WHAT IF? INTERNATIONAALRECHTELIJKE REPERCUSSIES VAN EEN SCHOTSE AFSCHEURING VAN … ·...
Transcript of WHAT IF? INTERNATIONAALRECHTELIJKE REPERCUSSIES VAN EEN SCHOTSE AFSCHEURING VAN … ·...
WHAT IF? INTERNATIONAALRECHTELIJKE REPERCUSSIES
VAN EEN SCHOTSE AFSCHEURING VAN HET VK
Hélène Halsberghe
Studentennummer: 01201190
Promotor: Prof. dr. Tom Ruys
Commissaris: Laurence Lambert
Masterproef van de opleiding “Master of Laws in de rechten”
Academiejaar: 2016 - 2017
2
Voorwoord
Reeds lang ben ik geïnteresseerd door de actualiteit. Misschien was deze drang om steeds
meer te weten te komen en om kennis te vergaren wel een van de redenen dat ik aan de
opleiding Rechten ben begonnen. Ze heeft alleszins niet teleurgesteld.
Toen ik de titel van deze masterproef zag staan in de lijst met voorstellen, was ik dan ook
onmiddellijk geïntrigeerd. Op dat moment zat het referendum over de onafhankelijkheid van
Schotland nog fris in mijn geheugen en wou ik mij wel verder verdiepen in dit onderwerp. Ik
herinner me nog dat mijn promotor Tom Ruys tijdens ons eerste gesprek zei dat mijn
onderwerp zeer hedendaags en actueel is, maar tevens een uitdaging zou blijken te zijn. Hij
kreeg gelijk. Gelukkig hou ik wel van een uitdaging. Hoewel het schrijven van deze
masterproef een zeer zware opdracht was, heb ik er tevens enorm van genoten. Ik heb veel
bijgeleerd en een beter inzicht gekregen in de problematiek.
In dit voorwoord zou ik graag mijn familie en dan vooral mijn ouders willen bedanken voor
de onvoorwaardelijke steun die ze me steeds hebben gegeven en voor het nalezen van deze
thesis op een toch wel zeer kort tijdsbestek. Een oprecht dankjewel gaat ook uit naar mijn
geweldige vriend. Hij schreef op het zelfde moment zijn thesis en we hebben vele uurtjes
samen doorgebracht in de bibliotheek van de rechten. Ondanks zijn eigen drukke schema,
vond hij toch de tijd om mijn masterproef na te lezen. Ten slotte zou ik nog mijn promotor,
Tom Ruys, en commissaris, Laurence Lambert, willen bedanken voor de fantastische
begeleiding.
3
Inhoudsopgave
I. Inleiding .............................................................................................................................. 5
II. Kader ................................................................................................................................... 7
A. Historisch overzicht van Schots onafhankelijkheidstreven ............................................ 7
B. Stand van zaken: huidige bevoegdheidsverdeling ....................................................... 11
III. Theorie statenopvolging ............................................................................................... 15
A. Terminologie en vormen van statenopvolging ............................................................. 15
1. Verbrokkeling/Dissolutie ......................................................................................... 17
2. Afscheuring/Secessie ............................................................................................... 21
3. Dekolonisatie ............................................................................................................ 22
4. Samensmelting ......................................................................................................... 23
5. Absorptie .................................................................................................................. 23
6. Overdracht ................................................................................................................ 24
B. Verdragen ..................................................................................................................... 25
1. Nieuw-onafhankelijke Staten ................................................................................... 25
2. Staten ontstaan via afscheuring of verbrokkeling .................................................... 27
3. Humanitaire verdragen ............................................................................................. 32
C. Lidmaatschap internationale organisaties .................................................................... 34
1. Verenigde Naties ...................................................................................................... 35
2. Europese Unie .......................................................................................................... 36
D. Staatseigendommen, -archieven en -schulden ............................................................. 38
1. Staatseigendom ......................................................................................................... 38
2. Staatsschulden .......................................................................................................... 43
3. Staatsarchieven ......................................................................................................... 45
E. Nationaliteit .................................................................................................................. 46
IV. Toepassing theorie op het specifieke geval van Schotland .......................................... 54
A. Toepasselijke vorm van statenopvolging ..................................................................... 55
B. Verdragen ..................................................................................................................... 59
C. Lidmaatschap internationale organisaties .................................................................... 61
1. Verenigde Naties ...................................................................................................... 61
2. Raad van Europa ...................................................................................................... 62
3. Europese Unie .......................................................................................................... 64
a) Onafhankelijk vóór Brexit .................................................................................. 65
4
i) Crawford en Boyle ......................................................................................... 65
ii) Aidan O’Neill ................................................................................................. 68
iii) David Edward ................................................................................................ 70
iv) Schotland ........................................................................................................ 72
v) Eigen visie ...................................................................................................... 74
b) Onafhankelijk ná Brexit ..................................................................................... 77
D. Staatseigendommen, -archieven en -schulden ............................................................. 78
1. Staatseigendom ......................................................................................................... 78
2. Staatsschuld .............................................................................................................. 81
3. Staatsarchieven ......................................................................................................... 82
E. Nationaliteit .................................................................................................................. 83
V. Conclusie ........................................................................................................................... 89
Bibliografie ............................................................................................................................... 95
5
I. Inleiding
01. Schotland streeft reeds lang naar onafhankelijkheid. In 2014 werd uiteindelijk een
referendum gehouden. De Schotten werden geconsulteerd omtrent de vraag of Schotland zou
moeten kiezen voor een onafhankelijk bestaan. Een meerderheid stemde toen tegen een
afscheuring van het Verenigd Koninkrijk.1
02. De Schotse eerste minister, Sturgeon, heeft echter aangekondigd dat een nieuw
referendum zal plaatsvinden tussen de herfst van 2018 en de lente van 2019.2 Het nieuwe
referendum komt er naar aanleiding van de Brexit. Uit de resultaten van het Brexit referendum
bleek namelijk dat een meerderheid van de Schotten ervoor opteerde om lid te blijven van de
Unie.3 Indien Schotland ervoor zou kiezen om zich af te scheuren van het Verenigd
Koninkrijk, zal er sprake zijn van statenopvolging.
03. Het onderwerp van deze thesis is brandend actueel. Laat dat nu juist het element zijn dat
mij aansprak. Er moet een groot vraagteken geplaatst worden bij de gevolgen van een
onafhankelijkheid voor Schotland. Niemand kon/kan met zekerheid weten wat er zal
gebeuren. Persoonlijk wou ik hier meer over te weten komen en wou ik weten wat er normaal
gezien gebeurt in een dergelijk geval en of de situatie van Schotland dan zo verschillend was
dat de heersende onzekerheid kon worden verklaard. In de zomer van 2016 kwam er nog een
extra dimensie bij, het Verenigd Koninkrijk had er voor gekozen om uit de Europese Unie te
stappen. Dit wakkerde de discussie over een nieuw referendum omtrent de onafhankelijkheid
van Schotland opnieuw aan. En inderdaad, zoals hierboven vermeld, als het van de Schotse
eerste minister afhangt, zal er effectief een nieuw referendum komen. Plots stond het thema
van mijn masterproef weer helemaal centraal op het internationaal toneel.
04. In deze masterproef zal er worden nagegaan wat de gevolgen van een dergelijke
afscheuring van Schotland van het Verenigd Koninkrijk zouden zijn op internationaal niveau.
Dit is een louter hypothetisch proces. Er zal worden nagegaan wat de theorie is inzake
statenopvolging en wat de standpunten zijn binnen de internationale rechtsorde, om daarna
weer te kunnen geven wat, mijns inziens, mogelijke uitkomsten en te volgen pistes zijn. Om
tot een dergelijk resultaat te komen, zal er gebruik worden gemaakt van een beschrijvende
analyse van wetgeving, rechtspraak en rechtsleer. Er wordt in de mate van het mogelijke ook
1 http://www.bbc.com/news/events/scotland-decides/results; 55, 3% stemde tegen de onafhankelijkheid en
44,7´% stemde voor. 2 https://news.gov.scot/speeches-and-briefings/scottish-government-debate-scotlands-choice.
3 http://www.bbc.com/news/politics/eu_referendum/results.
6
steeds teruggekoppeld naar historische voorbeelden om iets te illustreren en duidelijker te
maken. Ten slotte werd er zo veel mogelijk gebruik gemaakt van primaire bronnen in deze
thesis.
05. De thesis kent de volgende structuur. Eerst zal er een kader geschetst worden (II) waarin
er een historisch overzicht wordt gegeven van het onafhankelijkheidstreven van Schotland
(A) en de huidige bevoegdheidsverdeling wordt uiteengezet (B). Vervolgens zal er gekeken
worden naar de theorie inzake de statenopvolging (III). Daarin worden de belangrijkste
vraagstukken behandeld. Eerst en vooral zullen de terminologie en de verschillende vormen
van statenopvolging bekeken worden (A). Ten tweede wordt gekeken naar de gevolgen van
statenopvolging inzake verdragen (B) en daarna inzake het lidmaatschap van de internationale
organisaties (C). Ten vierde wordt in detail behandeld wat er geregeld is inzake de
staatseigendommen, -archieven en -schulden (D). Ten slotte wordt nagegaan hoe het
vraagstuk van de nationaliteit binnen de statenopvolging wordt aangepakt (E).
In het derde en laatste grote onderdeel zal de theorie worden toegepast op de situatie van
Schotland (IV). In dit deel zal voor de overzichtelijkheid en de duidelijkheid een zelfde
structuur worden aangehouden als in titel III.
7
II. Kader
A. Historisch overzicht van Schots onafhankelijkheidstreven
06. Met de Union of the Crowns van 1603 werd het einde van de Schotse onafhankelijkheid
ingezet. Elizabeth I stierf ongetrouwd en zonder kinderen. De kroon ging bijgevolg over naar
de eerste in de lijn, haar neef James VI, Koning van Schotland. Op die manier deelden
Engeland en Schotland eenzelfde vorst. Ondanks de verschillende pogingen van James VI
bleven Schotland en Engeland twee aparte, soevereine staten.4 De Union is louter een
vereniging van de kronen van beide staten bij één persoon.
07. De katalysator van de Treaty of Union was de opvolging van de troon. Het Engelse
Parlement keurde in 1701 een wet goed die de troonsopvolging regelde. De Act of Settlement
van 1701 bepaalde dat de kroon zou overgaan naar het huis Hannover.5 Deze wet werd echter
goedgekeurd zonder het Schotse parlement te raadplegen. De Schotten reageerden via de Act
of Security 1704 waarin het parlement dreigde een eigen opvolger aan te duiden na de dood
van Koningin Anne indien niet werd tegemoetgekomen aan hun eisen.6 De Act stelde: “there
be such conditions of Government settled and enacted as may secure the honour and
sovereignty of this Crown and Kingdom, the freedom frequency and power of Parliaments,
the religion liberty and trade of the Nation from English or any foreign influence”.7
Paradoxaal genoeg was dit teken van verzet de rechtstreekse aanleiding tot de Treaty of
Union. Het Engelse parlement reageerde namelijk met de Alien Act 1705. Deze wet bood het
Schotse parlement de kans om een verdrag tot vereniging te sluiten met Engeland. Tegelijk
echter dreigde het Engelse parlement dat de burgers van Schotland als vreemden zouden
worden behandeld op het grondgebied van Engeland en dat de import van Schotse producten
zou worden verboden indien de Schotten de troonsopvolging binnen het huis Hannover niet
zouden aanvaarden.8
08. Op 22 juli 1706 sloten Engeland en Schotland de Treaty of Union. Daarin werd vastgelegd
dat dat de twee staten zouden worden eengemaakt tot “one kingdom by the name of Great
4http://www.parliament.uk/about/living-heritage/evolutionofparliament/legislativescrutiny/act-of-union-
1707/overview/union-of-the-crowns/. 5http://www.parliament.uk/about/living-heritage/evolutionofparliament/legislativescrutiny/act-of-union-
1707/overview/union-between-scotland-and-england/. 6http://www.parliament.uk/about/living-heritage/evolutionofparliament/legislativescrutiny/act-of-union-
1707/overview/the-scottish-parliament-in-revolt-1703/. 7 Act of Security 1704.
8 A. PAGE, Constitutional Law of Scotland, Edinburgh, W. Green, 2015, nr. 1-09 tot 1-11.
8
Britain”9. Het verdrag werd geratificeerd via de Union with Scotland Act 1706
10 enerzijds en
de Union with England Act 170711
anderzijds. De Treaty of Union trad in werking op 1 mei
1707 waardoor Schotland en Engeland één enkele staat werden, Groot Brittannië, en het
Schots Parlement en het Engels Parlement versmolten tot één Parlement. Dit parlement
vestigde zich in Westminster Palace, Londen. Schotland was vanaf die datum niet langer
onafhankelijk. Wel werd een apart religieus en rechtssysteem12
behouden in Schotland. De
regio bezat echter geen enkele wetgevende bevoegdheid.
09. In 1885 werd de Scottish Office opgericht. Dit was in feite een afdeling van de Britse
Regering in Schotland. De Scottish Office was verantwoordelijk voor een aantal
aangelegenheden zoals gezondheid, onderwijs, justitie, landbouw en visserij. Na de Tweede
Wereldoorlog breidden de bevoegdheden van de Scottish Office zich geleidelijk aan uit. Het
leek erop dat Schotland, via deze ‘administratieve devolutie’ meer autonomie verkreeg, maar
dat was in werkelijkheid niet helemaal het geval. Men verhuisde louter de administratie van
centrale overheidsrechtelijke aangelegenheden naar Edinburgh.13
Een deelgebied besturen is
namelijk makkelijker vanuit het desbetreffende grondgebied zelf dan vanuit een stad die
letterlijk en figuurlijk ver af staat van dat deelgebied en geen affiniteit heeft met de lokale
cultuur en traditie.
10. In 1969 werd de Royal Commission on the Constitution14
aangesteld als gevolg van de
opmars van nationalistische partijen in zowel Schotland als Wales. De Commissie vertrok
vanuit de ontevredenheid die heerste in deze gebieden ten opzichte van de Britse regering. Ze
stelde vast dat die ontevredenheid vooral voortkwam uit een gevoel van nationaliteit. Vanuit
Schotland kwam er onder andere de klacht dat Londen onvoldoende rekening hield met en
onvoldoende begrip had van het Schotse recht. De Commissie stelde een aantal algemene
principes voor in haar rapport. Ten eerste was ze van mening dat de samenhang binnen het
Verenigd Koninkrijk moest worden behouden. De kracht van het land bestond er net in dat er
diversiteit is binnen het grondgebied als gevolg van geschiedenis, traditie en cultuur en dat
9 Art. 1 Treaty of Union, 22 juli 1706.
10 Act aangenomen door het Engelse Parlement.
11 Act aangenomen door het Schotse Parlement.
12 Op deze manier bestaat er de mogelijkheid om de Britse Grondwet te interpreteren in het licht van het Schotse
recht en traditie, A. PAGE, Constitutional Law of Scotland, Edinburgh, W. Green, 2015, nr. 1-24. 13
A. PAGE, Constitutional Law of Scotland, Edinburgh, W. Green, 2015, nr. 1-30 tot 1-31. 14
Ook wel de Kilbrandon Commission genoemd.
9
moest ook in de toekomst worden gerespecteerd.15
Ten tweede vond ze dat democratie op de
voorgrond moest treden. De verkozen vertegenwoordigers zouden de effectieve controle
moeten hebben.16
11. In het rapport haalde de Kilbrandon Commissie drie verschillende manieren aan waarop
Londen bevoegdheden kon overdragen naar een bepaalde regio. De Commissie opteerde voor
devolutie.17
Via deze methode behoudt de centrale overheid soevereiniteit in alle materies,
maar wordt de uitoefening van bepaalde bevoegdheden gedelegeerd naar een regio. Schotland
(en Wales) kregen op deze manier meer invloed in materies die hen aanbelangen, maar
tegelijk werden de touwtjes in handen gehouden door Londen. Deze handelswijze zou
tegemoet komen aan het nationaliteitsgevoel in Schotland en Wales en zou de algemene
ontevredenheid met de Britse overheid reduceren.18
12. In 1989 werd de Scottish Constitutional Convention opgericht. Zij bestond zowel uit
vertegenwoordigers van Scotland zelf als uit vertegenwoordigers van enkele politieke
partijen. De Conventie kreeg als opdracht een blauwdruk te maken voor de devolutie. Ze
diende onder andere voorstellen te maken over het oprichten van een Schots parlement dat
rechtstreeks zou worden verkozen en een brede wetgevende bevoegdheid zou krijgen. Het
rapport van 1995 van de Conventie diende als basis voor de latere voorstellen die werden
gedaan aan de Britse Regering in 1997.19
De Conventie steunde op de popular sovereignty-
theorie. Deze leer houdt in dat de soevereiniteit van een staat ligt bij het volk.20
13. Op 11 september 1997 werd een referendum gehouden in Schotland met de vraag of een
Schots Parlement moest worden opgericht. Een zeer duidelijke meerderheid van 74% stemde
voor een dergelijke oprichting.21
15
Kilbrandon Commission, Report of the Royal Commission on the Constitution 1969-1973 (1973) Cmnd. 5460,
para. 417, verwijzing door A. PAGE in Constitutional Law of Scotland, Edinburgh, W. Green, 2015, 2-05,
voetnoot nr. 12. 16
A. PAGE, Constitutional Law of Scotland, Edinburgh, W. Green, 2015, nr. 2-02 tot 2-05. 17
Er werd verwezen naar separatisme, federalisme en devolutie. Separatisme zou echter neerkomen op de
onafhankelijkheid van Schotland en dus indruisen tegen het algemene principe van de Commissie dat de eenheid
van het Verenigd Koninkrijk moest worden behouden. Federalisme werd ook aan de kant geschoven door de
Commissie, aangezien dit nog te veel autonomie zou inhouden voor Schotland. 18
A. PAGE, Constitutional Law of Scotland, Edinburgh, W. Green, 2015, nr. 2-06 tot 2-07. 19
http://www.gov.scot/About/Factfile/18060/11550. 20
S. TIERNEY, Constitutional law and national pluralism, New York, Oxford University Press, 2004, 111 en
115-116; De Claim of Right (ondertekend en bevestigd op de openingsplechtigheid van de Scottish
Constitutional Convention op 30 maart 1989) stelde: “we (…) do hereby acknowledge the sovereign right of the
Scottish people to determine the form of Government best suited to their needs”. 21
http://www.gov.scot/About/Factfile/18060/11550; A. PAGE, Constitutional Law of Scotland, Edinburgh, W.
Green, 2015, nr. 2-13.
10
14. Volgend op dit positieve resultaat werd de Scotland Act 1998 opgesteld. Ten gevolge van
deze Act werd een Schots parlement en een Schotse Regering in het leven geroepen vanaf 1
juli 1999. Men opteerde ervoor om alle materies waarvoor het Britse Parlement en de Britse
Regering bevoegd zouden zijn, dit zijn de voorbehouden materies, expliciet op te nemen in de
Act. Alle overige aangelegenheden werden gedecentraliseerd naar het Schotse niveau. Voor
deze gedecentraliseerde materies waren vanaf dat moment het Schotse Parlement en de
Regering bevoegd.22
15. Na de overwinning van de Scottish National Party in de verkiezingen van 2011 stond het
vast dat er een onafhankelijkheidsreferendum zou komen. De vraag was alleen of Schotland
wel de bevoegdheid had om een referendum te organiseren, aangezien de Unie tussen
Schotland en Engeland een voorbehouden materie is.23
Op 15 oktober 2012 werd de
Edinburgh Agreement24
gesloten tussen beide overheden. Daarin werd besloten een Order in
Council onder sectie 30 van de Scotland Act25
uit te vaardigen waarbij de toestemming werd
gegeven om een referendum, dat bestond uit één vraag, te organiseren over de
onafhankelijkheid van Schotland vóór het einde van 2014. Op deze manier bleek duidelijk dat
het Schotse Parlement de wettelijke bevoegdheid had om het referendum te houden. Het
referendum was “legal and fair, producing a decisive and respected outcome”.26
Beide
overheden kwamen daarnaast ook overeen dat ze zouden blijven samenwerken, wat de uitslag
ook zou zijn van het referendum, met het algemeen belang van zowel de Schotten als de
inwoners van de rest van het Verenigd Koninkrijk voorop.27
16. Het referendum werd gehouden op 18 september 2014. Maar liefst 84,6% van de Schotten
ging stemmen. Uiteindelijk stemde een meerderheid tegen de onafhankelijkheid. Het betrof
een duidelijke meerderheid28
, maar ze was niet zo ruim dat de vraag omtrent de
onafhankelijkheid voor eens en voor altijd was beslist.29
17. In de aanloop naar het referendum beloofden de leiders van de drie grootste partijen van
het Westminster parlement om nieuwe bevoegdheden over te hevelen naar het Schotse
22
Ibid., nr. 2-15; infra, nr. 20-24. 23
Schedule 5, Part I, para. 1 (b) Scotland Act 1998. 24
Agreement between the United Kingdom Government and the Scottish Government on a referendum on
independence for Scotland, 15 oktober 2012. 25
Sectie 30 Scotland Act 1998. 26
Agreement between the United Kingdom Government and the Scottish Government on a referendum on
independence for Scotland, 15 oktober 2012, para. 30. 27
Ibid.; A. PAGE, Constitutional Law of Scotland, Edinburgh, W. Green, 2015, nr. 2-27 tot 2-29. 28
55,3% stemde tegen een onafhankelijk Schotland en 44,7% stemde voor. 29
A. PAGE, Constitutional Law of Scotland, Edinburgh, W. Green, 2015, nr. 2-30.
11
Parlement. Toen bleek dat de Schotten effectief tegen de onafhankelijkheid hadden gestemd,
werd de Smith Commission opgericht. Deze had als taak aanbevelingen te maken voor de
verdere devolutie van bevoegdheden voor Schotland. De Commissie bereikte op 27 november
2014 een akkoord en stelde daaromtrent een rapport op.30
18. Het rapport bestaat uit drie pijlers. De eerste pijler zorgt voor een duurzame maar
toegankelijke grondwettelijke regeling voor het bestuur van Schotland.31
Zo werd
overeengekomen dat het Schotse Parlement en de Schotse Regering een permanent karakter
kregen in de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk.32
Daarnaast zou de Sewel Convention33
een wettelijke basis krijgen.34
De tweede pijler geeft meer bevoegdheden aan het Schotse
Parlement en dan vooral voor wat betreft welzijn.35
De derde pijler, ten slotte, versterkt de
financiële verantwoordelijkheid van het Schotse Parlement.36
19. Niet onbelangrijk is het feit dat in het rapport ook werd overeengekomen dat niets
Schotland in de toekomst tegenhoudt om een onafhankelijk land te worden, indien de
Schotten daarvoor zouden kiezen.37
B. Stand van zaken: huidige bevoegdheidsverdeling
20. Het Schotse Parlement is bevoegd voor de gedecentraliseerde materies38
en het Britse
Parlement kan wetgevend optreden in de voorbehouden aangelegenheden39
. Deze laatste
werden expliciet opgenomen in de Scotland Act.40
30
Report of the Smith Commission for further devolution of powers to the Scottish Parliament, 27 november
2014; A. PAGE, Constitutional Law of Scotland, Edinburgh, W. Green, 2015, nr. 2-31 tot 2-32. 31
Report of the Smith Commission for further devolution of powers to the Scottish Parliament, 27 november
2014, para. 20-41. 32
Ibid., para. 21. 33
Volgens deze Conventie “would [Westminster] not normally legislate with regard to devolved matters in
Scotland without the consent of the Scottish Parliament”. Niets hield het Britse Parlement namelijk tegen om
wetgevend op te treden in materies die gedecentraliseerd waren, zoals bleek uit sectie 28 (7) van de Scotland Act.
De toestemming voor een dergelijk optreden zal worden gegeven door het Schotse Parlement aan de hand van
een Sewel Motion; A. PAGE, Constitutional Law of Scotland, Edinburgh, W. Green, 2015, nr. 2-22;
http://www.gov.scot/About/Government/Sewel/KeyFacts. 34
Report of the Smith Commission for further devolution of powers to the Scottish Parliament, 27 november
2014, para. 22. 35
Ibid., para. 42-74. 36
Ibid., para. 75-95. 37
Ibid., para. 18. 38
Dit zijn onder andere: gezondheid, onderwijs, huisvesting, toerisme, een aantal aspecten van transport zoals
het Schotse wegennet, busbeleid en havens, justitie en binnenlandse zaken waaronder de hoven en rechtbanken
en de meeste aspecten van burgerlijk- en strafrecht, politie, milieu, landbouw, sport, … (zie http://www.gov.scot/
About/Factfile/18060/11552). 39
Deze omvatten onder andere: grondwettelijke aangelegenheden, buitenlandse zaken, defensie en nationale
veiligheid, het fiscaal, economisch en monetair systeem, energie, handel en industrie, het arbeidsrecht, gelijke
kansen, … (zie http://www.gov.scot/About/Factfile/18060/11555).
12
21. Het Schotse Parlement heeft enkel een beperkte wetgevende bevoegdheid.41
Een tekst
uitgevaardigd door het Parlement heeft geen wetgevende kracht indien de tekst buiten de
wetgevende bevoegdheid van het Parlement valt.42
Sectie 29 (2) van de Scotland Act 1998
somt de gevallen op waarin het Parlement buiten haar bevoegdheid optreedt. De belangrijkste
zijn de volgende situaties. Het feit dat het onderwerp betrekking heeft op de gereserveerde
materies zorgt er voor dat de limieten van de wetgevende bevoegdheid van het Parlement zijn
bereikt.43
Daarnaast mogen de wetten niet in strijd zijn met de beperkingen uiteengezet in
Schedule 4 van de Scotland Act 1998.44
Verder mag de wet niet onverenigbaar zijn met de
Verdragsrechten45
, noch met het EU-recht.
22. Om na te gaan of een tekst die wordt behandeld door het Schotse Parlement betrekking
heeft op voorbehouden materies, moet men het doel van de desbetreffende tekst nagaan en
daarbij rekening houden met het effect ervan in alle omstandigheden.46
Dit is de ‘purpose
test’.47
Wanneer blijkt dat het doel is toegestaan – dit is wanneer de bepaling betrekking heeft
op een gedecentraliseerde materie – dan mag de wetgeving aangenomen door het Schotse
Parlement de voorbehouden materies beïnvloeden.48
Het is echter niet makkelijk om hét doel
te achterhalen, daar een bepaling vaak om meerdere redenen in het leven wordt geroepen.
Indien er meerdere doelen zijn en één ervan betrekking heeft op een voorbehouden materie,
dan zal de regeling buiten de wetgevende bevoegdheid van het Schotse Parlement vallen,
tenzij dat doel als bijkomstig kan worden beschouwd.49
23. Een bepaling die op zich geen betrekking heeft op een voorbehouden materie50
, maar
wijzigingen aanbrengt aan het Schotse privaatrecht of strafrecht zoals dat van toepassing is op
voorbehouden aangelegenheden, wordt tóch beschouwd als een bepaling die betrekking heeft
op een voorbehouden materie. Dit is echter niet het geval indien het doel van de bepaling is
om een wet op een consistente wijze van toepassing te maken op voorbehouden en
40
Schedule 5 Scotland Act 1998. 41
A. PAGE, Constitutional Law of Scotland, Edinburgh, W. Green, 2015, nr 7-01. 42
Sectie 29 (1) Scotland Act 1998. 43
Schedule 4, 2 (1) Scotland Act 1998 bepaalt dat het Schotse Parlement de wet van toepassing op voor-
behouden materies niet mag wijzigen. 44
Dit hoofdstuk zet het kader uiteen van de wetgevende bevoegdheid van het Schotse Parlement. 45
Deze uitdrukking heeft dezelfde betekenis als in de Human Rights Act 1998: Sectie 126 (1) Scotland Act 1998. 46
Sectie 29 (3) Scotland Act 1998. 47
A. PAGE, Constitutional Law of Scotland, Edinburgh, W. Green, 2015, nr. 7-31 en 7-32. 48
Ibid., nr 7-30 tot 7-36. 49
Lord Hope in Imperial Tobacco v Lord Advocate, Supreme Court (VK) 12 december 2012, [2012] UKSC 61,
2013 S.C. (UKSC) 153, para. 43; A. PAGE, Constitutional Law of Scotland, Edinburgh, W. Green, 2015, nr 7-37. 50
Zoals blijkt uit de toepassing van de purpose test van sectie 29 (3) Scotland Act 1998.
13
gedecentraliseerde materies.51
Op deze manier kan het Schotse Parlement toch een algemene
hervorming van het Schotse privaat- en strafrecht doorvoeren, ook al wijzigt het daardoor de
wet die van toepassing is op voorbehouden materies.52
24. Het is belangrijk om te benadrukken dat het Britse Parlement de bevoegdheid heeft om
wetgeving te maken met betrekking tot de gedecentraliseerde aangelegenheden, mits het
Schotse Parlement daarin toestemt via een Sewel Motion.53
25. Er bestaat daarnaast een Memorandum of Understanding tussen de Britse Regering en de
gedecentraliseerde overheden.54
Hierin worden drie principes uiteen gezet die van toepassing
zijn op de onderliggende relaties tussen de verschillende actoren, namelijk communicatie en
raadpleging55
, samenwerking56
en ten slotte vertrouwelijkheid57
.58
Het Memorandum en de
aanvullende akkoorden zijn niet bindend. Het Memorandum is louter een politiek akkoord.
Dit houdt niet in dat een overheid niet kan en mag verwachten dat ze geraadpleegd zal worden
in bepaalde aangelegenheden.59
26. Het Memorandum en het aanvullende akkoord met betrekking tot de Europese
beleidskwesties60
bevatten de verbintenis van de Britse Regering om de Schotse Regering zo
veel mogelijk te betrekken in het EU-beleid van het Verenigd Koninkrijk voor wat betreft de
gedecentraliseerde materies.61
Als algemeen principe geldt dat er een ‘UK line’ wordt
gecreëerd.62
Dit is het beleid dat zal worden gevoerd op Europees niveau en dat een
weerspiegeling is van de belangen van het Verenigd Koninkrijk in zijn geheel. De Schotse
regering, en bij uitbreiding ook alle andere gedecentraliseerde overheden, zullen worden
51
Sectie 29 (4) Scotland Act 1998; De woorden “and otherwise” verwijzen naar de materies die niet zijn
voorbehouden, i. e. de gedecentraliseerde materies zoals blijkt uit de Explanatory Note voor sectie 29 (4)
Scotland Act 1998. 52
A. PAGE, Constitutional Law of Scotland, Edinburgh, W. Green, 2015, nr. 7-43. 53
Deze methode wordt doorgaans gehanteerd wanneer het noodzakelijk of alleszins redelijk is om een regeling
te maken die uniform van kracht is op het hele grondgebied van het Verenigd Koninkrijk; A. PAGE,
Constitutional Law of Scotland, Edinburgh, W. Green, 2015, nr. 19-32; http://www.gov.scot/About/Factfile/
18060/11555. 54
Memorandum of Understanding and Supplementary Agreements between the United Kingdom Government,
the Scottish Ministers, the Welsh Ministers and the Northern Ireland Executive Committee, oktober 2013 (hierna
‘Memorandum of Understanding between the UK and the devolved administrations’). 55
Memorandum of Understanding between the UK and the devolved administrations, para 4-5. 56
Ibid., para. 8. 57
Ibid., para. 12. 58
A. PAGE, Constitutional Law of Scotland, Edinburgh, W. Green, 2015, nr. 19-10 tot 19-14. 59
Ibid., nr. 19-17 tot 19-18. 60
Concordat on Co-ordination of European Policy Issues, oktober 2013. 61
In het Memorandum geldt de verbintenis ten aanzien van alle gedecentraliseerde overheden; Memorandum of
Understanding between the UK and the devolved administrations, para. 20; Concordat on Co-ordination of
European Policy Issues, para. B1. 2 en B1.4. 62
Concordat on Co-ordination of European Policy Issues, para. B1. 6.
14
geconsulteerd bij de vorming van het te voeren beleid voor wat betreft de aangelegenheden
die onder hun bevoegdheid vallen.63
Aangezien de gedecentraliseerde overheden een legitiem
belang hebben bij de voorbereiding en uiteenzetting van het EU-beleid, daar waar het hun
bevoegdheden aanbelangt, mogen zij deelnemen aan de vergadering van de Raad van de EU
en aan andere onderhandelingen met EU-partners.64
Het is een minister van de Britse
Regering die aan het hoofd van de delegatie staat65
en de ministers van de andere overheden
dienen loyaal te blijven aan de ‘UK line’.66
Ook dit aanvullend akkoord is echter niet juridisch
bindend.67
Daardoor komt het er de facto op neer dat de gedecentraliseerde overheden
onderworpen zijn aan de good will van de Britse regering en zij op geen enkele manier
betrokkenheid in het vormen van een EU-beleid voor gedecentraliseerde materies kunnen
afdwingen.68
63
Ibid., para. B4. 3. 64
Ibid., para. B4. 13. 65
Ibid., para. B4. 14. 66
Ibid., para. B4. 15. 67
Ibid., para. B1. 2. 68
A. PAGE, Constitutional Law of Scotland, Edinburgh, W. Green, 2015, nr. 20-13.
15
III. Theorie statenopvolging
27. In dit onderdeel zal de theorie inzake statenopvolging worden uiteengezet om deze
vervolgens toe te passen op de unieke situatie van Schotland onder titel IV.
28. Daarbij zal eerst een algemene uiteenzetting worden gegeven van de terminologie en de
verschillende vormen van statenopvolging (A) om vervolgens de oplossingen die worden
geboden in de praktijk voor de problemen die statenopvolging met zich meebrengt, te
bekijken. De gevolgen van statenopvolging voor onder andere verdragen gesloten door de
Voorgangersstaat (B), het lidmaatschap van internationale organisaties waaronder de
Europese Unie (C), staatsschulden, staatseigendom (D) en de nationaliteit van de onderdanen
van de Voorgangerstaat (E) zullen van dichtbij worden onderzocht.
A. Terminologie en vormen van statenopvolging 29. Statenopvolging wordt in het Verdrag van Wenen van 23 augustus 1978 inzake
Statenopvolging met betrekking tot Verdragen (hierna ‘Verdrag van Wenen van 1978’)
gedefinieerd als volgt: “de vervanging van de ene Staat door de andere Staat in de
verantwoordelijkheid voor de internationale betrekkingen van dat gebied”69
. Het is duidelijk
dat statenopvolging enkel de gevolgen van de verandering van soevereiniteit regelt en niet het
proces van de verandering van macht of het ontstaan van een nieuwe staat zelf.
30. Dit verdrag identificeert verschillende soorten staten binnen een statenopvolging. Ten
eerste is er sprake van de Voorgangerstaat. Dit is de staat die vervangen is door een andere
staat bij statenopvolging70
. Daarnaast is er de Opvolgerstaat, de staat die de plaats van een
andere staat heeft ingenomen ten gevolge van de statenopvolging71
. Ten slotte is er nog de
Nieuw-onafhankelijke Staat. Dit is een Opvolgerstaat waarvan het grondgebied onmiddellijk
voorafgaand aan de datum van de statenopvolging een afhankelijk gebied was waarbij de
voorganger verantwoordelijk was voor de internationale betrekkingen. Hiermee worden de
voormalige kolonies bedoeld en dus niet een deel van een staat dat zich afscheurt en
onafhankelijk wordt. Dit onderscheid is belangrijk daar de regels voor diverse problemen
verschillen naargelang het gaat om een gewone Opvolgerstaat dan wel om een Nieuw-
onafhankelijke Staat.
69
Art 2, 1. b) Verdrag van Wenen van 23 augustus 1978 inzake Statenopvolging met betrekking tot Verdragen. 70
Ibid., art 2, 1. c). 71
Ibid., art 2, 1. d).
16
31. Belangrijk om te stipuleren is het onderscheid tussen statenopvolging en staatscontinuïteit.
Het eerstgenoemde behandelt, zoals gezegd, de juridische problemen die rijzen in geval van
een verandering van soevereiniteit over een bepaald territorium.72
Bij staatscontinuïteit
daarentegen blijft dezelfde staat bestaan ondanks een verandering in de bevolking en van het
grondgebied.73
Het is echter niet steeds even eenvoudig om deze twee begrippen van elkaar te
scheiden in de praktijk, omdat deze vaak samengaan. Er zijn verschillende vormen van
statenopvolging waarbij de Voorgangerstaat op zich blijft voort bestaan, maar dan zonder het
stuk grondgebied dat onafhankelijk is geworden en dus de Opvolgerstaat vormt. Deze staat
wordt met een Engelse term aangeduid als de ‘Continuator state’. In het verloop van deze
masterproef zal ik de term ‘Verderzettende Staat’ gebruiken om de ‘Continuator state’ te
omschrijven.
32. Om te bepalen of de Voorgangerstaat ook de Verderzettende Staat is, zijn er een aantal
criteria die men in overweging dient te nemen. Zo zal de Voorgangerstaat doorgaans de
Verderzettende Staat vormen indien deze het grootste deel van het grondgebied en de
bevolking behoudt. Verder dienen de gouvernementele instellingen van de Voorgangerstaat
onveranderd te blijven. Ten slotte moet ook rekening gehouden worden met de reactie van de
internationale rechtsorde74
, de claim van de staat zelf inzake de verderzetting van de
internationale persoonlijkheid van de Voorgangerstaat en het standpunt van de overige
Opvolgerstaten.75
33. Deze criteria zijn een constante doorheen de statenpraktijk van statenopvolging. In het
geval van Bangladesh en Pakistan, bijvoorbeeld, scheurde Bangladesh zich af. Pakistan werd
beschouwd als de Verderzettende Staat. Zijn gouvernementele instituties bleven onveranderd
en het grootste deel van het grondgebied van de Voorgangerstaat behoorde Pakistan toe. Ook
al bevond de meerderheid van de bevolking zich op het grondgebied van Bangladesh, toch
72
A. BOYLE en J. CRAWFORD, Annex A. Opinion: Referendum on the Independence of Scotland – International
Law Aspects, 10 december 2012, 71; J. CRAWFORD, Brownlie’s Principles of public international law, New
York, Oxford University Press, 2012, 423; M.N. SHAW, International Law, Cambridge, Cambridge University
Press, 2008, 959. 73
A. BOYLE en J. CRAWFORD, Annex A. Opinion: Referendum on the Independence of Scotland – International
Law Aspects, 10 december 2012, 71; J. CRAWFORD, Brownlie’s Principles of public international law, New
York, Oxford University Press, 2012, 426-427; M.N. SHAW, International Law, Cambridge, Cambridge
University Press, 2008, 960. 74
M.N. SHAW, International Law, Cambridge, Cambridge University Press, 2008, 960. 75
A. BOYLE en J. CRAWFORD, Annex A. Opinion: Referendum on the Independence of Scotland – International
Law Aspects, 10 december 2012, 67 en 82-83.
17
aanvaardden de staten Pakistan als Verderzettende Staat. Dit hoogstwaarschijnlijk doordat
Bangladesh zich eenzijdig had afgescheurd.76
34. Hierna overlopen we de verscheidene vormen van statenopvolging die zich kunnen
voordoen in de praktijk. Er zal reeds een verwijzing worden gemaakt naar het specifieke geval
van Schotland bij vormen van statenopvolging die relevant zouden kunnen zijn bij een
onafhankelijkheid.
1. Verbrokkeling/Dissolutie
35. Bij dissolutie valt de bestaande staat uiteen in verschillende aparte staten. In een
dergelijke vorm van statenopvolging houdt de Voorgangerstaat op te bestaan en ontstaan er
binnen zijn voormalig grondgebied verschillende nieuwe staten, de Opvolgerstaten.77
Deze
definitie blijkt duidelijk uit een aantal mooie voorbeelden doorheen de geschiedenis. Zo is er
onder andere de verbrokkeling van de SFRY (Socialistische Federale Republiek Joegoslavië),
de voormalige USSR (Unie van Socialistische Sovjetrepublieken) en Tsjechoslowakije.
36. De SFRY werd opgericht in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog en viel uiteen in
1991. Kroatië, Bosnië-Herzegovina, Macedonië, Slovenië en de Federale Republiek
Joegoslavië78
vormden de vijf Opvolgerstaten. De FRY heeft lange tijd volgehouden dat zij de
Verderzettende Staat was. Ze was ervan overtuigd dat zij de internationale
rechtspersoonlijkheid van het voormalige SFRY kon voortzetten79
. De overige Opvolgerstaten
waren het daar niet mee eens.
37. De Badinter Commissie80
stipuleerde in haar opinie 8 dat de SFRY niet langer bestond.81
De Commissie herhaalde die vaststelling in opinie 9 waar ze daarenboven stelde dat alle
76
Ibid., 78-79. 77
M.N. SHAW, International Law, Cambridge, Cambridge University Press, 2008, 979; A. BOYLE en J.
CRAWFORD, Annex A. Opinion: Referendum on the Independence of Scotland – International Law Aspects, 10
december 2012, 83; P. DUMBERRY, “State succession to bilateral treaties: a few observations on the incoherent
and unjustifiable solution adopted for secession and dissolution of states under the 1978 Vienna Convention”,
L.J.I.L. 2015, (13) 17; P. DUMBERRY en D. TURP, “State succession with respect to multilateral treaties in the
context of Secession: From the principle of Tabula Rasa to the emergence of a presumption of Continuity of
treaties”, BaltYIL. 2013, (27) 29. 78
Deze werd gevormd door de staten Servië en Montenegro. Hierna ‘FRY’. 79
K.G. BÜHLER, State succession and membership in International Organizations. Legal theories versus
Political pragmatism, Den Haag, Kluwer Law International, 2001, 185-186. 80
Deze Commissie werd op 27 augustus 1991 opgericht door de Raad van Ministers (binnen de toenmalige
EEG) om de Conferentie over Joegoslavië te voorzien van juridisch advies. Ze heeft vijftien opinies gegeven
over “belangrijke juridische vraagstukken” in het kader van het conflict tussen de verschillende staten van de
Socialistische Federale Republiek Joegoslavië. De commissie werd bekend onder de naam “Badinter
Commissie” doordat Robert Badinter de voorzitter was van deze Commissie. 81
The Badinter Arbitration Committee, 4 juli 1992, Opinion 8, 31 ILM 1992, (1521) 1523.
18
nieuwe staten gelijke Opvolgerstaten zijn.82
Ten slotte was de Commissie van mening in
opinie 10 dat niemand de persoonlijkheid van de SFRY kon verderzetten83
.84
38. De FRY stelde dat zij het enige land was dat er niet voor gekozen had om de voormalige
SFRY te verlaten en dat zij dus de rechtspersoonlijkheid van de SFRY kon verder zetten. Ze
beweerden dat er in casu geen sprake was van een dissolutie van de SFRY maar wel van een
afscheuring door de overige staten van de SFRY.85
Dit is een zienswijze die niet werd
gevolgd door de internationale rechtsorde, zoals onder andere blijkt uit de houding van de
Verenigde Naties voor wat betreft de verderzetting van het lidmaatschap van de SFRY. De
Veiligheidsraad van de Verenigde Naties stelde in een resolutie vast dat de claim van de FRY
tot automatische verderzetting van het lidmaatschap van de SFRY niet eensgezind werd
aanvaard.86
De Veiligheidsraad gaf dan ook de Algemene Vergadering van de VN de raad om
te beslissen dat de FRY nieuw lidmaatschap van de VN dient aan te vragen.87
De Algemene
Vergadering heeft de aanbeveling van de Veiligheidsraad ter harte genomen en besliste dat de
FRY niet automatisch lid kon blijven van de VN.88
Op 1 november 2000 werd de FRY
toegelaten als nieuw lid van de VN.89
39. In casu zien we dus zeer duidelijk dat het uiteenvallen van de voormalige Socialistische
Federale Republiek Joegoslavië een voorbeeld is van dissolutie. De Voorgangerstaat (de
voormalige SFRY) hield op te bestaan en op haar grondgebied ontstonden nieuwe staten, de
Opvolgerstaten.
40. Een ander voorbeeld is de verbrokkeling van de USSR90
of de Sovjet-Unie. De USSR viel
in 1990 uit elkaar na een mislukte staatsgreep. In de nasleep hiervan verklaarden alle
republieken van de Sovjet-Unie zich onafhankelijk. De Baltische staten (Estland, Letland en
Litouwen), Oekraïne, Wit-Rusland, Armenië, Azerbeidzjan, Georgië, Kazachstan, Kirgizië,
82
The Badinter Arbitration Committee, 4 juli 1992, Opinion 9, 31 ILM 1992, (1521) 1524-1525. 83
The Badinter Arbitration Committee, 4 juli 1992, Opinion 10, 31 ILM 1992, (1521) 1526. 84
S. TERRETT, The dissolution of Yugoslavia and the Badinter Arbitration Commission. A contextual study of
peace-making efforts in the post-Cold War world, Aldershot, Ashgate, 2000, 177; K.G. BÜHLER, State
succession and membership in International Organizations. Legal theories versus Political pragmatism, Den
Haag, Kluwer Law International, 2001, 180-184. 85
K.G. BÜHLER, State succession and membership in International Organizations. Legal theories versus
Political pragmatism, Den Haag, Kluwer Law International, 2001, 186. 86
Resolutie 757 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (30 mei 1992), UN Doc. S/RES/757 (1992);
(hierna ‘VR van de VN’). 87
Resolutie 777 VR van de VR (19 september 1992), UN Doc. S/RES/777 (1992). 88
Resolutie 47/1 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (19 september 1992), UN Doc.
A/RES/47/1 (1992); (‘hierna AV van de VN’) 89
Resolutie 55/12 AV van de VN (10 november 2000), UN Doc. A/RES/55/12 (2000). 90
Unie van Socialistische Sovjetrepublieken.
19
Tadzjikistan, Turkmenistan, Oezbekistan, Moldavië en de Russische Federatie (of Rusland)
vormden de Opvolgerstaten. De Baltische staten nemen een bijzondere positie in. Zij werden
in augustus 1940 bezet door de Sovjet-Unie en opgenomen als nieuwe republieken van deze
Unie. Het merendeel van de staten erkenden de annexatie van deze staten niet, althans niet de
iure.91
Reeds in 1990 claimden de Baltische staten een terugkeer naar hun onafhankelijkheid.
Na de mislukte staatsgreep herhaalden ze de claim om hun onafhankelijkheid te herstellen en
werden door de internationale rechtsorde ook als zodanig erkend, inclusief door Rusland. Het
merendeel van de staten erkenden dus dat de Baltische staten identiek waren aan de Baltische
staten voor de annexatie in 1940. Het is echter zo dat de meeste internationale organisaties,
waaronder de Verenigde Naties, pas ontstaan zijn na de Tweede Wereldoorlog. Bijgevolg
moesten de Baltische Staten toch het lidmaatschap aanvragen van deze organisaties na hun
hernieuwde onafhankelijkheid.92
Daarnaast waren Oekraïne en Wit-Rusland reeds lid van de
VN. Zij traden samen met de USSR toe ook al maakten zij op dat moment al deel uit van de
Sovjet Unie. De overige Opvolgerstaten dienden nieuw lidmaatschap aan te vragen. Zij
hebben dit dan ook gedaan en werden toegelaten tot de VN.93
41. Er werd gesteld dat de USSR na het uiteenvallen niet langer bestond. Het is echter zo dat
de Russische Federatie de internationale persoonlijkheid van de voormalige USSR verder
zette in de praktijk. Zo verklaarde Rusland onder andere dat zij het lidmaatschap van de
USSR binnen de VN zou verder zetten, zoals blijkt uit de brief gezonden naar de Secretaris-
Generaal van de Verenigde Naties: “I have the honour to inform you that the membership of
the Union of Soviet Socialist Republics in the United Nations, including the Security Council
and all other organs and organizations of the United Nations system, is being continued by
the Russian Federation (…) In this connection, I request that the name ‘Russian Federation’
should be used in the United Nations in place of the name ‘the Union of Soviet Socialist
91
R. MÜLLERSON, “The Continuity and Succession of States, By Reference to the Former USSR and
Yugoslavia”, 42 ICLQ 1993, (473) 480. 92
K.G. BÜHLER, State succession and membership in International Organizations. Legal theories versus
Political pragmatism, Den Haag, Kluwer Law International, 2001, 177-179; Estland: Resolutie 46/4 AV van de
VN (17 september 1991), UN Doc. A/RES/46/4 (1991); Letland: Resolutie 46/5 AV van de VN (17 september
1991), UN Doc. A/RES/46/5 (1991); Litouwen: Resolutie 46/6 AV van de VN (17 september 1991), UN Doc.
A/RES/46/6 (1991). 93
Moldavië: Resolutie 46/223 AV van de VN (2 maart 1992), UN Doc. A/RES/46/223 (1992); Kazachstan:
Resolutie 46/224 AV van de VN (2 maart 1992), UN Doc. A/RES/46/224 (1992); Kirgizië: Resolutie 46/225 AV
van de VN (2 maart 1992), UN Doc. A/RES/46/225 (1992); Oezbekistan: Resolutie 46/226 (2 maart 1992), UN
Doc. A/RES/46/226 (1992); Armenië: Resolutie 46/227 AV van de VN (2 maart 1992), UN Doc. A/RES/46/227
(1992); Tadzjikistan: Resolutie 46/228 AV van de VN (2 maart 1992), UN Doc. A/RES/46/228 (1992);
Turkmenistan: Resolutie 46/229 AV van de VN (2 maart 1992), UN Doc. A/RES/46/229 (1992); Azerbeidzjan:
Resolutie 46/230 AV van de VN (2 maart 1992), UN Doc. A/RES/46/230 (1992); Georgië: Resolutie 46/241 AV
van de VN (31 juli 1992), UN Doc. A/RES/46/241 (1992).
20
Republics’.”94
De Opvolgerstaat Rusland is in dit geval dus de facto tegelijk ook de
Verderzettende Staat.95
Rusland behield namelijk het grootste deel van het grondgebied en de
bevolking van de Voorgangerstaat en claimde zelf de verderzetting van de internationale
persoonlijkheid van de USSR. Daarnaast aanvaardden de overige Opvolgerstaten de status
van Rusland als Verderzettende Staat en maakte de internationale rechtsorde daartegen ook
geen bezwaar.96
42. Een derde voorbeeld is de dissolutie van Tsjechoslowakije. De Tsjechische en Slovaakse
Federale Republiek hield op te bestaan op 31 januari 1992 en twee nieuwe Opvolgerstaten
ontstonden op 1 januari 1993, Tsjechië en Slowakije. Beide staten dienden nieuw
lidmaatschap aan te vragen bij de VN, daar geen van beiden de rechtspersoonlijkheid van de
Tsjechische en Slovaakse Federale Republiek wensten verder te zetten.97
43. Indien Schotland de onafhankelijkheid zou verwerven, zou de situatie verschillen van de
hier uiteengezette situaties. Wanneer het resterende deel van het VK zou claimen dat het de
internationale rechtspersoonlijkheid zou wensen verder te zetten van de Voorgangerstaat,
zoals het FRY gedaan heeft bij de dissolutie van de SFRY, dan zou dit hoogstwaarschijnlijk
wel worden aanvaard door de internationale rechtsorde.
44. Daarnaast is het grote verschil met zowel de SFRY als met de USSR het feit dat er maar
twee Opvolgerstaten zullen zijn ten gevolge van de afscheuring van Schotland. De situatie
zou dus het meest te vergelijken zijn met het voorbeeld van Tsjechoslowakije. Maar ook dit
geval lijkt niet toepasselijk te zijn op de situatie van Schotland, aangezien het mij zeer
onwaarschijnlijk lijkt dat het resterende deel van het Verenigd Koninkrijk zou aanvaarden dat
beide staten louter Opvolgerstaten zijn en dat zij dus beide onder andere nieuw lidmaatschap
dienen aan te vragen bij internationale organisaties. Het resterende deel van het Verenigd
Koninkrijk zal naar alle waarschijnlijkheid de internationale rechtspersoonlijkheid van de
Voorgangerstaat willen voortzetten.98
94
Y.Z. BLUM, “Russia Takes Over the Soviet Union’s Seat at the United Nations”, 3 EJIL 1992, (354) 356. 95
K.G. BÜHLER, State succession and membership in International Organizations. Legal theories versus
Political pragmatism, Den Haag, Kluwer Law International, 2001, 151-154; 157-166; 171-172. 96
A. BOYLE en J. CRAWFORD, Annex A. Opinion: Referendum on the Independence of Scotland – International
Law Aspects, 10 december 2012, 79-80. 97
Tsjechië: Resolutie 47/221 AV van de VN (19 januari 1993), UN Doc. A/RES/47/221 (1992); Slowakije:
Resolutie 47/222 AV van de VN (19 januari 1993), UN Doc. A/RES/47/222 (1993). 98
Infra, nr. 163.
21
2. Afscheuring/Secessie
45. Wanneer er sprake is van secessie scheurt een deel van een bestaande staat zich los van
die staat met het oog op onafhankelijkheid. De Voorgangerstaat blijft op zich nog bestaan,
maar er is een (grote) verandering op het gebied van territorium en bevolking als gevolg van
de afscheuring van een deel van haar grondgebied. De Voorgangerstaat vormt dan doorgaans
de Verderzettende Staat.99
Het deel dat zich afscheurde van de Voorgangerstaat vormt de
Opvolgerstaat. Voorbeelden na de Tweede Wereldoorlog zijn Pakistan en India, Syrië en
Verenigde Arabische Republiek, Singapore en Maleisië, Bangladesh en Pakistan…
46. Singapore en Malaya vormden samen op 16 september 1963 de nieuwe staat Maleisië.
Deze unie hield echter niet lang stand. Omwille van fundamentele verschillen scheurde
Singapore zich af van Maleisië op een vreedzame manier. De beide staten sloten een
overeenkomst100
omtrent de secessie en op 9 augustus 1965 werd Singapore een
onafhankelijke staat.
47. Indien de Schotse onafhankelijkheid werkelijkheid zou worden, zou de situatie
vergelijkbaar kunnen zijn met het hiervoor gegeven voorbeeld. Hoogstwaarschijnlijk zou de
onafhankelijkheid van Schotland worden verworven op een vreedzame manier en zouden de
beide Opvolgerstaten een akkoord sluiten omtrent de afscheuring.101
48. Brits-Indië was lange tijd een kolonie van het Verenigd Koninkrijk. Nochtans verwierf
deze staat nog tijdens deze periode reeds internationale persoonlijkheid. Zo was Brits-Indië
één van de originele lidstaten van de Verenigde Naties102
. India verkreeg zijn
onafhankelijkheid op 15 augustus 1947. Op dat zelfde moment scheurde Pakistan zich af van
India en werd zo een onafhankelijke en soevereine staat. Er is hier sprake van een enigszins
artificiële secessie103
wat niet wegneemt dat de gebeurtenis internationaal aanvaard werd als
een statenopvolging. India wordt aangeduid als de Verderzettende Staat en Pakistan is de
99
M.N. SHAW, International Law, Cambridge, Cambridge University Press, 2008, 974; P. DUMBERRY, “State
succession to bilateral treaties: a few observations on the incoherent and unjustifiable solution adopted for
secession and dissolution of states under the 1978 Vienna Convention”, L.J.I.L. 2015, (13) 17; P. DUMBERRY en
D. TURP, “State succession with respect to multilateral treaties in the context of Secession: From the principle of
Tabula Rasa to the emergence of a presumption of Continuity of treaties”, BaltYIL. 2013, (27) 29. 100
The Independence of Singapore Agreement, 7 augustus 1965. 101
Infra, nr. 165. 102
De VN werd opgericht in 1945, te San Francisco. 103
P. DUMBERRY en D. TURP, “State succession with respect to multilateral treaties in the context of Secession:
From the principle of Tabula Rasa to the emergence of a presumption of Continuity of treaties”, BaltYIL. 2013,
(27) 35-37.
22
Opvolgerstaat. Vandaar dat India het lidmaatschap van Brits-Indië in de VN kon verderzetten
en dat Pakistan zijn lidmaatschap diende aan te vragen.104
3. Dekolonisatie
49. In het geval van dekolonisatie wenst een kolonie zich af te scheuren van de moederstaat
en als een onafhankelijke staat verder te gaan. Deze vorm van statenopvolging lijkt zeer sterk
op de afscheuring. Het is echter zo dat er werd voorzien in een aparte categorie voor
gedekoloniseerde staten waaraan verschillende toepasselijke regels inzake statenopvolging
werden verbonden. Dit zien we bijvoorbeeld zeer goed in het Verdrag van Wenen inzake
statenopvolging met betrekking tot staatseigendommen, -archieven en -schulden105
.
50. Dit verdrag regelt de verdeling van de staatsschuld in geval van statenopvolging. In
principe is het zo dat de staatsschuld van de Voorgangerstaat over gaat op de
Opvolgerstaat.106
Wanneer het echter een Nieuw-onafhankelijke Staat betreft, hiermee wordt
een voormalige kolonie bedoeld zoals uiteengezet hierboven, dan gaat geen enkele
staatsschuld van de Voorgangersstaat over op deze Nieuw-onafhankelijke Staat, tenzij beide
staten een andersluidend akkoord hebben gesloten.107
51. Er werd bij de redactie van het Verdrag van Wenen van 23 augustus 1978 door de
Commissie voor Internationaal Recht (hierna ‘ILC’)108
geopteerd een onderscheid te maken
tussen dekolonisatie en afscheuring, aangezien algemeen werd aangenomen dat een kolonie
niet behoort tot het grondgebied van zijn moederstaat. Een afscheuring van het grondgebied
van de moederstaat is dus technisch gezien niet mogelijk aangezien de kolonie er nooit deel
heeft van uit gemaakt109
. Daarnaast is het zo dat bij deze vorm van statenopvolging zeer
duidelijk de creatie van een nieuwe staat met een volledig eigen en onafhankelijk
gouvernementeel systeem voorop staat daar waar de meeste vormen van statenopvolging zich
104
K.G. BÜHLER, State succession and membership in International Organizations. Legal theories versus
Political pragmatism, Den Haag, Kluwer Law International, 2001, 42-47. 105
Infra, nr. 101-130. 106
Art. 34 Verdrag van Wenen van 8 april 1983 inzake Statenopvolging met betrekking tot Staatseigendommen,
-archieven en -schulden. 107
Ibid., art. 38. 108
De ILC werd in 1947 in het leven geroepen door de Algemene Vergadering om tegemoet te komen aan de
haar gegeven opdracht in artikel 13, 1. Handvest VN: “De Algemene Vergadering geeft opdracht tot het
verrichten van studies en doet aanbevelingen gericht op: (a) het bevorderen van internationale samenwerking op
politiek gebied en het stimuleren van progressieve ontwikkeling en de codificatie van internationaal recht; (…).”
http://legal.un.org/ilc/. 109
P. DUMBERRY, “State succession to bilateral treaties: a few observations on the incoherent and unjustifiable
solution adopted for secession and dissolution of states under the 1978 Vienna Convention”, L.J.I.L. 2015, (13)
17-18.
23
vooral concentreren op de verandering van soevereiniteit over een welbepaald grondgebied.110
Dit nuanceverschil verklaart en verantwoordt in zekere zin de verschillende toepasselijke
regimes binnen de twee Verdragen van Wenen inzake Statenopvolging voor langs de ene kant
de gedekoloniseerde, Nieuw-onafhankelijke Staten en langs de andere kant de overige
gevallen (zijnde de algemene regels die tevens spelen voor de gevallen van afscheuring waar
ook een nieuwe staat wordt gecreëerd).
4. Samensmelting
52. Wanneer twee of meer staten samensmelten, vormen de bestaande staten samen één
nieuwe staat.111
Dit is een praktijk die niet vaak voorkomt op het gebied van statenopvolging.
Een voorbeeld is de Verenigde Arabische Republiek. Syrië en Egypte vormden vanaf 1
februari 1958 deze nieuwe republiek. Beide staten hielden op te bestaan en versmolten tot één
enkele nieuwe staat.112
53. Daarnaast bestaat er ook het voorbeeld van de Republiek Jemen. Jarenlang bestond er
enerzijds Noord-Jemen (de Jemenitische Arabische Republiek) en anderzijds Zuid-Jemen (de
Democratische Volksrepubliek Jemen). Op 22 april 1990 sloten deze twee landen een
overeenkomst waarmee de eenmaking tot de Republiek Jemen werd gerealiseerd. Het eerste
artikel van deze overeenkomst stelde het volgende: “On the 26th of May 1990 (corresponding
to the first of Dhi'l-Qa'da of the Hegira year 1410), there shall be established between the
State of the Yemen Arab Republic and the State of the People's Democratic Republic of Yemen
(both parts of the Yemeni Homeland) a full and complete union, based on a merger, in which
the international personality of each of them shall be integrated in a single international
person called "the Republic of Yemen." The Republic of Yemen shall have one legislative,
executive and judicial power.”113
Ook hier hielden de Jemenitische Arabische Republiek en
de Democratische Volksrepubliek Jemen op te bestaan en kreeg de nieuw gevormde staat, de
Republiek Jemen, internationale persoonlijkheid.
5. Absorptie
54. Bij absorptie wordt een bestaande staat als het ware opgeslorpt door een andere bestaande
staat. De eerste staat verliest zijn rechtspersoonlijkheid daar waar de laatste zijn internationale
persoonlijkheid gewoon verder zet, ook al vond er een grote verandering plaats in zijn
110
Ibid., 23. 111
M.N. SHAW, International Law, Cambridge, Cambridge University Press, 2008, 973. 112
K.G. BÜHLER, State succession and membership in International Organizations. Legal theories versus
Political pragmatism, Den Haag, Kluwer Law International, 2001, 50-51. 113
Agreement Establishing a Union between the State of the Yemen Arab Republic and the State of the People's
Democratic Republic of Yemen, 22 april 1990; eigen nadruk.
24
grondgebied en wat betreft zijn bevolkingsaantal.114
Deze vorm van statenopvolging is, net
zoals de samensmelting, niet zo vaak voorkomend.
55. De eenmaking van Duitsland in 1990 is een voorbeeld van deze praktijk. Tot op 3 oktober
1990 bestond Duitsland uit twee aparte staten, Oost-Duitsland (de Duitse Democratische
Republiek) en West-Duitsland (Bondsrepubliek Duitsland). Hier is geen sprake van
samensmelting tot één nieuwe staat, aangezien niet beide staten hun rechtspersoonlijkheid
verliezen. In casu trad de Duitse Democratische Republiek toe tot de Bondsrepubliek
Duitsland. Zij verloor daarbij haar rechtspersoonlijkheid, daar waar de Bondsrepubliek haar
internationale rechtspersoonlijkheid verder zette.115
6. Overdracht
56. Wanneer er sprake is van overdracht, draagt een bestaande staat een bepaald stuk van zijn
grondgebied over aan een andere bestaande staat via een akkoord. De overdragende staat is
dan de Voorgangerstaat en de staat aan wie het stuk werd overgedragen zal de Opvolgerstaat
zijn.
57. Een voorbeeld is de overdracht van Hongkong. In 1842 werd het verdrag van Nanking
gesloten tussen China (het toenmalige Qing-keizerrijk) en het Verenigd Koninkrijk. Dit
verdrag voorzag in de overdracht van Hongkong aan het Verenigd Koninkrijk ‘tot in de
eeuwigheid’.116
58. Ook de overdracht van de Filipijnen in 1898 door Spanje aan de Verenigde Staten valt
onder deze vorm van statenopvolging. De Filipijnen zijn een afhankelijk gebied gebleven van
de VS tot in 1934.117
59. Belangrijk om te stipuleren is het feit dat een overdracht van een grondgebied maar
mogelijk zal zijn indien de staat die het gebied overdraagt een geldige titel heeft.118
Dit is
gebleken uit de Island of Palmas-arbitrage. Spanje wou het eiland Palmas overdragen aan de
114
M. N. SHAW, International Law, Cambridge, Cambridge University Press, 2008, 971. 115
K.G. BÜHLER, State succession and membership in International Organizations. Legal theories versus
Political pragmatism, Den Haag, Kluwer Law International, 2001, 127-128; K. HAILBRONNER, “Legal Aspects
of the Unification of the Two German States”, 2 EJIL 1991, (18) 34. 116
M.N. SHAW, International Law, Cambridge, Cambridge University Press, 2008, 1008-1009. 117
K.G. BÜHLER, State succession and membership in International Organizations. Legal theories versus
Political pragmatism, Den Haag, Kluwer Law International, 2001, 37. 118
T. RUYS, Inleiding tot het internationaal recht, Gent, Gandaius, 2016, 120.
25
Verenigde Staten. Uit de arbitrage bleek echter dat Spanje geen geldige titel had om het eiland
over te dragen, daar het eiland in werkelijkheid toebehoorde aan Nederland.119
B. Verdragen 60. Sinds jaar en dag zijn er twee stromingen binnen de theorie over statenopvolging inzake
verdragen. Langs de ene kant zijn er de aanhangers van de theorie van tabula rasa. Deze zijn
van mening dat de Opvolgerstaat niet gebonden is door de verdragen gesloten door de
Voorgangerstaat. Langs de andere kant zijn er dan de voorstanders van de theorie van
continuïteit die van mening zijn dat de Opvolgerstaat net wél gebonden is door de verdragen
gesloten door de Voorgangerstaat.120
61. Het Verdrag van Wenen van 1978 poogde deze discussie te beslechten. Het Verdrag werd
echter maar door 22 staten geratificeerd121
en werd fel bekritiseerd door de rechtsleer. Vooral
het onderscheid gemaakt door de ILC tussen de Nieuw-onafhankelijke Staten en de staten
ontstaan via secessie stuitte veel auteurs tegen de borst, daar uit de voorbereidende werken en
de statenpraktijk bleek dat dit onderscheid niet strookte met de realiteit. De ILC maakte deze
keuze op grond van politieke overwegingen en niet aan de hand van de statenpraktijk.122
62. De opstellers van het verdrag kozen er dus voor om een onderscheid te maken tussen
enerzijds de Nieuw-onafhankelijk Staten (1) en anderzijds de staten die ontstaan uit de
vereniging en scheiding van staten (2).123
In het volgende stuk wordt dezelfde indeling
aangehouden. Aangezien mensenrechtenverdragen een bijzondere positie innemen124
binnen
de verdragen, haal ik deze ook aan en met name de vraag of er sprake kan zijn van een
automatische opvolging bij deze soort verdragen (3).
1. Nieuw-onafhankelijke Staten
63. Het Verdrag van Wenen van 1978 voert als algemeen principe aan dat een Nieuw-
onafhankelijke Staat niet verplicht is een verdrag verder te zetten, louter en alleen omdat dit
119
Island of Palmas case (Nederland v. Verenigde Staten), 4 april 1928, RIAA Vol. II, 829-871. 120
P. DUMBERRY en D. TURP, “State succession with respect to multilateral treaties in the context of Secession:
From the principle of Tabula Rasa to the emergence of a presumption of Continuity of treaties”, BaltYIL. 2013,
(27) 28. 121
Ibid., 39. 122
Ibid., 44-45. 123
Termen gehanteerd in de titel van het Verdrag van Wenen. Daarmee wordt enerzijds gedoeld op de vorm van
samensmelting van staten (art. 31-33 Verdrag van Wenen van 23 augustus 1978 inzake Statenopvolging met
betrekking tot Verdragen) en anderzijds duidt de term scheiding zowel op de afscheuring van een deel van een
staat als op de verbrokkeling van een staat in meerdere staten (art. 34-37 Verdrag van Wenen van 23 augustus
1978 inzake Statenopvolging met betrekking tot Verdragen). 124
M.N. SHAW, International Law, Cambridge, Cambridge University Press, 2008, 981.
26
van kracht was onder de Voorgangerstaat.125
Daarna maakt het Verdrag, onder het hoofdstuk
voor de Nieuw-onafhankelijke Staten, nog een onderscheid tussen de regels toepasselijk op de
bilaterale en deze op de multilaterale verdragen.
64. Als we kijken naar artikel 17 van het Verdrag zien we dat de opstellers zeer duidelijk de
kaart van de tabula rasa theorie hebben getrokken voor de Nieuw-onafhankelijke Staten.126
Deze laatste heeft echter wel de mogelijkheid om lid te worden van elk multilateraal verdrag
waarvan de Voorgangerstaat ook lid was. Dit kan zij doen door middel van een schriftelijke
verklaring van voortgezette gebondenheid.127
Ten gevolge van een dergelijke verklaring zal
de Nieuw-onafhankelijke Staat partij zijn bij het verdrag vanaf de datum van de
statenopvolging.
65. Het tabula rasa principe werd gekozen voor de Nieuw-onafhankelijke Staten wegens hun
recht op zelfbeschikking128
. De gesprekken over de creatie van een verdrag inzake
statenopvolging en de gevolgen daarvan voor de verdragen werden opgestart in een periode
(jaren 60 en 70) van dekolonisatie. De staten die onafhankelijk werden, zetten zich af tegen
het heersende internationale recht dat naar hun mening enkel de belangen van het Westen
behartigde. Vandaar dat de opstellers van mening waren dat er andere regels dienden te
worden gehanteerd wanneer er sprake is van statenopvolging binnen het kader van
dekolonisatie.129
66. Voor wat betreft de bilaterale verdragen wordt aangenomen dat het verdrag van kracht
blijft tussen de Nieuw-onafhankelijke Staat en de andere staat (partij bij het verdrag) indien
dat uitdrukkelijk zo is overeengekomen of indien uit hun gedrag blijkt dat het zo is
overeengekomen.130
Ook bij de bilaterale verdragen opteerden de opstellers van het Verdrag
van Wenen duidelijk voor het tabula rasa principe. Toch verschillen de toepasselijke regels
bij de bilaterale verdragen van deze toepasselijk op de multilaterale verdragen. Daar waar bij
125
Art. 16 Verdrag van Wenen van 23 augustus 1978 inzake Statenopvolging met betrekking tot Verdragen. 126
Het eerste lid van dit artikel bepaalt namelijk: “(…) kan een nieuw-onafhankelijke Staat, door middel van een
verklaring van voortgezette gebonden, zijn status bepalen als partij bij een multilateraal verdrag dat op de
datum van de statenopvolging in werking was voor het gebied waarop de statenopvolging betrekking heeft.”. 127
Art. 22 Verdrag van Wenen van 23 augustus 1978 inzake Statenopvolging met betrekking tot Verdragen. 128
Een volk heeft het recht om vrij te beslissen over zijn politieke status en om vrijelijk een economische,
sociale en culturele ontwikkeling na te streven. Volgens het Canadese Supreme Court is het recht op
zelfbeschikking zo ruim aanvaard dat er sprake is van een regel van internationaal gewoonterecht, Reference re
Secession of Quebec, Supreme Court (Canada) 20 augustus 1998, [1998] 2 SCR 217, 37 ILM 1998, (1342) 1369,
para. 114. 129
P. DUMBERRY, “State succession to bilateral treaties: a few observations on the incoherent and unjustifiable
solution adopted for secession and dissolution of states under the 1978 Vienna Convention”, L.J.I.L. 2015, (13)
23-24. 130
Art. 24, 1. Verdrag van Wenen van 23 augustus 1978 inzake Statenopvolging met betrekking tot Verdragen.
27
de laatst genoemde categorie een Nieuw-onafhankelijke Staat lid kan worden van elk verdrag
louter en alleen door een (schriftelijke) verklaring van voortgezette verbondenheid, is dit niet
het geval bij de bilaterale verdragen. Een Nieuw-onafhankelijke Staat kan niet enkel op basis
van zijn eenzijdige wil partij worden bij een bilateraal verdrag. Daarnaast dient ook de andere
Verdragsstaat daar toe in te stemmen.131
67. De keuze voor het tabula rasa principe werd hier niet ingegeven door het recht op
zelfbeschikking van de gedekoloniseerde staten. Wel werd gekozen voor dit principe omwille
van het essentieel vrijwillige karakter van een bilateraal verdrag.132
De partijen bij een
dergelijk verdrag kiezen ervoor met elkaar te onderhandelen en een relatie op te starten
omwille van de tegenpartij. Een staat sluit dit verdrag enkel met een andere staat waarmee hij
wenst samen te werken. Vandaar dat in geval van statenopvolging de toestemming van de
andere partij noodzakelijk is. Men kan een staat niet verplichten een bilateraal verdrag verder
te zetten met een partij die ze niet zelf heeft gekozen.
2. Staten ontstaan via afscheuring of verbrokkeling
68. Het verdrag van Wenen van 1978 maakt onder de titel ‘vereniging en scheiding van
Staten’ geen onderscheid tussen bilaterale en multilaterale verdragen. Wat op zich een spijtige
zaak is. Het karakter van beide soorten is namelijk compleet verschillend en dat vraagt naar
mijn mening toch om een te onderscheiden aanpak. De redenering die de opstellers
hanteerden voor het onderscheid tussen bilaterale en multilaterale verdragen bij de Nieuw-
onafhankelijke Staten is hier niet verdwenen. Ook onder deze categorie behouden de
bilaterale verdragen hun essentieel vrijwillig karakter, wat vraagt om een verschillende
behandeling.
69. De opstellers kozen hier voor het principe van continuïteit voor zowel de gevallen van
verbrokkeling als de gevallen van afscheuring, zoals blijkt uit artikel 34 van het Verdrag van
Wenen van 1978. Wanneer er sprake is van dissolutie of afscheuring blijft elk verdrag dat van
kracht was op het grondgebied van de Opvolgerstaat op de datum van de statenopvolging en
dat werd aangegaan door de Voorgangerstaat, gelden voor de Opvolgerstaat.133
131
P. DUMBERRY, “State succession to bilateral treaties: a few observations on the incoherent and unjustifiable
solution adopted for secession and dissolution of states under the 1978 Vienna Convention”, L.J.I.L. 2015, (13)
25. 132
Ibid., 24-26. 133
Art. 34 Verdrag van Wenen van 23 augustus 1978 inzake Statenopvolging met betrekking tot Verdragen.
28
70. De Opvolgerstaat is dus gebonden door de verdragen gesloten door de Voorgangerstaat.
De keuze voor dit principe is te begrijpen voor wat betreft de multilaterale verdragen. De
derde staten hebben recht op rechtszekerheid.134
De garantie dat een verandering van
soevereiniteit over een grondgebied of bevolking de verderzetting van een verdrag niet in het
gedrang zal brengen, biedt een dergelijke zekerheid. Voor bilaterale verdragen is dit toch
enigszins anders. De opvolging van bilaterale verdragen heeft in essentie een vrijwillig
karakter. Vandaar dat het regime van toepassing bij Nieuw-onafhankelijke Staten ook
toepasselijk zou moeten zijn op alle nieuwe staten.135
71. De ILC geeft nochtans zelf aan in haar voorbereidende werken dat uit de statenpraktijk
blijkt dat het principe van tabula rasa de heersende praktijk was in het geval van
afscheuring.136
Dit kan gestaafd worden aan de hand van een aantal voorbeelden van
afscheuring, die zich voordeden vóór het Verdrag van Wenen van 1978.
72. Ten eerste is er het geval van Pakistan. Pakistan scheurde zich af van India in 1947, net na
de onafhankelijkheid van India137
. Het akkoord gesloten tussen Pakistan en India ter regeling
van de afscheuring voorzag in de automatische opvolging van de verdragen gesloten door
India. Maar zowel de Verenigde Naties als andere staten verzetten zich daartegen. Daarnaast
besliste ook het Pakistaans Hoog Gerechtshof dat er geen opvolging was voor de
verdragen.138,139
73. Als tweede voorbeeld is er Singapore. Deze staat werd in 1965 onafhankelijk van Maleisië
via een afscheuring. Ook hier voorzag het devolutie-akkoord tussen Singapore en Maleisië in
een automatische verderzetting van de verdragen gesloten door Maleisië, maar uit de
134
P. DUMBERRY, “State succession to bilateral treaties: a few observations on the incoherent and unjustifiable
solution adopted for secession and dissolution of states under the 1978 Vienna Convention”, L.J.I.L. 2015, (13)
23. 135
Ibid., 27. 136
Zo stelde de ILC bijvoorbeeld het volgende: “(…) evidence strongly indicates that the separated territory
which becomes a sovereign State is to be regarded as a newly independent State to which in principle the rules
of the present draft articles concerning newly independent States should apply” in INTERNATIONAL LAW
COMMISSION, “Report of the Commission to the General Assembly: Report of the International Law
Commission on the work of its twenty-fourth session”, ILC Yearbook 1972 vol. II, (219) 297. 137
India behoorde tot Brits-Indië en werd onafhankelijk in 1947. India werd aangeduid als de Verderzettende
Staat van Brits-Indië. De ‘afscheuring’ van Pakistan is in enige zin artificieel daar India en Pakistan op hetzelfde
moment onafhankelijk werden. 138
Pakistan, Karachi Court of Appeal, 18 februari 1959, Barlas Brothers (Karachi) v. Yangtze (London) Ltd., 27
ILR 1994, 35-44. 139
P. DUMBERRY en D. TURP, “State succession with respect to multilateral treaties in the context of Secession:
From the principle of Tabula Rasa to the emergence of a presumption of Continuity of treaties”, BaltYIL. 2013,
(27) 35-37.
29
handelingen van Singapore nadien kan de toepassing van het tabula rasa principe worden
afgeleid, daar ze de meeste verdragen niet toepasten.140
74. Bovendien koos de ILC in haar eerste versie van het Verdrag in 1972 wel degelijk voor
het principe van tabula rasa, ook voor de staten ontstaan door afscheuring. Er werd in het
toenmalige artikel 28 namelijk gesteld dat wanneer een deel van een staat zich afscheurde, de
verdragen die van toepassing waren op de datum van de statenopvolging bindend bleven voor
het resterende grondgebied, tenzij men anders overeengekomen was of tenzij het verdrag
enkel van kracht was op het grondgebied dat zich afscheurde. De nieuw gecreëerde staat, de
Opvolgerstaat, werd geacht zich in een zelfde situatie te bevinden als de Nieuw-
onafhankelijke Staat en de regels van deze laatstgenoemde categorie waren dan ook
overeenkomstig van toepassing op de Afscheurende Staat.141
75. In het geval van afscheuring zou de Verderzettende Staat dus gebonden geweest zijn door
de verdragen aangegaan door de Voorgangerstaat, maar de Afscheurende Staat zou er dan
weer niet door gebonden zijn. De ILC was namelijk van mening dat de situatie waarin deze
nieuwe staten zich bevonden gelijkaardig was aan deze van de Nieuw-onafhankelijke Staten
waarvoor het tabula rasa principe gold. Er was met name de veronderstelling dat de nieuwe
staat niet heeft kunnen deelnemen aan de onderhandelingen en het implementatieproces van
een verdrag. Het zou dan ook niet eerlijk zijn voor een nieuwe staat om gebonden te zijn door
deze verdragen.142
76. Later vond de ILC echter dat de gevallen van afscheuring en verbrokkeling op gelijke voet
moesten worden behandeld en paste dit aan in haar definitieve ontwerp van 1974. Het
toenmalige artikel 33 bestond uit dezelfde bewoordingen als het huidige artikel 34 van het
Verdrag van Wenen, alleen bestond er op dat moment nog een derde paragraaf.143
77. De ILC opteerde vanaf nu voor het principe van continuïteit, niet alleen voor de staten die
onafhankelijk werden ten gevolge van verbrokkeling, maar ook voor de nieuwe staten die
ontstaan zijn via afscheuring. Toch werd er rekening gehouden met de realiteit en voegde men
140
Ibid., 37-38. 141
INTERNATIONAL LAW COMMISSION, “Report of the Commission to the General Assembly: Report of the
International Law Commission on the work of its twenty-fourth session”, ILC Yearbook 1972 vol. II, (219) 295-
298. 142
P. DUMBERRY en D. TURP, “State succession with respect to multilateral treaties in the context of Secession:
From the principle of Tabula Rasa to the emergence of a presumption of Continuity of treaties”, BaltYIL. 2013,
(27) 41. 143
Infra, voetnoot nr. 144.
30
een derde paragraaf144
toe aan het artikel. Hierin werd gesteld dat het principe van tabula rasa
zou gelden voor de nieuwe staat ontstaan via afscheuring indien deze nieuwe staat zich in
dezelfde situatie bevond als een Nieuw-onafhankelijke Staat. Om na te gaan of een nieuwe
staat zich in een gelijkaardige positie bevond als een Nieuw-onafhankelijke Staat onderzocht
men of de Afscheurende Staat, de toenmalige lokale entiteit, heeft kunnen deelnemen aan de
beslissing tot ratificatie van het verdrag. Zo ja, dan is het logisch dat de nieuwe staat daartoe
gebonden bleef, aangezien ze zelf mee heeft beslist. Zo niet, dan zou het oneerlijk zijn dat een
verdrag aan de nieuwe staat zou worden opgedrongen en dus was de Afscheurende Staat daar
niet door gebonden.145
78. Er kwam echter kritiek op dit onderscheid. Men stelde dat deze oplossing de bewegingen
die streefden naar een afscheuring bevoordeelden en dus net zou aanzetten tot een
afscheuring. Vandaar liet de ILC in de definitieve tekst van het verdrag de derde paragraaf
weg en zijn staten die ontstaan zijn uit verbrokkeling net zoals deze ontstaan uit afscheuring
automatisch gebonden door de verdragen gesloten door de Voorgangerstaat. De keuze voor
het principe van continuïteit is dus niet gebaseerd op statenpraktijk maar het gevolg van een
politieke keuze van de Commissie voor Internationaal Recht.146
79. Een voorbeeld van afscheuring na het in werking treden van het Verdrag van Wenen van
1978 is Montenegro. Na het uiteen vallen van de Socialistische Federale Republiek
Joegoslavië vormden Servië en Montenegro één staat. In juni 2006 scheurde Montenegro zich
af van Servië via een referendum. De eerstgenoemde staat vormt de nieuwe staat, de
Opvolgerstaat, en Servië werd aangeduid als de Verderzettende Staat. Montenegro bepaalde
zelf welke verdragen gesloten door de Voorgangerstaat, Servië-Montenegro, het wenste
verder te zetten. Er kan dus gesteld worden dat hier in zekere zin het principe van continuïteit
werd gehanteerd al is er zeker geen sprake van een automatische gebondenheid, daar
Montenegro zelf bepaald heeft door welke verdragen het zich gebonden achtte.147
144
“3. Notwithstanding paragraph 1, if a part of the territory of a State separates from it and becomes a State in
circumstances which are essentially of the same character as those existing in the case of the formation of a
newly independent State, the successor State shall be regarded for the purposes of the present articles in all
respects as a newly independent State.”; INTERNATIONAL LAW COMMISSION, “Report of the Commission to the
General Assembly: Report of the International Law Commission on the work of its twenty-sixth session”, ILC
Yearbook 1974 vol. II (I), (157) 260-266. 145
P. DUMBERRY en D. TURP, “State succession with respect to multilateral treaties in the context of Secession:
From the principle of Tabula Rasa to the emergence of a presumption of Continuity of treaties”, BaltYIL. 2013,
(27) 42-43. 146
Ibid., 44. 147
Ibid., 48-54.
31
80. Twee auteurs, Dumberry en Turp148
, zijn van mening dat er in de praktijk eerder een
vermoeden van continuïteit zou moeten spelen in het geval van afscheuring. Persoonlijk sluit
ik mij daar bij aan. Als een staat zich afscheurt van een andere staat dan vermoedt men dat de
nieuwe staat gebonden is door de verdragen gesloten door de Voorgangerstaat tot wanneer de
nieuwe staat, de Opvolgerstaat, uitdrukkelijk een ander standpunt inneemt. Dergelijk
vermoeden is beter dan het principe van automatische continuïteit, zoals aangenomen door de
ILC, daar op deze manier de nieuwe staat zelf kan bepalen door welke verdragen hij zich
gebonden acht en welke internationale verbintenissen hij wenst op te nemen. Daarnaast is het
vermoeden van continuïteit ook beter geschikt vandaag voor nieuwe staten die ontstaan via
afscheuring dan het principe van tabula rasa. Het is namelijk zo dat als men zou aannemen
dat een nieuwe staat niet gebonden is door de verdragen gesloten door de Voorgangerstaat, de
nieuwe staat internationaal in een vacuüm zou terechtkomen.149
Bovendien creëert een
radicale breuk met de verplichtingen aangegaan door de Voorgangerstaat een destabilisatie
van de internationale rechtsorde.150
Vandaar dat een vermoeden in het hedendaagse
internationale recht beter lijkt te zijn. Het vermoeden biedt de nieuwe staat zekerheid en
standvastigheid, maar tegelijkertijd ook de vrijheid zelf haar internationale banden en
verplichtingen te kiezen.
81. In het recente geval van de afscheuring van Montenegro is een toepassing van dit
vermoeden terug te vinden. Op het moment dat Montenegro onafhankelijk werd, gaf het aan
bereid te zijn in eerste instantie alle verdragen gesloten door de Voorgangerstaat, Servië-
Montenegro, verder te zetten. Daarna heeft Montenegro specifiek voor elk verdrag
afzonderlijk bepaald of het het betreffende verdrag wenste verder te zetten of niet.151
82. Uit dit voorbeeld blijkt duidelijk dat het vermoeden van continuïteit de Afscheurende
Staat de ademruimte geeft om zeer grondig na te gaan bij welke verdragen hij belang heeft en
bij welke niet. Gedurende deze periode wordt echter ook de rechtszekerheid behouden,
148
Auteurs van het werk State succession with respect to multilateral treaties in the context of Secession: From
the principle of Tabula Rasa to the emergence of a presumption of Continuity of treaties. 149
P. DUMBERRY en D. TURP, “State succession with respect to multilateral treaties in the context of Secession:
From the principle of Tabula Rasa to the emergence of a presumption of Continuity of treaties”, BaltYIL. 2013,
(27) 61-65. 150
A. RASULOV, “Revisiting State Succession to Humanitarian Treaties: Is there a case for automaticity?”, 14
EJIL 2003, (141) 148. 151
P. DUMBERRY en D. TURP, “State succession with respect to multilateral treaties in the context of Secession:
From the principle of Tabula Rasa to the emergence of a presumption of Continuity of treaties”, BaltYIL. 2013,
(27) 63.
32
aangezien de Opvolgerstaat tot nader tegenbericht wel gebonden blijft door de verdragen.
Daar schuilt, volgens mij, het grote voordeel van een vermoeden van continuïteit.
3. Humanitaire verdragen
83. Verdragen die mensenrechten bevatten, nemen een bijzondere positie in.152
Humanitaire
verdragen omvatten zowel het humanitair internationaal recht153
als de internationale
mensenrechten.154
Deze laatsten zijn verworven rechten van de burger, het zijn verplichtingen
die de staat moet nakomen ten opzichte van zijn inwoners.155
84. Dat dergelijke verdragen een bijzondere positie bekleden, blijkt zeer duidelijk uit hun
context. Zo bevatten de mensenrechtenverdragen onder andere geen beëindigingsclausule en
heeft nog geen enkele staat een mensenrechtenverdrag opgezegd, ook al vond er een grondige
verandering plaats in het bestuur van een land. Daarnaast stelt artikel 60 van het Weens
Verdrag inzake het Verdragenrecht dat ‘bepalingen betreffende bescherming van de
menselijke persoon, opgenomen in verdragen van humanitaire aard’ niet kunnen worden
beëindigd of opgeschort als reactie op een wanprestatie van een andere partij bij dat
verdrag.156,157
85. In de Application of the Genocide Convention zaak, was rechter Shahabuddeen van
mening dat een Opvolgerstaat gebonden is door een mensenrechtenverdrag waar de
Voorgangerstaat partij bij was omwille van de bijzondere aard van dergelijke verdragen. Een
breuk in de bescherming die zo’n verdrag biedt aan burgers omwille van een statenopvolging,
zou op zichzelf in strijd zijn met het doel van de humanitaire verdragen.158
86. De auteur Kamminga is van mening dat de rechten die een burger verkregen heeft op
grond van een mensenrechtenverdrag niet kunnen worden beïnvloed door statenopvolging en
dit op grond van de theorie van de verworven rechten. Hij baseert zich daarvoor op de
152
M.N. SHAW, International Law, Cambridge, Cambridge University Press, 2008, 981. 153
Dit recht kadert binnen de gewapende conflicten en wordt voornamelijk gevormd door de verdragen van
Genève en hun twee aansluitende protocollen; “Internationaal humanitair recht (IHR) is het geheel van regels
die de humanitaire gevolgen van een gewapend conflict probeert te beperken. Dit recht beschermt het leven, de
gezondheid en de waardigheid van personen die niet (langer) deelnemen aan een gewapend conflict. Het recht
beperkt of verbiedt ook het gebruik van bepaalde wapens en methoden in gewapende conflicten.”,
http://www.rodekruis.be/wat-doen-we/hulp-wereldwijd/ihr/. 154
In het Engels: IHL (International Humanitarian Law) en IHRL (International Human Rights Law). 155
A. RASULOV, “Revisiting State Succession to Humanitarian Treaties: Is there a case for automaticity?”, 14
EJIL 2003, (141) 142-144. 156
Art 60, 5 Verdrag van Wenen van 23 mei 1969 inzake het Verdragenrecht. 157
M. KAMMINGA, “State Succession in respect of Human Rights Treaties”, 7 EJIL 1996, (469) 472. 158
IGH, 11 juli 1996, Separate opinion of Judge Shahabuddeen, Case concerning Application of the Convention
on the Prevention and Punishment of the Crime of Genocide (Bosnia and Herzegovina v. Serbia and
Montenegro), Judgment on Preliminary Objection, ICJ Reports 1996, 634-639.
33
German settlers zaak.159
Daarin oordeelde het Permanent Internationaal Gerechtshof dat
private rechten op een geldige manier kunnen worden ingeroepen tegen de Opvolgerstaat.
Mensenrechten en fundamentele vrijheden vormen één van de belangrijkste categorieën van
rechten die een burger kan inroepen tegen de staat. Vandaar dat de auteur meent dat de theorie
van de verworven rechten naar analogie van toepassing is op mensenrechten en dat de
Opvolgerstaten steeds gebonden blijven door deze verdragen.160
87. De auteur Rasulov gaat in zijn werk161
na of er vandaag effectief een ‘automatische’
opvolging van mensenrechten bestaat. Er is sprake van een automatische opvolging wanneer
de Opvolgerstaat gebonden is door het verdrag zonder dat het de wil daartoe heeft uitgedrukt,
noch enige stappen daartoe heeft ondernomen.162
88. Het in het artikel aangehaalde Kamminga-model baseert zijn principe van automatische
opvolging op de statenpraktijk. Daaruit blijkt namelijk dat het merendeel van de
Opvolgerstaten de verplichtingen die werden aangegaan door hun voorganger, verderzetten.
Rasulov nuanceert deze bevindingen. Zoals eerder aangehaald, vereist een dergelijk
automatisme dat de Opvolgerstaat zich gebonden acht door deze verdragen zonder dat de staat
daartoe expliciet zijn wil heeft geuit. In zijn onderzoek naar de statenpraktijk van de
statenopvolging in de jaren negentig, toont de auteur aan dat het merendeel van de staten zijn
wil om de mensenrechtenverdragen verder te zetten uitdrukkelijk heeft te kennen gegeven. Zo
hebben onder andere de staten die ontstaan zijn na de verbrokkeling van het Oostblok
allemaal een lijst uitgevaardigd waarin de verdragen werden vermeld die de Opvolgerstaten
zouden verder zetten.163
In principe zou zo’n mededeling niet nodig zijn bij een automatische
opvolging in de mensenrechtenverdragen. Een Opvolgerstaat zou zijn verplichtingen
nakomen zonder dat daartoe stappen moeten ondernemen worden. Het probleem met een
dergelijke aanpak, is het feit dat dit voor onzekerheid zorgt. De internationale rechtsorde blijft
in het ongewisse en weet niet wat de positie is van de nieuwe staat. Vandaar dat de meeste
staten ervoor opteren uitdrukkelijk te melden wat hun bedoelingen zijn met betrekking tot de
mensenrechtenverdragen. Daarnaast haalt de auteur ook de handelingen van verschillende
159
PIGH, 10 september 1923, German settlers in Poland (Germany v. Poland), Advisory Opinion, PCIJ Series B
no 6, 36. 160
M. KAMMINGA, “State Succession in respect of Human Rights Treaties”, 7 EJIL 1996, (469) 472-473, 482. 161
“Revisiting State Succession to Humanitarian Treaties: Is there a case for automaticity?”, 14 EJIL 2003, 141-
170. 162
A. RASULOV, “Revisiting State Succession to Humanitarian Treaties: Is there a case for automaticity?”, 14
EJIL 2003, (141) 149-150. 163
Ibid., 158.
34
internationale organen en organisaties aan. Deze vragen aan de Opvolgerstaten om op een
formele wijze te melden dat zij de betreffende verdragen zullen verderzetten.164
89. Er is echter wel één voorbeeld te vinden van een automatische opvolging van
mensenrechtenverdragen. In 1992 diende Bosnië-Herzegovina voor de eerste maal een rapport
in, in het kader van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten op
vraag van het VN Mensenrechtencomité.165,166
Door dit rapport in te dienen bevestigde
Bosnië-Herzegovina de opvolging van de voormalige Socialistische Republiek Joegoslavië
voor wat betreft de verplichtingen aangegaan onder het voormelde verdrag. Al moet hier ook
worden vermeld dat het comité nadien Bosnië-Herzegovina heeft gevraagd om ook op
formele wijze de opvolging van het verdrag te bevestigen.167
90. Uit het voorgaande blijkt zeer duidelijk dat er dus geen sprake is van een ‘automatische’
opvolging van mensenrechtenverdragen door de Opvolgerstaat. Dat neemt niet weg dat de
meeste nieuwe staten die zijn ontstaan vanaf de jaren negentig formeel hebben laten weten dat
zij de verplichtingen aangegaan door de Voorgangerstaat zullen nakomen.168
C. Lidmaatschap internationale organisaties 91. Elke internationale organisatie bepaalt zelf wie het lidmaatschap van de Voorgangerstaat
kan en mag verder zetten en hoe dit dient te gebeuren. Dit volgt a contrario uit artikel 4 van
het Verdrag van Wenen van 1978. Het artikel bepaalt namelijk: “Dit verdrag is van
toepassing op de gevolgen van statenopvolging met betrekking tot: a) elk verdrag dat de
oprichtingsakte van een internationale organisatie is, zonder de regels betreffende de
164
In Resolutie 1993/23 stelde de toenmalige VN Mensenrechtencommissie: “Encourages successor States to
confirm to appropriate depositaries that they continue to be bound by obligations under relevant international
human right treaties”, UN Commission on Human Rights, Succession of States in respect of international
human rights treaties, 5 maart 1993, UN Doc. E/CN.4/RES/1993/23; in Resolutie 1994/16 herhaalde diezelfde
Commissie haar vraag: “Reiterates its call to successor States which have not yet done so to confirm to
appropriate depositories that they continue to be bound by obligations under international human rights
treaties”, UN Commission on Human Rights, Succession of States in respect of international human rights
treaties, 25 februari 1994, UN Doc. E/CN.4/RES/1994/16. 165
Het VN Mensenrechtencomité mag niet worden verward met de VN Mensenrechtencommissie (vandaag de
VN Mensenrechtenraad). De raad is een intergouvernementeel orgaan opgericht binnen de Verenigde Naties en
heeft als taak de bevordering en bescherming van de mensenrechten over de hele wereld, http://www.ohchr.org/
EN/HRBodies/HRC/Pages/HRCIndex.aspx. Het comité daarentegen werd opgericht in het kader van het
Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. Het staat in voor de implementatie van dit
verdrag en bestaat uit onafhankelijke experten. Elke verdragsstaat moet op regelmatige basis een rapport
indienen waarin hij uiteenzet hoe de rechten worden geïmplementeerd, http://www.ohchr.org/EN/HRBodies/
CCPR/Pages/CCPRIndex.aspx. 166
UN Commission on Human Rights, Succession of States in respect of international human rights treaties, 28
November 1994, UN Doc. E/CN.4/1995/80. 167
A. RASULOV, “Revisiting State Succession to Humanitarian Treaties: Is there a case for automaticity?”, 14
EJIL 2003, (141) 158-159. 168
Ibid., 149-159.
35
verwerving van het lidmaatschap en zonder enige andere ter zake dienende regels van de
organisatie aan te tasten (…)”. De regels omtrent het bekomen van lidmaatschap van een
internationale organisatie worden met andere woorden uit het toepassingsgebied gehaald van
dit verdrag. Daaruit kan worden afgeleid dat elke organisatie vrij is om zelf te bepalen wie
mag toetreden en wie niet en onder welke voorwaarden.
92. De meest gehanteerde methode is de volgende. In het geval van een statenopvolging
moeten de nieuw gecreëerde staten, de Opvolgerstaten, een aanvraag indienen om lid te
worden van de internationale organisatie. De staat die echter de internationale
rechtspersoonlijkheid van de Voorgangerstaat verder zet – dit is de Verderzettende Staat –
behoudt het lidmaatschap.
1. Verenigde Naties
93. Onder andere de Verenigde Naties hanteren deze regel169
, zoals blijkt uit vele
voorbeelden. Op het moment dat Brits-Indië onafhankelijk werd, scheurde Pakistan zich op
een vreedzame manier af en vormde een onafhankelijke staat. Ondanks het feit dat Brits-Indië
afhankelijk was van het Verenigd Koninkrijk, was deze staat toch één van de oorspronkelijke
leden van de Verenigde Naties. India (het land dat overbleef na de afscheuring van Pakistan)
was de Verderzettende Staat. De eerste zette de internationale persoonlijkheid van de
Voorgangerstaat Brits-Indië voort en kon dan ook het lidmaatschap in de VN verderzetten.
Pakistan daarentegen diende nieuw lidmaatschap aan te vragen.170
Het was één van de eerste
gevallen van statenopvolging binnen de VN waarbij de vraag rees naar het lidmaatschap. De
ILC stelde in 1962 daarover een memorandum op, waarin ze daarnaast ook de eenmaking van
de Verenigde Arabische Republiek en de kort daaropvolgende secessie van Syrië bespreekt.171
De overgrote meerderheid van de internationale organisaties hanteert eenzelfde mechanisme.
Als we kijken naar de statenopvolging van Pakistan en India, zien we dat India inderdaad
169
De Algemene Vergadering van de VN stelde namelijk dat “a State which is a Member of the Organization of
the United Nations does not cease to be a Member simply because its Constitution or its frontier have been
subjected to changes, and that the extinction of the State as a legal personality recognized in the international
order must be shown before its rights and obligations can be considered to have ceased to exist.” en “when a
State is created, whatever may be the territory and the populations which it comprises and whether or not they
formed part of a State Member of the United Nations, it cannot under the system of the Charter claim the status
of a Member of the United Nations unless it has been formally admitted as such in conformity with the
provisions of the Charter”; INTERNATIONAL LAW COMMISSION, “The succession of States in relation to
membership in the United Nations: memorandum prepared by the Secretariat”, ILC Yearbook 1962 vol. II, (101)
103, para. 16. 170
Resolutie 108 (II) van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (30 september 1947), UN Doc.
A/RES/108(II) (1947). 171
INTERNATIONAL LAW COMMISSION, “The succession of States in relation to membership in the United
Nations: memorandum prepared by the Secretariat”, ILC Yearbook 1962 vol. II, (101) 104-105.
36
doorgaans het lidmaatschap van Brits-Indië verder zette en dat Pakistan, overeenkomstig de
specifieke voorwaarden van de organisatie, het lidmaatschap diende aan te vragen.172
2. Europese Unie
94. De Europese Unie is ontstaan in de vorm van een intergouvernementele samenwerking en
is geëvolueerd naar een supranationaal orgaan. De lidstaten staan een deel van hun
soevereiniteit af aan de EU opdat deze, voor wat betreft de haar toegewezen bevoegdheden,
regelgevend kan optreden.
95. Het is vandaag de dag gissen naar de manier waarop de Unie met een secessie of een
verbrokkeling van één van haar lidstaten zou omgaan. Technisch gezien is de EU een
internationale organisatie en is bijgevolg het algemeen internationaal recht van toepassing.
Zoals eerder aangehaald, bepaalt een organisatie zelf hoe ze de verderzetting van haar
lidmaatschap in het geval van statenopvolging behandelt. Bestaat een dergelijke regeling niet
dan speelt de algemene regel. De Verderzettende Staat, de staat die de rechtspersoonlijkheid
van de Voorgangerstaat overneemt, behoudt zijn lidmaatschap en de Opvolgerstaat dient
opnieuw toegang tot de organisatie aan te vragen.173
96. De EU heeft geen specifieke regeling inzake statenopvolging binnen haar grondgebied.
Men zou dan ook kunnen aannemen dat de nieuw gecreëerde staat lidmaatschap van de Unie
dient aan te vragen. Dit lijkt te worden bevestigd door een duidelijke stelling van de
voormalige voorzitter van de Europese Commissie, de heer Prodi174
:
“When a part of the territory of a Member State ceases to be a part of that state, e.g. because
that territory becomes an independent state, the treaties will no longer apply to that territory.
In other words, a newly independent region would, by the fact of its independence, become a
third country with respect to the Union and the treaties would, from the day of its
independence, not apply anymore on its territory.”175
172
K.G. BÜHLER, State succession and membership in International Organizations. Legal theories versus
Political pragmatism, Den Haag, Kluwer Law International, 2001, 42-48. 173
M. DAMM en M. MARTINI, “Succession of states in the EU”, Ancilla Iuris, 2013, (159) 166. 174
Deze stelling werd later ook door zijn opvolger, de heer Barroso, ingenomen, zie HOUSE OF LORDS
ECONOMIC AFFAIRS COMMITTEE, Economic Implications for the United Kingdom of Scottish Independence,
Second Report, 19 maart 2013, para. 112, https://www.publications.parliament.uk/pa/ld201213/ldselect/ldeconaf
/152/15207.htm#n134. 175
Antwoord gegeven door de heer Prodi in naam van de Commissie, Official Journal of the European Union,
C84 E/422, 3 April 2004.
37
97. Er zijn echter auteurs die van mening zijn dat artikelen uit het Verdrag betreffende de
Europese Unie (hierna het ‘VEU’) op analoge wijze van toepassing zouden kunnen zijn op de
situatie van afscheuring en dissolutie binnen het grondgebied van de EU.
98. De auteurs Damm en Martini geloven dat via de combinatie van de artikelen 49176
en
50177
VEU een Opvolgerstaat lid kan blijven van de EU indien deze staat dat wenst. Zij zijn
van mening dat aan de hand van deze combinatie een nieuw gecreëerde staat de Unie kan
verlaten en op het zelfde moment weer kan toetreden en dit op grond van een ‘succession and
continuation agreement’. De Afscheurende Staat en de overheid van de lidstaat moeten de
Europese Raad op de hoogte brengen van hun bedoeling. Daarnaast dient de Opvolgerstaat
ook het Europees Parlement en de nationale parlementen in te lichten over de afscheuring van
de lidstaat en zijn wil om in de Unie te blijven als een aparte lidstaat. Op deze manier worden
de onderhandelingen over de ‘succession and continuation’ overeenkomst opgestart. Tijdens
deze periode blijven de verdragen van de Unie van kracht voor zowel de Verderzettende Staat
als voor de Opvolgerstaat, aangezien het doel van artikel 50 VEU net is om rechtszekerheid te
creëren op een moment dat er chaos kan heersen. Komen de onderhandelingspartijen tot een
akkoord dan moeten eerst alle lidstaten van de Unie zich nog uitspreken over de toetreding
van een nieuwe lidstaat, ‘overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke
bepalingen’178
.179
99. De auteur De Waele haalt dan weer de theorie aan dat artikel 50 VEU naar analogie van
toepassing is op het geval van een secessie van een deel van een lidstaat. De betrokken
partijen dienen dan een akkoord te onderhandelen. Daarna gaat men artikel 48 VEU180
hanteren om een ‘interne herschikking’ te creëren waardoor de Opvolgerstaat lid wordt van de
EU zonder dat deze eerst buiten de Unie (en dus buiten de toepassingssfeer van de Verdragen
van de EU) is komen te staan.181
100. Op dit onderdeel zal dieper worden ingegaan onder de hiernavolgende titel IV, waarin
het specifieke geval van Schotland zal worden onderzocht.182
176
Dit artikel bevat de procedure (en voorwaarden) voor de toetreding van een nieuwe lidstaat. 177
Dit artikel voorziet dan weer in de mogelijkheid om uit de Europese Unie te stappen. 178
Art 49, tweede lid VEU. 179
M. DAMM en M. MARTINI, “Succession of states in the EU”, Ancilla Iuris, 2013, (159) 175-180. 180
Dit artikel regelt de verschillende herzieningsprocedures in geval van een wijziging van een Verdrag. 181
H.C.F.J.A. DE WAELE, “Afscheiding van delen van EU-lidstaten: de Europeesrechtelijke implicaties, SEW
2016, (3) 5-6. 182
Infra, nr. 189-232.
38
D. Staatseigendommen, -archieven en -schulden 101. De ILC stelde nog een tweede verdrag inzake statenopvolging op, met name het Verdrag
van Wenen van 8 april 1983 inzake Statenopvolging met betrekking tot Staatseigendommen, -
archieven en -schulden (hierna het Verdrag van Wenen van 1983). Dit Verdrag is nog niet in
werking getreden omdat onvoldoende staten het verdrag geratificeerd hebben. Vandaag zijn
zeven staten partij bij het Verdrag, maar om in werking te treden zijn vijftien ratificaties
vereist.183
102. Dit verdrag voorziet steeds in algemene regels per onderdeel en geeft vervolgens de
regels aan per categorie van statenopvolging.
103. De dissolutie van de Socialistische Federale Republiek Joegoslavië in vijf
Opvolgerstaten (Slovenië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, Macedonië en de Federale
Republiek Joegoslavië) werd geregeld in een overeenkomst.184
Het akkoord regelt onder
andere de verdeling van staatseigendom, activa en passiva, archieven etc. Ook al vermeldt
deze overeenkomst het Verdrag van Wenen van 1983 niet expliciet, toch is duidelijk te zien
dat de partijen zich hebben laten inspireren door dit verdrag.185
Daarom wordt in de
hiernavolgende uiteenzetting van het verdrag steeds ter illustratie teruggekoppeld naar de
overeenkomst over de verbrokkeling.
1. Staatseigendom
104. Om te beginnen is er de verdeling van de staatseigendom. Het verdrag definieert dit
begrip als volgt: “State property of the predecessor State” means property, rights and
interests which, at the date of the succession of States, were, according to the internal law of
the predecessor State, owned by that State.”.186
Dit betekent dat het interne recht van de
Voorgangerstaat bepaalt wat wordt aanzien als publieke eigendom.187
183
Art 50 Verdrag van Wenen van 8 april 1983 inzake Statenopvolging met betrekking tot Staatseigendommen, -
archieven en -schulden, https://treaties.un.org/pages/ViewDetails.aspx?src=TREATY&mtdsg_no=III12&chapter
=3&clang=_en. 184
Agreement on Succession issues between the five successor states of the former state of Yugoslavia, 29 juni
2001. Hierna ‘Opvolgingsovereenkomst SFRY’. 185
C. STAHN, “The Agreement on Succession Issues of the Former Socialist Federal Republic of Yugoslavia”,
AJIL 2002, (379) 382. 186
Art 8 Verdrag van Wenen van 8 april 1983 inzake Statenopvolging met betrekking tot Staatseigendommen, -
archieven en -schulden. 187
M.N. SHAW, International Law, Cambridge, Cambridge University Press, 2008, 987.
39
105. Het internationaal gewoonterecht bepaalt dat de staatseigendom gelegen op het
grondgebied van de toekomstige Opvolgerstaat, zal overgaan naar deze Opvolgerstaat.188
Er is
een vermoeden dat de verwerving van de staatseigendom inherent is aan het verkrijgen van de
territoriale soevereiniteit waardoor de opvolging in het verkrijgen van staatseigendom
logischerwijze valt op het moment dat de Opvolgerstaat soevereiniteit verwerft.189
Het Weens
Verdrag van 1983 neemt dit principe over in haar artikelen.
106. Zo is er bijvoorbeeld artikel 17 dat de afscheiding van een deel van het grondgebied van
een staat regelt. Onroerende eigendom van de Voorgangerstaat dat zich bevindt op het
grondgebied van de Opvolgerstaat, zal naar die laatste staat overgaan. Roerende eigendom zal
maar overgaan op de Opvolgerstaat voor zover de eigendom verband houdt met de activiteit
van de Voorgangerstaat op het grondgebied dat het voorwerp uitmaakt van de
statenopvolging. Van de resterende roerende eigendom zal een billijk gedeelte overgaan op de
Opvolgerstaat. In principe zal er geen vergoeding verschuldigd zijn voor de eigendom, maar
de beide staten kunnen daar een andersluidende overeenkomst over sluiten.190
107. De Badinter Arbitrage Commissie poneerde in haar opinie 12 dat een internationaal
aangenomen regel binnen de statenopvolging stelt dat de betrokken staten een billijk resultaat
moeten bekomen via onderhandelingen en onderlinge akkoorden191
. Indien dit niet mogelijk
blijkt, kunnen de Weense verdragen van 1978 en 1983 een goede leidraad vormen bij het
vinden van een oplossing.
108. Tegelijkertijd gaf de Commissie in haar opinie 14 nog eens duidelijk aan dat de regel
gehanteerd in het Verdrag van Wenen van 1983 een erkende regel is binnen de
statenopvolging. Indien openbare eigendom zich op het grondgebied bevindt van de
Opvolgerstaat, is die staat exclusief eigenaar. Wie de eigendom oorspronkelijk financierde, is
van geen belang.192
188
J. CRAWFORD, Brownlie’s Principles of public international law, New York, Oxford University Press, 2012,
430; PIGH, 15 december 1933, Appeal from a judgement of the Hungaro-Czechoslovak mixed arbitral tribunal,
(The Peter Pázmány University v. the State of Czechoslovakia), Judgement, PCIJ Series A/B no. 61, 237. 189
J. CRAWFORD, Brownlie’s Principles of public international law, New York, Oxford University Press, 2012,
430-431. 190
Art. 17 Verdrag van Wenen van 8 april 1983 inzake Statenopvolging met betrekking tot Staatseigendommen,
-archieven en -schulden. 191
The Badinter Arbitration Committee, 16 juli 1993, Opinion 12, 32 ILM 1993, (1587) 1590. 192
The Badinter Arbitration Committee, 13 augustus 1993, Opinion 14, 32 ILM 1993, (1593) 1594.
40
109. Ook hier heeft de ILC een ander regime ingevoerd voor de Nieuw-onafhankelijke Staten.
Het algemene principe blijft hetzelfde, maar het desbetreffende artikel regelt een aantal andere
gevallen, die niet worden aangehaald bij de overige categorieën van statenopvolging.
110. Zo zal de staatseigendom, roerend en onroerend193
, welke oorspronkelijk toebehoorde
aan het grondgebied waarop de statenopvolging slaat en eigendom is geworden van de
Voorgangerstaat tijdens de periode van afhankelijkheid194
, opnieuw toebehoren aan de
Nieuw-onafhankelijke Staat.195
111. Daarnaast werd bepaald dat staatseigendom196
van de Voorgangerstaat waartoe het
afhankelijk grondgebied heeft bijgedragen, zal overgaan naar de Opvolgerstaat (de Nieuw-
onafhankelijke Staat) in verhouding tot die bijdrage.197
112. Belangrijk om te benadrukken is het feit dat voor wat betreft de Nieuw-onafhankelijke
Staten, de opstellers van het verdrag iets bepaald hebben omtrent de natuurlijke rijkdommen.
Dat deden ze niet met betrekking tot de overige Opvolgerstaten. Overeenkomsten gesloten
tussen de Voorgangerstaat en de Nieuw-onafhankelijke Staat raken niet aan het algemene
principe van permanente soevereiniteit van het volk over hun natuurlijke rijkdommen.198
113. De Opvolgingsovereenkomst van het SFRY wordt beheerst door het algemeen principe
dat staatseigendom automatisch overgaat in de handen van de Opvolgerstaat op wiens
grondgebied het zich bevindt en dat hiervoor geen vergoeding is verschuldigd. De
overeenkomst is vergezeld van meerdere annexen. Annex A behandelt het onderwerp
roerende en onroerende eigendom. Artikel 2, 1 van die annex stelt dat “immovable State
property of the SFRY which was located within the territory of the SFRY shall pass to the
successor State on whose territory that property is situated”. De gehanteerde regel ligt dus
volledig in lijn met het algemeen principe dat naar voren wordt gedragen in het Verdrag van
Wenen van 1983. In principe zal er geen vergoeding verschuldigd zijn voor de eigendom.199
193
Hier wordt enkel de onroerende eigendom bedoeld die zich buiten het grondgebied bevindt waarop de
statenopvolging slaat. Voor alle onroerende eigendom die zich wél op het desbetreffende grondgebied bevindt,
speelt namelijk het algemene territorialiteitsprincipe. 194
Dit is doorgaans de periode van de kolonisatie. 195
Art. 15, 1. (b) en (e) Verdrag van Wenen van 8 april 1983 inzake Statenopvolging met betrekking tot
Staatseigendommen, -archieven en -schulden. 196
Opnieuw wordt bij de onroerende eigendom enkel gedoeld op de eigendom die zich niet bevond op het
grondgebied in kwestie. Bevond het zich wel op dat territorium, dan speelt de algemene regel. 197
Art. 15, 1. (c) en (f) Verdrag van Wenen van 8 april 1983 inzake Statenopvolging met betrekking tot
Staatseigendommen, -archieven en -schulden. 198
Ibid., art. 15, 4; Infra, nr. 115-121. 199
Art 8,1 Annex A bij Agreement on Succession issues between the five successor states of the former state of
Yugoslavia, 29 juni 2001.
41
Ook deze regel stemt overeen met wat werd geponeerd in het Verdrag van Wenen van
1983.200
De Opvolgingsovereenkomst voorzag echter wel in de mogelijkheid om een
vergoeding toe te kennen indien de toekenning van de eigendom duidelijk onbillijk zou
zijn.201
Daartoe is wel vereist dat alle Opvolgerstaten instemmen met een dergelijke
vergoeding.202
114. Het verdrag van Wenen past het algemene territorialiteitsprincipe niet toe op de roerende
eigendom. Deze gaat maar over op de Opvolgerstaat indien de eigendom gelinkt is aan de
activiteit van de Voorgangerstaat op het betreffende grondgebied.203
De
Opvolgingsovereenkomst gaat ruimer. De roerende eigendom die zich op het grondgebied van
de Opvolgerstaat bevond, zal overgaan naar die staat. Wel voorziet hetzelfde artikel in een
aantal uitzonderingen op die regel.204
Ten eerste valt de roerende eigendom die van groot
cultureel belang is voor één van de Opvolgerstaten niet onder het algemeen principe. Deze
regel is geëvolueerd uit het Verdrag van Wenen van 1983. Artikel 30, 3 van dit verdrag
bepaalt namelijk inzake archieven dat “agreements concluded between the predecessor State
and the successor State in regard to State archives of the predecessor State shall not infringe
the right of the peoples of those States to development, to information about their history and
to their cultural heritage205
”. Ten tweede moet de Opvolgerstaat die dergelijk cultureel
erfgoed verwijderde van het grondgebied van een andere Opvolgerstaat tijdens het gewapende
conflict en zonder de toestemming van deze laatste, de eigendom teruggeven of volledig
vergoeden.206
115. Ten slotte is er nog het bijzondere principe van permanente soevereiniteit over
natuurlijke rijkdommen. Het internationaal recht voorziet in een recht voor staten en volkeren
om hun natuurlijke rijkdommen op een vrije wijze te kunnen exploiteren.207
Dit principe is
200
Art 11 Verdrag van Wenen van 8 april 1983 inzake statenopvolging met betrekking tot staatseigendommen, -
archieven en -schulden. 201
Art 8, 2 Annex A bij Agreement on Succession issues between the five successor states of the former state of
Yugoslavia, 29 juni 2001. 202
C. STAHN, “The Agreement on Succession Issues of the Former Socialist Federal Republic of Yugoslavia”,
AJIL 2002, (379) 386-388. 203
Art 17, 1, (b) en art 18, 1, (c) Verdrag van Wenen van 8 april 1983 inzake Statenopvolging met betrekking tot
Staatseigendommen, -archieven en -schulden. 204
Art 3 Annex A bij Agreement on Succession issues between the five successor states of the former state of
Yugoslavia, 29 juni 2001. 205
Eigen nadruk. 206
C. STAHN, “The Agreement on Succession Issues of the Former Socialist Federal Republic of Yugoslavia”,
AJIL 2002, (379) 388-389. 207
D. DAM-DE JONG, International law and governance of natural resources in conflict and post-conflict
situations, New York, Cambridge University Press, 2015, 34.
42
verweven met de soevereiniteit van een staat en met het recht op zelfbeschikking van een
volk.
116. De natuurlijke rijkdommen zijn materialen en stoffen van een plaats die kunnen worden
gebruikt om leven in stand te houden of voor economische exploitatie. Of anders, natuurlijke
rijkdommen zijn materialen uit de natuur die een potentiele economische waarde hebben of
voorzien in het in stand houden van leven.208
117. Het principe werd voor de eerste maal aangehaald in een resolutie van de Verenigde
Naties in 1952 met het oog op de ontwikkelingslanden209
en werd nadien verder uitgebreid in
resoluties van de Algemene Vergadering210
, opgenomen in verdragen211
en maakt volgens het
Internationaal Gerechtshof zelfs deel uit van het internationaal gewoonterecht212
.
118. Het principe van permanente soevereiniteit houdt het recht in om de natuurlijke
rijkdommen van het grondgebied te bezitten, gebruiken en vrijelijk te beschikken over die
rijkdommen en grondstoffen. Daarnaast omvat het ook de vrijheid om te beslissen over het
beste beleid met betrekking tot milieu, ontwikkeling en economie.213
119. Het principe brengt echter ook plichten met zich mee. Het recht van de volkeren en
staten moet worden uitgeoefend in het belang van de nationale ontwikkeling en het welzijn
van de bevolking.214
Bovendien moet er ook rekening gehouden worden met de
milieurechtelijke normen.215
120. Het principe van permanente soevereiniteit over de natuurlijke rijkdommen is ook van
belang binnen statenopvolging. Het Verdrag van Wenen van 1978 bepaalt dat niets in het
208
Ibid., 24. 209
Resolutie 523 (VI) van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (12 januari 1952), UN Doc.
A/RES/523(VI) (1952).
210 Resolutie 626 (VII) van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (21 december 1952), UN Doc.
A/RES/626(VII) (1952); Resolutie 837 (IX) van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (14
december 1954), UN Doc. A/RES/837(IX) (1954); Resolutie 1803 (XVII) van de Algemene Vergadering van de
Verenigde Naties (14 december 1962), UN Doc. A/RES/1803(XVII) (1962); Resolutie 41/128 van de Algemene
Vergadering van de Verenigde Naties (4 december 1986), UN Doc. A/RES/41/128 (1986). 211
Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, 19 december 1966; Internationaal Verdrag
inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten, 19 december 1966. 212
IGH, 19 december 2005, Case concerning armed activities on the territory of the Congo (Democratische
Republiek Congo v. Uganda), Judgement, ICJ Reports 2005, para. 244. 213
J.A. HOFBAUER, The principle of Permanent Sovereignty over Natural Resources and Its Modern
Implications, onuitg. LLM Master Degree Thesis, Faculty of Law University of Iceland, 2009, 10-15. 214
Resolutie 41/128 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (4 december 1986), UN Doc.
A/RES/41/128 (1986). 215
J.A. HOFBAUER, The principle of Permanent Sovereignty over Natural Resources and Its Modern
Implications, onuitg. LLM Master Degree Thesis, Faculty of Law University of Iceland, 2009, 29-30.
43
verdrag de werking van het principe voor een volk of een staat zal verhinderen; niets in het
verdrag maakt inbreuk op het principe.216
121. Ook het Verdrag van Wenen van 1983 maakt melding van het principe van permanente
soevereiniteit over natuurlijke rijkdommen. Wel wordt er enkel verwezen naar het
internationaalrechtelijk principe in het artikel omtrent de Nieuw-onafhankelijke Staten.
Wanneer de Voorgangerstaat en de Nieuw-onafhankelijke Staat een akkoord sluiten omtrent
de verdeling van de staatseigendom naar aanleiding van de statenopvolging, dat afwijkt van
de algemene principes uiteengezet in de rest van het artikel, mag dat akkoord geen inbreuk
maken op het principe van permanente soevereiniteit – dat toekomt aan het volk – over de
rijkdommen en grondstoffen van het grondgebied.217
Een dergelijke paragraaf is niet te
vinden in het artikel dat handelt over de afscheuring van een deelgebied van een staat, noch in
het artikel dat gaat over de dissolutie van een staat. Men zou kunnen stellen dat in die vormen
van statenopvolging het principe van permanente soevereiniteit niet speelt. Persoonlijk ben ik
het daar niet mee eens. Naar mijn mening werd de verwijzing naar het principe enkel expliciet
opgenomen in het artikel over de Nieuw-onafhankelijke Staat, omdat dat kadert in de sfeer
waarin het verdrag werd opgesteld. Het hele verdrag door worden andere en soepelere
regelingen voorzien voor de voormalige kolonies, omdat men van oordeel was dat deze
nieuwe staten extra bescherming nodig hadden. Daarenboven werd het principe voor de eerste
maal geïntroduceerd door de Algemene Vergadering in het voordeel van
ontwikkelingslanden. Vandaag echter is het principe van permanente soevereiniteit een
algemeen aanvaard principe en volgens het Internationaal Gerechtshof zelfs een regel van
internationaal gewoonterecht.218
In dat geval is het principe bindend in de internationale
rechtsorde en dient er ook in het geval van secessie of dissolutie rekening mee te worden
gehouden.
2. Staatsschulden
122. Voor wat betreft de staatsschulden bepaalt artikel 40 van het Verdrag van Wenen van
1983 dat de staatsschuld van de Voorgangerstaat zal overgaan op de Opvolgerstaat in
216
Art. 13 Verdrag van Wenen van 23 augustus 1978 inzake Statenopvolging met betrekking tot Verdragen. 217
Art. 15 Verdrag van Wenen van 8 april 1983 inzake Statenopvolging met betrekking tot Staatseigendommen,
-archieven en -schulden. 218
IGH, 19 december 2005, Case concerning armed activities on the territory of the Congo (Democratische
Republiek Congo v. Uganda), Judgement, ICJ Reports 2005, para. 244.
44
verhouding met onder andere de eigendom, rechten en belangen die verband houden met die
schulden en die overgegaan zijn op de Opvolgerstaat.219
123. Zoals gewoonlijk werd voor de Nieuw-onafhankelijke Staten opnieuw gekozen voor een
afwijkende regel. Deze staat zal enkel en alleen moeten instaan voor een staatsschuld van de
Voorgangerstaat indien dat zo is voorzien in een onderling akkoord. Bestaat er geen akkoord,
dan gaat geen enkele publieke schuld over op de Nieuw-onafhankelijke Staat.220
124. Wanneer een overeenkomst werd gesloten omtrent de staatsschuld tussen de Nieuw-
onafhankelijke Staat en de Voorgangerstaat, moet ook in dat geval het deel van de schuld dat
overgaat op de Opvolgerstaat, de Nieuw-onafhankelijke Staat, in verhouding zijn met de
eigendom, rechten en belangen die zijn overgegaan naar die Nieuw-onafhankelijke Staat.221
125. De onderliggende gedachte van het Verdrag van Wenen is dat de activa en passiva van
een Voorgangerstaat op een billijke wijze moeten worden verdeeld. Deze gedachtegang
vinden we ook terug over de hele lijn in de ‘opinions’ van de Badinter Commissie. Alleen is
het probleem dat de manier waarop het vermogen dient te worden verdeeld niet duidelijk is.
De Opvolgingsovereenkomst probeert aan die onzekerheid te verhelpen en hanteert een
verdeelsleutel die moet worden toegepast bij de verdeling van zowel de activa222
als de
passiva223
. Deze sleutel is gebaseerd op de praktijk van de Wereldbank en het IMF224
. Wat
betreft de verdeling van de schulden is er wel één uitzondering. De toegewezen schulden
vallen niet onder de opvolging. Deze schulden zijn schulden wiens uiteindelijke begunstigde
zich bevindt op het grondgebied van een welbepaalde Opvolgerstaat of van een groep
Opvolgerstaten. De Opvolgerstaat op wiens territorium deze begunstigde gesitueerd is, neemt
de schuld op zich.225,226
219
Art 40 Verdrag van Wenen van 8 april 1983 inzake Statenopvolging met betrekking tot Staatseigendommen, -
archieven en -schulden. 220
Ibid., art 38, 1; J. CRAWFORD, Brownlie’s Principles of public international law, New York, Oxford
University Press, 2012, 431-432.; M.N. SHAW, International Law, Cambridge, Cambridge University Press,
2008, 986-987. 221
Art 38, 2. Verdrag van Wenen van 8 april 1983 inzake Statenopvolging met betrekking tot
Staatseigendommen, -archieven en -schulden. 222
Art. 5 Annex C bij Agreement on Succession issues between the five successor states of the former state of
Yugoslavia, 29 juni 2001. 223
Ibid., art. 6. 224
Internationaal Monetair Fonds. 225
Art. 2, 1, (b) Annex C bij Agreement on Succession issues between the five successor states of the former
state of Yugoslavia, 29 juni 2001. 226
C. STAHN, “The Agreement on Succession Issues of the Former Socialist Federal Republic of Yugoslavia”,
AJIL 2002, (379) 390-393.
45
3. Staatsarchieven
126. Ten slotte is er nog de regeling van de staatsarchieven. Artikel 20 van het verdrag van
Wenen definieert dit begrip als volgt: “all documents of whatever date and kind, produced or
received by the predecessor State in the exercise of its functions which, at the date of the
succession of States, belonged to the predecessor State according to its internal law and were
preserved by it directly or under its control as archives for whatever purpose”.
127. De archieven die noodzakelijk zijn voor de normale werking van het grondgebied van
een Opvolgerstaat, behoren deze laatste toe. Daarnaast gaan ook de archieven die rechtstreeks
betrekking hebben op het grondgebied van een Opvolgerstaat over op deze staat. Dit is de
regeling voor de staten die zich afscheuren van de Voorgangerstaat.227
Het is echter zo dat het
verdrag niet specifieert wat bedoeld werd met de woorden ‘relates directly’. Er wordt
aangenomen dat de archieven moeten verworven zijn door of gemaakt zijn in opdracht van
het relevante grondgebied opdat er sprake kan zijn van een directe link.228
128. De regeling voor de Nieuw-onafhankelijke Staten is quasi gelijklopend met deze voor
secessie. Het enige verschil is dat archieven die toebehoorden aan het territorium van de
Opvolgerstaat en die eigendom zijn geworden van de Voorgangerstaat ten gevolge van de
kolonisatie, na de onafhankelijkheid opnieuw toekomen aan de Nieuw-onafhankelijke
Staat.229
129. De Opvolgingsovereenkomst voor de dissolutie van de SFRY is ook voor dit onderwerp
grotendeels gebaseerd op het Verdrag van Wenen van 1983 en dan met name op artikel 31.
Dit artikel zet de regeling uiteen voor de staatsarchieven inzake verbrokkeling. De archieven
die noodzakelijk zijn voor de normale werking van het grondgebied van de Opvolgerstaat,
zullen overgaan op deze laatste.230
Ook de archieven die rechtstreeks betrekking hebben op
het territorium van een Opvolgerstaat, behoren deze staat toe. De Opvolgingsovereenkomst
heeft rekening gehouden met de kritiek die werd geleverd op het Verdrag van Wenen, omdat
er geen definitie werd aangereikt voor het begrip ‘related directly’. Artikel 4 van annex D
geeft concreet aan in welke gevallen archieven behoren tot de Opvolgerstaat. Dit is onder
227
Art. 30 Verdrag van Wenen van 8 april 1983 inzake Statenopvolging met betrekking tot Staatseigendommen,
-archieven en -schulden. 228
C. STAHN, “The Agreement on Succession Issues of the Former Socialist Federal Republic of Yugoslavia”,
AJIL 2002, (379) 393-394. 229
Art. 28, 1. (a) Verdrag van Wenen van 8 april 1983 inzake Statenopvolging met betrekking tot
Staatseigendommen, -archieven en -schulden. 230
Art. 3 Annex D bij Agreement on Succession issues between the five successor states of the former state of
Yugoslavia, 29 juni 2001.
46
meer het geval wanneer een archief rechtstreeks verband houdt met het grondgebied van één
of meerdere Opvolgerstaten van de voormalige SFRY of wanneer een archief gecreëerd of
ontvangen is in het grondgebied van één of meerdere Opvolgerstaten.
130. Artikel 6 van annex D is gebaseerd op artikel 31, 2 van het Verdrag van Wenen van
1983. Andere archieven dan deze die reeds werden aangehaald, zullen worden verdeeld onder
de verschillende Opvolgerstaten op een billijke wijze. De Opvolgingsovereenkomst stelt
daarenboven dat indien de betrokken staten geen akkoord kunnen sluiten omtrent de billijke
verdeling van de staatsarchieven, deze gemeenschappelijk erfgoed worden.231,232
E. Nationaliteit 131. Statenopvolging heeft ook gevolgen voor de inwoners van de betrokken gebieden.
Wanneer statenopvolging zich voor doet, rijst de vraag naar de nationaliteit van de bewoners.
Hebben ze de nationaliteit van de Voorgangerstaat of van de Opvolgerstaat? Wat indien de
Voorgangerstaat ophoudt te bestaan? Wat indien er meerdere Opvolgerstaten zijn?
132. De ILC heeft een tekst opgesteld met een aantal artikelen die deze situaties regelen. De
Draft Articles on Nationality of Natural Persons in relation to the Succession of States233
werd in 1999 aangenomen door de ILC. Deze draft articles werden tevens vastgesteld door de
Algemene Vergadering van de Verenigde Naties die in dezelfde resolutie de staten opriep
rekening te houden met de principes in de tekst wanneer zich een situatie van statenopvolging
voordoet.234
133. De draft articles zijn zodanig opgebouwd dat het eerste deel de algemene principes en
regels betreffende de nationaliteit van natuurlijke personen in het geval van statenopvolging
omvat en dat het tweede deel de principes bij een aantal specifieke vormen van
statenopvolging bespreekt.
134. De draft articles hanteren de begrippen ‘betrokken staat’ en ‘betrokken persoon’. De
eerste is of de Voorgangerstaat of de Opvolgerstaat en de tweede is elk individu dat op de
231
Ibid., art. 6, (a). 232
C. STAHN, “The Agreement on Succession Issues of the Former Socialist Federal Republic of Yugoslavia”,
AJIL 2002, (379) 393-394. 233
Hierna ‘draft articles’. 234
Resolutie 55/153 van de Algemene Vergadering van de Verenigde naties (30 januari 2001), UN Doc.
A/RES/55/153 (2001).
47
datum van de statenopvolging de nationaliteit bezat van de Voorgangerstaat en wiens
nationaliteit zou kunnen aangetast worden ten gevolge van zo’n statenopvolging.235
135. De belangrijkste regel en de rode draad doorheen de draft articles is het recht op
nationaliteit.236
Elk individu dat op de datum van de statenopvolging de nationaliteit bezat van
de Voorgangerstaat, heeft het recht om de nationaliteit van tenminste één betrokken staat te
verwerven.237
136. Daarnaast wordt verwacht van de staten dat zij alle geschikte maatregelen nemen om te
vermijden dat personen die de nationaliteit bezaten van de Voorgangerstaat op het moment
van de statenopvolging, staatloos worden ten gevolge van zo’n opvolging.238
Dit betreft een
middelenverbintenis. Wanneer er bijvoorbeeld meer dan één Opvolgerstaat is, kan niet
worden verwacht van elke staat dat hij zijn nationaliteit toekent aan alle betrokken
personen.239
Dit zou leiden tot dubbele of meervoudige nationaliteit, wat niet de bedoeling
was van de ILC.
137. Het vermijden van staatloosheid is een belangrijke ratio van een groot aantal bepalingen
in de draft articles. Dit principe is ook in andere internationale rechtsbronnen terug te vinden.
Zo heeft de Raad van Europa240
een verdrag opgesteld dat louter en alleen handelt over het
vermijden van staatloosheid in het geval van statenopvolging.241
De Raad is namelijk van
mening dat dit een van de belangrijkste onderwerpen is binnen het domein van nationaliteit.
Vandaar zijn ook binnen dit verdrag de staten er toe verplicht alle nodige maatregelen te
nemen om te vermijden dat de personen die op het moment van de statenopvolging de
nationaliteit hadden van de Voorgangerstaat, staatloos worden ten gevolge van die
opvolging.242
Zo rust er op de Opvolgerstaat de verplichting om zijn nationaliteit toe te
kennen aan personen die op het moment van de statenopvolging de nationaliteit hadden van
235
Art. 2, (d) en (f) Draft Articles on Nationality of Natural Persons in relation to the Succession of States, 1999. 236
Zoals vervat ligt in artikel 15 Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, 10 december 1948: “Een
ieder heeft het recht op een nationaliteit”. 237
Art. 1 Draft Articles on Nationality of Natural Persons in relation to the Succession of States, 1999. 238
Ibid., art. 4. 239
INTERNATIONAL LAW COMMISSION, “Report of the Commission to the General Assembly: Report of the
International Law Commission on the work of its fifty-first session”, ILC Yearbook 1999 vol. II (II), (1) 28. 240
Dit is de oudste Europese organisatie en bestaat vandaag uit 47 lidstaten. Zij heeft als taak om
gemeenschappelijke oplossingen voor de grootste maatschappelijke problemen aan te reiken en daarnaast dient
zij een gemeenschappelijke democratische en juridische ruimte te creëren en te waken over de eerbiediging van
de fundamentele waarden (bescherming van fundamentele rechten, eerbiediging van de democratie en de
rechtstaat), https://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/internationale_instellingen/regionale_instellingen/raad_van_
europa. 241
Convention on the Avoidance of Statelessness in relation to State Succession, 19 mei 2006. 242
Art. 3 Convention on the Avoidance of Statelessness in relation to State Succession, 19 mei 2006.
48
de Voorgangerstaat en ten gevolge van de opvolging staatloos zouden worden. Wel dienen de
betrokken personen een bepaalde link te hebben met de Opvolgerstaat.243
De Voorgangerstaat
op zijn beurt mag zijn nationaliteit niet intrekken van zijn onderdanen indien deze niet de
nationaliteit van een Opvolgerstaat hebben verworven en zij het risico lopen anders staatloos
te worden.244
In grote lijnen stemmen dit verdrag en de draft articles dus duidelijk overeen en
hebben ze eenzelfde doel voor ogen.
138. Daarnaast bestaat er nog een ouder verdrag omtrent de staatloosheid, namelijk de
Convention on the Reduction of Statelessness. Dit verdrag werd in 1961 opgesteld door het
Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties245
en trad in werking op
13 december 1975. Het verdrag tracht staatloosheid te vermijden en geeft op deze manier
uitwerking aan het recht van eenieder op een nationaliteit, zoals vervat ligt in de Universele
Verklaring van de Rechten van de Mens246
.247
139. De ILC heeft er in de draft articles voor gekozen om in het algemene deel een
weerlegbaar vermoeden op te nemen. De betrokken personen die hun woonplaats hadden op
het grondgebied dat onderhevig was aan statenopvolging, worden vermoed de nationaliteit
van de Opvolgerstaat te hebben verworven.248
Op deze manier kan men de periode tussen de
statenopvolging en het aannemen van de wetgeving op de nationaliteit249
overbruggen en
eventuele staatloosheid op die momenten tegengaan. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het
speelt onverminderd de andere bepalingen van de draft articles. Leidt de toepassing van deze
overige artikelen tot een ander resultaat dan zal het vermoeden niet langer spelen. Dit kan zich
bijvoorbeeld voordoen wanneer de betrokken persoon zijn keuzerecht toepast en er voor kiest
de nationaliteit van de Voorgangerstaat te behouden. De ILC koos voor het criterium van de
woonplaats, omdat in de statenpraktijk aan de hand van de woonplaats het grootste deel van
de onderdanen van een Opvolgerstaat werd bepaald.250
243
Ibid., art. 5. 244
Ibid., art. 6. 245
Hierna ‘UNHCR’. Dit agentschap werd opgericht door de VN en heeft de aansturing en coördinatie van het
internationale optreden inzake de bescherming van de vluchtelingen als taak en dient daarnaast ook oplossingen
aan te reiken voor de wereldwijde vluchtelingenproblematiek. De UNHCR moet de rechten en het welzijn van
vluchtelingen waarborgen, http://www.unhcr.be/nl/over-unhcr.html. 246
Art. 15 Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, 10 december 1948. 247
Introductory Note Convention on the Reduction of Statelessness, 30 augustus 1961. 248
Art. 5 Draft Articles on Nationality of Natural Persons in relation to the Succession of States, 1999. 249
Doorgaans wordt ten gevolge van statenopvolging een nationale wet aangenomen die de gevolgen ten
opzichte van de nationaliteit van de betrokken personen regelt. 250
INTERNATIONAL LAW COMMISSION, “Report of the Commission to the General Assembly: Report of the
International Law Commission on the work of its fifty-first session”, ILC Yearbook 1999 vol. II (II), (1) 28-29.
49
140. Zo werd bijvoorbeeld bij de onafhankelijkheid van Ierland in 1921 bepaald dat elke
persoon die zijn domicilie had op het grondgebied van Ierland op het moment van de
inwerkingtreding van de wet en tegelijk geboren was op het gebied dat het onafhankelijke
Ierland is geworden ofwel daar woonde, de Ierse nationaliteit verkreeg.251
141. Bij de onafhankelijkheid van Bangladesh werden alle personen die op diens grondgebied
woonden, geacht de nationaliteit van Bangladesh te bezitten.252
142. Bij de dissolutie van de USSR bepaalde de wetgeving van Rusland dat alle burgers van
de voormalige USSR die op het grondgebied van Rusland woonden, de Russische
nationaliteit verkregen. Wit-Rusland kende zijn nationaliteit toe aan alle personen die hun
woonplaats hadden op zijn grondgebied. De personen die gedurende 5 jaar voorafgaand aan
de statenopvolging in Georgië hebben gewoond, verwierven diens nationaliteit. Ook
Moldavië, Kazachstan, Turkmenistan, Oekraïne en Oezbekistan hanteerden op de een of
andere manier de woonplaats als een criterium voor de verwerving van de nationaliteit.253
143. Wanneer een betrokken persoon in aanmerking komt om de nationaliteit van een
Opvolgerstaat te verwerven, maar reeds de nationaliteit bezit van een andere betrokken staat
dan kan de eerste Opvolgerstaat de verwerving van zijn nationaliteit afhankelijk stellen van
een afstand van de nationaliteit van de andere betrokken staat door de betrokken persoon.
Deze voorwaarde mag echter niet leiden tot de (tijdelijke) staatloosheid van de betrokken
persoon.254
Het is geheel aan de staat om ervoor te opteren een dergelijke voorwaarde in het
leven te roepen.
144. Langs de andere kant kan de Voorgangerstaat voorzien dat een betrokken persoon die
vrijwillig de nationaliteit van een Opvolgerstaat verwerft ten gevolge van de statenopvolging,
zijn nationaliteit verliest. Een zelfde recht komt toe aan de Opvolgerstaat wiens onderdaan
vrijwillig opteert voor de nationaliteit van een andere Opvolgerstaat of vrijwillig de
nationaliteit van de Voorgangerstaat behoudt. In zulke gevallen zal de betrokken persoon die
de nationaliteit van de eerste Opvolgerstaat had verkregen ten gevolge van de
251
A. ZIMMERMAN, “State succession and the nationality of natural persons : facts and possible codification” in
P.M. EISEMANN en M. KOSKENNIEMI (eds.), La succession d'Etats : la codification à l'épreuve des faits, Den
Haag, Nijhoff, 2000, (611) 625. 252
Ibid., 626. 253
Ibid., 628-632. 254
Art. 9 Draft Articles on Nationality of Natural Persons in relation to the Succession of States, 1999; art. 7, 1.
(a) Convention on the Reduction of Statelessness, 30 augustus 1961 bevat een gelijkaardige, algemene, regel: “If
the law of a Contracting State permits renunciation of nationality, such renunciation shall not result in loss of
nationality unless the person concerned possesses or acquires another nationality”.
50
statenopvolging, deze opnieuw verliezen.255
Dit is een bepaling die zeer vaak terug te vinden
is in de wetgeving omtrent nationaliteit die ontstaan is omwille van de statenopvolging. Deze
werkwijze vermijdt namelijk de dubbele of meervoudige nationaliteit. Wel is het zo dat het
wegnemen van de eigen nationaliteit niet mag gebeuren tot op het moment dat de betrokken
persoon de nationaliteit van een andere betrokken staat effectief heeft verworven. Mocht dit
wel worden gedaan dan loopt die betrokken persoon het risico gedurende een bepaalde
periode staatloos te zijn256
.257
145. De betrokken staten dienen de wil van de betrokken persoon te respecteren indien deze
laatste de nationaliteit van meerdere betrokken staten kan verwerven. Op zo’n moment vallen
de betrokken personen namelijk onder de bevoegdheid van meerdere betrokken staten. Om dit
probleem op te lossen werd door de ILC in de draft articles voorzien in een keuzerecht in
hoofde van de betrokken persoon.258
146. Elke betrokken staat moet een keuzerecht toekennen aan de betrokken personen die een
voldoende link hebben met die staat in zoverre deze personen anders staatloos zouden worden
ten gevolge van de statenopvolging. Wanneer een persoon zijn keuzerecht heeft uitgeoefend,
zal de staat voor wie de persoon gekozen heeft de nationaliteit moeten toekennen. De staat
van wiens nationaliteit de persoon afstand heeft gedaan, in de uitoefening van zulk
keuzerecht, zal de nationaliteit van die persoon terugtrekken, tenzij die persoon daardoor
staatloos zou worden. Wel moet elke staat aan de betrokken personen een redelijke termijn
toekennen om zijn keuzerecht uit te oefenen.259
147. De verwerving van de nationaliteit van een betrokken staat via de uitoefening van het
keuzerecht betekent niet noodzakelijk dat een andere staat wiens nationaliteit de betrokken
persoon reeds bezat, die nationaliteit moet intrekken. De staat is daar enkel toe verplicht
indien daar zo werd in voorzien in een verdrag tussen de betrokken staten of indien de
255
Art. 10 Draft Articles on Nationality of Natural Persons in relation to the Succession of States, 1999. 256
Art. 8, 1. Convention on the Reduction of Statelessness, 30 augustus 1961 bepaalt een gelijkaardige, meer
algemene regel: “A Contracting State shall not deprive a person of its nationality if such deprivation would
render him stateless”. 257
INTERNATIONAL LAW COMMISSION, “Report of the Commission to the General Assembly: Report of the
International Law Commission on the work of its fifty-first session”, ILC Yearbook 1999 vol. II (II), (1) 31-32. 258
Ibid., 34. 259
Art. 11 Draft Articles on Nationality of Natural Persons in relation to the Succession of States, 1999.
51
betrokken persoon tegelijkertijd met zijn keuze voor de verwerving van een nationaliteit, aan
de andere nationaliteit verzaakt.260
148. De keuze waarover de betrokken persoon beschikt, dient niet enkel te bestaan uit een
keuze tussen een aantal nationaliteiten. Zij kan ook bestaan uit de keuze voor een vrijwillige
verwerving van de nationaliteit via een verklaring of ze kan de vorm aannemen van een
verzaking aan een nationaliteit.261
Zo kende de Russische Federatie een keuzerecht toe in het
kader van de statenopvolging binnen de voormalige USSR. Rusland bepaalde bij wet dat alle
burgers van de Voorgangerstaat USSR, die hun woonplaats hadden op het grondgebied van
Rusland, de Russische nationaliteit hadden. De betrokken personen hadden één jaar de tijd om
aan die nationaliteit te verzaken.262
Dit is een keuzerecht in de vorm van een eventuele keuze
voor de verzaking aan de nationaliteit. De Russische Federatie voorzag ook in een keuzerecht
dat de vorm aannam van een keuze voor de vrijwillige verwerving van een nationaliteit. Alle
burgers die de nationaliteit van Rusland niet verkregen hadden via de wet – dit zijn de burgers
van de voormalige USSR die hun woonplaats hadden in één van de overige republieken –
konden alsnog kiezen voor de Russische nationaliteit.263
149. Deel twee van de draft articles bevat bepalingen die van toepassing zijn op specifieke
vormen van statenopvolging. In het licht van het volgende hoofdstuk, de toepassing van de
uiteengezette theorie op de situatie van Schotland264
, zullen hier enkel de artikelen omtrent
secessie worden besproken. Een ruimere bespreking zou namelijk te ver leiden.
150. Wanneer een deel van een territorium zich afscheidt en de Voorgangerstaat blijft
voortbestaan, zal de Opvolgerstaat zijn nationaliteit toekennen aan alle personen die hun
woonplaats hebben op zijn grondgebied, tenzij de betrokken persoon anders beslist via de
uitoefening van zijn keuzerecht. De betrokken personen die hun woonplaats niet hebben op
het grondgebied van de Opvolgerstaat, maar die wel een voldoende wettelijke band hebben
met het grondgebied of die geboren zijn op of hun laatste woonplaats hadden in het gebied dat
het territorium van de Opvolgerstaat is geworden, kunnen ook de nationaliteit van de
Opvolgerstaat verkrijgen. Dit is tevens het geval indien een betrokken persoon die zijn
260
INTERNATIONAL LAW COMMISSION, “Report of the Commission to the General Assembly: Report of the
International Law Commission on the work of its fifty-first session”, ILC Yearbook 1999 vol. II (II), (1) 34. 261
Ibid. 262
INTERNATIONAL LAW COMMISSION, “Documents of the forty-ninth session”, ILC Yearbook 1997 vol. II (I),
(1) 66. 263
Ibid., 68. 264
Infra, nr. 253-267.
52
woonplaats heeft in een derde staat265
aan geen van de vorige voorwaarden voldoet, maar wel
een voldoende link heeft met de Opvolgerstaat.266
De Opvolgerstaat kan zelf bepalen wat voor
hem een voldoende link uitmaakt. De ILC hanteerde in het artikel criteria zoals de
geboorteplaats en laatste woonplaats, omdat deze in de statenpraktijk het meeste werden
gebruikt, maar wou andere criteria niet uitsluiten en opteerde daarom voor een bewoording
die ruimte liet aan de staten om deze naar eigen goeddunken in te vullen.267
151. Wel dient er op te worden gewezen dat de toekenning van de nationaliteit aan de
personen die zich buiten het grondgebied van de Opvolgerstaat bevinden, onderworpen blijft
aan artikel 8 van de draft articles. Dit artikel bepaalt dat een Opvolgerstaat er niet toe
verplicht is zijn nationaliteit toe te kennen aan een betrokken persoon die zijn woonplaats
heeft in een andere staat en ook de nationaliteit bezit van die staat. Daarenboven zal een
Opvolgerstaat ook nooit zijn nationaliteit toekennen aan een betrokken persoon tegen diens
wil, tenzij deze persoon zonder de toekenning staatloos zou worden.
152. Wanneer een betrokken persoon de nationaliteit van meer dan één Opvolgerstaat kan
verwerven, zal een definitieve toekenning afhangen van de keuze van de betrokken
persoon.268
153. De Voorgangerstaat zal zijn nationaliteit intrekken indien de betrokken persoon voldoet
aan de criteria om de nationaliteit van een Opvolgerstaat te verwerven. De Voorgangerstaat
doet dit echter niet vroeger dan het moment waarop de betrokken persoon effectief de
nationaliteit van de Opvolgerstaat verkrijgt. Daarnaast zal de Voorgangerstaat zijn
nationaliteit ook niet intrekken indien de betrokken personen hun woonplaats hebben op zijn
grondgebied, een voldoende legale band hebben met de Voorgangerstaat, hun woonplaats
hebben in een derde staat maar geboren zijn op het grondgebied van de Voorgangerstaat, er
hun laatste woonplaats hadden of een voldoende link hebben met deze staat. Opnieuw is het
echter zo dat de Voorgangerstaat er wel toe gehouden zal zijn de nationaliteit in te trekken
indien de betrokken persoon daartoe gekozen heeft via de uitoefening van zijn keuzerecht.269
265
Dit is een staat die niet de Voorgangerstaat, noch de Opvolgerstaat is: art. 2 (e) Draft Articles on Nationality
of Natural Persons in relation to the Succession of States, 1999. 266
Art. 24 Draft Articles on Nationality of Natural Persons in relation to the Succession of States, 1999. 267
INTERNATIONAL LAW COMMISSION, “Report of the Commission to the General Assembly: Report of the
International Law Commission on the work of its fifty-first session”, ILC Yearbook 1999 vol. II (II), (1) 44. 268
Ibid. 269
Art. 25 Draft Articles on Nationality of Natural Persons in relation to the Succession of States, 1999.
53
154. Er moet dus worden voldaan aan twee voorwaarden alvorens de Voorgangerstaat zijn
nationaliteit kan intrekken. Ten eerste mag de betrokken persoon die de nationaliteit van een
Opvolgerstaat kan verwerven, niet gekozen hebben voor het behoud van de nationaliteit van
de Voorgangerstaat. Ten tweede mag de intrekking niet plaats gevonden hebben vóór de
effectieve verkrijging van de nationaliteit van een Opvolgerstaat. Op deze manier wil men
staatloosheid, zelfs indien dit maar voor een korte periode zou zijn, vermijden.270
155. De Voorganger- en Opvolgerstaat voorzien in een keuzerecht aan de betrokken personen
die voldoen aan de net aangehaalde criteria en die daardoor de nationaliteit van de
Voorganger- en Opvolgerstaat kunnen verwerven of van twee of meer Opvolgerstaten.271
156. Niet elke betrokken persoon die de nationaliteit van een Opvolgerstaat kan verwerven,
heeft recht op een keuze tot behoud van de nationaliteit van de Voorgangerstaat. Deze keuze
kan enkel de betrokken personen toekomen die tegelijk voldoen aan de criteria uit artikel 24
en artikel 25, paragraaf 2. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn voor een persoon die zijn
woonplaats heeft in een derde staat, geboren is op het grondgebied dat de Opvolgerstaat is
geworden, maar voor zijn verhuis naar het buitenland zijn woonplaats had op het grondgebied
van de Voorgangerstaat.272
Op basis van de uiteengezette artikelen kan de betrokken persoon
de nationaliteit verkrijgen van beide staten. Hij had reeds de nationaliteit van de
Voorgangerstaat, aangezien op het moment van zijn geboorte de plaats van de geboorte nog
tot de Voorgangerstaat behoorde. Op grond van artikel 24 van de draft articles zal de persoon
ook de nationaliteit van de Opvolgerstaat kunnen verwerven, daar hij weliswaar niet woont op
het betrokken grondgebied, maar er wel is geboren. De Voorgangerstaat is niet verplicht zijn
nationaliteit in te trekken daar die persoon voor zijn verhuis naar het buitenland, zijn laatste
woonplaats heeft gehad op het grondgebied dat deel gebleven is van de Voorgangerstaat. In
dat geval zal de betrokken persoon kunnen kiezen voor het behoud van de nationaliteit van de
Voorgangerstaat. Had de persoon daarentegen zijn laatste woonplaats voor zijn verhuis niet
op het grondgebied dat bij de Voorgangerstaat is gebleven, maar wel op dat deel dat de
Opvolgerstaat is geworden, dan had hij geen recht gehad op de keuze tot behoud daar hij niet
viel onder artikel 25, paragraaf 2 draft articles en de Voorgangerstaat er dus toe gehouden zou
zijn geweest zijn nationaliteit in te trekken op grond van artikel 25, paragraaf 1.
270
INTERNATIONAL LAW COMMISSION, “Report of the Commission to the General Assembly: Report of the
International Law Commission on the work of its fifty-first session”, ILC Yearbook 1999 vol. II (II), (1) 47. 271
Art. 26 Draft Articles on Nationality of Natural Persons in relation to the Succession of States, 1999. 272
INTERNATIONAL LAW COMMISSION, “Report of the Commission to the General Assembly: Report of the
International Law Commission on the work of its fifty-first session”, ILC Yearbook 1999 vol. II (II), (1) 47.
54
IV. Toepassing theorie op het specifieke geval van Schotland
157. Op 18 september 2014 werd een referendum gehouden in Schotland omtrent de
onafhankelijkheid. Op de vraag “Should Scotland be an independent country?” antwoordde
55% negatief.273
158. Dit was echter niet het eindstadium van het onafhankelijkheidsstreven van Schotland.
Eind maart 2017 kondigde de eerste minister van Schotland, Sturgeon, naar aanleiding van de
Brexit namelijk aan dat er opnieuw een referendum zal worden gehouden over de
onafhankelijkheid.274
Het Schotse parlement gaf de Schotse regering het mandaat om formele
onderhandelingen met de Britse overheid te starten. Dit met oog op het bereiken van een
nieuw akkoord met betrekking tot een Schots onafhankelijkheidsreferendum, vergelijkbaar
met het Edinburgh akkoord van 2012.
159. Het vorige referendum werd vergezeld van een akkoord tussen de Britse en de Schotse
overheid. Het Edinburgh akkoord275
bevatte een akkoord omtrent een aantal aangelegenheden
die verband hielden met het referendum. Zo werd beslist dat het Schotse parlement instond
voor het wettelijke kader van het referendum. Bovendien werd ook besloten dat alle partijen
het resultaat zouden respecteren.276
Dit hield in dat, ook indien de Schotten zouden gestemd
hebben voor de onafhankelijkheid, de Britse overheid zich aan dit resultaat zou gehouden
hebben en de onderhandelingen over de onafhankelijkheid gestart zouden zijn.
160. In wat volgt, zal worden nagegaan wat de internationaalrechtelijke gevolgen zijn indien
Schotland effectief onafhankelijk zou worden. Welke vorm van statenopvolging zou van
toepassing zijn (A)? Wat gebeurt er met de verdragen die werden gesloten door het Verenigd
Koninkrijk (B)? Wat met het lidmaatschap van internationale organisaties (C)? Wat met de
staatschulden en staatseigendom (D)? Wat met de nationaliteit van de inwoners van Schotland
(E)? De theorie die werd uiteengezet in het vorige onderdeel zal met andere woorden in dit
onderdeel worden toegepast op de situatie van Schotland.
273
http://www.bbc.com/news/uk-scotland-29270441. 274
https://news.gov.scot/speeches-and-briefings/scottish-government-debate-scotlands-choice. 275
Agreement between the United Kingdom Government and the Scottish Government on a referendum on
independence for Scotland, 15 oktober 2012. 276
S. TIERNEY, “Legal issues surrounding the Referendum on the Independence for Scotland”, EuConst 2013,
(359) 362.
55
A. Toepasselijke vorm van statenopvolging 161. Een onafhankelijk Schotland zou een nieuwe staat vormen binnen het internationaal
recht. Er dient echter te worden nagegaan wie in deze situatie de Voorgangerstaat en
Opvolgerstaat zou zijn en van welke vorm van statenopvolging er sprake zou zijn.
162. Een onafhankelijk Schotland zal zeer duidelijk de Opvolgerstaat zijn en het Verenigd
Koninkrijk de Voorgangerstaat. In wat volgt, zal hier dieper op worden ingegaan en zal
worden uiteengezet waarom dit het meest logische scenario zou zijn. De vraag is dan echter of
de Voorgangerstaat, het Verenigd Koninkrijk, tegelijk ook de Verderzettende Staat zal
vormen. Dit zal afhangen van de toepasselijke vorm van statenopvolging.
163. Dissolutie277
, de vorm waarbij de Voorgangerstaat ophoudt te bestaan en uiteen valt in
twee of meerdere Opvolgerstaten, lijkt een zeer onwaarschijnlijk scenario te zijn. Het
internationaal recht lijkt immers de continuïteit van staten te prefereren waar mogelijk.278
Noch Schotland, noch het resterende gebied van het Verenigd Koninkrijk zou de
Verderzettende Staat vormen. De internationale persoonlijkheid van het VK zou niet langer
bestaan. Persoonlijk ben ik van mening dat het Verenigd Koninkrijk een dergelijk scenario
nooit zou steunen. Het zal zonder twijfel de verderzetting van de internationale
persoonlijkheid claimen. De andere staten zullen deze claim ook hoogstwaarschijnlijk
aanvaarden.279
164. De auteurs Boyle en Crawford halen een andere, bijzondere, mogelijkheid aan, namelijk
een terugkeer naar de Schotse staat zoals die bestond voor 1707. In een dergelijk scenario zou
Schotland de Verderzettende Staat zijn van de vóór 1707 bestaande Schotse staat. Scott stelt
dat het Verenigd Koninkrijk namelijk werd gecreëerd door de Treaty of Union tussen
Engeland en Schotland. Wanneer een van beide partijen besluit om zich terug te trekken uit
het verdrag, keren Schotland en Engeland terug naar hun oorspronkelijke status als
onafhankelijke landen.280
Daarnaast bestaat er ook een terugkeer naar de oorspronkelijke,
onafhankelijke status indien het grondgebied illegaal geannexeerd werd. Zo claimden de
Baltische staten een terugkeer naar hun onafhankelijke status van voor de annexatie door de
USSR in 1940. De internationale rechtsorde erkende deze annexatie namelijk niet, althans niet
277
Supra, nr. 35-44. 278
S. TIERNEY, “Legal issues surrounding the Referendum on the Independence for Scotland”, EuConst 2013,
(359) 371. 279
A. BOYLE en J. CRAWFORD, Annex A. Opinion: Referendum on the Independence of Scotland – International
Law Aspects, 10 december 2012, 86-87. 280
P. SCOTT, Scotland in Europe: Dialogue with a Sceptical Friend, Edinburgh, Canongate Books, 1992, 41-42.
56
de iure.281
Het is zeer duidelijk dat geen van beide situaties toepasselijk zou zijn op een
onafhankelijk Schotland. Deze laatste kan zich op geen enkele manier identificeren met de
Schotse staat die bestond voor 1707. Een terugkeer is niet mogelijk, aangezien in casu de
Treaty of Union een vorm was van een vrijwillige incorporatie in een staat en dit met het oog
op het creëren van een situatie die gedurende een zeer geruime tijd zou gelden. Daarnaast kan
er in het geval van Schotland geen sprake zijn van een illegale annexatie door het toenmalige
Engeland, aangezien het hier gaat om een vrijwillige unie in 1707. Ten slotte heeft Schotland
niets te winnen bij een terugkeer naar de Schotse staat zoals die bestond voor 1707.
Aangezien er op dat moment nog geen sprake was de Verenigde Naties of de Europese Unie,
kon het er ook geen lid van zijn. Dat zou betekenen dat, bij een terugkeer, Schotland geen
recht zou hebben op lidmaatschap in de EU, iets wat de Schotse overheid net wel wenst
verder te zetten.282
165. Secessie283
lijkt een plausibelere mogelijkheid te zijn. In dat geval blijft de
Voorgangerstaat, het Verenigd Koninkrijk, bestaan en vormt het deel van het grondgebied dat
zich afscheurde, Schotland, de Opvolgerstaat. In dit scenario behoudt het Verenigd
Koninkrijk zijn internationale persoonlijkheid en vormt het de Verderzettende Staat. Men
spreekt van een Verderzettende Staat wanneer de betrokken staat het grootste deel van het
grondgebied en de bevolking behoudt. Daarnaast moeten de gouvernementele instellingen van
de Voorgangerstaat onveranderd blijven. Ten slotte zal ook de houding van de internationale
rechtsorde van groot belang zijn. Een Voorgangerstaat zal pas een Verderzettende Staat zijn
indien het merendeel van de staten aanvaardt dat de staat de internationale persoonlijkheid
van de Voorgangerstaat verderzet.284
Het Verenigd Koninkrijk zal hoogstwaarschijnlijk aan
deze voorwaarden voldoen. Het feit dat het grondgebied van Schotland bijna één derde van
het grondgebied van het VK uitmaakt, is onvoldoende om te besluiten dat er in casu geen
sprake zou kunnen zijn van een verderzetting van de internationale persoonlijkheid door het
Verenigd Koninkrijk. De bevolking van Schotland bedraagt nog geen 10% van de totale
bevolking van de Voorgangerstaat en bovendien zal het Verenigd Koninkrijk zijn
gouvernementele instellingen zonder al te grote aanpassingen kunnen verderzetten. Het
281
R. MÜLLERSON, “The Continuity and Succession of States, By Reference to the Former USSR and
Yugoslavia”, 42 ICLQ 1993, (473) 480; K.G. BÜHLER, State succession and membership in International
Organizations. Legal theories versus Political pragmatism, Den Haag, Kluwer Law International, 2001, 177-
179. 282
A. BOYLE en J. CRAWFORD, Annex A. Opinion: Referendum on the Independence of Scotland – International
Law Aspects, 10 december 2012, 87-91. 283
Supra, nr. 45-48. 284
A. BOYLE en J. CRAWFORD, Annex A. Opinion: Referendum on the Independence of Scotland – International
Law Aspects, 10 december 2012, 67 en 82-83.
57
parlement zal kunnen blijven functioneren zoals vandaag, met dien verstande dat er niet
langer vertegenwoordigers van Schotland in zullen zetelen. De internationale gemeenschap
zal naar alle waarschijnlijkheid ook zonder problemen aanvaarden dat het Verenigd
Koninkrijk zijn internationale persoonlijkheid verderzet na de onafhankelijkheid van
Schotland. Uit deze factoren kan worden afgeleid dat het VK hoogstwaarschijnlijk de
Verderzettende Staat zal vormen in het geval van een afscheuring van Schotland.285
166. In Canada bestond er in de jaren 90 ook een streven naar onafhankelijkheid door
Quebec. Het Canadese Supreme Court heeft omtrent een referendum – dat gehouden werd
naar aanleiding van dit onafhankelijkheidstreven – een zeer belangrijke uitspraak gedaan.286
Op 12 juni 1995 sloten drie partijen die streefden naar onafhankelijkheid van Quebec een
overeenkomst waarin werd bepaald dat er een referendum zou worden gehouden omtrent de
secessie van Quebec van Canada. Indien dit referendum een positief resultaat zou hebben, dan
zou de National Assembly van Quebec eerst een akkoord trachten te sluiten met Canada
omtrent het opstarten van een economische en politieke relatie, alvorens de onafhankelijkheid
uit te roepen. Op 30 oktober 1995 werd een referendum gehouden waarin een nipte
meerderheid er toch voor koos deel te blijven van Canada.287
Een zekere Guy Bernard startte
een procedure tegen het referendum. De rechter verwees de zaak naar het Supreme Court.
167. Het Hof definieerde secessie als volgt: “the effort of a group or section of a state to
withdraw itself from the political and constitutional authority of that state, with a view to
achieving statehood for a new territorial unit on the international plane”.288
Indien Quebec
zich zou willen afscheuren van Canada, is daar volgens het Hof een aanpassing van de
Canadese Grondwet voor nodig. Een dergelijke wijziging van de Grondwet zal
noodzakelijkerwijs worden voorafgegaan door onderhandelingen.289
168. Indien de wil van de inwoners van Quebec om zich af te scheuren van Canada zeer
duidelijk geuit zou worden, dan moet daar wel degelijk gevolg aan worden gegeven volgens
285
S. TIERNEY, “Legal issues surrounding the Referendum on the Independence for Scotland”, EuConst 2013,
(359) 372-374; A. BOYLE en J. CRAWFORD, Annex A. Opinion: Referendum on the Independence of Scotland –
International Law Aspects, 10 december 2012, 82-83. 286
Reference re Secession of Quebec, Supreme Court (Canada) 20 augustus 1998, [1998] 2 SCR 217, 37 ILM
1998, 1342-1377. 287
P. DUMBERRY, “Lessons learned from the Quebec Secession Reference before the Supreme Court of Canada”
in M.G. KOHEN (ed.), Secession: International Law Perspectives, Cambridge, Cambridge University Press, 2006,
(416) 418-420. 288
Reference re Secession of Quebec, Supreme Court (Canada) 20 augustus 1998, [1998] 2 SCR 217, 37 ILM
1998, (1342) 1363, para. 83. 289
Ibid., 1363, para. 84.
58
het Hof en dit op grond van het principe van de democratie.290
Op deze wijze bevestigde het
Supreme Court dat er een referendum kon worden gehouden met betrekking tot secessie. Wel
is vereist dat de inwoners van het gebied dat een referendum organiseert zich met een
duidelijke meerderheid hebben uitgesproken over de vraag van secessie en dat hen een
duidelijke en ondubbelzinnige vraag werd voorgelegd.291
Op basis van het principe van
federalisme, rust er op alle betrokken partijen een verplichting om onderhandelingen op te
starten omtrent de wijziging van de Grondwet en dus op die manier gevolg te geven aan de
wil van de inwoners van Quebec.292
169. Het Supreme Court benadrukte echter dat een referendum op zichzelf geen grond is voor
een unilaterale secessie293
.294
In het internationaal recht bestaat er noch een recht op een
unilaterale afscheuring, noch een uitdrukkelijke ontkenning van dit recht.295
De redenering
van het Hof stemt overeen met de doctrine die over het algemeen stelt dat Quebec de
onafhankelijkheid tevens op een illegale wijze zou kunnen verkrijgen. Indien een
onafhankelijk Quebec in dat geval controle zou verwerven over zijn grondgebied en de
internationale rechtsorde Quebec zou aanvaarden als een nieuwe en onafhankelijke staat, dan
zou een dergelijke ‘illegale’ afscheuring succesvol kunnen zijn.296
170. Ten slotte rijst er nog de vraag wat de impact zou zijn van een constante weigering van
Canada om de onafhankelijkheid van Quebec te erkennen indien deze laatste op grond van
een (ondubbelzinnig) referendum zich zou afscheuren. Een dergelijke weigering zou de
houding van de internationale rechtsorde kunnen beïnvloeden. Het is namelijk zo dat geen
enkel verzoek tot lidmaatschap van een nieuwe en onafhankelijke staat tot de Verenigde
Naties toegelaten werd tegen de wil van de staat van wiens grondgebied die nieuwe staat zich
afscheurde.297
Bangladesh298
bijvoorbeeld, vroeg het lidmaatschap aan van de VN in 1972,
290
Ibid., 1364, para. 87. 291
Ibid., 1364-1365, para. 87 en 92-93. 292
Ibid., 1364, para. 88. 293
Unilaterale secessie werd als volgt gedefinieerd door het Supreme Court: “the right to effectuate secession
without prior negotiations with the other provinces and the federal government”; Reference re Secession of
Quebec, Supreme Court (Canada) 20 augustus 1998, [1998] 2 SCR 217, 37 ILM 1998, (1342) 1363-1364, para.
86. 294
Reference re Secession of Quebec, Supreme Court (Canada) 20 augustus 1998, [1998] 2 SCR 217, 37 ILM
1998, (1342) 1364, para. 87. 295
Ibid., 1369, para. 112. 296
P. DUMBERRY, “Lessons learned from the Quebec Secession Reference before the Supreme Court of Canada”
in M.G. KOHEN (ed.), Secession: International Law Perspectives, Cambridge, Cambridge University Press, 2006,
(416) 437. 297
Ibid., 441; J. CRAWFORD, “State Practice and International Law in Relation to Secession”, BYIL 1999, (85)
92. 298
Supra, nr. 33.
59
maar werd pas toegelaten op het moment dat Pakistan (de staat van wie Bangladesh zich
afscheurde) het grondgebied erkende als een onafhankelijke staat in 1974.299
171. Deze uitspraak is van belang voor de Schotse situatie, aangezien het zeer waarschijnlijk
is dat Schotland de onafhankelijkheid zou verwerven via een referendum en het Hof in de
Quebec zaak bevestigde dat afscheuring mogelijk is via een referendum. Wel zal het zo zijn,
dat net zoals in het geval van Quebec en Canada, onderhandelingen tussen Schotland en het
Verenigd Koninkrijk noodzakelijk zullen zijn om de afscheuring te regelen na een eventueel
positief resultaat.
B. Verdragen 172. De verdragen gesloten door het Verenigd Koninkrijk zijn bindend voor het hele
grondgebied van de staat. Wanneer Schotland zich zou afscheuren rijst de vraag wat er
gebeurt met deze verdragen. Blijven de verdragen gelden op het grondgebied van de
Opvolgerstaat of is er sprake van een tabula rasa?
173. Het Verdrag van Wenen van 1978 bevat beide regimes. De Nieuw-onafhankelijke Staten
genieten het tabula rasa principe300
daar waar de andere Opvolgerstaten gebonden blijven
door de verdragen gesloten door de Voorgangerstaat301
. De term Nieuw-onafhankelijke Staat
werd in het leven geroepen voor de voormalige kolonies. Een onafhankelijk Schotland zal dus
niet onder dit regime vallen en bijgevolg blijft het als Opvolgerstaat gebonden door de
verdragen aangegaan door de Voorgangerstaat, het Verenigd Koninkrijk.
174. Het Verenigd Koninkrijk is echter geen lid van het Verdrag van Wenen van 1978 en is
dus in principe niet gebonden door de bepalinge die daarin zijn opgenomen. Bovendien wordt
betwist of de regels in het verdrag deel uitmaken van het internationaal gewoonterecht.302
175. Wanneer Schotland de onafhankelijkheid zou verwerven, is het te verwachten dat de
partijen een akkoord zullen sluiten over de gevolgen van de statenopvolging. Daarin zal
hoogstwaarschijnlijk ook de opvolging tot de gesloten verdragen worden geregeld. Normaal
gezien zou de opvolging van Schotland tot de verdragen geen probleem mogen vormen en zal
299
J. CRAWFORD, “State Practice and International Law in Relation to Secession”, BYIL 1999, (85) 92, voetnoot
19. 300
Art. 16 en 17 Verdrag van Wenen van 23 augustus 1978 inzake Statenopvolging met betrekking tot
Verdragen; supra, nr. 63-67. 301
Art. 34 Verdrag van Wenen van 23 augustus 1978 inzake Statenopvolging met betrekking tot Verdragen;
Supra, 68-82. 302
S. TIERNEY, “Legal issues surrounding the Referendum on the Independence for Scotland”, EuConst 2013,
(359) 379; M.N. SHAW, International Law, Cambridge, Cambridge University Press, 2008, 980.
60
het merendeel van de verdragen van toepassing blijven op het Schotse grondgebied.303
Daar
anders over beslissen zou, mijns inziens, leiden tot een vacuüm en internationale én nationale
rechtsonzekerheid met zich meebrengen.
176. In titel III werd tevens verwezen naar humanitaire verdragen.304
Er werd gesteld dat
mensenrechtenverdragen een bijzondere positie innemen305
en er werd nagegaan of er voor
dergelijke verdragen sprake kan zijn van een automatische opvolging door de Opvolgerstaten.
177. Een automatische opvolging van de mensenrechtenverdragen doet zich voor wanneer de
Opvolgerstaat gebonden is door het verdrag en dit zonder dat de Opvolgerstaat daartoe zijn
wil uitte of zonder dat de Opvolgerstaat daartoe enige stappen ondernam.306
178. De auteur Rasulov kwam tot de conclusie dat er geen sprake is van een automatische
opvolging, aangezien uit de statenpraktijk bleek dat de Opvolgerstaten steeds hun wil om de
mensenrechtenverdragen verder te zetten expliciet hebben geuit.307
179. Er is echter een voorbeeld in de geschiedenis van statenopvolging waaruit de toepassing
van het Kamminga-model308
zou kunnen worden afgeleid, namelijk Tsjechoslowakije en het
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens309
. Zoals onder de volgende titel zal worden
uiteengezet, is dit een bijzonder verdrag.310
Men kan maar partij worden bij het EVRM indien
men lid is van de Raad van Europa. Zowel Tsjechië als Slowakije (de Opvolgerstaten van
Tsjechoslowakije) werden door de Raad van Europa toegelaten als lid op 30 juni 1993. Maar
er werd bepaald dat het EVRM geacht wordt reeds van toepassing te zijn geweest op deze
staten vanaf 1 januari 1993. De Europese Commissie voor de Rechten van de Mens311
besliste
303
S. TIERNEY, “Legal issues surrounding the Referendum on the Independence for Scotland”, EuConst 2013,
(359) 379. 304
Supra, nr. 83-90. 305
M.N. SHAW, International Law, Cambridge University Press, 2008, 981. 306
Supra, nr. 87-90; A. RASULOV, “Revisiting State Succession to Humanitarian Treaties: Is there a case for
automaticity?”, 14 EJIL 2003, (141) 149-150. 307
A. RASULOV, “Revisiting State Succession to Humanitarian Treaties: Is there a case for automaticity?”, 14
EJIL 2003, (141) 158. 308
Dit is het model dat de automatische opvolging van de mensenrechtenverdragen uiteenzet; M. KAMMINGA,
“State Succession in respect of Human Rights Treaties”, 7 EJIL 1996, 469-484; A. RASULOV, “Revisiting State
Succession to Humanitarian Treaties: Is there a case for automaticity?”, 14 EJIL 2003, 141-170. 309
Hierna ‘EVRM’. 310
Infra, nr. 185-188. 311
Hierna ‘ECRM’. Het EVRM zelf voorzag in een mechanisme om de rechten en verplichtingen van de
Partijstaten af te dwingen. Daartoe werd in 1954 de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens
opgericht. Klachten konden worden neergelegd tegen Partijstaten door een andere Partijstaat of door een
particulier. Wanneer een klacht werd ingediend, werd deze eerst beoordeeld door de ECRM op de
ontvankelijkheid, http://www.coe.int/en/web/tirana/european-court-of-human-rights.
61
echter anders. De ECRM besloot namelijk dat het EVRM voor zowel Tsjechië312
als
Slowakije313
reeds in werking was getreden vanaf 18 maart 1992, de datum waarop het
verdrag in werking was getreden in Tsjechoslowakije. De ECRM dwong Tsjechië en
Slowakije in feite om de Voorgangerstaat, Tsjechoslowakije, op te volgen als partij van het
EVRM. Op deze manier is er in dit voorbeeld wel degelijk sprake van een automatische
opvolging tot het verdrag. Deze rechtspraak geeft zeer duidelijk weer dat er een mogelijkheid
bestaat dat het Kamminga-model zich langzaamaan zou kunnen vestigen in het internationale
recht.314
180. Dit zou van belang kunnen zijn voor Schotland. Indien het grondgebied de
onafhankelijkheid zou verwerven, dan zou het nieuw lidmaatschap van de Raad van Europa
moeten aanvragen. Pas vanaf het moment dat de nieuwe staat toegelaten zou worden tot de
Raad, zou het EVRM (opnieuw) van toepassing zijn op diens grondgebied. Aan de hand van
de rechtspraak van het ECRM zou men dus kunnen stellen dat het EVRM van toepassing zou
blijven in Schotland, ook tijdens de periode tussen de verwerving van de onafhankelijkheid en
de toetreding tot de Raad. Ook de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de
Mens lijkt deze visie te volgen.315
C. Lidmaatschap internationale organisaties 181. Elke internationale organisatie bepaalt zelf de voorwaarden waaraan staten moeten
voldoen om lidmaatschap van hun organisatie te verwerven en welke regels er gelden ingeval
van statenopvolging.316
In het volgende stuk zal worden gekeken naar de Verenigde Naties,
de Raad van Europa en de Europese Unie.
1. Verenigde Naties
182. De Verenigde Naties hanteert de meest gebruikte methode binnen de internationale
rechtsorde. De nieuw gecreëerde staten, de Opvolgerstaten, moeten een aanvraag indienen om
lid te worden van de organisatie, daar waar de Verderzettende Staat het reeds bestaand
lidmaatschap behoudt. Het lijkt dan ook het meest waarschijnlijke dat het Verenigd
312
ECRM, Admissibility Decision, 13 mei 1996, nr. 23889/93, Nohejl v. Czech Republic. 313
ECRM, Admissibility Decision, 4 maart 1996, nr. 23131/93, Brezny v. Slovak Republic; ECRM,
Admissibility Decision, 1 juli 1998, nr. 38855/97, Malfatti v. Slovak Republic. 314
A. RASULOV, “Revisiting State Succession to Humanitarian Treaties: Is there a case for automaticity?”, 14
EJIL 2003, (141) 167-168. 315
Infra, nr. 187. 316
Dit volgt onder meer zeer duidelijk uit artikel 4 van het Verdrag van Wenen van 1978 dat bepaalt dat het van
toepassing is op de gevolgen van statenopvolging met betrekking tot elk verdrag dat een oprichtingsakte is van
een internationale organisatie “zonder de regels betreffende de verwerving van het lidmaatschap (…) aan te
tasten”.
62
Koninkrijk zijn lidmaatschap van de Verenigde Naties zal behouden in het geval van een
afscheuring van Schotland. Deze laatste zal dan echter nieuw lidmaatschap moeten aanvragen,
aangezien het binnen de internationale rechtsorde een nieuwe staat is.317
183. Artikel 4 van de VN Charter bepaalt de voorwaarden waaraan een staat moet voldoen om
lid te mogen worden. De aanvrager moet een staat zijn, vredelievend zijn, de verplichtingen
vervat in het Charter van de VN aanvaarden en deze tevens kunnen én willen nakomen.
Indien Schotland de onafhankelijkheid zou verwerven, kan worden aangenomen dat het aan
deze voorwaarden zou voldoen en dus redelijk eenvoudig en zonder problemen het
lidmaatschap van de Verenigde Naties zou kunnen verwerven.
184. Het is de Veiligheidsraad die een aanbeveling geeft aan de Algemene Vergadering
omtrent de aanvraag van een staat om lid te worden. De Algemene Vergadering dient
vervolgens een beslissing te nemen. Een tweederdemeerderheid van de aanwezige leden die
een stem uitbrengen, moet voor de toelating stemmen.318
Wanneer Schotland zich zou
afscheuren van het Verenigd Koninkrijk zonder diens toestemming, is het niet ondenkbaar dat
deze laatste zijn invloed binnen de VN zou aanwenden en op deze manier zou verhinderen dat
de vereiste meerderheid wordt behaald. Dit is echter een zeer onwaarschijnlijk scenario, daar
toch te verwachten valt dat de beide staten een akkoord zouden sluiten omtrent de
onafhankelijkheid.319
2. Raad van Europa
185. Ook de Raad van Europa is een internationale organisatie.320
Het Statuut van de Raad
van Europa voorziet in een artikel om de Raad te verlaten321
en om toe te treden322
, maar
bepaalt niets over statenopvolging. Een bijzonderheid aan de Raad van Europa is het feit dat
het lidmaatschap verbonden is met het EVRM.323
Een staat kan maar lid worden van de Raad
indien het ook aanvaardt lid te worden van het EVRM.324
317
S. TIERNEY, “Legal issues surrounding the Referendum on the Independence for Scotland”, EuConst 2013,
(359) 380. 318
Art. 18 (2) Handvest van de Verenigde Naties van 26 juni 1945. 319
S. TIERNEY, “Legal issues surrounding the Referendum on the Independence for Scotland”, EuConst 2013,
(359) 381. 320
Supra, voetnoot nr. 240. 321
Art. 7 Statuut van de Raad van Europa, 5 mei 1949. 322
Ibid., art. 4. 323
Art. 59, 1. EVRM bepaalt dat het Verdrag openstaat voor de ondertekening door leden van de Raad van
Europa. 324
Parliamentary Assembly of the Council of Europe, Honouring of commitments entered into by member states
when joining the Council of Europe, 14 april 1994, Resolution 1031 (1994), para. 9.
63
186. Er is reeds een precedent van statenopvolging te vinden binnen de Raad van Europa.
Servië-Montenegro was lid van de Raad en een partij bij het EVRM. Wanneer Montenegro
onafhankelijk werd, stelde Servië dat het de internationale persoonlijkheid van de
Voorgangerstaat zou verder zetten en het aldus lid zou blijven van de Raad en het EVRM. Het
Comité van Ministers325
aanvaardde dat Servië het lidmaatschap verderzette.326
Montenegro
vroeg het lidmaatschap van de Raad aan als een nieuwe staat.327
187. In principe geldt het beginsel van continuïteit voor wat betreft de verdragen, zoals
hierboven herhaald.328
Binnen de context van het EVRM is dat echter net iets complexer.
Wanneer een staat onafhankelijk wordt, zal het enkel kunnen toetreden tot het Verdrag
wanneer het tevens het lidmaatschap van de Raad heeft verkregen. Daardoor verliezen de
inwoners van het afscheurende grondgebied gedurende een bepaalde periode de bescherming
van het Verdrag. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens329
besliste echter in Bijelić
v. Montenegro and Serbia dat het EVRM ononderbroken van toepassing is gebleven op het
grondgebied van Montenegro, niettegenstaande het feit dat deze reeds onafhankelijk werd in
2004 en pas in 2006 lid is geworden van de Raad. Het betrof een zaak die oorspronkelijk was
gestart tegen Servië-Montenegro voor het EHRM. Wanneer Montenegro onafhankelijk werd,
gaven de eisers aan dat zij de zaak wensten verder te zetten tegen zowel Servië als
Montenegro. Daardoor rees de vraag of dat mogelijk was, vermits theoretisch gezien,
Montenegro niet viel onder het Verdrag voor de periode tussen diens onafhankelijkheid en het
toetreden tot het EVRM. Het Hof stelde dat het Verdrag doorlopend van kracht is gebleven in
Montenegro, ondanks de onafhankelijkheid. Het Hof haalde daarvoor een aantal argumenten
aan. Ten eerste baseerde het Hof zich op het feit dat het Comité van Ministers aanvaard had
dat Montenegro geen formele ratificatie van het EVRM diende voor te leggen omwille van de
eerdere ratificatie door Servië-Montenegro. Ten tweede keek het EHRM naar de eigen,
vroegere rechtspraak inzake de dissolutie van Tsjechië en Slowakije.330
De Raad van Europa
325
Dit is het besluitvormings- en beheersorgaan van de Raad van Europa. Het bestaat uit de Ministers van
Buitenlandse Zaken van de leden; https://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/internationale_instellingen/regionale_
instellingen/raad_van_europa; http://www.coe.int/en/web/cm. 326
https://search.coe.int/cm/Pages/result_details.aspx?ObjectID=09000016805d8003. 327
A. BOYLE en J. CRAWFORD, Annex A. Opinion: Referendum on the Independence of Scotland – International
Law Aspects, 10 december 2012, 95-96 en 98. 328
Supra, nr. 173-175; Het EVRM is tevens een mensenrechtenverdrag. Er werd reeds onderzocht of voor
dergelijke verdragen een automatische opvolging van toepassing is: supra, nr. 176-179. 329
Hierna ‘EHRM’. 330
Zo hield het EHRM in de zaak Konečný bijvoorbeeld geen rekening met de datum van 1 januari 1993 (de
datum waarop volgens de Raad van Europa het EVRM van toepassing was in Tsjechië en Slowakije) voor de
beoordeling van verschillende schendingen van het EVRM, maar wel met 18 maart 1992 (de datum waarop het
EVRM in werking trad in Tsjechoslowakije); EHRM, 26 oktober 2004, nrs. 47269/99, 64656/01, 65002/01,
64
had beide staten aanvaard als nieuwe lidstaten van de Raad en aangenomen dat ze de
Voorgangerstaat hadden opgevolgd als lid van het EVRM en dit retroactief tot op de datum
van hun onafhankelijkheid. Ten slotte stelde het Hof dat er rekening moest worden gehouden
met het principe dat fundamentele rechten die opgenomen zijn in internationale
mensenrechtenverdragen, toebehoren aan de individuen die woonachtig zijn op het
grondgebied van de betrokken staat.331
188. Elke nieuwe staat die wenst toe te treden tot de Raad van Europa moet de principes van
een rechtstaat erkennen en moet aanvaarden dat elke persoon die zich onder zijn rechtsmacht
bevindt, de bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden geniet.332
Als
Schotland de onafhankelijkheid zou verwerven, lijkt het aannemelijk dat het Verenigd
Koninkrijk het lidmaatschap van de Raad en het EVRM zal verder zetten en dat Schotland als
een nieuwe staat zal moeten toetreden. Aangezien Schotland vandaag al onder de toepassing
van het Verdrag valt, kan men aannemen dat het zal voldoen aan de voorwaarden om lid te
worden. Uit de aangehaalde rechtspraak van het Hof kan tevens afgeleid worden dat het
Verdrag ononderbroken zal blijven gelden in Schotland in de periode tussen de
onafhankelijkheid en het verwerven van het lidmaatschap van de Raad en de ratificatie van
het EVRM.
3. Europese Unie
189. Indien Schotland de onafhankelijkheid zou verwerven, is één van de grootste vragen wat
er zou gebeuren met het lidmaatschap van de Europese Unie. De Unie is een internationale
organisatie die zelf de voorwaarden kan bepalen voor de toetreding. Het is echter zo dat de
Unie niet regelde wat er dient te gebeuren in het geval van statenopvolging.
190. Daarnaast is er binnen de Unie geen precedent voor een situatie zoals deze van
Schotland. Er zijn twee gevallen geweest binnen de Unie waarin een staat zich terugtrok.
Algerije maakte deel uit van Frankrijk en behoorde daardoor tot de toenmalige Europese
Economische Gemeenschap. Algerije verwierf de onafhankelijkheid in 1962 en verliet
bijgevolg de Gemeenschap, daar waar Frankrijk lid bleef. Ook Groenland werd lid van de
Konečný v. the Czech Republic, para. 62; Ook het ECRM bepaalde dat de datum van de inwerkingtreding voor
de beide Opvolgerstaten van Tsjechoslowakije 18 maart was en niet 1 januari 1993: ECRM, Admissibility
Decision, 4 maart 1996, nr. 23131/93, Brezny v. Slovak Republic; ECRM, Admissibility Decision, 13 mei 1996,
nr. 23889/93, Nohejl v. Czech Republic; ECRM, Admissibility Decision, 1 juli 1998, nr. 38855/97, Malfatti v.
Slovak Republic. 331
EHRM, 28 april 2009, nr. 11890/05, Bijelić v. Montenegro and Serbia, para. 67-69; A. BOYLE en J.
CRAWFORD, Annex A. Opinion: Referendum on the Independence of Scotland – International Law Aspects, 10
december 2012, 97-98. 332
Art. 3 Statuut van de Raad van Europa, 5 mei 1949.
65
EEG als gevolg van de toetreding van Denemarken in 1973. Er vond een devolutie van
bevoegdheden plaats en Groenland kon autonoom beslissen of het lid wou blijven van de
Gemeenschap. In een referendum koos het volk ervoor om de Gemeenschap te verlaten.
Denemarken voerde de onderhandelingen in naam van Groenland en in 1985 vond de
terugtrekking plaats. Denemarken bleef echter lid van de Unie. Deze beide situaties
verschillen van de situatie van Schotland daar de laatste streeft naar onafhankelijkheid en
daarbij de Unie niet wenst te verlaten.333
191. De recente ontwikkelingen binnen het Verenigd Koninkrijk zorgen ervoor dat een
nieuwe dimensie wordt toegevoegd aan dit vraagstuk. De Britten stemden namelijk in het
referendum op 23 juni 2016 vóór het verlaten van de Europese Unie.334
Uit de resultaten bleek
echter dat de Schotten ervoor kozen om in de Unie te blijven.335
192. Om na te gaan of Schotland lid zou kunnen blijven van de Europese Unie dienen er dan
ook twee hypothesen te worden gemaakt. In het volgende stuk zal enerzijds de situatie
worden belicht waarin Schotland de onafhankelijkheid verwerft vóór dat het Verenigd
Koninkrijk definitief uit de Unie stapt (a) en anderzijds de situatie waarin dit pas gebeurt
nadat het VK de Unie verlaten heeft (b).
a) Onafhankelijk vóór Brexit
193. Als Schotland de onafhankelijkheid zou verwerven vóór dat het Verenigd Koninkrijk
definitief uit de Unie stapt, rijst de vraag of het lid kan blijven van de Europese Unie of dat
Schotland het lidmaatschap zal moeten aanvragen als een nieuwe staat. In wat volgt, zullen
een aantal theorieën worden uiteengezet inzake dit lidmaatschap. Vervolgens zal het
standpunt dat Schotland zelf innam naar aanloop van het referendum van 2014 worden belicht
en ten slotte volgt mijn eigen standpunt.
i) Crawford en Boyle
194. De auteurs Crawford en Boyle schreven een werk336
over de gevolgen van een
onafhankelijk Schotland op internationaal vlak en dit in opdracht van de Britse regering in de
333
S. TIERNEY, “Legal issues surrounding the Referendum on the Independence for Scotland”, EuConst 2013,
(359) 382; S. TIERNEY, Accession of an Independent Scotland to the European Union: A View of the Legal
Issues, Briefing Paper, 2 december 2013, 1-2; A. BOYLE en J. CRAWFORD, Annex A. Opinion: Referendum on the
Independence of Scotland – International Law Aspects, 10 december 2012, 99, para. 146. 334
Een nipte meerderheid van 51,9% stemde voor het verlaten van de Europese Unie, daar waar 48,1% stemde
om in de Unie te blijven; http://www.bbc.com/news/politics/eu_referendum/results. 335
62% stemde voor het behoud van het lidmaatschap van de Europese Unie en 38% stemde ervoor om uit de
Unie te stappen; http://www.bbc.com/news/politics/eu_referendum/results. 336
A. BOYLE en J. CRAWFORD, Annex A. Opinion: Referendum on the Independence of Scotland – International
Law Aspects, 10 december 2012.
66
aanloop naar het referendum van 2014. Daarin behandelden ze onder andere de positie van
Schotland binnen de Europese Unie indien de Schotten zouden kiezen voor een onafhankelijk
bestaan. Zij zijn van mening dat Schotland waarschijnlijk nieuw lidmaatschap zal moeten
aanvragen.
195. Artikel 49 VEU stelt dat een Europese staat die de waarden van de Unie337
eerbiedigt en
zich er toe verbindt deze ook na te leven, een verzoek tot lidmaatschap van de Unie kan doen.
Nadat de betrokken organen van de Unie geraadpleegd zijn en aan de procedurele
voorwaarden is voldaan, worden de onderhandelingen met de verzoekende staat opgestart.
Het is pas wanneer de verzoekende staat én alle lidstaten van de Europese Unie het
onderhandelde toelatingsverdrag ratificeren, dat de verzoeker lid wordt van de Unie.
Schotland voldoet reeds aan de voorwaarden om lid te worden, aangezien het Europees recht
er reeds van toepassing is. Om deze reden zou men kunnen stellen dat er eventueel zou
kunnen worden afgeweken van de normale toetredingsprocedure. Een andere toetredingsweg
zou echter op zichzelf ook onderworpen zijn aan onderhandelingen dus welke keuze ook
wordt gehanteerd, onderhandelingen zullen steeds noodzakelijk zijn.
196. Wanneer een nieuwe staat toetreedt tot de Unie moeten de verdragen telkens worden
aangepast. Zo moet onder andere de staat worden ingevoegd in de lijst van staten waarvoor de
Verdragen338
van toepassing zijn339
, moet het aantal rechters dat zetelt in het Europees Hof
van Justitie worden aangepast… Een dergelijke aanpassing zal ook vereist zijn wanneer
Schotland de onafhankelijkheid zou verwerven en lid zou worden/blijven van de Unie.
Daarnaast zullen de Verdragen sowieso moeten worden aangepast om de nieuwe toestand van
het Verenigd Koninkrijk te incorporeren. Men zal in het geval van een afscheuring door
Schotland namelijk rekening moeten houden met de verminderde oppervlakte van het
grondgebied en de verminderde bevolking en dit voor de aangelegenheden binnen de Unie die
steunen op deze factoren.340
197. Bovendien is de vaststelling dat een onafhankelijk Schotland via artikel 49 VEU als
nieuwe staat zal moeten toetreden ook in overeenstemming met de mening van
337
Zoals vervat in art. 2 Verdrag betreffende de Europese Unie, 7 februari 1992. Deze waarden zijn onder andere
eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, rechtsstaat en de eerbiediging van de
mensenrechten. 338
Dit zijn het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de Werking van de Europese
Unie. 339
Art. 52, 1. Verdrag betreffende de Europese Unie somt alle lidstaten op waar de verdragen van toepassing
zijn. 340
A. BOYLE en J. CRAWFORD, Annex A. Opinion: Referendum on the Independence of Scotland – International
Law Aspects, 10 december 2012, 100.
67
vertegenwoordigers van de Europese Unie. De heer Prodi, voormalig voorzitter van de
Europese Commissie stelde “When a part of the territory of a Member State ceases to be a
part of that state, e.g. because that territory becomes an independent state, the treaties will no
longer apply to that territory. In other words, a newly independent region would, by the fact
of its independence, become a third country with respect to the Union and the treaties would,
from the day of its independence, not apply anymore on its territory.”341
Ook zijn opvolger,
José Barroso, gaf een dergelijk antwoord.342
198. Tijdens de onderhandelingen (of dit nu de onderhandelingen zijn die opgelegd zijn in
artikel 49 VEU of de onderhandelingen omtrent een andere methode) zal ook moeten worden
onderhandeld over de privileges die toekwamen aan het Verenigd Koninkrijk en op deze
manier ook van toepassing waren op het grondgebied van Schotland. Schotland heeft
namelijk niet automatisch recht op deze voorrechten.343
199. Ten slotte zou er volgens de auteurs nog een mogelijkheid kunnen bestaan dat het Hof
van Justitie zich verzet tegen een automatische terugtrekking uit de Unie door een deel van
een lidstaat. Het bezwaar is vooral gericht tegen het feit dat een dergelijke terugtrekking de
individuele rechten van de huidige EU-burgers zou kunnen raken. Indien Schotland de
onafhankelijkheid zou verwerven, dan valt het land automatisch buiten de Unie en zouden de
rechten van diens inwoners daardoor kunnen worden beïnvloed.
200. Het Europees Hof van Justitie hecht een groot belang aan de burgers binnen de Unie. Dit
blijkt uit de rechtspraak van het Hof. In Van Gend en Loos bepaalde het Hof dat de
toenmalige Gemeenschap een nieuwe rechtsorde vormt waarbinnen niet alleen de lidstaten
gerechtigd zijn, maar ook de onderdanen van deze lidstaten.344
In Grzelczyk ging het Hof nog
een stap verder en stelde het dat het Europees burgerschap de primaire hoedanigheid is van de
onderdanen van de lidstaten. Op deze manier worden de individuen die zich in eenzelfde
positie bevinden op een gelijke manier behandeld, los van hun nationaliteit.345
341
Antwoord gegeven door de heer Prodi in naam van de Commissie, Official Journal of the European Union,
C84 E/422, 3 April 2004. 342
HOUSE OF LORDS ECONOMIC AFFAIRS COMMITTEE, Economic Implications for the United Kingdom of
Scottish Independence, Second Report, 19 maart 2013, para. 112. https://www.publications.parliament.uk/pa/
ld201213/ldselect/ldeconaf/152/15207.htm#n134. 343
A. BOYLE en J. CRAWFORD, Annex A. Opinion: Referendum on the Independence of Scotland – International
Law Aspects, 10 december 2012, 98-104. 344
HvJ, 5 februari 1963, C-26/62, Van Gend en Loos v. Nederlandse Administratie der Belastingen, p. 23. 345
HvJ, 20 september 2001, C-184/99, Grzelczyk v. Centre public d’aide sociale d’Ottignies-Louvain-la-Neuve,
para. 31.
68
201. Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat het Hof zich over een dergelijk scenario zal moeten
uitspreken. Het Hof van Justitie moet eerst worden gevat alvorens het zo’n vooruitstrevend
oordeel kan vellen. Er moet een zaak die relevant is voor de onafhankelijkheid van Schotland
voor het Hof worden gebracht. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren wanneer een individu in een
Britse rechtbank argumenteert dat een handeling gesteld door het Verenigd Koninkrijk,
verband houdend met de Schotse onafhankelijkheid, onverenigbaar was met het Europese
recht en deze rechter een prejudiciële vraag stelt aan het Hof. De kans dat een dergelijke zaak
zou voorkomen, is eerder klein.346
ii) Aidan O’Neill
202. Aidan O’Neill neemt een radicaler standpunt in voor wat betreft de wijze waarop
Schotland lid zou worden van de Europese Unie.347
Volgens hem zullen zowel Schotland als
het resterende deel van het Verenigd Koninkrijk de Voorgangerstaat opvolgen als lid van de
EU, maar dan als twee verschillende staten. O’Neill baseert zijn argument op het EU-
burgerschap en de waarde die daaraan wordt gehecht binnen de Unie en dan vooral door het
Hof van Justitie.
203. Wat het recht van de Unie zo bijzonder maakt, is het feit dat het EU-recht zowel plichten
rechtstreeks oplegt, als rechten rechtstreeks toekent aan individuen binnen de Unie. Dit
kenmerk is wat het EU-recht onderscheidt van het internationaal recht, dat zich enkel richt tot
de staten en internationale organisaties.
204. De auteur erkent dat artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese
Unie stelt dat het EU-burgerschap bestaat naast het nationale burgerschap, maar er niet in de
plaats van komt. O’Neill verwijst echter naar de rechtspraak van het Hof van Justitie. In de
zaak Zambrano v Office national de l’emploi herhaalde het Hof dat “de hoedanigheid van de
burger van de Unie de primaire hoedanigheid van de onderdanen van de lidstaten moet
zijn”.348
Verder bepaalde het Hof in deze zaak dat artikel 20 van het VWEU zich verzet
“tegen nationale maatregelen die tot gevolg hebben dat burgers van de Unie het effectieve
genot wordt ontzegd van de belangrijkste aan hun status van burger van de Unie ontleende
346
A. BOYLE en J. CRAWFORD, Annex A. Opinion: Referendum on the Independence of Scotland – International
Law Aspects, 10 december 2012, 104-107. 347
A. O’NEILL, “A Quarrel in a Faraway Country? Scotland, Independence and the EU”, Eutopia Law blog, 14
november 2011, https://eutopialaw.com/2011/11/14/685/. 348
Het Hof nam dit standpunt onder andere aan in: HvJ, 20 september 2001, C-184/99, Grzelczyk v. Centre
public d’aide sociale d’Ottignies-Louvain-la-Neuve, para. 31 ; HvJ, 17 september 2002, C-413/99, Baumbast
and R v. Secretary of State for the Home Department, para. 82 ; HvJ, 2 maart 2010, C-135/08, Rottmann v.
Freistaat Bayern, para. 43.
69
rechten”.349
In de zaak Rottmann v. Freistaat Bayern bepaalde het Hof dat de lidstaten bij de
uitoefening van hun bevoegdheid inzake nationaliteit – waaronder ook de keuze om de
nationaliteit toe te kennen of te ontnemen aan een persoon valt – het Unierecht dienen te
eerbiedigen. Daarnaast was het Hof van mening dat het wel degelijk de bevoegdheid had om
kennis te nemen van een prejudiciële vraag inzake nationaliteit, aangezien de uitoefening van
een lidstaat van deze bevoegdheid ten opzichte van een onderdaan ook rechtstreeks gevolgen
heeft voor de rechten die aan die persoon werden toegekend krachtens het EU-burgerschap.350
205. Op grond van de net aangehaalde rechtspraak van het Hof van Justitie is de auteur er van
overtuigd dat het Hof, indien het geconfronteerd zou worden met een vraag omtrent de
Schotse onafhankelijkheid, zou besluiten dat zowel Schotland als het resterende deel van het
Verenigd Koninkrijk het lidmaatschap van de Voorgangerstaat zouden opvolgen, maar dan als
twee onafhankelijke staten en dus als twee verschillende leden. Dit zou zowel de primauteit
van het EU-recht als het standpunt dat het EU-burgerschap de primaire hoedanigheid is van
de onderdanen van de lidstaten, bevestigen.
206. Er bestaat echter veel kritiek op de zienswijze van de auteur O’Neill. Zo menen de
auteurs Boyle en Crawford dat dit argument gebaseerd op het EU-burgerschap geen navolging
zal krijgen in de praktijk aangezien dit afwijkt van de overtuiging van de Europese
Commissie.351
De voormalige voorzitter van de Commissie, de heer Barroso stelde namelijk
nog eens zeer duidelijk dat het EU-burgerschap niet in de plaats kan komen van het nationale
burgerschap.352
207. Ook volgens Stephen Tierney is de zienswijze van O’Neill niet waarschijnlijk. Zo wijst
hij op het feit dat het EU-burgerschap gekoppeld wordt aan EU-lidmaatschap. Een onderdaan
van een bepaalde staat kan maar genieten van het EU-burgerschap in zoverre hij de
nationaliteit bezit van een lidstaat van de Unie. Als Schotland zich zou afscheuren van het
Verenigd Koninkrijk, dan hebben de onderdanen van Schotland niet langer de nationaliteit
van een EU-lidstaat en kunnen zij dus niet langer het EU-burgerschap bezitten. Daarnaast
staat artikel 50 VEU staten toe om de Unie te verlaten. Het zou volgens Tierney dan ook
onlogisch zijn dat de onderdanen van een staat die voor deze keuze opteerden, nog als burgers
349
HvJ, 8 maart 2011, C-34/09, Zambrano v. Office national de l’emploi, para. 41-42. 350
HvJ, 2 maart 2010, C-135/08, Rottmann v. Freistaat Bayern, para. 42-46. 351
A. BOYLE en J. CRAWFORD, Annex A. Opinion: Referendum on the Independence of Scotland – International
Law Aspects, 10 december 2012, 106. 352
Antwoord gegeven door de heer Barroso in naam van de Commissie, 28 augustus 2012, http://www.europarl.
europa.eu/sides/getAllAnswers.do?reference=E-2012-007453&language=EN.
70
van de Unie zouden worden behandeld. De enige moeilijkheid die zou bestaan in de situatie
van Schotland, is het geval waarin het resterende deel van het VK wel nog lid zou blijven van
de Unie. In dit scenario zouden de Schotten hun EU-burgerschap pas verliezen wanneer
Schotland of het Verenigd Koninkrijk hen de Britse nationaliteit zouden ontnemen. Tierney
erkent dat dit niet het punt is dat O’Neill wenst te maken. Deze laatste stelt dat de Schotse
onderdanen vandaag EU-burgers zijn en Schotland om deze reden lid dient te blijven van de
Unie samen met het resterende deel van het VK. Maar deze veronderstelling houdt geen
rekening met een aantal zaken. Zo is er onder andere de vraag onder welke voorwaarden
Schotland lid zou worden van de Unie. Als Schotland namelijk de Voorgangerstaat zou
opvolgen, zou het dan ook kunnen genieten van de opt-outs die het Verenigd Koninkrijk
vandaag geniet? Dit zijn vragen van toetreding en niet van opvolging, waarover de andere
lidstaten zich unaniem dienen uit te spreken.353
iii) David Edward
208. David Edward354
, ten slotte, is van mening dat de EU en de lidstaten de verplichting
hebben om te goeder trouw te onderhandelen met Schotland indien het zich zou afscheuren
van het Verenigd Koninkrijk en dit vóór Schotland officieel een nieuwe staat zou worden.355
209. De Verdragen van de Europese Unie creëren een nieuwe rechtsorde wiens
rechtssubjecten niet enkel de lidstaten zijn, maar ook de onderdanen van die staten.356
Indien
er zich een probleem voordoet binnen de EU rechtsorde, dient eerst te worden nagegaan of de
oplossing uitdrukkelijk te vinden is in de EU Verdragen. Is dat niet het geval, dan moet het
antwoord toch eerst gezocht worden in de Verdragen maar dit maal rekening houdende met
hun geest en opzet. Het is pas wanneer ook op deze manier geen oplossing kan worden
gevonden dat men het conventionele internationale recht mag toepassen.357
210. Artikel 50 VEU – dat voorziet in de mogelijkheid voor een lidstaat om zich terug te
trekken uit de Unie – is een artikel waaruit zeer duidelijk de geest en de opzet van het Verdrag
blijkt. Indien een lidstaat er voor kiest om de Unie te verlaten, moet er eerst onderhandeld
353
S. TIERNEY, “Legal issues surrounding the Referendum on the Independence for Scotland”, EuConst 2013,
(359) 384-385; S. TIERNEY, Accession of an Independent Scotland to the European Union: A View of the Legal
Issues, Briefing Paper, 2 december 2013, 3-4. 354
De auteur was eerst rechter in het Gerecht van 1989 tot 1992 en vervolgens rechter in het Europees Hof van
Justitie voor de periode van 1992 tot 2004. 355
D. EDWARD, “Scotland and the European Union”, Scottish Constitutional Futures Forum blog, 17 december
2012, http://www.scottishconstitutionalfutures.org/OpinionandAnalysis/ViewBlogPost/tabid/1767/articleType/
ArticleView/articleId/852/David-Edward-Scotland-and-the-European-Union.aspx. 356
HvJ, 5 februari 1963, C-26/62, Van Gend en Loos v. Nederlandse Administratie der Belastingen, p. 23. 357
D. EDWARD, “Scotland and the European Union”, Scottish Constitutional Futures Forum blog, 17 december
2012, para. 2.
71
worden over deze terugtrekking. De terugtrekking zal maar uitwerking hebben op de datum
die men overeengekomen is in de onderhandelingen of twee jaar na de kennisgeving van het
aanwenden van het artikel. De keuze om de Unie te verlaten heeft dus niet onmiddellijk
uitwerking. Men wou op deze manier vermijden dat het EU-recht van de ene op de andere dag
zou ophouden van toepassing te zijn op het terugtrekkende land en zo chaos en
rechtsonzekerheid zou creëren.358
211. De verplichtingen voortvloeiend uit de goede trouw, de loyale samenwerking en de
solidariteit zorgen ervoor dat de EU instellingen en de lidstaten ertoe gehouden zouden zijn te
onderhandelen met Schotland. Dergelijke onderhandelingen dienen te gebeuren vóór
Schotland officieel onafhankelijk wordt en moeten als doel hebben om de toekomstige relatie
met en de positie binnen de Unie van een onafhankelijk Schotland te bepalen. Het resultaat
van deze onderhandelingen zou leiden tot een aanpassing van de bestaande Verdragen
waardoor een ratificatie door alle lidstaten vereist zou zijn. Het overeengekomen resultaat van
de onderhandelingen zou dus niet de vorm van een toetredingsakkoord aannemen.359
212. Volgens Edward zou het namelijk niet de bedoeling zijn geweest van de opstellers van
het verdrag om te voorzien in een onderhandelingsplicht wanneer een staat zich wenst terug te
trekken en niet wanneer een deel van een lidstaat zich afscheurt en op deze manier buiten de
Unie komt te staan. De ratio van de verplichting te onderhandelen is namelijk het vermijden
van de rechtsonzekerheid die zou ontstaan indien het EU-recht opeens, zonder interim
periode, na de keuze voor het vertrek zou ophouden van toepassing te zijn. Die onzekerheid
zou ook bestaan wanneer een deel van een lidstaat beslist om een nieuwe, onafhankelijke staat
te vormen.360
213. De auteurs Tierney en Boyle vroegen zich af of de hierboven aangehaalde verplichting te
onderhandelen over de toetreding van een onafhankelijk Schotland tot de Unie, afdwingbaar
is.361
Ze koppelen hiervoor terug naar de uitspraak van het Canadese Supreme Court inzake
de eventuele secessie van Quebec.362
Het Hof besliste in die zaak dat Canada de verplichting
had te onderhandelen over een secessie van Quebec indien de afscheuring steunde op een
positief referendum. De verplichting voor Canada vloeide volgens het Hof voort uit
358
Ibid., para. 3-5. 359
Ibid., para. 19-20. 360
Ibid., para. 21. 361
S. TIERNEY en K. BOYLE, An Independent Scotland: The Road to Membership of the European Union,
Briefing Paper, 20 August 2014, 16-18. 362
Reference re Secession of Quebec, Supreme Court (Canada) 20 augustus 1998, [1998] 2 SCR 217, 37 ILM
1998, 1342-1377; supra, nr. 166-171.
72
ongeschreven grondwettelijke principes zoals democratie, rechtstaat, federalisme en respect
voor de rechten van minderheden. Het Hof was van oordeel dat de inwoners van Quebec het
democratische recht hadden om hun verlangen om Canada te verlaten, te uiten. Quebec kon
echter niet unilateraal overgaan tot een secessie. Dergelijke afscheuring diende het voorwerp
uit te maken van onderhandelingen te goeder trouw.
214. De auteurs zijn zich er van bewust dat de situatie van Schotland binnen de Unie verschilt
van deze van Quebec binnen Canada, maar zijn niettegenstaande van oordeel dat de
bevindingen van het Hof kunnen worden doorgetrokken naar de situatie van Schotland. Zo
vermeldt artikel 2 VEU expliciet het principe van de democratie daar waar het Supreme Court
van Canada dit principe impliciet moest lezen in de Canadese grondwet. Daarnaast zou het
Hof van Justitie zich moeten buigen over de situatie waarin het betreffende grondgebied reeds
deel uitmaakt van de Unie en ook lid wenst te blijven van de EU. Het lijkt dan ook
eenvoudiger om een verplichting tot onderhandelingen in het leven te roepen met betrekking
tot het behoud van een lidmaatschap dan met betrekking tot secessie.363
215. Indien de Schotten zouden stemmen vóór de onafhankelijkheid, zou men daar ook een
keuze vóór het behoud van EU-lidmaatschap in kunnen zien, aangezien de Schotse regering
steeds zeer duidelijk heeft gemaakt dat een onafhankelijk Schotland lid zou blijven/worden
van de Unie. Als de uitspraak van het Canadese Supreme Court naar analogie zou worden
toegepast dan zou dit een verplichting inhouden voor de Unie om rekening te houden met de
uitdrukking van de wil van het volk om lid te blijven van de Unie en dienen er
onderhandelingen te worden gevoerd met het oog op het behoud van dit lidmaatschap.
Bovendien moeten de onderhandelingen worden gevoerd met de intentie om het resultaat
gewild door de Schotten, namelijk het behoud van lidmaatschap, te bekomen.364
iv) Schotland
216. Schotland zelf is van mening dat het lid kan ‘blijven’ van de Europese Unie. Volgens de
Schotse overheid is artikel 49 VEU niet van toepassing, daar Schotland lid is geworden van
de Unie in 1973, de datum van de toetreding van het Verenigd Koninkrijk. Dit artikel regelt
namelijk de toetreding van staten die nog niet in de Unie zitten. Om deze redenen kan het dan
ook niet de juridische basis vormen voor de overgang naar een onafhankelijk EU
lidmaatschap.
363
S. TIERNEY en K. BOYLE, An Independent Scotland: The Road to Membership of the European Union,
Briefing Paper, 20 August 2014, 16-17. 364
Reference re Secession of Quebec, Supreme Court (Canada) 20 augustus 1998, [1998] 2 SCR 217, 37 ILM
1998, (1342) 1365, para. 92.
73
217. Artikel 48 VEU vormt volgens de Schotse overheid wel zo’n juridische basis. Dit artikel
voorziet in de wijziging van de bestaande verdragen via een bekrachtiging door alle lidstaten
overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen.365
Op deze manier zou
Schotland lid kunnen zijn van de Europese Unie op de datum van de onafhankelijkheid. De
Schotse overheid zou de onderhandelingen met de Unie over het onafhankelijke lidmaatschap
van Schotland willen opstarten na de beslissing tot onafhankelijkheid. Daarna zou een periode
van onderhandelingen volgen waarin Schotland deel van het Verenigd Koninkrijk blijft en
bijgevolg ook van de Unie. De Schotse overheid is van mening dat op deze manier de
overgang het vlotst zou verlopen. Zo zou ook vermeden worden dat van de ene op de andere
dag Schotland niet langer deel zou uit maken van de interne markt of dat de Schotse inwoners
en bedrijven opeens niet meer zouden kunnen genieten van de EU rechten.
218. Daarnaast is Schotland zich er van bewust dat er ook zou moeten worden onderhandeld
over de opt-outs die het Verenigd Koninkrijk geniet. Ook hier blijkt duidelijk dat Schotland
van mening is dat het geen aanvraag moet indienen voor nieuw lidmaatschap, maar dat het
zijn lidmaatschap van vandaag, als deel van het Verenigd Koninkrijk, als het ware omzet in
een eigen, autonoom en onafhankelijk lidmaatschap. De Schotse overheid heeft in de aanloop
naar het referendum van 2014 aangegeven dat het de euro niet zou aannemen. De munt
binnen Schotland zou de pond blijven. Daarnaast werd aangegeven dat Schotland, als lid van
de EU, geen lid zou willen worden van de Schengenzone. Een onafhankelijk Schotland zou
deel blijven van een ‘bredere sociale unie van nauwe economische, sociale en culturele
banden met het Verenigd Koninkrijk en Ierland’. Een belangrijk aspect van deze unie is het
vrij verkeer van de onderdanen binnen de grenzen van Schotland, de rest van het VK en
Ierland. Indien Schotland lid zou worden van de Schengenzone, zou dit aspect van de unie in
het gedrang komen. Bovendien is de Schotse overheid er van overtuigd dat de Europese Unie
hier geen probleem mee zou hebben, aangezien de Unie zelf doorheen de jaren streefde naar
het verwijderen van grenzen binnen de EU.366
Het is niet zo zeker of de Unie dergelijk
argument vandaag nog zou aanvaarden, aangezien het Verenigd Koninkrijk de Unie definitief
zal verlaten.367
In dat geval maakt het resterende gebied van het VK geen deel meer uit van
het grondgebied van de Unie. Al vermoed ik dat de Unie niet ongevoelig zou zijn voor het feit
365
Dit is de gewone herzieningsprocedure, art. 48, 2. Verdrag betreffende de Europese Unie, 7 februari 1992. 366
SCOTTISH GOVERNMENT, Scotland’s future. Your guide to an independent Scotland, November 2013, 220-
224, www.gov.scot/resource/0043/00439021.pdf. 367
BRITISH PRIME MINISTER, Article 50 notification letter from the United Kingdom, 29 maart 2017;
http://www.consilium.europa.eu/en/press/press-releases/2017/03/29-euco-50-statement-uk-notification/.
74
dat een buitengrens tussen Schotland en de rest van het Verenigd Koninkrijk voor problemen
zou kunnen zorgen. Er zal namelijk ook rekening worden gehouden met het feit dat ten
gevolge van de Brexit, er opnieuw een harde grens zou komen tussen Ierland (lid van de
Unie) en Noord-Ierland (deelgebied van het Verenigd Koninkrijk).
v) Eigen visie
219. Persoonlijk ben ik van mening dat een onafhankelijk Schotland wel degelijk zal moeten
toetreden als een nieuwe lidstaat. De onderhandelingen zullen worden opgestart op grond van
artikel 49 VEU en leiden tot een toetredingsakkoord dat moet worden geratificeerd door alle
lidstaten.
220. Wanneer een deel van een lidstaat er voor kiest om zich af te scheuren dan vormt het niet
langer een onderdeel van die staat en valt de nieuw gecreëerde staat buiten de werkingssfeer
van de Unie. Daarom meen ik dat de redenering van Schotland hier niet opgaat. Een
onafhankelijk Schotland zal niet langer deel zijn van de Unie en kan bijgevolg geen lid
‘blijven’. Een toepassing van artikel 48 VEU zal dan ook niet mogelijk zijn in dit geval.368
Wel ben ik akkoord met de redenering achter de keuze voor deze weg. Wanneer Schotland
van de ene op de andere dag buiten de Unie zou komen te staan, zou dit aanleiding geven tot
zeer veel rechtsonzekerheid.
221. De beste oplossing is een situatie waarin Schotland op de datum van onafhankelijkheid
lid kan worden van de Unie. Op deze manier is er geen periode waarbinnen het EU-recht niet
van toepassing zou zijn op het Schots grondgebied. Mijn inziens zou dit ook mogelijk zijn via
de weg van artikel 49 VEU. Onmiddellijk na de keuze van de Schotten om onafhankelijk te
worden, zouden de onderhandelingen met de Unie kunnen worden opgestart omtrent de
toetreding van Schotland. Het is namelijk zo dat Schotland reeds voldoet aan de voorwaarden
om lid te worden, aangezien het grondgebied onder de toepassing viel van het EU-recht. Het
onderwerp van de onderhandelingen zou dan vooral de voorwaarden van de toetreding
betreffen en met name wat er dient te gebeuren met de privileges die Schotland vandaag
geniet doordat het onderdeel is van het Verenigd Koninkrijk. Er zou moeten worden
onderhandeld of Schotland de euro dient aan te nemen, of het lid zou moeten worden van de
Schengenzone, of het ook de opt-outs bij zo vele verdragen zou kunnen behouden…
368
SCOTTISH GOVERNMENT, Scotland’s future. Your guide to an independent Scotland, November 2013, 220-
221, www.gov.scot/resource/0043/00439021.pdf.
75
222. Schotland heeft van in het begin aangegeven dat het de pond als betaalmiddel wenst aan
te houden en niet de euro.369
Volgens mij zou de Unie hier niet zo veel problemen mee
hebben. Niet elke EU lidstaat gebruikt de euro. Ook het feit dat Schotland geen lid zou willen
worden van de Schengenzone, lijkt mij geen al te groot struikelblok te zullen worden. Zoals
hierboven reeds uiteengezet, wil Schotland ook deel blijven van de ‘bredere sociale unie van
nauwe economische, sociale en culturele banden met het Verenigd Koninkrijk en Ierland’.
Een belangrijk aspect van deze unie is het vrij verkeer van de onderdanen binnen de grenzen
van Schotland, de rest van het VK en Ierland. Indien Schotland lid zou worden van de
Schengenzone dan zou het niet in staat zijn dit aspect van de unie na te leven.370
223. Wat betreft de opt-outs, zal de Unie minder buigzaam zijn, vermoed ik. Schotland heeft
als nieuw lid nog niet zo veel onderhandelingsmacht en heeft ook geen recht op de privileges
die toekomen aan het Verenigd Koninkrijk. Een bijkomende moeilijkheidsgraad voor de
positie van Schotland is het feit dat het Verenigd Koninkrijk de Unie zal verlaten371
waardoor
een argument voor het behoud van de opt-outs weg valt. Indien het VK lid zou blijven, zou
men nog kunnen stellen dat Schotland met het oog op eenvormigheid ook de opt-outs zou
moeten genieten. Maar Schotland is zich er wel degelijk van bewust dat er over de opt-outs
zou moeten worden onderhandeld en dat het hoogstwaarschijnlijk niet alle voorrechten zou
kunnen behouden.
224. Tijdens de onderhandelingen zou Schotland nog een onderdeel vormen van het Verenigd
Koninkrijk. De bedoeling zou zijn dat de onderhandelingen zouden worden afgerond op het
moment dat Schotland een onafhankelijke staat wordt. Op deze manier zou het EU-recht
ononderbroken van toepassing blijven op Schotland. Ook hier zijn er echter een aantal
moeilijkheden.
225. Enerzijds is de vraag wie de onderhandelingen zou voeren. Aangezien Schotland nog
geen onafhankelijk land is op dat moment, kan het niet autonoom onderhandelen. Het Schotse
grondgebied zou nog vallen onder de jurisdictie van het Verenigd Koninkrijk waardoor deze
laatste de onderhandelingen dus zou kunnen voeren in naam van Schotland.372
Persoonlijk
lijkt mij dit onwaarschijnlijk. Wanneer de Schotten hebben gekozen voor onafhankelijkheid –
369
Ibid., 222. 370
Ibid., 222-224. 371
BRITISH PRIME MINISTER, Article 50 notification letter from the United Kingdom, 29 maart 2017;
http://www.consilium.europa.eu/en/press/press-releases/2017/03/29-euco-50-statement-uk-notification/. 372
S. TIERNEY en K. BOYLE, An Independent Scotland: The Road to Membership of the European Union,
Briefing Paper, 20 August 2014, 4.
76
net omdat ze van mening zijn dat er veel te veel zaken in Londen worden beslist die hen
aanbelangen – zullen ze niet aanvaarden dat Britse vertegenwoordigers de onderhandelingen
over hun toekomst zullen leiden. Meer waarschijnlijk lijkt mij dat het Verenigd Koninkrijk de
Schotse regering de machtiging zou verlenen om zelf de onderhandelingen te voeren. Een
dergelijk akkoord zou dan weer het resultaat zijn van onderhandelingen tussen Schotland en
het Verenigd Koninkrijk.
226. Anderzijds dient er een redelijke termijn in overweging te worden genomen voor het
proces vervat in artikel 49 VEU. Indien Schotland lid zou willen worden van de Unie op de
datum van onafhankelijkheid dan zou dit inhouden dat het toetredingsakkoord op die datum
reeds door alle lidstaten werd geratificeerd. Dit kan echter een tijdrovend proces zijn en de
kans zou bestaan dat op de datum van onafhankelijkheid nog niet alle lidstaten de ratificatie
voltooid hebben. Wanneer dat het geval zou zijn, dan zou er alsnog een periode zijn
waarbinnen het EU-recht niet van toepassing is op het grondgebied van Schotland. Vandaar
meen ik dat er tevens zou worden overeengekomen dat in een dergelijk geval het EU recht
tijdelijk van toepassing zou blijven op Schotland. Dit omdat deze situatie anders niet enkel
moeilijkheden zou meebrengen voor Schotland, maar ook voor de Unie zelf. Het zou namelijk
niet in het voordeel zijn van de EU dat Schotland zich gedurende deze periode buiten de Unie
zou bevinden.373
Deze rechtsonzekerheid heeft ook een weerslag op de Unie. Het zijn niet
alleen de Schotten die problemen zouden ondervinden, maar ook de onderdanen en bedrijven
van de andere lidstaten van de Unie.
227. Ten slotte dient er nog één bedenking te worden gemaakt. Het Verenigd Koninkrijk heeft
artikel 50 VEU ingeroepen374
, waardoor de verplichte onderhandelingen omtrent de
terugtrekking gestart zijn. Schotland zou dus onafhankelijk moeten zijn voor het einde van
deze onderhandelingen en sowieso binnen de twee jaar na de kennisgeving aan de Europese
Raad van het voornemen van het VK om de Unie te verlaten. De vraag rijst dan of de Unie
wel bereid zou zijn onderhandelingen op twee fronten te voeren? Dit zou een zware last
betekenen voor de Unie. De onderhandelingen met betrekking tot de Brexit zullen namelijk
niet eenvoudig zijn, integendeel. Mijns inziens zou de Unie hiertoe wel bereid zijn. De
onderhandelingen met Schotland zouden namelijk zonder al te veel problemen moeten
kunnen verlopen en snel worden afgehandeld.
373
Ibid., 10. 374
BRITISH PRIME MINISTER, Article 50 notification letter from the United Kingdom, 29 maart 2017.
77
b) Onafhankelijk ná Brexit
228. Indien Schotland de onafhankelijkheid pas na het vertrek van het Verenigd Koninkrijk
uit de Unie verwerft, is de situatie helemaal anders. Schotland zou niet langer deel uitmaken
van een lidstaat van de Unie en op deze manier zouden de meeste van de hierboven
uiteengezette theorieën niet meer van toepassing zijn op Schotland.
229. De theorie van Aidan O’Neill zal niet langer kunnen worden toegepast. Hij stelde dat
Schotland lid diende te blijven van de Unie, omdat de Schotten reeds EU-burgers waren. Het
Hof van Justitie zou, zich baserend op de eigen rechtspraak375
, besluiten dat zowel Schotland
als het resterende deel van het Verenigd Koninkrijk lid zouden blijven van de Unie, maar dan
als twee aparte leden.376
Het is zeer duidelijk dat deze theorie niet langer toepasselijk is
wanneer het Verenigd Koninkrijk de Unie heeft verlaten en Schotland pas nadien een
onafhankelijke staat wordt. O’Neill baseert zich namelijk op het EU-burgerschap en de
waarde die het Hof van Justitie daar aan hecht. De inwoners van Schotland zullen op het
moment van de onafhankelijkheid echter geen EU-burgerschap meer genieten en dus ook niet
op basis daarvan lid kunnen blijven van de Unie.
230. Ook de zienswijze van David Edward zal niet meer relevant zijn. Volgens hem kon de
verplichting vervat in artikel 50 VEU om te onderhandelen wanneer een lidstaat zich wenste
terug te trekken uit de Unie, naar analogie worden toegepast op de situatie van secessie van
een deel van een lidstaat.377
Indien een deel van een lidstaat ervoor koos om zich af te
scheuren van de Voorgangerstaat om een onafhankelijke staat te vormen, dan rustte er op de
EU instellingen en de lidstaten een verplichting om te onderhandelen over het behoud van het
lidmaatschap van de Unie. In casu zou Schotland zich echter reeds buiten de Unie bevinden
wanneer het zich zou afscheuren en zou het dus geen verplichting kunnen afdwingen van de
Unie om te onderhandelen over de toetreding.
231. Ook de theorie van Schotland zelf zal onmogelijk worden in een dergelijk scenario.
Schotland is van mening dat het niet zou moeten toetreden als nieuw lid, aangezien het al lid
is van de Unie. Vandaar dat de Schotse regering beroep zou willen doen op artikel 48 VEU in
375
HvJ, 20 september 2001, C-184/99, Grzelczyk v. Centre public d’aide sociale d’Ottignies-Louvain-la-Neuve,
para. 31 ; HvJ, 17 september 2002, C-413/99, Baumbast and R v. Secretary of State for the Home Department,
para. 82; HvJ, 2 maart 2010, C-135/08, Rottmann v. Freistaat Bayern, para. 42-46; HvJ, 8 maart 2011, C-34/09,
Zambrano v. Office national de l’emploi, para. 41-42. 376
A. O’NEILL, “A Quarrel in a Faraway Country? Scotland, Independence and the EU”, Eutopia Law blog, 14
november 2011, https://eutopialaw.com/2011/11/14/685/. 377
D. EDWARD, “Scotland and the European Union”, Scottish Constitutional Futures Forum blog, 17 december
2012, http://www.scottishconstitutionalfutures.org/OpinionandAnalysis/ViewBlogPost/tabid/1767/articleType/
ArticleView/articleId/852/David-Edward-Scotland-and-the-European-Union.aspx.
78
plaats van artikel 49 VEU. Er zou geen nood zijn aan een toetredingsverdrag maar wel aan
een wijziging van de Verdragen van de Unie. Deze zienswijze is gebaseerd op het feit dat
Schotland nog binnen de Unie zat. Wanneer de Brexit echter een feit zou worden alvorens
Schotland een onafhankelijke staat zou worden, gaat ook deze redenering niet langer op.
232. Er zal voor Schotland in deze situatie niets anders opzitten dan artikel 49 VEU toe te
passen. Een onafhankelijk Schotland zal een verzoek moeten indienen om lid te worden van
de Europese Unie. Wel is het zo dat Schotland reeds in overeenstemming is met het Europese
recht en dus redelijk eenvoudig zou kunnen toetreden.
D. Staatseigendommen, -archieven en -schulden 233. De ILC stelde ook inzake dit onderwerp een verdrag op, het Weens Verdrag van 1983.
Het Verdrag trad nog niet in werking daar vijftien ratificaties vereist zijn en vandaag hebben
nog maar zeven staten het Verdrag geratificeerd.378
Hoewel het Verenigd Koninkrijk geen
partij is bij dit Verdrag, kan het toch een goede leidraad vormen.
234. Hoogstwaarschijnlijk zullen Schotland en het resterende deel van het Verenigd
Koninkrijk een overeenkomst sluiten met betrekking tot de statenopvolging indien Schotland
zich zou afscheuren van het VK. Hierin zullen de gevolgen van de secessie worden geregeld
tussen de staten, zoals wat er zou gebeuren met de staatsschulden en hoe de staatseigendom
zou worden verdeeld tussen beide staten. De partijen zouden zich bij zo een akkoord kunnen
baseren op de principes vervat in het Verdrag van Wenen van 1983.
235. In het hierna volgende stuk zal eerst de staatseigendom worden behandeld (1).
Vervolgens zal er worden gekeken naar de toebedeling van de staatsschulden (2) en ten slotte
zal nog een kort deel volgen over de staatsarchieven (3).
1. Staatseigendom
236. Het Verdrag van Wenen van 1983 bepaalt wat staatseigendom is.379
De publieke
eigendom van de Voorgangerstaat is de eigendom, rechten en belangen die op grond van het
interne recht van de Voorgangerstaat toebehoorden aan die staat op de datum van de
statenopvolging.
378
Art. 50 Verdrag van Wenen van 8 april 1983 inzake Statenopvolging met betrekking tot Staatseigendommen,
-archieven en –schulden; https://treaties.un.org/pages/ViewDetails.aspx?src=TREATY&mtdsg_no=III12&
chapter=3&clang=_en. 379
Art. 8 Verdrag van Wenen van 8 april 1983 inzake Statenopvolging met betrekking tot Staatseigendommen, -
archieven en -schulden.
79
237. Wanneer een deel van een staat zich afscheurt en een onafhankelijke staat wordt, dan zal
de onroerende eigendom van de Voorgangerstaat, welke gelegen is op het grondgebied van de
Opvolgerstaat, overgaan op die laatste staat. De roerende eigendom zal maar overgaan op de
Opvolgerstaat voor zover de eigendom verband houdt met de activiteit van de
Voorgangerstaat op het grondgebied dat het voorwerp uitmaakt van de statenopvolging. Van
de resterende roerende eigendom zal een billijk gedeelte overgaan op de Opvolgerstaat. In
principe zal er geen vergoeding verschuldigd zijn voor de overgang van de eigendom naar de
Opvolgerstaat, maar de betrokken staten kunnen een andersluidende overeenkomst sluiten.380
238. In het geval van Schotland en het Verenigd Koninkrijk zou de onroerende
staatseigendom die zich bevindt op het Schotse grondgebied toekomen aan Schotland.
Gebouwen die vandaag bijvoorbeeld de eigendom zijn van het VK maar gelegen zijn in
Schotland, zullen vanaf de datum van de statenopvolging de eigendom zijn van Schotland.
Voor een dergelijk overdracht is in principe geen vergoeding verschuldigd aan het VK.381
239. Wanneer de roerende eigendom van het Verenigd Koninkrijk verband houdt met de
activiteit van het VK binnen Schotland, dan zal ook deze eigendom overgaan op Schotland,
zonder dat daar een vergoeding voor verschuldigd is. Stel dat het Verenigd Koninkrijk
verantwoordelijk zou zijn voor het onderhoud en restauratie van oude gebouwen in Schotland
en daarvoor een aantal specifieke machines heeft aangeschaft, dan zal de eigendom van deze
machines overgaan op Schotland. In dit voorbeeld houdt de roerende eigendom, de machines,
namelijk verband met de activiteit van de Voorgangerstaat in Schotland, het behoud en
renovatie van oude gebouwen, en betreft het hier gebouwen gelegen in het grondgebied dat
het voorwerp uitmaakte van de statenopvolging, Schotland. Van de overige roerende
eigendom van het Verenigd Koninkrijk zal een billijk en proportioneel gedeelte overgaan naar
Schotland.
240. Artikel 17 van het Verdrag van Wenen van 1983 begint met de zinsnede “unless the
predecessor State and the successor State otherwise agree”. Hieruit vloeit dus voort dat de
partijen vrij zijn een afwijkende regeling te treffen. Er kan echter worden van uitgegaan dat
de principes in grote lijnen zullen worden gevolgd in een eventuele Opvolgingsovereenkomst
tussen het Verenigd Koninkrijk en Schotland. Ze zijn namelijk een weerspiegeling van het
380
Ibid., art 17; Supra, nr. 104-108. 381
Art. 11 en art. 17, 3. Verdrag van Wenen van 8 april 1983 inzake Statenopvolging met betrekking tot
Staatseigendommen, -archieven en -schulden.
80
internationaal gewoonterecht.382
Dit recht bepaalt dat de staatseigendom gelegen op het
grondgebied van de Voorgangerstaat dat de Opvolgerstaat vormt, zal overgaan naar die
Opvolgerstaat. Er bestaat daarnaast ook een vermoeden dat de verwerving van staatseigendom
inherent is aan het verkrijgen van territoriale soevereiniteit.383
Ook de Badinter Commissie
bevestigde het principe dat openbare eigendom die zich op het grondgebied van de
Opvolgerstaat bevindt, zal overgaan op die staat.384
241. Specifiek van belang voor de situatie van Schotland, is het principe van permanente
soevereiniteit over natuurlijke rijkdommen.385
Natuurlijke rijkdommen zijn materialen uit de
natuur die een potentiële economische waarde hebben of voorzien in het in stand houden van
leven.386
Schotland bezit olie387
, wat een natuurlijke rijkdom is.388
Indien Schotland de
onafhankelijkheid zou verwerven zou de vraag rijzen wat er moet gebeuren met de olie en met
name wie er de voordelen van zou opstrijken.
242. Het Verdrag van Wenen van 1983 vermeldt het principe van permanente soevereiniteit
enkel in het kader van Nieuw-onafhankelijke Staten. Artikel 15 van het verdrag bepaalt dat
een akkoord tussen de Voorgangerstaat en de Nieuw-onafhankelijke Staat dat afwijkt van de
algemene principes inzake staatseigendom, geen inbreuk mag maken op het principe van
permanente soevereiniteit. Een dergelijke paragraaf werd niet opgenomen in het artikel
omtrent de afscheuring van een deel van een staat. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat
in het geval van secessie er geen rekening dient te worden gehouden met dit principe van
permanente soevereiniteit wanneer men een opvolgingsovereenkomst sluit omtrent de
verdeling van de staatseigendom.389
Het principe van permanente soevereiniteit over de
natuurlijke rijkdommen is volgens het Internationaal Gerechtshof namelijk een regel van
382
J. CRAWFORD, Brownlie’s Principles of public international law, New York, Oxford University Press, 2012,
430; PIGH, 15 december 1933, Appeal from a judgement of the Hungaro-Czechoslovak mixed arbitral tribunal,
(The Peter Pázmány University v. the State of Czechoslovakia), Judgement, PCIJ Series A/B no. 61, 237. 383
J. CRAWFORD, Brownlie’s Principles of public international law, New York, Oxford University Press, 2012,
430-431. 384
The Badinter Arbitration Committee, 13 augustus 1993, Opinion 14, 32 ILM 1993, (1593) 1594. 385
Supra, nr. 115-121. 386
D. DAM-DE JONG, International law and governance of natural resources in conflict and post-conflict
situations, New York, Cambridge University Press, 2015, 24. 387
Er wordt ook wel verwezen naar de ‘Noordzee olie’ van Schotland, aangezien de olie aanwezig is in de
wateren voor de kust van Schotland. 388
Visserij is daarnaast ook een zeer belangrijk element. Vissen zijn een levende, natuurlijke rijkdom en dus
speelt het principe van de permanente soevereiniteit ook voor deze categorie. Eens is vast komen te staan dat
natuurlijke rijkdommen effectief eigen zijn aan een staat, zal die staat over die rijkdommen een permanente
soevereiniteit hebben. De betrokken staat zal dan de rechten verbonden aan de uitoefening van dit principe
kunnen genieten, maar het zal tevens gebonden zijn door de verplichtingen (supra, nr. 199). Gezien het korte
bestek van deze masterproef, zal er echter niet dieper worden ingegaan op de visserij. 389
Supra, nr. 121.
81
internationaal gewoonterecht.390
Omwille van deze kwalificatie is het principe bindend in de
internationale rechtsorde en dient er ook in de situatie van secessie rekening mee te worden
gehouden.
243. Op grond van het principe van permanente soevereiniteit van natuurlijke rijkdommen
heeft een staat het recht om de natuurlijke rijkdommen die zich binnen zijn grondgebied
bevinden, te gebruiken, te bezitten en er vrijelijk over te beschikken. Wanneer Schotland een
onafhankelijke staat zou worden, zou het zelf kunnen beslissen over de bestemming van de
olie die zich op zijn grondgebied bevindt (dit is inclusief zijn territoriale wateren391
) en zal het
daar ook exclusief de voordelen van kunnen genieten. Schotland zal met andere woorden de
exclusieve eigenaar zijn van de olie. Het principe kent echter niet enkel rechten toe. Een
onafhankelijk Schotland zal het recht moeten uitoefenen in het belang van de nationale
ontwikkeling en het welzijn van de bevolking.392
2. Staatsschuld
244. Het Verdrag van Wenen van 1983 definieert het begrip staatsschuld393
. Dit is een
financiële verplichting van de Voorgangerstaat ten opzichte van een andere staat, een
internationale organisatie of een ander subject van het internationaal recht, die ontstaan is in
conformiteit met het internationaal recht. Wanneer een deel van een grondgebied zich
afscheurt van een staat, zal de staatsschuld van de Voorgangerstaat op een billijke wijze
worden verdeeld. Het deel dat overgaat naar de Opvolgerstaat dient in verhouding te staan tot
onder andere de eigendom, rechten en belangen die overgegaan zijn op die staat en die
verband houden met de overgedragen schulden. Ook hier bepaalt artikel 40 dat de partijen een
andersluidend akkoord kunnen sluiten.
245. De ratio van het artikel en het gekozen principe is duidelijk. De staatsschulden dienen op
een billijke wijze te worden verdeeld. Er kan worden van uitgegaan dat Schotland en het
Verenigd Koninkrijk, wanneer zij onderhandelen over de gevolgen van de secessie, ook een
dergelijke billijke verdeling zullen nastreven.
390
IGH, 19 december 2005, Case concerning armed activities on the territory of the Congo (Democratische
Republiek Congo v. Uganda), Judgement, ICJ Reports 2005, para. 244. 391
Art. 2 Verdrag van de Verenigde Naties inzake het Recht van de Zee, 10 december 1982. 392
Resolutie 1803 (XVII) van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (14 december 1962), UN Doc.
A/RES/1803(XVII) (1962). 393
Supra, nr. 122-125.
82
246. Wanneer Ierland onafhankelijk werd, voorzag het verdrag tussen het Verenigd
Koninkrijk en Ierland van 1921 in een verdeling van de staatsschulden aan de hand van het
principe van billijkheid.394
247. Het probleem is echter dat er niet duidelijk wordt aangegeven in het Verdrag van Wenen
van 1983 welke verdeelsleutel men dient te hanteren om tot een billijk resultaat te komen. Dit
is een element dat bijgevolg in handen van de onderhandelende partijen zal komen te liggen
en moeilijk voorspeld kan worden. Zo opteerden de Opvolgerstaten van de SFRY ervoor om
in hun Opvolgingsovereenkomst een verdeelsleutel op te nemen. Deze sleutel was gebaseerd
op de praktijk van de Wereldbank en het IMF.395
Indien Schotland en het Verenigd
Koninkrijk er voor zouden kiezen een verdeelsleutel te hanteren voor de verdeling van het
vermogen ten gevolge van de onafhankelijkheid van Schotland, lijkt het mij logisch dat een
objectieve sleutel wordt gekozen.
3. Staatsarchieven
248. Ten slotte regelt het Verdrag van Wenen van 1983 nog de staatsarchieven.396
Dit begrip
wordt gedefinieerd als volgt: “all documents of whatever date and kind, produced or received
by the predecessor State in the exercise of its functions which, at the date of the succession of
States, belonged to the predecessor State according to its internal law and were preserved by
it directly or under its control as archives for whatever purpose”.397
249. Wanneer een deel van een staat zich afscheurt, zullen de archieven van de
Voorgangerstaat die noodzakelijk zijn voor de normale werking van het grondgebied van de
Opvolgerstaat, overgaan naar die staat. Daarnaast gaan alle archieven die rechtstreeks verband
houden met het grondgebied van de Opvolgerstaat, over op deze staat.398
Het verdrag
specifieert niet wat bedoeld wordt met de woorden ‘rechtstreeks verband houden met’. Men
neemt aan dat de archieven, om te kunnen spreken van een dergelijk rechtstreeks verband,
moeten verworven zijn door of gemaakt zijn in opdracht van het betrokken grondgebied.399
394
Art. 5 Treaty between Great Britain and Ireland, 6 december 1921. 395
C. STAHN, “The Agreement on Succession Issues of the Former Socialist Federal Republic of Yugoslavia”,
AJIL 2002, (379) 390-393. 396
Supra, nr. 126-130. 397
Art. 20 Verdrag van Wenen van 8 april 1983 inzake Statenopvolging met betrekking tot Staatseigendommen,
-archieven en -schulden. 398
Ibid., art. 30. 399
C. STAHN, “The Agreement on Succession Issues of the Former Socialist Federal Republic of Yugoslavia”,
AJIL 2002, (379) 393-394.
83
250. Indien Schotland de onafhankelijkheid zou verwerven, dan zouden de archieven van het
Verenigd Koninkrijk die noodzakelijk zijn voor de normale werking van het Schotse
grondgebied overgaan op Schotland. Stel dat stadsarchieven eigendom zijn van het Verenigd
Koninkrijk, dan zou de eigendom van de archieven van de steden die zich bevinden op het
Schotse grondgebied overgaan op Schotland, aangezien die archieven noodzakelijk zijn voor
een normale werking. Ook de archieven die rechtstreeks verband houden met Schotland
zouden overgaan op de nieuwe staat. Indien archieven over de geschiedenis van Schotland,
bijvoorbeeld, eigendom zouden zijn van het Verenigd Koninkrijk, dan zouden deze archieven
bij een statenopvolging toekomen aan Schotland.
251. Het Verdrag van Wenen van 1983 voorziet nog in een aantal bijzonderheden. De
Voorgangerstaat dient de middelen aan te reiken die nodig zijn om de betekenis van de
documenten uit de archieven, die overgegaan zijn op de Opvolgerstaat, te achterhalen. Indien
de betrokken partijen een overeenkomst sloten, waarin ook de overdracht van de archieven
wordt geregeld, zal deze overeenkomst geen afbreuk mogen doen aan het recht van een volk
op ontwikkeling, op informatie over hun geschiedenis en op hun cultureel erfgoed. Ten slotte
zullen de betrokken staten een reproductie maken van de archieven die verband houden met
de belangen van de andere staat. Dit doen ze op eigen kosten of op een wederzijdse basis.400
252. Indien Schotland zich zou afscheuren van het Verenigd Koninkrijk, zouden ze er niet toe
gehouden zijn deze principes te volgen aangezien de Voorgangerstaat geen lid is bij het
Verdrag van Wenen van 1983. Wel lijken deze principes billijk te zijn. Het lijkt mij logisch
dat archieven die noodzakelijk zijn voor de normale werking van een grondgebied ook
toekomen aan die staat. Een regeling tussen Schotland en het VK omtrent de staatsarchieven
zou dus zeker in deze lijn kunnen liggen.
E. Nationaliteit 253. Indien Schotland effectief onafhankelijk zou worden, zou dat ook gevolgen met zich mee
brengen inzake de nationaliteit van diens onderdanen. Wie zou de Schotse nationaliteit
krijgen en wie behoudt de Britse nationaliteit? Kan het Verenigd Koninkrijk de Britse
nationaliteit van bepaalde personen ontnemen? In het stuk dat volgt, zal de algemene theorie
400
Art. 30, 2-4 Verdrag van Wenen van 8 april 1983 inzake Statenopvolging met betrekking tot
Staatseigendommen, -archieven en -schulden.
84
inzake nationaliteit, zoals onder titel III reeds uiteengezet401
, nog eens in herinnering worden
gebracht en vervolgens toegepast worden op de situatie van een onafhankelijk Schotland.
254. De ILC stelde de Draft Articles on Nationality of Natural Persons in relation to the
Succession of States op in 1999. Deze artikelen werden vastgesteld door de Verenigde Naties
die de staten opriep rekening te houden met de principes uiteengezet in de tekst wanneer ze
geconfronteerd worden met een situatie van statenopvolging.402
255. Volgens de draft articles heeft eenieder die op de datum van de statenopvolging de
nationaliteit bezat van de Voorgangerstaat, recht op de nationaliteit van tenminste één
betrokken staat403
.404
Daarnaast dienen de betrokken staten alle geschikte maatregelen te
nemen om te vermijden dat personen die de nationaliteit van de Voorgangerstaat hadden op
het moment van de statenopvolging, staatloos worden ten gevolge van die statenopvolging.405
256. Het vermijden van staatloosheid is een belangrijk element binnen het domein van
nationaliteit. De Raad van Europa heeft een verdrag opgesteld dat louter en alleen handelt
over het vermijden van staatloosheid in het geval van statenopvolging.406
Ook binnen dit
verdrag moeten staten alle nodige maatregelen nemen om te vermijden dat de personen die op
het moment van de statenopvolging de nationaliteit van de Voorgangerstaat bezaten, staatloos
zouden worden als gevolg van die statenopvolging.407
Daarnaast bestaat er nog een ouder
verdrag omtrent staatloosheid dat werd opgesteld door het UNHCR. De Convention on the
Reduction of Statelessness tracht staatloosheid te vermijden.408
257. De ILC heeft in het algemene deel van de draft articles een weerlegbaar vermoeden
ingevoerd. De betrokken personen409
die hun woonplaats hadden op het grondgebied dat
onderhevig was aan de statenopvolging, worden vermoed de nationaliteit van de
Opvolgerstaat te hebben verworven.410
Indien Schotland de onafhankelijkheid zou verwerven,
401
Supra, nr. 131-156. 402
Resolutie 55/153 van de Algemene Vergadering van de Verenigde naties (30 januari 2001), UN Doc.
A/RES/55/153 (2001). 403
Dit is de Voorgangerstaat of de Opvolgerstaat, art. 2, (d) Draft Articles on Nationality of Natural Persons in
relation to the Succession of States, 1999. 404
Art. 1 Draft Articles on Nationality of Natural Persons in relation to the Succession of States, 1999. 405
Ibid., art. 4. 406
Convention on the Avoidance of Statelessness in relation to State Succession, 19 mei 2006; Supra, nr. 137. 407
Art. 3 Convention on the Avoidance of Statelessness in relation to State Succession, 19 mei 2006. 408
Supra, nr. 138. 409
Dit is elk individu dat op de datum van de statenopvolging de nationaliteit van de Voorgangerstaat bezat en
wiens nationaliteit ten gevolge van de statenopvolging zou kunnen worden aangetast, art. 2, (f) Convention on
the Avoidance of Statelessness in relation to State Succession, 19 mei 2006. 410
Art. 5 Draft Articles on Nationality of Natural Persons in relation to the Succession of States, 1999.
85
zouden de personen die woonachtig waren op het Schotse grondgebied op het moment van de
statenopvolging, vermoed worden de Schotse nationaliteit te hebben. Dit vermoeden speelt
maar inzoverre de toepassing van de andere principes niet tot een ander resultaat zou leiden.
258. Wanneer een persoon de nationaliteit van het Verenigd Koninkrijk heeft en hij in
aanmerking komt om de nationaliteit van een onafhankelijk Schotland te verwerven, dan mag
Schotland volgens de draft articles het verwerven van zijn nationaliteit afhankelijk maken van
de verzaking aan de Britse nationaliteit.411
Daarnaast kan het Verenigd Koninkrijk bepalen dat
de persoon die vrijwillig de nationaliteit van Schotland verwerft, zijn Britse nationaliteit
verliest. Schotland kan op zijn beurt bepalen dat de persoon die de Schotse nationaliteit kon
verwerven als gevolg van de statenopvolging, maar er voor kiest om de Britse nationaliteit
aan te houden, de Schotse opnieuw zal verliezen.412
Deze artikelen vermijden de dubbele of
meervoudige nationaliteit. Wel is het zo dat het wegnemen van de eigen nationaliteit niet mag
plaatsvinden voordat de betrokken persoon de nationaliteit van de andere staat effectief heeft
verworven. Deze voorwaarde dient er voor te zorgen dat de persoon niet het risico loopt om,
zelfs gedurende een korte periode, staatloos te worden.413
259. Wanneer er zich een statenopvolging voordoet, bestaat de mogelijkheid dat de betrokken
personen de nationaliteit van meerdere staten kunnen verwerven. Vandaar voorzag de ILC in
de draft articles in een keuzerecht voor de betrokken persoon. Een betrokken staat zal aan een
betrokken persoon, die een voldoende link heeft met de staat, het recht toekennen om voor
diens nationaliteit te kiezen indien de persoon anders staatloos zou worden ten gevolge van de
statenopvolging. Kiest de betrokken persoon effectief voor die nationaliteit, dan is de
betrokken staat er toe gehouden zijn nationaliteit toe te kennen. Langs de andere kant zal de
staat aan wiens nationaliteit werd verzaakt via de uitoefening van een dergelijk keuzerecht,
zijn nationaliteit intrekken. De betrokken staat mag echter niet tot die intrekking overgaan
indien de betrokken persoon daardoor staatloos zou worden. Ten slotte dienen de staten de
betrokken personen een redelijke termijn toe te kennen waarbinnen zij hun keuzerecht kunnen
uitoefenen.414
411
Ibid., art. 9. 412
Ibid., art. 10. 413
INTERNATIONAL LAW COMMISSION, “Report of the Commission to the General Assembly: Report of the
International Law Commission on the work of its fifty-first session”, ILC Yearbook 1999 vol. II (II), (1) 31-32;
art. 7, 1. (a) en 8, 1. Convention on the Reduction of Statelessness, 30 augustus 196 bepalen dat een verzaking
aan een nationaliteit, noch de intrekking van de nationaliteit staatloosheid tot gevolg mogen hebben. 414
Art. 11 Draft Articles on Nationality of Natural Persons in relation to the Succession of States, 1999.
86
260. Indien Schotland een onafhankelijke staat zou worden, zou het bijvoorbeeld kunnen
bepalen dat eenieder die zijn woonplaats had op het Schots grondgebied op moment van de
statenopvolging, de Schotse nationaliteit verwerft. De betrokken personen krijgen vervolgens
één jaar de tijd om aan de Schotse nationaliteit te verzaken. In een dergelijk voorbeeld wordt
een keuzerecht toegekend aan de personen die woonachtig waren in Schotland. Zij krijgen de
keuze om de Schotse nationaliteit te behouden of er aan te verzaken. Een andere mogelijkheid
zou er kunnen in bestaan dat Schotland bepaalt dat ook eenieder die in de andere delen van
het Verenigd Koninkrijk woonachtig is en een link heeft met Schotland, voor de Schotse
nationaliteit kan kiezen.
261. Wanneer een deel van een staat zich afscheurt en de Voorgangerstaat blijft bestaan,
zullen de artikelen 24 tot 26 van de draft articles spelen. Deze artikelen werden in het
algemene deel reeds uitvoerig besproken.415
Hierna zullen de artikelen dan ook enkel nog
worden toegepast op de situatie van Schotland.
262. Indien Schotland zich zou afscheuren van het Verenigd Koninkrijk, zou de persoon die
zijn woonplaats heeft op het Schotse grondgebied, de Schotse nationaliteit verwerven, tenzij
hij anders beslist heeft via de uitoefening van zijn keuzerecht. Woonde de persoon niet op het
grondgebied van Schotland, dan zal die persoon toch de Schotse nationaliteit kunnen
verwerven indien hij een voldoende wettelijke link met Schotland heeft. Dit criterium kan
volgens de ILC enkel spelen indien een dergelijke band tussen de deelstaten van de
Voorgangerstaat en de betrokken personen bestond in het interne recht van die staat.416
Op
grond van artikel 24 zou een onafhankelijk Schotland in een aantal gevallen zijn nationaliteit
tevens kunnen toekennen aan personen die hun woonplaats hebben in een derde staat en die
geen voldoende wettelijke link hebben met het Schotse territorium. Dit zou zich kunnen
voordoen indien de betrokken persoon geboren is in Schotland of indien de persoon, voordat
hij de Voorgangerstaat verlaten had, zijn laatste woonplaats had op het Schotse gebied dat de
onafhankelijke staat is geworden. Ten slotte zou Schotland zijn nationaliteit ook nog kunnen
toekennen aan de personen die aan geen van de voorgaande voorwaarden voldoen, maar wel
een voldoende link hebben met het Schotse grondgebied.
415
Supra, nr. 149-156. 416
INTERNATIONAL LAW COMMISSION, “Report of the Commission to the General Assembly: Report of the
International Law Commission on the work of its fifty-first session”, ILC Yearbook 1999 vol. II (II), (1) 44 en
46.
87
263. Wel dient er rekening te worden gehouden met het feit dat de toekenning van de
nationaliteit aan de personen die woonachtig zijn buiten Schotland, onderworpen blijft aan
artikel 8 van de draft articles. Volgens dit artikel zou Schotland er niet toe verplicht zijn de
nationaliteit toe te kennen aan de personen die hun woonplaats hebben buiten zijn territorium
én de nationaliteit van de staat van hun woonplaats of van een andere staat bezitten.
Bovendien zou Schotland nooit zijn nationaliteit kunnen opleggen aan een persoon die elders
zijn woonplaats heeft, tenzij die persoon zonder de toekenning staatloos zou worden.
264. Op grond van artikel 25 van de draft articles zou het Verenigd Koninkrijk er toe
gehouden zijn de Britse nationaliteit in te trekken van de betrokken personen wanneer deze
voldoen aan de criteria417
om de nationaliteit van Schotland te verwerven. Het VK zou zijn
nationaliteit wel pas kunnen intrekken op het moment dat de betrokken persoon effectief de
Schotse nationaliteit verkregen heeft. Het artikel somt daarnaast een aantal gevallen op waarin
het Verenigd Koninkrijk er niet toe gehouden zou zijn om zijn nationaliteit in te trekken. Er
rust geen verplichting op het VK om zijn nationaliteit in te trekken wanneer de betrokken
persoon zijn woonplaats heeft op het Britse grondgebied. Is dit niet het geval, maar heeft de
persoon wel een voldoende wettelijke link met het resterende deel van het Verenigd
Koninkrijk, dan zal hij zijn Britse nationaliteit kunnen behouden. Heeft de betrokken persoon
zijn woonplaats echter in een derde staat, maar is hij geboren op het Britse grondgebied of
had hij daar zijn laatste woonplaats voordat hij naar het buitenland verhuisde, dan zal het
Verenigd Koninkrijk er ook niet toe gehouden zijn de Britse nationaliteit in te trekken. Ten
slotte geldt deze verplichting ook niet in hoofde van het VK wanneer de betrokken persoon
niet voldoet aan één van de vorige voorwaarden, maar wel een voldoende link heeft met het
resterende deel van het VK. Deze regels gelden echter enkel onder het voorbehoud dat de
betrokken persoon zijn keuzerecht niet uitoefent. Het zou namelijk kunnen zijn dat de
betrokken persoon op grond van deze twee artikelen de Schotse én de Britse nationaliteit kan
hebben maar er voor kiest om aan de Britse te verzaken.
265. Wanneer een betrokken persoon voldoet aan de voorwaarden van zowel artikel 24 als
artikel 25 en hij dus zowel de Schotse als de Britse nationaliteit zou bezitten, vereist artikel 26
van de draft articles dat Schotland en het Verenigd Koninkrijk de betrokken persoon een
keuzerecht toekennen.
417
Dit zijn de criteria zoals vervat in artikel 24 van de draft articles.
88
266. Laten we het volgende voorbeeld nemen: een persoon woont vandaag in België maar is
geboren op het Schotse grondgebied en woonde vóór dat hij naar België verhuisde in Londen.
Op basis van de uiteengezette artikelen zal de persoon zowel recht hebben op de Britse
nationaliteit als op de nationaliteit van een onafhankelijk Schotland. Hij heeft namelijk recht
op de Schotse nationaliteit doordat hij daar geboren is. In principe zou het Verenigd
Koninkrijk er dan toe gehouden geweest zijn de Britse nationaliteit in te trekken. Deze
verplichting speelt echter niet doordat de persoon zijn laatste woonplaats, voor zijn verhuis
naar België, had in Londen. Indien de persoon zijn laatste woonplaats echter had in Glasgow
(Schotland), dan zou het Verenigd Koninkrijk verplicht geweest zijn de Britse nationaliteit in
te trekken.
267. De draft articles zijn weliswaar niet bindend, zoals de titel reeds doet vermoeden. Indien
Schotland de onafhankelijkheid zou verwerven, zouden beide staten er niet toe gehouden zijn
de principes die hier uiteengezet zijn, na te leven. Persoonlijk ben ik van mening dat het
regime dat uiteindelijk zou worden gekozen, niet zeer afwijkend zou zijn. De opgenomen
artikelen lijken mij zeer redelijk te zijn en overeen te stemmen met de reeds gehanteerde
methoden in andere gevallen van statenopvolging.418
418
Zo zijn er onder andere de situaties van Ierland, Bangladesh en de dissolutie van de USSR. Deze werden in
het algemene deel reeds uiteengezet, supra, nr. 140-142.
89
V. Conclusie
268. Het onafhankelijkheidsstreven van Schotland kent een zeer lange geschiedenis en heeft
haar eindpunt nog niet bereikt. De Schotse eerste minister kondigde aan dat er een nieuw
referendum zal worden gehouden in de periode tussen de herfst van 2018 en de lente van
2019.419
Indien Schotland de onafhankelijkheid zou verwerven, zou dit een schokgolf teweeg
brengen doorheen Europa en andere onafhankelijkheidsbewegingen kunnen aanwakkeren.420
269. Indien Schotland zich zou afscheuren van het Verenigd Koninkrijk zou er sprake zijn
van secessie.421
In een dergelijk scenario zou Schotland de Opvolgerstaat zijn en het
resterende deel van het VK zal, naar mijn mening, de Verderzettende Staat vormen. Het
Verenigd Koninkrijk behoudt namelijk het grootste deel van zijn grondgebied en bevolking,
de gouvernementele instellingen van de staat zullen zonder problemen kunnen worden
verdergezet en er kan ten slotte worden aangenomen dat de internationale rechtsorde ook zal
aanvaarden dat het resterende deel van het Verenigd Koninkrijk de internationale
persoonlijkheid van de Voorgangerstaat verderzet.
270. Een statenopvolging brengt een aantal internationale gevolgen met zich mee. Ten eerste
zal de Opvolgerstaat Schotland hoogstwaarschijnlijk gebonden blijven door de verdragen
aangegaan door het Verenigd Koninkrijk.422
Niettegenstaande het feit dat het VK geen lid is
bij het Verdrag van Wenen van 1978, lijkt het mij toch zeer plausibel dat in een overeenkomst
omtrent de gevolgen van de afscheuring van Schotland deze regel zal worden gevolgd met het
oog op rechtszekerheid.
271. Ten tweede zou de Opvolgerstaat, Schotland, er toe gehouden zijn het lidmaatschap van
de internationale organisaties opnieuw aan te vragen, daar waar het Verenigd Koninkrijk het
lidmaatschap van deze organisaties zal kunnen verderzetten. Dit is de meest gehanteerde regel
door de internationale organisaties. Elke organisatie is echter vrij om zelf de voorwaarden te
bepalen waaraan een staat moet voldoen om lid te worden en welke voorwaarden er gelden in
het geval van statenopvolging.
272. De Europese Unie regelde echter niets omtrent de verhouding tussen diens lidmaatschap
en statenopvolging. Er zijn geen precedenten van secessie te vinden binnen de Unie. Vandaar
is het onmogelijk te voorspellen wat de te volgen piste zal zijn voor een staat die ontstaan is
419
https://news.gov.scot/speeches-and-briefings/scottish-government-debate-scotlands-choice. 420
Infra, nr. 280-285. 421
Supra, nr. 165. 422
Art. 34 Verdrag van Wenen van 23 augustus 1978 inzake Statenopvolging met betrekking tot Verdragen.
90
via de afscheuring van een lidstaat van de EU. Schotland wenst lid te blijven van de Unie
indien het de onafhankelijkheid zou verwerven. Welke scenario’s mogelijk zijn, zal afhangen
van het feit of Schotland die onafhankelijkheid kan verwerven vóórdat het Verenigd
Koninkrijk de Europese Unie verlaat ten gevolge van de Brexit of dat het dit pas kan
verwezenlijken nádat de Brexit een feit is geworden.
273. Indien Schotland onafhankelijk zou worden voordat het Verenigd Koninkrijk de Unie
verlaat, zal het volgens mij als nieuwe staat de normale toetredingsprocedure moeten
volgen.423
Omwille van de keuze van de Schotten om zich af te scheuren van een lidstaat van
de Unie, valt Schotland niet langer binnen die Unie en kan het zich dus niet beroepen op een
toepassing van artikel 48 VEU om lid te blijven de EU.424
Mijn inziens dienen de
onderhandelingen omtrent de toetreding van Schotland tot de Unie te starten kort na de
beslissing om zich af te scheuren. De onderhandelingen zouden in principe vlot moeten
verlopen, aangezien Schotland vandaag lid is van de Unie en dus volledig zal voldoen aan de
toetredingsvoorwaarden. Het beste scenario zou zijn dat Schotland de onafhankelijkheid pas
verwerft nadat deze onderhandelingen zijn afgerond en het akkoord door de overige lidstaten
werd geratificeerd. Op deze manier treedt de nieuwe staat Schotland toe tot de Unie op
dezelfde dag dat het de onafhankelijkheid verkrijgt. Zo wordt een interim-periode vermeden
waarin Schotland buiten de werkingssfeer van de EU zou vallen.425
274. Indien Schotland zich pas na het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie zou
afscheuren, zal het zonder twijfel artikel 49 VEU moeten toepassen. De onafhankelijke
Schotse staat zal dan als nieuwe staat moeten toetreden tot de Europese Unie. Het
onderhandelingsproces zou normaal gezien wel eenvoudig moeten verlopen, aangezien het
Schotse recht reeds in overeenstemming is met het Europese recht.
275. Ten derde dient er een regeling te worden getroffen omtrent de staatseigendommen,
-schulden en -archieven. Het Verdrag van Wenen van 1983 met betrekking tot deze
problematiek trad nog niet in werking, maar kan wel een goede leidraad vormen voor een
akkoord tussen Schotland en het resterende deel van het Verenigd Koninkrijk.
423
Dit is de toetreding via art. 49 Verdrag betreffende de Europese Unie, 7 februari 1992. Deze procedure
resulteert in een toetredingsakkoord dat moet worden geratificeerd door alle lidstaten van de Unie. 424
Schotland is van mening dat het lid kan blijven van de EU na diens afscheuring. De staat baseert zich
daarvoor op artikel 48 VEU. Dit artikel voorziet in de procedure om de Verdragen van de Unie te wijzigen. Ten
gevolge van de afscheuring van Schotland zou een wijziging van de Verdragen noodzakelijk zijn. 425
Supra, nr. 219-227.
91
276. In het internationaal recht wordt alom aanvaard dat de staatseigendom426
die gelegen is
op het grondgebied dat de Opvolgerstaat vormt, zal overgaan op die staat.427
De roerende
eigendom van het Verenigd Koninkrijk welke verband houdt met de activiteit van het VK
binnen Schotland, zal overgaan op Schotland volgens het Verdrag van Wenen van 1983.428
Daarnaast zal het principe van de permanente soevereiniteit over natuurlijke bronnen
belangrijk zijn voor een onafhankelijk Schotland. Via dit principe zal de Schotse staat de
exclusieve eigenaar zijn van de natuurlijke rijkdommen die zich op zijn grondgebied bevinden
en zal de staat het recht hebben deze rijkdommen te gebruiken, te bezitten en er vrijelijk over
te beschikken.429
Wel zal Schotland er toe gehouden zijn dit recht uit te oefenen in het belang
van de nationale ontwikkeling en het welzijn van de bevolking.430
277. Het Verdrag van Wenen van 1983 bepaalt inzake de staatsschulden dat een billijke
verdeling tussen de Voorgangerstaat en de Opvolgerstaat vereist is. Indien Schotland zich
afscheurt, zal het deel van de staatsschulden431
dat overgaat op deze staat in verhouding
moeten zijn met onder andere de eigendom, de rechten en de belangen die verband houden
met die schulden en die overgegaan zijn naar Schotland.432
Het lijkt mij logisch dat in de
situatie van Schotland beide staten een billijke verdeling van de schulden zullen nastreven.
278. Ook de staatsarchieven433
worden behandeld in het Verdrag van Wenen van 1983.434
Dit
is echter een onderwerp waarvan moeilijk in te schatten valt of Schotland en het Verenigd
Koninkrijk de regeling die voorzien is in dit verdrag zouden volgen of niet. De principes die
worden gehanteerd in artikel 30 van het verdrag lijken mij echter billijk te zijn. Indien deze
principes zouden worden gehanteerd bij de onafhankelijkheid van Schotland, dan zouden
426
Supra, nr. 236-243. 427
Art. 17, 1. (a) Verdrag van Wenen van 8 april 1983 inzake Statenopvolging met betrekking tot
Staatseigendommen, -archieven en -schulden; J. CRAWFORD, Brownlie’s Principles of public international law,
New York, Oxford University Press, 2012, 430; PIGH, 15 december 1933, Appeal from a judgement of the
Hungaro-Czechoslovak mixed arbitral tribunal, (The Peter Pázmány University v. the State of Czechoslovakia),
Judgement, PCIJ Series A/B no. 61, 237; The Badinter Arbitration Committee, 13 augustus 1993, Opinion 14, 32
ILM 1993, (1593) 1594. 428
Art. 17, 1. (b) Verdrag van Wenen van 8 april 1983 inzake Statenopvolging met betrekking tot
Staatseigendommen, -archieven en -schulden. 429
J.A. HOFBAUER, The principle of Permanent Sovereignty over Natural Resources and Its Modern
Implications, onuitg. LLM Master Degree Thesis, Faculty of Law University of Iceland, 2009, 10-15. 430
Resolutie 1803 (XVII) van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (14 december 1962), UN Doc.
A/RES/1803(XVII) (1962). 431
Supra, nr. 244-247. 432
Art. 40 Verdrag van Wenen van 8 april 1983 inzake Statenopvolging met betrekking tot Staatseigendommen,
-archieven en -schulden. 433
Supra, nr. 244-252. 434
Art. 30 Verdrag van Wenen van 8 april 1983 inzake Statenopvolging met betrekking tot Staatseigendommen,
-archieven en -schulden.
92
zowel de archieven die noodzakelijk zijn voor de normale werking van het Schotse
grondgebied als de archieven die rechtstreeks verband houden met Schotland overgaan op
deze laatste.
279. Ten slotte bestaat er nog het vraagstuk van de nationaliteit van de betrokken personen
bij een statenopvolging. Op grond van de draft articles van de ILC zou de persoon die zijn
woonplaats heeft op het grondgebied van Schotland, de Schotse nationaliteit verwerven, tenzij
de betrokken persoon daar anders over beslist via de uitoefening van zijn keuzerecht. Artikel
24 van de draft articles voorziet daarnaast nog in een aantal gevallen waarin de betrokken
persoon de nationaliteit van de Opvolgerstaat Schotland zou kunnen verwerven.435
Wanneer
een betrokken persoon voldoet aan de criteria uiteengezet in artikel 24 om de nationaliteit van
Schotland te verwerven, zou het Verenigd Konikrijk er toe gehouden zijn de Britse
nationaliteit in te trekken. Artikel 25 van de draft articles voorziet vervolgens echter
onmiddellijk in een aantal gevallen waarin de staat daar niet toe gehouden zou zijn.436
Wanneer een persoon zowel de Schotse als de Britse nationaliteit zou kunnen bezitten,
moeten de staten die persoon een keuzerecht toekennen.437
280. Om deze conclusie te beëindigen zou ik nog graag kort even belichten wat de gevolgen
van een afscheuring van Schotland zouden kunnen zijn voor andere regio’s die naar
onafhankelijkheid streven. Indien Schotland de onafhankelijkheid zou verwerven, zou dat
resoneren doorheen Europa. Andere regio’s die ook naar een onafhankelijk bestaan streven,
zullen zich gesterkt voelen door een succesvol voorbeeld.
281. Catalonië is een regio van Spanje en heeft vandaag een eigen parlement en regering.438
Niettegenstaande deze autonomie streeft het gebied al geruime tijd naar onafhankelijkheid.
Spanje is echter gekant tegen een afscheuring. De Spaanse regering verzet zich met hand en
tand tegen elke stap die gezet wordt in de richting van secessie. Zo verklaarde het
Grondwettelijk Hof van Spanje de soevereiniteitsverklaring van Catalonië439
435
Supra, nr. 261-262. 436
Supra, nr. 264. 437
Art. 26 Draft Articles on Nationality of Natural Persons in relation to the Succession of States, 1999; supra,
nr. 265-266. 438
http://www.bbc.com/news/world-europe-20345071; P. CANNOOT, S. DEVRIENDT en J. GOOSSENS,
“Onafhankelijkheidsstreven van regio’s binnen de EU”, Belgian Constitutional Law Blog, 9 november 2014,
http://belconlawblog.com/2014/11/09/catalanen-stemmen-vandaag-symbolisch-referendum-alsnog-
onafhankelijkheid-onafhankelijkheidsstreven-van-regios-binnen-de-eu/. 438
http://www.bbc.com/news/world-europe-20345071. 439
Na de verkiezingen in 2012 werd deze verklaring afgekondigd. Daarin stond dat de Catalaanse bevolking het
recht heeft om te beslissen over haar toekomst; P. CANNOOT, S. DEVRIENDT en J. GOOSSENS,
“Onafhankelijkheidsstreven van regio’s binnen de EU”, Belgian Constitutional Law Blog, 9 november 2014,
93
ongrondwettelijk. Daarop werd meegedeeld dat er een referendum zou worden georganiseerd
in Catalonië omtrent de onafhankelijkheid. De Spaanse regering stapte echter opnieuw naar
het Spaans Grondwettelijk Hof. Dit Hof schorste de wet op het referendum440
en schorste later
tevens het niet-bindende referendum. De Catalaanse regering besloot om toch een informeel
referendum te houden op 9 november 2014.441
80% van de bevolking stemde voor een
onafhankelijk Catalonië.442
282. Het moge duidelijk zijn dat de situaties van Schotland en Catalonië compleet verschillen.
Beide regio’s streven naar onafhankelijkheid, maar daar waar Spanje radicaal gekant is tegen
een afscheuring, kan er worden aangenomen dat Schotland de onafhankelijkheid zou
verwerven met de steun van het Verenigd Koninkrijk.443
Dit is een zeer belangrijk verschil.
283. Indien Schotland de onafhankelijkheid zou verwerven met de steun van het Verenigd
Koninkrijk, kan men aannemen dat de internationale rechtsorde deze secessie zou aanvaarden.
Tot voor kort was ik er van overtuigd dat Spanje dit echter niet zou aanvaarden en zeker niet
voor wat betreft de toetreding tot de Unie. Begin april stelde de minister van Buitenlandse
Zaken echter dat Spanje zich niet zou kanten tegen de toetreding van een onafhankelijk
Schotland. Deze stelling vloeit voort uit de Brexit. Daar waar de Engelsen stemden voor het
verlaten van de Unie, stemden de Schotten echter voor het behoud van het lidmaatschap.444
284. Dit standpunt van de Spaanse minister van Buitenlandse Zaken is echter nog geen reden
tot juichen voor de Catalaanse onafhankelijkheidsbeweging. De minister antwoordde namelijk
het volgende: “We don’t want it to happen. But if it happens legally and constitutionally, we
would not block it”.445
De nadruk werd dus zeer duidelijk gelegd op het feit dat de secessie
http://belconlawblog.com/2014/11/09/catalanen-stemmen-vandaag-symbolisch-referendum-alsnog-
onafhankelijkheid-onafhankelijkheidsstreven-van-regios-binnen-de-eu/. 440
P. TEFFER, “Spain suspends independence bid, Catalans vow to go on”, EUobserver, 11 november 2015,
https://euobserver.com/political/131076. 441
P. CANNOOT, S. DEVRIENDT en J. GOOSSENS, “Onafhankelijkheidsstreven van regio’s binnen de EU”,
Belgian Constitutional Law Blog, 9 november 2014, http://belconlawblog.com/2014/11/09/catalanen-stemmen-
vandaag-symbolisch-referendum-alsnog-onafhankelijkheid-onafhankelijkheidsstreven-van-regios-binnen-de-eu/. 442
http://www.bbc.com/news/world-europe-20345071. 443
V. POP, “Scotland vs. Catalonia: Two independence quests, different paths”, EUobserver, 8 september 2014,
https://euobserver.com/political/125515; P. CANNOOT, S. DEVRIENDT en J. GOOSSENS, “Onafhankelijkheids-
streven van regio’s binnen de EU”, Belgian Constitutional Law Blog, 9 november 2014,
http://belconlawblog.com/2014/11/09/catalanen-stemmen-vandaag-symbolisch-referendum-alsnog-
onafhankelijkheid-onafhankelijkheidsstreven-van-regios-binnen-de-eu/. 443
http://www.bbc.com/news/world-europe-20345071. 444
http://www.bbc.com/news/politics/eu_referendum/results. 445
https://www.theguardian.com/politics/2017/apr/02/spain-drops-plan-to-impose-veto-if-scotland-tries-to-join-
eu.
94
grondwettelijk dient te zijn. Indien Catalonië zich zou afscheuren, dan zou dit niet in
overeenstemming zijn met de Spaanse grondwet, daar deze geen secessie toelaat.446
285. Concluderend kan er dus worden gesteld dat de onafhankelijkheid van Schotland een
opsteker zou zijn voor de andere regio’s in Europa die streven naar onafhankelijkheid. Een
Schotland dat internationaal aanvaard wordt als een onafhankelijke staat, dat nog goede
banden heeft met Verenigd Koninkrijk, dat succesvol toetreedt tot de Europese Unie en dat
floreert, zou een inspiratiebron zijn voor al deze regio’s. Er dient echter op te worden
gewezen dat zelfs indien deze regio’s er in zouden slagen om zich af te scheuren, de weg naar
effectieve onafhankelijkheid, aanvaarding binnen de internationale rechtsorde en toetreding
tot de Europese Unie lang zal zijn.
446
V. POP, “Scotland vs. Catalonia: Two independence quests, different paths”, EUobserver, 8 september 2014,
https://euobserver.com/political/125515; P. TEFFER, “Spain suspends independence bid, Catalans vow to go on”,
EUobserver, 11 november 2015, https://euobserver.com/political/131076.
95
Bibliografie
Verdragen en akkoorden
Treaty of Union, 22 juli 1706.
Verdrag van Nanking van 29 augustus 1842, Treaty of peace, friendship and commerce
between her Majesty and the Emperor of China.
Treaty between Great Britain and Ireland, 6 december 1921.
Handvest van de Verenigde Naties van 26 juni 1945.
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, 10 december 1948.
Statuut van de Raad van Europa, 5 mei 1949.
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, 4 november 1950.
Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, 25 maart 1957.
Convention on the Reduction of Statelessness, 30 augustus 1961.
The Independence of Singapore Agreement, 7 augustus 1965.
Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, 19 december 1966.
Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten, 19 december
1966.
Verdrag van Wenen van 23 mei 1969 inzake het Verdragenrecht.
Verdrag van Wenen van 23 augustus 1978 inzake Statenopvolging met betrekking tot
Verdragen.
Verdrag van de Verenigde Naties inzake het Recht van de Zee, 10 december 1982.
Verdrag van Wenen van 8 april 1983 inzake Statenopvolging met betrekking tot
Staatseigendommen, -archieven en –schulden.
Agreement Establishing a Union between the State of the Yemen Arab Republic and the State
of the People's Democratic Republic of Yemen, 22 april 1990.
96
Verdrag betreffende de Europese Unie, 7 februari 1992.
Draft Articles on Nationality of Natural Persons in relation to the Succession of States, 1999.
Agreement on Succession issues between the five successor states of the former state of
Yugoslavia, 29 juni 2001.
Convention on the Avoidance of Statelessness in relation to State Succession, 19 mei 2006.
Agreement between the United Kingdom Government and the Scottish Government on a
referendum on independence for Scotland, 15 oktober 2012.
Rechtsleer
BLUM, Y.Z., “Russia Takes Over the Soviet Union’s Seat at the United Nations”, 3 EJIL 1992,
354-362.
BOYLE, A. en CRAWFORD, J., Annex A. Opinion: Referendum on the Independence of Scotland
– International Law Aspects, 10 december 2012,
www.gov.uk/government/uploads/system/uploads/attachment_data/file/79408/Annex_A.pdf.
BÜHLER, K. G., State succession and membership in International Organizations. Legal
theories versus Political pragmatism, Den Haag, Kluwer Law International, 2001, 351 p.
CANNOOT, P., DEVRIENDT, S. en GOOSSENS, J., “Onafhankelijkheidsstreven van regio’s binnen
de EU”, Belgian Constitutional Law Blog, 9 november 2014, http://belconlawblog.com/2014/
11/09/catalanen-stemmen-vandaag-symbolisch-referendum-alsnog-onafhankelijkheid-
onafhankelijkheidsstreven-van-regios-binnen-de-eu/.
CONNOLLY, CK., “Independence in Europe: Secession, Sovereignty, and the European
Union”, Duke J. Comp. & Int’l L. 2013, 51-105.
CRAWFORD, J., Brownlie’s Principles of public international law, New York, Oxford
University Press, 2012, 803 p.
CRAWFORD, J., “State Practice and International Law in Relation to Secession”, BYIL 1999,
85-117.
CRAWFORD, J., The Creation of States in International Law, Oxford, Clarendon press, 2006,
870 p.
DAM-DE JONG, D., International law and governance of natural resources in conflict and
post-conflict situations, New York, Cambridge University Press, 2015, 484 p.
97
DAMM, M. en MARTINI, M., “Succession of states in the EU”, Ancilla Iuris, 2013, 159-181.
DE WAELE, H.C.F.J.A., “Afscheiding van delen van EU-lidstaten: de Europeesrechtelijke
implicaties”, SEW 2016, 3-10.
DOUGLAS-SCOTT, S., “How easily could an independent Scotland join the EU?”, Legal
Resaerch Paper Series, juli 2014, 1-25.
DUMBERRY, P., “State succession to bilateral treaties: a few observations on the incoherent
and unjustifiable solution adopted for secession and dissolution of states under the 1978
Vienna Convention”, L.J.I.L. 2015, 13-30.
DUMBERRY, P. en TURP, D., “State succession with respect to multilateral treaties in the
context of Secession: From the principle of Tabula Rasa to the emergence of a presumption
of Continuity of treaties”, BaltYIL. 2013, 27-65.
EDWARD, D., “Scotland and the European Union”, Scottish Constitutional Futures Forum
blog, 17 december 2012, http://www.scottishconstitutionalfutures.org/OpinionandAnalysis/
ViewBlogPost/tabid/1767/articleType/ArticleView/articleId/852/David-Edward-Scotland-
and-the-European-Union.aspx.
EISEMANN, P.M. en KOSKENNIEMI, M. (eds.), La succession d'Etats : la codification à
l'épreuve des faits, Den Haag, Nijhoff, 2000, 1012 p.
GANTZ, D., “The Scottish referendum: another major step toward independence?”, Int.T.L.R.
2015, 1-7.
HAILBRONNER, K., “Legal Aspects of the Unification of the Two German States”, 2 EJIL
1991, 18-44.
HAMANT, H., Démembrement de l'URSS et problèmes de succession d'États, Brussel,
Bruylant, 2007, 615 p.
HAPPOLD, M., “Independence: in or out of Europe? An independent Scotland and the
European Union”, ICLQ 2000, 15-34.
HASANI, E., “The evolution of the succession process in former Yugoslavia”, T.Jefferson L.
Rev. 2006, 111-150.
HOFBAUER, J.A., The principle of Permanent Sovereignty over Natural Resources and Its
Modern Implications, onuitg. LLM Master Degree Thesis, Faculty of Law University of
Iceland, 2009, 85 p.
98
JEFFREY, C. en PERMAN, R., Scotland’s Decision. 16 questions to think about for the
referendum on 18 September, Edinburgh, Birlinn Limited, 2014, 90 p.
KAMMINGA, M., “State Succession in respect of Human Rights Treaties”, 7 EJIL 1996, 469-
484.
KOHEN, M.G. (ed.), Secession: International Law Perspectives, Cambridge, Cambridge
University Press, 2006, 510 p.
LEVITES, B., “The Scottish Independence Referendum and the Principles of Democratic
Secession”, Brook. J. Int'l L. 2015, 372-405.
MRAK, M., Succession of States, Den Haag, Nijhoff, 1998, 218 p.
MÜLLERSON, R., “The Continuity and Succession of States, By Reference to the Former
USSR and Yugoslavia”, 42 ICLQ 1993, 473-493.
MURKENS, J. E., Scotland’s place in Europe, Londen, The Constitution Unit (UCL), 2001.
O’NEILL, A., “A Quarrel in a Faraway Country? Scotland, Independence and the EU”,
Eutopia Law blog, 14 november 2011, https://eutopialaw.com/2011/11/14/685/.
PAGE, A., Constitutional Law of Scotland, Edinburgh, W. Green, 2015, 334 p.
PERRY, F.V. en SCHEHERAZADE, R., “Secession, the rule of law and the European Union”,
Conn. J. Int'l L. 2015, 61-91.
POP, V., “Scotland vs. Catalonia: Two independence quests, different paths”, EUobserver, 8
september 2014, https://euobserver.com/political/125515.
RASULOV, A., “Revisiting State Succession to Humanitarian Treaties: Is there a case for
automaticity?”, 14 EJIL 2003, 141-170.
RUYS, T., Inleiding tot het internationaal recht, Gent, Gandaius, 2016, 254 p.
SCHRIJVER, N., Sovereignty over natural resources: Balancing rights and duties, Cambridge,
Cambridge University Press, 1997, 452 p.
SCOTT, P., Scotland in Europe: Dialogue with a Sceptical Friend, Edinburgh, Canongate
Books, 1992, 80 p.
SHAW, M. N., International Law, Cambridge, Cambridge University Press, 2008, 1542 p.
99
STAHN, C., “The Agreement on Succession Issues of the Former Socialist Federal Republic of
Yugoslavia”, AJIL 2002, 379-397.
STERN, B., Dissolution, Continuation and Succession in Eastern Europe, Den Haag, Kluwer
Law International, 1998, 211 p.
TEFFER, P., “Spain suspends independence bid, Catalans vow to go on”, EUobserver, 11
november 2015, https://euobserver.com/political/131076.
TERRETT, S., The dissolution of Yugoslavia and the Badinter Arbitration Commission. A
contextual study of peace-making efforts in the post-Cold War world, Aldershot, Ashgate,
2000, 395 p.
TIERNEY, S., Accession of an Independent Scotland to the European Union: A View of the
Legal Issues, Briefing Paper, 2 december 2013.
TIERNEY, S. en BOYLE, K., An Independent Scotland: The Road to Membership of the
European Union, Briefing Paper, 20 August 2014.
TIERNEY, S., Constitutional law and national pluralism, New York, Oxford University Press,
2004, 371 p.
TIERNEY, S., “Legal issues surrounding the Referendum on the Independence for Scotland”,
EuConst 2013, 359-390.
WOUTERS, J., Internationaal recht in kort bestek, Intersentia, 2006, 370 p.
Rechtspraak
a) Internationaal
PIGH, 10 september 1923, German settlers in Poland (Germany v. Poland), Advisory
Opinion, PCIJ Series B no. 6, 6-43.
Island of Palmas case (Nederland v. Verenigde Staten), 4 april 1928, RIAA Vol. II, 829-871.
PIGH, 15 december 1933, Appeal from a judgement of the Hungaro-Czechoslovak mixed
arbitral tribunal, (The Peter Pázmány University v. the State of Czechoslovakia), Judgement,
PCIJ Series A/B no. 61, 207-250.
IGH, 11 juli 1996, Case concerning Application of the Convention on the Prevention and
Punishment of the Crime of Genocide (Bosnia and Herzegovina v. Serbia and Montenegro),
Judgment on Preliminary Objection, ICJ Reports 1996, 595-795.
100
IGH, 19 december 2005, Case concerning armed activities on the territory of the Congo
(Democratische Republiek Congo v. Uganda), Judgement, ICJ Reports 2005, 168-283.
IGH, 21 juni 2000, Case concerning the Aerial Incident of August 10th
(Pakistan v. India),
Judgement, ICJ Reports 2000, 12-106.
ECRM, Admissibility Decision, 4 maart 1996, nr. 23131/93, Brezny v. Slovak Republic.
ECRM, Admissibility Decision, 13 mei 1996, nr. 23889/93, Nohejl v. Czech Republic.
ECRM, Admissibility Decision, 1 juli 1998, nr. 38855/97, Malfatti v. Slovak Republic.
EHRM, 26 oktober 2004, nrs. 47269/99, 64656/01, 65002/01, Konečný v. the Czech
Republic.
EHRM, 28 april 2009, nr. 11890/05, Bijelić v. Montenegro and Serbia.
HvJ, 5 februari 1963, C-26/62, Van Gend en Loos v. Nederlandse Administratie der
Belastingen.
HvJ, 20 september 2001, C-184/99, Grzelczyk v. Centre public d’aide sociale d’Ottignies-
Louvain-la-Neuve.
HvJ, 17 september 2002, C-413/99, Baumbast and R v. Secretary of State for the Home
Department.
HvJ, 2 maart 2010, C-135/08, Rottmann v. Freistaat Bayern.
HvJ, 8 maart 2011, C-34/09, Zambrano v. Office national de l’emploi.
The Badinter Arbitration Committee, 11 januari 1992, Opinions 1 to 7, 31 ILM 1992, 1494-
1517.
The Badinter Arbitration Committee, 4 juli 1992, Opinions 8 to 10, 31 ILM 1992, 1521-1526.
The Badinter Arbitration Committee, 16 juli 1993, Opinions 11 to 13, 32 ILM 1993, 1587-
1592.
The Badinter Arbitration Committee, 13 augustus 1993, Opinions 14 to 15, 32 ILM 1993,
1593-1598.
101
b) Nationaal
Pakistan, Karachi Court of Appeal, 18 februari 1959, Barlas Brothers (Karachi) v. Yangtze
(London) Ltd., 27 ILR 1994, 35-44.
Imperial Tobacco v Lord Advocate, Supreme Court (VK) 12 december 2012, [2012] UKSC
61, 2013 S.C. (UKSC) 153.
Reference re Secession of Quebec, Supreme Court (Canada) 20 augustus 1998, [1998] 2 SCR
217, 37 ILM 1998, 1342-1377.
Documenten
a) Verenigde Naties
Resolutie 108 (II) van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (30 september
1947), UN Doc. A/RES/108(II) (1947).
Resolutie 523 (VI) van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (12 januari 1952),
UN Doc. A/RES/523(VI) (1952).
Resolutie 626 (VII) van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (21 december
1952), UN Doc. A/RES/626(VII) (1952).
Resolutie 837 (IX) van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (14 december
1954), UN Doc. A/RES/837(IX) (1954).
Resolutie 1803 (XVII) van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (14 december
1962), UN Doc. A/RES/1803(XVII) (1962).
Resolutie 2010 (XX) van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (21 september
1965), UN Doc. A/RES/2010(XX) (1965).
Resolutie 41/128 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (4 december 1986),
UN Doc. A/RES/41/128 (1986).
Resolutie 46/4 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (17 september 1991),
UN Doc. A/RES/46/4 (1991).
Resolutie 46/5 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (17 september 1991),
UN Doc. A/RES/46/5 (1991).
Resolutie 46/6 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (17 september 1991),
UN Doc. A/RES/46/6 (1991).
Resolutie 46/223 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (2 maart 1992), UN
Doc. A/RES/46/223 (1992).
102
Resolutie 46/224 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (2 maart 1992), UN
Doc. A/RES/46/224 (1992).
Resolutie 46/225 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (2 maart 1992), UN
Doc. A/RES/46/225 (1992).
Resolutie 46/226 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (2 maart 1992), UN
Doc. A/RES/46/226 (1992).
Resolutie 46/227 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (2 maart 1992), UN
Doc. A/RES/46/227 (1992).
Resolutie 46/228 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (2 maart 1992), UN
Doc. A/RES/46/228 (1992).
Resolutie 46/229 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (2 maart 1992), UN
Doc. A/RES/46/229 (1992).
Resolutie 46/230 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (2 maart 1992), UN
Doc. A/RES/46/230 (1992).
Resolutie 46/241 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (31 juli 1992), UN
Doc. A/RES/46/241 (1992).
Resolutie 47/1 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (19 september 1992),
UN Doc. A/RES/47/1 (1992).
Resolutie 47/221 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (19 januari 1993),
UN Doc. A/RES/47/221 (1993).
Resolutie 47/222 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (19 januari 1993),
UN Doc. A/RES/47/222 (1993).
Resolutie 55/12 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (10 november 2000),
UN Doc. A/RES/55/12 (2000).
Resolutie 55/153 van de Algemene Vergadering van de Verenigde naties (30 januari 2001),
UN Doc. A/RES/55/153 (2001).
Resolutie 60/264 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (28 juni 2006), UN
Doc. A/RES/60/264 (2006).
Resolutie 29 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (12 augustus 1947), UN Doc.
S/RES/29 (1947).
Resolutie 213 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (20 september 1965), UN Doc.
S/RES/213 (1965).
Resolutie 709 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (12 september 1991), UN Doc.
S/RES/709 (1991).
103
Resolutie 710 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (12 september 1991), UN Doc.
S/RES/710 (1991).
Resolutie 711 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (12 september 1991), UN Doc.
S/RES/711 (1991).
Resolutie 732 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (23 januari 1992), UN Doc.
S/RES/732 (1992).
Resolutie 735 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (29 januari 1992), UN Doc.
S/RES/735 (1992).
Resolutie 736 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (29 januari 1992), UN Doc.
S/RES/736 (1992).
Resolutie 737 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (29 januari 1992), UN Doc.
S/RES/737 (1992).
Resolutie 738 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (29 januari 1992), UN Doc.
S/RES/737 (1992).
Resolutie 739 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (5 februari 1992), UN Doc.
S/RES/739 (1992).
Resolutie 741 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (7 februari 1992), UN Doc.
S/RES/741 (1992).
Resolutie 742 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (14 februari 1992), UN Doc.
S/RES/742 (1992).
Resolutie 757 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (30 mei 1992), UN Doc.
S/RES/757 (1992).
Resolutie 763 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (6 juli 1992), UN Doc.
S/RES/763 (1992).
Resolutie 777 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (19 september 1992), UN Doc.
S/RES/777 (1992).
Resolutie 800 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (8 januari 1993), UN Doc.
S/RES/800 (1993).
Resolutie 801 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (8 januari 1993), UN Doc.
S/RES/801 (1993).
Resolutie 1326 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (31 oktober 2000), UN Doc.
S/RES/1326 (2000).
Resolutie 1691 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (22 juni 2006), UN Doc,
S/RES/1691 (2006).
104
UN Commission on Human Rights, Succession of States in respect of international human
rights treaties, 5 maart 1993, UN Doc. E/CN.4/RES/1993/23.
UN Commission on Human Rights, Succession of States in respect of international human
rights treaties, 26 november 1993, UN Doc. E/CN.4/1994/68.
UN Commission on Human Rights, Succession of States in respect of international human
rights treaties, 25 februari 1994, UN Doc. E/CN.4/RES/1994/16.
UN Commission on Human Rights, Succession of States in respect of international human
rights treaties., 28 November 1994, UN Doc. E/CN.4/1995/80.
UN Commission on Human Rights, Succession of States in respect of international human
rights treaties, 9 januari 1996, UN Doc. E/CN.4/1996/76.
b) Commissie voor Internationaal Recht
INTERNATIONAL LAW COMMISSION, “The succession of States in relation to membership in the
United Nations: memorandum prepared by the Secretariat”, ILC Yearbook 1962 vol. II, 101-
105.
INTERNATIONAL LAW COMMISSION, “Report of the Commission to the General Assembly:
Report of the International Law Commission on the work of its twenty-fourth session”, ILC
Yearbook 1972 vol. II, (219) 295-298.
INTERNATIONAL LAW COMMISSION, “Report of the Commission to the General Assembly:
Report of the International Law Commission on the work of its twenty-sixth session”, ILC
Yearbook 1974 vol. II (I), (157) 260-266.
INTERNATIONAL LAW COMMISSION, “Documents of the forty-ninth session”, ILC Yearbook
1997 vol. II (I), (1) 7-69.
INTERNATIONAL LAW COMMISSION, “Report of the Commission to the General Assembly:
Report of the International Law Commission on the work of its fifty-first session”, ILC
Yearbook 1999 vol. II (II), (1) 23-47.
c) Raad van Europa
Parliamentary Assembly of the Council of Europe, Honouring of commitments entered into by
member states when joining the Council of Europe, 14 april 1994, Resolution 1031 (1994).
d) Europese Commissie
Antwoord gegeven door de heer Prodi in naam van de Commissie, Official Journal of the
European Union, C84 E/422, 3 April 2004.
Antwoord gegeven door de heer Barroso in naam van de Commissie, 28 augustus 2012, http://
www.europarl.europa.eu/sides/getAllAnswers.do?reference=E-2012-007453&language=EN
105
e) Verenigd Koninkrijk
BRITISH PRIME MINISTER, Article 50 notification letter from the United Kingdom, 29 maart
2017.
DEMOCRATIC PROGRESS INSTITUTE, The Experiences of Scottish Devolution, Londen,
Democratic Progress Institute, 2014, 75 p.
HOUSE OF COMMONS: FOREIGN AFFAIRS COMMITTEE, The foreign policy implications of and
for a separate Scotland, Mei 2013, http://www.parliament.uk/business/committees/
committees-a-z/commons-select/foreign-affairs-committee/inquiries1/parliament-
2010/scotland/.
HOUSE OF LORDS ECONOMIC AFFAIRS COMMITTEE, Economic Implications for the United
Kingdom of Scottish Independence, Second Report, 19 maart 2013, https://www.publications.
parliament.uk/pa/ld201213/ldselect/ldeconaf/152/15207.htm#n134.
LAWYERS - IN FOR BRITAIN, The UK & the EU: benefits, misconceptions and alternatives,
2016, http://lawyers-inforbritain.uk/wp-content/uploads/2016/03/Lawyers-In-For-Britain-
Report-on-the-UK-and-the-EU-Benefits-Misconceptions-and-Alternatives.pdf.
Memorandum of Understanding and Supplementary Agreements between the United
Kingdom Government, the Scottish Ministers, the Welsh Ministers and the Northern Ireland
Executive Committee, oktober 2013.
SCOTTISH GOVERNMENT, Scotland’s future. Your guide to an independent Scotland,
November 2013, www.gov.scot/resource/0043/00439021.pdf.
THE SMITH COMMISSION, Report of the Smith Commission for further devolution of powers to
the Scottish Parliament, November 2014, www.smith-commission.scot/wp-content/uploads/
2014/11/The_Smith_Commission_Report-1.pdf.
Wetgeving
Act of Settlement 1701 (Engeland).
Act of Security 1704 (Schotland).
Alien Act 1705 (Engeland).
Union with Scotland Act 1706 (Engeland).
Union with England Act 1707 (Schotland).
Scotland Act 1998.