Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel...

122
|0) T S675 055'^55

Transcript of Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel...

Page 1: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

|0)

TS675055'^55

Page 2: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer
Page 3: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

WILLEM OGIERTOONEELDICHTER

1618—1689

DOOR

F. JOS. VAN DEN BRANDENBBRE-ARCHIVARIS DER STAD ANTWERPEN

MET PORTRET EN HANDTEEKENING VAN DEN DICHTER

ANTWERPEN

j DRUKKERIJ V. RESSELER, LANGE NIEUWSTRAAT, 48I9I4

Page 4: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer
Page 5: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

WI LLEM OGIER

Page 6: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Digitized by the Internet Archive

in 2010 with funding from

University of Toronto

http://www.archive.org/details/willemogiertooneOObran

Page 7: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer
Page 8: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Cf i^t^Ua^ri^CyL c&r^Y

Page 9: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

WILLEM OGIERTOONEELDICHTER

1618— 1689

DOOR

F. JOS. VAN DEN BRANDENEERE-ARCHIVARIS DER STAD ANTWERPEN

MET PORTRET EN HANDTEEKENING VAN DEN DICHTER

ANTWERPENDRUKKERIJ V. RESSELER, LANGE NIEUWSTRAAT, 48

I9I4

Page 10: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

PT

Page 11: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

In vroegere eeuwen leefden er verscheidene

Ogier's in onze Scheldestad. Wij ontmoeten daar,

onder andere, in 1490 Nicolaas Ogier, juwelier,

en zijnen zoon Nicolaas, meersenier ; in 1530

Willem Ogier, dienaar der brandmeesters ; in

1568 Christiaan Ogier, koopman ; in 1593 Jan

Ogier, kramer. In de eerste helft der XVI I^ eeuwleefde er een Frans, een Godgaf, een Jacob, een

Nicolaas en een Thomas Ogier, benevens drie

verschillende personen met name Willem Ogier.

Dit zij gezegd, om te doen zien dat Frans Ogier,

de vader van onzen tooneeldichter Willem Ogier,

wel in Antwerpen kan geboren zijn, ofschoon

daarvan geen bewijs is te vinden.

Dat wij de doopakte van Frans Ogier in onze

kerkregisters niet aantreffen, komt daardoor, dat

zijne ouders hem niet naar de katholieke vont

brachten, vermits er bewijzen zijn, dat hij in de

geloofbelijdenis der hervormers opgroeide.

Ook van 's dichters moeder, Anna de Potter, is

in onze kerkregisters geen doopbewijs, hoewel

zij toch voor ons Magistraat getuigde binnen

Antwerpen te zijn geboren.

De priesterlijke aanschrijving van het huwelijk

tusschen Frans Ogier en Anna de Potter, ont-

breekt insgelijks.

5

Page 12: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Den 17° Juli 1618 wordt de toekomstige dichter

Willem ^ Ogier, uit het noordkwartier, in onze

hoofdkerk ten doop gebracht met Willem van den

Eynde, als peter, en Paulijnken de Cremer, als

meter. Van andere kinderen der echtgenooten

Ogier-de Potter is er in onze doopboeken geen

spoor. En toch had onze Willem broeders. Dat

de Roomschgezindheid van vader Ogier niet

oprecht was, moet ontdekt zijn geweest ; wantplotseling verdwijnt hij met vrouw en kroost uit

den lande, en wel, om, «naer de inspraek van

zijn gemoed», als hervormer te gaan leven.

Het lijdt geenen twijfel of onze Ogier 's vestigden

zich toen in het protestantsche Noord-Nederland

en wel te Amsterdam. Hoe zij daar leefden is ons

nog onbekend gebleven.

Ten jare 1628 kwam Anna de Potter, als weduwevan Frans Ogier, met hare weezen naar hare

geboortestad Antwerpen terug. Zij vestigde zich

dan op de Breedestraat, in het huis «den gulden

Os», thans n"" 23. Het weinige wat moeder Ogier

uit Holland medebracht, was spoedig verteerd.

Om in den nooddruft van haar gezin te voorzien,

opende zij, in haar gemeld huis, eene school van

breinaad en speldenwerk voor jonge meisjes. Zij

moet eene handige vrouw en goede onderrichtster

zijn geweest, vermits hare school in het oogspringend bloeide. De voorspoed der behendige

meesteres nam zoo zeer toe, dat hij weldra brood-

nijd verwekte. De afgunstigen vroegen zich af,

wie zij was, die zoo als uit de lucht kwam gevallen

1 In zijne doopakte staat zijn naam geschreven : Wilhelmus. Hij

teekende nochtans : Guilliam. Wij schrijven Willem omdat hij thans

zoo algemeen gekend is.

6

Page 13: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

en tal van leermeisjes lokte ? De kwade tongenroerden zich. De gansche buurt vroeg: Wie is die

jonge weduwe met hare zonen, wier tongval geentwijfel laat van waar zij komen overgewaaid ? —Van het protestantsche Holland, uit «de rebelle

provinciën», wier sluwe zendelingen het volkkwamen opruien tegen onzen wettigen Vorst entegen de oude moederkerk. Arglistige vrouwkensgingen op inlichtingen uit bij andere schoolmeeste-ressen en vernamen, dat de protestansche jufvrouwAnna niet eens als onderwijzeres bij de Sint-

Ambrosiusgilde was aanvaard, ja, zelfs geenexamen had afgelegd voor den Eerweerden HeerScholaster,deCommissarissen-afgevaardigdender

Stad en de Dekens der onderwijzersgilde. Als eenloopend vuur verspreidde zich het gerucht, dat

de weduwe van den eens gekenden geus FransOgier zich verstoutte, aan meisjes les te geven endat ongeoorloofd. De schoolmeestersvereeniging,

wier gezag Anna de Potter, onwetend, miskende,achtte zich natuurlijk gekrenkt. Onder het voor-

zitterschapvan den Eerweerden Heer Scholaster,

besloot zij bij het Magistraat eene klacht in te

dienen tegen de vrouw wier handelwijs zoo veel

opspraak verwekte en rechtstreeks aandruischte

tegen de verordeningen der Sint-Ambrosiusgilde.

Zij deed herinneren, dat de vroegere HeerScholaster het Magistraat had vertoogd «hoe dat,

»onder het decxsel van breynaetendedyergelijcke

»handtwercken te maecken, diversche persoonen,

»van welcke de religie, naem en faem is onbekent,

»hen vervoorderen te houden vergaderinghe van»kinderen, tot notabel getal, dye nyet alleenelijck

»nyet en wordden onderwesen in de vreese des

7

Page 14: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

»Heeren ende goede manieren, maer ter contrarien

»wordden dickwils verargert ende met ketterijen

»geinfecteert, gelijck de dagelijcx experientie des

»genoech getuyght.»

Onze heeren Wethouderen namen de zaak zoo

ernstig op, dat zij, in collegiale vergadering van

28 Mei 1633, zonder onderzoek of voorafgaand

verhoor der weduwe, ten strengste tegen haar

besloten. Op staanden voet werd de Korte Roede,

Frans Behoort, afgevaardigd naar vrouw Ogier,

die, in de Breedestraat, in het huis «den gulden

Os», tegenover de Schoytestraat, haar geneerde

met dochterkens te oefenen in den breinaad en

te leeren, terwijl zij de voorschriften der Sint-

Ambrosiusgilde bleef miskennen. Het streng bevel

der heeren Burgemeesters en Schepenen luidde,

dat zij, na deze gerechtelijke kennisgeving, terstond

m.oest ophouden eenige kinderen te ontvangenof te leeren, in wat manier het zoude mogenwezen en dit op pene van 50 gulden en «arbitrale

correctie.»^

De rampzalige moeder zal diep getroffen zijn

geweest, toen des namiddags van denzelfden Vrij-

dag, de norsche man der wet dit noodlottig vonnis

kwam verkonden. — Wat ging er van hare zoon-

tjes geworden, als men, op geldboet en lijfstraffen,

verbood voor hun bestaan te zorgen ? Gewis dacht

zij , dat de Wethouders waren misleid; dat men haar

belasterd, ja, valsch betichthad ; want, hetdwangbe-vel was zoo onverdiend als onmenschelijk. Echter

dorst zij de gestrenge Overheid niet trotsen. Metverkropt leed verzocht zij de geliefde leermeisjes

1 Collegiaal aktenboek der stad Antwerpen 1633-34, f. 4 v».

8

Page 15: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

haar huis te verlaten. Door hare tranen zal zij

de jeugdige werksters hebben zien heengaan,

daar met die kinderen ook haar levensbestaan

verdween. Toen zij hare smart had onderdrukthulde zij zich in hare huik en ging zij tot denprocureur Martens, om zijnen raad en zijne hulp

in te roepen. Met dezen rechtsgeleerde ontwierp zij

een smeekschrift, dat getuigde hoe wreed de armeweduwe was getroffen. «Eerbiedelijk vertoogde

zij aan de eerwaardige Heeren, dat zij, Anna dePotter, weduwe van Frans Ogier, geboren poor-

terse van Antwerpen en dochter van katholieke

ouders was. Zij gedroeg zich insgelijks naar devoorschriften van den Roomsch-katholieken gods-dienst en hield vredelievend en zonder eenig

schandaal huis, gelijk het eene eerbare en katho-

lieke weduwe betaamt, «al mocht het so wesen,

«dat eertijds, wijlen haer man, tot haer groot

«leetwesen, is van een ander gemoet geweest» en

daarom in het buitenland stierf. Na zijne aflijvig-

heid had zij echter niet getalmd, om zich wederte komen vestigen binnen Antwerpen, waar zij nu

ook, sedert vijfjaren, hare zonen in den katholieken

godsdienst liet onderrichten bij de paters Augus-tijnen. In Antwerpen betaalde zij schot en lot,

gelijk al de andere burgers eningezetenen,endeed

zij alles wat eene katholieke weduwe betaamt.

Nooit had zij zich bemoeid met het onderwijzen der

jonkheid in lezen of schrijven, of andere diergelijke

literarische wetenschappen, maar alleenlijk met

het onderrichten van eenige meiskens in het makenvan breinaad en speldenwerk, welk onderricht niet

afhankelijk was van de Sint-Ambrosiusgilde. Om-dat zij eerlijk in haren weduwlijken staat trachtte

9

Page 16: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

den kost te winnen, werd zij dus veroordeeld, en

dat zonder gehoord te zijn geworden. Daarom badzij, zeer ootmoedelijk, het tegen haar uitgevaardigd

dwangbevel mondelings te mogen bestrijden, daar

er tegen haar ter sluiks gehandeld was. Indien

haar dit niet werd toegestaan, dan smeekte zij de

Heeren, eenen Commissaris te benoemen, voor

wien zij hare onschuld zou mogen bewijzen metgetuigenissen van geestelijke en Roomsch-katho-lieke personen.» '

Het dringend vertoog der verongelijkte weduwewerd den 2" Juni 1633 in het college der heeren

Burgemeesters en Schepenen besproken, maar in

ongunstige stemming. Zonder op hun dwang-besluit terug tekom en,benoemden zij den SchepeneRidder Karel de Merle, om het smeekschrift te

onderzoeken. Dit was echter maar een pleegvorm,want er werd nogmaals ongenadig bepaald, dat

de weduwe van Frans Ogier zich slechts had te

onderwerpen aan het tegen haar gevelde vonnis

van 28 Mei 1633.

Deemoedig onderwierp de ongelukkige vrouwzich gedurende dien ganschen zomer aan het on-

meedoogend besluit der Magistraten; maar, bij het

naderen van den winter besloot zij nogmaals eene

poging aan te wenden, om de armoede uit haar

gezin te weren. Den 11° October zond zij een

nieuw vertoog aan de Stad, waarin zij verklaarde

nog niet te kunnen begrijpen, dat het geven van

lessen in breinaad aan jonge meisjes onder het

beheer zou staan van de Sint-Ambrosiusgilde.

Zij verklaarde bereid te zijn de verordeningen na

1 Requestboek der stad Antwerpen 1632-33, f. 237 v».

lO

Page 17: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

te leven, maar, daar zij deze nog niet had kunnen

bekomen, ondanks zij die aan den heer Schout

en anderen had gevraagd. Derhalve verzocht zij

ootmoedelijk, dat het Magistraat zou geheven te

bevelen haar die verordeningen mede te deelen,

om er haar te kunnen naar schikken.

De Wethouderen verwierpen hare bede, zeg-

gende, dat zij haar diende te wenden tot den

heer Scholaster, terwijl intusschen het verbod

van 28 Mei van kracht zou blijven.^

De heer Scholaster moet haar niet in genade

hebben ontvangen, want ook van hem ontving zij

geene verordening en zij werd niet opgenomen

in de onderwijzersgilde.

Nu bleef er geen beroep meer over voor de in

haar bestaan getroffen weduwe. Hare moederliefde

deed haar echter het hoofd ophouden en besluiten

voortaan te leven van den arbeid harer handen.

Zoodra zij eenen voorraad van breinaad en spel-

denwerk, wat naaigaren, saai en ongesponnen

zijde had verzameld, opende zij, in haar gesloten

schoolhuis, eenen winkel van door haar gemaakte

kanten, breigoed en naaigerief . De onderneming

gelukte . Er waren in hetmenschlievend Antwerpen

goedhartige vrouwen genoeg om de moedige

weduwe het brood voor haar en hare kinderen te

laten winnen.

Hare zonen groeiden ook flink op en zouden

haar spoedig steunen in den last van de zware taak

der broodwinning. Een dier zonen, haar Willem,

die reeds mannenvormen begon te krijgen, was

een pronte kerel, vol moed en levenslust, met

1 Requestboek 1633-34, f. 80 v°.

II

Page 18: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

van geest tintelende oogen. De studie was hem een

spel ; hij bezat een prachtige hand van schrijven

en beloofde dus veel voorde toekomst.

De paters Augustijnen, waar hij ter school ging,

waren voortreffelijk ingericht voor het geven van

degelijk onderwijs. Daar zij vele kweekelingen

lokten, had de schoolmeestersgilde, door tusschen-

komst van het Magistraat, verkregen, dat zij slechts

leerlingen zouden aanvaarden die konden lezen

en schrijven. Aldus ging men er dadelijk over tot

de wetenschappelijke vakken en hoogere studiën.

De paters ontvingen van stadswege voor hun

onderwijs een jaarlijksch hulpgeld van 600 gulden.

Zij gaven, benevens de godsdienstige en weten-

schappelijke lessen, leergangen van Latijn met

acht religieusen en voor het Grieksch met den

Prefect en eenen bijzonderen leermeester. Delessen werden gegeven in een daarvoor opgericht

groot gebouw, waar ook jaarlijks, met ondersteu-

ning der Stad, de prijsuitdeeling plaats had en

comediën werden opgevoerd door de studenten,

waartusschen zich stellig de jonge Willem Ogier

zal hebben weten te onderscheiden. Voor de

vertooningen dier «publieke comediën» verleende

de Stad 50 en soms tot 120 gulden, wanneer het

opgevoerde tooneelstuk aan de heeren Wethou-deren was opgedragen. Deze opvoeringen hadden

plaats vóór de prijsuitdeeling, den 28° Augustus,

op Sint-Augustinusdag, voor welke plechtigheid

de paters soms ook wel 50 gulden uit de stadskas

wisten te verkrijgen.

Deze vertooningen waren zeer aantrekkelijk en

vielen bijzonder in den smaak der studenten. Bij

Willem Ogier oefende het comediespelen eenen

12

Page 19: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

/*"'

ongunstiger! invloed uit op zijnen leerlust. Tot ver-maak zijner medeleerlingen werd hij een onver-

beterlijke spotrijmelaar en de paters Augustijnen

zullen het, voor den goeden gang der studiën,

raadzaam hebben gevonden hem bij de examenste laten druipen.

Na de kloosterschool te hebben verlaten genas

de jonge Ogier geenszins van zijne geestesziekte.

Gelijk vele gedropen studenten zal hij zich hebben

ingebeeld, geroepen te zijn om eene zending te

vervullen en hij besloot poëet te worden. Althans

de arme volksjongen koos geenen stiel of ambacht,

waarmede hij iets zou kunnen winnen tot onder-

stand zijner goede moeder, die zich, om hem te

laten leeren, had afgesloofd. De pen, waarmedehij zulke schoone letters en krullen kon trekken,

bleef zijn geliefdkoosd gereedschap. Om zijne

dichterlijke gaven te ontwikkelen had hij, helaas !

luttel gelegenheid. Als poëet kon hij in zijne ge-

boortestad nergens ter school gaan. Ongeachte en

onbemiddelde volksknaap, vond hij er niet een

geletterde raads- of leidsman . Slechts de rederij-

kersgezelschappen verrichtten er dichtkundige

oefeningen, maar tot deze had onze jongeling

geenen toegang. Echter was het hem. soms geoor-

loofd hunne tooneelspelen te bewonderen, wantde Kamers speelden, na de bijzondere vertoonin-

gen, soms ook «voor de gemeente», en dan gelukte

het den gespierden volksjongen wel eene plaats

te veroveren in de schouwzaal.

Het tooneelschrijven oordeelde Ogier het best

voor hem geschikte vak der letterkunde. Om zijne

pennevruchten gedrukt te laten lezen, had hij stellig

geene middelen. Wanneer hij een tooneelspel

13

Page 20: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

schreef, zouden zijne verzen gehoord en zijne dicht-

figuren door de menigte gezien worden en dat zal

hem voldoende hebben geschenen.

Bij zijne leermeesters, de paters Augustijnen,

had hij geene tooneelhelden vertolkt of toegejuicht

gelijk hij er droomde te scheppen in zijn ontwor-

pen dichtwerk. Evenals de Jezuïeten brachten de

Augustijnen statige figuren op de planken. Degeestelijke tooneelbestierders werden door de

Regeering geldelijk ondersteund, omdat zij stich-

tende of godsdienstige drama's vertoonden. In al

deze stukken traden ernstige personen op, die

deftig waren van houding en gebaar en eene ge-

kuischte taal voerden. Ogier had eenen hekel aan

dien gezochten woordenpraal en de stroeve hoog-

dravende beeldspraak der treurspelrollen van de

kloosters.

Op de wereldlijke tooneelen der Scheldestad

vond hij toch ook datgene niet wat hij zou willen

ten gehoore brengen. Gelijk in al de andere steden

van Zuid-Nederland had ook in Antwerpen het

vaderlandsch tooneel veel geleden. Door lange

werkeloosheid w^aren de «personagiën» verachterd

in hunne voordracht en hun spel, gelijk de rederij-

kers in hunne tooneelscheppingen. Zij, die zich uit

den ouden slenter wisten op te werken, huldigden

in hunne gewrochten de grooten der uitheemsche

geschiedenis. Ons toenmalig eigen volk leefde niet

meer op het tooneel. De rederijkers hadden het

vergeten in de lange onderdrukking, die zij hadden

te verduren. Hunne hervormingsgezindheid had-

den zij zwaar geboet. Alva en Farncze sloten hunne

kamers en verdreven hunne dichters. Eerst na de

sluiting van het twaalfjarig bestand mochten de

14

Page 21: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

rederijkerskamers zich herinrichten en terug in

werking treden. Hunne voornaamste factors en

andere dichters ontbraken nochtans. Deze leefden

nu in het andere deel van ons in twee gespleten

vaderland en droegen daar ruimschoots bij om het

tooneel in vollen luister te doen gloren. Aan het

hoofd dier ruime schaar talentvolle tooneeldichters

stond onze geniale Joost van den Vondel, met

lijvige bundels meesterlijke gedichten en treur-

spelen, naast den geestigen Gerbrand Adriaans-

zoon Brederoo, die de levendigste kluchten leverde

voor den bloeienden openbaren vaderlandschen

schouwburg, te Amsterdam door Samuel Coster

gesticht van in 1617. Edoch, al dien aldaar ver-

worven letterroem, al die kunstglorie onzer ge-

wezen landgenooten en Noorderbroeders, bleef

aan de Zuid-Nederlanders toen zoo goed als on-

bekend. Zulks blijkt uit de werkzaamheden en

schriften onzer toenmalige rederijkers, uit de boe-

dels der alsdan bestaande boekhandelaars en der

sterfhuizen onzer zeventiende-eeuwsche geleerden

en kunstenaars. De oorzaak der luttele bekendheid

onzer vaderen met den staat der Noord-Neder-

landsche letterkunde was niet ver te zoeken. DeZuid-Nederlanders werden door Spanje's invloed

van hunne protestantsche en oproerige Noorder-

broeders zorgvuldig gescheiden gehouden. Het

verkeer tusschen Noord en Zuid werd, zonder

oorlof van den Staat, gewapender hand belet.

Onze drukkers mochten slechts geoorloofde boe-

ken ter pers leggen. De winkels en kramen der

boekverkoopers werden afgezocht om de vreemde

boeken te weren. Zij mochten zelfs in veilingen

niet onder den hamer worden gebracht.

15

Page 22: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Ogier moest zich derhalve bepalen met het stu-

deeren der Antwerpsche tooneelwerken, welke

hij dan nog maar als de «gemeente» toegelaten

was, bij de opvoering, kon waardeeren, daar de

meeste ongedrukt bleven en hem in handschrift

niet werden toevertrouwd.

De voornaamste der Antwerpsche tooneeldich-

ters, wier scheppingen opvoeringen beleefden,

waren, naar ouderdom gerangschikt, Adriaan

Wils, Sebastiaan Vrancx, jan Ijsermans, Willemvan Nieuwelandt. De tooneelstukken van den

eersten dier dichters, waren meest zinnebeeldige

grappen, zooals zijn battementspel van drie perso-

nagiën : Welgemanierd, een vrouw, Beleefd

van Zeden, een man Statiglijk gekleed, en Bot-verstand, een boer uit Plomperdijen ; en zijn

battementspel van twee personagiën : «Vastela-vond, een man boerdelijk gekleed, en de Vasten,

een begijn met een korfken en een cruyseficx

daerinne». Soms speelde men van hem ook wel

eens aardige kluiten, waarin volkstypen werdenvertolkt gelijk in zijn presentspel : M e t k e n

Bouwers, Slim men Diel en LangeLauw en in zijn spel : De Schoenlappermet zijn Wijf; maar ook deze gewrochten

waren verouderd van stijl en taal.

De kapitein-schilder Sebastiaan Vrancx han-

teerde behendig de dichtveder en verlustigde zijne

kunstmakkers met zijne tragie-comediën als D e

Kerker der Liefde, zijn: Troubeloonen zijne tooneelspelen : Jan en sijn Zo on.

Het ongeregeld Huwelijk, JonkerPyaf en Malle Moes. Welke voorliefde hij

ook voor het behandelen van het blijspel betoonde,

i6

Page 23: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

toch gelukte het hem niet waarHjk geestig of

luimig te zijn.

Van Jan IJsermans werden werken vertoond,

welke oprechten bijval verwierven. Deze armekleermaker dichtte puike liederen, welke hij

behendig vlecht in zijne herders-, bruiloft- en vas-

tenavondspelen . Bovendien schreef hij eene toe-

gejuichte klucht : Coppen Hennen, terwijl

hij op het gelukkige denkbeeld kwam de geestige

knepen van onzen beruchten Reinaard deV o s of der dieren oordeel, speelsgewijs te laten

opvoeren. IJsermans offerde nochtans meestal te

veel aan de mythologische goden, om eenen aan-

hanger der werkelijkheid als Ogier te behagen.

De boeiende treurspelen Saul, Nero, Li via,

Cleopatra, Salomon, Sophonisba en

Jerusalems verwoesting van den schilder-

etser Willem van Nieuwelandt, maakten zulken

buitengewonen indruk, dat zij de eer genoten in

de statenkamer van ons stadhuis, voor de heeren

van het Magistraat, te mogen worden vertoond.

Doch van Nieuwelandt ontleende zijne tooneel-

helden aan de Grieksche en Romeinsche geschie-

nis en ook dit voorbeeld achtte Ogier niet

navolgenswaardig.

Juist toen onze jonge leerzuchtige dichter

Antwerpens schouwzalen afliep, verscheen daar

het werk van eenen nieuwen schrijver, die door

groot en klein werd begroet als een hervormer

der tooneeldichtkunst. Het was Jonker Frederik

Cornelis de Coninck, die, als koopman, vele jaren

in Spanje verbleef en daar, met rede, de meester-

lijke comedias van Lope de Vega bewonderde.

Ongelukkiglijk wilde hij dien genialen Spaanschen

2 17

Page 24: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

dichter al te slaafs navolgen, waardoor hij bastaard-

werk leverde. De toen ophefmakende werken

van Jonker de Coninck waren de «Comedie op

den Reghel

:

Bedwonghen liefde baert veel onrust, leet en pijn;

Maer vrijverkoren trouw is heyl en medecijn.»

het eerst vertoond den i8" October 1635 ; en de

«Tragycomedie op den Reghel

:

De Liefde en 't g-eval speelt somwijl met den mensch;

Maer waere trouw en deucht brengt hem nog tot sijn wensch,»

vertoond den i" September 1636.

Hoewel deze intrigestukken op vreemden leest

waren geschoeid, genoten zij zulken verbazenden

bijval, dat zij insgelijks door onze Magistraten, onze

kunstenaars en vervolgens door «de gemeente»

met daverend handgeklap werden vereerd.

De Spaansche capay ^5/<^</<^-stukken met jaloer-

sche ridders en behaagzieke freules, van onzen

Jonker, bevielen nochtans Ogier zoomin als van

Nieuwelandt's fiere Romeinen en wulpsche Egyp-

tenaars. Hij achtte deze even weinig geschikt voor

ons tooneel als de zinnebeeldige personages van

Wils en de mythologische herders en herderinnen

van IJsermans. Zelfs de kluchtige snaken van

dezen laatsten dichter en Vrancx' malle kwanten

wilde hij niet tot volgbeelden.

De wijze van voorstellen van al die gevierde

meesters beviel hem geenszins, daar zij niet rond-

weg genoeg met de werkelijkheid voor den dag

kwamen. Dit alles was vreemd, gezocht, gemaakt,

levenloos. Hij, integendeel, wilde naar het Ant-

werpsch leven schetsen, wilde op het tooneel

brengen wat hij zag en hoorde. Hij kreeg het

18

Page 25: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

zonderling gedacht eenen gemeenen zatlap voorhoofdrol te kiezen van eene klucht, welke hij

Droncken Heyn zou betitelen.

Volgens Ogier's eigene gedrukte verklaring,

legde hij de hand aan dit zijn eerste spel, op zijn

zeventiende jaar, dus in den zomer van 1635, toen

hij niets wist «noch van kenders, noch poëten,

«noch van reghels, noch van goedt oft slecht ghe-«dicht.»De kringen, waarin hij zijne modellenkonkiezen, waren niet van de voornaamste. Zijnemoeder, die het zelve niet breed had, kon niet

veel zakgeld geven aan haren vroegtijdig opge-schoten straatslijper, die ook maar soberkensgekleed was. Hij dekte zijne weelderige hoofdharenmet eenen kalen, zwarten hoed. Zijn baaien wam-buis en korte broek waren eentonig zwart, even-als zijne saaien kousen en zijne dooflederen schoe-nen.^ Het eenige versiersel aan heel zijne kleedingwas een kantje aan zijnen witten halskraag enaan zijne lobben, waarvoor zijne nijverige moederzorgde. En dat in eenen tijd, dat onze burgerszo-nen, evenals onze kunstenaars, zich als Signorsopsmukten. Derhalve kon onze jonge dichter zijne

menschenstudiën slechts op de straat of in dedrinkhuizen ondernemen.

In een der volkskroegen, waar Ogier een modelvoor zijnen Droncken Heyn zocht, ont-

moette hij, onder anderen, eenen ouden, rijken

huikmaker, die ook wat rijmelde en, als het ware,de booze geest werd van onzen jongen schrijver.

• Deze en volgende beschrijvingen van kleederen en huisraad, zijn

ontleed aan den inventaris van het inboedeltje van Willem Ogier, op-gemaakt door den notaris Jacob Scheers. Zie bladzijde 32.

19

Page 26: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Die noodlottige drinkgezel, Artus Loemans ge-

naamd, trad den 23" Juni 1596 in den echt, maar

bleef in 1606 reeds weduwnaar met een half dozijn

kinderen, wier aantal hij later nog met drie

bastaards vermeerderde. Ondanks zijn weinig

voorbeeldig leven, deed de wulpsche huikmaker

zulke voortreffelijke zaken, dat hij huizen en erven

kocht en daarbij zich nog als mecenas aanstelde.

In zijn groot huis met houten gevel, «het Schild

van Keulen,» n"" 16 op den Rosier, waar hij, met

zijne vriendin-huishoudster, Magdalena Huycks,

van zijne renten leefde, verzamelde hij een menigte

schilderijen, in welke hij, bij gelegenheid, ook wel

handel dreef. In die hoedanigheid van kunsthan-

delaar, maakte hij deel van de Sint-Lucasgilde, en

als liefhebber van de rhetorica, smulde hij van

1620 tot 1630 mede aan den jaarlijkschen feest-

disch der Violieren. Na laatst genoemd jaar, namhij zijn afscheid, omdat sommige harer vitlustige

gezellen hem wat al te duchtig over den hekel

haalden voor zijne loszinnige levenswijze. Deoude rijkaard liet zich die scheiding niet ver-

drieten. Hij maakte goede sier en offerde zoowel

aan Bacchus als aan Venus. Daarom had hij

gezellige kennissen, ja, vroolijke vrienden met

de vleet. Aan zijn ruime, mild voorziene tafel

vereenigde hij het puik van de steunpilaren der

wijnhuizen en «pistaveernen,» waarin sommige

onzer voorname kunstenaars den tijd verspilden

en hun talent versmoorden. Onder anderen

ontmoeten wij in «het Schild van Keulen >^

makkers, ja, boezemvrienden van den beroemden

maler en beruchten brasser Adriaan de Brouwer,

de geestigste der volkszedenschilders, de koddige

20

Page 27: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

schepper der Zeven Hoofdzonden, welkeLucas Vosterman in plaat bracht, en waaronderzulke liederlijke Vlaamsche verzen staan gestoken.

De dranklievende plaatsnijder Peter de ]ode II,

die naast de Brouwer als liefhebber der Violier

w^erd ingeschreven, was de schoonzoon van onzenLoemans. Brouwer's andere hartsvrlend, de wal-

lebak Jan Dandoy, met zijne twaalf ambachten en

dertien ongelukken, die uit zijne herberg werdgezet, omdat hij, «gemeene commedianten, quac-

salvers oft Jan Potagies» logeerde, had ook vrijen

toegang tot <diet Schild van Keulen.» Het is dus

tenminste waarschijnlijk, dat de gevierde slem-

per-schilder de Brouwer, met zijn alter ego Joos

van Craesbeeck, daar niet zelden van de lustige

partij was.

Hoe onze arme poëet met die verkwistende

kwanten in aanraking kwam, meenen wij te

kunnen opmaken uit eenige zijner later geschre-

ven verzen. In de hoofdrol zijner doodzonde

Onkuysheyt herkennen wij Ogier zelve,

daar hij zegt :

...Leven op de slemp, tot coste van een ander,

Waer in de herreberg^h, was 't gezelschap bij malcander,

Daer voeghden ick mij bij, rechts met een pintjen bier.

En daedelijck brocht men 't mij, dan maeckten ik manier

Van heel beschaemt te sijn, dat ik hun bier moest drincken

En dat ick uyt mijn pint niet en vermocht te schincken

In hunnen beker : en dat eerbaer hert beviel een ider wel.

Tusschen beyen song ik iet nieuws, oft sprak eenpastorel.

Een referijn, oft een stuck van een comedie,

Oft een klucht, oft sonet, oft een deel tragedie ;

Want daers niet bequamer tot de pluymstrijckerey

Als dat men sigh can b'helpen met de poësij.

Wasser dan een die met een blinde iever

21

Page 28: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Tot dichten was gesint en die de rijmen liever

Leerden kennen als welck dat hem 't nutste was,

Die brocht ick in 't geloof dat den roomer en 't gelas

Groote helpers sijn om een poëtelijcken geest te stichten.

Ick sey, men can geen rekels leeren dichten.

De const ist vijant van den gierigaert...

Men ergere zich niet, dat wij ons veroorloven

Willem Ogier hier zoo wat als kroegpoëet en

tafelschuimer te laten optreden. Spoedig zal hij

nog lager dalen en daden verrichten, welke de

grootste opspraak verwekten, daar zij eene reeks

schandalen aan het licht brachten.

De oude wellusteling Loemans en zijne slemp-

lievende gasten hadden zin in den vroolijken

rijmelaar, die mede, achter zijnen hoek, op den

Rosier, naar «het Schild van Keulen» werdgelokt. In dit slechtbefaamd, maar vreugdevol

buurmanshuis, werd de achttienjarige Ogier om-streeks 1636 welkom geheeten. Dat onze jonge,

geestige poëet daar bij die genotlievende tafelgasten

van pas kwam, laat zich begrijpen. Nu werd er

geklonken en gedronken, geteerd en gesmeerd,

gejokt en geschaterd, gerijmeid en gezongen, dat

onze tooneeldichter geen tijd over had om zijne

ontworpen klucht D r o n c k e n H e y n te vol-

tooien. Ook waren het spoedig niet enkel de

overdadige drinkgelagen, de overvloedige smul-

partijen, het uitgelaten vriendengesnap en de

dichterlijke uitboezemingen, welke Ogier naar

«het Schild van Keulen» lokten.

Rond de brastafel van Signor Loemans trippelde

eene snoeperige deerne, welke onze poëet bijzon-

der in het oog hield. De jonge, tengere schoone

had de gewoonte zich hupsch op te snukken. Zij

22

Page 29: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

tooide zich met eenen fijnen, zwarten vlieger, metkaffamouwen, geboord met kanten. Aan de voetjes

droeg zij blauwe trijpen muilen, wier blauwelinten kruiswijs over hare witte kousen slinger-

den, onder haren witten, doorschijnendenboratten

rok met witte, armozijnen banden. Aan haren hals

prijkte, aan een zwart snoer, een gouden kruisje,

op eenen kanten kraag, welke tot op haren metkant afgelegden voorschoot hing. Deze maagd, delieveling van den ouden Loemans, zat soms medeaan tafel en koutte vertrouwelijk met de meesteuitgenoodigden. Zij moest dus de dochter van denhuize zijn, zoodat haar, in de toekomst, nogal

wat te wachten stond. — Een flink bruidschatje en

al spoedig daarna eene goede erfenis, zou onzen

begaafden, armen drommel niet weinig van pas

komen.— Ogier offerde haar dus al zijne genegen-

heid. Zij, Jufvrouw Cornelia, scheen bijzonder

zin te hebben in den opgeschoten knaap, die het

jolig gezelschap zoo vroolijk stemde en boeide

met zijne pittige gedachten en kwinkslagen. Geender gasten schonk zij met zooveel gulheid den

geurigen wijn ; en, wanneer haar blik zijn diep-

pijlend oog ontmoette, schoot haar het bloed naar

de bleeke wangen, dat deze bloosden als rozen.

Al spoedig trok de slimmeWillem zijn voordeel

uit dien opborrelenden levenslust der lichtzinnige,

en hij maakte haar onbezonnen het hof. In «het

Schild van Keulen» sloot de overdaad de oogen

der bewakers van de onschuld, en dus konde jeugder hare driften den vrijen teugel vieren.

De lentezon van het jaar 1637 bracht de harten

der verliefden aan het blaken, en zij vergaten

zich derwijze, dat de minneroes der lichtzinnige

23

Page 30: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

plotseling in wroeging verkeerde. De behaagzieke

pronkster werd droomerig en kwijnend. Een

toegefluisterd woord deed den hartstochtelijken

minnaar oordeelen waartoe hij verplicht was. Dit

bericht vernam de sluwe Ogier met heimelijke

voldoening. Een huwelijk zou door eenieder

gewenscht zijn, en dit maakte hem tot den schoon-

zoon van den rijken, ouden Loemans. Maar, dezes

doorsiepen meiden begonnen te raden wat het

nufje deerde en gingen aan het babbelen. Eenhunner roerde wat vrij de tong en deed den

armen poëet als ontnuchteren. Er ontstond twijfel

of hij zijne Cornelia voor de «maerte» of de

dochter van den huize moest houden. Dat zal hemzwaar op de maag zijn gevallen. Bij nader onder-

zoek, vernam hij, dat zij niet Loemans heette. Dit

maakte hem als uitzinnig, en hij ontvluchtte «het

Schild van Keulen,» waar hij zoo deerlijk ver-

keerd was geloopen.

Zijn arm slachtoffer, dat hem onbaatzuchtig

lief had, was er het hart van in. De pijnlijke ver-

latenheid verergerde den toestand van het kwij-

nend meisje op onrustwekkende wijze. Jufvrouw

Magdalena Huycks, de vriendin-huishoudster van

Signor Loemans, kreeg deernis met de verlatene,

doch wist geen raad. Toen echter de meiden zich

met den staat der lijderes begonnen te bemoeien

en fluisterden dat de verwaande Cornelia «begord

van kinde» was, toen besloot de bezorgde Mag-

dalena hemel en aarde te roeren, om de eer te

redden der bezwangerde, die zij lief had als hare

eigene dochter. In die prijsbare onderneming zou zij

echter niet gemakkelijk slagen. De onbeschaamde

Ogier wilde maar van geene eerherstelling hooren.

24

Page 31: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Hij kon voorgeven, bedwelmd doordeslemperijen

van het huis en de minnelonken der kleine, onbe-

zonnen te hebben gehandeld, maar gaf in alle geval

den braai van den last eener huishouding. Daarbij,

hoe was hij in staat het huwelijksjuk te torschen?

Hij leefde nog bij moeder uit den korf zonder

zorg en was niet eens bekwaam droog brood te

verdienen met zijn schoonschrijven of met de

gelegenheidsverzen, welke hij soms mocht aaneen

stooten. Van een winstgevend ambacht te leeren,

wilde hij nog altoos niet weten ; want, voor goeden

raad, had hij geene ooren. Het eenige wat hij

beoogde, was het najagen van fortuin, een kommer-loos leven, het involgen zijner dichtersgrillen. Nu«het Schild van Keulen» van slemphuis een

rouwhuis dreigde te worden, keerde hij het vlak

den rug toe, om elders hartsgenot en typen voor

zijne ontworpen volksklucht te zoeken.

De zwangerschap der beklagenswaardige was

eindelijk zoo verre gevorderd, dat de buurvrou-

wen haar met vingeren wezen als zij, in hare

ruime huik gehuld, het hoofdje gebogen onder den

fluweelen hoed en de bevende handen in de

groene, fulpen moffel, ter kerke ging. En in plaats

van medelijden, verwekte de ongelukkige spot, tot

groot leedwezen harer beschermster. Jufvrouw

Magdalena. Door het smeeken zijner geliefde

huishoudster, trok ook de oude Loemans zich het

droevig lot der wegkwijnende geschandvlekte aan,

en beval Ogier's moeder te voet te vallen. Dqzq

was het hart in van schaamte over het gedrag van

haren zoon. Zij bezocht de lichtzinnige bevruchte,

en bevond dat de te bed liggende lijderes het

besterven zou, indien er niet spoedig hulp en

25

Page 32: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

troost kwam. De goede vrouw was van meening

dat niet enkel de eer, maar ook het leven der be-

drogene diende gered te worden door eene echt-

verbintenis. Toen zij haren Willem daartoe wilde

dwingen, openbaarde hij haar, dat zij, die zijne

bruid wilde worden, niet Loemans heette, en zij

of niemand haren vader of moeder kon aanduiden.

Evenals hare broeders Balthazar en Jan, was

Cornelia gedoopt als kind van Hans vanSchuppen

en Magdalena Reinet, doch deze personen waren

geenszins de wettige of natuurlijke ouders der

kinderen, daar zij niet eens bestonden. Die onge-

hoorde ontdekking verwekte schandaal in de

Sint-Jorisparochie. Ogier achtte zich nu gerechtigd

de hand te weigeren van haar, die niet eens kon

zeggen uit wien zij geboren werd. De misdadige

vervalsching der doopboeken kon ook niet onge-

wroken blijven. Eene aanklacht bij het geestelijk

Hof zou zich niet laten wachten. De Eerwaarde

Guillielmo Bolognino, de gestrenge pastoor van

Sint-]oris, dreigde met een onderzoek naar de

misdadigen. De vrees van toch ontdekt en gekas-

tijd te worden deed den vader en de moeder

der bastaarden zich verraden. Het waren Signor

Loemans en zijne bijzit Magdalena Huycks, die

hunnen verbolgen pastoor gingen te voetvallen

en beloofden zoo spoedig mogelijk te zullen

huwen, om hunne oude misstappen te doen

vergeven en hunne bastaards tot wettige kinderen

te maken.

Dadelijk haalde de verontwaardigde zielenher-

der het register, en schrapte in de doopsakten der

bastaards de valsche namen der niet bestaande

vader en moeder, Jan van Schuppenen Magdalena

26

Page 33: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Reinet, welke hij verving door de echte ouders

Artus Loemans en Magdalena Huycks. Hij deeddeze schijnheiligen beloven zoo spoedig mogelijk

te trouwen, en schreef later tusschen de regels

van de doopakte van hun bastaardkind Balthazar

:

«Per subsequens malrimonium legitiniatus est

«Balthazar pretactus, et parentum nomina seu

«cognomina, latendi causa, non luerunt revelata in

«baptismo.

«Nota: Eodem matrimonio legitimatos luisse

«Joannem et Corneliani eorundem proles.

«Quoe attestor

«Guil. Bolognino

«P. D. Georgii Antwerpiensis.» ^

Deze trouwbelofte, hoe plechtig ook afgelegd

was niet voldoende om Ogier insgelijks te doenhuwen met haar, die zijn kind onder het hart droeg.

Hij had geen vertrouwen in het woord van denouden, wulpschen wellusteling, noch in de verze-

keringen en beloften van zijne sluwe bijzit. Nu hij

nog niet huwen wilde, wees de openbaar onteerde

Magdalena Huycks hare arme geschandvlekte

dochter de deur. De doodelijk zieke Cornelia

kwam in barensnood en toch weigerde haar har-

telooze verleider haar wee te verzachten door

haar aan te trekken. Zijne brave moeder wasbarmhartiger, en nam de verstootene ten harent.

1 Door de echtverbintenis, welke naderhand plaats had, is Balthazar

gewettigd geworden. In het doopsel hebben de ouders, ten einde ver-

borgen te blijven, hunne ware namen of toenamen niet opgegeven.

Nota : Door gezegd huwelijk werden insgelijks gewettigd Joannes en

Cornelia, hunne kinderen.

Dit getuig ik

Guil. Bolognino

Pastoor van Sint-Joris te Antwerpen.

27

Page 34: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Als een reddende engel, stond zij behulpzaam aan

het kraambed, naast den vroedmeester Kasper de

Maerschalck, die het wicht ter wereld hielp. Wan-

neer het door haar was gebakerd, bracht de goede

Anna de Potter het op 15 Januari 1638 in Sint-

Joriskerk, als meter, ten doop, bijgestaan door

Meester de Maerschalck als peter. De doopelinge

was een uiterst zwak schepselken van het vrou-

welijk geslacht, dat waarschijnlijk op eisch van

pastoor Bolognino, de namen Anna Ogier ont-

ving, daar hij den vader wel kende. De moeder

noemde hij Cornelia Loemans, daar hare echte

ouders waren ontdekt en beloofden spoedig te

zullen trouwen. Alhoewel Ogier zijn bastaardje

niet ter kerke vergezelde, schreef de gestrenge

geestelijke de doopakte als volgt in het register:

«15 Januarii 1638

«Anna«Guillielmus Ogier

«Cornelia Loemans«Gaspar de Maerschalck

«Anna de Potter.»

De heelmeester keerde met de meter-grootmoeder

en het kindje terug naar de kranke kraamvrouw,

wier bedenkelijke toestand zeer ernstige genees-

kundige hulp behoefde.

In de hoop dat de weerspannige vader tot in-

keer zou komen en zijn kind door eene trouw-

verbintenis wettigen, werd er op aangedrongen,

dat Artus Loemans en Magdalena Huycks in den

echt zouden treden. Nog den 31" der zelfde maand

kon pastoor Bolognino hen voor zijn altaar doen

komen, en hij verbond de oude zondaars zonder

weinig hartelijke zegeningen, daar hij toen op de

28

Page 35: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

doopakten hunner bastaarden de onteerende aan-

teekeningen schreef.

Ook die drukbesproken echtverbintenis en de

geruchtmakende wettiging der bastaards brachten

Willem Ogier niet tot inkeer. Hij mistrouwde

voortdurend de ouders van zijnslach toffer, die maar

geene aanstalten maakten om vrede te sluiten en

hem ter hulp te komen. Alhoewel de toestand der

kranke moeder van zijn kind dagelijks verergerde,

toch weigerde de hardnekkige haar lijden te ver-

zachten door haar te huwen en zijn dochterken te

wettigen. Toen eindelijk zijne moeder hem hare

zaken overliet en den ouden Loemans overhaalde

om zijne dochter ten altaar te leiden ging de hals-

starige aan het wankelen. Toch duurde het nog tot

29 Mei 1638 eer hij zich met zijne bijna stervende

bruid naar Sint-Joriskerk liet voeren, om in den

echt te treden. De getuigen voor die plechtigheid

waren vader Artus Loemans en de beruchte Jan

Dandoy, die drie maanden vroeger de oogen sloot

van zijnen twee en dertig jarigen vriend, den

beroemden schilder Adriaan de Brouwer.

Na de huwel ijksplecht bracht Ogier zijne gade

terug in het huis zijner moeder. Hij vestigde

zich daar, bij zijne vrouw en zijn kind, op de

voorkamer der eerste verdieping. De weinige

meubelen, welke men in dit vertrek aantrof,

maakten heel den huisraad uit van het jonge paar.

Er stond daar een oud, ingelegd ledikant, metdaarin een stroozak en matras met hoofdpeuluw

en twee oorkussens, dit alles gedekt met een paar

blanke lakens en eene witte en eene blauwe

saargie. Bij het eene venster stond eene hard-

houten schabeltafel met wat lijnwaad, en vóór het

29

Page 36: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

andere eene hardhouten schrijftafel, op welke

onze dichter zijne verzen kon schrijven. Eene

koperen tootlamp met katoenen lont, een kande-

laar met roetkaars en een vierketel van het zelfde

metaal, waren, met een vuurslag, de eenige pronk-

stukken, welke de schoorsteenkap versierden, en

aan den wand hingen een paar «koperen konter-

feitselkens.» Verder zag men daar slechts twee

kleine Spaansche stoelen, een speldenwerkkussen

met veertig palmhouten bouten met garen, een

zwart lederen kofferken met vijf ijzeren bande-

kens, een geschilderd kistje en een ivooren doos-

ken, bevattende den gouden trouwring der jonge

gade, haar gemeld gouden kruisje met zwart

halssnoer, een gouden ringsken en een gebroken

ring met diamantsteenen, twee gouden haken en

oogen, twee gouden halve manen met eskens en

perels, eene zilveren perelspeld, eene zilveren

naald, een los diamantsteentje en eene partij kleine

perels. Nog hing hier en daar eenig vrouwen-

kleedsel ; doch, hare voornaamste gewaden, den

voorraad van haar lijnwaad, ja, eene mansslaap-

muts en twee manskragen met kanten, welke

Cornelia voor haren ontrouwen minnaar ver-

vaardigde, bleven door hare ouders achtergehou-

den, uit wraak tegen den jongen dwaas, die hen

schandig had doen blozen.

Moeder Ogier droeg het jonge paar een beter

hart toe. Zij nam haar tenger kleindochterken

bij zich en verzorgde het als eene ware baker.

Tevens verrichtte zij het huishouden harer zieke

schoondochter, welke zij ook den onbezorgden

kost verschafte. Om voor allen het noodige te

kunnen winnen, moest zij gewis vroeg en laat

30

Page 37: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

handenarbeid verrichten ; want haren winkel vanbreinaad, kantjes en bobijnen met naaidraad,

schonk zij insgelijks aan haren luien, knappenzoon.

Dat de levenslustige Willem een vlijtig winkelier

was, kunnen wij bezwaarlijk gelooven. Ook als

huisvader zal hij geen toonbeeld zijn geweest,

daar de jonge man in zijnen woon luttel wel en veel

wee ontmoette. Zijn vrouwken bleef bedlegerigen werd doodelijk ziek. Ook het kindje, dat in

zoo moeilijke omstandigheden ter wereld kwam,verzwakte zichtbaar, en gaf weldra het laatste

zuchtje, naast zijne wegstervende moeder. Datwas als de genadeslag voor de ontroostbare Cor-nelia, wier gemoed er zoo hevig werd doorgeschokt, dat zij plotseling in stervensnood ver-

keerde. Metderhaast ontbood men den heelmees-ter Gillis, die het uitgeputte vrouwken eene lating

gaf, waardoor het bezweek op lo November 1638.

Drie dagen later werd de jonge rampzalige,met eenen geringen lijkdienst, ten grave gedragenin den doodenakker van Sint-Jorisparochie. Aankerkrechten werden er slechts 18 gulden 19 stui-

vers betaald, en het offer beliep maar 2 gulden 8stuivers. Voor al het waslicht en voor de doodkistrekende men 25 gulden 11 stuivers.

Bij het afsterven zijner gade, bezat haar twintig-

jarige weduwnaar slechts 36 stuivers in gereedgeld; doch, hij verkocht in zijnen winkel nog voor

4 gulden 12V2 stuiver breinaad. Dat dit handgeldspoedig was omgezet, dient niet gezegd. Daarbijliep Ogier's winkelierschap nu ook ten einde. Hetweinige wat op zijne toonbank lag uitgestald, endat inderwaarheid aan zijne moeder toehoorde,

31

Page 38: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

werd, evenals zijn huisraad en kleederen, on-

meedoogend aangeslagen door de familie Loe-

mans, welke hem haatte voor de haar toegebrachte

schande en het geleden leed der afgestorvene.

Met acht staken gingen zijne schoonbroeders

en schoonzusters hem gerechtelijk te lijf ; want,

hij zou slechts datgene mogen behouden wat

hem «volgens stadsrecht» toekwam. Naar eisch

zijner schoonmoeder en ten overstaan van zijnen

schoonbroeder, den plaatsnijder Artus Loemans,

en zijnen oom Hans Huycks, werd op i6 Decemberi638,doorden notaris JacobScheers den inventaris

van het sterfhuis gemaakt. Buiten de reeds gemelde

meubelen en kleederen troffen wij niet veel

meer aan in de kamer welke Ogier bewoondein «den gulden Os». Als tot zijnen lijve behoo-

rende, zien wij daar nog : eenen zwarten baaien

mantel met polak, eenen grauwlakenen kapmantel

met grauwen baai gevoederd, eenen korten

baaien mantel, een paar wambuizen met broeken,

een paar grauwe kousen, eenen zwarten hoed,

zes hemden, vier slaapmutsen entweesnutdoeken.

Van zijne afgestorvene gade hingen er nog ver-

scheidene kleedingstukken ; doch, hare pronkge-

waden bleven nog immer achtergehouden in de

«neerkamer» van «het Schild van Keulen» en

moesten daar dan ook beschreven worden. Vooralle koopwaar bleef er in Ogier 's winkeltje nog

slechts twintig ponden ongesponnen zijde, bene-

vens honderd bobijnen met naaidraad, en op

zijnen zolder legde de notaris beslag op den

rommel van het gereedschap van den zijwinder

en spoeler.

Den 30" December 1638 verkocht de gezworen

32

Page 39: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

roeper Marten Berlijn, voor de deur van het

sterfhuis, de meubelen, het kleergoed en de

winkelwaren, welke te zamen werden geveild

voor 321 gulden 14 stuivers. Voor de twintig

ponden ongesponnen zijde,welke Ogier verklaarde

te hebben gekocht voor 144 gulden, werden hem,

als inkooper, onverbiddelijk 150 gulden afgeperst.

Wanneer de ambtelijke en gerechtelijke on-

kosten van al het geveilde waren afgekort, behield

Ogier nog slechts 220 gulden 10 stuivers voor zijn

aandeel der nalatenschap en deze afrekening werd

den 7" Januari 1639, ter weeskamer der stad

Antwerpen, goedgekeurd, ten overstaan van Mag-

dalena Huycks, zijne wrekende schoonmoeder.

Nu de jongeling tot de laatste zijner knellende

huwelijksbanden verbroken zag, beurde hij het

hoofd op en schudde zijne weelderige haren los,

om afleiding en uitspanning te gaan zoeken bij

zijne taveerne-vrienden. Zijne vlijtige moeder,

die haren ondeugenden jongen toch zoo lief had,

trad terug in den winkel en zou voor haren be-

gaafden Willem den kost winnen, terwijl hij als

dichter wilde naam maken. Verlost van allen

kommer, vond Ogier zijne muze spoedig terug.

Nauwkeurig overlas, verbeterde en volledigde hij

zijne klucht, en met haar onder den arm ging hij

opzoek naar eene rederijkerskamer, welke zijne

eerstelinge zou willen opvoeren.

Er bestonden destijds drie tooneelgezelschappen

binnen Antwerpen. Het oudste en aanzienlijkste

was de Violier. Dan volgde in jaren van bestaan,

de Goudbloem. De laatst gestichtte, maar niet de

minst verdienstelijke, was de Olijftak.

De Kamer de Violier, gevestigd in de ruime

3 33

Page 40: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

zaal der tweede verdieping van het prachtig huis

der Oude Voetbooggilde, n. 7op de Groote Markt,

had voor leiders en aanmoedigers vele onzer

kunstenaars, daar zij de tooneelafdeeling was

der vermaarde Sint-Lucasgilde, welke door ons

Magistraat gesteund en door den adel en de

burgerij geëerd en bewonderd werd. Tot die

machtige en ontzagwekkende vereeniging durfde

onze jonge onbekende niet opzien, om haar zijn

letterkind aan te bieden. Temeer, de hoogedele

Jonker FrederikCornelis de Coninck boeide daar,

sedert 3 1 mei 1638, weer het puik der Antwerpsche

bevolking met zijne nieuwe comedie «LiefdesBehendigheyt, bestaende in de listighe

gelijckwesendtheyt eens anders, speelwijs ver-

thoont op de Camer van de gulde van Sinte Lucas,

ten afscheyt van Signor Joan Janssens, Prince

der Violieren.*

De Kamer de Goudbloem, met kenspreuk

«groeiende in deugden» ook de gilde van de

Heilige Moeder Gods geheeten, had haar tooneel

in de groote bovenzaal der wijntaveerne «DeHert» op den hoek van de Meir en Gramaye-

straat, thans n. 25. Zij telde als bestuurders en

beschermers geestelijke, geleerde en adellijke

personen, die de Heilige Patrones hunner Kamereene hooge vereering toedroegen. Hun groot

dischfeest had plaats op 8 September, Onze-Lieve-

Vrouwgeboorte, en daags daarna gaven zij hunne

vertooning. Haar toen gezagvoerende dichter was

Jan Strijpen, wiens opgeschroefd mythologisch

«Treurspel der Deughdelijcke Carite en ongere-

gelden Trasillus, op den reghel

:

34

Page 41: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

«Een deughdelijcke vrou,

Ontreynicht noyt haer trou,»

het lievelingsspel was van de rijke moralisten der

Goudbloem. Bij deze «in deugd groeiende» heeren

kon Ogier bezwaarlijk welkom wezen met zijnen

waggelenden Droncken Heyn.Er bleef hem dan nog de jongste en minst aan-

zienlijke Kamer de Olijftak. Deze vereeniging

speelde en hield haren zetel op de eerste ver-

dieping van de herberg «den Beer», thans n. 21

op de Groote Markt. Rechtstreeks uit het volk

gesproten en soms alleen door het volk gesteund,

had de weleens voor dor gescholden Olijftak de

bloeiende Violier en de glanzende Goudbloem in

levenskracht en luister overtroffen door zijne

kunstwerkzaamheden. Zijne personages of too-

neelspelers waren, in vele tijden, de erkende beste,

daar zij door de beide mededingende Kamers

werden ontleend voor het geven van puikver-

tooningen. Deze spelers waren jongens uit den

volksstand en geenszins de edellieden, kunstenaars

of handelaars, die in de rekeningen der rhetorica-

kamers als liefhebbers of leden staan aangeteekend

voor hunne jaarlijksche bijdragen en deelneming

aan den welvoorzienen disch. De personages,

integendeel, betaalden geene bijdrage aan de

Kamer, maar werden door deze vergoed, wanneer

zij, voor het «proeven» of voor het opvoeren der

spelen van de heeren-leden, den arbeid staakten.

Ook gaf de Kamer hun te eten en te drinken,

wanneer zij zich des avonds oefenden of vertoo-

ningen gaven. Bovendien werd hun nog menig

geldstuk toegestoken, wanneer zij zich bij het

proeven of oefenen, fatsoenlijk gedroegen en

35

Page 42: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

keurig speelden. Traden zij in het huwelijksbootje,

dan deed de Kamer hun een geschenk. Bij de

geboorte van hun eersteling hief de Deken het

wichtje over de vont, en werd een personage

door zijne makkers naar het graf gedragen, dan

volgden ook de heeren-liefhebbers de baar, en de

Deken gaf 6 gulden ten beste voor het gelag,

waarmee de gestorte tranen over het verlies van

den medespeler moesten worden afgespoeld.

De heeren-liefhebbers waren de eigenlijke le-

den der rhetoricakamer. Zij bestonden meestal

uit welstellende lieden, die de dichtkunst beoefen-

den of gaarne tooneelopvoeringen bijwoonden.

Ook kwamen zij bij de vereeniging, om ontslagen

te zijn van den dienst der zes gewapende gilden;

want, elke rederijkerskamer beschikte toen over

vijftig bevrijdingen van dezen dienst. De poëten

van den Olijftak staken doorgaans ook met goeden

uitslag de gevierdste dichters der andere Kamers

naar de kroon. ]a, niet zelden lokte men zijne

ophefmakende tooneelschrijvers naar de vermaar-

de Schilderskamer van Sint-Lucas. Nog kort te

voren geschiedde dit met den treurspeldichter

Willem van Nieuwelandt en met Geeraard van

den Brande, wiens toegejuichte en druk gelezen

«Poëmata , Liedekens, Refereinen ende Sonnetten »

de afgunst verwekten der vermogende Violieren.

Op den stond dat Willem Ogier met zijnen

Droncken Heyn hoopvol naar den Olijftak

stapte, was deze in werkelijkheid aan het ver-

dorren. Zijne tot de Violier overgeloopen dichters

hadden verscheidene personages en kunstaan-

moedigers mede gelokt, en daardoor waren de

werkzaamheden met de bijdragen of inkomgelden

36

Page 43: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

aanmerkelijk verminderd. Die vermindering wasnog toegenomen sedert de nieuwe verordeningop het waken der wacht was afgekondigd. Daar-door waren de rhetoristen niet langer van dien

wapendienst ontslagen, mits wachtgeld te betalen.

In menigte betaalden de rhetoristen hunne dood-schuld om de Kamer te kunnen verlaten, ondanksde Stad hen verantwoordelijk verklaarde voor deschulden door de Kamer gemaakt tijdens hunlidmaatschap. De ijver- en talentrijke factor, JanIJsermans, was daarop bezweken en bij zijn al te

vroegtijdig afsterven verviel de Olijftak zoo erg,

dat de stedelijke Regeering het jaarlijksch hulp-

geld van 12 gulden voor kamerhuur weigerde te

betalen, terwijl de twee andere Kamers die stede-

lijke gunst bleven genieten.

Terwijl de Violier bij overvloedige dischfeesten

voor eene uitgelezen vergadering de treurspelen

en comedie's der afgevallen leden van den Olijftak,

met behulp zijner personages, schitterend op-

voerde, zaten de nog weinige trouw gebleven

gezellen der vervallen Kamer werkeloos veree-

nigd. Zij hoopten op betere tijden, getroost engeleid als zij waren door hun bestuur, waarvanechter geen der heeren van het Magistraat meerdeelmaakte. Déar zou dus de onvermogendeOgier misschien kunnen welkom zijn. Hij ging

door de herberg van «den Beer» naar boven,

waar de Olijftak de gansche eerste verdieping in

huur had tegen 54 gulden 's jaars. In het ruim ver-

trek, aan de Groote Markt, hield de gilde hare

vergadering. Toen de arme, jonge dichter daar

binnentrad, zal hij er den luister van den ver-

dwenen bloeitijd der vereeniging hebben kunnen

37

Page 44: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

bewonderen : Eene verguld zilveren ark, waarop

eene zilveren duif daalt met den groenen olijftak

in den gouden bek en op eenen wimpel de

spreuk : Ecce Gratia. Op de kap van den schoor-

steen zag hij, tusschen twee koperen kandelaars,

eene geschilderde Onze-Lieve-Vrouw, in vergulde

omlijsting, en aan de wanden het portret van den

overleden Deken Jonker Balthazar Charles, den

gebeeldhouwden lijst der Dekens en eenige ken-

spreuken van dichters, als van Jan IJsermans :

«Liefde doet hopen» en van Geeraard van den

Brande : «Brandt in liefde», van welke leuzen

Ogier reeds zijne bekomst had. Want, in aanzien

der parten, welke de liefde hem speelde, koos hij

tot lijfspreuk : «Liefde doet zorgen.» Meer belang-

stelling toonde hij in het door Willem van

Nieuwelandt herschilderd oud berdeken met der

gilden« E E D T

«Hier sweir lek, daer ick toe verkoren ende

geacht ben, dat is guldebroeder te sijn van de

Oulde van den Heylige Geest, die men noemptden Olijftack, ende ofte ick iet vername dat de

Catbolijcke roomscbe religie, den Hertoge vanBrabant ende deHeerendeserstadt, oftdegulde

contrarieerde, dat ick tselve goetstijds sal laten

weten den Hooftman, Prince ende Dekens, ende

dat ick alle statuten ende ordonnantiën gemaeckt

oft die gemaeckt sullen worden, onderhouden,

ende voorts doen, dat een goet guldebroeder

scbuldicb is. Soo moet mij belpen Godt ende alle

sijne Heyligen.»

Aan de met groen laken gedekte lange tafel

zaten eenige leden van het bestuur der Kamerop eiken, met Spaanschleder overtrokken, stoelen.

38

Page 45: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Ogier, die de rede zijner komst verklaarde, werdverzocht plaats te nemen aan de tafel, zijne klucht

in te leiden en voor te dragen. Toen onze volks-

poëet zijne weinig stichtende personen : eendronkaard, een oud dartel wijf, een bedrogendochter, twee geile boeven en een snoodaardvoorstelde, werden er door «de wijze mannender Kamer» reeds groote oogen gezet. Echter

verzocht de Deken onzen schrijver met de lezing

van het stuk aan te vangen en Ogier las in denplat Antwerpschen met Amsterdamsch doorspek-

ten volkstoon :

Eerste Uytkomst

Jakemijn

lek mach mijn sotten lust met reden nu wel beclaeg-en.

Dat ick mij oyt begaf om 't houwelijck te waegen

Met eenen jongen man, die anders niet en doet,

Als soecken sijn vermaeck met 't quisten van mijn goet.

Nu ist dat ick hem heb twee dagen en twee nachten

Met huylen en geschrey geduerigh sitten wachten.

Hij namp mij vijftigh pont, die, denck ick, sullen sijn,

Gelijck hij is gewoon, verdaen in bier oft wijn...

Binnen.

Tweede Uytkomst

Droncken Heyn, al singhende.

Wat een vreught te leven

Is het bij goet bier en wijn,

En die geit can g heven

Daer de goede knuysen sijn.

Daer 7 wijf altijdt swijghen moet,

Daer ist voor de mannen goet.

Heyn. Hij soo, al ist geit op, t'huys is weer maer vers te halen.

Het wijf, het wijf, jae het wijf, moet het toch betalen

Al dat ick verteer, want daer voor ben ick de man.

En sij de vrou.

39

Page 46: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Hans, een thiende-man van de wacht,

BiJKOMINGH.

Hans. Is dat Heyn niet ? Ja seker, wie hadt gedacht dat hij soo

[veranderen sou ?

Daer corat hij weer sat aengestreken gelijck een vereken.

Heyn. 't Is beter drincken en schincken, de potten doen

[klincken, als veel te wercken.

Hans. 't Is beter dat de mens hem voegt tot ampt en deugt.

Heyn. lek vind in de herbergh de aldermeeste vreught.

Hans. Goeden avont, Heyndrick : 't schijnt dat gij mij niet

[meer en wilt kennen?

Heyn. Dat geloof ick wel, 'k en wil m'op geen slecht volck

[meer gewennen.

Ick ben rijck, en verwelt; ick heb al dat ick wil.

Hans. Wat gaet mij dat aen ?

Heyn. Houdt dan u backhuys stil.

Meynde dat het een cleyn saeck is mij soo toe te spreken ?

Hans. Ba soo ?

Heyn. Ba soo 't niet veel, oft ick sal u, begut, doorsteken;

Wat brilt mij desen ezelscop.

Hans. Wel dit's wat schots,

Gij droncken Loterbol, hoe sij de soo verbribbelt trots.

Heyn. Hoe sou ick sijn? gelijck mijns gelijck behooren;

Maer sulcken Canalie draeght niemant respect.

Hans. Ick sout mij stooren,

Maer de man is apres boir, hij heeft in de can gesien.

En wat eer toch can men halen aen droncke Hen ?

Heyn. Hoort ghij honsvot, gaet u ganghen en wilt u met mij

Oft ick sal u voor dat backhuys roeyen. [niet moeyen,

Hij valt.

Hans. Dat is een quaet hert, hij sou, begut, toe slaen.

Heyn. Cloeck genoegh voor u.

Hans. Ja, coste maer blijven staen.

Heyn. 'k En souwer voor sulcken ses niet loopen.

Hans. Wel wat wilde nu doen?

Heyn. U 't vel af-stroopen.

Hans. Nu Sinioor Hendricus, bedenckt u toch wat dat gij doet.

Heyn. Dat 's wel geseet, dat is u seker goet!,

Hadde mij niet Sinioor geheeten, gij had er gelegen.

40

Page 47: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Want ick ben *t, en ick heb een vrouw met geit gecregeü,

Soo ben ick Sinioor, en sal altijdt Sinioor sijn.

Hans. Tot dat 't geit op is.

Heyn. Ja, mijn Jakemijn

Had meer geit, als gij, oft ick, magh swaer wegen,

Hans. Daarom s'is met den sot ten uytersten bedegen.

De vrou waerder heel wel aen, waerser maer wel af.

Heyn. Wat seghde daer ?

Hans. Ick segh, dat ick wel een groote straf

Heb verdient, dat ick u niet en heb ge eert naer betamen.

Heyn. Ja, mij verwondert dat sulcken volck hun niet en

[schaemen.

Treffelijcke He, gelijck als mij, onder de oogen te sien.

Hans. Maeckt men nu van sotten treffelijcke lien ?

Heyn. Want de wereldt is nu soo, men sal niemandt om sijn

[deught eeren ;

Maer den sot, eert de marot, en de marot den sot, just om[de kleeren ?

Soo die slecht in den dos is, moet van achter af, wegh met

[dat volck.

Hans. Den staet van dese werelt vergaet gelijck een wolck.

Dan 't gaeter even soo, die nu in d'oogh wat secht is

Wordt veracht, hoe wel sijnhert godtvruchtigh en oprecht is.

En soo een vagebont wilt sijn ge eert, en geacht.

Heyn. Hans, wat heeft de kloek ?

Hans. Ontrent middernacht.

Dus, Sinioor Hendricus, ick sou u raeyen naar huys te

[maecken.

Heyn. En waer gaede gij ?

Hans. Hier in 't ronthuys waecken.

Heyn. lek sal u eenen drinckpenningh gheven, leyt mij aen

[mijn deur.

Hans. Dat sal ick geiren doen, maer 'k en begeerder niet veur.

Binnen.

In plaats van den dronkaard, doet nu Ester,

eene bedrogen «dochter zwaer gaende», hare

optreding. Na eene lange klacht over haren ontrou-

wen verleider en het verlies harer eer, laat zij zich

41

Page 48: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

overhalen door «drolligen Hans» , den Tiendemart

,

om met hem, als zijne nicht, in het wachthuis te

gaan slapen. Bij de volgende «vierde uytkomst»

snelt Droncken Heyn uit zijne deurophettooneel,

roepende

:

Uyt, uyt, alarm, alarm, mijn wijf heeft den droes in gecregen.

Wat caronie is dat? Neen, 'k en stel mij daer niet teghen?

Wants'enwasnietgelijckeenraensch, maergelijck een leeuw

:

Sij crabden, en sij beet, en s'en maeckten geen geschreeuw.

Sijt dan eens met een oudt wijf ghebrilt, die me om geit gaet

[trouwen,

En dan moete lijen, dat 's u voor eenen jonghen houwen.

Dat mij 't meeste spijt is, dat sij mijn pasport geschreven heeft.

O de verbrilde smots, sij seyt met een lanck, smal, mager

[backhuys, soo onbeleeft,

Dat een man vaneeren, de lavets, sou de huyt volslagen geven.

Dan ickdroopstillekensdeur, want had ick noch watgebleven,

s' Haey mij, begut, neus en ooren, oft het hooft afgecapt,

Oft sij had mij geschout en sij had mij de huyt afgeschrapt

;

Oft sij had 'mij met huyt en met hayr, levent in haer hert gaen

[cnappen;

Oft sij had mij ghelardeert en gebraeyen, oft s'ad mij gaen

[cappen

Tot een kalfspastey, oft voor een fricadel, oft weurst.

Waert oock niet jammer? Voor sulcken goeden slocker, voor

[sulcken beurst

Spijs te wesen , voor sulcken leelijcken schelen coppeldraeyster

!

Voor sulcken geilpens, voor sulcken afghereden tooverers,

[voor die helse naeyster.

Zoo voortvarende komt hij opdenbaatzuchtigen

vrijer en de blindverliefde, die Ogier beiden met

ervaring naar het leven schets :

Is wonder ras om vrouwen met geit op te rapen , en te becouten,

Dan setten sij hun in postuer in gravitatis, al waer het op-

[gevult met halfhouten,

En komen sij levers bij een slechte sloor, die maecken sij soo

[veel seffens wijs

42

Page 49: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Dat sij niet eti weet oft se in de weirelt is oft in *t paradijs»

En alse sien datter hoop is van 't meysken te bedriegen,

Dan, souwen s'hun schier te bersten liegen.

Ja, sij liegen leugen, op leugen, en sij maecken eenen hoop

[vol windt,

Sijstoeffenen sij blaesen, sij lieghen en sij rasenmaskens blindt.

Soo dat de maskens, naer vader, noch moeder, noch vrienden,

[noch magen.

Noch raedt, noch daedt, noch goet, noch quaedt, niet meeren[vragen.

En dan drooratse snachts wonderlijcke droomen vandegoeden[slocker, den lieven sul.

s'En slaept niet, s'en waeckt niet, sij is als dul

Van amouretten, sij keert haer, sij wendt haer, sij braeckelt.

En peyst geduerigh om die smoddermuyl, die soo geestigh

[kakelt,

Sij neemt het oorcussen in den arm, in gedachtenis van de

[knecht

;

Dat doutse, dat voutse, dat sleurtse, dat leurtse, en sij seght.

Dat se selver niet en weet, soo verbijstert sijn haer sinnen:

Soo konnen die boeven van die knechte de meyskens herten

[winnen :

Die onnoosel medekens ! lek draegh sulcken goeden hert aen

[alle die ick ken.

Dat mij selver spijt, dat ick geen maegdeken ben.

Aldus raast hij voort, tot de nachtwaker uit het

rondhuis komt en hem, met zachte woorden, terug

bij zijne vrouw wil leiden ; doch, uit vrees dat

deze hem zou opeten, zegt hij, gaat hij vernachten

in het rondhuis.

Alleen zijnde begint Handuyt te schimpen op

den Tiendeman, die met eene gewaande nicht

is gaan slapen en daarom vast stokslagen zou

krijgen, zoo zijne vrouw dit wist.

Daarop komt een klein meisje bij geloopen en

jammert, dat Jakemijn sterft en reeds blauw ziet.

De Handuyt roept alarm ! waarop de Tiendeman

43

Page 50: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

en zijne bijslaapster optreden en te zamen wordt

er overlegd dat, nu Jakemijn dood is, Droncken

Heyn maar gekoppeld moet worden aan Ester,

om dezer eer te redden. De bedrogene maakt

echter nog bezwaar en vraagt

:

lek hem vrijen ?

Hans. Lief nicht, den noot en heeft geen wetten.

Die wel wilt vercoopen moet den winckel wel veur zetten,

En schaemen sigh niet te lieghen: een blood' hert seld'

[bedijt :

En als gij niet gevreën en wort, soo siet dat gij selfs vrijt.

Ester. O verkeerde wereldt

!

Hans. Oft anders 't sal mij deiren,

Als g'in tweestucken sijt, wie sal u dan begeiren ?...

Gij sult hem sijn vrouwens doot eens veur legghen,

En hem met een effen backhuys seggen,

Dat sijn vrou, u heeft aen hem voor een testament

[ghemaeckt.

En schiet hem eenen vierpeyl in, dat sijn hert raeckt.

Ester laat zich gezeggen en als Hans en Handuyt

den dronkaard aanbrengen, wekt zij hem uit zijnen

roes en zegt :

Neem mij voor een vrouw ; ick sal mij soo regeleren

Dat de droefheyt van die, haest sal sijn verset.

Heyn. Blijft van mijn lichaem, dat gij mijn wevenaers eer

[niet en besmet.

Ester. Ey, ghedenckt, dat ghij mij voor u testament moet

[houwen.

Heyn. O ghij temtatie, blijft van mij, oft ick sal u voor 't

[backhuys douwen,

Want ick gaen naer een klooster.

Ester. Ick sien nu wel dat gij een quaet hooft sijt, die haer

[met den rooster

Hebt den kop ingeslagen, gelijck sij voor haer doodt mij

[heeft vertelt.

Heyn, opstaende. Seyd' sij dat.

Ester. Ja.

44

Page 51: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Heyn. Hoe lieght die beest 'k en heb noyt geen gewelt

In haer huys gedaen.

Ester. Noch al meer dat ick niet en sou connen seggen.

Heyn. O dat baviaens backhuys, een man van eeren soo veel

[op te leggen ?

Ick was altijt kootjongen en schommelkock van 't huys

En dat sij maer en sprack, ick sweegh, gelijck een muys.

Ick moest vroegh slapen, en sij ginck den heelen nacht

[swieren.

En dat ick eens vraeghden, Lief, vi^aer hebdy soo langh

[geweest ? soo ginck sij tieren

Al had sij met alle droesen geweest, beseten.

En 't was een groot geluck, wert ick dan niet, de ribben in

[twee gesmeten.

Ick haer den kop in slaen? s'had mij, begut. ghemaelen

[ghelijck stof.

Ester. Soo belieght sij u dan wel.

Heyn. Ja se seker, niet dan al te grof.

Ester. Arme suckelaer gij sijt wel om te beclaegen,

't Was een quaet wijf, maer ick sal u altijt eer toe dragen

Want ik heb u lief.

Heyn. Meynde dat, ist mogelijck? Hebde mij lief?

Ester. Och ja, vrient Hendricus. gij sijt mijn troost, ghij sijt

[een dief

Van mijn hert, gij hebt lever en longen in u ghewelt

[ghecregen.

Heyn. Het vrijen lust mij nu qualijck.

Ester. Ke laet u bewegen,

Peyst om de levende, laet de doode toch vergeten sijn.

Heyn. Vergeten? dat can ick wel doen, al waert' er soo een

[heel dosijn.

Dan 't quelt mij wat, dat sij soo in haer boosheydt is gaen

[reysen

.

Ester. Ey, laet de quellingh varen,

Heyn. Wil ick ?

Ester. Ja. wat wilde daerom peysen.

Heyn. O gij sijt een drollige prooy, en ick een vrolycke viese

[schacht.

Ester. Daerom gelycken wij wel bij een.

45

Page 52: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Heyn. Dat heeft mijn wijf oock soo gedacht.

Al was s'onbeleeft, s'had noch goet verstandt ons aen een

[te draeyen.

Niet waar, treusel ? Hij wilt haer kussen.

Ester. Laet mij nu oock met vreden, wilt u selven paeyen,

Flus was me soo spytigh, hij wou in 't klooster metde vlucht.

Heyn. 'k En peys daer niet meer om.

Ester. lek wel.

Heyn. 't Was maer klucht.

Soo haest geseet, zoo haest vergeten, men moest soo wat

[geveynst thoonen.

Ester. Het scheen dat gij terstont wout bij u doode vrouw

[gaen woonen.

iMeyn. Gij doet mij lachen, stont mijn backhuys dan soo in

[de valuwatie ?

Ester. Het stont soo vies, als hadde uyt de welrieckende

[visitatie

Van de beertonnen gecomen, dan nu, sijde weer een

[amoreus diefken.

Heyn. Gij wetet soo wel te seggen, doede niet, mijn hertje,

[ach mijn liefken.

Gij sijt soo soet, siet wilde mij hebben 't is desen nacht

[gedaan.

Ester. Meynde dat.

Heyn. Trouwelijck, ja.

Ester. En daerop sal ik u in de hand slaen.

Heyn. En ick sal 't u bevestigen met een kus.

Ester. Gij sijt soo rou, laet u eerst scheiren.

Heyn. Ick ben soo effen als een paes-ey, een hair vijf oft ses,

[wat can u dat deiren ?

Terwijl Hans en Handuyt hun koppelaarswerk

voortzetten, treedt onverwachts Silvester op, die

de door hem bedrogen dochter aan Heyn betwist

en beiden trekken het meisje met geweld tot zich.

Ten slotte komt de doodgewaande Jakemijn, in

een doodskleed op, bij welke verschijning allen

verschrikt en verward over het tooneel loopen

tot Heyn zich overtuigt, dat zijn vrouw leeft en hij

46

Page 53: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

belooft zich te zullen beteren. En terwijl man en

vrouw verzoend te bed gaan en de anderen

bekomen van den schrik, verwekt door de ver-

rezene doode, eindigt Ester de klucht met de

verzen :

Een wonderlijcke saeck is desen nacht geschiet,

Dat die de straffe dreyght, noch de Genaede Siet.

Die kenspreuk der rederijkers van den Olijftak

:

«Siet de genade» maakte weinig indruk op der

Kamer wijze mannen ; want zij hadden geene

genade voor het beginnelingswerk, dat de jonge

dichter hen voordroeg. Als «voorreden» aan

deze later uitgegeven klucht, drukte Ogier : «Dendichter verhaelt sijn geschiedenisse met dit werck

gehadt te hebben» in de rederijkkamer de Olijf-

tak, en zegt

:

Hier brocht ick den Dronckaerd voort

Bij des Camers wijse Mannen.

Maer dees' klucht die wert ghebannen.

Als sij 't hadden uytghehoort.

Want 'k en hadde ghene maet

Naer den rethorijcken reghel,

En ick seyd' die nauwe peghei

Is, voor die hem dat verstaet.

Gaende deur ; ick was vol spijt

En ick dacht, ick mach wel schrijven?

Om een botterick te blijven,

En verslijten mijnen tijdt.

Een poëet daer niet en was

Als ick die had' voorghelesen:

Die versocht te raoghen wesen,

Daer ick, dit, voor hem eens las.

Joan Jansens, eenen manSeer ervaeren, die door oude

In de const niet en verkoude

;

47

Page 54: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Maer was noch het hoofd daervao.

Als hij met een groote stilt'

Had' dit werck ghehoor ghegheven,

Heeft sijn stemme opgheheven :

Ach ! ons Camer loopt in 't wilt !

Want men kent er gheen beleydt,

Noch de aerdigheydt van schicken,

Dat het spelen uyt doet blieken :

Anders, woorden, niet gheseyt.

Van den Bosch, een tweede vrient,

(Want wij waeren met ons drijen)

Was om mij, seer vol verblijen

En ten hooghsten wel gesint.

Deze eerstgenoemde, die de proeflezing van de

klucht niet bijwoonde, «]oan Jansens, eenen man»seer ervaeren, die door oude in de const niet en

»verkoude,» was inderdaad een bejaarde ver-

dienstelijke speler en dichter van den Olijftak.

Als personage onderscheidde hij zich van jongs

af, en de Kamer betaalde herhaalde malen, tegen

15 stuivers daags, zijn verlet, wanneer hij den

arbeid staakte, om de tooneelspelen der liefhebbers

van rhetorica te proeven of op te voeren. Teneinde hem nauwer aan de Kamer te verbinden

noemde zij hem tot haren knaap, met eene jaar-

wedde van 40 gulden. Den 15" Juni 1616 bracht

zij hem op zijne bruiloft eene gift, welke door al

de gildebroeders was gestemd. Hij rolleerde van

Nieuwelandt's tragedies «Sa ui» en «Nero,»welke, dank aan zijne onderrichtingen bij het

proeven en zijn spelerstalent, bij de opvoering,

zulken bijzonderen bijval genoten. Voor die

diensten, der kunst bewezen, vereerde het gilde-

bestuur den uitstekenden tooneelmeester met

eenen zilveren schakel, welke de Deken hem48

Page 55: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

plechtig voor de borst hing. Om zich meer aan

de kunst te kunnen wijden, bedankte hij op

25 November 1618 voor zijn ambt als knaap. Te's Hertogen won hij in den wedstrijd der KamerMozesbosch eene tinnen schotel en tinnen beker-

ken voor het best «prononciëeren» ; in het groot

blazoenfeest der Peoen van Mechelen behaalde

hij, in 1620, den hoogsten prijs voor het poëtelijk

liedeken en in 1624 dichtte hij voor den Olijftak

een spel, dat met begeleiding van muziek werduitgevoerd.

De «tweede vrient,» Hendrik van den Bosch,

die de proeflezing niet gehoord had, was een even

ervaren kunstenaar. Reeds in 1612 betaalde het

stadsbestuur hem 36 ponden Artois, omdat hij, den20" Augustus van dit jaar, op de Groote Markt,

met zijn gezelschap, eene vertooning gaf van

«'t Spel van Rhetorica» dat door de

menigte werd toegejuicht. Toen hij, ten jare 1627,

terug bij den Olijftak kwam, werd hij daar dadelijk

tot Prins der personages gekozen en met Joan

Jansens richtte hij er de spelers derwijze af, dat

zij in heel de stad befaamd werden. Als dichter

tokkelde van den Bosch de harp uitmuntend.

Voor het treurspel L i v i a van Willem van

Nieuwelandt mocht hij een sonnet schrijven en in

het genoemd blazoenfeest der Peoen verwierf hij,

onder zijne kenspreuk : «Veel deuchs van den

Bosch», bijval met een uitvoerig «referein» en een

«Nieuw liedeken op de wijze : Het wasser een

»aerdich Venus-dier.»

Wanneer deze meesters in de rhetoricakunst

«met de grootste stilte» de lezing van het verwor-

pen werk hadden «ghehoor ghegheven», riepen

4 49

Page 56: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

zij met «opgeheven stemmen : Ach ons Camerloopt in 't wild !» De «wijze mannen» van den

Olijftak kenden geen beleid meer der spelers, noch

de middelen om karakters bij de voorstelling te

doen uitblinken. Vonden zij sommige tooneelen te

gewaagd, de taal te gemeen, de gezegden te ont-

stichtend, dat noemden de nieuwe beoordeelaars

stoutmoedigheid in de handeling, vrijheid in de

woordenkeus, oprechtheid en natuurlijkheid in de

uitdrukkingen. Van den Bosch was opgetogen

met de voordracht van den jongen poëet. Zijne

echte Antwerpsche volksklucht moest gespeeld !

Niet het bestuur der Kamer alleen, ook al hare

liefhebbers, heel de Antwerpsche kunstwereld

moest Droncken Heyn zien en hooren.

De beide beschermers van Ogier's geestige

klucht deden «de wijze mannen» van den Olijftak

opnieuw vergaderen en verdedigden het veroor-

deelde spel zoo behendig, dat zij die veroordee-

ling deden herroepen, en dat met meerderheid

van stemmen werd beslist tot de opvoering van

Droncken Heyn.Depersonageswerden gekozen en onderdeleiding

van hunnen Prins van den Bosch en Joan Jansens

werd het spel herhaalde malen «geproefd», waar-

bij Ogier werd genoopt vele ergerlijke gezegden

te wijzigen, wat hij dan ook deed in honderd en

zes verzen.^ Eindelijk had de laatste proefvertoo-

ning «met de kleeren» plaats, en DronckenHeyn zou den i8 " October 1639 worden

1 Bij het drukken zijner schepping voegde onze schrijver deze

«Nota : Den Dichter heeft in dit werck van den Droncken Heyn eenige

reghelen verandert, geteekent met dit marck *, latende nochtans den

inhoudt in sijnen eersten standt.»

50

Page 57: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

opgevoerd. Dien dag was het Sint-Lucas, en bijna

heel Antwerpen vereerde dien patroon onzer

beeldende kunstenaars, door het houden van eenen

feestdag. Voor die eerste opvoering werden er,

als naar gewoonte, tal van uitnoodigingen gedaan,

en ook het publiek moet toegelaten zijn geweest,

want de schrijver boekte, dat de toeloop groot was.

De voorstelling zou plaats hebben in het lokaal

des Olijftaks «Den Beer». Daar was, op de eerste

verdieping, de schouwzaal. Ten einde dezer,

tegen de Oude Borze, was het tooneel opgeslagen.

Het bestond uit een effen voortooneel, vroeger

door dichter Willem van Nieuwelandt beschil-

derd, dat sloot bij middel van groen en witte

lijnwaden gordijnen, welke met linten werdenopengetrokken. Als zijschermen, hingen links en

rechts een doek met opening, dat den ingang van

het rond- of wachthuis en Heyn's woning moest

voorstellen, terwijl een achterdoek de werfpoort,

twee gebouwen en in het verschiet de Werf ver-

beeldde. De trede, waarop werd gespeeld, was

eene halve manslengte boven den vloer. Achter

het voortooneel brandden er dikke waskaarsen,

welke ruim zoo veel rook als licht verspreidden.

Voor het tooneel zaten een vijftal muzikanten en

achter deze het bestuur der Kamer en uitgenoo-

digden, de leden of gildebroeders met hunne

vrouwen en andere personen.

Als naar gewoonte begon, in dit getijde van het

jaar, de vertooning bij het vallen van den avond;

want, het was te Antwerpen gebruik, zelfs in de

kunstwereld, vroeg naar bed te gaan, daar er ook

van zeer vroeg werd gearbeid. Nadat de muzi-

kanten hun deuntje hadden laten hooren, werd

51

Page 58: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

de voorhang opengeschoven, en het stuk namaanvang en speelde door tot het einde. Dat de

verlichting te wenschen liet, hinderde weinig, want

Ogier boekte : «Droncken Heyn spelt in den

avondt ende eyndight in den nacht.» De vrouwen-rollen werden vervuld door jongelingen met fijne

stemmen of die hun stemgeluid wisten te ver-

zachten. Allen waren verkleed volgens de karak-

ters, welke zij vertolkten. Zelfs de «Handuyt»

had zijne hellebaard en lichtverspreidenden lan-

taarn.

Volgens den lossen en geestigen schrijftrant des

dichters, konden zijne tooneelen niet anders dan

levendig en natuurlijk worden voorgedragen. Detaal zal vrij en vrank hebben geklonken, want zoo

min fijnheid als gezochtheid in de uitdrukking

vindt men in zijne verzen. De toestanden zijn

weinig verrassend, maar de samenspraken zijn

boeiend, schilderend, echt Antwerpsch, en geven

aanleiding tot beweging in de handeling. Zijne

karakters zijn duidelijk geschetst. Wat zij doen

en zeggen is echt kluchtig, al geeft het soms

ergernis en klinkt het dikwijls onkiesch, ja, zelfs

ontstichtend. Doch vergeten wij niet dat onze voor-

vaderen, met wien Ogier leefde, minder kittel-

oorig waren dan de tegenwoordige schouwburg-

bezoekers. Bij de opvoering van DronckenHeyn hadden de toeschouwers pret bij het zien

der zoo natuurlijk voorgestelde typen van het

straatjesvolk, bij het hooren hunner vrijpostige,

schilderachtige taal, bij zoovele echt Antwerpsche

uitdrukkingen. Zij lachten luidkeels, terwijl zij

ten slotte dapper in de handen klapten en toejuich-

ten. En als naar gewoonte beleefde Droncken52

Page 59: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

H ey n ook vele opvoeringen «voor de gemeente, >»

die liet volksstuk met nog onstuimigere bijvals-

betuigingen begroette. Ogier was er door opge-

togen. In de voorrede zijner klucht zegt hij :

«En het spelen dat gingh aen,

Droncken-Heyn, is mij ghevallen

En de sienders, seyden allen

Dat g"heen dronckaert voor mocht gaen.

Onse stadt scheen noyt versaedt

In het sien en in het hooren,

Hondert mael en cond' niet stooren

Want het bleef in eenen staet.»

Nochtans moet de bijval en goedkeuring niet

zoo algemeen zijn geweest als de dichter dit in

zijne geestdriftige verzen doet veronderstellen.

Er moet ook zijn gegispt en gelaakt op het zoo

ruw en naakt voorgestelde kwaad der gevolgen

van een ongepast huwelijk eens armen jongelings

met eene oude, mansdolle, rijke vrouw. In zijne

later geschreven tooneelwerken verontschuldigt

zich Ogier te zeer, dat hij zoo luidruchtig deed

lachen bij zoo walgelijk voorstellen der zede-

loosheid. Hij, minder dan iemand, mocht zich

aanstellen als zedenprediker. Daarvoor waren

zijne eigene daden te zeer in strijd met de

zedelijkheid. Hij had vele ondeugden van nabij

zien beoefenen, ja, zelve verricht, en daarom

viel het hem gemakkelijk deze aanschouwelijk te

maken. Dat hij bij het schrijven van zijnen

Droncken Heyn reeds dacht aan het bestrij-

den der zonden of der zeven hoofdzonden, is niet

aan te nemen. Die klucht voerde er geen titel

naar en werd eerst later, tamelijk ongepast, de

53

Page 60: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Gulsigheydt geheeten, naar de vijfde der

hoofdzonden. Zoo hij van eerstaf dacht de gansche

reeks te behandelen, waarom begon hij dan niet

met de eerste der hoofdzonden ? Dat deed hij

dan ook bij het schrijven van zijn tweede tooneel-

werk, dat de Hooveerdigheydt heette. Entoen hij later al de hoofdzonden voor het tooneel

voltooid had, drukte hij deze ook regelmatig

achtereen, gelijk zij op elkander dienen te volgen.

Meer vrome mannen dan die, welke zijnen

Droncken Heyn met bewonderingskreten

begroetten, zullen hem hebben doen inzien, dat

zijne werken ook door de vermogende geestelijk-

heid en de gezagvoerende magistraten zouden

geduld en gesmaakt worden, wanneer hij de

ondeugd op het tooneel bracht met het doel

haar te kastijden en te bestrijden. Die wenk en

het aanlokkend voorbeeld van zijnen vroegeren

vermaarden brasgezel Adriaan de Brouwer, die

ook zulke koddige tafereelen der zeven hoofd-

zonden schiep, zullen hem den gegeven raad

hebben doen involgen.

Zooals wij het verder zullen zien, kostte hem het

scheppen der zeven hoofdzonden nogal moeite.

Zijn lang leven was daartoe noodig, want, buiten

een Eeredicht en een paar blijspelen, dichtte hij

slechts die zeven zonden. De tweede der rij

oordeelde hij zoo weinig geschikt voor het tooneel,

dat hij ze in zijn brein bewaarde tot zijne grijsheid.

Zij was dan ook van vinding en geest der verzen

de zwakste zijner scheppingen. De minst gelukte,

als tooneelwerk, was echter de zevende hoofd-

zonde, welke hij insgelijks in zijnen ouden dag

op het tooneel bracht.

54

Page 61: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Zooals wij door eenige staaltjes fijner dicht-

kunst en tooneelkennis zullen zien, waren zijne

andere spelen niet beter of slechter dan zijn

Droncken Heyn, waarvan wij den gang derhandeling deden kennen en vele uittreksels gaven.Allen munten uit in vrijpostigheid van taal, losheid,

luim en natuurlijke geestigheid van samenspraken,in levendigheid van beweging, in eigenaardige

voorstelling van algemeene volkstypen der Schel-destad en deden daardoor Ogier waardeeren als

de beste blijspeldichter van zijnen tijd. Destoutmoedige hekelaar wachtte zich echter vangekende personen op het tooneel af te beelden enmet zijnen bijtenden spot aan te randen, daar hij

zelve in heel het vitzieke Antwerpen als een ergezondaar bekend stond. De ineenzetting zijner

spelen was zoo weinig berekend als die zijner

Antwerpsche tijdgenooten. Met de verwikkelingder toestanden en hunner ontknooping is hetevenzoo gesteld. De gang zijner tooneelen, zoo-

wel als de ontwikkeling zijner karakters, heeft

veel geleden, daar Ogier, naar het gebruik zijner

voorgangers, zijnen vindingsgeest aan boeienlegde, door het stipt in acht nemen der eenheidvan tijd, plaats en handeling. Met de meesteandere voorschriften der ouderen heeft hij noch-tans stoutmoedig afgebroken. De zinnekens derrhetoristen, hunne gezochte woordenkeus, lang-

dradige redeneeringen en zinverminkende rijm-

kunstjes, liet hij heel en al varen. In volle vrijheid

schreef hij zijn vers met de juiste, bont gekleurde

en passende woorden. Spijtig, dat hij in het ge-

dacht verkeerde zich ook in gebonden stijl te

moeten uitdrukken, ofschoon hij het vers niet al te

55

Page 62: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

goed machtig was. Toch weerspiegelde hij de

zeden zijner tijdgenooten uit de lage volksklas

naar het leven; meestal ruw, ja, dikwijls walgend,

maar steeds in waarheid. Sommige zijner mannenen zelfs zijner vrouwen handelen en spreken

zonder het minste gevoel van zedelijkheid. Omde zonden te bestrijden koos hij ook niet altoos

de grootste,maar dikwijls de walgelijkste zondaars.

In hen toont hij ons met zijne eigenaardige zeg-

gingskracht de diepgezonken schepsels zijner ver-

dorven omgeving; want, hij schijnt maar eenen

stand, den laagste, te hebben gekend. Met dezen

te beschrijven boekte hij een menigte platte, maarkleurige gezegden en volksuitdrukkingen van

zijnen tijd, welke anders waren verloren geweest

voor den taalvorscher. Ook zijne beschrijving dier

volksklas heeft hare waarde voor het kennen van

zijnen tijd.

Als bestrijder der hoofdzonden vielen zijne

luimige blijspelen in den smaak der verschillige

standen. Niet enkel onze burgerij en onze dichters,

maar ook onze magistraten en zelfs voorname

geestelijken kwamen met belangstelling zien en

hooren naar Ogier's ophefmakende, vroolijke

kluchten, bij wier vertooning nu vele leden onzer

meer kiesche samenleving zouden blozen.

De toejuichingen, welke zijnen DronckenH e y n bij de vertooningen waren ten deel ge-

vallen, hadden Ogier in heel de stad doen kennen

als dichter. Daaruit zal hij wel voordeel hebben

getrokken door bestellingen van gelegenheids-

gedichten, voor welke de Antwerpenaar altoos

gemakkelijk den geldbeugel opende. Echter bracht

die geestesarbeid niet genoeg op om van te leven.

56

Page 63: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

De handenarbeid en het winkeltje zijner moederwaren insgeUjks zoo winstgevend niet, dat devrouw daarmee voor haar en het verteer vanharen gevierden zoon kon bÜjven zorgen. DaarWillem een oprecht «schoonschrijver» was en die

kunst toen werd gehouden voor de bijzonderste

hoedanigheid van den schoolmeester, zoo raadde

men hem onderwijzer te worden. Daartoe voelde

Ogier zich ook als geroepen. Maar, het getal der

Antwerpsche schoolmeesters mocht de veertig

niet overschrijden, en zoo was hij genoodzaakt te

wachten tot er eene plaats open viel. Slechts toen

hij zijne bejaardheid bereikte, stierf er een oudeleeraar en dadelijk bood Ogier zich aan bij denEerwaarden Heer Scholaster, Petrus Coen, deCommissarissen van het Magistraat, BurgemeesterAntoon Sivory en Schepene Robrecht Tucher en

het bestuur der Sint-Ambrosius en Sint-Cassia-

nusgilde, om zijn examen af te leggen. Dit ge-

schiedde in den zomer van 1643, onder het opper-

dekenschap van meester JudocusSomers. WaaropOgier werd «geëxamineerd» is niet geboekt, daar

Deken Somers plotselings stierf en zijne reke-

ningen, waarin de uitslag van het examen moest

worden vermeld, niet in het rekenboek werdgeschreven. Vermoedelijk werd hij ondervraagd

om Nederlandsch te onderwijzen en om te leeren

schrijven ; want daarin bewees hij een kunstenaar

te zijn. Ook was hij bekwaam om onderricht te

geven in de Fransche taal, vermits hij later ge-

tuigde, dat een ambtgenoot les had gegeven «in de

Fransche tale, waerin hij seer ervaren ende

expert is.» Althans Willem Ogier werd als school-

meester aangenomen en betaalde als nieuw lid

57

Page 64: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

het gewone inkomgeld van 20 gulden. Maar, ook

die som kwam niet in de kas der Sint-Ambrosius-

gilde, daar Deken Somers haar ontving; en, zon-

der af te rekenen, doodarm stierf. In het rekenboek

staat daarom aangeteekend : «Dese volgende per-

»soonen sijn vrij gheworden onder mendeken

»Somers. Ergo niet. Guilliam Ogier heeft betaelt

»aen Somers,» wat beduidt, dat zijn inkomgeld

verzwolgen was in het sterfhuis van dien armen

Deken. Volgens de verordening der gilde moest

Ogier, na aflegging van zijnen eed, waardoor hij

«gezworen schoolmeester» werd,boven zijne deur

een schoolberd, van anderhalven voet, uitsteken,

waarop vermeld stond, voor welk onderricht hij

was toegelaten. Volgens de rekeningen van 1644

betaalde Ogier als schoolmeester het gewoon jaar-

geld, zijnde i gulden 4 stuivers. Daar hij in de

kleine kamer, achter moeders winkel, zijne lessen

moest geven, kan het getal zijner leerlingen niet

groot zijn geweest. Met de bengels, die hemwerden toevertrouwd voor hunne opleiding, zal

hij zich ook niet bijzonder hebben beziggehouden.

Zijn droom bleef tooneeldichter zijn. Hij had de

eerste der hoofdzonden op touw gezet, en nu hij

die voltooid had, wenschte hij haar ook opgevoerd

te zien. In den Olijftak was daaraan niet meer te

denken. Deze Kamer was nu zoo zeer vervallen,

dat de Goudbloem, op 11 Juli 1643, aan het stads-

bestuur vroeg haar jaarlijksch hulpgeld van 12 op

36 gulden te brengen, daar de Olijftak zoo goed

als niet meer bestond en de Sint-Lucasgilde niet

mocht beschouwd worden als eene rhetorica-

kamer, dewijl zij was samengesteld uit een menigte

van ambachten, welke niets gemeens hadden met

58

Page 65: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

de dichtkunst. De Stad deelde deze meening

niet. Den Olijftak beschouwde zij als niet meer

bestaande, maar aan de Violier bleef zij het

jaarlijksch hulpgeld verleenen, en zoo werd het

jaargeld der Goudbloem slechts verhoogd tot 24

gulden. Daar deze begunstigde Kamer meest uit

zeer vrome leden bestond, die Ogier's platte

kluchten moesten afkeuren, zoo wendde hij zich

tot de levenslustige Violieren, waartusschen hij

vele bewonderaars telde. De guitige blijspeldichter

werd door onze vrijmoedige kunstenaars met

open armen ontvangen. Hij zelve bracht de per-

sonages aan, die zijnen Droncken Heynopvoerden en zij waren volslagen afgericht om op

Sint-Lucasdag 1644 de eerste der hoofdzonden, de

Hooveerdigheydt, te spelen, in de uit-

gestrekte zaal der tweede verdieping van het

hoogste gebouw der stad, dat nu op de Groote

Markt n. 7 draagt. Deze zaal was voorzien van een

goed ingericht en fraai geschilderd tooneel. Aan

de ruime wanden prijkten de puikwerken der

beroemde meesters der Antwerpsche schilder-

school en tusschen deze schitterden, in pracht-

meubels, de gouden en zilveren prijzen,verworven

door de Violier in landjuweelen en blazoenfeesten.

De aangekondigde vertooning van Ogier's

nieuwe klucht moest reeds ophef hebben gemaakt,

daar er nu, bij de vele liefhebbers der Violier,

ineens nog twee en twintig bij kwamen, wat nog

nooit gebeurd was. Vermits het te voorzien was,

dat de Hooveerdigheydt grooten toeloop zou

verwekken, zoo besliste de Kamer, dat er ook zou

gespeeld worden voor geld, hetwelk aan den in-

gang zou worden ontvangen. Om het gedrang te

59

Page 66: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

vermijden en «de insolente personen» af te weren,

zouden er aan de deur stadshellebaardiers worden

gesteld.

Het gezelschap, dat in de vermaarde Schilders-

kamer de voorstelling dier eerste der hoofdzonden

kwam bijwonen, was zoo uitgelezen als talrijk.

Behalve het bestuur der Sint-Lucasgilde en voor-

name genoodigden, waren daar onder andere

tegenwoordig onze voorname kunstenaars-lief-

hebbers der Violier als David Teniers II, Cornelis

Schut, Pauwei du Pont, Alexander Voet, Pauwei

de Vos, Gonzales Coques en Artus Quellin en

diens broeder Erasm. Doorgaans namen ook hier

vrouwen dier liefhebbers deel aan de plechtigheid

;

want deze werd ingezet met een overheerlijk

gastmaal, na wiens afloop de tooneelgordijn dade-

lijk werd opengeschoven.

Wanneer er geene gedrukte «uytlegginghe van

het spel» werd rondgedeeld, deed de dichter,

gebruikelijk, eene verklaring van zijn tooneelwerk.

Voor de Hooveerdigheydt zal deze wel

geluid hebben, gelijk de later gedrukte «voor-

reden» van dit spel, waarin Ogier, om den adel

niet te kwetsen, zegt, dat het onnoodig is den lof

der ware edellieden te maken, daar alle «biblio-

theken» daar vol van zijn. Maar hij had het goed

gedacht den gewaanden edelman belachelijk te

maken, die

Ghelijck den ezel die sijn meester streelen ghingh,

In plaetse van den hondt, die voor sijn loon ontfingh

De huyt wel afghesmeert met buck oft eycke klupplen

Vermits hij onderwon den hondt sijn gheestigh hupplen

En aengheboren aerdt plompdadigh naer te doen.

60

Page 67: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Dit bespottelijk figuur was in zijn stuk Francisco«den vermeynden Joncker» die, zonder duiten, hetgemunt had op den bruidschat van «Mad'moeselPhilipot», maar ongelukkig reeds van «Beykeneene bedrogen dochter» maakte en haar, na doods-bedreiging, trouwt en zoo den zwager wordt vaneenen beerruimer. De karakters zijn voortreffelijk

geteekend, de handehng is levendig, de samen-spraak natuurlijk en vonkelend van geest, maarnog al erg gewaagd van uitdrukking en plat vantaal. Een paar der minst kwetsende tafereeltjes

deelen wij hier mede uit dit zijn meesterstukje :

Eerste UytkomstFrancisco. Joos, wat sey den wasmaecker als g'hem quaemt

[versoeckenOm een flambeeuw op borgh ?

3oos. Hij swoer wel duysent vloekenEer hij mij gaf bescheet op 't geen' dat ick versocht.

Francisco. Soo hebt ghij geen flambeeuw ?

J°°s- 'k En heb niet med'gebrochtAls een rekening, die hij seyt, hem in 't kort te betaelenOft hij sal u doen sommeren; g'hebt hem comen afhalenTwaelf flambeeuwen, als nu, en als dan, en hij staet sijn geit

[uytAen eenen schrobber, seyt hij, eenen grootsen kaelenguyt,Eenen pronker Cale-Joncker, eenen rattighen man a la

[moden.Immers hij sey soo veel, dat mijn hooft staet al waert

[ghesodenIn eenen preutelachtigen pot ; maer, jongen, sey hij, tegen

[mij.

Weet ghij anders geenen dienst, dan bij sulcken armen[hooverdij ?

G'en sult, seyt hij, niet eenen stuyver krijghen

Voor uwen loon ; maer. Heer, ick hiet hem swijghen.

Mijn saeck, seyd'ick, gaet u in 't minsten niet aen

En moeyt niet voorder alst u...

6i

Page 68: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Francisco. O Joos, g'hebt wel gedaen.

Dat gij de eer uws meesters soeckt te bewaeren

Oock sulder noch u leven te beter om vaeren.

Joos. Wiens broot datmen eet, wiens woort datmen spreekt.

Francisco. 't Is recht.

Joos. Dies, seyde ick, gij sijt eenen fiel, om dat ge dat seght.

Francisco. Wat sey hij doen ?

Joos. Hij en sou niet veel geseet hebben ;

Maer, hij sou m'en endt houtstusschen hals en ooren geleet

[hebben,

Had ick blijven staen, dan ick liep uyt de furie

En hoorden achter rugh wel duysendt injurie

Van mijn Heer.

Francisco. O, die poltron tracht mijn reputatie t'infecteren.

Hij mij cojoneren ? Beyt, ick sal hem doen massacreren.

Gaet, haelt een paer pistolen en schiet den dief om veer.

Joos. Eerst hebben : dats cort vonnis.

Francisco. Geen woorden meer.

Ten voeght mij niet(van eenen buffel)sootelaeten braveren

,

Van eenen wasmaecker ! o, bloet ! al sou ick mij ruineren

Soo moet hij fluckx van cant, en ofter sulcken volck of een

[hondt sterft

Dat is al even veel.

Joos. Mijn jonckheyt dat niet doen en derft.

Franciico. Jonck ? Eer ick soo out was had icker bij hondert

[duysent stuyveren

Wel ses omverr'geleet. Men moet de werelt suyveren

Van die canalien, gepuffel, rapiamus, dat mer soo veel vint

Dat ick van twee oft drij, maer worden can gedient.

Fluckx, gaet en schiet hem een pistool door den kop.

Joos. Dat gaeter naer toe.

Francisco. Hoort Joos, hoort hier, ick schors sijn vonnis op,

Voor dees reys schenck ick hem sijn leven ; ick wil hem[genaey doen.

Joos. Ick ben der toe gesint. O ick sou 't soo fraey doen ;

Ick sout doen blommen hert, en ick sout doen, en laeten

[soo het was.

Francisco. K'en wil noch niet dat hij sterft, ten comt mij noch

[niet te pas.

62

Page 69: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Gaet, spreeckt hem noch eens aen , en wilt hem voorhouwenDat ick noch cortelingh verhoop te trouwenMet Mad'moisel Philipot.die hij weet, dat lustich geit heeft.

En de flambeeuwen , die ick heb gehadt, en die hij noch geeft,

Dat ick die alsdan, treffelijck sal betaelen.

Ten schaet niet al lieghde wat, kunde se hem maer afhalen.

Hebben is hebben, krijghen is de konst ; want in dese

[conjunctuerIs d'eer van een flambeeuw mij weerdig, voor een uer,

Duysent croonen, oft meer.Mon coeur is opeen bal ghebedenDie moet ick waer nemen .Ach , hoe sal ick daer henen treden

,

Hoe sal ik daer henen treden, sakerloot, hoe fraey sal dat

[staen.

Als gij mij soo veur met de flambeeuw sult lichten gaen ?

Hoe sullen allen de Jonckers staen sien naer mijn grandesse

;

Hoe sal ick cortiseren met mijn Maitresse ?

Met die schoon, rijcke, wel begaefde, die mij persequeert.Het geen ick haer oock wel hebbe gedeclareert.

Met variatie, met salutatie, en sulcken gratie van woordenDatter geen spatie, noch simulatie, en was, voor die 't

[hoorden.En hoe sal Beykerstaen sien, die slechtesloor, mijn OU Kaer.Daer ick het kind bij heb. Immers s'hout mij voorden vaer.Hoe salse ophooren als ick soo rijck getrout ben.Dan, icksalse noch wel besoecken als ickallanckghehout ben.Sa Joosken, sa manneken, salementen, gaet toch voort

;

Loopt al u best. 't Is laet. Daer luyt de klockpoort.'t Salhaestdonckersijn; gaetseer en wachtm'hier wederom

strack. (Binnen)Jöos. 'k En wist noch niet, dat in mijn meester sulcken sotte

[gentilhom stack.

Hij verstaet dat hem een jegelijck waer sal gheven sonder

[geldt.

Hijhaeltgeiren.enhijbetaeltmetafsmeiren.Gijdoetgewelt,

Seet hij soo, (als hem iemandt maenen comt) aen een man[van reputatibus.

'k En ben geen canalie, seet hij soo, maer van groote

[qualitatibus.

En, seet hij soo, 'k en betael niemant, seet hij soo ; mijnen[beyaert luyt :

63

Page 70: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Brenght al in, seet hij soo, raaer g'en krijghter niet met[allen uyt.

't VVaer me oock een schandt, seet hij soo t'betaelen waer

[mij tot verkleA'nen,

Want mijn successie moeten vereert sijn alsPrinsvand'oude

[Romeynen.Dies, seet hij soo, hebde wel een galgh ofte rat verdient.

Dat ghij mij komt manen, daer ghij noch geit aen mij vindt.

Laet het u, seet hij soo, ghenoegh sijn, dat ick in uwen[boeck staen geschreven

Als uwen schuldenaer.Gij behoorde, seet hij soo, noch geit

[toe te gevenVoor de eer die gij geniet dat in uwen boeck

Een man geschreven staet met een a la modebroeck,

Met een lanck lijf, met een keeskop, met een pluym schoon

[van coleuren,

Met leirsen, met sporen, met de broeck vol faveuren.

Ha, gij bengels, seet hij soo, morgen sal ick u te proncken

[doen setten op een schavot,

Om dat gij geen reputatie en draeght aen mijn gepoyerde

[callot.

Wilde, seet hij soo, u sententie hooren lesen,

Soo comt nu ter Vierschare en morgen sulde ghehangen

[wesen.

En die hem met sulcken auctoriteyt hoort spreecken, die

[staet en siet

Met het backhuys vol tanden, en hij en geeft niemant iet.

Boer inbijkomingh

Boer. De poort is toe, hoe maeck ick 't nou ?

Jongen, weet gij niet oft de poort noch open is ?

Joos. Jae, ick heb daer eenen vest ghelaeten.di er noch deur

[gheslopen is.

Boer. Slaet die poort wel gae, en houtse altijt wijt.

Maeckt dat g'erasem door laet ais gij boven toegebonden sijt,

Als aes tot verciersel van de Galgevelden.

Joos. Daer comen stroppen te cort, als men alle boeren balgen

[telden.

En die gaen veur, in den Ommeganck van leerken op.

Daerom als gij gehangen sijt verhuert mij dan uw' strop.

64

Page 71: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Boer. Jonghen, kont gij u les altijt soo wel opseggen ?

Men sal u een beleken neffens uwe strop leggen

En versoecken aen het volck, datter om te keycken is,

Aelmoessen om u te begraven en een lijckmis.

Joos. Men sal u aen een keten hangen sonder te begraven

Tot lof van u dorp en aes voor de Raven.

Tusschen den verleider en de bedrogen dochter

ontstaat deze samenspraak :

Beyken in bijkomingh.Met een kindt in de windel.

Francisco. Wel Beyken, sijder oft niet, wel Lief.

Beyken. Lief? Ja, Lief, sulcken leugen can men tasten.

Gij toont dat wel, overschouwer, ick ben nu ses weeken

[out van kint

En g'en siet niet eens om , al waer ick een beest. Ja een beest

[wort beter gedient

Als ick, in den tijt van mijn kinderbed' getracteert ben.

Dan, Godt zij gelooft, dat ick het nochal gepasseert ben.

Ick sal goets genoegh hebben, hadde gij zielen genoegh,

[verstaet dat wel ?

Francisco. Beyken, waer gade nou toch met u kint?

Beyken. 'k En wilt niet seggen.Francisco. Nou segget mii

Beyken. 'k En sal.

Francisco. Nou, segget.

Beyken. Ick gaen 't ievers te vindelingh leggen.

Francisco. Te vindelingh leggen ? En waerom ?

Beyken. Omdat gij mij geen assistentie en doet.

Ick en can 't kint niet houwen.

Francisco. Hoort, ick treek morgen naer mijn goet

En ick sal u soo veel geven, dat gij 't kint sult konnen

[koestren.

Beyken. 'k En geloof u niet meer ; ghij seyt, gij sout het kint

[doen voestren,

En mijn kinderbed' uyt doen, geven suycker, en kruyt,

[en al 't behoef.

En g'en taelt naer mij niet eens, al had ick 't Kint bij de

[meeste sloef

Van de weireldt, hij sou ten minsten m'altemetseen troos-

[tigh woord verleenen.

5 65

Page 72: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

o Heer, wat heb ick bestaen ; mij dunckt dat de steenen

Mij besien, och dat alle dochters hun spiegelden aen mij.

Francisco. s'Hebben dien spieghel langh gehad, maer sij

[setten hem aen d'een zij

Verr'uyter oogh. Wat is u kint, meysken oft knechtjen?

Beykcn. Siet, 't is eenen schoonen soon, 't is een oprechtjen

Naer de vader, 't Is een kint als een engeltjen. Op een

[heelen nacht

Geef ick het eens de mem ; dan slaepet voort soo sacht

Als een roos tot smorgens, sonder kicken, oft micken.

't Is sulcken goeyen schaep; nou, kust het eens, wilter niet

't Is ommers u eygen vleesch en bloet? [af verschricken.

Francisco. Wel nou dan.

BeyUen. Och, siet het eens lacchen, het heeft er sulcken

[deught van.

Maer siet dat lammeken, het schijnt dat 't kennis draeght

Francisco. Hout het kint noch wat. [van sijn peerken,

Beyken. Sulde mij dan trouwen ?

Slechts de doodsbedreiging van den beerruimer

doet hem daartoe besluiten.

In zijn geheel heeft deze Hooveerdigheydtwel eenige overeenkomst met Bredero's guitigen

Spaanschen Brabander, die reeds van

1618 te Amsterdam werd toegejuicht. In meestal

zijne kluchten is er in de schalksche karakter-

schildering, de losheid van uitdrukking en de

sterkgekleurdheid van taal, gelijkenis met de

boertige Hollandsche blijspel-dichters. Ook ge-

bruikte hij sommige woorden welke galmden in

de Amsterdamsche achterbuurt, maar nooit uit

den mond kwamen van den Antwerpenaar. Enhier moeten wij herinneren, dat Ogier zijn tien

eerste levensjaren in Holland doorbracht, er ter

school ging en er ook zijn opvoeding met de

straatjeugd zal hebben genoten. Zijn tijdgenoot

Lambert Bidloo, die in Holland Ogier's kluchten

66

Page 73: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

zag opvoeren, mocht dus wel zeggen, dat hij :

In zijn taal en stijl, en zedelijke bloemenMeer Amsterdammer, dan Antwerper is te noemen.

De bijval van de opvoering der Hooveer-d i g h e y d t moet groot en de ontvangsten daarvooraanzienlijk zijn geweest, daar «de constoefenaers

«van de rederijcke Camer van den H. Geest, die

«men noemt den Olijftack,» op 17 December 1644,aan de stedelijke Regeering oorlof vroegen, omook, gelijk de Violier, bij vertooningen, aan dedeur, geld te mogen ontvangen van de personenvreemd aan hunne Kamer. Dit verzoek, betoogdenzij, diende ingewilligd, daar anders de Olijftak,

ondanks al hunne gedane moeite, niet kon wordenrechtgehouden . Tot onderzoek werd een Schepenebenoemd ; maar, niet zoodra hadden de Violier

en de Goudbloem kennis gekregen van het smeek-schrift, of hunne besturen verweerden zich tegen

den verwaanden eisch dier «sekere persoonen«gebruyckende den naem van de constoefenaers

«van de Camer genaempt den Olijftack.» Hunverzoek toestaan, ware de twee bloeiende Kamersbenadeelenendientengevolgewerdende gewaande«constoefenaers» afgescheept.

Weer op Sint-Lucasdag van het volgende jaar

1645, werd, in hetzelfde lokaal der Violier, een

nieuw stuk van Ogier, de Gramschap, speels-

gewijs vertoond. Voor die opvoering warener weer elf nieuwe liefhebbers van rhetorica

bijgetreden. De Deken van Sint-Lucasgilde, onzevermaarde zedenschilderDavid Teniers, had toen

aan Meester Willem Ogier een Eerdicht besteld

voor den Prins der Violieren, Jacob de Letter.

67

Page 74: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Dit gedicht was op driehonderd exemplaren ge-

drukt, op zwaar papier en een op perkament,

dat onze dichter voorlas en den gevierde over-

handigde. Na deze plechtigheid werden de gordij-

nen opengeschoven en de nieuwgeschreven

hoofdzonde voorgesteld. Zij was in meest al hare

tooneelen ruw van taal en handeling en zoo

gewelddadig als haar titel het doet vermoeden :

Een dronkaard, die zijne vrouw krabt, bijt en

nijpt, haar gedurig aframmelt, haar dreigt den

hals af te snijden of in de Schelde te schoppen;

eene vrouw, die haar mans bijzit met een mes den

mond opensnijdt van het eene oor tot het andere,

waarna zij eenen kramer uitscheldt en met hemvecht, terwijl haar man hen spottend aanhitst.

Door die euveldaden is het spel vol leven, terwijl

de grove volksuitdrukkingen klinken met de

vleet; maar, daardoor is het ongeschikt om er de

geestige zetten aan te ontleenen. De Gram-schap verwierf nochtans den meesten bijval.

Zij werd herhaalde malen opgevoerd te Antwerpen

en ook te Amsterdam, waar zij op het tooneel

bleef tot het einde der XVIIP eeuw, onder den

naam De Moedwillige bootsgezel. Ookin onze stad werd dit stuk aldus betiteld. In de

rekening der Violier staat een post «Voor het

schrijven van de rollen van de klucht van den

Bootgezel.» Zelfs werd het gekozen tot onderwerp

eener schilderij ; want in het huis van den knaap

onzer Sint-Lucasgilde hing er «Een stuck van

«Vanden Bosch, Den moed willigen boots-

«gezel.»Voor den Sint-Lucasdag van 1646 leverde

Ogier alweer eene nieuwe hoofdzonde aan het

68

Page 75: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

zelfde tooneel. Ditmaal was het de Onkuys-h e y d t , welke hij aanschouwelijk maakte. Jam-mer, dat hij deze walgelijkste der zonden al te

ergerlijk op het tooneel bracht. De voorgestelde

personen zijn : een uitgeleefde grijsaard, die zijne

vuile neigingen nog niet beteugelen kan ; zijne

bastaarddochter, die hoer werd ; zijn besmette

zoon,bevruchter eener lichtekooi en dezer moeder,

die haren dronken man bedriegt, waarna alles

eindigt op moord, zelfmoorden en gewelddadig

sterven. De taal en de uitdrukkingen dier diep-

gezonken schepsels zijn voor den hedendaagschen

lezer al te grof, te kwetsend, dan dat wij er eenige

staaltjes zouden van geven, maar toch dient eene

tooneelkunstgreep dier klucht te worden aange-

haald. De bedrogen dochter veinst zich te willen

verhangen, doch schreeuwt luid genoeg, omweerhouden te worden van den laffen zelfmoord

door hare even slechte moeder. Zoodra deze haar

eigen wangedrag verraadt, trekt de dochter daar

haar voordeel uit, als volgt

:

Moeder Sandryn. Hoe sou u d'eer des werelts

Soo naer gaen ? Wat sotternij. Siet men niet dochters als

Somwijl over straeten gaen moedigh en prat, [peerelts

Die nau geen tijdt meer heught dat d'eere hun besat.

Dat niemant weten sal en can oock niet schaeyen.

En 't geen in twijfel is, dat hanght aen hetgerayen.

Van ieders sinnelijckheydt.men geeft licht d'eer wat schijn,

En laet u moeder u hier van exempel sijn.

lek wort in goeden naem bij ieder een gehouwen.

Onder 't getal gestelt van d'eerelijckste vrouwen.

Mits ick geveyns te sijn dat meyningh aen mij siet,

Maer d'eerelijcke daet en heb ick selfs niet.

Daer is Signioor de Quist, diens soon u heeft bedrogen,

Daer heb ick langen tijdt veel vrijheyt mê geplogen,

Dewijl u vader was den meesten tijdt uyt stadt.

69

Page 76: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Petronel. Doede moeder? Wete van mij,ick weet van uoock wat.

Dat segh ick vaeder soo haest hij comen is, oft gij sult mij

Dat ick uytsal gaen als 't mij lust, en vrijen [laeten betijen

Met die ick wil, en dat gij niet eens suer en sult sien,

Sandryn. Maer worde slecht ?

Petronel. 'k Weet van geenen slecht, 't moet soo geschien

Oft soo mijn vader comt sal ick 't u verwijten

En seggen wat d'atter van is, al sou m'er mij doodtom smijten.

Sandryn. 'k Bedacht dit maer tot een verlichtingh van u hert,

Een schant ver' van 't gebruyck is al te grooten smert.

'k Beloogh mijn selven dus, om u gerust te stellen.

Maer dochter, sout gij dat aen uwen vader mellen?

Petronel. Misselijck ja, misselijck neen, naer dat ghij met mij

Sandryn. Och dochter ! Als u moeder u misdaet vergeeft [leeft.

Sout gij u moeder dan oock niet vergeten en vergeven.

Petronel. Ick segh noch eens, naer dat gij met mij schickt te

[leven.

Om zich te verontschuldigen voor al die voor-

gestelde gruwelen hield Ogier deze : «Voorreden

tot de goetwillighe aenhoorders, in 't jaer 1646,

op de Kamer van de Violiere :

«Vele hystoryschrijvers verklaeren dat bij de

oude Romeynen seker tijden waerenverordonneert

in welcke sij hunne slaeven de vrijheyt tot alle

ongeregeltheyt toelieten, ende als sij tenhooghsten

van alle misbruycken waeren, brachten sij hunne

kinderen in tegenwoordigheyt der selver, niet op

dat sij alle ongeregeltheydt van hun als fraey

soude leeren, maer om hun (de leelijckheytsiende)

van de selve te doen grouwelen ende ontwennen

!

't Selve sijn wij nu uytbeldende in de slaeven van

de ongeschickte sonde van Onkuysheyt, gelijck

men bevint soo in alle Antique als moderne

Comedy ende Hystoryschrijver, soo de tyrannye

van Nero, de ongeschicktheydt van Heliogabalus

ende andere, als de deughtsaemheyt van Augustus,

70

Page 77: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Vespasianus &.^. Uytgebeelt ende beschreven, soo

wel om de quaede van ghene te verworpen, als

om de deughden der deser aen te nemen. Maeralsoo men gheen besmette poelen sonder stanck

en can beroeren, veel min ist oock mogelijck yets

van de Onkuysheyt uyt te wercken, ten sij die van

yder een ongesienheyt verwecke, toch te beter,

want dit in eerbaer oogen geen splinter en sal

maecken, ende in bedampte can het eenen balck

weiren. Mits alle werckingh van begin tot het

eynde deser Comedie geen behoorlijckheydt oft

inleydinghe tot ontucht (door vriendelijckheyt

waer langhs dese grouwel sijnenwegh is nemende)

en sal verthoont worden ; maer het ongesontste,

gevarelijckste ende ten hooghsten het onsalighste :

ende dit alles niet ten halven ghenoegh, want oft

wij schoon de verderffenis en tijdelijcke welvaert

en eere hier verspilt sien, soo en kan men de

grouwelen van de eeuwige verdoemenis het

menschelijcke verstant niet ghenoegh inscherpen,

die daer naer moet volgen : ende dat buyten

alle twijfel, want in vele sonden en misbruycken

vervalt men door eene schijnelijcke oft inleydende

oorsaecken, als dootslach uyt thoren door de

tochten van gramschap; tot de dronckenschap

allenskens door de soetigheyt en smaeck van

leckeren dranck en wijn &^ Maer tot de Onkuys-

heyt stapt den mensch henen met nuchtere verstant?

met beestige moetwil ende hertneckige voorweet,

een sonde teghen Godt den heyligen Geest.

Alle eerbaere ende deughdighe Juffrouwen ende

Maeghden, sullen hun niet belghen, dat menhier de ontuchtighe en verdoolde vrouwpersoo-

nen is wat dapper overhalende in bedriegherije

71

Page 78: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

aenlockingenonderverscheydenschijnelijcheytja,

oock onder voorbelt van aenghenomen Deughden

:

Vermits allen dit mede is dienende om de

Eerbaerheyt, ende kuysheyt van alle wel ghere-

ghelde tegen dese ondeughsaemheydt, als het licht

tegen de duysternis, ende den diamant bij gelas,

te doen uytmunten. Wij verhaelen hier vele

jammers, ende catijvigheydt, de mannen uyt dese

beestigheydt overkomende, om te beproeven oft

men bij uytbeldinghe van de daet can de selve

afleyden van het gene daer soo vele treffelijcke

Predikers met soo vele heftighe sermoonen en

redenen (wetende dese sonde al te veel ghemeyn

en in gebruyck is) geiren souden afhelpen. Wij

bidden dan, volgens dese waerschouwinge, desen

onsen arbey t toteenen spiegel te willen gebruycken

,

ende met behoorelijcke discretie aen te nemen,

gelijck die aen U. E. met hooghste goetgunstigheyt

wort geoffert om te verblijven U. E.»

Den i8 October 1647 g^^ hij de vierde hoofdzonde,

Haet en Nijdt, ten beste aan de Violieren.

Als inleidingsrede verklaarde hij hen :

Den Nijdt dat is een quaedt, dat geenen meester kent,

Noch uyt de reden, wacht, een vijant te verkiesen,

De Deught hoe moedernaeckt, die niet en can verliesen

Die wort (waer 't mogh'lijck) van sijn logentael gheschent.

Dit aH'ghemeyn gebreck, hoe wel men dat verblomt,

Heeft 't menschelijck geslacht ten meesten-deel beseten,

En niemant wilt, dat quaet oynt in sijn selven weten,

Als, sijnde soo mismaeckt, dat het sich selven domt.

Den Nijdt die knaeght sijn hert en eygen ingewant

:

En is sijn wreeste beul die 't Recht soud'konnen geven.

Een ander tot verdriet : maer in sijn eygen leven

Heeft d'helsche rasernij haer grouwelen geplant.

De schandelijckste sond' die 't Christelijck gemoedt

72

Page 79: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Can overvallen, want de liefd' is Christen regel

En teghen dit ghebodt steekt dien helschen egel.

Die alles averechts, in Godts-behaegen doet.

Verdrietelijcke quaet in quellingh uytgeteirt,

Onlustigh, en ontmoet, verlaten van verblijden.

Ten sij dat vreught bestaet in ander te benijden

En dat hij in de hel sijn loon daer voort begeirt.

In dit spel komen verscheidene behaaglijke

figuren voor, in tegenstelling met den kwaadspre-

ker Teeuwen, die, door afgunst gedreven, de

braven belastert, benadeelt en ten slotte het

doodelijk slachtoffer zijner arglistigheid wordt.

De inzet van het stuk is ditmaal met tooneelkennis

voorgesteld. De schoenlapper Teeuwen, die een

hekel aan het werken heeft, zit aan zijne deur.

Tegenover hem zit Lucas, die lust heeft in denarbeid en wijsgeerig spreekt

:

Tecuwcn. Dat stekeneen naeyen, dat drillen, en draeyen ben[ick soo beu als cou pap.

Ja, cou papbeu sijn.? Droogh broodten can ick met al 't gelap

Niet genoegh winnen, 't Is al eet brooyken droogh, maer[niet te gierigh.

Sou ick dan noch wercken.? Neen, neen, daer leget.

Lucas singt :

Vierigh aen het wercken

Ben ick al den dagli ;

Want ick wil bemercken.

Wat mijn staet vermagh

:

Ick moet mijn tijdt besteden

Voor 't gene dat ons voet.

Oock ist geen lastigheden

Dat men geeren doet.

Teeuwcn. Geeren wercken.? ó droes, gebuerman, hoe

Lucas. Seker, ick werck geren. [stoffeerde dat ?

Teeuwen. Maeckt dat de gansen wijs. WatPleysier is wercken ?

73

Page 80: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Lucas. Wat pleysier is in alle ding-en ?

Wat pleysier is in 't dansen? Wat pleysier is in 't sing"en?

Wat pleysier is in 't spel ? 't Cost alles arbeyt en moet'

En daer is anders geen pleysier in, als om dat men'tgeiren

Elcke menschen sin heeft iets tot sijn genoegen, [doet.

lek sien dat' kwerckenmoet.soo wil ickm'eroock toe voegen,

Liever heugelijk, als treurelijk, want de wijse man seyt :

Werckt en sijt vrolijck, want u is opgeleyt

Te wercken; wilt dan uwen roep vlijtighlijck volvueren.

Tceuwen. Het werck waer noch al iet, maer dat men een soo

Arbeyt doetom schaers droogh broodt encleyn bier, [sueren

Dat's te verdrietigh, en ick sien ander die schier

Niet en doen, en altijt een slempen ten achteren blijven.

Lucas. Ick en moey mij niet hoe en wat andere bedrijven;

Ick doent soo 't pas geeft, en eigelijck doeghet naer mijnen[sin.

Teeuwcn. En wat conde gij doen ? In de lapperij en steekt

[niet in.

Gij sult lang' lappen eer g'u sult rijck schoenlappen:

Sij worden arm diese naeyen, en rijck diese met voeten

[trappen.

En werckt niet meer tot een ander crijght de cost voor niet.

Smijt omveer 't werck, foy werck, foy.

Lucas. Ten is mij geen verdriet

Te wercken, te meer dat ick daer op moet leven.

Teeuwen. Waerom sou u de lapperij den cost connen geven

En mij niet? Meynde dat ick mij 't stuck niet en verstaen?

Soo wel als gij ; gij stoeft, en wilt noch al fraey gaen,

Maer ick weet'et al me daer en steekt niet in als pover.

Lucas. Godt sij gelooft, my schiet noch altijdt over.

Teeuwen. Over, dat lieghde, maeckt eens wel rekeningh op

[u leer.

Lucas. Ick en reken noyt, en ick vind' noch altijdt meer.

Teeuwen. Gij cletst, en borght u leer, en die quaey knoopen

en rekende niet.

Lucas, 'k Ben niemant schuldigh, en als ick gaen coopen

Betael ick contant; al dat ick heb is Godt en 't mijn.

Teeuwen. Soomoetick weieenen ongeluckigen Teeuwen sijn.

Lucas. Sij sijn ongeluckigh die de moedt verloren geven.

't Geluk is ront, die hem gistren heeft als een toren g'even

74

Page 81: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Valt nu in den dreck : en dat is meer verdriet

Als een die leegh blijft, en comt tot de grootheyt niet.

Want rijckdom verheft en baert hooverdijen.

En die en can dan geenen tegenspoet geleyen :

't Is beter datmen niet en heeft noch en begeert,

Als veel gehadt te hebben en alle mael verteert.

Want m'is dan onweert bij die met ons verkeerden

En niemant eert ons meer van die ons eertijdts eerden.

Geen geit, noch goedt, geen troost, geen hert, noch moedt,

't Is fout betrout aen vriend oft toeverlaet, [geen raet,

En heeft noch iemant met u staet ontfermen ?

Die thoont noch veel te doen, mits seggende, och armen !

En dat is te harden woordt voor die rijck sijn geweest.

Want s'hebben noch het groots hert, bij den droeven geest.

Lucas sluit zijnen winkel, daar hij erft van eene

tante en daarop volgt dit aardig tooneeltje tusschen

Teeuwen en zijne vrouw :

Tecuwen. Wel ?

Margriet. Wel ?

Teeuwen. Wel ?

Margriet. Wel ?

Teeuwen. Wel ?

Margriet. Wel dats nou eenen lapper.

Waer blijfde gij ?

Teeuwen. Waer blijfde gij ?

Margriet. Wel snapper,

Ist mijn schuit dat ge geen goet en vergeert ?

Tecuwen. 't Is al niet.

Als een man naer geen wijf met geld uyt en siet

Oft ten minsten, die het staet te verwachten.

Margriet. Men siet die geen goedt en hebben dat die het

[soecken, en trachten

Met wercken te crijgen, en die vaeren dickwils 't best.

Teeuwen. Spreekt van geen welvaert, spreekt liever van de

[pest

;

Want welvaert schout ons, en ander gaet se tegen.

Daer heeft dien bengel allen dat goedt gecregen

En heefter noyt van al sijn leven voor gesweet.

75

Page 82: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

En ick, die al mijn tijdt met wercken heb besteet

Can aen de schraele kost, ter nauwer noot geraecken.

Margriet. Hoort, al de schoenen die hij pleegh te vermaecken

Die sulde gij nu doen, want hij is nu te rijck,

Hij scheeter tseffens uyt.

Teeuwen. Bleef hij noch mijns gelijck

Soo sou ick d'arremoey noch beter connen lijen :

Ja, dat mij iemant wou terstont den hals afsnijen

Ick lietet toe, want ick ben 't al te wars gesien.

Rijck, Rijck, ist mogelijck ?

Margriet. Misselijck oft misschien

Dat hij dit maer en seydt op dat hij mocht een rijcke bruyt

[trouwen.

Teeuwen. Och, dat het niet waer en waer, hoe sou ick hem[uytjouwen.

Sou hij wel vrijen, dat hij daerom soo stoeft en craeckt ?

lek moet er eens naer vernemen, want de schoenen sijn

Godt sij gelooft. [volmaeckt,

Margriet. Teeuwen, wel nu spreckte van deegh.

Teeuwen. Ick peys oft ick dan oock eens wat rijckdom creeg,

lek sou wel devotigh sijn.creegh ik al dat mijn begeer is.

Seght nu oock : Godt sij gelooft, dat, dat werck cleir is.

Margriet. Als gij 't seght is 't genoegh.

Teeuwen. Segget gij oock, sa, sa !

Margriet. Waerom ?

Teeuwen. Omdat ick wil.

Margriet. Gelijck men de kinders seet, segh me na.

Teeuwen. Nochtans gij sullet doen.

Margriet. Wel, waer voor dese grillen ?

Teeuwen. Dat comt mij soo in 't sin.

Margriet. Wel wacht tot dat ick sal willen.

Tceuwen. Al wat de man belieft, behoort de vrouwe mê.

Margriet. Gij sout seggen,dat'k een sottinwaer,datickdatde.

Teeuwen. Die sijd'al evenwel. Ick segh gij sullet seggen.

Oft ick sal u 't spanriem tussen hals, en ooren legghen.

Margriet. Dat wou ik wel eens sien.

Teeuwen. Siet'et dan. (Vechten)

Margriet. O, gij fiel

!

O, gij beul!

76

Page 83: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Tceuwen. Segget dan.

Margriet. Ickensal.

Tceuwen. En sulde ?

Margriet. Neen, bij mijn ziel.

Tecuwen. Soo moeter hair laeten.

Margriet. Doet u best, want 't is nu al verhoetelt.

Lieven bijkomingu

Lieven. Hoe gaet dit soo in 't werck ? dat 's gheestigh getroetelt.

Wel Teeuwen hout maet. Wel hout, hout op Margriet.

Teeuwen. Segget nu dan terstont.

Margriet. 'k En sal waerachtigh niet.

lek bleef er liever doodt, als te leven in sulck gerengel.

Tecuwen. Gij obstinate vrou !

Lieven, die van dit krakeeltje getuigen was,houdt er de volgende bespiegelingen op:

Lieven. De man wort wel gesint alleenelijck uyt spijt

Dat een ander in sijn vechten sou plesier scheppen :

Mij dunckt, dat hij liever sagh, in eens ander strooy een

[schup met vier scheppen

Op hoop, dat het heel huys daer door verbranden mochtAls datteriemandtom te blussen,eeneneemerwaeterbrocht.

De vrou die obstinaet de man niet wou believen

Al cost sij, met een weort sijn dwase kop gerieven,

Wort met een enckel kus tot g'hoorsaemheyt gebrocht,

Het geen noch dreygement, noch slaegen en vermocht.

Hier heb ick aen geleert oft ick eens quaem te trouwen,

Hoe dat men leven moet met d'obstinate vrouwen.

Een vrouw wort meer getemt door 't streelen van de man,Als dat men slaet, oft dreyght, al wat men dreygen can.

De vrouwen sijn te kints om herde dreygementen

Met een onsachelijckheyt in hun gemoet te prenten,

't Verstant en rust niet dan op spelen en op jock,

Gebruyckt dan vriendelijckheyt, maer nimmermeer geen

[stock.

De kwatong Teeuv^en brengt allerlei verwik-

kelingen in de toestanden van Lucas en zijn liefje,

77

Page 84: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

de meid Tanneken. Ziehier een staaltje der eer-

rooverij van den zondaar

:

Teeuwen. Daer 's niemant thuys.

Tanneken. Hoe soo ?

Teeuwen. Men moet al de werelt niet onderrichten.

Hoe sijn gebuerens saecken just gelegen sijn.

Tanneken. Isser swaerigheyt?

Teeuwen. lek heb de man altijt voor fijn

En deghelijck ghehouwen. 't Schijnt dat 's hem iet te last

Maer men lieght al veel van hooren seggen. [leggen,

Tanneken. Heeft hij ievers eenen neerslagh gedaen ?

Teeuwen. lek en moeyes mij niet, Lief, ten gaet mij niet aen,

Die niet en seet, en heeft niet te verantwoorden.

Genomen ick seyt u, gij sout seggen ick hoorden

Het van dien seggen, als oft ick het had' versint

En den eersten waer. Neen, neen, het swijghen, lief kint,

Ist best, 'k hebber weynigh hooren klaeghen dat 's hun in

[seggen gebroken hebben,

Maer veel die hun beclaeghden van te veel ghesproken

[t'hebben.

Ick draegh mijn gebuermans ongeluck al swijgend in mijn

Tanneken. Ke, seght me watter schuylt ? [hert.

Teeuwen. Misschien suld' op de Mert

En Saterdagh wel sien hoe dat sijn saeck sal endeu.

Toch liever de tongh verbrandt als iemandts eer te schenden

.

Tanneken. Ick bid'u ! Seght mij toch wat dat hij heeft gedaen.'*

Teeuwen. Toch met belooftenis van nimmermeer vermaen.

Want ick draegh hem goedt hert, al sijn dieven niemants

vrienden.

Mijn liefd' en can, nochtans, dit quaet in hem niet vinden,

Hoe wel sijn vlucht die geeft de saeck een groote blijck.

Dan sijnen advocaet gebruyckt noch een pratijck,

En seght dat hij 't goet door erffenis heeft gecregen

Van sijn moey. Nochtans de reden strijter tegen ;

Want sijn moey was erm : toch is 't een behulp' ter noot,

Wanthem niet beschudden en can dan sijn moeytiens doodt,

Die nu cortelingh just is van pas gestorven.

Tanneken. Hoe sou hij een dief sijn ? O Heer ! Wie sou dat

[dorven

78

Page 85: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Dencken, ick laet het seggenstaen van sulcken goeden man?Teeuwen. Den schijn van deught het meest bedrieghen kan ;

De dieven principael maecken metd'eenhandtsermonijen,Terwijl sij met 't ander hant u sack en horsen snijen.

Tanneken. Soo werter niemandt, schier ter werelt meer betrout,

O Heer, ist raoghehjck?

Teeuwen. Weet dat het mij beroutDat ick 't u heb gheseyt, tervv^ijl ick in u wesenSien datter een groote droefheyt is geresen:Dan sooder droefheyt geit, soo ben ick al te droef,

'k Was hem een goet gebuer, hij heeft oock wel de proefVan mijn getrouwigheydt van over langh ghenoten.En daerom ghelijck het mij noy t voorhem en heeft verdrotenTe loopen, seght vrij v^at dat ghij van hem begheertEn watter doenlijck is dat wort door mij gecleert.

Tanneken. De man die is mij vremt, 'k heb van hem niet te

[eyschen.Tceuwen. Met oorlof, dat 'k u vraegh, en sijt ghij niet hetVan Abram, in de Poort ? [meysen,

Tanneken. Ja, waerom vraeghde dat ?

Teeuwen. Dat Lucas dickwijls van u heeft vermaen ghehadt.Die dochter (sey hij) sal 't sijn die in mijn erm sal slapen.

Tanneken. Wat quelt hij mij ? Daer sou me soo veel uyt rapenAl had' ick hem veyl gheweest.

Teeuv/en. Daer ging hij niet aen om.Tanneken. Betrout dan eens menschen. Ick waer liever stom

Als het mannevolck noch wat toe te seggen :

En soo heeft hij u de ghelegentheyt gaen uytleggenVan ons vryagie ? Wat sot.

Teeuwen. Van woort tot woort, heel net.

Tanneken. Sey hij dat en sondagh den trouwdagh was geset?Teeuwen. Altemael.

Tanneken. En dat hij mij drij ringhen sou gheven.^Tceuwen. Och ja.

Tanneken. En dat hij een stuck lijwaet sou doen wevenTot hemmen voor hem en mij ?

Teeuwen. Ick dool daer in

Soo veel als hij sey, dan t comt mij in den sin

Als ick 't u seggen hoor, ick en ben geenen lieger.

79

Page 86: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Tannckcn. Sey hij niet, dat hij mij gheven sou sijn eerste

fvrouwens vlieger?

En dat hij een bors met geit had' langh voor mij bewaart P

Tccuwen. Hij sey oock dat ghij claeghden van sijnen rouwen

[baert !...

Maar weldra blijkt het, dat al die hatelijke

inblazingen laster zijn, zoodat Lucas en Tannekentrouwen, en Teeuwen, die ondanks hem, de

dieven van Lucas'schat verjaagt, wordt door hen

doodgestoken.

Bij ernstigonderzoek denk ik te mogen besluiten

,

dat Ogier uit de opvoering zijner toegejuichte

kluchten zoo min groot voordeel trok als uit zijne

gelegenheidsgedichten. Het Eerdicht, voorgedra-

gen aan Prins Jacob de Letter, bracht hem, volgens

de rekening der Violier, slechts 2 gulden 8 stuivers

op en zijne andere gedichten zullen hem in even-

redigheid betaald zijn geweest. Met zijne school

schijnt hij vastere inkomsten te hebben verwor-

ven ; want hij deed zijne leerlingen nu al 2 gulden

per maand betalen.^ Voor zijn onderwijs begon hij

dan ook vroegtijdig te ijveren, daar hij, in zijne

Hooveerdigheydt, den Boer tegen de

slechte opvoeding der jeugd laat uitvaren en

besluiten :

De oorsaeck is hier van, dat de Ouders, Meester oft Overlien

In de tegenwoordigheyt des kinders te veel laten gheschien,

De ongeregelde misbruycken ende veelderhande seggen.

J Dit blijkt uit verscheidene kwijtbriefjes van Ogier voor het onder-

wijzen van zijnen leerling Geeraard Boon. Op vierkante papiertjes

schreef hij, zeer fraai, met sierlijke krullen omlijst, zijne rekeningen

doorgaans als deze : Lans Deo : Ady 9 Jtiny op dito, is U L Neve Gerardus

Boon, 3 maenden Leerens verschuldigd a 2 gl. per maendt, conit . . . . gl.6

U L Dienaer

Guilliam Ogier

8o

Page 87: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Hetgeen de jonckheyt in 't gemoet gaet overleggen

En planten in de borst, en voor een frayigheyt

Den eersten die hij vindt daer wort het voort geseyt.

En 't gheen daer aen ontbreecktom 'tsegghen voltemaecken

Dat vloeyt meer uyt de jongh als uyt de oude kaecken.

Soo neempt de Weirelt toe in alderhande quaet

!

De gewoonte maeckt ons wijs, dat sulcken doen wel staet.

De lackers van twee jaer die weten van dingen te spreken

Dat schant is om te seggen, die d'Ouders hun insteken :

't Is, manneken seght dit, en dat, en wat sulde daer me doen ?

Ommers en d'ommers soo plant gij een goet fatsoen

In de kinderen voor alle werck, maer om te connen

[Onsen Vader \esen

Daer moeten se wel veerthien oft vijfthien jaer toe wesen.

En soo 't dan in geen Kerck oft goede School verkeert

Soo wort den Vader Ons hun nimmer meer geleert.

Soo jonckheyt wast al op en laet de Hel niet leegh sijn

En raeckt se soo niet vol, soo moet de hel wel steegh sijn.

Echter waren die wijze vermaningen niet altijd

in overeenstemming te brengen met des meesters

handelingen. Hij, die den opvoedkundige speelde,

had zich, na dat hij dien zedenpreek schreef, te

verantwoorden in zeer netelige zaken, voor welke

het gerecht rekenschap vroeg. Het jonge MaykenBroers, dat ten zijnen huize woonde, kloeg den22" Juni 1646 : «lek ben soo siek, soo dorstig en

»soo brandich, dat ick geenen raet en wete.»

Waarop de vrouw van Gillis de Jonge de lijderes

raadde «wat te purgeren.» Dinsdags nadien ver-

zocht Meester Guilliam Ogier haar, dit in zijn

belang te getuigen. ^ Tevens riep hij de getuige-

nissen in van Anna van Assche, oud een en twintig

jaar, Mayken Specx, oud twintig jaar, en Anneken

1 Protocollen van den notaris J. van der Donck 1646-60.

81

Page 88: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Cuypers, oud zeven en twintig jaar, die alle drie

ten zijnen huize woonden en bevestigden «dat

Mayken Broers, tsedert Vrijdag lestleden tot nu

toe,continuelijck sieckelijck te bedde heeft gelegen,

claegende continuelijck over hitte ende den brant

daermede zij bevangen was, oock over den grooten

dorst, ende hebbende noynt ghehoort eenighe

woorden van desperatie, nyettegenstaendesij affir-

manten waeren slaepende op éen camer.» Het

arme Mayken scheen, zonder eenig teeken van

wanhoop of iemand aan te klagen, gestorven en

zoo had deze droeve zaak geene verdere gevol-

gen. Maar wat deden toch al die jonge meisjes in

des schoolmeesters huis, dat slechts éene verdie-

ping had ? Voor leerlingen, die daar in de kost-

school waren, konden zij niet worden gehouden,

want niet een kon hare getuigenis onderteekenen,

daar zij als handteekening een kruisje of een

vierkantje schreven.

Meester Ogier had dit treurig geval spoedig

vergeten, daar hij reeds in de lente van het vol-

gende jaar driftige liefdebetrekkingen aanknoopte

met de arme zeventienjarige weeze Maria Schoen-

makers. Zij was de nagelatene dochter van den

arbeider Peeter Schoenmakers en Maria de Werten ontving het doopsel in Sint-Joriskerk den

I" Februari 1630. Met zijnen flinkenhchaamsbouw

en zijne welbespraaktheid viel het hem gemak-

kelijk de onervaren weeze te verleiden ; maar,

toen tot redding harer eer, een huwelijk noodza-

kelijk was, wilde de kastijder der hoofdzondaars

daar niet van hooren. Zijne beschaamde moeder

kon slechts het lichtzinnig gedrag van haren negen

en twintigjarigen losbol laken, maar een bloed-

82

Page 89: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

verwant der misleide, Artus Schoenmakers, zou

hare eerhersteUing eischen. Echter werd daaraan

zoo gemakkelijk niet voldaan. De zedenmeester

wilde weer van geen trouwen hooren. De zwan-

gerschap van zijn slachtoffer was reeds tot de

achtste maand gevorderd en nog kon pastoor

Bolognino hem niet ten altaar doen gaan. Hetbestuur van Sint-Ambrosius moest hem als een

onwaardige uit de gilde weren, toen hij eindelijk

besloot aller eisch in te willigen. Van de drie

gewone roepen of afkondigingen zijneraanstaande

echtverbintenis, welke op drie achtereenvolgende

Zondagen moesten gedaan worden op den preek-

stoel, werd het toekomstig paarmet rede ontslagen

en den ii" januari 1648 werd hun huwelijk in-

gezegend ter kathedrale, bijgestaan door de ge-

tuigen Artus Schoenmakers en Jan Barnier. Of

er gevit en gespotlacht zal zijn geweest den 17"

der volgende maand, toen de zedenpreker reeds

zijn kindje in Sint-Joriskerk ten doop bracht. Deonwelkome vrucht was een dochterken, dat, over

de vont geheven door Michiel Egbert en Barbara

Happarts, Barbara werd geheeten. Deze peter,

een kameraad van Ogier, was, zooals men het

toen noemde, een ware «drol.» Als kunstkoop-

man was hij lid der Sint-Lucasgilde. Daarbij ook

rijmelde, maakte hij, als liefhebber, deel van de

Kamer de Violier. Ofschoon een vermogend man,

betaalde hij zelden zijne jaarlijksche bijdrage

;

doch hij schonk aan de Schilderskamer eenen

spaanschlederen stoel, in wiens rug het wapenvan Sint-Lucasgilde, met den ossenkop, in goud

was geprent. Met kleine kermis, een weinig in

den wind zijnde, trok hij zijn mes en sneed dit

83

Page 90: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

wapen uit den stoel, roepende : «lek wil op mijnen

stoel geen horenbeest !»^

Nu Ogier's huishouden vergroot was, werdzijne woning voor het houden zijner school te

klein. Hij verhuisde daarom ten jare 1649, ^^

vestigde zich in het huis «de groote Balans» der

Appelstraat. ^ Daar zag zijne tweede spruit het

levenslicht en zij werd den 14" Februari 1650 in

Onze-Lieve-Vrouwekerk Anna gedoopt. De peter

was zijn vriend de kunstschilder Frans Wouters,

die door een pistoolschot werd gedood ; de meter,

zijne moeder, van welke Ogier scheidde bij het

verhuizen.

De ongelukkige vrouw vestigde zich toen als

winkelierster in een huisje der Kloosterstraat.

Daar leefde zij spoedig in armoede. Oud zijnde,

ging het handwerken haar niet meer en hare

nering verliep er door. De ontvangsten in haar

winkeltje werden zoo gering, dat zij hare huishuur

niet meer kon betalen. Op bijstand van haren

zoon mocht zij niet rekenen, en zoo werd zij

genoodzaakt, om niet op de straat te wordengezet, eene overeenkomst te sluiten met hare

huismeesteres. De beide oudjes kwamen den 4"

Januari 1652 voor den notaris Hendrik van

Cantelbeck, en daar verklaarde «Anna de Potter,

weduwe van Franchois Ogiers, dat zij, in vol-

doeninge van 't gene zij schuldich was aen jouf-

frouwe Martijnken Cops, van huere van den

huyse..., overgegeven, gecedeert ende getrans-

porteert heeft, zoo zij doet bij dezen, onweder-

1 Protocollen van den notaris P. Mercx 1631-67, f. 273.

2 Dit huis werd met de gansche straat, ten jare 1901, weggebroken,

voor de verbreeding der Suikerrui

.

84

Page 91: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

roepelijck aen de selve Martijnken Cops, alle

ende yegelijck de meubelen ende huysraet, die sij

is hebbende in ende op den pant ende gront derselver Martijnken Cops, genaemt «het Hoefijser-

ken», gestaen in Sint-Michielsstraet alhier, naest

den houten Eeckhoff, ende dit met allen den rechte

dat sij daer aen hadde ende houdende was, beken-nende actie noch recht meer daer toe oft aen te

hebben noch te behouden, in eeniger manieren,

maer de voorschreve Martijnken Cops daeraff

maeckende vrij meestersse ende eygenaresse, om-me deselve meubelen ende huysraet taenveerden,

versetten, vercoopen ende andersints, daermedetedoen als heur eygen ende proper goet ende gelijck

zij transportante, voor date van desen, soude con-

nen hebben ende mogen doen. Zonder argelist.»^

Of die afstand van het weinige wat zij nog ter

wereld bezat, de beklagenswaardige weduwe en

verlaten moeder moet hebben pijnlijk gevallen,

dient niet gezegd. Ook ontmoeten wij haar nadien

nergens meer en derhalve zal zij hare ellende en

verlatenheid niet lang hebben overleefd.

In «de groote Balans» der Appelstraat hadOgier ruimer plaats voor leerlingen,wier getal dan

moet hebben toegenomen. Ook zijn gezin ver-

grootte daar. Op 8 Mei 1652 liet hij in de hoofd-

kerk, een kind Joannes Franciscus doopen. Depeter van dit wicht was zijn buurman, de visscher

Jan Jansens van Gruenderbeeck ; de meter Annavan der Haeghen. Den 24" Januari 1655 werd er

in den zelfden tempel een vierde kind der echte-

lingen Ogier-Schoenmakers gedoopt en het ont-

ving den voornaam zijns vaders ; doch, evenals

1 Protocollen van den notaris Hendrik van Cantelbeck I6Ü2-53.

85

Page 92: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

zijn twee jaren vroeger geboren broerken, stiert

het in zijn wiegsken.

Als huisvader werd Ogier braaf en zorgzaam,

want hij deed nu al het mogelijke om zijne school

te doen bloeien. Het getal zijner leerlingen

groeide daarbij derwijze aan, dat hij weer naar

een ruimer verblijf moest uitzien. Hij vond dit in

de bijgelegen Zilversmidstraat, waar hij het huis

«den gulden Cop», huurde tegen 126 gulden

's jaars. Zijne inkomsten van schoolgelden ver-

meerderden er zoo aanzienlijk, dat hij den 17"

April 1664 dit zijn woonhuis kon aankoopen voor

4.100 gulden.

In zijne gilde van Sint-Ambrosius klom hij on-

derwijl ook in achting. Ten jare 1657 werd hij er

tot Onderman in verheven ; in 1659 tot Adjunct

en in 1660 werd hem het dekenschap en het

ambt van Kapelmeester opgedragen, welke be-

trekking den spotdichter stellig zal hebben doen

denken aan de volksspreuk : «Als de duivel oud

is, wordt hij eremijt.»

Als Deken van Sint-Ambriosius teekende

Ogier, den 6" November 1662, met den Eer-

waarden Heer Scholaster en de medebestuurders

der gilde, een vertoog aan het Magistraat, ^ omvervolgingen te bekomen tegen de «vele vreemdeuitgeloopen personen,» die binnen Antwerpenkwamen schoolhouden, in strijd met de plakkaten

van Keizer Karel en Philips II ; onbarmhartige

eisch, waardoor ook zijne arme moeder zoo erg

had geleden.

In de Sint-Lucasgilde en voornamelijk bij de

1 Requestboek der stad Antwerpen 1662-63, ƒ. 40 v"

86

Page 93: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Violieren betreurde men ernstig, dat de kluchtigetooneeldichter zijne geestige pen neerlegde tenbate van zijn schoolmeesterschap. Zooals al deandere rederijkskamers kwijnde nu ook de Violier,welke een oogenblik werd opgebeurd door deboertige spelen van den volksschrijver. Het be-stuur ging bij den schoolmeester-dichter aanklop-pen en noopte hem zijne pen voor hunne Kamerte versnijden. Om hem daartoe over te halen,maalde, ten jare 1660, de rederijker Peter Thijs

het portret van den schrijver der hoofdzonden,terwijl er met hem werd onderhandeld ten voor-deele der Violier. De vraag werd geopperd of

het, voor de herleving van de tooneelafdeeling

der kunstenaars, niet wenschelijk was, bij hunneKamer te lokken wat nog overschoot van denOlijftak. Reeds van den 23" Maart 1646 besloot

de Violier tot het betalen der gekochte tooneel-

kleeren van den Olijftak, en met Ogier's spelenwaren ook zijne beste personages aangeworven.Ogier was het voorstel der bijeenvoeging niet onge-negen. Hij gebruikte er al zijnen invloed toe, enhet hoogerbestuur der Sint-Lucasgilde besliste op13 Juli 1661 tot de algemeen gewenschte ver-smelting. Die gunstige uitslag had men voorzekerte danken aan de vereering van Willem Ogiermet zijn geschilderd afbeeldsel.

Dit portret, dat enkel in eene later gemaakteets van Gaspar Bouttats is bewaard gebleven,stelt Ogier voor op den leeftijd van tweeen veertigjaren. Hij is blootshoofds met lange, donkereharen, welke golven tot op zijne breede schouders.Zoo deze weelderige haartooi geene pruik uit-

maakt, dan is zijn voorhoofd kort doch breed.

87

Page 94: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Zijne zware, lange wenkbrauwen overwelven

zijne groote fletse oogen, wier wimpers zijn uit-

gevallen, en waaronder balken hangen, welke

van afmatting getuigen. De breede wangbeende-

ren steken vooruit boven de ruime, ingevallen

kaken. Zijn neus is tamelijk groot en wijd ge-

vleugeld. Boven zijne dikke lippen zijn de fijne

knevels borstelig opgestreken en eene even

lichte sik dekt zijne breede dubbele kin. Zijn

vleezige hals is bijna gansch verborgen door den

omgeslagen fraaien, blanken, platten kraag met

gebloemden, breeden kant, welke zijn zwart wam-buis tot ten halve de gewelfde borst bedekt. In dit

afbeeldsel heeft Ogier het voorkomen van eenen

sterkgebouwden man van aanzien of geleerde,

die erg vermoeid is.

Bij gelegenheid dier bewerkte vereeniging van

den Olijftak met de Sint-Lucasgilde, werd de

gevierde volksdichter Factor benoemd van de

rederijkerskamer der Sint-Lucasgilde,welke voor-

taan de Olijftak zou heeten, daar de oude beroemde

titel Violier voor goed werd afgeschaft.

Dadelijk dichtte de vereerde Factor, tot viering

der vereeniging, eene comedie :De Turkschehistorie van Mahomet en Erena,welke den i8" October 1661 werd opgevoerd,

doch ongelukkig niet is bewaard gebleven.

De blijdschap welke de viering dier vereeni-

ging verwekte was echter van korten duur.

In de XVP eeuw bezat de Olijftak vijf en

zeventig vrijbrieven of vrijstellingen van den

dienst der zes gewapende gilden, waarvoor menhooge sommen gaf. Wel was sedert 1619 hun

getal tot vijftig verminderd, maar de Olijftak,

88

Page 95: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

welke nu ook over de bevrijdingen der afgeschafteViolier kon beschikken, matigde zich het rechtaan, thans nog vijf en zeventig vrijbrieven ter

markt te brengen, en zoo de liefhebbers derKamer die kochten aan den toen bepaalden prijs

van 200 gulden, zou het bestuur in het bezitkomen van een schoon kapitaaltje. De gewapendegilden verzetten zich echter tegen die aanmati-ging, en daaruit ontstond een geding dat veertienjaren zou duren.

Ondertusschen vierden onze kunstenaars op luis-

terrijke wijze, met smulpartijen, den feestdag vanhunnen heiligen patroon, waarop Ogier en zijne

huisvrouw werd genoodigd, als blijkt uit deze

:

«Lijste van de persoenen die genoot worden op de feestevan Sint-Lucas, geresolveert 14 October 1667.

Den Heer Hooftman, Schepen Hendrik van Halmale,Den Heer Geestelijcken Hooftman, Choordeken Hendrik vanDen Heer Commissaris, [Halmale,Den Heer Cappelaen van Sint-Lucas,

Den Heer Secretaris Max Gerardi, Hooftprince, met sijn

Mijnheer Jordaens met sijn dochter, [huysvrouwe,Mijnheer Boyermans en nicht Jouffrouw Lenaerts,

Signor Verschueren en huysvrouwe,Guilliam Ogier met huysvrouw,Hans Goesens,

Jan Baptista Vrinds,

De Dekens van Sint-Lucasgilde met hun huysvrouwen.De Ouderlie van de Natiën onder de voorschreve gulde

[resorterende, alleen, sonder vrouwen,Heere advocaet Buckentop met vrouwe.»

De uitgaven voor die prachtmaaltijden en dezware proceskosten hadden nochtans de gilde

doen besluiten tot het staken der vertooningen«voor de liefhebbers en recreatie der gemeente,

89

Page 96: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

tottertijt dat den Almogende gelieve deselve

wederom door sijne Aensiende Genade in ruste

te stellen.» Eerst den 4" Juni 1677, werd het

vonnis gewezen ten voordeele der rederijkers. Tedier gelegenheid was er in de Schilderskamer, op

Sint-Lucasdag, een groot gastmaal van 1.300

gulden, en de overwinning werd gevierd met de

vertoon ing van een treurspel : De getrouwePanthera van «Mejuffrouw Barbara Ogier,»

gevolgd door eene nieuwe klucht haars vaders :

de Traegheydt.Het was juist dertig jaren geleden dat er nog

eene nieuwe hoofdzonde van Ogier was vertoond

geworden. Alhoewel hij nu de laatste dier zonden

liet opvoeren, had hij de voorlaatste toch ook

reeds geschreven, want, in de voorrede der

Traegheydt zegt hij :

De seven Sonden, sijn bij hem, hier med' volmaeckt.

In zijn woord «Tot de lesers» der Gierig-h e y d t verklaart hij, dat het hem niet lustte dit

algemeen gebrek in zijne jonkheid te behandelen,

zoodat hij er dertig jaren mede wachtte. Te zijner

verontschuldigingvoor die werkeloosheid zegt hij :

Maer soo ick overlast van vriendelijck bekijven,

Beschuldight wert, dat ick, tot Gheesten ongherief,

Twee stucken, in de pen liet dertigh jaeren blijven :

Soo kreegh ick weer de Const, om Constbeminders lief.

Dan soo ick tusschen dat, had meer verheven saecken

In Rijmerij ghestelt, en op een vaste maet;

Soo kond ick schier-loosheyt van kodderij niet maeckenIets anders, dan, ghelijck die op haer voeten staet.

Hier can den leser van mijn oud', en jonghe jaeren

Een oordeel strijcken, van verbetert, oft verstout :

De losse jonckheyt schreef dat in mijn sinnen waeren :

Dat iverighe vyer is meest in mij verkout.

90

Page 97: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

De «verheven saecken,» die Ogier intusschen,

in rijmerij, op eene vaste maat stelde, zijn on-

gedrukt en ongekend gebleven. Behalve zijn

gemeld stuk DeTurksche historie vanM a h o m e t en het Eerdicht voor Prins

Jacob de Letter is er, buiten zijne tooneelwerken,

zelfs geen spoor van gedicht van hem te vinden.

Van toen hij niet meer uit moeders schappraai at

en voor eigen huishouden zorgde, zal hij vooral

«saecken» hebben gezocht, welke hem geld op-

brachten, bijvoorbeeld met schoonschrift,waarinhij

een uitstekend meester bleef, gelijk het blijkt uit de

door hem geschreven lijst der Dekens van de kui-

pers, welke in het Antwerpsch Archief berust.

Dit in prachtige gothische letters op perkament

geschreven kunststuk meet i"'o4 hoog op c^Ssbreed. Het is boven door Ogier in waterverf-

kleuren versierd met het wapen van Antwerpen,

het beeld van Sint-Matthijs, patroon der kuipers,

en het blazoen van het ambacht. Daaronder leest

men in groote letters :

Al wie het Cuypersampt, de const van dicht te binden

Als Deken heeft bedient is hier met Naera te vinden.

Vervolgens staan, in kolommen, de namen der

jaarlijks benoemde Dekens, te beginnen van 1585,

en beneden, in den hoek links, teekende onze

dichter-schoolmeester : «Geschreven door Guilliam

«Ogier A° lóój ady 22 Febr.» Onze schoonschrij-

ver bleef tot 1688 die lijst met even prachtige

letters aanvullen voor zijne buren de kuipers, die

hunnen zetel hadden in het huis «de Mouw,»n. 3 der Groote Markt.

De aangekondigde Traegheydt zou met

bijzonderen luister worden vertoond en wel boven

91

Page 98: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

op de Oostzijde der Handelsborze. Daar had de

Sint-Lucasgilde van de Stad ruime zalen verkre-

gen voor het openen harer Academie en het

inrichten harer Schilderskamer. Deze had zij

behangen met gouden leer en opgeluisterd met de

puiktafereelen der vroegere en toenmalige Mees-

ters, met plafondschilderingen van Jacob Jordaens

en het fraai herschilderd tooneel, dat ten einde

der uitgestrekte zaal v^as opgeslagen.

Daar zou deTraegheydt «speelgewijs ver-

thoont» worden, voor een uitgelezen gezelschap.

Alvorens de gordijn open te schuiven oordeelde

de nu oud geworden dichter zich te moeten ver-

ontschuldigen voor het aanschouwelijk makendezer minst schandigste der hoofdzonden. Hij

zegde :

Soo ons gheluck ghebeurt dat wel gheoeffend' ooren

Vervatten onsen sin : soo belght er niet een woordt ;

Want wij verschijnen niet om iemandt te verstooren

Maer spreken, soo ons dunckt, dat tot de saeck behoort.

Wij dienen, om vermaeck, en bij geval te leeren

Het gheen een Predicant oock geiren seggen souw

Woud' maer den wijsen Stoel, in een Thoneel verkeeren,

Maer wij in boertigheydt slaen 't in de selve vouw.

Wij naemen dese stof, om Traegheyt uyt te belden,

Niet soo die is gheschiet, maer soo 't geschieden kan.

Neemt dan de goetheyt om hier niemant med' te schelden ;

Want als men 't seggen moet, niet waers en is er van.

Den dichter heeft uyt lust, maer niet om te beschaemen,

Der menschen handelingh, soo hier, en daer geraeckt...

De Traegheydt, welke onder de leden

der Schilderskamer «de klucht van de Luyheydt»

werd geheeten, bezat geen de minste dramatische

handeling, waarin zijne vroegere spelen zich

onderscheidden. Dit is den schrijver zoo zeer

92

Page 99: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

niet te verwijten, daar het onderwerp van hetstuk bijna alle beweging uitsluit. Ook zijne samen-spraken waren niet meer zoo natuurlijk gekleurd,niet zoo zedenschetsend, waarschijnlijk daar dehandeling niet meer in de druk bezochte achter-buurt, maar in den min gekenden burgerstandgeschiedt. De beste figuur, die hier optreedt is noghet volksmeisje Maeyken, «de maerte,* die harejonge meesteres evenaart in luiaardij. Hoe zij in

die kwaal elkaar naar de kroon steken, blijkt uit

deze haspeling :

Clacr. Maey, Maey. Maey.Maeyken. Cleir, Cleir, Cleir.

Claer. Gij holle-bolle raéer. Raep daer mijn kussen op.Maeyken. Wie wierp het daer omverr' ?

^^''^^^- Dat roert u niet, raep op.Maeyken. Een die 't daer heeft gesmetenDat die het selver raept.

C^^ei". Gij b'hoeft dat niet te wetenHet is genoegh als ick u zegh raep op, ick wil 't.

Maeyken. Ick niet.

Claer. Ick wil.

Maeyken. Ick niet, hoe veel, dat dat verschilt.

Claer. Ick segh noch eens, ick wil 't.

Maeyken. 'k Heb anders voorgenomenGij moet het selver doen, om 't kussen selver comen.

Claer. Ghij treckt mijn ouders huer, en kost steekt in u vleesch.Maeyken. Die dienen wilt en heeft voor kost en huergeen vrees,Den loon is altijdt voor de goede dienders vaerdigh

;

Het peert is wonder slecht en ist geen haver weerdigh.Claer. Wel dient dan soo gij moet.

Maeyken. Ick dien gelijck 't behoort.Claer. Raep dan mijn kussen op.

Maeyken. Gestoort oft niet gestoort,

'k En sal 't niet doen ; ick wil u buyen leeren temmen.Des somers stoven, en des winters willen swemmen.Is ongelijck aen tijdt.

93

Page 100: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

In dit stuk speelt het misverstand de hoofdrol.

De zoon van Pepijn Steurtebier heeft op den zol-

der, in plaats van naar de staartster te kijken, de

juffer onteerd. Als hij dit bij haren vader wil goed-

maken, denkt deze, dat hij het bier bedoelt dat

gestort is in den kelder, door de meid, die te lui

was het vat te stoppen, toen de hutsepot over-

kookte. Tot het einde van de klucht hecrscht

verwarring over het gestorte op den zolder en

het gestorte in den kelder, tot het ten slotte uit-

draait op een huwelijk tusschen den eerloozen

dwaas en de lichtzinnige vadsige deerne. Door de

luie, schaamtelooze «maerte» wordt de klucht

geëindigd met deze zedeles :

Maeyken. (alleen) Dat gaeter soo naer toe met dien fraeyen

[Joncken.

Sij heeft mij wel vertelt, dat eenen hupsen proncker,

Een Jouffrouw had' onteert, die haere kennis was.

lek vat nu, dat het op haer selver komt te pas,

Fij deugenietster, f ij. lek maer een arm Booyken

Heb altijdt d'eer bemint. Neen, dat verduyvelt GooykenEn heeft op mij geen kracht. lek weyger het gehoor

Voor die iet voorder spreekt als eerst van de Pastoor.

Sij noemt mij luie Maey, als oft het luy gelegen

Waer in de nettigheyt van schueren en te vegen.

Die Traegheydt is geen sond'; maer dat men deught

[versaeckt

En lichaem ende ziel een slaef des duyvels maeckt,

Dat is de Traegheydt, want wij sijn alleen geschapen

Om onse saligheydt oock selver op te raepen.

Dat is het kussen daer den duyvel op gebiet.

Die eer en deught versuymt en geen Ghenaede SIET. ^

De reeds vroeger geschreven hoofdzonde

Gierigheydt werd insgelijks ter Borze

1 Vertaalde omzetting der zinspreuk van den Olijftak : Ecce gracia.

94

Page 101: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

opgevoerd en wel na het gastmaal van Sint-

Lucasdag 1678. Wij lieten den dichter reeds

verklaren, dat dit onderwerp hem niet aantrok

en hij het daarom in de pen liet tot zijne kunst-

vrienden hem aanspoorden het er uit te laten

vloeien. Ook deze klucht staat beneden de werken

zijner jeugd. Zij berust insgelijks op een woord

van dubbele beteekenis, waarvan het onherscheid

eerst bij het einde van het stuk wordt opgeklaard.

De dochter van den vrek draagt als doopnaam :

«Dingen» en zijne juweelen hebben den zelfden

naam . Dit vergrijp veroorzaakt allerlei verwarring,

tot zelfs de ongegronde veronderstelling van

Dingen's zwangerschap. De oude dichter hechtte

aan die gezochte geestigheid veel beteekenis, daar

hij er verzen op maakte :

Door misverstandt, soo wort hier d'eerbaerheyt gheblaemt...

Een ander kunstgreepje, dat toen nieuw scheen

en eeuwenlang in zwang bleef, is een «Gebuermansittende onder de aenschouwers» die een der

spelers onderbreekt en toesnauwt. Nog eene

aardigheid in die klucht is waar de dichter zijnen

naam doet uitschijnen in eene samenspraak :

Gieraert. Mijn dochter was voor u. of die se wilde stelen

Floris. En soo aen d'arremoe u dochters man bevelen,

O GIER'aert die gij blijft,

Gieraert. O GIER'gaert die een wijf

Versocht op hoop van geit, maer geensints om het lijf.

Die beide woordscheidingen en het drukken in

kleine kapitalen zijn door Ogier verricht.

Deze klucht speelt insgelijks niet in de eigen-

lijke volksklas, welke Ogier zoo bijzonder goed

kende en in welke hij zich zoo geheel te huis

95

Page 102: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

gevoelde. Alhoewel het zwak van vinding, han-

deling en weinig dichterlijk is, bevat het toch

enkele aardige tooneelen. De gierige vader houdt

zijne dochter in de Sint-Annaschappraai, omdaarmede ook zijnen schat te behouden. Als

betoog daarvoor somt hij tal van meisjes op, die

ongelukkig zijn in den echtstaat. Zijne dochter

noemt daar tegen de vriendinnen, die in de huwe-lijksboot gelukkig varen. Daarop zegt

Gicracrt. Hou schoon tael, hout toch op, en acht u toch niet

Gij hebt soo stegen kop als uyt een taeyen ijser [wijser.

Tot buygen niet gesint, tot breken nog veel min.

Dingen. De Jonghman evenwel heeft tot mij groote sin.

Gieraert. Het vlees set ick hem bij, 'k heb anders niet te

[derven,

En eer ick meerder gaf 'k liet u van honger sterven.

Dingen. Wie eyscht, Wie maent. Wie klaeght ? Geeft vader

[dat gij wilt.

Gieraert. Dats wel geseyt. Pack op, en met hem henen brilt.

Hij gaet binnen, en sluyt haer buyten het huys. Hij kijckt uyt

de venster.

Dingen. Mijn vader heb ick mij hier qualijck ingedragen,

Castijdt mij naer verdienst, verdobbelt uwe slagen.

Waerom toch sluyt gij mij soo schandigh buytens huys ?

Gij weet, een dochter is toch allesints niet thuys ;

Mijn vader laet mij toch om mijnder eeren binnen.

Gieraert. Ik doen mijn deur niet op uyt schae, maer om te

[winnen.

Dingen, 't Is winst wanneer men schout dat argenisse geeft.

Gieraert. 't Is schae aen lé en slodt dat sijn verslijten heeft.

Dingen. De eer lijdt meerder last, eens quijt is al verloren.

Gieraert. Het schaep en heeft geen wol, ten dient noch niet

Dingen. Ick dwing u oock niet af. [geschoren.

Gieraert. Ick bied' u niet een sier.

Dingen. Ick ben daer me gerust,

Gieraert. Ick ken dat flauwe vier.

Dat eyndelijk door rook sijn meester doet verschuyven,

Mijn pluymen sijn noch vast, sij willen noch niet ruyven

;

96

Page 103: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

De snoeren aen de bors die knoopen noch te vast,

De sleutel is misleyt die op de geltkist past.

Het silver staet verset met huysselijcke panden,

lek heb het al gebreck, ick stae met ijdel handen.

Dingen. Ick spreek, noch eens geseyt, in't minste daer niet van.

Gieraert. Ick weethet wel,gij spreekt voor 't eerste vande man.

't Schijnt redelijk tot daer, dan man en vrouw te gader

Die nemen t' samen raet tot plucken van de vader ;

lek ken de parten wel, gij wenst een man tot baet,

En ick integendeel verworpe dat mij schaet.

Hoor, Dingen, packt u deur, gaet Dingen sonder dingen

Hij heeft langh dingen die met u sal derven singen ;

Nacht, Dingen.

Dingen. Ach, vader, laet raij in !

Bij het avondduister buiten gesloten, weent het

meisje, tot moei Sara haar komt troosten.

Sara. Sus nichtjen, hout manieren ;

Stil nichtjen, stil mijn kint, stil mijn schaep, crijt niet meer,

Mijn Lief ; ay, crijt toch niet.

Dingen. Och waer ick bij den Heer.

Sara. Jongh dier, och laes, dus v roeghom sterven soo te roepen

.

Een Kerel sou om u noch duysent pont versnoepen.

Dingen. Och moetjen, spreeckt met schick,

Sara. Wel kint, en ist niet waer ?

Dingen. Ick swijge dat ick peys, sij souden wel, maer, maer.

Sara. Wat is van dien maer, maer ? Een meisken op u leden

Soo ranck gelijck een ree, van aensicht wel besneden,

Bevalligh in de tael, en goet naer dochters schijn,

Die u vermuylen sou dat moest een esel sijn.

Gij zijt geen Laery als die opgetooyde poppen,

Met dier gehuerde hair, als witte vegers coppen ;

Gedoffelt en gepackt, die kijcken door de cop

Gelijck een kerkuyl doet, hoovaerdig door sijn lob,

Die vreemde maecksels sijn om spottlijck te begaepen.

En vuyl, en vaddigh ; maer een walgh om bij te slapen.

Een suyver lichaem schat een waere vrijer veul ;

Want al dat voddetuygh dient als een wreede beul.

7 97

Page 104: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Aen een gerust gemoet, verteert de beurs en keuken ;

Een lichaem best bequaem vol bulten, en vol breuken

Al dat gij meerder sijt als eerlijck bedeckt,

Is 't lichaem schant gedaen, en met de kunst gegeckt.

Dingen. Wat is gelijck een slons in huys en straet geloopen,

Geen kleeren aen het lijf, noch geit om mé te koopen ?

Wie dat soo ventigh is die staet wel in het hert.

Sava. Nu meysken, soetjens wat, en maekt mij niet teswert.

De giergaerts hebben geit, gij zijt er van gesproten.

En meest de vrijers sijn met 't selve sop begoten.

Dingen. Neen, Floris heeft mij lief, alleen om mijn persoon.

Sara. Hij lieght tot barstens toe, al geeft hij 't sulcken toon.

Dingen. Foey moetjen,dat staet vuyl een soo te heeten liegen.

Sara. Mij wetten setten ? gaet sottin, laet u bedriegen.

Gij hebt de luys in d'oor, g'hebt mij genoegh geseyt.

Dat dien ick vader aen, verwacht mij om bescheyt.

Binnen.

Floris verstoot Dingen, in den waan dat zij

zwanger is, maar Rombout, een Hollandsch sol-

daat, die zich eerst erg brutaal aanstelt, doch

vervolgens zeer lieftallig wordt en door Dingen's

meter is aanbevolen, komt in haar behagen. Hij

vindt den verloren schat van den vrek, dien hij

hem onbaatzuchtig terug biedt ; maar, in zijne

overhaasting, om de juweelen weer te hebben,

valt de gierigaard van de trappen dood.

Hooger zagen wij dat den i8" October 1677,

als voorspel van de Traegheydt werd ver-

toond het treurspel De Getrouwe Pantheradoor «Mejuffrouw Barbara Ogier.» Onze blijspel-

dichter had dus in dit zijn kind der liefde de

sprankels der dichtgave gestort en nu zij negen

en twintig jaren telde, bleek dit door een gewrocht,

dat door de kunstvrienden werd toegejuicht, doch

ongelukkig nu spoorloos is verdwenen. Vóór de

vertooning van dit treurspel hield Ogier, in verzen,

98

Page 105: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

eene aanbevelingsrede van het werk zijner be-

gaafde dochter, ten slotte zeggende :

Gelieft dan u gehoor te leenen uyt raeedoogen,

Ter liefde van het teer en vrouwelijck geslacht

;

Want 't is uyt het verstant van sulcke voortgebracht.

Die om haer swackheydt wenscht u gunst van oor en oogen.

Nadat men zoo luidruchtig en smakelijk dengelukkigen uitslag van het proces der bevrijdingen

had gevierd, werd er, door de gewapende gilden,

beroep aangeteekend, en het geding was her-

begonnen. Door tusschenkomst van den konink-

lijken Raadsheer de Herzelles, werd echter, den4" Augustus 1680, eene overeenkomst gesloten,

welke andermaal door een dischfeest en ver-

tooning zou worden gevierd. Voor den tweedendag dezer tooneelplechtigheid schreef JufvrouwBarbara Ogier weer een treurspel : De Doodvan Achillis, hetwelk zij opdroeg aan Me-vrouw Isabella de Condé, gemalinne van den HeerRaad deHerzelles.Ookhaar vaderhad nogeensdepen opgevat en de klucht van het BelachelijckMisversta nt ofte Boe re Geck geschreven,

welke na het treurspel zijner dochter werd ver-

toond, in tegenwoordigheid van allerlei magistra-

ten en voorname heeren en mevrouwen.Zooals zijn titel het zegt, berust de verwikkeling

van dit spelweer op een «belachelijck misverstant.»

De gierige Drossaert moet, naar gebruik, aan degilde een varken ten beste geven, doch, om het,

zonder morren der boeren, te kunnen behouden,strooit hij uit, dat het gestolen is. Om hem beet te

nemen, kaapt de gek der gilde het des nachts. Eenverdachte boer scheldt zijne vrouw een varken,

99

Page 106: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

en dezt houdt dit voor een titel en noemt de

Drostin daarom varken, van waar het misver-

stand, dat voortduurt tot de gek het door hemgestolen varken aan de gilde schenkt. Het karak-

ter van den boerengek is aardig geschetst, doch

het boerenvolk werd niet, gelijk het stadsgrauw,

naar de natuur geteekend. Zijne taal is echter

even plat en vele zijner uitdrukkingen zijn recht

walgelijk, wat bewijst dat ook de voorname heeren

en mevrouwen, die de voorstelling bijwoonden,

niet licht gekwetst waren.

Voor het op Griekschen leest geschoeide treur-

spel van Jufvrouw Barbara Ogier zullen zij even-

wel meer bewondering hebben getoond, vooral

toen zij, op het tooneel, in statige verzen, haar

kunstgewrocht opdroeg aan de vereerdeMevrouwIsabella de Condé.

Barbara Ogier ging nu hare drie en dertigste

lente beleven. Alhoewel zij, als dichteres, tot

kenspreuk «Deugd voeght yder» voerde, had nog

niet een minnaar haar het hof gemaakt. Nu echter

bevond zich in de schouwzaal een jongman, die

voor de dichteres niet enkel opgetogenheid, maar

ook genegenheid, ja, liefde gevoelde. Het was de

talentvolle beeldhouwer Willem Kerricx, die,

den 2" Juli 1652, te Dendermonde geboren, als

een wonderkind, op achtjarigen leeftijd te Antwer-

pen in de leer ging en ten jare 1674 vrijmeester

werd. De jaren 1675, 1676 en 1677 bracht hij te

Parijs door, doch in 1678 kwam hij in onze

Scheldestad terug en liet er zich dadelijk inschrij-

ven als liefhebber der rederijkerskamer de Olijf-

tak. Natuurlijk was hij bij Ogier en ook bij Barbara

welkom, toen hij hare hand vroeg. Reeds den

100

Page 107: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

lo" December 1680 traden zij in onze kathedrale

ten altaar, als getuigen bijgestaan door beider

vader, Peter Kerricx en Willem Ogier. Als uitzet

met de bruiloft ontving Barbara van hare ouders

ruim 1.200 gulden, want, toen Meester Ogier, op

31 Juli 1681, met zijne echtgenoote, «de eerbaere

Jouffrouwe Maria Schoenmakers,» in staat van

gezondheid, hun testament, verleden voor notaris

F. van Oudenhoven, bepaalden zij, «dat de langst-

»levende schuldig sal wesen wttereycken aen

»Anna Ogier, hender beider dochtere, comende

»tot staet of ouderdom van vijven twintich jaren,

»deselve alsdan te geven, voor vaderlijck of

vmoederlijck goet, in plaetse van hare legitime

»portie, de somme van 1.200 gulden eens, in

»vergelijckinge van tgene Barbara Ogier, henne

»bestede dochtere, gecomen sijnde tot houwe-

»lijcken staet, soo in wtsetsel als andersints, heeft

»gecost ende van hen testateuren genoten, twelck

»al wat meer als de voorschreve somme van 1.200

»gulden eens heeft beloopen.» Verder bepaalden

de testateuren, dat zij wilden begraven worden in

de gewijde aarde der kerk van Sint-Michiels.

Meester Ogier werd nu ook bezorgd over het

lot zijner letterkinderen : De Zeven Hoofd-zonden. Niet alleen te Antwerpen, maar ook

te Amsterdam, beleefden zij talrijke opvoeringen.

In deze laatstgenoemde stad waren er zelfs twee

nagedrukt : Haet en Nijdt in 1671 ; de

Gramschap in 1672, welke onder den titel

De Moetwillige Bootsgezel onbe-

schaamd werd uitgegeven op naam ]. Sammers.

Om te voorkomen dat ook zijne andere kluchten,

zonder zijn toedoen, zouden verschijnen, verstond

lOI

Page 108: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Ogier zich met den uitgever Hendrik van Dunwalt,

bij wien waren «te coop alderhande comedien,

tragedien kluchten ende opera, (Euvres de Racine,

Sophocles' tragedien, enz.» Deze zou de zeven

hoofdzonden ter pers leggen. Voor de uitgave

etste Ogier's kunstvriend Gaspar Bouttats het met

lauweren omkranst portret van onzen klucht-

dichter, naar zijn afbeeldsel, geschilderd door

Peter Thijs, en sneed er dit versje onder :

Op het Affbeeltsel van G. Ogier

Dit 'st Wesen sonder siel

Van aerde mijns gelijck

De siel behoort aen 't Rijck

Van waert int lichaem viel.

Peeter Tijs, Pinxit Ao 1660. Gasp. Bouttats fee. aquafor: i68S.

Vervolgens etste hij, op éen blad, in ovalen, de

zeven halfslijve hoofdfiguren der zonden, met

op wimpels de titels: «Hooveerdigheyt, Gierig-

heydt, Onkuysheydt, Haedt en Nijdt, Gulsigheydt,

Gramschap, Traegheydt.» Tusschen deze stond,

van boven naar onder : «Siet de Genade» eene

duif nederdalende op een bed van violieren met

onderschrift «vyt ionsten versaemt» en vervolgens

als titel «De Seven Hooftsonden speelghewijs,

vermakelyck ende leersaem voor-gestelt door

G. Ogier, van Antwerpen. T' Antwerpen by Hen-

derick van Dunwalt, Boeck vercooper op de

Melck Marckt in de dry Monicken 1682.» Ookvoor elk der hoofdzonden werd een plaatje geëtst

met eene bijzondere handeling uit de klucht, voor-

gesteld door al de personages die er in voorkomen.

Al deze plaatjes werden onderteekend : «Gasp.

Bouttats, inventor et letis.» Bovendien kreeg elke

102

Page 109: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

klucht een afzonderlijk titelblad met de aandui-

ding op welke Kamer en welken dag zij het eerst

was vertoond. Ogier verrijkte tevens zijn werk

met eene «voor-reden : Aen de goedtaerdighe

lesers.» Hij dacht het noodig zijne zonderlinge,

ja, liederlijke manier van de zonden te bestrijden

te moeten verdedigen. Daarvoor doet hij aanha-

lingen uit de Grieksche en Romeinsche geschie-

denis, wat getuigt, dat hij zich de lessen der

paters Augustijnen nog herinnerde. De meest

beroemde geleerden, zelfs «de gekroonde Hoof-

den tot heden nog» hebben zich beziggehouden

met het luimige. Het past niet altijd van godde-

lijke zaken te spreken, en het is niet geraadzaam

voor de burgers zich met politiek te bemoeien,

daar dit vol perijkel is. Openhartigheid kan

schadelijk wezen. Dus vatte hij aan wat tot ver-

maak en leering kan dienen. Slechts zijne eigene

gedachten zou hij uiten, «want» zegt hij : «ick

soude niet geirne met eenen mantel vol lappen

voor den dagh komen.» Wie niet verstaan wil,

dat de Hoofdzonden al lachende kunnen worden

voorgesteld «die soude ick wel willen vraeghen

»wanneer dat de sonden beweent moeten worden ?

»Voor, oft naer dat de sonden geschiet sijn ? Het

»berouw komt uyt de ghedaene sonde ; maer noyt

»en wordt die beweent sonder geschiet, oft gewilt

»te hebben, oft dat soude moeten de Deught

»ghenoemt worden. Maer tot de sonden loopt

»men als lacchende, singende, spelende, dansende

»in alle brootdroncken dertelheden oft quade

»moetwillighe inbeldinghe...

»Goet-aerdighe Lesers, U. E. Bescheydentheyt

»stelle ick als Rechters aengaende dese mijne

103

Page 110: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

»Wercken, toegheeygent aen de Seven Hooft-

»sonden. Verworpt dit mijn tijdts vermaeck, van

»weynighe uren (die mij boven hetnootsaeckelijck

»waren over gebleven) ofte laet het dienen tot

»welbehaeghen. Want ick sal mij vergenoeghen

»in al manieren dat U. E. oordeelen sullen wesen.

»blijvende

U.E. D. W.G. Ogier.»

Aan zijne «Besondere Goetjonstighe Vrienden,»

die «door hunne geestige Rijm-Consten» zijne

werken vereerden, liet hij bescheidenheidshalve

in rijm weten, dat hij door hunne pen roem ver-

kreeg, maar dat hij twijfelde dien waardig te zijn.

En mits hunne kunst

:

Tot ijdel Eere streckt : soo waer het om te deiren,

Dat soo der musen sogh ter aerden werd' gespat,

Daer uwe konst de schimp, en ick de schant van had'.

Het geprezen werk werd op vele honderde

exemplaren gedrukt;^ want, met eene verandering

van adres, onder aan het titelblad, verscheen het

gelijktijdig : «T'Amsterdam voor Michiel de

Groot, Boeck vercooper op den Nieuwen dijck

A 1682.»

1 Toen de uitgever Hendrik van Dunwalt op 19 November 1688 stierf,

werd de staat zijner goederen gemaakt en in zijnen winkel werdengevonden : Vijf honderd kluchten van Ogier en zeven honderd exem-plaren van diens Boere Geck, benevens nog «een pak» zijner kluchten.Twee gezworen boekdrukkers waardeerden de eerste reeks op 140gulden, wat op 5 stuivers het stuk kwam. De zeven honderd BoerenGekken schatten zij op 10 gulden of 1/3 stuiver per exemplaar. Degansche stok kwam later aan de weduwe Huyssens. Deze deed onderhet titelblad der Hoofdzonden het adres van Hendrik van Dunwaltuitpuimen en vervangen door : Men vintse te coop T'Antwerpen bij deWeduwe Huyssens. 1715, welk adres, met bijvoeging van : Bij deBorse, zij ook drukte onder een nieuw titelblad van het Belachelijckmisverstant ofte Boere Geck. Daarbij voegde zij ook het van 1 tot 34genummerde blijspel : Don Ferdinand, met het adres : Men vintse te

coop, VAntwerpen, bij Joannes Paulus Robijns.

104

Page 111: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Nu de Zeven Hoofdzonden in druk waren ver-

spreid, beleefden zij nog menigvuldigere opvoerin-gen, zoo te Amsterdam als te Antwerpen, waarGaspar Bouttats, Prins der rederijkers geworden,voor die opvoeringen zou ijveren.

Willem Ogier, vier en zestig jaar geworden,

had de pen neergelegd en verheugde zich nu in

de ontwikkeling der dichterlijke gaven zijner

dochter en in haar huiselijk geluk. Den 22" April

1682 had zij haren talentvoUen echtgenoot vader

gemaakt van een zoontje, dat in de Sinte-Wal-

burgiskerk Willem Ignatie werd gedoopt, en

op I Mei 1684 hield Meester Ogier haar zoontje

Peter Willem over de vont, met als meter Catha-

rina Kerricx, de echtgenoote van den drukker-

boekenverkooper Godgaf Verhulst, die op zijne

beurt, den 7" December 1687 als peter diende

voor het dochterken Anna Maria, van Barbara

Ogier, wier zuster Anna toen meter was.

Zijn ambt als schoolmeester bleef vader Ogier

nog voortdurend waarnemen . In zijne Sint-Ambro-

siusgilde, waar hij als schrijver der rekeningen en

als Onderman verdienstelijk bleef, was hij ook tot

1681 Kapelmeester. Als Deken werd hij herkozen

in de jaren 1664, 1669, 1672 en 1680.AlsOud-Dekensloot hij op 13 Augustus 1688, met zijne gewonefraaie handteekening, de goedgekeurde rekening

der gilde, doch van dan moethij ziek geworden zijn,

daar hij stierf in den volgenden strengen winter.

De Deken der schoolmeestersgilde boekte : «Guil-

«elmus Ogier gestorven den 22" Februari 1689.

«Godt wil sijn siele genadigh wesen.»

Eerst vijf dagen later kwamen zijne ambtge-nooten hem hunne laatste hulde betuigen. En

105

Page 112: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

weder schreef de Deken in het gildeboek : «27

«Februari smorgens geweest met alle de dekens

«in het sterfhuys van Deken Ogier Saliger.»

Vergezeld door zijne bloedverwanten, al de

schoolmeesters, zijne kunstvrienden en bewon-

deraars, werd de befaamde doode, volgens de

voorschriften van zijn testament, naar de Sint-

Michielskerk gedragen, waar de lijkdienst en de

begrafenis plaats had.

De rijke drukker-boekverkooper Godgaf Ver-

hulst,die door zijn huwelijk met Catharina Kerricx,

de schoonbroeder werd van Barbara Ogier, waseen der bijzonderste bewonderaars van haren

dichterlijken vader. Toen Verhulst op 13 Septem-

ber 1700 kinderloos stierf, had hij voorzorgen

genomen om, na zijnen dood, den vermaardenkluchtdichter te doen vereeren. Hij koos naast

hem zijn graf in den ommegang der abdijkerk

van Sint-Michiels en een zelfde zerk zou hunbeider stoffelijk overschot bedekken. Hij die metdeze taak werd gelast, was eene wees, Mat-

theus Charité, die onze drukker van de teerste

kinderjaren bij hem had opgevoed. Wanneer dit

knaapje gevormd werd, schonk Verhulst het

zijnen voornaam Godgaf, en ten jare 1692 deed hij

het bij de Sint-Lucasgilde inschrijven als zijnen

leerling in het letterzetten, boekdrukken en boek-

verkoopen. Den 6" September 1700 noemde Ver-

hulst op zijn sterfbed den jongeling tot zijnen

algemeenen erfgenaam, doch Charité verkocht de

drukkerij, daar hij als broeder in de Jezuïetenorde

trad. Eer hij zijne kloostergelofte deed, legde hij

op het graf van zijnen weldoener en van Ogier

106

Page 113: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

den zerk met een open boek en winpels, en dezeopschriften :

Leven der Patriarcken ende Propheten

Die hier ghenoegen vondt in druck

Besit naer tydt het hooghst geluck

OGIER die vond

Uyt seven sond'

Vermaeck en straf

Rust in dit graf

STIRF

20 February

1689

D.O.M.

GODTGAF VERHULSTsterft 13 September 1700

THEODORA DES MARESsyn huysvr.

sterft 16 October 1669

CATHARINA KERRICXSYN TWEEDE HUYSVR.

STERFT 1 OcTOBER 1692

ADRIANA VAN URSELSYN DERDE HUYSVR.

STERFT 20 Januarius 1700

MAT. GODTGAF CARITATER. LP. 1

De weduwe Ogier bleef met hare ongehuwdedochter Anna in het schoolhuis der Zilversmid-

straat wonen. Alhoewel zij nu geene inkomstenmeer had, weigerde zij een deel der nalatenschap,

dat de oude jonge dochter Anna van Assche aan

1 In deze grafschriften, lang na den dood van Godgaf Verhulst opge-

steld door den jongen Charité, staan erge feilen. Ogier stierf niet den20", maar den 22" Februari 1689 en Theodora de Merres (sic.) is niet

gestorven op 16 October 1669, vermits zij den 18" der zelfde maand nogeen testament teekende.

107

Page 114: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Meester Willem Ogier en zijne huisvrouw maakte

bij testament van 29 Augustes 1684. Zij liet alles

aan de twee vrouwen, die de overledene Anna,

welke in 1646' bij Ogier woonde, hadden opgepast

en hare begrafenis vereffenden.

Den 4" October 1702 was de weduwe Ogier

echter genoodzaakt haar huis «den gulden Cop»

te herenten en verhuren en zij zocht een toe-

vluchtsoord in het godshuis der Korte Nieuw-

straat, waar zij overleed op 5 Februari 1710. Met

eenen eenvoudigen lijkdienst werd zij in stilte

begraven op het ruime O. L. V. kerkhof.

Van hare moeder gescheiden, vestigde zich

Anna Ogier in de Keistraat. Toen zij daar, op

18 November 1720, was gestorven, werd zij naast

hare moeder te ruste gelegd.

De andere dochter van Ogier was een beter lot

beschoren. Zij leefde in welstand, bemind door

eenen kloeken man, gevierd en vereerd door

hare stadgenooten en de heeren der stedelijke

Regeering. Haar echtgenoot, die bijna voor al

onze tempels kunstgewrochten beitelde, was

Deken der Sint-Lucasgilde en klom op tot Prins

harer rederijkers. Toen hij zijnen maaltijd gaf,

vergastte zijne gade de deelnemers aan den disch

met een luimig welkomspelletje : P h i 1 e m o n

en Baucis en des avonds, tot afscheid, met

een kluchtje : Het verward Paradijs.Den 18" Februari 1693 werd de nieuwe Land-

voogd, bij zijne plechtige intrede te Antwerpen,

ook, met brandende flambeeuwen, ter Schilders-

kamer opgeleid, en daar begroette hem Barbara

1 2ie bladzijde 81.

io8

Page 115: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Ogier met baar gedicht : «Verwellecominghe opde Saele van pictura aen sijne keurvorstelijcke

Doorluchtigheydt MaximiliaenEmanuel van Bey-eren. Gheschiet op den 21 Februarius 1693.»^ DeVorst woonde ook de opvoering bij van een zin-

nebeeldig tooneelstuk dat Barbara in eenige uren

vervaardigde. Het was getiteld : «Inhout der

Vereen igde Consten met de vertrooste Antver-

pia, verthoont aen Sijne keurvorstelijcke Door-

luchtigheydt op de Camer van Pictura den 21

Februarius 1693.»' De Landvoogd scheen voldaan

over de hem bewezen eer. Hij bezorgde onze

Academie vier vrijbrieven, met wier opbrengst

er een leergang van teekenen naar het plaaster

werd gesticht. Uit erkentelijkheid beitelde WillemKerricx het nog in ons museum bewaard borst-

beeld des Landvoogds.

Den 26" Augustus 1694 verlustigde «Jouffrouwe

Barbara» de kunstenaars der Schilderskamer meteen blijspel : De dolende Poëzie en op 21 No-vember van dit jaar met het dichtwerk «Zeeghen-praelende Academie in de openinghe van haeren

nieuwen bouw, opgedragen aen mijne seer Ed.

Eerw. HH. Borghermeesteren, Schepenen endeRaedt der stadt van Antwerpen, op de Camerder versaemde Consten, gheseydt de Gulde vanSt. Lucas den 21 November 1694.»^ Het Magis-

traat vereerde deze kunstplechtigheid met zijne

tegenwoordigheid en beloonde onze dichteres

met 20 gulden uit de stadskas.

1 Antwerpen, Godtgaff Verhulst, in-4o.

2 Gedrukt bij Godtgaff Verhulst, in-4o.

3 Antwerpen, Godtgaff Verhulst, in-4o.

109

Page 116: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

Vervolgens schreef zij : «Overwonnen Marsdoor den langh Ghewenschsten Vrede, opgedrae-

ghen in de verwellecomminghe van den Edelen

Heere Jonckheer Joan : Carolus van Hove, Oudt-

Borgermeester, Dienende Schepen deser stadt,

Hooft-man van St. Lucas-Gulde, op de Camerder Vereenighde Consten den 25 Meert 1699.»^

«Den betwisten doodtslag in het schuldigd gemoet

van den Grooten Alexander, treurspel, vertoond

den 19" December 1700.» «De Doodt van Clytus,

treurspel, vertoond den 19" December 1709.»

«Don Ferdinand oft Spaenschen Sterrekijker,

blijspel : Verthoont op de Saele der VereendeConsten geseyt S.Lucas-Gulde Ende uyt-gewerckt

door de Liefhebbers van den Olijf-tack binnen

Antwerpen den 21 October 1714.»-

Van in 171 1 dachten de echtelingen Kerricx-

Ogiereraan de toekomst hunner dochter Catharina

Clara zoo veel mogelijk te verzekeren. Dit meisje

was een begaafde schilderes, doch door verzwak-

king in de beenen, veroordeeld om gansch haar

leven bedlegerig te blijven, zoodat zij slechts

waterverfschilderingen kon vervaardigen. Doorhun testament van28 April 171 1 maakten de ouders

aan de ongelukkige een bijzonder legaat van i.ooo

gulden, een driedubbel paarlenhalssnoer, al de

kleederen en het lijnwaad harer moeder. Zij

verklaarden tevens te willen begraven woorden in

de kerk der predikheeren,waar ook hunne kreupeledochter eene rustplaats werd voorbehouden. Wil-

lem Kerricx stierf op 20 Juni 17 19, en zijne vrouw

1 Antwerpen, Godtgaff Verhulst, in - 4°.

2 «Men vintse te coop t'Antwerpen bij Joannes Paulus Robijns.»

IIO

Page 117: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

den i8" Maart daarna. Beiden werden vóór het

altaar van den H. Rozenkrans te rusten gelegd,

onder eenen zerk versierd met de witmarmerenzinnebeelden des doods en der verrijzenis.

Ook de zoon van Barbara Ogier,Willem Ignatius

Kerricx, had dichtersbloed in de aderen. Reedsop i8 April 1700 werd hij tot Factor van denOlijftak gekozen en den 9" Juni 1718 benoemdehet Magistraat hem tot Deken der Sint-Lucasgilde.

Onderzijnekenspreuk:«Konstwint]onst,» schreef

hij de volgende tooneelwerken : «Het ongestadig

wankelrad of den onderdrukten weer herstelden

Cambysus, Koningvan Persien, treurspel, 1700.»

«Don Quichot de la Mansche, klucht 1700.» «DeBeschaemden Minnaer of verliefden Droguist,

klucht, 1702.» «De klucht van den heerschenden

Vastenavond, 1703.» «De volbrachte straf in

Jerusalems ondergangh, treurspel, 1703.» «Ont-

wekten krijghslust uyt den slag van Eeckeren,

klucht, 1703.» «Berouwden krijgslust uyt denslag van Eeckeren, klucht, 1704.» «Suffenden minen stinkenden Cupido, klucht, 1705.» Na dit

laatste jaar liet hij de dichtkunst varen voorhet waarnemen zijner drukke bezigheden als

schilder, beeldhouwer en bouwmeester, waarinhij zich onderscheidde tot hij stierf 2 Januari 1745.

Dank zij de vele exemplaren der S e v e n

Hooft-Sonden, welke er tot heden in denhandel en de boekenkasten der Antwerpscheburgers voorkomen, werd Ogier niet vergeten,

gelijk de meeste onzer oude tooneeldichters. Bij

het naderen der tweehonderdste verjaringvan zijn

afsterven werd hij zelfs openbaarlijk herdacht in

III

Page 118: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

tijdschriften, dag- en weekbladen, doch zijn werkwerd niet naar eisch ontleed en zijn levenswandel

bleef zoo goed als onbekend.

In Antwerpen 's Gemeenteraad van 24 December1888 werd zijn lof verkondigd en eenparig be-

sloten tot het doen beitelen van zijn marmerenborstbeeld, hetwelk den 11" Augustus 1889, na de

vertooning zijner klucht Haet en Nijdt, werdonthuld en geplaatst in de wandelzaal van den

Nederlandschen Schouwburg, naast het borstbeeld

van den vorst der Nederlandsche dichters Joost

van den Vondel. De Antwerpsche Regeering deed

ook eenen gedenksteen stellen in den gevel van

Ogier's sterfhuis en gaf zijnen naam aan eene

openbare plaats, waar zij den 14" September 1890,

zijn bronzen borstbeeld inhuldigde, na welke

plechtigheid, op de Groote Markt, onder den

blauwen hemel, «voor de gemeente,» zijn Be-lachelijck misverstand ofte BoereG e c k werd vertoond.

ïn ditzelfde jaar werden de kluchten van den

gevierden Meester heruitgegeven met den titel

:

De Seven Hooft-sonden speels-ghewys

Vermakelyck ende Leersaem voorgestelt door

G. Ogier, van Antwerpen. t'Antwerpen, byLodewyck lanssens, Drucker en Boeck-vercoo-

per, in de Carnotstraet 125. A° 1889.

Reeds binnen vier jaren zal er weer gelegenheidzijn den tooneeldichter te gedenken bij de drie-

honderdste verjaring zijner geboorte.

112

Page 119: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer
Page 120: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

GescMedkundige werken van F. Jos. van den Branden

:

— Geschiedenis der Academie van Antwerpen, bekroond in denprijskamp door de Regeering der stad Antwerpen uitgeschreven,

Antwerpen 1867.

— Frans Wouters, kunstschilder, 1G12-1659, Antwerpen 1872.

— De Val van Antwerpen, geschiedkundig drama in zeven tafereelen,

bekroond. Gent 1873.

— Eenige bladen uit de geschiedenis van het Onderwijs te Antwerpen,Antwerpen 1874.

— Willem van Nieuwelandt, kunstschilder en dichter, 1584-1635,

Gent 1875.

— Beknopt verslag over het gebruik der hoofdletters in de familie-

namen, gedurende de zes laatste eeuwen, Antwerpen 1875.

— Eugeen Zetternam, volksschrijver, 1826-1855, Antw. 1876 en 1905.

— Biographisch Woordenboek der (Noord- en) Zuid-NederlandscheLetterkunde, Deventer 1878 en Amsterdam 1888.

— Adriaan de Brouwer en Joos van Craesbecck, Haarlem 1881 enAntwerpen 1882.

— Jacob Jordaens, kunstschilder, 1593-1678, Gent 1852,

— Geschiedenis der Antwerpsche Schilderschool, bekroond met deneersten prijs in den wedstrijd geopend door de Regeering der

stad Antwerpen, Antwerpen 1883.

— Jacques Jordaens, sa vie ses CEUvres, Paris 1883.

— Toespraak bij de onthulling van het marmeren borstbeeld vanPeter Benoit, Herstichter der Vlaamsche Muziekschool, Ant-werpen 1886.

— Remigius van Leemput, portretschilder, 1607-1675, Antwerpen 1891.

— Hendrik de Cort, stadsgezichtschilder, 1742-1810, Antwerpen 1891.

— Zoo de Ouden zongen zoo pijpen de Jongen, zedentafereel vanJacob Jordaens, Antwerpen 1891.

— Balthasar Geertssen dit Bos bu Sylvius, graveur, 1518-1580. Quatre

suites d'ornements, 60 pi. La Haye 1893.

— Een werk van Hubert Coltz, met plaat, Antwerpen 1894.

—. Hubert Goltz (Goltzius), portretschilder-oudheidkundige, 1526-1583,

met plaat, Antwerpen 1894.

— Frans de Momper, landschapschilder, 1603-1660. Antwerpen 1894.

— Rubens' godsdienstig meesterstuk, Antwerpen 1896.

— Getuigenis over het portret van Marten Pepijn, Antwerpen 1899.

— Ontstaan van het Nieuwsblad te Antweroen.— Abraham Verhoeven.Zijn leven, 1575-1652, Antwerpen 1902.

— Prefect d'Herbouville, Antwerpen 1903.

— Le Prcfet d'Herbouville, Anvers 1903.

— Geschiedenis der Stadsbibliotheek van Antwerpen, Antwerpen 1908.

— Anna Bijns,Haar leven, hare werken, haar tijd, Ant.1493-1575, 1911.

— Stadhuis van Antwerpen. Zijne Kunstwerken. Antwerpen 1913.

— De Ouders van Conscience, Antwerpen 1913.

— Antwerpsch Archievenblad, uitgegeven op last van het Gemeeinte-bestuur, Antwerpen.

Page 121: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer

PT Branden, i^ans Jozef Peter van

5675 den055Z55 Willem Ogier

PLEASE DO NOT REMOVE

CARDS OR SLIPS FROM THIS POCKET

UNIVERSITY OF TORONTO LIBRARY

Page 122: Willem Ogier, tooneeldichter 1618-1689...dienentegendevrouwwierhandelwijszooveel opspraakverwekteenrechtstreeksaandruischte tegendeverordeningenderSint-Ambrosiusgilde. Zijdeedherinneren,datdevroegereHeer