëring van ouderlijk opvoedingsgedrag en een afbakening van het concept

overbescherming, verwoede pogingen ondernomen hebben om overprotectie

operationaliseerbaar te maken. Levy’s conceptualisatie van overbescherming vormde de aanzet

tot het ontwikkelen van gestandaardiseerde meetinstrumenten om dit type opvoeding te meten.

In dit licht kan Champney (1941) als een voorloper beschouwd worden. De Fels Parent

Behavior Scales, lieten toe ouder-kind relaties te observeren en een aantal schalen te

onderscheiden die onderliggend zouden kunnen zijn aan het algemene concept van

overbescherming. Onder andere de schalen ‘behandelen als een baby’ of ‘algemeen

beschermend gedrag’ maakten deel uit van het instrument. Andere belangrijke

meetinstrumenten betreffen onder meer de Children’s Reports of Parental Behavior Inventory

(CRPBI; Schaefer, 1965), het Parental Bonding Instrument (PBI; Parker, Tupling & Brown,

1979) en de Egna Minnen Beträffande Uppfostran (EMBU; Perris, Jacobsson, Linndström, Von

Knorring, & Perris, 1980). Met deze meetinstrumenten kunnen schaalscores berekend worden

die dicht aanleunen bij de bredere opvoedingsdimensies van aanvaarding versus afwijzing en

ouderlijke controle versus autonomie. Thomasgard, Metz, Edelbrock, & Shonkoff (1995) geven

echter aan dat eerdergenoemde schalen gebaseerd zijn op retrospectief onderzoek, waarbij

volwassenen bevraagd werden naar hun herinneringen aan de opvoedingsstijl van hun ouders.

Een bijkomend nadeel van deze schalen bleek bovendien hun lage betrouwbaarheid en

validiteit. Door hun beperkte bruikbaarheid bleef uiteindelijk weinig geweten over de oorsprong

en de gevolgen van verschillen in ouderlijke bescherming. Als antwoord hierop ontwikkelden

Page 17: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

7

Thomasgard et al. (1995) de Parent Protection Scale (PPS) om ouderlijk beschermingsgedrag te

gaan meten bij kinderen tussen 2 en 10 jaar. Aan de hand van factoranalyse suggereerden zij

vier belangrijke facetten, met name supervisie, separatieproblemen, afhankelijkheid en controle,

die tevens min of meer in de lijn liggen van de karakteristieken die Levy (1943) op basis van

casusobservatie reeds onderscheidde en overeenkomsten laten zien met de PBI (Parker, 1983;

Parker et al., 1979).

Ondanks de verschillen in die vragenlijsten hebben ze één gemeenschappelijke noemer,

namelijk dat de ouderlijke bescherming niet in verhouding staat tot de ontwikkeling en de

mogelijkheden van het kind (Thomasgard et al., 1995). Hierdoor wordt het kind op geen enkele

manier geconfronteerd met moeilijkheden of problemen waaruit het lessen kan trekken.

Kinderen krijgen met andere woorden te weinig ruimte om zich optimaal te ontwikkelen

(Geurts, 2010).

Drijfveren en ouderlijke karakteristieken van angstgedreven overbescherming.

Wie deze overbeschermende ouders zijn, wat hen typeert en wat hun drijfveer is om tot

een overbeschermende opvoedingsstijl over te gaan, is echter niet zo duidelijk. Doorheen

diverse studies blijken vooral angstgerelateerde beweegredenen naar voor te komen.

Buitensporig beschermende ouders worden vaak omschreven als opvoeders die zich overmatig

zorgen maken om hun kind en daarom hun kind willen beschermen (Levine, 2006; Ungar,

2009). Waar die angst vandaan komt, is minder duidelijk.

Maatschappelijke evoluties.

Een vaak voorkomende veronderstelling blijkt geassocieerd te kunnen worden aan de

hedendaagse westerse risicomaatschappij waarin we lijken te leven. Een samenleving waarin het

zich bewust zijn, begrijpen, berekenen en hanteren van risico’s geassocieerd aan ons dagelijkse

leven een belangrijke plaats heeft ingenomen (Beck, Hajer, & van der Aart, 1997). Deze trend

lijkt zich eveneens voor te doen op vlak van ouderschap en opvoeden. Mede door media en de

sterk geëvolueerde technologie, zoals internet, is het vaak onmogelijk te ontsnappen aan een

confrontatie met de vreselijke feiten die zich zowel in binnen- als buitenland afspelen. Hierbij

kan onder andere gedacht worden aan ontvoering en verkrachting. Mogelijks gaat dit gepaard

met angstinductie en zorgt dit ervoor dat ouders de focus op risico’s te sterk laten doordrukken

in hun opvoeding. Ungar (2009) geeft echter aan dat risico’s vaak overschat worden in de laag

risicovolle omgeving waarin we eigenlijk leven.

Baumrind’s opvoedingsstijlen.

In de literatuur wordt overbeschermend ouderschap tevens vanuit de context van

Baumrind’s opvoedingsstijlen (1966) bekeken (LeMoyne & Buchanan, 2011; Segrin, Woszidlo,

Givertz, Bauer, & Murphy, 2012). LeMoyne & Buchanan (2011) stellen dat zowel

Page 18: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

8

overbeschermende als democratisch opvoedende ouders dezelfde bezorgdheden omtrent hun

kinderen delen. Beide types ouders bieden hun kinderen actief hulp opdat deze laatsten zeker in

staat zouden zijn iets te bereiken in het leven. Toch kan een fundamenteel onderscheid gemaakt

worden tussen beide vormen van ouderschap, vermits overbeschermende ouders, in hun

fundamentele bezorgdheid, de autonomieontwikkeling van hun kinderen over het hoofd lijken te

zien. Daar waar democratische ouders hun kinderen af en toe op hun bek laten gaan om tot leren

te kunnen komen, lijken overbeschermende ouders steeds opnieuw moeilijke situaties te gaan

overnemen, zodat kinderen niet met falen geconfronteerd zouden moeten worden. Net hier zou

het problematische aspect van deze opvoedingsstijl zitten. LeMoyne & Buchanan (2011, p. 405)

spreken dan ook over “appropriate parenting characteristics taken to an inappropriate

degree”. Overbeschermende ouders vertonen op het vlak van controle anderzijds ook een

raakvlak met de autoritaire opvoedingsstijl. Er kan gesteld worden dat beide vormen van

ouderschap moeite hebben met gezag. Regels worden van bovenaf opgelegd, waardoor er geen

ruimte bestaat voor een inbreng aan de kant van het kind (Segrin et al., 2012).

Gevolgen van angstgedreven overbescherming.

Daar waar voornamelijk de populaire pers negatieve kind-uitkomsten ten gevolge van

een overbeschermende opvoedingsstijl sterk lijkt te benadrukken, zal uit volgende paragraaf

blijken dat ook wetenschappelijk onderzoek soortgelijke resultaten terug leek te vinden. Andere

onderzoekers vonden daarentegen weinig empirische data die de veronderstellingen van de

media kunnen bevestigen.

Angstgedreven overbescherming en het subjectieve welbevinden.

Aan de hand van de ontwikkeling van eerder beschreven meetinstrumenten werd men in

staat gesteld onderzoek te voeren naar het effect van overbescherming op het kind. Inmiddels

vloeide, voornamelijk uit de media, reeds heel wat inkt over het zogenaamde ondermijnende

effect van een overbeschermende opvoeding. Verschillende onderzoekers bestudeerden en

vonden een samenhang tussen ouderlijke overbetrokkenheid en internaliserende problemen bij

het kind (Bayer, Sanson, & Hemphill, 2006; Gibbs, 2009; Parker, 1983). Meer bepaald angst en

depressie blijken vaak voorkomende psychopathologieën te zijn die met overbescherming

gepaard gaan (Gar & Hudson, 2008; Gibbs, 2009; LeMoyne & Buchanan, 2011; Levine, 2006;

Marano, 2008; Muris, Meesters, & van Brakel, 2003; Rapee, 1997; Schiffrin et al., 2014).

Literatuuroverzichten tonen aan dat opvoedingsstijlen en -gedrag inderdaad lijken bij te

dragen tot de ontwikkeling en de instandhouding van angst en depressie (McLeod, Weisz, &

Wood, 2007; Rapee, 1997; Wood, McLeod, Sigman, Hwang, & Chu, 2003). Vooral het aspect

ouderlijke controle lijkt positief samen te hangen met angst en, in iets mindere mate, met

depressie bij kinderen en jongeren. Ouderlijke controle wordt daarbij voornamelijk gekenmerkt

Page 19: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

9

als overbetrokken en beschermend gedrag met betrekking tot het denken en handelen van het

kind waardoor ouderlijke afhankelijkheid aangemoedigd en ontwikkelingsadequaat autonoom

functioneren tegengegaan wordt. Uit de literatuuroverzichten van McLeod et al. (2007), Rapee

(1997) en Wood et al. (2003) wordt tevens gesteld dat kinderen en jongeren die grootgebracht

worden in een gezin waar ouders een sterk controlerende en beschermende opvoedingsstijl

hanteren, voortdurend geconfronteerd worden met de boodschap dat de wereld onveilig is. Bij

deze kinderen worden hogere angstniveaus vastgesteld en een lagere zelfwaarde. Toch moet

benadrukt worden dat eerdergenoemde meta-analyses slechts een bescheiden samenhang

vonden tussen opvoeding en internaliserende problemen bij kinderen. Dit wordt toegeschreven

aan inconsistente onderzoeksresultaten bij de opgenomen studies in de desbetreffende

literatuuroverzichten, mede door methodologische beperkingen eigen aan de verschillende

onderzoeken. Daarnaast is het eveneens onmogelijk om een uitspraak te formuleren over de aard

van het verband. Zo kan negatief opvoedingsgedrag als oorzaak van angst of depressie bij

kinderen beschouwd worden, maar is het evengoed mogelijk dat angstige of depressieve

kinderen een meer beschermende of angstige opvoeding bij de ouders uitlokken (McLeod et al.,

2007).

Verder vonden Muris, Steerneman, Merckelbach en Meesters (1996) in hun studie

evidentie voor de rol van ouderlijke modeling in de angst bij kinderen, waarbij kinderen leren

door het observeren en imiteren van de angstige attitude van hun ouders. Whaley, Pinto en

Sigman (1999) bevestigen deze stelling en verwijzen onder andere naar de ouderlijke invulling

van problemen als onoplosbaar en de ouderlijke catastrofale opvattingen van problemen, die

kinderen aanzet om op gelijkaardige manier allerhande moeilijkheden te classificeren.

Niet enkel angst, maar ook depressie lijkt een positieve correlatie te vertonen met

overbescherming (Rapee, 1997). Wanneer problemen bij kinderen steeds maar door anderen

opgelost worden en zij dus niet eerder met moeilijkheden in hun leven geconfronteerd werden,

kan bij het kind de indruk ontstaan dat zij waardeloos en tot niets in staat zijn (Schiffrin et al.,

2014). Hiermee geassocieerd, werd een positieve relatie opgemerkt tussen overbescherming en

angst- of depressiegerelateerde medicatie (LeMoyne & Buchanan, 2011). In een studie van

Schiffrin et al. (2014) bleek er ook sprake te zijn van een indirect effect van overbescherming

op depressie en levenstevredenheid waarbij het verband gemedieerd werd door de

basisbehoeften autonomie en competentie van de zelfdeterminatietheorie (Ryan & Deci, 2000).

Zo vonden Schiffrin et al. (2014) dat een verminderde mate aan autonomie omwille van

overbescherming, depressie positief beïnvloedt. Levenstevredenheid en depressie ondervinden

respectievelijk een negatief en positief effect, via competentie. Overbescherming heeft eveneens

een negatieve invloed op het niveau van verbondenheid, de derde component van

Page 20: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

10

zelfdeterminatie, maar dit werd op zijn beurt niet geassocieerd met negatieve psychische

uitkomsten.

Voorgaande onderzoekers lijken aldus aan te tonen dat psychologisch welzijn in het

algemeen een stevige deuk ondervindt bij een overbeschermende opvoeding. Daarenboven

bestaat er zelfs evidentie dat ook externaliserende problemen, zoals agressie, gepaard zouden

gaan met de overbetrokken en angstige opvoedingspraktijken van helikopterouders (Grolnick,

Kurowski, Dunlap, & Hevey, 2000; Roelofs, Meesters, ter Huurne, Bamelis, & Muris, 2006).

Slechts een minderheid van de studies naar de gevolgen van overbescherming vonden

correlaties met positieve uitkomsten (Day & Padilla-Walker, 2009; Fingerman et al, 2012;

Kohn, 2014; Padilla-Walker & Nelson, 2012; Pomerantz, Moorman, & Litwack, 2007). Padilla-

Walker en Nelson (2012) bijvoorbeeld stelden geen samenhang vast tussen overbescherming en

adaptief sociaal gedrag, geen positief, noch een negatief verband. Uit deze resultaten zouden we

dus kunnen interpreteren dat overbescherming niet baadt, maar ook niet schaadt. Dit lijkt

evenwel tegengesteld te zijn aan de verwachtingen van ouders die er vanuit lijken te gaan dat

wat ze doen net positief is voor hun kroost. Ook in vergelijking met voorgaand onderzoek is dit

eerder een verbazende conclusie.

De bevindingen uit de studie van Fingerman et al. (2012) staan zelfs haaks tegenover de

associatie van overbescherming en inadequaat psychologisch functioneren. Hun onderzoek

beschrijft namelijk dat frequente ouderlijke betrokkenheid net gepaard zou gaan met beter

welzijn bij adolescenten. Belangrijk echter betreft de invulling van het concept

overbescherming, waarbij intense ouderlijke steun als uitgangspunt beschouwd wordt. In zijn

conceptualisatie zitten luisteren, persoonlijk contact, het geven van advies, financiële, praktische

en emotionele steun vervat. Kohn (2014) lijkt hierbij aan te sluiten door te stellen dat kinderen

en jongeren, en zelfs volwassenen, net voordeel halen uit het feit dat ouders zo sterk verbonden

en betrokken zijn. Ook Day en Padilla-Walker (2009) stellen dat door het sterke benadrukken

van de nefaste gevolgen van overbetrokkenheid, er net voorbijgegaan wordt aan het feit dat

geen of ondermaatse ouderlijke betrokkenheid veel slechter is voor de psychosociale

ontwikkeling van het kind dan een ‘teveel’.

Conclusie.

Als algemene conclusie zou gesteld kunnen worden dat angstgedreven overbescherming in

lijn ligt met de klassieke opvatting die overbescherming doorheen de tijd meekreeg. In de

traditionele betekenis van het woord wordt vooral nadruk gelegd op het vanuit een angstig en

bekommerd perspectief intrusief opvoeden, waarbij kinderen grootgebracht worden door klein

te houden. Hierdoor dreigt een gezonde autonomieontwikkeling op het spel te staan. Ondanks

het feit dat deze ouders vanuit en met de beste intenties lijken te handelen, lijkt overprotectie

Page 21: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

11

eerder een averechts effect te hebben en tot negatieve kind-uitkomsten te leiden. Dit is echter in

tegenstelling tot wat onderzoekers uit het andere kamp trachten te beweren (Day & Padilla-

Walker, 2009; Fingerman et al, 2012; Kohn, 2014; Padilla-Walker & Nelson, 2012; Pomerantz

et al., 2007).

Egobetrokken Overbescherming

Conceptuele benadering van egobetrokken overbescherming.

Systematisch wetenschappelijk onderzoek naar de eerder egobetrokken manier van

overbeschermen ontbreekt evenwel en doorheen de opvoedingsliteratuur worden we ook op dit

vlak met leemtes geconfronteerd. De studies die enigszins naar dit concept onderzoek

verrichtten, zijn op één hand te tellen. Een verklaring hiervoor zou gevonden kunnen worden in

het feit dat de egobetrokken vorm een nieuwe, hypothetische onderzoekslijn in de thematiek van

de overbescherming is. Tot nu toe werd uitgegaan van een vrij brede en toch eenzijdige

invulling van het concept overprotectie. Evidentie hiervoor is te vinden in de eerder besproken

angstgedreven overbescherming, waarbinnen de klassieke overbeschermingsliteratuur lijkt te

passen. Vanuit verscheidene hoeken werd hieraan betekenis verleend, terwijl tegelijk steeds

teruggegaan wordt op eenzelfde algemene angstgevoede definiëring waarin de categorisatie als

pathologisch fenomeen een centrale plaats krijgt.

Vandaag echter lijkt overbescherming vanuit de populaire literatuur en de beperkte

onderzoeksliteratuur benaderd te worden en betekenis te krijgen vanuit een tweede component,

die andere aspecten van overbescherming lijkt bloot te leggen. Zowel Kins en Soenens (2013)

als Twenge en Campbell (2009) geven een beschrijving van opvoeding waarbij kinderen tot in

de hemel geprezen worden en bij een faalervaring van elke verantwoordelijkheid onttrokken

worden. Ouders trachten het zelfbeeld van hun kroost te beschermen en meer nog, op te krikken,

door de speciaalheid van het kind steeds maar te benadrukken en hen steeds maar te geven wat

ze willen.

Drijfveren en ouderlijke karakteristieken van egobetrokken overbescherming.

Net omwille van de recente introductie van egobetrokken overbescherming (Kins &

Soenens, 2013) en het aldus beperkte wetenschappelijke onderzoek hiernaar, bestaat er

momenteel bitter weinig evidentie betreffende motieven voor dergelijke opvoedingsstijl. In wat

volgt wordt exploratief op zoek gegaan naar factoren die mogelijk verband zouden kunnen

houden met de totstandkoming van een egobetrokken overbeschermende opvoeding.

Page 22: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

12

Maatschappelijke evoluties.

Net zoals bij de angstgedreven overbescherming een samenhang verondersteld wordt

met de maatschappij van vandaag, lijkt ook de egobetrokken overbescherming verklaringen te

zoeken in mogelijke maatschappelijke invloeden.

Maatschappijcritici stellen dat we tegenwoordig in een hedonistische en prestatiegerichte

maatschappij lijken te leven die extreem gefocust is op succes, perfectie en geluk. Gelukkig en

succesvol zijn, zijn haast verplicht te bereiken idealen geworden in onze hedendaagse

samenleving (De Wachter, 2012; Verhaeghe, 2012). Daarbij wordt tevens uitgegaan van het feit

dat succes en geluk maakbaar zijn en aldus gestoeld op eigen verantwoordelijkheid voor het

bereiken van dat hoogste goed (Grolnick & Seal, 2008; Twenge, 2006; Verhaeghe, 2012). We

worden evenwel niet enkel verantwoordelijk geacht voor het bereiken van successen, maar ook

voor onze faalervaringen. Wie niet meekan of faalt, voelt zich mislukt, in tegenstelling tot wie

succesvol is. Hierdoor lijkt onze zelfwaarde voor een belangrijk stuk samen te hangen met onze

prestaties of faalervaringen (Deeder & Wuyts, 2013).

Ook in het opvoedingsdiscours lijken dergelijke opvattingen een belangrijke plaats

ingenomen te hebben. Zowel vanuit de meer populaire als wetenschappelijke

onderzoeksliteratuur wordt de idee gewekt dat ouders in sterke mate verantwoordelijk zijn voor

het succes en falen van hun kind (Deeder & Wuyts 2013; De Jong, 2011). Mogelijk zal hierdoor

langzamerhand ook het zelfwaardegevoel van ouders gaan afhangen van de prestaties van hun

kind. Het falen en slagen van het kind zegt zodoende iets over de ouders en hun opvoeding. Een

faalervaring of het feit dat een kind niet voldoet aan de perfectie zou gepaard kunnen gaan met

een gevoel van mislukking bij de ouders. Het omgekeerde is bij een succeservaring eveneens

denkbaar. Het lijkt logisch dat hiermee een extreme druk gelegd wordt op de

opvoedingsverantwoordelijkheid van de ouders, aangezien deze verwezenlijking volledig in hun

handen ligt. Door de druk die ze ervaren, zijn zij mogelijkerwijze meer geneigd om

egobetrokken overbeschermend op te voeden.

Positieve zelfwaarde.

In samenhang met de maatschappelijke verschuivingen, zijn lang gekoesterde en

wijdverspreide westerse aannames onder meer de idee dat een positieve zelfwaarde een gunstig

effect heeft op het functioneren van het kind (Rutter, 1987; Thomaes & Stegge, 2007) of de

veronderstelling dat zichzelf graag zien van cruciaal belang is voor succes in het leven (Twenge

& Campbell, 2009). Dergelijke wetenschappelijke onderzoeksresultaten zetten ouders aan om

zelfwaardestimulerende opvoedingspraktijken te gaan toepassen (California Task Force to

Promote Self-Esteem, 1990; Kohn, 1994). Ook media en populaire literatuur spelen hier gretig

op in door allerlei boeken, cursussen en opvoedingsondersteuningsinitiatieven op de markt te

Page 23: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

13

brengen en met goedbedoeld advies en nuttige tips op de proppen te komen. Positief opvoeden

blijkt de norm en tegelijk de hype van het afgelopen decennium. Uit het onderzoek van

Brummelman en Thomaes (2011) bleek dat vrijwel alle participerende ouders geloof hechten

aan het feit dat kinderen complimenten nodig hebben om psychisch gezond te ontwikkelen en te

kunnen functioneren. Ouders lijken ervan overtuigd te zijn dat het geven van voldoende

complimenten bijdraagt tot meer zelfvertrouwen, en een positiever zelfbeeld en motivatie

bevordert. Opnieuw lijkt hiermee evidentie gevonden te worden voor het feit dat ouders zich in

grote mate verantwoordelijk voelen voor het geluk van hun kroost. Wat op zich niet zo

problematisch is. Welke ouder wil immers geen vrolijk, tevreden en succesvol kind?

Thomaes en Stegge (2007) en DuBois en Tevendaele (1999) echter veronderstellen dat de

relatie tussen een complimenterende opvoedingsstijl en een positieve hoge zelfwaarde bij het

kind een stuk complexer in elkaar steekt. Thomaes en Stegge (2007) argumenteren dat hoge

zelfwaardering niet per se adaptief is of samenhangt met psychisch gezond functioneren. Ze

pleiten dan ook voor een onderscheid tussen een gezonde en een ongezonde vorm van hoge

zelfwaardering. Een adaptief hoog zelfwaardegevoel wordt omschreven als een oprecht positief

zelfbeeld, dat tot stand gekomen is door het functioneren in een context die het kind waardeert

om wie het is, eerder dan om wat het verwezenlijkt (Kernis, 2003; Thomaes & Stegge, 2007).

Kinderen met dergelijk zelfbeeld zouden hiermee beschikken over een realistische inschatting

van hun capaciteiten. Maar ook waar ze minder goed in zijn of wat niet zo goed loopt, kan

aanvaard worden zonder dat het zelfbeeld hierdoor ondermijnd wordt. Dit blijkt in tegenstelling

te zijn tot kinderen met een maladaptief hoog zelfwaardegevoel, waarbij sprake is van een

onrealistische, opgeblazen en kwetsbare eigenwaarde. Onderzoek toont aan dat kinderen met

dergelijk zelfbeeld zeer sterk aandacht of bewondering en positieve of bevestigende beoordeling

afdwingen bij de sociale context. Bij confrontatie met een dreigende mislukking of bij het

krijgen van kritiek, zetten zij zich schrap zodat een daling in hun zelfwaarde voorkomen kan

worden (Salmivalli, 2001). Thomaes en Stegge (2007) besluiten dat dergelijke ongezonde hoge

zelfwaarde sterk te rijmen valt met narcisme. Uit hun onderzoek kwam eveneens naar voor dat

dergelijk disfunctioneel zelfwaardegevoel gevoed kan worden door bepaalde

opvoedingspraktijken. Hiermee lijken ze aan te sluiten bij de bevindingen van de retrospectieve

studie van Otway en Vignoles (2006) waar gevonden werd dat een overwaarderende

opvoedingsstijl, waarbij kinderen bijvoorbeeld als uitzonderlijk beschouwd worden, narcisme in

de hand lijkt te werken.

Verlies aan ouderlijke autoriteit en overidealisering.

Twenge en Campbell (2009) menen dat het verlies aan ouderlijke autoriteit eveneens een

verklaring zou bieden voor egobetrokken overbeschermde kinderen en zich uit in een

narcistische trend bij deze laatsten. Eerstgenoemde onderzoekers stellen dat er zich een omslag

Page 24: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

14

lijkt voorgedaan te hebben in het ouderschap. Daar waar ouders vroeger consequent grenzen

stelden, soms op het autoritaire af, lijkt het alsof een groep ouders het vandaag moeilijk heeft

om hun autoriteit te handhaven. De behoeften van het kind komen op de eerste plaats, terwijl

ouders die zo goed en zo snel mogelijk proberen in te willigen. Op die manier lijken ouders

krampachtig op zoek te gaan naar de goedkeuring van hun kind. Graag gezien worden lijkt zo te

primeren op het gerespecteerd worden door hun kinderen (Twenge & Campbell, 2009).

Aansluitend hierbij en in lijn met de bevindingen van Thomaes en Stegge (2007) en Otway

en Vignoles (2006) stellen Twenge en Campbell (2009) en Young-Eisendrath (2008) dat de

kinderen van vandaag geïdealiseerd in plaats van gewoon en oprecht graag gezien worden. In de

opvoeding wordt de nadruk maar al te vaak gelegd op hoe bijzonder en buitengewoon speciaal

het kind wel niet is. Hieraan wordt uiting gegeven door het kind op een voetstuk te plaatsen of

overmatig te prijzen en kritiek of interne attributie bij tegenslag ten allen tijde te vermijden. Net

vanuit de schijnbare overtuiging dat loven gepaard gaat met een beter zelfbeeld en aldus succes

garandeert. Anderzijds werd vaak verondersteld dat loven tot betere resultaten zou leiden

omwille van het positief motiverende effect, in tegenstelling tot straffen dat meer schaamte- en

schuldbeladen is (Twenge & Campbell, 2009).

Twenge en Campbell (2009) proberen aan de hand van net beschreven mechanismen in de

hedendaagse opvoeding te duiden op het gevaar en de gevolgen van overbescherming. Vanuit

de twee mechanismen die gepaard gaan met overbescherming, zien zij een relatie met

opgeblazen zelfwaardegevoelens en met de overtuiging die kinderen koesteren dat ze bijzonder

zijn en aldus meer rechten hebben dan anderen.

Soms wordt ook een link met de permissieve opvoedingsstijl gesuggereerd, waarbij ouders

enorm inzetten op de warmte in de ouder-kind relatie en weinig regels stellen (LeMoyne &

Buchanan, 2011). Vooral het verwennende aspect van de permissieve stijl wordt in de media

vaak als overbeschermend voorgesteld.

Gevolgen van egobetrokken overbescherming.

Daar waar de angstgedreven vorm van overbescherming voornamelijk gepaard lijkt te gaan

met negatieve kind-uitkomsten, zal in volgende paragrafen duidelijk worden dat er empirisch

veel minder duidelijkheid bestaat hoe egobetrokken overbescherming zich verhoudt ten opzichte

van de psychosociale ontwikkeling van kinderen. Niet alleen is er, zoals eerder gesteld, veel

minder wetenschappelijke onderzoeksliteratuur voorhanden, daarnaast blijken het schaarse

aantal onderzoeken die er wel zijn slechts in beperkte mate overeen te stemmen wat betreft de

consequenties geassocieerd aan een egobetrokken overbeschermingsstijl.

Page 25: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

15

In wat volgt wordt aan de hand van de onderzoeksliteratuur nagegaan welke mogelijke

effecten egobetrokken overprotectie heeft met betrekking tot het subjectieve welzijn, narcisme

en defensieve bescherming van het ego.

Egobetrokken overbescherming en het subjectieve welbevinden.

In de onderzoeksliteratuur vinden we, wederom omwille van het hypothetische karakter

van het construct van egobetrokken overbescherming, weinig studies die onderzoek verrichtten

naar het verband met subjectief welbevinden. Daar waar de klassieke

overbeschermingsliteratuur maar al te vaak duidelijke aanwijzingen vond voor positieve

associaties met zowel internaliserende als externaliserende problematieken, lijken dergelijke

verbanden voor de egobetrokken vorm eerder zeldzaam. Logischerwijze zou het veeleer

vanzelfsprekend zijn te veronderstellen dat dit type overbescherming positief geassocieerd is

met het subjectieve welbevinden van jongeren. Een algemeen bekende wijsheid suggereert

namelijk dat prijzen en complimenteren een belangrijke gunstige invloed hebben op het welzijn

(Meyer, Mittag, & Engler, 1986). De vraag die zich hier stelt, is of jongeren die overmatig

geprezen worden eveneens voordelen ondervinden wat hun subjectief welbevinden betreft.

Het mag echter duidelijk zijn dat het hier slechts om veronderstellingen gaat en dat meer

onderzoek bijgevolg noodzakelijk is teneinde empirisch gefundeerde uitspraken te formuleren.

Egobetrokken overbescherming en narcisme.

Impliciet kwam reeds aan bod dat er wel eens een link zou kunnen bestaan tussen narcisme

en het egobetrokken type van overbescherming. Meer zelfs, een aantal onderzoekers beweren

dat er zich momenteel een ware narcisme-epidemie voordoet, waarbij gesteld wordt dat de

jongeren van vandaag meer narcistisch blijken te zijn dan vorige generaties (Twenge, 2006;

Twenge & Campbell, 2009). Deze huidige generatie twintigers en dertigers wordt door Twenge

(2006) ook wel omschreven als ‘Generation Me’ en wordt gekenmerkt door meer egoïsme en

zelfzucht evenals een sterk gevoel meer rechthebbend te zijn dan anderen. Een omslag in het

ouderschap zou volgens Twenge en Campbell (2009) onder meer aan de basis liggen van de

opmars van meer narcistische jongeren.

Onderzoekers als Roberts, et al. (2010) en Kohn (2014) weerleggen echter de sterke

uitspraken die een narcistische tendens bij jongeren pretenderen. Zij stellen dat het fout is om

het huidige discours te benoemen in termen van ‘Generation me’.

In wat volgt wordt kort stilgestaan bij het complexe begrip narcisme in een poging een

accurater beeld te verwerven over het concept. Ook de maatschappelijke kwestie van de

narcistische cultuur komt kort aan bod. Als laatste wordt in de onderzoeksliteratuur gezocht naar

evidentie voor egobetrokken overbescherming als potentiële verklaring voor het groeiende

narcisme, zoals beweerd door Twenge (2006) en Twenge en Campbell (2009).

Page 26: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

16

Conceptualisering

Onafhankelijk van de beschreven controverse mag duidelijk zijn dat narcisme niet gezien

kan worden als een nieuw, eigentijds begrip, maar net een lange geschiedenis kent (Pincus &

Lukowitsky, 2010). Reeds in 1898 werd narcisme aangehaald door Ellis. Sindsdien kende het

concept doorheen de geschiedenis verschillende conceptualisaties, voornamelijk vanuit de

psychoanalyse en met Freud (1914) als bekendste psychoanalist die zich liet inspireren op het

verhaal van de Grieks mythische Narcissus. Ook vanuit andere onderzoeksstromingen,

waaronder de sociale en persoonlijkheidspsychologie, werd narcisme sindsdien veelvuldig

onder de loep genomen. Hieruit blijkt dat narcisme niet zo eenduidig te vatten is. Miller en

Campbell (2008) beamen dit en geven aan dat er weinig consensus bestaat over narcisme.

Zo werd door Kohut (1971) en Kernberg (1975) in hun beschrijving van narcisme

uitgegaan van een unidimensioneel kader, waarbij narcisme beschouwd wordt als een trek

variërend op een continuüm gaande van adaptief tot pathologisch narcisme. Beide onderzoekers

beschrijven narcisme als een normaal aspect van de ontwikkeling van elk individu, dat evolueert

naarmate iemand ouder en aldus meer matuur wordt.

Meer recente onderzoekers lijken eerder een multidimensionele visie aan te hangen,

waarbij je zowel hoog op adaptief, ook wel grandioos, als op maladaptief, of kwetsbaar,

narcisme kan scoren. (Pincus & Lukowitsky, 2010). Onderzoek stelt dat individuen die

gekenmerkt worden door grandioos of kwetsbaar narcisme een belangrijke eigenschap gemeen

hebben, namelijk een onrealistisch positief, maar tegelijk kwetsbaar zelfbeeld (Morf &

Rhodewalt, 2001). Brummelman en Thomaes (2010) geven een beschrijving van narcistische

individuen die als persoon niet noodzakelijk met zichzelf tevreden zijn, doch door anderen

bemind willen worden en positief willen denken over zichzelf. Om die reden zijn zij continu op

zoek naar bevestiging en bewondering (Baumeister & Vohs, 2001).

Grandiose narcistische individuen worden gekenmerkt door een opgeblazen ego, hun

overtuiging meer rechthebbend te zijn dan anderen en een gebrek aan empathie. Ze stellen

zichzelf graag in het middelpunt van de belangstelling. In de omgang met anderen zijn zij zeer

vlot en charmant, maar bij confrontatie met een mogelijke aantasting van hun doorgaans

positieve zelfbeeld, kunnen zij echter agressief uit de hoek komen (Thomaes, Bushman, Stegge,

& Olthof, 2008). Onderzoek wees uit dat grandioos narcisme op het eerste zicht evenwel weinig

brokken lijkt te maken en samenhang vertoont met psychische gezondheid (Egan, Chan, &

Shorter, 2014; Sedikides, Rudich, Gregg, Kumashiro & Rusbult, 2004). Uit onder andere het

onderzoek van Rose (2002) bleek eveneens sprake te zijn van een positieve en een negatieve

associatie met respectievelijk zelfwaarde en depressieve gevoelens.

Page 27: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

17

Bij het kwetsbare type zien we een andere verschijning. Ook zij worden gekenmerkt door

de grootheidsfantasieën en afwezigheid van empathisch vermogen. De uitingsvorm is, in

tegenstelling tot grandioze narcisten, eerder verborgen. Ze maken een verlegen en

teruggetrokken indruk, waarbij hun narcistische trekken zich minder expliciet manifesteren.

Desondanks koesteren ze evenwel de verwachting bewonderd en bevestigd te worden door de

buitenwereld. Daarnaast hebben zij vaak ook te kampen met negatieve zelfwaardegevoelens

(Brummelmans & Thomaes, 2010; Dickinson & Pincus, 2003). Wanneer extern hun

verwachtingen tenietgedaan worden, veroorzaakt dit mogelijkerwijze een angstige of vijandige

uitbarsting gevolgd door schaamte en depressieve gevoelens. Verder blijkt uit de literatuur een

negatieve samenhang tussen het kwetsbare type en subjectief welbevinden (Rose, 2002).

Een hedendaagse narcistische cultuur?

Zoals reeds eerder gesteld, lijkt de onderzoeksliteratuur in twee kampen opgesplitst te

worden in het debat van de zogenaamde narcisme-epidemie. Populaire literatuur en

maatschappijcritici stellen dat mede vanuit de zelfwaarderingscultuur, of zoals de hedendaagse

maatschappelijke trend ook wel benoemd wordt (Thomaes & Stegge, 2007), de

zelfwaardestimulerende opvoeding en het hiermee gepaard gaande narcisme, bij te toegewijde

middenklasse ouders (Verhaeghe in Claeys, 2011), uit zijn voegen lijkt te treden. De meta-

analyse van Twenge, Konrath, Foster, Campbell en Bushman (2008) lijkt deze trend te beamen

door de vaststelling dat twee op drie studenten hoger onderwijs in 2006 tot een derde van een

standaarddeviatie meer narcistische trekken rapporteert dan de gemiddelde student uit het begin

van de jaren ’80. Op basis van de conclusie van dit onderzoek veronderstellen Twenge et al.

(2008) en Twenge en Campbell (2009) de opmars van een ware narcisme-epidemie,

daarenboven bevorderd door het nieuwe opvoeden.

Wat hierop volgde, was een zogenaamde kettingreactie van onderzoekers die de

bevindingen van Twenge en Campbell (2009) trachtten te weerleggen of net te bevestigen

(Donnellan, Trzesniewski, & Robins, 2009; Roberts et al., 2010; Trzesniewski, Donnellan, &

Robins, 2008; Twenge & Foster, 2008).

De meest recente studie, die van Roberts et al (2010), betwist de forse uitspraak die stelt

dat huidige generatie jongeren meer narcistisch lijken te zijn in vergelijking met vorige, op twee

manieren. In hun respons op het onderzoek van Trzesniewski en Donnellan (2010) trachtten ze

een accurater beeld te schetsen in deze discussie. Een eerste argument dat ingaat tegen de

veronderstelling dat de hoeveelheid narcisme bij de huidige generatie jongeren toeneemt, werd

gevonden in een heranalyse van de oorspronkelijke meta-analyse van Twenge et al (2008).

Roberts et al (2010) vonden geen evidentie voor het zogenaamde ‘Generation-Me’ effect. In een

tweede punt toonden ze aan dat er, wat narcisme betreft, niet zozeer gesproken moet worden

over een ‘Generation Me’, maar over een ‘Developmental Me’. Verschillende onderzoekers

Page 28: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

18

toonden immers aan dat narcisme lijkt deel uit te maken van een normale ontwikkeling, waarbij

de mate van narcisme zou dalen met het ouder worden (Kohut, 1971; Foster, Campbell &

Twenge, 2003). Elke jongerengeneratie zou op die manier meer narcistisch zijn dan hun ouders.

Een verklaring hiervoor moet dan ook beschreven worden in termen van een

leeftijdsgerelateerde ontwikkelingstendens en niet vanuit culturele of maatschappelijke

veranderingen (Roberts et al., 2010).

Ook vanuit ander onderzoek werd er slechts zwakke evidentie gevonden voor een positief

effect van een overprotectieve opvoeding op narcisme bij jongeren. Slechts één enkele studie

identificeerde dergelijke samenhang, waarbij er echter sprake was van een klein effect. De

studie van Segrin, Woszidlo, Givertz en Montgomery (2013) vond op basis van

vragenlijstonderzoek een significante correlatie van .11 bij p < .01. Horton en Tritch (2014)

daarentegen konden op basis van hun onderzoek geen betrouwbare associatie vaststellen tussen

overevaluerende ouders en narcisme. Hiermee wordt gesuggereerd dat er geen systematisch

verband lijkt te bestaan tussen de egobetrokken vorm van overbescherming en narcisme.

Op basis van empirisch onderzoek lijkt een eenduidig antwoord op de vraag of jongeren

tegenwoordig meer narcistisch zijn als gevolg van een egobetrokken overbescherming uit te

blijven.

Op zich is het vraagstuk betreffende het al dan niet kunnen spreken van een narcistische

cultuur niet relevant wat het opzet van deze masterproef betreft. Het feit dat er geopperd wordt

dat er meer sprake is van narcisme bij jongeren en dat verscheidene onderzoekers (bv. Twenge

& Campbell, 2009) stellen dat bepaalde opvoedingsvaardigheden verantwoordelijk gesteld

kunnen worden voor het zogenaamd stijgend narcisme, waaronder overbescherming, betreft één

van de nadrukken van deze masterproef.

Egobetrokken overbescherming en defensieve bescherming van het ego.

Daar waar in vorige paragraaf ingegaan werd op narcisme als, al dan niet pathologische,

verdedigingstechniek ter behoud en bescherming van de positieve zelfwaardegevoelens, is er in

de onderzoeksliteratuur sprake van nog andere strategieën waarbij gepoogd wordt het zelfbeeld

te beschermen. Eén van die strategieën kan gevonden worden in de attributieliteratuur van

Heider (1958) en wordt benoemd als ‘self-serving bias’ (Miller & Ross, 1975). Self-serving bias

kan omschreven worden als een algemene attributionele tendens waarbij individuen eigen

succesvol gedrag aan zichzelf toeschrijven, in tegenstelling tot faalervaringen die extern

geattribueerd worden (Bradley, 1978; Weary, 1979; Zuckerman, 1979).

Op zich zou een geringe hoeveelheid self-serving bias niet problematisch zijn. Integendeel,

uit verschillende studies blijkt self-serving bias positief geassocieerd te zijn met welzijn.

Individuen die zich sterker verantwoordelijk achten voor succes dan voor falen lijken minder

Page 29: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

19

psychopathologie, waaronder depressie en angst, te vertonen (Fresco, Alloy, & Reilly-

Harrington, 2006; Mezulis, Abramson, Hyde, & Hankin, 2004; Sweeney, Anderson, & Bailey,

1986).

Voor een verband tussen de hypothetisch gestelde egobetrokken overbeschermingsstijl en

een defensieve bescherming van het ego op basis van self-serving bias werd in de

onderzoeksliteratuur nog geen evidentie gevonden. Men stelde evenwel een relatie tussen

narcisme en self-serving bias vast (John & Robins, 1994). Meer narcistische individuen lijken in

grotere mate successen aan zichzelf toe te schrijven in vergelijking met faalervaringen.

Hypothetisch, en vanuit de positieve veronderstelde associatie tussen narcisme en egobetrokken

overbescherming, zou echter wel gesteld kunnen worden dat jongeren die egobetrokken

opgevoed worden de neiging vertonen meer self-serving bias te vertonen. Net vanuit het

gegeven dat overbescherming op een egobetrokken manier lijkt samen te hangen met een

opvoeding waarbij jongeren bij falen steeds van hun verantwoordelijkheid ontrokken worden.

Conclusie

Samenvattend zou gesteld kunnen worden dat er wat de egobetrokken vorm betreft, slechts

beperkte en bovenal incongruente wetenschappelijk aangetoonde evidentie bestaat voor de

mogelijk invloed van deze vorm van overbescherming op het psychosociaal functioneren van

kinderen. Ook de beweegredenen of drijfveren van ouders om op een egobetrokken manier op te

voeden blijken niet helemaal duidelijk. Doch lijkt het hier, net zoals bij de angstgedreven

overbescherming vastgesteld kon worden, eveneens zo dat ouders vanuit een goedbedoeld opzet

lijken te handelen. Voornamelijk ingegeven door het grote aanbod opvoedingsliteratuur dat

telkens opnieuw de kracht van het handhaven van de zelfwaarde insinueert. Dat met het

vasthouden aan deze sterk doorgedreven opvatting een deur geopend wordt naar een

‘narcistische cultuur’ lijkt men echter minder sterk te beseffen, aldus Twenge & Campbell

(2009). Het lijkt vanzelfsprekend dat elke ouder gelukkige kinderen wenst, maar bepaalde

ouders zijn, zoals kinder- en jeugdpsychologe Hammenecker (in Claeys, 2011) het benoemt,

“verslaafd geworden aan die smile op het gezicht van ons kind”. Ouders lijken te hard hun best

te doen. Gottlieb (in Claeys, 2011) vult hierbij aan dat precies het feit dat kinderen belemmerd

worden ongelukkig te zijn, ze verhindert later gelukkig te worden. Kinderen krijgen het gevoel

de hele wereld aan te kunnen. Tot het applaus wegvalt, stellen Verhaeghe en Hammenecker (in

Claeys, 2011). Dan ontpoppen deze kinderen zich tot jongvolwassenen die niet opgewassen zijn

om met frustraties, die hoe dan ook inherent deel uitmaken van het leven, om te gaan.

Onderzoekers als Kohn (2014) en Roberts et al., (2010) scharen zich evenwel niet achter

dergelijke uitspraken. Het mag duidelijk zijn dat meer onderzoek naar de invloed van het

egobetrokken type noodzakelijk is.

Page 30: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

20

Onderzoeksvragen en Hypotheses

Op basis van voorgaande literatuur en de bestaande debatten omtrent overbescherming en

zijn consequenties voor de ontwikkeling van het kind, komen we tot een aantal exploratieve

onderzoeksvragen en hypotheses die we op basis van vragenlijstonderzoek en kwantitatieve data

van een antwoord willen voorzien en respectievelijk weerleggen of bevestigen.

Het doel van deze masterproef is tweeledig. In eerste instantie zullen we ons richten op het

construct van overbescherming. Meer bepaald willen we achterhalen of er, zoals

beargumenteerd door Kins en Soenens (2013) effectief gesproken kan worden van

overbescherming als multidimensioneel construct waarbij twee vormen onderscheiden kunnen

worden, met name het angstgedreven en het egobetrokken type. Aansluitend hierbij wensen we

eveneens een accurater beeld te verkrijgen op de definiëring van beide overbeschermingstypes.

Gebaseerd op onderzoeksliteratuur, maar vrij hypothetisch, suggereren Kins en Soenens (2013)

dat de concepten angstig opvoeden, proactieve probleemoplossing, infantiliserend

opvoedingsgedrag en het aantasten van de privacy van het kind gerelateerd zouden zijn aan het

angstgedreven type. De egobetrokken vorm daarentegen zou eerder typisch geassocieerd

kunnen worden aan de concepten externe attributie en het op een sokkel plaatsen van het kind.

Verder is het eveneens de bedoeling zicht te krijgen op de mate van overbescherming die

vandaag de dag gepercipieerd, dan wel geboden wordt door respectievelijk jongeren en ouders.

Mogen we, zoals voornamelijk ingegeven door de populaire pers en maatschappijcritici,

besluiten dat overbescherming vandaag buitensporige proporties aanneemt? Of scharen we ons

daarentegen beter achter de visie van het andere kamp in deze discussie, dat lijkt te stellen dat

dergelijke populaire overbeschermingsuitspraken eerder overroepen zijn?

Als tweede doel stellen we voorop na te gaan wat de effecten van een overbeschermende

opvoeding zijn voor het psychisch functioneren van adolescenten. Vanuit de pers en de

literatuur wordt vaak een eenzijdig beeld gegeven dat overbescherming als unidimensioneel

construct negatief lijkt te zijn en gepaard gaat met schadelijke gevolgen (bijv. De Gendt, 2012).

In dit masterproefonderzoek willen we echter vanuit de twee vooropgestelde hogere-

ordefactoren, angstgedreven en egobetrokken overbescherming, achterhalen wat hun unieke

effecten zijn voor de ontwikkeling van de adolescenten. Dit beogen we te doen op basis van drie

sterk ter discussie gestelde studievariabelen op het vlak van overbescherming, met name

subjectieve welbevinden gemeten via levenstevredenheid en depressie, narcisme en defensieve

bescherming van het ego geoperationaliseerd via self-serving bias. In figuur 1 worden de

onderzoeksvragen voor deze masterproef grafisch gerepresenteerd.

Met een eerste onderzoeksvraag trachten we te weten te komen welke consequenties een

angstgedreven, dan wel een egobetrokken overbeschermende opvoedingsstijl heeft voor het

Page 31: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

21

subjectieve welbevinden van de adolescent. Op basis van literatuurgegevens zouden we kunnen

veronderstellen dat het angstgedreven type zorgt voor een verminderd subjectief welbevinden

en meer bepaald negatief en positief samenhangt met respectievelijk levenstevredenheid en

depressie. Een omgekeerd, dan wel geen verband vermoeden we te vinden met het

egobetrokken type. Omwille van de aangetoonde gunstige effecten van complimenteren voor

het welzijn van de mens, zou men immers kunnen menen dat een egobetrokken opvoedingsstijl

weinig schade berokkent aan het welbevinden van adolescenten.

In een volgende onderzoeksvraag verdiepen we ons in de kwestie van het narcisme. We

stellen ons de vraag of er een bepaalde associatie bestaat tussen een overbeschermende

opvoeding en narcisme. Het lijkt immers evident een relatie te veronderstellen met de

egobetrokken vorm van overbescherming. Net omwille van de spraakmakende berichten die het

bestaan van een narcistische cultuur gevoed door een omslag in het ouderschap insinueren en

die door de populaire pers en de weinige wetenschappelijke onderzoeksliteratuur de wereld

ingestuurd worden. Vanuit de angstgedreven overbescherming verwachten we echter niet

meteen een verband met narcisme. Wanneer we echter het unidimensionele verlaten en uitgaan

van de opsplitsing van narcisme in een grandioos en kwetsbaar type, vermoeden we meer

verfijnde resultaten. Onze hypothese stelt dat de egobetrokken overbescherming vooral zal

samenhangen met de grandioze en meer adaptieve vorm van narcisme. Redenen hiervoor

zouden kunnen toegeschreven worden aan het feit dat deze jongeren alsmaar bevestigd worden

in hun ego, waardoor zij zich opgeblazen kunnen opstellen. Desondanks ondervinden zij weinig

negatieve impact op hun intrapersoonlijk psychsociaal functioneren. Daarentegen verwachten

we in mindere mate, dan wel een negatieve relatie tussen de egobetrokken vorm en het

kwetsbare narcisme. Ook vanuit de angstgedreven vorm van overbescherming verwachten we in

mindere mate een samenhang met het grandiose, dan wel kwetsbare narcisme.

Een laatste onderzoeksvraag probeert een antwoord te vinden op een mogelijk effect van

een overbeschermende opvoeding en de mate waarin iemand zichzelf verantwoordelijk acht

voor successen in tegenstelling tot faalervaringen. Op basis van onder meer de positieve relatie

tussen narcisme en self-serving bias en de assumptie dat egobetrokken overbescherming

gepaard lijkt te gaan met een door ouders voornamelijk gehanteerde externe attributiestijl voor

de faalervaringen van hun kroost, kunnen we een positieve associatie verwachten met het

egobetrokken overbeschermingstype. Dergelijke samenhang veronderstellen we eerder niet te

vinden bij de andere, angstige, vorm van overbescherming.

Page 32: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

22

Figuur 1. Visuele voorstelling van de onderzoeksvragen voor deze masterproef.

Bijkomend voor de tweede doelstelling van deze masterproef, willen we bij het

onderzoeken van onze hypotheses eveneens controleren voor een aantal achtergrondvariabelen,

teneinde voldoende zicht te krijgen op de unieke effecten van overbescherming op de

studievariabelen. Een voorbeeld van zo’n achtergrondvariabele is onder meer het geslacht. Uit

de literatuur is immers gebleken dat meisjes meer kwetsbaar zijn voor depressieve symptomen,

vaak onafhankelijk van cultuur, land of etniciteit (Weissman & Klerman, 1977). Daarbij zouden

ze eveneens een verminderd competentiegevoel ervaren, waardoor ze minder geneigd zijn om

successen toe te schrijven aan zichzelf (Nolen-Hoeksema, Grayson, & Larson, 1999).

Voorafgaand de eigenlijke data-analyse willen we nagaan of dergelijke geslachtseffecten

eveneens teruggevonden worden in ons onderzoek. Door voor deze invloeden tijdens de

hoofdanalyses te controleren, kunnen we nagaan in welke mate de verbanden tussen

overbescherming en het subjectieve welbevinden enerzijds en self-serving bias anderzijds

overeind blijven.

Angstgedreven

overbescherming

Subjectief

welbevinden

Overbescherming

Egobetrokken

overbescherming

Narcisme

Defensieve

bescherming van

het ego

-

+

+

0/-

0/-

0/+

Page 33: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

23

Methode

Procedure en Opzet

Vermits het onderzoek in deze masterproef kadert binnen een grootschaliger onderzoek,

werd gewerkt op basis van een gemeenschappelijke database. In totaal hebben vier

masterproefstudenten bijgedragen tot de dataverzameling van deze database. De gegevens

werden verkregen op basis van vragenlijsten afgenomen bij zowel ouders als adolescenten. Om

de omvang van de vragenlijsten voor de participanten te beperken, werkten we met drie versies:

A, B en C. Deze waren steeds voorzien van een aantal achtergrondgegevens, een

gemeenschappelijk kerngedeelte, vervat in de verschillende subsamples, en een specifiek

onderdeel eigen aan de verschillende subsamples. Afhankelijk van de onderzoeksvragen van

elke student kon op die manier een beroep gedaan worden op specifieke aspecten van de

vragenlijsten.

Bij de adolescentengroep werd voor deze masterproef uitsluitend gebruikgemaakt van

subsamples A en B, waarin naast een bevraging van overbescherming en andere

opvoedingsconstructen eveneens gepeild werd naar positieve en negatieve

ontwikkelingsuitkomsten, waaronder depressieve gevoelens, levenstevredenheid, narcisme en

defensieve bescherming van het ego.

De vragenlijsten voor de ouders werden op een gelijkaardige manier opgebouwd. Ook hier

was er sprake van een kerngedeelte en een uniek gedeelte afhankelijk van de versie van de

vragenlijst. Aangezien deze masterproef voornamelijk op zoek gaat naar de gevolgen van een

overbeschermende opvoedingsstijl voor het kind, kan de ouderlijke bevraging beperkt worden

tot de overbeschermingsvragenlijst vervat in het kerngedeelte. Omdat ouderlijke gegevens

gekoppeld moesten kunnen worden aan de participerende zoon of dochter, werd in dit

onderzoeksopzet enkel gewerkt met respondenten uit de A- en B-sample, en dat zijn allen

moeders. De ouderlijke steekproef van deze masterproef omvat aldus louter moeders en dit

omdat we enkel met vragenlijst C vaders beoogden te bereiken. Deze vragenlijst valt echter

buiten het bestek van deze masterproef.

Potentieel participerende adolescenten en hun ouders zochten we in vier Vlaamse

secundaire scholen. Eén school wenste niet deel te nemen , waardoor uiteindelijk in drie scholen

data verzameld kon worden, met name het Lyceum te Aalst, het Sint-Aloysiuscollege in Menen

en het Sint-Jozefsinstituut in Torhout. Ik was zelf verantwoordelijk voor de dataverzameling

binnen het Sint-Aloysiuscollege, een algemeen secundaire school in Menen die ik zelf naar voor

schoof. De A, B en C samples werden verzameld over de drie scholen heen.

Page 34: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

24

Met de directeur had ik in het voorjaar van 2013 per e-mail voor het eerst contact zodat hij

over het inhoudelijke aspect van deze studie geïnformeerd kon worden. Na zijn toestemming tot

deelname werd een afspraak gemaakt zodat ook het praktische gedeelte van de dataverzameling

besproken kon worden. We kwamen onder andere tot de overeenkomst dat vierde- en vijfdejaars

mochten deelnemen, telkens tijdens een studie- of wachtuur.

Verder werden in eerste instantie alle mogelijk deelnemende leerlingen en hun ouders via

een passieve informed consent geïnformeerd over het doel en het verloop van het onderzoek.

Hierin staat tevens aangegeven dat deelname zonder verplichting is en men vrij is om te allen

tijde af te zien van verdere deelneming. Wanneer ouders niet instemden met de participatie van

hun zoon of dochter aan de studie, konden zij een hiervoor bijgevoegd strookje invullen en

terugbezorgen op school. Een week later werden in een tweede beweging de effectieve

vragenlijsten in omslagen verspreid. Om een zo groot mogelijke respons na te streven, werd

voorgesteld dat de leerlingen telkens op het einde van het studie- of wachtuur indienden. De

vragenlijsten voor de ouders werden door de leerlingen onder gesloten omslag binnen de week

terug meegebracht naar school.

Om tegelijk de anonimiteit van de participanten te bewaken en de koppeling te kunnen

maken tussen de vragenlijsten van de ouders en die van hun zoon of dochter, werd elke

deelnemer gevraagd een unieke code aan te maken door de laatste letter van de voor- en

familienaam van de adolescent te noteren met daarbij ook de geboortedatum.

De Ethische Commissie van de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen van

de Universiteit Gent keurde de procedure en het onderzoeksopzet van deze studie goed.

Steekproef

Zoals reeds vermeld, werkten drie secundaire onderwijsinstellingen mee aan de

dataverzameling voor dit onderzoek, waarbij in totaal 816 vragenlijsten voor kind en ouders

uitgedeeld werden. De uiteindelijke kernsteekproef van dit onderzoek, dit zijn alle participanten

die het kerngedeelte van de vragenlijsten ingevuld hebben, bestond uit 581 jongeren en 386

moeders. Dit betekent dat de response rates respectievelijk 71.2% en 47.3% bedragen. Omwille

van het feit dat niet alle 386 moeders via de vooropgestelde code te koppelen waren aan hun

participerende zoon of dochter, werden 11 moeders uit de kernsteekproef verwijderd. Op die

manier bestond onze moederlijke kernsteekproef uiteindelijk uit 375 moeders.

In de gehele adolescentensteekproef bedroeg het aantal deelnemende meisjes 344 (59.5%)

tegenover 234 jongens (40.5%). Van 3 jongeren ontbraken gegevens met betrekking tot het

geslacht. De gemiddelde leeftijd binnen de kernsteekproef bedroeg 16 jaar en 3 maanden, met

een leeftijdsbereik tussen 14 en 19 jaar (SD = 0.97), waarbij voornamelijk de leeftijden 15

Page 35: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

25

(23.1%), 16 (39.8%) en 17 jaar (25.6%) sterk vertegenwoordigd waren. Op vlak van leeftijd is

er dus sprake van een vrij homogene groep. Ook wat de huidige onderwijsvorm van de

adolescenten betreft, blijkt er weinig variatie. Van alle participerende jongeren loopt nagenoeg

iedereen school in het Algemeen Secundair Onderwijs (95.0%). De overige 5.0% komt uit het

Technisch Secundair Onderwijs. Van 1 jongere beschikken we niet over de onderwijssituatie.

Wat de gezinsstructuur betreft, gaven 81.0% van de jongeren aan te leven in een intact

gezin tegenover 19% in een niet-intact gezin, gekenmerkt door gescheiden ouders (15.9%), een

overleden ouder (2.6%) of een andere gezinssituatie (0.5%). Van onze participanten

beschouwen vrijwel alle jongeren hun ouders als hun biologische moeder (99.5%) en

biologische vader (96.5%). De meerderheid van de deelnemende jongeren geeft aan dat het

ouderlijke gezin bestaat uit twee (50.7%) of drie kinderen (26.7%). Slechts 11.4% en 11.2%

geven aan respectievelijk enig kind of een gezin met vier of meer kinderen te zijn. Van twee

adolescenten beschikten we niet over alle informatie met betrekking tot het gezin.

Van de gehele jongerensteekproef behoorden 123 adolescenten (21.2%) tot subsample A en

261 jongeren (44.9%) tot subsample B. Het verschil in aantal respondenten tussen beide

subsamples moet verklaard worden door de bij toeval grotere response rate bij vragenlijst B,

waardoor we hier een grotere sample hadden. De gemiddelde leeftijd van subsample A bedraagt

16 jaar en 4 maanden (min = 15, max = 19) en is vrij gelijklopend met subsample B (16 jaar en

2 maanden bij min = 14 en max = 19). De steekproefgegevens van subsample A en subsample B

zijn weergegeven in Tabel 1. Hieruit valt op te maken dat de gegevens van beide subsamples

relatief gelijklopend zijn aan de kernsteekproef.

Page 36: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

26

Tabel 1

Achtergrondgegevens subsample A en subsample B adolescenten.

Subsample A Subsample B

N Percentage (%) N Percentage (%)

Geslacht

Man

Vrouw

43

77

35.8%

64.2%

104

155

40.2%

59.8%

Gezinsstructuur

Intact gezin

Niet-intact gezin

Gescheiden

Overleden

Ander

94

26

24

1

1

78.3%

21.7%

210

51

43

7

1

80.5%

19.5%

Noot. 3 missende waarden bij zowel geslacht als gezinsstructuur in subsample A en 2

missende waarden bij geslacht in subsample B.

De gemiddelde leeftijd binnen onze moederlijke kernsteekproef, uiteindelijk gevormd door

375 participanten, was 45 jaar en 8 maanden binnen het bereik van 37 jaar en 54 jaar (SD =

3.54) met 6 ontbrekende waarden. Het meest voorkomende, hoogst behaalde opleidingsniveau

bij deze groep moeders was hoger, niet-universitair onderwijs (53.7%). 18.5%, 13.9% en 10.1%

van hen behaalden respectievelijk een diploma hoger secundair onderwijs, universitair

onderwijs en een specialisatie na het secundair onderwijs zonder diploma hoger onderwijs. Een

kleine minderheid van de respondenten heeft een diploma lager onderwijs (1,1%) of lager

secundair onderwijs (2,7%). Van 8 moeders missen we informatie betreffende het

opleidingsniveau. Binnen diezelfde groep is 86.4% actief aan het werk, tegenover 13.6% dat op

het moment van de bevraging niet werkende is. Redenen hiervoor zijn ondermeer toe te

schrijven aan het zich bevinden in het statuut van werkzoekende (1,4%) of van huisvrouw

(6.0%). De overige 6.2% gaf aan zich in een andere situatie te bevinden. In de groep actief

werkenden kan waargenomen worden dat een sterke meerderheid een bediendefunctie uitoefent

Page 37: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

27

(63.7%) tegenover 7.3% arbeiders en 15.4% zelfstandigen. 6 moeders gaven hun beroepsklasse

niet weer.

De moederlijke kernsteekproef kon verder opgedeeld worden in 69 moeders die bevraagd

werden in subsample A en 178 in subsample B. Van deze aantallen werden respectievelijk 2 en

8 moeders niet opgenomen in de verwerking van de gegevens omdat ze niet gekoppeld konden

worden aan hun zoon of dochter. De gemiddelde leeftijd binnen steekproef A betrof 46 jaar en 2

maanden met een leeftijdsbereik van 40 tot 54 jaar (SD = 3.34) en 2 ontbrekende waarden, en is

hiermee gelijklopend met de gemiddelde leeftijd binnen de moederlijke subsample B (45 jaar en

8 maanden), min = 37, max = 59, SD = 3.71) bij 6 ontbrekende waarden. Tabel 2 toont de meest

relevante steekproefgegevens van de participerende moeders in subsamples A en B.

Page 38: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

28

Tabel 2

Achtergrondgegevens subsample A en subsample B moeders.

Subsample A Subsample B

N Percentage (%) N Percentage (%)

Hoogst behaalde opleidingsniveau

Lager onderwijs

Lager secundair onderwijs

Hoger secundair onderwijs

Specialisatie na secundair onderwijs

Hoger, niet-universitair onderwijs

Universitair onderwijs

0

2

10

10

34

11

0.0%

3.0%

14.9%

14.9%

50.7%

16.4%

2

5

41

20

85

24

1.1%

2.8%

23.2%

11.3%

48.0%

13.6%

Beroep

Werkend

Arbeider

Bediende

Zelfstandige

Niet-werkend

Werkzoekende

In opleiding

Huisvrouw

Ander

61

2

47

12

7

1

0

2

4

89.7%

10.3%

151

16

103

32

27

1

1

12

13

84.8%

15.2%

Noot. 2 missende waarden bij opleidingsniveau en 1 bij beroep in subsample A. Voor

subsample B ontbreekt 1 waarde bij beroep.

Meetinstrumenten

Alle gegevens voor dit onderzoek werden verzameld op basis van vragenlijsten die

voorgelegd werden aan de jongeren en de ouders, waardoor het steeds om zelfrapportage ging.

De opbouw van de vragenlijsten was voor elke versie gelijklopend. Elke vragenbundel startte

met een aantal algemene vragen waarin de achtergrondgegevens van elke respondent besloten

lagen. De rest van de vragenbundel was opgebouwd uit een aantal onderdelen die peilden naar

de specifieke relatie van de adolescent met moeder of vader en van de ouders met hun kind,

alsook uit een gedeelte met vragen over de respondent zelf en zijn of haar gezin.

Page 39: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

29

Hierna worden de onderdelen van het kerngedeelte en van vragenlijst A en B besproken die

relevant zijn voor de verdere data-analyse binnen deze masterproef.

Ouderlijke overbescherming.

Gebaseerd op zowel literatuur als op andere opvoedingsmeetinstrumenten, werd met de

Overprotecting Scale (OPS; Kins & Soenens, 2013) recent een instrument ontwikkeld om

ouderlijke overbescherming te meten. Deze vragenlijst bevat zeven specifieke subschalen,

waarvan één subschaal peilt naar overbescherming in het algemeen, met de bedoeling te komen

tot een validering van het construct van overbescherming en zijn twee verschillende

veronderstelde uitingsvormen, met name angstgedreven en egobetrokken overbescherming.

De vragenlijst bevat 35 items, gelijkmatig verdeeld over de zeven subschalen, waarbij

stellingen beoordeeld moeten worden aan de hand van een Likert-schaal gaande van helemaal

niet waar (score 1) tot helemaal waar (score 5). Zowel bij de bevraging van overbescherming

bij jongeren als bij ouders werd gebruikgemaakt van dit instrument, weliswaar met een aantal

aanpassingen wat de formulering betreft. Het mag op die manier duidelijk zijn dat jongeren

bevraagd werden naar hun perceptie van ouderlijke overbescherming, terwijl bij ouders

nagegaan werd in welke mate zij zichzelf als een overbeschermende ouder beschouwen.

Angstig opvoeden. Met deze subschaal werd gepeild naar ouderlijke angstgevoelens die

zich uiten in buitensporig beschermend gedrag tegenover het zich ontwikkelende kind in een

gepercipieerde gevaarlijke buitenwereld. Daarenboven laten ouders dergelijke opvattingen vaak

subtiel of net expliciet doordringen in hun opvoeding. Een voorbeelditem bij adolescenten

betreft ondermeer “Mijn moeder waarschuwt me voortdurend voor dingen die me zouden

kunnen overkomen”, dat in de versie voor moeders vertaald wordt als “Ik waarschuw mijn

zoon/dochter voortdurend voor dingen die hem of haar zouden kunnen overkomen”. ( = .80

en = .72)

Premature probleemoplossing. Items op deze subschaal gingen na in welke mate ouders

vroegtijdig het roer gaan overnemen, bij al dan niet moeilijke situaties die voornamelijk het kind

aangaan. Met dergelijke handelingen wordt in de populaire literatuur vaak verwezen naar het

concept van de helikopterouder. “Mijn moeder komt dikwijls tussen bij dingen die ik eigenlijk

zelf zou kunnen oplossen” is een voorbeeld van een item uit de adolescentenversie. Een

voorbeelditem uit de versie van de moeders was: “Mijn moeder neemt vaak werk uit mijn

handen zonder dat ik de kans kreeg om het eerst zelf te proberen”. ( = .71 en =

.71)

Infantiliseren. Met deze subschaal werd gepoogd inzicht te verwerven in de mate waarin

ouders ervan overtuigd zijn dat hun kind bepaalde vormen van verantwoordelijkheid nog niet

Page 40: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

30

kunnen dragen en daarom best zo goed mogelijk beschermd en klein gehouden worden. Een

voorbeelditem hier is onder andere “Ik zou willen dat mijn zoon of dochter altijd onder mijn

vleugels bleef”. Bij de adolescenten werden items vertaald naar de mate waarin ze zich

kinderachtig behandeld voelen met als voorbeelditem “Mijn moeder zegt vaak dat ik nog te jong

ben om dingen te doen die leeftijdgenoten wel mogen”. ( = .78 en = .70)

Aantasten van de privacy. Met deze subschaal werd gepeild naar de mate waarin ouders

op de hoogte willen zijn van de persoonlijke bezigheden van hun kind, zodat zij het overal voor

zouden kunnen behoeden. Een item uit de versie van de ouders stelt: “Ik volg al het doen en

laten van mijn zoon of dochter, ook wanneer hij of zij wat tijd voor zichzelf nodig heeft”.

Adolescenten werden bevraagd aan de hand van items zoals “Mijn moeder moeit zich in zaken

die ik als persoonlijk ervaar”. ( = .77 en = .64)

Op een voetstuk geplaatst worden. Met voorbeelditems als “Mijn moeder zegt dat ik een

uitblinker ben in alles wat ik doe” of “Ik laat mijn zoon of dochter merken dat hij of zij niets

verkeerd kan doen in mijn ogen”, werd nagegaan in hoeverre ouders hun kind overmatig prijzen

en aldus idealiseren of in welke mate jongeren ervaren overladen te worden met lof. ( = .74

en = .71)

Externe attributie. Met behulp van de items op deze subschaal werd onderzocht in

hoeverre ouders faalervaringen van hun kroost verklaren op basis van omstandigheden of

toeschrijven aan anderen. Jongeren worden op die manier volledig ontdaan van mogelijke

verantwoordelijkheid voor eigen mislukkingen. Een voorbeelditem die deze subschaal op de

ouderlijke versie representeert: “Ik geef de anderen de schuld voor dingen die niet goed gaan in

het leven van mijn zoon of dochter” Een aangepast item op de vragenlijst voor jongeren betreft:

“Mijn moeder schuift de verantwoordelijkheid vaak door naar anderen wanneer ik er niet veel

van terechtbreng”. ( = .67 en = .63)

Algemeen. Een laatste subschaal peilde naar overbescherming in het algemeen, waarbij

ouders bevraagd werden naar de mate waarin zij zichzelf als overbeschermend beschouwen en

adolescenten hun ouders als overbeschermend percipiëren. “Mijn moeder is overbezorgd” en

“Ik pamper mijn zoon of dochter” stellen voorbeelditems voor bij deze subschaal,

respectievelijk voor de versie voor adolescenten en voor die voor de moeders. ( = .73 en

= .73)

Algemeen kan gesteld worden dat nagenoeg alle Cronbach’s alphas een goede

betrouwbaarheid van de verschillende subschalen representeren, onafhankelijk van de

respondentengroepen. Enkel bij de subschalen ‘aantasten van de privacy’ zoals gemeten bij de

moeders en ‘externe attributie’ zoals gemeten bij zowel moeder als kind, was de

betrouwbaarheid eerder aan de lagere kant. Een oplossing hiervoor kan gevonden worden in het

Page 41: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

31

verwijderen van het item dat telkens het minst goed functioneert op de betreffende subschaal.

Om verschillende redenen echter besloten we om alle items te behouden. De winst die

verkregen wordt door het weglaten van items blijkt niet van die aard te zijn dat verwijdering

zinvol is. Ook het feit dat het hier om een nieuw ontwikkelde vragenlijst gaat, laat weglating

van items minder gemakkelijk toe. Tevens worden we, ter garantie van een optimale

vergelijking tussen moeder en kind, eveneens genoodzaakt alle items te behouden. Een laatste

argument om alle items op te nemen, houdt in dat het voornamelijk van belang is dat de twee

hogere-ordefactoren, angstgedreven en egobetrokken overbescherming, voldoende valide zijn.

Zoals later zal blijken, kunnen we effectief spreken van constructen met een voldoende hoge

betrouwbaarheid.

Narcisme.

Om de mate van narcisme bij de jongeren na te gaan, werd gebruikgemaakt van een

eigen vertaalde versie van de Narcissistic Personality Inventory (NPI; Raskin & Hall, 1979;

Raskin & Terry, 1988). Van dit populaire narcismemeetinstrument wordt in sociaal- en

persoonlijkheidspsychologisch onderzoek wereldwijd veelvuldig gebruikgemaakt (Cain, Pincus,

& Ansell, 2008). Doorgaans wordt de narcismemaat in de meeste studies uitgedrukt in een

unidimensionele totaalscore. Recenter onderzoek toonde echter aan dat narcisme geen

unidimensioneel construct betreft, maar net opgesplitst kan worden in een kwetsbaar,

pathologisch en grandioos, adaptief type (Dickinson & Pincus, 2003). Op basis van de

onderzoeksgegevens van Raskin en Terry (1988) en Emmons (1984, 1987), werd het in het

huidige onderzoek mogelijk om naast het voorkomen van narcisme in het algemeen, te

differentiëren tussen de twee types van narcisme. De maladaptieve vorm zou gerepresenteerd

kunnen worden door 11 NPI-items, die vooral gerelateerd lijken te zijn aan uitingen van het

exploiteren van anderen en het gevoel hebben meer rechthebbend dan anderen te zijn. De

overige 29 items van de NPI peilen eerder naar adaptief narcisme, waarin vooral het grandioze

besloten zou liggen.

De NPI bestaat uit 40 dichotome items waarbij de adolescenten op basis van gedwongen

keuze gevraagd werden de uitspraak aan te kruisen die het beste bij hen aansluit of het dichtst

bij hen als persoon staat. Een voorbeeld van zo’n item was: “Ik ben niet beter en niet slechter

dan de meeste mensen”, tegenover “Ik denk dat ik een speciaal persoon ben”.

Goede interne consistentie werd aangetoond in eerder onderzoek, waarbij Cronbach’s-

alphacoëfficiënten variëren tussen .80 en .87 (Auerbach, 1984; Emmons, 1984; Raskin & Terry,

1988). Binnen dit onderzoek vonden we voor de totaalscore van de NPI een gelijkaardige

Cronbach’s alpha met waarde .84. Voor de aangepaste en maladaptieve component van

Page 42: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

32

narcisme vonden we interne-consistentiecoëfficiënten van .81 en .49 respectievelijk. We zijn er

ons echter van bewust dat laatstgenoemde coëfficiënt eerder aan de lage kant is, wat te wijten

zou kunnen zijn aan het exploratieve karakter van de opsplitsing. Desondanks is het

noodzakelijk om bevindingen met dergelijke schaal met de nodige voorzichtigheid te bespreken.

Subjectieve welbevinden.

Om zicht te krijgen op het algemeen welbevinden bij de adolescenten, werden twee

vragenlijsten opgenomen in de vragenbundel voor de jongeren: de Satisfaction With Life Scale

(SWLS; Diener, Emmons, Larsen, & Griffin, 1985) en de Center for Epidemiologic Studies

Depression Scale (CES-D 12; Radloff, 1977). Deze twee vragenlijsten maakten enkel deel uit

van subsample A.

Levenstevredenheid

Ten eerste werd een beroep gedaan op de Satisfaction With Life Scale (SWLS; Diener et

al., 1985), die de globale levenstevredenheid in kaart tracht te brengen. De schaal bestaat uit vijf

stellingen die door de jongeren op een Likertschaal beoordeeld worden, met een schaallengte

van 7 punten gaande van helemaal niet akkoord (score 1) tot helemaal akkoord (score 7). “Mijn

leven is op de meeste vlakken bijna ideaal” is een voorbeeld van een item. Voorgaand

onderzoek van Diener et al. (1985) toonde reeds een adequate betrouwbaarheid en validiteit aan,

met een Cronbach’s alpha van .87. De betrouwbaarheid voor de SWLS in onze steekproef

bedraagt eveneens .87.

Depressieve gevoelens

Een tweede maat geassocieerd aan het psychologisch welbevinden en opgenomen in onze

vragenlijst voor de jongeren betreft de verkorte versie van de Center for Epidemiologic Studies

Depression Scale (CES-D 12; Radloff, 1977). Dit screeningsinstrument heeft als doel het

vaststellen van de mate van depressieve symptomen in de week voorafgaand aan de afname van

de vragenlijst. Aan de hand van een 4-punten Likertschaal, gaande van zelden of nooit (minder

dan één dag) (score 1) tot meestal of altijd (vijf tot zeven dagen) (score 4), beoordeelden de

jongeren twaalf uitspraken in functie van de mate van de aanwezigheid van dergelijke gevoelens

gedurende de voorbije week. Een voorbeelditem was “Gedurende de laatste week voelde ik me

net zo goed als de anderen”. Zowel een goede betrouwbaarheid en validiteit van de CES-D

(Bouma, Rancher, Sanderman, & van Sonderen, 1995), als van de CES-D 12 (Poulin, Hand, &

Boudreau, 2005) werden aangetoond in eerder onderzoek. Met een Cronbach’s alpha van .87 is

er voor onze steekproef eveneens sprake van voldoende interne consistentie.

Page 43: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

33

Self-serving bias.

Tot slot werd de aanwezigheid van een defensieve bescherming van het ego bij de jongeren

nagegaan. Dit deden we door de mate van ‘self-serving bias’ te bepalen, die slechts één

manifestatie betreft van het defensief beschermen van het ego. Concreet wilden we hier

achterhalen of er bij onze participerende adolescenten een tendens te vinden is waarbij men

enerzijds zichzelf sterk verantwoordelijk acht voor het behalen van successen en anderzijds de

verantwoordelijkheid voor mislukkingen en teleurstellingen ontkent of van zich afschuift. Dit is

volgens Knee en Zuckerman (1996) de manier waarop self-serving bias tot uiting komt.

Ter operationalisering van dit construct, is onze meting gebaseerd op het experiment dat

Knee en Zuckerman in 1996 uitvoerden. Daar waar Knee en Zuckerman (1996) uitgegaan zijn

van een echt experiment, werkten wij in onze vragenlijst met een hypothetisch afgeleide versie,

aangepast aan de beoogde doelgroep die gekenmerkt werd door een jongere leeftijd dan in de

oorspronkelijke studie.

In onze vragenlijst werd een situatie beschreven met twee mogelijke aflopen, één waarbij

de persoon slaagt en één waarbij de persoon faalt. De adolescenten werden verzocht zich zo

goed mogelijk in te leven in de situatie en het vervolg van het verhaal. Op basis van het item

“In welke mate zou jij je verantwoordelijk voelen voor je prestatie?” werd hen vervolgens

gevraagd op een 7-punten Likert-schaal, gaande van helemaal niet (score 1) tot helemaal (score

7) het cijfer aan te duiden dat hun mening met betrekking tot het betreffende item het best

weerspiegelt. Zodoende kan er gesproken worden van een binnen-proefpersonen design.

De situatie, voorgelegd aan de jongeren, werd als volgt omschreven:

“Op het einde van het schooljaar organiseert jullie leerkracht wiskunde een

soort van spel/rebus waarin jullie met de klas een aantal opdrachten moeten

oplossen. De opdrachten zijn zodanig opgebouwd dat de moeilijkheidsgraad

telkens toeneemt en je pas kunt overgaan naar een volgende opdracht wanneer

je klaar bent met de voorgaande. Er wordt beloofd dat alle leerlingen

uiteindelijk een kleine attentie zullen krijgen, maar de eerste vijf leerlingen die

klaar zijn met het oplossen van alle opdrachten krijgen daarbovenop een extra

leuke prijs. Bij één van de eerste opdrachten van het spel word je gevraagd om

een aantal Sudoku-puzzels op te lossen. Volgens de leerkracht kunnen kinderen

uit de eerste graad (1e en 2

e secundair) deze puzzels met gemak oplossen en

zouden jullie dus al snel naar de volgende opdracht moeten kunnen overgaan.”

Page 44: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

34

In de eerste conditie, de slaagconditie, werd het verhaal als volgt beëindigd:

“Terwijl je merkt dat iedereen rondom je de Sudoku-puzzels nog aan het

oplossen is, heb jij deze ondertussen probleemloos kunnen invullen en kan je

reeds overgaan naar de volgende opdracht.”

In de tweede conditie, de faalconditie, kende het verhaal volgende afloop:

“Terwijl je merkt dat iedereen de Sudoku-puzzels inderdaad snel lijkt te kunnen

oplossen, blijf jij hopeloos sukkelen om de puzzels correct in te vullen.”

Page 45: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

35

Resultaten

Preliminaire Analyses

Principale componentenanalyse.

Om na te gaan in welke mate overbescherming als een op zichzelf staand concept

geïnterpreteerd moet worden, en of er een onderscheid gemaakt moet worden tussen een

angstgedreven en een egobetrokken vorm van overbescherming, zoals Kins en Soenens (2013)

beargumenteerden, is het noodzakelijk om de interne structuur van de Overprotection Scale

(Kins & Soenens, 2013) na te gaan. Hiertoe voerden we een principale componentenanalyse uit

op de zes subschalen van die vragenlijst op basis van zowel de adolescenten- als moederlijke

rapportering. Omdat met de zevende subschaal gepeild werd naar overbescherming in het

algemeen en deze dus een validering vormt van het meetinstrument, wordt deze subschaal niet

opgenomen in de factoranalyse.

Bij de adolescenten toonde de scree plot duidelijk aan dat twee componenten een adequate

representatie geven van overbescherming. Daarbij hadden de eerste twee ongeroteerde

componenten telkens een eigenwaarde groter dan 1 (3.1; 1.2) en verklaarden de beide

componenten met 72.1% het grootste stuk van de variantie.

De scree plot op basis van de rapportage van de moeders was echter minder duidelijk en

suggereerde bovendien eerder een oplossing met 1 component. Verder bevond de eigenwaarde

van de tweede component zich onder 1 (.83) tegenover de eerste component die daar wel boven

zat (3.1). Toch besloten we om verder te gaan met de twee- componentenstructuur omwille van

sterke theoriegestuurde veronderstellingen en de evidentie voor twee onderscheiden

componenten in de adolescentenrapportage. Op grond van een orthogonale varimax rotatie zal

eveneens blijken dat er wel degelijk twee componenten aan de orde zijn. Tabel 3 laat zien dat de

subschalen angstig, prematuur, infantiliseren en privacy allen hoog laden op de eerste

component (C₁), terwijl de ladingen van piëdestal en externe attributie ver onder de

minimumwaarde van .40 liggen. Voor de tweede component (C₂) is een tegengesteld patroon

merkbaar.

Page 46: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

36

Tabel 3

Componentladingen voor de Principale Componentenanalyse met Varimax rotatie op de

subschalen van de Overprotection Scale (Kins & Soenens, 2013)

Adolescent Moeder

C₁ C₂ C₁ C₂

Angstig .78 .18 .78 .12

Prematuur .78 .33 .74 .36

Infantiliseren .87 .13 .82 .19

Privacy .88 -.01 .70 .24

Piëdestal .09 .84 .12 .89

Externe attributie .17 .83 .38 .69

Zoals verondersteld, kan hiermee geconcludeerd worden dat overbescherming niet

zomaar een losstaand gegeven is, maar op basis van zes subschalen het best gerepresenteerd

wordt door twee componenten. De eerste component (C₁) wordt hoofdzakelijk geassocieerd met

intrusief ouderschap dat voornamelijk gevoed lijkt te worden door angstgevoelens bij ouders en

gekenmerkt wordt door leeftijdsinadequate, of zelfs infantiliserende opvoedingshandelingen.

Deze omschrijving lijkt voornamelijk in lijn te liggen met de angstgedreven vorm van

overbescherming die beschreven wordt in de klassieke ouderlijke overbeschermingsliteratuur.

De subschalen piëdestal en externe attributie bepalen in grote mate de tweede

component (C₂) die we benoemen met egobetrokken overbescherming. Deze tweede vorm van

overprotectie veroverde recent een belangrijke plaats in de meer populaire literatuur en lijkt

overwegend gerelateerd te kunnen worden aan ouderlijke opvoedingspraktijken die de

zelfwaarde van het kind beschermen door het op een voetstuk te plaatsen en het aan zijn

verantwoordelijkheden te ontrekken.

Zowel de angstgedreven als de egobetrokken component van overbescherming vertonen

bij beide groepen respondenten, moeders en adolescenten, goede interne consistenties met

Cronbach’s alphas gaande van .74 tot .91.

Correlationele analyses.

Correlaties met de algemene overbeschermingsschaal.

Om een voldoende validiteit van de Overprotecting Scale (Kins & Soenens, 2013) te

kunnen aantonen, maakten we gebruik van Pearson correlaties. Hierbij lieten we voor zowel de

adolescenten- als de moederrapportering de verschillende subschalen en bijhorende hogere-

ordefactoren van het meetinstrument correleren met de subschaal die overbescherming in het

algemeen beoogde te meten. In tabel 4 worden de verschillende correlaties gerepresenteerd. Uit

Page 47: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

37

deze tabel kunnen we vaststellen dat er bij de moederrapportering sprake is van significante

laaggemiddelde tot hoge positieve correlaties tussen zowel de subschalen als de hogere-

ordefactoren met het facet algemene overbescherming. Bij de adolescenten merken we een

gelijkaardig patroon op, met dat verschil dat de subschalen piëdestal en externe attributie,

gerelateerd aan de egobetrokken component, weliswaar significant, maar eerder met een lage

absolute waarde samenhangen met algemene overbescherming. In die zin lijkt er een

discrepantie te bestaan in wat adolescenten dan wel moeders als overprotectie beschouwen.

Directe vergelijking van de correlatiecoëfficiënten van de beide hogere-ordefactoren bij de

adolescenten toonde aan dat beide componenten effectief significant van elkaar verschillen (Z =

12.70, p < .001). Diezelfde vergelijking bij moeders liet evenzeer een significant, weliswaar

kleiner, verschil zien tussen angstgedreven en egobetrokken overbescherming (Z = 4.70, p <

.001). Zodoende lijken zowel moeders als adolescenten voornamelijk het angstgedreven type te

beschouwen als conceptualisatie van het construct, maar lijkt het verschil meer uitgesproken te

zijn bij de adolescentengroep.

Tabel 4

Pearson correlaties tussen subschalen Overprotecting Scale (Kins & Soenens, 2013) en

algemene overbescherming op basis van adolescenten- en moederrapportering

Overbescherming algemeen

Adolescenten Moeders

Subschalen

Angstig

Prematuur

Infantiliseren

Privacy

Piëdestal

Externe attributie

.67** .63**

.57** .59**

.72** .55**

.65** .43**

.24** .39**

.26** .41**

Hogere-ordefactoren

Angstgedreven overbescherming

Egobetrokken overbescherming

.78** .70**

.29** .48**

Noot. **p < 0.01

Convergentie tussen moederlijke en adolescentenrapportage betreffende

overbescherming.

In voorgaande sectie werd reeds duidelijk dat er een nuanceverschil bestaat met

betrekking tot de begripsbepaling van overbescherming bij adolescent en moeder. Het is daarom

Page 48: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

38

zinvol om na te gaan in hoeverre er overeenstemming bestaat in de mate waarin adolescenten

zich overbeschermend opgevoed voelen tegenover de hoeveelheid overbescherming die

moeders menen te laten doorschijnen in hun opvoeding. Om deze convergentie te bepalen, werd

in eerste instantie een beroep gedaan op Pearson correlaties. Een tweede manier om eventuele

discrepantie in de opvattingen van moeder en adolescent te achterhalen, gebeurde op basis van

een Paired samples t-test. De resultaten van beide technieken worden weergegeven in Tabel 5.

Tabel 5

Vergelijking tussen adolescenten- en moederrapportering van overbescherming

Adolescenten Moeders

M (SD) M (SD) t R

Subschalen

Angstig

Prematuur

Infantiliseren

Privacy

Piëdestal

Externe attributie

2.83 (0.76)

2.32 (0.64)

2.23 (0.74)

2.39 (0.72)

2.44 (0.62)

2.06 (0.55)

2.52 (0.57)

2.13 (0.52)

1.74 (0.46)

2.10 (0.49)

2.42 (0.57)

2.01 (0.44)

7.56***

5.14***

12.26***

7.16***

0.62

1.44

0.28***

0.20***

0.23***

0.25***

0.23***

0.21***

Hogere-ordefactoren

Angstgedreven

Egobetrokken

2.44 (0.59)

2.25 (0.50)

2.12 (0.41)

2.21 (0.42)

9.99***

1.21

0.27***

0.22***

Overbescherming

algemeen 2.39 (0.75) 2.27 (0.60) 2.94** 0.27***

Noot. **p < .01. ***p < .001.

Vanuit de Pearson correlatietechniek kunnen we vaststellen dat de moederlijke en

adolescentenrapporteringen voor zowel de subschalen en hogere-ordeconstructen als

overbescherming in het algemeen significant met elkaar correleren. Weliswaar gaat het zoals

verwacht steeds om kleine correlatiecoëfficiënten, waardoor moeder en adolescent het slechts in

beperkte mate eens zijn over de hoeveelheid ervaren overbescherming in de opvoeding. In lijn

met de bevindingen van deze analysetechniek, liggen de resultaten van de Paired samples t-test.

Er is met name sprake van een significant verschil tussen adolescenten en moeders in hun

rapportage over overbescherming. De gemiddelde scores voor de subschalen gerelateerd aan de

hogere-ordefactor angstgedreven overbescherming geven consequent aan dat adolescenten meer

overbescherming lijken te percipiëren dan moeders effectief zeggen toe te passen. Significante

Page 49: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

39

gemiddelde verschillen komen echter niet voor bij de egobetrokken vorm en zijn bijhorende

subschalen.

Uit Tabel 5 kan er evenwel nog een opmerkelijke trend vastgesteld worden. De gemiddelde

scores van beide groepen participanten, moeders en adolescenten, voor zowel subschalen als

hogere-ordecomponenten van overbescherming bevinden zich consequent onder het

psychologische middelpunt van 3 en zijn hiermee aldus relatief laag.

Correlaties tussen overbescherming en veronderstelde kind-uitkomsten.

In een laatste stap in de correlatieanalyse willen we bepalen of moeder en adolescent al

dan niet overeenstemmen in de mate waarin overbescherming, zoals door elk van hen

gerapporteerd, samenhangt met de verschillende kind-uitkomsten, met name het subjectieve

welbevinden, narcisme en defensieve bescherming van het ego. Een overzicht van deze

correlaties worden voor de drie verschillende studievariabelen afzonderlijk weergegeven

respectievelijk in tabel 6, 7 en 8.

Op basis van voorgaande incongruenties tussen moeder en kind lijkt het ook hier

evident om weinig consensus tussen beide terug te vinden. Wanneer we tabellen 6, 7 en 8 in

beschouwing nemen, dan blijkt dit effectief ook zo te zijn. Geen enkele van de zogenaamde

kind-uitkomsten correleert met de moederlijke rapportering van de constructen angstgedreven

en egobetrokken overbescherming. Tussen de subschalen onderliggend aan overbescherming

zoals door de moeder gerapporteerd en narcisme stellen we evenwel een viertal significante,

maar lage correlaties vast. Deze blijken echter niet sterk genoeg te zijn om een associatie te

vertonen met de hogere-ordefactoren van overbescherming.

Bij de adolescenten daarentegen zijn er evenwel een aantal opvallende significante,

doch geringe verbanden merkbaar. Op het vlak van subjectief welbevinden (zie tabel 6) blijken

angstige overbescherming en levenstevredenheid significant negatief met elkaar geassocieerd te

zijn. Tussen egobetrokken overbescherming en levenstevredenheid is er geen sprake van een

significante samenhang. Zoals we verwacht hadden, zien we weliswaar een positieve trend.

Verder correleren angstige overbescherming en depressieve symptomen bij de adolescent

significant. Voornamelijk infantiliserend ouderlijk gedrag en aantasting van de privacy worden

door adolescenten als zeer negatief ervaren.

Page 50: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

40

Tabel 6

Pearson correlaties tussen overbescherming en de studievariabele subjectief welbevinden,

gebaseerd op subsample A

Subjectief welbevinden

Levenstevredenheid Depressie

Adolescenten Moeders Adolescenten Moeders

Subschalen

Angstig

Prematuur

Infantiliseren

Privacy

Piëdestal

Externe attributie

-.04

-.10

-.19*

-.29**

.19*

.11

-.17

.18

.04

.13

-.09

-.02

.17

.07

.20*

.33**

-.06

-.09

-.02

-.19

-.01

-.08

-.06

.14

Hogere-ordefactoren

Angstgedreven

Egobetrokken

-.19*

.17

.06

-.08

.23*

.01

-.10

.03

Overbescherming

algemeen -.08 -.01 .14 .05

Noot. *p < .05. **p < .01.

Ook wat de studievariabele narcisme betreft (zie tabel 7), kunnen bij de adolescenten

een aantal significante correlaties gevonden worden. Daar waar de angstige vorm van

overbescherming lijkt samen te hangen met zowel narcisme in het algemeen als met het

maladaptieve type, blijken de egobetrokken vorm en adaptief narcisme evenzeer positief met

elkaar te correleren. Laatstgenoemde associatie zou vooral bevorderd worden door ouderlijk

gedrag waarbij jongeren overladen worden met lof. Bij de moederdata vonden we geen

significante correlaties terug.

Page 51: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

41

Tabel 7

Pearson correlaties tussen overbescherming en de studievariabele narcisme, gebaseerd op de

kernsteekproef

Narcisme

Totaal Maladaptief Adaptief

Adolescent Moeder Adolescent Moeder Adolescent Moeder

Subschaal

Angstig

Prematuur

Infantiliseren

Privacy

Piëdestal

Externe attributie

.09*

.05

.08

.10*

.16*

-.05

-.04

-.11*

-.09

-.04

-.06

-.09

.14**

.09*

.11*

.19**

.06

-.10*

-.01

-.03

.01

.00

-.05

-.01

.06

.02

.06

.05

.19**

-.03

-.04

-.12*

-.10*

-.05

-.05

-.11

Hogere-ordefactoren

Angstgedreven

Egobetrokken

.09*

.07

-.08

-.09

.16*

-.02

-.01

-.04

.06

.10*

-.10

-.09

Overbescherming

algemeen .03 -.08 .09* .02 .01 -.10

Noot. *p < .05. **p < .01.

Een laatste significante associatie vinden we terug tussen onze derde studievariabele,

defensieve bescherming van het ego en angstige overbescherming eveneens zoals gerapporteerd

door de adolescenten (zie tabel 8). Zowel premature probleemoplossing als schending van de

privacy zouden bijdragen tot eerdergenoemd positief verband.

Page 52: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

42

Tabel 8

Pearson correlaties tussen overbescherming en de studievariabele defensieve bescherming van

het ego, gebaseerd op subsample B

Defensieve bescherming van het ego

Verantwoordelijkheid voor slagen Verantwoordelijkheid voor falen

Adolescenten Moeders Adolescenten Moeders

Subschalen

Angstig

Prematuur

Infantiliseren

Privacy

Piëdestal

Externe attributie

.04

.14*

.12

.20**

.06

-.14*

-.09

-.03

-.11

.01

.09

.06

.08

-.07

-.05

-.02

.09

-.05

.02

.03

-.06

-.06

.09

.07

Hogere-ordefactoren

Angstgedreven

Egobetrokken

.15*

-.05

.07

.08

-.01

.02

-.02

.09

Overbescherming

algemeen -.01 -.10 .00 .03

Noot. *p < .05. **p < .01.

Effecten van achtergrondvariabelen.

Achtereenvolgens werden effecten nagegaan van de categorische variabelen geslacht van

de jongeren, gezinsstructuur en het beroep van de moeders, en van de continue variabelen

leeftijd van de adolescenten, leeftijd van de moeders en opleidingsniveau van de moeders, op

enerzijds de adolescenten- en moederlijke rapportering van overbescherming en anderzijds op

narcisme, levenstevredenheid, depressie en attributies zoals gerapporteerd door de adolescenten.

Geslacht, gezinsstructuur en beroep moeder.

Aan de hand van univariate variantieanalyses (ANOVA) kunnen mogelijke effecten van de

categorische onafhankelijke variabelen op overbescherming en de verschillende

jongerenuitkomsten, narcisme, levenstevredenheid, depressie en attributies opgespoord worden.

In Tabel 9 worden deze cijfers op een overzichtelijke manier weergegeven.

Uit de analyses bleek dat wat het geslacht van de jongeren betreft, er een univariaat

significant effect vastgesteld kon worden op angstgedreven overbescherming zoals

gerapporteerd door de jongeren. Jongens geven hierbij aan meer overbescherming vanuit

angstgedreven beweegredenen te ervaren dan meisjes. Verder vonden we bij de jongeren

eveneens univariate significante verbanden van geslacht op narcisme. Zowel voor de totale

Page 53: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

43

narcismescore als voor de aangepaste en maladaptieve vorm scoren jongens hoger in

vergelijking met meisjes. Een laatste univariate significante samenhang kan gevonden worden

tussen geslacht en verantwoordelijkheidsgevoel voor slagen. In vergelijking met meisjes, lijken

jongens in meerdere mate de verantwoordelijkheid voor succeservaringen aan zichzelf toe te

schrijven.

Wat de gezinsstructuur betreft, kon enkel een klein univariaat significant effect gevonden

worden op de egobetrokken overbescherming, zoals gerapporteerd door de moeders. Hiermee

lijken moeders uit niet-intacte gezinnen zich iets meer egobetrokken overbeschermend op te

stellen ten aanzien van hun kroost in vergelijking met moeders uit intacte gezinnen.

Tenslotte vonden we eveneens univariate significante associaties tussen het beroep van de

moeder en de verschillende vormen van overbescherming die bescheiden en sterk geassocieerd

waren aan respectievelijk het egobetrokken en angstgedreven type.

Page 54: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

44

Tabel 9

Effecten van categorische achtergrondvariabelen op de studievariabelen narcisme, subjectief welbevinden en defensieve bescherming van het ego,

respectievelijk gebaseerd op de kernsteekproef, subsample A en subsample B, en overbescherming

Geslacht jongere Gezinsstructuur Beroep moeder

Jongen Meisje F (df) Intact N. Intact F (df) Werkend Niet Werkend F (df)

Overbescherming

Moeder

Angstgedreven

Egobetrokken

Jongere

Angstgedreven

Egobetrokken

2.15

2.21

2.54

2.23

2.10

2.22

2.37

2.54

1.23 (1,370)

0.03 (1,370)

11.27 (1,575)***

0 (1,575)

2.11

2.19

2.45

2.23

2.18

2.32

2.38

2.23

1.89 (1,371)

4.71 (1,371)*

1.16 (1,577)

0.96 (1,577)

2.10

2.20

2.43

2.24

2.28

2.33

2.57

2.32

8.92 (1,368)**

4.43 (1,368)*

2.34 (1,368)

1.26 (1,368)

Narcisme

Totaal

Aangepast

Maladaptief

.40

.40

.40

.32

.31

.27

39.86 (1,577)***

28.62 (1,577)***

56.70 (1,577)***

0.35

0.31

0.34

0.37

0.34

0.36

1.64 (1,579)

1.42 (1,579)

1.20 (1,579)

0.35

0.31

0.35

0.31

0.27

0.30

3.31 (1,368)

1.57 (1,368)

3.04 (1,368)

Subjectief welbevinden

Levenstevredenheid

Depressie

5.01 4.72 1.56 (1,117) 4.93 4.43 3.46 (1,117) 4.79 4.63 0.09 (1,66)

1.65 1.83 3.68 (1,117) 1.74 1.87 1.32 (1,117) 1.77 1.93 0.57 (1,66)

Defensieve bescherming van het ego

Verantwoordelijkheidsgevoel slagen

Verantwoordelijkheidsgevoel falen

4.88

4.52

4.44

4.69

15.96 (1,250)***

0.16 (1,249)

4.59

4.57

4.70

4.81

0.60 (1,252)

0.11 (1,251)

4.62

4.76

4.53

4.49

0.21 (1,174)

0.19 (1,173)

Noot. *p < .05. **p < .01. ***p < 0.001.

44

Page 55: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

45

Leeftijd adolescenten en moeders en opleidingsniveau moeders.

Om mogelijke effecten van de verschillende continue achtergrondvariabelen na te gaan,

maakten we gebruik van Pearson correlaties. Hieruit bleek dat enkel leeftijd van de adolescent

een aantal significante verbanden vertoonde met de studievariabelen. Zo vonden we een

significante samenhang van leeftijd met de angstgedreven vorm van overbescherming zoals

gerapporteerd door de jongeren (r = -.12, p < .01). Naarmate de leeftijd van de adolescent

toeneemt, lijkt men minder angstgedreven overbescherming te rapporteren. Een tweede en

laatste significant verband merkten we op tussen de leeftijd van de adolescent en de mate van

depressie (r = -.21, p < .05). Hoe jonger de adolescenten, des te meer depressieve klachten zij

rapporteren.

Omdat de achtergrondvariabelen geslacht, gezinsstructuur, beroep van de moeder en

leeftijd van de adolescent effecten vertonen op een aantal van de studievariabelen, werd in de

verdere data-analyse gecontroleerd voor deze variabelen.

Structurele Analyses

Regressieanalyses

Aan de hand van regressieanalyses trachten we zicht te krijgen op de unieke effecten van

de twee dimensies van overbescherming op de studievariabelen. We willen, zowel voor de

moeder- en adolescentenrapportering, telkens nagaan in welke mate angstgedreven of

egobetrokken overbescherming als onafhankelijke variabele invloed heeft op de

uitkomstvariabelen subjectief welzijn, narcisme en defensieve bescherming van het ego.

Argumenten voor het gebruik van regressieanalyse betreffen de controle voor enerzijds de

gedeelde variantie tussen beide vormen van overbescherming en voor relevante

achtergrondvariabelen anderzijds.

Uit de resultaten blijkt dat geen enkele van de regressiecoëfficiënten, zoals gerapporteerd

door de moeders, significant waren. De waarden van de bètacoëfficiënten bevinden zich immers

alle tussen -.19 en .14 met p > .05. In wat volgt zal aldus slechts dieper ingegaan worden op de

bespreking van de resultaten van de regressieanalyses gebaseerd op de rapportage van de

adolescenten.

Subjectieve welbevinden.

Levenstevredenheid.

In eerste instantie werd getoetst in welke mate levenstevredenheid bij jongeren uniek

voorspeld kan worden door de verschillende types van overbescherming die zij menen te

ervaren in hun opvoeding.

Page 56: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

46

De resultaten tonen aan dat angstgedreven overbescherming geen significant negatieve

effecten lijkt te veroorzaken op de algemene levenstevredenheid van jongeren. Ook met

betrekking tot het verband met de egobetrokken vorm kunnen we eenzelfde conclusie

formuleren. Hoewel niet significant (p = .056), kunnen we evenwel spreken van een positieve

trend, waarbij egobetrokken overbescherming zou kunnen bijdragen tot een stijging in de

levenstevredenheid van de adolescenten.

Angstgedreven -.20

overbescherming

Levenstevredenheid

Egobetrokken

overbescherming .27

Figuur 2. Visuele voorstelling van het verband tussen overbescherming en levenstevredenheid.

Depressieve gevoelens.

Bij de tweede operationalisatie van het subjectieve welbevinden bij jongeren, met name

depressieve gevoelens, treffen we gelijkaardige resultaten aan zoals bij levenstevredenheid.

Overbescherming lijkt geen associaties te vertonen met de manifestatie van depressieve

gevoelens. Noch het angstgedreven type van overbescherming, noch de egobetrokken vorm

blijken significant samen te hangen met depressieve gevoelens.

Angstgedreven .17

overbescherming

Depressieve gevoelens

Egobetrokken

overbescherming -.08

Figuur 3. Visuele voorstelling van het verband tussen overbescherming en depressieve

gevoelens.

Narcisme.

Algemeen narcisme.

Als hypothese stelden we eveneens voorop dat een overbeschermende opvoeding de mate

van narcisme positief zou beïnvloeden. We veronderstelden dat dit verband het meest

uitgesproken zou zijn bij het egobetrokken subtype. Om dit na te gaan, voerden we eveneens

Page 57: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

47

een regressieanalyse uit op de totale steekproef waarbij narcisme vooropgesteld werd als een

mogelijke uitkomst van zowel angstige als egobetrokken overbescherming.

Voor zowel de angstgedreven als de egobetrokken vorm van overbeschermend opvoeden

vinden we geen significant verband terug met narcisme.

Angstgedreven .06

overbescherming

Narcisme

Egobetrokken

overbescherming -.01

Figuur 4. Visuele voorstelling van het verband tussen overbescherming en narcisme.

Maladaptief narcisme.

In tegenstelling tot onze bevindingen betreffende narcisme in het algemeen, stellen we voor

de maladaptieve component van narcisme na controle voor adaptief narcisme echter wel een

significante, maar kleine invloed vast afkomstig van de twee overbeschermingspredictoren. De

richting van het verband verschilt naargelang het type overbescherming. Daar waar

angstgedreven overbescherming een positieve invloed lijkt te hebben op maladaptief narcisme,

blijkt er een negatieve relatie te bestaan vanuit de egobetrokken vorm op diezelfde uitingsvorm

van narcisme.

Angstgedreven .15***

overbescherming

Maladaptief narcisme

Egobetrokken

overbescherming -.12**

Figuur 5. Visuele voorstelling van het verband tussen overbescherming en maladaptief

narcisme.

Adaptief narcisme.

Ook wat de meer aangepaste component van narcisme betreft, toonden de resultaten van de

regressieanalyse een klein, maar significant positief effect van egobetrokken overbescherming

op adaptief narcisme na controle voor de maladaptieve component. Verder bleek er met

angstgedreven overbescherming geen significant verband te bestaan.

Page 58: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

48

Angstgedreven -.07

overbescherming

Adaptief narcisme

Egobetrokken

overbescherming .09*

Figuur 6. Visuele voorstelling van het verband tussen overbescherming en adaptief narcisme.

Variantieanalyse met herhaalde meting

Defensieve bescherming van het ego.

Een laatste doelstelling van dit onderzoek betrof het nagaan van het effect van de diverse

types van overbescherming op het defensief beschermen van het ego, gemeten op basis van self-

serving bias. Hierbij verwachtten we vanuit het angstgedreven type geen dan wel een negatief

verband op de studievariabele, en vanuit het egobetrokken type een positief verband. Om een zo

accuraat mogelijk beeld op de invloed van overbescherming te bekomen, werd onze

oorspronkelijke onderzoeksvraag bijgesteld. We stelden voorop te onderzoeken of de situatie,

slagen versus falen, een effect heeft op het verantwoordelijkheidsgevoel van de adolescenten en

of hierbij sprake is van een modererend effect van de mate van angstgedreven, dan wel

egobetrokken overbescherming. Dit willen we toetsen voor zowel adolescenten- als

moederrapportering van overbescherming. In lijn met de oorspronkelijke onderzoeksvraag

verwachten we een positief verband tussen de slaagsituatie en het verantwoordelijkheidsgevoel,

gemodereerd door hoge egobetrokken overbescherming.

Aan de hand van variantieanalyse met herhaalde meting probeerden we hierop een

antwoord te krijgen. Vooraf aan de analyse werden op basis van median split dichotome

variabelen aangemaakt voor angstgedreven en egobetrokken overbescherming. Voor beide types

was er op die manier een groep met laagscorenden (groep 1) en hoogscorenden (groep 2).

Uit de resultaten van de analyse blijkt dat er echter enkel van een significante interactie

sprake is tussen de door adolescenten gerapporteerde angstgedreven overbescherming en de

situatie (F(1, 250) = 6.83, p = 0.01). Bij adolescenten die weinig angstgedreven

overbescherming in hun opvoeding percipiëren, doet er zich nauwelijks een effect van de

situatie op het verantwoordelijkheidsgevoel voor (t(121) = -.83, p = .41). Bij adolescenten die

daarentegen hoog scoren op de angstgedreven vorm van overbescherming, doet er zich wel een

belangrijk effect van de situatie voor (t(121) = 2.67, p < .01). Deze jongeren lijken zichzelf

duidelijk sterker verantwoordelijkheid te achten voor slagen dan voor falen, zelfs na controle

voor geslacht. Het effect wordt in Figuur 7 grafische weergegeven, waarbij de x- en y-as

respectievelijk de situatie (1 = slagen en 2 = falen) en het gemiddelde

Page 59: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

49

verantwoordelijkheidsgevoel representeren. De blauwe en groene lijnen geven de groepen

adolescenten weer die de opvoedingsstijl van hun moeder respectievelijk laag- en

hooggemiddeld scoorden wat betreft angstgedreven overbescherming.

Figuur 7. Grafische voorstelling van het effect van situatie op verantwoordelijkheidsgevoel,

gemodereerd door de mate van angstgedreven overbescherming.

Er werden geen significante interactie-effecten gevonden met de egobetrokken vorm van

overbescherming (F(1, 250) = .33, p = .57 en F(1, 172) = .21, p = .65 voor de adolescenten- en

moederlijke rapportering respectievelijk). Een interactie-effect met angstgedreven

overbescherming, zoals gerapporteerd door de moeders, was er evenmin (F(1, 172) = .91, p =

.34).

Page 60: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.
Page 61: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

51

Discussie

Uit de grote hoeveelheid populaire en wetenschappelijke onderzoeksliteratuur mag blijken

dat opvoeding sinds lang, en zeker vandaag, een hot item is. Ook de hieruit volgende

maatschappelijke discussies bieden daar evidentie voor. Actueel wordt in het opvoedingsdebat

alle aandacht gericht op een nieuw en tegelijk, voornamelijk volgens de populaire pers, berucht

fenomeen, met name overbescherming. Populaire uitspraken stellen een stijgende trend van

overbescherming in onze westerse maatschappij vast, die bovenal zeer nadelig zou zijn voor het

zich ontwikkelende kind. Persberichten als ‘Perfectionistische ouders, kwetsbare kinderen’

(Nederlands Jeugdinstituut, 2010), of ‘Wanneer ouders het te goed willen doen. Geluk kan uw

kinderen schaden’ (Claeys, 2011), en ‘Helicopter parents creating a generation incapable of

accepting failure’ (Dixon, 2013), vormen dan ook al lang geen uitzondering meer. Andere

onderzoekers, waaronder Kohn (2014), lijken zich hier echter tegen af te zetten. Zij geven aan

dat er onvoldoende empirische evidentie voorhanden is om te kunnen besluiten dat ouders te

permissief en overbeschermend zijn, waardoor narcistische en tegelijk zich doodellendig

voelende kinderen grootgebracht worden.

Harde data blijken daadwerkelijk te ontbreken. Het mag duidelijk zijn dat hiermee nogal

wat verwarring gezaaid en incongruentie gecreëerd wordt in zowel de conceptualisering als

mogelijke consequenties van overbescherming. In een eerste tegemoetkoming aan dergelijke

beperkingen van voorgaand onderzoek, werd door ons een kwantitatieve studie, gebaseerd op

vragenlijstonderzoek, opgezet die een tweeledig doel voor ogen had. Enerzijds wilden we

komen tot een meer accurate conceptualisering van het concept van overbescherming. Dit deden

we door te vertrekken vanuit het multidimensionele karakter van overprotectie zoals

beargumenteerd door Kins en Soenens (2013). De twee onderscheiden types overbescherming

zoals door hen verondersteld, namelijk de klassiekere angstgedreven vorm en de meer recente

egobetrokken overbescherming, verwachtten we eveneens terug te vinden in onze studie. Wat

ons anderzijds eveneens sterk intrigeerde, en wat misschien in de context van klinische

implicaties nog relevanter is, betreft de vraag hoe een angstgedreven, dan wel egobetrokken

overbeschermende opvoeding zich verhoudt tot de psychosociale ontwikkeling van het kind.

Vanuit de klassieke visie op overbescherming, de angstgedreven vorm, werden voornamelijk

schadelijke gevolgen voor het subjectieve welzijn van kinderen aangetoond (bijv. Parker, 1983).

Aanhangers van de meer recente, egobetrokken, vorm lijken voornamelijk het groeiende

narcisme in onze maatschappij en het op een meer defensieve manier beschermen van het ego

als gevolgen van overbescherming te beschrijven (bijv. Twenge & Campbell, 2009). Zoals reeds

aangegeven, bestaat er evenwel geringe overeenstemming wat de consequenties van beide

overbeschermende opvoedingsstijlen aangaat. Een aantal onderzoekers lijkt zich immers niet te

Page 62: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

52

kunnen vinden in het zogenaamde nefaste karakter van intrusief ouderschap en evenmin in de

opkomst van narcistische jeugd ten gevolge van dergelijke opvoeding (bijv. Kohn, 2014). In

deze studie werd dan ook stilgestaan bij de vraag of het al dan niet gerechtvaardigd is te stellen

dat overbescherming een inbreuk pleegt op de psychosociale ontwikkeling van het kind.

Het Construct Overbescherming

In een eerste onderzoeksvraag wensten we na te gaan in welke mate overbescherming als

een uni-, dan wel een multidimensioneel construct beschouwd moet worden. In onze studie

werd, in overeenstemming met Kins en Soenens (2013), evidentie gevonden voor de

veronderstelde opsplitsing van het overbeschermingsconstruct in een angstgedreven en

egobetrokken vorm. Zoals vermoed zou een angstgedreven overbeschermende opvoeding

voornamelijk gekenmerkt lijken te worden door ouderlijke angstige opvattingen met betrekking

tot de ontwikkeling van het kind, zich uitend in een angstige opvoeding, voortijdige

probleemoplossing, infantiliserende handelingen en een gebrek aan respect voor de persoonlijke

levenssfeer van het kind. Met deze omschrijving lijkt vooral aangesloten te kunnen worden bij

de klassieke visie op overbescherming, zoals bijvoorbeeld reeds door Levy (1943) en Parker

(1983) werd omschreven. Vanuit deze visie zou de angstgedreven overbescherming als meest

maladaptief beschouwd worden. De tweede component sluit eerder aan bij de egobetrokken

overbescherming die recent zijn opmars maakte (bijv. Twenge & Campbell, 2009), met het

zelfwaardestimulerende opvoedingskarakter dat zich voornamelijk kenmerkt door het kind

overmatig te prijzen en diens faalervaringen extern te attribueren. Het is tevens het type

overprotectie dat verondersteld wordt een rol te spelen bij narcisme.

Vrij opvallend constateerden we evenwel een nuanceverschil met betrekking tot de

conceptualisering van overbescherming bij moeders en adolescenten. Uit de

adolescentenrapportering bleek immers een zeer duidelijk onderscheid tussen het angstgedreven

en het egobetrokken type. Bij de moeders was het onderscheid minder eenduidig. Daar waar

adolescenten voornamelijk de angstgedreven vorm als overbescherming beschouwen, doen

moeders dat ook, maar met dat verschil dat de differentiatie bij de moeders minder uitgesproken

lijkt te zijn. Zij lijken veel minder een nuance te zien tussen beide vormen van

overbescherming.

In een tweede stap trachtten we een zicht te krijgen op de mate van overbescherming zoals

gepercipieerd door zowel moeder als adolescent. Zeer opmerkelijk hier betreffen de gemiddelde

scores voor overbescherming die zowel voor moeder als voor adolescent relatief laag zijn.

Individuele variaties zijn er altijd, maar desondanks kan niet gesproken worden van een

gemiddelde trend naar overbescherming in de opvoeding. Met deze bevinding lijken we meer

Page 63: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

53

aan te sluiten bij de opvatting van Kohn (2014) die stelt dat populaire uitspraken die beweren

dat overbescherming de nieuwe tendens geworden is, te sterk zijn.

Verder was een opvallende vaststelling de vrij geringe congruentie tussen de adolescenten-

en de moederlijke rapportage. Rekening houdende met de algemeen vrij lage

overbeschermingsscores bleken adolescenten zich meer overbeschermd te voelen in vergelijking

met wat moeders aangaven. In consistentie met de resultaten voor de conceptualisering van

overbescherming, was dat voornamelijk het geval voor de angstgedreven vorm van

overbescherming. We kunnen ons afvragen wat de reden is voor dergelijke verschillen in het

ouder- en kindperspectief. Een mogelijke verklaring zou gevonden kunnen worden in een eerder

sociaal wenselijk antwoordpatroon bij de moeders. Zoals eerder vooropgesteld blijkt

voornamelijk het angstgedreven type een negatieve, en zelfs eerder beschuldigende, connotatie

met zich mee te krijgen, aangezien verondersteld wordt dat dit de meest ondermijnende vorm

van overbescherming zou zijn. In dat geval is het denkbaar dat moeders moeite hebben met het

erkennen en toegeven van dergelijke overbeschermende opvoeding.

Een andere oorzaak betreft wellicht het subjectieve karakter van het construct (Kohn,

2014). Mogelijk maken individuen gebruik van verschillende standaarden bij het oordelen over

de overbeschermende aard van een bepaalde situatie. Wat voor de ene waargenomen wordt als

intrusief overbetrokken opvoedingsgedrag, zal voor de andere eerder als een normale

uitingsvorm van ouderlijke betrokkenheid gepercipieerd worden. Verder zouden

omstandigheden en het temperament van het kind een rol kunnen spelen in de bepaling van

overbescherming, waardoor een eenduidige definiëring van overbeschermen bemoeilijkt wordt,

met de gekende consequenties voor de perceptie ervan (Kohn, 2014).

Een laatste mogelijke oorzaak voor de incongruentie wat de perceptie van overbescherming

betreft, zou toegeschreven kunnen worden aan het leeftijdsbereik van onze

adolescentensteekproef. Dat bereik beperkte zich tot de leeftijden tussen 14 en 19 jaar, of

ongeveer de leeftijd waarop adolescenten de tweede separatie-individuatiefase doorlopen (Blos,

1979). Op deze leeftijd zijn jongeren voornamelijk bezig met het verwerven van autonomie en

de zoektocht naar een invulling voor de eigen identiteit (Levy-Warren, 1999). De kans bestaat

evenwel dat adolescenten de goedbedoelde en oprechte betrokkenheid van hun ouders bij uitstek

in deze ontwikkelingsfase als intrusief en overbetrokken gaan beschouwen.

Unieke Effecten van Overbescherming op de Studievariabelen

De hypotheses die we naar aanleiding van het tweede doel van deze studie formuleerden en

betrekking hadden op veronderstelde gevolgen van een overbeschermende opvoeding, werden

in onze studie slechts gedeeltelijk bevestigd.

Page 64: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

54

Het verband tussen overbescherming en het subjectieve welzijn.

We stelden tussen de beide vormen van overbescherming zoals gepercipieerd door de

adolescent en zijn subjectieve welbevinden geen samenhang vast. De angstgedreven en

egobetrokken overbescherming lijken niet bij te dragen tot respectievelijk minder dan wel meer

levenstevredenheid en evenmin tot meer, dan wel minder depressieve klachten. Daar waar de

klassieke overbeschermingsliteratuur een ondubbelzinnige positieve relatie aantoonde van

angstgedreven overprotectie op internaliserende problemen (bijv. Bayer et al., 2006; Muris et

al., 2003) en hun tegenstanders in het debat uitgingen van het feit dat overbescherming niet zo

slecht hoeft te zijn (bijv. Kohn, 2014), lijken wij met onze studie een meer genuanceerd beeld

gebracht te hebben. We vonden met name geen associatie tussen beide, waardoor we kunnen

veronderstellen dat angstgedreven overbescherming niet per se een pathologisch, maar evenmin

een adaptief fenomeen is voor het welbevinden van de adolescent. Eenzelfde conclusie kan ook

voor de egobetrokken vorm geformuleerd worden. Ook hier werden geen significante

associaties vastgesteld met beide metingen van welbevinden. Deze resultaten voor het

egobetrokken type liggen echter wel min of meer in de lijn van onze hypothese die stelde geen,

dan wel een positief verband te vinden. Desondanks kan een positieve tendens opgemerkt

worden tussen de egobetrokken vorm en levenstevredenheid. Toch moeten de resultaten van

onze studie met alle voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Welbevinden werd immers

bevraagd bij de jongeren die participeerden in subsample A die echter gekenmerkt wordt door

een minder aantal respondenten in vergelijking met de overige subsamples.

Het verband tussen overbescherming en narcisme.

Voornamelijk gebaseerd op uitspraken van de populaire onderzoeksliteratuur die een effect

menen te pretenderen tussen een overbeschermende opvoedingsstijl en het stijgende narcisme

(bijv. Twenge & Campbell, 2009), verwachtten wij vooral een positieve samenhang tussen

voornamelijk de egobetrokken overbescherming en narcisme als unidimensioneel construct. De

resultaten blijken onze veronderstellingen echter niet te bevestigen. Indien het verband met

algemeen narcisme in beschouwing wordt genomen, lijkt een egobetrokken overbescherming op

het eerste zicht geen effect te hebben op het algemene narcisme. Niet positief, noch negatief.

Wanneer echter opgesplitst wordt tussen de twee onderscheiden subdimensies van narcisme,

namelijk grandioos en kwetsbaar, constateerden we evenwel een aantal, soms frappante,

significante resultaten.

De opvallendste bevinding betrof ongetwijfeld de positieve samenhang tussen

angstgedreven overbescherming zoals gerapporteerd door de adolescent en kwetsbaar narcisme.

Opmerkelijk omwille van de door media en populaire onderzoeksliteratuur geopperde associatie

tussen een eerder overidealiserende opvoeding, aldus kenmerkend voor het egobetrokken type

Page 65: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

55

van overbescherming, en het groeiende narcisme. Effecten van een eerder angstgedreven

overbeschermende opvoeding op de ontwikkeling van narcisme werden tot nu toe nog niet

eerder onderzocht. Dit zou toegeschreven kunnen worden aan het vooralsnog hypothetische

onderscheid in angstgedreven en egobetrokken overbescherming.

Een speculatieve verklaring voor het waargenomen merkwaardige verband zou evenwel

gevonden kunnen worden in de literatuur die onderzoek verrichte naar psychologische controle.

Met psychologische controle verwijst Barber (1996) naar opdringerige pogingen van ouders om

de psychologische en emotionele ontwikkeling van het kind te controleren. Psychologisch

controlerende ouders hebben geen aandacht voor de behoeften en verlangens van het kind,

integendeel, ze zijn voornamelijk gericht op de eigen behoeftebevrediging en stellen eigen

standaarden als cruciaal. Dergelijke vorm van controle doet ondermeer denken aan de concepten

premature probleemoplossing en aantasting van de privacy die sterk gerelateerd blijken te zijn

aan de angstgedreven vorm van overbescherming. Door het overmatig controlerende aspect van

vroegtijdig ingrijpen en voortdurend op de hoogte te zijn van de bezigheden van het kind, wordt

het functioneren door ouders dermate gestuurd dat zij de ontwikkeling van hun kind zoveel

mogelijk in eigen handen hebben. Hierbij lijkt eveneens weinig rekening gehouden te worden

met het kind en worden voornamelijk de ouderlijke wensen ingewilligd, met name een

vermindering van angstgevoelens. De studie van Miller en Campbell (2008) toonde aan dat

psychologische controle op zijn beurt lijkt samen te hangen met de ontwikkeling van kwetsbaar

narcisme. Dergelijke excessieve controle zou emotionele afhankelijkheid van het kind aan de

ouder stimuleren, waardoor het inbreuk lijkt te plegen op de autonomieontwikkeling van het

kind en waardoor het kind een verminderde zelfverzekerdheid ontwikkelt. Er ontstaat een

beperkt inzicht in de eigen emotionele leefwereld, wat hen meer gevoelig maakt van de

gevoelens van de anderen.

Verder onderzoek is evenwel nodig om te achterhalen in welke mate psychologische

controle verschilt dan wel gemeenschappelijke elementen vertoont met de angstgedreven vorm

van overbescherming. Of zouden we bijvoorbeeld kunnen stellen dat psychologische controle

als een deelaspect van angstige overbescherming gezien kan worden? We kunnen ons eveneens

afvragen of psychologische controle ook in de egobetrokken overbescherming zou kunnen

voorkomen.

Een andere plausibele verklaring houdt in dat een angstgedreven overbeschermende

opvoeding bijdraagt tot gevoelens van onzekerheid met betrekking tot het eigen kunnen van

adolescenten. Daarnaast bouwen ze mogelijk een eerder kwetsbaar zelfbeeld op dat meer

aansluit bij het maladaptieve type van narcisme, wat kan resulteren in een manier om toch maar

het zelfbeeld op te krikken.

Page 66: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

56

Evenwel moet gewezen worden op het feit dat de maladaptieve component van narcisme,

ondermeer omwille van het exploratieve onderscheid in narcisme, in ons onderzoek getypeerd

wordt door een lage interne consistentie. Logischerwijze moeten bevindingen met die schaal

dan ook met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden.

Onze hypothese die veronderstelde dat egobetrokken overbescherming zou bijdragen tot

grandioos, meer extravert, narcisme, lijkt op basis van de adolescentenrapportage echter wel

bevestigd. Enige voorzichtigheid moet evenwel geboden worden, omwille van de relatief

geringe omvang van het effect. Ondanks het feit dat onze onderzoeksresultaten lijken aan te

sluiten bij wat de populaire pers beweert, moet de beperkte grootte van dit verband ons hoedden

voor al te sterke uitspraken.

De bespreking van de samenhang tussen overbescherming en narcisme moet evenwel

afgerond worden met een kleine nuancering. Het zou een voorbarige conclusie betreffen indien

we zouden besluiten dat een overbeschermende, overwaarderende opvoeding tot meer narcisme

zou leiden. Onderzoek van Thomaes en Stegge (2007) stelde vast dat een koude en verwerpende

opvoeding, zoals in tegenstelling met de opvoeding van overwaarderende ouders, eveneens een

impact blijkt te hebben op de ontwikkeling van narcisme. Net doordat het kind op emotioneel

vlak weinig aandacht lijkt te krijgen, voelt het kind de behoefte zelf zijn ego te stimuleren.

Stellen dat opvoeding tot een stijging in narcisme kan leiden, doet hiermee teniet aan de

complexiteit.

Daarnaast wordt door datzelfde onderzoek van Brummelman en Thomaes (2010) benadrukt

dat de ontwikkeling van narcisme niet enkel beïnvloed wordt door de opvoeding. Er zou

daarentegen sprake zijn van een samenspel met het temperament van het kind. Deze studie vond

evidentie voor een beloningsgevoelig en strafongevoelig temperament bij kinderen met een

verhoogde score voor grandioos narcisme. Kwetsbaar narcisme zou voornamelijk gepaard gaan

met zowel een belonings- als een strafgevoelig temperament. Hiermee mag duidelijk worden dat

het eenzijdig benadrukken van opvoeding als oorzaak voor het stijgende narcisme niet houdbaar

is.

Het verband tussen overbescherming en defensieve bescherming van het ego.

De laatste onderzoeksvragen van deze studie hadden betrekking op het verband tussen

overbescherming en het defensieve beschermen van het ego, gemeten aan de hand van self-

serving bias. We verwachtten een positieve samenhang tussen de slaagsituatie en het

verantwoordelijkheidsgevoel, gemodereerd door het egobetrokken overbeschermingstype. Dit

voornamelijk vanuit de veronderstelde positieve relatie tussen narcisme en self-serving bias

(John & Robins, 1994), de positieve samenhang tussen egobetrokken overbescherming en

narcisme, en het idee dat egobetrokken overbeschermende ouders hun kind alsmaar van hun

Page 67: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

57

verantwoordelijkheid lijken te onttrekken bij faalervaringen en hen overmatig ophemelen bij

succes. Voor de faalsituatie voorspelden we eenzelfde, weliswaar negatief verband. Op basis

van de resultaten moeten we echter besluiten om de vooropgestelde explorerende hypotheses te

verwerpen. Niet de egobetrokken overbescherming zoals gerapporteerd door de adolescent

blijkt een belangrijke mediator te zijn in de relatie tussen de situatie en het

verantwoordelijkheidsgevoel, de angstgedreven vorm blijkt dat daarentegen wel te zijn.

Mogelijk hangt de verklaring van laatstgenoemde samenhang samen met de plausibele

verklaring die reeds gegeven werd bij het positieve verband tussen angstgedreven

overbescherming en kwetsbaar narcisme. Verondersteld zou kunnen worden dat het zelfbeeld

van angstgedreven overbeschermende adolescenten meer kwetsbaar is en eerder naar het

negatieve neigt. Als antwoord hierop gaan zij wellicht op zoek naar allerlei manieren in een

poging hun zelfwaarde hoog te houden. Het toeschrijven van succes aan zichzelf is hier onder

meer een voorbeeld van.

Ondanks het feit dat dit resultaat niet echt aan onze verwachtingen lijkt te beantwoorden,

valt verder onderzoek hiernaar evenwel aan te bevelen. In vervolgonderzoek lijkt het, omwille

van het single-item van ons instrument, aangewezen om gebruik te maken van een

psychometrisch sterker instrument.

Conclusie.

Met betrekking tot de samenhang tussen overbescherming en de verschillende

uitkomstvariabelen, zouden we kunnen concluderen dat verbanden enkel en alleen gevonden

werden via de rapportering van de adolescent. Dit konden we evenwel verwachten wegens de

zwakke convergentie tussen de moederlijke en adolescentenrapportering wat overbescherming

betreft. Hiermee lijkt vooral de perceptie van de adolescent doorslaggevend te zijn. Het lijkt

alsof overbescherming die in de beleving van de adolescent als eerder negatief ervaren wordt,

een mogelijk nefaste invloed op zijn ontwikkeling zou kunnen hebben. Het omgekeerde zou

eveneens kunnen gelden. Het feit dat we in deze studie enerzijds noch positieve, noch negatieve

verbanden vonden tussen egobetrokken overbescherming en het subjectieve welzijn en

anderzijds een klein positief effect met grandioos adaptief narcisme constateerden, zou mogelijk

verklaard kunnen worden door een eerder positieve beleving van de egobetrokken vorm van

overbescherming. Het is denkbaar dat jongeren op korte termijn aldus weinig negatieve

uitkomsten ervaren van dit type overbescherming.

Sterktes en Beperkingen van Eigen Onderzoek en Suggesties voor Verder Onderzoek

De belangrijkste sterkte van huidig, vrij nieuw en voornamelijk exploratief onderzoek

betreft het multidimensionele uitgangspunt van het overbeschermingsconstruct. Hierdoor

werden we in staat gesteld een accuratere visie te bieden op een veelzijdig en moeilijk te

Page 68: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

58

conceptualiseren construct. Mede hierdoor kregen we de kans een meer genuanceerd beeld te

verkrijgen op de mogelijke effecten van overbescherming, dat in populaire uitspraken maar al te

vaak eenzijdig als schadelijk afgeschilderd wordt.

De huidige studie wordt eveneens gekenmerkt door een aantal beperkingen, waarbij in

vervolgstudies aan tegemoetgekomen zou kunnen worden. Een eerste beperking betreft het

cross-sectionele onderzoeksdesign van deze studie. Dergelijk onderzoeksopzet staat een toetsing

van causale hypotheses niet toe, met als gevolg dat uitspraken over de richting van de gevonden

verbanden niet gepermitteerd zijn. Met dit onderzoek waren we met andere woorden niet in

staat om de wederkerige beïnvloedingsprocessen, die een ouder-kindrelatie kenmerkt, aan te

tonen. Eerder onderzoek toonde immers aan dat factoren eigen aan het kind, waaronder

temperament en persoonlijkheid, eveneens in een belangrijke mate bepalend zijn voor de

ouderlijke opvoedingsstijl en het -gedrag (Rubin, Nelson, Hastings, & Asendorpf, 1999). Vanuit

dergelijk perspectief is het aldus denkbaar dat adolescenten met een eerder angstig temperament

ouders ertoe aanzetten een overbeschermende opvoedingsstijl te hanteren. Eenzelfde hypothese

zou evenwel geformuleerd kunnen worden voor narcisme, waarbij de opvoeding beïnvloed

wordt door de aanwezigheid van narcistische eigenschappen bij het kind. Een belangrijke

implicatie van een cross-sectioneel design betreft dan ook de omzichtigheid waarmee resultaten

geïnterpreteerd dienen te worden. Het gevaar dat hierachter schuilt, ligt in het feit dat vanuit

cross-sectioneel onderzoek forse uitspraken, die eenzijdig gericht zijn op unidirectionele

effecten, als causaal beschouwd worden. Ter tegemoetkoming aan de causaliteitsbeperking van

deze onderzoeksmethode zou het aldus nuttig zijn een longitudinale vervolgstudie op te zetten.

Dit zou ons in staat stellen meer sluitende conclusies te formuleren. Met dergelijk type

onderzoek zouden we eveneens inzicht kunnen krijgen in de effecten die overbescherming op

langere termijn mogelijk met zich meedraagt.

Vervolgens vormt de vrij homogene steekproef eveneens een beperking binnen deze studie,

wat het maken van conclusies die representatief zijn voor de algemene populatie bemoeilijkt.

Onze participerende jongeren en hun moeders werden gerekruteerd in drie Vlaamse,

voornamelijk algemeen secundaire scholen. Eigen aan onze steekproef is het feit dat zowel

adolescenten als moeders een vrij hoge scholing respectievelijk genieten en genoten. Hierbij

kunnen we ons de vraag stellen op welke manier overbescherming in de lagere opgeleide

populatie beleefd wordt. Verder maken onze participanten deel uit van een westerse en aldus

eerder individualistische cultuur die gekenmerkt wordt door analoge waarden en normen.

Uitspraken die stellen dat het stijgende narcisme als gevolg van overbescherming algemeen

eigen zijn aan de huidige generatie ouders en hun kinderen doet teniet aan het feit dat uit

onderzoek gebleken is dat narcisme zich doorgaans meer presenteert in individualistische

culturen dan in collectivistische culturen (Foster et al., 2003). Het zou aldus interessant zijn na

Page 69: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

59

te gaan in welke mate en hoe overbescherming zich voordoet in meer collectivistische culturen.

Tenslotte was het kleine leeftijdsbereik bij adolescenten (min = 14, max = 19) eveneens

kenmerkend voor de steekproef van deze studie. Echter blijkt overbescherming eveneens

relevant te zijn bij jongere kinderen alsook bij de fase van de zogenaamde ‘opkomende

volwassenen’, die zich situeert tussen de leeftijd van 18 en 25 jaar. Recent onderzoek toonde

immers aan dat ouders een belangrijke invloed blijven behouden ook al woont de jongere niet

meer thuis (Kins, Beyers, Soenens, & Vansteenkiste, 2009). Toekomstig onderzoek zou zich,

met een generalisatie voor de algemene populatie als doel, kunnen toeleggen op bredere

steekproeven. Om veranderingen in overbescherming en zijn veronderstelde oorzaken te kunnen

detecteren, zou een longitudinale opvolging van verschillende leeftijdsgroepen eveneens zinvol

zijn.

Een derde punt van kritiek betreft het gebruik van de NPI (Raskin & Hall, 1979; Raskin &

Terry, 1988). In dit onderzoek werd gebruikgemaakt van de NPI om de mate van narcisme bij

jongeren na te gaan. Uit de onderzoeksliteratuur is immers gebleken dat dit populaire,

wereldwijd gebruikte instrument over zeer sterke evidentie voor validiteit beschikt. Tevens

werden op basis van de NPI tal van relevante inzichten verworven. Desondanks blijkt de NPI

onderwerp van controverse te zijn (Back et al., 2013). Niet alleen is er sprake van onenigheid

wat het dimensionele karakter en de factorstructuur van het instrument betreffen, ook zijn

meetpretentie wordt bekritiseerd (Corry, Merritt, Mrug, & Pamp, 2008; Dickinson & Pincus,

2003; Emmons, 1984; Kubarych, Deary, & Autsin, 2004; Pincus & Lukowitsky, 2010; Raskin

& Terry, 1988). Het gebruik van de NPI werd door onderzoekers aldus meermaals in vraag

gesteld (bijv. Brown, Budzek, & Tamborski, 2009). Om tegemoet te komen aan de

problematische aspecten van de NPI werd door Back et al. (2013) recent een nieuw instrument

ontwikkeld, met name de Narcissistic Admiration and Rivalry Questionnaire (NARQ; Back et

al., 2013). Dit is een instrument dat met bewondering en rivaliteit vertrekt vanuit de twee

basisdimensies van narcisme. In hun onderzoek toonden zij op basis van de goede

psychometrische eigenschappen van het instrument een voldoende geachte validiteit aan. Een

tip voor toekomstig onderzoek betreft dan ook het gebruik van de NARQ om zodoende een

gedifferentieerde kijk op de relatie van narcisme en overbescherming te kunnen bekomen.

In een laatste beperking moeten we vaststellen dat de resultaten van dit onderzoek enkel

gebaseerd zijn op moeders en aldus getypeerd worden door de afwezigheid van vaders. Het

klassieke onderzoek van Levy (1943) stelde dat enkel moeders verantwoordelijk waren voor de

ontwikkeling van hun kroost, waardoor overbeschermend opvoedingsgedrag uniek gerelateerd

was aan moeders. Vandaag echter blijkt het traditionele patroon van de moeder aan de haard en

de vader als kostwinner verleden tijd. Vaders lijken meer dan ooit betrokken te zijn bij de zorg

en het grootbrengen van hun kinderen (bijv. Cabrera, Tamis-LeMonda, Bradley, Hofferth, &

Page 70: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

60

Lamb). In een vervolgstudie zou het aldus interessant zijn om vaders op te nemen, omwille van

hun stijgende inbreng in de opvoeding van het kind.

Tot slot wordt kort stilgestaan bij een laatste suggestie voor vervolgonderzoek. Zoals reeds

gesteld, worden de resultaten van deze studie getypeerd door een beperkte convergentie tussen

de moederlijke en adolescentenrapportering. Een aantal mogelijke verklaringen werden hiervoor

eveneens gegeven. De discrepanties situeerden zich voornamelijk op het vlak van de mate van

overbescherming en de invulling van het concept. Om een meer volledig zicht te kunnen krijgen

op de perspectieven van zowel moeder als adolescent zouden focusgroepen opgezet kunnen

worden waarin stellingen en concrete situaties betreffende overbescherming voorgelegd worden.

Situaties zijn bijvoorbeeld ‘Moeder ruimde ongevraagd mijn kamer op’ of ‘Ik word elke dag

met de auto naar school gebracht en afgehaald’. Vervolgens zouden zowel moeder als

adolescent gevraagd worden in welke mate ze dit als overbeschermend of intrusief controlerend

ervaren, dan wel als een teken van oprechte bezorgdheid. Op die manier kan een interessante

discussie ontstaan waarin zowel moeder als adolescent kunnen laten blijken wat zij als

overbeschermend percipiëren aan de hand van concrete situaties en worden de discrepanties

blootgelegd. Tenslotte kan via focusgroepen eveneens op zoek gegaan worden naar de

onderliggende motieven, het waarom van het overbeschermende opvoedingsgedrag. Zoals ook

Kohn (2014) aangeeft, is het niet enkel belangrijk om te focussen op wat je ziet en meet.

Crucialer in dit debat zijn de drijfveren. Er zijn namelijk verschillende redenen om een kind te

helpen en te beschermen, waarbij de ene reden meer adaptief is dan de andere. Kohn (2014)

sluit af met te stellen dat situaties waarin ouders afhankelijkheid creëren om tegemoet te komen

aan de eigen emotionele behoeften een voorbeeld zijn van eerder pathologische motieven.

Page 71: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

61

Conclusie

Samengevat kan gesteld worden dat we met de data van dit onderzoek een accuratere en

meer genuanceerde kijk verkregen hebben op de conceptualisering en de dynamiek van

overbescherming. We onthouden voornamelijk dat overbescherming niet zo vaak blijkt voor te

komen als door de populaire pers en de geringe empirische onderzoeksliteratuur wordt

gesuggereerd. Daarnaast blijken de effectgroottes van de verbanden met negatieve

ontwikkelingsuitkomsten relatief bescheiden te zijn.

We kunnen ons evenwel de vraag stellen wat de implicaties zijn voor de klinische praktijk.

Net omwille van het exploratieve karakter van dit masterproefonderzoek zijn we van mening dat

het nog te vroeg is om hierover uitspraken te doen. Meer onderzoek naar de drijfveren van

overbeschermende ouders, alsook naar de individuen bij wie overbescherming nefast lijkt te

zijn, is nodig om deze vraag te kunnen beantwoorden. We hopen dat deze studie hiertoe mag

inspireren.

Page 72: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.
Page 73: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

63

Referenties

Anderson, B. J., & Coyne, J. C. (1991). Miscarried helping in the families of children and

adolescents with chronic diseases. In J. H. Johnson & S. B. Johnson (Eds.), Advances in

child health psychology (pp. 167–177). Gainesville: University of Florida.

Auerbach, J.S. (1984). Validation of two scales for narcissistic personality disorders. Journal of

Personality Assessment, 48(6), 649-653. doi: 10.1207/s15327752jpa4806_13

Back, M.D., Küfner, A.C.P., Dufner, M., Gerlach, T.M., Rauthmann, J.F., & Denissen, J.J.A.

(2013). Narcissistic admiration and rivalry: Disentangling the bright and dark sides of

narcissism. Journal of Personality and Social Psychology, 105(6), 1013-1037. doi:

10.1037/a0034431

Barber, B. K. (1996). Parental psychological control: Revisiting a neglected construct. Child

Development, 67(6), 3296-3319. doi: 10.2307/1131780

Baumeister, R.F., & Vohs, K.D. (2001). Narcissism as addiction to esteem. Psychological

Inquiry, 12(4), 206-210.

Baumrind, D. (1966). Effects of authoritative parental control on child behavior. Child

Development, 37(4), 887-907. doi: 10.1111/j.1467-8624.1966.tb05416.x

Bayer, J.K., Sanson, A.V., & Hemphill, S.A. (2006). Parent influences on early childhood

internalizing difficulties. Journal of Applied Developmental Psychology, 27(6), 542-

559. doi: 10.1016/j.appdev.2006.08.002

Beck, U., Hajer, M.A., & van der Aart, I. (1997). De wereld als risicomaatschappij: essays over

de ecologische crisis en de politiek van de vooruitgang. Amsterdam: De Balie.

Beyers, W., & Goossens, L. (2001). Developmental trajectories of emotional separation in

early and middle adolescence: A latent growth curve approach. Part of Unpublished

Doctoral Dissertation, K.U.Leuven, Belgium.

Blos, P. (1979). The adolescent passage. Madison, CT: International Universities Press.

Blum, R.W., Resnick, M.D., Nelson, R., & St Germaine, A. (1991). Family and Peer Issues

Among Adolescents With Spina Bifida and Cerebral Palsy. Pediatrics, 88(2), 280-285.

Bouma, J., Rancher, A.V., Sanderman, R., & van Sonderen, E. (1995). Het meten van

symptomen van depressie met de CES-D: een handleiding. Rijksuniversiteit Groningen:

Noordelijk Centrum voor Gezondheidsvraagstukken.

Bradley, G.W. (1978). Self-serving biases in the attribution process: A reexamination of the fact

or fiction question. Journal of Personality and Social Psychology, 36(1), 56-71. doi:

10.1037/ 0022-3514.36.1.56

Page 74: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

64

Brown, G.W., Birley, J.L T., & Wing, J.K. (1972). Influence of family life on the course of

schizophrenic disorders: A replication. British Journal of Psychiatry, 121(3), 241-258.

doi: 10.1192/bjp.121.3.241

Brown, R.P., Budzek, K., & Tamborski, M. (2009). On the meaning and measure of narcissism.

Personality and Social Psychology Bulletin, 35(7), 951-964. doi:

10.1177/0146167209335461

Brummelman, E., & Thomaes, S. (2010). Opvoeding en de ontwikkeling van grandioos en

kwetsbaar narcisme: Een overzicht. Kind en Adolescent, 31(3), 116-130. doi:

10.1007/BF03089712

Brummelman, E., & Thomaes, S. (2011, mei 30). Ouders geloven in de kracht van

complimenten. Oudersonline. Geraadpleegd op 5 mei, 2014 via

http://www.ouders.nl/artikelen/ouders-geloven-in-de-kracht-van-complimenten

Cabrera, N., Tamis-LeMonda, C.S., Bradley, R.H., Hofferth, S., & Lamb, M.E. (2003).

Fatherhood in the twenty-first century. Child Development, 71(1), 127-136. doi:

10.1111/1467-8624.00126

Cain, N.M., Pincus, A.L., & Ansell, E.B. (2008). Narcissism at the crossroads: Phenotypic

description of pathological narcissism across clinical theory, social/personality

psychology, and psychiatric diagnosis. Clinical Psychology Review, 28(4), 638-656.

doi: 10.1016/j.cpr.2007.09.006

California Task Force to Promote Self-Esteem and Personal and Social Responsibility (1990).

Toward a state of esteem. Sacramento CA: California State Department of Education.

Ceulemans F. (2010, augustus 27). Weg met de hyperouder! [blogpost]. Geraadpleegd op 10

april, 2013 via http://weekend.knack.be/lifestyle/radar/supermama-blog/supermama-

blog-filip-ceulemans/weg-met-de-hyperouder/article-1195026779858.htm

Champney, H. (1941). The measurement of parent behavior. Child Development, 12(2), 131-

166. doi: 10.2307/1125346

Claeys, G. (2011). Geluk kan uw kinderen schaden. Wanneer ouders het te goed willen doen.

DSWeekblad, 1(1), 36-40.

Corry, N., Merritt, R.D., Mrug, S., & Pamp, B. (2008). The factor structure of the narcissistic

personality inventory. Journal of Personality Assessment, 90(6), 593-600. Doi:

10.1080/ 00223890802388590

Davies, W. H., Noll, R. B., DeStefano, L., Bukowski, W. M., & Kulkarni, R. (1991). Difference

in the child-rearing practices of parents of children with cancer and controls: The

Page 75: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

65

perspectives of parents and professionals. Journal of Pediatric Psychology, 16(3), 295–

306. doi: 10.1093/jpepsy/16.3.295

Day, R.D., & Padilla-Walker, L.M. (2009). Mother and father connectedness and involvement

during early adolescence. Journal of Family Psychology, 23(6), 900-904. doi:

10.1037/a0016438

Deboes, T. (2013). Bemoeiziek, afwezig, overbezorgd. Klasse voor leraren, 239, 10-13.

Deeder, J., & Wuyts, D. (2013, maart 5). Zelfwaarde en de invloed van maatschappelijke

verwachtingen. [blogpost]. Geraadpleegd op 28 april, 2014 via

http://www.mensenkennis.be/klinische-psychologie/zelfwaarde-en-de-invloed-van-

maatschappelijke-verwachtingen/

De Gendt, T. (2012). Willen we het té goed doen? Psychologies Magazine, 21, 110-104.

Geraadpleegd via http://www.psychologies.be/nl/_/familie/opvoeding/willen-we-het-te-

goed-doen-r943? category=80&pg=3

De Jong, W. (2011). Het verwende kind-syndroom: Jongens en meisjes verwaarloosd door

verwenning. Huizen: Pica

De Wachter, D. (2012). Borderline Times: Het einde van de normaliteit. Tielt: Lannoo.

Dickinson, K.A., & Pincus, A.L. (2003). Interpersonal analysis of grandiose and vulnerable

narcissism. Journal of Personality Disorders, 17(3), 188-207. doi:

10.1521/pedi.17.3.188.22146

Diener, E.D., Emmons, R.A., Larsen, R.J., & Griffin, S. (1985). The Satisfaction With Life

Scale. Journal of personality assessment, 49(1), 71-75. doi:

10.1207/s15327752jpa4901_13

Dixon, H. (2013, 30 augustus). 'Helicopter parents’ creating a generation incapable of accepting

failure. The Telegraph. Geraadpleegd op 28 juli, 2014 via http://www.telegraph.co.uk/

education/10277505/Helicopter-parents-creating-a-generation-incapable-of-accepting-

failure.html

Donnellan, M.B., Trzesniewski, K.H., & Robins, R.W. (2009). An emerging epidemic of

narcissism or much ado about nothing? Journal of Research in Personality, 43(3), 498-

501. doi: 10.1016/j.jrp.2008.12.010

DuBois, D., & Tevendaele, H. (1999). Self-esteem in childhood and adolescence: Vaccine or

epiphenomenon? Applied and Preventive Psychology, 8(2), 103-117. doi:

10.1016/S0962-1849(99)80002-X

Page 76: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

66

Egan, V., Chan, S., & Shorter, G.W. (2014). The Dark Triad, happiness and subjective well-

being. Personality and Individual Differences, 67, 17-22. doi:

10.1016/j.paid.2014.01.004

Ellis, H. (1898). Auto-eroticism: A psychological study. Alienist and Neurologist, 19(x), 260–

299.

Emmons, R.A. (1984). Factor analysis and construct validity of the Narcissistic Personality

Inventory. Journal of Personality Assessment, 48(3), 291-300. doi:

10.1207/s15327752jpa4803_11

Emmons, R.A. (1987). Narcissism: Theory and measurement. Journal of personality and social

psychology, 52(1), 11-17. doi: 10.1037/0022-3514.52.1.11

Fingerman, K.L., Cheng, Y.P., Wesselmann, E.D., Zarit, S., Furstenberg, F., & Birditt, K.S.

(2012). Helicopter Parents and Landing Kids: Intense Parental Support of Grown

Children. Journal of Marriage and Family, 74(4), 880-896. doi: 10.1111/j.1741-

3737.2012.00987.x

Fogteloo, M. (2009). Het basismateriaal is: kind. Minder opvoeding is beter. De Groene

Amsterdammer, 15. Geraadpleegd via http://www.groene.nl/artikel/het-basismateriaal-

is-kind

Foster, J.D., Campbell, W.K., & Twenge, J.M. (2003). Individual differences in narcissism:

Inflated self-views across the lifespan and around the World. Journal of Research in

Personality, 37(6), 469-486. doi: 10.1016/S0092-6566(03)00026-6

Fresco, D.M., Alloy, L.B., & Reilly-Harrington, N. (2006). Association of Attributional Style

for Negative and Positive Events and the Occurrence of Life Events with Depression

and Anxiety. Journal of social and clinical psychology, 25(10), 1140-1160. doi:

10.1521/jscp.2006.25.10.1140

Freud, S. (1914). On narcissism: An introduction. The Standard edition of the Complete

Psychological Works of Sigmund Freud, 14, 74.

Gar, N.S., & Hudson, J.L. (2008). An examination of the interactions between mothers and

children with anxiety disorders. Behavior Research and Therapy, 46(12), 1266-1274.

doi: 10.1016/j.brat.2008.08.006

Geurts, E. (2010), Overbescherming, een vorm van kindermishandeling?. In J. van der Ploeg en

R. de groot (Eds.), Kindermishandeling: een complex probleem. (pp. 89-106)

Antwerpen / Apeldoorn, België/Nederland: Garant.

Gibbs, N. (2009). The growing backlash against overparenting. Time Magazine. Geraadpleegd

via http://www.time.com/

Page 77: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

67

Green, M., & Solnit, A.J. (1964). Reactions to the threatened loss of a child: a vulnerable child

syndrome: Pediatric Management of the Dying Child, Part III. Pediatrics, 34(1), 58-66.

Grolnick, W.S., Kurowski, C.O., Dunlap, K.G., & Hevey, C. (2000). Parental resources and the

transition to junior high. Journal of Research on Adolescence, 10(4), 465-488. doi:

10.1207/SJRA1004_05

Grolnick, W.S., & Seal, K. (2008). Pressured parents, stressed-out kids: Dealing with

competition while raising a successful child. New York: Prometheus Books.

Hallum, A. (1995). Disability and the transition to adulthood: Issues for the disabled child, the

family, and the pediatrician. Current Problems in Pediatrics. 25(1), 12-50. doi:

10.1016/S0045-9380(06)80013-7

Heider, F. (1958). The psychology of interpersonal relations. New York: Wiley.

Helikopterouder zorgt voor angstig kind (2012, augustus 20). Faqt. Geraadpleegd op 2 april,

2013 via http://www.faqt.nl/recent/helikopterouder-zorgt-voor-angstig-kind/

Holmbeck, G. N., Johnson, S. Z., Wills, K. E., McKernon, W., Rose, B., Erlkin, S., & Kemper,

T. (2002). Observed and perceived parental overprotection in relation to psychosocial

adjustment in preadolescents with a physical disability. The mediational role of

behavioral autonomy. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 70(1), 96-110.

doi: 10.1037/0022-006X.70.1.96

Horton, R.S., & Tritch, T. (2014). Clarifying the Links Between Grandiose Narcissism and

Parenting. The Journal of Psychology: Interdisciplinary and Applied, 148(2), 133-143.

doi: 10.1080/ 00223980.2012.752337

Hullmann, S. E., Wolfe-Christensen, C., Meyer, W.H., McNall-Knapp, R., & Mullins R.R.

(2010). The relationship between parental overprotection and health-related quality of

life in pediatric cancer: the mediating role of perceived child vulnerability. Quality of

Life Research, 19(9), 1373-1380. doi: 10.1007/s11136-010-9696-3

John, O.P., & Robins, R.W. (1994). Accuracy and bias in self-perception: Individual differences

in self-enhancement and the role of narcissism. Journal of Personality and Social

Psychology, 66(1), 206-219. doi: 10.1037/0022-3514.66.1.206

Kernberg, O.F. (1975). Borderline conditions and pathological narcissism. New York: Jason

Aronson.

Kernis, M.H. (2003). Toward a conceptualization of optimal self-esteem. Psychological Inquiry,

14(1), 1-26. doi: 10.1207/S15327965PLI1401_01

Kins, E., Beyers, W., Soenens, B., & Vansteenkiste, M. (2009). Patterns of home leaving and

subjective well-being in emerging adulthood: The role of motivational processes and

Page 78: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

68

parental autonomy support. Developmental Psychology, 45(5), 1416-1429. doi:

10.1037/a0015580

Kins, E., & Soenens, B. (2013, september). Generation me and its helicopter parents: a study on

parental overprotection in adolescence. In Keijsers, L. (voorzitter) & Seiffge-Krenke, I.

(panellid), Parent-child relationships in middle/late adolescence and emerging

adulthood. Symposium van het 16th European Conference on Developmental

Psychology, Lausanne, Switzerland.

Knee, C.R., & Zuckerman, M. (1996). Causality orientations and the disappearance of the self-

serving bias. Journal of Research in Personality, 30(1), 76-87. doi:

10.1006/jrpe.1996.0005

Kohn, A. (1994). The truth about self-esteem. Phi Delta Kappan, 76(4), 272-283. doi:

http://alfiekohn.org/articles.htm#education

Kohn, A. (2014). The Myth of the Spoiled Child: Challenging the Conventional Wisdom about

Children and Parenting. Boston: Da Capo Press.

Kohut, T.A. (1971). The analysis of the self: A systematic approach to the psychoanalytic

treatment of narcissistic personality disorders. New York: International Universities

Press.

Kubarych, T.S., Deary, I.J., & Austin, E.J. (2004). The narcissistic personality inventory: Factor

structure in a non-clinical sample. Personality and Individual Differences, 36(4), 857-

827. doi: 10.1016/S0191-8869(03)00158-2

LeMoyne, T., & Buchanan, T. (2011). Does “hovering” matter? Helicopter parenting and its

effect on well-being. Sociological Spectrum, 31(4), 399-418. doi:

10.1080/02732173.2011.574038

Levine M. (2006). The price of privilege. New York: HarperCollins

Levy, D.M. (1943). Maternal overprotection. New York: Columbia University Press.

Levy-Warren, M. H. (1999). I am, you are, and so are we: A current perspective on adolescents

separation-individuation theory. In A. H. Esman, L. T. Flaherty, & H. A. Horowitz

(Eds.), Adolescent psychiatry: Developmental and clinical studies (Vol. 24, pp. 3-24).

Hillsdale, NJ: Analytic Press.

Mahler, M.S. (1972). On the first three subphases of the separation-individuation process. The

International Journal of Psychoanalysis, 53(3), 333-338.

Marano, H.E. (2004, November 1). A nation of wimps: the high cost of invasive parenting.

Geraadpleegd op 12 augustus, 2013 via http://www.psychologytoday.com/articles/

200411/nation-wimps

Page 79: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

69

McAnarney, E.R. (1985). Social maturation: A challenge for handicapped and chronically ill

adolescents. Journal of Adolescent Health Care, 6(2), 90-101. doi: 10.1016/S0197-

0070(85)80033-4

McLeod, B.D., Weisz, J.R., & Wood, J.J. (2007). Examining the association between parenting

and childhood depression: A meta-analysis. Clinical Psychology Review, 27(8), 986-

1003. doi: 10.1016/j.cpr.2007.03.001

Meyer, W.U., Mittag, W., & Engler, U. (1986). Some Effects of Praise and Blame on Perceived

Ability and Affect. Social Cognition, 4(3), 293-308. doi: 10.1521/soco.1986.4.3.293

Mezulis, A.H., Abramson, L.Y., Hyde, J.S., & Hankin, B.L. (2004). Is There a Universal

Positivity Bias in Attributions?: A Meta-Analytic Review of Individual, Developmental,

and Cultural Differences in the Self-Serving Attributional Bias. Psychological Bulletin,

130(5), 711-747. doi: 10.1037/0033-2909.130.5.711

Miller, J.D., & Campbell, W.K. (2008). Comparing clinical and social-personality

conceptualizations of narcissism. Journal of Personality, 76(3), 449-476. doi:

10.1111/j.1467-6494.2008.00492.x

Miller, D.T., & Ross, M. (1975). Self-serving biases in the attribution of causality: Fact or

fiction? Psychological bulletin, 82(2), 213-225. doi: 10.1037/h0076486

Morf, C.C., & Rhodewalt, F. (2001). Unraveling the paradoxes of narcissism: A dynamic self-

regulatory processing model. Psychological Inquiry, 12(4), 177-196. doi:

10.1207/S15327965PLI1204_1

Mullins, L.L., Fuemmeler, B.F., Hoff, A., Chaney, J.M., Van Pelt, J., & Ewing, C.A. (2004).

The relationship of parental overprotection and perceived child vulnerability to

depressive symptomotology in children with type 1 diabetes mellitus: The moderating

influence of parenting stress. Children’s Health Care, 33(1), 21-34. doi:

10.1207/s15326888chc3301_2

Muris, P., Meesters, C., & van Brakel, A. (2003). Assessment of anxious rearing behaviors with

a modified version of “Egna Minnen Beträffande Uppfostran” questionnaire for

children. Journal of Psychopathology and Behavioral Assessment, 25(4), 229-237. doi:

10.1023/A:1025894928131

Muris, P., Steerneman, P., Merckelbach, H., & Meesters, C. (1996). The role of parental

fearfulness and modeling in children’s fear. Behavior Research and Therapy, 34(3),

265-268. doi: 10.1016/0005-7967(95)00067-4

Page 80: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

70

National Survey of Student Engagement. (2007). Experiences That Matter: enhancing Student

Learning and Success – Annual Report 2007. Center for Postsecondary Research,

Indiana University at Bloomington.

Nederlands Jeugdinstituut (2010). Perfectionistische ouders, kwetsbare kinderen?

Overbescherming als teken van de tijd. Nederlands Jeugdinstituut. Geraadpleegd op 27

juli, 2014 via http://www.nji.nl/nl/(302321)-Themabericht-Perfectionistische-ouders,-

kwetsbare-kinderen.pdf

Nolen-Hoeksema, S., Grayson, C., & Larson, J. (1999). Explaining the gender difference in

depressive symptoms. Journal of Personality and Social Psychology, 77(5), 1061-1072.

doi: 10.1037/0022-3514.77.5.1061

Otway, L. J., & Vignoles, V. L. (2006). Narcissism and childhood recollections: A quantitative

test of psychoanalytic predictions. Personality and Social Psychology Bulletin, 32(1),

104-116. doi: 10.1177/0146167205279907

Padilla-Walker, L.M., & Nelson, L.J. (2012). Black hawk down?: Establishing helicopter

parenting as a distinct construct from other forms of parental control during emerging

adulthood. Journal of Adolescence, 35(5), 1177-1190. doi:

10.1016/j.adolescence.2012.03.007

Parker, G. (1983). Parental overprotection: a risk factor in psychosocial development. New

York: Grune and Stratton.

Parker, G., & Lipscombe, P. (1979). Parental overprotection and Asthma. Journal of

Psychosomatic Research, 23(5), 295-299. doi: 10.1016/0022-3999(79)90034-5

Parker, G., Tupling, H., & Brown, L.B. (1979). Parental Bonding Instrument. British Journal of

Medical Psychology, 52, 1-10.

Peron, J. (2012, August 6). Paranoid parents are a bigger threat to kids [blogpost]. Geraadpleegd

op 28 maart, 2013 via http://www.huffingtonpost.com/james-peron/paranoid-parents-

are-a-bi_b_1582737.html

Perris, C., Jacobsson, L., Linndström, H., Von Knorring, L., & Perris, H. (1980). Development

of a new inventory for assessing memories of parental rearing behaviour. Acta

Psychiatrica Scandinavica, 61(4), 265-274. doi: 10.1111/j.1600-0447.1980.tb00581.x

Pincus, A.L., & Lukowitsky, M.R. (2010). Pathological narcissism and narcissistic personality

disorder. Annual Review of Clinical Psychology, 6(1), 421-446. doi:

10.1146/annurev.clinpsy.121208. 131215

Page 81: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

71

Pomerantz, E.M., Moorman, E.A., & Litwack, S.D. (2007). The how, whom and why of

parents’ involvement in children’s academic lives: More is not always better. Review of

Educational Research, 77(3), 373-410. doi: 10.3102/003465430305567

Pont, S. (2008, januari 10). Hyperouders maken zwakke kinderen. De Volkskrant. Geraadpleegd

op 22 april, 2013 via http://www.volkskrant.nl/

Poulin, C., Hand, D., & Boudreau, B. (2005). Validity of a 12-item version of the CES-D used

in the National Longitudinal Study of Children and Youth. Chronic Diseases in

Canada, 26(2-3), 65-72. doi: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/16251012

Radloff, L.S. (1977). The CES-D Scale: A self-report depression scale for research in the

general population. Applied Psychological Measurement, 1(3), 385-401. doi:

10.1177/014662167700100306

Rapee, R.M. (1997). Potential role of childrearing practices in the development of anxiety and

depression. Clinical Psychology Review, 17(1), 47-67. doi: 10.1016/S0272-

7358(96)00040-2

Raskin, R.N., & Hall, C.S. (1979). A narcissistic personality inventory. Psychological Reports,

45(2), 590-590. doi: 10.2466/pr0.1979.45.2.590

Raskin, R.N., & Terry, H. (1988). A principal-components analysis of the Narcissistic

Personality Inventory and further evidence of its construct validity. Journal of

Personality and Social Psychology, 54(5), 890-902. doi: 10.1037/0022-3514.54.5.890

Roberts, B.W., Edmonds, G., & Grijalva, E. (2010). It is developmental me, not generation me:

Developmental changes are more important than generational changes in narcissism –

Commentary on Trzesniewski & Donnellan. Perspectives on Psychological Sciences,

5(1), 97-102. doi: 10.1177/1745691609357019

Roelofs, J., Meesters, C., ter Huurne, M., Bamelis, L., & Muris, P. (2006). On the links between

attachment style, parental rearing behaviors, and internalizing and externalizing

problems in non-clinical children. Journal of Child and Family Studies, 15(3), 319-332.

doi: 10.1007/s10826-006-9025-1

Rose, P. (2002). The happy and unhappy faces of narcissism. Personality and Individual

Differences, 33(3), 379-391. doi: 10.1016/S0191-8869(01)00162-3

Rubin, K.H., Nelson, L.J., Hastings, P., & Asendorpf, J. (1999). The transaction between

parents' perceptions of their children's shyness and their parenting styles. International

Journal of Behavioral Development, 23(4), 937-957. doi: 10.1080/016502599383612

Rutter, M. (1987). Psychosocial resilience and protective mechanisms. American Journal of

Orthopsychiatry, 57(3), 316-331. doi: 10.1111/j.1939-0025.1987.tb03541.x

Page 82: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

72

Ryan, R., & Deci, E.L. (2000). Self-Determination Theory and the Facilitation of Intrinsic

Motivation, Social Development, and Well-Being. The American Psychologist, 55(1),

68-78. doi: 10.1037/0003-066X.55.1.68

Salmivalli, C. (2001). Feeling good about oneself, being bad to others? Remarks on self-esteem,

hostility and aggressive behavior. Aggression and Violent Behavior, 6(4), 375-393. doi:

10.1016/S1359-1789(00)00012-4

Schaefer, E.S. (1965). Children’s reports of parental behavior: An inventory. Child

Development, 36(2), 413-424. doi: 10.2307/1126465

Schiffrin, H.H., Liss, M., Miles-McLean, H., Geary, K.A., Erchull, M.J., & Tashner, T. (2014).

Helping or hovering? The effects of helicopter parenting on college students’ well-

being. Journal of Child and Family Studies, 23(3), 548-557. doi: 10.1007/s10826-013-

9716-3

Sedikides, C., Rudich, E.A., Gregg, A.P., Kumashiro, M., & Rusbult, C. (2004). Are Normal

Narcissists Psychologically Healthy?: Self-Esteem Matters. Journal of Personality and

Social Psychology, 87(3), 400-416. doi: 10.1037/0022-3514.87.3.400

Segrin, C., Woszidlo, A., Givertz, M., Bauer, A., & Murphy, M.T. (2012). The association

between overparenting, parent-child communication, and entitlement and adaptive traits

in adult children. Family Relations, 61(2), 237-252. doi: 10.1111/j.1741-

3729.2011.00689.x

Segrin, C., Woszidlo, A., Givertz M., & Montgomery, N. (2013). Parent and child traits

associated with overparenting. Journal of Social and Clinical Psychology, 32(6), 569-

595. doi: 10.1521/ jscp.2013.32.6.569

Smetana, J.G., Campione-Barr, N., & Daddis, C. (2004). Longitudinal development of family

decision making: Defining healthy behavioral autonomy for middle-class African

American adolescents. Child Development, 75(5), 1418-1834. doi: 10.1111/j.1467-

8624.2004.00749.x

Sweeney, P.D., Anderson, K., & Bailey, S. (1986). Attributional style in depression: A meta-

analytic review. Journal of personality and social psychology, 50(5), 974-991. doi:

10.1037//0022-3514.50.5.974

Thomaes, S., Bushman, B.J., Stegge, H., & Olthof, T. (2008). Trumping shame by blasts of

noise: narcissism, self-esteem, shame, and aggression in young adolescents. Child

Development, 79(6), 1792-1801. doi: 10.1111/j.1467-8624.2008.01226.x

Page 83: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

73

Thomaes, S., & Stegge, H. (2007). Hoe narcisten tot bloei komen: Over gezonde en ongezonde

zelfgevoelens bij kinderen en adolescenten. Kinder- en Jeugdpsychotherapie, 34(2), 24-

37.

Thomasgard, M. (1998). Parental perceptions of child vulnerability, overprotection, and parental

psychological characteristics. Child Psychiatry and Human Development, 28(4), 223-

240. doi: 10.1023/A:1022631914576

Thomasgard, M., Metz, W.P., Edelbrock, C.P., & Shonkoff, J.P. (1995). Parent-child

relationship disorders. Part 1. Parental overprotection and the development of the parent

protection scale. Journal of Developmental and Behavioral Pediatrics, 16(4), 244-250.

doi: 10.1097/00004703-199508000-00006

Trzesniewski, K.H., & Donnellan, M.B. (2010). Rethinking “Generation Me”: A study of cohort

effects from 1976–2006. Perspectives on psychological science, 5(1), 58-75. doi:

10.1177/ 1745691609356789

Trzesniewski, K.H., Donnellan, M.B., & Robins, R.W. (2008). Is “Generation Me” really more

narcissistic than previous generations? Journal of Personality, 76(4), 903-918. doi:

10.1111/j.1467-6494.2008.00508.x

Twenge, J.M. (2006). Generation me: Why today’s young Americans are more confident,

assertive, entitled and more miserable than ever before. New York: Free Press.

Twenge, J.M., & Campbell, W.K. (2009). The narcissism epidemic: Living in the age of

entitlement. New York: Free Press.

Twenge, J.M., & Foster, J.D. (2008). Mapping the scale of the narcissism epidemic: Increases in

narcissism 2002–2007 within ethnic groups. Journal of Research in Personality, 42(6),

1619-1622. doi: 10.1016/j.jrp.2008.06.014

Twenge, J.M., Konrath, S., Foster, J.D., Campbell, W.K., & Bushman, B.J. (2008). Egos

inflating over time: A cross-temporal meta-analysis of the narcissistic personality

inventory. Journal of Personality, 76(4), 875-902. doi: 10.1111/j.1467-

6494.2008.00507.x

Ungar, M. (2009). Overprotective parenting. Helping parents provide children the right amount

of risk and responsibility. The American Journal of Family Therapy, 37(3), 258-271.

doi: 10.1080/01926180802534247

Verhaeghe, P. (2012). Identiteit. Amsterdam: De Bezige Bij.

Weary, G. (1979). Self-serving attributional biases: Perceptual or response distortions? Journal

of Personality and Social Psychology, 37(8), 1418-1420. doi: 10.1037/0022-

3514.37.8.1418

Page 84: Zijn adolescenten van overbeschermende ouders …...Mijn gezinsleden wens ik ook uitdrukkelijk te bedanken voor de bijdrage, elk op hun eigen manier, tot het welslagen van mijn masterproef.

74

Weissman, M.M., & Klerman, G.L. (1977). Sex differences in the epidemiology of depression.

Archives of General Psychiatry, 34(1), 98-111. doi:

10.1001/archpsyc.1977.01770130100011

Whaley, S.E., Pinto, A., & Sigman, M. (1999). Characterizing interactions between anxious

mothers and their children. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 67(6), 826-

836. doi: 10.1037/0022-006X.67.6.826

Wood, J.J., McLeod, B.D., Sigman, M., Hwang, W.C., & Chu, B.C. (2003). Parenting and

childhood anxiety: theory, empirical findings, and future directions. Journal of Child

Psychology and Psychiatry, 44(1), 134-151. doi: 10.1111/1469-7610.00106

Young-Eisendrath, P. (2008). The self-esteem trap: Raising confident and compassionate kids in

an age of self-importance. New York: Little, Brown Book Group.

Zuckerman, M. (1979). Attribution of success and failure revisited, or: The motivational bias is

alive and well in attribution theory. Journal of Personality, 45(2), 245-287. doi:

10.1111/j.1467-6494.1979.tb00202.x