Wie niet weg is, is gezien

38
Wie niet weg is, is gezien Joods Nederland na 1945 Onder redactie van Hetty Berg en Bart Wallet

description

Design: MV LevievanderMeer

Transcript of Wie niet weg is, is gezien

Page 1: Wie niet weg is, is gezien

Wie

nie

t w

eg is

, is

gezi

en

Jood

s N

eder

land

na

1945

Wie n

iet weg is, is gezien

Joods Nederland na 1945

Onder redactie van

Hetty Berg

en Bart Wallet

Page 2: Wie niet weg is, is gezien

> 6 <

Page 3: Wie niet weg is, is gezien

> 7 <

Link

sbov

en D

e Isr

aëlis

che

amba

ssad

eur i

n N

eder

land

Dav

id S

halti

el te

kent

de

oork

onde

bij

de o

verd

rach

t van

de

inve

ntar

is va

n de

syna

goge

in L

eeuw

arde

n aa

n he

t kin

derd

orp

Kfar

Bat

ya in

Isra

ël, 1

964.

Fot

o Pe

ter C

hrist

iaan

s,

colle

ctie

niw

-fot

oarc

hief

Rec

htsb

oven

Men

sen

op d

e N

egba

h aa

n de

Java

kade

in A

mst

erda

m, 1

okt

ober

194

8. H

et s

chip

ver

voer

de o

nder

and

ere

vijfh

onde

rd R

oem

eens

e ki

nder

en n

aar h

un n

ieuw

e th

uisl

and

Isra

ël.

Foto

Bor

is K

owad

lo /

Ned

erla

nds

Foto

mus

eum

, Rot

terd

am, c

olle

ctie

niw

-fot

oarc

hief

Ond

er T

orar

olle

n ui

t Ned

erla

nd v

ertr

ekke

n va

naf S

chip

hol m

et E

l Al n

aar n

ieuw

e ne

derz

ettin

gen

in Is

raël

, 195

4.

Foto

col

lect

ie a

np, n

iw-f

otoa

rchi

ef

Bart Wallet en Hetty Berg

65 jaar joods NederlandEen inleiding

Slechts weinig mensen waren aanwezig bij de laatste dienst in de grote Leeuwarder

synagoge in de Sacramentstraat op 6 december 1964. Het waren er nog geen honderd,

de meesten in plechtig zwart gestoken. Velen waren oud-leden die voor de laatste

maal naar de Friese hoofdstad getogen waren. De joodse gemeente zelf telde nog maar

54 leden, die verspreid woonden over de hele provincie. Weemoed en vreugde waren

de gemengde gevoelens die de aanwezigen bestormden, zo bracht de aanwezige op-

perrabbijn Elieser Berlinger de sfeer onder woorden. Weemoed was er over het Fries-

joodse verleden dat met deze dienst werd afgesloten en over de grote synagoge die

sinds 1942 nooit meer vol was geweest. Maar er heerste ook vreugde: ‘Een rest keert

weer en de heilige voorwerpen staan straks ten dienste in een dorp van jongeren in een

jong land, het herrijzende Israël, het aan de vaderen Beloofde Land.’1

Omdat het bestuur van de Leeuwarder joodse gemeente tot de conclusie was geko-

men dat er geen toekomst meer was weggelegd voor het joodse leven in Friesland, werd

nagenoeg het complete interieur tijdens de afscheidsdienst overgedragen aan de am-

bassadeur van de staat Israël. Hij zou er vervolgens zorg voor dragen dat de Heilige

Ark, de bima, de Torarollen, de stoel van de opperrabbijn, de glas-in-loodramen en an-

dere ceremoniële voorwerpen werden verscheept naar het Israëlische jeugddorp Kfar

Batya, waar ze aan een tweede leven zouden beginnen. Aan het hoofd van de religieuze

nederzetting bij Raänana stond de uit Nederland afkomstige Nathan Dasberg, de broer

van de in de oorlog omgekomen Leeuwarder opperrabbijn en een goede vriend van

Hartog Beem, die jarenlang de Fries-joodse gemeenschap leidde. Aan deze connecties

was de verhuizing van de inventaris van de Leeuwarder synagoge te danken.2

De alia (verhuizing naar Israël) van het synagoge-interieur was bijzonder, maar

paste wel in een naoorlogse trend in joods Nederland.3 In de eerste jaren na de oorlog

vertrokken vele tientallen Nederlandse Torarollen naar Israël, waar ze in nieuwe syna-

gogen in steden en kiboetsiem (collectieve gemeenschappen) opnieuw werden ge-

bruikt.4 Nog in 1980 werd een groot deel van de belangrijke collectie Hebraica en Ju-

daica van Ets Haim, de bibliotheek van de Amsterdamse Portugees-joodse gemeente,

eveneens naar Israël gezonden. Het idee was dat het Nederlands-joodse erfgoed de

Nederlandse joden deels achterna, deels vooruit reisde. Dat was volgens opperrabbijn

Berlinger allerminst een treurige zaak. Hij was verantwoordelijk voor alle joodse ge-

meenten buiten de Randstad en liet zich in 1974 ontvallen: ‘Als een gemeente door

emigratie naar Israël kleiner is geworden, dan beschouw ik dat als een groot succes.

Het Nederlandse jodendom heeft een grote toekomst in Israël.’5

Niet alleen Berlinger, maar veel Nederlandse joden dachten na 1945 dat er voor de

gedecimeerde joodse gemeenschap uiteindelijk geen toekomst meer was weggelegd in

Page 4: Wie niet weg is, is gezien

> 16 <

Bov

en D

emon

stra

tie in

Am

ster

dam

ter o

nder

steu

ning

van

Isra

ël ti

jden

s de

Zes

daag

se O

orlo

g in

het

Mid

den-

Oos

ten,

196

7. F

oto

Sven

Par

sser

, col

lect

ie n

iw-f

otoa

rchi

ef M

idde

n F

olde

rs v

an E

en A

nder

Jood

s G

elui

d en

het S

teun

com

ité Is

raël

isch

e Vr

edes

- en

Men

senr

echt

enor

gani

satie

s, 2

008

Ond

er D

emon

stra

tie in

Am

ster

dam

tege

n de

ond

erdr

ukki

ng v

an d

e jo

den

in d

e So

vjet

-Uni

e op

initi

atie

f van

het

Sol

idar

iteits

com

ité v

oor d

e Jo

den

in d

e So

vjet

-Uni

e, 1

983.

Col

lect

ie A

wra

ham

Soe

tend

orp

verband met de wijze waarop de samenleving aan de jodenvervolging een prominente

plaats in het nationale geweten heeft gegeven. Frank van Vree haakt daarop in en

toont hoe de herinneringscultuur van de Sjoa in de Nederlandse maatschappij zich

heeft ontwikkeld van een bewust negeren van het joodse leed tot een collectieve omar-

ming daarvan.

In de publieke opinie mag daardoor een tamelijk massief beeld van de Nederlandse

joden zijn ontstaan, de werkelijkheid was veelal anders. Joop Sanders laat zien hoe

vrijwel de gehele naoorlogse periode wordt gekarakteriseerd door een moeizaam zoe-

ken naar samenwerking tussen de belangrijkste joodse organisaties. Zijn bijdrage kent

in bepaald opzicht een happy end, omdat het artikel eindigt met de oprichting van het

overkoepelende CJO. Tegelijkertijd is het zo dat het aantal joden dat betrokken is bij

een van de vertegenwoordigde organisaties zienderogen is teruggelopen.

De hierop volgende twee bijdragen zoomen in op de directe naoorlogse periode. De

wederopbouw van het joodse religieuze leven, orthodox en liberaal, wordt door Bart

Wallet geanalyseerd tegen de achtergrond van het debat tussen ‘vernieuwers’ en ‘res-

taurateurs’. De chaos van 1945 opent voor uiteenlopende groepen de mogelijkheid om

hun idealen in daden om te zetten. De kiemen voor de latere pluriformisering worden

daarbij al zichtbaar. Joel Fishman laat op zijn beurt zien hoe de verhouding tussen de

joodse gemeenschap en de Nederlandse overheid in 1955 plotseling ten goede kantel-

de door een opzienbarende rede van opperrabbijn Aron Schuster. Hij gebruikt daar-

voor interviewmateriaal, dat hij al in de jaren 1970 heeft verzameld.

Aan de hand van een drietal toonaangevende joodse schrijvers, Abel Herzberg,

Leon de Winter en Arnon Grunberg, gaat David Wertheim na hoe Nederlandse joden

zich tot de staat Israël verhouden. Israël roept in alle gevallen sterke emoties op, hoe-

wel de aard daarvan aanzienlijk uiteen kan lopen. Tekenend is het verschil tussen

Herzberg, die de oprichting van Israël in 1948 zelf meemaakte, en De Winter en Grun-

berg, voor wie de staat inmiddels een gegeven is.

Niet minder prominent was in het culturele leven Ischa Meijer, aan wie Evelien Gans

haar bijdrage wijdt. Zij concentreert zich op een tweetal geruchtmakende affaires, één

met het verzet in 1977 en één rond de opvoering van Fassbinders toneelstuk Het vuil, de

stad en de dood in 1987. Deze twee momenten werpen licht op de gecompliceerde om-

gang van Meijer met zijn joodse identiteit en de soms moeizame verhouding tussen

joden en niet-joden in Nederland. Carine Lacor vraagt eveneens aandacht voor het the-

ater. Zij bekijkt hoe de herinnering aan de Sjoa in een drietal spraakmakende theater-

stukken wordt verbeeld en hoe theater en publiek debat op elkaar ingrijpen.

Met twee bijdragen die opnieuw het religieuze leven tot onderwerp hebben, wordt

de bundel besloten. Paul van Trigt vraagt zich af in hoeverre het religieuze jodendom

in Nederland een vergelijkbare ontwikkeling doormaakte als de andere traditionele

kerkgenootschappen in de jaren 1960 en 1970. Hij constateert soortgelijke vormen van

‘ontkerkelijking’, maar laat zien dat de eigenlijke omwenteling voor het Nederlandse

Page 5: Wie niet weg is, is gezien

> 17 <

Page 6: Wie niet weg is, is gezien

> 20 <

Centraal Warenhuis Gebr. Zion in Eibergen in de Achterhoek stond bekend als de grootste

kledingwinkel in de regio, ‘met de zeven etalages’. De drie broers, Julius, Sally en Zadok Zion, wisten door

onderduik de oorlog te overleven en omdat zij ook kleding en stoffen hadden laten onderduiken, konden

ze op 17 oktober 1945 de zaak heropenen. Dat gebeurde op grootse wijze: vol trots prijkte een grote

davidster met de naam Zion in de etalage en er was een feestelijk diner. De broers bouwden de zaak uit

en gebruikten daarvoor de modernste reclametechnieken. In 1973 verkocht Jacob Julius Zion als laatste

firmant het bedrijf. De volgende generatie was naar Israël verhuisd en kon het warenhuis daarom niet

meer voorztetten.

Boven Uitnodiging voor de heropening van Centraal Warenhuis Gebr. Zion in Eibergen op 17 oktober 1945. Collectie jhm Rechts ‘Levende etalage’

met personeel bij de heropening van het warenhuis van Zion op 17 oktober 1945. Collectie jhm

Page 7: Wie niet weg is, is gezien

> 21 <

Page 8: Wie niet weg is, is gezien

> 22 <

Boven Reclameschildering voor de kapotte etalageruit van het warenhuis van Zion, oktober 1945. Collectie jhm

Onder Etalage bij de heropening van het warenhuis van Zion op 17 oktober 1945. Collectie jhm

Rechts Feestelijk diner in het warenhuis van Zion ter gelegenheid van de heropening op 17 oktober 1945. Collectie jhm

Page 9: Wie niet weg is, is gezien

> 23 <

Page 10: Wie niet weg is, is gezien

> 24 <

Page 11: Wie niet weg is, is gezien

> 25 <

Anne

Mul

ler k

reeg

bij

de b

evrij

ding

van

Noo

rd-B

raba

nt in

194

4 va

n ha

ar o

nder

duik

oude

rs d

eze

jurk

. Lat

er h

ebbe

n ha

ar o

uder

s ha

ar g

evon

den

met

beh

ulp

van

kran

tena

dver

tent

ies.

Col

lect

ie jh

mHetty Berg

De oorlog voorbij Levensverhalen van joden over naoorlogs Nederland

‘Ik hoorde woorden die ik niet begreep. Het ging natuurlijk altijd over die oorlog,

naderhand. Ik heb het opgeschreven: weghalen, ophalen, niet terugkomen,

onderduiken, opduiken, weggeven, afstaan, pulsen. (...) En ik zat daar te gissen:

wat is nou onderduiken? Ik wist wat “koppeltje duiken” was. Ik zag al die mensen

aan een stang hangen, met hun hoofd naar beneden, al die jaren.’

Mieke Daniëls-Waterman (1947)

In de joodse beleving is de Tweede Wereldoorlog vaak nog dichtbij. De 65 jaar die

sinds de bevrijding zijn verstreken, hebben lang in de schaduw gelegen van de oorlog,

we spreken niet voor niets van de ‘naoorlogse periode’. Ingeklemd tussen het einde

van de oorlog en vandaag ligt een tijd die zelf allang geschiedenis is geworden en

waarvan de verhalen verteld moeten worden voordat het niet meer mogelijk is.1

Met het vastleggen van persoonlijke ervaringen over de naoorlogse geschiedenis

van de joden in Nederland, kwam ik terug bij een onderwerp van twintig jaar geleden.

Voor de expositie Bevrijdingen, hedendaagse kunst en historische documenten (Joods

Historisch Museum, 1990) heb ik mensen geïnterviewd over hun bevrijding, terugkeer,

opvang en hoe zij het leven na de oorlog weer oppakten.2 Indertijd was ik jong en on-

ervaren, het was mijn eerste onderzoek voor een tentoonstelling. Na afloop van de in-

terviews was ik vaak overweldigd en aangedaan door de verhalen. Nu twintig jaar la-

ter, met meer ervaring, kennis en bagage is het effect van sommige interviews nog

even groot. Een van de drijfveren om deze verhalen vast te leggen komt voort uit de

onmogelijkheid om deelgenoot te worden van de wederwaardigheden van mijn eigen

familie. Dit patroon werd mooi verwoord in een uitwisseling die ik had met Betty

Struch-Roos, die net als mijn moeder is opgegroeid in Nederlands-Indië en ook moe-

der van drie kinderen is. Na afloop van het interview merkte ze op: ‘Dit verhaal zou ik

mijn kinderen nooit vertellen’, waarop ik zei dat mijn moeder haar verhaal nog nooit

aan mij heeft verteld. Het delen van de ervaringen die verband houden met de oorlog,

is makkelijker met een onbekende dan met de eigen kinderen. Deze mensen waren

bereid hun levensverhaal aan mij, een vreemde, te vertellen. Ze openden niet alleen de

deuren van hun huizen, maar verschaften mij ook toegang tot het intieme domein van

hun herinnering, waarvoor ik hen zeer dankbaar ben. Het was heel bijzonder als een

vroedvrouw aanwezig te mogen zijn bij het ter wereld brengen van de verhalen.

Ruim honderd mensen zijn in Nederland, Israël en een enkeling in de Verenigde Sta-

ten benaderd met de vraag of ze hun levensverhaal wilden vertellen in het kader van

het project over de geschiedenis van de joden in Nederland na 1945. De respons was

bijna onverdeeld positief.3 De geïnterviewden zijn geboren tussen 1912 en 1966.4

Page 12: Wie niet weg is, is gezien

> 52 <

Link

sbov

en D

e sl

oop

van

de re

stan

ten

van

de jo

denb

uurt

in A

mst

erda

m, 1

955.

Fot

o Bo

ris K

owad

lo, c

olle

ctie

Ned

erla

nds

Foto

mus

eum

, Rot

terd

am R

echt

sbov

en L

ex G

ouds

mit

in d

e ro

l van

Tev

je ti

jden

s de

vie

ring

van

25 ja

ar

Isra

ël in

Am

ster

dam

, 197

3. C

olle

ctie

niw

-fot

oarc

hief

Lin

kosn

der

Hoe

s va

n ee

n la

ngsp

eelp

laat

van

Jacq

ues

en Jo

ssy

Hal

land

in h

un L

iLaL

o-th

eate

r. Co

llect

ie Ja

ap v

an V

elze

n R

echt

sond

er O

ud-b

urge

mee

ster

Ivo

Sam

kald

en

legt

de

eers

te s

teen

voo

r het

nie

uwe

jhm

aan

het

J.D

. Mei

jerp

lein

in A

mst

erda

m, 1

985.

Col

lect

ie n

iw-f

otoa

rchi

ef

deze ontwikkelingen werd het leed dat joden hadden ondervonden de ultieme maat-

staf voor allerlei andere maatschappelijke misstanden.

Aan de openbaring van dat leed is zeker ook bijgedragen door joden zelf. Zo speel-

den joodse psychiaters als Louis Tas, Eddy de Wind en Hans Keilson een belangrijke

rol bij de verbreiding van inzichten in de psychische effecten van vervolging.16 Een

andere bron was de nostalgische populaire cultuur, uitgedragen door entertainers als

Jacques en Josy Halland, Sylvain Poons, Max Tailleur en Lex Goudsmit. Zij maakten

allen naam met cabaret en theater geënt op een Jiddisj en joods-Mokums erfgoed, dat

ze inzetten in de vormgeving van een bittere herinnering aan de verwoeste joodse ge-

meenschap. Dat gebeurde zowel in Tailleurs cabaret De Doofpot, opgericht in 1952,

als in het LiLaLo-theater dat het echtpaar Halland vanaf 1959 opende.17

Vergelijkbaar daarmee waren de herinneringen aan joods Amsterdam die vanaf mei

1956 door Meijer Sluyser werden gepubliceerd in Het Parool. De aanleiding daarvoor

was de sloop van de restanten van de joodse buurt in het centrum van Amsterdam, die

dat jaar begon. Aanvankelijk sprak uit Sluysers stukken vooral verzet tegen de tendens

om met de sloop van de huizen ook de herinnering aan hun bewoners te verwijderen:

‘We moeten vergeten en daarom moeten ze de buurt maar afbreken. VERDOMD NOG

AAN TOE LATEN ZE HET GAUW DOEN’, zo schreef hij in zijn eerste bijdrage aan wat een

lange reeks van herinneringen aan joods Amsterdam zou worden.18 In de loop van de

acht jaar dat de stukken in Het Parool verschenen, werden de intermezzo’s waarin de

veronachtzaming door de Nederlandse samenleving van het joodse lot werd gehekeld,

steeds korter en kreeg de nostalgie naar het verloren joods Amsterdam de overhand.

Dat laatste was waarschijnlijk ook het element dat zijn niet-joodse lezerspubliek het

meeste waardeerde, zoals bleek uit het voorwoord dat minister-president Willem

Drees schreef bij de eerste bundeling van Sluysers stukken. Hij prees Sluyser daarin

voor de wijze waarop hij een beeld gaf van ‘de sfeer van dit deel der Joodse bevolking,

dat in het algemeen onder moeilijke omstandigheden leefde maar er zich goedgehu-

meurd doorheen wist te slaan’.19 Eenzelfde onbezorgde sfeer van een stereotiepe

joodse ‘gein in Mokum’ leek te overheersen in het Jiddisje theater van Halland en het

cabaret van Tailleur, dat om die reden door veel joden werd gewantrouwd.20

Maar het waren zeker niet alleen joodse professionals die de naoorlogse samenle-

ving een joodse kleuring gaven. De herinnering aan de jodenvervolging kreeg ook een

centrale plaats als gevolg van het wijdverbreide gevoel dat de naoorlogse samenleving

een nieuw moreel ijkpunt en grotere geestelijke diepgang nodig had. Het cultuurpes-

simisme van de eerste helft van de twintigste eeuw leek bewaarheid te zijn geworden

in het totalitarisme van de jaren dertig en veertig, maar werd verder aangewakkerd

door de zorg over de materialistische vervlakking van de welvaartsstaat die vanaf de

jaren zestig op gang kwam. Het besef van het diepe leed en de erkenning van de af-

gronden van het bestaan dat door de joden gerepresenteerd werd, bood ‘een vreemd

geluk’, zoals Jan Oegema met een citaat van Albert Camus de publieke religie rond de

jodenvervolging treffend aanduidde.21

Page 13: Wie niet weg is, is gezien

> 53 <

Page 14: Wie niet weg is, is gezien

> 54 <

Op deze manier kregen joden in de naoorlogse wereld een prominente plaats toebe-

deeld, die in geen verhouding stond tot hun numerieke aandeel in de Nederlandse

bevolking. Ook kan dit aspect niet verklaard worden door een eventuele getalsmatige

oververtegenwoordiging van de joden in de politiek, de media of andere delen van het

openbare leven. Dat maakt het moeilijk nu nog een geschiedenis van prominente jo-

den te schrijven. De rechtvaardiging die een dergelijke geschiedschrijving voor de oor-

log vond in de bestrijding van antisemitisme is niet langer houdbaar. Het antisemitis-

me bleek op die manier niet tegen te gaan, en bovendien werd aan de joodse bijdrage

aan de samenleving zo geen recht gedaan. Dat was niet alleen omdat het gewicht van

hun aandeel lastig te meten is, maar vooral ook omdat de joodse identiteit nauwelijks

als relevante gemeenschappelijke noemer van de inbreng van joden in het publieke

leven gezien kan worden. Daarvoor verschillen joden teveel van elkaar. Dat neemt niet

weg dat het jodendom een prominente plaats inneemt in de naoorlogse Nederlandse

samenleving, niet alleen omdat joden dat niet konden en wilden vergeten, maar vooral

omdat niet-joden op allerlei manieren profijt of bevrediging halen uit het cultiveren

van het jodendom in Nederland.

Ik dank mijn medeauteurs aan deze bundel voor hun suggesties. Centrale gedachten in dit stuk ontstonden in een gesprek dat ik in het voorjaar van 2010 had met Abram de Swaan. Ik dank hem voor zijn inzichten.

1 Hanna van Solinge en Marlene de Vries ed., De Joden in Nederland anno 2000. De-mografisch profiel en binding aan het Joden-dom (Amsterdam 2001) passim. 2 Historische voorbeelden zijn Joseph Ja-cobs, Jewish contributions to civilization. An estimate (Londen 1919); Cecil Roth, The Jewish contribution to civilization (New York/Londen 1940). Een hedendaags voor-beeld van het genre is Joe King en Eleanor London, The Jewish contribution to the modern world (Quebec 2004). Zie voor een kritische bespreking van de notie van de bijzondere joodse bijdrage aan de bescha-ving: Jeremy Cohen en Richard I. Cohen ed., The Jewish contribution to civilization: reassessing an idea (Oxford 2008).3 H. Brugmans en A. Frank, ‘Ter verant-woording’ in: Idem, Geschiedenis der Joden in Nederland (Amsterdam 1940) 11-14, al-daar 11-12.4 H.J. Pos, Anti-semitisme en Jodendom. Een bundel studies over een actueel vraag-stuk (Arnhem 1939).5 J. Veraart, Joden van Nederland (Hilver-sum 1938) 119-125.6 F. Bernstein, Over Joodsche problematiek

(Arnhem 1935) passim.7 Zie ook hiervoor Van Solinge en De Vries ed., De Joden in Nederland anno 2000.8 Yuri Slezkine, The Jewish century (Princeton/Oxford 2004) 1.9 Evelien Gans, De kleine verschillen die het leven uitmaken. Een historische studie naar joodse sociaal-democraten en socialis-tisch-zionisten in Nederland (Amsterdam 1999) 51-52, 90.10 Bas Paternotte, ‘Harry Mens: Paars is een jodenstreek’, http://www.hpdetijd.nl/ 2010-06-14 (geraadpleegd op 14 augustus 2010). Overigens wordt in dit stuk gesteld dat Mens zijn bewering heeft gebaseerd op een bericht in De Telegraaf van 11 mei 2010 waarin de journalist Paul Jansen stelt dat er binnen het CDA het gerucht was verspreid dat er sprake was van over-leg tussen deze politici ‘van joodse komaf’ over links-liberale, Paarse samenwerking.11 Zie hierover http://www.eenvandaag.nl/weblogs/post/33134 (geraadpleegd op 14 augustus 2010).12 Karin Hofmeester, ‘Jewish parliamen-tary representatives in the Netherlands 1848-1914: crossing borders, encountering boundaries?’ in: Judith Frishman e.a. ed., Borders and boundaries in Jewish history (wordt binnenkort gepubliceerd).13 Zie Hasan Evrengun, ‘Jurist Robert Samkalden: “Men sprak van de Hoge Raad

en de Hoogste Raad, daarmee werd dan Meijers bedoeld”’, Historisch Nieuwsblad 2 (2002).14 Ed van Thijn, ‘Never again’ in: S. Ley-desdorff, M. Mock en M. van Weezel ed., Israël: een blanco cheque? (Amsterdam 1983) 40-41.15 Hinke Piersma, Bevochten recht. Poli-tieke besluitvorming rond de wetten voor oorlogsslachtoffers (Amsterdam 2010) 140-156; overigens had Joop Voogd wel een joodse moeder, maar daar refereerde hij tijdens deze debatten niet aan.16 Ido de Haan, ‘Openbaar leedwezen. Over de betekenis van het vervolgings-trauma’, Psychologie en Maatschappij 73 (1995) 329-350.17 D. Walda en W. Boezeman, Mazzel en sores (Amsterdam 1989).18 Meijer Sluyser, ‘Wanneer straks de mokers…’, Het Parool, 19 mei 1956.19 W. Drees, ‘Voorwoord’ in: Meijer Sluy-ser, Voordat ik het vergeet. Met een voor-woord van dr. W. Drees (Amsterdam 1957) 8.20 Zie hiervoor ook de vierdelige radiodo-cumentaire die Micha Wertheim maakte over Max Tailleur: De tranen van Tailleur, VPRO, september-oktober 2000.21 Jan Oegema, Een vreemd geluk. De pu-blieke religie rond Auschwitz (Amsterdam 2003).

Page 15: Wie niet weg is, is gezien

> 55 <

Cultuur Het aantal joden in Nederland na de

oorlog was gering, maar hun aanwezigheid in het

culturele leven bleek groot. Veel Nederlandse

schrijvers, kunstenaars, muzikanten, theater- en

filmmakers hebben een joodse achtergrond.

Culturele activiteiten met een joodse thematiek

trekken een groot publiek, zoals joodse film-

en muziekfestivals. Met de grammofoonplaat

kwamen joodse liedjes in talloze huiskamers.

Dit zijn hoezen van langspeelplaten van joodse

artiesten en voorzangers. Collectie Jaap van Velzen

Page 16: Wie niet weg is, is gezien

> 56 <

Page 17: Wie niet weg is, is gezien

> 57 <

Frank van Vree

Iedere dag en elk uurDe jodenvervolging en de dynamiek van de herinnering in Nederland

Zowel het Nederlands Auschwitz Comité als de Poolse regering had er al lang op aan-

gedrongen en nu was het dan eindelijk zo ver: op 22 juni 1980, een sombere zomerdag,

werd het complex van landenpaviljoens van Museum Auschwitz uitgebreid met een

Nederlandse afdeling. Dit gebeurde door de opening van de expositie 300 jaar Joden in

Nederland, in de voormalige chirurgische barak 21, door de katholieke minister van

Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, Til Gardeniers, die ook de opdracht tot de

inrichting van het paviljoen had gegeven. Zeventig Nederlanders woonden de plechtig-

heid bij, onder wie Gardeniers’ collega van Onderwijs Arie Pais, de Kamerleden Joop

Wolff (CPN), Wim Meijer (PvdA) en Annelien Kappeyne van de Coppello (VVD), be-

stuursleden van verschillende organisaties, waaronder de Stichting 1940-1945, het

Auschwitz Comité en de Uitkeringsraad, en een groot aantal overlevenden van de oor-

log en hun familieleden.

Het officiële gedeelte begon met het spelen van het Poolse en Nederlandse volks-

lied. ‘Veel aanwezigen huilden’, meldde de correspondent van de Gemeenschappelijke

Persdienst, en tijdens de toespraken begon het ongenadig te regenen. ‘Misschien is

deze regen de stroom van tranen die wij voelen maar niet kunnen laten zien’, sprak

minister Gardeniers.1 In haar openingsspeech benadrukte zij vervolgens hoeveel Ne-

derland ‘als tolerante natie’ voor de joden had gedaan, maar ook hoeveel het aan de

joden te danken had. Geheel in de geest van de tentoonstelling besloot zij haar rede

met woorden van hoop, met verwijzing naar de slotregels van het vers op het laatste

paneel in de tentoonstelling: ‘Het monster had gefaald/ De Endlösung was mislukt/

(...) Nederland had een nieuwe toekomst/ Ook de Joodse Nederlanders/ Ook na 1945

spelen en lachen Joodse kinderen’. Het gedicht ging vergezeld van twee grote foto’s,

een van het standbeeld van de Dokwerker, de ander van een meisje van een jaar of

tien, twaalf, spelend met een bal op straat.

In zijn studie Na de ondergang bestempelde Ido de Haan de opening van deze tentoon-

stelling, die door kunstenaar en vormgever Dick Elffers in samenwerking met het Rijks-

instituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD, het huidige NIOD) was ingericht, als het

sluitstuk van een moeizaam en langdurig proces van erkenning van de slachtoffers van

de jodenvervolging.2 In de eerste decennia na de oorlog was er zowel in de politiek als

in de publieke herinneringscultuur bitter weinig aandacht geweest voor het uitzonder-

lijke karakter van de racistische vervolging en de bijzondere positie die de joodse

slachtoffers en overlevenden daardoor innamen. Herdenkingen, monumenten, romans

en speelfilms – steeds weer viel de nadruk op het lot van Nederland als natie, op de

strijd die ‘niet tevergeefs’ was geweest en waaruit land en volk versterkt tevoorschijn

Page 18: Wie niet weg is, is gezien

> 58 <

Page 19: Wie niet weg is, is gezien

> 59 <

Bov

en K

onin

gin

Julia

na in

de

Zuid

erke

rk in

Am

ster

dam

op

de te

ntoo

nste

lling

Ver

volg

ing

van

het N

eder

land

s Au

schw

itz C

omité

, die

een

paa

r maa

nden

late

r ond

er d

e na

am 3

00 ja

ar Jo

den

in N

eder

land

in M

useu

m A

usch

witz

in

Pole

n w

erd

geop

end,

198

0. F

oto

Ben

Han

sen/

anp,

col

lect

ie n

iw-f

otoa

rchi

ef O

nder

De

mas

sale

nat

iona

le h

erde

nkin

g va

n de

Feb

ruar

ista

king

van

25

febr

uari

1941

, ein

d ja

ren

veer

tig. C

olle

ctie

jhm

waren gekomen. Groepen die zich gemakkelijk in dit nationale, christelijk-humanis-

tisch herinneringskader lieten passen, zoals verzetsstrijders, militairen en zeelieden,

kregen daarbinnen alle ruimte, niet in de laatste plaats in de vorm van uitkeringen en

pensioenen. Net als in de meeste andere Europese landen was er weinig aandacht

voor de specifieke positie van joden en andere categorieën oorlogsslachtoffers: hun

geschiedenis werd als het ware ingeweven in de nationale geschiedenis, als illustratie

van de Duitse perversiteit en als exemplificatie van wat de Nederlandse volksgemeen-

schap als geheel was aangedaan.3

Pas in de jaren zestig brokkelde deze nationale herinneringscultuur af en groeide

de aandacht voor de catastrofale gevolgen van de nazistische vervolgingspolitiek. Dit

leidde niet alleen tot een andere visie op de geschiedenis en tot andere vormen van

herdenkingen, maar ook, bijvoorbeeld, tot erkenning van de psychische en fysieke

schade bij de overlevenden. In deze ontwikkeling pasten bijvoorbeeld de onthulling in

1970 van het Nationaal Monument Westerbork door koningin Juliana, maar ook de

aanvaarding, twee jaar later, van de Wet Uitkeringen Vervolgingsslachtoffers (WUV).

Vanuit dit perspectief mag de inrichting van het Nederlandse paviljoen in Ausch-

witz dus inderdaad worden bestempeld als eindpunt van een lang en heftig proces van

erkenning. Toch sloot de expositie wat toon en strekking betreft eerder aan bij de tra-

ditionele voorstellingen van de bezettingsjaren dan bij de kritische visies die sinds de

jaren zestig opgang deden. Sterker nog: ook al zou 300 jaar Joden in Nederland nog

meer dan twintig jaar dienst doen als permanente expositie in het Nederlandse pavil-

joen, op het moment van plaatsing was zij feitelijk al gedateerd.

De eerste jarenGeheel in de geest van de dominante herinneringscultuur van de eerste naoorlogse

decennia stelde de expositie in Auschwitz – net als de meeste andere nationale pavil-

joens – de jodenvervolging voor als een episode die vreemd was aan de eigen samenle-

ving, met haar traditie van gastvrijheid en tolerantie. Zo leek het eerste deel van de

tentoonstelling, gewijd aan de jaren vóór 1940, bovenal te willen getuigen van de ge-

lukkige omstandigheden waarin de species hollandia judaica, een term gemunt door

Seeligmann in 1923, in die dagen verkeerde, terwijl het tweede deel, onder de titel ‘Vijf

jaar bezetting’, vooral in het teken stond van het nationale verhaal van onderdrukking

en verzet. Van de twaalf panelen waren er feitelijk slechts drie exclusief gewijd aan de

vervolging zelf, naast panelen over de Februaristaking, het verzet, de hongerwinter en

andere nationale thema’s. Deze interpretatie vond haar sluitstuk in het laatste paneel

met de eerder genoemde foto’s van de Dokwerker en het spelende meisje, waaraan la-

ter overigens ook nog een replica van het monument voor de Februaristaking, onge-

veer een halve meter groot, werd toegevoegd.4

Het nationale perspectief domineerde, een joods perspectief ontbrak – en precies

dat was tekenend voor de publieke herinneringscultuur in eerste jaren na de oorlog.

Page 20: Wie niet weg is, is gezien

> 110 <

Rabb

ijn Ja

cob

Soet

endo

rp m

et z

ijn g

ezin

op

de D

am in

Am

ster

dam

, jar

en v

ijftig

. Col

lect

ie A

wra

ham

Soe

tend

orp

Liberale strijd om het voortbestaanIn de schaduw van de orthodoxe activiteit stond de kleine liberaal-joodse gemeen-

schap, die voor de oorlog in Den Haag en Amsterdam vertegenwoordigd was geweest.

Na de oorlog duurde het enige maanden voordat er schuchtere pogingen ondernomen

werden om opnieuw te beginnen. Vanzelfsprekend was dat allerminst. Niet alleen wa-

ren veel leden van de liberaal-joodse gemeenschap in de oorlog omgekomen, ook emi-

greerden de van oorsprong Duits-joodse leden op grote schaal. Daarnaast speelde

dezelfde vraag als binnen de orthodoxie: moest men voor eenheid kiezen, en daar-

bij desnoods liberale eigenheden terzijde schuiven, of juist de vooroorlogse situatie

herstellen?

De eerste lijn was aanvankelijk dominant onder de liberale joden. De Haagse godfa-

ther van het Nederlandse liberale jodendom, Levie Levisson, besloot lid te worden van

de Haagse orthodoxe gemeente. Deze tijd vroeg om eenheid, zo was zijn mening.48

Tegelijkertijd bleef hij echter ook voorzitter van het landelijke liberale kerkgenoot-

schap. In Amsterdam werden ondertussen pogingen gedaan de liberale gemeente on-

derdeel te laten worden van de NIHS – overigens een vooroorlogse droom. Onder de

vlag van de ene joodse gemeente zouden dan zowel orthodoxe als liberale diensten

gehouden worden. Als voorschot op de samenwerking leende de NIHS voor de eerste

naoorlogse liberale synagogedienst op 29 december 1945 een Torarol uit. De bespre-

kingen verliepen aanvankelijk positief en opperrabbijn Tal was bereid de liberale dien-

sten toe te staan. De onderhandelingen liepen echter stuk op zijn eis dat de liberalen

ook zijn halachisch gezag op het terrein van huwelijken en echtscheidingen zouden

erkennen.49 De Amsterdamse Liberaal Joodse Gemeente (LJG) moest zelfstandig voort.

Naast het orthodoxe NIK kwam zo opnieuw een liberaal-joodse gemeenschap te

staan. Die maakte echter een moeilijke begintijd door. Het karakter van de LJG werd

sterk bepaald door de Duitse joden – de notulenboeken uit de eerste naoorlogse jaren

werden nog allemaal in het Duits bijgehouden – en voor Nederlandse joden was de

gemeente hierom niet erg aantrekkelijk. Ook was de LJG weinig succesvol in haar keu-

ze voor rabbijnen, die ook veelal Duits waren en maar kort bleven. In 1953 werd daar-

om in een cruciale vergadering de keuze helder geformuleerd: de LJG moest opgeheven

worden of er moest een Nederlandse rabbijn worden gevonden. De laatste optie werd

gekozen en resulteerde in 1954 in de aanstelling van de van oorsprong orthodoxe

Jacob Soetendorp.50

Onder leiding van Soetendorp veranderde het karakter van de LJG aanzienlijk. De

vanouds Duits-joodse oriëntatie werd geleidelijk ingewisseld voor inspiratie door het

Amerikaanse Reformjodendom. De gemeente werd nu ook aantrekkelijk voor Neder-

landse joden, die met enkele tientallen per jaar toetraden. In 1958 werd eveneens de

LJG in Den Haag heropgericht. De mediagenieke Soetendorp wist zich door zijn aan-

dacht voor de joods-christelijke dialoog en door vele optredens in het land en in de

media te ontwikkelen tot een erkend joods opinieleider.51 Dit leidde regelmatig tot

Page 21: Wie niet weg is, is gezien

> 111 <

Page 22: Wie niet weg is, is gezien

> 112 <

1 Brief A. Salomons jr. aan ‘amice’, 25 no-vember 1945, Joods Historisch Museum (JHM), Archief Vaad Hahatzala, inv. nr. 02294. Verder afgekort als: JHM, Vaad.2 R.J. Spitz, Een rest keert weer… Aspecten van na-oorlogsch Jodendom (Amsterdam 1946) 11-13, 17-18.3 Spitz, Een rest keert weer, 29-44.4 Een goede schets van die eerste naoor-logse periode biedt Chaya Brasz, Removing the yellow badge. The struggle for a Jewish

community in the postwar Netherlands 1944-1955 (Jeruzalem 1995); Idem, ‘Na de tweede wereldoorlog: van kerkgenoot-schap naar culturele minderheid’ in: J.C.H. Blom e.a. ed., Geschiedenis van de Jo-den in Nederland (Amsterdam 1995) 351-403; Joop Sanders, ‘Opbouw en continuï-teit na 1945’ in: Jozeph Michman, Hartog Beem, Dan Michman, Pinkas. Geschiedenis van de joodse gemeenschap in Nederland (Antwerpen, Amsterdam 1992) 228-268.

5 ‘De naam van het blad gaf precies aan wat ik wilde: “het volk ter hulpe”. Awra-ham Yinnon geïnterviewd door Tamarah Benima’ in: Tamarah Benima en F.J. Hoogewoud ed., Le-ezrath ha-am. Het Volk ter Hulpe. Het eerste joodse blad in 1945 (herdruk; Assen/Maastricht 1985) LII-LVIII.6 David Henry Weinberg, ‘Patrons or partners? Relations between the Ameri-can Jewish Joint Distribution Committee

botsingen met het orthodoxe rabbinaat, die het liberale jodendom zonder schroom als

‘christendom zonder kruis’ betitelde.52 Hiermee had het aanvankelijke zoeken naar

eenheid bij zowel orthodoxe als liberale joden plaatsgemaakt voor een zelfbewust ver-

dedigen van de eigen positie.

ConclusieIn de chaotische beginsituatie na de oorlog probeerden verschillende groepen binnen

de joodse gemeenschap hun idealen te verwezenlijken. Dat leidde regelmatig tot bot-

singen, maar precies uit die confrontaties kwamen de contouren van het naoorlogse

Nederlandse jodendom naar voren. De wat schematische tegenstelling tussen ‘ver-

nieuwers’ en ‘restaurateurs’ kan gemakkelijk verhullen dat alle groepen hun eigen

veranderingsgezinde agenda voerden.

Hoe moest de orthodoxie reageren op de veranderde situatie na de oorlog? Het was

een vraag die de relatief kleine, maar actieve groep van orthodoxe joden diepgaand

bezighield. Een deel van hen was betrokken bij de algemene wederopbouw van het

joodse leven en probeerde daarbinnen een orthodox accent te plaatsen. Andere ortho-

doxe joden grepen de nieuwe situatie juist aan om de positie van de orthodoxie te ver-

sterken. Zo maakten de opperrabbijnen van de chaos na 1945 gebruik om het Opper-

rabbinaat voor Nederland op te richten. Zij wilden vanuit een strikt orthodoxe visie

aan de wederopbouw van joods Nederland meewerken. Het meest vergaande idee was

om door middel van de import van een jesjiva Nederland een van de nieuwe orthodoxe

centra te laten worden, ter vervanging van het Oost-Europese orthodox-joodse leven.

Ondanks een aanvankelijk positieve start mislukte de Leidse jesjiva. De Nederlandse

orthodoxie moest accepteren een kleine minderheid binnen de joodse gemeenschap te

zijn die was aangewezen op samenwerking met de andere groepen binnen het NIK.

De liberale joden probeerden aanvankelijk binnen de ruimte die de ‘vernieuwers’

boden een plaats binnen het NIK te verwerven en zo een vooroorlogs ideaal te verwe-

zenlijken. Toen dat mislukte, werd besloten zelfstandig verder te gaan. Pas na de be-

noeming van Soetendorp bleek die strategie vruchten af te werpen en begon de voor-

zichtige groei van het liberale jodendom. De religieuze pluralisering die voor de oorlog

in de marge was begonnen, was nu een realiteit geworden die het Nederlandse joden-

dom ingrijpend veranderde.

Page 23: Wie niet weg is, is gezien

> 113 <

and the Dutch Jewish community in the immediate postwar period’ in: Yosef Kap-lan ed., The Dutch intersection. The Jews and the Netherlands in modern history (Lei-den 2008) 403-419.7 Gecombineerd jaarverslag van de Con-tactcommissie der Joodsche Coördinatie Commissies en de Locale Joodsche Coördina-tie Commissies over het boekjaar 1945 (Am-sterdam z.j.) 7-11.8 Evelien Gans, ‘De (socialistisch-)zionis-tische beweging en de joodse wederop-bouw’ in: Idem, De kleine verschillen die het leven uitmaken. Een historische studie naar joodse sociaal-democraten en socialis-tisch-zionisten in Nederland (Amsterdam 1999) 556-602, aldaar 586-587.9 Isaac Lipschits, Tsedaka. Een halve eeuw Joods Maatschappelijk Werk in Nederland (Zutphen 1997) 72-77. 10 Jedioth sjel hakehilla ’s-Hertogenbosch. Mededelingenblad van de Joodsche Gemeen-te ’s-Hertogenbosch, onder Redactie van het Kerkbestuur 1/7 (augustus 1946).11 Notulen Permanente Commissie, 28 mei 1946, Joods Cultureel Centrum Am-sterdam, Archief NIK.12 Jaarverslag NIK, 1958.13 Chiddoesj, wekelijksch mededelingenblad voor Twenthe en de Geldersche Achterhoek 5/16 (31 juli 1947).14 Mireille Berman, Herstel en verlies. De reconstructie van het Nederlands Israëlie-tisch Kerkgenootschap (Doctoraalscriptie Nieuwe en Nieuwste Geschiedenis, Uni-versiteit van Amsterdam 1995) 39-56.15 Jaarverslag NIK, 1953.16 Jaarverslagen NIK, 1951, 1953 en 1957.17 Gans, ‘De (socialistisch-)zionistische beweging en de joodse wederopbouw’, 591-595.18 Zie hiervoor uitgebreider het artikel van Joop Sanders in deze bundel.19 J.H. Davids, ‘Agoeda, vroeger en nu’, Nieuw Israelietisch Weekblad (NIW) 81/22, 12 mei 1950, 6-7.20 Het Nederlandse rabbinaat kon uit-eindelijk, in nauw overleg met de Israëli-sche opperrabbijn Herzog, de meeste agoenot helpen en toestemming tot her-trouwen geven. 21 Brief Salomons aan ‘amice’, JHM, Vaad, inv. nr. 02294.22 NIW, 24 augustus 1945; Joods Cultu-reel Centrum Amsterdam, Archief NIHS Amsterdam, notulen Kerkbestuur, 20 au-gustus 1945. Verder afgekort als: JCC, NIHS, KB; Overzicht van de werkzaamheden van het Opperrabbinaat voor Nederland van mei 1945 tot augustus 1949 (Amsterdam 1949).

23 JCC, NIHS, KB, 6 september 1945.24 Overzicht van de werkzaamheden van het Opperrabbinaat, 2-7.25 Spitz, Een rest keert weer, 31, 55.26 Brief Salomons aan ‘amice’, JHM, Vaad, inv. nr. 02294.27 Brief Sally de Beer aan Abraham Salo-mons, 19 november 1945, JHM, Vaad, inv. nr. 02294.28 ‘Een Tsaddiek ging heen. Hespeed van Opperrabbijn A. Schuster’, NIW extra edi-tie, 10 december 1954.29 M.H. Gans, ‘Niet ik zeg U, maar de Touro…’, NIW extra editie, 10 december 1954.30 ‘Opperrabbijn Tal herdacht in buiten-gewone dienst’, NIW, 14 januari 1955.31 Efraim Zuroff, The response of Orthodox Jewry in the United States to the Holocaust. The activities of the Vaad-ha-Hatzala rescue committee, 1939-1945 (New York/Hoboken 2000) 23-43; Alex Grobman, Battling for souls. The Vaad Hatzala rescue committee in post-war Europe (New York 2004) 8-9; Stichtingsakte Vaad voor notaris W.H. Lubbers, 22 februari 1946, JHM, Vaad, inv. nr. 02294.32 Grobman, Battling for souls, 5, 11-13.33 Notulen Vaad, 16 oktober 1947, inv. nr. 02294; Notulen Vaad, 1 februari 1948, inv. nr. 20796; Notulen Vaad, 14 april 1948, inv. nr. 02796; Verslag over de werkzaamheden en financiële positie in het tijdvak 1 oktober 1948-31 december 1948, inv. nr. 02294, alle in JHM, Vaad.34 Notulen Vaad, 16 oktober 1947, inv. nr. 02294; Begroting van Vaad voor het tijd-vak 1 april-31 december 1948, opgesteld 5 april 1948, inv. nr. 02294, alle in JHM, Vaad. 35 Notulen Vaad, 14 april 1948, inv. nr. 02796; Begroting van Vaad voor het tijd-vak 1 april-31 december 1948, opgesteld 5 april 1948, inv. nr. 02294; Verslag over de werkzaamheden en financiële positie in het tijdvak 1 oktober 1948-31 december 1948, inv. nr. 02294, alle in JHM, Vaad; NIW 80/50, 25 november 1949, 15.36 Financiële jaarrekening Vaad over 1948, 1949 en 1950, inv. nr. 02294b; Brie-ven Joodse Jeugdcommissie Amsterdam aan Vaad, 27 december 1948 en 11 mei 1949, inv. nr. 02294, alle in JHM, Vaad.37 Grobman, Battling for souls, 77, 81, 114-115, 163 en 275; Eva Kolinsky, After the Holocaust. Jewish survivors in Germany af-ter 1945 (Londen 2004) 149-150.38 Brief M.A. Manuskowski aan onbeken-de, 4 november 1946, JHM, inv. nr. 08122.39 Notulen Vaad, 29 november 1947, inv. nr. 02294; Brief Sally de Beer aan

Abraham Salomons, 19 november 1945, inv. nr. 02294, beide in JHM, Vaad; ‘Neder-land heeft een Jesjiewah’, NIW 80/5, 14 januari 1949, 8.40 Begroting van de stichting ‘Vaad Ha-hatzala, Nederland’ voor het tijdvak 1 april–31 december 1948 voor het tijdvak 1 april–31 december 1948, JHM, Vaad, inv. nr. 02294; [Chaim] N.[ussbaum], ‘Nederland, ’s-Gravenhage, Januari 1947’, Moria 1 (1947) 1, 12.41 M., ‘Nederland, Januari 1948’, Moria 1 (1948) 11, 151.42 Corrie K. Berghuis, Geheel ontdaan van onbaatzuchtigheid. Het Nederlandse toela-tingsbeleid voor vluchtelingen en displaced persons van 1945 tot 1956 (Amsterdam 1999) 61-62.43 Notulen Vaad, 15 december 1947, inv. nr. 02294; Brief A. de Haas aan M. Abrahams, 2 februari 1949, inv. nr. 02796; Brief Vaad Hahatzala aan de Commissie van Deskundigen van Cefina, 4 juli 1949, inv. nr. 02294, alle in JHM, Vaad.44 Notulen Vaad, 29 oktober 1947, JHM, Vaad, inv. nr. 02294.45 Brief De Haas aan Abrahams, 2 febru-ari 1949, JHM, Vaad, inv. nr. 02796.46 Shmuel Emanuel, Kamnu we-nitoded. Pirke zichronot mi-peiloet chinoechiet bisje-eriet ha-pleita be-Holland (Sha’alvim 2008) 215-216.47 Brief Vaad Hahatzala aan de Commis-sie van Deskundigen van Cefina, 4 juli 1949, inv. nr. 02294; Brieven Abrahams aan De Haas, 10 februari 1948; De Haas aan Abrahams, 2 februari 1949; Abrahams aan De Haas, 4 juni 1949; De Haas aan Abrahams, 9 augustus 1950; Abrahams aan De Haas, 26 augustus 1950, inv. nr. 02796, alle in JHM, Vaad; Veerle Vanden Daelen, Laten we hun lied verder zingen. De heropbouw van de joodse gemeenschap in Antwerpen (Amsterdam 2008).48 Dick Houwaart, Kehillo Kedousjo Den Haag. Een halve eeuw geschiedenis van joods Den Haag (Den Haag 1986) 276.49 JCC, NIHS, KB, 23 december 1945, 14 en 28 maart 1948.50 Chaya Brasz, In de tenten van Jaäkov. Impressies van 75 jaar Progressief Jodendom in Nederland 1931-2006 (Amsterdam/Jeru-zalem 2006) 97-104.51 Brasz, In de tenten van Jaäkov, 104-128.52 ‘Verslag van de werkzaamheden van het Opperrabbinaat voor Nederland’, Jaar-verslag NIK, 1960, 35-47.

Page 24: Wie niet weg is, is gezien

> 114 <

Joodse jeugdbewegingen Door het hele land

worden activiteiten voor kinderen en tieners

georganiseerd door diverse joodse jeugdbewegingen

en verenigingen, die al kort na de bevrijding

werden opgericht. Na de oorlog sloten socialistisch-

zionistische jongeren zich bij Haboniem (de

bouwers) aan. Bne Akiwa (zonen van Akiwa) richtte

zich op de orthodoxe jeugd, net als de kleinere

bewegingen Hasjalsjelet (keten) en Tikwatenoe

(onze hoop). In allerlei plaatsen in Nederland

organiseerden de verenigingen bijeenkomsten

waarop over Israël werd gesproken, Hebreeuwse

liedjes werden gezongen en werd gedanst. In de

zomer en winter waren er kampen. Nog steeds zijn

deze verenigingen actief in Nederland. De joodse

padvinderij, opgericht omdat niet-joodse padvinders

op zaterdag, sjabbat, samenkwamen, hield in de

jaren zestig op te bestaan.

Boven Joodse padvinders bij de

Lekstraat-synagoge in Amsterdam,

1951. Foto Joop van Praag Sigaar,

collectie jhm Links Ballonnenfeest

van de jeugdvereniging Tikwatenoe in

Amsterdam, 1954. Foto Boris Kowadlo,

collectie Nederlands Fotomuseum,

Rotterdam Rechtsboven Dansgroep

van de jeugdvereniging Haboniem

op Jom Aliath Hanoar (de dag van de

zionistische jeugd) in Amsterdam.

Foto Ben van Meerendonk/ahf © iisg,

Amsterdam, collectie niw-fotoarchief

Rechtsonder Jongste kinderen van de

jeugdvereniging Bne Akiwa voeren een

toneelstuk op ten behoeve van het

Joods Nationaal Fonds, 1965. Collectie

niw-fotoarchief Geheel onderaan

Speldjes, insigne en logo van vlnr de

joodse padvinderij Hatsofiem en de

jeugdverenigingen Hanoar Hazioni,

Hasjalsjelet, Haboniem, Bne Akiwa en

Tikwatenoe. Collecties Eddo Rosenthal

(insigne Hanoar Hazioni) en jhm

Page 25: Wie niet weg is, is gezien

> 115 <

Page 26: Wie niet weg is, is gezien

> 116 <

Boven Jongeren op de landdag van Haboniem in Driebergen, 1959. Collectie niw-fotoarchief Onder Kamp van Tikwatenoe in Lage Vuursche, met helemaal links rabbijn

Sjimon Evers en in het midden gehurkt rabbijn Ies Vorst, 1999. Foto Jaime Halegua, collectie niw-fotoarchief Rechts Haboniem, Bne Akiwa en Tzabar vieren met een

gebedsdienst Jom Ha’atsmaoet (de dag van de Israëlische onafhankelijkheid) in het Amsterdamse Bos, 1995. Foto Han Singels, collectie niw-fotoarchief

Page 27: Wie niet weg is, is gezien

> 117 <

Page 28: Wie niet weg is, is gezien

> 118 <

Page 29: Wie niet weg is, is gezien

> 119 <

Opp

erra

bbijn

Aro

n Sc

hust

er ti

jden

s zi

jn in

stal

latie

in d

e Le

kstr

aat-

syna

goge

in A

mst

erda

m, 1

955.

Col

lect

ie n

iw-f

otoa

rchi

efJoel Fishman

Een keerpunt in de naoorlogse geschiedenis van de Nederlandse joden De toespraak van opperrabbijn Schuster in de Nieuwe Kerk (1955)

Teruggekeerde joden probeerden na de bevrijding hun leven, familie en hun gemeen-

schapsverbanden weer op te bouwen. Met matig succes trachtten ze hun plaats in de

samenleving te herwinnen en de rechten en voorrechten die de godsdienstige gemeen-

schap voor de oorlog van oudsher had, terug te krijgen. Bij haar wederopbouw moest de

joodse gemeenschap in Nederland, zoals zij toen bestond, zelfs strijd voeren, bijvoor-

beeld om de voogdij over de joodse kinderen die in de oorlog wees waren geworden1,

maar ook om verschillende vormen van bezit terug te krijgen. Het herstel van de geves-

tigde wettelijke (voor)rechten als het recht om koosjer te slachten, en voor winkeliers die

zaterdags hun winkel sloten om zondags geopend te zijn, moest eveneens worden be-

vochten.2 Opgemerkt moet worden dat de nazi’s tijdens de bezetting al op 16 augustus

1940 als tweede anti-joodse maatregel de staking van het ritueel slachten van dieren

hadden ingevoerd.3

Wat zich in Nederland afspeelde, was niet uitzonderlijk. Overal in het naoorlogse Eu-

ropa was de inheemse bevolking verre van gastvrij en behulpzaam voor joden die uit de

concentratiekampen en de onderduik terugkwamen. Velen hadden zich neergelegd bij

het gegeven dat er geen joden meer in hun midden zouden wonen. In Denemarken werd

zelfs onvrede over de terugkomst van de joden gemeld.4 In juli 1946 vond in het Poolse

Kielce een vooropgezette pogrom van een gruwelijke omvang plaats, als onderdeel van

een campagne om de joodse overlevenden uit Polen te verdrijven.5 De leer van het racis-

tische antisemitisme van de nazi’s was zo diep doorgedrongen dat ze in veel delen van

Europa niet alleen haar stempel op personen, maar ook op overheden had gedrukt.6

In de geschiedschrijving over deze tijd in Nederland is de algemene opvatting dat zowel

het overheidsbeleid als de houding van de samenleving tegenover de teruggekeerde Ne-

derlandse joden grotendeels afwijzend was. Hoewel hun pijn en leed veel groter waren

geweest dan die van hun niet-joodse landgenoten, kregen ze een duidelijk gebrek aan

medeleven en begrip, dat vaak de vorm aannam van openlijk geuite antisemitische

standpunten en beschuldigingen.

Waarschijnlijk was Jacques Presser, in de epiloog van zijn baanbrekende onderzoek

Ondergang, de eerste historicus die de geest van die tijd en ook de manier waarop de

overheid de overlevende joden discrimineerde, heeft geboekstaafd: ‘Aangezien de bezet-

ter verschil had gemaakt tussen Joden en niet-Joden, hield de Nederlandse regering

zich strikt aan de stelregel: “Joden zijn Nederlanders als andere Nederlanders”, hetgeen

toch weer een discriminatie betekende, die voorbijzag aan het feit, dat de Joden in de

bezettingstijd veel en veel zwaarder getroffen waren dan de anderen.’7

Page 30: Wie niet weg is, is gezien

> 200 <

Link

s Jo

sée

Wol

ff, d

e ee

rste

vro

uwel

ijke

voor

zang

er in

Ned

erla

nd, z

ingt

uit

de T

ora

bij d

e Li

bera

al

Jood

se G

emee

nte

Arnh

em, 1

985.

Fot

o Br

am v

an G

elde

ren,

col

lect

ie jh

m M

idde

n R

abbi

jn Ie

s Vo

rst

lees

t het

Nie

uw Is

rael

ietis

ch W

eekb

lad,

199

1. C

olle

ctie

niw

-fot

oarc

hief

Rec

hts

Ach

terk

ant v

an h

et

tijds

chrif

t van

de

Ned

erla

nds-

Isra

ëliti

sche

Hoo

fdsy

nago

ge A

mst

erda

m, H

akeh

illa

14, 2

(196

8)

In de tweede plaats ben ik nagegaan hoe het bestuur van het NIK zich opstelde in de

jaren zestig. Wanneer we de houding van de NIK-top vergelijken met die van leiding-

gevenden in andere Nederlandse kerkgenootschappen in die periode dan valt het vol-

gende op. De bestuurders van het NIK wilden aanpassingen doen aan de moderne

maatschappij, maar ze gingen daarin minder ver dan andere kerkelijke elites. Ze hiel-

den vast aan de onveranderlijkheid van hun traditie, maar ze gaven hun leden tegelij-

kertijd grote vrijheid in denken en leven. Hoe kan dit verklaard worden? Allereerst had

het NIK in feite kort na de oorlog al gekozen voor de orthodoxie. Het liberale jodendom

kon aanpassingen doen aan de moderne tijd, het NIK niet. De continuïteit van het jo-

dendom werd naar de mening van het NIK immers gewaarborgd door de orthodoxie.

Onverkort vasthouden aan Tora en Traditie gaf het NIK haar bestaansrecht. Bovendien

lag het gezien de grote verliezen in de oorlog voor de joodse gemeenschap meer voor

de hand om op behoud gericht te zijn. In de tweede plaats waren religie en bestuur

binnen het NIK strikt gescheiden. De religieuze standpuntbepaling lag dus helemaal

bij de rabbijnen, terwijl in andere kerkgenootschappen leken daarbij meer betrokken

waren. De NIK-bestuurders probeerden wel te vernieuwen op hun ‘eigen terrein’, na-

melijk door te werken aan openheid en democratisering. Het NIK had, tot slot, een

manier gevonden om de orthodoxie acceptabel te maken voor haar vrijzinnige leden.

Van rabbijnen werd gevraagd tolerant te zijn. De leden van het NIK moesten vrijgela-

ten worden in hun doen en denken. De rabbijnen mochten antwoorden formuleren op

moderne vragen, maar het was de verantwoordelijkheid van de leden om daar al dan

niet iets mee te doen. Doordat jodendom meer is dan een religie alleen, bleef deze

gang van zaken voor veel leden acceptabel.

De redactie en auteurs van deze bundel en in het bijzonder Joop Sanders wil ik bedanken voor commentaar op eerdere versies van dit artikel.

1 Trouw, 25 oktober 1997.2 Zie voor de terminologie ‘tegencultuur’ en ‘meerderheidscultuur’: Dick Houtman, Op jacht naar de echte werkelijkheid. Dromen over authenticiteit in een wereld zonder fun-damenten (Amsterdam 2008) 20.3 Peter van Rooden, ‘Oral history en het vreemde sterven van het Nederlandse christendom’, Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden (BMGN) 119 (2004) 524-551; zie voor de di-gitale versie: http://www.xs4all.nl/ ~pvrooden/Peter/publicaties/2004d.htm (geraadpleegd op 10 juli 2010).4 Peter van Dam, Religion und Zivilgesell-schaft. Christliche Traditionen in der nieder-ländischen und deutschen Arbeiterbewegung (Münster 2010). Van Dam spreekt over zware en lichte gemeenschappen in navol-ging van: Jan Willem Duyvendak en Men-

no Hurenkamp ed., Kiezen voor de kudde. Lichte gemeenschappen en de nieuwe meer-derheid (Amsterdam 2004).5 Een van de meest uitgesproken historici is Jaap Meijer in zijn boek Hoge hoeden / Lage standaarden. De Nederlandse joden tussen 1933 en 1940 (Baarn 1969).6 J.P. Kruijt, De onkerkelijkheid in Neder-land: haar verbreiding en oorzaken; proeve ener sociografiese verklaring (Groningen 1933); Idem, ‘Het Jodendom in de Neder-landse samenleving’ in: H.J. Pos ed., Anti-semitisme en Jodendom. Een bundel studies over een actueel vraagstuk (Arnhem 1939). In de decennia voor de oorlog was er spra-ke van een toename van gemengde huwe-lijken en onkerkelijkheid, maar in vergelij-kend perspectief was deze groei relatief laag.7 J.C.H. Blom en J.J. Cahen, ‘Joodse Neder-landers, Nederlandse joden en joden in Nederland (1870-1940)’ in: J.C.H. Blom e.a. ed., Geschiedenis van de Joden in Nederland (Amsterdam 1995).

8 Van Rooden, ‘Oral history en het vreemde sterven van het Nederlandse christendom’.9 Kruijt, ‘Het Jodendom in de Nederlandse samenleving’, 218-227. Kruijt wijst ook op het geringe sjoelbezoek zonder echter cij-fers over een langere periode te presente-ren. Met name de cijfers van vóór 1880 zijn van belang aangezien kerkgang toen onder invloed van de opkomende gereformeerde en katholieke gemeenschappen extra be-langrijk werd.10 Peter van Rooden, ‘Godsdienst en se-cularisatie in Amsterdam’, http://www.xs4all.nl/~pvrooden/Peter/publicaties/ 2007b.htm (geraadpleegd op 10 juli 2010). Volgens Van Rooden en Kruijt is een uit-zonderlijk patroon waarneembaar bij de joodse arbeiders. De vaak voorkomende nauwe band tussen armoede, onkerkelijk-heid en stemgedrag ging niet op voor de joodse buurt. De armoede was daar groot en de sociaal-democratie haalde veel stem-men, maar de onkerkelijkheid was erg laag.

Page 31: Wie niet weg is, is gezien

> 201 <

11 Joop Sanders, ‘Assimilatie, secularisatie en religie: de vorming van een gepolari-seerde joodse gemeenschap’ in: H.M. van Emden ed., Het Nederlandse Jodendom 1945-2020 (Amsterdam 1996) 37.12 Chaya Brasz, In de tenten van Jaäkov. Impressies van 75 jaar Progressief Jodendom in Nederland 1931-2006 (Amsterdam/Jeru-zalem 2006) 115-116.13 Sanders, ‘Assimilatie, secularisatie en religie’, 48.14 F.C. [Chaya] Brasz, ‘Na de tweede we-reldoorlog: van kerkgenootschap naar cul-turele minderheid’ in: Blom e.a. ed., Ge-schiedenis van de Joden in Nederland (Amsterdam 1995) 378.15 Theo Engelen, Van 2 naar 16 miljoen mensen. Demografie van Nederland, 1800-nu (Amsterdam 2009) 26. 16 Malcolm D. Rivkin, Jews and Judaism in Post-War Amsterdam (Fullbright scriptie, Universiteit van Amsterdam 1954); S. Wijn-berg, De Joden in Amsterdam. Een studie over verandering en hun attitudes (Assen 1967); Sanders, ‘Assimilatie, secularisatie en reli-gie’, 43-45. Sanders noemt ook de cijfers voor 1991: 43 procent van de Nederlandse bevolking is dan lid van een kerkgenoot-schap tegen 25-35 procent in joodse kring.17 Brasz, ‘Na de tweede wereldoorlog’.18 Joop Sanders, ‘Opbouw en continuïteit na 1945’ in: Jozeph Michman, Hartog Beem, Dan Michman ed., Pinkas. Geschie-

denis van de joodse gemeenschap in Neder-land (Antwerpen/Amsterdam 1999) 225, 229-230.19 Sanders, ‘Assimilatie, secularisatie en religie’, 42.20 Brasz, In de tenten van Jaäkov, 243.21 Ibidem, 205; Paul van Trigt, Een kleine kehilla met de jeroesje van een grote. De ge-schiedenis van de Nederlands Israelitische Gemeente Rotterdam 1945-2007 (Rotterdam 2007) 60. Zie over terugkeer naar het or-thodoxe jodendom ook het artikel van Minny Mock in deze bundel. 22 Hakehilla 16/7 (april 1971) 20.23 H.L. Hartog, ‘Joods Amstelveen, vroe-ger en nu’, Amstel Mare (1999) 2-11.24 Er is bijvoorbeeld ook de ‘refo-cultuur’ van de bible belt, zie: Fred van Lieburg, Re-fogeschiedenis in perspectief. Opstellen over de bevindelijke traditie (Heerenveen 2007). Zie voor een uitleg over Chabad n. 8 bij het artikel van Minny Mock in deze bundel.25 Sanders, ‘Opbouw en continuïteit’, 228.26 Van Trigt, Een kleine kehilla, 44-46.27 Jaarverslag NIK, 1980.28 Sanders, ‘Opbouw en continuïteit na 1945’, 228.29 De informatie over het NIK in de vol-gende paragrafen is tenzij anders aangege-ven afkomstig uit de jaarverslagen over de periode 1960-1981. Deze jaarverslagen be-vatten ook die van het opperrabbinaat.

30 Zie met name het hoofdstuk ‘Exodus’ in: J.C. Kennedy, Nieuw Babylon in Aan-bouw. Nederland in de jaren zestig (Amster-dam 1995).31 Van Rooden, ‘Oral history’.32 Chaya Brasz schrijft de vernieuwings-drang (wellicht ten onrechte; dat zal nader onderzoek moeten uitwijzen) vooral toe aan ‘jongeren’, zie: Brasz, ‘Na de tweede wereldoorlog’, 382 en 385.33 Jaarverslag NIK, 1975.34 Hakehilla 16/4, 12.35 Van Trigt, Een kleine kehilla, 49-50.36 Brasz, In de tenten van Jaäkov, 200.37 Hakehilla 13/2, 3-6. In het artikel wordt het woord homofilie (niet homosexualiteit) gebruikt.38 Hakehilla 13/7, 15-16.39 In Rotterdam bijvoorbeeld werd het passief vrouwenkiesrecht in 1979, het op-perrabbinaat in Rotterdam was toen va-cant, gerealiseerd. Zie Van Trigt, Een klei-ne kehilla, 50. Voor de LJG zie: Brasz, In de tenten van Jaäkov, 144. In 1998 zouden vrouwen binnen het NIK passief kiesrecht krijgen. 40 Hakehilla 18/5 (januari 1973) 2 en 18/6 (maart 1973) 16.41 Hakehilla 27/6 (juni 1982) en 7 (augus-tus 1982).42 Zie het artikel van Joop Sanders in deze bundel.

Page 32: Wie niet weg is, is gezien

> 202 <

Sociale Afdeling van de joodse gemeente Amsterdam en Het Verbond De joodse gemeente Amsterdam had, onder leiding van

Rafael Gerstenfeld, een Sociale Afdeling die hulp verleende aan haar leden. Zo voorzag zij hen van voedsel, kleding en kolen, en bezochten

maatschappelijk werkers van de Afdeling zieken. Ook organiseerden zij activiteiten en later ook reizen voor eenzame ouderen en alleenstaanden.

De gelden voor de Sociale Afdeling werden bijeengebracht door het Verbond van Midden- en Oost-Europese Joden, die ook onder leiding van

Rafael Gerstenfeld stond. Door kolen- en kledingacties en met behulp van jaarlijkse gala-avonden, waarop grote artiesten optraden, en de

talloze lezingen, concerten, film- en toneelavonden, wist het de benodigde middelen te verkrijgen. Het Verbond, vereniging voor joods sociaal en

cultureel werk, zoals de nieuwe naam vanaf 1963 luidde, steunde ook in het buitenland veel joodse doelen.

Page 33: Wie niet weg is, is gezien

> 203 <

Links Viering van de vijftigste verjaardag van Rafael Gerstenfeld (derde van rechts) in het gebouw de joodse gemeente Amsterdam aan de Plantage Parklaan 9, 1950.

Collectie Manfred Gerstenfeld Boven Toneelvoorstelling (Anatevka) ten bate van Het Verbond, 1966. Collectie Manfred Gerstenfeld

Page 34: Wie niet weg is, is gezien

> 204 <

Boven Gezelschap voor het gebouw van de joodse gemeente Amsterdam voor vertrek naar Antwerpen en Brussel, een reis georganiseerd door de Sociale Afdeling, 1955.

Collectie Manfred Gerstenfeld Links Treinkaartje voor een reis, georganiseerd door de Sociale Afdeling, waarbij de bestemming een verrassing bleef, 1967. Collectie

Manfred Gerstenfeld Onder Handwerkactiviteit, georganiseerd door de Sociale Afdeling, 1956. Collectie Manfred Gerstenfeld Rechts Voedselpakketten van Het Verbond

voor Israël, 1950. Collectie Manfred Gerstenfeld

Page 35: Wie niet weg is, is gezien

> 205 <

Page 36: Wie niet weg is, is gezien

> 206 <

Page 37: Wie niet weg is, is gezien

> 207 <

Bov

en H

et h

uwel

ijk v

an d

e Lu

bavi

tche

r Nec

hom

mel

e Vo

rst,

Am

ster

dam

, 199

6. C

olle

ctie

niw

-fot

oarc

hief

Ond

er H

et a

anst

eken

van

de

grot

e Ch

abad

Cha

noek

alam

p in

het

atr

ium

van

het

Haa

gse

stad

huis

, 199

6. F

oto

Jaim

e

Hal

egua

, col

lect

ie n

iw-f

otoa

rchi

efMinny Mock

‘En op het moment dat ik koos ben ik dus meteen het orthodoxe pad gaan bewandelen’1Nieuwe religieuze identificatie met het orthodoxe jodendom in Nederland

De ‘terugkeer tot het jodendom’ of de contemporaine tesjoeva nam in de jaren 1960

een aanvang en ontwikkelde zich in een betrekkelijk korte tijd tot een wijdverspreid

fenomeen dat een omvangrijk aantal joden ging omvatten.2 Hoewel de keuze voor het

volgen van een orthodoxe levenswijze een nieuwe ervaring betrof, werd de term ‘te-

rugkeer tot het jodendom’ gebruikt om de religieuze instroom aan te duiden. Inmid-

dels bestaat over dit onderwerp een wetenschappelijke literatuur die diverse aspecten

van het verschijnsel omvat. In dit essay wordt aandacht besteed aan de ‘terugkeer’ naar het jodendom in alge-

mene zin en in de Nederlandse context. Er wordt nader ingegaan op de twee settings

waarin de nieuwe (religieuze) identificatie met het orthodoxe jodendom tot ontwikke-

ling kwam: de orthodox-zionistische jeugdbeweging Bne Akiwa en de kringen van de

chassidische Lubavitch-beweging. Vervolgens wordt een aantal bevindingen weerge-

geven van een door mij verricht onderzoek onder Nederlandse baälot tesjoeva.3 De ter-

men baäl en baälat tesjoeva (meervoud: baälee en baälot tesjoeva) verwijzen respectie-

velijk naar een man of een vrouw die tot inkeer – tesjoeva – komt, zijn of haar seculiere

manier van leven opgeeft en zich een orthodox-religieuze levenswijze eigen maakt.

InleidingIn de jaren zestig ontdekten jonge seculiere joden die nauwelijks of geen aanrakings-

punt met de joodse gemeenschap en de joodse religie hadden het orthodoxe jodendom

als een optie om vorm en inhoud te geven aan hun leven. Het fenomeen dat seculiere

joden kiezen voor een orthodoxe levenswijze heeft een ruimere betekenis gegeven aan

het begrip tesjoeva. In de joodse traditie verwijst tesjoeva naar berouw tonen over

overtredingen van de joodse wetsvoorschriften en het beijveren om terug te keren tot

het ware, rechte pad. Deze traditionele notie van tesjoeva is een essentieel element in

het leven van religieuze joden.

Aanvankelijk kwam de contemporaine tesjoeva voort uit de kringen van activisti-

sche jongeren die gedesillusioneerd raakten in hun politieke idealen, op zoek gingen

naar spirituele zingeving en in aanraking kwamen met de ultra-orthodoxe, charedi-

sche leefwereld die ze ervoeren als inspirerend en vooral authentiek. In een latere fase

begon de idee om zich religieus te interesseren voor en zich te identificeren met het

orthodoxe jodendom ook aantrekkingskracht uit te oefenen op joodse jongeren die

minder vervreemd waren van de joodse gemeenschap en voor wie de modern-ortho-

doxe richting een meer aantrekkelijke religieuze optie vormde. De keuze voor de mo-

derne-orthodoxe levensstijl werd mede ingegeven doordat de ultra-orthodoxe wereld

Page 38: Wie niet weg is, is gezien

Wie

nie

t w

eg is

, is

gezi

en

Jood

s N

eder

land

na

1945

Wie n

iet weg is, is gezien

Joods Nederland na 1945

Onder redactie van

Hetty Berg

en Bart Wallet