WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het...

70
Faculteit psychologie en pedagogische wetenschappen Academiejaar 2007 – 2008 Eerste examenperiode WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE VAN INFANTIELE PSYCHOSE EN ANTISOCIAAL GEDRAG. EEN LITERATUURSTUDIE BIJ MAUD MANNONI. Scriptie neergelegd tot het behalen van de graad van Licentiaat in de Psychologie, optie Klinische Psychologie door Maïté van der Bruggen. Promotor: Prof. Dr. F. Geerardyn. Begeleiding: Dr. Mattias Desmet en Lic. Reitske Meganck.

Transcript of WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het...

Page 1: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

Faculteit psychologie en pedagogische wetenschappen

Academiejaar 2007 – 2008

Eerste examenperiode

WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE

VAN INFANTIELE PSYCHOSE EN ANTISOCIAAL GEDRAG.

EEN LITERATUURSTUDIE BIJ MAUD MANNONI.

Scriptie neergelegd tot het behalen van de graad van Licentiaat in de

Psychologie, optie Klinische Psychologie

door

Maïté van der Bruggen.

Promotor: Prof. Dr. F. Geerardyn.

Begeleiding: Dr. Mattias Desmet en Lic. Reitske Meganck.

Page 2: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

Ondergetekende Maïté van der Bruggen geeft toelating tot het raadplegen van de

scriptie door derden,

Page 3: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

2

ABSTRACT

Deze paper is een literatuurstudie omtrent de ethiek en finaliteit van de

psychoanalytische behandeling van een groep die men in de kliniek gewoonlijk

gedragsgestoorde jongeren noemt. De vraag naar ethiek en finaliteit van de behandeling

van deze groep valt niet onder de klassieke psychoanalyse. Echter, het begrip good-

enough mothering van Donald Woods Winnicott kan enige richtlijnen aanreiken voor

het analytisch werken met deze kinderen. Winnicott hanteert een ander conceptenkader

dan de reguliere psychoanalyse, maar het concept good-enough mothering vindt zijn

integratie met klassiekere auteurs zoals Freud en Lacan in het klinische werk van Maud

Mannoni. Het concept heeft een ethische, humanistische dimensie en zegt daarbij iets

over het spanningsveld tussen de maatschappij en het subject. Daarnaast gaat het over

de finaliteit van de behandeling en het spanningsveld tussen theorie en de praktijk. De

therapie vertrekt van het basisvertrouwen en de sensitiviteit van de analist. Men beoogt

met het nodige tekort een verandering te brengen in de sociale positie en verhouding

van het kind zodat het een functie krijgt in het maatschappelijk kader. De auteur

concludeert dat het concept ook een waarde kan hebben in de behandeling van

volwassenen. Verdere studie van de geschriften van Winnicott, kan een bijdrage bieden

aan het behandelen van pathologieën met weinig of geen basisvertrouwen en weinig

secundaire elaboratie. De gelijkenis en integratie van het concept met andere auteurs is

voor de analist een werkinstrument in de kliniek.

Page 4: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

3

«On ne se libère pas plus de son handicap qu’ on a à se libérer de sa négritude;

C’ est une identité.» (Mannoni, 1976, p. 260).

Page 5: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

4

INHOUDSTAFEL

ABSTRACT .................................................................................................................... 2

1. INLEIDING ................................................................................................................ 6

2. GOOD-ENOUGH MOTHERING IN HET OEUVRE VAN WINNICOTT ........ 9

2.1. Definitie en afbakening van het concept bij Winnicott .................................... 9 2.1.1 De ontwikkeling van het kind volgens Winnicott ...................................... 9

2.1.2 Holding en moederlijke zorg ...................................................................... 12

2.1.3 Basisvertrouwen, illusie-desillusie en de transitionele ruimte ................. 14

2.2 Welke effecten kan een tekort aan good-enough environment hebben? ....... 17 2.2.1 Drie patronen van beweeglijkheid ............................................................. 17

2.2.2 Het tweede patroon: Agressie en antisociaal gedrag ................................ 19

2.2.3 Splitting van de persoonlijkheid ................................................................. 20

2.2.4 Psychose ........................................................................................................ 21

2.3 Wat betekent het concept voor het werk met gedragsgestoorde en psychotische jongeren? ............................................................................................ 22

2.3.1 Ethiek in de analytische praktijk ............................................................... 22

2.3.2 Finaliteit in de analytische praktijk ........................................................... 26

2.3.3 Besluit eerste deel ........................................................................................ 27

3. DE VERWERKING VAN HET CONCEPT IN DE LITERATUUR EN

PRAKTIJK VAN MAUD MANNONI ....................................................................... 28

3.1 Gebruik van het concept good-enough mothering in de literatuur van Mannoni ..................................................................................................................... 29

3.1.1 De ontwikkeling van het kind volgens Mannoni ....................................... 29

3.1.2 Holding en moederlijke zorg ...................................................................... 30

3.1.3 Basisvertrouwen en de transitionele ruimte .............................................. 31

3.2. Welke effecten kan een tekort aan good-enough environment hebben? ...... 32 4.2.1 Het verlangen van de Ander bepaalt het bewegingspotentieel, de

mogelijkheid tot creatie en de fantasie ............................................................... 33

3.2.2 Agressie en antisociaal gedrag .................................................................... 37

3.2.3 Autisme ......................................................................................................... 38

4.2.4 Psychose ........................................................................................................ 39

3.3 De institutie van Bonneuil als illustratie van de mogelijke waarde van het concept voor de praktijk, ethiek en finaliteit van de kuur ................................... 41

3.3.1 Ethiek in de analytische praktijk ............................................................... 41

Page 6: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

5

3.3.2 Finaliteit van het werk met de gedragsgestoorde en psychotische

jongeren ................................................................................................................. 47

3.3.3 Besluit tweede deel ....................................................................................... 58

4. BESLUIT ................................................................................................................... 59

6. REFERENTIES ........................................................................................................ 66

Page 7: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

6

1. INLEIDING

De groep jongeren die we beogen, wordt gelabeld als “gedragsgestoord,

therapie-resistent, psychotisch, Borderline, actuaalpathologisch, verwaarloosd,

emotioneel gestoord, antisociaal, autistisch, mutistisch, hyperkinetisch, ADHD, mentaal

geretardeerd,…”. Bij kinderen spreekt men vaker van psychotische trekken dan van een

werkelijke psychose. De “infantiele psychose” wordt ook verward met een

gedragsstoornis. Het concept “gedragsstoornis” is dus onduidelijk en wanneer we dit

nader onderzoeken in de DSM-IV-TR (American Psychiatric Association, 2001),

vinden we de bespreking van de oppositioneel-opstandige gedragsstoornis en de

(antisociale) gedragsstoornis, waarbij deze laatste een zwaardere vorm is dan de eerste.

De DSM beschrijft ook nog een gedragsstoornis niet anders omschreven en codeert ook

verschillend naar gelang beginleeftijd en ernst. De algemene definitie van een

gedragsstoornis luidt: een zich herhalend en aanhoudend gedragspatroon waarbij de

grondrechten van anderen of bij de leeftijd horende sociale normen of regels worden

overtreden zoals blijkt uit de aanwezigheid van drie (of meer) van de volgende criteria

gedurende de laatste twaalf maanden, met ten minste de laatste zes maanden één

criterium aanwezig: agressie gericht op mensen en dieren, vernieling van eigendom,

leugenachtigheid of diefstal en ernstige schending van regels. De gedragsstoornis moet

in significante mate beperkingen veroorzaken in het sociale, school- of het

beroepsmatige functioneren. De verhouding tot de Ander zit er expliciet en impliciet

volledig in verweven. In “Ontwikkelingspsychologie bij kinderen en jeugdigen” geeft

Jakop Rigter een vijfstappenplan om te duiden wat er verkeerd kan lopen wanneer een

kind met gedragsproblemen in contact komt met een ander kind (Rigter, 2002). Men

veronderstelt bij veel van deze kinderen problemen in de adequate

persoonswaarneming:

1 Wat is er gebeurd?

2 Wat wilde de jongen bereiken?

3 Noem zo veel mogelijk manieren waarop je in zo’n geval zou kunnen reageren.

4 Op welke manier zou je reageren?

5 Aan het kind wordt dan gevraagd zijn uiteindelijke antwoord na te spelen.

Page 8: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

7

Men kan zich afvragen of de “gedragsgestoorde” kinderen in staat zijn dergelijke

aanpak te begrijpen of misschien wórden zij niet begrepen. Vandaag wordt de discussie

rond de behandeling van gedragsgestoorde jongeren nog altijd pertinent gevoerd. Naar

aanleiding van een nota vanuit de Hoge Gezondheidsraad, is er een congres opgestart

door 12 Walen en 12 Vlamingen die pleiten voor omzichtigheid en nuance in het

denken over de groep jongeren die het onderwerp zijn van deze thesis. De titel luidt:

“Luister eerst naar wat mijn gedrag verzwijgt voordat je het wegveegt”.

De uitspraak «On ne se libère pas plus de son handicap qu’ on a à se libérer de

sa négritude ; C’ est une identité.» (Mannoni, 1976, p. 260) kan twee zaken betekenen:

ofwel slaat “identité” op het onwrikbare van het antisociaal gedrag en zit de handicap in

de genen, ofwel slaat de identiteit op het etiket dat door de maatschappij op het kind

geplakt wordt. Winnicott stelt de vraag naar nature-nurture niet, de behandeling gaat

hieraan voorbij. Hij benadrukt dat de genetische dispositie niet over het hoofd mag

gezien worden, we moeten het doen met ons apparaat. Het debat wordt ook gevoerd in

de populaire dorpscafés. Menig maal hoort men de oudsten onder ons zeggen: “Vroeger

was het beter, een harde hand, dat hebben die ouders niet meer”, ofwel: “’t Is allemaal

de schuld van de prestatiemaatschappij”. Nature of nurture, de vraag blijft open. Het

zijn twee keerzijden van dezelfde medaille. We zijn deel van de omgeving en

onlosmakelijk verbonden aan de evolutie van deze laatste. Onze opvoeding vindt plaats

in een bepaalde tijdsgeest, die dan weer versterkend kan werken voor de volgende

generatie,… enz. “… er is iets mis met autoriteit, de autoriteitsfunctie die vroeger een

vanzelfsprekend iets was, geïncarneerd in tal van figuren, die is nu verdwenen. Dat

daarmee ook de basis van de opvoeding verdwenen is, kan dagelijks waargenomen

worden.” (Verhaeghe, 1998, p. 82). In de kliniek komt men vaak kinderen of

volwassenen tegen die een mentaliserende houding niet kunnen begrijpen of vertrouwen

(cfr. Rigter). Het basisvertrouwen is niet geïnstalleerd en dit is net het verschil met de

reguliere kuur. Vaak worden deze kinderen als object behandeld of plaatsen ze zichzelf

in die positie.

Welke is dan de ethiek en finaliteit van een kuur met kinderen die geen

elementair basisvertrouwen hebben of de separatie niet kennen? Wanneer de band met

de Ander niet op die manier is geïnstalleerd dat het mogelijk is een analytische kuur te

Page 9: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

8

volgen, wordt het moeilijk de analytische positie te behouden. Het klinische werk in een

instelling bevat zoveel andere aspecten. Met deze thesis wordt geen gedetailleerde

gedragscode beoogd, maar wel een algemeen kader rond het werk met de psychotische

kinderen en het antisociaal gedrag. Welke houding neemt de analist aan in het werk met

deze “gedragsgestoorde” jongeren?

De vraag naar ethiek en finaliteit in deze kuur, leidt ons tot de auteur Winnicott.

Hij tekent in zijn theorie een andere positie uit voor het kind, een positie waar het

gehoord en beluisterd wordt en waar vooral ruimte is voor spel en creatie. Het

“transitioneel object” van Winnicott is veruit het meest gekende concept, echter “good-

enough mothering” bevat de eigenschappen van het kader daar rond. Het biedt een bril

aan om te kijken naar de primaire relatie tussen moeder en kind, analyticus en subject en

ten slotte maatschappij en kind. Good-enough mothering houdt een mensvisie en een

bepaalde positie in voor de analist. Het beschrijft het tekort van Lacan; de moeder is

goed genoeg door te falen. Ook in de recente literatuur wordt nog met dit concept

gewerkt, denken we maar aan de auteur Tom Kelly (Kelly, 2007), talrijke artikels van

Jeroen Donckers en andere auteurs die werken met jongeren.

Na een grondige exploratie van het concept in de literatuur van Winnicott, wordt

de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse

denkkader. Zij gaat nog verder en tracht via het opzet van haar instituut een breuk te

maken met de traditionele verhoudingen tussen kind en maatschappij. Zij wil via een

plek waar plaats is voor het tekort, een ruimte laten. Binnen die ruimte zou het mogelijk

zijn voor het kind om zichzelf te vinden, een identiteit te vormen op basis van iets

constructiefs. Ze vertrekt bij het verhaal van het kind en gebruikt de tijd en ruimte van

het kind. De combinatie van het conceptenkader van Lacan en Winnicott is vrij uniek.

Via de integratie van Winnicott en Lacan, komt Mannoni tot een aantal richtlijnen met

betrekking tot de ethiek en finaliteit van de kuur. Zorg, betrouwbaarheid, veiligheid

(Winnicott) en luisteren naar het verhaal van het kind (Lacan) zijn de grotere ethische

oriënteringspunten. Vanuit de ervaring van niet gefixeerd te worden op een bepaalde

antisociale of psychotische positie, kan het kind het vertrouwen scheppen in zijn

omgeving en de eigen plaats zoeken in verhouding tot de Ander.

Page 10: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

9

2. GOOD-ENOUGH MOTHERING IN HET OEUVRE VAN WINNICOTT

2.1. Definitie en afbakening van het concept bij Winnicott

Om tot een goed idee te komen van het begrip “good-enough mothering”, is het

aangewezen Winnicotts visie op de identiteit onder de loep te nemen. Er wordt heel veel

belang gehecht aan de waarde van het moederlijke tegenspel. Wanneer het kind zijn

omgeving begint te exploreren, experimenteert het met voorwerpen die het weggooit en

vervolgens terug bij zich brengt. Het is een spel waarin de afwisseling binnen-buiten

centraal staat en tegelijk het eerste losmakingproces van de moeder. Stilaan groeit er een

notie bij het kind dat er iets buiten en binnen zichzelf is. Varianten zijn voorwerpen in

en uit de mond halen, in en uit een speelgoedbakje steken, het kiekeboe-spel,… Het

komt bij vele auteurs aan bod, maar Winnicott geeft er een extra dimensie aan. Hij

verwijst onder andere naar het fort-da spel beschreven door Freud (Freud, 1920).

Winnicott omschrijft niet enkel het moederlijke tegenspel in verhouding tot de

baby, hij stelt de hypothese dat de moederfiguur good-enough hoort te zijn. Het kind

kan vlak na de geboorte de illusie hebben dat de moeder er altijd is en zijn noden kan

bevredigen. Enkel op deze manier kan een baby het nodige basisvertrouwen krijgen

waarna een identiteitsvorming mogelijk is. De positie van alles-bevredigende moeder is

per definitie een onmogelijke want de moeder is niet altijd onmiddellijk beschikbaar

voor het kind. Het kind en de moeder zijn oorspronkelijk één, maar geleidelijk aan ebt

de pure afhankelijkheid weg. Het kind kan zelf creatief zijn, zich naar buiten toe richten

en een verschil bemerken tussen de buitenwereld en zichzelf. Vaak heeft het kind een

houvast aan een transitioneel object (fopspeen, beertje,…) dat een herinnering vormt

aan de illusie van zekerheid, de moederfiguur. De illusie en vervolgens desillusie, zijn

de twee funderingen van Winnicotts concept good-enough mothering.

2.1.1 De ontwikkeling van het kind volgens Winnicott

De paper van 1949 rond het brein en de relatie met de soma, verduidelijkt

Winnicotts standpunt met betrekking tot het feit dat het brein (mind) niet als entiteit

bestaat (Winnicott, 1949). Hij benadrukt dat een goede gezondheid inhoudt dat er een

continuïteit van zijn (being) gegarandeerd wordt. Eerst is de nood van het kind absoluut

Page 11: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

10

en dient de omgeving zich aan te passen aan de noden van het kind. Dit milieu wordt

aanvankelijk puur fysisch ervaren, nadien ook emotioneel, psychologisch of sociaal.

Wanneer de omgeving zich niet aanpast (bad), maakt ze inbreuk op het kind en moet de

psyche-soma reageren (Winnicott, 1949). De standaardmoeder is goed genoeg en het

kind heeft de mogelijkheid om haar tekortkomingen te aanvaarden door mentale

activiteit. De good-enough omgeving wordt mentaal tot perfect gemaakt, relatief aan het

adaptieve succes. De moeder wordt verlost van het moeten perfect zijn door het begrip

van het kind en daar spelen ook niet specifiek persoonlijke factoren in mee zoals kans of

toeval. Winnicott stelt dat wanneer het brein geleerd heeft zich op een bepaalde manier

op te stellen, er een patroon zal gevormd worden voor de volgende relaties (cfr. imago’s

of basisfantasma). Ook Freud en auteurs uit de hechtingstheorieën, veronderstellen een

bepaalde herhaling in het menselijk leven op basis van een patroon dat opgebouwd is in

de vroege kinderjaren.

Winnicott (1952b) stelt dat er aanvankelijk enkel sprake is van een omgeving-

individu set-up, het kind of de baby op zich, bestaat nog niet. De omgeving, bedekking

of schil wordt er geleidelijk van genomen en de kern kan een individu worden. Het kind

kan zich via good-enough mothering in het centrum van deze set-up ontwikkelen als

entiteit en zo ontstaat een externe wereld. Het heeft de mogelijkheid een begrenzend

membraan en een binnenkant te creëren. Twee tekeningen verduidelijken ons de manier

waarop hij de eerste contacten met de omgeving ziet:

Page 12: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

11

Figuur 1 toont de te verkrijgen situatie. Het individu ontdekt de buitenwereld en

aanvaardt vervolgens het binnendringen van dat externe. Figuur 2 is de minder gelukte

situatie of de isolatie. Hiermee duidt hij op het zelfgevoel dat verloren is. De

buitenwereld dringt binnen vóór het ontdekt werd door het kind en de infant moet

reageren. Het falen van de good-enough actieve omgevingsaanpassing produceert een

psychotische vervorming van de originele set-up. Wanneer het kind moet reageren op

een binnendringen of “impingement”, dan is er geen mogelijkheid tot zijn.

Bij de geboorte is het Ik dus nog niet geïntegreerd en bestaat de realiteit van het

kind uit primaire processen, primaire identificatie, auto-erotisme en primair narcisme

(Winnicott, 1941). Het kind moet een geheel worden, een identiteit hebben vooraleer er

enige vooruitgang kan verwacht worden. De psychosomatische ervaringen van het kind

nemen geleidelijk aan een meer persoonlijk patroon aan. De huid van het kind wordt

door Winnicott vergeleken met het membraan waarlangs de ervaringen van het Ik

(binnen) en het niet-Ik (buiten) worden opgedaan. Na de illusie dat de innerlijke

beleving en de uiterlijke realiteit één zijn, ontstaan tegelijkertijd een buitenwereld en

een lichaamsbeeld voor het kind. Eerst wordt dit bepaald door het krijgen van voedsel

en nadien structureert dit de innerlijke realiteit. Dit constant afwisselen en testen van de

innerlijke en uiterlijke realiteit observeerde Winnicott ook bij de kinderen en hierbij

verwijst hij naar het fort-da spel van Freud. Bij de separatie van de concrete

moederfiguur, verliest het kind tijdelijk ook haar mentaal equivalent. Dit innerlijke

verlies versterkt het kind tegen het feitelijke verlies van de moeder. Hij verwijst naar

Bowlby wanneer hij zegt dat voor de leeftijd van zes maand, de baby niet zo ongerust is

in het verdwijnen van de moeder (Winnicott, 1945). Deze bezorgdheid ontstaat na de

periode dat de baby voorwerpen in zijn mond begint te steken want op die manier krijgt

het meer besef van de noties binnen en buiten. Drie processen starten heel vroeg:

integratie of beseffen dat het in een lichaam leeft, personalisatie of de persoonlijkheid

die geïntegreerd wordt en stabiliteit verwerft en realisatie of contact maken met de

realiteit. Twee ervaringen helpen bij het integreren: de kinderlijke zorg of holding en

instinctieve ervaringen die de persoonlijkheid bijeen houden in het kind (Winnicott,

1941). De secundaire processen die volgen, hebben een symbolische functie, ze vormen

de basis voor het dromen en relaties: het leven met, zie verder.

Page 13: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

12

2.1.2 Holding en moederlijke zorg

Winnicott verwijst naar Anna Freud wanneer hij stelt dat de moederfiguur van

maximaal belang is in de vroege kindertijd maar geleidelijk op de achtergrond verdwijnt

en een tweede plaats inneemt wanneer het kind een onafhankelijk wezen wordt

(Winnicott, 1956a). Dit vertrekpunt wordt gelijkaardig omschreven door de

verschillende hechtingstheorieën. De moeder en het kind vormen een evenwicht, ze

hebben een symbiotische relatie. Er gebeurt een identificatie van de moeder met het

kind, terwijl het kind afhankelijk is van haar. Dit is de “nood” en tevens duale relatie,

iets geheel anders dan het “verlangen” waar ruimte is voor een derde punt. Winnicott

omschrijft het concept “primary maternal preoccupation” als het gevoel of de

sensitiviteit die de moeder al voor de geboorte krijgt met haar kind. Wanneer deze

moederfunctie faalt, wordt het voortgaan tot bestaan van het kind verhinderd. Deze

moederlijke voeling is vrij complex om te symboliseren, maar Winnicott doet toch een

poging. In het begin kan liefde enkel gepercipieerd worden vanuit de lichaamszorg, het

kind moet rekenen op de empathie van de moeder. Holding is het kind beschermen en

rekening houden met de gevoeligheid van de huid en veranderingen in de groei en

ontwikkeling van het kind (Winnicott, 1960c). Deze zorg is niet vanzelfsprekend want

het is tevens de basis voor de instinctmatige bevrediging en objectrelaties. De holding

spreidt zich over drie vormen van afhankelijkheid: absolute afhankelijkheid, relatieve

afhankelijkheid (het kind wordt bewust van de nood aan details van de moederlijke

zorg) en onafhankelijkheid. Een good-enough omgeving zorgt dus dat het kind kan

bestaan, ervaringen kan opdoen en een persoonlijk ego kan opbouwen. Het kan zijn

instincten nastreven en tegelijk de moeilijkheden meesteren die zich in het leven

voordoen. Zonder deze omgeving is het gevoel van realiteit afwezig en wordt het

vervangen door chaos of futiliteit.

In The family and the individual development maakt Winnicott een integratie

van zijn concepten rond de moederfiguur (Winnicott, 1960b):

Holding: de capaciteit van de moeder tot identificatie met haar kind. Dit is een

basisvorm van zorg en kan bij een tekort stress bij het kind induceren. De mogelijke

gevolgen zijn: het gevoel hebben in stukken te breken of voor eeuwig te vallen. De

Page 14: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

13

buitenwereld kan niet gebruikt worden als zekerheid en andere “psychotische” angsten

kunnen ontstaan.

Handling: de formatie van een psychosomatische relatie met het kind. Het gevoel van

(on)echt te zijn ontstaat hieruit. Het heeft daarnaast ook te maken met de ontwikkeling

van spierspanning, coördinatie en het genieten van de lichaamsfuncties.

Object-presenting of realizing: wanneer de moeder de creatieve impulsen van het kind

reëel maakt, begint de capaciteit tot het relateren aan objecten bij het kind. Valse

objecten blokkeren de ontwikkeling van het kind zijn capaciteit om echt te voelen in

relatie tot de actuele wereld van objecten en fenomenen.

Winnicott stelt dat er twee verschillende aspecten in de door het kind

gepercipieerde zorg zijn: de moeder als een object of bezitter van een object dat aan het

kind zijn behoeften kan voldoen bij excitatie en de warme, kalme moeder als persoon

die het onvoorspelbare afwimpelt en actief de zorg en het management regelt

(Winnicott, 1963b). Een hypothese van Winnicott is dat bezorgdheid van het kind maar

ontstaat als deze twee functies geïntegreerd worden. Het kind moet in staat zijn een

relatie aan te gaan met de objecten en dit hoort gepaard te gaan met de perceptie van

zijn moeder als een gehele persoon (Winnicott, 1963c). Holding slaat voor Winnicott

niet enkel op het fysieke aspect ervan, maar ook op de totale omgeving die voor het

kind beschikbaar is.

De vaderfiguur komt als deel van de good-enough environment, maar sporadisch

in Winnicotts literatuur aan bod. In The theory of the parent-infant relationship stelt hij

dat er drie overlappende fasen waar te nemen zijn in de ouderlijke opvoeding

(Winnicott, 1960c):

- Holding, moeder en kind leven in eenheid.

- De moeder en het kind leven samen. De vaderfunctie is nog niet gekend voor het

kind (We kunnen dit vergelijken met het spiegelstadium. Het kind leeft nog in

een duale relatie met de moeder. Een derde punt of triangulaire relatie is nog niet

geïnstalleerd).

- Moeder, vader en het kind leven samen (triangulatie, de notie van Ander

ontstaat).

Page 15: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

14

Wanneer de omgeving good-enough is, krijgt het kind de mogelijkheid om te

leven met. Dit is die drie-dimensionele ruimte waarin objectrelaties mogelijk worden.

Het kind kan oprijzen vanuit de situatie waarin het samengesmolten was met de moeder

en objecten waarnemen die extern zijn aan zichzelf.

2.1.3 Basisvertrouwen, illusie-desillusie en de transitionele ruimte

Winnicott veronderstelt dus dat er een stadium is voor het kind enige

objectrelatie aangaat (Winnicott, 1948a). Deze fase kan zowel benoemd worden met

totale onafhankelijkheid als totale afhankelijkheid. De pasgeborene beleeft

gemeenschappelijke ervaringen met de moeder, vooral die van het zogen, die kunnen

resulteren in de eerste band met een extern object. De moeder laat het kind de illusie dat

het object of de moederborst gecreëerd wordt door het kind zelf (figuur 3). Deze eerste

illusie wordt dus gedragen door het voeden via de moederborst, maar naast een

instinctmatige bevrediging, is dit ook de eerste emotionele unie. De moeder haar liefde

en identificatie maken haar bewust van het kind zijn noden en zorgen ervoor dat ze op

de juiste plaats is op het juiste moment. Tegelijkertijd stelt het de baby in staat de

moeder te vinden en met haar te communiceren. Wanneer het kind de moederborst ziet,

hallucineert het over wat gaat komen en dit resulteert in een subjectief fenomeen bij de

baby: de moederborst. Er is een overlap tussen wat het kind waarneemt en wat de

moeder geeft, maar het kind kan de borst enkel waarnemen tot hoever het ze gecreëerd

heeft. Het neemt de borst als deel van hem en de moeder geeft melk aan een deel van

zichzelf. Het kind bevindt zich in de illusie van de omnipotentie van de moeder (figuur

3). Deze illusie rond het object of de hallucinatie gaat vooraf aan de realiteit of het

gepresenteerde (Winnicott, 1952b).

Page 16: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

15

De perceptie van de realiteit en de verrijking van het fantasma zijn dus

afhankelijk van de ervaringen met de moederfiguur, ze zijn de sleutel tot de interesses

en identiteit van het kind. Het kind start zijn transitie vanuit een staat waarin het deel is

van de moeder: zijn. Hij gaat naar een positie waar hij in relatie is met de moeder:

hebben. Ze is iets van de buitenkant en het kind is gesepareerd. Wanneer de moeder het

kind verlaat, is er een vorm van herinnering aan haar. Dit wordt ook benoemd als

mentaal imago of interne representatie. De desillusie wordt het eerst gecreëerd via de

taak van het spenen of weaning. De moeder is er niet altijd om het kind de borst te

geven en het kind leert omgaan met het falen van de moeder. Dit houdt in dat het kind

het besef krijgt dat er een tijdslimiet gebonden is aan de frustratie en het vervangt uit

noodzaak het object van de borst door andere transitionele objecten (figuur 4). Op zich,

is het object dus niet transitioneel. De transitionele hebben als doel zichzelf te troosten,

bijvoorbeeld: een dekentje, een pop, een duim, een fetish,… (Winnicott, 1952b) en

bevinden zich tussen binnen en buiten. Naast een verdediging tegen het verlies van het

originele object in de externe wereld, gaat het om een verlies van een object in het eigen

lichaam (Winnicott, 1945). Het transitioneel object representeert de moeders

mogelijkheid om de wereld in die mate te presenteren dat het kind in het begin niet

hoeft te weten dat het object niet gecreëerd werd door het kind. De paradox is duidelijk:

het kind creëert het object, maar het object was daar aan het wachten om gecreëerd te

worden. Ieder object is op die manier “gevonden” en wordt een symbool voor de unie

tussen moeder en kind.

Het is dit spel dat volgens Winnicott gezondheid en groei mogelijk maakt en het

bestaat uit vier (overlappende) fasen. In de eerste zijn de baby en het object

gefusioneerd, de moeder maakt actueel wat het kind bereid is te vinden. Het subjectieve

object behoort nog niet tot het externe. De baby en het object zijn één door projectieve

en introjectieve identificatie. In de tweede fase is het aan de moederfiguur om deel te

nemen en terug te geven wat er aangegeven wordt. Vertrouwen ontstaat daar waar de

omnipotentie van de moeder en de controle van de baby over het actuele samengaan.

Dit spel biedt een potentiële ruimte tussen de moeder en het kind die hen verbindt. De

derde fase is die van het alleen zijn in het bijzijn van iemand en reflecteert zich ook in

het spel. Het kind speelt nu vanuit het basisvertrouwen dat het geliefd wordt door een

Page 17: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

16

persoon die te vertrouwen is en blijft. In de laatste en vierde fase is er een overlap tussen

de twee speldomeinen. Ook de moeder brengt zaken aan in het spel die het kind al dan

niet graag heeft. Het subjectieve object of de omnipotente moeder, wordt stilaan

vervangen door een transitioneel object.

Het aanvaarden van de onvolmaakte realiteit, is een taak die nooit tot zijn einde

komt. Een eerste opluchting voor deze spanning is te vinden in deze intermediaire

ruimte van ervaringen (figuur 5), die een voortzetting is van de speelruimte van het

kleine kind. Het is te vergelijken met kunst, religie en de primaire paranoïde positie (zie

2.2.4) en volgens Winnicott noodzakelijk om van het lustprincipe over te stappen naar

het realiteitsprincipe (Winnicott, 1951).

De sensitiviteit voor dit proces groeit en er ontstaat een mentale activiteit die kan

evolueren in het fantasmatisch spel van het kind en de volwassene (figuur 6). Het biedt

de verknoping tussen de gedeelde en de subjectieve realiteit en bestaat uit auto-erotische

bevredigingen, herinneren, herleven, fantasie en dromen. Op die manier kunnen

verleden, heden en toekomst geïntegreerd worden, net zoals bij spel en culturele

ervaringen. Wanneer het kind een kans krijgt tot de vondst of creatie van een

transitioneel object, kan het een plaats vinden in het spel en ontstaat een band met het

culturele erfgoed. Het verwaarloosde kind daarentegen is rusteloos en heeft geen

mogelijkheid tot spel of het culturele veld. Door het falen van de afhankelijkheid of het

verlies van een object, verliest men naast het spel dus ook een betekenisvol symbool. Er

zijn dus drie zaken nodig (Winnicott, 1951): Bescherming van de baby-moederrelatie,

zodat er een potentiële ruimte ontstaat waarbinnen het kind kan spelen. Daarnaast de

Page 18: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

17

mogelijkheid dat het kind in contact komt met de gepaste elementen van het culturele

erfgoed en dit naargelang de vermogens van het kind, de emotionele leeftijd en

ontwikkelingsfase. Ten slotte is er de ruimte in het mensenleven die zich noch innerlijk,

noch uiterlijk bevindt. Die ontstaat enkel na de mogelijkheid van de twee vorige punten

en noemt Winnicott de transitionele ruimte.

2.2 Welke effecten kan een tekort aan good-enough environment hebben?

2.2.1 Drie patronen van beweeglijkheid

Winnicott vertrekt van de primaire impulsen van Eros en Thanatos van Freud

met betrekking tot de oorsprong van agressie (Winnicott, 1950-1955). Hij stelt dat de

erotische impuls makkelijk bevredigbaar is: er bouwt een spanning op die bevredigd

wordt en dan is er een periode van ontspanning zonder verlangen. De agressieve

impulsen kunnen niet bevredigd worden tenzij er een tegenstelling is en deze moet

komen van de omgeving of het niet-Ik ter onderscheid van het Ik. De impulsiviteit en

agressie die daarbij vrijkomen, maken dat het kind de nood krijgt aan een extern object

en niet enkel een bevredigend object. Anders gezegd plaatst het kind de “goede” dingen

binnen zichzelf en de “slechte” projecteert het buiten zichzelf. Dit benoemt Lacan met

het proces van aliënatie en separatie. Het kind ondergaat aanvankelijk alle

tegenstellingen en ervaart goed en slecht in een ruimte die zowel zichzelf als de

buitenwereld bevat. Het eigen bewegingspotentieel en de good-enough moeder laten de

mogelijkheid aan het kind om een eigen identiteit te vormen los van het externe.

Winnicott (1950-1955) beschrijft drie patronen van beweeglijkheid of

“motility” die zelfs al in de baarmoeder kunnen ervaren worden. In het eerste of

“gezonde” patroon, wordt de omgeving telkens (her)ontdekt door het kind en heeft het

individuele ervaringen. Dit noemt men het primair narcisme, het kind ontwikkelt zich

met zichzelf in het centrum, afhankelijk van de good-enough omgeving. Via holding en

liefde kan het kind zich identificeren en aanpassen aan de Ik behoeften. Er is een fusie

tussen het bewegingspotentieel en het erotische potentieel, vergelijkbaar met de functie

van de omgevingsmoeder en objectmoeder die geïntegreerd zijn: aan hetgeen

gefusioneerd is, wordt voldaan door instinctmatige bevrediging en het niet gefusioneerd

Page 19: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

18

bewegingspotentieel heeft blijvend nood aan tegenstellingen. In volle gezondheid men

kan genieten van het zoeken naar gepaste tegenstellingen.

In het tweede patroon dringt de omgeving binnen in de baby, dit heet

impingement. Er kan geen erotisatie van agressieve elementen plaatsvinden, de

secundaire fusie mislukt en de reactie van het kind kan evolueren tot sadisme of

masochisme want het voelt zich enkel echt als het destructief en wreed wordt. Hier gaat

de erotische impuls een fusie aan met de beweeglijkheid in plaats van omgekeerd en

men zou psychopathie bij deze categorie kunnen rekenen. Wanneer de identiteit zich

niet heeft kunnen één maken, heerst er chaos en hopeloosheid. De wreedheid van het

instinct komt eveneens op de voorgrond te staan wanneer de moederborst pathologisch

geïntrojecteerd wordt als de geïdealiseerde moeder.

Het derde patroon is die situatie waarin geen plaats meer is voor de individuele

ervaring omdat er geen primaire narcistische fase ontstaat. Het individuele is eerder een

uitbreiding van de schil (omgeving) dan de kern (kind) en bestaat enkel door niet

gevonden te worden en zichzelf te verbergen: de false self voorkomt dat de true self

naar boven komt. Er heerst afhankelijkheid waar het individu niet kan uitgroeien en

terugtrekking wordt het belangrijkste kenmerk. Het valse zelf ontwikkelt zich voordat er

sprake is van innerlijke chaos. Het verbergt het ware teneinde zichzelf even te ontdoen

van die instinctieve ervaringen.

In het tweede en derde patroon komt de beweeglijkheid dus vooral van de

omgeving en het individuele moet tegengesteld of verborgen worden opdat het kind de

beweeglijkheid zou verkrijgen. Het binnendringen van de omgeving bestaat met andere

woorden voort in een eigen patroon. Het falen van de object-moeder of de

omgevingsmoeder kan ervoor zorgen dat bezorgdheid vervangen wordt door angsten,

verdedigingen, splittingen of desintegratie. Deze angst kan in verschillende variëteiten

uitgedrukt worden: het in stukken vallen, het gevoel voor eeuwig te vallen, geen relatie

hebben met het lichaam en geen oriëntatie hebben. In de literatuur benoemt men de

gevolgen met antisociaal gedrag, infantiele schizofrenie of autisme, latente

schizofrenie, een valse Ik verdediging en een schizoïde persoonlijkheid.

Page 20: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

19

2.2.2 Het tweede patroon: Agressie en antisociaal gedrag

De antisociale neiging kan geen diagnose zijn (Winnicott, 1956b). Het speelt

zich altijd af in verhouding tot de Ander, dus de omgeving is van even groot belang als

de aanleg. Winnicott voegt daaraan toe dat de antisociale neiging hoop impliceert. De

behandeling ervan is een management en matchen van het moment van de hoop in

plaats van een psychoanalyse (Winnicott, 1956b).

Bij de antisociale kinderen is er een ware deprivatie geweest, er is iets goeds uit

hun kindertijd verloren gegaan. Het ene kind is aan het zoeken naar deze verloren

ruimte maar vindt ze niet en zoekt verder wanneer de hoop terug oprijst, het andere kind

zoekt een stabiele omgeving die de impulsieve gedragingen kan verdragen. Wanneer het

kind zich wreedaardig gedraagt, heeft het de moederfiguur juist nodig, enkel zij kan zijn

reacties tolereren want het kwetst haar. Wanneer een kind zich niet kan uiten in het spel,

start een staat van dissociatie. In het begin van een kinderlijk leven zijn de agressieve

gedragingen van de infant een activiteit, een uiting van liefde, een imaginaire aanval op

het lichaam van de moeder (Winnicott, 1950-1955). Slechts wanneer het persoonlijke

schuldgevoel ontstaat, wordt een splitsing tussen goed en kwaad gemaakt. Door de

objecten zo te splitsen, wordt het schuldgevoel getemperd maar moet de liefde een deel

van de agressieve component prijsgeven. De haat wordt meer verstorend voor het kind,

niet enkel uit bezorgdheid over het effect van zijn impulsen op de moeder, maar ook

over de resultaten in zijn eigen Ik. Bij de antisociale kinderen is er geen ruimte meer

voor spel, deze is vervangen door acting out (Winnicott, 1984). Vooral een verlies of

een deprivatie tussen de leeftijd van zes maand en twee jaar kan heel verwoestende

gevolgen hebben op het kind. Twee belangrijke gedragingen zijn stelen en liegen, zij

duiden op een zoektocht naar een beveiligd netwerk, waarin de impulsen en spontaniteit

veilig zijn. Agressie kan dus twee betekenissen hebben: ofwel is het een reactie op

frustratie ofwel een van de twee bronnen van individuele energie of impulsen.

Antisociaal gedrag is dus geen diagnose, maar een teken dat er een deprivatie in het

leven van het kind geweest is. Er was iets positief in het leven van het kind, dat

weggenomen is over een langere periode.

Page 21: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

20

2.2.3 Splitting van de persoonlijkheid

Een splitting van de persoonlijkheid is het derde patroon beschreven door

Winnicott, waarin een ware en valse Ik op de plaats komen van het geïntegreerde Ik.

Wanneer er een valse Ik ontstaat, was de moederlijke zorg niet “good-enough”

(Winnicott, 1960a). De moeder heeft het kind geen gevoel van omnipotentie gegeven in

het toekomen van de infantiele spontane gebaren of hallucinaties. In dit geval zal het

kind in principe fysisch sterven omdat het geen externe objecten heeft. In werkelijkheid

blijft het kindgeïsoleerd of leeft het valselijk. Een grote irriteerbaarheid treedt op en

allerlei functionele stoornissen kunnen verschijnen, die eventueel klinisch verdwijnen,

maar later terug optreden.

Figuur 7 toont hoe een neiging tot een basale splitsing van de omgeving-individu

set-up kan ontstaan. Er is een falen van de actieve adaptatie aan de kant van de

omgeving en het valse Ik verdedigt zich met een patroon dat gebaseerd is op

gehoorzaamheid en onderworpenheid. Het kind leert hoe het zich hoort te gedragen,

maar er is geen stabiele ondergrond. Het valse Ik bouwt allerlei valse relaties op en door

introjectie kan het lijken alsof deze echt zijn. Er is echter geen band tussen de innerlijke

leefwereld en deze “gewenste” gedragingen. Het valse Ik heeft vooral één functie: het

echte verbergen. Het is dus een vorm van verdediging waarin de omgeving zit

geïmpliceerd. De leegte die overdekt wordt door deze gedragingen, dit wordt benoemd

met de “basic split”.

Page 22: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

21

2.2.4 Psychose

In het spel van het kind kan men de vernietigende affecten van het boven-Ik

waarnemen ten opzichte van het schuldgevoel met daarbij het risico dat fantasma en

realiteit in elkaar gaan schuiven. Er kan een verwarring optreden tussen externe en

psychische realiteit, maar ook tussen gezondheid en “folie” (Mannoni, 1988b). Wanneer

de omgeving niet goed genoeg is, blijft het kind soms in deze paranoïde ruwe staat en

leeft het verder in een wereld van magie. Men kan dit bij het kind observeren in het spel

met daarin een essentieel verschil tussen symbolisch en magisch spel. Het magische

verschilt van het gewone spel doordat er geen begin en einde is aan het spel, er is een

soort magische controle over het spel. Het spel heeft geen uniform patroon en het kind

speelt het spel met een bepaalde onuitputtelijkheid (Winnicott, 1952). Het leeft als het

ware ín dat spel en beleeft dit met evenveel kracht als de werkelijkheid.

Met figuur 8 en 9 tracht Winnicott aan te tonen dat een persoonlijkheid niet als

compleet ding ontstaat. De poging tot integratie van de psyche gebeurt geleidelijk aan

en stelt het individu in een ruwe, mogelijk paranoïde staat (figuur 9). De achtervolgers

aan de buitenkant kunnen in een good-enough omgeving geneutraliseerd worden door

de liefde van de moeder en zo kan de primaire isolatie ontstaan (figuur 8c en figuur 9).

De tijdelijke paranoïde kan men vergelijken met psychotische symptomen, als het blijft

voortbestaan.

Page 23: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

22

Figuur 10 toont hoe Winnicott de therapeut plaatst binnen het Ik van de

ongeïntegreerde infant. De therapeut is de bondgenoot, hij of zij bevindt zich binnen de

ongeïntegreerde en lege nucleus, maar heeft een eigen membraan. De therapeut werkt

vanuit een positie die het kind niet achtervolgt in het magische spel of de magische

wereld.

2.3 Wat betekent het concept voor het werk met gedragsgestoorde en psychotische

jongeren?

2.3.1 Ethiek in de analytische praktijk

In de klassieke analyse wordt het vanzelfsprekend geacht dat er een good-

enough omgeving was (Winnicott, 1955-1956). Men verwacht een Ik dat alle vroegere

stadia doorlopen heeft, maar in de kliniek bestaan er ook volwassenen die functioneren

op een meer primair niveau dan de neuroticus. Dit betekent dat de analist zich dient aan

te passen aan de nood van het kind, deze nood moet gezien worden als iets dat hoop

doet oprijzen. Het werk van de analist is het managen van dit moment van hoop en

wordt gerepresenteerd door de setting, via het good-enough zijn. Kinderen die in

oorlogstijd geleefd hebben, moesten zowel de moederrol als de vaderrol zelf opnemen

wanneer ze geplaatst werden (Winnicott, 1984). Wanneer ze terug thuiskwamen, was

hun eerste doel uittesten of iemand betrouwbaar was. De zorg die nadien voor deze

kinderen dient beschikbaar gesteld te worden, hoort origineel te zijn. Er moet een

levendig gevoel voor verantwoordelijkheid zijn bij de verzorger, net zoals bij de moeder

want de meeste van deze kinderen hebben nooit een omgeving gehad die goed genoeg

Page 24: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

23

was. Men dient hen een omgeving aan te bieden die aan hun specifieke noden voldoet,

anders vindt het kind geen werkende relatie met de buitenwereld (Winnicott, 1984).

Zonder voldoening te geven aan de instincten, kan het kind zijn lichaam niet vinden en

evenmin kan het een geïntegreerde persoonlijkheid ontwikkelen. De kinderen hebben

dus nood aan een stabiliteit van omgeving, een persoonlijk management en een

continuïteit van management. Het antisociale kind kijkt naar de gemeenschap, in de

hoop dat deze het de stabiliteit zal geven die het nodig heeft om de stages van zijn

emotionele groei te kunnen doorlopen (Winnicott, 1984). In persoonlijke

psychotherapie dient men dus een sterke stabiele omgeving te waarborgen en het kind

geleidelijk aan meer vrijheid te geven. Soms kan die stabiliteit dan enkel gegeven

worden in een gesloten institutie of een gevangenis.

Wat betreft het residentieel werken met deze kinderen, vat hij de essentiële

zaken samen (Winnicott, 1984).

Het eerste is betrouwbaarheid: het kind dat zich in een chaotische omgeving

voelt, zal een trauma verwachten en zijn ware Ik verbergen. Als de moeder een borst

geeft die is, dan kan de baby zijn, wanneer ze nog niet gesepareerd zijn. Voor de analyse

betekent dit dat een analist niet zomaar kan interpreteren, het moet gerelateerd zijn aan

het kind zijn mogelijkheid om de analist te plaatsen buiten het veld van de subjectieve

fenomenen. Het moet de analist kunnen gebruiken, de psycholoog als multifunctioneel

object. Als de moeder/analist niet good-enough is, dan is er geen mogelijkheid tot het

overgaan van objectgerelateerdheid (verhouden tot, behoren tot, zijn) naar gebruik (nut

en winst voor het kind, hebben) van een object. Ook mogen therapeuten geen

geïdealiseerde moederborst of magisch geïntrojecteerd worden, therapeuten (net zoals

de kersverse moeder) willen gegeten worden en vervolgens kunnen we in een kleine

graad geïntrojecteerd worden (Winnicott, 1954-1955). Het is de bedoeling dat het kind

niet volledig opgeslorpt wordt door het magische (Imaginaire) beeld van de analist. Men

werkt aan een veilige basis voor het kind van waaruit het vervolgens vertrouwen kan

scheppen in de analist.

Ten tweede dient er sprake te zijn van holding: eerst fysisch en vervolgens ook

psychisch. Zo ontdekt het kind een good-enough holding situatie die het verloren was in

Page 25: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

24

een vorig stadium. Omnipotentie en het lustprincipe zijn aan de orde en vervolgens kan

het kind geleidelijk het niet-Ik herkennen op de weg naar volwassenheid. Het zal een

signaal geven wanneer het klaar is voor separatie en het aangaan van objectrelaties. De

analyticus moet de signalen van het kind trachten op te vangen. Zowel de analist als de

moeder krijgen een groeiende sensitiviteit naar het kind toe. Het enige verschil ligt in

het feit dat de analist zich bewust moet zijn van deze gevoeligheid want vele moeders

identificeren zich met het kind (projectieve identificatie) waardoor ze heel goed

aanvoelen wat het kind nodig heeft, maar na een tijd vervaagt dit. De analist hoort zich

dus over te geven aan het moederschap (Winnicott, 1962), dit betekent de identificatie

met het kind laten groeien. Men dient bewust te zijn van het belang van continuïteit,

betrouwbaarheid en graduele adaptatie en men moet een voorwaarde scheppen tot het

realiseren van de creatieve impulsen van het kind. Wanneer een moeder te lang is

weggeweest, moet ze ook de functie van analist innemen. Ze moet het kind

“verwennen” en zoveel mogelijk van de behoeftes bevredigen om het kind terug in een

staat te brengen waarin het haar opnieuw als vanzelfsprekend beschouwt. Dit doet de

analist ook in crisis. Er is onvermijdelijk een aanwezigheid nodig om de mogelijkheid te

ontwikkelen om alleen te kunnen zijn in de aanwezigheid van anderen. Zo kan het

subject de oppositie tussen inter- en intrasubjectiviteit overstijgen en zichzelf blijven,

ondanks of dankzij de aanwezigheid van een object. Er is dus een ruimte geïnstalleerd

tussen het feit van effectief alleen te zijn en in relatie te zijn.

Zo komt Winnicott tot het derde punt: iemand die met deze kinderen werkt, kan

nooit zijn eigen waarden en normen op de voorgrond plaatsen. Het “weten” van de

patiënt blijft altijd op de voorgrond voor Winnicott (Clancier & Kalmanovitch, 1999).

De taak van de analist is enkel de condities te scheppen, waarin de analysant zijn weten

kan reveleren en via deze ruimte kan hij leven en zin geven aan de innerlijke wereld. Hij

kan creëren wat klaar lag om gevonden te worden omdat de analist het transitioneel

potentieel onderhoudt van de analytische situatie. Het is een actief ontdekken van de

kant van de analysant en een ander soort gebruik van het object. De patiënt verwoest of

vindt de (eigen) analytische ruimte, via de analist. In iedere analyse moet die ruimte

terug heruitgevonden of gerecreëerd worden, zowel de analysant als de analyticus

moeten deze verwoestende particulierheden overleven in dialectiek met elkaar. De

Page 26: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

25

paradox van dit alles, is dat het kan omschreven worden als een suggestie om de

suggestie te verlaten.

Als vierde geeft hij aan dat er dus nooit dankbaarheid kan verwacht worden,

eigenlijk is het de hulpverlener die dankbaar moet zijn. Ambivalentie met betrekking tot

de fantasieën over de binnen- en buitenkant van de persoonlijkheid en de hele range van

verdedigingen tegen depressie zijn eigen aan de analyse. De ambivalentie staat

dankbaarheid in de weg en bevindt zich meer op de voorgrond dan een duidelijke vraag

van het kind, daarom moet een analist bereid zijn ermee om te gaan (Winnicott, 1945).

Ten vijfde ziet de hulpverlener het kind zichzelf ontdekken en wordt het lastig.

Het kind verdedigt zich tegen depressie en schuldgevoelens ten opzichte van de moeder

door zich met haar te identificeren (Winnicott, 1948). In de analyse van neurotische

kinderen betekent dit dat sofa, de warmte en het comfort symbool staan voor de

moederlijke liefde. Echter, voor het psychotische kind is de sofa letterlijk de analist zijn

schoot en de warmte ervan die van de analist zijn lichaam. Een ernstig geregresseerde

patiënt kan zich niet identificeren met de analist noch zijn standpunt inzien, net zoals de

pasgeboren baby zich niet kan inleven in de moeder. In de analyse ligt die druk bij de

analist. Hij moet even geduldig, verdraagzaam en betrouwbaar zijn als de moederfiguur

want een kind uit een gebroken omgeving zoekt onbewust naar de ouders. Bij de

geregresseerde patiënt moet de analist toelaten dat de patiënt zijn verleden het heden is.

Het is onoverkomelijk dat de analist eveneens tekorten vertoont, zo kan de patiënt zich

het oorspronkelijk falen herinneren en kan hij er kwaad om worden. Wanneer de patiënt

dit punt bereikt heeft, begint de reality-testing. Het falen van de analist moet gebruikt en

behandeld worden als het falen in het verleden. De patiënt kan het nu waarnemen en er

kwaad om zijn. Het zoekt het bewijs van objectieve haat en enkel wanneer dit gevonden

wordt, kan het beginnen geloven in echt geliefd worden. De analist moet dus van zijn

falen gebruik maken in termen van betekenis voor de patiënt. Hij moet bij ieder falen

zijn eigen tegenoverdracht in rekening brengen en een sensitiviteit hebben naar de

noden van de patiënt. Door de patiënt kwaad te laten worden om de details van het falen

van de adaptatie, bevrijdt hij de patiënt van zijn afhankelijkheid naar de analist. Er

Page 27: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

26

ontstaat zo een objectieve woede in plaats van de negatieve overdracht uit de

“neurotische” analyse en dit werk kan leiden tot de originele analyse.

2.3.2 Finaliteit in de analytische praktijk

Men moet zich dus onder andere engageren door de persoonlijkheid van de

analist, de capaciteit tot identificatie met de patiënt, technische instrumenten, de details

van kinderzorg of de setting en uiteindelijk de speciale staat waarin een moeder zich

bevindt in de vroege stadia van zwangerschap en de eerste maanden van het leven van

het kind. Net zoals de moeder moeten we ons met een moederlijk instinct engageren in

de analysant en de idee van afhankelijkheid aanvaarden (Winnicott, 1963a). Het

beoefenen van de psychoanalytische praktijk kan op zich wel een correctieve praktijk

zijn gelimiteerd in een sessie. Maar het kan eveneens het eerste contact voor iemand

zijn met iemand die in staat is objectief te zijn. De correctie is echter nooit genoeg, het

is de start van een identificatieproces want geen moeder of extern object was gekend

voor het kind.

De analyticus dient dus te allen tijde de primaire identificatie in het

achterhoofd te houden. Hij moet toelaten dat het gewicht van de overdracht zich

ontwikkelt buiten de analyse, anders komt de neiging in volle kracht in de analytische

situatie en kan de therapeut zich verbranden (Winnicott, 1947). Uiteindelijk gebruikt het

kind het falen van de analist of produceert de analysant hallucinante overdrachtsideeën.

Het operatieve hieraan is dat de patiënt de analist gaat haten voor zijn falen, wat

eigenlijk het een oorspronkelijk falen van de omgeving inhoudt, maar dan binnen de

overdracht gebracht. De analist slaagt dus door te falen. De analist gaat net zoals de

moeder door fasen van kwetsbaarheid want hij of zij identificeert zich met het tijdelijk

afhankelijke kind. Als alles goed gaat, kan het kind zijn eigen defensies tegen angsten

en impulsen controleren of ervaren en ontstaat een onafhankelijk leven.

De analist moet een ruimte scheppen (Winnicott, 1941) waarin men niets

verlangt van het kind en het kind niets kan leren. Zo kan dit kind zijn eigen stappen

zetten, de beoogde “beweging” van Winnicott. Er wordt hem zekerheid geboden, maar

hij mag falen. Ieder mens moet zijn eigen groei op zijn eigen tempo bereiken, met zijn

Page 28: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

27

eigen gevoel van verantwoordelijkheid, waarachtig gebaseerd op persoonlijke

bezorgdheid over zijn eigen liefdesimpulsen en de gevolgen ervan. In Playing and

reality zegt Winnicott dat psychotherapie plaatsvindt in de overlap tussen twee

domeinen van spel: dat van het kind en dat van de therapeut (Winnicott, 1971).

Wanneer het spel niet mogelijk is, dient de therapeut dit eerst mogelijk te maken. Het

spel bevindt zich noch binnenin, noch aan de buitenkant. Om de buitenkant te

controleren, moet men dingen doen en niet enkel denken of wensen. Dit spel vraagt tijd

en is parallel met het spel met de moeder tussen de innerlijke en de uiterlijke wereld.

Wanneer een kind niet speelt, moet men dit als een groot symptoom beschouwen.

2.3.3 Besluit eerste deel

M. Masud R. Khan stelt dat in het œuvre van W. drie types van organisatie

geïndiceerd zijn (Winnicott, 1971):

- De kwaliteit van de analytische situatie: de kalmte en de intrusie die ontbreekt.

- De noodzaak voor de analist om tegemoet te komen aan wat de patiënt vraagt: in

abstinentie van iedere intrusie een interpretatie en/ of een gevoel geven van lichamelijke

aanwezigheid. De patiënt laten komen en gaan of doen en zijn wat nodig lijkt.

- De organisatie van een situatie die enkel de familiale en sociale omgeving kunnen

bieden. Na een hospitalisatie vertrekt men immers terug naar familie en vrienden. In een

brief naar Roger North geeft hij aanwijzingen wat men in het gerecht zou moeten doen

in drie gevallen (Winnicott, 1984). Wanneer de omgeving goed genoeg is, dan laat men

het kind best bij de moeder en de vader. Wanneer de omgeving juist good-enough is,

dan zou er best een goede begeleider aangesteld worden die liefde en kracht kan

aanbieden. In het derde geval is de omgeving niet good-enough, dan dient men opvang

te zoeken voor het kind. Een vierde categorie is zeer moeilijk te handhaven. Bij deze

heb je een zeer sterk management nodig. Assessment gebeurt dus best in de

thuissituatie. Er moet dus rekening gehouden worden met de moeder, zij kan nog altijd

een grote impact of greep op het kind hebben. Echter, de gehele thuisomgeving en het

pleeggezin moeten ook good-enough zijn.

Vanuit de theorie van Winnicott, kan men stellen dat betrouwbaarheid,

stabiliteit, continuïteit, sensitiviteit en holding van primair belang zijn. Er is een

Page 29: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

28

bepaalde betrouwbare aanwezigheid nodig opdat het kind vanuit het gevoel van

veiligheid zou komen tot het ontwikkelen van een eigen identiteit. De angsten die bij de

separatie vrijkomen, worden gecapteerd door de omgeving die good-enough is. Vanuit

het basisvertrouwen, wordt het mogelijk voor het kind om een onderscheid te maken

tussen de buitenwereld en het eigen lichaam. Het tekort van de moederfiguur speelt

daarin een cruciale rol. Spelen kan hier dubbel opgevat worden, aangezien het spel van

incorporatie-expulsie zich eerst in verhouding tot de moeder af- speelt. Als analist is het

moeilijk deze positie in te nemen, het bevat iets van de onvoorwaardelijke liefde en veel

uithoudingsvermogen. Het werk met deze jongeren zorgt er onvermijdelijk voor dat er

een tegenoverdracht ontstaat ten aanzien van het antisociale kind. De analist mag echter

geen herhaling van het verloren milieu vormen. Er moet iets nieuws aangeboden

worden, een potentiële ruimte waarin het kind vrij zijn driften kan exploreren zonder

veroordeeld te worden door de waarden en normen van de therapeut. Dankbaarheid is

veraf, enkel de vraag van het kind staat op de voorgrond. Het zoekt een eigen positie,

los van de opslorpende of ongeïnteresseerde Ander. Afhankelijkheid moet aanvaard

worden in het begin want de analist staat garant voor een veilig milieu waarin een

transitionele ruimte kan ontstaan tussen kind en analist. Deze ruimte voor spel en creatie

laten het kind toe zelf te spreken in plaats van gesproken te worden door iets van het

driftmatige, een patroon dat zich al altijd heeft opgedrongen. Het kind ontdekt de

tussenruimte en tegelijkertijd het verschil tussen binnen en buiten. Via het objectief zijn

van de therapeut, is het in staat tot primaire identificatie: een subject ontstaat met een

lijf van zichzelf. Dit ontdekken van het eigen lichaam of de vondsten, gaan gepaard met

het agressieve gedrag waarin de pathologie wordt gezien door sommigen. Het is volgens

Winnicott een teken van hoop, een zoektocht van het kind naar het verloren milieu. Via

het falen van de analist, kan het kind het tekort van de omgeving van eertijds aanduiden

en benoemen. De analist slaagt dus door te falen en het tekort wordt geïnstalleerd.

3. DE VERWERKING VAN HET CONCEPT IN DE LITERATUUR EN

PRAKTIJK VAN MAUD MANNONI

Het tekort van de moeder wordt door Winnicott positief benoemd: ze is good-

enough. Mannoni gebruikt de terminologie van Lacan om het tekort aan te duiden in de

negatieve zin: er ontbreekt iets, er is een leegte. Waar Winnicott de grondtoon speelt en

Page 30: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

29

zijn accent legt op het matriarchale in de ruime zin van het woord, vult Mannoni aan

met de rest van het akkoord: het triangulaire, de taal en vaderfunctie. Na het

basisvertrouwen geconstrueerd via de moederfiguur, heeft het kind nood aan iets anders.

Via de pater familias heeft het kind na de oedipale periode de mogelijkheid tot

verlangen. De onmiddellijke behoefte wordt verschoven naar iets waarin bemiddeling

mogelijk is: het kind heeft een tekort, net zoals de moeder en zij wordt nu ook een

Ander. De introductie in het verlangen gaat gepaard met de intrede van het kind in de

taal. Deze taal komt van de Ander en kan evengoed pathologisch zijn als versterkend

werken. Lacan biedt dus een aanvulling op Winnicott door het aspect van taal en

verlangen te beschrijven en Mannoni zal deze integreren. In drie grote punten worden

de gelijkenissen en toevoegingen aan Winnicott geïllustreerd. Het gebruik van het

concept good-enough environment in haar literatuur, de effecten van een tekort aan

good-enough environment en de institutie van Bonneuil als illustratie van de mogelijke

waarde van het concept voor de praktijk, ethiek en finaliteit van de kuur. Het concept

good-enough mothering wordt letterlijk doorleefd in haar instelling. Het analytisch

gedachtegoed wordt gerepresenteerd door de setting, de organisatie staat in functie van

de vraag van het kind en de mogelijkheid tot een transitionele ruimte.

3.1 Gebruik van het concept good-enough mothering in de literatuur van Mannoni

3.1.1 De ontwikkeling van het kind volgens Mannoni

De infant experimenteert in zijn vroege levensjaren met de aan- of afwezigheid

van de moeder. Dit is te vergelijken met het fort-da spel van Freud. De oorspronkelijke

illusie van de omnipotente moeder wordt onderbroken door een afwezigheid en

desillusie in een van de functies van de moederfiguur. Het verlies en het terugvinden

van de moeder is het metaforische vertrekpunt waaruit de vraag ontspringt. Het kind

doet een appèl op de Ander en verlangt van die Ander een antwoord. Het aliëneert en

separeert zich met de moeder om zowel de eigen drift te bewerken als de eigen identiteit

te vormen. Wanneer de moeder teveel of te weinig de behoefte opvult, is het onmogelijk

voor het kind om zich te laten horen in het register van het verlangen of het woord. De

effecten daarvan vertalen zich in het Reële en vertalen zich meermaals onder iedere

vorm van antisociaal gedrag. Wat is er dan zo belangrijk in die Ander? In de Ander

zoekt het kind het object van zijn verlangen. Het ongrijpbare object van verlangen, is

Page 31: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

30

het verlangen van de Ander. Door deze zoektocht ontwikkelt zich een stijl of een manier

van vragen die zich actualiseert in de vorming van het fantasma, het patroon of mentaal

imago. De Ander geeft het kind het gevoel of het een plaats bezit of niet en bepaalt of

het zich kan ontwikkelen buiten zijn of haar invloed en evolueren in de eigen naam. De

plaats en de functie die het kind krijgt in het gezin of de familie, bepalen de elementen

van een spel dat deels thuis en deels in instituties gespeeld wordt. Het gevoel van een

plaats te hebben op deze wereld, vindt zijn bron in het idee en gevoel meegeteld te

hebben voor iemand anders zonder uitgewist te worden. Het spreken van de familie

vertaalt zich in de ziekte van het kind. Mannoni zegt dat de familie kan functioneren als

een gesloten groep waarbinnen er een spel gespeeld wordt van projecties en wederzijdse

identificaties (Mannoni, 1983). Dit spel bespeelt het verhaal van het kind. De

fundamentele vragen rond de eigen identiteit worden daar gesteld, waar er ruimte is

voor iets anders. De creatie en ontwikkeling zijn verbonden, samen bouwen ze datgene

op wat men noemt, identiteit.

3.1.2 Holding en moederlijke zorg

De geboorte is een moment van stress. Zowel de moeder als het kind moeten

afscheid nemen van hun allerdierste bezit. Iedere moeilijkheid die door de andere partij

niet gemeesterd wordt, kan aanvoelen als een agressie tegen de eigen persoon. Een

symbolische organisatie van de wereld of mythe is een middel van de moeder om met

deze situatie om te gaan en daartoe vraagt ze hulp aan een derde. Bij sommige kinderen

is er echter van bij de geboorte een soort non-communicatie tussen moeder en kind. De

moeder herkent zich niet in het kind en het kind weigert (op-) voeding. Onzekerheid van

de moeder kan separatieangst bij het kind veroorzaken. Als er geen tedere zorg kan

opgenomen worden voor het kind, bij gebrek aan zorgfiguren, heeft dit rampzalige

gevolgen. Een zuigeling heeft behoefte aan een regelmatige moeder of een substituut

die een permanente aanwezigheid garandeert. Hierbij zijn we de recente reportage

indachtig over een opvangtehuis in Bulgarije. De kinderen krijgen er geen tedere zorg

en hun ziektebeelden worden alsmaar versterkt door het tekort aan liefde en individuele

genegenheid. Men heeft slechts een vijftal “zorg”-verstrekkers voor zestig kinderen.

Deze “zorg” bestaat er enkel in de kinderen eten te geven. Het wassen en verversen,

gebeurt nauwelijks en de gevolgen zijn desastreus. Iedere substituut moeder hoort een

Page 32: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

31

goede verhouding te hebben met de eigenlijke moeder. Enkel dan is het mogelijk voor

het kind om overdrachtsverhoudingen aan te knopen die redelijk solide zijn. Zoniet

voelt het verlies van de reële moeder verwoestend aan. “La mère est remplaçable, mais

pas dans n’ importe quel contexte,…” (Mannoni, 1982, p. 53). Ondersteuning door de

sociale context kan het kind helpen om over te gaan van een staat van afhankelijkheid

naar onafhankelijkheid, maar niet zonder de reële moeder.

De warmte van de moeder, de holdingervaring is vergelijkbaar met de noties

holding en containment van Fonagy en Bateman en is transponeerbaar naar volwassen

Borderline-patiënten. Verhaeghe omschrijft de Borderline-patiënt als iemand die op

preoedipaal niveau functioneert: “het niveau voorafgaand aan de impact van de

vaderlijke functie” (Verhaeghe, 1998, p. 92). De notie “holding” van Winnicott is

eveneens vergelijkbaar met “saisie de soi”: “… la notion de holding défendue par

Winnicott s’ accorde avec ce que Lacan a tenté de cerner comme saisie de soi dans le

miroir, cette expérience ayant comme référent (à la fracture de l’ unité de l’ enfant et de

sa mère) la présence du regard de la mère sui vient garantir l’ enfant la réalité séparée de

sa propre existence” (Mannoni, 1988a, p. 69).

3.1.3 Basisvertrouwen en de transitionele ruimte

In een “normale” situatie is de moeder door haar afwezigheid pas aanwezig.

Slechts dan kan het kind zich na het gevoel van eenheid met de moeder, buiten dit

dubbele narcisme ontwikkelen. Via de separatie komt een opening voor het verlangen.

De good-enough moeder of omgeving laat dus ook ruimte voor iets anders of een derde.

Het kind weet dat de moeder ergens anders is. Door het appel op de afwezige moeder

ontstaat de introductie in de orde van het Symbolische, het leidt het kind tot het

realiteitsprincipe. “… c’ est l’ absence, qui est à l’ origine du développement de la

pensée symbolique et qui conduit au principe de réalité. La réalité à maîtriser, du point

de vue de Freud, est donc bien plutôt, l’ absence de l’ object » (Mannoni, 1985, p. 77).

Er kunnen andere verbindingen gelegd worden met betrekking tot het reële object door

de sequens van verlies en terugvinden. Het fort-da spel van Freud symboliseert de

incorporatie en expulsie beweging van Lacan die de basis is van de eigen taal en het

eigen verhaal: “… le concept d’ objet transitionnel (équivalent de “da” prononcé par

l’enfant observé par Freud), objet qui fait partie du présymbolique, mais qui est presque

Page 33: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

32

un langage… » (Mannoni, 1985, p. 78). De concepten van Lacan en Winnicott lijken

tegengesteld te zijn op bepaalde punten, maar toch vervoegen ze elkaar in noties zoals

presence/ abscence (Mannoni, 1988a). Vanaf het ogenblik dat de moeder verschijnt,

wordt ze reëel, maar in haar afwezigheid functioneert ze als symbolische agens. Ze

wordt het object van liefde in die betekenis dat men verlangt naar de moeder. Samen

met het bevredigen van de behoeften, spreekt er zich een vraag naar liefde uit. Het kind

leert de aan- en afwezigheid van de moeder een plaats te geven, het past zich aan.

Voor het kind de overgang kan maken tot het verlangen, moet er dus iets

verschijnen via het spel van het kind. Dit benoemt Winnicott met de potentiële ruimte

tussen het subjectieve en het objectieve. Wanneer het spel en tegenspel van de moeder

tekortschieten, kan dit effecten hebben op het creatieve potentieel. Deze capaciteit wijst

op een potentiële imaginaire creatieve beweging beschikbaar in een subject. Onze

theoretische concepten schieten tekort wanneer we dit in de behandeling willen

omcirkelen. Wat we in de overdracht bij kinderen tegenkomen, kan dialectiekeerbaar

zijn en noemt men fantasiespel. Maar anderzijds kan het even goed een pure projectie

van een interne realiteit zijn en dit noemt men het Imaginaire spel waarin realiteit en

fantasie samenvallen. Deze beweging van het spel of de creatie naar de vorming van de

identiteit of Ik, beschrijft Mannoni met: “du jeu au je” (Mannoni, 1982). “La naissance

du sujet à l’ autre s’ effectue donc au prix d’ une perte, scellant pour lui le passage de l’

être (moi-toi) à l’ avoir (moi-pour-toi, toi-pour-moi)” (Mannoni, 1982, p. 13). “C’ est à

travers la recherche d’ une satisfaction passée, que le nouvel objet est cherché et saisi

ailleurs » (Mannoni, 1982, p. 29).

3.2. Welke effecten kan een tekort aan good-enough environment hebben?

Iedere vorm van “onaangepastheid” kan gevoed zijn door een fundamenteel (en

niet het onvermijdelijke) tekort in de good-enough mothering. Een reductie van een

kind tot object van verlangen, is iets waar zowel familiale als schoolse instituties als de

gehele maatschappij kunnen toe bijdragen. De bestempeling als “de onaangepaste” is

hier een voorbeeld van. Wanneer het gereduceerd wordt tot object, is er geen

mogelijkheid voor het kind om een eigen identiteit te vormen. Het ís het symptoom en

er is geen mogelijkheid tot overgang naar het hebben. Symptomatisch kan dit dus alle

vormen aannemen: het kind kan fobisch zijn, psychotisch, mutistisch, leerproblemen

Page 34: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

33

hebben … Uitsluiting, afzondering en segregatie zijn zowel oorzaak als gevolg, ze

vloeien samen met de problemen. Vanuit de onzekerheid van het kind met betrekking

tot de omgeving, ontstaat een soort basale angst voor de buitenwereld. «L’ enfant porte

avec lui, le souvenir perdu d’ une angoisse impensable» (Mannoni, 1976, p. 268). In

een gezonde sociale situatie kan het kind beschikken over een derde punt of verbale

duidelijkheid in de antwoorden op de expliciete en impliciete vragen die het stelt.

Volwassenen dienen zelf een keuze te maken, expliciet los van de toekomst voor het

kind want enkel dan kan het onafhankelijkheid bereiken. Die keuze moet dan ook

erkend worden door de partner. Zonder erkenning of bij verheerlijking van het

verlangen van de Ander door een van beide ouders, kan het kind geen vrije keuze

hebben. Het wordt gebruikt als verlengstuk of prothèse van een van de ouders.

Kinderen zijn product van een familieverhaal die mede bepaald wordt door de

sociale context en deze favoriseert vaak sociale uitsluiting (Mannoni, 1973). Er heerst

een evenwicht in de familie of maatschappij als iedereen een gelijkend fantasma heeft.

Wanneer het kind eruit wil stappen, riskeert hij “ziek” verklaard te worden door die

Ander. In een groep kan men elkaar parasiteren en dan is het onmogelijk zich te

differentiëren van de clan. Het parasiteren is namelijk het gemeenschappelijke

verlangen van de clan. Helaas herhalen sommige instituties dit ook: “Ons gasten, de

onze”. Wanneer een lid toch een poging tot separatie doet, gebeurt dit meestal in de

context van geweld. Het symptoom is de vertegenwoordiger van de waarheid, het

omcirkelt het tekort (a). Het vertaalt hetgeen symptomatisch is in het gezin. Wanneer er

geen mediatie mogelijk is, functioneert het kind als object van de moeder. De enige

functie die het kind dan nog heeft, is de waarheid van het object reveleren: L’ enfant

réalise la présence de ce que Jacques Lacan désigne comme l’ objet (a) dans le

fantasme (Lacan, 1986b, p. 14).

4.2.1 Het verlangen van de Ander bepaalt het bewegingspotentieel, de mogelijkheid

tot creatie en de fantasie

«Ce que le sujet répète alors, c’ est une forme de mode d’ être mère-enfant, où

l’enfant se trouve identifié aux insignes de la mère et où il doit son existence à l’

imitation, ce qui exclut l’ émergence du jeu et de la création, ce qui limite aussi toute

spontanéité dans la relation du sujet à l’ autre.» (Mannoni, 1988b, p. 171).

Page 35: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

34

Volgens Mannoni bevinden we ons in een paranoia situatie (Mannoni, 1973).

De aanpassingsproblemen bij kinderen zouden ons wijzen op het tekortschieten van

onze waarden. Deze komen op de plaats te staan van belangrijke woorden of

benoemingen voor het kind. Via de taal en het spreken rond de fundamentele vragen

van het kind is het mogelijk te komen tot het verlangen. Maar wanneer enkel waarden

en normen als antwoord gegeven worden, beknot men ieder potentieel tot beweging in

het zoeken naar een eigen identiteit. Er bestaat geen onaangepastheid zonder norm.

Mannoni noemt de anonimiteit en de concentratie van de administratie de malaise van

onze eeuw. Deze gedraagt zich als een psychotische moeder want ze remt alle

vernieuwing (Mannoni, 1973). Deze kinderen worden door de huidige maatschappij

steeds meer als objecten behandeld, net zoals een perverse moeder (Mannoni, 1973).

Men gaat hulp voor hen zoeken, liefst bij een specialist. Niet enkel de nabije omgeving

van het kind moet good-enough zijn volgens Mannoni, ook de sociale omgeving en de

bredere inbedding van een kind of gezin zijn van essentieel belang. Ze gaat doorheen

haar carrière dan ook een resem aan brieven schrijven naar de minister, met het oog op

de erkenning van een sociaal probleem. Deze zijn gebundeld in Bonneuil, seize ans

après. Comment échapper aux destins programmés dans l’ Etat- Providence ?

(Mannoni,1986). Het gaat vrij vertaald over de stigmatisering, institutionalisering,

professionalisering, pedagogisering en specialisering van het probleem van deze

kinderen.

Men kan verwijzen naar de thesis van Philippe Ariès (1914-1984): “de

ontdekking van het kind”. “… herleidde Ariès (1987) zijn oorspronkelijke inzichten tot

twee basisstellingen. De eerste luidde dat de traditionele samenleving weinig oog had

voor het kind en nog minder voor de adolescent. De tweede poneerde dat kind én gezin

binnen de context van de geïndustrialiseerde samenleving een nieuwe plaats hadden

gekregen” (Depaepe, 2005, p. 35). “Voor Ariès werd het moderne denken getypeerd

door de associatie van ‘het kind’ met primitiviteit, irrationaliteit of pre-logisme,

allemaal zaken die bij Rousseau terug te vinden waren, maar pas geheel zouden

doordringen in de twintigste eeuw” (Depaepe, 2005, p. 37). Depaepe (2005) verwijst

verder naar Dasberg en de evolutie van het infantilisering naar maturisering, wat leidde

tot een desoriëntering bij het kind Hij benoemt dit vervolgens met het omslagdenken. In

het belang van het kind en impliciet ook in het belang van de maatschappij, zoekt men

Page 36: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

35

naar de oplossing van het probleemgedrag. Eerst in het verantwoorden van ouders en nu

in de preventie bij het kind zelf. De samenleving zit daar volledig in geïmpliceerd, maar

blijftt bij beide verantwoordingen buiten schot Wanneer iemand zich niet vrijwillig

aandient voor hulpverlening, wordt er repressief gehandeld. Wat men hiervan kan

weerhouden is dat het belangrijkste kenmerk van een gedragsprobleem een verhouding

impliceert ten opzichte van de Ander en dus ook de samenleving.

Volgens Mannoni behandelen scholen kinderen vaak zoals een psychotische

familie: men geeft de illusie dat verandering mogelijk is, maar maakt die tegelijk

onmogelijk (Mannoni, 1973). De reactie hierop uit zich maar al te vaak in agressie. De

schoolse institutie neemt het roer over van de familiale institutie, het kind moet de

regels van de clan volgen. Zo krijgt het volgens Mannoni alleen maar instructies en

wordt het niet echt opgevoed. Na een weigering op school of een oppositie tegen de

leraar, trekt men naar de dokter of het CLB. Het kind heeft hulp of verzorging nodig.

Het is een manier waarop het Imaginaire van de volwassene niet doorprikt wordt en de

prijs die men daarvoor betaalt is het kind zijn of haar subjectiviteit. De volwassene gaat

dus een antwoord geven, als het in vraag stellen onverdraagbaar wordt en men gaat dit

antwoord trachten te onderbouwen. Daartoe dient de theorie, Het verlies is deze van de

creatie, de fantasie en de dialectiek. Het vrije woord wordt telkens in de kiem gesmoord

en daardoor herverschijnt het in geweld.

In Bonneuil wordt dikwijls aan de kinderen gezegd: “Als je op post bent (aan het

werk in de gemeenschap), moet je enkel normaal spelen” (Mannoni, 1995). Een kind

kan echter niet normaal spelen als het geen veilige plaats heeft waar het kan naar terug

keren, waar ruimte is voor het verschil. Men kan hierbij verwijzen naar een artikel van

Paul Verhaeghe: Pleidooi tegen gelijkheid. Hierin wil hij een pleidooi houden voor het

verschil. Hoe meer men gelijk tracht te maken, hoe meer kans op pathologie

(Verhaeghe, 2005). Intolerantie houdt in dat een neurotisch persoon veronderstelt dat de

Ander geniet van hem. “Ze profiteren”, is een zin die vaak uitgesproken wordt

tegenover minderheidsgroepen. In dit geval wordt dit subject gereduceerd tot passief

object en kan het eigen verlangen niet bevredigd worden. “Je veux le bien des autres, à

l’image du mien et pourvu qu’ il reste à l’image du mien” (Lacan, 1986a: 220).

Twee discours worden telkens gespeeld in de institutie (Mannoni, 1976):

Page 37: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

36

1) Het discours van de aanpassing refereert naar de realiteit. Wanneer een kind verplicht

wordt te voldoen aan een norm, is er geen plaats voor de vraag van het kind of de

dialectiek met het kind. De waarheid van het verlangen wordt vervangen door

perspectieven die men “realiteit” noemt en dit toont zich in het symptoom. Aanpassen

betekent dus het consumeren van passieve, voorgekauwde objecten. De educatieve

administratie spreekt enkel over performance en competentie (Mannoni, 1976). Dit

discours van aanpassing gaat voorbij aan de fantasie en elk derde punt.

2) Het dominante discours gaat in conflict met de educatieve administratie. Het werk bij

de boeren bijvoorbeeld heeft alle aantrekkingskracht van een verboden plezier. Er rijst

een spanning op vanuit het verlangen, een ambivalentie. Om toegang te krijgen tot het

verlangen, moet men namelijk een prijs betalen: de castratie. Het verlangen kan pas

ontstaan na een negatie of afwezigheid. Dit betekent ook dat de volwassenen in

Bonneuil het probleem van de eigen castratie duidelijk gesteld hebben (Mannoni, 1976).

Het minimum aan oriënteringspunten (repères) dat een kind nodig heeft om te leven,

zijn de verboden en regels die inherent zijn aan de taal zelf zoals het incestverbod

(Mannoni, 1976).

“On ne se libère plus de son handicap qu’ on a à se libérer de sa négritude; c’

est une identité…” (Mannoni, 1976, p. 260). De voornaamste zorg is dat deze kinderen

ertoe komen om het heft in eigen handen te nemen. Men moet vermijden dat de

symptomen geïnstitutionaliseerd worden want er moet bewegingsmogelijkheid zijn. Een

gegeven sociaal systeem is uiteraard niet alleen verantwoordelijk voor de haat en het

geweld dat zich in elke menselijke relatie inschrijft. Het Ik van de mens loopt altijd

risico gevangen te worden in een fundamentele onstabiliteit van de Ander (Mannoni,

1976). Vanaf de eerste sessie is de analist onderhevig aan de vraag van de ouders.

Wanneer Mannoni haar nota’s onder de loep nam, kwam ze tot de conclusie dat het

telkens ging om een situatie, een familiale verstoring. Hoe jonger de kinderen zijn, hoe

meer impact de ouderlijke figuren kunnen hebben en hoe minder het soms mogelijk is

voor het kind om zich creatief te verdedigen. De institutie bevecht dus de dood, de

volwassenen hun taak is te verdragen dat de kinderen steeds opnieuw de vraag stellen:

“Wat wil je van me?” (Mannoni, 1993/1999).

Page 38: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

37

3.2.2 Agressie en antisociaal gedrag

Mannoni plaatst de storende antisociale drift in het maatschappelijk kader. Ze

stelt dat in de vroegere samenlevingsvormen de libidineuze bindingen ontbonden

werden en verspreid, de kinderen bleven niet gevangen in een ouder-kind relatie en

riskeerden nooit verworpen te worden door een volledige klasse aan ouders (Mannoni,

1973). Het kind nam vroeg deel aan de activiteiten van volwassenen en werd niet

gedesoriënteerd. In onze moderne maatschappij komt het kind heel vroeg in de

afhankelijkheid van de ouderlijke autoriteit. De afhankelijkheid wordt zowel door het

gezin als de sociale, schoolse institutie bestendigd door dreigementen. Ofwel dreigt men

het te verlaten, ofwel dreigt men met straf. Indien het kind dit wil ontsnappen, resten

hem maar twee mogelijkheden: een waanzinnige reactie of een delinquent gedrag.

Symptomen van zwakheid of “impuissance” zijn vaak de weerklank van angsten of

reacties op angsten van de ouders (Mannoni, 1965). De vormen die het geweld en de

angst kunnen aannemen zijn: schoolse moeilijkheden, karakteriele moeilijkheden,

perversie, fobie, somatische problemen en psychose (Mannoni, 1965).

De schrijfster verwijst naar Winnicott wanneer ze stelt dat het asociale kind

altijd op zoek is naar een verloren milieu (Mannoni, 1973). Het is volgens Winnicott

positief als het kind zijn familiale omgeving gaat verantwoordelijk zien voor al zijn

pech, in de asociale daad zit met andere woorden hoop verborgen. Het kind zal de

antisociale tendensen laten vallen als hij in een omgeving leeft die hem in termen van

afwisseling hoop en wanhoop geeft. In de periode van wanhoop gebeurt het niet zelden

dat het kind zich tijdelijk in een situatie van regressie bevindt. Wanneer deze situatie

minder gefixeerd geraakt, kan een verandering ontstaan in de binding tussen individu en

omgeving. Ook bij de traumatische neurose is er, volgens Mannoni, een link tussen de

“passage à l’ acte” en het trauma: “Lorsque l’ intégrité narcissique du sujet est

menacée, le moi débordé s’ évanouissant, le sujet devient la scène même, et attend dans

le réel (hôpital, prison) le réponse de sa provocation » (Mannoni, 1973, p. 96).

Het blijft een zware opgave om met deze doelgroep te werken. In de praktijk

blijft de dubbelheid van de agressieve driften duidelijk op de voorgrond. Een jongeman

van in de 20 zegt mij dat hij een “kraker” is, die moet mensen kraken. Het is alsof hij

Page 39: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

38

altijd aandacht wil van de andere mensen. Hij gaat provoceren opdat men hem zou zien.

Zijn identiteit bestaat naar eigen zeggen alleen uit brokstukken van de Ander. Hij plakt

ook letterlijk allerlei prentjes aan zijn jas, die zijn identiteit tonen. Hij is ook anarchist,

niets kan hem schelen, behalve zijn angsten want die spelen hem vaak parten. Wanneer

hij de clown uithangt ter verovering van de blik van de Ander, voelt hij zich achteraf

ook zielig. Het almachtige gevoel verdwijnt als sneeuw voor de zon en hij wordt

compleet paranoïde. Hij is niets waard en de Ander gaat hem betrappen, wie hij “echt”

is en wat hij allemaal uitgestoken heeft. De daad die hij verricht, met het oog op de

bevrediging van zijn driften, eindigt met de vaststelling dat hij zielig is. Men kan het

vergelijken met de schizofrene sadist waarbij de seksuele opwinding omslaat in

panische angst die leidt tot een mutilatie van een seksueel object in een lichaam dat

gefragmenteerd ervaren wordt (Declercq, 2008a).Het voorwerp van de drift haalde deze

jongeman echter bij de objecten in zijn eigen lichaam. De angsten overspoelen hem

massaal, hij kan niet meer naar de grond kijken en wil ingrijpen op zijn lichaam:

automutilatie en automedicatie. De symptomen worden vervolgens enkel versterkt. Het

enigmatische van de drift, is iets wat de mens zal blijven doen drijven en de articulatie

in de reële wereld is soms onmogelijk. Hij stelde dagelijks de vraag of hij nog ooit zou

kunnen functioneren in de maatschappij …

3.2.3 Autisme

In Bonneuil is men vaak in confrontatie gekomen met wat men een “autistisch

kind” noemt (Mannoni, 1993/1999). Het lichaamsbeeld is geblokkeerd want een

differentiatie van het lichaams-Ik in verhouding tot het transitioneel object als een niet-

Ik bezit heeft niet kunnen plaatsvinden. Het gevolg is dat object en subject nog steeds

een eenheid vormen. Dit kind kan niet aanwezig zijn in deze wereld zolang het de

angsten tegenover het eigen lichaam niet kan overbruggen (Mannoni, 1973). Slechts

wanneer men een eigen lichaam gevormd heeft, ontstaat de mogelijkheid om zich in te

schrijven in de taal. « L’ enfant autiste a rarement reçu du mère une reconnaissance

comme être sexué et autonome… La venue d’ un enfant à un certain moment de l’

histoire de la mère peut faire basculer quelque chose au niveau de ses propres défenses à

elle, et c’ est dans une an-historicité maternelle que l’enfant prend généralement place…

Cette absence de tiers entre la mère et l’ enfant, crée un type particulier de liens entre le

Page 40: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

39

corps de la mère et le corps de l’ enfant: tout se passé au niveau du corps imaginé,

comme si l’ enfant et la mère ne faisaient qu’ un… » (Mannoni, 1973, p. 79-80). De

moeder heeft geen geschiedenis of toekomst, kortom verhaal voor het kind. De enige

positie dat het invult is dat van het object, het levenloze lichaam dat door de moeder

bezeten en beheerd wordt. De autistische kinderen in Bonneuil eten de moeder letterlijk

op (Mannoni, 1993/1999). Wanneer ze dit libido kunnen investeren in de dieren op het

platteland of een activiteit van een volwassene gaat alles goed. Maar wanneer dit derde

element ontoereikend is, maakt het kind van de volwassene ook zijn enige object en

belandt het in een duale situatie. Het kind heeft de mogelijkheid niet om zich terug te

trekken van de Ander. Dit is net wat ze nodig hebben: een plaats waar de volwassenen

hun eigen activiteiten uitvoeren. Indien het kind zich kan verzoenen met een extern

object, kan het zijn fantasmatisch leven beginnen opbouwen.

Het autistische kind houdt het object bij zich als deel van het eigen lichaam. De

rigiditeit waarmee deze kinderen het voorwerp bezitten en bewaken is iedereen wel

bekend. “ Cet objet, (qu’ il soit chiffon de papier, vêtement maternel, cailloux, ou jouets

électifs) a une fonction de clôture (Mannoni, 1976, p. 271). Het kind vraagt op die

manier naar holding en ondersteuning, want het letterlijk bijhouden van het object heeft

als functie de separatie van de Ander en het tekort te ontkennen: het transitioneel object

wordt onmogelijk want voor het autistische kind zijn de objecten uit de buitenwereld

een deel van zichzelf (Mannoni, 1976). Mannoni onderscheidt in navolging van de

anglo-saxische auteurs ten slotte twee vormen van autisme: het primaire en secundaire

autisme (Mannoni, 1976). In de eerste vorm heeft het kind het moeilijk om de moeder te

onderscheiden van zichzelf. Het secundaire autisme houdt in dat het kind de moeder wel

waarneemt, maar dat ze evengoed geannuleerd kan worden. In het eerste geval is er een

risico tot onomkeerbare deterioratie. Men moet de hoop toelaten opdat verandering

mogelijk zou zijn. Voor de sociale context is het echter moeilijk het moment van hoop

toe te laten. De regelgeving veroordeelt iedere vorm van geweld en dit is net de

verschijningsvorm van de hoop voor het kind.

4.2.4 Psychose

Mannoni omschrijft psychose als een reactie van de gehele persoonlijkheid op

een levenssituatie die conflictueus is (Mannoni, 1976). De antwoorden die de ouders

Page 41: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

40

geven op het appèl van het kind, bepalen de strategie van een spel dat gespeeld wordt in

verhouding tot de Ander. In geval van psychose, wordt het subject gesproken. Het heeft

zich geïdentificeerd met het leven zelf, maar beschuldigt deze laatste ervan hem te

willen verwoesten (Mannoni, 1988a). De psychoticus voelt dit aan als een reëel gevaar

en zijn reactie zal zich ook afspelen in het Reële. Mannoni beschrijft een beeld dat

Winnicott de psychotische depressie noemt (Mannoni, 1976): In de “normale” situatie is

het mogelijk vanuit de symbolisatie het eigen lichaam te vergelijken met externe

objecten. Door de massa van het aantal objecten, komt het kind tot een meestering van

de objecten en zo wordt het spel en de fantasie geïnstalleerd. Dit ontbreekt in het

beschreven beeld en het kind verliest de voeling met een aantal delen van het eigen

lichaam. Terwijl de fantasmatische wereld van een neurotisch kind zijn opslagplaats is

voor modellen en materiaal die een nieuwe realiteit kunnen vormen, wil bij het

psychotische kind de nieuw gemaakte, fantasmatische wereld in de plaats komen van de

externe wereld. Het gaat om de mogelijkheid tot creatie van imaginaire substituten in

confrontatie met een realiteit die per definitie onvoldoende is (Mannoni, 1985). In de

psychose is er een afwezigheid van deze speldimensie (Mannoni, 1983), er is geen

verschuiving mogelijk. Het woord plakt op het ding.

Hoe kan men ruimte maken voor de fantasie binnen de psychose? Via het spel

van incorporatie/binnen en expulsie/buiten, ontstaat de ruimte voor het tekort of een

afwezigheid (Mannoni, 1983). De psychoticus moet komen tot de creatie en deze moet

gezien worden als een productie van leven, niet als en teken van ziek zijn (Mannoni,

1983). Het kind moet zichzelf dus kunnen verrassen en hiertoe dient het een spelterrein

te creëren. Via deze potentiële ruimte, die te vergelijken is met dat tussen moeder en

kind, kan men iets van de orde van het Imaginaire bewegen. Een betekenaar kan zich

inschrijven vanuit de plaats van de Ander, in andere registers dan het tot nu toe

geschreven is. Het Imaginaire kan zich dan onderscheiden van het Reële onder het

effect van het Symbolische of de betekenaar en zo produceert men een communicatie

die daarvoor onmogelijk was (Mannoni, 1976). « … qu ‘un enfant psychotique

devienne capable d’ un jeu en respectant les conventions du theâtre conduit à admettre

que quelque chose à changé, touchant la forclusion, et qu’ une ébauche de

symbolisation opère maintenant quelque part » (Mannoni, 1976, p. 173).

Page 42: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

41

Door de Imaginaire identificatie met de realiteit, ervaart het psychotische subject

de kuur vaak als gevaarlijk. De doodsdrift loert om de hoek, maar wanneer er sprake is

van agressiviteit, kan een interpretatie van een angstsituatie de kuur laten voortgaan

(Mannoni, 1985). Spanningen van achtervolging en depressie staan bij momenten echt

op de voorgrond en enkel een “juist” spreken van de analist, kan het discours van het

kind deblokkeren. Dit juist spreken vertrekt van de nood of de waarheid van het kind en

spreekt in de taal van het kind. Alle blokkeringen in de therapie moeten bevraagd

worden, ook het beëindigen van een kuur bij een psychotisch kind, is vaak eerder het

verlangen van de analist om te beëindigen. Daarom moet de haat van de volwassene

tegenover het kind geverbaliseerd worden. Gebeurt dit niet, dan kan er geen dynamiek

ontstaan. Wanneer men toch deze stappen gezet heeft en in dialectiek komt te staan,

moet men steeds rekening houden met de overdracht van de ouders. Vooral als het kind

aan de beterhand is en de separatie van de ouders nadert, moet een reële autonomie

kunnen gegarandeerd worden. Enkel dan is een terugkeer naar het “normale” leven

mogelijk.

3.3 De institutie van Bonneuil als illustratie van de mogelijke waarde van het

concept voor de praktijk, ethiek en finaliteit van de kuur

3.3.1 Ethiek in de analytische praktijk

De te verkrijgen autonomie, maakt dat een analyse geen verplichting kan zijn,

enkel een plaats van ontmoeten. “Gedragstoornis” is een label dat heropvoeden en de

bijhorende verplichting rechtvaardigt. Men kan hier verwijzen naar August Aicchorn

die in zijn twee boeken over verwaarloosde jeugd omschrijft in welke categorieën men

ze kan delen. Wat moet men doen met het liegen, enkel een positieve overdracht kan

vruchtbaar zijn voor het heropvoeden, enzovoort… (Aichhorn, 1952-1961). Zo kan

men in de boeken ook een betoog lezen over waarom men die kinderen zou

heropvoeden. Tegenwoordig wordt er enkel maar plaats gemaakt voor het medische

discours en steeds meer nieuwe problemen worden gediagnosticeerd zoals AD(H)D,

leerstoornissen en gedragsstoornissen. In de inleiding van Separation and creativity

(Mannoni, 1993/1999) verwijst John Brenkman naar de standaard oplossing waar men

nu altijd zijn heil zoekt: het medische en medicatie. Analisten aanvaarden ook de

medische diagnose, maar hij pleit voor een individuele aanpak. Het kind moet niet

Page 43: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

42

benoemd worden als een symptoom, maar kan gearticuleerd worden in zijn eigen naam.

De kinderen zelf en vooral hun verlangens, lijken op de achtergrond te verdwijnen.

In de eerste plaats moet de analist zich aanpassen aan het kind, net zoals de

moeder in een primair stadium (Mannoni, 1976). Enkel op die manier kan de ruimte

voor het spel ontstaan. De analist zijn rol is het faciliteren van een spreken (Mannoni,

1965). Een analist voegt geen nieuw spreken toe, maar hij beoogt een nuancering van de

persoonlijkheid van het kind en dit is gebaseerd op de functie van de taal, de basis van

menselijke interacties (Mannoni, 1965). Men beluistert de individuele waarheid van het

kind of de geschiedenis van het subject. Deze richtlijnen zijn oorspronkelijk voor de

individuele kuur, maar te transponeren naar de institutie net zoals Mannoni dit doet in

Bonneuil.

De school van Bonneuil werd opgestart in 1969 en tot 1975 bestond het team uit

vrijwilligers. Voor ieder kind wordt een specifiek traject uitgestippeld, aangepast aan de

individuele noden en mogelijkheden. Het is echter moeilijk om alle jongeren die “een

gevaar vormen voor zichzelf en de anderen” buiten de instelling te sturen. Evenmin is

het eenvoudig om de symptomen niet te zien in het licht van en door een institutie van

zorg, de symptomen zouden in een ander gezichtspunt een kans maken te verbeteren

van natuur en eventueel te verdwijnen (Mannoni, 1993/1999). De ethische richtlijnen,

afgeleid van het concept good-enough mothering en toegepast op de institutie van

Bonneuil zijn:

Betrouwbaarheid, originaliteit en stabiliteit worden bestendigt vanuit het

ritueel van binnenkomen in en weggaan uit Bonneuil. Er is een andere scène mogelijk

dan die van de segregatie. De regelgevende structuren geven alleen maar mogelijkheid

tot asiel of gevangenschap, maar de isolatie in Bonneuil heeft niets te maken met deze

segregatie (Mannoni, 1976). Het is enkel via een plaats geografisch gesepareerd van de

wereld dat men kan breken met het potentiële geweld. De psychotherapeutische en

pedagogische doelen zijn vanaf het begin apart gehouden van de andere essentiële

noden. Wekelijks krijgt men bezoek van Robert Lefort, de psycho-analist en ook de

leraars komen van buitenaf. Zo worden de volwassenen in Bonneuil steeds gezien als

bondgenoten.

Page 44: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

43

Twee soorten activiteiten worden georganiseerd in de school zelf. Ten eerste zijn

er de “babbel” tijd of praatronde en andere vergaderingen rond regels en ten tweede

heeft men de studio’s georganiseerd. Op die manier wil men de kinderen de kans bieden

om te spreken en beluisterd te worden. Het budget voor het eten kan besproken worden

maar ook het eigen leven in de instelling is zelf te regelen. Naast het spreken, staan de

studio’s of plaatsen voor creativiteit, ook garant voor een veilige plaats voor de

jongeren. Er moet een permanent kader aangeboden worden waarin de creatieve

expressie plaats kan vinden, die de reflectie biedt van hoe mensen omgaan met agressie.

Wanneer dit kader niet voorzien wordt, zal de jongere zich alleen voelen in zijn fantasie

en “acting out” is dan niet ver weg (Mannoni, 1976). De jongeren moeten dus een plaats

krijgen waar ze zowel hun meest destructieve impulsen kunnen uitdrukken, als een

plaats waar ze leren omgaan met de reële wereld, zijn verplichtingen en gevaren. Het

spreken of de taal die bij het kind ontstaat, heeft invloed op het lichaam van het kind. Ze

zijn onlosmakelijk verbonden. In de studio’s zijn er dus maar twee richtlijnen waarvan

de eerste inhoudt dat er een permanente beschikbaarheid moet zijn van de studio’s. De

kinderen moeten permanent creatief kunnen werken om te kunnen omgaan met de

agressie. Ten tweede moet er een minimum aan respect zijn voor de instrumenten opdat

creatieve vrijheid zou kunnen ontstaan en blijven bestaan. Niet alleen het werk van de

kinderen zelf wordt zo beveiligd, op die manier kan men ook een gemeenschappelijk

leven beginnen. Het kind leert zich te verhouden tegenover de Ander.

Bonneuil kan vergeleken worden met een scène, het laat de ruimte voor een

Andere scène of plaats. Het laat toe dat het door het kind terug uitgespuwd wordt op

sommige momenten. Via het good-enough karakter, het aanvaarden van het eigen tekort

en zelfs de eigen dood door de institutie, ontstaat de mogelijkheid voor het kind om

ergens anders een verlangen naar te richten. Hiertoe dienen de individuele trajecten

want de fantasie kan zich vrij uiten door de mogelijkheid tot beweging tussen twee

plaatsen. Je zou kunnen zeggen dat men op die manier een verlangen ten opzichte van

de maatschappij geeft aan het kind (Mannoni, 1976). Dit betekent dat men de agressie

niet vermijdt, maar naar een andere plaats brengt (binnen de overdracht). Door het

wegvallen van de fixatie van het kind op een bepaalde plaats, gaat men openingen

inbouwen en een ruimte creëren. De kinderen kunnen zelfs buiten Bonneuil verblijven.

Page 45: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

44

De institutie is vooral een plaats van terugtrekking en heeft een asielfunctie. Het

essentiële gebeurt echter ergens anders, op een werkplaats of extern project. Doorheen

het heen en weer slingeren, kan een subject oprijzen dat zich afvraagt wat hij nu

eigenlijk wil (Mannoni, 1976). Het kind leert vertrouwen scheppen in een omgeving die

hem zowel stabiliteit als vrijheid waarborgt en van daaruit kan het subject zichzelf

vinden.

Holding wordt ook verkregen via de directe kinesthetische activiteiten. Ze zijn

belangrijk voor het kind want ze representeren de vroege ervaringen met de huid van de

moeder (Mannoni, 1993/1999). Op deze manier kan het kind het intrapsychisch leven

opbouwen langs de eigen mogelijkheden (of beweginspotentieel) tot introjectie en

destructie van een object. De veiligheid die geboden wordt via de “holding of tenir” is

van essentieel belang. De manifeste finaliteit van de instelling is eigenlijk een

verzorging te geven binnen de best mogelijke condities, de latente finaliteit houdt in dat

men de folie in zekere zin moet onderhouden. Dit houdt in dat de creativiteit niet als

“ziekte” mag bestempeld worden, maar als ingangspoort moet gezien worden tot het

kind. Men moet luisteren en zekerheid bieden rond de eigen aanwezigheid en de

mogelijkheid tot spreken. Men moet de ziekte kunnen dragen (Mannoni, 1976). Het is

niet altijd eenvoudig om heel het proces te doorstaan, samen met de ouders. Zij die het

meest klagen, zouden volgens Mannoni ook het minst kunnen verdragen (Mannoni,

1982). Dit is net de taak van de analist. De analist kan het spel dat tussen de ouders en

het kind speelt, benoemen en via deze weg kan de adolescent het statuut van ziek kind

verlaten. De analist is met andere woorden een getuige van de herhaling die zich op

scène zet. De normatieve orde komt in confrontatie met de waarheid van het verlangen

(Mannoni, 1983). De kwaliteit van de hulp en de holding bepalen de mogelijkheid tot

breuk met de oriënteringspunten van het “ziek” zijn. Deze waren daarvoor de basis van

de identiteit, de enige hulp bij moeilijkheden en de beste oplossing tot dan toe.

In Separation and creativity (Mannoni, 1993/1999) verwijst Mannoni naar

Lacan wanneer ze stelt dat iedere taal een Imaginaire verhouding in zich draagt. In het

Ware spreken zit geen fout, het kan u alleen op het verkeerde been zetten. Wat we

analyseren, is niet de overdracht maar we analyseren het veld van de overdracht. Deze

Page 46: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

45

manier van luisteren wordt gebruikt in de studio’s: zelfs de kinderen die geen woord

uitbrachten, waren toch onze gids (Mannoni, 1993/1999). Deze kinderen werden

behandeld in een moederlijke stijl. Wanneer deze kinderen beginnen te spreken, is het

vaak met spot en bedrog: ze voelen zich “leeg”. Mannoni plaatst deze leegte in het

ontbreken van het Symbolische en het Imaginaire. Ze verwijst naar Winnicott en de

ruimte voor creatie die moet ontstaan tussen moeder of analist en kind. De moederlijke

blik of consideratie stuurt het kind terug naar zijn eigen verlangend statuut (alleen zijn

in het bijzijn van iemand anders) en op deze manier komt men met het kind tot de

uitvinding, de creatie (Mannoni, 1985).

Waarden en normen moet men op de achtergrond houden want in een duale

situatie kan een spiegelsituatie niet ontstaan, bijgevolg moeten we als hulpverlener

steeds onze limieten bevragen. De creatie ontstaat vanuit de separatie of een triangulaire

situatie met een transitionele ruimte. Wanneer we zelf niet in staat zijn tot reflectie rond

het eigen verlangen en onbewuste processen, kan het verlangen bij het kind soms niet

ontstaan. Het kind moet tijdens een analyse voor de eerste keer in dialoog kunnen

treden rond een familiale situatie die moet gearticuleerd worden. De banden tussen de

leden onderling moeten op die manier gedemystificeerd worden zodat het kind als

subject in relatie kan gaan (Mannoni, 1965). Opengebroken is de instelling die de

functie blootlegt van het kind tegenover de Ander en het kind niet een nieuwe functie

geeft in het eigen verlangen van de institutie. Een dialectiek kan zich vervolgens

installeren vanuit het verlies van het eerste liefdesobject. Men vertrekt met andere

woorden van de spleten in het collectieve discours.

In de praktijk worden kinderen en patiënten regelmatig behandeld als object.

Vanuit de mening: “Wij gaan u helpen, arme sukkelaartjes”, kan er heel veel fout lopen.

In de “zorginstituties” is men be – zorgd. Dit houdt in dat men wil helpen en dus

antwoorden wil geven. Helaas is dit het discours van vele opvoeders en verplegers. Het

staat het good-enough zijn van de omgeving in de weg. Het concept smelt als sneeuw

voor de zon en lijkt in de praktijk soms meer op een niet te bereiken ideaal.

Achtervolgingsgevoelens, depressie en wantrouwen komen centraal te staan. Een

depressieve vrouw legt mij het verschil uit tussen het “echte” leven en de psychiatrie.

Page 47: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

46

“In het “echte” leven, heb je een keuze, in de psychiatrie niet meer. Men kiest voor je

als men het gevoel heeft “dat je het niet goed weet”. Ieder psychiatrisch patiënt hoort

toch de mogelijkheid te hebben tot eigen keuze, zal u zich afvragen. Nu, deze patiënte

koos niet en toch werd haar verlangen telkens ingevuld door de Ander. Ze hoefde alleen

maar het levenloos leeg wezen te “spelen” en men koos. Angst voor het ongekende

leidde bij het verplegend personeel onmiddellijk tot het opvullen van haar verlangen,

met daarin de hoop verborgen dat ze toch maar niets meer zou komen vragen. Het

waren zo moeilijke vragen, dat ze telkens iedereen opnieuw vastzette. Dat was iets wat

men niet kon ver – dragen.

Dankbaarheid en tegenoverdracht kan men niet veronachtzamen. Iedereen die

in een institutie binnenkomt, doet zijn intrede vanuit het eigen fantasma. De

volwassenen transponeren hun persoonlijk leven met al de bijhorende verwachtingen en

verlangens in de instelling. Mannoni verwijst naar Roudinesco: “on se formait moins à

un métier qu’ à une passion, et plus à une identité qu’ à un statut » (Mannoni, 1988b, p.

154). Het gevaar van microgemeenschappen is dat de patiënten en de verzorgers

gevangen zitten in Imaginaire identificaties. De betekenis van de externe wereld voor

die jongeren is soms moeilijk te begrijpen voor volwassenen. Ieder “weten” kan een

verdediging zijn van het individu om niet ten prooi te vallen aan het symptomatisch

discours van het kind. Men moet een traject starten samen met het kind. Daartoe kan

een binding met de praktische theorie wel fungeren als derde element om zo de effecten

in de doodsdrift te vermijden. Deze zijn altijd aanwezig waar het verlangen in het spel

is. Een persoonlijke analyse is dus aangewezen en supervisie is noodzakelijk (Mannoni,

1988b). Men moet zich altijd de vraag stellen: “Qui parle à qui?” (Mannoni, 1988b, p.

116). “L’ adulte “adapté à ses limites” peut-il faire autrement que de maintenir l’ enfant

dans les limites qu’ à son tour lui trace ?… Réinventer son métier signifie mettre en

question les structures dans lesquelles nous sommes (avec les élèves et les patients)

emprisonnés.» (Mannoni, 1982, p. 179).

Een ander voorbeeld kan gegeven worden van iemand die probeert te stoppen

met middelenmisbruik. Op allerlei manieren is deze in de instelling op zoek naar legale

alternatieven voor deze objecten die hem het gevoel geven te leven. Zonder deze, valt

Page 48: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

47

hij in een gat, wordt hij overgeleverd aan de angst niet te kunnen functioneren. Iedere

“terugval” wordt door sommigen in de instelling afgekeurd en bevraagd. “Waarom doe

je dat, kan je het niet tegenhouden…”. Het antwoord is het subject zelf vreemd. Zijn

identiteit bestaat immers uit deze objecten. Wanneer de omgeving goed genoeg is en het

laat bestaan en luistert naar het subject, wordt het subject letterlijk verrast door het

begrip en vooral de mogelijkheid tot gehoor van de persoon die tegenover hem zit. Een

totaal ander discours installeert zich. De oorspronkelijke verhouding was die van een

gladde adder die zich niet mocht laten vangen. Dit is volledig gekanteld naar een

gesprek waarin de analist op de plaats gezet werd van zwijgende getuige: diegene die

luistert en te vertrouwen is. Vanaf dit punt is het mogelijk te werken. Het primaire

basisvertrouwen is dus altijd het vertrekpunt en slechts automatisch bij de

geëlaboreerde, neurotische patiënt. In theorie kan men zich afvragen: Wat is die true

self van Winnicott? In de praktijk meen ik te hebben ervaren dat het de leegte is, de

angst eeuwig te zullen vallen of de identificatie met het object (a). Ook in de schoolse

institutie vertrekt met soms van de idee van de “harde hand”. “Die kinderen hebben

gewoon structuur nodig”, luidt de leuze van sommige pedagogen. Zowel het discours

van de goede bedoelingen als het discours van de harde hand, komen bedrogen uit. Het

is te vergelijken met de opmerkingen van Winnicott rond de dankbaarheid. Deze

kinderen zijn u niet dankbaar, ze zijn alleen maar lastig. De taak van de instelling is net

dit te verduren.

3.3.2 Finaliteit van het werk met de gedragsgestoorde en psychotische jongeren

Afhankelijkheid en primaire identificatie betekent slagen door te falen:

Lieux de vie” in plaats van “Lieux de soins” geven de jongeren de mogelijkheid tot

terugtrekking uit een wereld die hen objectiveert of tracht op te voeden. De jongere kan

een relatie aanknopen met iemand die zijn vertrouwen in hem investeert. De volwassene

moet zich op die positie houden die een plaats laat voor het kind, zodat het een ander

object van verlangen kan vinden, buiten de persoon van de volwassene. Zoniet loopt het

kind risico om de affectieve leegte van deze laatste op te vullen. Het is dus van groot

belang dat het kind een geslaagd persoonlijk leven verkrijgt. Het kind moet zich kunnen

ont- of ver- knopen en dit is te vergelijken met de finaliteit in een analyse. De dualiteit

waarin het kind leefde, moet plaats maken voor de separatie. De jongeren kunnen

Page 49: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

48

Bonneuil verlaten om aan een project deel te nemen waar ze zelf in geïnteresseerd zijn.

Op die manier is het voor sommigen de eerste keer dat ze een notie krijgen van een

eigen toekomst te hebben. Ze werken aan zichzelf of een eigen identiteit in plaats van

aan opgedrongen dromen van de Ander. De mogelijkheid zich te kunnen separeren,

geeft de kans tot symbolisatie. Aanpassing is niet het doel, maar wel de poging een

situatie te creëren waarin het kind kan afstand doen van het register van het genot en

zich kan inschrijven in het register van het verlangen. Via de betekenaar komt het kind

tot een eigen Ik, het traject heeft een symbolische waarde. Het is niet bij de verwerving

van taal dat het kind deze waarde ontdekt, maar bij het verlenen van betekenis aan een

eigen verhaal.

De eigenlijke psychoanalyse gebeurt buiten de school. Zo krijgen de kinderen

mogelijkheid om verscheidene overdrachten te beginnen en zitten ze niet in een duaal

systeem gevangen. De antwoorden van die verschillende volwassenen kunnen op die

manier in vraag gesteld worden. Ook de volwassene kan vanuit die praktijk komen tot

theoretische vragen omtrent de eigen formatie. Bonneuil is dus voor ieder een

overgangsplaats naar het reële leven want tussen die oscillaties binnen en buiten

bevindt zich de ruimte van het toeval of het onvoorziene. De ervaring voelt voor iedere

deelnemer aan als een persoonlijke analyse, men komt tot het punt van erkenning van

wat er zich in een symptoom afspeelt en dat ieder vanuit zijn eigen fantasma. De

erkenning maakt het mogelijk de oorspronkelijke miskenning te bewerken, iets van dat

wat niet kon gezegd worden, krijgt woorden. Men slaagt door zichzelf te zijn (verdeeld

subject) en door te falen. Zo verkrijgt het kind de eigen bewegingsvrijheid:

Een volwassen Borderline-patiënte vertelde me bij het eind van de stage: “Je

bent zoals de moeder die ik nooit had. Iemand die mij niet op voorhand veroordeelt. Het

is alsof je mijn nieuwe schoenen bent, waarmee ik de hoge berg op moet. Het zijn

nieuwe schoenen dus ik voel minder van de pijn. Nu je weggaat, is het alsof ik op mijn

blote voeten loop en het doet pijn…”. De analist is ombed door het sociale systeem. De

omgeving die good-enough is, bevat meer dan enkel de therapeutische situatie. Het

kader van de aanwezigheid in het voorbeeld is een stage. De stabiliteit kan niet meer

gewaarborgd worden. Toch wordt via de werkelijke separatie (van de nieuwe

moederfiguur) ook iets bewerkstelligd. Er is mogelijkheid tot het vinden van een manier

Page 50: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

49

om de oorspronkelijke separatie en het originele falen van de moeder te bewerken.

Diezelfde patiënte zei: “Het verschil met mijn verleden is dat je tijd neemt om afscheid

te nemen. Je was altijd een luisterend oor.” In de laatste sessies bracht ze thema’s aan

zoals het afstoten van haar moeder en haar dochter. De separatie van de analist leidde

tot het bewerken van de abrupte separaties in familiebanden. “De berg is wel nog hoog”,

zei ze. Er is één ding veranderd: patiënte is in plaats van een voortzetting van de schil of

de uitlachende en vernederende omgeving, de kern geworden. “Jij ziet dat ik een goed

hart heb vanbinnen, ergens weet ik dit maar ik vergeet het altijd. Door mijn emoties te

schilderen kan ik mijn frustraties nu kwijt en zegt iedereen mij hoe mooi ze het vinden.

Ik zal je nooit vergeten, je was een gele vlinder die komt en gaat, altijd het zonnetje in

huis. Maar jij laat me niet in de steek, aan u heb ik een goede herinnering”. Patiënte

heeft in het verloop van de therapie een evolutie gemaakt van naschilderen, over het

schilderen van traumatische ervaringen naar het schilderen van emoties zoals liefde en

verdriet. Ze is blij dat ze nu eindelijk iets van zichzelf schildert en dat men haar

waardeert. Ze zou willen dat haar moeder haar schilderijen ziet, helaas is dit contact

momenteel verbroken. Het contact met een vrouwelijke analist, leidde de patiënte ertoe

een overdracht te ontwikkelen die moederlijk was. De analist was de eerste

geïncarneerde goede borst, de eerste goede herinnering aan of het eerste symbool voor

iets of iemand dat te vertrouwen is. Ze had voor de eerste keer het gevoel dat wat er via

de therapeut gespiegeld werd, iets bewerkte van de eigen aandrift en tegelijk haar

identiteit vormde. Op die manier werd het voor haar mogelijk om iets positiefs van

zichzelf te incarneren, ze is de kern van zichzelf en dit voor de allereerste keer in haar

leven. Geleidelijk aan wordt ze niet meer geleefd, maar neemt ze het heft in eigen

handen. De handen die vroeger een bron waren van ellende en kwaad, produceren nu

iets positiefs, opbouwends en identificerend. Als symbool voor dit proces deelde ze

zelfgemaakte papieren vlinders uit aan de vrouwelijke psychiater en mezelf.

Ruimte voor beweging en spel tracht men in Bonneuil altijd na te streven, het

begrip “vrije tijd” doet men alle eer aan. Na iedere maaltijd is er altijd tijd die men vrij

kan invullen. Verder doen sommigen bij gelegenheid de boodschappen, anderen gaan

graag naar de tuin of de bibliotheek. Het is van essentieel belang dat het kind de

mogelijkheid krijgt om buiten Bonneuil te gaan werken. Deze vrijetijdsinvulling biedt

Page 51: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

50

de mogelijkheid aan het kind om zich uit te drukken en eigen keuzes te maken. Daarna

kunnen ze zich professioneel vormen bij ervaren technici. Men vertrekt steeds vanuit de

interesses van het kind. In de beweging binnen-buiten wordt dus een intermediaire

ruimte voorzien en dit heeft als gevolg dat de kinderen niet met geweld dienen te

reageren. Er is plaats en tijd voor hun eigen interesses en creaties. De potentiële ruimte

bevindt zich tussen binnen en buiten, het objectieve en het subjectieve of het subject en

zijn omgeving. Noem het zoals je wil, maar het slaat op de mogelijkheid tot creatie.

Men vindt iets van zichzelf als men genoeg identificatiefiguren rond zich heeft die

tevens de ruimte laten voor de eigen keuze. De creatie beweegt zich “du jeu au je”. Via

het spel en het uitvinden komt het kind tot een eigen identiteit en verlangen. Dit laatste

wordt aanvankelijk enkel gezien in de Ander en dit brengt een spanning mee: wat wil

die Ander van mij? Men wil zich separeren van die Ander en de staat van

afhankelijkheid opgeven voor een staat waarin het zijn eigen lijf bewoont met een eigen

verlangen. Wanneer men het kind laat creëren of vinden, dan wordt het verlangen

verbonden met een symbool dat verwijst naar de verloren eenheid met de moeder. Het is

duurzaam want het fantasma ondersteunt dat verlangen en in het hart van het verlangen,

bevindt zich de symbolische castratie. Er is geen garantie meer in de Ander, ook de

moeder heeft een tekort.

Het komen tot een eigen verlangen, houdt in dat het kind woorden aangereikt

krijgt. Via deze betekenaars of symbolen schrijft het kind zijn eigen verhaal. Wanneer

het kind bijvoorbeeld leert lezen, moet men goed luisteren naar wat er precies moeilijk

is voor het kind. Vaak blijft men steken op een bepaalde plaats, naam of vraag gesteld

door het kind. Ook de verschillende babbelmomenten leiden hiertoe. Wanneer men ze

laat schrijven beoogt men niet enkel het spreken te registreren, maar dit biedt

tegelijkertijd de kans om zich ervan te separeren of om er elementen uit te halen. “Faire

d’ un signe un signifiant, nous dit Lacan, c’ est donner à cette langage le pouvoir de

nommer” (Mannoni, 1986, p. 38). Bij het schilderen houdt men bijvoorbeeld ook geen

esthetisch ideaal doel voor ogen, het biedt vooral een kader waarin het “ware”

schilderen tot zijn recht kan komen (Mannoni, 1976). Het is een wekelijks ritueel dat

een Andere tijd en plaats heeft en waar veelal stilte heerst opdat men moet zich kunnen

ontdoen van de taal. Wanneer men het verhaal van het kind laat spreken, komt men tot

Page 52: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

51

het register van het verlangen. Een enkelvoudige interpretatie van schilderijen of

tekeningen zou niet op zijn plaats zijn. Ze brengen samen het verhaal van het kind. De

potentiële ruimte leidt samen met het verlangen tot een bepaald vertrouwen,

vergelijkbaar met de dialectische omkering in een analyse (Mannoni, 1982).

Het kind moet de mogelijkheid krijgen tot creatie en spel. De therapeut neemt

deel aan het spel dat de mogelijkheid biedt tot een Andere scène, hij plaatst zich in die

positie waarin het kind kan gehoord worden en zichzelf kan verrassen (Mannoni, 1985).

Het kind kan met andere woorden op zijn of haar eigen manier een veld van illusie of

fictie creëren waarbij het de eigen geschiedenis construeert. Mannoni vergelijkt het

theaterspel van de kinderen met dat van echte acteurs. Hoewel het een effect van illusie

heeft bij de kijkers, biedt het aan de acteur ook een potentieel van symbolisatie aan en

dit dankzij de specifieke vorm van het spelen (Mannoni, 1993/1999). Dit is net het

verschil tussen een spel of ritueel. In het eerste worden het Imaginaire en Reële niet

verward. Mannoni verwijst naar de mythes die het volk telkens aangrijpen (Mannoni,

1993/1999). Ze hebben het over de geboorte, de dood, liefde en wreedheid. Wanneer

men in Bonneuil de kinderen verhalen laat vertellen, heeft dit ook dezelfde functie.

Mythen komen van nergens, stelt Mannoni (1993/1999). Dit wil dus zeggen: uit het

(voorvaderlijk) onbewuste. Men laat de kinderen tijdens het luisteren naar de verhalen

ook met klei spelen om hun agressieve impulsen af te reageren. Zo voelen ze zich niet

binnen gedrongen en het schilderen of boetseren creëert een scène. Het maakt een plaats

die zijn eigen taal spreekt en vraagt om opgevuld te worden, zodat het onbewust zich

niet op een andere scène afspeelt. “Le désir surgit là où on ne s’ y attend pas… ”

(Mannoni, 1985, p. 94).

De duur van de kuur kan met deze achtergrond enkel afhankelijk zijn van de tijd

en het tempo van het kind, de therapeutische werking zal deze volgen. «Ce temps perdu

du présent est “temps gagné” pour l’ avenir. Car, comme Neill le disait à sa façon dès le

début du siècle (…): “Rien n’ est plus dangereux pour la société qu’ un enfant qui ne

sait pas jouer», il devient destructeur de l’ autre.» (Mannoni, 1976, p. 229). Wanneer er

geen ruimte gelaten wordt voor het onbewuste of het verlangen, vertalen de effecten

zich in het Reële. Via het spel en het “objet trouvé” kan het kind zijn lichaam ontdekken

en vindt het plezier in het creëren van iets in aanwezigheid van de Ander. De potentiële

Page 53: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

52

ruimte is dus een plaats om te komen tot symbolisatie en dialectiek. Mannoni verwijst

naar Lacan: «La jouissance, c’ est-à-dire ce qui surgit entre le potier et son pot… à

condition qu’ il y a un tiers, l’ acheteur peut-être, en tout cas un autre qui mette la

marque de son désir sur ce pot, et ainsi «potière» le potier, comme dit Lacan. Il faut bien

que quelqu’ un le veuille, son pot, qu’ il ne lui reste pas sur les bras ; sinon, finie la

jouissance, qui passe toujours par la jouissance de l’ Autre» (Mannoni, 1976, p. 249).

De kwaliteit van de analytische kuur is warmte zonder intrusie. Zoals reeds

gezegd, biedt de taal nog geen garantie voor symbolisatie. Het kind bevindt zich

ongeboren reeds in het veld van betekenaars en het is zeldzaam dat de taal van het kind

zich op hetzelfde niveau bevindt als dat van de analyticus. Het kan voor een verkeerde

communicatie zorgen, vergelijkbaar met de moeder want de taal heeft een plaats nodig

waar ze kan ontvangen worden (cfr. pottenbakkerverhaal). De kinderen tonen de weg

naar de potentiële ruimte waar het verschil kan gemaakt worden tussen kind en

therapeut. Een therapeut hoort volgens Mannoni tweetalig te zijn, men moet zowel de

theoretische taal als de moedertaal machtig zijn (Mannoni, 1979). «La théorie, …, est un

mauvais maître. Elle est utile, mais comme serviteur.» (Mannoni, 1988b, p. 108).

Daaruit volgt dat een diagnose enkel de oriënteringspunten biedt voor de

intersubjectieve situatie, de waarheid kan enkel oprijzen tussen kind en analist. Het

specifieke van de analyse bestaat voor Mannoni dus uit een manier van luisteren of de

receptiviteit van de analist: “zonder te oordelen, wordt er geluisterd” (Mannoni, 1965).

Na een eerste oriëntering zoekt men een gepaste plaats met deze kinderen: op het

platteland, bij opvangfamilies, ambachtslui, vrienden… Daar kunnen ze zich op hun

voorwaarden laten aanvaarden en liefhebben. Ze nemen in hun eigen tempo deel aan

een gemeenschappelijke passie.

“L’ année dernière, j’ étais mort…”, “…Maintenant je suis vivant” (Pochet,

Oury & Oury, 1986, kaft), duidt op het aandeel van het verlangen in de perceptie van

het eigen lichaam en de eigen identiteit. De oorspronkelijke ideale identificaties die de

geschiedenis van het kind invullen, moeten plaats ruimen. Een parcours van

desidentificatie wordt gestart en het bedrieglijke aan heel deze zaak is dat de analist

zich, vanuit het eigen narcisme, ook in het veld van het verlangen kan begeven omtrent

de eigen ideale perceptie van “analist”. Op die manier worden de Imaginaire projecties

Page 54: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

53

door de therapeut miskend. Mannoni stelt meermaals dat men zich dagelijks moet

bevragen rond de plaats die men inneemt in het werk met deze patiënten (Mannoni,

1988b). «Car si l’ analyste centre trop son attention sur les seules « stratégies » utilisées

par le patient, il risque de passer à côté des vraies questions, tout particulièrement de

celles qui résistent à la codification» (Mannoni, 1988b, p. 174).

Wanneer een psychotische kind zijn verlangen of waan kan laten samenvallen

met een sociale realiteit in een binding met de externe wereld, verdwijnt het verlangen

te parasiteren. «c’ est bien pourquoi seule la référence à une dimension tierce - comme

le travail, mais seulement lorsqu’ il a une fonction de médiation dans le rapport à l’

autre – peut aider à sortir le sujet de la lutte spéculaire présente dans toute tension

agressive.» (Mannoni, 1995, p. 94). Het kind wordt niet binnengedrongen door de

buitenwereld, maar ervaart wel de warme veiligheid en geborgenheid. De

oorspronkelijke intrusie van de volwassene wordt vervangen door een stijl waarin het

subject de kans en tijd krijgt tot een persoonlijk weten. Men werkt met de doodsdrift in

iedere agressieve spanning maar door het werk met de instelling als mediator in de

verbinding tot de Ander kan men deze trachten op te vangen: holding. De “school”

wordt bijgevolg door het kind in eerste instantie gezien als een plek voor de dood,

echter de uitstappen bij de handwerkers en stielmannen zijn ontdekkingen (Mannoni,

1976). Daar leert men in verbinding met een persoon of meester en op die manier

ontstaat een overdracht. Met deze werkvorm kan het kind zijn slagen of winst definiëren

tegenover een volwassene die in hem vertrouwen geïnvesteerd heeft. Een mogelijkheid

waartoe de kans daarvoor eerder nihil was. Er wordt iets bereikt dat men kan benoemen

met het plezier om te leven (niet enkel in objecten) en het plezier in het werk.

Wat het kind vraagt is een reden om te leven. Het wil serieus genomen worden

en is niet tevreden met de opgedrongen dromen van anderen. Zowel school- als

werksysteem verliest zijn nut wanneer het een doel op zich wordt, net als de familiale

band. Men biedt vaststaande antwoorden en hoort liefst geen vragen meer. Op die

manier verliest de potentiële ruimte of overgangsmogelijkheid. Een analyse kan pas van

start gaan als het probleem waarmee ouders een kind aanmelden, verplaatst wordt

(Mannoni, 1983). Men kan de ouders geen antwoord geven, enkel verwijzen naar de

Page 55: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

54

vraag van het kind. Deze vraag kan volgens Mannoni (1983) dikwijls teruggevoerd

worden op de plaats die voor het kind behouden was in het verlangen van de ouders. De

“ziekte” of toestand van het kind vertelt het verhaal van het kind, of de functie die het

had in het verlangen van het ouderlijk koppel. Tegelijkertijd onthult het de separatie van

deze verhouding, maar die is enkel mogelijk op grond van de afwezigheid. Via de

desidentificatie wordt het kind geïntroduceerd in het realiteitsprincipe. Het ontdekt dat

de moeder niet perfect is en een tekort heeft: de fallus ontbreekt. Freud heeft het

imaginaire denkwerk dat daarbij hoort, benoemd als de fantasie en deze functie is van

cruciaal belang. De fantasie, de vondsten en creatie bevinden zich in het verlies van het

gevoel van omnipotentie. Het is een heel moeilijk traject voor de analysant die tot doel

heeft dat het kind komt tot “le capacité d’ être seul”. Dit is die ervaring waarin het kind

alleen kan zijn in de aanwezigheid van iemand anders (cfr. de moeder). Het betekent dat

de moederfiguur gesymboliseerd is en niet meer gelijk staat aan de alles bevredigende

omgeving. Het kind heeft gesepareerd en gedesidentificeerd met het verlangen van de

moeder of het ouderlijk paar.

In een school voor “gedragsgestoorde kinderen heeft men een “projectklas”

opgestart. Deze naam is afgeleid van het traject dat de kinderen dienen te doorlopen.

Helaas wordt het door de andere klassen gezien als de klas van de echte zotten, deze die

speciale aandacht nodig hebben. Als stagiair bestond de functie er ook in de kinderen na

de speeltijd terug in de klas te krijgen. Je kreeg altijd dezelfde vragen: “Waarom volg jij

mij, laat mij eens gerust, wat is er met u, heb je niets anders te doen?” of kortom:

“WAT?”. De kinderen vragen zich af wat wij daar lopen te doen, wat ons doel is met

hen. De vraag die Mannoni aanduidt als de vraag van de kinderen, heb ik ook in de

praktijk ondervonden. Ze vragen telkens: “Wat wil jij van mij?”. De oorspronkelijke

invulling is dat de volwassene van het kind verlangt dat het zijn verlangen opvult

waardoor er geen plaats meer is voor het kind zelf. De helft van de kinderen loopt

paranoïde rond, wachtend op de volgende intrusie. Het doet voor hen heel raar wanneer

dit niet gebeurt en ze beginnen te zoeken naar wat het antwoord van deze volwassene

dan wel is. Het gebeurt helaas dat het antwoord de herhaling is van hun levensverhaal.

Page 56: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

55

Het is dus van het grootste belang dat het kind de mogelijkheid geboden wordt

om elders te leven dan in Bonneuil. De oorspronkelijke duale verhouding moet

vermeden worden, want ten tijde van crisis toont het kind ons dat het eigenlijk af wil

van die agressieve identificaties. Het vertrek naar het platteland functioneert als mythe

in het discours gehouden door de volwassenen en kinderen. Het bouwt een nieuw

verhaal op en de systemen van uitwisseling en communicatie zijn heel anders dan

diegene die ze gewoon zijn in het dagelijkse leven. Deze tegenstelling kan leiden tot een

passage à l’acte, maar het antwoord van de omgeving zal anders zijn. Het collectieve,

triangulaire antwoord komt op de plaats van de duale, Imaginaire tussen twee personen.

Het subject beleeft andere spelregels in dit proces naar subjectiviteit en begint te

dromen van een “objet retrouvé”. Echter, het verlangen is altijd dubbel want het zit

gevangen tussen het realiteitsprincipe en het principe van het genot. Deze ambivalentie

uit zich ook in de overdrachtsverhoudingen met de institutie want op het einde van het

traject komt men bijna onvermijdelijk in confrontatie met het eigenlijke dramatische

vertrekpunt: het verlies van het object dat leidt tot de subjectieve vraag. Men betracht

dat de ouders hun overdrachtsverhoudingen niet totaal blijven zodat het kind op zoek

kan gaan naar het verschil (Mannoni, 1988b). Men zou kunnen stellen dat het subject de

afwezigheid van het verschil net ís. De angsten hieromtrent en de angsten van de ouders

schrijven zich in op het lichaam en dat is de waarheid van het subject dat spreekt. In een

tweede beweging zal het kind de relatieve vrijheid ontdekken die het heeft rond zijn

libidinale positie in verhouding tot zijn omgeving en dit speelt zich af in de overdracht.

Er rijst dus een waarheid op die volgens Mannoni te vergelijken is met poëtische

constructies, maar aan de kant van de waarheid, ontbreekt er altijd iets: “Ce qui surgit

en analyse, ce sont des “grains de vérité” qui ne se dévoilent souvent que dans l’ après-

coup d’ un trajet” (Mannoni, 1988b, p. 171).

De organisatie van de familiale en sociale omgeving is van cruciaal belang:

de kinderen zoeken een nieuwe positie op ten opzichte van de Ander. In de institutie

toont zich dit wanneer de instelling verlaten wordt door één van de kinderen. De functie

van dat kind in verhouding tot de Ander wordt duidelijk. De separatie van een kind kan

de oscillatiemogelijkheid of bewegingsmogelijkheid van een ander beknotten. Het kind

dat alleen achterblijft, reageert met depressie of neemt het symptoom zelf over

Page 57: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

56

(Mannoni, 1988a, p. 100). Het kind is deel van en heeft zijn functie in de omgeving.

Men dient in het werk met deze jongeren, zowel het verlangen van het kind, de ouders,

de institutie en het eigen fantasma te bevragen. In Het kind, zijn ziekte en de anderen

stelt Mannoni dat het kind meespeelt in een spel van de ouders (Mannoni, 1977). Zij

spelen samen met de analist mee in de overdracht van het kind. De Imaginaire relatie

van de ouders met de analyticus is dus heel belangrijk in het werken met psychotische

kinderen. Dankzij deze relatie is de moeder in staat zich te bevestigen als moeder van

een kind en kan het kind zich ook inzetten in de analyse. De analyticus wordt op de

proef gesteld door de massieve overdracht van de moeder met al de gevoelens van angst

en depressie die bij een analyse horen (Mannoni, 1977). De institutie moet in de ogen

van de ouders een permanentie of constantheid verzekeren, zoniet kan hun angst niet op

te vangen zijn en angst verhindert het luisteren. Het neurotische kind komt met een

eigen vraag, het psychotische wordt gestuurd door de omgeving. De analyse van een

kind, verplicht de ouders evenwel niet om hun eigen leven in vraag te stellen. Enkel de

plaats van het kind is in eerste instantie aan de orde (Mannoni, 1965). Toch kan het

werk niet verder indien de ouders zich niet op een bepaalde manier bevragen.

Een jongen van 10 vraagt aan iedere toevallige voorbijganger: “Ken jij mij?”.

Wanneer deze negatief antwoordt, zegt hij: “Mijn vader is XXX”. Het grote probleem is

het antisociaal gedrag. In een school voor gedraggestoorde kinderen, zet hij telkens de

boel op stelten. Hij kan heel hardhandig uit de hoek komen, dit heb ik aan den lijve

mogen ondervinden. Hij wordt beschreven als een verdorven kind, iets waar niets goeds

kan of zal uitkomen later. Vanuit zijn cultuur valt het verhaal te begrijpen. Hij is de

oudste zoon in een islamitische familie. De man is drager van de naam van de familie.

Het kind doet vaak uitspraken rond het man-zijn en belangrijk zijn. Wegens de

aanhoudende gedragsmatige problemen, is hij door de vader gedegradeerd van oudste,

naar tweede zoon. De jongere zoon heeft met andere woorden zijn plaats ingenomen.

Het enige wat het kind eigenlijk pertinent vraagt, is: “Wie ben ik? Ken jij mij? Stel jij

mij ook gelijk aan mijn drift?”. Het is een symptomatisch discours dat moeilijk te

bewerken valt. Het kind keert iedere avond terug naar de vader, die nog samenwoont

met de moeder omdat het hoort dat de vrouw voor de zieke man zorgt. De liefdeband is

echter al verbroken. De vader loopt op krukken en onderging een operatie. De spelletjes

Page 58: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

57

van dat kind waren altijd rond het thema hospitaal. Hij was de omnipotente dokter die

mij moest genezen. Ik moest zwijgen en luisteren naar wat hij beval. Er was een goede

en strenge dokter (hijzelf) en een slechte nietsnut die hij altijd afbrak. In de gesprekken

zei hij: “Juf, ik voel mij soms zo streng worden en dan weet ik niet wat er gebeurt…”.

Die strengheid duidde op woede, wat veel zegt over de invulling van het concept: de

strenge vaderfiguur of de strenge dokter-autoriteit. De woede is te lezen in zijn blik, zo

toont hij me het gevoel ook. Wanneer hij mij “per ongeluk” slaat met een zweep, slaak

ik een kreet met godslastering erbij. Hij knijpt de ogen dicht en wordt woest. Dat ik de

goden vervloek door zijn toedoen, is iets wat hij niet kan verdragen. Ik heb hem terug

veroordeeld naar de hel. Hij wordt volledig woest. Iedere dag opnieuw tracht hij zijn

positie te bestendigen als oudste en verantwoordelijke zoon, maar hij keert steeds terug

naar die strenge vader die hem veroordeeld heeft…

De articulatie van een institutie als deze in Bonneuil met het leven van de

gemeenschap blijft een moeilijke taak. Het administratieve verbod voor de leerlingen

om exterieur te werken, zorgde voor een nog grotere oppositie tussen de binnen- en

buitenwereld. Bonneuil is zo een stukje theater geworden waar het spel van de

maatschappij herspeeld wordt, het heeft maar één scène en wordt gedreven door de

doodsdrift. Tegen de effecten van de doodsdrift, gaat men in Bonneuil telkens werken in

termen van afwisseling: schoolwerk, andere activiteiten, buitenwerk en creatief werk in

de studio’s. Er is dus maar een verplichting: leef en laat leven, geef en neem. De

“buitenwereld” wordt ook binnengebracht via etentjes in de keuken met gasten,

uitwisselingen met andere scholen of kinderen via brieven, schilderijen, een schoolkrant

of -artikel,… Het contact met de buitenwereld kan dus gaan van handwerkers en

kunstenaars tot het werken in een restaurant of het ondernemen van een eigen analyse.

In Bonneuil, seize ans après stelt Mannoni dat Bonneuil eigenlijk een compromis tracht

te bereiken tussen de maatschappij en de kliniek (Mannoni, 1985). Het beoogt de

moeilijk overgang van afhankelijkheid naar onafhankelijkheid. Men leert om te gaan

met de arbeidswereld, werkloosheid, eenzaamheid,… « Dans le jeu de la présence et de

l’ absence par rapport à Bonneuil, un effet de symbolisation peut être induit »

(Mannoni, 1986, p. 24). Het opzet heeft dus betrekking op het geven van een

Page 59: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

58

momentaan antwoord op de beangstigende vraag van de eigen toekomst. Via de

verschillende levenskaders, kan het kind een eigen identiteit bereiken.

3.3.3 Besluit tweede deel

Mannoni herneemt de bevindingen van Winnicott en koppelt ze aan de eigen

kliniek. Op die manier beschrijft ze het traject dat doorlopen wordt in Bonneuil. Het is

een installatie van het basisvertrouwen dat het kind de fundamentele basis geeft om

subject te worden. Via deze nieuwe ervaringen, durft het kind naar buiten gaan. In de

oscillatie van binnen-buiten Bonneuil, ontspruit er iets van de orde van het

Symbolische. Een derde instantie wordt geïnstalleerd, waardoor het subject niet meer

wordt opgeslorpt door die ene Ander of voor de eerste keer de ervaring krijgt een

subject te zijn, in verhouding tot de Ander. Iets van het Reële wordt bewerkt, zodat de

effecten ervan zich verplaatsen binnen het veld van de overdracht en op die manier

hanteerbaar zijn. In de verschillende studio’s tracht Mannoni op allerlei manieren de

ruimte te laten voor creatie en fantasie. Ze zijn de sleutel tot het ware spreken of de

vraag van het kind. Deze vraag ligt meestal niet voor het grijpen, zoals bij de

doorzichtigere neuroticus. Het antisociale kind vergt veel moed en tijd. Het tekort dat

voordien nooit erkend werd, zal bij het kind de mogelijkheid installeren om een eigen

identiteit te vormen, los van de eerste Ander, de moeder of de instelling en therapeut.

Op geen enkel moment is het opportuun de eigen waarden en normen op de voorgrond

te zetten of het eigen verlangen in te vullen met het (verlangen van het) kind. Het kind

dient voor de eerste maal een mens te worden, met een eigen taal en eigen verlangen.

Wanneer het terug gesproken wordt, is men slechts een herhaling van de indringende,

achtervolgende Ander. Deze zoektocht naar het eigen lichaam en het eigen Ik dienen

evenwel een sterke ondersteuning te krijgen in de instelling, die een transpositie is van

het engere therapeutische kader. De instelling bepaalt hoe intrusief het werk ervaren

wordt. In Bonneuil heerst er vrijheid tot expressie. Enkel respect: “Leef en laat leven,

geef en neem”, is de fundamentele regel die opgedrongen wordt. Men moet leren leven

met de Ander, het is een essentieel oriënteringspunt dat de kinderen nodig hebben in de

wereld die door hen chaotische beleefd wordt. Op basis van de aanwezigheid en de

permanente beschikbaarheid van de studio’s, kan het kind komen tot het vertrouwen om

te exploreren. Het experimenteert met het eigen lichaam en de eigen fantasie. Via de

Page 60: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

59

taal vindt het zijn introductie in het veld van de betekenaar. Het creëert vaak voor de

eerste maal een eigen verhaal, met een eigen en zelfgekozen positie, van waaruit het

naar buiten durft te gaan. De externe wereld wordt niet meer gezien als iets bedreigends,

maar als iets waarbinnen zij ook een plaats kunnen innemen. Een band met de Ander

ontstaat. Dat is net wat zo bedreigend is aan het antisociale gedrag: het verwerpt of

ontkent de Ander samen met diens autoriteit of regels.

4. BESLUIT

De vraag naar de ethiek en finaliteit van de behandeling van gedragsgestoorde

en psychotische jongeren zoals geponeerd in hoofdstuk 1, heeft ons geleid tot het

concept good-enough mothering van Winnicott. Het concept geeft de indruk dat

pathologie verondersteld wordt te ontstaan vanuit de oorspronkelijke situatie met de

moederfiguur. Echter, Winnicott heeft steeds benadrukt dat het een interactie is tussen

de genetische en lichamelijke dispositie. De good-enough mother voorziet een aantal

zaken die een “normale” ontwikkeling kunnen faciliteren. Via de holding van de

omgeving, krijgt het kind de mogelijkheid om zijn lichaam als eenheid te zien. Het

werkzame instrument is het fort-da spel van Freud. Via de illusie en desillusie, de

aliënatie en separatie komt het kind ertoe dat het een lichaam heeft, buiten dat van de

moeder. Het doel van dit spel is de lacaniaanse notie van de symbolische meestering of

castratie. Deze is nodig opdat het kind op een bepaald moment het verlies zou kunnen

overstijgen, zonder zichzelf als subject uit te wissen. Het tekort moet bestaan opdat het

kind zou kunnen overgaan van de identificatie met het object (zijn) naar het in relatie

staan tot het object (hebben). De holding-ervaring stelt het kind in een staat van

vertrouwen, die evolueert tot een basisvertrouwen dat het meeneemt voor de rest van

zijn leven. Het spel tussen binnen en buiten leidt het kind ertoe een externe wereld te

creëren en een aantal dingen te symboliseren. Men moet borg staan voor warmte en

genegenheid zodat het basisvertrouwen zich kan installeren. Het karakter van de analyse

mag nooit veroordelend zijn, maar het gevaar van de herhaling loert om de hoek.

De transitionele ruimte die opgebouwd is op basis van het vertrouwen, biedt de

mogelijkheid tot symbolisatie. De ruimte bevindt zich noch in het kind noch in de

moeder. Het is een veld waarin men speelt. De vaderfiguur, de aanwezigheid van een

derde instantie biedt een houvast in het omgaan met het falen van de moeder. Dit is de

Page 61: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

60

eerste inwijding in het Symbolische volgens Lacan. Het kind merkt dat er het lichaam

iets moeilijk symboliseerbaar is, er blijft altijd iets achter: het object (a) of de rest. In

termen van Freud betekent dit dat de tegenstelling ter bevrediging van de agressieve

impulsen blijft en het subject op die manier steeds zoekende is naar het juiste

evenwicht. Deze transitionele ruimte biedt de mogelijkheid tot transitie naar een positie

waarin het subject en het object niet meer gelijk zijn, er zit een ruimte tussen. Deze

ruimte is in het geval van de antisociale en psychotische kinderen vaak beknot. Men is

er nooit toe gekomen, of ze is terug afgenomen. Het doel is deze in therapie te doen

ontluiken, op die manier beoogt men de subjectwording: een kind dat een eigen leven

kan leiden, los van de primaire opvoeder, de moederfiguur. Het kind krijgt een eigen

betekenis, leert het verschil kennen tussen binnen en buiten. Op die manier kan de drift

worden gekanaliseerd of gehanteerd en reageert het niet meer vanuit een identificatie

met die drift maar is het een eigen identiteit aan het vormen.

De notie good-enough mothering breekt met de traditie tot abstinentie. Een eigen

analyse, supervisie, wetenschappelijk onderzoek en scholing worden vandaag gezien als

instrumenten om te komen tot de ware “professionaliteit”. Echter men vergeet er vaak

bij te vermelden dat het tekort steeds insisteert. Een analist kan maar good-enough zijn

en er is altijd een foutmarge. Wanneer men zich conformeert aan een bestaande theorie

of richting, werkt men conform die theorie. In The making of an analyst: from “ideal”

to “good-enough” stelt Kelly dat er een schaduwzijde kan zijn aan het aspect vorming

(Kelly, 2007). De schoolse institutie stelt vanuit het eigen conceptenkader een “ideal

training” voorop. Ik verwijs naar Mannoni die stelt dat men zich makkelijker

conformeert aan een passie dan aan werk, men vormt bij het eerste de eigen identiteit.

Het “ideale” aspect is verknoopt met de eigen identiteit. Kelly zegt dat Winnicott een

positie inneemt die geen enkel programma als ideaal ziet. Winnicott erkent ieder

programma als authentiek goed gestructureerd, professioneel, verantwoordelijk en

vooral goed genoeg. De ethiek en het vertrekpunt draaien rond het kind of het individu.

Wanneer men van mening is dat vorming de psycholoog maakt, wordt de sensitiviteit

die de psycholoog dient te hebben, vaak vergeten of ontkend. Conformering aan de

theorie kan soms eerder een verdediging zijn naast een werkelijk inzicht of derde punt,

het maakt zelfs mogelijk blind. Winnicott durft breken met de traditie van de analyse,

Page 62: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

61

iedere psycholoog kan goed genoeg zijn. Men moet niet per definitie “een

winnicottiaan” zijn om de redeneerlijnen te kunnen volgen of om goed genoeg te

handelen. Het gaat om ethiek en finaliteit. Het kind heeft meestal inherent de

mogelijkheid tot spreken, maar de psycholoog dient dit te faciliteren. Wanneer de

wijsheid en dominantie van de analist/ psycholoog of de gemeenschap op de voorgrond

komen, dan verdwijnt het subject. Het is alsof vorming, wetenschappelijk onderzoek,

analyse, supervisie, psychiatrie en zelfstandigheid het hoogste goed zijn. Wie niet aan al

deze factoren voldoet, lijkt wel een ketter. Deze laatste kan in se “geen goede analist”

zijn. Wat men vergeet is het menselijke aspect, terwijl dit net de basis is van het

therapeutische werk. Het good-enough principe en de sensitiviteit die Winnicott

beschrijft, bevatten het tekort dat Lacan beschrijft. De sensitiviteit en het tekort zijn dan

ook twee concepten die theoretisch en symbolisch vrij ongrijpbaar zijn.

Op basis van een vooropleiding, ben ik zo vrij dit te vergelijken met de

beheersing van een kunst. De pianist studeert en studeert om alle technieken onder de

knie te krijgen. Het is niet de waarheid van één iemand die hem het hoogste goed

bezorgd, maar de verschillende waarheden met hun eigen specificiteit en discours. Uit

de meningen van de Ander, kan hij stukjes introjecteren en terug uitspuwen:

incorporatie en expulsie. Het resultaat kan men vergelijken met het ontstaan van het

onbewuste of de vorming van de mens met een eigen identiteit en de vorming van een

analist. Via het spel van aliënatie en separatie komt men tot een symbolisering en

hanteert men de aandrift. Als men een muziekstuk speelt of als een analist een gesprek

voert, dan geraakt men in een bepaalde sfeer van ontvankelijkheid. Men denkt niet aan

al deze technieken, tips en richtlijnen, men heeft ze in het achterhoofd. Het onbewuste

integreert hetgeen wat in het bewuste is binnengevoerd. Het muziekstuk of de analyse

krijgt zijn waarde uit de integratie van deze zaken in de psyche van de uitvoerder. Het

subject van de analist, muzikant of kunstenaar bepaalt welke en hoe deze deeltjes

geïntegreerd worden. Zo komt men tot een persoonlijk werk, een werk met gevoel en

passie dat de luisteraar kan be- grijpen. De sfeer die gecreëerd wordt, is te vergelijken

met de potentiële ruimte in de analyse. Men beleeft iets wat meer is dan enkel de

waarneming van de luisteraar en het spel van de artiest, iets van het emotionele wordt

aangedreven. In de analyse moet men ook die ruimte trachten te bereiken waarin de

Page 63: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

62

analysant het gevoel heeft dat het werkelijk gaat om zijn eigen authentieke emoties. De

voorwaarde voor een transitionele ruimte is juist dat het particuliere van het subject op

de voorgrond staat. Via het spel van wederzijdse emoties is de uitvoerder of analist in

staat iets van het diepste in de mens te doen trillen. Men komt in een sfeer waar alles

kan en niets moet. Men benoemt dit met muzikaliteit in het muzikale discours, in het

discours van Winnicott wordt het sensitiviteit. Deze staat van innerlijk aanvoelen, geeft

het gevoel van vrijheid. Men kan het vergelijken met de ruimte waarin men toch een

traan wegpinkt bij het kijken naar een film, een aangrijpende reportage, een kunstwerk

of het beluisteren van een muziekstuk. Het lijkt alsof alle sterke emoties worden

bewogen en veelal voelt men tegelijkertijd een intens genot en een diepe pijn. In deze

vrijheid is het mogelijk om te spreken vanuit het onbewuste, maar de analyse kan echter

nog verder gaan. Na dit gevoel van ruimte, kan men iets echt gaan bewerken van die

innerlijke aandrift. Een concert kan een heel bevrijdend gevoel geven, maar het houdt

nog niet in dat de luisteraar verder werkt. Daartoe is er een continue aanwezigheid

nodig van een zorgende persoon vergelijkbaar met de moederfiguur die aan belangrijke

behoeftes kan voldoen maar ook van een derde. Mannoni past dit toe op de instelling.

Via de stabiliteit in de omgeving kunnen de kinderen leren dat de omgeving te

vertrouwen is. Het is een stabiele begeleiding in het hanteren van de vrijgekomen

emoties, een ondersteuning die solide is. Vanuit dit basisvertrouwen trekken kinderen

naar buiten, naar het platteland en bij handwerkers. Ze leren er een vak, via iemand die

niet tot de school behoort, een derde. Die oscillaties leiden tot de erkenning van iets

buiten zichzelf en de vorming van een identiteit. De kinderen kiezen en hebben een

eigen traject. Dit is vaak de eerste maal dat ze een sociale band aangaan. De reïntegratie

in de samenleving is niet zo vanzelfsprekend. Velen gaan terug naar hun thuissituatie

die in de woorden van Winnicott, niet good-enough is.

“Gedragsproblemen” is dus een vaag begrip dat niet veel zegt over de

onderliggende structuur. Het kind kan psychotisch of antisociaal zijn. Verder kan men

zich afvragen of het verschil tussen de behandeling van psychotische en autistische

kinderen niet scherper moet gesteld worden. Wat betreft autisme is er zeker specifiekere

literatuur. Het gaat echter om een houding die veralgemeenbaar is. In die zin biedt het

concept wel richtlijnen, maar minder in de specificiteit van autisme. In welke mate zou

Page 64: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

63

de sociale band aan te knopen zijn bij autisme? Kan de functie van derde instantie bij

autisme of psychose nog geïnstalleerd worden? Sommige auteurs stellen dat er altijd

een bepaalde keuze is van het subject, het is een oplossing van het subject dat

gereduceerd wordt tot object. Bij psychose zou de werking van Bonneuil iets kunnen

raken van de forclusie. Dit “raken”, wat betekent dit? Kan de Naam-van-de-Vader in

een achteraf beweging nog geïnstalleerd worden, verkrijgt men iets dat erop lijkt, heeft

deze mogelijkheid te maken met de leeftijd van het kind…? Zowel psychose als autisme

doen bij iedere neuroticus de nieuwsgierigheid opwekken. Is dit veranderbaar en

waarom willen we het veranderen? Het bevat iets van het enigmatische waar de

neuroticus jaloers op is. De psychoticus lapt zijn laars aan de conventie en fantaseert

een werkelijkheid. Met welk recht plaatsen we deze oplossing onder het deel effecten

van een tekort aan good-enough mothering?

De laatste jaren is er ook meer aandacht gekomen voor de notie psychopathie.

Het is in de kliniek te observeren dat een aantal jongeren duidelijk genieten van het

pijnigen van anderen. Ze kunnen zonder scrupules iedereen beliegen en zijn eigenlijk

totaal onthecht zowel van de ouders als van de samenleving. Reeds op jonge leeftijd is

dit observeerbaar. “Onderzoek heeft aangetoond dat het delinquent gedrag van deze

jongeren een rechtstreeks gevolg is van een verstoord persoonlijkheidsprofiel dat

opmerkelijke gelijkenissen vertoont met de persoonlijkheid van volwassen

psychopaten” (Markey, 2008, p. 186). De huidige therapieën bieden weinig effectieve

resultaten, integendeel, er worden zelfs paradoxale resultaten gevonden. De

psychopaten recidiveren soms sneller na therapie, ze leren bij (Declercq, 2008b). De

kliniek is dus een soort kleurenpallet of symfonie. Met iedere andere bril of

hoorapparaat zie en hoor je anders. Door de ervaring van het oscilleren tussen

verschillende denkpistes, kan men zich een idee vormen van de complexiteit in de

realiteit. De blik en het oor moeten open staan voor ieder nieuw gegeven.

Een ander tekort in het discours van Winnicott blijft de vaderfiguur. De vader

van Winnicott zou een religieuze man geweest zijn, die op de vragen van zijn zoon

enkel antwoordde met: “Lees de bijbel” (Roudinesco & Plon, 1997). De auteur plaatst

de religie in de intermediaire ruimte. Lacan zegt dat er een Reëel, Imaginair en

Symbolisch aspect is aan zowel de religie als de kunst, ze zijn verknoopt. Een verdere

Page 65: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

64

analyse van dit tekort in de uitwerking van Winnicott, zou echter niet passen binnen het

bestek van een thesis. Ook het gebrek aan ruimte voor leeftijdsgenoten, lijkt een

ontbrekende factor. Leeftijdsgenoten zijn vandaag nog meer van invloed dan vroeger.

Kinderen groeien op in school en in de naschoolse opvang. Ouders gaan steeds meer uit

huis werken, er zijn veel meer nieuw samengestelde gezinnen en heel veel dimensies

waar Winnicott bij aanvang van de conceptualisatie geen rekening kon mee houden. Het

concept biedt zeker de mogelijkheid tot uitbreiding naar een hedendaags denkkader.

Men kan stellen dat er een mogelijke ruimte is tussen Winnicott en Lacan. Deze

is te vergelijken met de transitionele ruimte van Winnicott. In deze ruimte wordt het

mogelijk voor de analist om iets te creëren samen met de cliënt. Iets te horen van hoe

deze gesproken wordt en spreekt. De analist op de plaats van de good-enough

omgeving, dient te waken over het contact met de reële moeder. Het grote tekort bij

Winnicott, naast de vaderfiguur, is het Symbolische en de betekenaars. Het

Symbolische biedt de mogelijkheid aan de analist om over de Imaginaire relatie met de

cliënt te waken. Sinds Lacan is er in de analyse meer aandacht gekomen voor taal en de

Ander, men kan zichzelf en het eigen spreken trachten te bekijken en beluisteren van op

een afstand. Er ontstaat een derde punt tussen de cliënt en de analist, waardoor de

bewegingsvrijheid van het kind behouden wordt. Via het tekort in de conceptualisering

van Winnicott, komt men bij Lacan en omgekeerd. Ze vullen elkaar aan in die zin dat ze

elkaar bevragen en openheid creëren. Dé “ware” theorie bestaat niet. Men vertrekt van

de kliniek en schrijft zijn bevindingen neer. Dit is één van de sterkere punten van

Winnicott, de winnicottiaan bestaat niet. Verder werd de noodzaak van spel door alle

psychologische kaders reeds erkend als iets essentieels. Denken we maar aan de

opleiding die specifiek gevormd is voor speltherapie. Het zijn verschillende discours die

men in het achterhoofd dient te houden, om niet in het eigen Imaginaire te verzinken.

De ethiek van de praktijk is een balans tussen veiligheid en betrouwbaarheid bieden

(devotie van de analist) en de analist op plaats van het object (a) of de ongrijpbare rest.

Dit houdt niet in dat men geen regels dient te stellen. De kinderen hebben minimum de

oriënteringspunten nodig die hen binden met de maatschappij. Met deze regels kan het

kind vragen stellen, de analist luisteren en zichzelf bevragen. Op die manier doet het

tekort zijn intrede en het “ware” spreken ontstaat samen met het verlangen. De creatie

Page 66: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

65

en potentiële ruimte kan ons samen met de patiënt leiden tot iets wat meer is dan de som

van de delen. Een voorbeeld daarvan is de institutie van Bonneuil. Het bevindt zich

tussen devotie en verlangen en tracht een bewerking te maken van de alom bekende

vraag: “Moeder, waarom leven wij?”.

Dat deze vraag als kern van ons bestaan niet te veronachtzamen is, kan men

bevestigen. Echter, de voorzichtigheid en het niet intrusief karakter van de analyse

lijken ook iets normatiefs te hebben. Het is tevens een paradox. Via scholing en

literatuur (aliënatie) komen tot het punt waarin er geluisterd wordt naar het kind en waar

de theorie op de achtergrond moet gehouden worden (separatie). Het is niet good-

enough om niet van het subject te vertrekken, maar in de institutie vertrekt men eerder

van het verlangen van de ouders of de institutie dan van de vraag van het kind. Tussen

praktijk en theorie ligt een kloof. De brieven naar de minister, die zonder veel gehoor

blijven, zijn een illustratie van de moeilijkheid tot integratie van het concept in de

praktijk. We zitten in een systeem van ideologieën. Mannoni tracht het Imaginaire van

de regelgeving te doorprikken zonder toestemming van deze laatste. De impact van het

gangbare discours valt niet te miskennen. Het lijkt dan ook in de richting van een

ideologie te gaan wanneer men hoopt dat de zekerheden die een mens verwerft, zullen

opgeheven worden. Op microniveau, in haar institutie, zal dit concept zeker zijn waarde

hebben en een fundering geven die good-enough is. Op macroniveau, het niveau van de

gemeenschap, is er nog een lange en misschien eindeloze weg te gaan.

Page 67: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

66

6. REFERENTIES

Aichhorn, A. (1952). Verwaarloosde jeugd (Dr. J. Zuring, Trans.). Utrecht: E. J.

Bijleveld. (Origineel werk gepubliceerd in 1925).

Aichhorn A. (1961). Verwaarlozing en heropvoeding (Dr. J. Zuring, Trans.). Utrecht: E.

J. Bijleveld. (Origineel werk gepubliceerd in 1959).

American Psychiatric Association. (2001). Beknopte handleiding bij de diagnostische

criteria van de DSM-IV-TR (G. A. S. K. van Groos, Trans.). Lisse, Swets &

Zeitlinger B. V. (Origineel werk gepubliceerd in 2000).

Clancier, A. & Kalmanovitch, J. (1999). Le paradoxe de Winnicott. Parijs: In Press

Editions.

Declercq, F. (2008a). Seksueel geweld ten aanzien van vrouwen. In F. Declercq (Ed.),

Seksuele, geweld- en levensdelicten. Psychopathologie van daders (pp. 47-65).

Leuven: Acco.

Declercq, F. (2008b). Seksueel misbruik van kinderen. In F. Declercq (Ed.), Seksuele,

geweld- en levensdelicten. Psychopathologie van daders (pp. 17-45). Leuven:

Acco.

Depaepe, M. (2005). Geen ambacht zonder werktuigen. Reflecties over de conceptuele

omgang met het pedagogische verleden. In M. Depaepe, F. Simon &A. Van Gorp

(Ed.), Paradoxen van de pedagogisering. Handboek pedagogische historiografie

(pp. 23-71). Leuven: Acco.

Freud, S. (1920). Au-delà du principe du plaisir. Essais de psychanalyse. Parijs: Payot.

Kelly, T. (2007). The making of an analyst: from «ideal» to «good-enough». Journal of

Analytical Psychology, 52, 157-169. Oxford: Blackwell Publishing Ltd.

Lacan, J. (1986 [1959 – 1960]a). Le séminaire, livre VII, l’ éthique de la psychanalyse.

Parijs: Editions du Seuil.

Lacan, J. (1986b). Deux notes sur l’ enfant. Ornicar, Revue du Champ Freudien, 37, 13-

14. Parijs: Editions Navarin.

Luepnitz, D., A. (2008). Thinking in the space between Winnicott and Lacan: Towards

a New Middle Group? Retrieved april, 14, 2008 from: http://www.sectionfive.org.

Mannoni, M. (1965). Le premier rendez-vous avec le psychanalyste. Parijs: Editions

Denoël/ Gonthier.

Page 68: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

67

Mannoni, M. (1973). Education impossible. Parijs: Editions du Seuil.

Mannoni, M. (1976). Un lieu pour vivre. Parijs: Editions du Seuil.

Mannoni, M. (1977). Het kind, zijn ziekte en de anderen (G. Menalda, Trans.).

Deventer: Van Loghum Slaterus. (Origineel werk gepubliceerd in 1967).

Mannoni, M. (1979). La théorie comme fiction. Parijs: Editions du Seuil.

Mannoni, M. (1982). D’ un impossible à l’ autre. Parijs: Editions du Seuil.

Mannoni, M. (1983). Le symptôme et le savoir. Parijs: Editions du Seuil.

Mannoni, M. (1985). Un savoir qui ne sait pas. Parijs: Editions Denoël.

Mannoni, M. & l’ équipe des soignants (1986). Bonneuil, seize ans après. Parijs:

Editions Denoël.

Mannoni, M. (1988a). Ce qui manque à la vérité pour être dite. Parijs: Editions Denoël.

Mannoni, M. (1988b). De la passion de l’ être à la «folie» de savoir. Parijs: Editions

Denoël.

Mannoni, M. (1995). Les mots ont un poids. Ils sont vivants. Parijs: Editions Denoël.

Mannoni, M. (1999). Separation and creativity. Refinding the lost language of

childhood (S. Fairfield, Trans.). New York: Other Press (Origineel werk

gepubliceerd in 1993).

Markey, S. (2008). Ontwikkelings- en persoonlijkheidsgerelateerde vormen van

jeugddelinquentie. In F. Declercq (Ed.), Seksuele, geweld- en levensdelicten.

Psychopathologie van daders (pp. 177-198). Leuven: Acco.

Pochet, C., Oury, F., Oury J. (1986). “L’ année dernière, j’ étais mort…”, …Maintenant

je suis vivant”. Vigneux: Editions Matrice.

Rigter, J. (2002). Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen. Bussum,

Coutinho B. V.

Roudinesco, E. & Plon, M. (1997). Dictionnaire de la psychanalyse. Parijs: Fayard.

Verhaeghe, P. (1998). Liefde in tijden van eenzaamheid. Leuven: Acco.

Verhaeghe, P. (2005). Pleidooi tegen gelijkheid. Tijdschrift voor Cliëntgerichte

Psychotherapie, 43, 101-110.

Winnicott, D.W. (1941). The observation of infants in a set situation. In D. W.

Winnicott (Ed.), Trough Paediatrics to Psychoanalysis. Collected Papers (pp. 52-

69). London: Karnac books.

Page 69: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

68

Winnicott, D.W. (1945). Primitive emotional development. In D. W. Winnicott (Ed.)

Trough Paediatrics to Psychoanalysis. Collected Papers (pp. 145-156). London:

Karnac books.

Winnicott, D.W. (1947). Hate in countertransference. In D. W. Winnicott (Ed.), Trough

Paediatrics to Psychoanalysis. Collected Papers (pp. 194-203). London: Karnac

books.

Winnicott, D.W. (1948). Paediatrics and psychiatry. In D. W. Winnicott (Ed.), Trough

Paediatrics to Psychoanalysis. Collected Papers (pp. 157-173). London: Karnac

books.

Winnicott, D.W. (1949). Mind and its relation to the psyche-soma. In D. W. Winnicott

(Ed.), Trough Paediatrics to Psychoanalysis. Collected Papers (pp. 243-254).

London: Karnac books.

Winnicott, D. W. (1950-1955). Aggression in relation to emotional development. In D.

W. Winnicott (Ed.), Trough Paediatrics to Psychoanalysis. Collected Papers (pp.

204-218). London: Karnac books.

Winnicott, D.W. (1951). Transitional objects and transitional phenomena. In D. W.

Winnicott (Ed.), Trough Paediatrics to Psychoanalysis. Collected Papers (pp.

229-242). London: Karnac books.

Winnicott, D.W. (1952a). Anxiety associated with insecurity. In D. W. Winnicott (Ed.),

Trough Paediatrics to Psychoanalysis. Collected Papers (pp. 97-100). London:

Karnac books.

Winnicott, D.W. (1952b). Psychosis and child care. In D. W. Winnicott (Ed.), Trough

Paediatrics to Psychoanalysis. Collected Papers (pp. 219-228). London: Karnac

books.

Winnicott, D.W. (1954-1955). The depressive position in normal emotional

development. In D. W. Winnicott (Ed.), Trough Paediatrics to Psychoanalysis.

Collected Papers (pp. 262-277). London: Karnac books.

Winnicott, D.W. (1955-1956). Clinical varieties of transference. In D. W. Winnicott

(Ed.), Trough Paediatrics to Psychoanalysis. Collected Papers (pp. 295-299).

London: Karnac books.

Page 70: WINNICOTT’S «GOOD-ENOUGH MOTHERING» IN DE ANALYSE … · de integratie ervan nagegaan in het werk van Maud Mannoni en dus in het Lacaniaanse denkkader. Zij gaat nog verder en

69

Winnicott, D.W. (1956a). Primary maternal preoccupation. In D. W. Winnicott (Ed.),

Trough Paediatrics to Psychoanalysis. Collected Papers (pp. 300-305). London:

Karnac books.

Winnicott, D.W. (1956b). The antisocial tendency. In D. W. Winnicott (Ed.), Trough

Paediatrics to Psychoanalysis (pp. 306-315). London: Karnac books.

Winnicott, D. W. (1960a). Ego distortion in terms of true and false self. In D. W.

Winnicott (Ed.), The Maturational Processes and the Facilitating Environment

(pp. 140-152).

Winnicott, D. W. (1960b). The relationship of a mother to her baby. In D. W. Winnicott

(Ed.), The Family and the Individual Developmen, (pp. 16-20). London: Tavistock

publications.

Winnicott, D. W. (1960c). The theory of the parent-infant relationship. In D. W.

Winnicott (Ed.), The Maturational Processes and the Facilitating Environment

(pp. 37-55).

Winnicott, D. W. (1962). Providing for the child in health and crisis. In D. W.

Winnicott (Ed.), The Maturational Processes and the Facilitating Environment

(pp. 64-72).

Winnicott, D. W. (1963a).Dependence in infant-care, in child-care, and in the psycho-

analytic setting. In D. W. Winnicott (Ed.), The Maturational Processes and the

Facilitating Environment (pp. 249-259).

Winnicott, D. W. (1963b). The development of the capacity of concern. In D. W.

Winnicott (Ed.), The Maturational Processes and the Facilitating Environment

(pp. 73-82).

Winnicott, D. W., (1971). Playing and reality. London: Routledge.

Winnicott, D. W. (1984). Deprivation and child delinquency. London en New York:

Routledge.