WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des...

354
"W "W" Y A 1 XXXIII-1-1984 Westerheem AWN

Transcript of WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des...

Page 1: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

"W "W" Y A 1 XXXIII-1-1984

Westerheem

AWN

Page 2: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Redactie Inhoud

Hoofdredacteur:

C. A. Kalee

Redacteuren:

Mevr. H. GoudappelTj. PotG. F. thoe SchwartzenbergO. J. WttewaallMevr. J. Zantinge-van Dijkum

Redactieraad:

Dr. W. J. de BooneProf. Dr. H. BrunstingH. L. de GrootDrs. A. PeddemorsV. T. van Vilsteren

Adviseur:

R. J. Demarée

Algemeen Secretariaat A.W.N.:

Postbus 3088, 3130 CB Vlaardingen

Administratie A.W.N.:

2180 AC, Hillegom

Contributie:

ƒ 48,— per kalenderjaar te stortenop girorekening 577808t.n.v. Penningmeester A.W.N,te Poortugaal

Opzegging lidmaatschap:

vóór 1 december

Bijdragen (artikelen, boekbesprekingenenz.) zenden aan:

C. A. Kalee,Archeologisch Instituut,Trans 14, 3512 JK Utrecht

Alle overige correspondentie:

Administratie A.W.N., Postbus 100,Hillegom

Op het omslag: Majolica-kan uit Bergen opZoom; bh. 15.

Het „troffeltje" 1

J. E. BogaersBedenkingen bij een beer uit Xanten 2

E. H. P. Cordfunke en F. DiederikSchagen: ijzerwinning in de Romein-se tijd met behulp van steenkool 5

P. W. de LangeOude bouwlandgronden in het Gooi.Een voorlopig verslag 11

G. GroenewegSpaanse majolica in westelijk Noord-Brabant 13

F. Kneefel en Tj. PotEen eenvoudige manier om reliëfs opaardewerk vlak af te drukken 20

AWN-studie- en werkweken 1983 24

De AWN-veldcursus in Weert, 9—24

juli 1983 27

Archeologisch nieuws 29

Mededelingen 30

Opgraven in Nederland 33

Opgraven in het buitenland 33

Oproep 34

Boekenbeurs 34

Nieuwe publikaties 34

Literatuurbespreking 34

Literatuursignalement 40

Archeologisch symposium 41

Veldcursus en werkkamp 1984 42

Archeologische rondreis door West-België 43

Tentoonstellingsnieuws 44

ISSN 0166-4301

Page 3: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Westerheemtweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschapvoor Nederland (AWN)

Jaargang XXXIII, no. 1, januari/februari 1984

Het "troffeltje"

De Jeugdbond ter bestudering van de Geschiedenis stelt een Engels troffeltje meteen klein, spits blad in uitzicht als beloning voor de aanbrenger van een nieuw lid.Kleiner en spitser dan het metselaarsinstrument dat in handen is van zo vele amateur-archeologen. Hoe komt dit toch voor een ander doel bestemde en gespecialiseerdewerktuig van de bouwvakker nu in handen van veredelde grondwerkers? Ik meende gang van zaken te hebben kunnen volgen.

Toen Van Giffen zijn eerste grafheuvels opgroef (was het de „Germaanse brand-heuvel" van het Noordse Veld bij Zeyen in 1917?) bleek de schop wel een erg grofinstrument te zijn. Om de details zichtbaar te maken — in dit geval bijv. de stukkenhoutskool van de brandstapel — had men iets subtielers nodig, hoe geraffineerd deZeyenaar Jan Lanting zijn schop ook hanteerde. Die begon overigens pas een paarjaar later.

Bij een smid werden een paar kleine schopjes besteld, speciaal voor het doel gesmeed:een rechthoekig blad van ongeveer 4 bij 6 cm met een tweemaal omgebogen steelin een houten handvat. Toen ik bijna 20 jaar later in de geheimen van de opgravings-techniek werd ingeleid zei deze Jan: „ze noemen ze nu wel troffeitjes, maar het zijnkleine schopjes . . . "

De schopjes waren wat jaren later grondig versleten: het onderzoek had niet meeralleen te maken met het zachte Drentse zand. Als vervanging werden toen nieuwe„schopjes" aangeschaft, nu niet meer speciaal voor het doel gesmeed, maar in dewinkel verkrijgbare, veel grotere metselaars troffels. Ze bleken bruikbaar. Sedertdiennamen ze de plaats in van de door Van Giffen ontworpen werktuigjes, en niemandviel het op. Maar met de kleine Engelse „troffeltjes" zijn we weer heel dicht bij hetpunt van uitgang aangeland.

H. Brunsting

Page 4: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Bedenkingen bij een beer uit Xanten

J. E. Bogaers

Een recente aflevering van Hermeneus,tijdschrift voor antieke cultuur en orgaanvan het Nederlands Klassiek Verbond (jg.55, nr. 3, juli/augustus 1983), is geheelgewijd aan „epigrafiek" (lees: epigrafie).Op p. 235 maken we kennis met de in-scriptie van een „berenoppasser". Dezeis te lezen op het voetstuk van een beeldvan de — door een beer geflankeerde —god Silvanus, da;t volgens het opschriftaan die godheid is gewijd door Cesso-rinius Ammausius, ursarius leg(ionis)XXX U(lpiae) V(ictricis) S(everianae)A(lexandrianae), dus tijdens de regeringvan keizer Severus Alexander (222—235n. Chr.). Dit votief geschenk is gevondente Xanten-Birten. Het origineel is tebezichtigen in het Regionalmuseum inXanten; kopieën zijn aanwezig in hetRheinische Landesmuseum te Bonn en inhet Archeologische Park (Colonia UlpiaTraiana) te Xanten.

„Cessorinius Ammausius, afkomstig uitGermania Inferior, diende als berenoppas-ser {ursus = beer; ursarius) de dierenin het vivarium [p. 233: „dierenpark"] teverzorgen, tot men ze nodig had voor despelen in het amfitheater. Dat deze jobniet zonder gevaar was bewijst zijn wijdingaan de god Silvanus, de god van de wou-den" [sic!].

Daarmee is dan de Xantense berenoppas-ser (in het Duits: Barenwarter) ook inons land losgelaten. In 1935 was dezeursarius hier nog een berenjagerx. De„Barenwarter" uit Xanten komt men heteerst tegen in een publikatie uit 1918 2.Van 1960 tot en met 1976 is hij „Baren-jager"3, in 1977 wordt hij „Barenfanger"4,in 1978 „Barenfanger und Warter"5, maarin het Regionalmuseum te Xanten is Ces-sorinius Ammausius (reeds vanaf de ope-

Beeld met beer uit Xanten (foto RheinischesLandesmuseum Bonn).

Page 5: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

ning in mei 1974?) te zien als „Baren-warter" e.

Het woord ursarius is naar het schijnt niëfbekend uit de antieke litteratuur, maaralleen uit de epigrafie. Het komt slechtsin drie inscripties voor: CIL (CorpusInscriptionum Latinarum) XII 533, regel10 (in een gedicht op een grafmonumentte Aquae Sextiae/Aix-en-Provence, GalliaNarbonensis); CIL XIII 5243 (een wij-ding aan Diana en Silvanus, gevonden inZürich, Germania Superior; de in hetopschrift genoemde ursari(i) worden inde Zwitserse litteratuur algemeen als„Barenjager" beschouwd7); CIL XIII8639 (het beeld uit Xanten-Birten, Ger-mania Inferior).

Als men ursarius opzoekt in woorden-boeken, dan blijkt dat er steeds de beteke-nis van berenoppasser aan wordt gege-ven s. Het is echter de vraag of dit terechtgebeurt.

Cessorinius Ammausius was volgens deinscriptie uit Xanten ursarius van de legioXXX Ulpia Victrix; „vermutlich stand erals Zivilist im Dienst der 30. Legion" 9.Dit ligt geenszins voor de hand. Er is geenreden om er aan te twijfelen dat hij alssoldaat in dienst is geweest van het der-tigste legioen en als zodanig op een ofandere manier bemoeienis heeft gehad metberen. Uit Keulen kennen we een altaardat gewijd is aan Diana door Q(uintus)Tarquitius Restitutus, centurio van delegio I Minervia te Bonna/Bonn, die zicher op beroemt „dat hij in een tijdspannevan zes maanden vijftig beren heeft gevan-gen, niet gedood" ;l°. „Die 50 gefangenenBaren waren wohl für die Spiele be-stimmt" r ' . Ursarius moet een technischerang in de Romeinse legioenen zijn ge-weest. Soldaten in die rang stonden onderde praefectus castrorum, de commandantvan de legioensvesting, en behoorden totde principales of onderofficieren V2.

In het Romeinse leger had men om tweeredenen behoefte aan beren. In de eersteplaats ter wille van de huiden van deze

dieren, die verwerkt werden in de unifor-men van bepaalde onderofficieren, in hetbijzonder de signiferi (vaandeldragers),maar ook de cornicines (hoornblazers), deimaginifer (de drager van het borstbeeldvan de keizer) en de aquilifer (de ade-laardrager) w. In de tweede plaats warenberen nodig voor de venationes, geënsce-neerde jachtpartijen of gevechten met wil-de dieren in amfitheaters. Blijkbaar warenRomeinse militairen de voornaamste leve-ranciers van dergelijke beesten voor spelen,niet alleen in militaire maar ook in stede-lijke amfitheaters M. Zoals bekend werdende dieren, nadat ze gevangen waren, on-dergebracht in omheinde bewaarplaatsen,vivaria15, in afwachting van het ogenblikwaarop ze in het amfitheater dienst zou-den moeten doen.Ook de pretoriaanse cohorten van de kei-zerlijke garde te Rome beschikten overeen vivarium. Een van de 'technische ran-gen bij de pretorianen was die van custosvivarii, bewaker of opzichter van de„dierenkooi". Zo'n functionaris wordt ineen inscriptie vermeld te zamen met enigevenatores w. „Die Zusammenstellung mitdem custos vivarii lehrt, dass es Soldatensind, die im Fangen wilder Tiere geübtsind" 17.Uit de legioenen zijn eveneens venatoresbekend. Deze zouden volgens von Do-maszewski (als principales, onderofficie-ren, in een technische rang) „in demTierzwinger, dem vivarium", hebben ge-diend 18, maar het woord venator is be-zwaarlijk te vertalen met oppasser 19.Wanneer men de weinige beschikbaregegevens overziet, is het geenszins on-waarschijnlijk dat ursarii een speciaalsoort venatores zijn geweest. Het was huntaak beren te leveren, hetzij rechtstreeksaan het Romeinse leger, dat voor bepaaldeuniformen regelmatig berevellen nodighad, hetzij aan vivaria om deze dieren tekunnen laten optreden tijdens venationesin amfitheaters. Ursarii waren dus beren-vangers, eventueel berenjagers, maar lievergeen berenoppassers.

Page 6: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

De gelofte die Cessorinius Ammausiuseens aan Silvanus heeft gedaan, is doordeze ursarius ongetwijfeld ingelost nadathij de gevaren van de Germaanse woudenmet hun beren en andere wilde beestenhad weten te trotseren en met succeswas weergekeerd naar de legioensvestingVetera.

Noten

1 A. W. Byvanck, Excerpta Romana II, 's-Gra-venhage 1935, 388, nr. 898.

2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler desProvinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101,nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius) hattedie für die Arenaspiele nötigen Baren untersich. (. . .) der Waldgott [Silvanus] ist derBeschützer der Baren."

a H. Hinz, Xanten zur Römerzeit, 1ste dr. (29:„Weihestein des Barenjagers der XXX. Le-gion, der die Baren für die Kampfspiele imAmphitheater lieferte") — 6de dr. (31, Abb.18), Xanten 1960—1976.

4 Archaologischer Park Xanten, Kurzführer1977, Köln, 15; zo ook Fr. Drexel, Die Göt-terverehrung im römischen Germanien, Be-richt der Römisoh-Germanischen Kommission14, 1922 (1-68), 49. — In de jongste, 4dedruk van de „Kurzführer" door het Archeo-logische Park in Xanten (Köln 1981) blijktde „Barenfanger" te zijn vervangen door een„Barenwarter" (p. 18).

5 D. Soechting, Führer durch das Regionalmu-seum Xanten, Köln/Bonn 1978, 26.

6 Zie ook H. G. Horn, Rheinisches Landes-museum Bonn. Römische Steindenkmaler 2,Köln/Bonn (1981), 18 v.. nr. 23.

7 E. Howald—E. Meyer, Die römische Schweiz,Zürioh (1940), 277, nr. 261; F. Staehelin,Die Schweiz in römischer Zeit, 3de dr., Basel1948, 468; G. Walser, Römische Inschriftenin der Schweiz, II, Bern 1980, 168 v., nr.192.

s Aeg. Forcellini, Totius latinitatis lexicon, VI,ed. Prati 1875, 426; K. E. Georges, Ausführ-liohes Lateinisch-Deutsches Handwörterbuch,8ste dr., II, Leipzig 1918, 3318; Oxford LatinDictionary, VIII, Oxford 1982, 2108.

9 Horn 1981 (n. 6), 18.1U H. Devijver, Hermeneus 55, 1983, 233 (over

CIL XIII 12048).11 Br. en H. Galsterer, Die römischen Steinin-

sohriften aus Köln, Köln 1975, 15, nr. 14.12 A. von Domaszewski—Br. Dobson, Die Rang-

ordnung des römischen Heeres, 2de dr.,Köln/Graz 1967, XV v., 45 vv. en 49.

13 R. W. Davies, The Supply of Animals to theRoman Army and the Remount System, La-tomus 28, 1969 (429—459), 456 met n. 2.

14 Zie over „1e service impérial des venationes"G. Lafaye in: Ch. Daremberg—E. Saglio,Dictionnaire des antiquités grecques et ro-maines, V, 706 b, s.v. venatio.

« Vgl. H. Devijver, Hermeneus 55, 1983, 233v. (over CIL XIII 8174 = Galsterer 1975(n. 11), 15, nr. 15).

i« CIL VI 130.17 Von Domaszewski-Dobson 1967 (n. 12), 25

v.15 Von Domaszewski-Dobson 1967 (n. 12), 46

en 49: nr. 67.19 Deze venatores („jagers") mag men — als

legioensoldaten — ongetwijfeld niet identifi-ceren met bestiarii, gladiatores of venatoresdie tijdens venationes in amfitheaters metwilde beesten hadden te vechten.

Berg en Dalseweg 150,6522 BZ NIJMEGEN

Page 7: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Schagen: ijzerwinning in de Romeinse tijdmet behulp van steenkool

E. H. P. Cordfunke en F. Diederik

Toen in de zomer van 1980 door de ge-meente Schagen even ten zuiden van dezeplaats een wegcunet werd gegraven vooreen tijdelijke grondstort, kon niemandvermoeden welke belangrijke oudheid-kundige zaken in dat terrein verborgenlagen. Door leden van de AWN-werk-groep Schagen werd al snel een grotehoeveelheid inheems-Romeinse schervenontdekt die vrijwel zeker behoorde toteen nederzetting. Het terrein werd verderverkend door middel van boringen om degrootte van het geheel vast te stellen.Tevens werden enige proefputjes gegra-ven om de stratigrafie vast te leggen.Er werd een grote hoeveelheid materiaalgeborgen: behalve het gebruikelijke aarde-werk, scherven van inheems-Romeinsepotten, wat Romeinse import en een hoe-veelheid bot, kwamen er ook zaken naarboven die deden denken aan industriëlebedrijvigheid: steenkool, metaalslakken,delen van smeltkroesjes en stukken gebak-ken klei die wellicht afkomstig zijn vaneen veldoven. De conclusie lijkt dan ookgerechtvaardigd dat er ter plekke ijzerwerd gewonnen. Gezien het karakter vanhet landschap in Schagen in de Romeinsetijd, waarin uitgestrekte veengebiedenbijna alles overdekt moeten hebben, lijkthet wel zeker dat er in deze streken„moeras-erts is voorgekomen. Ijzeroer isnamelijk een produkt dat ook heden tendage in ons land in venige gebieden enbeekdalen kan ontstaan.We mogen er derhalve van uitgaan, dater in de Romeinse tijd voldoende ijzeroerin de omgeving van Schagen aanwezig was.De winning van ijzer hieruit werd gedaandoor het ijzeroer samen met (houts)koolte smelten, waarvoor temperaturen tussen

1. Smeltkroesje, gevonden bij slak VIII; MBT-O, 021 a.

de 1000 en 1500°C nodig zijn. Er werdtot nog toe van uitgegaan, dat de gebruikteovens deze hoge temperaturen niet kondenbereiken en dat het beste resultaat eensterk door koolstof verontreinigd (bros)gietijzer was. Naderhand kon deze veront-reiniging worden verwijderd door een na-behandeling, waarbij men de koolstof lietverbranden. Wel blijft dan de vraag,waarom men (vaak heel kleine) smelt-kroesjes heeft gebruikt. Smeltkroesjesworden immers gebruikt om een hoeveel-heid metaal te verhitten om het daarna ineen of andere vorm voor gebruiksvoorwer-pen, bijv. sleutels, te kunnen gieten.

De aanwezigheid van een grote hoeveel-heid metaalslakken in het vondstmateriaaluit Schagen was een goede gelegenheidlangs natuurwetenschappelijke weg enkelewaarnemingen te doen die met bovenge-noemde vragen in verband staan. Dit boodtevens gelegenheid enkele gegevens overeen andere opmerkelijke vondst in dit

Page 8: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

2. Slak V (vergroting 180 x); door middel vaneen scanning electronen microscoop zijn dediverse elementen zichtbaar gemaakt. Op dewitte plaatsen is het betreffende element aan-wezig.

, a: optisch beeld b: ijzer (Fe)c: silicium (Si) d: fosfor (P)

materiaal, namelijk brokjes steenkool (diezeker niet uit de omgeving van Schagenafkomstig zijn), vast te leggen.

De ijzerslakkenEen zevental verschillende ijzerslakkenwerd onderzocht. Op het oog zijn hetinhomogene brokken waarin, naast gede-gen ijzer, ook bruine en dieprode afzet-tingen temidden van een lichtgekleurdemassa voorkomen. Van de donker gekleur-

de afzettingen werden op verschillendeplaatsen monsters genomen. Hiervan wer-den de volgende analyses uitgevoerd: a)een röntgenopname, ter identificering vande diverse chemische fasen, b) een che-mische analyse met behulp van atoomab-sorptie van de aanwezige elementen, c) deverdeling van deze elementen over hetmateriaal met behulp van een scanningelectron microscope (SEM).

Uit de verkregen gegevens blijkt dat deslak bestaat uit een mengsel van ijzeroxi-den, kwarts (SiC>2) en een K-Al-Ca-sili-caat. Met behulp van röntgenanalyse wer-den de oxiden FeO, «-Fe2Os en Y-Fe2O3aangetoond; daartussen bevinden zich

Page 9: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Tabel 1. Hoofdbestanddelen '•

monster

III

IIIIVV

VIVII

96 Fe**

42403851485245

96 C ^ ...,: ,

0.06—0.115

0,096

. . , • • • % S i

20,015,7

96 Mn..,.

0,230,341,450,240,240,270,30

% Na

1,60,5

96 Al

3,63,2

* In kleine hoeveelheden ( < 0.1 96) nog aangetroffen Ni, Zn en Co;in sporen ( < 0.01 96) Cu, Cr, Sn, Ag en Pb.

** Alleen bepaald in zwarte (oxidische) fractie;zuiver Fe2Og bevat 69.94 96 Fe.

„eilandjes" van gesmolten ijzer in de vormvan gestolde druppels.Tabel 1. geeft een overzicht van de ana-lyseresultaten. In deze tabel zijn alleenijzergehalten van het oxidische gedeeltevan de slak opgenomen. Daar deze vanplaats tot plaats enigszins zullen verschil-len, moeten deze analyses dan ook meerbeschouwd worden als typische analysesdan als representatief voor het gehelemonster.

Uit de tabel blijkt, dat de ijzergehaltenlager zijn dan in zuiver ijzeroxide hetgeval is. Dit wordt onder meer veroor-zaakt door de aanwezigheid van ijzerfos-faat (ijzergehalte 37.1 %) en silicaten inde slak (zie ook afb. 2) . Opmerkelijk isvoorts het zeer lage C-gehalte in het ijzer,zoals bepaald in enkele concentraties vanzuiver ijzer. Dit zou verklaard kunnenworden doordat deze gedeelten met delucht in aanraking zijn geweest.Voor een goed begrip van de processendie de ijzerwinning beheersen, merken weop dat een „hoogoven" — in zijn sim-pelste vorm — bestaat uit een stapelingvan koolstof (C), waarop het ijzererts(bijv. in de vorm van het oxide Fe2O3)wordt gestapeld. De koolstof verbrandttot koolmonoxide (CO), dat door hetijzererts stroomt en dit daarbij dan redu-ceert:

3. De „koelribbe" van de oven.

2 C + O 2 -> 2 CO (1)2 CO + Fe2O3 -> 2 Fe + 2 CO2 (2)Bij reactie (1) ontstaat de warmte dienodig is voor de tweede reactie. De reduc-tie van Fe2O3 begint al bij 400°C, maar

7

Page 10: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

geeft dan slechts het lagere oxide Fe3O4;eerst boven 700°C ontstaat ijzer.Tijdens de redactie kan de koolstof in hetgevormde ijzer oplossen; hierdoor daalthet smeltpunt van ijzer sterk. Op hetvloeibare ijzer drijft de slak, die uit sili-caten en niet-gereduceerde oxiden bestaaten het vloeibare ijzer tegen oxidatie aande lucht beschermt. De slak wordt vantijd tot tijd afgetapt. Over blijft het ruweijzer, dat veel koolstof bevat. Dit ijzer isdaardoor bros en ongeschikt voor gebruik.Daarom moet het een nabehandeling on-dergaan („harden"). Dit wordt gedaandoor het gloeiende ijzer aan de buitenkantmet lucht in aanraking te brengen, waar-door de opgeloste koolstof verbrandt.

De steenkoolDe bestanddelen van het koolmonsterwerden met behulp van neutronen active-ringsanalyse bepaald; de resultaten zijn intabel 2 verzameld. Tevens werd afzonder-lijk het percentage vluchtige bestanddelen(via verassing) bepaald: hiervoor werd32,1 ± 0,9 % gevonden. Voor het asge-halte werd de waarde 1,78 ± 0,4 % ge-vonden. Deze gegevens stellen ons in staathet koolmonster te classificeren en tevergelijken met bekende koolsoorten. Tercontrole werden nog reflectiemetingen aanhet koolmonster gedaan, waarvoor de ge-middelde waarde 0,96 % werd gevonden.Het percentage „vluchtig" en de reflectie-metingen zijn geheel met elkaar in over-eenstemming, zodat het koolmonster in de

De oven

Naast tientallen kleinere fragmenten ge-bakken klei, die mogelijk tot een ovenhebben behoord, kwam er van de bodemvan een met veen gevulde kuil een vrijgroot wanddeel van een oven tevoorschijn.Het fragment is, net als het inheemsevaatwerk, opgebouwd uit aan elkaar ge-knede ringen klei. Over het oppervlakloopt een vrij smalle, hoge richel. Daar-boven lopen diagonaalsgewijs wat kleinerekleibanden. Het geheel doet denken aande latere reliëfbandamforen. De functievan deze banden kan zijn geweest hetbeter afgeven van de warmte van de oven-wand („koelribben").

In het gevonden fragment zaten enkelebanden van touw verwerkt die waarschijn-lijk dienden ter versteviging van het geheelna een reparatie. Toen is over de horizon-tale richel een tweede aangebracht, waar-door het touw onder een dun laagje kleiverdween. Als de totale ovenconstructierond is geweest, heeft de oven een dia-meter van minimaal een meter gehad. Dehierbij afgebeelde reconstructietekeningheeft uiteraard een hypothetisch karakter(afb. 4) .

Tabel 2. Analyse van koolmonster MBT/E

% vooht 4.02 ± 0,5 %% as 1.78 ± 0.4 %% vluchtige bestanddelen 32.1 ± 0.9 %%Fe 0.20 ± 0.02%

overige elementen (in ppm)

SmMoUYbAuKSbNaLaCdAsBrZnTaEuLuTbRbCsNiScHfBaNdCeThAg

0.61 ± 0,10< 1,5< 0,5< 0,15< 0,005< 2000,4 ± 0,2557 ± 62,7 ± 0,3< 54,7 ± 1,235 ± 7< 10< 0,30,14 ± 0,06< 0,01< 0,1< 10< 0,3< 401,12 ± 0,12< 0,1< 50< 14,8 ± 0,40,86 ± 0,04< 1

Page 11: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

4. Reconstructie van de oven.

klasse „hoog vluchtig bitumineus A" (vol-gens de internationale classificatie) inge-deeld kan worden; anders gezegd: het isgaskool.

Tenslotte werd nog een petrografischeanalyse van het koolmonster uitgevoerd.Kool is een heterogene stof die uit ver-schillende bestanddelen, maceralen ge-noemd, bestaat. Deze bestanddelen kunnenmicroscopisch worden onderscheiden doorverschillen in morfologie en reflectie. Allemaceralen worden geclassificeerd in driegroepen: vitriniet, exiniet en inertiniet.Hun onderlinge verhouding kan aanwijzinggeven over de herkomst van de kool enhet milieu, waarin de kool ontstond. Tevensis deze verhouding een belangrijke para-meter bij de beoordeling van de technischetoepasbaarheid van de koolsoort.In tabel 3 is de maceraal-analyse van hetkoolmonster uit Schagen verzameld. Degehalten zijn uitgedrukt in volume-procen-ten, die werden bepaald met een geauto-matiseerde, computer-gestuurde scanningmicroscoop (TAS).

Tabel 3.

vittinietexiniet

inertiniet

mineralen

Maceraal-analyse vanMBT-E

fusiniets. fusinietsklerotinietmakrinietmikrinietdetriniet

1,3%3,50,04,02,62,9

steenkoolmonster

11,1 vol %8,3

14,3

0,33

Een vergelijking van de in Schagen gevon-den gaskool met bekende koolsoortenlevert problemen op. Niet alleen is hetasgehalte erg laag, lager dan bij vergelijk-bare koolsoorten het geval is, ook degehalten van de diverse elementen (tabel2) zijn veel lager. Of dit verklaard moetworden door uitloging door grondwater,dan wel door de herkomst van de kool, isthans niet uit te maken omdat analysesvan koolsoorten uit dezelfde archeologi-

Page 12: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

sche periode, tot op heden vrijwel ont-breken.Het enige vergelijkingsmateriaal bestaat uitenige koolmonsters die door Trimpe Burgerin Aardenburg en Ouddorp (Z.) werdenverzameld1. De kool, die in Aardenburgwerd aangetroffen en met zekerheid uitde Romeinse tijd dateert, heeft een veellager gehalte aan vluchtige bestanddelen,namelijk 17,4 %, dan in Schagen het gevalis. De kolen die in Ouddorp (Z.) werdenverzameld hebben een hoger vluchtig ge-halte (variërend van 18 tot 32 %), danin Aardenburg. Het betreft hier dus over-wegend vetkolen.Over de herkomst van de kool uit Schagenis momenteel nog weinig met zekerheidte zeggen. Zowel in Duitsland als inmidden-Engeland (Yorkshire) komen kool-lagen met een gehalte aan vluchtige be-standdelen van 30—35 % aan de opper-vlakte, of zeer dicht aan de oppervlaktevoor 2. Gezien de transportmogelijkhedenlijkt import vanuit Duitsland het meestvoor de hand te liggen. Maar, zoals TrimpeBurger terecht opmerkt, ook de anderemogelijkheid mag niet uit het oog wordenverloren.

oven worden bereikt tian alleen met houts-kool mogelijk zou zijn. De aanwezigheidvan smeltkroesjes — waarin derhalvehoogwaardig ijzer gesmolten moet zijn —laat zien, dat temperaturen van ruim bovende 1000°C bereikt konden worden.

Conclusie

De ijzerslakken en smeltkroesjes, aange-troffen bij het onderzoek in Schagen,vormen het bewijs dat de inheemse bevol-king er in de Romeinse tijd in staat wastot lokale produktie van ijzer. Uitgangs-materiaal zal hierbij het plaatselijk gewon-nen „moeras-ijzererts" zijn geweest dat invenige gebieden veel voorkomt en waaruitnog tot het einde van de vorige eeuw opgrote schaal ijzer werd gewonnen. Heterts had een ijzergehalte van 40—50 %.Op zich is deze conclusie niet nieuw. Vanelders is bekend dat ijzerfabricage tot detechnologie van de boerengemeenschap inde Romeinse tijd behoorde 3. Opmerkelijkis echter wel dat in Schagen bij de win-ning van het ijzer kennelijk voor dat doelgeïmporteerde kool werd gebruikt. Hier-mee kon een hogere temperatuur in de

Noten1 J. A. Ttimpe Burger, Steenkool uit de Romein-

se tijd in Nederland, Westerheem, XXII(1973), 59—64.

2 De gangbare opvatting dat steenkool vroegeraan de oppervlakte in Nederland (bij Rolduc)voorkwam, waaruit in de Romeinse tijd steen-kool gewonnen zou zijn, berust op een ver-keerde interpretatie van de Annales Rolden-ses; mededeling van dr. J. A. Brongers (ROB,Amersfoort).

3 J. A. Brongers en P. J. Woltering, De pre-historie van Nederland. Economisch-technolo-gisch. Haarlem (1978), 97—103.

E. H. P. CordfunkeJan van Scorelpark 501871 EX SCHOORLF. Diederik-Kievitlaan 361742 AD SCHAGEN

10

Page 13: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Oude bouwlandgronden in het Gooi

Een voorlopig overzicht

P. W. de Lange

Inleiding

Op zoek naar bronnen voor de Gooise(pre)historie viel mijn aandacht op ge-gevens van de Stichting voor Bodemkarte-ring (Stiboka) te Wageningen. In hetboorarchief van deze instantie kan menonder meer gegevens vinden over de diktesvan eventueel aanwezige enkeerdgrondenof oude bouwlandgronden1.Deze gronden zijn gevormd door eeuwen-lange bemesting met potstalmest. Daartoewerden geregeld op de heide plaggen ge-stoken, die in de potstal werden gebracht.Daar werden ze vermengd met de uitwerp-selen van schapen of ander vee. Eén ofmeer keren per jaar bracht men de laagmest (deze liet men vaak tot meer danéén meter dik worden) uit de potstal omop het bouwland uit te spreiden. Op dezewijze werd eeuwenlang het bouwlandieder jaar een klein beetje opgehoogd. Devorming van de enkeerdgronden ging doortot circa 100 jaar geleden, toen het gebruikvan kunstmest de oude werkwijze begonte verdringen.

De bodemkartering

Omstreeks 1945 is de Stichting voorBodemkartering, onder leiding van wijlenprof. dr. C. H. Edelman, begonnen desamenstelling van de bodem van geheelNederland tot op een diepte van 1,20meter te beschrijven en vast te leggen.Dat gebeurde aan de hand van een uitge-breid net van grondboringen met eendchtheid van (in het algemeen) éénboring per 5—8 hectare. Bij al deze borin-gen is ook de dikte van de oude bouwland-gronden (indien aanwezig) genoteerd.

De gegevens

Op mijn verzoek heeft: de Stiboka opgrijsdrukken van de kaartbladen 26C(Huizen), 31F (Loosdrecht) en 32A(Soestdijk) in rood de dikte van de oudebouwlandgronden — voorzover aange-troffen — genoteerd. Kaartblad 25H(Bussum) ontbreekt, maar zal in ditverband nauwelijks van belang zijn. Deenkeerdgronden, welke daar (nog) aan-wezig zijn, vallen vrijwel geheel onder debebouwde kom2 . In het algemeen is dedikte van de enkeerdgronden met tweegetallen aangegeven, bijvoorbeeld 30—50cm, 50—70 cm, enz. Slechts bij uitzonde-ring wordt één getal opgegeven. In prin-cipe dient men rekening te houden metde mogelijkheid dat her en der enkeerd-gronden vergraven of op andere wijzeverstoord zijn. Bij nader inzien valt dat— althans voor het Gooi — erg mee.Alles bij elkaar is tijdens de karteringvan de drie genoemde kaartbladen opeen totaal van 209 boringen circa 120keer een enkeerdgrond waargenomen. Degrootste dikte was 100 cm.

De betekenis van het materiaal

Men mag verwachten, dat bij het ontstaanvan een nederzetting de meest nabijgelegengronden het eerst in cultuur werden ge-bracht en de verafgelegen gronden later 3.Aangenomen dat bij het ontstaan van denederzetting de potstalbemesting reedsbekend was, impliceert dit dat in het alge-meen de dikte van de oude bouwland-gronden afneemt bij het toenemen van deafstand tot het centrum van de neder-zetting. Dit verschijnsel nu doet zichonder andere voor ten noordwesten van

11

Page 14: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

de bebouwde kom van Huizen. Overigenszij ter zijde opgemerkt, dat een en anderslechts opgaat mits de nederzetting iplater tijd niet is verplaatst. Verder wetenwe, dat de dorpen langs de noordoostrandvan de hoge gronden indertijd begonnenop een hoogte van 5 m +NAP 4. Aan delage kant van deze dorpen lagen aanvan-kelijk moerassen. Bij de dorpen Laren enBlaricum blijkt de dikte van de enkeerd-gronden aan de hoge kant van de bebouw-de kom inderdaad vrijwel overal duidelijkgroter te zijn dan aan de lage kant.Bekend is, dat het grootste deel van's Graveland in het tweede kwart van de17de eeuw is af gezand en dat, voor zo verdaar later bemesting heeft plaatsgevonden,dit niet op de oude Gooise wijze gebeurde(met potstalmest), maar met Amsterdamsstadsvuil.

Niettemin is daar op enkele punten eenlaag aangetroffen, welke op een enkeerd-grond gelijkt. Indien deze laag inderdaadeen enkeerdgrond is, kan dat wijzen opoude, verlaten nederzettingen. Immersvóór de aanleg van de buitenplaatsen was's Graveland lang onbewoond geweest.Zulks verlaten nederzettingen kunnen ookelders worden herkend.

Conclusies

Het bovenstaande geeft slechts een globaalbeeld. Voor meer gegevens zal men anderebronnen en hulpmiddelen te baat moetennemen. Maar daarbij zal dit materiaal medevan nut kunnen zijn. In de bebouwde komzijn waarnemingen in bouwputten en an-dere ontsluitingen van belang, evenals

eenvoudige boringen in plantsoenen,villaterreinen en mogelijk zelfs in achter-tuintjes. In het algemeen is het net vanboringen nog te wijdmazig. Binnen korteafstand kunnen belangrijke verschillenvoorkomen ö.

Tijdsbepalingen laat dergelijk materiaal inhet algemeen niet toe. Van een bepaaldegemiddelde groeisnelheid van oude bouw-landgronden kan zeker niet gesprokenworden. Deze hangt van veel factoren af,bijv. het al of niet toepassen van een(twee- of drie)slagstelsel, de hoeveelheidbemesting per hectare, de dikte van degestoken plaggen enz. Voor tijdsbepalin-gen zal men zijn aangewezen op archeolo-gisch onderzoek van artefacten 6.

Noten1 Ook veelal bekend als es (dekken).2 Sinds enkele jaren zijn echter ook bodemkar-

teringen in bebouwde kommen verricht. Cf.:J. G. C. van Dam en F. A. Wopereis, Gronden groen in Haarlem. In: Groen 34-1 (1978),p. 1 e.v.

3 J. C. Pape, Oude bouwlandgronden in Neder-land. In: Boor en Spade 18 (1972), p. 85.

4 P. W. de Lange, Iets over de oudste geschie-denis van het Gooi tot ca. 1400. In: TussenVecht en Eem 12 (1982), p. 212 e.v.

5 P. W. de Lange, Waarnemingen in de bouwputvan Hilvertshof. In: Tussen Vecht en Eem 1(1970), p. 171 e.v.

8 De grijsdrukken van de genoemde kaartbladenzijn gedeponeerd in het Archeologisch Docu-mentatiecentrum van de afdeling Naerdincklantvan de AWN, Tesschelschadelaan 20, Hilver-

Loosdrechtseweg 134,1215 KB HILVERSUM

12

Page 15: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Spaanse majolica in westelijk Noord-Brabant

G. Groene weg

Zowel de majolica als het daaruit geëvo-lueerde Delfts aardewerk kenmerken zichdoor het feit dat deze soort ceramiekgeheel of gedeeltelijk bedekt is met eenondoorschijnend wit glazuurlaagje, dat eenuitstekende ondergrond vormt voor hetaanbrengen van beschilderingen.In ons land werd majolica vermoedelijkvoor het eerst in Bergen op Zoom ver-vaardigd. In 1517/'18 ontvangt „meesterLuycas, geleyerspotbackere" een stedelijkebijdrage in de kosten van het oprichtenvan zijn bedrijf, terwijl in 1528 Michiel deBrunen en Otte Mirot, beiden „galey-backers", eveneens in Bergen op Zoomwoonachtig zijn1.

De vervaardiging van majolica is van oor-sprong een Islamitische techniek, die reedsin de 9de eeuw in Mesopotamië tot ont-wikkeling kwam en zich van daaruit ver-breidde over de toenmalige Islamitischewereld, waartoe ook Spanje behoorde. Devroegste majolica die in Spanje gevondenis, dateert uit de jaren 912—961 en werdvermoedelijk nog in het Nabije Oostenvervaardigd. Eerst vanaf de tweede helftvan de 12de eeuw bestaan er voldoendebewijzen voor toepassing van de majolica-techniek in Spanje 2.

In eerste instantie groeide de Zuidspaansestad Malaga uit tot het belangrijkste pro-duktiecentrum van de 13de en 14de-eeuwsemajolica die tot ver buiten Spanje beroemdwas om haar goudglanzende beschildering.De eerste schriftelijke bronnen, die wijzenop de import van Spaanse majolica inNoordwest-Europa, dateren uit 1289. InEngeland wordt dan met goudluster ver-sierde waar uit Malaga ingevoerd, om-schreven als „XLIJ scutellis, X sokariiset HIJ ollis terreis extranei coloris".In 1308, is er in Engeland sprake van

O - C

1. Vindplaatsen van Spaans-Moorse majolica inNederland en Helgië:a = vroege Majolica uit Andalusia (Malaga),

13de—14de eeuw;b = overgangsfase Andalusia/Valencia, 14de-

15de eeuw;c = majolica uit Valencia (Manises), vanaf

het tweede kwart van de 15de eeuw.

„ . . . terre de Malyk", uit Malaga dus 3.Omstreeks het midden van de 14de eeuwworden de moslim-potmakers uit Zuid-Spanje gedwongen te verhuizen; het gebiedvan Valencia en wel met name de stadManises, neemt de positie van Malagaover. In eerste instantie zetten de Zuid-spaanse majolicabakkers daar hun traditio-nele techniek en versieringswijze voort,maar vanaf het midden van de 15de eeuwheeft zich er een geheel, eigen stijl ont-wikkeld 4.

In de loop der tijd zijn talrijke publikatiesverschenen over vondsten van Spaans-Moorse majolica in Noordwest-Europa.Voor ons land verscheen onlangs een uit-voerige verhandeling van J. G. Hurst en

13

Page 16: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

D. S. Neal0. Afb. 1 geeft een overzichtvan de thans bekende vondsten in Neder-land en België °. Met nadruk dient erop teworden gewezen, dat dit kaartje niet deverspreiding van het laat-middeleeuwseSpaans-Moorse aardewerk weergeeft. Hetaantal vondsten neemt nog voortdurendtoe en er bestaat een aanwijsbare relatietussen het aantal vindplaatsen en de inten-siteit van het oudheidkundig bodemonder-zoek ter plaatse. Toch valt ons de con-centratie in Zuidwest-Nederland op, eenbeeld dat nu extra wordt geaccentueerddoor de vondsten van Spaans-Moors aarde-werk in westelijk Noord-Brabant: Steen-bergen en Bergen op Zoom.

Steenbergen-In de tweede helft van 1978 stelde de„Werkgroep Stadsarcheologie Steenber-gen" een onderzoek in naar de restantenvan een 14de-eeuws gasthuis 7. Wanneerwe publikaties over vondsten van Spaans-Moors aardewerk doornemen, valt het op,hoe weinig materiaal in een gedateerdecontext werd aangetroffen; vaak betrefthet min of meer toevallige. vondsten, diegewoon ergens zijn opgeraapt vanwegehun opvallende verschijning. Zo ook devondst uit Steenbergen, waar uit een sterkverrommeld hoekje een fragment van eenSpaans-Moorse majolica schotel te voor-schijn kwam (afb. 2) . De schotel is opde breuk baksteenrood en aan weerszijdenbedekt met achtereenvolgens 'een witbak-kende engobe en een laagje bruinigwittetinglazuur. Vervolgens werd de schotelmet een honingbruine kleurstof beschil-derd volgens een patroon dat, evenals hetprofiel van onze schotel, kenmerkend isvoor de 13de en 14de-eeuwse goudluster-waar uit Malaga en Granada s . Een deelvan dit patroon is nog rechtstreeks ont-leend aan dat van de lOde-eeuwse majo-lica uit Mesopotamië, zoals de ruitjesslin-ger op de bovenkant van de vlag van onzeschotel 9. Door concentrische bruine lijnenvan verschillende dikte is de schotel aande boven- en onderzijde verdeeld in ban-

2. Vroege majolica-schotel, 14de eeuw, bodem-vondst gasthuis te Steenbergen. Schaal 1 : 4.Tekening G. C. Groeneweg.

den van verschillende breedte, die ófblanco zijn gelaten, óf zijn voorzien vanineengevlochten lijnen, chevrons en krul-len. Aan de bovenzijde is op de spiegeléén van die concentrische banden gekleurdmet een kopergroene verfstof. Op hetmidden van de schotel was mogelijk eenlevensboom geschilderd. Omdat de majo-licavondsten in Groot-Brittannië en inNederland qua vorm en decoratie sterkeovereenkomsten vertonen met ons exem-plaar, nam ik in eerste instantie aan, datdie honingbruine beschildering het restantwas van wat eens goudglanzende lusterwas10. Merkwaardig echter bleef de ko-pergroene beschildering, omdat de combi-natie groen/goudluster onbekend is u . Dewél voorkomende kleurstoffen en combi-naties daarvan, werden reeds in 1297 ge-noemd in een document uit een haven-plaats nabij Perpignan. Hieruit blijkt, datde tarieven van de majolica afhankelijkwaren van de gebruikte kleurstof: aarde-werk dat uitsluitend met goudluster wasbeschilderd, was het duurst; de combinatie

14

Page 17: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

luster en blauw viel in de middenklasse;de laagste prijsklasse gold de blauw be-schilderde majolica én de groeh-en-bruin(!) beschilderde ceramiek uit Barcelona 12.Belangrijke produktieplaatsen van degroen-en-bruin beschilderde Spaans-Moorsemajolica waren Paterna, Teruel en Man-resa. Vooral met de opkomst van de goud-lustertechniek in de streek van Valencia,tijdens het begin van de 14de eeuw, ver-loor de groen-bruine waar snel haar popu-lariteit :us. Toch blijft de Steenbergse vondstons bezighouden, want behalve wat kleinescherf jes in Engeland M is deze waar inNoordwest-Europa tot op heden niet aan-getroffen.Zoals hiervoor is opgemerkt, is de vormvan onze schotel en de daarop voorkomen-de decoratie kenmerkend voor met namede 13de en de 14de eeuw. De begeleiden-de vondsten uit het verrommelde hoekje,waaruit de schotel afkomstig is, wijzenook op die ouderdom. De enige recon-strueerbare vondst uit dit hoekje is hetbovendeel van een fraaie 13de—14de-eeuwse roodaarden tuitkan (afb. 3). Daar-

3. Tuitkan, fragment, rode scherf met loodgla-zuurspatjes, 14de eeuw, bodemvondst gasthuiste Steenbergen. Schaal 1 : 4.Tekening G. C. Groeneweg.

naast werden er ook fragmenten van hard-gebakken steengoed aangetroffen, sommi-ge met vlekken zoutglazuur; andere warenbedekt met paarsbruine ijzerengobe: ma-teriaal dat in het Rijnland vanaf het mid-den van de 14de eeuw werd geproduceerd.Bij het oudheidkundig onderzoek op het

uitgestrekte terrein rondom het gasthuisvan Steenbergen werd vrijwel uitsluitendmateriaal aangetroffen uit het laatstekwart van de 14de eeuw én uit de tijd nahet midden van de 17de eeuw. Op grondvan de vorenstaande gegevens vermoedenwij dan ook, dat onze schotel uit de tweedehelft van de 14de eeuw dateert.

Bergen op Zoom

Onder de vloer van één van de keldersvan het Bergen op Zoomse stadhuis werddoor personeel van de dienst van gemeente-werken een beerkeldertje aangetroffen. Opverzoek van het gemeentebestuur werd datgeledigd door medewerkers van de stich-ting „In den Scherminckel". De inhoudomvatte ondermeer het vergaderafval vande vroede vaderen, zoals bitterwaterkrui-ken, wijnglazen en pijpekoppen. Ook werdeen tweede beerkeldertje gevonden, ge-vuld met vroeg-16de-eeuws materiaal,waaronder de fragmenten van een bijzon-der fraaie Spaans-Moorse rozenolie-kan(afb. 4) . De kan is op de breuk crème-rose en is aan de binnen- en buitenkantbedekt met een melkwitte tinglazuur. Dekan draagt het opschrift „OLE.ROSA..."en is beschilderd met het zgn. klimop-blad-motief in blauw en goudluster1B.

4. Rozenolie-kan, majolica, klimopblad-motief,16de eeuw, vondst Stadhuis Bergen op Zoom.Schaal 1:4. Tekening G. C. Groeneweg.

15

Page 18: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

5. Albarello, majolica, klimopblad-motief, 16deeeuw, bodemvondst Potterstraat te Bergen opZoom. Schaal 1 : 4. Tekening C. G. Groene-weg.

Kort daarop werden elders in Bergen opZoom, ook in een vroeg 16de-eeuwseafvalput, de fragmenten van een Spaans-Moorse albarello aangetroffen (afb. 5) .Deze apothekerspot is eveneens met klim-opblad-motief versierd16. Uit Nederlanden België is Spaans-Moorse majolica metdit motief bekend van vondsten te Sluis,Den Haag, Leeuwarden, Rilland, Souburgen Mechelen 17.

Het klimopblad-motief

Het klimopblad-motief ontstond geduren-de de eerste helft van de 15de eeuw inde streek van Valencia, toen de daarheenuitgeweken majolicabakkers een aantalgeheel nieuwe, op planten gebaseerdeachtergrondversieringen op hun produktengingen aanbrengen; plantenmotieven, dietot een zeker standaardpatroon voor derest van de 15de eeuw zouden evoluerenen de oorspronkelijke Islamitische patro-nen volledig verdrongen. Zo ontstond om-streeks 14271S een motief, opgebouwduit klimopranken en -blaadjes, zoals datook op de vondsten uit Bergen op Zoomvoorkomt. Het basisprincipe van dit des-tijds bijzonder populaire patroon berust

op enkele lijnen, die het voorwerp inzones verdelen: horizontaal op kruiken enalbarelli, concentrisch op schotelgoed.Rondom deze lijnen vlechten zich deklimopranken; haaks op de ranken bevin-den zich, min of meer naast elkaar, deklimopblaadjes, afwisselend in kobaltblauwen goudluster. Door kleine krasjes zijnzelfs de bladnerven weergegeven. De nogresterende ruimten zijn opgevuld met af-beeldingen van acaciablaadjes, mimosa endergelijke. Tegen het einde van de 15deeeuw zijn de ranken uit dit motief ver-dwenen. De verwantschap met het oor-spronkelijke voorbeeld ging na verloopvan tijd verloren, de klimopblaadjes ver-vaagden steeds meer tot rechthoekigevlekken en de decoratie daartussen dege-nereerde tot ondefineerbare goudkleurigestippen en krullen19 (afb. 6) .

De Spaans-Moorse majolica met het klim-opblad-motief plaatst men in de regel inde tweede helft van de 15de eeuw. Dezedatering is gebaseerd op afbeeldingen vandeze waar op goed gedateerde schilde-rijen 20. Daarbij wordt ons inziens vaakvoorbijgegaan aan de mogelijkheid, datdeze decoratie ook ver na 1500 nog ingebruik kan zijn geweest. Het behoeftgeen verwondering te wekken, wanneerdergelijk kostbaar aardewerk een generatieoverleefde voordat het sneuvelde. Toch ishet opvallend, dat de weinige goed geda-teerde Nederlandse vondsten vaak van na1500 dateren:

— Bergen op Zoom, rozenolie-kan én al-barello: eerste helft van de 16de eeuw;

— Leeuwarden, grote pot (albarello?):1571—1597 21;

— Delft, schoteltje: 1469—1572, dochvermoedelijk na 1500 2a.

Uit het Zuidfranse Narbonne tenslotte iseen albarello met klimopblad-motief be-kend uit de tweede helft van de 16deeeuw .In dit kader willen wij er ook op wijzen,dat er bij het dateren van Spaans-Moorsemajolica met het populaire klimopblad-

16

Page 19: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

6. Evolutie van het klimopblad-decor:a = U33—1440;b = circa 1450;c = 16de eeuw, Stadhuis Bergen op Zoom;d = 16de eeuw, Potterstraat Bergen opZoom.

motief mogelijk teveel aandacht wordtgeschonken aan de relatie tussen ouderdomvan het object en de mate waarin hetmotief in de loop der tijd degenereert.Deze ontwikkeling, die onomstotelijk vast-staat, kan evenwel qua snelheid van pro-ducent tot producent en van plaats totplaats verschillen: Manises was het be-langrijkste produktiecentrum voor dezewaar, maar bijvoorbeeld ook in Narbonnewerd door een Spaanse majolicabakkervergelijkbare ceramiek vervaardigd. Eenaanwijzing daarvoor vinden wij, wanneerwe dateerbare majolica met het klimop-blad-motief onderbrengen in één van devier ontwikkelingsstadia, zoals die in afb.6 zijn afgebeeld.

a. Onder a is het oorspronkelijke motiefafgebeeld, daterend uit de jaren 1435—1440 24. Vergelijkbare decoratie is onsbekend van een schotel uit de periode1427—1441 25.

b. Op het afgebeelde detail van een scho-tel van omstreeks het midden van de15de eeuw 26 zijn de ranken reeds minof meer versmolten met de nadrukke-lijker aanwezige horizontale lijnen.

c. Het derde afgebeelde patroon is eendetail van de in Bergen op Zoomgevonden rozenolie-kan, vermoedelijk

daterend uit de eerste helft van de16de eeuw. Dit type patroon verschijntreeds in de jaren 1450—1468 27; hetis waarschijnlijk ook aanwezig op de„Aanbidding der Herders" van deHerders" van de Vlaamse schilderHugo van der Goes, vermoedelijk ver-vaardigd in de jaren 1473—1475 2S.Het komt eveneens voor op een tuit-kan uit het begin van de 16de eeuw ffi)

en op de reeds eerder genoemde alba-rello uit Narbonne uit de tweede helftvan de 16de eeuw.

d. Nu de decoratie onder ,,c" blijkbaarvan 1450 tot 1600 kan voorkomen,wordt het wel bijzonder moeilijk omhet daaruit afgeleide patroon te date-ren, zoals dat op de albarello uit Ber-gen op Zoom voorkomt. Er lijkt inieder geval geen enkele reden meeraanwezig te zijn om deze vondst opgrond van de daarop aangebrachtebeschildering nog in de 15de eeuw tedateren, zoals dat veelal gebruikelijk

7. De ontwikkeling van het klimopblad-motiefnaar het penseelstreek-ornament.

17

Page 20: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

8. Olie kruiken, ongeglazuurd rood aardewerk,16de eeuw, vondsten Potterstraat (a) en Stad-huis (b) Bergen op Zoom. Schaal 1 : 4.Tekening G. C. Groeneweg.

Het wekt geen verbazing, dat dit popu-laire klimopblad-motief in de 16de eeuwwerd overgenomen door majolicaschilderselders, zoals te Antwerpen (afb. 7a) 31 envooral in Italië. Daaruit ontwikkelde zichmogelijk het sterk gestileerde patroon vanafb. 7b3 2 , dat de basis kan hebben ge-vormd voor het in Italië en Nederland ophet eind van de 16de eeuw veel voorko-mende blauw-en-geel penseelstreek-orna-ment van afb. 7c33.

Tenslotte willen wij hier terloops aandachtbesteden aan een tweetal andere vroeg16de-eeuwse gebruiksvoorwerpen van hetIberisch schiereiland, die in Bergen opZoom werden gevonden. Zowel in deafvalput waaruit de rozenolie-kan te voor-schijn kwam, als tussen het materiaalwaarin de albarello werd aangetroffen,bevond zich een rood aarden kruik, diequa vorm sterk afwijkt van het inheemseaardewerk (afb. 8). Dergelijke kruikenwerden vervaardigd in het zuiden vanPortugal34 en komen vanaf de late 13deeeuw voor in Groot-Brittannië, Nederlanden later ook in Noord-Amerika 35. Hurst

en Neal36 noemen voor ons land een14de-eeuws exemplaar uit Dordrecht en16de/17de-eeuwse kruiken uit Amster-dam, Delft, Hoorn, Leeuwarden, Middel-burg en Utrecht. De leden van de AWNdie deelnamen aan de geslaagde najaars-excursie naar Zeeland op 25 september1982 herinneren zich wellicht de exem-plaren, die bij opgravingen in het FortRammekens werden aangetroffen. Inmid-dels kunnen we ook Bergen op Zoom aandit rijtje van vindplaatsen toevoegen.

Noten1 Met dank aan de oud-gemeente-archivaris van

Bergen op Zoom, de heer C. J. F. Slootmans,voor deze informatie. Thans wordt nagegaanof de plaats waar zij hun bedrijf uitoefendenmet behulp van archiefbronnen kan wordenachterhaald. Uit Bergen op Zoom zijn vond-sten van vroeg 16de-eeuwse majolica bekend.

2 Zie onder meer: B. Jansen, Van Mesopotamiënaar Nederland, de lange weg van het tin-glazuur. In Antiek, 4, 1969, nr. 4; A. Caiger-Smith, Tin-glaze pottery in Europe and theIslamic world, the tradïtion of 1,000 years inmaiolica, fdience and delftware. London, 1973.

3 G. C. Dunning, A group of English and im-ported medieval pottery from Lesne Abbey,Kent; and the trade in early Hispano-Mores-que pottery in England. In: The Antiquaries]ournal XLI, jan.-apr. 1961, nr. 1—2, p. 8.

18

Page 21: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

i: A. Wilson-Frotingham, Lustreware of Spain.New York, 1951.

5 J. G. Hurst & D. S. Neal, Late Medieval Ibe-rïan Pottery imported into the Low Countries.('Rotterdam Papers IV), Rotterdam, 1982, p.83—110.

0 Axel: J. A. Trimpe Burger, Opgravingen inde oude stad van Axel (steentijd, romeinsetijd, middeleeuwen). In: Berichten ROB 17,1967, p. 51.Bergen op Zoom: G. C. Groeneweg, Eenvroeg 16e-eeuwse afvalput onder het stadhuisvan Bergen op Zoom. In: Brabants Heem 34,1982, nr. 4, p. 144—162.Brugge: vriendelijke mededeling van H. DeWitte, stadsarcheoloog.Damme: L. Devliegher, Damme. (Kunstpatri-monium voor West-Vlaanderen 5), Tielt-Ut-recht 1971.'s-Hertogenbosch: H. L. Janssen, Het middel-eeuwse aardewerk: ca. 1200—ca. 1550. (VanBos tot Stad; opgravingen in 's-Hertogen-bosch), 's-Hertogenbosch 1953, hfdst. 19.Steenbergen: G. C. Groeneweg, Opgravingenin Steenbergen; verslag van het archeologischonderzoek naar het voormalig Gasthuis vanSteenbergen (N.-Br.). (Bijdrage tot de studievan het Brabants Heem 21), Eindhoven 1982.Overige vindplaatsen: J. G. Hurst & D. S.Neal, op.cit.

7 G. C. Groeneweg, Opgravingen in Steenber-gen . . ., op.cit.

s A. Wilson-Frotingham 1951, op.cit., 85; G. C.Dunning 1961, op.cit., plaat II en J. G. Hurst,Spanish pottery imported into medieval Bri-tain. In: Medieval Archaeology vol. XXX,1977, p. 78 en afb. 5—8.

9 A. Wilson-iFrotingham 1951, op.cit., p. 5,fig. 2.

10 G. C. Groeneweg, Opgravingen in Steenber-gen . . ., op.cit., p. 44—46.

11 A. Lane, Eerly hispano-moresque pottery: areconsideration. In: The Burlington Magazineoct. 1946, p. 251.

12 A. Caiger-Smith 1973, op.cit.13 A. Wilson-Frotingham, Catalogue of Hispano

Pottery. New York 1936.><• J. G. Hurst 1977, op.cit., p. 73.15 G. C. Groeneweg, Een vroeg 16e-eeuwse af-

valput . . ., op.cit.

17IS1920

Niet gepubliceerde vondst van de stichting„In den Scherminckel" in de Potterstraat inhet centrum van Bergen op Zoom.J. G. Hurst& D. S. Neal 1982, op.cit. .A. Wilson-Frotingham 1951, op.cit., p. 127.J. G. Hurst 1977, op.cit., p. 95.G. C. Groeneweg, Een vroeg 16e eeuwse af-valput . . ., op.cit., p. 158.N. Ottema, Het aardewerk in de noordelijkeNederlanden in gebruik in het laatst kwartvan de 16e eeuw. In: Oude Kunst III, 1917—'18, 60 en afb. 87.

J. G. N. Renaud, De vondsten gedaan bij hetarcheologisch onderzoek naar het voormaligeKartuizer klooster buiten Delft. (De Kartui-zers en hun Delfts klooster; een bundel stu-diën ter gelegenheid van het GenootschapDelfia Batavorum), Delft: 1975.R. E. A. Drey, Apothecary Jars; PharmacuticalPottery and Porcelain in Europe and the East1150—1850. London 1978.A. Wilson-Frotingham 1951, op.cit., p. 123.T. Husband, Valencian Lusterware of the Fif-teenth Century: An Exhibition at the Cloisters.In: Bulletin of the Metropolitan Museum ofArt, summer 1970, p. 23.A. Wilson-Frotingham 1951, op.cit., p. 125.T. Husband 1970, op.cit., p. 30.B. Jansen 1969, op.cit.A. Wilson-Frotingham 1936, op.cit., cat.nr.E 594.Ondermeer J. G. Hurst 1977, op.cit.L. J. M. Philippen, De Oud-AntwerpscheMajolica. Brussel 1938.Faënza, circa 1500, R. E. A. Drey 1978, op.cit.,p. 31.D. Korf, Nederlandse majolica. Bussum 1981,nr. 53/fig. 102.In dit boek staat op pagina 130 een bijzonderfraaie brandewijnkom afgebeeld; ook dat voor-werp is afkomstig van het eerder genoemdearcheologisch onderzoek van het voormaligeGasthuis van Steenbergen.J. G. Hurst & D. S. Neal 1982, op.cit., p. 101.J. G. Hurst 1977, op.cit.J. G. Hurst & D. S. Neal 1982, op.cit., p. 101.

van Swietenlaan 12,4624 VW BERGEN OP ZOOM

19

Page 22: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Een eenvoudige manier om reliëfs opaardewerk vlak af te drukken

F. Kneefel en Tj. Pot

In november 1980 werd te Utrecht, tenbehoeve van de bouw van het achtste deelvan het Hoog Catharijne-complex, voor-bereidend grondwerk bij de Nieuwe Daal-straat verricht. Er werd dagelijks van devoortgang van deze werkzaamheden ken-nisgenomen, teneinde tijdig tot archeolo-gisch onderzoek over te gaan indien waar-nemingen in het onderhavige terrein daar-toe aanleiding zouden vormen. Zoals ver-wacht kon worden bleken de oppervlak-kige aardlagen dusdanig verrommeld tezijn, dat in eerste instantie geen activiteitennoodzakelijk waren. Bij een van de dage-lijkse controles werd in de stort een gavewitaardewerken pijpekop aangetroffen, diena reiniging twee interessante taferelen inreliëf bleek te vertonen.

Bij het ene tafereel is kennelijk sprake vaneen soort van bestorming van een stads-poort, terwijl het andere enkele schepenop zee in beeld brengt, mogelijk een zee-slag. Op de overgang van de pijpekop naarde (grotendeels verloren gegane) steel isop één zijde in opliggende letters te lezen„Brielle 1 April 1572", aan de anderekant „Bestaan van Vrijheid". Waarschijn-lijk is met de steel ook enige tekst verlo-ren gegaan.

Summier literatuuronderzoek leert dat depijp door Goedewaagen in Gouda is gefa-briceerd en omstreeks 1872 vervaardigdwerd naar aanleiding van de 300-jarigeherdenking van de inname van den Briel.Er zijn maar weinig exemplaren van dezepijp bekend.

De kwaliteit van de fijn gedetailleerdereliëfvoorstellingen leidde tot de wensafbeeldingen te verkrijgen met een zo minmogelijke vertekening en partiële on-

scherpte, die aan fotografie van sterkgekromde oppervlakken inherent is (afb.1). Er werd besloten een afdruk van depijpekop te maken met elastisch afdruk-materiaal en te pogen daarmee de voor-stellingen in platte vlakken te verwerke-lijken. In dit geval werd van voorgevul-caniseerdelatex (Wilsor, Lelystad) gebruikgemaakt, die in flacons van een halve liter(ƒ7,45) bij hobbyzaken verkrijgbaar is.Gemakkelijker toe te passen elastischeafdrukmaterialen zijn over het algemeenveel duurder.

Op fragmenten van geglazuurd en vooralongeglazuurd aardewerk van allerlei aarden ook op baksteen werden proeven met

20

Page 23: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

de latex ondernomen, teneinde zekerheidte verkrijgen omtrent mogelijke schade-lijke gevolgen en/of verkleuringen. Datbleek niet het geval te zijn, ook niet oplangere termijn. In enkele gevallen konslechts geconstateerd worden dat het op-pervlak na het verwijderen van de rubber-massa wat schoner leek te zijn geworden.De dunne melkachtige vloeistof laat zicheenvoudig op het oppervlak aanbrengen.Bij de eerste keer dient erop gelet te wor-den dat tussen de fijne groefjes van detailsgeen lucht(belletjes) wordt (worden) in-gesloten. Met een fijn penseel en relatiefweinig vloeistof blijkt dat gemakkelijk teverwezenlijken. Na enige tijd is het melk-witte laagje door vulcanisatie aan de luchtin een lichtgeel doorschijnend rubberlaagjeovergegaan. Daarna kan opnieuw een hoe-veelheid vloeistof worden aangebracht,waarbij snel en minder nauwkeurig gehan-deld hoeft te worden. Het eerste laagje isbepalend voor een goede afdruk, elkevolgende draagt alleen tot het verkrijgenvan meer massa bij en daarmee tot eenbeter hanteerbaar eindprodukt. In de loopvan enkele dagen kunnen successievelijknieuwe laagjes worden aangebracht; in ditgeval zes, waarna de indruk bestond dater voldoende massa was gerealiseerd.

Nadat de laatste laag was uitgevulcani-seerd bleek de „rubbermanchet" eenvou-dig van de pijpekop af te stropen, uiter-aard van de grote naar de kleine omtrekvan het object. Door het automatischbinnenstebuiten keren van de manchet bijhet afstropen, werden de negatieven vande voorstellingen aan de buitenkant vande manchet zichtbaar. Visuele inspectieleerde dat geen luchtbellen aan het opper-vlak aanwezig waren.Vervolgens werd besloten de holle trech-tervormige manchet dubbel te vouwen opde boven- en benedennaad van de pijpe-kop, die uiteraard ook op de afdruk zicht-baar waren. In die toestand werd hetgeheel enkele dagen met een boek eroponder een matige druk gehouden, waarbijna opheffing van de druk bleek dat het

dichtgevouwen produkt nog maar enkelemillimeters openveerde (afb. 2). Het aan-brengen van enige lijm (Uhu) aan debinnenzijde — zorgvuldig over een van debeide vlakken — en het weer onder drukbrengen gedurende korte tijd, leidde ten-slotte tot de gewenste „platgedrukte ne-gatieve pijpekop", waarop tegenover elkaarde twee voorstellingen verkregen waren.Hoewel dat moeilijk is aan te tonen, ishet duidelijk dat het binnenstebuiten kerenvan de rubbermanchet en het vervolgensplatdrukken zeker vervormingen van devoorstellingen zullen hebben veroorzaakt,met name bij een dusdanig sterk gekromdoppervlak als bij een pijp. Met het bloteoog valt dat evenwel niet waar te nemen.Door de interne spanningen, opgewektdoor het platdrukken van het in tweerichtingen gekromde pijpoppervlak, waswel zichtbaar dat de beide vlakken nietvolstrekt vlak, maar enigszins golvend ver-liepen. De niveauverschillen binnen dievlakken waren evenwel zo klein, dat ver-ondersteld kon worden dat hieruit geenonoverkomenlijke problemen ten aanzienvan de scherptediepte bij fotografie zoudenvoortvloeien.

De mogelijkheid om de afgestroopte rub-bermanchet langs de pijpnaden in tweedelen te knippen werd verworpen omdatvoorzien werd dat met de te zamen ge-plakte dubbele rubbermassa beter gemani-puleerd kon worden dan met de veelslappere halve manchetten. Inmiddels zijn

21

Page 24: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

experimentjes gaande om ook wat slappelosgeknipte helften tot meer handelbareobjecten te verstarren. Door aan de niet-reliëfzijde een op de juiste maat gekniptstukje stug boekbinderslinnen (of iets der-gelijks) aan te brengen en vervolgens metenkele laagjes latex in de massa te incor-poreren, lijkt de gewenste verstevigingdenkbaar. Resultaten zijn nog niet be-schikbaar, maar indien die niet afdoendemochten zijn kan overwogen worden ofeen doeltreffender bewapening van derubbermassa te realiseren is, mogelijk inde vorm van metaaldraadjes of anderszins.De verkregen rubberafdruk werd op eenongeveer centimeterdikke basis van plasti-cine gelegd en vervolgens ombouwd meteen opstaande rand van hetzelfde mate-riaal. Daarmee werd een stevig en goedhanteerbaar kuipje verkregen, waarin gipskon worden aangebracht. Aangezien ervan uiterst fijne details in de voorstellin-gen sprake is, leek het gevaar voor lucht-belvorming tijdens het aanbrengen van degips niet denkbeeldig. Er werden tweemaatregelen genomen om dat te voorko-men of de kans daarop in ieder geval te

verkleinen. In de eerste plaats werd dezeer fijnkorrelige steengips Vel Mix Stone(Kerr) gekozen, maar belangrijker wasde tweede maatregel, het gebruik van eentrilapparaat bij het aanbrengen van degips. Met een iets dunner dan normaal aan-gemaakte gips (gips in water en nietandersom; met roeren wachten tot de drogegips met water verzadigd is) wordt de bijhet aanmaken ingesloten lucht met hettrilapparaat verwijderd. Vervolgens wordtde gips in kleine porties in een hoek vanhet kuipje aangebracht en door vibratievloeit het langzaam maar zeker over hetgehele oppervlak uit. Daarbij is goed tezien dat zelfs de kleinste groefjes zonderluchtinsluiting volstromen.

Het proces verloopt het best door hetkuipje met de ene hand op de trilmachinete drukken terwijl de andere met eenspatel of lepeltje de gips in kleine portiesaanvoert. Als het gehele negatieve reliëfeenmaal overvloeid is, kan op groter schaalgips aangebracht worden totdat het kuipjevoldoende gevuld is. Proefjes met al ofniet door pigment gekleurde gips hadden

22

Page 25: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

inmiddels uitgewezen dat aan ongekleurdegips de voorkeur gegeven diende teworden, als het om het opf.oepen vanschaduwwerking gaat teneinde een betercontrast te verkrijgen voor fotografie vanhet object.Afgezien van de bij fotografie normaliteraanwezig zijnde verlichtingsmogelijkheden,stond in dit geval ook de zogenaamdekoudlichttechniek (fibre optie light) terbeschikking, in de vorm van een kleinkistje waarin naast een sterke lichtbroneen ventilatiesysteem ter koeling aanwezigis. Via een flexibele — in willekeurigestand fixeerbare — glasvezelbundel wordthet geconcentreerde licht door weerkaat-sing verder getransporteerd zonder noe-menswaard verlies aan intensiteit, maarmet volledig verlies aan warmte. In ditgeval zijn drie van die flexibele slangenop de lichtbron aangesloten en was doorinstelling uit verschillende richtingen eenoptimale verlichting van het object teverwerkelijken. Proefondervindelijk is debeste combinatie van opvallend licht enstrijklicht uit te proberen. Bij deze wit-gipsen afgietsels werd zodanig met de driemin of meer puntvormige lichtbronnengemanipuleerd, totdat een schaduwwer-king bij de reliëfs werd opgeroepen, waar-bij een optimaal fotografisch beeld denk-baar leek. Het resultaat is aan afbeelding3 te ontlenen.

Dit stukje is vooral opgesteld omdat degeschetste gang van zaken eenvoudig teverwezenlijken is. De wat geavanceerdetril- en koudlichtapparatuur staan uiter-aard niet een ieder ter beschikking, maarmet enige improvisatie en zorgvuldigheidzijn ook goede resultaten te bereiken.Door na het aanbrengen van een beetjegips in een hoek van het kuipje en daar-mee op een tafel te kloppen, kan in feitehetzelfde volvloeien van een reliëfopper-vlak worden bereikt, zij het ten koste vanwat meer energie en wat meer kans opluchtbel vorming. En door te manipulerenmet een extra lichtbron (schemerlamp) isook wel strijklicht te verwerkelijken.Bij toepassing kan met name gedacht wor-den aan reliëfvoorstellingen op al dan nietgewelfde objecten van aardewerk, porse-lein, glas of metaal; ook aan bijvoorbeeldstempels op terra sigillata of Romeinsbouwmateriaal. De ervaring wijst uit datdaarbij goede resultaten te realiseren zijn.Bij niet te ontraadselen afbeeldingen enopschriften op deels verweerde en sterkverkleurde munten en penningen kan doortoepassing van de geschetste techniek nietzelden alsnog tot ontcijfering worden ge-komen.

Lange Nieuwstraat 30,3512 PH UTRECHT

23

Page 26: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

AWN-studie- en werkweken 1983

Om zoveel AWN-leden in de gelegenheidte stellen om de vele aspecten van eenarcheologisch onderzoek nader te lerenkennen, of hun al eerder opgedane kennisin praktijk te brengen, hebben de organi-satoren van het kamp '83 naar een objectgezocht, waarbij zowel aandacht besteedzou worden aan praktische- en theoretischeinstructie, alsook de mogelijkheid zoubieden aan meer ervaren deelnemers omeen zinvolle bijdrage te leveren aan eeninteressant onderzoek.

De heer Wegner, verbonden aan het Staat-liches Museum für Naturkunde und Vor-geschichte in Oldenburg (Nedersaksen)bleek bereid om onze studie- en werkwe-ken in te passen in een onderzoek, waar-mee het Oldenburgse museum reeds vierjaar bezig was. Met assistentie van de heerVosgerau, restaurateur in dit museum,wilde hij de wetenschappelijke leiding opzich nemen. Een probleem was het onder-komen voor deze weken. In de directeomgeving van het onderzoeksterrein wasgeen enkele mogelijkheid, zodat uitgewe-ken moest worden naar het 25 km verdergelegen stadje Syke. Daar bood het Kreis-jugendheim ons onderdak.36 AWN-leden namen deel aan dit drieweken durende studie- en werkkamp (13aug. tot en met 3 sept.). Een groot aantalhad voor twee weken ingeschreven.

De organisatorische leiding berustte bij deheer Lubberding en mevrouw du Maine.

Het project

Dit betrof het onderzoek van een neder-zetting uit de Romeinse- en Volksverhui-zingstijd in Mahlstedt, gemeente Harp-stedt in Nedersaksen. De nederzetting, meteen waarschijnlijke grootte van ongeveer4 ha, werd in 1973 ontdekt bij het om-ploegen van grasland. Hierbij kwamenveel vondsten tevoorschijn.

De vindplaats ligt op het plateau van de„Meppen-Nienburger Geest", een dek-zandrug op ongeveer 40 m boven de zee-spiegel. In 1978 vond er een proefopgra-ving plaats en van 1979 tot en met 1981werd een vlak van ± 3800 n r onder-zocht. Tot het moment waarop de AWN-studie- en werkweken startten, waren tweeomheinde erven gedeeltelijk blootgelegd.Hierin bevonden zich drieschepige, recht-hoekige gebouwen met een lengte van 12tot 20 m en een breedte van 5 tot 6 m,die oost-west georiënteerd waren. Verdervond men nog vier waterputten, een hut-kom, een spieker en een leemkuil. Romein-se importvondsten toonden aan dat ertussen de 2de en de 4de eeuw handelsbe-trekkingen waren met de Romeinse pro-vincies aan de Neder-Rijn. Het merendeelvan de mobiele vondsten bestond echter

K Ausgrabungdes

Staatlichen Museumsfür Naturkunde

und VorgeschïchteOldenburg

1. Het aankondigingsbord bij de opgraving.Foto H. H. } . Lubberding.

24

Page 27: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

2. De werkput. Foto Sj. H. Bakker.

3. Het inmeten. Foto Sj. H. Bakker.

uit scherven van inheems aardewerk, zoals„Chaukse waar" en „Rijn-Weser-Germaan-se waar" uit 1ste tot de 3de eeuw en uitjongere Saksische ceramiek. (Zie ook Ar-cheologische Mitteilungen aus Nordwest-deutschland 4, 1981 blz. 43—63). In 1982vond er geen opgraving plaats, omdat denodige geldmiddelen ontbraken.In 1983 kon deze, in het kader van deAWN studie- en werkweken, zij het op dekleine schaal, worden voortgezet.Aansluitend op het reeds onderzochte ter-rein kregen we een vlak van ± 15 bij 20m toegewezen. Bij vergelijking van onzeingetekende vlakken met die van het voor-afgaande onderzoek, bleek er een volledigeaansluiting te zijn in het verloop vanpaalgaten en omheiningen.

Excursies en lezingen

Iedere zondag werd besteed aan een ex-cursie onder leiding van de heer Wegner,waarbij onder meer werden bezocht:— het Pestruper Graberfeld, het grootste

grafheuvelveld van Duitsland met meerdan 50 tumuli;

25

Page 28: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

— de megalithgraven in Kleinenkneten,Visbek en Dodingen;

— het openluchtmuseum in Cloppenburg,waar de meest representatieve vormenvan landelijke bouwkunst in Neder-saksen te bezichtigen zijn;

— Dötlingen, een dorp met veel vak-werkhuizen en een mooie romaansekerk.

ledere dinsdagavond bezochten we hetLandesmuseum in Oldenburg waar, be-halve veel vondsten uit het veen, de mega-lithgraven en de grafheuvels, ook vondstenuit Mahlstedt waren geëxposeerd; een be-levenis was ook het bezoek aan de depotsen aan de werkruimte van de heer Vos-gerau.

Eén excursie werd gemaakt naar een kas-teelopgraving, de Weisburg, bij Gander-kesee waar, onder leiding van de heerZoller, archeoloog in Nedersaksen, Duitseamateur-archeologen aan het werk waren.Ook werd toen een bezoek gebracht aande vluchtburcht „Der Heidewall" bijDehltun.

Twee maal werd het Kreismuseum in Sykebezocht, dat op een bijzonder leuke wijzeis ingericht.Het lezingenprogramma bevatte de vol-gende onderwerpen:— Opgravingen in het veengebied (Dr.

H. Hayen).— Hunebedden in Noord-Nedersaksen

(Dr. H. Schirnig).— Het onderzoek op de wierde Lang-

warden (Dr. K. H. Brandt).— Het onderzoek in Mahlstadt (Dr. dr.

G. Wegner).

Verder gaf de heer Vosgerau iedere woens-dagavond uitleg over aardewerkrestauratie,het vervaardigen van lakprofielen en hetmaken van replica's.De bezielende leiding en begeleiding vande heren Wegner en Vosgerau, het groteenthousiasme en de saamhorigheid van dedeelnemers, alsmede het mooie weer,maakten de studie- en werkweken tot eengroot succes. Veel kennis en ervaringwerd opgedaan.

De reünieOp 19 en 20 november werd voor alledeelnemers, zoals gebruikelijk, een reüniegeorganiseerd. De wetenschappelijke lei-ders waren hiervoor speciaal naar Neder-land gekomen en ook de heer Albrecht,de dynamische beheerder van het Kreis-jugendheim, was aanwezig.Onder leiding van de heer Lubberdingwerd een wandeling door Deventer ge-maakt en daarna leidde de loco-burgemees-ter, de heer Duimel, ons door het onlangsgerestaureerde Deventer stadhuis. Ookde nieuwe werkruimte van de afdelingZuid Salland-IJsselstreek-Oost Veluwe-zoom werd bekeken.'s Avonds werd veel tijd besteed aan hetbekijken van de enorme hoeveelheid dia's,die gedurende de drie studieweken wasgemaakt en aan het uitwisselen van foto's.Met een wandeling naar de dikste boomvan Nederland op het landgoed Verwoldeen een bezoek aan het stedelijk museumin Zutphen werd dit weekend besloten.

Elly du Maine en Herman Lubberding

26

Page 29: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

De AWN-veldcursus in Weert, 9-24 juli 1983

Een verslag

„Dat ik in een week zoveel kon leren,had ik nooit gedacht!" hoorde ik een vande deelnemers aan de AWN-veldcursusvan dit jaar zeggen. Deze enthousiastemededeling kwam van iemand die zichmet de nodige scepsis had ingeschreven,eigenlijk door mij overgehaald was meete doen.

Ongetwijfeld zal een complex van oorza-ken deze omslag te weeg gebracht hebben.Enige belangrijke wil ik u beschrijven:

Het terrein

Het terrein dat het Amsterdamse Insti-tuut voor Prae- en Protohistorie in deloop van een aantal jaren in korte, opinstructie gerichte, campagnes wil onder-zoeken is een groot stuifzandgebied in degemeente Weert. Bij een inventarisatieenige jaren geleden werden bijna geheelverstoven resten van Bronstijd grafheu-vels, aardewerk en crematie aangetroffenop een vele hectaren groot gebied. Hetalgemene doel van het onderzoek is degrenzen van het grafveid te verkennen eneen inzicht te krijgen in de verspreiding,aard en omvang van de (resten van de)graf heuvels. Deze gegevens moeten dande basis zijn voor een herinrichtings- enbeheersplan.

Inhoud van de cursus

De doelstelling van het onderzoek brengtmet zich mee dat er heel weinig graafwerkverricht werd en heel veel veldverkenning.Minder dan vorige jaren werd dan ook tijden aandacht besteed aan het interpreterenvan vlakken en profielen. Veel meer dananders werd de gelegenheid geboden zichte oefenen in veldtechnieken als hoogte-bepaling (afb. 1)., meetlijnen uitzetten entekenen van grote vlakken. De deelnemerskregen allemaal eerst instructie in kleine

1. Waterpassen.

2. Instructie.

27

Page 30: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

groepjes van prof. dr. J. H. F. Bloemers(afb. 2) , Henk Donker, André Numan enmijzelf. Daarna pasten zij hun (nieuwe)kennis toe bij een aantal opdrachten:

— de coördinaten van een aantal recentblootgekomen grafheuvelresten in hetopen veld werden bepaald;

— van een deel van het terrein werd eennauwkeurige topografische kaart ge-maakt;

— er werden hoogtegegevens verzameldvoor een door een computer te tekenenhoogtelijnenkaart;

— een verstoorde grafheuvel werd uitvoe-rig onderzocht, en

— een reeks proefputten werd gegravenen onderzocht.

De veldwerkzaamheden werden dagelijksper groep nauwkeurig in een dagverslagvastgelegd en kritisch besproken aan deontbijttafel.

De zondag-excursie

Dank zij de vriendelijke ontvangst door enmedewerking van de archeologische werk-groep van de Heemkundige VerenigingRoerstreek werd de groep op zondag dooreen stukje Midden-Limburg rondgeleid.Een vroeg-middeleeuwse motte in MariaHoop, de kasteelruïne van Montfort, dekerkheuvel en het aan de voet daarvangelegen eigen (!) museum in Sint Odiliën-berg boden ons een goed gedocumenteerdbeeld van het verleden van die streek ende prestaties van een aantal goed georga-niseerde amateur-archeologen.

De lezingen

Na de werkdagen werden er vier lezingen

gehouden. Prof. Bloemers lichtte het on-derzoek in het algemeen toe, drs. P. W.van den Broeke zette het grafveld in zijnbrede Bronstijd achtergrond en de eersteweek belichtte de provinciaal archeoloogdrs. W. Willems de historie van „zijn"provincie. De tweede week deed zijn Bel-gische collega drs. L. van Impe dat ookaan de hand van de grote opgraving inDonk. Beide weken werd het lezingenpro-gramma afgesloten door drs. R. Brandtmet een lezing over verschillende typenopgravingen.

Op zich zijn de bovengenoemde punten(een schitterend terrein met een zeer in-tensieve cursus) al voldoende om eensceptische deelnemer over de streep tehalen, maar als je daar nog een schitterendonderkomen met een prima verzorging, hetmooiste weer van de wereld en aardigemensen met dezelfde interesse bij voegt,dan weet je zeker dat menig twijfelaarzal zeggen: „noteer mij maar vast voorvolgend jaar!".

De veldcursus van dit jaar kwam tot standdank zij de steun van velen. Graag wil ikop deze plaats met name de StichtingNederlandse Archeologie (SNA), het Al-bert Egges van Giffen instituut voor Prae-en protohistorie van de universiteit vanAmsterdam (IPP) en ons hoofdbestuurnoemen, hun bemoeienissen vormden debasis van deze cursus.

Peter van der Zwaai

Postbus 3088, 3130 CB Vlaardingen2180 AC Hillegom

28

Page 31: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Archeologisch nieuws

Het Pieter Postmapad: Eerbetoon aan een amateur-archeoloog

Bovenstaand opschrift siert sinds 10 december1983 het naambord van een voetpad in het Rijs-wijkse Wilhelminapark. Het leidt naar de ma-quette van de geconstrueerde woonkern van deinheems-Romeinse nederzetting op „De Bult".Veertien jaar nadat haar man op 56-jarige leeftijddoor een ongeval om het leven kwam, onthuldemevr. M. C. Postma-Elkerbout, in aanwezigheidvan vele vrienden en bekenden, amateur- enberoepsarcheologen en — niet te vergeten —een aantal gemeentelijke autoriteiten — het naam-bord. Tot de aanwezigen behoorden onder meerProf. W. A. van Es, provinciaal archeoloog D.Hallewas, de Haagse stadsarcheologe R. Magen-dans, AWN-voorzitter L. Molhuysen, voorzitterA. Ch. van Son van de werkgroep Den Haag e.o.

en de wethouders Van Rossum en Van der Endeen oud-wethouder Van der Burg namens degemeente Rijswijk.Voor een aantal aanwezigen betekende deze ont-hullingsplechtigheid een reunie. In gedachtenkeerden ze terug naar de tijd — nu bijna 20 jaargeleden — waarin ze, samen met Pieter Postma,op „De Bult" voor het eerst duidelijke aanwij-zingen kregen voor het bestaan van een belang-rijke inheems-Romeinse nederzetting. Herinnerin-gen aan Postma klonken ook door in een korte,persoonlijk getinte toespraak van prof. van Es,waarin hij getuigde van de grote indruk die demens Pieter Postma destijds op hem had ge-maakt. Dat in de jaren 1967 tot 1969 niet deRomeinse villa's in Limburg, maar de inheemseboerderijen in Rijswijk object van een uitvoerigarcheologisch onderzoek werden, is — aldus prof.van Es — voor een belangrijk deel aan Postmate danken geweest.Niet alleen de directeur van de ROB, maar ookAWN-voorzitter Molhuysen voerde het woord.Hij onderstreepte in het bijzonder de symbolischewaarde van deze naamgeving. In Postma wordenook de vele andere Postma's in ons land dieernst maken met de amateur-archeologie erkenden geëerd, aldus de heer Molhuysen.Beide sprekers uitten hun waardering voor hetontwikkelde initiatief; deze waardering geldtzeker in gelijke mate ons lid A. W. J. Meijerdie het initiatief ontwikkelde én de gemeenteRijswijk die het belang ervan onderkende enhet overnam.Voorafgaand aan beide toespraken had wethouderVan Rossum mevrouw Postma, haar dochter Idaen de overige genodigden welkom geheten in hetnabijgelegen jongerencentrum „Harlekijn" (PieterPostmapad 1). Na afloop van de korte plechtig-heid bracht mevrouw Postma, vergezeld van wet-houder Van Rossum, oud-wethouder Van derBurg en enkele vrienden, een bezoek aan deplek waar het destijds, op een kille novemberdag,allemaal begon. Ik herinner me die dag nog alsde dag van gisteren. Pieter Postma was toen éénvan ons. Niet alleen het voetpad, maar ook „Ver-leden land" (blz. 10) houdt de herinnering aanhem levend.

P. Stuurman

Nota Archeologie, samengesteld door de werk-groep archeologie van de Kunststichting Eind-hoven (1 blz.; sept. 1983).In deze nota, gericht aan de Gemeente Eindhoven

29

Page 32: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

en de Agglomeratie Eindhoven, wordt gepleitvoor het voeren van een positief beleid in dezeregio op archeologisch terrein. Na een uiteenzet-ting van het begrip „bodemarchief" en de rol dieeen gemeentelijke overheid bij het beheer daarvanwordt toegedacht, wordt door de werkgroep voor-gesteld, op grond van de werkgelegenheidsver-ruimende maatregelen een professioneel archeo-loog bij dit beheer te betrekken, geassisteerd dooréén of meer W.V.M .-krachten.

De taak van de archeoloog en zijn medewerker(s)wordt in het kort omschreven, terwijl ook eentijdschema en een kostenraming in de nota zijnopgenomen.In deze nota wordt tevens gesteld, dat het beleiderop gericht zou moeten zijn, voor veel onder-steunende werkzaamheden amateur-archeologen inte schakelen.

G. F. thoe Schwartzenberg

Mededelingen

De heer R. van Beek heeft met ingang vanjanuari 1984 de redactieraad verlaten. Na eenstaat van 14 jaar „trouwe dienst" een begrijpe-lijke beslissing; temeer daar hij zoveel andereinteresses heeft die door vele activiteiten, waar-onder het werk voor Westerheem, vaak in deverdrukking moesten komen. Wij vinden het ergjammer dat wij de heer van Beek zullen moetenmissen op de redactievergaderingen. Graag wil ikhem, mede namens de andere leden van deredactie en redactieraad, hartelijk danken voorde jarenlange vruchtbare en prettige samenwer-king.Dank zij onze eindredacteur, de heer Tj. Pot, isde heer H. L. de Groot, assistent van de Utrechtsestadsarcheoloog, bereid gevonden in de redactie-raad zitting te nemen. Wij heten de heer de Grootvan harte welkom en hopen op een jarenlangesamenwerking ! De nieuwe redacteur zal zich,evenals de heer V. van Vilsteren, redactioneelvooral bezighouden met de Middeleeuwen enlatere tijd.

C. A. Kalee

Tekening R. van Beek. Van l. naar r.: V. vanVilsteren, Tj. Pot en O. Wttewaall.

Aandacht voor Herman LubberdingFoto Henk Blom.

Een eresaluut voorHerman LubberdingEen reeks van jaren, om precies te zijn: vanaf1975, heeft Herman Lubberding de organisatieen de leiding verzorgd van de AWN Werk- enStudiekampen. Het is onmogelijk in te schattenhoeveel tijd en moeite Herman in al die jarenonafgebroken heeft geïnvesteerd in deze activi-teiten, maar het is aanzienlijk geweest.Dat hij heeft besloten zich vanaf 1984 niet meerbeschikbaar te stellen voor deze bezigheden kun-nen wij betreuren maar dient gerespecteerd teworden.Niemand is onmisbaar, hoewel dat soms zo lijktte zijn. Toch, Herman Lubberding zullen westellig zeer missen in dit veld van werken.

30

Page 33: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

De grondigheid en kennis van zaken waarmeehij de kampen voorbereidde, de...flexibiliteitwaarmee hij optredende problemen wist op telossen, het financiële toveren waarmee hij de kam-pen voor de deelnemers betaalbaar wist te hou-den, zal niet of nauwelijks door anderen kunnenworden geëvenaard.Als deelnemer aan de meeste door Hermangeleide AWN-kampen heb ik de vriendschap ensaamhorigheid van zoveel verschillende mensenervaren, die niet in het minst ook door HermanLubberding's persoonlijkheid werden gestimu-leerd, zowel in het werken als in de feesten.Voor wat betreft de AWN-kampen een afscheiddus van Herman, tenminste vooralsnog, maarwie weet . . . ?Bedankt, Herman, en tot ziens !

Het ga je goed.Namens het hoofdbestuur AWN,Henk Moltmaker(vice-voorzitter)

Aanwijzingen voor auteurs1. Manuscripten van bijdragen bestemd voor

Westerheem moeten worden gestuurd naar dehoofdredacteur.

2. Het artikel dient te zijn getypt met dubbeleregelafstand, aan één kant van genummerdevellen papier, formaat: A4 (21 X 29,5 cm).Aan de linkerkant een marge van ± 4 cmopenlaten. Nieuwe alinea niet inspringen.Artikel in tweevoud typen, origineel verzen-den, duplicaat behouden. Het artikel magmaximaal een omvang hebben van 15 getyptebladzijden, inclusief noten en literatuurlijst.Indien het artikel een omvang van 15 blz.te boven gaat, s.v.p. eerst overleg plegen metde redactie.

3. Noten, literatuurlijst en bijschriften voor deafbeeldingen moeten op aparte bladzijdenworden getypt.

4. De literatuurlijst dient de volledige titels vanboeken en tijdschriftartikelen in alfabetischevolgorde te vermelden: Voorbeeld:Calkoen, H. J., 1962. Een muntvondst te

IJmuiden. Westerheem XI, p. 58—59.Grant, M., 1968. Roman history from coins.

Some uses of the imperial coinage to thehistorian. Cambridge.

5. De afbeeldingen, die u bij uw artikel voegt,dienen van goede kwaliteit te zijn. Dit be-tekent dat u niet mag tekenen met ballpoint,potlood of „kroontjespen", maar bijv. eenRotring tekenpen moet gebruiken. Voor let-ters en cijfers s.v.p. wrijfletters gebruiken.Beslist geen tekst in de tekening typen ofschrijven.

6. Als u in uw artikel verwijst naar een af-

beelding daarin, dan steeds het woord afb.( + nr.) gebruiken. Alle afbeeldingen num-meren van 1 tot bijv. 10 en geen onderscheidmaken tussen kaarten, foto's en tekeningen(dus niet: kaart 1, foto 1, tekening 1 enz.,maar: afb. 1, 2, 3 enz.). Alle afbeeldingen opde achterzijde voorzien van het afb .nummer,uw naam en verkorte titel van het artikel.Aangeven op welke grootte de afbeeldingenverkleind moeten worden. Als u niets aan-geeft handelt de lay-out medewerker naargoeddunken. Bij het (laten) vervaardigenvan de tekeningen rekening houden met dezetspiegelbreedte van Westerheem (breedtevan het bedrukte deel van de bladzijde) ofde kolombreedte. Onderschriften bij de af-beeldingen zo kort mogelijk houden. Voor-beeld:1. As van Claudius uit IJmuiden. Tek. H.

J. Calkoen, schaal 1 :1 .2. Terra sigillata uit Velsen. Tek. I.P.P.,

schaal 1:2.7. Men wordt verzocht het gebruik van afkor-

tingen zo veel mogelijk te beperken.8. Wanneer u iets wilt publiceren, maar niet

weet hoe het te doen, of indien het tekenenof fotograferen van de voorwerpen moeilijk-heden oplevert, s.v.p. contact opnemen metde hoofdredacteur of een van de redacteuren.

Auteurs, die in Westerheem willen publiceren,verzoeken wij dringend met: bovenstaande aan-wijzingen rekening te willen houden.

De redactie

Prijscorrectie Gids Museum KamZie Westerheem 1983, afl. 6, bh. 400/401.In verband met het opheffen van de „dienstpost"dient men bij het bestellen van de Gids van hetMuseum Kam, i.p.v. ƒ 6,50, een bedrag van ƒ 8,80(ƒ6,50 + ƒ 2,30 portokosten) over te maken opgironummer 935461, t.n.v. Rijksmuseum Kam,Nijmegen.

Monument van en voor eenamateur-archeoloogHet Rijksmuseum G.M. KamGerard Marius Kam (1836—1922) was zakenman,mede-oprichter van de Ijzer- en Staalfirma Gebr.Kam te Rotterdam. Toen hij tweeënzestig jaarwas besloot hij rustig te gaan leven in Nijmegen.Daar was toen, rond de eeuwwisseling, iets aande gang dat zijn leven totaal zou veranderen.Nijmegen ging zich uitbreiden tot ver buiten devoormalige vestingmuren en daarbij stiet men opuitgestrekte Romeinse grafvelden. In het jaar1900 kreeg Kam voor het eerst van zijn leven

31

Page 34: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Romeins aardewerk onder ogen. Toen was hetmet zijn rust gedaan: hij werd amateur-archeo-loog.De grafvelden waren een goudmijn voor iederdie wat extra's wilde verdienen. „Nu met denwinter veel volk alhier geen werk heeft zijn zeoveral aan het graven naar oudheden gegaan,en ze graven maar raak links en rechts.Soms worden ze wel eens door de politie ver-jaagd, maar als de vliegen op de schotel ze zijner dadelijk weer bij", schreef Kam in 1905.Hij kocht op wat hij krijgen kon, met de wellustvan de echte verzamelaar. Hij verwierf ook zelftwee terreinen en liet die systematisch ontgraven.Het koetshuis van zijn villa richtte hij in alsmuseum. „Voor hen, die bijzonder belang stellenin oudheden, wordt hier de aandacht gevestigdop het particulier museum van den heer KAM,Berg en Dalsche weg 76, waarin deze den be-zoeker, na gedane aanvraag, gaarne rondleidt",aldus in 1917 de Gids voor Nijmegen en om-streken.Het ging hem erom te verhinderen dat de vond-sten met onbekende bestemming verdwenen. Innovember 1904 kocht hij een glazen druiventros-flesje „duur ƒ 350,— ! maar ik wilde het tochniet laten gaan, daar het dan zeker wel over degrenzen was gegaan".Het belang van gesloten grafvondsten kende hij— natuurlijk — nog niet, maar de vindplaatsen,de „grafvelden", werden wel nauwkeurig ge-registreerd.Van het begin af heeft Kam zich ook beijverdzijn bezit door deskundigen te laten beschrijvenen publiceren. Een conservator van het museumin Leiden, dr. R. Jesse, kwam daar geregeld voornaar Nijmegen evenals een Duits archeoloog,Mestwerdt. Maar het was onbegonnen werk:„Morgen wacht ik Dr. Mestwerdt weder diedan tot Maandag waarschijnlijk met mij blijft'arbeiden aan den catalogus, maar verder komenwij er niet mede, daar die dagen vrees ik nogniet voldoende zullen zijn om bij te schrijven denieuwe voorwerpen die sedert er weer bij geko-men zijn. Zoo gaat het bijna altijd, 't Is hetwerk der Danaieden, die altijd bezig zijn en tochhet einddoel vlieden".Het resultaat van onverdroten ijver en royaalaankoopbeleid was een collectie Romeinse oud-heden waarvan met name het aardewerk, hetglas, de munten, fibulae, kleine bronzen en terra-cotta's in Nederland ongeëvenaard zijn.Het is een waardige pendant van de beroemde17de-eeuwse Nijmeegse verzameling van de Smetii.Smetius jr. stond in het jaar 1670 aan de ge-meente Nijmegen enkele stenen monumenten af.Maar hij sloeg munt uit de rest van zijn oud-heden; voor 20.000 gulden verkocht hij ze aanJohann Wilhelm, keurvorst van de Palts. Kamheeft alles ten geschenke gegeven aan de Staat

der Nederlanden, mét het gebouw dat hij ervoorhad laten neerzetten.Zijn museum bestaat nu 62 jaar. Het belangervan is nog vergroot doordat de collecties vande gemeente en die van het Canisuscollege er— resp. in 1938 en 1951 — als bruiklenen zijnondergebracht. Ook de prehistorie (het wagen-graf van Wijchen !) en de vroege Middeleeuwenzijn goed vertegenwoordigd.In de schenkingsakte van 25 juni 1919 verklaarde„de comparant deze schenking te doen, teneindede door hem gedurende een reeks van jaren metmoeite en zorg verzamelde . . . oudheden, diein — of nabij — Nijmegen in het water of inden bodem zijn gevonden, daar ter plaatse eeneduurzame bewaarplaats op te richten". Als ver-plichtingen van de Staat worden omschreven:het gebouw „op zoo ruim mogelijke schaal voorhet publiek toegankelijk te stellen, te zijnen kosteeen directeur, en de verder noodige ambtenarenaan te stellen en de noodige catalogi . . te doenvervaardigen en uitgeven".In 1984 is de Staat der Nederlanden aan hetbezuinigen. Het Rijksmuseum G. M. Kam magdaar niet aan ten offer vallen. Ook de AWN'erszullen het niet willen (en kunnen!) missen.Velen van hen zijn trouwe bezoekers, deafdeling Nijmegen is er kind aan huis.Op 30 september 1983 is een Vereniging vanVrienden van het Museum Kam opgericht methet doel het museum in deze benarde tijdenbij te staan. Het bestuur roept de AWN'ers opzich daarbij aan te sluiten en daardoor te helpendit monument, opgericht door een groot ama-teur-archeoloog, te behouden.Meld u aan d.m.v. een kaart of brief (zonderpostzegel) aan Vrienden van het Museum Kam,Antwoordnummer 1720, 6500 VB Nijmegen, oftelefonisch bij het museum Kam, tel. 080 - 220619.De jaarlijkse contributie bedraagt ƒ 15,—. Doorhet lidmaatschap kunt u de museumkaart 1984voor ƒ12,50 (i.p.v. ƒ20) in uw bezit krijgen.Dit bedrag, ƒ 15,— of ƒ 27,50, gelieve u testorten op postrekening 55 25 950 t.n.v. Penning-meester Vrienden Museum Kam, Nijmegen.Het bestuur van de Vereniging dankt u bijvoorbaat.

dr. P. Stuart, secretaris,Merelstraat 178,2352 VH LEIDERDORP

Archeologisch spreekuurBij wijze van experiment zal in het Rijksmuseumvan Oudheden te Leiden een archeologischspreekuur gehouden worden door drs. M.Brouwer, die bezig is met een inventarisatievan het Romeinse materiaal in de provincieZuidjHolland.

32

Page 35: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Zij die Romeins materiaal hebben of denken tehebben en graag willen weten wat het preciesis en hoe oud het is, zijn hierop van hartewelkom.

Het spreekuur zal plaatsvinden op elke eerstevrijdag- en zaterdagmiddag van de maand van14.00 tot 16.00 uur, gedurende de maandenmaart, april, mei en juni. Bij voldoende belang-

stelling zal het worden voortgezet in september.U kunt op genoemde tijden ook telefonischvragen stellen.Adres en telefoonnummer zijn:

Rijksmuseum van Oudheden,Rapenburg 28,2311 EW LEIDEN,tel. 071-146246

Opgraven in Nederland

Opgraving bij SchagenHet Albert Egges van Giffen Instituut voorPrae- en Protohistorie van de Universiteit vanAmsterdam zal in de maanden juli en augustus1984, de opgraving van een inheems-Romeinsenederzetting .(± 3de eeuw) in de buurt vanSchagen voortzetten. De wetenschappelijke lei-ding van dit project berust bij drs. R. W. Brandten drs. L. Therkorn.Voor individuele AWN-leden bestaat de moge-lijkheid om hier gedurende twee of meer wekenmee te werken. Van eventuele gegadigden wordtwel geëist dat zij tenminste éénmaal aan eenstudieweek of veldcursus van de AWN deel-genomen hebben.Uw schriftelijke aanmelding, met vermelding vanuw graafervaring en uw eventuele specialisatie,kunt u richten aan:

Mevrouw L. Therkorn,A. E. van Giffen Instituutvoor Prae- en ProtohistorieSingel 453,1012 WP AMSTERDAM

Opgraving in ZevenaarAfdeling 17 (Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland)van de AWN zal, in overleg met de provinciaal-archeoloog, in de maand juli 1984 een kasteel-onderzoek verrichten in het centrum vanZevenaar.

Het onderzoek naar een burcht met voorburchtuit de 13de of 14de eeuw, moet in twee wekenafgesloten worden (9—20 juli 1984). De af-deling kan hierbij uw hulp goed gebruiken.Er zal naar gestreefd worden de deelnemersvooraf zo goed mogelijk te informeren over hetproject. Tijdens de opgraving zal er geen tijdzijn voor het geven van instructie.Verdere informatie en/of aanmelding bij hetsecretariaat van de afdeling.

Opgraven in het buitenland

Opgravingen in IsraëlVan het Israëlisch departement van oudhedenen musea ontvingen wij een uitvoerige brochurewaarin maar liefst 36 plaatsen genoemd wordenwaar men van maart t /m oktober 1984 kanhelpen bij opgravingen.Er wordt onderzoek verricht in o.a. de volgende

plaatsen: Gilgal, Jericho, Caesarea Maritima (on-der water), Capernaum, Jeruzalem, Hirbet Eqeden Emmaus. Liefhebbers kunnen een kopie vande brochure ontvangen, tegen vergoeding van dekopieerkosten (ƒ 1,90). Graag even een berichtjeaan C. A. Kalee, Archeologisch Instituut,

Trans 14,3512 JK UTRECHT

33

Page 36: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Oproep

Mijn onderzoek naar de verspreiding van vind-plaatsen van neolithische bijlen en hamers in deregio Weert (hiermee bedoel ik het gebied rondde plaatsen Weert, Nederweert, Ospel, Eind, Bos-hoven, Tungelroy en Leveroy) wordt nogal be-moeilijkt door het ontbreken van publikatiesdaarover. Bezoeken aan onder meer particulierecollecties hebben reeds een 30-tal onbekende enongepubliceerde vondsten opgeleverd. Ik hebechter het vermoeden, dat het aantal vondstenaanmerkelijk groter is. Vandaar deze oproep, die

gericht is aan particuliere verzamelaars, heem-kundeverenigingen, oudheidkamers en (streek)-musea. Ieder die bedoelde bijlen en hamers kentof beschikt over gegevens betreffende vondstenen/of vindplaatsen nodig ik uit op mijn oproepte reageren. Ik neem dan contact met u op voorhet beschrijven van de vondst.Graag uw reacties aan: Alfons Bruckers, Brede-weg 32, 6031 CM Nederweert. U kunt mij ook's avonds bellen; tel. 04951 - 25919.

Boekenbeurs

Wie heeft voor mij te koop:F. H. Friederich. Pijpelogie. AWN-monografienr. 2, 1975.

Uw reacatie graag aan: P. Alphen, Kuijperweg 14,2241 LM Wassenaar. Tel. 01751 -10479.

Nieuwe publikaties

ƒ. ]. Stolp. Stadskernonderzoek of op zoek naarZaandams verleden. Uitgave: Amor Vincit Omnia,Krommenie, zonder jaar, 34 blz.Keurig gestencilde uitgave met talrijke afbeel-dingen.

Verkrijgbaar door ƒ6,75 (incl. porto en verpak-king) over te maken op bankrekening 333936949RABO-bank Krommenie, t.n.v. uitg. Amor VincitOmnia te Krommenie. Gironummer van de bank:371755.

Literatuurbespreking

Richard E. Leakey. Op het spoor van de mens.Uitgeverij Het Spectrum, 1981. 256 blz. Prijsƒ39,50.Oorspronkelijke titel: The Making of Mankind.Vertaald door Ruud Rook.

In dit, voor een brede lezerskring geschreven,boek geeft Leaky, zoals hij het zelf in zijn voor-woord aanduidt, een verantwoording voor deuitlatingen en ideeën in de door hem gepresen-teerde tv-reeks over de herkomst en de ontwikke-ling van de mens.

Hij geeft zijn visie daarop aan de hand van eigenveldonderzoek, opgravingsverslagen en multidisci-plinair wetenschappelijk onderzoek.

Vanaf de dryopithecus (circa 20 miljoen jaar ge-leden) en de ramapithecus (circa 14 miljoen tot8miljoen jaar geleden) tracht hij het spoor tevolgen naar de vroege hominiden en van daarnaar de homo habilis en de homo erectus, res-pectievelijk ruim 2 miljoen jaar en circa 1 1/2miljoen jaar geleden ontstaan. Vervolgens volgthij het spoor, via overgangsfasen, naar de

34

Page 37: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Neanderthalers, om ten slotte uit te komen bijhomo sapiëns sapiëns, die circa. 40.000 jaargeleden zijn intrede doet.In samenhang met de ontwikkeling van de mensbesteedt de auteur eveneens aandacht aan diverseandere zaken, zoals de ontwikkeling in de vervaar-diging van -werktuigen en de jong-paleolithischegrottenkunst in Frankrijk en Noord-Spanje. Ookbeschrijft hij de ontwikkeling van de taal enexperimenten om chimpansees een „taal" teleren.Een schets van de levenswijze van de paleoli-thische mens wordt gegeven met verwijzingennaar hedendaagse nomadenstammen, zoals deSan-groepen in de Kalahari en de Lappen inhet noorden van Skandinavië.Tot slot wordt de overgang, circa 10.000 jaargeleden, beschreven van het nomadische levenvan jagen/verzamelen naar agrarische samen-levingen, gevolgd door de opkomst van devroegste steden.Leakey weet op boeiende en overtuigende wijzezijn visie uiteen te zetten en zijn interpretatiesaannemelijk te maken, ook daar waar de bewijzennog relatief schaars zijn. Het boek bevat vele,zeer mooie en interessante foto's, evenals instruc-tieve tekeningen overzichtskaarten.Ik kan het van harte aanbevelen aan ieder, diein de vroege prehistorie is geïnteresseerd.

G. F. thoe Schwartzenberg

H. L. Janssen (ed.): Van Bost tot Stad. Op-gravingen in 's-Hertogenbosch. Uitgave DienstGemeentewerken 's-Hertogenbosch, Burg. Loeff-plein 5, 5211 RX 's-Hertogenbosch, 1983. 316 p.,rijk geïllustreerd. Prijs ƒ 42,50. Te bestellen bijbovenstaand adres of direct per giro-overschrij-ving naar rek.nr. 1077663 t.n.v. Directeur Ge-meentewerken, 's-Hertogenbosch, onder vermel-ding van Van Bos tot Stad.

Het is een bijzonder genoegen een boek te mogenbespreken dat men het liefst zelf geschreven zouhebben. Nederland is tot nu toe niet rijkgezegend met boeken over de archeologie vanmiddeleeuwse steden. De redenen daarvoor liggenvoor de hand: in steden met een groot middel-eeuws areaal lopen de daar aangestelde archeo-logen zich het vuur uit de sloffen om de erosievan het bodemarchief tenminste goed gedocu-menteerd door middel van opgravingen te latenplaatsvinden.In 's-Hertogenbosch is in de afgelopen acht jaareen groot aantal opgravingen van hoge kwaliteituitgevoerd door de gemeentelijke archeoloog H.L. Janssen. Des te bewonderenswaardiger is hetdat hij kans gezien heeft een indrukwekkendboek over zijn onderzoekingen, voornamelijk uitde jaren 1977—1979, samen te stellen.

Velen weten dat het boek al een paar jaargeleden had moeten verschijnen, maar nu heter eenmaal ligt, kan men met recht zeggen:it was worth waiting for. Het gebruik van dezeEngelse uitdrukking brengt me tot de constateringdat hier weer eens een werk geproduceerd is inhet Nederlands dat voor iedereen begrijpelijk isen niettemin van wetenschappelijk niveau engoed leesbaar. Dat laatste is zeker vermeldens-waard omdat er naast de samensteller en hoofd-auteur nog zestien andere schrijvers bijdragengeleverd hebben. Het tot een acceptabele eenheidsmeden van al die verschillende artikelen zalveel redactionele vaardigheid en geduld gevergdhebben.Het is ondoenlijk het boek in een redelijk kortbestek tot in alle details te bespreken. Ik zalme dan ook beperken tot een „beredeneerde"inhoudsopgave met hier en daar wat commen-taar.Het boek is gesplitst in twee delen, één hande-lend over de opgravingen die tussen 1977—1979zijn verricht en één over de vondsten en demateriële cultuur, waarbij de grenzen 1977—1979 gelukkig vaak en naar beide kanten over-schreden worden. Een inleiding over „Archeolo-gisch onderzoek in 's-Hertogenbosch. Doelstellin-gen en resultaten" gaat aan de twee delen vooraf.In dat inleidende stuk komen zaken aan bodals de mate van erosie van het bodemarchief(met duidelijke kaarten); de aanstelling vande gemeentelijke archeoloog bij de Dienst vanGemeentewerken en het praktische nut daarvan;de onderzoeksgeschiedenis en de onderzoeks-prioriteiten. De doelstellingen van het onderzoek,waaruit deze prioriteiten voortvloeien, zijn hetbeste weer te geven in de woorden van deauteur zelf (p. 15): „Een . . . archeologischebenadering van de stad moet niet worden ver-ward met het uitvoeren van willekeurige op-graven in één of meer steden, die het uitvloeiselzijn van onderzoeksprogramma's met een alge-mene thematiek (zoals „het urbanisatieproces"of „het stadhuis in de middeleeuwen") ofgericht zijn op het onderzoek van individueleobjecten. Bij het onderzoek van de stad is devraagstelling niet gericht op één onderzoeksthemain één of meer steden, maar op de geschiedenisvan één stad als geheel, haar componenten enhun onderlinge samenhang en, op een hogerniveau van abstractie, op het fenomeen staden de mechanismen die eraan ten grondslagliggen". In een noot voegt de schrijver daarnog aan toe: „Helaas komt dergelijk onderzoekvan de stad in West Europa nog weinig voor.De landelijke instellingen in Nederland beperkenzich meestal tot vergelijkend thematisch stads-onderzoek . . . , terwijl elders de ruimtelijkeontwikkeling van de stad vrijwel exclusievebelangstelling van de onderzoekers heeft." Het

35

Page 38: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

zal de lezer na deze woorden dan ook nietverbazen dat in dit boek hoofdstukken voor-komen die handelen over bovengrondse bebou-wing en over een bepaalde categorie geschrevenbronnen (namelijk testamenten). Een ontwikke-lingsschets van de Bossche topografie en bevol-king en een samenvattend overzicht van deresultaten van het archeologisch onderzoek in's-Hertogenbosch van 1977—1982 sluit de inlei-ding af.Deel I van het boek bevat de globale beschrijvingvan het onderzoek dat tussen 1977—1979 in destad en de omgeving daarvan gedaan is. Noglang niet alles is tot in de details uitgewerkt,maar het is prettig de zaken nu al geordendgepresenteerd te zien.De eerste drie hoofdstukken behandelen degeologische setting van 's-Hertogenbosch enomgeving en wat daar in de prehistorie enRomeinse tijd te beleven was. De overgang'van(broek )bos naar stad in het laatste kwart vande 12de eeuw is bij de opgravingen op de Marktte voorschijn gekomen. Het daarop volgendeverhaal over de oudste stadsommuring is samen-gesteld aan de hand van vele waarnemingen enonderzoekingen die gedaan zijn tussen 1779(geen drukfout!) en 1980. Men komt tot eenvrijwel volledige reconstructie van de plattegronden opstand van een van de oudste stenenstadsversterkingen van Nederland. De resultatenvan het onderzoek van de „Uithof en het Refugie-huis van de Abdij van Postel" wordt samen-vattend beschreven, zodat een fascinerend beeldontstaat van deze uiterst gecompliceerde opgra-ving.

Kerken hebben in de middeleeuwse stad altijdeen bijzondere rol gespeeld. 's-Hertogenbosch ismet kerken (en kapellen) rijk gezegend geweest.Na een inventariserend artikel over middeleeuwsekerken en kapellen, waarbij veelsoortige gegevensuit diverse tijden gebruikt worden, krijgen deuitzonderlijk grote St. Joriskapel en de Bethaniën-kerk en -klooster ieder een eigen hoofdstuk. Hetis hier de juiste plaats nogmaals te wijzen opde vruchtbare samenwerking tussen de archeoloog('H. L. Janssen) en de feouwhistoricus (A. H.van Drunen): bij het werk in een stad is diteen onmisbare combinatie.

Daar de gemeente 's-Hertogenbosch ook landelijkgebied en dorpen omvat, behoort het tot de taakvan de gemeentelijke archeoloog ook daar, indiennodig, onderzoek te verrichten. Bovendien is hetvraagstuk van de verhouding tussen en de weder-zijde beïnvloeding van de stad en het plattelandnog steeds intrigerend. In het geval van 's-Her-togenbosch geldt dan ook nog dat de dorpenveel ouder zijn dan de stad. Dat bleek bijvoor-beeld uit de opgraving van (een gedeelte van)de kerk en het kerkhof van Engelen. Daarbij

kwamen bewoningssporen uit de Ijzertijd en deRomeinse tijd tevoorschijn, gevolgd door eenvermoedelijk 9de-eeuws grafveld, waarin Mero-vingische en Karolingische scherven in de opspitde vraag naar bewoningscontinuïteit doen stellen.Midden in de stad zitten we weer met eenoverzichtsartikel over het Bossche burgerhuis inhet midden van de 16de eeuw, dat geschrevenis op basis van vele voornamelijk bovengrondsewaarnemingen en onderzoekingen. Het is ditsoort artikelen met hun samenvattend karakterdie het boek nog waardevoller maakt voor „bui-tenstaanders". Het Rentmeestershuis van hetClarissenklooster en het zogenaamde Maagden-huis krijgen vervolgens gedetailleerde aandacht.Teneinde het overzicht van de archeologischeveldactiviteiten compleet te maken, is een hoofd-stuk geschreven onder de titel Archeologischewaarnemingen 1977—1979. Deel I wordt afgeslo-ten met een beschouwing over de „Toepassings-mogelijkheden van archeologische en bouwhisto-rische onderzoeksresultaten in de stedebouw".Daarin blijkt dat de gemeentelijke archeologiein de breedste betekenis van het woord (dusinclusief het bouwhistorisch onderzoek), nietalleen het teloorgaande (bodem en bouwkundige)archief documenteert en de stadsgeschiedenis eenbredere basis geeft, maar dat ze ook voor hedenen toekomst bijdragen levert aan de ruimtelijkevormgeving van de stad.

Deel II gaat, als gezegd, over de vondsten enover de materiële cultuur. Dit soort delen heeftde neiging wat verbrokkeld te zijn: iedere vondst-categorie in zijn eigen hokje, vaak beschrevendoor een specialist en toenemend in gedetailleerd-heid naarmate het voorwerp of de vondstgroepzeldzamer is. Het is dan ook een gelukkigegedachte geweest in dit boek het deel overde vondsten te openen met twee algemene hoofd-stukken, die de voorwerpen tegen een historisch-wetenschappelijke achtergrond plaatsen. Opval-lend is daarbij de conclusie hoe weinig men,zeker in West-Europa, tot nu toe met behulpvan archeologische vondsten werkelijk geschie-denis van de materiële cultuur bedreven heeft:er ligt daar nog een enorm onontgonnen gebiedmet groot wetenschappelijk potentieel. In dithoofdstuk wordt ook aangegeven wat men welen niet kan verwachten met betrekking tot devondsten die in 's-Hertogenbosch zijn gedaan:de staat van conservering en/of bewerking doorspecialisten speelt een duidelijke rol bij het minof meer uitgebreid behandelen van bepaaldevondsgroepen. Het slechtst komen de botanischeen zoölogische resten eraf; bij de laatste ont-breken de anthropo-biologische zelfs geheel. Ikneem echter aan dat we die nog tegoed houden.De geschiedenis van de materiële cultuur hoeften mag niet louter aan de hand van de voor-

36

Page 39: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

werpen zelf- bedreven te worden. Geschrevenbronnen zoals bijvoorbeeld testamenten geven,naar uit het tweede algemene hoofdstuk blijkt,informatie over menselijk bezit dat men zeldenof nooit bij opgravingen tegenkomt (kleding,sieraden), terwijl het meest opgegraven materiaal(aardewerk) in testamenten ontbreekt. Voor eencomplete visie op de materië'.e cultuur zijn dusbeide kennisbronnen onmisbaar.Zoals vaak wordt de lijst van hoofdstukken overde verschillende vondstcategorieën aangevoerddoor het alom presente aardewerk. Uit de titelvan dat hoofdstuk „Het middeleeuwse aardewerk,ca. 1200— ca. 1550", blijkt nogmaals dat 's-Her-togenbosch een vrij jonge stad is voor de Zuide-lijke Nederlanden. Uiteraard bevat dit hoofdstukniet het laatste woord over het aardewerk inmiddeleeuws Den Bosch. Het is daarentegen„gebaseerd op een aantal belangrijke, geslotenvondstcomplexen" en „op een vluchtige inven-tarisatie tijdens de opgravingen, zodat met namede kwantitatieve gegevens, en de verhoudingtussen de verschillende groepen gebaseerd zijnop voorlopige indrukken" (p. 189). Ondanksdeze beperkingen, die overigens niet zó ernstigzijn als de auteur ze neerschrijft, komt eenboeiend beeld naar voren over opkomst en ver-dwijnen van aardewerkgroepen, terwijl ook defrequentie van het voorkomen van soorten envormen interessant vergelijkingsmateriaal biedtmet andere steden: wat is de diepere betekenisvan het zeldzaam zijn in 's-Hertogenbosch vande aardewerken koekepan ? Andere eetgewoon-ten? Ijzeren koekepannen?Het is boekbesprekers eigen een aantal detailop- en aanmerkingen te maken (om te latenmerken dat ze het boek echt gelezen hebben?).Hier volgen in ieder geval de mijne. P. 196: watmoet ik me bij "besmuikt groen" voorstellen?P. 214 en elders: is het niet beter van voorraad-potten te spreken in plaats van over voorraads-potten? De theorie over steengoed drinkschaaltjes(p. 201), die als vorm zouden zijn ontstaanomdat ze zich in de oven zo gemakkelijk latenstapelen wil er bij mij niet erg in; bovendienzijn ze in het geheel niet onhandig om uit tedrinken (pers. ervaring). De gaten in de vuur-klokken (p. 214) zijn primair voor luchttoevoerbedoeld ten einde het vuur smeulende te kunnenhouden en niet zo zeer om rook uit te latenontsnappen.

Na dit lange, en deels in kleinere letter gezettehoofdstuk over aardewerk, volgen de beschrij-vingen van de kleinere vondstgroepen. Pijpaardenbeeldjes, pijpen (uiteraard na-middeleeuws), glas(waaronder een aantal zeer bijzondere en fraaiestukken uit de 16de eeuw), metaal (van speldentot tinnen kannen, van een gouden ring-brochetot hoef ijzers, en veel messen). Het beschreven

textiel is afkomstig uit de 16de en 17de eeuw.Bij het goede verhaal over het leder valt deafwezigheid op van het typische, driehoekigetrippenleder, hoewel er wel een fragment vaneen snaveltrip gevonden is. Bij het lezen vanhet hoofdstuk over het bewerkte hout wordtweer eens pijnlijk duidelijk hoe weinig we wetenover de voorwerpen die van dit meest toegepastemateriaal gemaakt zijn: veel vraagtekens en „on-bekend" op een gering aantal voorwerpen.Hetzelfde geldt in iets mindere mate voor decategorie bewerkt been, waarbij opgemerkt moetworden dat het „ophanggat" bij de zogenaamdeweefkammen (p. 298) een natuurlijk in het botaanwezige holte is. Een fragment van een doop-vont en een van een wijwaterbak vormen voor-lopig de oogst aan natuurstenen voorwerpen.De beschreven dierenbeenderen zijn voornamelijkafkomstig van één opgraving uit 1976. De enigebotanische resten die het boek gehaald hebbenzijn de haverkorrels uit de Uithof van Postel.

Rest mij tenslotte nog de figuurlijke haver tegeven aan hen die het verdienen. In de eersteplaats aan H. L. Janssen, die met dit boek eenzeer wezenlijke bijdrage tot de archeologie vande middeleeuwse stad heeft geleverd en die hetdoor een aantal algemene beschouwingen ensamenvattende artikelen (ook van zijn mede-auteurs) ver boven het lokaal belang verhevenheeft. Het zeer uitvoerige notenapparaat en devaak lange literatuurlijsten dragen daartoe ookhet hunne bij.De technische afwerking is voortreffelijk: goedgedrukt, prettige lay-out, mooie en talrijke af-beeldingen en nauwelijks een drukfout te beken-nen; eigenlijk een boek om ingebonden te bezit-ten. Drukker en redacteur hebben beiden ietsbijzonders ge'everd. Tenslotte mag de gemeente's-Hertogenbosch gecomplimenteerd worden datze het mogelijk gemaakt heeft dat niet alleende opgravingen gedaan konden worden, maar ookdat er een dergelijk boek over kon verschijnen:het zal lang toonaangevend blijven.

T. J. Hoekstra,van Hoffenlaan 44,6721 XE BENNEKM

Observantenklooster Amersfoort. Project van deAWN-afdeling Vallei en Eemland, uitgave 1982.

In een boekje van 183 pagina's doet de AWN-afdeling Vallei en Eemland verslag van het his-torisch, bouwkundig en archeologisch onderzoekvan het voormalige Observantenklooster teAmersfoort.Observanten waren Fransiscaner bedelmonniken,zogenaamde Minderbroeders, die zich door hetnauwgezet in acht nemen van hun regels, voor

37

Page 40: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

verwereldlijking wilden behoeden. Het boekje isvoorzien van diverse foto's en tekeningen. Hetbevat bijdragen van zowel amateurs als profes-sionals. De drie componenten van.het onderzoek,a. in de archieven, b. in de nog resterendegebouwen en c. in de grond, vulden elkaarzodanig aan, dat een tamelijk compleet beeld vande geschiedenis van het klooster en zijn gebou-wen kon worden gegeven vanaf het ontstaan in1472, tot het begin van de hervorming in 1579.De diverse gebouwen kregen toen andere be-stemmingen en uiteraard ook andere bewoners.Ook de periode van 1579 tot heden komt inhet boekje aan de orde. De neerslag van hetarchiefonderzoek is het grootst en omvat 116pagina's. Er is de deskundige schrijvers W. J.van Hoorn, dr. J. Hovy en A. Medema kennelijkalles aan gelegen geweest de geschiedenis vanhet klooster en zijn opvolgers voor deze gelegen-heid zo volledig mogelijk op schrift te stellen.Het archeologisch onderzoek duurde 2 1/2 jaaren werd hoofdzakelijk door een vast groepjevan 7 amateurarcheologen uitgevoerd. Tijdensde restauratie kon nog gedurende 2 jaar aan-vullend onderzoek worden gedaan door de pro-jectleider. Het verslag van al deze werkzaamhedengeeft een goed beeld van de problemen welkezich bij archeologisch onderzoek van gebouwenin oude binnensteden kunnen voordoen en vanwat door een goede samenwerking is te bereiken.Van de hand van W. J. van Hoorn, leider vanhet project is een samenvatting van het archeolo-gisch onderzoek opgenomen. Opmerkelijk wasonder meer de vondst van een glasoven uithet eind van de 17de eeuw. Wat de reconstruc-tie van de kloostergebouwen betreft, niet alleproblemen konden worden opgelost, maar erkon toch worden afgesloten met een vrij rede-lijke constructie van de gebouwen.H. F. Wijnman, AWN'er en medewerker vande ROB, doet verslag van het onderzoek vaneen afvalkuil en een beerput, beide uit de 17deeeuw en van de bijzondere vondst van eenfoedraal met bestek uit circa 1500. De gevondenkleipijp-fragmenten worden besproken door P.Ritmeester. Dr. G. F. IJzereef, archeozoöloogvan de .ROB, bespreekt de opgegraven menselijkeen dierlijke resten. De gemiddelde leeftijd vande in het klooster begraven personen blijkt 40jaar te zijn.O. Goubitz, ook een medewerker van de ROB,behandelt twee in een beerput gevonden schoe-nen. Uit een verslag van een bacteriologischonderzoek door F. van Knapen van het Rijks-instituut voor de Volksgezondheid blijkt dat dein de beer gevonden eieren van parasieten geenleven meer bevatten en geen gevaar voor degezondheid van de onderzoekers heeft opge-leverd. Het is niet duidelijk of er ook aan dehand van beermonsters een onderzoek naar'zaden

en pitten (eetgewoonten) is gedaan.De afdeling Vallei en Eemland van de AWNverdient een compliment voor de vastlegging vandit stukje Amersfoortse geschiedenis.

R. v. Beek

H. R. Tupan. Wolken van genot: een cultuur-historisch overzicht van het tabaksggebruik inNederland. Assen, Provinciaal Museum vanDrenthe, 1983.

Onlangs verscheen „Wolken van Genot", dateen overzicht geeft van het tabaksgebruik inNederland in al zijn facetten. Dit 92 pagina'stellende boekje was een begeleiding van de ge-lijknamige tentoonstelling, die van 15 oktober1983 tot 5 januari 1984 te zien was in hetDrents Museum in Assen. De auteur H. P.Tupan, medewerker van het museum en zelfeen verwoed verzamelaar, weet op onderhouden-de wijze de lezer te informeren over de uniekezaken die op deze tentoonstelling bijeen gebrachtwaren. Het rijk geïllustreerde boekje is gééncatalogus, maar is meer bedoeld om thuis nahet bezoek aan de tentoonstelling rustig gelezente worden.

In een 20-tal hoofdstukken worden de geschie-denis van de tabak, de tabaksteelt, de verschil-lende wijzen van tabaksgebruik en allerlei rook-gerei in chronologische volgorde behandeld. Voorde mateur-archeoloog is vooral van belang dat27 pagina's werden gereserveerd voor de kleipijp.In 't kort worden het uiterlijk, de geschiedenisen het vervaardigen van dit breekbare rook-instrument beschreven. Bijzonder is het hoofd-stuk dat gewijd is aan enige merkwaardigebodemvondsten, namelijk fragmenten van uitzon-derlijke grote 17de-eeuwse pijpen, de monster-of presentatiepijp. De auteur vermoedt dat dezein de winkel van de pijpenmaker waren te zienals een staaltje van vakmanschap. In hun boek„Geschiedenis der Uithangtekens in de zeven-tiende eeuw" weten de auteurs J. van Lennepen J. van Tergouw nog te melden dat reuze-pijpen als uithangtekens werden gebruikt.Enige hoofdstukken over tabaksdozen, tabaks-potten, snuifdozen, pijpen van hout, meerschuimen porselein en natuurlijk sigaren en sigarettencompleteren de geschiedenis van het tabaks-gebruik.

Aardig is, als laatste hoofdstuk, de verklarendewoordenlijst van termen, die betrekking hebbenop het roken en de tabak. Jammer is echter dateen inhoudsopgave ontbreekt. Een ieder die ge-ïnteresseerd is in deze materie zal aan dit fraaieboekje, dat voor een billijke prijs verkrijgbaaris in het museum, veel plezier beleven.

s(j P. K. Smiesing,'• Montevideodreef 92,.: 3565 BK UTRECHT

38

Page 41: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Gemeente Utrecht: Archeologische en Bouw-historische Kroniek van de Gemeente Utrechtover 1982.

De gemeentelijke archeoloog van Utrecht T. J.Hoekstra en de bouwhistoricus A. F. E. Kipp vandiezelfde gemeente schrijven in de Archeologischeen Bouwhistorische Kroniek van de GemeenteUtrecht over 1982 dat Utrecht tot de — teweinige — gemeenten behoort, die goed voorhajr archeologisch en bouwhistorisch erfdeelZQrgt.

In deze Kroniek — die al sinds 1977 voor-gangers kent — wordt op een heldere en ruimgeïllustreerde wijze verantwoording afgelegd vande werkzaamheden, die in 1982 door beideonderzoekers zijn verricht.Dat deze Utrechtse Kronieken zo prettig leesbaarzijn is mede te danken aan het feit dat nietgestreefd wordt — en gezien de korte periodetussen onderzoek en verslaggeving ook niet kanworden — naar een volledig uitgewerkt rapportvan opgravingen, bouwhistorische waarnemingenen onderzoek.Het is jammer dat deze Kronieken voor demeeste onzer leden onbekend zijn. Waarschijnlijkkomt dat omdat zij in het Maandblad van deVereniging Oud-Utrecht verschijnen, een bladdat niet ieder onder ogen zal komen. Ware datwèl zo, dan zou op veel ruimer schaal bekendzijn dat er in Utrecht vooral in de laatste jareneen aantal niet onbelangrijke zaken aan het lichtis gekomen. Zo is de opgraving aan het Pieters-kerkhof — waar een klein deel van een vroeg-Frankisch grafveld werd aangetroffen — vermel-denswaard.Op alfabetisch-topografische volgorde passerenveel archeologische en bouwhistorische onder-zoeken de revue, veelal verduidelijkt met foto'sen tekeningen. Het is daarbij prettig dat eenplattegrond van de stad is bijgevoegd, waaropalle besproken „objecten" zijn aangegeven. Inde omvang van de Utrechtse Kroniek over 1982— 122 pagina's — wordt slechts ten dele degrote hoeveelheid werk weerspiegeld die doorarcheoloog en bouwhistoricus in Utrecht wordtverzet. Het is een goede zaak dat zij kans zienom kort na de afsluiting van een jaar volwaarnemingen daarvan op deze wijze verslag tedoen.Gelukkig bestaat de mogelijkheid voor onzelezers om. tegen een geringe vergoeding deKronieken over 1981 (ƒ3—) en 1982 (ƒ6,— )in hun bezit te krijgen bij het Informatie Cen-trum van de gemeente Utrecht, Vredenburg 90,Utrecht, tel. 030-315415.Met belangstelling zien wij naar de Kroniek overhet jaar 1983 uit. . Tj. Pot

Stichting Nederlands Studiecentrum voor Latium.Nieuwsbrief nr. 3, november 1983.

In dit „bulletin" •— in okt. '82 en mei '83verschenen de nrs. 1 en 2 — met betrekkingtot de Nederlandse opgravingen die onderauspiciën van het Nederlandse Instituut (Rome)in Satricum worden uitgevoerd, wordt over devoortgang van het onderzoek in 1983 gerappor-teerd.De opgravingen in de Tempel van Mater Matutaop de acropolis konden worden beëindigd, waar-bij belangwekkende grondsporen van hutkommenwerden gevonden, alsmede intrigerende objectenvan aardewerk, brons, ivoor en zelfs scarabeeënen bladgoud. Ook werd de opgraving van dein 1981 ontdekte necropool der Volsci (5de/4de eeuw v. Chr.) op grote schaal voorgezet.Er werden 44 graven geëxploreerd, waarvan eenaantal bijzondere waarnemingen wordt beschre-ven; de vondst van een loden bijltje met een(zeer oude) inscriptie is daarbij misschien welhet meestopzienbarend te noemen.Op grond van de unieke terracotta plastiekendie als decoraties bij de tempel van MaterMatuta werden toegepast, introduceert Dr. C. M.Stibbe de Satricaanse School, waarvoor hij eenaantal argumenten aandraagt. De plastieken wer-den aan het einde van de vorige eeuw gevonden,maar vormen pas sinds kort het onderwerp vanstudie.

Dan zijn er bijdragen over de voorgenomen con-servering van de tempelresten, over het nut vaninterdisciplinair onderzoek bij de opgravingenen wordt tevens verantwoording afgelegd overactiviteiten met betrekking tot tentoonstellingen,publikaties en voordrachten. In dat verband isook de aankondiging belangwekkend dat deeerste twee delen van de serie kleine boekjes„Satricana" staan te verschijnen; allerlei aspectenmet betrekking tot het antieke Satricum wordendaar achtereenvolgens in behandeld.Tenslotte ontbreekt een verantwoording niet overde besteding der bijdragen die de begunstigersaan de Stichting deden toekomen. In dat ver-band zij vermeld dat de Stichting — ondervoorzitterschap van de voor AWN'ers nietonbekende Dr. H. N. Boon— enkele jarengeleden in het leven werd geroepen teneindenaast de als zeer bescheiden te kwalificerensubsidiëring van het Rijk aanvullende middelente verwerven, om het onderzoek te Satricumnaar behoren voort te zetten èn wetenschappelijkaf te ronden. Zonder die steun is zulks ten enenmale onmogelijk.

In dat kader is ondergetekende graag bereidinformatiemateriaal te verstrekken, indien menis al voldoende om periodiek over de — binnen-Hollandse activiteiten in Italië wenst te wordenbetrokken; een bijdrage van ten minste ƒ 25,—is al voldoende om periodiek over de — binnen-kort ook nieuwe — opgravingen op de hoogtete worden gehouden. Tj. Pot

39

Page 42: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Literatuursignalement

ROB-overdrukken:190: R.H.J.Klok en J. A. J. Vervloet. Pleidooi

voor de bescherming van cultuurhistorischeof historisch-landschappelijke structuren. —Overdruk uit: Bulletin KNOB 82, 1983,blz. 2—21.De huidige Monumentenwet biedt onvol-doende mogelijkheden tot het beschermenvan grotere complexen met belangwekkendebewonings- en perceelsvormen. De auteurspleiten aan de hand van een aantal voor-beelden voor een vernieuwde Monumenten-wet waarin ook aan deze aspecten aandachtwordt besteed.

191: B. van Geel, D. P. Hallewas and J. P. Pais.' A late holocene deposit under the West-friese Zeedijk near Enkhuizen (Prov. ofNoord-Holland, The Netherlands): Palaeo-ecological and archaeological aspects. —Overdruk uit: Review of palaeobotany andpalynology 38, 1982—'83, pp. 269—335.Twee belangrijke gebeurtenissen uit deWestfriese bewoningsgeschiedenis vindeneen bevestiging in de resultaten van hetonderzoek, t.w.:— het verlaten van de 'Bronstijd-neder-

zettingen als gevolg van een stijgingvan het grondwaterniveau, én

— de noodzaak tot dijkaanleg in de 12deeeuw als gevolg van klink en oxydatievan het veen enerzijds en een verder-gaande stijging van het zeeniveau ander-zijds.

192: J. Ypey. Twee saxen uit Frankische gravenop het Valkhof te Nijmegen. — Overdrukuit: Numaga 30, 1983, blz. 32—35.In 1910—1911 trof Weve tijdens opgra-vingen op het Valkhof de zwaar aangekorsteresten van twee eensnijdige ijzeren zwaardenof saxen aan. Zeventig jaar later werden zebij de ROB schoongemaakt, gedetermineerden gedateerd. Ze blijken uit het midden vande 7de eeuw te stammen.

Archeologische kroniek van Noord-Brabant 1979—1980. Waalre, Stichting Brabants Heem, 1983.80 blz. (Bijdragen tot de studie van het BrabantsHeem; dl. 23).Provinciaal archeoloog W. J. H. Verwers steldedit kloeke, fraai geïllustreerde overzicht samen;een aantal collega's leverde bijdragen over bij-zondere vondstcomplexen of onderzoeksprojecten.Het stadskernonderzoek in de provinciale hoofd-stad 's-Hertogenbosch én de activiteiten vanamateurarcheologen nemen een be^ngrijke plaatsin. En zo hoort het.

Bonner Jahrbücher; Bd. 182, 1982:De studie en opgravingsverslagen die met elkaarzo'n 450 blz. in beslag nemen, hebben vooralbetrekking op onderwerpen uit de Romeinseoudheid. In het bijzonder wordt aandacht besteedaan medische instrumenten uit die periode.Vervolgens bijna 100 blz. vondstberichten vande voor de uitgave verantwoordelijke instantie,het Rheinisches Landesmuseum te Bonn en totslot zo'n 200 blz. boekbesprekingen. Een indruk-wekkende oogst, zoals gewoonlijk voorbeeldigverzorgd uitgegeven.

P. Stuurman

Spiegel Historiael, 18e jaargang nr. 6.J. E. Bogaers en J. K. Haalebos: op zoek naareen castellum in Woerden.Dit artikel bevat een verslag van de archeolo-gische onderzoeken en vondsten die sinds 1975in Woerden zijn gedaan. Dakpanstempels ver-melden de COH XV VOL., dezelfde stempelskomen o.a. voor in de castella Vleuten-De Meernen Alphen-Zwammerdam. In 1978 deed zich degelegenheid voor een Rijnbedding nader te onder-zoeken, waarbij ook nog een schip ontdekt werd,dat vermoedelijk in of na het laatste kwart vande 2de eeuw gezonken is. Ofschoon de onder-zoekingen tal van verrassingen opleverden, is hetRomeins fort tot nu toe niet gevonden.

Spiegel Historiael, 18de jaargang nr. 10.H. H. van Regteren Altena: Archeoloog en kun-stenaar.Naar aanleiding van de verschijning van het boek„Urnen delven" van mevrouw M. Addink-Sam-plonius en de tentoonstelling onder dezelfdenaam, schrijft de heer van Regteren Altena eenboeiend verslag. Wij lezen hoe in de loop dereeuwen kunstenaars hebben meegewerkt aanarcheologische onderzoeken, er vaak de stoot toegaven en de resultaten in hun tekeningen ver-werkten. Een beetje jammer is, dat met de toe-genomen nauwkeurigheid van (veld) tekenen hetkunstzinnig aspect verloren is gegaan. Alleen eenamateur heeft nu soms nog de kans er een„kunstwerkje" van te maken.

Spiegel Historiael, 18de jaargang nr. 12.G. F. IJzereef: Boeren in de Bronstijd bij Boven-karspel.In deze bijdrage wordt verslag gedaan van dezoölogische aspecten van het onderzoek dat doorde ROB in de polder „Het Grootslag", naarbewoning in de Bronstijd, wordt uitgevoerd.Aan de hand van de aantallen gevonden bottenkunnen de verhoudingen tussen de soorten vee

40

Page 43: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

globaal vastgesteld worden. Ook de verschillendesoorten huisdieren, wilde zoogdieren, vogels envissen, die toentertijd voorkwamen kan menenigszins benaderen. Door het combineren vande verschillende gegevens met die van het bota-nisch, bodemkundig en archeologisch onderzoekkan men voor de Westfriese Bronstijd een modelopstellen, voor wat betreft de dichtheid van debewoning en het benodigde land om de mensente voeden.

Veldwerkverslag afd. Zuid Veluwe en OostGelderland 1981/1982.In dit verslag uitgebreide informatie over dewerkzaamheden van deze afdeling. Bodemvond-sten uit Arnhem, Zevenaar, Groessen, Duivene.a. worden uitvoerig beschreven, evenals veld-verkenningen, opgravingen en Landesaufnahme.In de Achterhoek is/wordt ook veel werk verzet,en in Bennekom blijft men actief. Het geheelgeeft een goede indruk van een druk bezigzijndeactieve afdeling.

Jaarverslag 1981—1982 „De Motte".In dit verslag een lang artikel van R. Olivierover een stukje stadsmuur in Goedereede, uit-voerig toegelicht met oude kaarten en documen-ten. J. iRimmer schrijft een belangwekkend stukjeover de zogenaamde Tabor Pipes (een soortfluit), waarvan één exemplaar in 1978 in Goede-reede werd gevonden. G. Hoek maakte eenuitvoerige beschrijving van de verschillendeboerderijtypen, en speciaal van die typen die inhet gebied van ,;De Motte" voorkomen en voor-

kwamen. Wat korte berichten over o.a. eenbronzen kookpot, een stenen drinkwaterput eneen onderzoek „met de spade" te Goedereedecompleteren dit zeer verzorgde jaarverslag.

J. Zantinge-van Dijkum

A. Johnson. Roman forts of the lst and 2ndcenturies AD in Britain and the German Provin-ces. Adam and Black, London, 1983. 366 blz.,met afb. Circa ƒ90,—.Anne Johnson besteedt in deze studie gedetail-leerde aandacht aan talrijke castra en castella.Zij betrekt daarbij o.a. afbeeldingen op de zuilvan Trajanus (te Rome) en enkele kampen inSpanje. Van de Nederlandse castella komt Val-kenburg Z.H. uitvoerig aan bod.

Cronyckdegeyn. Historische Kring Nieuwegein.Archeologische kroniek 1981—1983. 1984. 20blz., met afb.

M. Lockefeer schreef deze bijzonder aardig uit-gegeven kroniek. Hieria zijn de resultaten neer-gelegd van de kleine maar actieve archeologischewerkgroep van de Historische Kring Nieuwegein.Opmerkelijke vondst: een denarius van Augustus(RICI, p. 90, nr. 350 of 351).

Tabula Batavorum 1, 1983, nr. 3.Sjouke Bakker beschrijft in deze afl. Romeinsevondsten uit Tiel. Onder de vondsten bevindenzich terra sigillata-scherven met naamstempelsSILVANI, CALENDIO en AMAB.[ILIS ?].

C. A. Kalee

Archeologisch symposium

Ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van deCoördinatie Commissie van Advies inzake Ar-cheologisch Onderzoek binnen het ressort Kotter-dam zal een archeologisch symposium wordengehouden onder de titel:

Landschap en bewoning rondde Rijnmond

900 v. Chr. —1300 n. Chr.

op 5 en 6 oktober 1984 in de nieuwe Gemeente-bibliotheek, Hoogstraat 110, Rotterdam.Aan het symposium zullen de volgende sprekersmeewerken:

dr C. C. Bakels,drs J. C. Besteman,prof. dr J. H. F. Bloemers,

prof. dr D. P. Blok,drs M. Brouwer,E. J. Bult,drs A. J. Guiran.drs D. P. Hallewas,drs R. M. van Heeringen,ing. C. Hoek,prof. dr L. P. Louwe Kooijmans,drs P. J. A. van Mensch,T. Oost,drs J. F. van iRegteren AltenaB. Thoen-Augustijn,drs M. C. van Trierum.Inlichtingen worden verstrekt door:Secretariaat Archeologisch Symposium,p/a Bureau Oudheidkundig Onderzoek,Wijnhaven 25, 3011 WH Rotterdam.Het programma met nadere gegevens zal beginjuni op aanvraag worden rondgestuurd.

41

Page 44: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Veldcursus en werkkamp 1984Dit jaar organiseert de AWN voor haar leden zowel een (op instructie gerichte)veldcursus als een (praktijkgericht) werkkamp.

a. de AWN-veldcursus te Oss

In samenwerking met het Instituut voor Prehistorie van de Universiteit van Leidenwordt er een veldcursus van twee maal één week georganiseerd in de periode van14 juli tot en met 21 juli en van 21 juli tot en met 28 juli 1984.De veldcursus, waarbij de nadruk ligt op instructie, is bedoeld voor beginnendeveldwerkers die hier de technieken van het opgraven, inmeten, waterpassen, vlak-en profieltekenen, bemonsteren, boren en administreren der vondsten kunnen leren.Daarnaast wordt een excursie- en lezingenprogramma samengesteld. Bij de lezingenkomen onderwerpen als bodemonderzoek, pollen- en zadenonderzoek en aardewerk-onderzoek aan de orde. Ook zal aandacht worden besteed aan het tekenen vanpotten en scherven.Het project betreft een ijzertijd-inheems Romeinse nederzetting.De wetenschappelijke leiding zal berusten bij Prof. dr. L. P. Louwe Kooijmans endrs. P. W. van den Broeke. De organisatorische leiding is in handen van mevrouwE. J. du Maine.De kosten van de veldcursus kunnen nog niet precies bepaald worden, maar zullenvermoedelijk circa ƒ 250,— bedragen. Er kunnen 15 deelnemers per week ingeschre-ven worden. Bij onvoldoende belangstelling komt de tweede week te vervallen.Bij de inschrijving krijgen die leden die nog nooit of pas één keer aan een AWN-studieweek of veldcursus deelnamen voorrang.

b. het AWN-werkkamp in Siegerswoude (Fr.).

In samenwerking met de provinciaal archeoloog van Friesland, de heer G. Elzinga,organiseren wij in de periode van 14 juli tot en met 4 augustus 1984 een archeolo-gisch werkkamp in het Friese Siegerswoude. De nadruk ligt bij dit project op hetverrichten van een archeologisch onderzoek en is bedoeld voor AWN-leden dietenminste éénmaal aan een studieweek of een veldcursus hebben deelgenomen. Ookdeelnemers aan de veldcursus in Oss kunnen, na afloop daarvan, in Siegerswoudehet geleerde in praktijk brengen. Er wordt een excursie- en lezingenprogramma geor-ganiseerd dat betrekking heeft op de opgraving en de archeologie van de streek,ook zal aandacht worden besteed aan vondstverwerking. Het project betreft eenvermoedelijk 13de-eeuwse nederzetting.De wetenschappelijke leiding is in handen van de heer G. Elzinga, de organisatorischeleiding in die van de heer P. W. van der Zwaai. Er kunnen maximaal 20 AWN-ledenper week deelnemen, men kan inschrijven voor één, twee of drie weken. De organi-satie wordt gestart in de hoop binnenkort subsidies toegezegd te krijgen. De deel-nemersbijdrage is daarom nog niet te bepalen, maar zal niet boven ƒ 250,— p.p.per week uitstijgen.

Voor inlichtingen en (voorlopige) aanmelding voor beide activiteiten kunt u zichwenden tot de heer P. W. van der Zwaai, postbus 3088, 3130 CB Vlaardingen,tel. 010-743049.

Voorlopige opgave moet voor 1 mei geschieden.

42

Page 45: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Archeologische rondreis door West-België

dinsdag 4 september t /m zaterdag 8 september 1984

kosten: ƒ 600,— p.p. (op basis van half-pension; toeslag 1-persoonskamer ƒ 125,—)reisleiding: drs. P. W. van den Broeke en drs. A. Peddemors

Bij voldoende animo (min. 20 personen) zal aan het eind van de zomer een tweedeAWN-buitenlandexcursie worden georganiseerd, die per touringcar door West-Belgiëzal voeren. Dit archeologisch niet zo bekende gebied is zonder meer een vijfdaagseexcursie waard, wat mag blijken uit de voorziene excursiepunten:

di 4 sept. Het Archeologisch Museum van de Universiteit van Gent, met vondsten uit vooralVlaanderen; het Gravensteen te Gent, oorspronkelijk een mottekasteel, in de 12deeeuw tot waterburcht naar Syrisch model verbouwd.

wo 5 sept. Bezoek aan de Stedelijke Archeologische Dienst van Brugge, met een toelichtingdoor stadsarcheoloog De Witte; Onze-Lieve-Vrouwekerk (Brugge) met o.a. recentelijkontdekte beschilderde grafkelders; de Duinenabdij te Koksijde, een 12de-eeuws abdij-complex, waarvan een deel nog blootgelegd wordt, vondsten ter plaatse te bezichtigen;De Panne, het bekendste prehistorische produktiecentrum van zeezout aan de Noordzee.

do 6 sept. De motte van Veurne; Keltische versterking op de Kemmelberg, waarvan vondstenzullen worden bekeken in Kortrijk.

vr 7 sept. Bezichtiging van de stad Tournai (Doornik) met vele middeleeuwse bezienswaardig-heden en Musée d'Histoire et d'Archeologie; fundamenten van Romeinse tumulusmet gemetselde ingang en stenen grafkamer te Antoing.

za 8 sept. Koninklijk Instituut voor Natuurwetenschappen/Natuurhistorisch Museum te Brussel,met veel vuursteenvondsten en het skelet van de verongelukte vuursteenmijnbouwervan Obourg.

Bovendien zal aan lopende opgravingen ruime aandacht besteed worden (nader aan te kondigen).

Eventueel worden permanente excursiepunten toegevoegd.

Literatuur

S. J. de Laet, 1979: Prehistorische Kuituren in het zuiden der Lage Landen, uitg. Universa,Wetteren.

M. E. Marien, 1980: Belgica Antiqua — de stempel van Rome, uitg. Mercatorfonds, Antwerpen.

Romeins België en Nederland, 1980: uitg. Nijhoff, Den Haag ( = Hermeneus 52-2).

H. Thoen, 1978: De Belgische kustvlakte in de Romeinse tijd — bijdrage tot de studie vande landelijke bewoningsgeschiedenis, Brussel (Verhandelingen Kon. Ac. v. Wet., Lett. en Sch.Kunsten — Klasse der Letteren, XL, Nr. 88).

Informatie en schriftelijke aanmelding (vóór 15 mei) bij:

Drs. A, Peddemors, Nassaulaan 24, 2382 GM Zoeterwoude (071 -890455) ofdrs. P. W. van den Broeke, Oude Vest 223 H, 2312 XZ Leiden (071-125158).

43

Page 46: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Tentoonstellingsnieuws

Amsterdam, Universiteitsbilbliotheek, Singel 425,van 15 maart t /m 4 mei 1984.In verband met de honderdste geboortedag vanprof. dr. A. E. van Giffen zal in de Universi-teitsbibliotheek een tentoonstelling worden ge-houden die is gewijd aan een aantal themata uithet wetenschappelijk werk van Van Giffen ende betekenis daarvan voor de moderne beoefe-ning van de pre- en protohistorische archeologie.In deze context wordt ook de aandacht gerichtop de persoon Van Giffen.Openingstijden: maandag t/m vrijdag 5.30—13en 14—16 uur.Gesloten op 30 april.

Brugg, Vindonissa-Museum, tot 9 juli 1984:Culinaria Romana, So aszen und trahken dieRomerOpeningstijden niet bij redactie bekend.

Maastricht, Bonnefantenmuseum, Dominikaner-plein 5; tot maart:Stadsarcheologie; recent stadskernonderzoek inMaastrichtOpeningstijden: maandag t/m vrijdag 10—12 en13—17 uur, zaterdag en zondag 14—17 uur.

De Meern, Zandweg 147, van 12 mei tot 2 juni1984:150 laar graven naar Romeins castellum in DeMeern.Openingstijden: dinsdag t/m zaterdag 10—17,donderdag- en vrijdagavond van 18—21 uur.Vanaf eind juni zal deze tentoonstelling te zienzijn in het Archeologisch Instituut, Trans 14,Utrecht.

Venlo, Goltziusmuseum, Goltziusstraat 21, van3 maart t /m 6 mei 1984:Email; bonte pracht uit keuken en huishouden.Openingstijden: maandag t/m vrijdag 10—12,14—17 uur, zaterdag en zondag 14—17 uur.

Exposition „speleologie lascaux"Ouverte du 28 janvier au 22 avril 1984 auMusèe d'Art et d'Histoire du Cinquantenaire(entree Aue des Nerviens)Mardi, mercredi, jeudi et vendredi de 13h 30 a18h / Samedi et dimanche de 10 a 17h. Visitede groupes hors horaire sur rendez vous.

Berlijn, Museum für Vor- und Frühgeschichte,Schloss Charlottenburg; tot 29 april:Slawen und Deutsche zwischen Elbe und Oder;vor 1000 Jahre der Slawenaufstand von 983.

Voor al uw periodieken naar

N.V. D R U K K E R I J DE R E S I D E N T I EPletterijstraat 103, 's-Gravenhage, tel. 070-859347

44

Page 47: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van dearcheologische werkgemeenschap voor Nederland

H o o f d b e s t u u r :Alg. Voorzitter: L. Molhuysen,

Lonise de Colignystraat 39, 2595 SL DenHaag, (bij uitzondering) tel. 070-859719;overdag tel. 070-657955;

Vice-voorzitter: Mr. H. J. MoltmakerKleine Raamstraat 19, 9711 CG Gronin-gen, tel. 050-140777, overdag 05920-14841.

Alg. secretaris: P. W. van der Zwaai,Postbus 3088, 3130 CB Vlaardingen;tel. 010-743049 (overdag);

Alg. Penningmeester: N. L. van Dinther,Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel.01890-7451;

Hoofdredacteur: C. A. Kalee,Archeologisch Instituut, Trans 14, 3512JK Utrecht, tel. 030-332114;

Leden:Drs. P. W. van den Broeke, Oude Vest223H, 2312 XZ Leiden, tel. 071-125158,overdag 071-148333, tst. 2388;Dr. W. J. de Boone,Lage Boeschoterweg 16, 3886 PS Garde-ren, tel. 05776-1329;Mevr. E. du Maine-Reintjes,Arend Lamerslaan 3, 6816 PT Arnhem,tel. 085-423817;Mevr. N. C. J. J. Ladiges, Rapenburger-plein 13, 1011 VC Amsterdam, tel. 020-251956;

E r e l e d e n : H. J. Calkoen f (Ere-voorz.),Prof. Dr. Ir. E. H. P. Cordfunke, H. J.van Rijn, P. Stuurman.

A d m i n i s t r a t e u r : H. Schoorl,Postbus 100, 2180 AC Hillegom (Van deEndelaan 90), tel. 02520-16482.

K n i p s e l a r c h i e f : Mevr. H. Goudappel,Herman Gorterplaats 199, 2902 TE Ca-pelle a/d IJssel, tel. 010-506816.

S e c r e t a r i a t e n A f d e l i n g e n :1. Noord-Nederland: Mevr. G. J. Koopmans-

Vermeer,Noordereind 22, 9265 LM Suawoude.

2. Noord-Holland Noord: W. v. d. Wal, Nij-verheidstraat 20, 1741 EL Schagen, 02240-96721.

3. Zaanstreek en omstreken: Mevr. A. Tromp-Veeter,T. Slagterstraat 15, 1551 CG Westzaan,075-283814.

4. Kennemerland (Haarlem e.o.): Mevr. M. deJong-Groot,Jan Bontelaan 11, 2015 EH Haarlem,023-245132.

5. Amsterdam en omstreken: G. Haak,Uilenstede 55, 1183 AB Amstelveen, 020-450490.

6. Rijnstreek: W. Dorsman, De Laat de Kan-terstraat 29, 2313 JS Leiden, 071-144671.

7. Den Haag en omstreken: L. van der Valk,Soestdijksekade 790, 2574 ED Den Haag,070-802546.

8. Helinium (Vlaardingen): Mr. W. P. MKerklaan,Postbus 3055, 3130 CA Vlaardingen.010-343630.

9. De nieuwe Maas (Rotterdam e.o.): J. deBaan, Voorstraat 38, 3201 BB Spijkenisse,01880-12006.

10. Zeeland: Mevr. L. C. J. Goldschmitz-Wie-linga,Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, 0118470058.

11. Lek en Merwestreek: R. Hovingh, Dorps-straat 62, 2959 AH Streefkerk, 01848-1019.

12. Utrecht en omstreken: Tj. Pot,Tolsteegplantsoen 35, 3523 AL Utrecht.030-516351.

13. Naerdincklant (Hilversum e.o.):Mevr. N. van Duyn-Francken, M. Philips-laan 16, 1403 GL Bussum, 02150-11926.

14. Vallei en Eemland (Amersfoort e.o.): P.Molenaar,Regentesselaan 18, 3818 HJ Amersfoort,033-19871.

15. West- en Midden-Betuwe en Bommeler-waard: G. Taconis,Tielseweg 18, 4012 BK Kerk-Avezaath,03448-1573.

16. Nijmegen en omstreken: M. E. P. Ritzer,Dominicanenstraat 20, 6521 KD Nijmegen,080-235808.

17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: Mevr.T. v. Wijk-Brouwer, Schuurhoven 19,6721 SM Bennekom, 08389-5418.

18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwe-zoom: J. de Vries, Vossebeltweg 33,7431 AS Diepenveen, 05709-1996.

19. Twente: A. H. Bracht,Postbus 789, 7550 AT Hengelo, 074-774690.

20. IJsseldelta-Vechtstreek: Mevrouw S. M. C.Wevers,Eekwal 43,8011 LB Zwolle, kantooruren 038-13753.

23. IJsselmeerpolders: Mevr. W. Riem-Philippi,Archipel 42—29, 8224 HT Lelystad,03200-47715.

Page 48: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Prof. dr. L. de Blois,

Prof. dr. Joh. S. Boersma e.a.

De Romeinse wereldLeven en werken in het Romeinse Rijk in het begin van onze jaartelling.Dit met honderden illustraties in kleur en zwart-wit rijk uitgevoerde boek is bedoeldvoor een brede kring van geïnteresseerden in de cultuurgeschiedenis van de Romeinen.De verschillende hoofdstukken behandelen allerlei aspecten van leven en werken in hetRomeinse Rijk:huizen, steden, gezinsleven, godsdienst, opvoeding, arbeid, handel en scheepvaart, enz.Niet alleen Rome - het centrum - krijgt aandacht, maar ook de provincies wordenapart behandeld. Al met al is een uniek standaardwerk ontstaan over de Romeinsebeschaving waaraan ook onze moderne wereld haar grondvesten te danken heeft.

Formaat: 22x30 cm. Omvang: 240 pag. met talrijke illustraties in kleuren zwart-wit. Gebonden. Prijs ƒ 39,-. ISBN 90 6255 182 3 / UGI 520.

G.P.F, van den Boorn

Oud IranPre-Islamitische kunst en voorwerpen in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden.

Dit boek geeft een archeologische impressie van Iran's rijke verleden tot aan de komstvan de Islam. De unieke schoonheid en vormvariatie van de voorwerpen komt prachtigtot zijn recht in de enige grote verzameling in Nederland.

Formaat: 20x25,5 cm. Geïllustreerd met 200 foto's in kleur en zwart-wit.Omvang: 132 pagina's. Ingenaaid. Prijs: ƒ 27,50. ISBN 90 6255 163 7 / UGI 520.

LEVEN IN MINIATUURIngrid W.L. Moerman enJ.TH.A. Peskens

Leven in miniatuurBavelaar's kijkkastjes.

Kleine diorama's in been of hout gesneden: het werk van drie generaties Bavelaar in hetbegin van de vorige eeuw. Een allereerste overzicht van deze markante vorm van kunstop de vierkante millimeter.

Formaat: 21 x 29 cm. Geïllustreerd met 150 foto's in kleur en zwart-wit.Omvang: 132 pagina's. Ingenaaid. Prijs: ƒ 24,50. ISBN 90 6255 162 9 / UGI 520.

Archeologische monumenten in Nederland9. J.T. J. Jamar: Heerlen, de Romeinse thermen

36 blz. ƒ 5,-.

10. P.J.R. Modderman: Ermelo, grafheuvels op de heide:32 blz. ƒ 5,-.

Ook eerdere deeltjes verkrijgbaar.

Verkrijgbaar in de boekhandel

Uitgaven van

terra Zutphen, Postbus 188, telefoon 05759-3141

Page 49: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

XXXIII-2-1984

AWN

Page 50: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Redactie Inhoud

Hoofdredacteur:

C. A. Kalee

Redacteuren:

Mevr. H. GoudappelTj. PotG. F. thoe SchwartzenbergO. J. WttewaallMevr. J. Zantinge-van Dijkum

Redactieraad:

Dr. W. J. de BooneProf. Dr. H. BrunstingH. L. de GrootDrs. A. PeddemorsV. T. van Vilsteren

Adviseur:

R. J. Demarée

Algemeen Secretariaat A.W.N.:

Postbus 3088, 3130 CB Vlaardingen

Administratie A.W.N.:

2180 AC, Hillegom

Contributie:

ƒ 48,—• per kalenderjaar te stortenop girorekening 577808t.n.v. Penningmeester A.W.N,te Poortugaal

Opzegging lidmaatschap:

vóór 1 december

Bijdragen (artikelen, boekbesprekingenenz.) zenden aan:

C. A. Kalee,Archeologisch Instituut,Trans 14, 3512 JK Utrecht

Alle overige correspondentie:Administratie A.W.N., Postbus 100,Hillegom

Middeleeuwse toestanden 45

B. GroenewoudtIjzertij dvondsten uit Colmschate(gemeente Deventer) 46

R. van BeekArcheologie en historie II 64

A. GroenNoodopgraving op „De WitteHoofden". Het middeleeuwse Benesontdekt ?

Afdelingsnieuws

Uit de kranten

Literatuurbespreking

Literatuursignalement

•a

* Najaarsexcursieg Noord-BrabantJ-r

67

74

77

77

78

•a•a•a•a

79 $•a

Tentoonstellingsnieuws 80

Op het omslag: Ijzertijdscherven uit Colmschate.ISSN 0166-4301

Page 51: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Westerheemtweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschapvoor Nederland (AWN)

Jaargang XXXIII, no. 2, maart/april 1984

Middeleeuwse toestanden

Onlangs las ik in een regionale krant een berichtje over een veroordeling van iemanddoor de lokale rechtbank: de verdachte had het slachtoffer met metalen werpsterren ensalpeterzuur bekogeld. Dit deed de officier van justitie denken aan „middeleeuwsetoestanden".

Wel vaker vindt men her en der verwijzingen naar de Middeleeuwen, waarbij hetwoord middeleeuws dan steeds als synoniem wordt gebruikt voor „afschuwelijk",„barbaars" of „ten hemel schreiend". Nadat ik het kranteartikel had gelezen, vroeg ikmij af of dat nu wel terecht was. Hebben wij het recht om zo over onze middeleeuwsevoorvaderen te oordelen?

Laten wij ons eens afvragen, waarom wij deze toestanden zogenaamd „middeleeuws"vinden. Naar ik aanneem komt dat grotendeels door de verhalen, die ieder van ons inzijn jeugd wel eens heeft horen vertellen over de belegering van een kasteel in deMiddeleeuwen. Daarin was vaak sprake van een grote pot met kokende olie, die vanafde muren op de belegeraars werd leeggegooid. Inderdaad, een barbaarse wijze om debelegeraars te weerstaan, vindt u ook niet?Alsof dergelijke verhalen nog niet genoeg tot de verbeelding spreken, werd het alle-maal nog eens dieper in ons geheugen gegrift door bijbehorende sfeervolle plaatwer-ken in realistische kleuren. Waarschijnlijk stond daar ook wel ergens een krijger opafgebeeld met een goedendag in zijn hand, zo'n gevaarlijke knots met van die puntigeuitsteeksels. Allicht, het lot -van de armzalige, die daarmee over zijn bol wordt geaaid,is ronduit betreurenswaardig!

Ik zal niet ontkennen, dat met kokende olie of met de goedendag of wat dies meerzij de meest afschuwelijke verwondingen kunnen worden toegebracht. Maar laten wijde hand ook eens in eigen boezem steken. Is onze wijze van oorlog voeren zoveelbeter, zoveel edeler? Zijn wij zoveel geciviliseerder met onze mitrailleurs, granaten,vlammenwerpers, zenuwgas-, napalm- en neutronenbommen etc? Laten wij onzemiddeleeuwse voorvaderen dan niet meer zo beledigen, dat hele generaties zich in hungraf omdraaien (voorzover ze althans nog niet zijn opgegraven).

V. T. van Vilsteren

45

Page 52: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Uzertijdvondsten uit Colmschate(gemeente Deventer)De inhoud van een zestal afvalkuilen

B. Groenewoudt

Inleiding

In januari 1983 werden door de heer J.Stanlein en auteur, bij grondwerkzaam-heden op de Colmschater enk, in het kadervan het uitbreidingsplan Colmschate-zuid,een zestal afval-, c.q. nederzettingskuilenontdekt3.

Bij onderzoek bleken de kuilen vooral eenaanzienlijke hoeveelheid aardewerkscher-ven te bevatten. Dat de datering van hetgevondene Ijzertijd moest zijn was welduidelijk. Het geven van een nauwkeu-rige datering bleek echter niet eenvoudig.

De vindplaats (coö'rd.: 33-Oost 211.38/473.70) is gelegen pal ten zuiden vanrijksweg 44 (Deventer-Holten), ter hoog-te van de wijk „het Oostrik" (zie afb. 1).Bij de bouw van voornoemde woonwijk,in het begin Van de jaren '70, zijn metname door leden van de AWN-afd. Zuid-

1. De omgeving van de vindplaats.

Salland-IJsselstreek-Oost Veluwezoom, tal-rijke vondsten gedaan die het aannemelijkmaakten dat zich in de directe omgevingeen nederzetting uit de late- en RomeinseIjzertijd moest bevinden. Op grond vande gedane waarnemingen werd aan hetwestelijk van „het Oostrik" gelegen ter-rein de status van archeologisch monumenttoegekend. Bij een enkele jaren later ge-houden proefonderzoek bleek echter datde nederzetting niet ten westen, maarwaarschijnlijk ten zuiden van „het Oost-rik" gezocht moet worden. Dit lijkt teworden bevestigd door het feit: dat in1974, tijdens de aanleg van een bermslootlangs rijksweg 44, opnieuw een hoeveel-heid IJzertijdvondsten werd gedaan (o.a.paalkuilen).

Dat er een verband bestaat tussen de inhet bovenstaande vermelde nederzettings-sporen en de afvalkuilen, lijkt, ondankshet feit dat de dateringen naar zal blijkenenigszins uiteen lopen, aannemelijk.

46

Page 53: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

1

1 9 1ili

\

N

2. Situering af valkuilen (schaal 1 : 500).

De afvalkuilen

De afvalkuilen bevonden zich op een lagedekzandrug, welke deel uitmaakt van eencomplex van dekzandruggen en -welvin-gen aan de oost-oever van de IJssel. Dehoogte ter plaatse is circa 8.60 m + NAP.De relatief hoge ligging ten opzichte vande omgeving maakte dat het gebied alvroeg als akkergrond in gebruik was. Debodemkaart van Nederland (blad IV, 3)laat zien dat we te maken hebben met oudbouwland (Gleygrond). De grondsoortkan volgens dezelfde bron worden om-schreven als: kalkarm/lemig/fijn zand.

De zes afvalkuilen werden verspreid aan-getroffen in een tweetal bouwputten (zieafb. 2). Speurwerk in dé zuidelijk van devindplaats gelegen bouwputten leverde, opeen enkele scherf na, niets op. Dit zou erop kunnen wijzen dat de kuilen aan deperiferie van de veronderstelde nederzet-ting gelegen zijn. Het feit dat er geen an-dere grondsporen, zoals paalkuilen, werdenaangetroffen wijst hier eveneens op. Bo-ven de afvalkuilen, die in de ongeroerdeondergrond bleken te zijn ingegraven, te-kende zich in het profiel een circa 20 cmdikke akkerlaag af, die op grond van deenkele erin aangetroffen scherfjes even-eens een Ijzertijd-ouderdom moet hebben.

Voor zover kon worden vastgesteld warende kuilen niet door deze laag heen gegra-ven zodat aangenomen moet worden datde kuilen een hogere ouderdom bezittendan de akkerlaag. ; " -

Schervenmateriaal uit een af valkuil kan;in tegenstelling tot vondsten uit een-bé^woningslaag, worden aangemerkt als een'gesloten vondst. Dit betekent dat hetaardewerk, dat in een bepaalde kuil wordtaangetroffen, een beeld geeft van de aarde-werktypen die gedurende een bepaalde,begrensde, periode in gebruik waren.

In het volgende overzicht is een aantalgetalsmatige gegevens opgenomen met be-trekking tot de afzonderlijke kuilen.

Het minimum aantal stuks aardewerkwaarvan de scherven (per kuil) deel moe-ten hebben uitgemaakt is vastgesteld opbasis van het aantal verschillende rand-fragmenten.

Het overgrote deel - van het vondstmate-riaal uit de afvalkuilen bestaat zoals ge-zegd uit aardewerkscherven. In een aantalgevallen bleek het. mogelijk de fragmententot grotere eenheden samen te voegen. Eendrietal potjes uit kuil V bleek .gerestau-reerd (afb. 10) te kunnen worden.. Hetaardewerk is zonder uitzondering gema-gerd met steengruis (graniet en dergelijke).en draagt een duidelijk Ijzertijd-karakter.

47

Page 54: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

kuilnr.

aantal van minimaalgrootte diepte scherven . . . stuks

(circa) (circa)

gewicht(circa)

I

II

III

IV

VVI

ovaal

ovaal

ovaal

onregel-matig

rond

afgerond

lOOx150 cm

50x60 cm

90x140 cm

110x(*)80 cm40x

40 cm200x

40 cm

30 cm

50 cm

70 cm

70 cm

100 cm

1400

45

700

600

50

1000

27

4

23

20

fi

40rerhth. 200 cm

3795 120

21400 gr

800 gr

11800 gr

17500 gr

5000 gr

22000 gr

78500 gr

(*) Kuil IV bestaat in.wezen uit een conglomeraat van diverse kuilen.

Dit ÏJzertijd-karakter spreekt met nameuit het veelvuldig voorkomen van zoge-naamd ,,besmeten" aardewerk. Geheelgladwandig aardewerk is echter ook ge-vonden. De rand/halspartijen zijn in allegevallen min of meer gladwandig (althansniet besmeten) of gepolijst.

Onder de schouder, c.q. vanaf enige af-stand onder de rand, is het aardewerk inveel gevallen besmeten.Ongeveer de helft van de randscherven isversierd met nagel- of vingertopindrukkenin de rand. In een enkel geval lijken deindrukken met een spateltje of iets derge-lijks te zijn aangebracht (afb. 3, nr. 18;afb. 6, nr. 4) .

Op grond van de combinatie: nagelindruk-ken in de rand/besmeten, met uitzonde-ring van de hals, zou men aan een deelvan het aardewerk een zekere relatie methet „Harpstedt-aardewerk" uit de vroege/midden-I Jzertijd kunnen toeschrijven. Deemmervorm die ook als kenmerk voorgenoemd aardewerktype geldt is in eenaantal gevallen: herkenbaar (zie bijv. afb.7, nr. 1; afb. 12, nr. 1, 2). In de loopvan de midden-IJzertijd schijnt het Harp-stedt-aardeweirk vervangen te wordendoor potten met een geheel besmeten op-

pervlak. Laatstgenoemd type is in geenvan de kuilen gevonden.

Onder het in Colmschate gevonden aarde-werk komen veel relatief brede/lage vor-men voor. Het merendeel van de profielenis afgerond tot bol te noemen. Afb. 7, nr.13 en in mindere mate afb. 3, nr. 19vormen hierop door hun min of meerdubbelconische vorm een uitzondering.

Een aantal kleine potten kenmerkt zichdoor een schuin naar buiten staande rand(afb. 4, nr. 2; afb. 10, nr. 1 en 3).

Mogelijk heeft dit soort vormen zich ont-wikkeld uit de zogenaamde „Schragrand-urne". Volgens het beeld dat G. J. Ver-wers van de ontwikkeling -van dit aarde-werktype schetst, wordt de aanvankelijkvrij scherpe buikknik in de loop van detijd vervangen door meer afgeronde vor-men, terwijl de schouderpartij relatiefsteeds kleiner wordt. Uiteindelijk ontstaatde schaalvorm (Verwers 1972, p. 125).

Dit verwateren (in de vroege Ijzertijd)van onder invloed van de Urnenvelden-cultuur ontstane aardewerkvormen geldtoverigens niet alleen voor de Schragrand-urnen. Ook bij andere typen verdwijnengaandeweg de scherpe profileringen, om

48

Page 55: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

3 4

n18

8 9 10 11 12 13 14 15 16 17

19

21

22

3. Vondsten uit kuil I.

49

Page 56: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

4. Vondsten uit kuil I.

plaats te maken voor minder karakteris-tieke, rondere vormen.Als argumenten voor een „late" dateringzijn bij bovengenoemde Schragrandachtigepotjes zowel de afgeronde vorm als degeringe schouderpartij aanwijsbaar. Deenigszins holle bodem, zoals aanwezig bijhet potje op afb. 10, nr. 1, komt bijSchragrand-urnen uit het Neder-Rijngebiedveel voor.

Schragrand-potten zijn vaak geheel glad-wandig. Ook komen gedeeltelijk besmetenexemplaren met een gladwandige of ge-polijste hals voor. De schouder is regel-matig versierd met ronde indrukken(„dellen").In een grafveld bij Zelhem zijn urnen aan-getroffen die eveneens-verder ontwikkel-de vormen van bovengenoemd type repre-senteren. Een enkel exemplaar is goedvergelijkbaar met het in Colmschategevonden Schragrand-achtige aardewerk(Verlinde 1974, p. 146—147).

Zowel in Zuid-Nederland als in het noor-den komen Harpstedt-achtige potten vaaksamen voor met aardewerk van hetSchragrand-type.

Beide typen schijnen chronologisch bij el-kaar te horen. Door diverse auteurs wordteen relatie verondersteld met vormen dieoorspronkelijk bij de Laufeldergruppe uithet Midden-Rijngebied optreden. De aan-wezigheid van aan deze aardewerktypenverwante vormen, zou dus kunnen wordenopgevat als een invloed uit het Rijngebied,met name uit het Neder-Rijngebied. Wel-licht heeft deze invloed ons via Westfalenbereikt (Waterbolk 1962, p. 30; LouweKooijmans/Stuart 1974, p. 45) 2.

Hierbij moet worden opgemerkt datOverijssel zich op de grens van een twee-tal invloedsgebieden bevindt, namelijkenerzijds de (zuidelijke) „NiederrheinischeGruppe" en anderzijds de noordelijkegroep van de Urnenveldencultuur. Er kun-

50

Page 57: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

I M l j t l l l | l l l l | l l2 3 = 10 12 13 14

5. Kropfnadel uit kuil I (foto ROB).

nen dus invloeden uit beide groepen ver-wacht worden.

Naast het Harpstedt-achtige aardewerk ende schuinrandige vormen, die wellicht te-rug te voeren zijn op het Schragrand-type,treden in Colmschate ook enkele cilindri-sche tot enigszins conische halsvormen op(zie afb. 10, nr. 6 en afb. 13, nr. 1 t /m5).

Sommige randprofielen (afb. 13, nr. 1, 2)doen door hun met een knik aangegevenschouder enigszins denken aan het, metname uit de Noordnederlandse urnenvel-den bekende, Ruinen-Wommels aarde-werk.

Urnen met vergelijkbare cilindrische totconische halsjes zijn meermalen in Over-ijsselse urnenvelden gevonden, bijvoor-

beeld in Losser, Tubbergen en Oldenzaal(Verlinde 1980, p. 78, 79, 87 en 117).De afgebeelde scherven zijn gepolijst engrijszwart van kleur.Ook werden fragmenten van grote dik-wandige voorraadpotten gevonden (afb.8, nr. 2; afb. 12, nr. 4) .Het miniatuur potje uit kuil I (afb. 3,nr. 5) kan worden vergeleken met eendoor Van Beek gevonden exemplaar uitWelsum (Van Beek 1974, p. 26). Veron-dersteld wordt dat dit soort potjes be-schouwd moet worden als kinderspeel-goed. Het op dezelfde afbeelding (ondernr. 6) afgebeelde voorwerp lijkt een hand-vatfragment van (bijv.) een kom te zijn.Het oor/randfragment afb. 6, nr. 5 zouafkomstig kunnen zijn van een zogenaam-

6. Vondsten uit kuil II.

51

Page 58: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

3 4 5 6

17

7. Vondsten uit kuil III.

de „Henkeltasse". Deze éénorige potjesworden in de late Bronstijd, met een uit-loop naar de vroege Ijzertijd, gedateerd.Veel later (in de Romeinse Ijzertijd) blij-ken vergelijkbare vormen ook nog in ge-bruik te zijn, zodat een latere datering danvroege Ijzertijd ook tot de mogelijkhedenbehoort (zie bijv. Brandt 1983, p. 130).Onder het vondstmateriaal bevindt zicheen aantal fragmenten van conische scho-tels met een aan de binnenzijde geprofi-

leerde rand, ook wel „haakrand" genoemd(afb. 3, nr. 1, 2, 3, 7; afb. 7, nr. 16;afb. 8, nr. 1; afb. 13, nr. 6, 7). Goedvergelijkingsmateriaal uit Noord-Nederlandlijkt te ontbreken. In Overijssel was dittype schotel tot op heden in ieder gevalniet bekend. Wel is een aantal vergelijk-bare fragmenten bekend uit een^late Brons-tijd/vroege IJzertijd-nederzetting bij Wij-chen (Janssen 1978). Janssen merkt opdat deze schotels in Zuidnederlandse ur-nenvelden zeldzaam zijn. Een met spatel-indrukken versierd exemplaar is bekend

52

Page 59: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

S. Vondsten uit kuil IV.

uit een urnen veld bij Valkens waard(Brunsting/Verwers 1975, p. 54). In hetaangrenzend Duits-Nederrijns gebied zijnde schotels algemener (zie bijv.: Desittere1968/ fig, 8, nr. 9 en fig. 30, nr. 5 enBohnsack 1973, Taf. 7).Als datering voor deze „haakrand-schotels"wordt, althans in het Nederrijnse, Ha-Ben/of HaB/C genoemd.. •

Voor de randscherf met een doorboring,weergegeven op afb. 7, nr. 16 zijn ver-schillende parallellen -bekend, bijv. hetdoor Janssen beschreven exemplaar uitWijchen.

Enigszins afwijkend van de zoeven bespro-ken schaalfragmenten is het grote schaal-fragment uit kuil IV (afb. 8, nr. 1). Be-halve dat deze schotel niet, zoals de ande-re, gladwandig maar besmeten.is, valt op

53

Page 60: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

dat de binnenrandprofilering zich verdervan de rand bevindt dan bij de overigeexemplaren.In urnenvelden worden regelmatig bijzet-tingen aangetroffen waarbij de urn dooreen als deksel fungerende schaal is afge-dekt. Wellicht hebben de hier beschrevenschalen vooral of mede een dergelijkefunctie gehad. Of het toeval is valt niette zeggen, maar op een aantal kleinescherfjes na bestond de rest van wat inkuil IV werd gevonden uit een fragmentvan een grote voorraadpot, waarvan deranddiameter van dien aard is dat de „ver-dikking" aan de binnenrand van de zo-evengenoemde schaal precies over de randvan de pot past.Moeilijk te plaatsen is het op afb. 4, nr. 4weergegeven randscherfje van (vermoede-lijk) een schaal, waarvan de rand eeneigenaardige verdikking vertoont. Het isdenkbaar dat het hier gaat om een frag-ment van een „Lappenschaal", hetgeeneen datering tot en met de vroege-IJzer-tijd mogelijk zou maken. Tot de vijf ge-vonden oortjes behoren twee brede gepo-lijste exemplaren met een „knik" (afb.11, nr. 5; afb. 8, nr. 3). Afb. 11, nr. 11toont een knobbeloortje.

Versierd aardewerk

Minder dan 1 % van het gevonden aarde-werk is versierd. Op afb. 14 en 15 is eenselectie van de versierde scherven weer-gegeven 3.De volgende versieringstechnieken komenvoor:

— Dellenversiering— Kamstreekversiering— Nagel- en vingertopindrukken— Lijnversiering— Reliëfversiering

Dellenversiering is op slechts één potfrag-ment aangetroffen (afb. 10, nr. 5) . Niet-temin geeft het voorkomen van deze ver-sieringstechniek een aanwijzing voor dedatering van het vondstcomplex.

9. Bronsfragment uit kuil V.

De dellenversiering schijnt oorspronkelijkafkomstig te zijn uit de Laufelder Gruppevan de Urnenveldencultuur, waarna ze viade Aeltere Hunsrück-Eifel Kultur in hetNeder-Rijngebied in zwang is geraakt. InNoord-Duitsland treedt de Dellenversie-ring op bij de Lausitzer Gruppe van deUrnenveldencultuur. Het i n Noord enMidden-Nederland optreden van deze ver-siering schijnt dus zowel op een invloeduit zuidelijke als uit oostelijke richting tekunnen wijzen (Verwers 1972, p. 138).Op de zowel in het noorden als zuidenvoorkomende Schragrand-urnen komendellen regelmatig voor.Op het uit Overijssel bekende urnenmate-riaal komen „dellen" weinig voor. Het inColmschate gevonden fragment is echtergoed vergelijkbaar met een tweetal urnenuit Markelo en Weerselo (Verlinde 1979,p. 238/1980, p. 117).Als datering geldt: vroege/begin midden-IJzertijd.

De afvalkuilen hebben relatief veel scher-ven met kamstreekversiering opgeleverd.Bij een tweetal mogelijk tot dezelfde potbehorende fragmenten blijkt alleen de be-nedenpartij te zijn versierd (afb. 14, nr.III-l , 2) .

Opvallend is dat reliëfversiering nagenoegontbreekt. Slechts één met spatelindruk-ken versierde scherf zou tot het reliëfver-sierde aardewerk gerekend kunnen wor-den (afb. 14, nr. II-2).Bij de lijnversiering valt op dat horizon-

54

Page 61: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

10. Vondsten uit kuil V.

taal gerichte lijnen worden gekruist doorverticale, waardoor een soort dambord-patroon ontstaan (afb. 15, nr. VI-9). Hetop afb. 15, nr. II-3 weergegeven brokje

gebakken leem vertoont sporen van, al danniet opzettelijke, bewerking (vingertop-indrukken ).

Tussen IJzertijdmateriaal uit een neder-zetting ontbreekt zelden een aantal spin-

55

Page 62: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

11

11. Vondsten uit kuil V.

klosjes. In de kuilen II en V werden resp.2 en 3 van dergelijke spinklosjes aange-troffen (afb. 6, nr. 1, 2 en afb. 11, nr.

12, 13, 14). Twee exemplaren werdenals losse vondst elders in de bouwput ge-vonden. Voor dateringsdoeleinden of eentypologische indeling bieden deze spin-klosjes geen aanknopingspunt.

56

Page 63: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

IJ. Vondsten uit kuil VI.

Page 64: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

13

12

10

13. Vondsten uit kuil VI.

In kuil II werd een drietal stukken vaneen doorboorde plaat van aardewerk ge-vonden. Het meest sprekende stuk is opafb. 6, nr. 6 weergegeven. Fragmenten vandoorboorde platen zijn op diverse plaatsengevonden. Over de functie ervan bestaanverschillende theorieën. Gedacht wordtbijv. aan bakplaten/ovenroosters of platenmet een functie bij dë'zoutwinning. Vooreen uiteenzetting over dit vraagstuk ver-wijs ik naar hetgeen J. J. Stolp hieroverheeft gezegd (Stolp 1983, p. 109 e.v.).Aangezien Colmschate ver van de zeeligt en er op althans een van de drie

fragmenten roetsporen voorkomen, lijktme in dit geval de bakplaatfunctie hetmeest aannemelijk.

Ijzer

Uit de vulling van kuil I kwam als bijzon-derheid een zogenaamde „Kropfnadel" tevoorschijn. Dit type naald of speld isvooral uit Noord-Duitsland (Jastorfkultur)goed bekend, met name als graf gift (zie:Krüger 1961, p. 45—. en Keiling Kolbow1974, p. 29—.). In ons land zijn de naal-den zeldzaam. Kropfnadel-vondsten zijnbekend uit: Haps (Verwers 1972, p. 59),Enter (Verlinde 1974, p. 21), Berghaven

58

Page 65: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

I I I 1

VI 1

I 1

V I 2

II 2I 2

14. Versierd aardewerk (tek. J. Thomas).

Page 66: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

V 2

VI 4

VI 5

VI 7

VI 9

VI 8

VI 10

15. Versierd aardewerk (tek. J. Thomas).

60

Page 67: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

(Janssen 1977, p. 258), Dorkwerd,Oostum en Ezinge (Miedema 1983, p.159—.).Het merendeel van de Kropfnadeln is vanijzer vervaardigd, zo ook het exemplaaruit Colmschate. Een aantal Duitse en eentweetal in Nederland gevonden naaldenis gemaakt van brons.

Voor de duidelijkheid zij opgemerkt datde benaming „Kropfnadel" betrekkingheeft op een groep van naalden die alsgemeenschappelijk kenmerk hebben datze, meestal bovenaan de schacht, lusvor-mig zijn uitgebogen. Op grond van eenaantal andere kenmerken, met name devorm van de kop van de naald, is eenaantal subgroepen te onderscheiden. Hetexemplaar uit de depotvondst uit hetEnterveen bijvoorbeeld wordt op grondvan de spatelvormige kop tot de „Spaten-kopfnadeln" gerekend.

Hoewel er sprake is van een vormover-eenkomst tussen de naalden uit Haps enColmschate is een verschilpunt gelegen inhet feit dat de Colmschater naald voorzienis van een gaatje in de kop van de naald.Wanneer we er vanuit gaan dat dit gaatjeniet is ontstaan door corrosie, dan bete-kent dit dat we te maken hebben met eenkleine ringvormige kop, waardoor de naaldin de groep van „Ringkopfnadeln" ge-plaatst zou moeten worden.

Krüger geeft voor de in Noord-Duitslandgevonden lusvormige Kropfnadeln als da-tering de perioden Jastorf A en B. InJastorf C komen ze volgens hem nauwe-lijks meer voor. In tijd uitgedrukt komtdit neer op een datering: 600—400 v. Chr.Op grond hiervan plaatste Verwers denaald uit Haps aan het eind van de vroege-of in de midden-IJzertijd.Voor bepaalde Kropfnadeln blijken echterook latere dateringen mogelijk. Voor watbetreft de groep van Ringkopfnadeln wijstMiedema op dateringen tot in de 2de eeuwv. Chr. (Miedema 1983, p. 159). Opgrond hiervan kan de datering voor denaald uit Colmschate helaas niet exacter

zijn dan: Eind vroege- of midden-IJzertijd(600—200 v. Chr.).

Brons

Uit kuil VI is een fragment afkomstig vaneen getordeerde bronzen ring of (spi-raal?-) armband (afb. 9). Doordat de oor-spronkelijke vorm niet meer te bepalen iskan de datering niet nauwkeuriger zijndan: late Bronstijd/Ijzertijd.

Glas

Er werd slechts een minuscuul blauw/witcilindrisch glazen kraaltje {2x/i x 3 mm)gevonden. Of aan dit uit kuil VI afkom-stige kraaltje een zelfde datering moetworden toegekend als aan het overige uitdeze kuil afkomstige materiaal is twijfel-achtig. Het is denkbaar dat het voor-werpje van jongere datum is en dat hetdoor natuurlijke oorzaken in de vullingvan de kuil terecht is gekomen.

Botmateriaal

Botresten werden met name in kuil III ,en in mindere mate in kuil I gevonden.De gecalcineerde stukjes uit kuil I kondenvoor het merendeel niet worden gedeter-mineerd. Drie stukjes bleken afkomstigvan schaap of hond (determinatie: G. F.IJzereef, ROB). In het onderste deel vande vulling van kuil III bleken ook enigeniet-gecalcineerde botfragmenten bewaardte zijn gebleven. Dit materiaal was, voorzover kon worden nagegaan, afkomstigvan rund en schaap of geit (determinatie;:A. T. Clason, BAI). \

Conclusie

In de inleiding is er al op gewezen datIJzertijd-aardewerk, althans in het ooste-lijke deel van het land, vaak moeilijkscherp te dateren is. Een belangrijke re-den hiervoor is het gebrek aan karakteris-tieke, goed dateerbare aardewerktypen.Op grond van de best dateerbare vondstenin de besproken afvalkuilen uit Colm-schate kan wellicht toch een redelijke

61

Page 68: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

datering van het geheel worden verkre-gen:

— Harpstedt-achtig aardewerk: vroege-en midden-IJzertijd

— Geheel besmeten aardewerk ontbreekt(midden- en late Ijzertijd)

— Dellen versiering: vroege- uiterlijkbegin midden-IJzertijd

— Schragrand-achtig aardewerk: uiterlijkbegin midden-IJzertijd

— Kropfnadel: eind vroege- of midden-IJzertijd

— Conische schotels: late Bronstijd/vroe-ge Ijzertijd

Op grond van een en ander lijkt een date-ring: eind vroege-/begin midden-IJzertijdhet meest aannemelijk.Afgaande op typologische overeenkomstengeldt deze datering blijkbaar voor allekuilen. Fragmenten van conische schotelsbijvoorbeeld zijn in drie verschillende kui-len aangetroffen.

Woord van dank

Graag zeg ik de volgende personen dankvoor hun hulp bij de totstandkoming vandit artikel: de heer J. Stanlein voor hetbeschikbaar stellen van een deel van hetvondstmateriaal; de heer J. Thomas voorhet vervaardigen van een deel van deillustraties; Prof. Dr. G. J. Verwers enDrs. A. D. Verlinde voor hun adviezenen commentaar.

Naschrift

Kort na het schrijven van dit artikel ont-dekte de heer J. Stanlein op korte afstandvan de zoeven beschreven vindplaats eeninheems-Romeins grafveld. Aangezien dezevondst uniek voor Noord-Nederland bleekte zijn besloot de ROB onmiddellijk toteen noodopgraving. Dit onderzoek brachtenkele tientallen crematie-bijzettingen aanhet licht met zowel inheems als geïmpor-teerd Romeins aardewerk. Verschillendebijzettingen leverden metalen (hoofdzake-lijk bronzen) bijgaven op, die in de mees-

te gevallen sterk door verbranding zijnaangetast. Momenteel wordt het vondst-materiaal bij de ROB geconserveerd enbestudeerd.

Vermeldenswaard is tenslotte dat bij hetopgraven van dit inheems-Romeinse graf-veld ook oudere sporen werden aangetrof-fen die vermoedelijk in relatie staan metde in het voorgaande beschreven vroege(/midden) IJzertijd-afvalkuilen. De vondstvan paalkuilen maakt het mogelijk dat bijnader onderzoek ter plaatse een neder-zetting uit deze periode kan worden aan-getoond. In dat geval komt de in de in-leiding veronderstelde relatie tussen deafvalkuilen en de nederzeting noordelijkvan rijksweg 4 op losse schroeven te staan.

Noten1 Tevens werd een urn met crematie aangetrof-

fen. Deze vondst zal afzonderlijk in de „Over-ijsselse archeologische kroniek" worden gepu-bliceerd.

2 Op circa 1 km afstand van de vindplaats werdin 1927 een urnenveld ontdekt (zie: afb. 2:het omcirkelde kruisje). Verschillende van detoentertijd gevonden urnen vertonen kenmer-ken die in de richting van Westfalen wijzen.Op grond hiervan rekent Van Tent dit urnen-veld tot de „Niederrheinische Gruppe" van deUrnenveldencultuur (Van Tent, 1974).

3 Bij de nummering heeft het Romeinse cijferbetrekking op het nummer van de kuil waarinde scherf is gevonden.

Literatuur

Beek, R. van, 1974. Van bodem tot rand; ijzer-tijd vondsten uit Dalfsen en Ommen. Wes-terheem XXIII, p. 19—41.

Bohnsack, D., 1973. Die Urnengraber der FrühenEizenzeit aus Garbsen (Kr. Neustadt a.Rbg.) und aus dem Stadtkreis Hannover.

62

Page 69: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Brunsting, H. en G. J. Verwers, 1975. Het urnen-veld bij Valkenswaard, prov. Noord-Brabant.Analecta Praehistorica Leidensia VIII, p.53—77.

Desittere, M., 1968. De urnenveldenkultuur inhet gebied tussen Neder-Rijn en 'Noordzee.Dissertationes Archaeologicae GandensesVol. XI.

Goutbeek, A., 1979. Prehistorische vondstenlangs de Overijsselse Vecht. WesterheemXXVIII, p. 95—105.

Harck, O., 1972. NordostNiedersachsen vombeginn der Jüngeren Bronzezeit bis zumFrühen Mittelalter.

Janssen, A. J., 1977. Het Wijkse veld te Berg-haren (Gelderland). Westerheem XXVI, p.249—261.

Janssen, A. J., 1978. Nederzettingskeramiek uitde Urnenveldentijd te Wijchen, WesterheemXXVII, p. 230—234.

Keiling Kolbow, H., 1974. Ein Urnenfriedhofder Vorrömischen Eisenzeit im Kreis Lud-wigshorst.

Krüger, H., 1961. Die Jastorfkultur in denKreisen Lüchow-Danneberg, Lüneburg, Uel-zen und Soltau.

Lanting, J. N. en W. G. Mook, 1977. The pre-and protohistory of the Netherlands in termsof radiocarbon dates.

Louwe Kooijmans, L. en P. Stuart, 1974. Pre-historie en vroegste geschiedenis van onsland. Gids voor de verzameling Nederlandseoudheden [in het] Rijksmuseum van Oud-heden te Leiden.

Sto'p, J. ]., 1983. Assendelft 32, een huis uit

de Late Ijzertijd. Westerheem XXXII, p.98—111.

Tackenberg, K., 1934. Die Kultur der FrühenEisenzeit in Mittel- und West-Hannover.

Tent, W. J. van, 1974. A cremation Cemetery atColmschate, municipality of Deventer, Pro-vince of Overijssel. Berichten ROB, 24,133—139.

Verlinde, A. D., 1974. Prehistorische depots uithet Enterveen en Elsenerbroek in WestTwente. '; Inschrien, 12, nr. 2, p. 17—24.

Verlinde, A. D., 1974. Ein Grüberfeld aus derFrühen und Mittleren Eisenzeit in Zelhem-Wolfersveen, Provinz Gelderland. BerichtenROB, 24, p. 143—149.

Verlinde, A. D., 1980. Die Graber und Grab-funde der spaten Bronzezeit und frühenEisenzeit in Overijssel, III. Berichten ROB,30, p. 65—168.

Verlinde, A. D., 1981. Archeologische kroniekvan Overijssel over 1978/1979. Overijsselsehistorische bijdragen, 96ste stuk, p. 205—207.

Verwers, G. J., 1972. Das Kamps Veld in Hapsin Neolithicum, Bronzezeit, und Eisenzeit,Analecta Praehistorica Leidensia VIII.

Verwers, G. ]., 1975. Urnenveld en nederzettingte Laag Spul, Analecta Praehistorica Leiden-sia VIII, p. 23—43.

Waterbolk, H., 1962. Hauptzüge der Eisenzeit-lichen Besiedlung der Nördlichen Nieder-lande, Offa, Band 19.

Hovenierstraat 57,7419 CB DEVENTER

63>

Page 70: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Archeologie en Historie II

R. van Beek

De lezing van het boekje „De urnenveldenin Drenthe" x, was voor mij de aanleidingtot het schrijven van dit artikeltje voor„Westerheem".Daarom eerst iets over dit handzame ensympathieke boekje, dat geschreven werddoor een bij uitstek deskundig iemand,namelijk dr. P. B. Kooi. Deskundig, wantde schrijver promoveerde in 1979 op hetproefschrift „Pre-roman Urnfields in theNorth of the Netherlands". Hij is sindskort verbonden aan het Provinciaal Mu-seum van Drenthe te Assen, dat dit' boekjein 1982 uitgaf als nummer 7 van het mu-seumfonds. Het is kort en bondig geschre-ven, niet overladen met tekst, en voorzienvan vele paginavullende foto's en teke-ningen. Onder deze laatste zijn er ver-schillende die mij even deden denken aanmoderne grafiek, hetgeen als complimentvoor de lay-out mag worden opgevat.Vanuit het donker van het magazijn, waarde vele in de loop der jaren, al of nietdeskundig opgedolven urnen voor hetgrootste deel worden bewaard, plaatst deschrijver deze voorzichtig in het licht vanzijn kennis over de tijd van globaal 1100tot 500 v. Chr., de Urnenveldentijd. Eerstkomen de, in de loop der jaren verande-rende, vormen van grafmonumenten engebruiken aan de orde, vervolgens de ver-schillende soorten van urnen en bij giftenvan aardewerk. In een grafiek wordenbeide categorieën dan chronologisch aanelkaar gekoppeld. De gevonden metalenvoorwerpen zijn onderwerp van het vol-gende hoofdstuk, waarna de schrijver aande hand van de beschikbare gegevens we-gen tracht te vinden, om dichter bij heteigenlijke leven van de urnenveldenmenste kunnen komen. Zo konden van eenvijftal bekende urnenvelden, op grond vanhet aantal bijzettingen, schattingen wor-

den gemaakt van het gemiddelde aantalinwoners in de bij het urnenveld behoordhebbende nederzetting (en). Volgens dezeschattingen bedroeg het aantal inwonersvan de ééngezinsnederzettingen Buinen enGasteren resp. 6 tot 8 en 4 tot 5 perso-nen. Gemiddeld dus bijna 6 personen pergezin. Aan de hand van gegevens over detoen bestaande natuurlijke begrenzingenwerden berekeningen gemaakt .met betrek-king tot de grootte van het vermoedelijkeareaal dat bij' de verschillende nederzettin-gen moet hebben behoord. Voor Rolde enomgeving kwam dit neer op 318 tot 432ha. Voor Emmen en omgeving op 270tot 648 ha en voor Buinen en Benneveldop resp. 225 en 330 ha. De verschillen inoppervlakte kunnen te maken hebben metverschillen in vruchtbaarheid van de bo-dem, maar ook met het aantal gezinnendat de nederzettingen bevolkte.

Dit aantal varieerde volgens de bereke-ningen van 1 tot 4 gezinnen. Wat Buinenen Benneveld betreft hebben we volgensde schrijver waarschijnlijk te maken metarealen die voldoende waren voor ééngezin.

De schrijver stelt verder dat „de bevol-kingsdichtheid op grond van de uitkomstenin de behandelde gebieden voor de be-woonde oppervlakte (dus zonder beek-dalen en venen) kan worden berekend op4 personen per vierkante kilometer. Vol-gens berekeningen in opbrengsten bij deoudst bekende landbouwmethoden zouvoor een dergelijk aantal inwoners 20 %van de beschikbare oppervlakte als bouw-land in gebruik zijn". De auteur sluit afmet een hoofdstukje over de sociale struc-tuur binnen de nederzettingen. Als bijlageis een verspreidingskaart, voorzien van denodige documentatie betreffende de urnen-

64

Page 71: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

velden in Drenthe opgenomen. Tot zoverhet boekje.Het leek mij interessant bovenstaande ge-gevens over areaal en bevolkingsdichtheidte vergelijken met mij bekende gegevensuit het gebied van Dalfsen, uit de tijd vande Middeleeuwen.Van de marke Rosengaerde bij Dalfsen iseen opmeting bekend uit omstreeks 1400,welke verricht werd door de landmeterHenrick Bodewenssoen2. Hieruit blijktdat de oppervlakte van de gehele marketoen circa 3809 morgen, dit is circa 4800ha, bedroeg. Hierin zijn niet begrepen degronden welke bij de vanouds gewaarde,de zogenaamde oudhoevige erven, in eigengebruik waren. Deze lagen bij het huis enop de es, en kunnen als bouwland wordenaangemerkt. Het aantal waren( = aande-len) in de marke Rosengaerde bedroeg76, verdeeld over 4 buurschappen. InSalland bezat ieder volgewaard oudhoevigerf 4 waren in zijn marke. De grootte vanzo'n erf bedroeg 16 morgen of circa 20ha 3. Uit een en ander volgt dat het aantalvolle hoeven in de marke Rosengaerdeoorspronkelijk 19 zal hebben bedragen.Ik denk hierbij aan de tijd vóór de bedij-king, globaal tussen 800 en 1100. Detotale oppervlakte aan bouwland bedroegdus 19 X 20 = 380 ha. Dit opgeteld bijde grootte van 4800 ha van de marke,komen we op een totale oppervlakte vancirca 5180 ha, voor 19 volle hoeven.Voor één hoeve komt dit neer op circa273 ha. Ik ga uit van een gezin van ge-middeld 6 personen per hoeve. Voor Bui-nen en Benneveld bedroeg het areaal pergezin resp. 225 en 330 ha, of gemiddeldcirca 277 ha. Een frappante overeenkomst.De vraag is echter in hoeverre de genoem-de arealen van Drenthe en Dalfsen verge-lijkbaar zijn, wat hun „inhoud" betreft.Ook de gemiddelde gezinsgrootte speelteen rol.

Volgens Kooi kon de bevolkingsdichtheidin Drenthe in de Urnenveldentijd op 4personen per vierkante kilometer wordenberekend. Hierbij werden de beekdalen

en venen niet in het areaal meegerekend.Voor 6 personen zou dit op circa 150 habewoonde oppervlakte neerkomen. Vandeze 150 ha zou 20 %• als bouwland ingebruik zijn geweest, dat is 30 ha. InDalfsen bedroeg dit in de Middeleeuwenzoals we zagen 20 ha per volle hoeve.We gaan hierbij weer uil: van een gemid-delde van 6 personen per hoeve. Wan-neer we voor de marke Rosengaerde ookde broek- en veenlanden en het zogenaam-de nye land buiten beschouwing laten,bedraagt de bewoonde (liever: bewoon-bare) oppervlakte volgens de meting vanHenrick Boldewenssoen circa 1697 mor-gen op circa 2091 ha. Hierbij gevoegdde bouwlanden ad 380 ha, komen we opcirca 2471 ha bewoonbare oppervlakte.Bij een aantal van 19 hoeven komt ditneer op circa 130 ha per hoeve. De totalehoeveelheid bouwland bedroeg zoals wezagen 380 ha. Dit is ruim 15 % van hetareaal van 2471 ha bewoonbare opper-vlakte. De bevolkingsdichtheid bedroeg inDalfsen, uitgaande van deze 2471 ma envan een aantal van 19 hoeven, met eengemiddelde van 6 personen per hoeve, 4,6personen per vierkante kilometer. Buitenbeschouwing is gelaten de mogelijke aan-wezigheid van personen buiten het agra-rische bedrijf.Een heel voorlopige conclusie tot slot. Hettotale areaal per gemiddelde gezinseenheidlijkt elkaar in Drenthe, wat betreft de pre-historie tussen 1100 en 500 v. Chr., enDalfsen, wat betreft de Middeleeuwentussen 800 en 1100, niet veel te ontlopen.De gemiddelde bewoonbare oppervlakteper gezin lag in Dalfsen lager dan in Dren-the. Terwijl in Drenthe een gezin circa30 ha bouwland nodig had om te kunnenleven, bedroeg dit in Dalfsen circa 20 ha,voor beiden uitgaande van een gezin vangemiddeld 6 personen. De produktiviteitvan de landbouw lag dus kennelijk in deMiddeleeuwen hoger, hetgeen ook mochtworden verwacht. Uiteraard kon daardoorde bevolkingsdichtheid ook groter zijn danin Drenthe in de prehistorie. Dat deze

65

Page 72: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

vergelijkingen sterk worden beïnvloeddoor hetgeen men als gemiddelde gezins-grootte voor de betreffende perioden wilaanhouden, is duidelijk. Dat de gemiddel-de gezinsgrootte in Drenthe in de genoem-de fase van de prehistorie echter boven de6 personen zou zijn uitgegaan lijkt opgrond van de beschikbare gegevens nietaannemelijk. Omgekeerd is het ook nietwaarschijnlijk dat dit gemiddelde in devroege Middeleeuwen minder dan 6 per-sonen zal hebben bedragen.Vanzelfsprekend zijn meerdere gegevensnodig om tot een betere vergelijking tekunnen komen.

Noten1 P. B. Kooi, De urnenvelden in Drenthe, Pro-

vinciaal Museum van Drenthe, Museumfonds,Publicatie nummer 7, 1982.

2 aH. J. Moerman, de Rozengaarder Marke,V.M.O.R.G., 1947, p. 37—63.

bR. van Beek, Meten in de marke, het verhaalvan een marke die niet bestond, V.M.O.R.G.,1976, p. 8—27.

3 R. van Beek, Archeologie en historie, warendelen, Westerbeem, XXX, 1981, p. 257—261.

V.M.O.R.G. = Verslagen en mededelingenvan de Vereeniging tot beoefening van Over-ijsselsch Regt en Geschiedenis.

Steenstraat 138011 TT Zwolle

66.

Page 73: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Noodopgraving op "De Witte Hoofden"*Het middeleeuwse Benes ontdekt?

Arthur Groen

Inleiding

Dat de Zienpolder, gelegen ten westenvan het dorp Uitgeest, archeologisch vanbijzonder belang is, mag zo langzamerhandals bekend worden beschouwd la en b.Zo werden in een smalle strook land langsde Ziendijk (afb. 1:A, C) overblijfselenvan de in de 18 de eeuw verlaten buurt-schap Benes opgegraven 2. Vastgesteld konworden, dat deze buurtschap bestond uiteen aantal langs de Ziendijk gelegen boer-derijen, alle dateerbaar in de 16de/17deeeuw. Aangezien Benes reeds rond 1100wordt genoemd3, was het niet verbazing-wekkend, dat ook laat-middeleeuws scher-venmateriaal werd aangetroffen. Duidelij-ke restanten van de daarbij behorendewoningen konden echter niet worden aan-getoond.In het voorjaar van 1982 werd, circa 200meter ten oosten van de bovengenoemdeopgraving, opnieuw een gedeelte van deZienpolder bouwrijp gemaakt. Ten behoe-ve van nieuw aan te leggen straten werdencunetten gegraven (afb. 1: B, 2) , groten-deels gelegen op een perceel dat bekendstaat onder de naam „De Witte Hoofden".Tijdens het nalopen van de wegcunettenbleek dat de graafmachines greppeltjes enafvalkuilen hadden aangesneden, die, ge-zien het erin gevonden aardewerk, in deMiddeleeuwen konden worden gedateerd.Het vermoeden rees dat de plaats van hetmiddeleeuwse Benes was gevonden.De vondsten waren voor provinciaal-ar-cheoloog Woltering aanleiding gedurendeéén week een graafmachine, afkomstigvan de opgraving te Dorregeest, ter be-schikking te stellen opdat leden van deAWN-Zaanstreek en de Vereniging Oud-Uitgeest, onder supervisie van de Rijks-

dienst voor het Oudheidkundig Bodem-onderzoek (ROB), een noodopgravingkonden uitvoeren. De resultaten van ditonderzoek, die een nieuw licht werpen opde geschiedenis van Benes, zullen in ditartikel worden beschreven.

1. Het opgravingsterrein.A. Archeologisch onderzoek Benes 1975 t/m1981B. Wegcunetten 1982C. ZiendijkD. MiddenwegE. De RijnF. Vijver 1982G. Molen „De Dog"H. Geesterweg.

67

Page 74: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

2. DeA.B.F.G.1.2.3.4.5.6,8.9.10.

wegennetten en proefsleuvenCunett/m E. ProefsleuvenVijverZiendijkGrijskleurig grondspoor met huttenleemAfvdkuilIdemRestant middeleeuwse kavelslootRestant waterloop7. GreppeltjesRestant waterloopPaalsporenRestanten middeleeuwse kavelsloot.

De wegennetten

Van een gericht onderzoek in de weg-cunetten kon geen sprake zijn, aangezienze reeds spoedig met zand werden opge-vuld. We moesten ons beperken tot hetglobaal opmeten en tekenen van de voor-naamste grondsporen en het verzamelenvan zo veel mogelijk vondsten. Dezeconcentreerden zich voornamelijk in hetnoordoostelijke deel (afb. 2) , op een diep-te van 70 cm onder het maaiveld. Op tweeplekken werden stortplaatsen met middel-eeuws huisraadafval aangetroffen (afb. 2:2, 3). Ten noorden van de grootste teken-

de zich in het zand het restant van eenvier meter brede kavelsloot af (afb. 2 : 4 ) .Hierin werd eveneens middeleeuws scher-venmateriaal gevonden.

In het meest oostelijke wegcunet kon hetrestant van een acht meter brede, noord-zuid georiënteerde, waterloop wordenvastgesteld (afb. 2: 5) . Deze bleek gevuldmet bruin kleiig materiaal en plantenres-ten. In de bovenlaag werden vrij veelmiddeleeuwse scherven aangetroffen.

Circa 10 meter ten zuidwesten van dekleinste stortplaats tekende zich een 8meter lange, 80 cm brede, grijskleurigebaan af (afb. 2 : 1 ) . Over de gehele lengtewerden grote en kleine brokken hutten-leem, stukjes houtskool en sintels gevon-den. Sommige brokken huttenleem ver-toonden indrukken van stro en takken.In de directe nabijheid werden Pingsdorf-en kogelpotscherfjes aangetroffen.Mogelijk hebben we hier te maken met derestanten van een middeleeuwse woning.Meer aanwijzingen voor de aanwezigheidvan zo'n woning werden niet gevonden;de graafmachines hadden hun verwoestendwerk reeds verricht.

Ten noorden van de cunetten werd eenlangwerpige vijver gegraven (afb. 2: F) .In de wand tekende zich een groot aantalgreppeltjes en afvalkuilen af. Op één plaatshad de graafmachine een uit kloostermop-pen opgebouwde waterput vernield. Degele, rode en grijze kloostermoppen had-den afmetingen van 28 x 13 x 6,6 cm,28 x 13,8 x 6,6 cm, 29 x 14 x 7 cm en29 x 14 x 8,4 cm.

De noodopgravingIn de week van 10 tot en met 14 mei1982 kon met behulp van de eeirder ge-noemde graafmachine een 5-tal proefsleu-ven worden gegraven (afb. 2: B t/m E) .Afbeelding 2 geeft een overzicht van debelangrijkste grondsporen, die zich op eendiepte van 43 cm onder het maaiveld afte-kenden. Ook nu bestonden deze weergrotendeels uit in de Middeleeuwen ge-

68

Page 75: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

MBiïmm3. Profiel van de in proefsleuf B gevonden

waterloopA. Greppeltjes met middeleeuws scherven-

materiaalB. Donkerbruine, sterk humeuze grond met

middeleeuwse schervenC. Grijskleurige kleiig-zandige laag met mid-

deleeuwse schervenD. Greppeltje gevuld met donkerbruine,

humeuze grond. Geen vondstenE. Witgeel zandF. Bruine kleiige laag met resten van water-

plantenG. Blauw, grofkorrelig zandH. Venig-zandig laagje met houtresten,

graven greppeltjes (afb. 2: 7) en af val-kuiltjes.In één sleuf werd een reeks paalsporengevonden (afb. 2 : 9 ) . Een duidelijke huis-plattegrond kon niet worden herkend.De reeds in het cunet waargenomen water-loop bleek zich in de meest noordelijkeproefsleuf voort te zetten (afb. 2: B). Inafbeelding 3 is van deze waterloop eennoordwest-zuidoost georiënteerde dwars-doorsnede weergegeven.

Op blauwkleurig, grofkorrelig zand (afb.3: G) was een maximaal 25 cm dikkebruinkleurige, kleiige laag afgezet (afb. 3:F) . Deze wigde in noordwestelijke rich-ting uit. In deze laag werden hout- enplantenresten aangetroffen.

Plaatselijk had zich over de kleilaag eenzandlaagje en een circa 10 cm dik venig-zandig laagje met houtresten afgezet (afb.3 : E , H ) .

Bovengenoemde lagen werden hier en daaronderbroken door greppeltjes met middel-eeuws scherverimateriaal (afb. 3: A, D) .De meest westelijke sleuf (afb. 2: E)leverde nog een tweetal middeleeuwsekavelsloten op (afb. 2: 10).

De vondsten

A. Inheems aardewerk.

1. Kogelpot (68 %).Verreweg het grootste deel van hetgevonden aardewerk is afkomstigvan dit bekende, middeleeuwseprodukt (afb. 4 t /m 7). Hetbruin-, beige-, grijs- of zwartkleu-rige baksel is grof tot fijn gema-gerd met zand en steengruis.De randen, waarvan het grootstedeel duidelijk op de pottenbakkers-schijf is nagedraaid, komen in eengroot aantal vormen voor (afb. 7).Sommige randfragmenten lijkeneen dekselgeul te bezitten.De mondopening van de kogelpot-ten varieert van 12 tot 22 cm. Driebodemfragmenten zijn voorzien vaneen standring. Versiering is zeld-zaam; slechts één fragment is ver-sierd met schuine richels en vinger-indrukken (afb. 6). Een vergelijk-

4. Kogelpot.

69

Page 76: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

baar exemplaar werd gevondentijdens opgravingen in de War-moesstraat te Amsterdam *. Ditstuk wordt gedateerd in de 12de/13 de eeuw.

2. Steelpannen ( 8 % ) .Er werden ook fragmenten aange-troffen van steelpannen met hollesteel en bolle bodem (afb. 8). Dekleur van het baksel varieert vangrijs tot zwart.

B. Import aardewerk.

1. Pingsdorf-aardewerk (6 %).Gevonden werden scherven van debekende tuitpot met aangeknedestandring (afb. 9). Diverse scher-ven zijn versierd met gele, oranjeof donkerbruine, kommavormigebeschildering.

2. Andenne (7 %).Het grootste deel is afkomstig vankannen met een manchetvormigerand en een worstvormig oor. Hetwit-, geel- tot oranje-kleurig aarde-werk is sporadisch geel, groen ofroodbruin geglazuurd. Eén frag-ment van een grote kruik is voor-zien van een tuit en een plat band-oor (afb. 10).

3. Paffrath-achtig aardewerk ( 6 % ) .Diverse wand- en randscherven vandit aardewerk werden opgegraven(afb. 11).

4. Vroeg steengoed (4 %).De gevonden rand-, hals-, wand- enbodemfragmenten zijn grotendeelsafkomstig van grijsbakkend steen-goed met een gelobde voet en eenbandvormig oor. Twee schervenhebben een meer „Siegburg-achtig"voorkomen.

C. Botvondsten.

Onder de vondsten zijn beenderen vanschaap/geit, rund en hond te herken-nen. Sommige beenderen vertonenhaksporen. Eén bewerkt stuk gewei iswaarschijnlijk afkomstig van een ree.

5. Kogelpotten.

6. Fragment van versierde kogelpot 12de[13deeeuw.

D. Overige vondsten.1. Een 7-tal ijzerslakken.

2. Eén fragment van een maalsteen.3. Eén langwerpig slijpsteentje. Het

materiaal is zacht en rood-kleurig.

Het is opvallend dat rood- en blauwgrijs,op de pottenbakkersschijf gedraaid aarde-werk, geheel lijkt te ontbreken.Mede hierdoor en op grond van het ge-vonden import-materiaal kan het vond-stencomplex gedateerd worden van de11de tot en met het begin van de 13 deeeuw.

De vondsten in relatie tot het verkave-lingspatroon

Luchtfoto's van het noordelijke deel vande Zienpolder laten ons ten aanzien van

70

Page 77: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

7. Diverse randfragmenten van kogelpotten.

71

Page 78: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

8. Handvat van een steelpan, inheems.

9. Fragmenten van Pingsdorf tuitpotlen.

?cm

het verkavelingspatroon iets opmerkelijkszien. In het noordwesten bestaat dit uitten opzichte van elkaar evenwijdig lopen-de slootjes (afb. 12: B), terwijl het noord-oostelijke deel bestaat uit netvormig aan-eengeschakelde slootjes (afb. 12: C). Ditlaatste patroon hoort vermoedelijk bij hetbovenbeschreven vondstencomplex en zouhierdoor in de Middeleeuwen te daterenzijn. Het evenwijdige verkavelingspatroonlijkt minder oud; het loopt zelfs gedeelte-lijk over het onregelmatige verkavelings-patroon heen.

10. Fragment van Andenne-kruik met schenk-.• tuitje. . • '

72

Page 79: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Conclusie

De opgegraven greppeltjes, sloten en afval-kuilen doen vermoeden dat het noordoos-telijke deel van de Zienpolder tijdens deMiddeleeuwen intensief werd bewoond.Mede gelet op het verkavelingspatroonlijkt het waarschijnlijk dat hier in de Mid-deleeuwen de buurtschap Benes heeft ge-legen.Gelet ook op de resultaten van het archeo-logisch onderzoek in de jaren 1975 tot enmet 1981ö zou dit betekenen dat debuurtschap op zeker moment naar hetwesten is verplaatst. Dit kan plaatsgevon-den hebben aan het eind van de 12de ofbegin 13de eeuw. Het jongste tijdens deopgraving gevonden aardewerk lijkt uitdie tijd te dateren.De reden van deze verplaatsing kan water-overlast geweest zijn. Het latere Beneswerd immers tegen het water beschermddoor een ringdijkje, bestaande uit de Mid-denweg en een gedeelte van de Ziendijk(afb. 12: D, E) . De datering van de aan-leg van deze dijkjes aan het einde van de12de eeuw0 lijkt bovenstaande hypothesete bevestigen.

11. Paffrath-achtig aardewerk.

12. Verkavelingspatroon Zienpolder.1. Situatie 19582. Situatie 1983A. Be ZienB. Regelmatig verkavelingspatroonC. Onregelmatig verkavelingspatroonD. ZiendijkE. MiddenwegF. De RijnG. GeesterwegH. Recente verstoring (vijver).

Bebouwing 1983 o

Noodopgraving 1982

500i MTR

73

Page 80: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Een uitgebreid archeologisch onderzoek inhet resterende noordoostelijke deel van deZienpolder (afb. 12: C) kan nog belang-rijke gegevens opleveren en is zeker aante bevelen (IPP, ROB?).

Noten* Eerder in Grondspoor 72.'J"A. Groen, Een grafelijke curtis te Uitgeest?,

Westerheem XXX-1-1981, p. 23—30.l bA. Groen, Benes, archeologisch onderzoek naar

een verdwenen Uitgeester buurtschap, Wester-heem XXXI-6-1982, p. 262—275.

2 Deze overblijfselen kwamen aan het lichttijdens opgravingen door leden van de AWN-Zaanstreek en de Vereniging Oud-Uitgeest.

3 O. Opperman, Fontes Egmundenses, 1933, p.71. Utrecht.

4 H. H. v. Regteren Altena en H. J. Zantkuyl,

A Medieval House Site in Amsterdam, in:Berichten ROB 19, 1969, p. 243.5 Als noot lb.(i J. Westenberg, Kennemer dijkgeschiedenis,

1974. Amsterdam-London.

LiteratuurBruyn, A., 1962—63. Die Mittelalterliche Kera-

mische Industrie in Südlimburg. BerichtenROB 12-13, 1962—63, p. 357—459.

Es, W. A. van en W. J. H. Verwers, 1980. Exca-vations at Dorestad I, The Harbour: Hoog-straat I. Nederlandse Oudheden 9.

Renaud, J. G. N., 1976. Middeleeuwse keramiek.AWN-monografie 3.

Ziendervaart 10,1911 MA UITGEEST

Afdelingsnieuws

Afdeling Nijmegen e.o.Als altijd weer een zeer verzorgd en uitgebreidjaarverslag (1982) van de afdeling Nijmegen. In1982 kon de afdeling een werkruimte aan deSteenstraat in gebruik nemen. Als eerste kreegde werkgroep Vroege Middeleeuwen er onder-dak, daarna komt de werkgroep Prehistorie aande beurt. In Grave vormde zich een werkgroep.De veldactiviteiten leverden weer veel op, met alsuitschieters de vele vondsten van de werkgroepmiddeleeuws Nijmegen. Een metaaldetectorgroepboekte eveneens vele successen, en de zand- engrindwinning leverde interessant materiaal op.

Het verslag van de secretaris bevat mededelingenover het ledenaantal, dat vrij stabiel bleef, delezingen, de excursies, de vergaderingen en water zoal meer tot de gewone gang van zaken ineen afdeling behoort. Dan volgen de meer gede-tailleerde verslagen van de groepen.

Een keuze hieruit:De werkgroep vroege Middeleeuwen wil het ge-vonden en onbekende materiaal uit deze tijd endeze streek inventariseren en determineren.De werkgroep middeleeuws Nijmegen deed inhet laaggelegen stadsdeel vondsten uit de Mero-vingische periode.

In Middelaar werd Romeins materiaal gevonden.Op de glooiing van een rivierduin vond menfragmenten Romeins bouwpuin en ruwwandigaardewerk evenals inheems of IJzertijdaardewerk.

Datering: midden 1ste eeuw tot eind 2de—begin3de eeuw.Op de Berendonck deed men de laatste vondsten:fragmenten van aardewerk uit de Drakenstein/Laren fase van de Bronstijd. Opmerkelijk wasdat men tussen fragmenten Larenkeramiek in eenkuil ook een drietal klokbekerfragmenten aan-trof. Tijdens de grootscheepse afgravingen deedmen nog een aantal interessante vondsten. Ineen diepe sleuf ontdekte men mooi afgewerkteaardewerkfragmenten, die rijkelijk verschraaldwaren met kwartsgruis. Het aardewerk lijkt opeen latere ontwikkeling van de Stein/Homberggroep. Een datering in de vroege fase van deVlaardingen-cultuur lijkt daarom gerechtvaardigd.In een afvalkuil in Malburgen, die aan de handvan de keramiek in het midden van de 13deeeuw werd gedateerd, vond men tussen de been-deren van een rund twee messen, enige brokkentufsteen en een laag gebroken plavuizen. Waar-schijnlijk houdt die laatste vondst verband metde bouw van de parochiekerk, die voor het eerstin 1309 wordt vermeld.

In het uitbreidingsplan „Luneven" in Boxmeerkwamen sporen aan het licht die op een neder-zetting uit de Ijzertijd wijzen. Een waterputleverde honderden scherven op, benevens eenstuk van een geslepen bijl, een spinklos, maal-steenfragmenten, een fragment van een weef-touwgewicht enz. Het geheel wordt in de lateIjzertijd gedateerd, circa 300—200 v. Chr.

Paleolithische vondsten werden bij baggerwerk-

74

Page 81: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

zaamheden te Gassel gedaan, artefacten (werk-tuigen) en botmateriaal van o.a. mammoet endelen van gewei van herten en andere dieren.Een lid weet met een metaaldetector metalenvoorwerpen op te sporen, die eerder verlorenzijn gegaan, zoals bijv. Romeinse munten envroeg-middeleeuwse munten.In de eerste helft van 1982 ontdekten enkeleleden te Gassel bij ontgrondingswerkzaamhedeneen Mesolithisch of vroeg-Neolithisch vuursteen-werkplaatsje, met o.a. pijlspitsjes, schrabbertjes,klingetjes, boortjes, stekers, afslagen, kernstuk-ken en brokken vuursteen.Een vluchtig onderzoek naar een vermoedelijkekleine boerderij uit het Neolithicum leverde watmateriaal en paalsporen, afvalkuilen (waarinVlaardingen-materiaal) en verschillende vuur-steenvondsten op.Een onderzoek naar een Neolithisch „graf" lietzien, dat dit graf geheel verstoord was, vermoe-delijk door ploegen in de Middeleeuwen. Hetgraf bestond uit het benedendeel van een pot.Het grijsbruine, met kiezelbrokjes gemagerde,bekerachtige aardewerk doet denken aan de tulp-bekers van de Michelsbergkultuur. Op 10 cmafstand lag een geretoucheerde kling, 7 m verdereen fragment van een geheel gepolijste bijl.Het ligt in de bedoeling over de vondsten enbodemsporen in de heuvelrug langs de Maas bijGessel een gezamenlijke publikatie te laten ver-schijnen. De redactie van Westerheem houdt zichvan harte aanbevolen . . .Tenslotte nog een bijdrage van de heer Th. H.Janssen, over zijn vondsten in de vijftiger jarenuit een aantal Merovingische graven. Hij be-schrijft enige wapens, een tweetal saxen, eenlanspunt, een polsbeschermer en een sierpen(?).Alles bij elkaar is dit jaarverslag weer een goedeafspiegeling van de vele activiteiten van de afde-ling Nijmegen.

Afdeling Noord NederlandDit seizoen houdt de afdeling een serie lezingenen activiteiten rondom het thema „Ontwikkelingvan de steden, met name in het Noorden vanNederland". Behalve lezingen maakt men ooknog onder leiding van de heer Elzinga een ex-cursie naar Dokkum; een bezoek aan het Gronin-ger museum, waar een tentoonstelling van oudestadskaarten werd gehouden, is al achter de rug.Bovendien heeft de afdeling een excursie ge-maakt naar Heveskesklooster, waar onlangs bijhet zoeken naar resten van het oude verdwenenklooster een hunebed werd blootgelegd.

Afdeling De Nieuwe MaasDe afdeling viert dit jaar haar 25-jarig jubileum.Men wil hieraan toch enige aandacht schenkenen verzamelt oude foto's, dia's enz. De jaarverga-dering van de afdeling zal met een feestelijk

tintje gehouden worden. Maar voordien wordtnog een busexcursie naar Limburg gemaakt. Delezingenserie over de Ijzertijd en de Romeinsetijd wordt ook in 1984 voortgezet.

Afdeling Den Haag e.o.Het 2de nummer van „Kwadrant" bevat de ver-melding van de „bronzen brief" uit Rome, die in1970/71 bij een opgraving in Poeldijk gevondenwerd. Prof. dr. J. E. Bogaers heeft deze briefbestudeerd en de resultaten in de Berichten vande ROB gepubliceerd. De eigenaren en opgraversvan de brief hebben deze nu aan het Rijks-museum van Oudheden te Leiden geschonken.In mei kon men dit zeldzame stuk in het Cen-trum voor Streekhistorie te Naaldwijk bekijken.Op de Waalsdorpervlakte is men deze zomer eenderde opgraving gestart onder leiding van A.Waasdorp. Het was de laatste kans een stuk vande Waalsdorpervlakte in ongeschonden staat teonderzoeken.Waarnemingen bij het graven van een kelderbij het „Mauritshuis" leverden aanwijzingen opvoor een vroegere doorgang, al kon aanvankelijkniet meer geconstateerd worden, wat er nu pre-cies vroeger voor een gebouw gelegen had. Ookde fundering van een oude bordestrap kwam tevoorschijn. Aan de uiterste westzijde werdeneveneens sporen van een doorgang gevonden.Toen de rest van het voorterrein werd uitgegra-ven, bleek waar al deze doorgangen voor gediendhadden: Maurits had zijn tuin aan de overkantvan de straat, waar nu de gebouwen van deTweede Kamer en de Raad van State staan, enom daar ongezien te kunnen komen liet hij eenonderaardse gang metselen. Omdat het peil vande vijver plaatselijk korte tijd verlaagd werd,vond men o.a. een gaaf 17de-eeuws graapje.In april vonden leden van de afdeling in eenweiland bij Rijswijk de resten van een middel-eeuws kasteel. Vermoed wordt dat hier hetkasteel Steenvoorde van Gerard van Leyden lag,die de bouwmeester van de Ridderzaal was. Ver-moedelijk is het kasteel tijdens de Hoekse enKabeljauwse twisten met de grond gelijk ge-maakt.

Tenslotte nog de vermelding, dat de archeolo-gisch-geologische kaart van Den Haag op 15 aprilaan de voorzitter van de afdeling werd overhan-digd. Deze kaart zal een hele steun zijn bij deverdere onderzoeken door de afdeling.

Afdeling Zuid Salland-IJsselstreek-Oost Veluwezoom

In de Hunnepers, het afdelingsorgaan, een inte-ressant stukje over de vrouw in de Middeleeu-

75

Page 82: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

wen, n.a.v. boeken van R. Pernoud, E. Poweren J. Bourin.De afdeling kreeg de beschikking over een nieuwdepot Achter de Muren Duimpoort 51. De ruim-te is door de leden opgeknapt en geschikt ge-maakt voor vergaderingen, werk- en depot-ruimte.Op Ter Hunnepe kunnen de laatste opgravingengedaan worden. De loodsen die tot dusver ophet terrein stonden, zijn verdwenen en de oost-vleugel van het klooster kan nu ontgraven wor-den.Tot slot nog het bericht dat de ROB weerbegonnen is met opgravingen in de binnendstad,op een braakliggend stuk grond tussen de IJs-selstraat en Kranensteeg en op het voormaligfabrieksterrein „De gele Rijder". Men graaftjuist hier, omdat er gewijzigde inzichten zijn om-trent de ontstaansgeschiedenis van de stad. On-derzoeken door de ROB en AWN, plus een grootaantal vondsten wekken nu de indruk dat deeerste aanzet wellicht een vorm van lintbebou-wing langs de rivier is geweest. Bij de IJssel-straat constateerde men dat het bewoningsniveauin de Middeleeuwen aanmerkelijk lager moet zijngeweest dan na de bedijking van de IJssel. Erwerd een groot aantal beschoeiingen teruggevon-den, die uit houten paaltjes met vlechtwerk be-stonden. De meest opzienbarende vondsten warendrie fragmenten van houten schepen uit de 9de,10de, en 11de of 12de eeuw: 2 boordfragmentenen 1 bodemfragment. De zware spanten warenmet houten pennen bevestigd. De scheepsdelenwaren verwerkt in de beschoeiingen. Ze zijn in-middels overgebracht naar het laboratorium inKetelhaven.

Afdeling Zaanstreek e.o.

In Grondspoor 72 een uitgebreid verslag vaneen noodopgraving op „De Witte Hoofden", tenwesten van Uitgeest. Zie verder deze afleveringvan Westerheem!Grondspoor 73 bericht allereerst de redactie-wisseling van het blad. Mevr. Tromp-Veter wordtopgevolgd door de heren Walter Menkveld enKees van Roon.De opgraving van een kleine terpachtige verho-ging in de Heemskerkerpolder leverde, behalveeen goede oefening in landmeten en tekenen,niets op. Er werden geen grondsporen gevonden.Een klein onderzoek op het perceel Zuider-hoofdstraat 25 te Krommenie leverde sporen opvan een bewoning uit de 13de eeuw, reden omzich af te vragen of er toen al lintbebouwing isgeweest? Op circa 1 kilometer afstand werdenal eerder bewoningssporen gevonden uit dezelfdetijd.In 1982 werd uit het restant van een middel-

eeuwse sloot „een vrijwel geheel geoxydeerdeschop" geborgen. Achteraf blijkt dit geen schop,maar een ijzeren ploeg- of eergetouwschaar tezijn.Het onderzoek van de vindplaats Uitgeester-broekpolder (die de afdeling door het IPP istoegewezen) blijkt succesvol te zijn. Uit deslootkanten naast de vindplaats werden Romeins-inheemse scherven geborgen. De maanden okto-ber-november leverde veel belangrijke gegevensop, die gelukkig nauwkeurig werden ingemetenen getekend, want begin november reed eenenorme kraan met brede rupsbanden dwars doorde opgraving. De kraan had een sloot verdiepten alle bagger over het land gestort. Circa 10 m2

waren geheel verloren. Gelukkig kon men metde aannemer tot overeenstemming komen enheeft deze het terrein laten schonen, zover datmogelijk was. Men kan nu weer verder.

Afdeling Zuid-Veluween OostGeiderlandVolgens het jaarverslag 1982 was dit een rustigjaar. Het weer heeft de gravers ook nogal eensparten gespeeld. Op het terrein van „De nieuweWeem" te Groessen werd een onderzoek ver-richt, waarbij Frankisch-Merovingische potfrag-menten en een ruiterspoor gevonden werden. Inde gemeente Duiven werd in Welleveld gezocht.Potfragmenten uit de Ijzertijd, paalsporen, eenzilveren munt (keizer Gordianus III, midden3de eeuw) waren de resultaten.In Arnhem werd een kort onderzoekje verrichtin de kelder van een pand aan de Ruiterstraat.In de Bentinckstraat kwam een uitgebreider on-derzoek van de grond. Ook hier had men veellast van de weersomstandigheden, regelmatigstonden de vlakken onder water.In Aalten en Groenlo werd onderzoek in deoude woonkernen verricht. In december kon menvoor de bezoekers van de Museumdag een de-monstratie geven op het nieuwe adres, de zoldervan de dependance van het Gemeentemuseum,Utrechtseweg 74. De leden zijn nog druk bezigde ruimte tiptop in orde te maken. De lezingenvan de afdeling vinden plaats in Oosterbeek,Het Oude Klooster.

Afdeling RijnstreekDe afdeling is nog druk met de vondstverwerkingvan Leiderdorp en Teylingen. Vooral de vondstenvan Teylingen worden uitgezocht en gedetermi-neerd om deze t.z.t., bij de afsluiting van dewerkzaamheden daar te kunnen tentoon stel-len. Een aparte werkgroep houdt zich bezig metde verwerking van de leervondsten.In het voorjaar heeft men een onderzoek inge-

76

Page 83: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

steld naar het klooster Leeuwenhorst. Het ter-rein lijkt voor een belangrijk deel afgegraven tezijn. Toch vond men minimale resten van funde-ringen. Kleine puinconcentraties kunnen op uit-braaksleuven van muren wijzen.In mei werd; op verzoek van de provinciaalarcheoloog D. P. Hallewas, een verkenning uit-gevoerd op een terrein te Leiderdorp. In deloop van de zomer werd in een reeks werkput-ten een laag blootgelegd met materiaal uit deMerovingisch-Karolingische tijd.Op aanwijzing van de heer Hallewas werd innovember op een terrein in Rijnsaterswoude eenonderzoek ingesteld. De bevindingen moeten noguitgewerkt worden. Bij Teylingen werd bij debrugfundering gegraven en de grachtmuur ont-graven. Er kwam bijzonder veel scherfmateriaalte voorschijn, veel steengoed, zoa's Jacobakan-netjes en enkele bijna gave kruiken uit de 13deeeuw. Ook de aanzet van een overkluizing vande brug werd ontdekt, zodat deze laatste in zijnoriginele vorm kan worden gereconstrueerd. Degrachtmuur bleek zeer onregelmatig van opzette zijn en uit verscheidene delen te bestaan, diedeels zeer ondiep gefundeerd zijn. Een klein deelvan de voet van de ringmuur werd eveneensontgraven, gefundeerd op een zandplaat. Er wa-ren verschillende maten kloostermoppen gebruikt,klaarblijkelijk heeft men gebruik gemaakt vanverschillende partijen stenen. In de gracht bij de

brug ontdekte men nog een deel van een houtenboot.Begin 1984 zal getracht worden het geheel vrijte leggen en . te tekenen.

J. Zantinge-van Dijkum

Afdeling ZeelandAan het strand van Domburg kwam in februari1984 als gevolg van het stormweer een IJzertijd-bewoning vrij, circa 30 m ten noordoosten vande in 1968 aangetroffen bewoning (WesterheemXVII, nr. 5) en dicht bij de laagwaterlijn.Mede hierdoor kon geen gedegen onderzoekplaatsvinden.Het aardewerk behoort tot het type „kustaarde-werk" en is, met fragmenten van een rooster,vrijwel identiek met het materiaal als beschre-ven in Westerheem XVII, nr. 5.In het bovenste niveau bevonden zich been-resten van runderen, schapen/geiten en paarden.Eén paalfragment kan wijzen op een meer per-manente bewoning.Nog onduidelijk is de functie van een tweetal„matten", 1 cm dik en met een omtrek vancirca 100 x 180 cm, gemaakt van samengeperststro/riet in de lengterichting.

Namens de werkgroep,J. Arentsen

Uit de kranten

Vis-omsingelingen zijn wortelstelsels!Westerheem 1983, afl. 6, p. 392:In Tubantia van 5 september 1983 wordt mel-ding gemaakt van tienduizend jaar oude vis-omsingelingen bij Rekken.Dr. W. A. Casparie (BAI, Groningen) deelde

ons in maart 1984 mee, dat deze omsingelingennatuurlijk gegroeide wortelstelsels zijn van deEls, deze zijn vermoedelijk gegroeid op het ver-ticaal contactvlak tussen twee verschillende sedi-menten.

De redactie

Literatuurbespreking

Stichting Altena, verslag 1980—1982

Nadat het veldonderzoek in het kader van dereeds jaren durende opgraving van het voorma-lige kasteel „Altena", op het terrein van deGist- en Spiritusfabriek te Delft, in 1979 werdafgesloten ', werden in de daarop volgende jarenhet verwerken van de gegevens en de vondst-bewerking voortgezet. Eind 1983 verscheen hier-van het verslag over de jaren 1980—1982.

Het verslag begint met een duidelijke uiteen-zetting door W. F. Weve over de wijze waarophet bewerken der vondsten, onder leiding van develdwerkleider E. J. Bult, alsmede de registratieen documentatie worden uitgevoerd. Deze uit-eenzetting met de bijbehorende afbeeldingen kandan ook goed als voorbeeld dienen hoe derge-lijke werkzaamheden in het algemeen kunnenworden opgezet.

77

Page 84: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Een belangrijk deel van het rapport wordt inge-nomen door het daarop volgende tussentijdserapport over de archiejwerkzaamheden tussen1975 en 1981, waarin H. A. Hartwijk de periodevan circa 1400—1600 en F. G. Meijer de periode1600—1765 behandelen. Ook hier geeft eerst-genoemde schrijver een uiteenzetting over detoegepaste werkwijze, gevolgd door een .overzichten beoordeling van het bronnenmateriaal en hettoekomstig te verrichten onderzoek.Voorlopig verslag van de resultaten van hetonderzoek over de periode tot 1600:Over de periode vóór de leenacte van 1435(waarbij Gerrit Gerritsz, bastaard van Egmond,het huis Altena opdraagt als leen van het HuisIJsselstein) zijn slechts enkele vermeldingen be-kend, maar via secundaire bronnen weet deschrijver hieraan meer reliëf te geven, zij hetonder voorbehoud.Voor wat betreft de omvang van het leengoeden de situering van de percelen, die het leengoedAltena vormden, wordt een reconstructie gege-ven. De situatie duurt voort tot 1594, toen eengedeelte door vererving werd afgesplitst, welkeafsplitsing enkele jaren later weer ten dele werdhersteld. De situatie bleef daarna tot het eindvan de 18de eeuw ongewijzigd.Hierop volgt een uitvoerige schets van het ge-bruik van het land en de bewoning van hethuis, alsmede van de bewoners in hun relatietot het huis, waarbij achtereenvolgens genoemdworden: de families Van Egmond, (van Zuilen)van Nijevelt en Van Almonde.Een belangrijk jaartal in de geschiedenis van hethuis Altena blijft 1572 (toen het in verband metde oorlog tegen de Spanjaarden onbewoonbaarwerd gemaakt, teneinde te voorkomen dat deSpanjaarden zich er in zouden nestelen voor eenbeleg van Delft), waarna het pas weer rond 1612

werd hersteld en bewoond. Het jaartal 1572geeft dan ook een caesuur, die een belangrijke rolspeelt bij de interpretatie van de verschillendefasen van bouw en bewoning, zoals deze ookblijken uit het archeologisch onderzoek.Het verslag eindigt met een overzicht van hethistorisch onderzoek betreffende de periode na1600, van de hand van F. G. Meijer, de periodederhalve waarover wij het beste geïnformeerdzijn door het archief- en archeologisch onderzoek,alsmede door verschillende afbeeldingen van hetgebouw. In het laatste verband moge vermeldworden de ontdekking door schrijver van eenschilderij van Altena uit ongeveer 1747 door deAmsterdamse architectuur-schilder Jan ten Com-pe, van welk schilderij thans een schets de om-slag van het verslag siert.

Het verslag is verkrijgbaar bij de Stichting Alte-na door overmaking van ƒ 6,25 op gironummer2401154, ten name van penningmeester StichtingAltena te Rijswijk, onder vermelding „Verslag1980/82" of tegen betaling van ƒ4,— af tehalen bij het secretariaat W. H. van Leeuwen-laan 73 te Delft.Tevens is op overeenkomstige wijze nog ver-krijgbaar het verslag over de jaren 1978—1979,waarin Epko Bult uitvoerig verslag geeft overhet archeologisch onderzoek en de resultatendaarvan; zie ook Westerheem XXIX-5-1980, p.367), met dien verstande dat het girobedragdaarvoor dan ƒ 8,25 bedraagt onder vermeldingvan „Verslag 1978/79" en af te halen ƒ 4,—.

J. H. van Overbeek

Noot

1 Het onderzoek werd verricht door leden vande AWN-afdeling Den Haag e.o. en de Stich-ting Altena.

Literatuursignalement

Van het Westfalisches Museum für Archaologiete Munster ontvangt de AWN al sinds jaar endag op uitwisselingsbasis interessante publikaties,niet alleen de royaal uitgegeven „Bodenalter-tümer Westfalens", maar ook tentoonstellings-catalogi, monografieën van beperkte omvang ende . . . Neujahrsgruss. De jongste aanwinstenworden gevormd door de vorstelijk ogende Band21 van de „Bodenalterrümer": H. Knöll. DieMegalithgraber von Lengerich-Wechte (KreisSteinfurt), een voor kenners en liefhebbers vande TRB-cultuur interessante studie. Bijzonder demoeite waard is ook een door het Württember-gisches Landesmuseum te Stuttgart samengestel-

de publikatie „Menschen des frühen Mittelaltersim Spiegel der Anthropologie und Medizin"(Stuttgart, 1983; 103 blz.), die dienst doet alscatalogus bij een reizende tentoonstelling.

Vervolgens drie instructieve monografietjes in dereeks „Frühe Burgen in Westfalen": 1. Die Hü-nenburg bei Meschede. 2. Borbergs Kirchhof beiBrilon. 3. Die Bruchhauser Steine bei Olsberg.En tenslotte onder de titel „Neujahrsgruss 1984"een 80 blz. tellend jaaroverzicht van hetgeen 1983aan vondsten en vindplaatsen, aan onderzoekin-gen, exposities en andere activiteiten heeft ge-bracht. Een voorbeeldig „vrienden"geschenk.

78

Page 85: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

De ROB is nog steeds stug bezig de in de loopder jaren ontstane publikatie-achterstand weg tewerken. Dit jaar (1983) rolden twee afleverin-gen van de „Berichten" van de pers: jaargang30 (1980) en jaargang 32 (1982). Jaargang 31is nog in bewerking. In de zeer omvangrijkejaargang 30 bestaat een goed evenwicht tusseneen aantal korte bijdragen, variërend van 4 totruim 20 blz., en een aantal studies van groteromvang. Zeer uiteenlopende onderwerpen, inde tijd gespreid van Mesolithicum tot late Mid-deleeuwen, komen aan bod. Een greep: T. Dou-glas Price, The Mesolithic of the Drents Plateau(55 blz.); A. D. Verlinde, Die Graber und Grab-funde der spaten Bronzezeit und frühen Eisen-zeit in Overijssel, III (105 blz.); N. Roymansen W. van der Sanden, Celtic coins from theNetherlands and their archaeological context (83blz.); C. Isings, Glass from the Canabae Legio-

nis at Nijmegen, with a contribution by J. H. F.Bloemers (65 blz.); H. Kars, Early-MedievalDofestad, an archaeopetrological study, I. Ge-neral introduction — The tephrite querns (31blz.). Jaargang 32 is bescheidener van omvang.De hoofdmoot wordt gevormd door een studievan J. A. Voss, getiteld: „A study of WesternTRB social organization" (95 blz.). Verder eenbijdrage van D. F. Bosscha Erdbrink, getiteld:„Red deer keratic artefacts in Dutch collections"(37 blz.) en twee nieuwe afleveringen in deeerder vermelde reeks „Early-Medieval Dorestad,an archaeo-petrological study": II. The weightsand the well-petrology and provenance of thetuff artefacts; en III. A trachyte mortar, thesoapstone finds and the tuyères (tezamen 36 blz).Voor degenen die de Engelse en de Duitse taalbeheersen is er veel wetenswaardigs in beideafleveringen te vinden.

P. Stuurman

Najaarsexcursie Noord-BrabantZaterdag 22 september 1983

Evenals de afgelopen jaren zal de najaarsexcursie weer plaatsvinden in het zuidenvan het land, en wel op zaterdag 22 september. De bezienswaardige hoofdstad,'s-Hertogenbosch, zal verkend worden door middel van een stadswandeling onderleiding van deskundigen op het gebied van de stedelijke archeologie en bouwhistorie.Vooraf kunt u zich oriënteren aan de hand van de recentelijk uitgekomen bundel„Van Bos tot Stad — opgravingen in 's-Hertogenbosch" (zie Westerheem 1984,p. 35), die ook tijdens de excursie verkrijgbaar zal zijn.

Het andere excursiepunt bevindt zich in Eindhoven, waarheen de deelnemers pertouringcar vervoerd zullen worden. Daar bevindt zich een terrein waar door deStichting Prehistorisch Huis het verleden nieuw leven ingeblazen wordt, door hetreconstrueren van enkele boerenbedrijven uit de Ijzertijd en de Romeinse tijd. Alsbasis dienen plattegronden uit de vindplaats Oss-Ussen. Het project is bedoeld omde hedendaagse mens vertrouwd te maken met de levensomstandigheden in hetverleden, ook door de mogelijkheid hier enkele dagen door te brengen. De initiatief-nemers van het project zullen een toelichting geven op de totstandkoming van hetgeheel.

Aan deze excursie kan door maximaal 100 AWN-leden worden deelgenomen. Aan-melding kan tot 15 juli plaatsvinden bij P. W. van den Broeke, Oude Vest 223-H,2312 XZ Leiden. Daarna ontvangen degenen die zich aangemeld hebben persoonlijkverdere details. De kosten zullen ƒ 30,— bedragen. Voor degenen die met de treinnaar 's-Hertogenbosch denken te reizen (s.v.p. opgeven bij aanmelding) is eenreductiebon beschikbaar waarmee de NS 20 % korting op het treinkaartje geeft.

79

Page 86: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Tentoonstellingsnieuws

Arnhem, 5 mei—1 juli 1984(Bezoekerscentrum „de Watermolen", Gemeente-museum en Burgers dierenpark)

De IjstijdenOp zaterdag 5 mei 1984 is in Arnhem een uniekevenement van start gegaan. Uniek omdat hierin een samenwerkingsverband, dat op zich alnieuw is in Nederland, voor het eerst vanuit ver-schillende invalshoeken aandacht wordt besteedaan het thema de ijstijden. In het nog nieuween eerste stedelijke bezoekerscentrum „De Wa-termolen Arnhem" wordt de in historische tijdontstane bewoning van deze stad geprojecteerdtegen de achtergrond van het tijdens de tweelaatste ijstijden gevormde landschap. Ook wordtmen hier nieuwsgierig gemaakt voor wat de an-dere twee participanten in het evenement, hetGemeentemuseum Arnhem en Burgers Dieren-park, twee maanden lang te bieden hebben.In het Gemeentemuseum kunnen de bezoekerseen tentoonstelling bezichtigen, die een goedbeeld geeft van de ijstijden, de flora en fauna ende menselijke nalatenschap uit die barre perio-den. In Burgers Dierenpark tenslotte is een routeuitgezet langs dieren die hier tijdens de laatsteijstijd leefden terwijl in een expositie een enander is te zien van het natuurlijke milieu waarindeze dieren tegenwoordig verkeren.Dat dit evenement in Arnhem plaatsvindt iszeker niet verwonderlijk. De hele noordelijkehelft van de stad ligt op heuvels en andere ter-rein vormen die door het landijs uit de voorlaatsteijstijd en door de stofstormen in de laatste ijstijdgemodelleerd werden. Uit de zandzuigputtenlangs de Rijn komen regelmatig beenderen vanreeds uitgestorven dieren, zoals de mammoet enwolharige neushoorn, en nog bestaande anderesoorten, welke hier in de laatste ijstijden leefden,tevoorschijn. De afgelopen jaren zijn ook zeeroude menselijke werktuigen in de omliggendeheuvelruggen gevonden; een aantal ervan dateertvan voor de landijsbedekking, zo'n 180.000 jaargeleden. Redenen genoeg om in Arnhem op groteschaal aandacht aan de Ijstijden te besteden.

R. BormanGemeentemuseumArnhem

Arnhem, Nederlands OpenluchtmuseumUnieke presentatie van keramische productie-processenBeroepsarcheoloog drs. R. van Zijll de Jong uitNijmegen start in april een project in het Neder-

lands Openluchtmuseum te Arnhem. Op eenveldje tegenover de Brabantse boerderij uit Bu-del, naast de bakkerij uit Ulvenhout, gaat hijverschillende soorten ovens bouwen, die opge-stookt worden om aardewerken gebruiksvoor-werpen en bakstenen te bakken.De presentatie duurt tot september en zal opfoto en film worden vastgelegd.Openingstijden en toegangsprijzen:1 april tot 1 november, di t/m vr en zo: 10—17uur; ma en za: 12—17 uur, kassa en. restaurantv.a. 11 uur. Op Koninginnedag 30 april is hetmuseum gesloten. Volwassenen ƒ5,—; kinderentot 18 jaar, 65+ ƒ3,—; groepen v.a. 35 perso-nen ƒ4,—; gezinskaart ƒ11,—.

Essen, Villa Hügel; tot 30 juni:Veru durch die Jahrtausende; Kunst und Kul-tur im Lande der Inka

Hannover, Kestner Museum, Trammplatz 3; 10mei—5 augustus:Osiris, Kreuz und Halbmond, 5000 ]ahre Kunstin Aegypten

M

Douai, Musée de la Chartreuse; 18 april—18juni:Le Nord de la France de Tbéodose d CharlesMartel

Perpignan, Palais des Rois de Majorque; 1 mei—eind juli:Origine et êvolution de l'homme

Monnickendam, Archeologische tentoonstellingin de Grote Kerk; 30 juni tot 2 september:Bleekgroen en drassig. Het ontstaan van Water-landOpeningstijden: ma t/m za: 10—16 uur, zo:14—16.30 uur. Toegang gratis.

*Oss, Jan Cunencentrum, Molenstraat 65; t/m3 juni en na 1 oktober:Van mammoet tot middeleeuwerOpeningstijden: di t/m vr: 10—17 uur, za enzo: 14—17 uur, do.avond: 19—21 uur.

Wijchen, Oudheidkundig Museum Frans Bloe-men, Koetshuis naast het Kasteel-Raadhuis.Het museum is te bezichtigen op zaterdagen 2juni, 7 juli, 4 augustus en 1 september van13.30—17.30 uur.

80

Page 87: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van dearcheologische werkgemeenschap voor Nederland

H o o f d b e s t u u r :Alg. Voorzitter: L. Molhuysen,

Louise de Colignystraat 39, 2595 SL DenHaag, (bij uitzondering) tel. 070-859719;overdag tel. 070-657955;

Vice-voorzitter: Mr. H. J. MoltmakerKleine Raamstraat 19, 9711 CG Gronin-gen, tel. 050-140777, overdag 05920-14841.

Alg. secretaris: P. W. van der Zwaai,Postbus 3088, 3130 CB Vlaardingen;tel. 010-743049;

Alg. Penningmeester: N. L. van Dinther,Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel.01890-7451;

Hoofdredacteur: C. A. Kalee,Archeologisch Instituut, Trans 14, 3512JK Utrecht, tel. 030-392018 of 392010;

Bestuursleden:Drs. P. W. van den Broeke (vakarcheo-loog), Oude Vest 223H, 2312 XZ Leiden,tel. 071-125158, overdag 071-148333, tst.2388;Dr. W. J. de Boone (publikaties),Lage Boeschoterweg 16, 3886 PS Garde-ren, tel. 05776-1329;Mevr. E. du Maine-Reintjes (afdelingen enregio's),Mevr. N. C. J. J. Ladiges (educatie),Rapenburgerplein 13, 1011 VC Amster-dam, tel. 020-251956;

E r e l e d e n : H. J. Calkoen f (Ere-voorz.),Prof. Dr. Ir. E. H. P. Cordfunke, H. J.van Rijn, P. Stuurman.

A d m i n i s t r a t e u r : H. Schoorl,Postbus 100, 2180 AC Hillegom (Van deEndelaan 90), tel. 02520-16482.

K n i p s e l a r c h i e f : Mevr. H. Goudappel,Herman Gorterplaats 199, 2902 TE Ca-pelle a/d IJssel, tel. 010-506816.

S e c r e t a r i a t e n A f d e l i n g e n :1. Noord-Nederland: Mevr. G. J. Koopmans-

Vermeer,Noordereind 22, 9265 LM Suawoude.

2. Noord-Holland Noord: W. v. d. Wal, Nij-verheidstraat 20, 1741 EL Schagen, 02240-96721.

3. Zaanstreek en omstreken: Mevr. A. Tromp-Veeter,T. Slagterstraat 15, 1551 CG Westzaan,075-283814.

4. Kennemerland (Haarlem e.o.): Mevr. M. deJong-Groot,Jan Bontelaan 11, 2015 EH Haarlem,023-245132.

5. Amsterdam en omstreken: G. Haak,Uilenstede 55, 1183 AB Amstelveen, 020-450490.

6. Rijnstreek: W. Dorsman, De Laat de Kan-terstraat 29, 2313 JS Leiden, 071-144671.

7. Den Haag en omstreken: L. van der Valk,Soestdijksekade 790, 2574 ED Den Haag,070-802546.

8. Helinium (Vlaardingen): Mr. W. P. M.Kerk! aan,Postbus 2143, 3130 BC Vlaardingen,010-343630.

9. De nieuwe Maas (Rotterdam e.o.): J. deBaan, Voorstraat 38, 3201 BB Spijkenisse,01880-12006.

10. Zeeland: Mevr. L. C. J. Goldschmitz-Wie-linga,Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, 0118470058.

11. Lek en Merwestreek: R. Hovingh, Dorps-straat 62, 2959 AH Streefkerk, 01848-1019.

12. Utrecht en omstreken: Tj. Pot,Tolsteegplantsoen 35, 3523 AL Utrecht,030-516351.

13. Naerdincklant (Hilversum e.o.):Mevr. L. van Duyn-Franken, M. Philips-laan 16, 1403 GL Bussum, 02159-13686.

14. Vallei en Eemland (Amersfoort e.o.): P.Molenaar,Regentesselaan 18, 3818 HJ Amersfoort,033-19871.

15. West- en Midden-Betuwe en Bommeler-waard: Mevr. S. H. Bakker,De Hennepe 313, 4003 BC Tiel,03440-19101

16. Nijmegen en omstreken: M. E. P. Ritzer,Dominicanenstraat 20, 6521 KD Nijmegen,080-235808.

17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: Mevr.T. v. Wijk-Brouwer, Schuurhoven 19,6721 SM Bennekom, 08389-5418.

18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwe-zoom: J. de Vries, Vossebeltweg 33,7431 AS Diepenveen, 05709-1996.

19. Twente: A. H. Bracht,Postbus 789, 7550 AT Hengelo, 074-774690.

20. IJsseldelta-Vechtstreek: Mevrouw E. M.Koerselman,Palestrinalaan 10, 8031 VP Zwolle,038-228379.

23. IJsselmeerpolders: Mevr. W. Riem-Philippi,Archipel 42—29, 8224 HT Lelystad,03200-47715.

Page 88: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Prof. dr. L. de Blois,

Prof. dr. Joh. S. Boersma e.a.

De Romeinse wereldLeven en werken in het Romeinse Rijk in het begin van onze jaartelling.Dit met honderden illustraties in kleur en zwart-wit rijk uitgevoerde boek is bedoeldvoor een brede kring van geïnteresseerden in de cultuurgeschiedenis van de Romeinen.De verschillende hoofdstukken behandelen allerlei aspecten van leven en werken in hetRomeinse Rijk:huizen, steden, gezinsleven, godsdienst, opvoeding, arbeid, handel en scheepvaart, enz.Niet alleen Rome - het centrum - krijgt aandacht, maar ook de provincies wordenapart behandeld. Al met al is een uniek standaardwerk ontstaan over de Romeinsebeschaving waaraan ook onze moderne wereld haar grondvesten te danken heeft.

Formaat: 22x30 cm. Omvang: 240 pag. met talrijke illustraties in kleuren zwart-wit. Gebonden. Prijs ƒ 39,-. ISBN 90 6255 182 3 / UGI 520.

G.P.F, van den Boorn

Oud IranPre-Islamitische kunst en voorwerpen in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden.

Dit boek geeft een archeologische impressie van Iran's rijke verleden tot aan de komstvan de Islam. De unieke schoonheid en vormvariatie van de voorwerpen komt prachtigtot zijn recht in de enige grote verzameling in Nederland.

Formaat: 20x25,5 cm. Geïllustreerd met 200 foto's in kleur en zwart-wit.Omvang: 132 pagina's. Ingenaaid. Prijs: ƒ 27,50. ISBN 90 6255 163 7 / UGI 520.

LEVEN IN MINIATUURIngrid W.L. Moerman enJ.TH.A. Peskens

Leven in miniatuurBavelaar's kijkkastjes.

Kleine diorama's in been of hout gesneden: het werk van drie generaties Bavelaar in hetbegin van de vorige eeuw. Een allereerste overzicht van deze markante vorm van kunstop de vierkante millimeter.

Formaat: 21 x 29 cm. Geïllustreerd met 150 foto's in kleur en zwart-wit.Omvang: 132 pagina's. Ingenaaid. Prijs: ƒ 24,50. ISBN 90 6255 162 9 / UGI 520.

Archeologische monumenten in Nederland9. J.T.J. Jamar: Heerlen, de Romeinse thermen

36 blz. ƒ 5,-.

10. P.J.R. Modderman: Ermelo, grafheuvels op de heide.32 blz. ƒ V -

Ook eerdere deeltjes verkrijgbaar.

Verkrijgbaar in de boekhandel

Uitgaven van

Zutphen, Postbus 188, telefoon 05759-3141

Page 89: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

XXXIII-3-1984

AWN

Page 90: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Redactie Inhoud

Hoofdredacteur:

C. A. Kalee

Redacteuren:

Mevr. H. GoudappelTj. PotG. F. thoe SchwartzenbergO. J. WttewaallMevr. J. Zantinge-van Dijkum

Redactieraad:

Dr. W. J. de BooneProf. Dr. H. BrunstingH. L. de GrootDrs. A. PeddemorsV. T. van Vilsteren

Adviseur:

R. J. Demarée

Algemeen Secretariaat A.W.N.:

Postbus 3088, 3130 CB Vlaardingen

Administratie A.W.N.:

2180 AC, Hillegom

Contributie:

ƒ 48,— per kalenderjaar te stortenop girorekening 577808t.n.v. Penningmeester A.W.N,te Poortugaal

Opzegging lidmaatschap:

vóór 1 december

Bijdragen (artikelen, boekbesprekingenenz.) zenden aan:

C. A. Kalee,Archeologisch Instituut,Trans 14, 3512 JK Utrecht

Alle overige correspondentie:

Administratie A.W.N., Postbus 100,Hillegom

P. StuartKabouterarcheologie 81

Nico ArtsNederzettingssporen uit het laat-Neolithicum en de vroege Bronstijdte Kessel-Donk, provincie Limburg 82

C. Isings

Geldtransport voor Mercurius 99

G. M. E. C. van BoekeiProvinciaal-Romeinse terracotta-beeldjes in Noordwest-Europa 103

T. Buijtendorp en W. J. ]ungNieuw onderzoek naar Forum Ha-driani 116

E. NijhofEen 15de-eeuwse beerkuil te De-venter 125

Literatuurbespreking 134

Tentoonstellingsnieuws 136

Lezingen 136

Romeins bronzen bokje uit de Meern (zie blz.99 e.v.)

ISSN 0166-4301

Page 91: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Westerheemtweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschapvoor Nederland (AWN)

Jaargang XXXIII, no. 3, mei/juni 1984

Kabouterarcheologie

In het archief van het Rijksmuseum vanOudheden te Leiden bevindt zich eenbrief, gedateerd 21 april 1901, van J. Mas-dorp, Verdronken Oord 46 te Alkmaar,aan de toenmalige directeur W. Pleyte:„WelEd. heer, Ingesloten heb ik de eeru toe te zenden een fotografi (!) welkeik nam van een potje (urn?) alhier bijhet verleggen van een buis voor de water-leiding opgegraven. Om een weinig poëzieaan de pot te geven heb (ik) getracht eenvoorstelling van een hunebed te geven,'t welk mij, door dat ik niet in bezit van

geschikte steen ben, deerlijk is mislukt,de „kabouter" is een beekje (!) 't welkik in mijn tuin heb staan, en vooraan diesteenhoop heb ik een hartsvanger of al-thans een groot Mes, dat ook daar is op-gegraven, gezet, aan dit voorwerp is wei-nig belangrijks daar het lemmet natuurlijkdoor roest bijna totaal is vernield en hethandvat, dat van been is, toen het droogwerd aan stukken ineen viel".Na een beschrijving van de pot oppert debriefschrijver dat het „Saksisch aardewerkuit de vijfde eeuw (zoude) moeten zijn".Pleyte antwoordt twee dagen later: „Hoog-geachte Heer, Ik dank U zeer voor detoezending van de photographie (!) dieinderdaad alleraardigst is. Uit den vormte oordeelen van den pot zou ik denkendat hij uit de 12e eeuw is."Een idee om vondstmeldingen in Wester-heem een weinig poëzie te gevent

P. StuartRapenburg 282311 EW LEIDEN

81

Page 92: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Nederzettingssporen uit het laat-Neolithicumen de vroege Bronstijd te Kessel-Donk,provincie Limburg

Nico Arts

Inleiding

De laatneolithische bewoning van de Zuid-nederlandse dekzandgronden is een nognauwelijks onderzocht terrein. De meestekennis die we hebben van deze periodedanken we aan het onderzoek van enkelegrafheuvels (Beex 1957, Beex en Roosens1962, Van Giffen 1949, Groenman-VanWaateringe en Van der Waals 1961,Hulst, Lanting en Van der Waals 1973,Lanting en Van der Waals 1974, Ver-wers 1964).

In de laatste decennia zijn complexenoppervlaktevondsten bekend geworden,die waarschijnlijk met nederzettingen inverband gebracht kunnen worden. Enkelevan deze vondstcomplexen zijn opgegraven(Verlinde 1971, Verwers 1972). Hetonderzoek van dergelijke nederzettings-complexen is van groot belang voor deproblematiek van de overgang van hetlaat-Neolithicum naar de vroege Brons-tijd. De continuïteit die in het grafritueellijkt te bestaan (Lanting en Van derWaals 1976) lijkt ook voor nederzettings-complexen op te gaan (cf. Lanting 1973).Vondsten van wikkeldraadaardewerk lijkenin dit verband een bijzondere plaats in tenemen.

Dat ook de Midden- en Noordlimburgseen de aangrenzende Noordbrabantse dek-zandgronden een plaats kunnen gaan in-nemen in dit onderzoeksveld, valt op temaken uit een aantal aan de oppervlakteverzamelde vondstcomplexen van stenenartefacten en laatneolithisch aardewerk.Bij het interpreteren van dergelijke vondst-complexen is echter wel enige voorzich-tigheid geboden. Slofstra (1975, 67—68)

wees er reeds op dat er in geen enkelgeval zekerheid bestaat over de cultureleen chronologische samenhang van dergelij-ke groepen oppervlaktevondsten, ofschoonhet regelmatig voorkomen van dezelfdevondstcategorieën hier wel op zou kunnenwijzen.

Het onderzoek naar laatneolithische neder-zettingen kent nog een tweede probleem.De tot dusver opgegraven nederzettings-terreinen, zoals Haps en Meerlo, hebbenweliswaar een groot aantal grondsporenopgeleverd, maar hier valt geen structuurin te herkennen. Zodoende is er hier nogniets bekend over bijvoorbeeld huisplatte-gronden (cf. Louwe Kooijmans 1980,93—94). Tot dusver leverden de Zuid-nederlandse opgegraven nederzettings-complexen eigenlijk niet veel meer infor-matie op dan de door oppervlaktevondstenbekende nederzettingscomplexen.

Enkele van de hierboven genoemde vondst-complexen werden verzameld rond hetgehucht Donk in de Middenlimburgsegemeente Kessel (afb. 1). Het materiaalwerd bijeengebracht door landbouwerPierre Hanssen en zijn zoon Huub tussencirca 1950 en 1977. De vindplaatsenliggen bijna alle op akkers die het eigen-dom zijn van de heer Hanssen sr. Behalvevondsten uit het laat-Neolithicum en devroege Bronstijd werden ook aarde werk-scherven verzameld uit de latere prehistorieen de Romeinse tijd, alsmede een midden-paleolithische vuurstenen afslag (Stapert1980).Pierre en Huub Hanssen zijn niet deenigen die archeologisch materiaal verza-melden rond Kessel-Donk -1. In dit artikel

82

Page 93: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

1. De ligging van Kessel.

worden alleen de vondsten uit het laat-Neolithicum en de vroege Bronstijd uitde verzameling Hanssen beschreven.

De vindplaatsen

Het door Pierre en Huub Hanssen ver-zamelde materiaal is afkomstig van eenvijftal vindplaatsen (afb. 2). Twee daar-van leverden ieder slechts één vondst op,terwijl op de andere drie vindplaatsenvooral vuurstenen artefacten verzameldwerden. Helaas zijn de vondsten niet alleper vindplaats bewaard, zodat er somsproblemen ontstaan bij het lokaliseren vanindividuele vondsten. Van sommige voor-werpen, met name van de aardewerk-scherven en enkele vuursteenvondsten, isechter nog bekend waar ze vandaan komen.

Veruit het meeste materiaal is afkomstigvan een akker, genaamd het Spooke-straatje (afb. 2, nr. 1). De vondsten wer-den verzameld op een zandige verhogingin de akker. Volgens Pierre Hanssen isdeze akker pas recent ontgonnen, en be-stond vóór de ontginning uit heide. Ver-moedelijk zijn alle aardewerkscherven vanhet Spookestraatje afkomstig, evenals hetovergrote deel van de overige vondsten.

De tweede vindplaats ligt op een akkerlangs de Keizersbaan (afb. 2, nr. 2) . Hierwerd een aantal artefacten verzameld,waaronder een klein bijltje (afb. 11, nr.1), een biconische steen en een fragmentvan een tweezijdig gebruikte slijpsteen(afb. 12, nrs. 1 en 5).De derde vindplaats, een akker langs deBroekerweg (afb. 2, nr. 3) , leverdeslechts één vondst op. Het is een frag-ment van een vuurstenen bijl, die werdgevonden in 1976 '(afb. 11, nr. 2) .Ook de vierde vindplaats, in de Bosch-heide te B arlo, gemeente Maasbree, lever-de slechts één vondst op. Het betreft hiereen grote vrijwel complete maalsteen.Deze maalsteen werd gevonden aan derand van een bospad tussen recent bak-steenpuin. Hoogstwaarschijnlijk is de lig-ging van deze maalsteen daarom secun-dair. De vindplaats ligt slechts enkelemeters van de grens van de gemeenteKessel (afb. 2, nr. 4) .Ook de vijfde vindplaats ligt tegen degrens van de gemeente Kessel in de ge-meente Maasbree. Deze bestaat uit eendriehoekige akker, de Cavalerie genaamd,waarvan enkele vuurstenen artefacten af-komstig zijn. Tot deze artefacten behoorteen fraaie dubbele ruimer (afb. 9, nr. 2) .Deze vijf vindplaatsen zijn gelegen op dezuidelijke helling van de dekzandrug langsde westelijke oever van de Maas. Plaatse-lijk reikt deze dekzandrug hier tot eenhoogte van 38 meter boven NAP. Devindplaatsen liggen alle op een hoogtetussen 27,5 en 30 meter boven NAP.Ongeveer 2,5 km ten zuiden van de vind-plaatsen stroomt de Maas.

Aardewerk

Er werden ruim 150 aardewerkschervenverzameld. Hiervan zijn 18 scherven tedateren in het laat-Neolithicum en in devroege Bronstijd. De overige fragmentenkunnen in de latere prehistorie gedateerdworden, alsmede in de Romeinse tijd.De 18 scherven uit het laat-Neolithicumen de vroege Bronstijd zijn afkomstig van

83

Page 94: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

2. Ligging van de vindplaatsen te Kessel-Bonk op een vereenvoudigde hoogtekaart. De hoogten zijnuitgedrukt in meters + NAP. Schaal 1 : 25.000.

1: bet Spookestraatje, 2: de Keizersbaan, 3: de Broekerweg, 4: de Boschheide, 5: de Cavalerie.

84

Page 95: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

AOO-bekers, klokbekers, potbekers, aarde-werk met wikkeldraadversiering en vanHilversumaardewerk. ; ,Enkele wandfragmenten behoren toe aanAOO-bekers („All-Over-Órnamented"-bekers). Dit zijn in afb. 3 de nrs. 8 en 9en mogelijk ook de nrs. 4 en 7. Deze vierscherven zijn versierd met • horizontaalgeordende reeksen van touw- en spatel-indrukken: Waarschijnlijk is er .hier'Sprakevan twee verschillende potten (resp. nrs.4 en 7, en 8 en 9). Deze scherven kun-nen ingedeeld worden onder type 2IIbvan de AOO-bekers (Lanting en Van derWaals 1976, 4).

Twee rand- en vier wandscherven zijnfragmenten van klokbekers. De versierin-gen hierop zijn rijk en gevarieerd. Dezeversieringen zijn horizontaal geordend, enbestaan uit banden die opgevuld kunnenzijn met verticale arcering, kruisarceringof met zigzaglijnen. De nummers 1, 3, 6en 10 (afb. 3) behoren toe aan zoge-naamde Veluwse klokbekers (type 2If).Hiervan zijn de nummers 1 en 3 randfrag-menten. De twee andere klokbekerfrag-menten (afb. 3, nrs. 2 en 5) behoren totvroegere typen (resp. 2Id en 2Ie).De drie wandfragmenten van potbekers(afb. 3, nr. 11 en afb. 4, nrs. 1 en 2) zijnversierd met horizontaal geordende reek-sen nagelindrukken. Vermoedelijk zijn deeerste twee scherven afkomstig van éénpot.

Van de vier wandfragmenten met wikkel-draadversiering (afb. 4, nrs. 3, 4, 5 en 7)zijn er twee slechts gedeeltelijk versierd.Ook bij deze vier scherven lijkt de ver-siering in horizontale lijnen geordend tezijn. Bij drie scherven zijn de indrukkenenggewonden. Enggewonden wikkeldraadbehoort vermoedelijk tot het vroegste typevan wikkeldraadaardewerk (Lanting 1969,201). Alleen bij nr. 3 van afb. 4 is dekern van de touwindruk zichtbaar, en dezeindruk kan daarom wijdgewonden genoemdworden. De indrukken op deze scherflijken in een bepaald patroon voor tekomen, de herhaaldelijk voorkomende on-

regelmatigheden in de indrukken wijzenhierop (afb. 5) . Ook Modderman (1955,36) wees op het bestaan van dergelijkeherhaaldelijk voorkomende onregelmatig-heden. Wellicht wijst dit verschijnsel opeen herhaald gebruik van hetzelfde stukje,touw voor het maken van deze indrukken.De nummers 3 en 5 zijn lichtelijk metkwartskorrels gemagerd. Geen van descherven vertoont versiering aan de bin-nenkant.

Het randfragment van de Hilversumpot(afb. 4, nr. 6) heeft enkele karakteris-tieke kenmerken van het Hilversumaarde-werk. Het vertoont krimpscheurtjes aanhet oppervlak en is met soms vrij grotekwartskorrels gemagerd. De afgeplatterand is met wikkeldraadindrukken • ver-sierd. Deze zijn in een hoek van 45° dwarsop de rand aangebracht. Bij de Hilversum-pot van Budel is een dergelijke versieringover de hele rand aangebracht, aan éénonafgebroken stuk en concentrisch met derand (Glasbergen 1962). De scherf is vaneen dikwandige pot, op de dikste plaatsis deze scherf 14 mm dik. Op de foto(afb. 4, nr. 6) is de magering met kwarts-korrels duidelijk te zien. De Hilversum-pot van Vorstenbosch is zelfs met 20 %van het volume gemagerd met grof kwarts-gruis (Modderman 1959).

Vuurstenen artefacten 2

De verzamelde vuurstenen artefacten ver-tonen een rijk en gevarieerd beeld. Uitge-zonderd de eerder genoemde middenpaleo-lithische afslag dienen de artefacten geda-teerd te worden in het laat-Neolithicumen in de vroege Bronstijd. Het is echterniet uitgesloten dat sommige artefacten inhet midden-Neolithicum gedateerd kunnenworden (cf. Van Haaren en Modderman1973). Er werden geen laatpaleolithischeof mesolithische artefacten verzameld. Bijdergelijke vondstcomplexen komen dezevaak wèl voor.

De kleur van de vuursteen is meestal di-verse tinten grijs, soms met donkere enlichte vlekken. Sommige artefacten zijn

85

Page 96: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

3. Aardewerk, vermoedelijk alles van Bet Spookestraatje (vindplaats 1). Schaal 1:1.Het zijn scherven van AOO-bekers (nrs. 8 en 9, en mogelijk ook nrs. 4 en 7), scherven van klok-bekers (nrs. 1, 2, 3, 5, 6 en 10) en van een potbeker (nr. 11).

86

Page 97: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

4. Aardewerk, vermoedelijk alles van bet Spookestraatje (vindplaats 1). Schaal 1:1. 'Het zijn scherven van potbekers (nrs. 1 en 2), van wikkeldraadaardewerk (nrs. 3, 4, 5 en 7) envan Hilversumaardewerk (nr. 6). '

87;

Page 98: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

< I f [\ (I ( I «

5. Indrukken van een wikkeldraad op scherfnr. 3 van afb. 4. De zwart gekleurde delenvertonen dezelfde onregelmatigheden. Schaal1:1.

vervaardigd uit een fijnkorrelig, ietwattransparant en donker type vuursteen (afb.6, nr. 1 en afb. 9, nr. 2) . Vooral de zoge-naamde klokbekerspitsen zijn vaak vandit type vuursteen gemaakt. De vuursteenis vermoedelijk vooral afkomstig van langsde Maas verzamelde rolstenen en uit deZuidlimburgse kalkafzettingen. Enkeleartefacten vertonen de typische blauw- enlichtgrijze, gebande structuren van Rijck-holtvuursteen (afb. 8, nrs. 1 en 4) .In totaal zijn er 211 artefacten geretou-cheerd of gepolijst. Tot deze 211 werk-tuigen behoren 18 spitsen. Deze zijn onderte verdelen in driedoorns (9 stuks: afb. 6,nrs. 1, 3, 4, 6 en 8), gesteelde spitsen(één exemplaar: nrs. 2 en 5) , een grote,ietwat plompe en grof geretoucheerdespits (afb. 6, nr. 9) en twee transversalespitsen.

Driedoorns zijn vaak geassocieerd metklokbekeraardewerk, vooral driedoornsmet kromme weerhaken (afb. 6, nr. 1).Dit type spits staat daarom bekend alsklokbekerspits. Driedoorn nr. 3 (afb. 6)kent een parallel te Speulde, waar tussenklokbeker- en wikkeldraadaardewerk eenovereenkomstig exemplaar verzameld werd(Feenstra 1976, 178, afb. 18 linksonder).Het bladspitsje nr. 5 (afb. 6) kent paral-lellen uit een grafheuvel te Meerlo, waarmet een Veluwse klokbeker drie van der-gelijke bladspitsen geborgen werden (Ver-wers 1964, 23, fig. 4). Ook de neder-zetting van Veen leverde een dergelijke

spits (Hinz 1974, 203). Gesteelde spitsen(afb. 6, nr. 7) komen vaak voor metstandvoetbekeraardewerk (o.a. Lantingen Van der Waals 1976, 69).Tot de 54 eindschrabbers behoort ééndubbele eindschrabber, die vervaardigd isvan een bijlafslag (afb. 9, nr. 4) , evenalseen andere eindschrabber (afb. 10, nr. 3) .Verder werden er zeven zijdeschrabbersverzameld.

De verzameling vuurstenen artefacten isrijk voorzien van messen (totaal 35),onder te verdelen in 1*4 klingmessen (afb.7, nr. 3, afb. 8, nrs. 1 en 2, afb. 9, nr. 1en afb. 10, nr. 4) , en 21 afslagmessen(afb. 9, nr. 3) .Er werden acht toppen van geretoucheer-de klingen met een spitse punt verzameld(afb. 10, nr. 1). Dergelijke spitsgeretou-cheerde klingen zijn ook bekend vanlaatneolithische nederzettingsterreinen teHilvarenbeek (Beex 1966, 111, nr. 5;Leenhouwers en Peeters 1973, 27, nr. 2)en te Geldrop (Beex 1969, 59, nr. 4) .De resterende vuurstenen werktuigen be-staan uit boren (totaal 6), een ruimer(afb. 9, nr. 2) en twee gepolijste bijlen,waarvan er één is gebroken (afb. 11).Verder werden er nog gevonden: 1 re-touchoir, 25 geretoucheerde klingen, 40geretoucheerde afslagen, 12 getande klin-gen en 3 getande afslagen.De niet geretoucheerde vuurstenen arte-facten (totaal 347) bestaan uit drie brok-ken, slechts zes kernen (waaronder driesecundair bewerkte gepolijste bijlen), 49kernvernieuwingsstukken, 59 ongeretou-cheerde klingen, 213 ongeretoucheerdeafslagen en 17 bijlafslagen.Het is jammer dat bij publikaties vanovereenkomstige vondstcomplexen totdusver zo weinig vuurstenen artefactenafgebeeld zijn. De meeste aandacht werdbesteed aan vondsten van aardewerk.Daarom is het moeilijk om veel meertypologische parallellen te vinden voor deKesselse vuurstenen artefacten, dan diewelke reeds genoemd werden.Er bleken twee gebroken werktuigen aan

88

Page 99: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

6. Vuurstenen spitsen: nr. 1 is een typische klokbekerspits, nr. 7 is mogelijk een standvoetbekerspits.Schaal 1:1.

89

Page 100: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

7. Vuur stenen schrabbers (nrs. 1 en 2) en een klingmes met intensieve gebruikssporen (nr: 3). Schaal1: 1.

9.0

Page 101: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

8. Vuurstenen klingmessen (nrs. 1 en 2) en schrobbers (nrs. 3 en. 4 ) . Schaal•!.: !.',•••- ;-.v.

Page 102: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

9. Vuurstenen klingmes (nr. 1), dubbele ruimer (nr. 2), afslagmes (nr. 3) en een dubbele schrabber(nr. 4). De ruimer (nr. 2) is gevonden op de Cavalerie. De dubbele schrabber (nr. 4) is gemaaktvan een bijlafslag. Schaal 1 •:'.!.

92

Page 103: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

elkaar te passen (afb. 10, nr. 3) , en voortspassen twee bijlafslagen aan elkaar. Uit-puttend werd dit passen van artefactenechter niet geprobeerd.

Opmerkelijk is het voorkomen van zonderoptische instrumenten zichtbare gebruiks-sporen op enkele artefacten. De ruimer(afb. 9, nr. 2) heeft aan de twee uiteindenduidelijk waarneembare afrondingen. Dezekomen overeen met de door Semeriov(1964, 79, afb. 25, nrs. 2 en 8) afge-beelde gebruikssporen op een ruimer. Eenstudie van dergelijke gebruikssporen heeftaangetoond dat ruimers vermoedelijk ge-bruikt werden voor het doorboren vanvoorwerpen (Semenov 1964, 73), envooral voor het vergroten van gaten(Semenov 1964, 76). Ook sommige kling-messen vertonen dergelijke afrondings-sporen. Eén exemplaar (afb. 7, nr. 3)vertoont zelfs afrondingen op bijna degehele omtrek van het artefact, voor zoverdit geretoucheerd is, alsmede op de schei-dingsribbel tussen het linker en rechterklingnegatief. Op het linker klingnegatiefkomen plaatselijk intensieve glanssporenvoor. Hier zijn bovendien parallelle kras-jes zichtbaar, die evenwijdig lopen metde lengte-as van de kling. De aard vandeze gebruikssporen wijst mogelijk op eengebruik als sikkel. Ook een schrabbervertoont afrondingssporen (afb. 7, nr. 1).

Volgens Semenov (1964, 88) duidendergelijke slijtagesporen op de schrabber-kap op een bewerking van huiden.

Andere stenen artefacten

Behalve van vuürsteen werd er ook eenaantal voorwerpen verzameld van kwart-siet en zandsteen. Een zestal van derge-lijke voorwerpen vertoont bewerkings-en/of. gebruikssporen. We noemden reedsde grote vrijwel complete maalsteen vande Boschheide (vindplaats 4). Deze steenmeet circa 50 x 32 x 20 cm. De boven-kant is enigszins ovaalvormig en is daarconcaaf uitgesleten. De rest van de maal-steen is ruw bekapt. Op enkele plaatsen

zijn in recente tijd stukken afgebroken.Deze steen is van hetzelfde type als watHarsema (1979, 8—10) schaalvormigemaalsteen noemt. De datering is onzeker,maar het is niet onwaarschijnlijk dat dezemaalsteen met laatneolithische nederzet-tingsactiviteiten in verband gebracht kanworden.

Van vindplaats 2 langs de Keizersbaankomen een biconische steen en een frag-ment van een tweezijdig gebruikte slijp-steen. De in een biconische vorm bekaptesteen is enigszins rond van vorm (afb. 12,nr. 1). De twee niet bekapte kanten zijnvlak, rond van vorm en vertonen een gladoppervlak. Dit artefact lijkt op de doorLouwe Kooijmans (1974, 235—236)afgebeelde en beschreven „balvormigeveelvlakken" die door Louwe Kooijmansmet wikkeldraadaardewerk in verbandgebracht worden.

Het fragment van de tweezijdig gebruikteslijpsteen vertoont aan beide zijden eenaantal parallelle krasjes (afb. 12, nr. 5) .De resterende drie stenen met bewerkings-en/of gebruikssporen bestaan uit een lang-werpige, op doorsnede ovale steen dieaan een van de lange zijden plat en gladafgesleten is. Op deze steen (afb. 12, nr.2) zijn enkele recente krassen zichtbaar,die mogelijk door een ploeg veroorzaaktzijn. Nummer 3 (afb. 12) vertoont even-,als nr. 5 een aantal parallelle krasjes. Ten-slotte bevindt zich onder deze stenenvoorwerpen nog een aan bijna alle kantenrond afgesleten steen (afb. 12, nr. 4) .Deze steen is te grofkorrelig om er ge-bruikssporen op te kunnen-zien. Overigensgeldt ook voor deze stenen artefacten datze gedateerd kunnen worden in latereprehistorische perioden dan laat-Neolithi-cum of vroege Bronstijd.

Datering van de vondsten

Van de meeste vuurstenen artefacten is teweinig bekend om deze op typologischegronden te kunnen dateren. Wat dit be-treft zijn we voornamelijk aangewezen opde aardewerkscherven.

93

Page 104: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

10. Vuurstenen klingmes (nr. 4), twee schrobbers (nrs. 2 en 3) en een spits geretoucheerde(nr. 1). Nr. 3 is gemaakt van een bijlafslag. Schaal 1 : 1.

94:

Page 105: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

11. Gepolijst vuurstenen bijltje van de Keizers-baan ,nr. 1) en een gebroken bijl van deBroekerweg (nr. 2). Schaal 1 : 2.

De te Kessel-Donk verzamelde aardewerk-scherven kennen een redelijk aantal C 14gedateerde parallellen, waardoor het mo-gelijk is de Kesselse vondsten absoluut tedateren. De AOO-bekers type 2IIb kunnentussen circa 2200 en 2000 v. Chr. gedateerdworden3, de klokbekers type 2Ie tussencirca 1950 en 1700 v. Chr. Van de klok-bekers type 2If is slechts één C 14-date-ring beschikbaar, en wel die van Mole-naarsgraaf: circa 1700 v. Chr. Voor pottenmet wikkeldraadversiering zijn acht C 14-dateringen beschikbaar die variëren tussencirca 1750 en 1500 v. Chr. Tenslotte zijner twee praktisch gelijke C 14-dateringenbeschikbaar voor Hilversumaardewerk,gemiddeld circa 1460 v. Chr.Samenvattend mogen we dus met enigevoorzichtigheid stellen dat te Kessel-Donktussen circa 2200 en 1500 v. Chr. bewo-ning heeft plaatsgevonden; dit op grondvan dateringen van overeenkomstig aarde-werk van andere vindplaatsen, uitgedruktin niet gecalibreerde C 14-jareri.

Discussie en conclusie

De hiervoor besproken oppervlaktevonds-ten wijzen . op nederzettingsterreinen diegedateerd dienen te worden in de laatste

fase van het laat-Neolithicum en in devroege Bronstijd. Typerend voor eerstge-noemde periode zijn de.scherven van be-keraardewerk. Van de- vuurstenen arte-facten noemen we hier de driedoorns metkromme weerhaken^ die vaak geassocieerdworden met klokbekers. De vroege Brons-tijd is vertegenwoordigd door enkele scher-ven met wikkeldraadversiering. Opmerke-lijk is het voorkomen van deze versieringop een randfragment van een Hilversum-pot. Het nederzettingskarakter van ten-minste enkele van de Kesselse vondstcom-plexen wordt nog onderstreept door hetvoorkomen van een groot aantal vuur-stenen artefacten, waaronder secundairbewerkte gepolijste bijlen, bijlafslagen, enenkele uit bijlafslagen vervaardigde werk-tuigen. Ook de passende artefacten dienenin dit verband genoemd te worden. Hetvuursteenmateriaal is typologisch en mor-fologisch sterk verwant met de vondstenvan nederzettingsterreineh in de Noord-brabantse Kempen (zoals Bladel-KriekeSchoor, Geldrop-Huisvenakkers, Geldrop-IJzeren Man, Riethoven-Brooven, Rietho-ven-Heesmortel, en Hilvarenbeek). Type-rend is ook dat deze vuursteencomplexenin de Kempen in verband gebracht kun-nen worden met scherven van klokbekersen potbekers (in Geldrop) en met scher-ven van wikkeldraadaardewerk (in Bladel,Hilvarenbeek en Riethoven-Heesmortel).

95

Page 106: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

12. Werktuigen, gemaakt van kwartsiet. Het zijn slijpstenen (nrs. 2 t/m 5) en een biconische steen(nr. 1). De nrs. 1 en 5 zijn afkomstig van de Keizersbaan, de overige artefacten van het Spooke-straatje. Schaal 1 : 2.

96

Page 107: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Dit pleit er voor dat het MiddenlimburgseMaasgebied en de Brabantse Kempen inhet laat-Neolithicum en in de vroegeBronstijd een gelijksoortige ontwikkelingmoeten hebben doorgemaakt.

Een probleem is, of dergelijke vondst-complexen gezien moeten worden alsoverblijfselen van meerdere verschillende,of van één doorlopende en onafgebrokenbewoningsfase. De combinatie van AOO-bekers, klokbekers, wikkeldraadaardewerken Hilversumaardewerk lijkt te wijzen opéén continue bewoningsfase te Kessel-Donk. Als men in verband hiermee echterde hiervoor genoemde C 14-dateringen inogenschouw neemt, lijkt het onwaarschijn-lijk dat er gesproken mag worden van ééndoorlopende onafgebroken bewoningsfase.De C 14-dateringen wijzen op een tijd-spanne van circa 700 jaar, een onwaar-schijnlijk lange periode voor een onafge-broken bewoning op één plaats voor devermoedelijk semi-sedentaire landbouwersuit het laat-Neolithicum en de vroegeBronstijd. Geconcludeerd mag dus wordendat de nederzettingen te Kessel-Donk ver-moedelijk meerdere afzonderlijke bewo-ningsfasen gekend hebben.Tot slot kunnen we hier concluderen dathet Middenlimburgse Maasgebied kan bij-dragen tot de kennis van de bewoning vanhet laat-Neolithicum en de vroege Brons-tijd. Het is van belang dergelijke neder-zettingscomplexen eens aan een diepgaan-der onderzoek te onderwerpen, waarbij —voor zover dit de materiële cultuur betreft— ook de stenen artefacten meer aandachtdienen te krijgen dan tot dusver gebeurde *.

Noten1 Het archeologisch rijke Middenlimburgse Maas-

gebied wordt vooral de laatste jaren intensiefbezocht door vele personen. Hierbij wordtveel laatneolithisch nederzettingsmateriaal ver-zameld. Vondstcomplexen raken echter steedsmeer verspreid over tientallen — vaak onbe-kende — particuliere verzamelingen.

2 In de tekeningen is cortex aangegeven metstippeltjes, gepolijste delen met parallelle lijnen,en door gebruik afgeronde delen zijn zwartgekleurd. Recente breuken zijn wit gelaten.Een zwart bolletje onder het artefact geeft deplaats aan van de slagbult, een open bolletjede richting van de slagbult. Voor zover arte-facten ook ventraal geretoucheerd zijn, zijndeze aan beide zijden afgebeeld.

a Aüe dateringen zijn overgenomen uit Lantingen Mook (1977).

4 Met dank aan Pierre en Huub Hanssen teKessel-Donk voor het geruime tijd lenen vanhun verzameling en voor het mededelen vande vondstomstandigheden. Dr. J. A. Bakker enJ. W. Hogestijn waren behulpzaam bij hetdetermineren van de aardewerkscherven. Drs.N. Roymans leverde een aantal bruikbare op-merkingen en aanvullingen. De foto's in afb. 3en 4 werden gemaakt door Peter Bersch,Audiovisuele Dienst der Katholieke Universi-teit te Nijmegen. Alle overige afbeeldingenwerden vervaardigd door de schryver.

Literatuur

Beex, G., 1957. Twee grafheuvels in Noord-Brabant. Eindhoven.

Beex, G., 1966. Laat-Neolithische kuituur inHilvarenbeek. Brabants Heem 18, 110—114.

Beex, G., 1969. Neolithische nederzettingssporente Geldrop. Brabants Heem 21, 58—60.

Beex, G., H. Roosens, 1962. Drieperiodenheuvelte Mol bij grenspaal 194. Heünium 2, 255—259.

Feenstra, E. J., 1976. Een nederzetting uit deovergangstijd laat Neolithicum/vroege Brons-tijd bij Speulde? Westerheem 25, 166—181.

Giffen, A. E. van, 1949. Een vierperioden-tumulus met primaire klokbekerheuvel bijSchaaik, Gem. Oss, N.Br. Brabants Heem 1,67—74.

Glasbergen, W., 1962. De Hilversum-pot van•Budel/Weert (Nederlands Limburg). Heü-nium 2, 260—265.

Groenman-Van Waateringe, W., J. D. van derWaals, 1961. The Late Neolithic tumulusat boundary post 425 at Swalmen (DutchLimburg). Helinium 1, 47—54.

Haaren, H. M. E. van, P. J. R. Modderman,1973. Ein Mittelneolithischer Fundort unter

97

Page 108: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Koningsbosch, Prov. Limburg. AnalectaPraehistorica Leidensia 6, 1—49.

Harsema, O. H., 1979. Maalstenen en handmo-lens in Drente van het Neolithicum tot ca.1300 AD. Assen.

Hinz, H., 1974. Die steinzeitlichen und früh-bronzezeitlichen Funde der Grabung inVeen, Kreis Moers. Rbeinische Ausgrabun-gen 15, 193—241. ' .

Hulst, R. S., J. N. Lanting, J. D. van der Waals,1973. Grabfunde mit frühen Glockenbechernaus Gelderland und Limburg. Berichten van

-de Rijksdienst voor het OudheidkundigBodemonderzoek 23, 77—101.

Lanting, J. N., 1969. Verspreiding en dateringvan wikkeldraadaardewerk. Nieuwe Drentse

• ' Volksalmanak 87, 191—210.Lanting, J. N.; 1973. Laat-Neolithicum en Vroege

Bronstijd in Nederland en N.W. Duitsland:continue ontwikkelingen. Palaeohistoria 15,215—317.

Lanting, J. N , W. G. Mook,' 1977. The pre- and[ protohistory of theNetherlands in terms of

radiocarbon dates. Groningen.Lanting, J. NL, J. D,. van der Waals, 1974. Oud-

heidkundig onderzoek bij Swalmen I. Prae-historie. Opgravingen in de jaren 1936—

. 1938 en 1968—1973. Oudheidkundige Me-dedelingen van het Rijksmuseum van Oud-heden te Leiden 55, 1—111.

Lanting, J. N., J. D. van der Waals, 1976,. Beaker•Culture Relations in the Lower Rhine Basin.In: J. N. Lanting, J. D. van der Waals,red., Glockenbechersymposium Oberried1974, 1—80. Bussum.

Leenhóuwjers, A., R. M. Peeters, 1973. Nieuwe'Steentijdvondsten te Qostelbeers en Hilva-

' renbee'k. Brabants, Heem. 25, 23—29.Louwe Kooijmans, L. P., 1974. The Rhine/

Meuse Delta/ Four studies on its prehistorieoccupation and Holocene geology. Leiden.

Louwe Kooijmans, L. P., 1980. Het onderzoekvan neolithische nederzettingsterrèinen inNederland anno 1979. Westerheem 29, 93—136.

Modderman, P. J. R., 1955. Laat bekeraarde-werk versierd met indrukken van een wik-keldraadstempel. Berichten van de Rijks-dienst voor het Oudheidkundig Bodemon-derzoek 6, 32—43.

Modderman, P. J. R., 1959. Een „Hilversum"potmet wikkeldraad versierd en een bronzennaald uit Vorstenbosch. Berichten van deRijksdienst voor het Oudheidkundig Bodem-onderzoek 9,.288—289.

Semenov, S. A., 1964. Prehistorie Technology.An Experimental Study of the Oldest Toolsand Artifacts from traces of Manufactureand Wear. Bath.

Slofstra, J., 1975. Neolithicum. In: G. J. Ver-wers, red., Noord-Brabant in pre- en proto-historie, 55—70. Oosterhout.

Stapert, D., 1980. Donk (gem. Kessel). Archeo-logisch Nieuws, 47—48.

Verlinde, A. D., 1971. Spatneolithische undfrühbronzezeitliche Siedlungsspuren auf derMeerlo-er Heide, Gem. Meerlo, Prov. Lim-burg, und ihre Stellung. Analecta Praehisto-rica Leidensia 4, 26—46.

Verwers, G. J., 1964. A Veluvian Bell Beakerwith remains of a cremation in a tumulusnear Meerlo. Analecta Praehistorica Leiden-sia 1, 27—34.

Verwers, G. ]., 1972. Das Kamps Veld in Hapsin Neolithicum, Bronzezeit und Eisenzeit.Leiden.

Nederlandplein 28,,5628 AE EINDHOVEN

Page 109: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Geldtransport voor Mercurius

C. Isings

Interessante voorwerpen komen vaak alstoevalsvondst te voorschijn, zo ook ditbokje. Het is een oppervlaktèvondst uitDe Meern, een plaats, waar al veel Ro-meins materiaal is gevonden en waar ver-moedelijk een castellum heeft gelegen1.Het bronzen beeldje, dat zich in een parti-culiere verzameling bevindt, is uit één stukgegoten met het rechthoekige vlakke voet-stukje, dat aan de onderzijde sporen ver-toont van bevestiging op iets anders. Metkop gemeten is het bokje 4.4 cm hoog, degrootste lengte bedraagt 5 cm. Van delinker horen is circa 2/3 afgebroken, ver-der is het beeldje compleet. De patina isgroen, aan de onderzijde een lichter groen.Het dier staat, de poten in telgangerstand,de kop fier opgericht. De gegroefde horenszijn van scimitar-vorm, naar voren omge-bogen. Alle details zijn zorgvuldig weer-gegeven: het amandelvormige oog, deneusgaten, het golvende haar (dat op depoten een visgraatmotief vormt), de baard,de hoeven en het parmantig opgerichtestaartje. Dit type bok is in de oudheidveelvuldig en in verschillende samenhangafgebeeld.

Het bijzondere aan dit bokje is, dat hetals lastdier fungeert: op de rug draagt hijtwee gevulde, bolle zadeltassen, driehoekigvan vorm met knoppen aan de uiteinden.

Boven op de rug eindigen zij in een doos-vormig deel. Hun vorm herinnert aan dievan leren wijnzakken zowel als aan die vande geldbuidel, in het bijzonder de geld-buidel van 'Mercurius. Zo'n buidel kanverschillende vormen vertonen, soms eeneenvoudige bolle zak, soms een zak metéén enkele knop en dikwijls ook de drie-hoekige vorm, die een dichtgenaaide diere-huid suggereert. Een dergelijke beurs of

zak werd met een koord dichtgebonden,met dit koord kon men hem' ook aariVdegordel bevestigen. Een bolle buidel, metkoord eromheen, is bijv. te zien op eenMercurius-reliëf uit de tempel van Gun-dershoffen (museum Mulhouse)2. Eenandere wijze van sluiten vertoont 'eenbeurs, die in Bargercompascuum werd ge-vonden: hier kon een riempje door 'eenreeks gaatjes aan de bovenkant wordengeregen, de beurs kon verder met eenkoord worden dichtgebonden én aan degordel gehangen worden 3.

Ook de buidels van het bokje zijn metkoorden dichtgebonden, zoals uit plooitjesaan hun bovenkant blijkt en ook te zienis aan twee horizontare ribbeltjes daar-boven. Het doosvormige voorwerp op derug, waarop nog enkele gestempelde on-diepe putjes te zien zijn, is dan het boven-stuk van de buidel, met de putjes kunnenwellicht ook plooitjes zijn aangeduid. Hoebeide buidels tenslotte aan elkaar zyn ver-bonden, om zó over de rug van de bok teworden gehangen, is bij een klein formaatals dit beeldje niet duidelijk te maken.

Een bok werd soms als trekdier .en eenenkele maal ook als rijdier afgebeeld, alslastdier komt hij heel zelden voor. Hetdragen van pakken en zakken was het werkvan de grotere dieren,, zoals paarden enmuildieren. Een bok met een lederen zadelen bovenop de rug een'vracht bloemen isafgebeeld in het atrium van de Casa deiVettii in Pompeii4, waar Amortjes enPsychai met allerlei werkzaamheden bezigzijn. De bok, begeleid door twee Amor-tjes, waarvan er één een mandje vol bloe-men draagt, is hier op weg naar een tafel,waar kransen worden gevlochten. Feeste-lijke -kransen horen thuis in de Bacchische

.99

Page 110: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

De rechterkant van het bokje. De groevenvan de horen zijn hier duidelijk te zien.

2. De linkerkant. Het verdiepte oog met scherpeomranding is hier het best bewaard. Debuidel toont drie plooien.

100

Page 111: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

He/ èo£/e z» boven-aanzicht. Hier komen de,koorden van de buidels het beste uit.

4. De dikte van de buidels is ook in voor-aan-zicht goed te zien.

sfeer, zoals ook op een andere voorstellingin dezelfde serie blijkt, waar Amor enPsyche in triomf in een bokkewagenrijden, terwijl deboksgod Pan ze begeleidt.Een preciese parallel voor het bronzenbokje is dit niet. Dat is misschien wel ietsmeer het geval met een beeldje uit Ton-geren, in het museum aldaar. Het is eenbronzen bokje, waarvan helaas de kopontbreekt. Het bokje heeft twee ruitvor-/mige tassen op de rug, die in dit geval nietgevuld zijn. Wel zijn ze versierd met groe-ven langs de randen en putjes in hetmidden. Bovenop de rug bevindt zich weereen doosvormige knop 5. Vermoedelijk zijnook hier dichtgebonden buidels bedoeld.

Een goede parallel is ook een bronzenrammetje in het museum te Rouen °,waarvan de vindplaats helaas onbekend is.

Hij draagt buidels van hetzelfde model alsdie van het bokje uit De Meern. Daar hijkleiner en ook wat primitiever van vormis dan het bokje, is het samengebondendeel op de rug wat minder duidelijk aan-gegeven. Een klein bronzen rammetje,afkomstig uit de collectie Guyot en nu inhet Rijksmuseum Kam te Nijmegen, draagtbuidels, die in één enkele knop aan deonderzijde eindigen. In de catalogus7

wordt op de overeenkomst gewezen tussendeze buidels en de beurs van Mercuriusen de conclusie wordt getrokken, dat dit

101

Page 112: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

diertje waarschijnlijk deel uitmaakte vaneen groep met deze godheid. Zowel de bokals de ram, vaak in combinatie met eenhaan en een schildpad, komen vaak voor indergelijke groepen met Mercurius. Eenram en een bok samen staan aan weers-kanten van een zittende Mercurius uitMontorio Veronese, in het museum teWenen s. Zij dienden daar als rijdier vooreen tweetal Amortjes (waarvan alleen dieop de ram bewaard bleef). Gewoonlijkbegeleidt hem maar één der twee dieren,meestal een bok. Een fraai springendbokje behoort bij een Mercurius-groep uitSchwarzenacker9.. Van groepen met eenstaande Mercurius zijn bijv. die van Bavai10

en Augst1:L te noemen; ook het voetstukjemet een staand bokje uit Pommeroeil12

zal bij een staande Mercurius hebben be-hoord. In dit geval is, evenals bij de groepin Wenen, duidelijk te zien, dat het beeldjeeen eigen rechthoekig voetstukje heeft,waarmee het op een grotere basis is vast-gemaakt.

Ook het bokje uit De Meern zal bij eenMercurius-groep hebben behoord al kanniet worden vastgesteld of het hier eenzittende of een staande Mercurius betrof.Een vraag is ook, of deze godheid nu zelfook nog een beurs in de hand droeg, ofdat zijn geldtransport geheel aan de bokwas opgedragen.Het beeldje is van een goede kwaliteit,de gehele groep zal zeker ook fraai zijngeweest.

Noten1 C. A. Kalee, Opgravingen op de Hoge Woerd

in De Meern, 1830—1973. Officieel Orgaan

van de Historische Vereniging Vleuten-DeMeern-Haarzuilens 2, 1982, pp. 59 e.v.; C.Isings, C. A. Kalee, De archeologische op-graving op de Hoge Woerd in De Meern in1982—1983. Officieel Orgaan van de Histo-rische Vereniging Vleuten-De Meern-Haarzui-lens 4, 1984, pp. 180 e.v.

2 E. Espérandieu, Recueil général des bas-reliefs, statues et bustes de la Gaule Romaine7, 1918, 5649.

3 K. Schlabow, Der römische Münzschatz vonBargercompascuum. II. Der Geldbeutel. Pa-laeohistoria V, 1956, pp. 81 e.v.

4 P. Hermann, F. Bruckmann, Denkmaler derMalerei des Altertums. Serie I (1904—1931),Taf. 22; O. Keiler, Die antike Tierwelt I(1909), Abb. 105.

5 G. Faider-Feytmans, Les Bronzes romains deBelgique, 1979, p. 96, no. 113, pi. 60.

6 E. Espérandieu, H. Rolland, Bronzes antiquesde la Seine Maritime. Gallia, Suppl. XIII,1959, pi. XXXVIII, p. 61, nr. 117.

7 A. N. Zadoks, W. J. Peters, A. M. Witte-veen. The Figural Bronzes. Description of theCollections in the Rijksmuseum G. M. Kamat Nijmegen VII. 1973, p. 36, nr. 48.

8 Luigi Beschi, I bronzetti Romani di MontorioVeronese. Instituto Veneto di Scienze, Lettereed Arti, Memorie Classe di Scienze morali eLettere, Vol. XXXIII-II, 1962, Tav. VII,fig. 12, pp. 31 e.v.

9 Alfons Kolling, Die Bronzestatuetten ausdem Saulenkeller. Forschungen im römischenSchwarzenacker 1, 1967, Taf. 17 en 25.

10 Germaine Faider-Feytmans, Recueil des bron-zes de Bavai. Gallia, Suppl. VIII, 1957, pp.47 e.v., pi. VI.

11 Max Martin, Römermuseum und RömerhausAugsr. Augster Museumshefte 4, 1981, Abb.59, 60, p. 94, uit een lararium. Een Mercu-rius met liggende bok: Abb. 85, p. 96.

12 G. Faider-Feytmans, Les bronzes romains deBelgique (zie noot 5), p. 198, A 3, pi. 187.

Kolonieweg 6,3768 EX SOEST

102

Page 113: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Provinciaal-Romeinse terracottabeeldjesin Noordwest-Europa*

G. M. E. C. van Boekei

Inleiding

Romeinse terracottabeeldjes zijn in Noord-west-Europa vervaardigd vanaf de 1steeeuw n. Chr. tot de 4e eeuw. De produktiedie vrij omvangrijk was, omvatte voorna-melijk beeldjes van witbakkende klei.Beeldjes van rood aardewerk kwamen min-der vaak voor; ze werden vooral in Triergemaakt, en zijn vervaardigd van ijzer-houdende kleisoorten. Doordat tijdens hetbakken het ijzer met zuurstof oxydeerdewerd het uiteindelijke baksel rood. Dewitbakkende kleisoorten bevatten geenijzer. Men noemt de witte beeldjes meestalpijpaarden beeldjes. Deze term is afgeleidvan de witte tabakspijpen die in de 17deeeuw en later geproduceerd zijn. Hetbegrip pijpaarden beeldjes is voor deRomeinse tijd dus een anachronisme. Indit artikel worden de termen terracotta-beeldjes en terracotta's gebruikt, ombeeldjes van gebakken klei aan te duiden,ongeacht de kleur van het baksel. DeItaliaanse term terra cotta betekent ge-bakken aarde of klei. Dit begrip is in deNederlandse taal een gebruikelijke bena-ming geworden voor beeldjes van gebakkenklei.

Terracotta's werden in Noordwest-Europameegegeven aan de doden in graven. Inheiligdommen droeg men ze op aan degoden, in de vorm van wij geschenken.In huizen stonden ze waarschijnlijk inkleine huisheiligdommen.

De produktiegebieden

Terracotta's werden in twee hoofdgebiedengeproduceerd: in Midden-Gallië en in hetRijn/Moezelgebied. Onder Midden-Galliëwordt verstaan het gedeelte van Frankrijk

dat ligt in het stroomgebied van de Loireen de Allier1. In het Rijn/Moezelgebiedwaren Keulen en Trier de grote centra.In de ateliers van beide gebieden werdenterracotta's gemaakt om aan de lokalevraag tegemoet te komen. Ze werdenevenwel ook naar verafgelegen strekengeëxporteerd;

De produktie van terracotta's begon inMidden-Gallië in de 1ste eeuw en bleeftot ver in de 3de eeuw bestaan 2. In Trierontstond de terracottaproduktie waarschijn-lijk in de 2de eeuw en hield stand tot(in) de 4de eeuw3.

De produkten uit Keulen

De eerste Keulse terracotta's zijn misschientegen het einde van de 1ste eeuw gepro-duceerd4. Volgens de Duitse archeoloogBinsfeld veroorzaakte de pestepidemie vande jaren 166—180 waarschijnlijk het eindevan de terracottafabricage in Keulen '°.Voor de datering van de beeldjes uitKeulen zijn inscripties in de terracotta'sbelangrijk. Vóór het bakken van de beeld-jes zijn vaak de namen van de makers inde nog zachte klei geschreven °. Vindexen Servandus zijn het bekendst7. Vindex

De schrijfster van dit artikel bereidt een dis-sertatie voor over de provinciaal-Romeinseterracotta's in Noordwest-Europa. De beeldjesdie in Nederland gevonden zijn worden in hetproefschrift beschreven. Veel particuliere ver-zamelaars hebben mij reeds hun meestal inte-ressante vondsten laten bestuderen, waarvoorik hen op deze plaats wil bedanken. Ik hoopdat mij naar aanleiding van dit artikel nogandere vondsten bekend zullen worden. Iederfragment van een beeldje of masker van terra-cotta is welkom, mits het in Nederland ge-vonden is.

103

Page 114: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

1. Apollo uit Heerlen, nr. 1. H. 16.9 cm. FotoT hermenmuseum, Heerlen.

leefde tegen het einde van de 1ste eeuw-of in de eerste helft van de 2de eeuw s.Zijn naam komt voor op beeldjes vanvrouwen of godinnen die een kapsel heb-ben dat volgens de Trajaanse mode isopgemaakt (keizer Trajanus: 98—117) !).Door Vindex gesigneerde firmalampendateren uit de eerste helft van de 2deeeuw 10 (firmalampen zijn olielampen meteen stempelafdruk van de fabrikant op debodem).

De beeldjes van Servandus dateren uit hetderde kwart van de 2 de eeuw. Dezedatering blijkt uit de inscriptie in het

voetstuk van een beeldje uit Arentsburg(Voorburg.)11. De inscriptie vermeldtde maker van het beeldje, Servandus,en de consuls Senecio en Apollinaris,uit het jaar 169. Inscripties in twee frag-menten van terracotta's uit Keulen enGondorf, vermelden de consuls Macrinusen Celsus; uit het jaar 16412. Op dezebeeldjes komt de naam van de maker nietvoor, maar ze worden aan Servandus toe-geschreven op grond van de vorm van deletters in de inscriptie.

De techniek

De omvang van de terracottaproduktie waszeer groot omdat de beeldjes met behulpvan mallen werden verveelvoudigd (serie-

104

Page 115: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

2. Apollo uit Krefeld-Gellep. H. 20.8 cm. FotoMuseum Burg hinn, Krefeld.

of massa-produktie). Mallen (negatief vor-men) werden af gevormd van massievemodellen (originelen) die van klei uit devrije hand geboetseerd waren. Per beeldjehad men minimaal twee vormhelf ten nodig,om een voor- en keerzijde te maken dieaan elkaar bevestigd werden.

In Keulen zijn opvallend weinig mallengevondenll!. Dit is niet verwonderlijk,

.._ J

gebakken klei gemaakt, maar van gips.Gips is een kwetsbaar materiaal; het ver-dwijnt als het in een vochtige bodemterechtkomt, meestal zonder een spoorachter te laten. Het gebruik van gipsmal-len valt af te leiden uit de aanwezigheidvan kleine ronde oneffenheden op hetoppervlak van de beeldjes 14 (zie afb. 9).De ronde oneffenheden zijn de afdrukkenvan luchtbellen, die vaak voorkomen ingips bij onzorgvuldige aanlenging metwater van het gipspoeder.

want ze waren mijns inziens niet van Dit technisch gegeven is mijns inziens van

105

Page 116: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

3. Apollo uit Arentsburg (Voorburg), nr. 3. H. 8.3 cm. Foto RMO.

4. Apollo uit Arentsburg (Voorburg), nr. 2. H.8.1 cm. Foto RMO.

5. Gezicht van Apollo uit Arentsburg (Voor-burg), nr. 5. H. 4.6 cm. Foto RMO.

106

Page 117: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

groot belang voor het toeschrijven vanbeeldjes aan een bepaald produktiegebied.In Keulen zijn naar mijn mening gipsmal-len gebruikt; in Trier heeft"'men naastterracottamallen waarschijnlijk ook mallenvan gips gebezigdM. In Midden-Galliëschijnen gipsmallen niet voor vervaardi-ging van terracotta's te zijn gebruikt.

Tijdens bezoeken aan Franse musea enarcheologische centra heb ik deze kenmer-kende oneffenheden niet aangetroffen opbeeldjes uit Middengallische ateliers ie. DeFranse archeoloog Vertet heeft aangetoonddat het reproduceren van terracottalampenen appliques met behulp van gipsmallenwèl in Midden-Gallië bekend was17. Ge-durende een zeer korte periode, waar-schijnlijk rond 81—117, heeft men ditprocédé gevolgd. Het lijkt mij daarom nietgeheel uitgesloten dat men in dit gebiedeen enkele maal gipsmallen gebruikt heeftvoor de reproduktie van beeldjes 1S, maarin elk geval gaf men de voorkeur aanmallen van gebakken klei.

Het gebruik van gipsmallen heeft vóór- ennadelenlf). Het voordeel is dat gipsmallenhet produktieproces versnellen, o.a. omdatgips niet gebakken hoeft te worden. Hetgrootste nadeel is de snelle slijtage vanhet zachte materiaal. Volgens de Engelsearcheoloog Higgins brachten gipsmallen 50tot 100 afdrukken voort 20. Voor modernegipsmallen geldt volgens Vertet een aantalvan 30 scherpe afvormingen 21. Terracotta-mallen kunnen daarentegen honderden,zelfs duizenden afdrukken geven 2i. Mis-schien verklaart dit nadeel het feit dat inMidden-Gallië niet of nauwelijks gips-mallen gebruikt zijn. De omvang van deterracottaproduktie was daar namelijk zeergroot, waarschijnlijk aanzienlijk groter danin het Rijn/Moezelgebied. De sterkereterracottamallen waren voor een omvang-rijke produktie geschikter dan de gips-mallen.Het gebruik van gipsmallen verklaartmijns inziens de afwezigheid van modellenals archeologische resten in Keulen. Omgipsmallen te maken gebruikte men na-

melijk originelen van gedroogde, ongebak-ken klei (leerharde originelen) 23. Onge-bakken klei is kwetsbaar, en de originelenlosten op'als'5ë eenmaal aan de inwerkingvan de bodem waren blootgesteld.Wanneer we beeldjes uit Midden-Galliëen uit het Rijn/Moezelgebied met elkaarvergelijken blijken er meer verschillen tezijn in de vervaardigingswijze. In het alge-meen zijn de Middengallische exemplarenzorgvuldiger afgewerkt dan de beeldjes uithet Rijn/Moezelgebied.Op grond van technische gegevens kunnenterracotta's dus aan een bepaald produktie-gebied worden toegeschreven. Chemischekleianalysen van de terracotta's kunnen inde toekomst gebruikt worden om de juist-heid van de toeschrijvingen te toetsen. InDuitsland en Frankrijk worden dergelijkeanalysen al gemaakt, maar de gegevens zijnnog niet gepubliceerd.

De typenrijkdom

Bij de typen en de onderwerpen van debeeldjes zijn er ook verschillen en over-eenkomsten per produktiegebied te con-stateren. De typenrijkdom was in beidehoofdgebieden groot. Het is opvallend datin Midden-Gallië én in het Rijn/Moezel-gebied uitbeeldingen van vrouwen of go-dinnen overheersten. Beeldjes van Venuszijn in het repertoir van de ateliers in detwee hoofdgebieden rijkelijk vertegen-woordigd. Beeldjes van een vrouw, tro-nend in een rieten zetel en één of tweezuigelingen voedend, waren in Midden-Gallië zeer populair. Hun tegenhangers inhet Rijn/Moezelgebied zijn tronende vrou-wen of godinnen, die slechts een enkelemaal een zuigeling op de schoot houden.Bij hen is een hondje of fruit op de schootweergegeven. In het Rijn/Moezelgebiednemen terracotta's van Fortuna ook eenbelangrijke plaats in (zie afb. 9). Borst-beeldjes zijn in de ateliers van beide pro-duktiegebieden in grote aantallen gemaakt.In Midden-Gallië zijn zij meestal de weer-gave van vrouwen, in het Rijn/Moezel-gebied van kinderen, dikwijls jongens. In

107

Page 118: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Midden-Gallië en in het Rijn/Moezel-gebied .komen terracotta's van hanen enkippen veelvuldig voor. Ze worden vaakin graven gevonden. Deze dieren warenmisschien de attributen van bepaalde go-den, bijvoorbeeld de haan als het bege-leidende dier van Mercurius 24. Een andereverklaring zou mijns inziens kunnen zijn,dat zij dienden als goedkope vervangingenvan voedsel dat voor de doden bestemdwas 2u.

In beide produktiecentra zijn nog veleandere typen beeldjes vervaardigd. Hetvoert te ver om in dit artikel hieropdieper in te gaan. In ieder geval blijkt datin beide hoofdgebieden uitbeeldingen vanvrouwen of godinnen zeer geliefd waren.Deze voorkeur hangt waarschijnlijk samenmet de vraag van de mens om vruchtbaar-heid voor zichzelf en de zijnen, voor zijndieren en voor zijn akkers.

De verspreiding van de terracott'a-vondstenin Nederland

In Nederland zijn de meeste terracotta-vondsten geconcentreerd ten zuiden vande'limes (grens van het Romeinse Impe-rium). Ik heb circa 300 beeldjes kunnenregistreren, verdeeld over 37 vindplaatsenten zuiden van de limes. Hierbij is een 50-tal maskerfragmenten gerekend. Ten noor-den van de limes zijn twaalf fragmentenvan beeldjes gevonden, verdeeld over viervindplaatsen. Dit laatste aantal contras-teert sterk' met de hoeveelheid bronzenbeeldjes die ten noorden van de limes zijngevonden," namelijk ongeveer 602G. Deoorzaak van dit opvallend grote verschilligt mogelijk in het feit dat bronzen beeld-jes een grotere ruil- of handelswaarde had-den dan de en masse' uit een goedkopegrondstof vervaardigde terracotta's.Onder de bronzen beeldjes die benoordende limes zijn gevonden, nemen voorstel-lingen van mannen of mannelijke godeneen belangrijke plaats in; het betreft daarnamelijk 35 exemplaren. Bij de terracot-ta's uit dit gebied is er slechts één vaneen man, waarschijnlijk een .militair, en

6. Apollo uit Arentsburg (Voorburg), nr. 4. H.5.8 cm. Foto RMO.

één van een jongen, een borstbeeldje2?.De oorzaak van dit verschil is mij nog nietbekend.

In dit beknopte overzicht heb ik gepro-beerd aan te tonen dat het belangrijk isom de beeldjes van de verschillende pro-duktiecentra te onderscheiden. De ver-schillen en de overeenkomsten kunnen onsiets leren over de eenvoudige bewonersvan de noordelijke provinciën van hetRomeinse Imperium. Door vergelijkingmet beeldjes en reliëfs in brons en steen,komen interessante verschillen naar voren.Het volgende gedeelte van dit artikel be-oogt de mogelijkheden te verduidelijkendie bestudering van terracotta's biedt.Onderwerp is een typisch Keuls produktdat in Nederland gevonden is.

Het voorbeeld van' Apollo in'terracotta

Provinciaal-Romeinse terracotta's van go-den komen aanzienlijk minder vaak voordan van godinnen. Onder de goden isMercurius het meest afgebeeld. Terracot-ta's van Apollo komen minder veelvuldigvoor. De bewaard gebleven beeldjes stel-len Apollo Kitharoidos voor, dat is Apollomet kithara (eiter). De iconografie is ont-leend aan de Griekse kunst welke Apollouitbeeldde als de leider van de Muzen. Hijwerd weergegeven als een schone jongeling

108

Page 119: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

met een citer. Bij de terracotta's heeftApollo als attributen: de citer,v( snaarin-strument), het plectrum (tokkelstaafje)en de griffioen.

Hoewel er weinig terracotta's van Apollozijn, komen vijf of zes beeldjes van dezegod uit Nederland. Ze zijn gemaakt vanwitbakkende klei. Het best bewaardebeeldje is gevonden in Heerlen (nr. 1).Vier fragmenten zijn opgegraven in Arents-burg (Voorburg) (nrs. 2—5). Een rug-fragment van Apollo of Bacchus werd ii.Vechten gevonden (nr. 6) 2S. Apollo isstaande weergegeven. Terracotta's van detronende Apollo zijn in Nederland nietgevonden 29.De Apollo uit Heerlen (nr. 1), werdaangetroffen in het muurwerk van eenRomeins gebouw in Coriovallum (de naamvan Heerlen in de Romeinse tijd). Hethoofd en het grootste deel van de citerontbreken. Het beeldje is in verschillende

7. Apollo of Bacchus uit Vechten, nr. 6. H.6.7 cm. a. rugzijde; b. reckterzijaanzicht.Foto Rijksdienst voor het OudheidkundigBodemonderzoek, Amersfoort.

fragmenten gevonden die weer aan elkaarbevestigd konden worden. Apollo staat opeen kubusvormig voetstuk. Hij steunt ophet rechterbeen, het linkerbeen is voor hetrechter gekruist. Hij is halfnaakt. Eengewaad bedekt de benen en de linkerhelftvan de rug. Een halfrond uiteinde van hetgewaad is over de linkerschouder gewor-pen. Met zijn linkerarm ondersteunt Apollode citer, die links van hem op een zuilstaat. In zijn rechterhand houdt hij hetplectrum dat tegen de rechterdij rust. Eengolvende haarlok valt op de rechterschou-der. Links vóór Apollo en vóór de zuilzit een griffioen met uitgevouwen vleugels.De kop van de griffioen is omgedraaid ennaar Apollo opgeheven. Het dier heeft eengrote snavel.De anatomie van Apollo's lichaam is metzorg gemodelleerd. De vormen zijn volu-mineus en gerond. De plooien van hetgewaad zijn in zeer hoog reliëf weerge-geven. Alle details zijn duidelijk afgedrukt.In de weergave van de god is geen invloedte bespeuren van inheemse kunst.In de achterzijde van het voetstuk is vóórhet bakken de volgende inscriptie aange-

109

Page 120: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

bracht: SERVA/NDUS/FECIT. Dat be-tekent: Servandus heeft het gemaakt. Uithet voorgaande is al gebleken dat Servan-dus in het Romeinse Keulen leefde in hetderde kwart van de 2de eeuw. Het beeldjeuit Heerlen moet dus in deze periodegedateerd worden.

De vervaardigingswijze

De kleine ronde oneffenheden op hetoppervlak van het beeldje geven aan datServandus een gipsmal gebruikt heeftvoor het afdrukken. Uit de hoogte en descherpte van het reliëf blijkt dat de malnog nieuw en onversleten was toen hetbeeldje werd afgedrukt. De vier identiekeof sterk gelijkende exemplaren uit Arents-burg en Vechten (de nrs. 2—4 en 6), zijnvagere afdrukken, vooral van nr. 2 zijnde details vervaagd. De nrs. 2 en 3 lijkenzó sterk op het beeldje uit Heerlen (nr. 1),

8. Bacchus, gevonden bij Bingen. H. 21 cm.(uit: Bonner Jahrbücber 110, 1903, 189, Fig.5 en 6).

dat men voor deze drie exemplaren hetgebruik van dezelfde mal mag aannemen.

De verticale, scherpe zigzagplooien linksvooraan bij het beeldje uit Heerlen, komenbij de nrs. 2 en 3 niet voor. Misschienzijn ze vóór het bakken weggestreken. Hetplectrum van nr. 2 is zó sterk vervaagddat het gereduceerd is tot een eivormigvoorwerp! Een identiek fragment ukKeulen heeft dezelfde vage details alsnr. 2 30. De mal was al erg versleten toendeze twee beeldjes werden afgedrukt. Nogvager is het complete Apollo-beeldje uithet grafveld van Krefeld-Gellep31. Ditbeeldje heeft zeer te lijden gehad van ver-wering, en het komt uit een sterk afge-sleten mal. Het is zeer goed vergelijkbaarmet de Apollo uit Heerlen (nr. 1). Deplooival van het gewaad op de rug wijktiets af. De citer is trapeziumvormig integenstelling tot de citer van nr. 3, dieronde zijkanten heeft. Deze verschillenkunnen het gevolg zijn van slijtage en vanhet bijwerken van details. Het beeldje nr.3 werd gemaakt toen de mal scherper wasdan bij nr. 2 en de twee Duitse exem-plaren. De mal was echter niet meer zoscherp als bij het vormen van nr. 1.

We kunnen hier dus een vroege afvor-ming, nr. 1, vergelijken met een latereafdruk, nr. 3, en met reprodukties uitde eindfase van de mal, nr. 2, en de tweeDuitse beeldjes. De verschillen zijn groot.Toch werden de onscherp afgedrukte exem-plaren getransporteerd en gebruikt. Mis-schien moest een kleurige beschildering deflauwe details ophalen. Bij beeldje nr. 3zijn resten van rode beschildering bewaardgebleven op de snaren en de buik; op derechterbovenarm zijn twee rode armban-den zichtbaar.

Het fragment nr. 4 uit Arentsburg komtuit een andere mal. Dit blijkt uit verge-lijking met de nrs. 1—3. De rechterhandrust hoger op de rechterdij, de citer isanders uitgevoerd dan bij nr. 3. De citervan nr. 3 heeft ronde zijden. Vijf snarenzijn in het uitgeholde binnenste bevestigd.Bij nr. 4 liggen zeven snaren op een vlakke

110

Page 121: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

9. Fortuna uit Hees, Nijmegen. In de keerzijdeeen inscriptie van Servandus. H. 19.2 cm.Onderaan op het gewaad zijn kleine rondeoneffenheden te zien die ontstaan zijn tijdenshet afvormen in gipsmallen. RijksmuseumG. M. Kam, Nijmegen, inv. nr. XlXb 35.Foto RMO.

klankkast. De klankkast heeft een kleinonderstuk, en een langgerekt bovenge-deelte. De bovenkant van deze citer isbewaard gebleven en heeft duidelijk zicht-bare stemschroeven. De mal van nr. 4 wasnog niet sterk versleten.

Het rugfragment van een beeldje uit Vech-ten, nr. 6, verschilt van de Apollo uitHeerlen en van nr. 3, waarvan de rug-gedeelten bewaard gebleven zijn. Hetgewaad van nr. 6 bedekt een kleiner deel

van het onderlichaam en de plooival isanders. Dit beeldje is afgedrukt uit eenandere, afgesleten mal. Het fragment kanbehoord hebben tot een nog onbekendtype, of misschien tot een type als van nr.4, waarvan de rug is afgebroken.Het gezicht van een beeldje uit Arents-burg, nr. 5, kan vergeleken worden methet hoofd van de Apollo uit Krefeld-Gellep.Beide hebben een weelderig kapsel dat deoren bedekt. Twee lokken bekronen hetvoorhoofd; bij nr. 5 is ook een bloem( ?)tussen deze lokken zichtbaar. Beide gezich-ten zijn vlezig en hebben een brede neus.Bij nr. 5 zijn de volle lippen en de ogengoed zichtbaar. Het gezicht heeft een enigs-zins pathetische uitdrukking, veroorzaaktdoor de plaats van de uitgeholde pupillen.Deze zijn in de binnenste ooghoeken aan-

111

Page 122: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

gebracht, hoog tegen de bovenste oog-leden.

Uit de hier besproken beeldjes zijn tweetot vier mallen te herleiden. Eén mal werdgebruikt voor de nrs. 1—3, en voor deexemplaren uit Keulen en Krefeld-Gellep.Een tweede mal leverde het beeldje nr. 4.De nrs. 5 en 6 zouden nog uit twee anderemallen afkomstig kunnen zijn. Anderzijdskunnen zij eventueel behoord hebben total bekende typen, zoals vertegenwoordigddoor de fragmenten uit Arentsburg.

Door slijtage van de mallen en het laterbijwerken van de beeldjes is het moeilijkom identieke mallen te vinden. Verder zijnde beeldjes vaak incompleet en is slechtseen gedeelte van alle terracotta's bewaardgebleven.32

Het Apollo-type

De Apollo-beeldjes die hier behandeld zijnkunnen worden toegeschreven aan Ser-vandus of aan diens atelier. Het beeldjeuit Heerlen (nr. 1) dat uit een scherpemal afkomstig is, draagt immers zijn sig-natuur. De beeldjes zijn dus in het derdekwart van de 2de eeuw in Keulen gemaakt.In theorie zouden hier ook kopieën vanbeeldjes van Servandus bij kunnen zijn.Het zouden dan waarschijnlijk kopieën zijnuit Keulse ateliers, want tot nu tot schijntdit type niet te zijn aangetroffen in Trier.De datering van de beeldjes zou hierdoorniet veranderen, want de terracottaproduk-tie eindigde in Keulen immers rond 180.

Het type van deze Apollo-terracotta's werdwaarschijnlijk door Servandus geïntrodu-ceerd. Hij heeft het type zelf ontworpenof laten ontwerpen. Hij bediende zichdaarvoor vermoedelijk van voorbeelden dieal in andere materialen bestonden, bijvoor-beeld in steen33. Middengallische terra-cotta's van Apollo Kitharoidos zijn ingrote lijnen te vergelijken met het Keulsetype34. Apollo wordt daar echter nietbegeleid door een griffioen, en de benenvan de god zijn niet gekruist weergegeven.Servandus pastte mijns inziens het ont-

werp van het Apollo-type ook toe opterracotta's van Bacchus (of andersom!).Twee identieke Bacchus-beeldjes zijn doorServandus gesigneerd. Ze zijn gevonden inMainz en bij Bingen 3o. Het laatste beeldjeis compleet (afb. 8). De houding en dedrapering van het gewaad zijn hetzelfdeals bij Apollo. Het kapsel lijkt sterk opdat van Apollo. In de rechterhand houdtBacchus een kantharos vast, op dezelfdeplaats als het plectrum van Apollo. Linksvóór Bacchus ligt zijn begeleidend dier, depanter. Het dier heeft zijn kop omgedraaiden opgeheven, op dezelfde wijze als degriffioen van Apollo. Misschien behoordehet fragment uit Vechten (nr. 6) tot eenbeeldje van dit Bacchus-type. Helaas ont-breken thans alle attributen.

De Apollo-cultus

Een opmerking over de verering van Apolloin de provincies moge dienen om ditartikel af te ronden. In Gallië en Germaniëwas de cultus van Apollo Grannus wijdverbreid36. Deze godheid verenigt deRomeinse god Apollo en de inheemse godGrannus. Hij werd vereerd in heiligdom-men bij geneeskrachtige bronnen. ApolloGrannus werd beschouwd als een god diegenezing bracht. Misschien mogen we inde hier besproken terracotta's van Apolloafbeeldingen van deze god zien. VolgensWeisgerber is de citer het attribuut vanApollo als brenger van gezondheid inbaden en heiligdommen3T. In het bron-heiligdom van Hochscheid is inderdaadeen terracotta gevonden van de tronendeApollo met citer38. Deze vondst geeftmisschien aan dat de Apollo van de terra-cotta's inderdaad werd beschouwd als eengenezingbrengende godheid 39.

Noten1 Vertet 1980, 19—41, kaart van het betreffen-

de gebied en opsomming van de ateliers.2 Vertet/Zeyer 1983, 8; Rouvier-Jeanlin 1972,

25—27; Jeanlin 1984, 90; Groupe Archéolo-gique de Gueugnon Montceau, Les statuettesen terre cuite de 1'officine céramique gallo-

112

Page 123: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

16

19

20212223

romaine du VieuxJresne, Gueugnon S.-&-L.,Publication des amis du Dardon, z.j., 10.Binsfeld 1977, 224—225.Lehner 1903, 199.Binsfeld 1964, 31.Lehner 1903. Fremersdorf 1939.Lehner 1903, 190—194, 196—200; Fremers-dorf 1939, 6—10.Lehner 1903, 193 en Fremersdorf 1939, 7,plaatsen Vindex tegen het eind van de 1steeeuw, begin 2de eeuw. Binsfeld 1964, 30 enRüger 1980, 30, dateren Vindex in de eerstehelft van de 2de eeuw.Binsfeld 1964, 31.Binsfeld 1964, 30.Holwerda 1923, 141, nr. 5, pi. LXVII, afb.102, fig. 7, afb. 104.Lehner 1903, 188—190; Reusch 1936.Loeschcke 1911, 156, nrs. 3225—3226, tweevormhelften uit Keulen.Voorbeelden van deze oneffenheden op terra-cotta's uit het aardewerkcentrum van de Ru-dolfplatz in Keulen, zijn te zien op afbeel-dingen in: Binsfeld 1964, Taf. 3,1, Taf. 4,1,Taf. 5,1, Taf. 7,2 en Taf. 8, 3—4.Rüger 1980, 18, voor dit verschijnsel opterracotta's uit Heddernheim. Over het ge-bruik van gipsmallen voor terracotta's in hetalgemeen: Higgins 1976, 106, 108. Idem voorlampen en terracotta's: Fremersdorf 1922,49—54.Kleine oneffenheden op beeldjes uit het aar-dewerkcentrum van Trier-Zuid: RheinischesLandesmuseum Trier, inv.nrs. H.W.U. F.Nr.504, Mercurius; L.L.20, kopje van een vrouw.

42Voor de toestemming om naar deze beeldjeste verwijzen dank ik het Rheinisches Landes-museum in Trier.Ook Vertet heeft geen kleine ronde oneffen-heden aangetroffen op- terracotta's uit hetgebied van de Arvernes (Frankrijk): Vertet1969, 119.Vertet 1983, 38—40.Een beeldje van een zittende hond in RMO,inv.nr. VF*61, heeft kleine ronde oneffenhe-den rond het linkeroog en de halsband. Hetbehoort tot een type dat in Midden-Galliëzeer vaak voorkomt. Genoemd in Cat. RMO,1908, 157, nr. 6 (een beertje).Vertet 1983, 40—42, over de vóór- en nade-len van moderne gipsmallen.Higgins 1976, 108.Vertet 1983, 41.Vertet 1983, 41.De heer L. Jacobs, Instituut voor Aardewerk-technologie, R.U. Leiden, maakte mij attentop het gebruik van leerharde modellen.Weisgerber 1974, 132; Silber 1926, 383—384.

27

28

2!)

Voor een vergelijkbare mening: G. Bauch-henss, boekbespreking, in: Bonner ]ahrbü-cher, 182, 1982, 718—719.Zadoks-Josephus Jitta/Peters/Van Es 1967;Zadoks-Josephus Jitta/Peters 1976; Elzinga1976, 231.Van Giffen/Fremersdorf 1934, Afb. 2, d ene. Uit Noordbarge (gem. Emmen, Dr.).Het fragment bevindt zich in de collectie vanG. W. Wttewaall. Ik ben de eigenaar zeererkentelijk voor zijn toestemming om hetfragment te publiceren.Apollo Kitharoidos tronend: Rüger 1980, 57,nr. 84; Weisgerber 1975, Taf. 47, 1; Hettner1901, Taf. VIII, 4.Het fragment bevindt zich in het Römisch-Germanisches Museum in Keulen, inv.nr.69,2. Het is gevonden bij de bouw van eenparkeergarage. Voor de toestemming om hetstuk te publiceren, dank ik het museum.Pirling 1977, 106, Abb. 97. Het beeldje isafkomstig uit graf nr. 4055 in Krefeld-Gellep.Het graf bevatte geen andere bijgaven. Hetbeeldje bevindt zich in het Museum BurgLinn, Krefeld. Voor de toestemming om het•beeldje af te beelden en voor de aanvullendegegevens dank ik Dr. R. Pirling, MuseumBurg Linn, Krefeld.Over dit probleem: Rüger 1980, 20—22.Weisgerber 1975, 121—122, Abb. 6, voor eenlijst met afbeeldingen van Apollo met grif-fioen in Gallië en Germanië.Voorbeelden van Apollo Kitharoidos: Vertet/Vuillemot z.j. pi. 12a; Rouvier-Jeanlin 1972,221, nrs. 530—531.Lehner 1903, 197, Fig. 1, 5—6; Riese 1903,Taf. I, 8—9; Rüger 1980, 56, nr. 82, onge-signeerd exemplaar uit Heddernheim.Weisgerber 1975, vooral 102—110.Weisgerber 1975, 120, nr. 39.20.Weisgerber 1975, 151, Taf. 47,1.Bibliografie van de Nederlandse Apollo-terra-cotta's.

Apollo nr. 1: Heerlen Thermenmuseum, inv.nr. 3836.Van Hommerich 1955, 27—28, afb. 2; Cat.Tent. RAR 1967, 301—302, Nr. E 138, Taf.110; Cat. Tent. GHL 1969, 18, 33, nr. 21;Cat. Tent. RIM 1971, nr. 326; Despriet1974, 59, nr. 14; Kal. DSM 1977, 45, nr.66, pi. op p. 44.Apollo nr. 2: RMO, inv.nr. hl925/12.17.Holwerda 1912, 46, afb. 40, links onderaan;Holwerda 1923, 142, nr. 13, pi. LXVII, afb.102, fig. 15.Apollo nr. 3: RMO, inv.nr. AR 328.Leemans 1842, 121; Janssen 1848, 89, nr.315; Janssen 1862, 7—8, nr. 10, pi. III, 10;Cat. .RMO 1908, 157, nr. 13; Holwerda 1923,142, nr. 12, pi. LXVII, afb. 102, fig. 14.

113

Page 124: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Apollo nr. 4: RMO, inv. nr. hl925/12.17.Holwerda 1912, 46, afb. 40, rechts onderaan;Holwerda 1923, 142, nr. 11, pi. LXVII, afb.102, fig. 13.Apollo nr. 5: RMO, inv. nr. hl924/1.17.Holwerda 1912, 46, afb. 40, rechts van hetmidden; Holwerda 1923, 142, nr. 10, pi.LXVII, afb. 102, fig. 12.Voor de toestemming om de Apollo-beeldjesen het Fortuna-beeldje hier af te beeldendank ik het Thermenmuseum te Heerlen, hetRijksmuseum van Oudheden te Leiden en hetRijksmuseum G. M. Kam te Nijmegen.

Literatuur

Binsfeld, W., 1964. Zu den römischen Töpfereienam Rudolfplatz in Köln. Köïner Jahrbuchfür Vor- und Frühgeschichte, 7, 19—32.

Binsfeld, W., 1977. Töpferviertel. In: Führer zurVor- und Frühgeschichtlichen Denkmaler,32, Trier, I, Text, 223—225.

Cat. RMO 1908. J. H. Holwerda, M. A. Eve-lein, N. J. Krom, Catalogus van het Rijks-museum van Oudheden te Leiden, Afdeelingpraehistorie en Nederlandsche oudheden.Leiden.

Cat. Tent. GHL 1969. Catalogus bij de tentoon-stelling Goden en heiligen in Limburg.Maastricht.

Cat. Tent. RAR 1967. Catalogus bij de tentoon-stelling Romer am Rhein. Keulen.

Cat. Tent. RIM 1971. Catalogus bij de tentoon-stelling De Romeinen in het Maasdal. Venlo.

Despriet, Ph., 1974. Een Keuls aarden beeldjemet Servandus-inschrift uit Tongeren. Lim-burg, 53, 53—60.

Elzinga, G., 1976. Hommage uit Friesland. In:Festoen. Opgedragen aan A. N. Zadoks-Josephus Jitta bij haar zeventigste verjaar-dag. Groningen/Bussum, 227—233.

Fremersdorf, F., 1922. Römische Bildlampen.Bonn.

Fremersdorf, F., 1939. Erzeugnisse Kölner Manu-faktüren in den Funden von Kastell Saai-burg und Zugmantel. Saaiburg-] ahrbuch, 9,6—22.

Giffen, A. E. van, F. Fremersdorf, 1934. Drent-sche Volksalmanak, 52, 85—97.

Hettner, F., 1901. Drei Tempelbezirke im Tre-vererlande. In: Festschift zur Feier deshundertjahrigen Bestehens der Gesellschaftfür nützliche Forschungen in Trier. Trier.

Higgins, R., 1976. Terracottas. In: RomanCrafts, edited by D. Strong and D. Brown.London, 105—109.

Holwerda, J. H., 1912. Opgraving bij Arentsburgte Voorburg. Oudheidkundige Mededelingenuit het Rijksmuseum van Oudheden te Lei-den, 6, 17—47. '

Holwerda, J. H., 1923. Arentsburg, een Ro-meinsch militair vlootstation bij Voorburg.Leiden.

Hommerich, L. van, 1955. Een Romeins weg-tracé te Heerlen. Het Land van Herle, 2,23—34.

Janssen, L. J. F., 1848. Catalogus van het Mu-seum van Oudheden te Leiden, Grieksche,Romeinsche en Etrurische monumenten.Leiden.

Janssen, L. J. F., 1862. Terracotta's uit het Mu-seum van Oudheden te Leiden. Leiden.

Jeanlin, M., 1984. Les terres cuites de la Gauleromaine. Histoire et Archeologie, Dossiers,Mars, 90—96.

Kal. DSM 1977. Kalender Staatsmijnen, Corio-vallum. Heerlen 1977.

Leemans, C, 1842. Romeinsche oudheden teRossem, in den Zalt-Boemelerwaard. Leyden.

Lehner, H., 1903. Zur Kenntnis der römischenTerrakottafabriken in Köln. Bonner Jahr-bücher, 110, 188—202.

Loeschcke, S., 1911. Beschreibung römischer Al-tertümer, gesammelt von Carl Anton Nies-sen. Köln.

Loeschcke, S., 1934. Trierer Zeitschrift, 9, 135—139, 164—173.

Pirling, R., 1976. Die Ausgrabungen auf denGraberfeldern von Geliep 1976. Das Rhei-nische Landesmuseum Bonn. SonderheftJanuari 1977. Rheinische Ausgrabungen,105—106.

Reusch, W., 1936. Datierte Inschriften rheini-scher Terrakotten. Germania, 20, 112—114.

Riese, A., 1903. Römische Terrakotten aus un-serer Umgegend im Historischen Museum.In: Festschrift zur Feier des 25jahrigenBestehens des stadtischen Historischen Mu-seums in Frankfurt am Main. Frankfurt/Main, 67—81.

RMO, Rijksmuseum van Oudheden, Leiden.Rouvier-Jeanlin, M., 1972. Les figurines gallo-

romaines en terre cuite au Musée des An-tiquités Nationales. Gallia, Supplement 24.

Rüger, E., 1980. Die römischen Terrakotten vonNida-iHeddernheim. Schriften des Frankfur-ter Museums für Vor- und Frühgeschichte,5. Frankfurt am Main.

Silber, M., 1926. Die Tonfiguren vom römischenGraberfeld am Bürglstein in Salzburg. Mit-theilungen der Anthropologischen Gesell-schaft in Wien, 56, 370—385.

Vertet, H., 1969. Observations sur les vases a

114

Page 125: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

medaillons d'applique de la vallée du Rhöne.Gallia, 27, fase. I, 93—133.

Vertet, H., 1980. Carte des ateliers de potiers dela Gaule centrale. In: Recherches sur lesateliers de potiers gallo-romains de la Gaulecentrale, Revue archéologique SITES, Hors-série, no. 6, 13—42.

Vertet, H., 1983. Recherches sur les techniquesde fabrication des lampes en terre cuite ducentre de la Gaule. In: Recherches sur lesateliers de potiers de la Gaule centrale, III,Revue archéologique SITES, Hors-série no.20.

Vertet, H., G. Vuillemot, z.j. Figurines gallo-romaines en argile d'Autun. Collections duMusée Rolin.

Vertet, H., Th. Zeyer, 1983. Les statuettesgallo-romaines en argile du Musée de Lan-

gres, Revue archéologique SITES, Hors-série no. 10.

Weisgerber, G., 1974. Terrakotten im MuseumAlzey, Alzeyer Geschichtshlatter, 10, 123—133.

Weisgerber, G., 1975. Das Pilgerheiligtum desApollo und der Sirona von Hochscheid imHunsrück. Bonn.

Zadoks-Josephus Jitta, A. <N., W. J. T. Peters,1976. Three Roman Bronze Statuettes fromEde and Bennekom (Gelderland). Berich-ten van de Rijksdienst voor het Oudheid-kundig Bodemonderzoek, 26, 163—167.

Zadoks-Josephus Jitta, A. N., W. J. T. Peters,W. A. van Es, 1967. Roman Bronze Statuet-tes from the Netherlands I, StatuettesFound North of the Limes. Groningen.

Bréautélaan 9,5263 GB VUGHT

115

Page 126: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Nieuw onderzoek naar Forum Hadriani

T. M. Buijtendorp en W. J. Jung

Inleiding

In de periode 1982—1984 is op vrij een-voudige wijze een Romeinse stad bij Voor-burg „teruggevonden". Uitgangspunt wasde opgravingsplattegrond die dr. J. H.Holwerda in 1916 publiceerde -1. Dezeopgravingstekening was het resultaat vanHolwerda's opgravingen in 1908—-1915en die van Reuvens in 1827—1833. Door-dat het terrein in de jaren twintig en der-tig grotendeels werd bebouwd, is er weinigte beginnen met de referentiepunten dieHolwerda op zijn opgravingsplattegrondaangeeft. Daarom werd besloten eenpoging te ondernemen, door middel vangrondboringen de op de opgravingskaartuit 1916 aangegeven nederzettingsresten zoexact mogelijk te projecteren op een kaartmet de huidige situatie. Hierdoor is het inde toekomst veel beter mogelijk om snelin te spelen op nieuwbouwactiviteiten.Het accent lag bij het onderzoek op hetterugvinden van de stenen vestingmuuromdat deze door zijn rechtlijnige verloophet best te herkennen is. Gewapend metgrondboor en meetlint begon een opwin-dende speurtocht naar Forum Hadriani, deRomeinse stad die reeds lang geleden me-nige pen in beweging bracht.

De muur

Blijkens de opgravingsverslagen van Hol-werda is er van het opgaand muurwerkzelf niets teruggevonden 2. Wat resteert ishet maximaal één meter hoge en gemid-deld 1,3 meter brede muurfundament datis ingegraven in het zand van de strand-wal. Helaas is ook dit fundament zwaaraangetast, zodat soms alleen een vaagpuinspoor resteert, hetgeen ook uit dedoor ons verrichte grondboringen bleek.Van de stadsmuur vond Holwerda overi-gens alleen de west- en noordmuur (afb.1).

De noordmuur bood de meeste kans terug-gevonden te worden omdat deze groten-deels is gelegen in achtertuinen welke on-bebouwd zijn. Daar waar toestemmingwerd verkregen, zijn in de tuinen zes boor-profielen getrokken van gemiddeld achtboringen per profiel. Zodoende zijn zoveelmogelijk de twee muurranden gelokali-seerd en ingemeten.3. Op deze wijze konde noordmuur op zes plaatsen wordengelokaliseerd, hetgeen voldoende was omhet verloop vast te stellen (afb. 1).De westmuur gaf zich minder gemakkelijkprijs. Een groot deel van het terrein isbebouwd, zodat we ons moesten concen-treren op een klein aantal tuinen. Alleenhet zuidelijke deel is goed toegankelijk,dank zij de ligging in het park (afb. 1).In dit park is door ons geconstateerd datde muurresten op diverse plaatsen volledigvergraven zijn. Uiteindelijk kon de west-muur op vier plaatsen worden terugge-vonden, waardoor ook het verloop vandeze muur kon worden.gereconstrueerd 4.

Resultaat

Naast een actuele opgravingskaart leverdedit onderzoek een opmerkelijk feit op: dehoek tussen noord- en westmuur bleek inwerkelijkheid scherper dan de opgravings-plattegrond van Holwerda aantoont. Nuvermeldt Holwerda zelf al een correctievan de muurrichtingen °.Om zekerheid te verkrijgen over de juisteloop van de stadsmuur (west- of noord-muur), werd door middel van boringengezocht naar de stenen funderingen vanhet grootste gebouw dat door Reuvens isopgegraven 6;l. Inderdaad konden wij enigefunderingsresten lokaliseren en inmeten,hoewel een groot deel van deze funderingdoor een vijver was vergraven. Met behulpvan deze gegevens, gecombineerd met dieuit ons voorgaande onderzoek, bleek dat

116

Page 127: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

de loop van de noordmuur gecorrigeerdmoest worden (zie afb. 2 ) .

Voortzetting

Gezien het redelijke resultaat van degrondboringen en gelet op de berichtenomtrent eventuele toekomstige bouwacti-viteiten op het aangrenzende voetbalveld(noordoostelijk van de Arentsburghlaan,zie afb. 1), werd besloten ons onderzoekdaar voort te zetten. Van nu af kondenwe niet meer terugvallen op de kaart vanHolwerda. Hij beschouwde dit terreinnamelijk niet meer als tot de nederzettingbehorend, mede omdat dit terrein ruim1,2 meter lager ligt dan het gebied waarinhij zijn opgraving verrichtte. Deze verla-ging hoeft echter niet uit de Romeinse tijdte zijn, mogelijk is zij veroorzaakt doorzandwinning in latere tijden61). In datgeval zijn eventueel aanwezige bewonings-sporen grotendeels verdwenen. Dat behoeftechter niet te gelden voor grondsporenzoals tonputten en spitse grachten diedieper gaan dan bijvoorbeeld muurresten.Het onderzoek concentreerde zich volledigop het terugvinden van de (binnenste 7)verdedigingsgracht omdat deze door hetrechte verloop systematisch gezocht konworden. Er werd met boren begonnen inhet verlengde van de door Holwerda ge-vonden grachten.

Reeds in het eerste boorprofiel, ten oostenvan de Arentsburghlaan (circa 16,5 metervanuit het nulpunt van de meetlijn, afb.3) s, vertoonde het zand van de strandwalover een breedte van circa vier meter eenverzakking van rond de 0,3 meter (afb. 4,profiel 2). Daarboven was de ongeveertwee meter dikke bovengrond volledigverstoord. De verzakking vertoonde eenkomvormig profiel, niet het typische V-vormige profiel van een spitse gracht,maar dat heeft Holwerda blijkens zijnverslagen ook nergens gevonden. Hij ver-klaart het (ook door ons gevonden) kom-vormige profiel uit de hoge grondwater-stand die de zandbodem van de spitsegracht deed dichtslibben °.

De laatste tien a vijftien centimeter vande geconstateerde verzakking bleek te be-taan uit een lichtbruin-blauwe verkleuringvan het strandwalzand. Daaronder werdhet schone geel/witte strandwalzand terug-gevonden. Deze opbouw is vergelijkbaarmet die van profiel 1, 22,5 meter weste-lijk vanuit het nulpunt van de meetlijn,nog juist op het voormalige opgravings-terrein. Ook in profiel 1 werd de bruin-blauwe overgang naar het schone strand-walzand gevonden.

Meer oostelijk uitgevoerde boringen moes-ten nu gaan aantonen dat het geen inci-dentele verzakking betrof.De volgende vier boringen (waarvan delaatste 69,5 meter vanuit het nulpunt vande meetlijn) vertoonden alle een dergelijkeverzakking (afb. 4, profiel 3 t /m 6) 10.De gevonden vermoedelijke grachtprofie-len 2 t /m 6 blijken een dusdanige afwij-king te hebben ten opzichte van de meet-lijn (zie afb. 3 ), dat zij vermoedelijk inder-daad de in eikaars verlengde liggenderestanten van de binnenste gracht vormen.Dit lijkt tevens de door ons uitgevoerdecorrectie op de ligging van de noordmuurte bevestigen. Verder loopt de gevondenrichting parallel met de denkbeeldige hart-lijn van de noordmuür (afb. 3). Helaaswerd het beeld onduidelijk toen we degracht nog verder wilden vervolgen. Bijde eerstvolgende boring (74,5 meter van-uit het nulpunt van de meetlijn, afb. 3)bleek de grond volledig verstoord te zijndoor een nu 1,5 meter diepe en circa viermeter brede vergraving, die „onze gracht"kruist. Ook nog oostelijker, na deze ver-storing, vonden we de gracht niet meerduidelijk terug. Dat wil uiteraard niet zeg-gen dat de gracht hier dus niet gelegenkan hebben. Wel is een eventuele grachthier grotendeels vergraven en waarschijn-lijk alleen nog maar aan te tonen door hetgraven van vlakken.

1. Totaaloverzicht van de opgravingsresultatenvan- Reuvens en Holwerda, geprojecteerd inde huidige situatie.

117

Page 128: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

MUURWERK

POORT

HOUTBOUW'

VLOER (STEEN)- • - . .

VERWARMINGSKELOER

WATERPUT

Ci AFVALKUIL .

»o PAALGATEN

GRACHT

AANGEBOORD MUURWERK

AANGEBOORD GEBOUW

SITUATIE FORUM HADRIANI IN HET STRATENPLAN VOORBURG

Page 129: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

120

Page 130: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

2. De door de auteurs uitgevoerde correctie opde noordmuur op basis van het verrichtegrondboringsonderzoek. Door deze correctiewordt de hoek tussen west- en noordmuuriets scherper.

Hoogte

De tijdens het onderzoek uitgevoerdehoogtemetingen x t hebben uitgewezen, dathet maaiveld, vanaf de Arentsburghlaangezien, in oostelijke richting geleidelijkafloopt (zie afb. 3a, a-a).Dat geldt ook voor het hoogste niveauvan het niet vergraven zand van de strand-wal (b-b). Hierbij valt op dat de gracht-bodem (afb. 3a, ad c), ten opzichte vanonze meetlijn, slechts kleine variaties indiepte vertoont met de door ons gevon-den diepte van de gracht in profiel 1.

Conclusies

De belangrijkste conclusie is ongetwijfelddat het voetbalveld ten oosten van deArentsburghlaan, ondanks het veel lagereniveau, waarschijnlijk nog belangrijkesporen bevat, die voldoende aanwijzingenkunnen geven omtrent het verloop van destadsmuur in dit terrein. Dit verloop isdes te interessanter omdat Forum Hadrianieen in Nederland weinig voorkomendeplattegrond gehad lijkt te hebben. Hetbetreft één van de twee municipia (Ro-meinse steden met stadsrecht) die Neder-land rijk is geweest. We spreken hier danook nadrukkelijk de hoop uit, dat hetvoetbalterrein onderzocht kan worden,voordat de sporen definitief door bebou-wing worden vernietigd. Dit is één vande laatste kansen om meer over de om-vang van Forum Hadriani te weten tekomen.

Bij gebrek aan financiën zou het onder-zoek zich vooral moeten richten op hetverloop van de grachten. Dat kan bijvoor-beeld door het graven van een combinatievan vlakken en sleuven. Bij ruimere finan-ciële middelen zou het onderzoek zich ookkunnen richten op het gedeelte binnen de

muur. Daar zijn mogelijk nog de restenvan „erven" met afvalgaten en tonputtenaanwezig.In het niet veel hoger gelegen aangrenzen-de volkstuinencomplex (afb. 1) zijn inrecente tijd ook nog grondsporen aange-troffen M .

Dankwoord

Onze dank gaat uit naar ir. G. Scheringa,directeur openbare werken gemeente Voor-burg, voor het geven van toestemming tothet doen van grondboringen in het park.Verder naar de bewoners van de huizen,die allen direct toestemming hebben ge-geven tot het doen van onderzoek in huntuinen. De heer W. van der Bos dankenwij voor zijn assistentie bij het vervaar-digen van afb. 1.

3. Vermoedelijke voortzetting van de binnen-ste verdedigingsgracht in het voetbalveldnaast de Arentsburghlaan. De ligging van deboorprofielen 1 t/m 10 is aangegeven tenopzichte van een meetlijn die gekoppeld isaan het hoekpand Arentsburghlaan 6.

3a. Doorsnee van het onderzochte terrein met delokatie van boorprofielen 1 t/m 10. Lijn a-ageeft het aflopende maaiveldniveau, gemetenten opzichte van profiel 1. Het dalendestrandwalniveau is zichtbaar via lijn b-b enlijn c geeft de gevonden diepten van degrachtbodems weer. Opm.: De horizontalematen zijn op tien maal zo kleine schaal dande verticale maten.

121

Page 131: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

122

Page 132: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

195

207

profiel 2

99"

204'

jf|jïgj|£§f?muur

tneetlijn

meetlijn

profiel 3

meetlijn

profiel 4 profiel 5 profiel 6

3m

4. Boorprofielen 1 t/m 6. Verticaal is het snijpunt met de meetlijn aangegeven. De hoogten zijn allegemeten ten opzichte van het maaiveld van profiel 1.

123

Page 133: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Noten1 Zie Holwerda 1916, afb. 1. In zijn eindver-

slag van 1923 publiceerde Holwerda dezelfdeplattegrond op groot formaat.

2 In de westmuur, vlak tegen de noordwest-hoek, vond Holwerda het best bewaarde stukvan de muur. „Groote en kleinere steen-blokken waren telkens in een laag kalk gebed,die weer telkens op een laag steenen rustte,een soort opus incertum dus, dat op eendiepte van 20— A.P. in een kalkbedding ophet zand rust" '(Holwerda 1911, p. 15).Het ongeveer één meter diepe fundament wasop deze plaats bij de noordwesthoek vanboven geheel glad. Resten van de kleinerechthoekige blokken van de bovenbouw wer-den alleen in de gracht en omgeving gevon-den. Zie Holwerda 1911, p. 16. Hierover ookHolwerda in zijn eindverslag van 1923, p. 10.

3 Boringen werden verricht in de achtertuinenvan de Prinses Marianneïaan 165, 173 en179. Verder in het achterpad langs de tuinvan nr. 163. In de tuin van nr. 165 werdoverigens een deel van de gracht teruggevon-den (afb. 4, profiel 1).

4 De westmuur is aangeboord in de achtertui-nen van Effathalaan 32 en 35. Verder twee-maal in het park. :

5 Afb. 2 in het verslag van Holwerda over1915 ( = Holwerda 1916) geeft deze correc-tie weer (zie ook de toelichting op p. 2 vandit verslag). Helaas zijn er geen aantekenin-gen van Holwerda bewaard. Voor zijn meet-methoden verwijzen we onder meer naar hetverslag over 1914 ( = Holwerda 1915), p.2—3. Het daar genoemde driehoeksnet is indat zelfde verslag zichtbaar op afb. 1.

(iil Gebouw nummer I in afb. 2 van het eind-verslag van Holwerda uit 1923.

015 In 1624 '(of eerder?). Zie de niet-militaireinscripties Byvanck, Excerpta Romana, deelII, nrs. 350, 351, alsook 349, gevonden 7 junien 15 november 1624, resp. 16de eeuw. Dezeniet-militaire stenen wijzen op burgerlijkebewoning!! (Mededeling Prof. Dr. H. Brun-sting, mei 1984).

7 Voor de binnenste gracht is gekozen omdatdeze over het algemeen dieper is uitgegravendan de buitenste gracht. Voor diverse profie-len zie Holwerda 1923, afb. 12 (plaat VII).

s Het nulpunt van de meetlijn is de zuidwest-hoek van de woning Arentsburghlaan 6.

!> Zie over het grachtprofiel onder meer Hol-werda 1923, p. 10 en Holwerda 1911, p. 14en p. 22. Holwerda vond het kornvormigeprofiel overigens alleen in de binnenstegracht. De buitenste gracht was namelijk onge-veer twee decimeter minder diep gegraven,waardoor deze boven het Romeinse grond-water stond en wel een spits profiel ver-toonde. Dit betekent dat, indien we hier inhet voetbalveld een gracht hebben terugge-vonden, het zeer waarschijnlijk de binnenstegracht betreft.

10 In profiel 6 werd de eerdervermelde grijs-bruin-blauwe verkleuring van het zand vande strandwal niet duidelijk aangetroffen.

11 Ten behoeve van de hoogtemetingen is pro-fiel 1 (gelegen in het door Holwerda opge-graven terrein) als uitgangspunt genomen.Het maaiveld daar is als nullijn genomenvoor de hoogtemetingen.

12 Zie Westerheem XXXI, 1982, p. 147 envooral noot 18 op p. 161. Het ziet eroverigens sterk naar uit, dat ook de volks-tuintjes in de nabije toekomst door nieuw-bouw niet meer voor onderzoek beschikbaarzullen zijn.

Literatuur

Holwerda, J. H., 1911. Arentsburgh, Vereeni-ging tot het doen van opgravingen in Neder-land, verslag over 1910 (samen met M. A.Evelein).

Holwerda, J. H., 1915. Arentsburgh, Vereeni-ging tot het doen van opgravingen in Neder-land, verslag over 1914.

Holwerda, J. H., 1916. Arentsburgh, Vereenigingtot het doen van opgravingen in Nederland,verslag over 1915.

Holwerda, J. H., 1923. Arentsburg, Een Ro-meinsch militair vlootstation bij Voorburg,Leiden.

Verslagen „Arentsburgh" ook in OudheidkundigeMededeelingen uit het Rijksmuseum vanOudheden te Leiden (zelfde zetsel!).

T. M. Buijtendorp,Zocherstraat 147,3067 AV ROTTERDAM

W. J. Jung,De Genestetlaan 304,2522 LW DEN HAAG

124

Page 134: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Een 15 de-eeuwse beerkuil te Deventer

E. Nijhof

Eind augustus 1982 werden aan de Assen-straat enige van oorsprong middeleeuwsepanden gesloopt ten behoeve van woning-bouw. Op de achtererven van deze panden,genaamd Burseplein, werden door eenaantal amateurarcheologen archeologischewaarnemingen gedaan. Onder zeer moei-lijke omstandigheden kon een beerkuil uitde eerste helft van de 15de eeuw wordenonderzocht1.Beerkuilen lijken in de 15de eeuw in ditdeel van de stad vrij veel voor te komenop de achtererven van de huizen. Tijdenseen door de ROB uitgevoerd onderzoekop het Burseplein in 1979/1980, werdeneveneens beerkuilen uit de 15 de eeuw aan-getroffen. In het algemeen komen beer-kuilen in Deventer vrij vroeg voor, deoudste van het Burseplein dateert uit de10de of 11de eeuw. Deze beerkuilen zijnin de beginperiode vaak voorzien vanvlechtwerkwanden. Uit de 11de—12deeeuw dateert een tonput die primair alsbeerput in gebruik is geweest en dus niet,zoals de meeste tonputten, eerst als water-put heeft gefunctioneerd. In de eerstehelft van de 15de eeuw komen de beer-kuilen samen met bakstenen beerputtenvoor. In de loop van de tweede helftvan de 15de eeuw lijken de bakstenenbeerputten de functie van de beerkuilenover te nemen 2.

De beerkuilHelaas zijn er tijdens het uitgraven vande beerkuil geen opmetingen verricht offoto's gemaakt, hetgeen de reconstructievan de archeologische verschijnselen aan-zienlijk belemmert. Het hierna geschetstebeeld berust dan ook geheel op de herin-nering van de opgravers. De afmetingenvan de beerkuil bedroegen ongeveer 1.70bij 1.30 m met een diepte van ongeveer0.90 m. Op de bodem bevond zich een

1. Beerkuil gesitueerd op de kadasterkaart van1836. Weergegeven zijn de complete kavels,d.w.z. huis inclusief achtererf.

bruine zandige laag met vrij veel puin-brokken en scherfmateriaal. Hierop bevon-den zich twee beerlagen waaruit het meestescherfmateriaal geborgen is. De beer uit deonderste laag was vrij los (rul) in tegen-stelling tot de bovenliggende laag. Waar-schijnlijk is er geen verschil in tijd tussendeze twee beerlagen, aangezien materiaaluit de onderste laag paste aan schervenuit de bovenste laag. De kuil lijkt vervol-gens vrij snel dichtgeworpen te zijn meteen zandig pakket. Aan twee zijden be-vonden zich twee relatief kleine verstorin-gen door vrij recente beerputten.

De vondsten

Steengoed

De hoeveelheid aangetroffen steengoed iszeer beperkt. Twee kannen en een trech-

125

Page 135: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

f^-

2. Steengoed en grijs aardewerk.

126

Page 136: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

terbeker zijn de moeite waard om bespro-ken te worden. Zij behoren tot het Sieg-burg steengoed, ook de niet afgebeeldefragmenten zijn van dergelijke kannen(afb. 2, nr. 1).Afb. 2, nr. 2 is een slanke buikige kanmet draairibbels op het lichaam, op deovergang van de buik naar de hals bevindtzich een kleine kraag 3. Dergelijke kannenkomen in de tweede helft van de 14deeeuw algemeen voor en zullen tot in hetbegin van de 15de eeuw zijn geproduceerd.Afb. 2, nr. 1 en afb. 3 is een gave kan meteivormig lichaam en een lange slanke hals4.Beide kannen zijn witgrijs van kleur integenstelling tot de donkerrood gevlamdeen plaatselijk met zoutglazuur overdektetrechterbeker afb. 2, nr. 3. Deze heeft eenweinig uitgebogen trechter, op de buikzijn drie zeer eenvoudig met punten ver-sierde appliques aangebracht.Met name de kan afb. 2, nr. 1 is zeerkenmerkend voor. de eerste helft van de15de eeuw, vóór 1400 schijnen deze kan-nen niet voor te komen.

Grijs aardewerk 5

Tot de groep grijze ceramiek behoren tweevoorwerpen. Afb. 2, nr. 4 toont eenschaal van een type dat vrij algemeenvoorkomt in Deventer in de 15de eeuw °.De schaal is voorzien van een standringen een licht uitgebogen randprofiel. Hettweede grijze voorwerp (afb. 2, nr..5),.is.vrij uitzonderlijk. Het heeft het modelvan een voorraadpot op standring, er be-vindt zich echter een soort aftapopeningvlak boven de standring. De functie vanhet voorwerp is niet duidelijk, het zougebruikt kunnen zijn om vloeistoffen in tebewaren, kleine hoeveelheden zouden doormiddel van een stopje (eventueel metkraan) hieruit verkregen kunnen worden.Een tweede mogelijkheid is om tweeverschillende vloeistoffen, een onder- enbovenvloeistof, te scheiden door de on-derste vloeistof af te tappen (bijvoorbeeldbij afromen). Een fragment van een tweedeidentiek exemplaar is enige tientallen me-

3. Steengoed, Siegburg kan (afb. 2 , nr. 1 ) .

4. Grijs aardewerk, voorraadpot met aftapope-ning (afb. 2 , nr. 5 ) . •••-. :-'. •••.. . . . . .

127

Page 137: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

.5. Rood aardewerk.

128

Page 138: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

6. Wit aardewerk.

129

Page 139: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

ters van de beerkuil gevonden, eveneensin een 15de-eeuwse context. Andere paral-lellen van grijs aardewerk zijn mij nietbekend. In 's-Hertogenbosch is een bodem-fragment va^ een grote kan of voorraad-pot met een vergelijkbare opening gevon-den. Dit fragment behoort tot het Siegburgsteengoed en dateert uit de eerste helftvan de 15de of late 14de eeuw 7.

In Engeland komt in de 15de eeuw eengroot type geglazuurde kan voor (voor-raadkan of waterkan), die eveneens eendergelijke opening heeft. Als mogelijkefunctie wordt hier genoemd het gebruikals voorraadvat van alcoholische drank,het bezinksel verzamelt zich onder in dekan onder de hoogte van het aftapgat s.Rackham noemt eveneens een aantal kan-nen met een dergelijke opening, hij ziet alsfunctie een waterreservoir waarin een sponof tap geplaatst kan worden °. De daterin-gen van de Engelse voorbeelden zijn even-eens 15de eeuw.Aangezien het vat uit Deventer ongegla-zuurd is, lijkt een functie als voorraadvatvoor alcoholische drank niet erg voor dehand te liggen, een opslag voor water lijktgoed mogelijk te zijn. Ook kan gedachtworden aan een functie in het kaasberei-dingsproces.

Rood aardewerk

Opvallend is dat er zich onder het rodeaardewerk maar één grape bevindt. Degrape afb. 5, nr. 1, heeft een licht uitge-bogen rand, de bovenzijde is fijn geribbeld,de poten zijn aan de voorzijde tweezijdigingeknepen. Twee kleine bakjes hebbeneveneens een functie bij het vuur gehad,gezien de roetsporen aan de onderzijde.Waarschijnlijk heeft bakje afb. 5, nr. 3(met drie standvinnen) evenals afb. 5,nr. 2 (een soort koekepannetje) een kleinsteekje gehad. Vergelijkbare exemplaren(als afb. 5, nr. 3) zijn bekend uit de ovenvan Utrecht10. In 's-Hertogenbosch werdeen bakje gevonden dat identiek is metbakje afb. 5, nr. 2 u. Van de vetvangerafb. 5, nr. 4 zijn in Deventer in het

7. Wit aardewerk, grape (afb. 6, nr. 2).

verleden vergelijkbare exemplaren gevon-den 12. Opmerkelijk is het afgeronde uit-einde .zonder ophanggat van de vrij kleinevetvanger. Afb. 5, nr. 5 is een tot denormale typen behorende voorraadpot. Dedrie standlobben zijn van de bodem afge-sprongen, op de oorspronkelijke plaatsvan deze zijn nog de sporen van aanhech-ting te zien.

Witbakkend aardewerk

In de grote groep witbakkend aardewerklaten zich een aantal grapen en schalenonderscheiden die gezien het baksel, devorm (ribbels) en glazuur vrijwel zeker inhetzelfde pottenbakkerscentrum, mogelijkzelfs door dezelfde pottenbakker gefabri-ceerd zijn. De klei die gebruikt is, is een(fijn gemagerde) tertiaire klei. Het gla-zuur dat. alleen op de binnenzijde van degrapen en schalen aanwezig is, is een zeerdun dekkend loodglazuur. Bij sommigegrapen werden enige verontreinigingen vankoper geconstateerd die een enkel groen

130:

Page 140: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

puntje in het glazuur hebben veroorzaakt.De grapen zijn over het algemeen ietslanggerekter van vorm dan de Nederlandseexemplaren van rood aardewerk (afb. 6en 7). Op de maximale diameter van debuik van de grape komen één of tweescherpe ribbels voor. De poten wordengevormd door kleirollen; deze zijn terug-geslagen en vervolgens op twee manierenaangezet (afb. 6, 1—3 en afb. 6, nr. 4) .De oren zijn in tegenstelling tot het rodeaardewerk niet rond maar plat, de zoge-naamde bandoren. Het randprofiel ver-toont vrijwel altijd een dekselgeul, eenuitzondering vormt afb. 6, nr. 6, met om-geslagen rand zonder dekselgeul. Bij dezelaatste zitten de ribbels ook meer gespreiden zijn ook hoger op de buik aangebracht.Ribbels, bandoren en teruggeslagen potenlijken te zamen een aantal kenmerken tevormen die typisch voor deze groep grapenzijn.

Van de schalen die ook in ruime mate inde kuil aanwezig waren, konden drie exem-plaren gereconstrueerd worden. Zij heb-ben alle een vlakke bodem, onder de randbevindt zich, evenals bij de grapen op de

8. Wit aardewerk.

buik, een ribbel. Afb. 8, nr. 3 is de enigeschaal waarvan kon worden vastgestelddat er doorboorde nokken aanwezig waren(van het exemplaar is maar één nok be-waard gebleven). De ribbel onder derand, zoals bij afb. 8, nr. 1—2, is bij dezeschaal niet aanwezig.

De herkomst van deze groep aardewerkmoet waarschijnlijk in het Rijnland ge-zocht worden. Het is mogelijk dat dezegroep een traditie vertegenwoordigt dievooraf gaat aan de grapen en bakjes dieaan Keulen worden toegeschreven i a. Pro-duktie in de stad Keulen is niet waar-schijnlijk u, eerder moet aan een herkomstuit het gebied ten westen van Keulen ge-dacht worden. Uit Keulen is dit typegrapen wel bekend,'maar het is daar nooittemidden van pottenbakkersafval gevon-den v'. Uit Langerwehe is waarschijnlijkhet spaarpotje van afb.-8, nr. 4 en afb. 9afkomstig. Het spaarpotje heeft een ver-ticale gleuf en is overdekt met een koper-houdend glazuur waardoor een groen op-pervlak is verkregen16. Afb. 8, nr. 5 iseen bodem met enkele spikkels groenglazuur, het kan zowel van een spaarpotjeals van een zuigflesje geweest zijn.

131

Page 141: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

GlasDe glasvondsten zijn zeer beperkt, erwerden fragmenten van twee voorwerpen,een fles en een drinkglas, gevonden. Tweefragmenten behoren vermoedelijk tot de-zelfde fles waarvan de exacte vorm helaasniet met zekerheid te bepalen is. In de15de eeuw komen twee typen flessen voor,namelijk de dubbelconische fles en depeervormige fles. Beide hebben een soortholle standring, vervolgens is de buikvan de dubbelconische fles iets smalleren gaat rechter omhoog dan die van depeervormige fles L7. Het bodemfragmentwekt dan ook de indruk bij een dubbel-conische fles te behoren (afb. 10, nr. 1).De halzen van beide typen zijn vrijwelgelijk. Van een tweede voorwerp washet fragment zo klein dat het niet afge-beeld is. Het behoorde tot een achtkantigebeker, vermoedelijk van het lage type datalgemeen voorkomt in de 15de eeuw18.

HoutTot de minder voorkomende voorwerpenuit opgravingen behoort de onder afb. 10,nr. 2 afgebeelde houten lepel. De onder-zijde van de bak is zodanig bijgesnedendat een aantal vlakken zijn ontstaan dieeen gefacetteerd uiterlijk geven.

NatuursteenEen klein wetsteentje van natuursteen(afb. 10, nr. 3) heeft waarschijnlijk eentweeledige functie. Behalve dat het wet-steentje gebruikt is voor het aanscherpenvan messen is het ook gebruikt voor het

9. Wit aardewerk, Langerwehe spaarpot (afb.8, nr. 4).

aanpunten van vermoedelijk benen naal-den 19.

Conclusie

Het gehele aardewerkcomplex vertoonteen opmerkelijk verschijnsel, namelijk dezeer geringe hoeveelheid rood aardewerk.Dit rode aardewerk schijnt vervangen dooreen hoeveelheid witbakkende ceramiek,die waarschijnlijk uit het gebied ten wes-ten van Keulen afkomstig is. De grotehoeveelheid van dit materiaal, grapen enschalen, te zamen minimaal 20 stuks, enhet gegeven dat dit materiaal in Deventernooit eerder is aangetroffen, wekt de in-druk dat het op vrij toevallige wijze is

10. Glas, hout en natuursteen.

-CD

132

Page 142: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

geïmporteerd, mogelijk als een kleine toe-gevoegde partij bij een totaal andersoor-tige lading. Ook is niet uit t.e sluiten datde eigenaar van het materiaal dit als immi-grant geïmporteerd heeft, alhoewel ditvoor een niet zo duurzaam produkt alsaardewerk niet voor de hand lijkt te lig-gen. Wel zou het een verklaring gevenwaarom het witbakkende aardewerk bijéén huishouding is terechtgekomen.

Noten1 Met dank aan W. Hekkert en J. Stanlein,

onderzoekers van de beerkuil, die zo bereid-willig waren de vondsten voor deze publikatiebeschikbaar te stellen. Tevens wil ik Drs.D. P. Hallewas, ROB, danken voor de ge-gevens die hij beschikbaar stelde over hetonderzoek op het Burseplein. Enkele stuksaardewerk werden vakkundig gerestaureerdop het technologisch laboratorium van deROB. De tekeningen zijn schaal 1 : 4 gemaaktdoor Harmke van Kuilenburg, de foto's zijnvan de schrijver.

2 Mededeling Drs. D. P. Hallewas, ROB.3 Zie Beckmann 1975, afb. 31, nrs. 1 en 2,

periode 4.* Zie Beckmann 1975, afb. 3 t/m 6, periode 4.5 Janssen beveelt in zijn overzicht over middel-

eeuws aardewerk in Nederland aan, om voorhet gereduceerd gebakken aardewerk (dat ge-durende de 14de tot het begin van de 16deeeuw vervaardigd werd in de pottenbakkers-ovens die eveneens het rood-geoxydeerd-ge-bakken aardewerk produceerden) de naamgrijs te gebruiken. De term blauwgrijs wordtgebruikt voor een Nederrijnse pottenbakkers-traditie die vrij grof handgevormd aardewerkmet nagedraaide randen produceerde. Hetbekendste produktiecentrum van dit aarde-werk is Elmpt. Zie Janssen 1983.

0 Archeologisch onderzoek AWN, hoek Welle-Melksterstraat.

7 Dit fragment is afkomstig van het onder-zoek St. Joriskapel (1979). Mondelinge me-dedeling Drs. H. L. Janssen, Dienst Gemeen-tewerken 's Hertogenbosch.

s Zie Medieval Catalogue 1940, p. 226, pi.LXIV, nr. 3.

o Zie Rackham 1972, p. 9, pi. 10 and 53.10 Zie Bruijn 1979, blz. 76 en afb. 38, nr. 5,

6 en 8.11 Vondst Pensmarkt (1976). Mondelinge me-

dedeling Drs. H. L. Janssen, Dienst Gemeen-tewerken VHertogenbosch.

1:2 Collectie H. F. Wijnman, Amersfoort.

™ Zie Renaud 1975, blz. 62.14 Vriendelijke mededeling H. J. E. van Beu-

ningen, Langbroek.15 In de collectie H. J. E. van Beuningen bevin-

den zich twee vrijwel identieke grapen die inKeulen gevonden zijn (inv. nrs. F 1893 enF 1463). Een ander exemplaar (F 676) isbekend uit Domburg. De datering van dezegrapen is niet exact bekend, maar waarschijn-lijk zijn zij in de 15de eeuw te plaatsen.

16 Een vergelijkbaar exemplaar is gevonden inZwolle, datering eveneens 15de eeuw. Hetbetreft hier echter een losse vondst. Zie vanBeek en Van Vilsteren 1980.

" Zie Dexel 1962, S. 79, Abb. 432 a, b; Rade-macher S. 70—72, Abb. 15 a—c und 16 a—e.

is Zie Rademacher 1962, S. 96, Abb. 25 bund d.

19 Een vergelijkbaar exemplaar is gevonden inDeventer in de bedding van de IJssel, zie deJong 1980 in: Thuis in de late middeleeuwen.

Literatuur

Beckmann, B., 1975. Der Scherbenhügel in der'Siegburger Aulgasse, Band I, Bonn.

Beek, R. van, V. T. van Vilsteren, 1980. VanKarel de Grote tot Karel de Vijfde; eenarcheologisch onderzoek in het oudste ge-deelte van Zwolle. In: Zwolle in de middel-eeuwen. Onderzoekingen naar een vroeg-stedelijke samenleving, Zwolle.

Bruijn, A., 1979. Pottersvuren langs de Vecht.Aardewerk rond 1400 uit Utrecht. Kotter-dam Papers III, Rotterdam.

Dexel, W., 1962. Das Hausgerat Mitteleuropas.Wesen und Wandel der Formen in zweiJahrtausenden, Braunschweig.

Janssen, H. L., 1983. Later medieval potteryproduction in the Netherlands. In: P. Da-vey, R. Hodges (eds.), Ceramics and trade,Sheffield.

Jong, J. W. M. de, 1980. Catalogus. In: Thuisin de late middeleeuwen. Het Nederlandseburgerinterieur 1400—1535. Zwolle.

Medieval Catalogue, 1940. J. B. Ward Perkins(ed.) London Museum: Medieval Catalogue.London.

Rackham, W. B., 1972. Medieval English pot-tery. London.

Rademacher, F., 1933. Die deutschen Glaser des•Mittelalters. Berlin.

Renaud, J. G. N., 1975. De vondsten gedaan bijhet archeologisch onderzoek naar het voor-malig kartuizer klooster buiten Delft. In:De kartuizers en hun Delftse klooster.Delft.

Snellestraat 33A,5211 EM 's-HERTOGENBOSCH

133

Page 143: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Literatuurbespreking

E. H. P. Cordfunke. Opgravingen in Egmond;de abdij van Egmond in historisch-archeologischperspectief. Zutphen, De Walburg Pers, 1984.189 blz. Prijs ƒ 33,50.

Lezend in Cordfunke's publikatie heeft mensoms het idee, verdwaald te zijn in één van dieingenieuze detectives van Ellery Queen uit de30-er jaren: met ingewikkelde plattegronden enal even ingewikkelde probleemstellingen. Hetlezen en interpreteren van opgravingstekeningendie betrekking hebben op onderzoekingen waar-bij je niet zelf betrokken bent geweest, is zekergeen sinecure, ook al zijn ze vervaardigd dooreen eminent veldtechnicus als H. Praamstra. Eris veel geduld en vindingrijkheid bij nodig. Alsmen dan ook nog Nijhoff's „lees maar, er staatniet wat er staat" in gedachten houdt, heeft menzo ongeveer een indruk van de problemen waar-voor Cordfunke zich gesteld zag, toen hij deresultaten van de opgravingen die tussen 1938en 1948 onder leiding van prof. Van Giffen ophet voormalig abdij terrein te Egmond werdenverricht, ging uitwerken.

Cordfunke begint met een schets van het histo-risch perspectief waarin ontstaan en ontwikke-ling van de abdij van Egmond kunnen wordengeplaatst. Voor het abdijcomplex valt het doekmet de verwoesting ervan in 1573. Het eindevan de abdij als instelling was eigenlijk al eer-der een feit: De kloostertucht was verslapt ende gebouwen waren op het moment van de ver-woesting al vrijwel verlaten. In een volgendhoofdstuk schetst Cordfunke de verdere lotge-vallen van het abdijterrein en de incidenteleonderzoekingen die aan de opgravingen van1938—1948 voorafgingen. Curieus zijn de con-clusies van Holwerda die in 1920 een onderzoekinstelde bij de Adelbertsput. Hij herkende daarde aanwezigheid van een .. . 'Romeins of Fran-gisch castellum.

Na deze inleidende hoofdstukken valt de volleaandacht op de opgravingen tussen 1938 en 1948en de resultaten daarvan zoals zij op de opgra-vingsplattegronden zijn vastgelegd. Aan de handvan de grondsporen volgen reconstructies van deeerste en tweede (stenen) abdijkerk en de aande steenbouw voorafgaande lOde-eeuwse hout-bouwfase van de abdij. Verrassend, voor de op-gravers tóen en voor uw recensent nu, bleek deaanwezigheid van een bewoningslaag uit de Ro-meinse tijd, met een aantal boerderijplattegron-den en een groot aantal aarde werk vondsten. Opbasis van historische, iconografische en archeolo-gische waarnemingen reconstrueert Cordfunke

vervolgens de overige abdijgebouwen en de Buur-kerk. Na een korte beschrijving van de tijdenshet onderzoek geborgen vondsten volgt tenslotteals welkome toegift een bijdrage van de fysisch-anthropoloog G. J. R. Maat betreffende de re-lieken van Adelbert, de patroon van de abdijvan Egmond. De schr. concludeert dat deze re-lieken betrekking hebben op een individu datwaarschijnlijk tussen de 40 en 50 jaar oud isgeworden.

„Opgravingen in Egmond" is een overzichtelijkboek geworden, bedrieglijk eenvoudig haast. Be-drieglijk inderdaad, want achter die eenvoud ver-bergt zich, net als in Ellery Queen's logische de-ducties, een grote dosis vernuft. Schrijver enuitgever hebben het goede idee gehad om veleopgravingsfoto's en een aantal veldtekeningenvan Praamstra te reproduceren. Dat geeft hetboek een extra documentaire waarde. Ik kan hetdan ook van harte aanbevelen.

T. Bechert. De Romeinen tussen Rijn en Maas.Dieren, De Bataafsche Leeuw, 1983. 287 blz.Prijs ± ƒ85—.

De Duitse archeoloog Bechert biedt ons in bo-vengenoemde publikatie een synthese van deresultaten van 30 jaar archeologisch onderzoekmet betrekking tot de Romeinse provincie Ger-mania Inferior (Neder-Germanië). Het boek isniet in de eerste plaats voor vakmensen geschre-ven, maar voor een brede, archeologisch geïnte-resseerde, lezerskring. Het is de schrijver er nietzozeer om te doen geweest, een opeenvolgingvan politieke en militaire gebeurtenissen te be-schrijven, als wel om een indruk te geven vanhet leven van „de" mensen in de behandeldeperiode: Romeinse bovenlaag én autochtone be-volking, stads- én plattelandsbewoners, vrijen énonvrijen. Dat hij de provincie daarbij als ééngeheel benadert en behandelt lijkt vanzelfspre-kender dan het is. Denkt u maar aan titels als„De Romeinen in Nederland" en „Die Rhein-lande in Römischer Zeit".

Is Bechert in z'n opzet geslaagd? Goeddeels wel.Op overzichtelijke wijze laat hij een groot aan-tal facetten van het leven in de periode van de„Pax Romana" de revue passeren: Bestuurs-structuur, steden, landelijke nederzettingen envilla's, het leven in de stad en op het platteland,verkeer te land en te water, geldwezen, beroe-pen en producten, kunst en kunstnijverheid,godsdienst. Een groot aantal illustraties in kleuren zwart-wit vergemakkelijkt het volgen van detekst. Toch is deze soms maar moeilijk te lezen.

134

Page 144: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Dat komt voornamelijk omdat de schrijver zichnogal eens uitput in tè omvangrijke opsommin-gen. Het negatieve effect hiervan wordt versterktdoor het kapitaal zetten van alle -eigennamen,hetgeen een onrustig tekstbeeld oplevert en hetvlot lezen sterk bemoeilijkt. Een aantal kantte-keningen mag niet ontbreken. Reikte het woon-gebied van de Menapi in de 1ste eeuw v. Chr.tot bij Kleef (p. 54)? Graag zou men willenweten, op welke uitgangspunten en overwegingende schrijver zijn schatting van het aantal inwo-ners van Neder-Germanië baseert (p. 62). Enwas in het castellum van Valkenburg de reten-tura óf het daarin gelegen stafgebouw (principia)op de vijand gericht (p. 90)? Eerstgenoemdeveronderstelling is onwaarschijnlijk, maar detekst verschaft geen duidelijkheid. Forum Ha-driani wordt op p. 114 civitas of hoofdstadgenoemd, maar dat is in strijd met eerder ge-geven omschrijvingen. De passage over een derdeNehalennia-heiligdom in „de" provincie-hoofd-stad (welke stad en welke provincie?) is on-duidelijk (p. 230). En staat het werkelijk vastdat Nehalennia een Germaanse godin was? Deschrijver suggereert ten onrechte dat de bena-ming „terra sigillata" is afgeleid van de opge-brachte versiering (p. 134). En hoe moet ik mevoorstellen dat het 3-schepige hallenhuis rondhet begin van de jaartelling door Friese immi-granten . . . naar het noorden van het tegenwoor-dige Nederland is overgebracht (p. 169)? Waarkwamen die immigranten vandaan?Heeft een en ander mogelijk iets te maken metde vertaling? Die is, ondanks geleerde adviezen,niet zo best. „Het hijen van bouwactiviteiten"(p. 13) lijkt me een intrigerende bezigheid, ommaar te zwijgen van het verbouwen van grach-ten '(p. 14). Iets „zonder omhalen" in de pu-bliciteit brengen (p. 53) mag er ook zijn enwat is het nu: Kops-plateau, Kops plateau ofKop plateau? Of toch nog iets anders? Maardeze fouten mag men de schrijver niet aanreke-nen. Hij heeft een boek geschreven dat de Ne-derlandse lezer de mogelijkheid biedt, de Ro-meinen in Nederland in hun Nedergermaansecontext te plaatsen. En dat is een grote ver-dienste. Afgezien van een soms wat onrustigebladspiegel maakt „De Romeinen tussen Rijn enMaas" een zeer attractieve indruk. De uitgeverlegt er veel eer mee in. Maar een zorgvuldigercontrole op taal en spelling zou geen overbodigeluxe zijn geweest. p S t u u r r a a n

Rijksmuseum van Oudheden. National Museumof Antiquities. Onder redactie van/Ed. by H. D.Schneider. Leiden, 1981. Nederlandse Musea/Dutch Museums VI. 128 blz. 72 platen en 19afb. Circa ƒ 20,—.Deze kleurige tweetalige kennismaking met eenkeuze uit de collecties van het Rijksmuseum van

Oudheden te Leiden is een lust voor het oog.Interessant is de uitvoerige inleiding (blz. 7—54)van de huidige directeur H. D. Schneider overde geschiedenis van; het museum, de collecties enzijn directeuren. In de begintijd van het museum,toen de bekende C. J. C. Reuvens (1821—1835) het bewind voerde, werden, vooral metgeldelijke steun van Koning Willem I, grotecollecties Egyptische, Etruskische en Romeinseoudheden aangekocht. Een belangrijke rol bijdeze aankopen vervulde de speciaal daartoe aan-gestelde agent in Livorno, Jéan Emile Humbert.Ook door de opvolgers van Reuvens, C. Lee-mans (directeur van 1835—1891!), W. Pleyte(1891—1903) en A. E. J. Holwerda (1903—1919) werden belangrijke collecties aangekochtof door schenking verkregen. Onder J. H. Hol-werda (1919—1939), die nieuwe opgravings-technieken van Duitse onderzoekers in ons landintroduceerde en hiermede opvallende resultatenbehaalde, werd het accent wat meer op deVaderlandse archeologie gelegd. W. D. van Wijn-gaarden (1939—1959) heeft het museum doorde moeilijke oorlogsjaren geloodst en in 1951de heropstelling van de Egyptische sculpturenkunnen verwezenlijken. Onder het voortvarendbeleid van A. Klasens {1959—1978) is- hetRijksmuseum van Oudheden geheel vernieuwden vonden opgravingen plaats bij Abu Simbel inNubië. De achtste directeur van het museum,H. D. Schneider, heeft de moeilijke taak hetmuseum door deze schrale financiële tijden teloodsen. Wij hopen van harte dat hem dat zonderal te grote museale kleerscheuren zal lukken.Op een belangrijke gebeurtenis kan de huidigedirecteur in ieder geval al terugzien: de opening,op april 1979, van een fraaie museumzaal — opde plaats van de voorheen uiterst sombere bin-nenplaats — met daarin als stralend middelpuntde tempel van Taffeh, geschenk van Egypte aanNederland, als dank voor bijdragen aan deUNESCO-actie tot redding van de Nubischemonumenten.

Op 72 fraaie kleurenplaten (blz. 55—127) zijnvoorwerpen of groepen van voorwerpen afgebeelduit Egypte, Klein-Azië en Nederland. De afbeel-dingen gaan vergezeld van een beknopte maarduidelijke tekst. De afgebeelde voorwerpen zijnuitgezocht en beschreven door de conservatorenM. J. Raven (Egypte), G. P. F. van den Boorn(Voor-Azië), F. L. Bastet (klassieke wereld),L. P. Louwe Kooijmans, P. Stuart en A. Ped-demors (Nederland, resp. prehistorie, provin-ciaal-Romeins en Middeleeuwen).Auteurs, fotografen en de uitgever, de firmaJoh. Enschede en Zonen B.V. te Haarlem, kun-nen tevreden zijn met deze prachtige uitgave,die ongetwijfeld door vele museumbezoekers isen zal worden aangeschaft.

C A . Kalee

135

Page 145: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Lezingen

Voordrachtencyclus methodenen technieken in de archeologie

Voor de derde maal organiseert de ArcheologischeSectie van Het Noordbrabants Genootschap ditnajaar een cyclus van vijf avonden gewijd aande Methoden en Technieken in de Archeologie.Deze vinden plaats in café-restaurant BoerkeMutsaers in 't Zand, Vijverlaan 2, Tilburg (bijStation Tilburg-West; ruime parkeergelegenheid).Elke voordracht begint te 19.30 uur; einde ca.22.30 uur.

Programma:— 27 september:

Experimentele archeologie(drs. O. H. Harsema, Biologisch-Archeolo-gisch Instituut, Rijksuniversiteit Groningen)

— 11 oktober:Dateringsmethoden(dr. J. A. Brongers, Rijksdienst voor het Oud-heidkundig Bodemonderzoek, Amersfoort)

— 25 oktober:Restaureren en conserveren van archeologi-sche vondsten(A. Flonk, Gem. Museum 't Behouden Huys,West-Terschelling)

— 8 november:Vuursteenverzorging gedurende het Paleoli-thicum tot het einde van het Neolithicum(W. M. Felder, Rijks Geologische Dienst,Heerlen)

— 22 november:Menselijke skeletresten in de archeologie(dr. W. R. K. Perizonius, Instituut voorAntropobiologie, Rijksuniversiteit Utrecht)

Deelnemersprijzen:Leden Genootschap: ƒ 45,—; niet-leden: ƒ 47,50(in de prijzen inbegrepen entree voor de 5avonden plus 2 consumpties per avond).Aanmeldingen en nadere informaties:Het Noordbrabants Genootschap, Postbls 1104,5200 BD 'sJiertogenbosch, tel. 073-139484.

Tentoonstellingsnieuws

Hamburg, Museum für Kunst und Gewerbe,Steintorplatz 1; 13 juni—13 september:Schatze aus Korea

Hannover, Kestner Museum, Trammplatz 3; tot5 augustus:Osiris, Kreuz und Halbmond; 5000 Jahre Kunstin Egypten

Hannover, Forum des Landesmuseum, Am Mark-te 8; tot 2 september:Troja, Heinrich Schliemanns Ausgrabungen undFunde

Le Havre, Muséum du Havre; tot in oktober:Préhistoriens havrais et activités du muséum enPréhistoire

Heerlen, Geologisch Museum, Voskuilenweg 131;tot 4 augustus:

Charles Darwin, 1809—1892Openingstijden: ma. t/m vr. 9—12, 14—16 uur.

Naarden, Historisch Vestingmuseum, Westwalstr.6; tot 30 oktober:Vestingbouw in Nederland vanaf de prehistorietot na de 1e WereldoorlogOpeningstijden: ma. t/m vr. 10—16.30 uur, za.en zo. 12—17 uur.

Paris, Musée d'art et d'essai, 13 Avenue duPrésident-Wilson; tot in oktober:Chapiteaux RomansOpeningstijden: dagelijks, behalve di., van 9.45—17.15 uur.

Willemstad, Ceramisch Museum, Raadhuisstr. 2;tot 1 september:Bodemvondsten uit 4 eeuwen; Willemstad enomstrekenOpeningstijden: wo. t/m zo. 10—12, 13—17 uur.

136

Page 146: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van dearcheologische werkgemeenschap voor Nederland

H o o f d b e s t u u r :Alg. Voorzitter: L. Molhuysen,

Louise de Colignystraat 39, 2595 SL DenHaag, (bij uitzondering) tel. 070-859719;overdag tel. 070-657955;

Vice-voorzitter: Mr. H. J. MoltmakerKleine Raamstraat 19, 9711 CG Gronin-gen, tel. 050-140777, overdag 05920-14841.

Alg. secretaris: P. W. van der Zwaai,Postbus 3088, 3130 CB Vlaardingen;tel. 010-743049;

Alg. Penningmeester: N. L. van Dinther,Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel.01890-7451;

Hoofdredacteur: C. A. Kalee,Archeologisch Instituut, Trans 14, 3512JK Utrecht, tel. 030-392018 of 392010;

Bestuursleden:Drs. P. W. van den Broeke (vakarcheo-loog), Oude Vest 223H, 2312 XZ Leiden,tel. 071-125158, overdag 071-148333, tst.2388;Dr. W. J. de Boone (publikaties),Lage Boeschoterweg 16, 3886 PS Garde-ren, tel. 05776-1329;Mevr. E. du Maine-Reintjes (afdelingen enregio's),Mevr. N. C. J. J. Ladiges (educatie),Rapenburgerplein 13, 1011 VC Amster-dam, tel. 020-251956;

E r e l e d e n : H. J. Calkoen t (Ere-voorz.),Prof. Dr. Ir. E. H. P. Cordfunke, H. J.van Rijn, P. Stuurman.

A d m i n i s t r a t e u r : H. Schoorl,Postbus 100, 2180 AC Hillegom (Van deEndelaan 90), tel. 02520-16482.

K n i p s e l a r c h i e f : Mevr. H. Goudappel,Herman Gorterplaats 199, 2902 TE Ca-pelle a/d IJssel, tel. 010-506816.

S e c r e t a r i a t e n A f d e l i n g e n :1. Noord-Nederland: Mevr. G. J. Koopmans-

Vermeer,Noordereind 22, 9265 LM Suawoude.

2. Noord-Holland Noord: W. v. d. Wal, Nij-verheidstraat 20, 1741 EL Schagen, 02240-96721.

3. Zaanstreek en omstreken: Mevr. A. Tromp-Veeter,T. Slagterstraat 15, 1551 CG Westzaan,075-283814.

4. Kennemerland (Haarlem e.o.): Mevr. M. deJong-Groot,Jan Bontelaan 11, 2015 EH Haarlem,023-245132.

5. Amsterdam en omstreken: G. Haak,Uilenstede 55, 1183 AB Amstelveen, 020-450490.

6. Rijnstreek: W. Dorsman, De Laat de Kan-terstraat 29, 2313 JS Leiden, 071-144671.

7. Den Haag en omstreken: L. van der Valk,Soestdijksekade 790, 2574 ED Den Haag,070-802546.

8. Helinium (Vlaardingen): Mr. W. P. M.Kerklaan,Postbus 2143, 3130 BC Vlaardingen,010-343630.

9. De nieuwe Maas (Rotterdam e.o.): J. deBaan, Voorstraat 38, 3201 BB Spijkenisse,01880-12006.

10. Zeeland: Mevr. L. C. J. Goldschmitz-Wie-linga.Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, 01184-70058.

11. Lek en Merwestreek: R. Hovingh, Dorps-straat 62, 2959 AH Streefkerk, 01848-1019.

12. Utrecht en omstreken: Tj. Pot,Tolsteegplantsoen 35, 3523 AL Utrecht,030-516351.

13. Naerdincklant (Hilversum e.o.):Mevr. L. van Duyn-Franken, M. Philips-laan 16, 1403 GL Bussum, 02159-13686.

14. Vallei en Eemland (Amersfoort e.o.): P.Molenaar.Regentesselaan 18, 3818 HJ Amersfoort,033-19871.

15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: S. H. Bakker,De Hennepe 313, 4003 BC Tiel,03440-19101

16. Nijmegen en omstreken: M. E. P. Ritzer,Dominicanenstraat 20, 6521 KD Nijmegen,080-235808.

17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: Mevr.T. v. Wijk-Brouwer, Schuurhoven 19,6721 SM Bennekom, 08389-5418.

18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwe-zoom: Mevr. C. F. Eland, Maasstraat 464,7414 AZ Deventer, 05700-26086.

19. Twente: A. H. Bracht,Postbus 789, 7550 AT Hengelo, 074-774690.

20. IJsseldelta-Vechtstreek: Mevrouw E. M.Koerselman,PalestrinElaan 10, 8031 VP Zwolle,038-228379.

23. IJsselmeerpolders: Mevr. W. Riem-Philippi,Archipel 42—29, 8224 HT Lelystad,03200-47715.

Page 147: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Prof. dr. L. de Blois,

Prof. dr. Joh. S. Boersma e.a.

De Romeinse wereldLeven en werken in het Romeinse Rijk in het begin van onze jaartelling.Dit met honderden illustraties in kleur en zwart-wit rijk uitgevoerde boek is bedoeldvoor een brede kring van geïnteresseerden in de cultuurgeschiedenis van de Romeinen.De verschillende hoofdstukken behandelen allerlei aspecten van leven en werken in hetRomeinse Rijk:huizen, steden, gezinsleven, godsdienst, opvoeding, arbeid, handel en scheepvaart, enz.Niet alleen Rome — het centrum — krijgt aandacht, maar ook de provincies wordenapart behandeld. Al met al is een uniek standaardwerk ontstaan over de Romeinsebeschaving waaraan ook onze moderne wereld haar grondvesten te danken heeft.

Formaat: 22x30 cm. Omvang: 240 pag. met talrijke illustraties in kleuren zwart-wit. Gebonden. Prijs ƒ 39,-. ISBN 90 6255 182 3 / UGI 520.

DE IJSTIJDENIN DE NEDERLANDEN

Ruud BarmanGcrnnl Willemmi

Dkk Slapen

G.P.F, van den Boorn

Oud IranPre-Islamitische kunst en voorwerpen in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden.

Dit boek geeft een archeologische impressie van Iran's rijke verleden tot aan de komstvan de Islam. De unieke schoonheid en vormvariatie van de voorwerpen komt prachtigtot zijn recht in de enige grote verzameling in Nederland.

Formaat: 20x25,5 cm. Geïllustreerd met 200 foto's in kleur en zwart-wit.Omvang: 132 pagina's. Ingenaaid. Prijs: ƒ 27,50. ISBN 90 6255 163 7 / UGI 520.

R. Borman e.a.

De Ijstijden in de NederlandenIn dit ruim geïllustreerde boekje wordt up-to-date de stand van zaken belicht in hetonderzoek van het ijstijdvak. Het accent ligt hierbij op de periode vanaf het begin vande voorlaatste ijstijd, ca. 200.000 jaar geleden. In ons land zijn juist uit die periode deoverblijfselen het meest nadrukkelijk aanwezig.Landschap, fossielen en sporen van menselijke aktiviteit vertellen een gevarieerdverhaal over de opbouw van ons land en haar vroegste geschiedenis.

Formaat: 16 x 24,5 cm. Omvang: 64 pagina's.Ingenaaid. Prijs: ƒ 15— ISBN 90 6255 215 3 / UGI 520.

Archeologische monumenten in Nederland9. J.T.J. Jamar: Heerlen, de Romeinse thermen

36 blz. ƒ 5,-.

10. P.J.R. Modderman: Ermelo, grafheuvels op de heide.32 blz. ƒ 5,-.

Ook eerdere deeltjes verkrijgbaar.

Verkrijgbaar in de boekhandel

Uitgaven van

Zutphen, Postbus 188, telefoon 05759-3141

Page 148: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

XXXIII-4-1984

AWN

Page 149: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Redactie Inhoud

Hoofdredacteur:

C. A. Kalee

Redacteuren:

Mevr. H. GoudappelTj. PotG. F. thoe SchwartzenbergO. J. WttewaallMevr. J. Zantinge-van Dijkum

Redactieraad:

Dr. W. J. de BooneProf. Dr. H. BrunstingH. L. de GrootDrs. A. PeddemorsV. T. van Vilsteren

Adviseur:

R. J. Demarée

Algemeen Secretariaat A.W.N.:

S. L. Wynia

Een vreemd vogeltje uit Nijmegen 138

C. A. Kalee

Een fibula uit Vechten 140

R. ]. Ooyevaar

Enkele vondsten uit de omgevingvan de „Plofsluis" in Nieuwegein 142

Tj. PotEen grafveld te Campo Verde(Aprilia) in Latium 146

E. J. Feenstra

Het ontstaan van Harderwijk 150

P. von Hout en P. K. SmiesingKorte pijpen uit Gorinchem 166

Postbus 3088, 3130 CB Vlaardingen

Administratie A.W.N.:

2180 AC, Hillegom

Contributie:

ƒ 48,— per kalenderjaar te stortenop girorekening 577808t.n.v. Penningmeester A.W.N.te Poortugaal

Opzegging lidmaatschap:

vóór 1 december

Bijdragen (artikelen, boekbesprekingenenz.) zenden aan:

C. A. Kalee,Archeologisch Instituut,Trans 14, 3512 JK Utrecht

Alle overige correspondentie:

Administratie A.W.N., Postbus 100,Hillegom

Romeinse fibula uit Vechten {zie blz. 140).

G. van Haaf fBovengronds archeologisch veldwerk

(I)

Literatuurbespreking 169,

Lezingen

Afdelingsnieuws

Literatuursignalement

Nieuwe Publikaties

Tentoonstellingsnieuws

ISSN 0166-4301

171

189

170

170

190

191

192

Page 150: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Westerheemtweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap

voor Nederland (AWN)

Jaargang XXXIII, no. 4, juli/augustus 1984

AUTOMATISERING SLAAT TOB JTIENTALLEN BANEN OPDE TOCMT •/TTsSTR.AKS "DE COOPEEE.- \

/ MACHINE EROVER- EW WE \V Z'JN HIER. V/iNteMff NOG- WES-' J

Tekening M. Valkhoff, Bur. Oudheidk. Onderzoek Rotterdam.

137

Page 151: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Een vreemd vogeltje uit Nijmegen

S. L. Wynia

De makers van terra sigillata voorzagenom nog steeds niet afdoend verklaarderedenen veel van hun produkten van eensignatuur, dat wil zeggen zij stempeldenhun naam (of die van een van hun arbei-ders) op hun produkten. Hierbij valt op,dat bepaalde vormen (de schaal Dragen-dorff 36 bijv.) nooit gesigneerd werden,terwijl van andere vormen als de komDrag. 29 of 37 zowel gesigneerde alsniet-gesigneerde exemplaren gevondenworden.Signaturen, anders dan in de vorm vaneen naamstempel, worden in de eersteplaats aangetroffen als rozetten. Een apartgroepje wordt verder gevormd door dezogenaamde gemmenstempels, afdrukkenvan de in de ringsteen (van de potten-bakker?) geslepen figuurlijke voorstellin-gen -1. Soms ook dient een visgraatmotiefals signatuur.Op een bodemfragment van een bord vanZuidgallische terra sigillata uit Nijmegen 2

is op de plaats waar meestal een naam-stempel te vinden is, een versieringsele-ment afgedrukt. Het is een nogal schema-tisch weergegeven vogel, die bovendienniet compleet afgedrukt is. Een duif mis-schien?Versieringselementen als deze wordengebruikt bij het vervaardigen van vorm-schotels waarin terra sigillata met relief-versiering gemaakt wordt. Afdrukken opde plaats van een naamstempel zijn uiterstzeldzaam ;i. Veel meer dan een grapje 4 zaler ook niet achter gezocht mogen worden:het Nijmeegse vogeltje blijft een rara avis,al laat de tekening nauwelijks toe van eenwitte raaf te spreken.

Noten1 Wynia, 1969. De lijst van deze stempels kan

intussen gemakkelijk verdubbeld worden, maarhet blijft toch een in aantal verdwijnend klei-ne groep.

1. Nijmegen. Schaal 2:1. Foto AVC-VU.

2. Novaesium. Schaal circa 1 : 2.

O 3

CM

3. Montans. Schaal 5 : 6 (sic!).

138

Page 152: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

4. Heddesdorf. Schaal 1:1.

5. Stockstadt. Schaal 1:1.

6. Niederbieber. Schaal 1:1.

2 Rijksmuseum G. M. Kam, Nijmegen, inv. nr.I a 68. Van het stuk zijn geen nadere vondst-omstandigheden bekend; het behoort tot hetzogenaamde „oud bestand" van het museum,met andere woorden het zal wel uit Nijmegen

afkomstig zijn, maar zekerheid bestaat daar-over niet.

:! Enkele parallellen:Neuss: een naar links kijkend vogeltje (Koe-nen 1904, Taf. XXXVI, 52).Montans: een naar links gewend konijntje(Martin 1977, 56).Glanum: een naar links omkijkend vogeltje(Bémont 1969, PI. XVIII, p. 470; niet ver-meld bij Bémont 1976).Heddesdorf: een ornament (ORL 1, 1903, 17,Abb. A 18).Stockstadt: „Pankopf" (ORL 33, 1910, Taf.XIX, Fig. 156). (Hier zowel naamstempel alsfiguurstempel)Niederbieber: „gehörnter Vierfüssler (Ein-horn?)" (Oelmann 1914, S. 17, Nr. 88).

+ Zoals de afdruk van een stukje eierlijst opeen bord Drag. 32 op de plaats van een naam-stempel, uit Iversheim (Janssen-Haupt, 1976,381).

LiteratuurBémont, C, 1969. Marques sur sigillé dépour-

vues de contenu intelligible. Latomus 28,469—473.

Bémont, C, 1976. Recherches méthodologiquessur la céramique sigillée. Les vases estam-pillés de Glanum. Rome. Bibliothèque desécoles francaises d'Athènes et de Rome, 227'.

Janssen, W., D. Haupt. Iversheim. Bonner Jahr-bücher 176, 381.

Koenen, K., 1904. Novaesium. Das im Auftragdes rheinischen Provinzialverbandes vomBonner Provinzialmuseum 1887—1900 aus-gegrabene Legionslager. Bonner Jahrbucher111/112.

Oelman, F., 1914. Die Keramik des KastellsNiederbieber. Frankfurt a.M. Materialien zurrömisch-germanischen Keramik I.

ORL = Der Obergermanisch-ratische Limes desRömerreiches.

Wynia, S. L., 1969. Ein Terra-Sigillata-Bodenmit Gemmenstempel aus Vechten. Berich-ten ROB, 19, 279—281.

Archeologisch Instituutvan de Vrije Universiteit,AMSTERDAM

139

Page 153: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Een fibula uit Vechten

C. A. Kalee

Inleiding

Een van de taken van de hoofdredacteurvan Westerheem is er voor te zorgen datde omslag van het tijdschrift voorzienwordt van een afbeelding. Bij voorkeurwordt een foto of tekening gekozen uit deartikelen die op dat moment in voorraadzijn. Niet altijd is er echter een geschikteafbeelding beschikbaar. Dan moet eenkeuze worden gemaakt uit de documen-tatie van de schrijver.Wij kozen ditmaal een nogal ongewoonuitziend voorwerp. Het is een fibula (kle-dingspeld), gevonden nabij het castellumvan Vechten. De fibula is, met talrijkeandere Romeinse vondsten, in 1970 te-voorschijn gekomen tijdens het graven vaneen nieuwe bermsloot langs Rijksweg 12 \

Beschrijving

De fibula is een zogenaamde geëmailleerdebeugelfibula 2 Exner 1939, type I, VanBuchem 1941, type 27. Hoog: 52,8 mm,breed: 38,5 mm. Het rechthoekig traps-gewijs verhoogde middenstuk is ingelegdmet wit email waarin 9 donkere (tegenhet licht bierflesgroene) bolletjes zijn ge-legd. De fibula heeft een getande kopringen een open driehoekige voet, de ronduitgewerkte hoeken zijn ingelegd metlichtgroene glaspasta. Ter weerszijden vanhet rechthoekige middenstuk zijn open eng sloten oogjes aangebracht. De kantenvan het rechthoekige middenstuk en dedriehoekige voet zijn diagonaal gearceerd.De fibula uit Vechten is het best te ver-gelijken met een exemplaar uit Frankfurt-Heddernheim (Exner 1939, p. 87, Taf.9,4). Dit stuk heeft dezelfde getande kop-ring en open driehoekige voet als hetVechtense exemplaar. De open en geslo-ten oogjes ter weerszijden van het recht-hoekige middenstuk ontbreken echter. Een

1. Vechten. Voorzijde van de jibula. Foto W.Vermeulen.

2. Vechten. Achterzijde van de fibula. Foto W.Vermeulen.

fibula uit Rheingönheim (Exner 1939,Taf. 9,3) heeft eveneens een vergelijkbaregetande kopring, de voet is echter nietdriehoekig maar rond.

140

Page 154: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Datering

Fibulae van het type Exner I met kopringzijn over het algemeen moeilijk te dateren.Dit komt omdat het veelal exemplaren uitongedateerde graven of zelfs losse vondsten

3. Vechten. De fibula sterk vergroot. Foto W.Vermeulen.

141

Page 155: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

betreft. Exner vermoedt (op typologischegronden) dat zij niet voor het middenvan de 2de eeuw in gebruik zijn geweest.Ook de kledingspeld uit Vechten zal, geziende begeleidende overwegend 2de-eeuwsevondsten, in de 2de eeuw of zelfs nog ietslater te dateren zijn.

Besluit

Preciese parallellen voor de fibula uitVechten zijn mij (nog) niet bekend. Eer-lijkheidshalve moet ik er aan toevoegenweinig tijd gehad te hebben om in de lite-ratuur naar vergelijkingsmateriaal te zoe-ken.

Aangezien het voornaamste doel van ditartikeltje is: Westerheem „aan te kleden",vergeve de lezers en lezeressen mij dezetekortkoming.

Noten1 De circa 2400 vondsten, evenals de fibula

vrijwel alle in particulier bezit, zijn in 1970—1971 door de schrijver gedetermineerd. Hetmerendeel van het materiaal dateert uit de 2deeeuw en eerste helft van de 3de eeuw.

- De fibula is eerder afgebeeld in de catalogus:Klassieke kunst uit particulier bezit (Witte-veen 1975, afb. 363).

LiteratuurBuchem, H. van, 1941. De fibulae van Nijmegen,I: Inleiding en kataloog. Proefschrift Nijmegen

1941.Exner, K., 1939. Die provinzialrömischen Email-

fibeln der Rheinlande. 29. Bericht der rö-misch-germanischen Kommission (1941),31—121.

Witteveen, A. M., 1975. Fibulae. In: Klassiekekunst uit particulier bezit, Nederlandse ver-zamelingen 1575—1975 (tentoonstelling Lei-den en Nijmegen).

Archeologisch Instituut van deRijksuniversiteit,Trans 14,3512 JK UTRECHT

Enkele vondsten uit de omgeving van de"Plofsluis" in Nieuwegein

R. J. Ooyevaar

Het Amsterdam-Rijnkanaal is de afgelopenjaren in Nieuwegein aan de noordoostkantverbreed. Bij deze verbreding is in de om-geving van de „Plofsluis" een ongeveer25 meter brede kreek doorsneden. De op-

vulling van deze kreek en de afvalkuilenop de zandige oever bevatten schervenvan inheems aardewerk uit de late Ijzer-tijd en Romeinse tijd, veel Romeins aarde-werk en ook ander Romeins vondstmate-

142

Page 156: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

naai. Het geheel kan gedateerd wordenvan late Ijzertijd tot in de 3de eeuw.Een aantal interessante vondsten, die in deperiode van september 1979 tot september1981 gedaan zijn op het in afb. 1 aangege-ven terrein, worden hierna afgebeeld enbeschreven.

Op afb. 2 staan:Bronzen ring met een diameter van 3,8 cm.Halve meloenvormige kraal van lichtblau-we glaspasta.

Kraal van donkerblauw glas.Knikfibula met een lengte van 6,2 cm. Hetgrootste deel van de naald ontbreekt.Draadfibula met een lengte van 5,8 cm.Draadfibula met bandvormige beugel. Nog

1. Het terrein waar de vondsten gedaan zijn.

143

Page 157: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

• . « • '

3.

4.

E u m u i i i i l l

6.

J

I I I 1 1 I I1-MÏIfTlïpïH' irniifii i i irrfirrfiHiii i i i i i

144

Page 158: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

lang 5,1 cm. De veerrol en naald ontbre-ken.Bronzen vingerring-sleutel, lengt.e 4 cm.Op afb. 3 staat een randfragment van eenterra sigillata-kom Dragendorff 37 uit La-voye, tweede en derde kwart van de 2deeeuw.

Op afb. 4 is een drinkbekertje te zien vaninheems aardewerk, dat met steengruis isverschraald.Op afb. 5 staan twee fibulae, waarvan aenaald bij beide exemplaren ontbreekt. Debovenste heeft een lengte van 6,5 cm ende onderste van 5 cm.Afb. 6 geeft twee beugels van fibulae. Debovenste heeft op de bovenkant een parel-randje. De onderste is ruitvormig in door-snede.Afb. 7 laat een fraai verzilverde scharnier-fibula zien, die de vorm heeft van een T.De naald ontbreekt.Op afb. 8 staat een bronzen ring met eendiameter van 4,7 cm, een ronde doorsnedeen een dikte van 0,4 cm.

Afb. 9 laat een bronzen belletje zien. Deklepel ontbreekt. De totale hoogte is 3,2cm. De,onderkant is rechthoekig en 2,1bij 2,8 cm.Afb. 3—9 foto R. F. van Berlo, AIU.

Pr. Margrietplein 12,3402 CG IJSSELSTEIN

mi mmm mimi

i n i iTTirffrnmTnjïi i i rnitTifri

9.

! TUI T i l ! MINIMI nimnr TUT f IIIIIII f irrrrmi

145

Page 159: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Een grafveld te Campo Verde (Aprilia)in Latium

Tj. Pot

Introductie

Onverwacht deed zich gedurende de op-gravingscampagne 1983 te Borgo Le Fer-riere (Satricum) de gelegenheid voor eenonderzoek in te stellen met betrekking totskeletmateriaal, dat bij het ploegen vaneen weiland in Campo Verde (Aprilia)aan het daglicht kwam. Een bericht in dekrant II Messagero Lazio van 12 juli ver-meldde de vondst te zamen met een be-schouwing omtrent de mogelijke herkomstder skeletten. Zij zouden afkomstig kun-nen zijn uit de tweede wereldoorlog, toenin begin 1944 ter plaatse hevige gevechtentussen de geallieerde en Duitse strijd-krachten plaatsvonden in het verloop vande slag om Rome. Maar ook een wat klein-schaliger doch bloedige strijd — op 21augustus 1482 — kon mogelijk aan dezevondst ten grondslag liggen. Het betroftoentertijd een familietwist tussen de aan-hangers van Alberto Malatesta en Giro-lamo Riario enerzijds en Alfonso di Cala-bria met zijn Napolitaanse troepen ander-zijds. Deze onenigheid kostte op die 21steaugustus aan een duizendtal mensen hetleven. Het plaatsje werd sedertdien CampoMorte genoemd, een naam die pas veellater in Campo Verde veranderd zou wor-den.

Toen een bevriende en gepassioneerdeamateur-archeoloog uit de omgeving on-omwonden — zij het met vage argumen-ten — te kennen gaf dat het waarschijnlijk

* Onze eindredacteur de Heer Tj. Pot is aljaren archeologisch actief in Satricum. VanuitItalië deed hij ons verslag van een interessantevondst in Campo Verde. Omdat wij vermoe-den, dat een aantal Westerheem-lezers enlezeressen ook belang stelt in onderzoek inhet buitenland, laten wij dit verslag hiervolgen.

C. A. Kalee

een Romeins grafveld betrof — een derdeherkomst dus — werd de reeds bestaandebelangstelling aangewakkerd en werd be-sloten — zo mogelijk — een onderzoekin te stellen.

Aan de geboden en verboden die ten aan-zien van dergelijke vondsten bestaan, aande bemoeienissen en overwegingen in deze,kan in dit kader worden voorbijgegaan.In praktische zin werd het snel duidelijkdat, in het kader der voorgenomen bouw-werkzaamheden, slechts weinig tijd be-schikbaar zou zijn voor het verzamelenvan skeletmateriaal en even duidelijk datde situatie ter plaatse uiterst ongunstigwas voor een genuanceerde wetenschappe-lijke benadering. De circa vijftig bij hon-derd meter metende akker was ongeveer40 centimeter diep geploegd en het opper-vlak bestond uit een ruwe opstapeling vangrote steenharde brokken aarde, geschei-den door diepe voren. De kennelijk opper-vlakkig gelegen skeletten waren door deploeg sterk uit hun verband gerukt en infragmenten versleept. Gebitsfragmenten —die nu eenmaal relatief eenvoudig infor-matie opleveren — werden systematischin zakjes verzameld; andere meer intactebeenderen als bekkens, pijpbeenderen,wervels, enz., collectief in grote zakken.Het bergen van individuele skeletten wasillusoir.

De omvang van het grafeld binnen deakker kon worden vastgesteld en bleekeen min of meer diagonaal gelegen opper-vlak te zijn, waarbij het aannemelijk leekdat het zich buiten een korte zijde in heternaast gelegen weiland voortzette. Eenbevriende arbeider vertelde dat in hetverleden aan de overzijde van de aangren-zende weg ook al eens menselijk skelet-materiaal was aangetroffen.

146

Page 160: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

De op de akker aangetroffen aardewerk-scherven varieerden vanaf Romeins totrecent; het accent lag op middeleeuwsmateriaal. Binnen het grafveld werden 3gelijkvormige ijzeren gespen gevonden, dievolgens een deskundige als kenmerkendvoor de Renaissance getypeerd kondenworden.

Gebitsmateriaal en methode van onderzoekWat de gebitten betreft waren er meer envooral minder volledige fragmenten vanonder- en bovenkaken aanwezig en wel intotaal van 45 individuen. Een vijftigtallosse tanden en kiezen •*— op zichzelf eenwetenschappelijke waarde vertegenwoor-digend — konden niet aan afzonderlijkeindividuen worden gerelateerd en derhal-ve niet in het onderzoek betrokken wor-den. Dat is wel het geval bij kaakfragmen-ten met meer of minder gebitselementenin de tandkassen; zij zijn voor onderzoekvooral waardevol als er enkele molarenaanwezig zijn. Dan bestaat de mogelijkheidom aan de hand van de mate van abrasie(slijtage) van die kiezen de duur van hunfunctioneren te bepalen en daarmede bin-nen redelijke grenzen de leeftijd der be-trokkenen bij overlijden. Voor jongere

individuen — kinderen en jonge volwasse-nen tot circa 18 jaar — heeft abrasie veelminder betekenis voor een leeftijdsbepa-ling, maar verschaft het eruptiestadiumvan het permanente gebit een accurateleeftijd.De leef tijdsbepaling bij overlijden verschaft— vooral bij grotere populaties — belang-rijke demografische informatie aan dearcheoloog, die aan de hand van zijnvondsten (ook stoffelijke resten van men-sen) culturen uit het verleden tracht tereconstrueren.

Resultaten en discussie

Bij de gebitsresten van de 45 individuenkon in 38 gevallen de leeftijd bij over-lijden vastgesteld worden en daarin bleekeen grote variatie te bestaan. Eenvoudig-heidshalve zijn er voor die leeftijden cate-gorieën van 5 jaren gehanteerd, waarbijde volgende frequentieverdeling kan wor-den waargenomen:

0— 5 jaar5—10 jaar

10—15 jaar15—20 jaar20—25 jaar

4.52.52.51.5

25-30-35-40-

8.5 ouder

-30 jaar-35 jaar-40 jaar-45 jaar

10.01.53.01.03.0

Op grond van het feit dat. de leeftijdsbe-palingen bij boven 18-jarigen niet exactkunnen zijn, is bijvoorbeeld een individuvan circa 30 jaar zowel in de categorie25—30 als in die van 30—35 vertegen-woordigd, uiteraard als half individu.

Als met deze leeftijdsbepaling aan dehand van gebitsmateriaal volstaan wordt— er is ook genetische en pathologische(en daarmede sociologische) informatiein tanden en kiezen opgeslagen — dankunnen bovengenoemde data op een meeraanspreekbare wijze vermeld worden,waarbij overigens vrij grove afrondingentoegepast en ook geoorloofd zijn.

— De kindersterfte — individuen tot 15jaar — bedroeg 25 procent; de helftvan deze kinderen stierf voor het 5delevensjaar.

147

Page 161: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

— Van de overige 75 procent der indi-viduen — bij benadering de biologischvolwassenen —• stierf circa 50 procenttussen 20- en 30-jarige leeftijd enwerd slechts 25 procent ouder dan 30jaar; 10 procent daarvan werd ouderdan 40 jaar.

— De gemiddelde leeftijd bij overlijdenvan volwassenen — de eerder genoem-de 75 procent — bedroeg bijna 30 jaar.

Deze gegevens lijken wellicht verrassenderdan zij in werkelijkheid zijn; integendeel,zij passen wel degelijk in de resultatenvan analoge onderzoeken bij skeletcollec-ties uit de Middeleeuwen elders. Bij eenpopulatie uit Dorestad van de 8ste eeuwen evenzo uit Lent was de gemiddeldeleeftijd circa 5 jaar lager; bij laat-middel-eeuws Brits, maar ook Nederlands mate-riaal (o.a. Zierikzee) duidelijk wat hoger.Voor de meer recente eeuwen is dezeonderzoekmethode door veranderingen inhet voedingspatroon — waardoor minderabrasie van het gebit optreedt — niet meertoepasbaar. In het verloop van de 20steeeuw is de gemiddelde leeftijd verder enzelfs aanzienlijk toegenomen; slijtage vantanden en kiezen — althans van enigeomvang — is zeldzaam geworden.

Uit het voorgaande komt al naar vorendat het materiaal uit Campo Verde waar-schijnlijk middeleeuws is. Aan het waaromvan die keuze valt nog wel wat toe tevoegen. Er werd sporadisch tandcariesaangetroffen — hetgeen voor een her-komst uit de vroegere Middeleeuwen pleit.Ditzelfde gegeven plus het feit dat in deenkele honderden tanden en kiezen geenspoor van tandheelkundige ingrepen —vullingen en dergelijke — werd aange-troffen, sluit uit dat de skeletten uit detweede wereldoorlog stammen. Dat doetook de leef tijdsverdeling bij de 38 indi-viduen, die ook de herkomst uit de fami-lietwist in 1482 onwaarschijnlijk maaktvanwege de 25 procent kinderen.

Geïnhumeerde- Romeinen? Niet waar-schijnlijk, ook al door de redelijke staat

van conservering van dit oppervlakkigaangetroffen skeletmateriaal. Hoewel deconservering van menselijke skeletten doorvelerlei factoren — begravingsdiepte, zuur-graad van de bodem, aanwezig bacterie-leven, klimaat ter plaatse, enz. •—- bepaaldwordt en derhalve niet zonder een gede-gen onderzoek is uit te pluizen, lijkt debrosse staat van het deels ontkalkte maarnog redelijk intact botmateriaal nochwaarschijnlijk voor een recente herkomst,noch voor een uit de Romeinse tijd.

Een en ander, gecombineerd met de rela-tieve overmaat aan middeleeuwse aarde-werkscherven en met de „Renaissancegespen", doet veronderstellen dat er vanlaat-middeleeuws skeletmateriaal sprake is.Gezien de leeftijdsverdeling wordt der-halve aan een gewone plaatselijke begraaf-plaats gedacht.

Nabeschouwing

Vermeld dient te worden dat het watongenuanceerd werken met de door ditkleine onderzoek verkregen resultaten eenwat dubieuze aangelegenheid is. Ter zakedoende uitspraken en conclusies zijn slechtsdan verantwoord als dit deel van hetgrafveld — waarvan de omvang onbe-kend is — representatief zou zijn voor hetgeheel; daarover valt weinig zinvols tezeggen, maar waarschijnlijk is het niet.Eveneens kan de vraag gesteld worden ofhet omhoog ploegen en het verzamelenvan het skeletmateriaal „at random" isgeschied?

Heeft een dergelijk onderzoek dan welenige wetenschappelijke betekenis? Eenopgraving naar behoren, inclusief toepas-sing van wat meer geavanceerde onder-zoekmethoden als radiocarbon-datering,biochemische leef tij ds- en geslachtsbepa-ling, enz., waren op meerdere praktischegronden — niet te vergeten financiëlegronden —• uitgesloten.

Het nuttigst effect van het onderzoek ismogelijk het feit dat het aangetroffenskeletmateriaal — dat zonder deze activi-

148

Page 162: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

teiten verloren zou zijn gegaan — werdverzameld, gedocumenteerd en opgeslagenen dat enige informatie werd gerealiseerd.Mogelijk wordt ooit nog eens een onder-zoek ter plaatse en in het aangrenzendeland ingesteld naar de herkomst en debetekenis van het grafveld. Deze vondstenzijn in ieder geval centraal gemeld.

Literatuur

Bass, W. M., 1971: Human Osteology: a Labo-ratory and Field Manual of the HumanSkeleton, Special publications, Missouri Ar-chaeological Society, Columbia.

Brothwell, D. R., 1981: Digging up bones.. Theexcavation, treatment and study of humanskeletal remains, 3rd ed., Oxford.

Perizonius, W. R. K., 1983: Reconstructing theliving from the dead; some human osteolo-gical observations, Thesis, Utrecht.

Pot, Tj., W. R. K. Perizonius, 1977: Paleo-patho-logisch en archeo-antropobiologisch gebits-onderzoek bij schedelmateriaal van de Tel-lem (Mali), Ned. Tijdschr. Tandheelkd. 84,249—257.

1980: Recommandations for age and sex diag-noses of skeletons, Journal of Human Evo-lution 9, 517—549.

Ubelaker, D. H., 1978: Human Skeletal Remains;Excavations, Analysis, Interpretation, Chi-cago.

Ned. Studiecentrum voor Latium,Via Mediana 29.04010 Campo Verde (Aprilia)Italia.

149

Page 163: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Het ontstaan van Harderwijk

E. J. Feenstra

Inleiding

In de herfst van 1978 werd aan de binnen-zijde van de „zeemuur" in De KleineOosterwijk in Harderwijk een opgravingverricht. Op ruim 2 meter onder het maai-veld werden twee greppels en een akkeraangetroffen, terwijl er aanwijzingen wa-ren, dat aldaar in de naaste omgeving inde 13de' eeuw bewoning was geweest. Dezee was toen nog ver verwijderd van dezeplaats. Omstreeks 1435 werd ter plaatsede muur gebouwd, die door de akker heenreikte. Toen werd waarschijnlijk de voorvissers bestemde straat Oosterwijk bij destad gevoegd, tengevolge waarvan in 1445de grenzen van het Agnietenkloosternauwkeurig moesten worden vastgestelden geregeld (afb. 1).

In Westerheem XXIX, nr. 4 verscheeneen publikatie over deze opgraving, waarin

1. Schets van Harderwijk met sinds 1978 ver-richte archeologische onderzoeken.

ook enkele theorieën over het ontstaanvan Harderwijk zijn medegedeeld. In dejaren daaropvolgend werden, in voortdu-rend overleg met de Rijksdienst voor hetOudheidkundig Bodemonderzoek, op di-verse plaatsen in en om de oude stadarcheologische en bodemkundige onder-zoeken verricht (afb. 1). Op grond vande resultaten daarvan kan nu een onsinziens beter beeld worden geschetst vanhet ontstaan van de stad; een hypothesedie in tegenstelling tot alle voorafgaandewel gestoeld is op archeologisch en bodem-kundig onderzoek x.

Geologisch gebeuren

Op het eind van de laatste Ijstijd bleefop de Veluwe een kaal zandgebied meteen scherp reliëf over: oprijzende stuw-wallen en diep ingesneden dalen van smelt-

1 Smeepoorl2 Lutteke poort3 GrotepoortU Vispoort5 Bruggepoort6 Waag ; vroeger Zuiderpoort ?

a O.L.V. Kerk I ± 1390)b St.Nicolaaskerk (vdór 1280)c Minderbroederskloosterd Agnietenkloostere Catharlnakloosterf Stadhuisg Schoolh MuntI Arch. en bodemk.\ waarnemingen

Harderwijk

150

Page 164: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

waterstromen. Smelt- en regenwater vorm-den beekjes, die van alle kanten van destuwwallen afstroomden en veel zand engrind verplaatsten. Eén van die stroompjeskwam van de kop van de stuwwal Ermelo-Garderen en vond zijn weg in noordelijkerichting tussen het hoge gebied bij Horsten de Galgenberg, een smeltwaterafzetting

2. Harderwijk op de Noordwest-Veluwe.

die door de hoge ligging niet door stuif-zand werd bedekt. Het langgerekte daloostelijk van de buurschap Tonsel is daareen overblijfsel van (afb. 2) . De windenhadden vrij spel, waardoor grote hoeveel-heden zand werden opgejaagd. Dit zoge-naamde dekzand vulde dalen en kommen,zodat een golvend dekzand-landschap ont-

AgnletenkloosterMinderbroederskloosterCatharlnakloosterVeronderstelde locatie St. NlcolaaskerkPachthof Selhorst + kerk

6 St. Jurrlënkapel7 Jeruzalemkerkje— HoogtelIJnen

Wegen« . . . WaterGB GalgenbergHB Haspelberg

0 ikm Ermelo

151

Page 165: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

stond. In laag gelegen, vochtige gebiedenhad veenvorming plaats, zoals in het bek-ken van de latere Zuiderzee. Omstreeks1900 v. Chr. werden door de zee enkelegrote gaten geslagen door de circa 3000v. Chr. ontstane strandwallen met dedaarop nadien opgestoven zeeduinen. Toende zeestromingen door de geulen (tenoosten van Vlieland-Texel en bij Castri-cum) met elkaar in verbinding kwamen,werd door het optreden van stormvloedeneen ravage aangericht in het veengebiedin de „Zuiderzee". Allengs werd hetmoeras vanuit noordwestelijke richting op-geruimd. Tijdens de Romeinse overheersinglag de grens tussen open water en veen-gebied ongeveer in de lijn Kampen-Huizen,dus halverwege Lelystad-Harderwijk; Urkmaakte toen nog deel uit van het „vasteland". Maar omstreeks 700 n. Chr. warenUrk en Schokland eilanden geworden. De„kustlijn" bij Harderwijk was toen even-wel nog zeker zo'n 5 km verwijderd vande huidige, die in de 12de eeuw ontstond.

Afbeeldingen suggereren echter dat vanafdie tijd, op de plaats waar later de stads-muur (zeemuur) werd gebouwd, de zeegolfde. (Zie ook de „Algemene conclusie"op blz. 300 in Westerheem XXIX nr. 4).

Het moeras in de Zuiderzee was van grotebetekenis voor de Noordwest-Veluwe. Aande ene kant werd het vasteland beschermdtegen wateroverlast; het zeewater kon nietbinnendringen. Aan de andere kant konhet water van de Veluwe moeilijk weg-vloeien. Moeras werkt als een met waterdoordrenkte spons: er kan geen watermeer doorheen. Hierdoor werden de ge-bieden aan de binnenzijde van het veendrassig en zelfs moerassig. Slechts hoog-gelegen zandgebieden waren bewoonbaar,evenals de langgerekte zandrichels, waaroponder meer de kernen van Elburg, Nun-speet, Hierden en Harderwijk ontstonden.

De nederzetting Harderwijk werd inge-richt op het hoge zandgebied Vulders-brink-Vismarkt.

De beek

De bodemkundige waarnemingen in DeKleine Oosterwijk, de Bruggestraat, deOranje-Nassaukazerne (de voormaligeMunt, tevoren het Grauwe Zusterskloosterof het klooster Clarendal) en de GroteHaverstraat hebben het vermoeden ver-stevigd, dat er in de tijd van het ontstaanvan de nederzetting (tussen ± 1150 en1200?) een beek stroomde onder of langshet tracé Luttekepoortstraat-Wollewever-straat-Bruggestraat en verder naar zee;vermoedelijk in de richting van de plaats,waar later de eerste haven van Harder-wijk werd aangelegd. Op de afhellendevoorzijde van het zandgebied Vuldersbrink-Vismarkt, op de hoek van de Kerkstraat/Bruggestraat (dus links van de beek) enonder de Oranje-Nassaukazerne werd op± 1 m + NAP (ingeklonken) veen aan-getroffen. Bovendien werden onder deGrote Haverstraat en langs de Kerkstraattwee sloten gevonden, die in de 13deeeuw af waterden in zuidwestelijke, resp.noordelijke richting naar het genoemdetracé. Ze moeten derhalve hebben uitge-mond in een water trekkende en (in alge-meen noordwestelijke richting) afvoerendewaterloop. Daar nederzettingen op de

3a. Onderzocht terrein tussen het bastion tenzuiden van de Luttekepoort en de Frisialaan.

3b. Idem ten zuiden van de Frisialaan.

• •••oOSPOBPO AP

—•— — t — i — i -

1 1I i

CZH

rn155

_ _ _ _

D1 1

Palen - PaalsporenDuigen - waterputtenStenen waterputBoomputAfvalputRioolbuizenWaterloopMoerasgebiedVerdwenen woningHulsBouwputZandniveau op 155em +NAPBegrenzing dumpplaatsBeekloopDam

5m

152

Page 166: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

153

Page 167: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

zandgronden — zeker bij een vestiging inde buurt van brak water — doorgaansontstaan aan een zoet water aanvoerendeen afvalstoffen afvoerende beek, ligt hetvoor de hand in de waterstroom op degrens van het voornoemde hoge zandge-bied en het veen ten zuiden daarvan zo'nbeek te zien; een beek, die het tracé vande Luttekepoortstraat volgde en bij deWolleweverstraat door de dekzandrug ge-dwongen werd van richting te veranderen.Het verwonderde ons dan ook niet in hetgebied De Tuinen (afb. 3a) en ten zuidenvan de Frisialaan (afb. 3b) de (verzande)beek terug te vinden. Ze liep recht op devoormalige Luttekepoort toe, was 5—7 mbreed, hier en daar meer dan 1 m diep enhad drie duidelijk zichtbare stroomgeulen.Op de kaart van De Man uit 1807 zijngedeelten van een beek getekend. Dezebeek, de Sijpel of Zijp (d.i. wetering, wa-terloop) werd vermoedelijk in de 14deeeuw ter hoogte van de huidige Agnieten-laan doorgetrokken in de richting van deSmeepoort, waar zij in de omstreeks 1315gegraven gracht buiten de stadsmuur uitkwam. Het beekgedeelte ten zuiden ennoorden van de Frisialaan verzandde; hetgebied ten noorden van de Frisialaan werddaarna voor tuinbouw gebruikt, vandaarde naam De Tuinen 2. In de in de 14deeeuw vergrote stad werd de beek even-eens omgelegd om (later overkluisd),achter de Grote Kerk om, in de richtingvan de zee haar weg te vervolgen. Achterde kerk werd in een bouwput een gedeel-te van de damwand van de beek waar-genomen.

Bodemkundige toestand zuidelijk en noor-delijk van de Frisialaan (afb. 3a/b)

In de beek mondden in vroege tijden en-kele diepe sloten uit, die uit moerassigekommen in het terrein kwamen, zo bij-voorbeeld in de bouwputten 11 en 12.In het centrum van De Tuinen was eenoost-west verlopende depressie (slenk),waardoor een ongeveer 3 m brede en 1 mdiepe sloot liep, die haar • oorsprong had

in een moerassige diepte ten noorden vande Kapittelstraat. Langs de sloten en debeek had oervorming in het zand plaatsgevonden. Blijkens „plakken" veen die bijhet graven tevoorschijn kwamen, heeft inde sloten en de beek veenvorming plaatsgehad. Ook het gebied ten zuiden van deKapittelstraat was indertijd grotendeelsmoerassig. De zandondergrond ligt in DeTuinen op ongeveer 2,60 m + NAP, op-lopend naar 1,85 m in de Haverstraat enruim 2 m onder de Vismarkt; ter plaatsevan het Agnietenklooster was de hoogteweer 1,85 m + NAP.

Door de dieper liggende (en moerassige)slenk en het dito beekdal in De Tuinenontstond een aan de west- en zuidzijdeenigszins beveiligd en schijnbaar hoger uit-stekend gebied ten noorden van de slenk.

In dit gebied nu werden de oudste vond-sten gedaanl Het westelijke deel van DeTuinen is vermoedelijk vanaf het beginvan de ontginning (in de 14de eeuw, toende beek werd af gedamd?) als tuinbouw-gebied in gebruik genomen. De abnormaledikte (gemiddeld 0,80 m, soms 1,20 m)van de constant donkere aarde en de aan-wezigheid van overal verspreid liggendeduigen-waterputten (meestal 70 cm indiameter) duiden op extra bemesting enbevloeiing, zoals dit in tuinbouwgebiedengebeurde3. Zuidelijk van de Frisialaanheeft ontginning pas laat plaatsgevonden;in het westelijke deel eerder dan in hetoostelijke. Als grens kan het verdwenenpad beschouwd worden, dat begon aan deFrisialaan tussen de nrs. 25 en 29, in devolksmond Het Hoge Pad genoemd. Wes-telijk van dit pad was de donkere boven-grond maximaal 70 cm dik, maar ten oos-ten ervan kwam de dikte niet boven de50 cm, terwijl tot op het zandniveau al-daar scherven van geheel geglazuurd aarde-werk en delen van pijpen (niet ouder dande 18de eeuw) werden aangetroffen. Hetpad bleek de verzande beek tweemaal tekruisen: het kan dus niet hebben bestaantoen de beek nog stroomde. Naderhandhad verzakking plaats, want onder het

154

Page 168: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

wegdek werd puin en ander materiaal uitde 18de eeuw aangetroffen. Daaraan dankthet zo verhoogde pad vermoedelijk zijnniet-officiële naam. Het perceel grond tenoosten van het pad (met de bouwputten7, 8 en 12) werd Het Eerste Padkampgenoemd en ten zuiden daarvan lag nogHet Tweede Padkamp. Deze namen kun-nen pas zijn ontstaan toen het pad bestond,met andere woorden in of na de 18deeeuw, toen waarschijnlijk ook de eersteontginning en verkaveling van dit gebiedplaats had.

VondstenAlvorens de nederzettingsgeschiedenisweer ter hand te nemen volgt eerst een(summiere) opsomming van vondsten,gedaan tijdens het bouwrijp maken vanhet gebied, te weten van 12 juni tot 21augustus 1982 tijdens het leggen vanrioolbuizen, van 11 oktober tot 21 decem-ber tijdens het graven van de bouwputtenen van 29 maart tot 19 mei 1983 bij hetinbrengen van rioolbuizen door het noor-delijke gedeelte van de Friese Gracht, deKnijptang, de Tuinstraat en verder in zui-delijke richting tot vlak bij de plaats,waar de (in 1344 gestichte?) St. Jurriën-kapel — nu het belastingkantoor — stond(afb. 2) ; hier werd de oorspronkelijkeSijpel weer teruggevonden. Daarbij werdenenkele grote moeilijkheden ondervonden.

— Gezien de snelheid van het leggen vande buizen en het zonder hulp moetenwaarnemen en onderzoeken, kondennauwelijks (diepte)metingen en onder-zoek van profielen plaatsvinden.

— Door de bestaande bebouwing en hetniet met elkaar verbonden worden vande bouwputten, waarin om de 3 meen strook grond van 3 m breedtebleef staan, kon geen aaneensluitendbeeld worden verkregen.

— Ook werd tijdens dit eenmans-onder-zoek als handicap ondervonden het nietkunnen volgen van vrachtwagens metuitgegraven, graag nader te onderzoe-ken grond, omdat het gebeuren bij de

graafmachine in de gaten moest wor-den gehouden.

Scherven van aardewerk/steengoed

Behalve in de hieronder genoemde 4 ge-bieden werden geen scherven ouder dande 16de eeuw gevonden.— In 1980 werden alleen in een afval-

putje bij de Touwbaan enkele 14de-eeuwse blauwgrij s-aardewerkschervengevonden (afb. 3a: AP) met vlakdaarbij enige brokken van vroege bak-stenen.

— In de slenk was halverwege de Tuin-straat en de beek een ongeveer 3 mbrede „dam" opgeworpen, waarvoorpuin en aardewerk/steengoedscherven(14de tot 16de eeuw) waren aange-voerd.

— 30 m zuidelijk van de kruising Frisia-laan-Tuinstraat was tussen twee smallegreppeltjes eveneens dergelijk mate-riaal gedumpt.

— Ten noorden van de slenk en in noor-delijke richting in aantal toenemendkwamen uit waterputten én uit de„enkgrond" scherven van steengoed,spaarzaam geglazuurd rood aardewerk,alsmede van blauwgrijs aardewerk tevoorschijn. Uit de boomput aldaar (zieonder Waterputten) werden enkelescherfjes geel geglazuurd aardewerken een voetje van een Langerwehe-kruikje geborgen (14de/15de eeuw).

Bak- en natuurstenen

— Uit het gebied ten noorden van deslenk kwamen, opvallend meer danelders, leisteenfragmenten (verschillen-de met gaatjes, dus gebruikt als dak-bedekking) en stukken baksteen voorde dag.

— Ook ten zuiden van de Kapittelstraatwerd veel van dergelijk materiaal ge-vonden, te zamen met natuurstenen(veel vuursteen). Hier kwamen ooktwee gave bakstenen vandaan met af-metingen 27^2 x 13 x 6l/2 cm, eengangbare maat na 1300.

155

Page 169: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

— Halverwege de Kapittelstraat en deFrisialaan werden onder de Tuinstraatnog twee gave bakstenen (30 x 15 x7 cm; dateerbaar tussen 1200 en 1300)aangetroffen tussen een hoeveelheidveldkeien (tot 40 cm doorsnede!) enbrokken tufsteen met de maten 30J/2x 1 4 ^ x 8—10 cm (afb. 3a: X) .

— Ten westen van de Tuinstraat werdende fundamenten van vier verdwenen19de-eeuwse woninkjes en een huizen-blok] e teruggevonden.

Paalsporen en palen

— Alleen ten westen van het hiervoor ge-noemde afvalputje AP (afb. 3a) werdenenige paalsporen gezien, die mogelijkvan een huisplattegrond afkomstig zijn.

— In elk van de bouwputten 17 en 16westelijk van de beek) was een rijraadselachtige vierkante, zwarte plek-ken (70 x 70 cm); ze hadden eenvulling uit de bovenlaag, waarin en-kele (jonge) aardewerkscherven voor-kwamen.

— Langs de over 12 m afstand waargeno-men westoever van de beek in bouw-put 10 stonden op een afstand van2 m van elkaar 10 cm dikke, aange-punte palen (afb. 4).

— De „dumpplaats" zuidelijk van de Ka-pittelstraat (zie onder Mensenbeende-ren) was aan de oostzijde tussen tweeverveende poelen, afgebakend door 17elzenpaaltjes van 5 cm dikte (met deschors er nog aan). Mogelijk heeft zichvlechtwerk tussen deze paaltjes bevon-den.

Waterputten

— In bouwput 18 werd een zware eikenboomput (afb. 3a: BP) aangetroffen,waaruit puin (bak- en leisteenbrok-ken), veldkeien, de reeds genoemde14de/15de-eeuwse scherven, tweeschoenen (eind 15de eeuw; de gespjeswaren er af gesneden: zie afb. 5) eneen lederen omslag van een boek (20

4. T)e nederzettingsbeek in bouwput 10.

5. Schoenen uit de boompul in De Tuinen.Tekening O. Goubitz.

x 15 cm) kwamen. (Het lederonder-zoek werd verricht door de heer O.Goubitz van de ROB) 4.

— 12 m noordoostelijk van deze tot afval-put gedegradeerde waterput was nogeen restant aanwezig van een bakste-nen waterput met een diameter van2,20 m. Het steenformaat was 24 x

x 5 cm (afb. 6).

Een tweede stenen waterput, opge-bouwd van gele IJsselsteentjes, zit nogin de noordoosthoek van bouwput 19.De put werd niet onderzocht, omdatde wand niet aangetast mocht worden.

156

Page 170: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

6. Restant van de stenen waterput in bouw-put 18.

Het merendeel van de 42 aangetroffenwaterputten was gemaakt van 1 cmdikke en 10—14 cm brede plankjesvan eikehout. Zuidelijk van de Frisia-laan werden geen waterputten aange-troffen.

Een put in bouwput 19 had een bo-dem, waarin drie gaten waren gehakt.

In bouwput 17 werden drie (water?)putten aangetroffen, waarvan één metingeklemde, maar dichte bodem. Hetbetrof een kuip, waarvan de krommeduigen bijeengehouden werden doorhouten banden. Er werden twee sche-deltjes van marterachtigen in gevon-den Eén was van een wezel. Hetbetrof hier waarschijnlijk een beer-putje, gezien een aangroeiing aan hettweede schedeltje (determinatie doordr. G. IJzereef van de ROB). De an-dere put had geen bodem. Uit de

derde put kwam een ronde, 2 cm grotevuurstenen schrabber (!) tevoorschijn.

— Een waterput ten westen van bouw-put 13 leverde een door de graaf-machine verbrijzelde 17-de-eeuwse,wijnfles op.

— Uit twee putten in bouwput 18 kwamuit elk een 14de-eeuws wortelnotenmesheft, waarin metaalresten bewaardwaren gebleven.

— Een afgebroken, geprofileerde, recht-hoekige Bentheimer-zandstenen zuil(70 x 20 x 8 cm; zonder inscripties;van na 1375) kwam uit de put inbouwput 15. Dergelijke zuilen kwamenonder meer voor in steunberen vankoorgangen in kerken "

— Uit andere putten kwamen soms en-kele scherven van spaarzaam of geheelgeglazuurd rood aardewerk tevoor-schijn.

De algemene indruk is, dat de oudsteputten ten noorden van de slenk en dejongste ten westen van de beek gelegenzijn.

Mensenbeenderen

In de westelijke helft van bouwput 19werd een 70 cm dikke laag aangetroffen,waarin naast veel stukken bak-, lei- ennatuursteen, schelpen (kokkels en strand-schelpen), houtresten (onder meer van bo-dems van twee lijkkisten) en veel mense-lijke skeletdelen werden gevonden. Opval-lend was, dat veel botten waren bescha-digd of gedeeltelijk verteerd, kleine bot-jes als voetwortelbeentjes en kootjes ont-braken en dat bij elkaar liggende bottenniet tot één skelet behoorden. Zo lagen 4onderkaken van twee 70-jarigen, één 60-jarige en een kind van 7 jaar bij elkaar.Ook „onder" de Tuinstraat tussen deKapittelstraat en de Frisialaan lagen groep-jes, vaak niet bij elkaar behorende beende-ren.

In bouwput 19 werden in de vulling vanenkele schedels schelpdelen aangetroffen,

157

Page 171: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

zoals in een gehavende schedel, die in eengebruikt en beschadigd bakpotje op 3pootjes uit de 16de eeuw lag.

Tegen de bodem van een fragment van eenduigenton lagen delen van één incompleetbeen, waarvan de voet — gezien de liggingvan een vergane schoenzool — vreemdgebogen was. De zool lag temidden vanveel schelpen. Bij enkele delen van hetmiddel lagen vergane stukjes leer metenkele 15de-eeuwse gespen en (vergane)bronzen rozetjes, die mogelijk tot versie-ring van een gordelriem hadden gediend.Een en ander deed betwijfelen, of het hiereen normale begraafplaats betrof. Veeleerleek hier sprake te zijn van een „dump-plaats" van een elders geruimd kerkhof.Waarschijnlijk heeft vervoer van skelet-delen (gemengd met puin) plaats gevon-den in nog vervoerbare delen van lijkkistenen in afgekeurde tonnen, waarin eerderschelpen waren vervoerd (naar de weste-lijk van de stad gelegen hebbende kalk-branderijen?)

Dit „grafveld" strekte zich uit tot westelijkvan de Tuinstraat; in bouwput 13 en inenkele proefputjes langs de Frisialaan wor-den nog skeletdelen gevonden.

De ondergrond van de Tuinstraat noorde-lijk van de Kapittelstraat kwam overeenmet de „enkgrond" in het westelijk ge-deelte van De Tuinen; de dikte was ookgemideld 80 cm en er werden enkele scher-ven van blauwgrijs aardewerk in aange-troffen. Hier en daar kwam een enkelmensenbot voor de dag. Maar in hetgedeelte tussen de Kapittelstraat en deFrisialaan werden tot onder het (huidige)wegdek van de Tuinstraat groepjes skelet-delen gevonden. Hieruit kan geconcludeerdworden, dat het dumpen van de skelet-delen, met andere woorden het ruimen vaneen begraafplaats elders, gebeurd moet zijnvóór dat de Tuinstraat werd aangelegd.De Tuinstraat zelf bestond, blijkens eenkaart van Jacob van Deventer, reeds in1558. Het was evenwel geen verharde weg:verhardingsmateriaal ontbrak.

Ander materiaal

— Uit de stort van bouwput 18 kwameen 55 cm lang mes (van een leer-looier?) tevoorschijn; dergelijke mes-sen werden in de 17de eeuw gebruiktvoor het ontvlezen van huiden.

— Halverwege de dam en de Tuinstraatwerd aan de oppervlakte een halvemaalsteen van bazaltlava (diameter 30cm; dikte 6/^ cm) gevonden.

— Op 90 cm diepte uit de westelijkestroomgeul in de beek in het centrumvan De Tuinen en uit de sloot doorde slenk (in de Tuinstraat) werdenbodemmonsters genomen (afb. 3a, tenoosten van bouwput 17, bij X) G.

— Personen met mijndetectors vondenveel oude munten en loden musket-kogeltjes (tot knikkergrootte). Deoudste ons bekende munt (Batenburg,1487) werd bij het perceel FrieseGracht nr. 7 gevonden.

Greppelstelsel

Ten oosten van werkput 19 lag een onge-veer 55 m breed, niet moerassig gebied,dat aan drie zijden was begrensd doorgreppels. De zuidzijde kon door de bebou-wing niet worden waargenomen. Zoalsuit afb. 3a blijkt, was dit in de bouwput-ten 19 en 20 een enkele greppel; tennoorden daarvan een dubbele. Sporen vanwegen werden niet waargenomen. In hetzand waren verschillende ondiepe putjeszichtbaar met houtskooldeeltjes en enkelegeglazuurde aardewerkscherven. Dergelijkescherven kwamen ook onderuit de vullingvan de greppels. Mogelijk is hier in de16de of 17de eeuw op een doorgang tus-sen moerassige terreindelen een bivakplaatsgeweest, die beveiligd werd door 70 cmdiepe greppels van 1,70 m breed, met aande noordzijde nog een extra greppel vancirca 2,50 m breed. Was dit de bivak-plaats van een of andere vijand op denaderingsroute naar Harderwijk?

158

Page 172: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

De pachthof Selhorst en de St. Nikolaas-kerk

Het gebied ten zuidoosten van Harderwijkheette vroeger Selhorst. (Hiernaar werdde in 1980 aangelegde Selhorstweg ge-noemd). Selhorst wil zeggen: bebostehoogte („opduiking") in moerassig ter-rein7. -(M. Gijsseling 1960, ToponymischWoordenboek II, pag. 907 en 1099). Indit gebied lag een pachthof van het Ka-pittel van St. Marie. Dit Kapittel werd inUtrecht door bisschop Koenraad van Zwa-ben opgericht tijdens of na de bouw vande Mariakerk in 1085. Ter dekking vande onkosten van de eredienst in de kerken voor het levensonderhoud van de ka-nunniken kreeg het Kapittel goederen opde Veluwe: in en buiten het latere Har-derwijk, in Hierden, Elburg, Ermelo enLeuvenum, maar ook in Otterlo, Oene,Apeldoorn, Wilp en Epe. Het warengrotendeels niet of nauwelijks ontgonnengronden. De pacht werd (vanaf 1307?) innatura naar de pachthof in Selhorst ver-voerd en vandaar per schip over zee ende Vecht naar Utrecht. Ook werd „buitende stad" een kerk gebouwd, eveneenseigendom van het Kapittel. Voor de plaat-selijke bevolking (onder meer voor debewoners van de nederzetting of de stadHarderwijk) diende de kerk als parochie-kerk, totdat de O.L. Vrouwe- of GroteKerk in de 14de eeuw in de (vergrote)stad werd gebouwd. Daarom werd eendeel van de oude oer-parochie Ermelo(met zijn kerk van vóór 1066) afge-splitst. Nog eeuwen lang moest de paro-chie Harderwijk een (geringe, dus formele)schadeloosstelling van 1 loot aan de Erme-lose Kerk betalen; de pastoors werdenevenwel door toedoen van het Kapittelbenoemd. Uit geen enkel bericht blijktduidelijk, of de kerk reeds (lang) voor1250 — toen voor het eerst van „de kerkin Selhorst" sprake was — bestond. Zewerd, misschien vanaf 1316, St. Nikolaas-kerk genoemd. Volgens de geschiedschrij-ver J. Schrassert sloeg in 1415 de bliksemin de toren, die verbrandde en instortte

(of gebeurde dit in 1399, zoals te lezenstaat in de Kroniek van Harderswijk?).

De toren mocht niet herbouwd worden.

De kerk zelf bleef intact, want in 1522werd daarin nog dienst gedaan. In 1524zou ze worden afgebroken, maar nadienwas evenwel nog sprake van een ruïne.Van deze kerk is nog bekend, dat ze dichtbij („op slingerworp-afstand van") deLuttekepoort stond, die daarom ook welSt. Nikolaaspoort werd genoemd. Doordeze poort ging men ter kerke, maar ook— langs het St. Nikolaaskerkhof — naarde pachthof (in) Selhorst én de St. Jur-riënkapel aan de Sijpel (afb. 2).

De theorie van A. H. J. Prins over hetontstaan van Harderwijk

In het „Inleidend woord" van zijn „Bi-bliografie van Harderwijk" schreef A. H.J. Prins in 1960, dat de nederzetting Har-derwijk „als Fremdkörper met een anderefunctie tegen de agrarische gemeenschapSelhorst aangroeide"; het was een „nieuwedochter-nederzetting van het landelijkproto-Harderwijk Selhorst". Binnen dezenederzetting, die ontstond om de bouw-hof van het Kapittel, stond de St. Niko-laaskerk, die de aangewezen parochiekerkvoor de nederzetting Harderwijk werd,aldus Prins. Deze niet op archeologisch enbodemkundig onderzoek gebaseerde theo-rie waarvoor naar onze mening zelfs geenhistorische feiten werden aangedragen,roept diverse vragen op.

— Waarom zou de nederzetting in ditgebied, waarin verschillende moerassi-ge plaatsen voorkwamen, zijn gesticht,terwijl noordelijker een veel geschik-ter nederzettingsgebied aan de buiten-bocht van een zoet water voerendebeek (Vuldersbrink-Vismarkt zone)was?

— Waarom werd dit „proto-Harderwijk"bij de stadswording van Prins' dochter-nederzetting in 1231 en zeker bij debouw van de stadsmuur (vóór 1290)niet bij de stad getrokken?

159

Page 173: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

— Indien de nederzetting bestond vóórdie, waar Harderwijk uit ontstond,dan zouden in het Selhorstgebied oude-re sporen van bewoning (ook aan debeek!) en ouder materiaal dan in destad moeten zijn gevonden. Het omge-keerde was evenwel het geval.

Deze nederzettingstheorie doet des temeergekunsteld aan, waar Prins beweerde, datde kerk ten noorden van de weg naarHierden (dus aan de weg door de GrotePoort) stond (afb. 2, punt 4) , terwijl„men de plaats van de Hof met stellig-heid kan vermoeden ter plaatse van dehuidige school op de Vismarkt" (afb. 1,punt g). Na de afbraak van de school in1980 konden wij met behulp van eengraafmachine diagonaal over de marktdoor de plaats waar de school stond, eenbijna 30 m lange, diepe sleuf graven.Onder de fundamenten van de schoolwerd niets gevonden, dat op enige voor-gaande behuizing duidde! Ook in de buurtvan de aangewezen lokatie van de kerkwerden geen sporen of materiaal gevon-den, die in deze richting wezen.

Vermoede lokaties van pachthof en kerk

Na de afbraak van het perceel FrieseGracht nr. 7 (fig. 3a) in juni 1983 werdeen 6 m lange proefsleuf gegraven vanuithet centrum door de zuidoostelijke hoek^.van deze voormalige woning. Onder hetafgebroken huis, waarvan de fundamentenniet tot in het zand reikten, werden geenresten van eerdere bewoning aangetroffen.Wel werd buiten de zuidelijke muur een15 cm diepe en ± 1 m brede greppelaangetroffen, waaruit botresten en scher-ven kwamen. Onder de afgebroken wo-ning was een inzinking in het zand, waar-uit eveneens dergelijk materiaal kwam.Datering van de scherven (steengoed,blauwgrijs en spaarzaam geglazuurd roodaardewerk): 14/15de eeuw. Het ziet erderhalve naar uit, dat er in de naaste om-geving een woning heeft gestaan. Depachthof (in) Selhorst? En kwam het

aardewerk/steengoed uit de dam in deslenk misschien hiervandaan?Een onderzoek ten noorden van de Knijp-tang leverde een verrassend resultaat op.Halverwege Albert Heyn en de FrieseGracht bevond zich op ruim 1 m onderhet maaiveld een bijna cirkelvormig grep-peltje gevuld met fijn gestampt, groen-achtig vensterglas. Daarboven lag tussenbrokken „kloostermoppen" (? x 13 x63^2—lYi cm) en ongeglazuurde rodeplavuizen één gave tufsteen van dezelfdeafmetingen als die uit de Tuinstraat. Ookwerd een 20-tal montantstenen (22/4 x

1 1 x 5 cm) aangetroffen. Deze bakstenenwerden na 1350 gebruikt in de midden-en kantstijlen van Gotische kerkvensters;in de inkepingen werden de ramen ge-klemd (afb. 7). Uit de ruim 95 kg glas

7. Twee glas-in-lood-ramen geklemd tussenmontantstenen (schematisch). Schaal 1 : 2.

konden reeds 38 verschillend gevormderuitjes worden gereconstrueerd. De afme-tingen van de ruitjes kwamen niet bovende 13 cm. Naast strippen lood werdengebrandschilderde ruitjes gevonden, als-mede vier verdikte centra van butzen. Deruitjes voor glas-in-lood ramen werden meteen verhit snij-ijzer uit zogenaamde butzengesneden. Dat zijn circa 1 meter grote uit-geslingerde glasschijven (afb. 8). Daarnawerden de kanten bijgewerkt met een grui-zel-ijzer. Dergelijk glas, een centrum vaneen butz en enkele brokken montantstenenwerden ook aangetroffen tijdens het leg-gen van de riolering in de Friese Gracht.Het grootste gedeelte van deze weg is(vesting)gracht geweest met aan de oost-zijde een 90 cm brede, gemetselde „kade-muur" (contrescarpmuur), die tijdens de

160

Page 174: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

8. Fabrikage van ruitjes volgens de uitslinger-methode. Uit „De Kathedraal" v. DavidMacanlay, Amsterdam, 1975, bh. 61.

werkzaamheden geheel werd opgeruimd(afb. 9). Op de scheiding van de huidigeweg en het grastalud naar de gracht wer-den in de ondergrond op afstanden van1 m van elkaar 5 cm dikke houten paaltjesaangetroffen, die de begrenzing van delater versmalde gracht vormden. (Voorvier 15—20 cm dikke, vierkante af ge-schuinde palen oost van de muur, onge-veer ter hoogte van het gevonden venster-glas, kon geen verklaring worden gege-ven). De bebouwing langs de oostzijdevan de Friese Gracht verhindert daar na-der onderzoek. De gracht was een ves-tinggracht om het omstreeks 1587 voor deLuttekepoort opgeworpen bastion. In hetzand onder de bodem van de gracht wer-den zeker drie begravingen vastgesteld.Door de aanleg van dit bolwerk verdweennamelijk het gedeelte van de weg door deLuttekepoort langs het St. Nikolaaskerk-hof naar de pachthof (in) Selhofst, diévroeger doorliep naar het zuiden. Vandeze weg werden resten gezien in „dedam in de slenk" en het weggedeelte tus-sen de twee bermslootjes bij de driesprongFrisialaan-Tuinstraat. Kennelijk liep deweg om het moerassige gedeelte in hetlatere Eerste Padkamp heen naar de St.Jurrienkapel. Bij de aanleg van het bastionverdween ook de hof buiten de Lutteke-poort aan de Houtkamp — in 1523 ookSelhorst geheten! —̂- waarop „de Zieken-schuur" stond (dit Pesthuis werd om-

9. Opruiming van de contrescarpmuur van devestinggracht voor het bastion ten zuidenvan de Luttekepoort.

streeks 1586 naar de stad verplaatst).Bovendien verdween een gedeelte van het(geruimde) St. Nikolaaskerkhof, waarvande botten „onder" de gracht nog resteer-den. In 1547 pachtte een zekere Jan terWeert een hoek van het kerkhof „strek-kende ten ene zijde aan de weg naar Zel-horst". Hij moest de grond „tho landemaken en bepoten" en stenen uit de grondgraven. De „duifstenen en kezelingen"

161

Page 175: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

(tufstenen en veldkeien) moest hij aande stad afstaan; bakstenen mocht hij be-houden. Kennelijk pachtte hij de hoek,waar de ruïne van de kerk stond of hadgestaan. Het kerkhofgedeelte werd ge-ruimd: skeletdelen en puin, zoals lei- enbakstenen en een wagenlading tufsteen-brokken en „kezelingen" werden naar hetdumpgebied ten noorden van de Frisialaanvervoerd. En wel over een pad op degrens van De Tuinen, waarin enkele bottentijdens het transport terecht kwamen, dietijdens het leggen van de riolering werdenterug gevonden. Zo ontstond de Tuinstraat(vroeger ook Knijptang genoemd), dienaderhand werd doorgetrokken „over" de(gevulde) dumpplaats naar de Frisialaan,toen misschien al een bestaande en laterzo geheten weg. Vermoedelijk als com-

10. Het gebied ten noorden en ten zuiden vande slenk in De Tuinen: vergelijk afb. 3a.De rechter graafmachine rijdt „door" deslenk. Het tweede huis links was perceelf Hese Gracht nr. 7.

pensatie voor het verloren gebied kreegJohan Gerritsz. Weerdt (dezelfde Jan terWeert of een familielid?) in 1587 „denhof buiten de Luttekepoort aan den Hout-kamp, waarop de Ziekenschuur heeft ge-staan"; mogelijk de pachthof Selhorst?(afb. 10).

De mysterieuze glasvondst

De vondst van de bak- en montantstenendoet vermoeden, dat in de naaste omge-ving de St. Nikolaaskerk heeft gestaan.Van het aangetroffen vensterglas kan even-wel niet gezegd worden, dat dit uit devensters van deze kerk afkomstig is. Erwerden ruitjes gevonden, die met snij-ijzeren gruizel-ijzer waren gevormd, maar ookruitjes, uitgesneden met de snijdiamant,dus na ± 1500. De in verhouding grotehoeveelheid afgesneden randen van butzen(waaronder randen met misvormingen),namelijk ± 17 kg, wijst erop, dat terplaatse dunne ruitjes werden gesneden.Er werden stukjes ruit aangetroffen, waar-op streepjes ingekrast waren alsof er „ge-

162

Page 176: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

turfd" werd. Zo werd gevonden: ,fijnXIIIIIIIIIXIVII . . ." Betekende dit, dater 28 — of 37? — ruitjes dun glas werdenvervaardigd? Ter plaatse werden "óbk oudeglas-in-lood-ramen uiteen gehaald. De ruit-jes verzeilden evenals de afgesneden ran-den van butzen en stukjes van loodstrip-pen in de greppel. Onder die ruitjes warengebrandschilderde, waarop onder meer af-beeldingen van personen (twee benen; eenman in een bootje), van dieren (een kipzonder kop) en van andere Renaissance-aandoende voorstellingen (namen in car-touches: zie afb. 11 s ) voorkomen, die nietvóór 1530 kunnen zijn gemaakt en dusniet van de vensters van de St. Nikolaas-kerk kunnen zijn. De aanwezigheid vanemaille-brandschilderverf op enkele ruitjesverschuift de datering van de glasmassazelfs naar de 17de eeuw. Deze dateringwordt ondersteund door vroege pijpekop-jes, alsmede scherven van tenminste 8bekerglazen (met wafel-, druppel- ennetpatronen of met glasdraadwikkeling),een roemer uit 1630—1680 en een mol-beker (op 3 glazen pootjes) uit de tweedehelft van de 17de eeuw (determinatiedoor de heer W. F. Wijnman van deROB). Loodinzameling van oude kerkra-men en vervaardiging van nieuwe ruitjesvond hier dus plaats omstreeks 1660,ruim 130 jaar nadat in de kerk voor hetlaatst dienst was gedaan. Zijn hier ramenuit de Grote Kerk (of een ander kerkelijkgebouw) gedemonteerd en nieuwe ruitjesgesneden? Eigenaardig is de cirkelvormigegreppel, waarin het glas werd gedepo-neerd; daarbinnen werd niets aangetrof-fen. Als hier een glazenier werkzaam isgeweest, waarom werd dan geen normaleaf valkuil gegraven? Vreemd is verder nog,dat veel stukken van ruitjes of aansluiten-de ruitjes met doorlopende afbeelding(bijvoorbeeld het bij de benen behorendelichaam; de kop van de kip) in het vrijnauwkeurig „leeggehaalde" greppeltjeontbraken. Eén ding is zeker: het „be-drijf" bevond zich omstreeks 1660 dichtbij de plaats van de verdwenen (ruïne

11. Gebrandschilderd ruitje uit de glasvondst bijde Knijp tang (zie noot 8).

van de) kerk, gezien de bak- en montant-stenen, die als afdekkende laag van hetglas werden gebruikt en die zeker nietspeciaal voor dit doel van elders zullenzijn aangevoerd. Nu werden bakstenenvan het formaat, zoals gevonden in deTuinstraat en bij de Knijptang (langer dan28 cm), voor kerkbouw buiten de grotesteden gebruikt tussen 1200 en 1300. Tuf-stenen, voorheen met grotere afmetingen,hadden toen, om ze tegelijk met de dure„kloostermoppen" te kunnen verwerken,dezelfde afmetingen. De conclusie moetzijn, dat de kerk na 1200 werd gebouwden meteen (of na 1350?) in de Gothischestijl (montantstenen!). Mogelijk zijn deten zuiden van de Kapittelstraat gevondenbakstenen (lengte minder dan 28 cm)benut tijdens het herstel van de kerk na1399 (of 1415).

Hypothese over het ontstaan van de neder-zetting Harderwijk

Er is geen enkele historische of archeolo-gische aanwijzing voorhanden waaruit hetbestaan van een nederzetting in het gebiedSelhorst vóór de nederzetting Harderwijkkan worden geconcludeerd. Nadat op hethoge zandgebied Vuldersbrink (en mis-schien zelfs meer noordelijker tot en metde Vismarkt) een nederzetting was ont-

163

Page 177: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

staan, bouwde het Kapittel dicht bij denederzetting (stad?) een pachthof en eenkerk, die de eerste parochiekerk van Har-derwijk werd. Omdat de bewoners in enom de nederzetting voordien op de paro-chiekerk in Ermelo waren aangewezen,werd Harderwijk van die parochie afge-splitst; de kerk zal derhalve gebouwd zijnvlak voor de parochiesplitsing, die moei-lijk vóór de „stadsrechtverlening" in 1231denkbaar is. In 1250 bestond de kerkevenwel reeds; ze werd gewijd aan St.Nikolaas als beschermheilige tegen storm-vloeden. Dat de kerk een voorgangster(bijvoorbeeld een Romaans tufstenenzaalkerkje) zou hebben gehad, is weinigaannemelijk, daar materiaal ouder dan hetbegin van de 13 de eeuw ten ene maleontbreekt. Nadat de nederzetting was om-muurd (vóór 1290, toen er sprake wasvan een muur met twee poorten aan dezuidzijde) had in de 14de eeuw uitbrei-ding plaats in zuidelijke en westelijkerichting. In het nieuwe stadsdeel ver-scheen de nieuwe parochiekerk, de O.L.V.-,Maria- of Grote Kerk, terwijl de stads-muur aan de zuidzijde werd doorgetrok-ken. De uitvalsweg naar het zuiden begonnu buiten de Smeepoort. Toen ook deSijpel werd doorgegraven naar de vesting-gracht bij de Smeepoort, verloren de wegdoor de Luttekepoort én het beekgedeeltetussen die poort en het punt van door-graving hun beteeknis en verdwenen. Ditgebied werd tuinbouwgebied; omstreeks1586 verdween een gedeelte daarvan doorde aanleg van de vestingwerken. In 1231kreeg de nederzetting Harderwijk jaar- enweekmarkten en werd „gelijkgesteld" aaneen stad. De plaats moet toen al van dus-danig belang zijn geweest, dat de eerstegraaf van Gelre en Zutfen Otto I hetdeze privileges gunde. Er zullen daar danook al zeker twee generaties hebben ge-leefd. Anders gezegd: tussen ± 1150(toen de verbinding met open water beterwas geworden en varen dus mogelijkwerd en 1231 werd de nederzetting inge-richt. Dat het herders waren, die hier hun

„herderswijk" stichtten — herders wer-den vroeger overigens schepers genoemd— of Noormannen, is even onwaarschijn-lijk als Prins' niet-agrariërs. Het warenzelfs geen vissers: in de onderste lagenvan de opgraving in De Kleine Ooster-wijk werden geen delen van (zee)vissenaangetroffen; wel een akker, waardoorlater de „zeemuur" werd gebouwd. Eennederzetting („wijk") op een stevigeplekin vochtig land („harde") lijkt de meestwaarschijnlijke betekenis van de naamHarderwijk. Ons inziens zijn het bewo-ners uit de omstreken geweest, die omeen of andere reden hun woonplaatsenverlieten en zich vestigden op dit ge-schikte nederzettingsgebied (met meermogelijkheden); landbouwers dus. In ditverband wordt gewezen op de vóór 1200,door stuifzand gedwongen, prijsgegevenlandbouwnederzetting in het Beekhuizer-zand. Pas later, maar vóór 1250 kwamgrotendeels onontgonnen gebied in handenvan het Kapittel, dat buiten de stad zijnpachthof en een kerk stichtte, waaromheenevenwel geen nederzetting was of groeide.

Noten1 De provinciaal-archeoloog drs. R. S. Hulst

wordt voor zijn steun bij het onderzoek enhet opmaken van dit artikel hartelijk dankgezegd, evenals de heer J. C. A. Hulst (ROB,Amersfoort), voor het tekenwerk.

2 Op 9 augustus 1983 werd tijdens het leggenvan rioolbuizen bij de Agnietenlaan de afge-damde en verzande beek en de in de richtingvan de Smeepoort gegraven Sijpel waargeno-men; een en ander is in overeenstemming meteen bericht uit 1430, dat door het gebied vande Stouwenhofstede, toebehorend aan het St.Joriensgilde, „de beek was gegraven".

3 Van de omstreeks 1830 bestaande 70 tuin-huisjes zijn er nu nog maar 3 over, op afb. 3aaangegeven met a, b en c.

* Het type van deze niet bij elkaar behorendeschoenen — waarvan de ijzeren of koperengespjes waren afgesneden — was de algemenedracht voor de 15de-eeuwse boer, ambachts-man of veel te voet reizenden, zoals mars-kramers en pelgrims. Met name Dürer heeft dittype nogal eens afgebeeld. Om de gespriemenvlak tegen de schoen te houden waren borg-lusjes aangebracht. De drager van de rechter

164.

Page 178: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

schoen had vermoedelijk een pijnlijke plek bijde enkel; om deze meer ruimte te geven sneedhij een stuk leer uit de schacht.

5 Datering van zuil en bakstenen door ir. G.Berends van de Rijksdienst voor Monumenten-zorg.

6 Deze bodemmonsters werden onderzocht doormevr. drs. J. Buurman, ROB, Amersfoort. Inhet (grof onderzochte) bodemmonster uit deoude loop van de beek werden naast eierenvan insecten en resten van waterkevers enkokers van kokerjuffers, zaden van ± 30 plan-tensoorten aangetroffen, die een aardig beeldgeven van de vegetatie langs de beek. Door debeek stroomde voedselrijk water, waarin sterre-kroos groeide. Van laag naar hoog kwamenlangs de oevers voor: oeverplanten (zoals degrote waterweegbree), pionierplanten van nattebodems (kruipende boterbloem, zilverschoon,rietzwenkgras, waterpeper) en planten vanstruwe'en (meidoorn, braam en vlier, waar dehop en bitterzoet zich als lianen doorheen slin-gerden) met hun bijhorende zoomplanten (rid-derzuring, grote brandnetel en dagkoekoeks-bloem). De aanwezigheid en activiteit van demens bleek uit het voorkomen van onkruidenvan (kalkarme) akkers (zwaluwtong en vogel-muur op voedselrijke, en knopherik en dauw-netel op matig voedselarme bodems), tredplan-ten (varkensgras, grote weegbree) en plantenvan voedselrijke ruigten (melganzevoet enmelde), alsmede planten van vochtige, bemes-te graslanden (grasmuur, gewone brunel).Akkerbouw en veeteelt werden in de omge-ving uitgeoefend; de veeteelt wellicht verdervan de monsterplek vandaan dan de akkerbouw(minder soorten met minder zaden). Als cul-tuurgewas manifesteerde zich de hennep, diein de Middeleeuwen veel werd verbouwd omzijn oliehoudende zaden en vezels (touw).Evenals in De Kleine Oosterwijk (in 1978)werden hier zaadjes van de vijg gevonden, eenvrucht die in alle middeleeuwse steden is aan-getroffen en die kennelijk op grote schaalwerd geïmporteerd.

7 M. Gijsseling, Toponymisch woordenboek II,1960, p. 907 en 1099.

8 Uit onderzoeken, samen met de heer N. C. R.de Jong uit Harderwijk, in onder meer hetRijksarchief van Gelderland in Arnhem bleek,dat Assuera een dochter was van Reyner vanArler uit diens eerste huwelijk, die omstreeks1522 schout van Putten werd. Ze werd gebo-ren vóór 1530 (toen ze goederen erfde; vanhaar moeder?) en trouwde vóór 1555 metJoost van Bronckhorst. (Op 31 mei van datjaar werd hen in hun huis in de Donkerstraatin Harderwijk een brief overhandigd). Joostoverleed in 1586; Assuere („Joffer Sweer van

Arler") vermoedelijk in 1597. In 1590 lo-geerde Prins Maurits op kosten van de stadin haar huis. Na de beeldenstorm in Harder-wijk (22 september 1566) zwoer het stads-bestuur 10 april 1567 trouw aan de Koning enbeloofde de katholieke godsdienst te handha-ven, a'smede de altaren in de kerken te her-stellen. Burgemeesters, Schepenen en Raadwerden 6 november 1567 „politiek onderzocht";ze moesten schriftelijk 24 vragen beantwoor-den en om genade verzoeken. Omdat ze daar-na niet geheel hun gedane beloften nakwamen,werd deze Magistraat 11 maart 1568 ontslagenen vervangen door (14) katholieke personen,onder wie de schepenen Joost van Bronckhorst(in 1571 zelfs als burgemeester genoemd) enGerrit Bosch. Tot 1575 duurde de Spaanseheerschappij over de stad, terwijl in 1577 hiereen bezetting van het Staatse leger kwam. Op17 juli 1578 werd de door de Spanjaardenaangestelde stadsregering afgezet en vervangendoor staatsgezinde burgers. Niet zeker is ofJoost in de nieuwe Magistraat terugkwam; metGerrit Bosch was dat zeker niet het geval.Zowel Gerrit (kennelijk vóór 1578) als As-suera (als weduwe, dus tussen 1586 en 1597)hebben schenkingen (voor herstel?) aan dekerk gedaan, wat aan de buitenwereld ken-baar werd gemaakt door het laten aanbrengenvan een gebrandschilderd ruitje met hun naamin een venster van de (vermoedelijk O.L.Vrouwe-)kerk. Van een derde ons onbekendeschenker Arent van S(.)endle(.) werd even-eens een (incompleet) ruitje met die naamtussen het opgegraven glas bij de Knijptanggevonden.

Literatuur

Berends, P., 1935. Het oud-archief van de ge-meente Harderwijk.

Bogtman, W., 1947. Nederlandsche glasschilders.Heemschutserie dl 36.

Blommesteijn, C. M., e.a. 1977. De Veluwe. IPPWorkingpaper 4.

Buurman, J., 1976. Botanisch onderzoek van eenMiddeleeuwse stadsgracht te Enschede, 'tInschrien 8.

Hollestelle, J., 1961. De steenbakkerij in deNederlanden tot omstreeks 1560.

Janse, H., 1971. Vensters.

Modderman, P. J. R., e.a. 1976. Nederzettings-sporen uit Midden-Neolithicum (TRB), LateBronstijd en Middeleeuwen in het Beek-huizerzand onder Harderwijk. Analecta Prae-historica Leidensia IX; IPP Publicatie 20.

165

Page 179: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Portheine jr., H., 1899. De St. Maria-, O.L.Vrouwe- of Grote Kerk te Harderwijk.Bijdragen en Mededeelingen der Vereeni-ging Gelre dl II.

Prins, A. H. J., 1960. Bibliografie van Harder-wijk.

Jong Saakes, J. de, e.a. 1931. Kroniek van Har-derwijk 1231—1931.

Schrassert, J., 1730. Hardevicum Antiquum.Westerveld, G. J. W, 1958. Bodemgesteldheid

van de Noordwest Veluwe. Stibokarapportnr. 480.

Zonneveld, J. I. S., 1971. Tussen de bergen ende zee.

Dirk Staalweg 88,3851 LK ERMELO

Korte pijpen uit Gorinchem

P. von Hout en P. K. Smiesing

In oktober 1982 werd bij sloopwerkzaam-heden in de binnenstad van Gorinchemeen beerput ontdekt die onderzocht werddoor de heren M. C. W. Veen en R.Krielaart.

In deze put werden, naast het gewonegebruiksaardewerk, fragmenten van aarde-werk-ringen (gebruikt bij het pijpenbak-ken) en diverse pijpfragmenten aange-troffen.

Hieruit kon worden geconcludeerd datdeze put o.a. door een pijpenmaker werdgebruikt.Aangezien op deze pijpen geen merkenwaren aangebracht bleef de identiteit vandeze Gorinchemse ambachtsman verbor-gen.Een aantal van deze pijpen kon wordengecompleteerd waarna bleek dat deze vrijkorte stelen bezaten. Ze hadden een totale

166

Page 180: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

*wT \

167

Page 181: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

lengte, van koprand tot mondstuk, van19,3 tot 19,8 cm (afb. 1). De grijsrozeverkleuringen aan de pijpen wijzen er opdat ze te lang gebakken werden. Blijkbaarverhoogt dit té lange bakproces de breek-baarheid van het produkt.De pijpen bleven ongebruikt en zullenwaarschijnlijk vroegtijdig gebroken zijn.De kwaliteit is pover en ook de afwerkingis matig.

De koppen werden niet gewreven metagaatsteen (geglaasd) en de radering be-perkt zich tot de voorrand van de ketel(kop).

Het model is afwijkend van de bekendemodellen uit andere steden. De breedte-asbevindt zich namelijk onder de halve hoog-te van de kop. De hals, de verbindingtussen kop en steel, is vrij smal met eengemiddelde doorsnede van circa 13 mm.Vanaf de breedte, gemiddeld 19,5 mm,loopt de kop iets taps toe. De hiel, hetuitsteeksel onder de kop, vertoont geenstoep. Anders gezegd: de onderkant vande hiel is nagenoeg gelijk met de onder-kant van de steel. De stelen zijn lichtkromgetrokken.

Aan de hand van het gebruiksaardewerkuit dezelfde beerput kunnen de pijpenrond 1650 gedateerd worden.

In de voorgaande artikelen over: Eenpijpenpot uit Gorinchem x en Aardewerk-ringen van Gorinchemse pijpenmakers2,werd erop gewezen dat de pijpen rond eenhaspel in de pot gestapeld werden.Wij willen hierbij naar voren brengen,dat de mogelijkheid bestaat om kortepijpen te stapelen, door deze vlak in depot te leggen (afb. 2) . Het is uiteraardwel van belang dat de pijpen goed vlakgelegd worden om het kromtrekken vande stelen bij het bakken te voorkomen.De overgebleven ruimten tussen de pijpenwerden opgevuld met zogenaamde „schrob-beles" (pijpengruis). Een voorbeeld vandeze methode vonden we in een tijdschriftuit het begin van deze eeuw3.

2. Een pijpenpot die gevuld wordt met kortepijpen.

Het blijft echter nog steeds de vraag ofmen in de 17de eeuw deze werkwijze inde pijpenindustrie al toepaste.

Dr. Dreeslaan 292,4241 CN ARKEL

Montevideodreef 92,3563 BK UTRECHT

Noten

1 Westerheem XXXI, 1982, nrs. 3 en 5.2 Westerheem XXXII, 1983, nr. 6.3 Het Leven, 1918, „Wegens de duurte der siga-

ren, de oud-Hollandse pijpen in eere hersteld".

168

Page 182: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Literatuurbespreking

Tonny Vos-Dahmen von Buchholz. Van rendier-jager tot roofridder; tekeningen Wouter Hoogen-dijk. Amsterdam, Sijthoff, 1983. 159 blz. Prijsƒ 39,50.Tonny Vos-Dahmen von Bucbholz. Het monstervan de vuursteenmijn. Hoorn, Westfriesland,1984. 114 blz. Prijs ƒ ?De uitspraak van Sir Mortimer Wheeler „Archeo-logie gaat over mensen, niet over dingen" iszeker van toepassing op de inhoud van beideboeken. Tonny Vos is niet alleen een bekendschrijfster van jeugdboeken maar ook, en dat isgoed merkbaar, een enthousiast amateur-archeo-loge. Met liefde en deskundigheid vertelt zij overde voorwerpen die na duizenden jaren weer uitde grond tevoorschijn komen. Maar daar blijfthet niet bij. De voorwerpen, de „dingen", vor-men het vertrekpunt voor een reis naar de men-sen achter die dingen, een reis naar en in hetverleden. De dingen doen iets met haar: zijwekken haar fantasie tot leven. Daar dankenwe vijftien, met veel invoelingsvermogen weer-gegeven, portretten aan van mensen die zij ophaar reis door de tijd tegenkwam: zowel detendierjager anno 9000 v. Chr. als de roofridderanno 1600 n. Chr., zowel de mijnwerker vanRijckholt anno 3800 v. Chr. als de edelsmid vanDorestad anno 800 n.Chr. De wijdlopigheid diede romans van Jean Auel soms wat zwaar ver-teerbaar maakt, past niet in de opzet van dezegoed gedocumenteerde, maar nergens „beleren-de", korte verhalen. De tekeningen van WouterHoogendijk zijn in deze opzet vooral sfeerbepa-lend en als zodanig zijn ze dikwijls zeer geslaagd(blz. 26, 86—87, 126). Maar als ze de dingenzelf weergeven, schieten ze m.i. nogal eens tekort (blz. 22, 41, 93, 141). In die gevallen zouik aan een nauwkeuriger weergave de voorkeurhebben gegeven.Enkele op- en aanmerkingen mogen niet ont-breken. Tonny Vos gebruikt, anders dan Evert

van Ginkel in zijn „onderkant van Nederland"een niet-gecorrigeerde tijdschaal. Bij Van Ginkelvestigen de boeren van de bandkeramiek zich5300 v. Ch. in Zuid-Limburg, bij Tonny Vos isdat 4000 v. Chr. Bij de een begint de Bronstijd2200 v. Chr., bij de ander 1500 v. Chr. Hoe moetdat nu met de rondreizende bronssmid? En isBauka, de moeder van de uit Romeinse krijgs-dienst naar Friesland teruggekeerde Redbad, zogoed vertrouwd met importaardewerk, dat zemeteen begrijpt wat haar zoon bedoelt als hijzegt: „Kijk moeder, met de draaischijf gemaakt.Dat zie je zo" (blz. 94).Niet alleen jeugdige, maar ook oudere lezerszullen veel genoegen beleven aan dit boek. Hetbrengt ons de dingen van vroeger èn de men-sen achter die dingen zeer nabij.Een van de mensen achter de dingen heeftTonny Vos in het tweede boek als hoofdpersoonten tonele gevoerd. Het is de jonge mijnwerkerFirn die zo'n 3800 jr. v. Chr. in Zuid-Limburg(bij Rijckholt) door nauwe schachten in dediepten van de vuursteenmijn afdaalt om daarde kostbare vuursteen los te hakken. Een ver-antwoordelijk en eervol werk ongetwijfeld, maarvoor de jonge Firn die onder engtevrees (claus-trofobie) gebukt gaat is het dagelijks verblijf inde nauwe mijngangen een marteling. Het monsterwaarvan in de titel sprake is, moet men dan ookniet letterlijk nemen. Het is het verstikkendegevoel, ingesloten te zijn. Tonny Vos heeft ditin feite heel simpele gegeven geplaatst tegen deachtergrond van het dagelijks leven van de stam,waarin kleine en wat minder kleine gebeurtenis-sen elkaar afwisselen. Géén sensationele gebeur-tenissen. Lees je juist daarom — ook als volwas-sene — het boek in één adem uit? De illustra-ties van Rein de Jonge zijn voortreffelijk. Ookdit boek kan ik van harte aanbevelen.

P. Stuurman

169

Page 183: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Lezingen

Afd. 17 Z. Veluwe en O. Gelderland:

woensdag 10 oktober, Het Oude Klooster, Ber-nulphusstr., Oosterbeek:Nico Arts (IPP Amsterdam) over het laat-palaeolithicum — waarvan ook elders in Zuid-Nederland sporen zijn gevonden — naar aan-leiding van het onderzoek te Sweikhuizen bijGeleen;

woensdag 14 november, Het Oude Klooster,Bernulphusstr., Oosterbeek:Gerard Willemsen, tijd. verbonden aan ArnhemsGemeentemuseum, over: Mens en Dier in deOude Steentijd, en dan voornamelijk de invloedvan de mens op de toenmalige fauna. Wat voordieren waren er nu eigenlijk, waarmee de menste maken had en in hoeverre heeft het optredenvan de mens ertoe bijgedragen dat een aantaldieren, waaronder de mammoet, zijn uitgestor-ven?

Afd. 14 Vallei en Eemland:

dinsdag 27 nov. 20.00 uur, Museum Flehite,Amersfoort:dr. H. G. J. Reugg, Geologie van centraal Neder-land, toegespitst op de Utrechtse Heuvelrug enAmersfoort e.o.De kennis van de geologie is onontbeerlijk voorarcheologen. De onderbouw van de grond, metal zijn specifieke kenmerken voor het gebied vande Utrechtse Heuvelrug, die zo'n 200.000 jaargeleden ontstond, is op zichzelf al een avond-vullende lezing waard. Toch was er, ook vóórde Saale-ijstijd, al menselijke aktiviteit, getuige

de resultaten van onderzoek door geologen enarcheologen in de groeve van Kwintelooyen,tussen Rhenen en Veenendaal plaats;

dinsdag 29 jan., 20.00 uur, Museum Flehite,Amersfoort:Monique Krauwer (stadsarcheologe van Amers-foort), Markthalproject voorjaar 1984.Door het aanstellen van een stadsarcheologe heeftAmersfoort een serieus begin gemaakt met hetonderzoek van haar stadskern. Deze avond zalgeheel in het teken staan van het eerste onder-zoek, dat in het voorjaar van 1984 plaats vondin het inmiddels afgebroken markthalcomplex,aan de voet van de O.L.Vr.toren te Amersfoort.Monique Krauwer zal haar bevindingen uiteen-zetten aan de hand van een boeiend verslag enmet behulp van de vondsten. Ook zullen ledendie destijds betrokken waren bij de ondersteu-ningsopgraving in het aangrenzende venduhuis,hun vondsten tonen en verslag doen van de pret-tige en uitstekende samenwerking, die ze tot nutoe met de stadsarcheologe mochten hebben.

dinsdag 5 maart, 20.00 uur, Museum Flehite,Amersfoort:A. N. van der Lee, hoofdredacteur van „Archeo-logische Berichten". Veranderingen aan stenenwerktuigen in de loop der eeuwen, secundaireverschijnselen aan artefacten;

woensdag 8 mei, 20.15 uur, Museum Flehite,Amersfoort:drs. Pim van Tent, over de resultaten van hetonderzoek te Oud-Leusden in de periode 1982/1984.

Afdelingsnieuws

Opgericht is Afdeling 24, Midden-Brabant.Onder deze afdeling ressorteren de volgendeplaatsen:Alphen en Kiel, Berkel-Enschot, Butenhout,Diessen, Dongen, Gilze-Rijen, Goirle, Haaren,

Hilvarenbeek, Hoge en Lage Mierde, Loon opZand, Moergestel, Oisterwijk, Oosterhout, Oost-,West- en Middel-Beers, Tilburg, Waalwijk. —Welkom en Proficiat!

170

Page 184: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Bovengronds archeologisch veldwerk (I)

G. van Haaff

Inleiding

Dat archeologie zich bezig houdt met demateriële nalatenschap en met al het bij-behorende van verdwenen leven en datdeze erfenis zich in de grond bevindt, zalvoor velen overbekend zijn.Het bodemarchief bevat een onschatbarehoeveelheid archeologische gegevens. Dezegegevens kunnen door deskundige onder-zoekers worden gelezen, ontcijferd, ver-taald en geïnterpreteerd.

Toch is het maar zeer de vraag, of bij hetnoemen van oudheidkundig bodemonder-zoek direct gedacht moet worden aan op-graven. Natuurlijk blijft de opgraving hetpièce de résistance van de archeologie,maar het is tevens een destructief sluit-stuk. Toegegeven, er is meestal geen keus.Als bedreigde objecten niet op deskundigewijze door archeologen worden „vernie-tigd", dan gebeurt dit wel op een anderemanier, die we allen kennen. Voordat erechter van een opgraving sprake kan zijn,moet het stadium van ontdekking, van her-kenning, daaraan vooraf zijn gegaan.Vondsten en/of vindplaatsen kunnen bijtoeval worden ontdekt, maar ook doorsystematisch zoeken en verkennen aan hetlicht komen. De archeologische veldver-kenning is een goed voorbeeld van zo'nsystematische opzet.

Helaas treffen we maar zelden archeolo-gische publikaties aan waarin de metho-dieken en technieken van het veldwerkworden behandeld. Noch afzonderlijk,noch als verantwoording van de gepubli-ceerde resultaten.Mede naar aanleiding van een aantal ver-zoeken zal schrijver dezes trachten depraktische aspecten van het archeologischveldwerk de revue te laten passeren.In een serie van drie artikelen zullenarcheologische streekbeschrijving, prospec-

tiemethoden en tot slot opgravingsmetho-dieken en -techieken aan bod komen.

Ruiten de opgraving omIndien we — het kan bijna niet anders —de mens als uitgangspunt nemen, in onsgeval dus de opgraver, de archeoloog, danmoeten we constateren, dat ons waarne-mingsvermogen beperkt is. Ook al zijnonze ogen nog zo goed. Als we in hetmidden van een archeologische vindplaatsgaan staan, dan zien we het oppervlak,alles wat zich daarop bevindt en daarboveneen al dan niet bewolkte lucht. Natuurlijkzien we kleuren, nuances, tinten of wel-licht een hoogteverschil of een depressie,maar daar blijft het bij.Nu gaan we met onze ogen als enig instru-ment wat gedetailleerder te werk. Wezoeken het terrein nauwkeurig af, zoalsdat bij de archeologische veldkarteringgebruikelijk is. Datgene wat voorheenniet werd waargenomen in het panorama-beeld, zien we nu. Een puinbaan die eenmuur in de ondergrond doet vermoeden,een nederzettingsplaats met alle daarbijbehorende tastbare gegevens of de stuk-geploegde urnen van een graf veld. Wekunnen bij wijze van spreken onze neustegen de grond drukken, in een pogingom zelfs de verkoolde graankorrels die ermogelijk liggen nog waar te nemen.Ons archeologisch gezichtsveld wordtaanzienlijk uitgebreid als we onze oog-hoogte verplaatsen naar bijv. 200 of 250m; we zullen dan gebruik moeten makenvan een ballon of — in onze tijd gebrui-kelijker — een vliegtuig.Van uit de lucht zien we verschijnselenen structuren die we niet eerder haddenwaargenomen. Gegevens die ons méér enessentiële informatie kunnen verschaffenover de gehele archeologische site in z'ndirecte omgeving.

171

Page 185: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Door het gebruik van hooggekwalificeerdefotoapparatuur kunnen deze gegevens vast-gelegd worden, waarmee de luchtfotografiehaar intrede in de archeologie doet.Maar luchtfotografie is méér. Het is tevenseen van de belangrijkste prospectie-metho-den die de archeologie ten dienste staan.Een prospectie geeft door middel van„metingen" informatie over de plaatswaarop we die toepassen. We kunnen bijv.de geringe hoogteverschillen meten doorhet doen van waterpassingen, met gebruik-making van waterpasapparatuur, een theo-doliet of moderne elektronische (laser )-apparaten.

Door de gegevens van deze hoogtemetingenop een kaart te zetten, te interpoleren ende hoogtelijnen te trekken, ontstaat eenduidelijke visualisatie van het oppervlak.Opnieuw hebben we een extra stuk infor-matie, terwijl we de grond nog niet in zijngeweest. Willen we echter meer prospec-tieve informatie verkrijgen, dan dienen wemeetapparatuur in de grond te brengen.Bij de geo-elektrische methode wordt eenelektrische stroom door de aarde gestuurd,die elders door zeer fijngevoelige sondesweer wordt gemeten.Elke betere of slechtere geleider, bijv. eengreppel of een muur, zal de uitslag vande gemeten weerstandswaarde beïnvloe-den.

Vergelijkbaar is de elektro-magnetischemethode waarbij door middel van een elek-trische stroom een magnetisch veld wordtgecreëerd, dat door een magnetometerelders in het terrein in een waarde wordtweergegeven.Ook de methode van de hamer slag-seh-miek berust op een vergelijkbaar principe.Hier echter worden geluidstrillingen uit-gezonden en elders weer door sondes op-gevangen en gemeten.Drie methoden, waarmee wezenlijke in-formatie verkregen kan worden over dat-gene wat zich onder de oppervlakte be-vindt.Steeds fijngevoeliger en meer geperfec-tioneerde apparatuur wordt ontwikkeld.

Daaraan vastgekoppeld de bijna onont-koombare vraag: „Waarom doen wij erzo weinig mee?".Het is natuurlijk niet zo, dat deze pros-pectie-methoden in één klap alles oplos-sen en er niet meer gegraven zou hoevente worden. Dat zou te eenvoudig zijn.Het grootste probleem van de verkregen„waarden" ligt namelijk besloten in devraag: wat betekenen ze, hoe moeten zegeïnterpreteerd worden. Ook al is onzeinformatie nog zo optimaal, een opgravingzal pas antwoord kunnen geven op de be-tekenis ervan (zie afb. 1). Pas nadat ereen interpretatie-bestand is opgebouwd,kunnen de genoemde methoden wellichtals afzonderlijk gegeven gaan functioneren.Vooralsnog kan „slechts" alleen al de ont-dekkings- of signaleringswaarde ervan be-langrijke diensten bewijzen.

Niet alleen een opgraving kan ons overigensiets vertellen over de betekenis van pros-pectieve informatie. Het doen van hand-boringen of het uitvoeren van een bodem-kartering kan ons al veel meer duidelijkmaken en levert bovendien een schat aangegevens over de natuurlijke „basis" vande archeologische vindplaats. Een gegevendat als onmisbaar moet worden beschouwdbij het doen van archeologisch onderzoek.In de meeste gevallen bestaat er al eengeologische en/of een bodemkundige kaartvan een betreffend gebied en kunnen wehiervan gebruik maken.Binnen de grofschaligheid van deze kaar-ten kunnen we zelf eventueel verfijningenaanbrengen.En als we door middel van handboringentoch bezig zijn deze verfijningen tot standte brengen, dan kunnen we die gelegen-heid tevens gebruiken om een fosfaatkar-tering uit te voeren. Op chemische wijzekunnen de fosfaatwaarden vrij eenvoudigworden gemeten en omgewerkt tot eenvisueel beeld.Zo zien we, dat buiten de opgravingsmetho-dieken en -technieken ons nog een aantalondersteunende methoden ten dienstekunnen staan. Dat is de technische kant

172

Page 186: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Oh-

1kmH

1 t 5

2 • 6

3 «7

4

la. Gedeelte van het Kromme Rijngebied met allevindplaatsen vóór (beneden) en na de veld-kartering (boven). (Naar W. J. van Tent,Spiegel Historiael 13, 1978, nr. 4, p. 210)1. stroomrug; 2. kom; 3. uiterwaard; 4. dek-zand; 5. bestaande M. E. kerk; 6. lossevondst; 7. vondstenconcentratie (mogelijknederzetting).

173

Page 187: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

lb. Opgravingsputten ten noorden van Andijkgeprojecteerd op de resultaten van de veld-kartering (Naar R. H. J. Klok, WesterheemXXIII, no. 2, p. 151) 1. losse vondst; 2.vindplaats geglazuurd aardewerk; 3. terrein-hoogte; 4. nederzettingssporen; 5. vondsten-concentratie. „Kreekrug" is gestippeld. Teke-ning H. Af. C. de Kort, ROB.

van de archeologie. Archeologie is dusméér dan alleen maar opgraven!

1. Landesaufnahme of archeologischestreekbeschrijving

Schrijver werd in 1972 bij de ROB aan-gesteld om de op Duitse leest geschoeide„Landesaufnahme" in Nederland op tebouwen en in praktijk te brengen. Hier-

17.4.

Page 188: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

mee werd het in de jaren zestig gegroeidebesef om een systematische streekbeschrij-ving in Nederland te ontwikkelen, gecon-cretiseerd \Dat hierbij gebruik werd gemaakt van deervaringen die onze oosterburen reedshadden opgedaan, is niet zo verwonderlijk.Al in 1926 publiceerde A. Tode de „Or-ganisation und praktische Durchführungeiner allgemeinen archaologischen Landes-aufnahme" 2. Hieruit mag blijken, dat dezemethode van onderzoek zich in Duitslandal een vaste plaats had verworven naastde „gebruikelijke" opgravingen.

Wat is Landesaufnahme?

In 1972 — maar ook al daarvoor — iser bij de ROB naarstig gezocht naar eengoede vertaling voor, of een goed synoniemvan het woord „Landesaufnahme". Om ditte kunnen doen, moest eerst een definitieworden gegeven voor deze onderzoeks-vorm.In 1926 schrijft Tode 2 hierover: „Die rest-lose Zusammenstellung und Verarbeitungalles irgendwie Faszbaren urgeschichtlichenMaterials einer begrenzten Landschaft".Een andere en wat uitgebreidere versiekomen we in 1972 tegen3. Denecke om-schrijft de term „Landesaufnahme" alsvolgt: „Eine möglichst vollstandige Kar-tierung und Inventarisierung aller imGelande auffindbaren Siedlungs- und Wirt-schaftsspuren, d.h. aller Denkmaler, Fund-stellen und Einzelfunde prahistorischerKulturlandschaften und Kuituren aufGrund einer systematischen Gelandebege-hung, einer Auswertung archivalischer,namenkundlicher und mündlicher Ueber-lieferung sowie eine Aufarbeitung derbereits vorhandenen Sammlungen undInventare".Toch gaan beide definities volledig voor-bij aan de essentie van deze onderzoeks-vorm, namelijk het niet-destructieve ele-ment.Daarom lijkt de volgende definitie de ladingméér te dekken dan de vorige. OnderLandesaufnahme wordt verstaan „Het zo

systematisch en volledig mogelijk uitkam-men van een begrensd gebied op alle roe-rende en onroerende archeologische en/ofhistorische elementen, zonder hierbij despade te hanteren".

Aan de hand van de inhoudelijke aspectenwerd het woord Landesaufnahme in Ne-derland omschreven met „ArcheologischeStreekbeschrijving". Op zich een uitste-kende benaming voor het eindresultaat,maar niet voor de onderzoeksvorm zelf.Op de keper beschouwd geeft ook hetwoord „Landesaufnahme" niet een totaledekking voor deze methode, maar heefteen heel duidelijke relatie tot „slechts"het veldwerk. Archeologische streekbe-schrijving is echter méér dan alleen maarveldwerk. Men zou het kunnen splitsen ineen intra- en een extramuraal deel.Het intramurale deel dat zich bezighoudtmet archiefonderzoek, inventarisatie vancollecties, enz. en het extramurale deel datzich toespitst op de veldkartering.Het eerste deel geeft hoofdzakelijk infor-matie over historische aangelegenheden,terwijl de veldkartering praktisch alleenmaar archeologische informatie aan hetlicht brengt. Met name deze archeologischeveldkarteringen hebben het laatste decen-nium in Nederland bijzonder veel „nieuwe"gegevens aan het licht gebracht.Juist in ons land waar de resultaten vanbijv. prospectiemethoden vrij karig blij-ken te zijn (vooral door een dichte bevol-king en zeer intensief grondgebruik) isde archeologische veldkartering het mid-del bij uitstek om een schat aan informatiete verkrijgen.Karteringen uitgevoerd op het eiland Texel,op het voormalige eiland Wieringen, inde Westfriese polder „Het Grootslag", inhet Kromme Rijn-gebied en de Betuwe,hebben dit nadrukkelijk aangetoond4.

1.1 Waaromarcheologische streekbeschrijving?

Alvorens in te gaan op de inhoudelijkeaspecten van de archeologische streekbe-

175

Page 189: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

schrijving, eerst iets over de noodzaakvan deze onderzoeksmethode.Om een drietal redenen is deze „snelle"vorm van informatieverwerving zeer wen-selijk en noodzakelijk °.

1.1.1 Aanvulling van het CentraalArcheologisch Archief (CAA)

De ROB beschikt over een centraal archief,dat dienst doet als landelijk informatie-centrum.

De gegevens hieruit dienen als basis voorde uitvoering van de Monumentenwetenerzijds en voor planning van onderzoekanderzijds.

Om een verantwoorde keus te kunnenmaken en adviezen te kunnen verstrekkenover restauraties, aankoop, beheer en ver-gunningsaanvragen ex. art. 14 van deMonumentenwet, dient een zo compleetmogelijk archeologisch beeld van een be-paald gebied aanwezig te zijn.

Dat deze informatiebron eveneens vangroot belang is voor de Provinciaal Archeo-loog (PA), spreekt voor zich.

Indien hij kan beschikken over een zooptimaal mogelijk „archeologisch plaatje",zal het aantal „alarmopgravingen" tot hetminimum beperkt kunnen worden.

('Bewust is hier een onderscheid gemaakttussen „alarmopgravingen" = onverwachten op zeer korte termijn uit te voerenonderzoek en noodopgravingen = nood-zakelijk maar gepland langere termijnonderzoek).

Minder snel zal hij /zij voor verrassingenworden geplaatst en vanuit een ruimerinformatiekader opgravingen kunnen plan-nen.

1.1.2 Bedreigende veranderingen

Doordat Nederland een intensief bewoonden bewerkt land is, zijn er steeds weertalloze werkzaamheden die een aanslagplegen op archeologische sites.Stadsuitbreidingen en -vernieuwing, ruil-verkavelingen, wegenaanleg, ontgrondin-

gen, afgravingen enz., vormen een chro-nische bedreiging.Om aan al deze veranderingen het hoofdte kunnen bieden, is het noodzakelijk dekennis te bezitten om tot wetenschappe-lijk verantwoorde beslissingen te komen.

1.1.3 Thematisch onderzoek

Archeologische streekbeschrijving kan ooktoegepast worden in het kader van eenobject (opgraving) of een project. Hetomgekeerde is uiteraard ook mogelijk.Steeds echter zal deze combinatie resulte-ren in een opgravingsonderzoek, dat ge-plaatst kan worden in een ruimer geogra-fisch kader.Hiermee verkrijgt men duidelijkheid om-trent de context waarin de afzonderlijkefenomenen geplaatst moeten worden. Metname de laatste jaren krijgt dit aspectsteeds meer aandacht.De ontwikkeling van de nederzettings-archeologie in de laatste decennia en derelatie tussen nederzettingen onderling,geeft nog eens duidelijk de noodzaak vande archeologische streekbeschrijving weer.Bovendien geeft het een mogelijkheid omte verifiëren. Wat betekenen de door develdkartering verkregen gegevens? Hoemoeten ze geïnterpreteerd worden? Eengegeven dat van het grootste belang isvoor de keuze van wel of niet opgraven.We moeten de betekenis kennen van deverworven informatie en van de waardedie we eraan toekennen. Daarom is eeninterpretatie-bestand zeer wenselijk. Dezekunnen we enerzijds verkrijgen door eengekarteerde site op te graven, anderzijdsdoor een op te graven site van tevoren tekarteren.

Evenals informatie over hoogteverschillen,geomorfologie of geologie, zou een detail-kartering (Feinbegehung) tot de basisge-gevens dienen te horen alvorens er met eenopgraving wordt gestart.

1.2 Intramurale streekbeschrijving

Hoewel het niet in de bedoeling ligt om

176

Page 190: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

het accent op dit deel van de archeologi-sche streekbeschrijving te leggen, is hetwellicht tóch goed de verschillende aspec-ten van de „historische geografie" kort derevue te laten passeren.

1.2.1 Literatuurstudie

Zoals bij elk onderzoek gebruikelijk is,dient ook bij een archeologische streek-beschrijving een bibliografie te wordensamengesteld van op de streek betrekkinghebbende literatuur in de ruimste zin vanhet woord. Duidelijk mag zijn, dat vooralstreek- en heemkundige publikaties vangroot belang zijn.

1.2.2 Archiefonderzoek

Het archiefonderzoek kan in dit kader alseen van de belangrijkste peilers wordenbeschouwd.

De rijks-, provinciale-, streek-, gemeente-lijke- of waterschapsarchieven kunnen doorinformatie uit charters, oorkonden, afbeel-dingen, prenten, foto's enz., een schat aangegevens opleveren. Maar dat niet alleen!Ook correspondentie van archeologischeinstituten en afdelingen, musea, oudheid-kamers, oudheidkundige verenigingen engenootschappen enz., kan wezenlijk bij-dragen tot vergroting van de kennis vanhet te bestuderen en te onderzoeken ge-bied.

1.2.3 Onderzoek naar toponiemen

Ongetwijfeld sterk met het archiefonder-zoek verweven, is het onderzoek naaroude veld-, plaats- of perceelsnamen diede tijd hebben overleefd en heden tendage nog aanwijzingen kunnen geven overoude bewoningsresten, begraafplaatsen,akkercomplexen, enz.

1.2.4 Studie van oud en recent kaart-materiaal

Bestudering van kaartmateriaal is onmis-baar en een niet weg te denken aspect bijde archeologische streekbeschrijving. De

diversiteit hierin mag bijzonder groot wor-den genoemd. Buiten de kaarten die onsiets over de oppervlakte vertellen zoalshoogtekaarten, (chromo) topografische- enkadastrale kaarten, minuutplans, rivier- enwaterschapskaarten, historische kaarten,enz., zijn er ook die ons veel kunnen latenzien van de ondergrond. We denken hierbijbijv. aan bodemkundige-, geomorfologische-en geologische kaarten. Bij de studie vanal dit materiaal, is het belangrijk, dat eraansluiting gevonden wordt met de huidi-ge topografische kaarten schaal 1 : 10.000of 1 : 25.000, zodat gegevens hierin zonauwkeurig mogelijk kunnen worden ge-projecteerd.

1.2.5 Luchtfoto-interpretatie

Deze prospectiemethode zal in een vol-gend artikel worden behandeld.

1.2.6 Inventarisatie van collecties

In musea, oudheidkamers, scholen en in-stituten kunnen we collecties aantreffenmet een duidelijke historische of archeo-logische waarde. Maar niet alleen bij dezeinstellingen. Het aantal paiticuliere archeo-logische verzamelingen in ons land maggroot genoemd worden.Het is zaak, deze gegevens te registreren,te beschrijven en zo mogelijk te determi-neren, zodat ze een plaats kunnen krijgenin het CAA. Hiermee worden ze opera-tioneel en kunnen gebruikt worden om hetal eerder geschetste „archeologische beeld"te vervolmaken.Indien er voldoende tijd beschikbaar is,kan men er toe over gaan om bedoeldevondsten te (laten) tekenen en fotografe-ren.

1.3 Extramurale streekbeschrijving

Het lijkt me niet onverantwoord om testellen, dat het „pièce de resistance" vande archeologische streekbeschrijving develdkartering is. We kunnen hierin tweevormen onderscheiden, te weten systema-tische en thematische veldkarteringen.

177

Page 191: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Systematische streekbeschrijving kennenwe bijvoorbeeld in Ostfriesland (West-Duitsland). Gemeente na gemeente, pro-vincie na provincie worden systematischgeïnventariseerd.

Deze vorm sec wordt in Nederland niettoegepast. Echter wel een vorm die zowelsystematisch als thematisch is en boven-dien niet zo „vrijblijvend". Een vorm dieuitstekend past in de project-gedachte vande Nederlandse archeologie. Binnen dezeonderzoeks-projecten worden al dan nietnoodzakelijke veldkarteringen uitgevoerd.Enerzijds vanuit het besef, dat het doorallerlei bedreigingen wel móet (zie 1.1.2),anderzijds vanuit een wetenschappelijkevraagstelling. Men zou kunnen sprekenvan „projectgebonden streekbeschrijving".Zuiver thematische streekbeschrijvingen,puur geredeneerd vanuit een wetenschap-pelijke vraagstelling, komen in Nederlandweinig voor. Alleen de universitaire insti-tuten willen deze vorm wel eens hanterenin verband met studieobjecten.

Nadeel hiervan lijkt het specifieke doel tezijn. Men karteert bijvoorbeeld alleen alleterpen of alleen maar alle graf heuvels. In-dien iemand het later echter noodzakelijkacht om alle kasteelterreinen of oude„woongronden" te karteren, dan moet hetgehele gebied opnieuw worden uitgekamd.Evenals dit bij het merendeel der opgra-vingen het geval is, heeft zich ook bij dearcheologische streekbeschrijving een tus-senvorm ontwikkeld. Een compromis tus-sen wetenschap en economische ontwikke-lingen.

1.3.1 De (archeologische) veldkartering

De methode van de archeologische streek-beschrijving valt uiteen in drie hoofdgroe-pen. De eerste fase is de voorbereiding,de tweede is het veldwerk en in de derdefase worden de karteringsresultaten ver-werkt en gepubliceerd.

1.3.2 De voorbereiding

Het is onontbeerlijk om te starten met

een set topografische grijsdruk-kaarten1 : 10.000 en 1 : 25.000 van het te kar-teren gebied, die zo recent mogelijk is.Verouderde kaarten kunnen grote proble-men opleveren bij de oriëntatie en/ofplaatsbepaling van vondsten of vindplaat-sen.

Aangezien de praktijk heeft uitgewezen,dat het werken in het veld met dezetopografische kaarten bij weer en windniet aan te raden is, wordt er met werk-eenheden gewerkt.

Deze werkeenheden zijn kleine topogra-fisch begrensde gebieden (1 : 10.000) dieworden uitgeknipt of uitgesneden. Hiernaworden ze op kartons geplakt die in eenordner bij elkaar worden gehouden. Zekrijgen een volgnummer en worden op de1 : 25.000 kaart aangegeven om het over-zicht te behouden waar welke eenheid ligt.Indien een werkeenheid op twee verschil-lende kaartbladen ligt, dient dit nadrukke-lijk tot uiting te komen, door dit bijv. ophet karton te vermelden. Het eenheidscij-fer (volgnummer) blijft echter hetzelfde,aangezien een kaartbladgrens in het veldeen onwerkbaar gegeven is. Tevens wordtop elke eenheid de noordrichting vermeld.Als dit basismateriaal gereed is, kunnenwe twee dingen doen. De eerste mogelijk-heid is om met deze ondergrond „blanco"het veld in te gaan. Niet gehinderd doorkennis; zo „objectief" mogelijk. De anderemogelijkheid is, dat we eerst de gegevensinvoeren waar we over kunnen beschik-ken. Vondstmeldingen, hoogte- en bodem-kundige gegevens; informatie over ont-grondingen en ophogingen, esdekken, enz.De praktijk heeft geleerd, dat er efficiëntergewerkt kan worden indien er reeds dui-delijke aanwijzingen zijn omtrent de hoe-danigheid van een te karteren gebied.Bovendien kan er op deze wijze een con-trole ingebouwd worden ten aanzien vanbestaande vondsten en/of vindplaatsen.Correcties van coördinaten, vondstomstan-digheden, vinder/eigenaar zijn geen uit-zondering. Zou men niet beschikken overde basisgegevens, dan zou dit ondenkbaar

178

Page 192: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

zijn of op toeval berusten. Het verdientdus aanbeveling om met kennis van zakenen na een grondige voorbereiding het veld-werk te beginnen.

1.3.3 Informeren van de bevolkingEen andere vorm van voorbereiding is hetpresenteren aan en informeren van lokaleautoriteiten, zoals gemeentebesturen enpolitie, maar ook de bevolking.Vaak kan een kranteartikel er wel voorzorgen dat er niet al te vreemde gedachtenontstaan bij het steeds weer terugzien vanéén of twee mensen die voortdurend akkersaflopen en overal „rondsnuffelen".Ook de eigenaars van te karteren percelenweten dan op tijd met wie ze te makenhebben. Bovendien ondervangt dit vooreen deel het probleem om bij elke eigenaarafzonderlijk toestemming te moeten vra-gen om zijn land te mogen betreden. Ermoet wel getracht worden om dit zoveelmogelijk te verwezenlijken, hetgeen alleenmaar good-will kweekt, maar het is voor-alsnog lang niet altijd mogelijk.

1.3.4 Het veldwerk

Het succes van het werkelijke karterings-werk hangt af van een aantal factoren diehet werk wezenlijk kunnen beïnvloeden.In de eerste plaats is dat het grondge-bruik. Een gebied waar alleen maar akker-bouw wordt bedreven is het meest idealewat men zich kan wensen.Globaal genomen kan er dan vanaf aug./sept. tot en met april/mei worden gekar-teerd. Natuurlijk zal er altijd een fors per-centage niet te karteren bouwland zijnomdat er bijvoorbeeld pas is gezaaid, ofhet gewas al zo hoog staat dat karterenniet meer mogelijk is.In gebieden met een sterke „wisselbouw",zoals bijvoorbeeld tuinbouwgebieden kanvrijwel het gehele jaar door worden gekar-teerd. Weidegebieden daarentegen leverendoorgaans een zeer gering percentage tekarteren land op. Molshopen of geschoon-de sloten kunnen nog wel eens enkelegegevens opleveren, maar over het alge-

meen valt dit toch tegen 6.Plaatsen waar gras ingekuild wordt, biedenwelkome „kijkgaatjes" in een weidegebied.Bos- en heidegronden laten daarentegenslechts morfologische kartering toe. Vrij-wel het gehele jaar zijn deze gebieden voordit doel toegankelijk, alhoewel het devoorkeur verdient, deze in herfst, winteren lente te karteren.

1.3.5 Toestand der akkersBuiten het grondgebruik is ook de toestand van de afzonderlijke akkers van we-zenlijk belang en zeker van invloed ophet resultaat van de kartering.Akkers waar kortgeleden is geoogst ofzeer recent is geploegd of geëgd, kunnenbeter tot een later tijdstip bewaard wor-den, omdat het recente grondgebruik dewaarnemingen negatief beïnvloedt.

1.3.6 Het weerHet is met name de neerslag die zoweleen positief als een negatief stempel opde veldkartering kan drukken. Een schoon-geregende akker levert in tegenstelling toteen versgeploegde akker een optimale kar-teringsbasis.Eventuele vondsten zijn schoongeregenden steken duidelijk af tegen hun „dicht-gewassen" achtergrond.Hiertegenover staat, dat karteren tijdensslechte klimatologische omstandigheden,het resultaat nadelig beïnvloedt. Dezementale invloed dient dan ook zoveel mo-gelijk te worden vermeden.

1.3.7 Kartering grondgebruik

Op de eerder genoemde werkeenheid wordtelke gekarteerde akker omlijnd en „wit"gelaten. De datum van kartering wordt opde kaart in het betreffende perceel ge-plaatst. Percelen die tijdelijk voor karte-ring ontoegankelijk zijn — door wat vooroorzaak dan ook — worden met een pot-lood „zwart" gemaakt. Geheel ontoegan-kelijke gebieden zoals steden (bebouwing),vliegvelden of militaire- en sportterreinen,enz. worden rood gekleurd.

179

Page 193: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Grasland krijgt de kleur groen, terwijlbos- en heidegronden bruin worden ge-maakt.Deze kleuren worden dusdanig aange-bracht, dat ze op een later tijdstip weer„wit" zijn te maken. Zo verkrijgen we eengoed overzicht van het grondgebruik.Dit is van het grootste belang, als in eenvolgend jaar of seizoen dezelfde eenheidopnieuw gekarteerd gaat worden. Menweet dan precies welke akkers wel enwelke niet zijn gekarteerd. Eventuele wis-selingen van grondgebruik vallen daarmeedirect op en kunnen door het plaatsen vande karteringsdata per „campagne" wordengesplitst.

1.3.8 Psychische gesteldheidIn deze context mag de positieve of nega-tieve psychische gesteldheid van de kar-teerder niet ongenoemd blijven. Iemanddie met problemen kamtp, zal mindergeconcentreerd karteren, dan iemand dieopgewekt en enthousiast een akker afzoekt.Hoewel er niets op tegen is om met eenkater of een opkomende griep te karte-ren, zal dit toch het karteringsresultaatbeïnvloeden.

1.3.9 Herhalings-karteringenMet name de wisselingen of veranderin-gen in grondgebruik of bijvoorbeeld het„scheuren" van grasland, zorgen er voor,dat steeds meer percelen kunnen wordenafgezocht. In principe kan men dit net zolang herhalen, totdat een gebied volledig isgekarteerd. Deze herhalingen zijn zeeressentieel voor de archeologische veldkar-tering. Elke eenheid wordt dus ieder jaaropnieuw bezocht om te zien, waar debestaande gegevens aangevuld kunnenworden. De ervaring leert, dat herhalings-karteringen in een relatief korte tijd kun-nen worden uitgevoerd. Verandering vangrondgebruik vindt zelden op grote schaalplaats. Het merendeel bestaat uit inciden-tele wijzigingen die echter blijven optre-den. Bij elke herhalingskartering zal menmerken, dat er tóch weer het een ofander is gewijzigd.

1.3.10 Vondsten

Buiten het grondgebruik worden vanzelf-sprekend ook alle roerende en/of onroe-rende vondsten/vindplaatsen nauwkeurigop de werkeenheden in kaart gebracht.Het merendeel der vondsten die tijdens hetveldwerk worden gedaan, bestaat uit mo-biele archeologica die we in drie hoofd-groepen kunnen opsplitsen:

a. Losse vondsten. Deze categorie wordtmet een kruisje op de kaart aangege-ven. Het kan een afzonderlijke vondstzijn of bijvoorbeeld verspreid over hetterrein enkele scherfjes.(Het kruisje komt dan in het middenvan het perceel te staan, met alsvondstgegeven „verspreid voorkomen-de vondsten").Laatmiddeleeuwse bemestingsvondstenworden vaak met een blauw kruisjeaangegeven. Losse vuursteen of vuur-steenafslagen kunnen met een roodkruisje gemarkeerd worden. Het magduidelijk zijn, dat dit soort aanteke-ningen sterk afhangt van het gebiedwaarin men werkt.Waar in het ene gebied vuursteen alszeldzaam wordt aangemerkt, is dit ineen ander gebied op elke akker alsnatuurlijk „sediment" aanwezig.Het spreekt voor zich, dat dergelijkeaantekeningen afhankelijk van de con-text en de vraagstelling kunnen wor-den gebruikt.

b. Vondstenconcentratie

Indien er duidelijk sprake is van eenvondstenconcentratie, dan wordt ditmet een „schuine" arcering op dekaart aangegeven. In de meeste geval-len hebben we dan te maken met eennederzettingsterrein, dat in veel geval-len door humus, houtskool enz., don-kerder van kleur is. Veelal bevat zo'nterrein een groot scala aan vondsten.Aardewerkscherven, al dan niet ver-brand bot, vuursteen, steen (Haus-steine) en artefacten geven vaak eengoed beeld van „intensieve" bewoning.

180

Page 194: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

1.3.11 Legenda t.b.v. archeologische streekbeschrijving.

-|- 1. Losse vondst.

'//// 2 . Vondstenconcentratie/nederzetting.

en 3. Inhumatiegraf.

4. Rijengrafveld.

5. Hunebed, langbed.

CJ 6. Urnenveld.

D 7. Urn.

A 8. Steengraf.

O 9- Grafheuvel (bekend).

•:'";• 10. Grafheuvel (onzeker).

U 11. Brandgraf.

>̂ 12. Depot-> schatvondst, muntschat.

££ 13. Terp, wierde, bergje.

© 14. Kasteel, borg, stins, ringwal, schans.

Hh 15. Kerk, klooster, kapel.

4= 16. Kerk, klooster, kapel (onzeker).

tlT 17. Tempel.

-^ 18. Molen.

^ 19. Smeltoven.

*-* 20. Oven (aardewerk, tegel, dakpan).

= 21. Weg (zichtbaar).

22. Weg (zeker) .

23. Weg (onzeker) .

>=< 24. Brug.

X 25. Sluis.

26. Veenbrug, knuppelweg.

27. Gracht.

28. Dijk (middeleeuws).

29. Dijk (recent).

^~~ 30. Wal, verdedigingswerk.

## 31. Celtic field.

181

Page 195: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

In de meeste gevallen is een duide-lijke kern vast te stellen, waarbij devondsten naar de randen toe steedsgeringer in aantal worden.

c. Grafvondsten

Indien duidelijk kan worden gecon-stateerd, dat we te maken hebben metbijvoorbeeld kapotgeploegde urnen(waarvan de scherven soms nog aanelkaar passen), crematie, of duidelijkebijgiften, dan behoort zo'n vondst totdeze categorie.

Voor de andere, veel minder frequentvoorkomende „soorten" vondsten: ziede hierbij gegeven legenda, die hetresultaat is van vergelijking van eenaantal binnen- en buitenlandse gepubli-ceerde streekbeschrijvingen (blz. 181).

1.3.12 Nummering

Het nummer van een vondst bestaat uitdrie — door koppelstreepjes met elkaarverbonden — gegevens.In de eerste plaats het kaartbladnummer(schaal 1 : 10.000), dan het werkeenheids-nummer en tenslotte het vondstnummer.Dus bijvoorbeeld 15Cz-3-23 betekent dedrie en twintigste vondst op de derdewerkeenheid, liggende op kaartblad 15Czuid.

1.3.13 Vondst gegevens

Per vondstnummer dienen enkele gegevensgenoteerd te worden die van belang zijnvoor de latere verwerking en voor dedocumentatie.

Buiten de gegevens van het vondstnummer— die op een vondstenkaartje wordengeschreven en toegevoegd aan de vondstenin de zak — zijn de volgende gegevensvan belang:

De datum, eventueel de naam van het per-ceel of het terrein (toponiem), de toe-stand van het maaiveld (bouwland, gras-land, enz.), de vondstomstandigheden(goed of matig; v.o.g. of v.o.m.). Slechtevondstomstandigheden kunnen beter leiden

tot het besluit nog eens terug te keren bijbetere omstandigheden. Tot slot de aardvan de vondst (losse vondst, vondsten-concentratie, enz.).

1.3.14 Dagboek

Aan verdere secundaire gegevens wordtaandacht besteed indien daartoe aanleidingbestaat. Deze kunnen bestaan uit aanteke-ningen over hoogte- of kleurverschillen,mededelingen van bijvoorbeeld de eige-naar van het terrein (mondelinge informa-tie ), gegevens over de toestand van onroe-rende archeologische monumenten, opme-tingen, namen en adressen van vinders/eigenaars van archeologica, weersomstan-digheden of andere relevante informatie.Voor al deze zaken is het belangrijk omeen dagboek bij te houden.

1.3.15 Belopen van het terreinHet afzoeken van een akker gebeurt inzigzag verlopende lijnen, waarbij globaalzo'n 3 a 4 meter aan weerskanten wordtafgezocht.De breedte van deze zone hangt tevens afvan de karteringservaring die men heeft.In vele gevallen worden bijvoorbeeldploegbanen gebruikt om een akker in stro-ken te verdelen, zodat men weet wat welen wat nog niet belopen is. Voor bijzon-der uitgebreide akkercomplexen zonderenig herkenningspunt, verdient het aanbe-veling om met een paar jalons te werken,die men dan als baken gebruikt (zie afb. 2).Zodra meerdere vondsten worden gedaankan men in een spiraalvorm gaan „cirke-len" om op die manier te komen tot eenomlijning van de vondstenconcentratie.

1.3.16 Verbaal onderzoek

Tijdens de karteringswerkzaamheden heeftmen doorgaans veel contact met vinders/eigenaars en/of gebruikers van het land.In ruimere zin met de bewoners van hette onderzoeken gebied.Generatie na generatie hebben zij het landbewerkt, bebouwd en gemaakt tot wathet nu is.

182

Page 196: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

B

\

Afb.2

A Karteren in zig-zag lijnen.B Karteren in evenwijdige banen.C Rondkarteren.D „Cirkelen" bij een vondstenconcentratie.E Karteren met behulp van 2 jalons.

2. Verschillende manieren om een terrein tebelopen. Tekening J. C. A. Hulst.

Ze weten altijd wel iets te vertellen. Heb-ben wellicht zelf vondsten gedaan. Wetenbij uitstek die plaats aan te wijzen, waarhun ploeg steeds op een muur in deondergrond afketst, of kennen buren „die

wel eens een potje of een bijl hebbengevonden".Dit is een bron, die zeker niet onaange-boord mag blijven en die in veel gevallensuccesvol blijkt te zijn.Op deze wijze werden bijvoorbeeld in depolder „Het Grootslag" in West-Frieslandbijna honderd vuurstenen „sikkels" gere-gistreerd, inclusief de reeds bekende

183

Page 197: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

vondsten. Van deze laatste categorie wer-den er veel aangevuld met gegevens ofgecorrigeerd.Opvallend is, dat de archeologica afkom-stig uit deze particuliere bron, in vele ge-vallen gaaf en compleet is. Dit in tegen-stelling tot de vondsten van een archeolo-gische veldkartering.

3.4 Detailkartering

Reeds eerder spraken we over verfijningvan methodieken, die gedetailleerder infor-matie opleveren.Ook binnen de archeologische veldkarte-ring bestaat de mogelijkheid om detail-karteringen uit te voeren.Dat deze vorm van onderzoek vrijwelalleen maar op nederzettingsterreinenwordt toegepast, mag duidelijk zijn. Hetgaat er immers om, archeologische gege-vens in kaart te brengen, die op een be-paalde plaats „thuis horen". Niet om dievondsten die toevalligerwijs ergens op eenakker zijn terechtgekomen. Jammer genoegheeft deze verfijningstechniek in Neder-land „nog weinig vaste grond onder devoeten kunnen krijgen".Indien we bijvoorbeeld ten behoeve vaneen toekomstige opgraving meer informa-tie wensen over de plaats waar de opgra-vingsputten moeten gaan komen, of vooreen wettelijke bescherming van een neder-zettingsterrein de begrenzing nauwkeurigmoeten weten, kan een detailkartering uit-komst bieden. Een andere mogelijkheidis om te zien in hoeverre de bewerking derakkers van invloed is op de verspreidingvan de vondsten. Vergelijking van dezegegevens met de opgravingsresultaten kanons na interpretatie weer behulpzaam zijnop andere terreinen. Wellicht kunnen weop den duur iets zeggen over de werke-lijke ligging van een nederzetting.Nogmaals wil ik een lans breken voors destelling, dat — indien de mogelijkheidhiervoor aanwezig is — detail-karteringentot de voorbereidende fase van een opgra-ving dienen te behoren. Het is dé gelegen-heid bij uitstek om te komen tot een inte-

gratie van archeologische veldkartering enopgravingsgebeuren. Het is de schakel, dietwee verschillende archeologische metho-dieken met elkaar kan verbinden.

3.4.1 Uitvoering

Uitgangspunt bij de uitvoering van eendetail-kartering is eveneens het juistekaartmateriaal. Een recente kadastralekaart (schaal 1 : 2500 of 1 : 2000) biedteen uitstekende basis voor dit „fijne"werk.Aan de hand van een vaste meetlijn (dielater ook voor de opgraving kan functio-neren) wordt het te karteren terrein invierkante vakken verdeeld van evenwijdigaan en haaks op de meetlijn verlopendelijnen, die met een meetlint worden uit-gezet.De grootte van deze vierkanten kan va-riëren van bijvoorbeeld 2 x 2 m tot 5x5m. Vervolgens wordt elk vierkant nauw-gezet afgezocht en worden de vondstenverzameld. Elk vierkant krijgt een afzon-derlijk vondstnummer en de vondsten wor-den dus per vak afzonderlijk bewaard.Men kan deze methode zelfs zover door-voeren, dat elke vondst aan de hand vande meetlijn in coördinaat wordt ingeme-ten. Op deze manier wordt de versprei-ding der vondsten exact in kaart gebracht.De detaillering kan nog groter wordenindien verschillende symbolen worden ge-bruikt om bijvoorbeeld aardewerk, been,steen, vuursteen, artefacten, houtskool endergelijke van elkaar te kunnen onder-scheiden. Dit biedt dan weer de mogelijk-heid om later de verschillende groepenachter de tekentafel te kunnen extraheren.Worden de vondsten „slechts" per vakverzameld, dan kan dit resulteren in eenkwantitatief beeld van de vondsten. Heb-ben we met meerdere perioden te makenop een nederzettingsterrein, dan kan ookdit later worden uitgesplitst. Als er bijhet verzamelen maar duidelijk rekeningmee wordt gehouden (zie afb. 3 ).Met een detail-kartering krijgt men eenduidelijke indicatie waar zich het zwaarte-

184

Page 198: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

1

2

3

4

5

6

7

8

A

D

O

B

O

A

D

nDD

C

OA0

&

AD

DOA

A

D

O

E

D Q

I I

A

o°A O

F

:9A

n o

o

G

• • . *

D

oA u

A

H

' O

AD

QV

i

O

o

Mo

o

j

D

A

K

O

D A

L

O SteenA AardewerkD Been':'•: Houtskool

Afb. 3a Kwalitatief beeld

. 1 - 3 vondsten

© 4 - 6

(§> 7 - 9

10-12

Afb. 3b Kwantitatief beeld

0

10

20

30

40 m

1

2

3

4

5

6

7

8

A

B

C

®

©

D

©

E

©

F

#

(§)

(§)

©

©

G

©

H

©

I

©

J

©

K

L 0

10

20

30

40 m

3. Uitwerking van een fictieve detailkartering.Tekening ]. C. A. Hulst.

185

Page 199: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

punt van de nederzetting bevindt. Derge-lijke kleinschalige karteringen kunnennaar wens worden uitgebreid met bijvoor-beeld een hoogtemeting, fosfaatbepaling,enz.

3.4.2 Nummering

Aangezien we met een onderverdeling vande gangbare nummering te maken krijgen,is het raadzaam gebruik te maken van dezogenaamde „schaakbordnummering" dieachter het normale vondstnummer kanworden gevoegd.

3.5 Verwerking

Om tot een goede afronding van een veld-kartering te komen, is het noodzakelijkdat men over een adequaat onderkomenkan beschikken om de vondsten verderte verwerken, administratie bij te houdenen tekenwerk te verrichten. Het spreektvoor zich, dat deze werkzaamheden ooktijdens de kartering plaatsvinden en nietalleen er na.

3.5.1 Reinigen en nummeren

Dagen met slecht weer kunnen uitstekendbenut worden om de vondsten te reinigenen te nummeren.

Nadat elke scherf, elk stuk steen, kortomalle mobilia die in het veld worden opge-raapt „grondig" zijn gewassen, wordendeze, nadat ze gedroogd zijn, stuk voorstuk genummerd. Waar dit mogelijk is,kan gebruik worden gemaakt van eenstempel, maar veelal wordt het vondst-nummer op klassieke wijze met kroontjes-pen en O.I.-inkt op de vondsten gezet.Een voor deze tijd wellicht „ouderwetse"methode, maar nog steeds niet geëvenaarddoor een betere.

3.5.2 Determinatie en magazinering

De frequentie waarmee de vondsten wor-den gedetermineerd kan verschillend zijn.Dit kan variëren van eens per week toteens per totale kartering. Om de hoeveel-heid te determineren vondsten echter niet

te groot te laten worden, — dit is sterkafhankelijk van het feit of een gebied„rijk, minder rijk of arm" is — kunnener beter regelmatig determinatie-rondesingelast worden.

De uiteindelijke determinatie van devondsten dient te gebeuren door degenedie de betreffende archeologische streek-beschrijving gaat publiceren. Soms wordthierbij gebruik gemaakt van de (specialis-tische) deskundigheid van collegae om toteen afdoende determinatie te komen. Nabeschrijving splitst men de vondsten directin verschillende categorieën (steen, aarde-werk, been, enz.) en worden de vondsten-zakken in dozen verpakt om in het maga-zijn opgeborgen te worden.

Paleolithicum

Mesolithicum

Neolithicum

Brons tijd

Ijzertijd

Romeinse tijd

VroegeMiddeleeuwen

LateMiddeleeuwen

Nieuwe Tijd

Periode

paleo

meso

neo

brons

ijz

rom(0-70)(70-270)(270-450)

vme(450-550)(550—750)(750-1000)

lme(1000-1200)(1200-1500)

nt(1500-1700)(1700-1850)(1850-heden)

Onder-verdeling

paleovpaleompaleolmesovmesommesolneovneomneolbronsvbronsmbronslijzvijzmijzl

romvrommroml

vmeavmebvmec

lmealmeb

ntantbntc

186

Page 200: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Op de bovenzijde van de doos en op mini-maal één zijkant wordt vermeld van welkeplaats (of van welk gebied) de vondstenkomen, welke categorie vondsten het be-treft (bijvoorbeeld aardewerk, bot, steen,vuursteen) en welke vondstnummers zichin de doos bevinden. Dezelfde gegevensworden op de dozenlijst vermeld waarmeede vondsten dan kunnen worden opgebor-gen in het magazijn — en weer terugge-vonden.

Bij determinatie wordt tegenwoordig ge-bruik gemaakt van een chronologischeindeling die overeenkomt met de periodi-sering weergegeven in de „Handleidingvoor het invullen van de documenten voorde archeologische database". (ROB 1979p. 21 en 22). Deze indeling biedt de mo-gelijkheid om perioden onder te verdelenin vroeg, midden of laat, waarbij uit devolgende mogelijkheden kan worden ge-kozen (zie vorige blz.).

3.5.3 Administratieve verwerking

Vrijwel gelijk opgaand met de ontwikke-lingen in de archeologische streekbeschrij-ving in Nederland, heeft ook de verwer-king van de vondstgegevens een aanzien-lijke ontwikkeling ondergaan.Hoewel in het begin van de archeologi-sche veldkarteringen bij de ROB nog ge-bruik werd gemaakt van speciaal hiervoorontworpen systeemkaarten, werden deze alsnel vervangen door „computerformulie-ren".

Via een voor dit doel ontworpen program-ma, werd de computer geïntroduceerd bijhet verwerken van vondstgegevens. Juistde gegevens van de archeologische veld-karteringen en hun diversiteit maakten hetmogelijk om de handleiding voor hetinvullen van de documenten voor de ar-cheologische database te toetsen en bij teschaven.

Bovendien leenden de karterings-objectenzich bij uitstek ertoe om een start te makenmet de computerverwerking.

De allereerste karteringsgegevens werden

omgewerkt en vanaf 1974 werd er alleennog maar op basis van deze verwerking„nieuwe stijl" geadministreerd. Het enigeverschil met de eerder gehanteerde docu-menten is, dat men zich een voor de com-puter begrijpelijk taalgebruik moet eigenmaken. Het grote voordeel is, dat we nuzoveel ingangen of combinaties hiervan ophet vondstenbestand hebben, dat vrijwelelke vraagstelling in een „outprint" kanresulteren. Maar ook statistische uitwer-kingen of het mechanisch vervaardigen vanverspreidingskaarten per periode liggen zolangzaamaan binnen handbereik.

Met deze ontwikkelingen zullen de stof-fige kaartenbakken en het „onnodige"handwerk op den duur tot het archeolo-gisch verleden gaan behoren.

3.5.4 Bijwerken ,,net-kaarten"

Een ander aspect van de af- en uitwerkingvan de karteringsgegevens, is het bijhou-den van een „nette" kaart (1 : 10.000)waarop alle informatie wordt gezet die opde werkeenheden aanwezig is.

Op deze manier wordt een goed overzichtverkregen van het gekarteerde en nog tekarteren areaal. De gekarteerde akkerskunnen eventueel in een bepaalde kleuraangegeven worden. Tevens is het moge-lijk om de diverse herhalingskarteringenin verschillende kleuren tot uiting te latenkomen.

Buiten het voordeel van het overzicht (bijhet uitwerken weer van belang), vormt de„nette" kaart tevens een schaduwarchiefvoor het geval er iets met de eenhedenmocht gebeuren.

3.5.5 Het uitwerken

De uitwerking van de verkregen gegevensis in de meeste gevallen ondergeschikt aande vraagstelling van de onderzoeker(s).Toch komt het er in veel gevallen op neer,dat de karteringsresultaten worden geëntop, of gecombineerd met geologische, geo-morfologische en hoogtegegevens die er

187

Page 201: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

van het onderzochte gebied bekend zijn,of die zelf zijn verworven.

In perioden gesplitst, zullen de verschil-lende verspreidingskaarten ontstaan enzal de globale ontwikkelingsgeschiedenisvan een gebied zich laten concluderen.Een stap verder wordt de statistiek losge-laten op de gegevens en worden de resul-taten afgezet tegen kwantiteit, oppervlak-te en andere grootheden.

Een laatste stap zou kunnen zijn, datwordt geconcludeerd, dat elke karteerdereen uiterst subjectieve archeologische fana-ticus is die maar beter thuis kan blijven,omdat met zijn/haar gegevens niet objec-tief valt te werken.

Maar laat u zich er desondanks niet vanweerhouden. Een systematisch opgezetteen uitgevoerde „streekbeschrijving" ismeer dan de moeite waard!

Noten1 W. A. van Es, Recensie van „Probleme der

Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet".Bd. 8, in Helinium VI, 1966, p. 86—87.

2 A. Tode, Vorgeschichtliches Jahrbuch 3, 1926,p. 10—21.

3 D. Denecke, „Die historisoh-geographischeLandesaufnabme", in,Gö'tt. Geogr. Abb. 1972,p. 404.

4 P. J. Woltering in Berichten van de Rijksdienstv.h. Oudheidkundig Bodemonderzoek 29, 1979,p. 7—113 en W. J. van Tent in Spiegel Histo-riael, 13, 1978, nr. 4, p. 205—214.

5 R. J. H. Klok, „Taak en methode van de z.g.archeologische streekbeschrijving ( = Landes-aufnahme)", in W'esterheem XXIII, 1974, nr.2, p. 148—166 en XXIII, nr. 3, p. 195—213.

0 Epko J. Bult, „Midden-Delfland, een archeo-logische kartering, inventarisatie, waardering enbewoningsgeschiedenis", in Ned. Arch. Rapp.2, 1983.

Coninckstraat 18,3811 WJ AMERSFOORT

188

Page 202: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Literatuurbespreking

H. J. Franken. Grondstoffen voor de materiëlecultuur in Palestina en omliggende gebieden.

Palaestina antiqua, deel 1.

Uitgeversmaatschappij J. H. Kok, Kampen, 1982,99 pp., 14 foto's, 31 figuren. Prijs ƒ 19,70.

De archeologie mag zich tegenwoordig verheugenin de belangstelling van velen. Er bestaat danook een goede markt voor populaire boekenover het oudheidkundig onderzoek, dat in ver-schillende delen van de wereld wordt gedaan.

De archeologie van Palestina deelt in deze be-langstelling. De meeste van de voor een breedpubliek geschreven boeken over de archeologievan het Heilige Land hebben het Karakter vanfotoboeken ter illustratie van de bijbel of zijngeschreven ter staving van het gelijk van debijbel in de trant van „Und die Bibel hat dochrecht" van Werner Keiler, dat in 1955 verscheen.

Vaak zijn dit soort populaire boeken niet doorarcheologen geschreven maar door journalistendie de wetenschappelijke gegevens niet altijd opde juiste wijze interpreteren. Daarnaast bestaater een categorie voor een grote lezerskring ge-schreven studies van vakmensen over bepaaldesteden zoals het werk van K. M. Kenyon overJericho en Jeruzalem, E. G. Wright over Sichemof Y. Yadin over Hasor. Deze studies berustenechter vaak slechts op de voorlopige bestuderingvan de opgravingsgegevens. Een groot gedeeltevan het archeologisch studiemateriaal is verspreidin talrijke publikaties en is daardoor voor debelangstellende niet gemakkelijk toegankelijk.

Het Werkgezelschap voor de Archeologie vanPalestina, waarin zij die dit vak aan de univer-siteiten en hogescholen doceren samenwerken metandere deskundigen op dit terrein, heeft daaromhet initiatief genomen om een serie Cahiers on-der de naam „Palaestina antiqua" uit te gevenmet heldere en overzichtelijke studies over dearcheologie van het Oude Nabije Oosten. Voorzover deze Cahiers opgegraven steden als Mari,Ugarit en Jeruzalem zullen behandelen, is deserie „Palaestina antiqua" te vergelijken met deEngelse serie „Cities of the Biblical World"(Graham I. Davies ed., Lutterworth Press, Guil-ford, Surrey). De schrijvers van „Palaestinaantiqua" beogen met de Cahiers echter ook in-zicht te verschaffen in het archeologisch werkals zodanig, bijvoorbeeld de stratigrafische ana-lyse van ruïnehelvels en de epigrafie. Inmiddelszijn vier delen in deze serie Cahiers verschenen.

Het eerste deel Grondstoffen van de materiëlecultuur in Palestina en omliggende gebieden is

van de hand van H. J. Franken, hoogleraar inde Palestijnse Oudheidkunde aan de Rijksuni-versiteit in Leiden. In dit eerste deel beschrijftFranken de grondstoffen die in de oudtestamen-tische tijd gebruikt werden, voor zover zij doormiddel van oudheidkundig bodemonderzoek aanhet licht zijn gekomen.

De schriftelijke gegevens, zoals wij die in hetOude Testament aantreffen maar waar geen over-blijfselen van gevonden werden, zijn buiten be-schouwing gelaten. Dit impliceert dat het aantalgrondstoffen dat behandeld wordt in hoofdzaakbeperkt is tot de anorganische grondstoffen diebewaard bleven in de Palestijnse grond. De be-spreking van de organische grondstoffen beslaatslechts 2% bladzijden. Het betreft gebruiks-voorwerpen en sieraden van been en een aantalsnel ontbindende grondstoffen waarvan bij uit-zondering fragmenten bewaard zijn geblevenzoals textielfragmentjes uit de tweede helft vande 9de eeuw en de eerste helft van de 8ste eeuw'v. Chr., die werden gevonden in de Wadi Qu-raiya, 50 km ten zuiden van Kadesh Barnea ineen droog woestijngebied waar meer van ditsoort vondsten te verwachten zijn.

Ijzeren en bronzen voorwerpen blijken evenalsde organische stoffen niet erg bestendig in dePalestijnse bodem. Ijzeren voorwerpen zijnmeestal zo door de corrosie aangetast dat zij nietmeer te identificeren zijn. Voor bronzen voor-werpen geldt dit in mindere mate. Voorwerpenvan edele metalen zijn zelden opgegraven integenstelling tot de grote massa's aardewerkwaaraan het grootste gedeelte van Franken'sstudie gewijd is (p. 44—90). Dit gedeelte vanhet boek is belangrijk vanwege de kritische be-schouwing over het oorzakelijk verband dat inarcheologische publikaties gesuggereerd wordttussen het voortgaan van de tijd en aardewerk-vormen. Franken demonstreert zijn kritiek aande hand van een bespreking van de aardewerk-publikatie Ancient Pottery of the Holy Land(Jeruzalem 1970) van Ruth Amiran, waarin zijstelt dat de Israëlieten het aardewerk van deKanaanieten hebben overgenomen. Amiran wijstaardewerk aan als een belangrijke bron van ken-nis omtrent diepgaande veranderingen zonder aante tonen dat er een oorzakelijk verband bestaattussen de komst van de Israëlische stammen enveranderingen in het aardewerk. Franken schetsthoe Kanaanitisch Israëlitisch aardewerk werd,een voorbeeld dat de noodzaak van bezinningop de werkwijze die thans in de archeologie,gangbaar is aantoont. Met dit gedeelte van Fran-ken's studie wordt het belang aangeduid van het.

189,

Page 203: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

bestuderen van de technische achtergronden vanaardewerk, het zogenaamd aardewerktechnolo-gisch onderzoek, dat Franken samen met Kals-beek in Nederland heeft geïntroduceerd wat ge-leid heeft tot de oprichting van het Instituutvoor Aardewerktechnologie aan de Rijksuniver-siteit in Leiden.Behalve voor het maken van aardewerk werdklei ook gebruikt als bouwmateriaal voor potten-bakkersovens en kalkovens. Klei werd tevenshet meest gebruikt bij de woningbouw, waaraaneen paragraaf is gewijd. De schrijver komt iherin verband met het opgraven van een ruïne-heuvel uitgebreider op terug in deel 4 van„Palaestina antiqua", De puinhopen van het ver-leden.Franken wijst erop dat klei een verweringspro-dukt van steen is en dat de meeste voorwerpendie in Palestina gevonden werden van één vande verschijningsvormen van gesteente zijn ver-vaardigd. Hij behandelt niet alleen het gebruikvan losse steen als bouwmateriaal, of voor cultus-

en kunstvoorwerpen, glyptiek, en voor de dage-lijkse gebruiksvoorwerpen, maar ook het gebruikvan de vaste rots voor o.a. grafkamers en cis-ternen.De auteur is met deze makkelijk leesbare kritischestudie geslaagd in de opzet van de serie Cahiers„Palaestina antiqua" de verspreide gegevens inde vaklitteratuur duidelijk te presenteren, nietalleen aan archeologie en hun studenten, maarook aan amateur-archeologen en overige geïnte-resseerden.

De tot nu toe verschenen delen in de serieCahiers „Palaestina antiqua" zijn:J. Negenman, Ben geografie van Palestina (deel 2).C. H. J. de Geus, De isra'élitische stad (deel 3).H. J. Franken, De puinhopen van het verleden(deel 4).

A. van AsInst. AardewerktechnologieArch. Centrum — Leiden

Literatuursignalement

Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenisen Oudheidkunde te Gent; nieuwe reeks dl. 37,1983:

J. Bourgeois, S. J. de Laet en H. Thoen. Opgra-vingen en vondsten te Kruishoutem-Wijkhuis:Sporen van de Bandkeramische kuituur en ne-derzettingssporen uit de Ijzertijd (blz. 3—44).De omgeving van Kruishoutem in Oost-Vlaan-deren is gedurende de prehistorie, vanaf hetlaat-Paleolithicum tot in de Romeinse tijd, in-tensief bewoond geweest. In bijgaand artikelbijzonderheden over de enige vindplaats vanBDK buiten de leemstreek en over nederzettings-sporen uit vroege en late Ijzertijd. R. Degrijse.De oudste vuurbakens van de Vlaamse kust ennabijgelegen Noordzeeoevers (811—einde 16deeeuw); dl. 2 (blz. 45—87).Tweede deel van een ook voor ons, Nederlandseamateur-archeologen, interessant artikel. Aan deorde komen vuurboeten aan de Vlaamse kust enaan de Hollands-Zeeuwse kust vanaf Den Briel;vuurbakens aan de Zuidoostengelse kust. Samen-vattend worden de middeleeuwse vuurbakens inwesteuropees perspectief behandeld.

Origine et évolution de l'homme. Paris, Labora-toire de Préhistoire du Musée de 1'Homme, 1982.255 blz.

Het eerste Congres international de paléontolo-

gie humaine, dat van 16 tot 21 oktober 1982werd gehouden, leidde niet alleen tot het inrich-ten van een instructieve tentoonstelling „Origineet évolution de l'homme" (die tot 1 maart 1984te Parijs te zien was en vervolgens naar Mar-seille is verhuisd), maar ook tot het uitgevenvan een publikatie onder dezelfde titel. Vanharte aanbevolen! Op de tentoonstelling teParijs betaalde ik voor dit interessant boekslechts 75 francs •( = ± ƒ30,— ).

ROB-overdrukken:

193: H. Sarfatij. Dagelijks leven in Holland om-streeks 1300: vijftien archeologische benaderin-gen. — Overdruk uit: Holland in de dertiendeeeuw, 's-Gravenhage 1982, blz. 22—40.Vijftien aspecten van het dagelijks leven in 13de-eeuws Holland: buiten- en binnenshuis. Water-huishouding, ontginning, boerderij vorm, stedelijkebebouwing, de „verstening" van platteland enstad, woontorens, wooncomfort, meubilair, voed-sel en maaltijd, kook- en eetgerei, kleding, cera-miek, schoeisel, huisdieren en afvalverwerkingpasseren in bonte opeenvolging de revue.194: H. Kars. Het maalsteenproduktiecentrumbij Mayen in de Eifel. — Overdruk uit: Grond-boor en Hamer 1983, blz. 110—120.Maalstenen van tefriet uit het gebied bij Mayenzijn over geheel noordwest-Europa verhandeld.De oudste vondsten in ons land gaan terug tot

190

Page 204: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

in de vroege Ijzertijd, waarschijnlijk zelfs tot inde late Bronstijd.195: H. F. Wijnman. Een Nijmeegse afvalkuil. •—Overdruk uit: Westerheem 32, 1983, blz. 224—235.196: R. H. J. Klok. Voorlopige evaluatie 20 jaararcheologische monumentenzorg. — Overdrukuit: Heemschut 60, 1983, blz. 164—167.Sinds 1961, het jaar van de Monumentenwet,zijn (tot 1 januari 1983) 273 monumentenlijstengepubliceerd. Een aantal dat tot enig optimismeaanleiding zou kunnen geven ware het niet datnog zeer veel wensen onvervuld zijn gebleven.In dezelfde aflevering van Heemschut bijdragenover het ontstaan van Amersfoort en over dr.Herre Halbertsma, de onvermoeibare voorvech-ter voor het behoud van Amersfoort's middel-eeuwse kern.

197: R. M. van Heeringen. Een stuk leer met denamen van de Drie Koningen uit de Leidse bin-nenstad. — Een vondstcomplex uit de Ijzertijdin de Stevenshofjespolder in Leiden. — Overdrukuit: Bodemonderzoek in heiden 5, 1983, blz.69—88.Het stuk leer is een gedeelte van de bekledingvan een tinnen (of eventueel houten) pelgrims-fles uit de tweede helft van de 14de of 15deeeuw. Het vondstcomplex in de Stevenshofjes-polder bevat interessant materiaal uit de Mid-den-IJzertijd (4de—3de eeuw v.Chr.). Het mon-dingsgebied van de Rijn heeft in die periode opverschillende plaatsen bewoning gekend.198: O. Goubitz. De ledervondsten (uit 's-Her-togenbosch). — Overdruk uit: Van hos tot stad,'sJïïertogenbosch 1983, blz. 274—283.

199: J. Buurman. Haver uit de Uithof van dePriorij van Postel. — Overdruk uit: Van bos totstad, 's-Hertogenbosch 1983, blz. 311—316.Het stadskernonderzoek te 's-Hertogenboschheeft in betrekkelijk korte tijd al tot veel resul-taten en een dik boek geleid. ROB-medewerkershadden een actief aandeel in de bewerking vande vondsten.200: W. A. van Es. Landliche Siedlungen derKaiserzeit in den Niederlanden. — Overdruk uit:Offa 39, 1982, blz. 139—154.De agrarische nederzettingen in ons land hebbenin de Romeinse tijd niet het karakter van dorpaangenomen. De bij een dorp behorende functiesbleven voorbehouden aan burgerlijke en militairenederzettingen. Romeinse invloeden zijn slechtsin beperkte mate aan te wijzen in de agrarischebedrijfsstructuur.

C. Renfrew (ed.). The megalithic monuments ofWestern Europe; the latest evidence presentedby nine leading authorities. London, Thames andHudson, 1983. 128 blz.

Deze publikatie is eerder verschenen, nl. in 1981,als part II van de aan Glyn Daniel opgedragenbundel „Antiquity and Man". Bij de negenautoriteiten bevindt zich helaas geen Nederlan-der. Sterker nog: ons land komt in de bundelin het geheel niet voor. Jammer! Ik kan menauwelijks voorstellen dat bij ons nieuwe vonds-ten, hernieuwde bestudering van oude vondsten,toepassing van geperfectioneerde methoden vanonderzoek én datering niet tot gewijzigde' opvat-tingen omtrent functie en ouderdom van megali-thische monumenten zouden hebben geleid.

P. Stuurman

Nieuwe publikaties

Archeologie in Noord-Brabant

Dit najaar verschijnt onder auspiciën van deArcheologische Sectie bij Het NoordbrabantsGenootschap een unieke archeologische publika-tie: Archeologie in Noord-Brabant, een reperto-rium op archeologische publikaties samengestelddoor Nico Arts, Gerrit Beex (oud-provinciaalarcheoloog) en Willem Beex.

Reeds vanaf de 17de eeuw worden in Noord-Brabant archeologica verzameld. Vooral geduren-de de laatste drie decennia is er sprake van eentoenemende stroom van nieuw materiaal en staatde archeologie in deze provincie meer dan ooitin de belangstelling. Het archeologisch vondst-

materiaal is de belangrijkste bron voor het re-construeren en begrijpen van de leefwijze vanvroegere samenlevingen. Nagenoeg al deze vonds-ten zijn gedocumenteerd. Er wordt veel en steedsmeer over gepubliceerd — alleen al over deNoordbrabantse archeologie publiceren ruim zes-tig afzonderlijke reeksen periodieken.De uitgave Archeologie in Noord-Brabant wildeze stroom van publikaties beter toegankelijkmaken.

Zij omvat een inventarisatie van meer dan twee-duizend titels. Om de gebruiker ervan nog meersteun te geven, worden in deze publikatie ookopgenomen: een schematisch overzicht van deperiodisering van de Noordbrabantse pre- en

191

Page 205: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

ptotohistotie, een beknopte geschiedenis van dearcheologie-beoefening in Noord-Btabant sedertca. 1610, registers op de literatuur chronologischnaar tijdperken ingedeeld en geordend per ge-meente, en een wegwijzer naar archeologischewerkgroepen en professionele instanties.

Omvang: ca. 176 blz.Intekenprijs tot 1 oktober a.s.: ƒ19,50 (exclu-sief verzendkosten).Voor nadere informaties en bestellingen kan menzich richten tot Het Noordbrabants Genootschap,Postbus 1104, 5200 BD 's-Hertogenbosch, tel.073-1394B4.

Het restaureren van aardewerk

H. Blom. Van vindplaats naar vitrine. Handlei-ding bij het restaureren van opgegraven aarde-werk. Nijkerk, 1984. 48 blz., met talrijke afb.Prijs: ƒ 16,50. Te bestellen via postrekening4479346 t.n.v. H. Blom, Doesburg. Het boekjeis voor ƒ14,— af te halen bij: Gemeentemu-seum Arnhem, Utrechtseweg 87, Arnhem, Druk-kerij Van de Ridder, Singel 30, Nijkerk, of H. F.Blom, De Veste 25, Doesburg.

Tentoonstellingsnieuws

Arnhem, Gemeente Museum, Utrechtseweg 87;tot 17 september:Kijken naar Gelderse kastelen; 70 prenten entekeningenOpeningstijden: di. t/m za. 10—17 uur, zo. 11—17 uur.

Leiden, Stedelijk Museum De Lakenhal, OudeSingel 28—32; tot 3 oktober:Mariënpoel, een Leids klooster 1428—1573Openingstijden: di. t/m za. 10—17 uur, zo.13—17 uur.

Leiden, Pijpenkabinet, Oude Vest 159a, van 2september t/m 16 december:Drie eeuwen Nederlandse pijpenOpeningstijden: iedere zondag van 13—17 uuren buiten deze tijden volgens tel. afspraak.

Rotterdam, Museum Boymans-van Beuningen,Mathenesserlaan 18—20; van 23 september tot18 november 1984:Het goud der Thraciërs en Schliemann's TrojeOpeningstijden: di. t/m za. van 10—17 uur,zo. en feestd. 11—17 uur, do.avond: 19—22 uur.

Een zeer bijzondere attractie voor archeologischgeïnteresseerden vormen te Arras (Atrecht) inNoord-Frankrijk de zgn. „boves": een netwerkvan ondergrondse galerijen die waarschijnlijk inde 10de eeuw zijn uitgehakt ter verkrijging van

kalksteen voor de ommuring van de vóór-stede-lijke kern van Arras. Tot in de 2de wereldoorloghebben deze ondergrondse ruimten een rol ge-speeld. Thans zijn ze, gerestaureerd, voor hetpubliek opengesteld. Inlichtingen bij het Officede Tourisme of het Hotel de Ville, alwaar detoegang zich bevindt. Bezoektijden: di. t/m za.14.30—18.30 uur, zo. 10.30—12.30 en 15—18.30 uur.

*

Annécy, Musée du Chateau; tot eind oktober:20 ans d'archeologie subaquatique en FranceOpeningstijden: dagelijks, behalve di., 10—12 en14—18 uur.

Berlijn, Antiken Museum, Schlossstr. 1 (Charlot-tenburg); 8 sept.—28 okt.:Antike Bronzewerkstdtten

Charlieu, Abbaye bénédictine; tot 30 september:Les voyages de l'homme de la Préhistoire a nosjours

Keulen, Kölnisches Stadtmuseum, Zeughausstr.1—3; tot 16 september:Juden in Köln von der Römerzeit bis ins 20.Jahrbundert

*

Uzerche, Rue de la Justice; tot 15 september:Richesses archéologiques de la CorrèzeOpeningstijden: wo. t/m zo. 15—19 uur.

192

Page 206: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van dearcheologische werkgemeenschap voor NederlandH o o f d b e s t u u r :

Alg. Voorzitter: L. Molhuysen,Louise de Colignystraat 39, 2595 SL DenHaag, (bij uitzondering) tel. 070-859719;overdag tel. 070-657955;

Vice-voorzitter: Mr. H. J. MoltmakerKleine Raamstraat 19, 9711 CG Gronin-gen, tel. 050-140777, overdag 05920-14841.

Alg. secretaris: P. W. van der Zwaai,Postbus 3088, 3130 CB Vlaardingen;tel. 010-743049;

Alg. Penningmeester: N. L. van Dinther,Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel.01890-7451;

Hoofdredacteur: C. A. Kalee,Archeologisch Instituut, Trans 14, 3512JK Utrecht, tel. 030-392018 of 392010;

Bestuursleden:Drs. P. W. van den Broeke (vakarcheo-loog), Oude Vest 223H, 2312 XZ Leiden,tel. 071-125158, overdag 071-148333, tst.2388;Dr. W. J. de Boone (publikaties),Lage Boeschoterweg 16, 3886 PS Garde-ren, tel. 05776-1329;Mevr. E. du Maine-Reintjes (afdelingen enregio's), Van Goghstraat 21, 6813 HDArnhem, 085-423817.Mevr. N. C. J. J. Ladiges (educatie),Rapenburgerplein 13, 1011 VC Amster-dam, tel. 020-251956;

E r e l e d e n : H. J. Calkoen f (Ere-voorz.),Prof. Dr. Ir. E. H. P. Cordfunke, H. J.van Rijn, P. Stuurman.

A d m i n i s t r a t e u r : H. Schoorl,Postbus 100, 2180 AC Hillegom (Van deEndelaan 90), tel. 02520-16482.

K n i p s e l a r c h i e f : Mevr. H. Goudappel,Herman Gorterplaats 199, 2902 TE Ca-pelle a/d IJssel, tel. 010-506816.

S e c r e t a r i a t e n A f d e l i n g e n :1. Noord-Nederland: Mevr. G. J. Koopmans-

Vermeer,Noordereind 22, 9265 LM Suawoude.

2. Noord-Holland Noord: W. v. d. Wal, Nij-verheidstraat 20, 1741 EL Schagen, 02240-96721.

3. Zaanstreek en omstreken: Mevr. A. Tromp-Veeter,T. Slagterstraat 15, 1551 CG Westzaan,075-283814.

4. Kennemerland (Haarlem e.o.): Mevr. M. deJong-Groot,Jan Bontelaan 11, 2015 EH Haarlem,023-245132.

5. Amsterdam en omstreken: G. Haak,Uilenstede 55, 1183 AB Amstelveen, 020-450490.

6. Rijnstreek: W. Dorsman, De Laat de Kan-terstraat 29, 2313 JS Leiden, 071-144671.

7. Den Haag en omstreken: L. van der Valk,Soestdijksekade 790, 2574 ED Den Haag,070-802546.

8. Helinium (Vlaardingen): P. G. van Heins-broek,Postbus 2143, 3130 BC Vlaardingen,010-349808.

9. De nieuwe Maas (Rotterdam e.o.): J. deBaan, Voorstraat 38, 3201 BB Spijkenisse,01880-12006.

10. Zeeland: Mevr. L. C. J. Goldschmitz-Wie-linga,Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, 0118470058.

11. Lek en Merwestreek: R. Hovingh, Dorps-straat 62, 2959 AH Streefkerk, 01848-1019.

12. Utrecht en omstreken: Tj. Pot,Tolsteegplantsoen 35, 3523 AL Utrecht,030-516351.

13. Naerdincklant (Hilversum e.o.):Mevr. L. van Duyn-Franken, M. Philips-laan 16, 1403 GL Bussum, 02159-13686.

14. Vallei en Eemland (Amersfoort e.o.): P.Molenaar,Regentesselaan 18, 3818 HJ Amersfoort,033-19871.

15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: S. H. Bakker,De Hennepe 313, 4003 BC Tiel,03440-19101

16. Nijmegen en omstreken: M. E. P. Ritzer,Dominicanenstraat 20, 6521 KD Nijmegen,080-235808.

17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: Mevr.T. v. Wijk-Brouwer, Schuurhoven 19,6721 SM Bennekom, 08389-5418.

18. Zuid-Salland - I]sselstreek - Oost-V eluwe-zoom: Mevr. C. F. Eland, Maasstraat 464,7414 AZ Deventer, 05700-26086.

19. Twente: A. H. Bracht,Postbus 789, 7550 AT Hengelo, 074-774690.

20. IJsseldelta-Vechtstreek: Mevrouw E. M.Koerselman,Palestrinalaan 110, 8031 VP Zwolle,038-228379.

23. IJsselmeerpolders: Mevr. W. Riem-Philippi,Archipel 42—29, 8224 HT Lelystad,03200-47715.

24. Midden-Brabant (Tilburg e.o.): P. Hagenaar,04166-2261.Ursa Major 2 b, 5175 VJ Loon op Zand,04166-2261.

Page 207: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Prof. dr. L. de Blois,

Prof. dr. Joh. S. Boersma e.a.

De Romeinse wereldLeven en werken in het Romeinse Rijk in het begin van onze jaartelling.Dit met honderden illustraties in kleur en zwart-wit rijk uitgevoerde boek is bedoeldvoor een brede kring van geïnteresseerden in de cultuurgeschiedenis van de Romeinen.De verschillende hoofdstukken behandelen allerlei aspecten van leven en werken in hetRomeinse Rijk:huizen, steden, gezinsleven, godsdienst, opvoeding, arbeid, handel en scheepvaart, enz.Niet alleen Rome - het centrum - krijgt aandacht, maar ook de provincies wordenapart behandeld. Al met al is een uniek standaardwerk ontstaan over de Romeinsebeschaving waaraan ook onze moderne wereld haar grondvesten te danken heeft.

Formaat: 22x30 cm. Omvang: 240 pag. met talrijke illustraties in kleuren zwart-wit. Gebonden. Prijs ƒ 39,-. ISBN 90 6255 182 3 / UGI 520.

G.P.F, van den Boom

Oud IranPre-Islamitische kunst en voorwerpen in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden.

Dit boek geeft een archeologische impressie van Iran's rijke verleden tot aan de komstvan de Islam. De unieke schoonheid en vormvariatie van de voorwerpen komt prachtigtot zijn recht in de enige grote verzameling in Nederland.

Formaat: 20x25,5 cm. Geïllustreerd met 200 foto's in kleur en zwart-wit.Omvang: 132 pagina's. Ingenaaid. Prijs: ƒ 27,50. ISBN 90 6255 163 7 / UGI 520.

DE IJSTIJDENIN DE NEDERLANDEN

Ruud fiontianGerant WiUcmsai

Dick Slapen

•f

R. Borman e.a.

De Ijstijden in de NederlandenIn dit ruim geïllustreerde boekje wordt up-to-date de stand van zaken belicht in hetonderzoek van het ijstijdvak. Het accent ligt hierbij op de periode vanaf het begin vande voorlaatste ijstijd, ca. 200.000 jaar geleden. In ons land zijn juist uit die periode deoverblijfselen het meest nadrukkelijk aanwezig.Landschap, fossielen en sporen van menselijke aktiviteit vertellen een gevarieerdverhaal over de opbouw van ons land en haar vroegste geschiedenis.

Formaat: 16 x 24,5 cm. Omvang: 64 pagina's.Ingenaaid. Prijs: ƒ 15— ISBN 90 6255 215 3 / UGI 520.

Archeologische monumenten in Nederland9. J.T.J. Jamar: Heerlen, de Romeinse thermen

36 blz. ƒ 5,-.

10. P.J.R. Modderman: Ermelo, grafheuvels op de heide.32 blz. ƒ 5,-.

Ook eerdere deeltjes verkrijgbaar.

Verkrijgbaar in de boekhandel

Uitgaven van

Zutphen, Postbus 188, telefoon 05759-3141

Page 208: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

W- -W- Y A 1 XXXIII-5-1984Westerheem

AWN

Page 209: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Redactie Inhoud

Hoofdredacteur:

C. A. Kalee

Redacteuren:Mevr. H. GoudappelTj. PotG. F. thoe SchwartzenbergO. J. WttewaallMevr. J. Zantinge-van Dijkum

Redactieraad:

Dr. W. J. de BooneProf. Dr. H. BrunstingH. L. de GrootDrs. A. PeddemorsV. T. van Vilsteren

Adviseur:R. J. Demarée

Algemeen Secretariaat A.W.N.:

Postbus 3088, 3130 CB Vlaardingen

Administratie A.W.N.:

2180 AC, Hillegcm

Contributie:ƒ 48,— per kalenderjaar te stortenop girorekening 577808t.n.v. Penningmeester A.W.N,te Poortugaal

Op2egging lidmaatschap:vóór 1 december

Bijdragen (artikelen, boekbesprekingenenz.) zenden aan:

C. A. Kalee,Archeologisch Instituut,Trans 14, 3512 JK Utrecht

Alle overige correspondentie:

Administratie A.W.N., Postbus 100,Hillegom

Op het omslag: Glaswerk gevonden in de Ben-tinckstraat te Arnhem 1983. Tek. Dick de Boer,Wageningen.

Tien jaar afdeling Zuid-Veluwe enOost-Gelderland 193

ƒ. N. Af. de GroodDe belangrijkste archeologische acti-viteiten van de AWN-afdeling 17:Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland 195

Lezingen

R. T. A. Borman

Bodemvondsten uit Arnhem

206

207

P. SchutEen vroeg-neolithische scherf metgraanafdrukken uit Winterswijk(Gld.) 214

P. SchutEen hutkom uit de 9de eeuw teAalten (Gld.) 216

ƒ. N. M. de Grood

Rondom de Brink 227

Vervolg Lezingen 241

]. G. M. VerhagenDe Bergvrede van Zevenaar: Wal to-ren of Mini-Motte? 242

R. C. M. WientjesEen schaaltje van een muntbalansuit Arnhem 249

Tiende Gelderse Archeologische Dag1984

Afdelingsnieuws

Themadag

Literatuursignalement

Tentoonstellingsnieuws

Vervolg Lezingen

ISSN 0166-4301

251

256

258

259

260

260

Page 210: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Westerheemtweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschapvoor Nederland (AWN)

Jaargang XXXIII, no. 5 september/oktober 1984

Tien jaar afdeling Zuid-Veluween Oost-GelderlandDit jaar bestaat de AWN-afdeling 17 tien jaar als zelfstandige afdeling. De afdelingontstond door splitsing van afdeling 15: Midden- en West-Betuwe, Z.W.-Veluwe enBommelerwaard. Laatstgenoemde afdeling werd in het voorjaar van 1968 opgericht,maar na enkele jaren waren er meer Zuid-Veluwse dan Betuwse leden, zodat eensplitsing tussen „zand" en „klei" voor de hand lag. Op 11 februari 1974 besloot hetHoofdbestuur tot splitsing van afdeling 15, en ontstond de nieuwe afdeling 17: Zuid-Veluwe, die toen 55 leden telde en de gemeenten Arnhem, Renkum, Ede en Wage-ningen omvatte.

De Achterhoek en de Lijmers behoorden oorspronkelijk tot de afdeling Nijmegen,maar werden op initiatief van deze afdeling in juli 1977 toegevoegd aan de jongeafdeling Zuid-Veluwe, waarmee het gebied van de afdeling zijn huidige vorm kreeg,

Het beoefenen van de archeologie kan ook een echt gemeenschapsgebeuren zijn. Afdeling 17 aan de„schaft" op Monnikenhuizen, voorjaar 1980.

193

Page 211: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

en daarbij de officiële naam „Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland". Een lange naam vooreen lang gebied, dat zich als een smalle reep uitstrekt van Winterswijk tot en metWageningen, een afstand van meer dan 90 km.Archeologisch gezien omvat de afdeling een interessant gebied, waarin alle periodenvertegenwoordigd zijn.Bestuurlijk echter is het — door de uitgestrekte vorm — minder gemakkelijk om alleleden betrokken te houden bij de afdeling en haar activiteiten. Toch menen wij datdit tot nu toe aardig is gelukt, 'en zelfs dat wij — omgekeerd — er redelijk in geslaagdzijn om overzicht te houden over de toenemende activiteiten van de laatste jaren inons gebied, van oost- tot westgrens.Gemakzucht brengt mij er wel eens toe om onze afdeling aan te duiden als „AWN-afdeling Arnhem e.o.", om daarmee de lange officiële naam te vermijden. Ik doe daar-mee de actieve werkers op de vleugels van onze afdeling te kort. Ten onrechte, zoalsblijken moge uit de verslagen van onze afdeling. Helaas kunnen we om praktische rede-nen de oplage daarvan niet te groot maken, zodat niet iedere geïnteresseerde er kennisvan kan nemen. Het is daarom verheugend, dat onze afdeling ter gelegenheid van hettienjarig bestaan een eigen Westerheem-nummer mag „vullen", en zo in bredere kringaandacht zal kunnen krijgen.

Voorafgegaan door een korte terugblik op de belangrijkste archeologische activiteitenin de geschiedenis van de afdeling vindt u een aantal artikelen, dat zo gekozen is datuit de verschillende hoeken van ons werkgebied een bijdrage aanwezig is. Wij hopendat het geheel niet alleen een goede indruk geeft van onze activiteiten, maar bovenaldat u veel genoegen beleeft aan het lezen ervan.

J. N. M. de Grood,voorzitter AWN-afdeling 17

194

Page 212: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

De belangrijkste archeologische activiteitenvan de AWN-afdeling 17: Zuid-Veluween Oost-Gelderland

J. N. M. de Grood

Hoewel de stimulerende werking van lezin-gen en excursies op het reilen en zeilenvan een AWN-afdeling niet te onderschat-ten valt, zullen deze naar hun aard bijafdeling 17 niet beduidend anders zijndan bij andere afdelingen. Het onder-staande beperkt zich daarom tot de hoog-tepunten van het veldwerk, zoals dat doorde( leden in afdelingsverband of daar buitende afgelopen tien jaar is verricht.

De verdwenen nederzetting Harten bijRenkum

Nederzettingen ontstaan, en verdwijnensoms ook weer. Harten bij Renkum waseens een zelfstandige buurtschap met eenkapel, molen en enkele boerderijen. Thansis daar vrijwel niets meer van over. Alsinds eeuwen worden er vondsten uitdiverse perioden gedaan: scherven vanGermaans, Romeins, Frankisch en middel-eeuws aardewerk. In 1938 werd een ge-deelte van het middeleeuwse Harten opge-graven, waarbij 12de—14de-eeuwse restenen aanwijzingen voor nog eerdere bewo-ning gevonden werden. Juist ten zuidenvan dit gebied werden in 1974—1976enkele proefputten gegraven. Hierbij kwamMerovingisch-Karolingisch materiaal tevoorschijn dat duidt op een oudere bewo-ning dan tot dan toe kon worden aange-toond. Ook kwamen er Romeinse en in-heems-Romeinse scherven naar boven. Inaanvulling op de gegraven proefputjes isin de omgeving een oppervlakte-onderzoekgedaan. Dit leverde uiteraard scherven opuit allerlei perioden.

Ons lid J. Huisman uit Renkum steldeeen diepgaand onderzoek in naar het ver-dwenen Harten. Hij vond het terug op

oude kaarten, waarop zich echter ook deverdwijning al aftekende, las vroegere op-gravingsresultaten, raadpleegde oude lite-ratuur over het onderwerp, en vergeleekde verschillende gegevens met zijn eigenarcheologische bevindingen. Het bleek datin Harten bewoning was geweest in deRomeinse tijd, en daarna vanaf de Mero-vingische tijd tot aan het einde van denederzetting. Dr. Blok van het Instituutvoor Naamkunde (Amsterdam) bracht deomstreeks 800 vermelde kapel „Herodni"in verband met de kapel op de Westbergin Wageningen, dat dus zou behoren totHarten; met „Herodni" zou dan „Harten"worden aangeduid.

Uitbreidingsplan op de Roghorst te Wage-ningen

In 1975 werd hier een uit de Ijzertijddaterende waterput gevonden,.met onderin'een deel van het houten vlechtwerk waar-mee die put was gemaakt. In de put werdeneen vuurstenen schrabber, dito afslagen,en vele glad- en ruwwandige aardewerk-fragmenten gevonden. Het profiel van deput kon getekend worden. Vlakbij de putwerden paalgaten gevonden die afkomstigleken te zijn van een huis.

Grafheuvel te Renkum

In de herfst van 1975 werd onder leidingvan het IPP (Univ. van Amsterdam) aande Schaapsdrift een bedreigde grafheuvelopgegraven. Het bleek een twee-periodenheuvel te zijn uit de late Steen- en vroegeBronstijd. In het grondvlak waren duide-lijk een kringgreppel en een palenkrans teonderscheiden.

195

Page 213: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Uitbreidingsplan De Wildekamp te Benne-kom

In wegcunetten en bouwputten is in 1976een aantal bewoningssporen gevonden uitde Middeleeuwen en de Ijzertijd. Een ge-deelte van een 12de-eeuwse huisplatte-grond werd blootgelegd en getekend. Bijdit huis trof men drie waterputten aan,alle drie van het bekende holle-boomstam-type. In een ander deel van het cunetkwamen sporen van een palissadering aanhet licht en enige niet-duidelijke middel-eeuwse paalsporen.Dichtbij de 12de-eeuwse huisplattegrondwerd een plattegrond van een huis uit deIjzertijd blootgelegd. Dit huis bleek tebehoren tot het type Haps <afb. 1). Hetwas 13 meter lang en 5 meter breed. Inen bij de huisplattegrond werden vrijwelgeen aardewerkscherven aangetroffen.De verwachting was aanvankelijk dat hiereen vroeg-middeleeuwse of middeleeuwse

nederzetting zou liggen, mogelijk het oor-spronkelijke Bennekom. Alhoewel in dewegcunetten op twee plaatsen duidelijkeconcentraties van middeleeuwse bewonings-sporen te zien waren, werden in de aan-grenzende bouwputten weinig bewonings-sporen aangetroffen. De indruk is derhalvedat de aanvankelijke verwachting van eennederzetting niet juist is. Het betreft hierwaarschijnlijk één of twee middeleeuwseboerderijen. Het aantal gevonden aarde-werkscherven is niet erg groot. Het geheellijkt te wijzen op een arme bewoning.

Een bewoning uit de Ijzertijd op dezeplaats zou nog niet zo lang geleden veelverwondering gewekt hebben, omdat mendacht dat alleen op de hogere delen vande Veluwe prehistorische bewoning wasgeweest. De vondst van de Haps-boerderijis er echter één uit een rij van vele vonds-ten sinds 1968, die duiden op bewoningin de Ijzertijd en de Romeinse tijd op de

EDE- BENNEKOM WILOEKAMP

39F 174-70 44517

HS HULST-J HUISMAN

oO o

o oo

1. De Wildekamp te Rennekom. Grondsporenvan een woning uit de Ijzertijd, type Haps.

O0

oo

c

s

O

o

o<

o Q

• — —

196

Page 214: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

lagere gronden (10 a 15 m +NAP) langsde stuwwal die ligt van Wageningen totLunteren.De vondsten, tekeningen enz. zijn afgestaanaan de Hist. Vereniging Oud-Bennekom,die één van de oude waterputten na con-servering te zamen met bijbehorende aarde-werkfragmenten en verhelderende tekenin-gen heeft doen opstellen in het Kijk- enLuister-Museum ter plaatse.

De nieuwe Steentijd in de gemeente Aaltenen de Achterhoek

Ons lid P. Schut verzamelde jarenlangarcheologische gegevens over de gemeenteAalten en registreerde daarbij meer dantachtig vindplaatsen. Ook heeft hij zichbeziggehouden met de verspreiding van deneolithische vondsten in de Achterhoek. Bijzijn onderzoeken maakt hij o.a. gebruikvan geomorfologische kaarten omdat hier-uit de neolithische landschappen het bestezijn af te lezen.

Het Hemelrijk te Arnhem *

In 1978 vond men tussen Bakkerstraat enWeverstraat (Hemelrijkpassage) muur-restanten van een kelder met historischewaarde. Die kelder had lange tijd als afval-depot voor huisraad gediend. Achter eenvan de muren bevond zich een oudere muurmet kaarsnissen, opgebouwd uit klooster-moppen. De hoogte was niet meer vastte stellen, aanzetten van een gewelf ont-braken. Het materiaal bestond uit eengrote hoeveelheid aardewerk en glas, voor-namelijk van roemers uit de eerste helftvan de 17de eeuw.Oesterschelpen en voorwerpen van bronsen ijzer kwamen ook voor, en véél been-deren en rood volksaardewerk. Er warenredelijke hoeveelheden laat middeleeuwssteengoed, witbakkend aardewerk met geleslib en loodglazuur, rood aardewerk metloodglazuur, wit aardewerk met loodgla-zuur en Delfts wit aardewerk. Mindervertegenwoordigd waren majolica, Delftsblauw en Chinees porselein.Materiaal uit de 14de en 15de eeuw was

ruim aanwezig. De meeste vondsten stam-men uit de periode 1550—1725. Deoudste vondsten: kruiken van steengoed;

2. Het Hemelrijk te Arnhem. Pijpaarden ma-donnabeeldje, gemaakt te Utrecht, 15de eeuw.

197

Page 215: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

vetvangers, steelpannen, borden met lob-voeten, olielampjes en wit gladwandigsteengoed (trechterbekers) zijn uit de13de en 14de eeuw. Grapen, rood aarde-werk en gladwandig steengoed uit de 15deen 16de eeuw. Tot de bijzondere vondstenbehoren een veldflesje van steengoed metzoutglazuur en een pijpaarden Madonna-beeldje (afb. 2).Het vermoeden bestaat dat op deze plaatsreeds in de 12de eeuw een belangrijk(stenen) gebouw stond, en dat sloopres-ten voor latere bouwsels werden benut.Historische bronnen maken hiervan echtergeen melding.

De Galantijnse waard bij Arnhem *, **

In 1978 en '79 werd een onderzoek ge-pleegd op een terrein dat ontgrond zouworden door een steenfabriek. Hier werdeen 11de- tot 14de-eeuwse afvalkuil ont-graven (afb. 3).Bij het blootleggen van de kuil tekendedeze zich af als een min of meer ronde

donkere verkleuring, waaruit tijdens hetafschaven talloze voorwerpen te voorschijnkwamen. Tijdens dit nauwkeurige graaf-werk werden honderden potfragmenten,beenderen van huisvee en jachtwild als-mede resten van de daarbij behorendewoningen aangetroffen. De put bleek nietdoor latere ingravingen verstoord te zijn:de oudste voorwerpen bevonden zich on-derin, de jongste bovenin. Er werden veelscherven van inheemse kogelpotten gevon-den waaronder een aantal randfragmen-ten. Naast kogelpotscherven werden in deput ook scherven van Andenne-aardewerk,Pingsdorf-aardewerk, ruwwandig en glad-wandig steengoed en blauwgrijs aardewerkgevonden.

Vermoedelijk is de vindplaats identiek metde plaats van de boerenhoeve die op eenkaart van 1653 voorkomt.Bijzonder in de Galantijnse Waard waseveneens het voorkomen van een dunne

3. De Galantijnse waard hij Arnhem. Bij hetpijltje de opgravingsput met de afvalkuil.

198

Page 216: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

laag, die tal van Romeinse aardewerk-scherven bevatte. Een deel van die scher-ven had een „verspoeld" karakter. Ro-meins materiaal „in situ" (gelegen op deplaats waar het eens werd achtergelaten)was tot dan toe alleen ten zuiden van deEldense en Huissense dijk en in Huissenen Driel aangetroffen. Weliswaar waren ookin de Rosandepolder grote hoeveelhedenRomeins materiaal opgebaggerd, maar daarwist men tot voor kort nauwelijks raadmee. Door de ontdekking (in 1979) vanhet Romeinse castellum te Meinerswijk,enige honderden meters ten zuiden vande Galantijnse Waard, werd ineens veelduidelijk. De Romeinse vondsten uit deGalantijnse Waard kunnen nu gezien wor-den als van deze legerplaats afkomstige,verspoelde fragmenten, terwijl de vondstenuit de Rosandepolder mogelijk kunnenworden toegeschreven aan een nederzet-ting die bij het castellum gelegen was.

Nederzet tingsporen in Aalten *, **

De directe aanleiding voor het onderzoekwas de ontgrondingsaanvraag voor eenterrein ten noordwesten van de boerderijOngena. Hier waren in het verleden ver-schillende vondsten gedaan o.a. enige IJzer-tijdscherven en ook een vijftal urnen, diehelaas verloren gegaan zijn.In 1978 werd door de verldwerkgroepvan de AWN gestart met een opgravingin het zuidoostelijk deel van het te ont-gronden terrein, daar dit dicht bij de vroe-gere vindplaatsen lag. Na het verwijderenvan een ongeveer 10 centimeter dikkebovenlaag, kwamen rechthoekige paalgatenen enige aardewerkfragmenten te voor-schijn. De paalsporen gaven de indruk dehoek van een gebouw te vormen.Deze vondsten gaven aanleiding tot eenuitgebreid onderzoek dat door ging totoktober 1979. Zeker 250 paalgaten, overhet gehele terrein verspreid, werden bloot-gelegd en ook twee neolithische greppels.Verder vond men enige aardewerkfrag-menten (Ijzertijd en inheems-Romeins)en stukjes vuursteenafval.

Het betrekkelijk kleine aantal voorwerpenen de geringe diepte van de paalgatenwijzen erop dat het terrein door erosie ofeerdere ontgronding is afgevlakt, waardoorbelangrijke gegevens met betrekking totde bewoning verloren gegaan zijn.Daar vergelijkbare vondstcomplexen tot opheden niet bekend zijn, is het nog nietmogelijk om uit de tot nu toe bekendegegevens conclusies te trekken.

De Steenheuvel in Zevenaar **, ***

In 1979, '80 en '81 werd onderzoekverricht op het nederzettingsterrein deSteenheuvel bij Oud-Zevenaar. De naamSteenheuvel duidt er al op dat het hierom een oude woongrond gaat, waarinrestanten van aardewerk e.d. aanwezigzijn. Natuurlijk gesteente vindt men hierniet. Het gebied is gevormd door kleiigeen zavelige afzettingen van de grote rivie-ren. In de 18de of het begin van de 19deeeuw is dit terrein als gevolg van eendijkdoorbraak bedolven onder een pakket„overslaggrond", dat op bepaalde plaatsenbijna een meter dik is. Daardoor kan mende aardewerkscherven en andere resten uitde nederzetting nog maar hier en daar inhet veld aantreffen. De bewoningsgeschie-denis van de nederzetting is in grote lijnenvastgesteld door het onderzoek dat tot nutoe is gedaan. Op enkele plaatsen zijndaarbij kleine proefsleuven gegraven.Het overgrote deel van de gevonden scher-ven bestaat uit inheems handgevormdaardewerk, waaronder een aantal scherveridat aan de Marne-cultuur is toe te schrij*ven en uit ongeveer de 4de eeuw v. Chr.dateert (midden-IJzertij d) .Uit de 1ste eeuw v. Chr. dateren de frag-menten van donkerblauwe glazen arm-bandjes die in één sleuf werden aange-troffen. Diverse scherven van Romeins, opde draaischijf vervaardigd aardewerk, wer-den gevonden. Toch komt dit aardewerkmaar weinig voor vergeleken met hetinheemse aardewerk, waaruit wij mogenafleiden dat het hier een inheemse neder-zetting betreft. Het Romeinse aardewerk

199.

Page 217: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

werd geïmporteerd en behoorde tot deluxe materialen. De Romeinse gebruiks-voorwerpen dateren voor het grootste deeluit de laat-Romeinse tijd.Verrassend was de ontdekking van over-blijfselen uit de Frankische tijd. Tot nutoe was immers aangenomen dat dezestreek in die tijd niet bewoond werd.Thans werden scherven gevonden vanaardewerk uit de 5de tot ongeveer 8steeeuw. Uit de 9de—12de eeuw hebben wijgeen scherven aangetroffen. Mogelijk isde bewoning toen verplaatst naar het hui-dige Oud-Zevenaar, waar — volgens eenbodemkartering uit de jaren vijftig —vanaf de 9de eeuw bewoning geweestmoet zijn.

Dat het op de Steenhéuvel om een echtewoonplaats gaat is af te leiden uit de ge-vonden huttenleem, waarvan een flinkehoeveelheid te voorschijn kwam, en uit deblootgelegde waterput. Deze waterput wasgemaakt van een uitgeholde eiken boom-stam en dateert uit de eindperiode van deRomeinse tijd. Er kwam van alles uit dezeput te voorschijn: een complete runder-schedel, een schedel en andere botten vaneen kalf. stukken hout waarvan er enigebewerkt waren, een visnetverzwaring, tweelaat-Romeinse bronzen naalden, schervenen stukken bot. Nader bestudering van debodem naast de put heeft tot de constate-ring geleid dat de boomput door de restan-ten van een oudere waterput heen ingegra-ven werd. Deze put had wanden van ge-vlochten twijgen.

Het Klooster Monnikenhuizen te Arn-hem **

Het Karthuizerklooster Monnikenhuizenwerd in de 14de eeuw gesticht. De vol-tooiing werd bevolen door graaf ReinaldII, voor het zieleheil van zijn vrouw, zijnmoeder en hemzelf.

Bij de verbouwing van café-restaurant„Monnikenhuizen" tot buitenschool in1930, stuitte men op funderingsresten. Ervolgde een opgraving, waarbij enige graf-

kelders en muurresten gevonden werden.Pas in 1980 werd door de veldwerkgroepvan de AWN de draad van dit onderzoekweer opgenomen. Men kwam tot de ont-dekking dat op de kaart van Arnhem, vanJacob van Deventer, uit circa 1550, hetklooster Monnikenhuizen afgebeeld staatals een rechthoek, ten noorden waarvanenkele gebouwen getekend zijn.Vergelijking met de opgravingsplattegrondvan het Karthuizerklooster in Delft laatzien, dat de voor die orde zo karakteris-tieke aparte woningen van de monnikenaan de zijden van de rechthoek gesitueerdwaren. De kerk bevond zich aan de west-kant. In Arnhem was dat niet het geval;daar lag het bedehuis aan de noordzijde.De opgraving van 1930 en ons onderzoekwerden juist verricht op die plaats, waarmen de kerk zou vermoeden. Hier werdenal in 1930 enkele grafkelders gevonden,die wijzen op begraving binnen de kerk.Wij hebben getracht de zuidelijke zijdevan dit gebouw aan te snijden en vermoe-den dat de zuidmuur ervan op spaarbogenrustte, waarvan wij op regelmatige afstandde fundamenten hebben teruggevonden.Bij de aanzet van deze bogen bevondenzich de bases van steunberen, die de con-structie grotere stevigheid konden geven.

De Leeuwenbrink te WageningenOp verzoek van de Vereniging Oud Wa-geningen werd hier in 1980 onderzoekverricht.Sinds mensenheugenis stond hier aan eenbrinkje met een poel een oud boerderijtjedat in 1980 afgebroken werd. In de ach-tergevel van dit boerderijtje waren kloos-termoppen verwerkt. Een acte uit 1517maakt melding van een erve en goed, ge-heten de „Katermans erve" op de Leeu-wenbrink. Aangetoond kon worden dat ditterreintje in de Ijzertijd, waarschijnlijkmidden-IJzertijd, bewoond was. Daarnawas er continue bewoning vanaf de 12de/13de eeuw tot in de huidige tijd. Van detussenliggende periode zijn geen sporengevonden.

200

Page 218: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

O co. 10««

4. De Pioen te Duiven. Van havezathe via he-renhuis tot boerderij. Reconstructie van dezeachtereenvolgende bebouwingen op basis vaneen kaart van Guionneau uit 1735.

De Halderbrink te BennekomEen artikel hierover is opgenomen in ditnummer van Westerheem.

De Pioen in Duiven ***

In het najaar van 1980 werd op het ter-rein van de voormalige havezate De Pioen(afb. 4) een kleine proef opgraving ver-richt om na te gaan of zich in de hogeheuvel, waarop nu de gelijknamige boer-derij staat, nog resten van het verdwenengebouw bevonden. Van de oude Pioen,die in 1836 werd gesloopt, is helaas nietéén afbeelding bekend, zodat slechts archeo-logisch onderzoek enige duidelijkheid kanverschaffen.Het onderzoek vond plaats halverwege deglooiing tussen boerderij en de plaats waarvermoedelijk eens de slotgracht liep.Naast een afvalput, die een grote hoeveel-heid fragmenten van 18de- en 19de-eeuwsemineraalwaterkruiken en glazen flessenbevatte, en een waarschijnlijk eveneensuit de 19de eeuw daterende afvoergootvan bakstenen, werd een ongestoorde laaguit de 13de en 14de eeuw aangetroffen.Deze laag bevatte tal van fragmenten vanhet zogenaamde blauwgrijs aardewerk enenige beenderen van huisdieren en vee.

De Bergvrede te Zevenaar ***

Een artikel hierover is opgenomen in ditnummer van Westerheem.

Het bouwoffer (?) van 's Heerenberg ***In het najaar van 1981 is een onderzoekgestart op een terrein te Lengel, vlak buiten's Heerenberg. Aanleiding hiertoe vormdenoppervlakte-vondsten. Deze bestonden uitinheemse scherven uit de Ijzertijd en deRomeinse tijd, en vuurstenen werktuigen,waarvan de meeste dateren uit het eindvan de oude Steentijd of het begin van demidden-Steentijd (ongeveer 8000 v. Chr.).Eén pijlpunt stamt uit het late Neolithicum.Onder de vuurstenen artefacten komenverschillende klingen, stekers en schrabbersvoor. Ook diverse afslagen werden gevon-den, wat betekent dat de werktuigen terplaatse vervaardigd zijn.

Bij het onderzoek werden drie sleuven ge-graven. Hieruit kwamen weinig vuurste-nen werktuigen te voorschijn, maar welveel inheemse scherven. Vermoedelijktijd geplaatst worden. De meeste schervenzaten in een dunne laag oude woongrondop ongeveer 50 cm diepte. Op één plaatsbleek zich een diepere ingraving te bevin-den, opgevuld met donkere grond. Metgrote zorg werd deze uitgegraven. Erbleek een schaaltje van Marne-aardewerkin te zitten. Verder werd een bodempjevan een minipotje aangetroffen en eenaantal in een halve cirkel om het schaaltjegeplaatste kiezelstenen. Het betreft hierongetwijfeld het resultaat: van een rituelehandeling. Omdat er in het schaaltje geencrematieresten zaten gaat het waarschijnlijkniet om een begraving. Als de ingravingals een paalgat van een hut of boerderijuit de midden-IJzertijd gezien moet wor-den dan gaat het om een bouwoffer. Doorvoortgezet onderzoek zullen wij hierovermogelijk nog meer te weten komen.

Welleveld te Duiven ***

Tijdens graaf werkzaamheden in 1981 tenbehoeve van de nieuwbouwwijk Welleveld

201

Page 219: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

5. Het lelieveld te Duiven. Ben schaaltje met„Seelenloch" uit de midden-IJzertijd.Schaal 1 : 4.

werden regelmatig verkenningen ter plaat-se uitgevoerd. Bij de bodemkartering waseen deel van dit gebied bestempeld alsoude woongrond. Nadat incidenteel enigelaat-middeleeuwse scherfjes en een enkelRomeins potfragment waren gevonden,werd een grote hoeveelheid IJzertijdscher-ven, die bij het graafwerk op een stort-hoop terecht was gekomen, ontdekt.Uit de reeds gevonden scherven kon eenvrijwel compleet Marne-achtig schaaltje,met in de bodem een zogenaamd „Seelen-loch" worden samengesteld (afb. 5).Nadere bestudering van de vondsten weesuit dat het hier moest gaan om de over-blijfselen van een pottebakkersoven uit demidden-IJzertijd. Aanwijzingen hiervoorvormden een aantal zwaar gesinterde pot-fragmenten, misbaksels, enige slakken enovenwandrestanten. Daarnaast werden ookfragmenten van gepolijst zwart aardewerken stukken bazaltlava gevonden. Het be-trof hier allemaal inheems materiaal. Erwerd slechts één Romeins terra sigillata-scherfje gevonden.

In 1982 werd met behulp van een graat-machine het onderzoek voortgezet. Ditleverde behalve een grote hoeveelheidscherven uit de Ijzertijd enige tientallenpaalsporen en een zilveren munt van Kei-zer Gordianus III uit het midden van de3de eeuw op.

Nieuw Weem te Groessen ***

In 1981 en '82 vond een onderzoek plaatsop het terrein van de boerderij NieuwWeem te Groessen. Dit terrein is als oudewoongrond aangemerkt. Het hele terreinwerd in kaart gebracht, terwijl er ookhoogtemetingen werden verricht en deweerstand van de bodem op vaste puntenwerd gemeten. Op de aangrenzende akkerswerden verkenningen uitgevoerd, waarbijvele inheems-Romeinse en Romeinse scher-ven werden opgeraapt.Naast een grote hoeveelheid inheems-Ro-meinse scherven en een geringer aantal

i

6. Nieuw Weem te Groessen. Een middeleeuwsruiter spoor en een glis (benen schaats).Schaal 1 : 4.

van Romeins aardewerk zijn ook verschei-dene Frankisch-Merovingische scherven,alsmede een mogelijk Frankisch ruiterspoorgevonden •( afb. 6). Dit is verrassend om-dat daarvan tot op heden in dit gebiednauwelijks sprake was en daarom voorveel historici aanleiding vormde om te

202

Page 220: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

JI i n

--ar r : oz - -

• » « **> •'dco n&fcf

veronderstellen dat de Franken hier nietgeweest waren.

Een hutkom op De Hoven te AaltenEen artikel over deze opgraving is opge-nomen in dit nummer van Westerheem.

De kerk te Hall bij Eerbeek

In 1982 werd samen met plaatselijke vrij-willigers een onderzoek ingesteld in dekerk te Hall (afb. 7). Op grond van ditfundamentenonderzoek kan men met enigevoorzichtigheid stellen dat de huidige kerk,die uit de 14de eeuw stamt, gedeeltelijkgebouwd is op de fundamenten van eenouder kerkje van circa 12 x 8 meter. Ditoudere kerkje dateert wellicht uit de 11deeeuw.

De Bentinckstraat te Arnhem

In verband met stadsvernieuwing kon in1982 en '83 een terrein aan de Bentinck-straat worden onderzocht. De Bentinck-straat is een klein steegje in het hart vanArnhem dat zijn naam ontleent aan hethuis van een van Arnhems burgemeesters,Bentinck genaamd. De opgraving heeftveel tijd gekost omdat zich in de werkputeen grote af valkuil bleek te bevinden.

7. Kerk te Hall. Overzichtstekening van hetonderzoek met de waarschijnlijke loop vande vroegere fundering.

De afvalkuil bevatte naast puin en mortelook veel aardewerk en vooral glasresten.Er zijn fragmenten van berkemeyers enroemers, bekerglazen, ballusterglazen enVenetiaanse glazen. Op veel fragmentenvan vensterglas komt een beschilderingvoor. Gezien de vondsten van hoge hoe-kige glazen met voet en een laag bekertjemet noppen en gekartelde voet, maardaarentegen het ontbreken van bijv. mai-geleins, denken we voor een datering vanhet vroegste glas aan de tweede helft vande 16de eeuw.De afvalkuil bleek door een dikkere, ver-der ongestoorde, middeleeuwse laag heengegraven te zijn. De middeleeuwse laagbevatte als jongste materiaal 13de- a 14de-eeuwse scherven. Kogelpot, blauwgrijs ensteengoed overheersten daarbij. Vooral inde onderste gedeelten van deze laag wer-den ook enkele andere scherven gevonden,waaronder Badorfscherven en Romeinsescherven. Onder deze bewoningslaag wer-den twee paalsporen aangetroffen.In een hoek van de werkput werd eenstenen beerput ontdekt. Onderzoek in deze

203

Page 221: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

beerput leverde voornamelijk 19de-eeuwsmateriaal op.In 1983 werd o.l.v. de conservator vanhet Arnhemse- gemeentemuseum nog eentweede werkput gegraven. Hierbij werdennaast een muur van kloostermoppen eneen tweede put met 19de-eeuwse vulling,ook ijzerslakken en een kuil met etens-afval gevonden.

De stadsmuren van Wageningen

De oude bewoning van Wageningen lagoorspronkelijk op de Westberg, maar ver-plaatste zich in circa 1100 naar het westen,naar de huidige plaats. In 1240 krijgt ditNieuw-Wageningen muren en bolwerkenvan Graaf Otto III . Hiervan zijn geensporen meer gevonden. De latere vesting-werken zijn bekend van een tekening uit1570. In de 17de eeuw zijn deze ingrij-pend vernieuwd blijkens een tekening uitcirca 1650 (afb. 8). Reeds omstreeks 1717

8. De stadsmuren van Wageningen. Tekeningvan Van Geelkercken uit 1650.

kreeg de stad toestemming om, daar waardit nodig was, de versterkingen te slopen,waarmee het einde van de stadsmurenwerd ingeluid. De afgelopen jaren zijn opeen aantal plaatsen in de stad resten vande versterkingen onderzocht.In 1977 werden in de Walstraat op eenvijftal plekken funderingsresten van deTweede Nudepoort en het bijbehorenderondeel, zoals afgebeeld op de tekening uitcirca 1650, gevonden. Twee van de ge-vonden muurdelen waren gefundeerd ophorizontale eiken balken van circa 30 cmdikte. Daaronder bevond zich klei.In de Schoolstraat werd in 1978 onver-wacht en snel door de Gemeente een res-tant stadsmuur gesloopt. Dit stuk bleekgefundeerd te zijn op rechtopstaande palen.Een laboratoriumanalyse wees uit dat hethier populierenstammen uit circa 1500betrof.

Bij een nog aanwezig deel van de stads-muur in de Kromme Hoek, bij het in 1972afgebrande Huize Torck, werd een proef-

204

Page 222: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

sleuf gegraven. Hier bleek geen houtenfundering aanwezig te zijn.In 1983 werd tijdens graaf werkzaamhedenten behoeve van het Molenstraattheater,onder het pand een zware muurfunderingontdekt, die vrijwel zeker onderdeel vorm-de van de oude stadsmuur, die hier directaan de voormalige stadsgracht stond. Erwerden veel 17de- en 18de-eeuwse aarde-werkresten gevonden die voor een belang-rijk deel gerestaureerd konden worden.Bij grondwerkzaamheden achter het Poli-tiebureau werden in 1980 muurfragmentenaangetroffen. Deze zijn ingetekend en ge-fotografeerd.

In 1983 werd nabij deze plaats een proef -sleuf gegraven om de juiste ligging vande stadsmuur aldaar vast te stellen. Ditmondde uit in een nog steeds aan de gangzijnde opgraving van een grote verdedi-gingstoren van meer dan tien meter door-snede. De toren is van een vrij zeldzaamtype uit de overgangsperiode naar bol-werken met geschutspoorten. Vergelijkbaretorens zijn gevonden bij de sterkte Vreden-burg in Utrecht.

De burcht Sevenaer te Zevenaar

Deze burcht heeft een grote rol gespeeldin de strijd tussen Gelre en Kleef om demacht in de Liemers. Over de vorm vande burcht, dié in 1690 is gesloopt, is wei-nig meer bekend dan dat die uit eenburcht en een voorburcht bestond. Totvoor kort dacht men dat de burcht hadgelegen op de plaatse van het Huis vanVan Nispen tot Sevenaar. Door ontdek-king en bestudering van een oud geschriftbleek dit echter niet het geval te kunnenzijn en rees het vermoeden 'dat de burchtop het terrein van de afgebroken Andreas-school aan de Nieuwe Doelen gestaanmoest hebben. Een veertiendaagse opgra-ving in de zomervakantie vormde eenhoogtepunt voor het afdelingswerk in1984 en gaf zekerheid omtrent de ligging.De voorkant van de burcht kon wordenblootgelegd met de ingangspartij en derestanten van de brug. De burcht bleek

omgeven door een dubbele gracht, waar-van de buitenste echter al voor de afbraakwas gedempt. Het kasteel ligt diep gefun-deerd en de muren bleken een dikte tehebben van oorspronkelijk drie en latervijf meter. Er zijn behalve vaatwèrkfrag-menten uit de 13de tot de 17de eeuwook spijkers, andere ijzerwaren en etens-afval als botten en oesters gevonden.

Tentoonstellingen

De altijd veel aandacht trekkende demon-straties in het restaureren van aardewerken het aantal door de afdeling ingerichtevitrines met vondsten ter gelegenheid vandiverse manifestaties zijn moeilijk op tesommen. De lijst van archeologische hoog-tepunten zou echter niet volledig zijnwanneer daar niet een aantal belangrijketentoonstellingen in genoemd zou worden,waar onze afdeling de resultaten van hetveldwerk toonde in de vorm van tekenin-gen, foto's en al of niet gerestaureerdevondsten.Het Arnhemse Gemeentemuseum gaf een gesten-cilde toelichting uit: „Tekens van Leven", 1978.

Onder de naam „Tekens van Leven" gafonze afdeling samen met de andere Gel-derse afdelingen in 1978 in het ArnhemseGemeentemuseum een presentatie vanhetgeen door amateurs met het zoekennaar menselijke sporen uit het verledenbereikt kan worden.Het Nijmeegs Museum Commanderie van St. Jangaf een gedrukte, geïllustreerde gids uit: „Scher-ven en potten uit zand en klei", 1982.

Voorjaar 1982 stelde onze afdeling deomvangrijke tentoonstelling „Scherven enpotten uit zand en klei" samen, waarmeein het Nijmeegs Museum Commanderievan St. Jan de resultaten van onze onder-zoeken in de Achterhoek, Liemers en deVeluwe werden getoond. In aangepastevorm is deze tentoonstelling in het najaarvan 1982 in het Liemers Museum teZevenaar en in het najaar van 1983 in hetStedelijk Museum te Zutphen gehouden.Het Arnhems Gemeentemuseum gaf een gedrukte,geïllustreerde gids uit: „De oudste bewoning vanArnhem", 1983.

205"

Page 223: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Ter ere van het 750-jarig bestaan van destad Arnhem werd begin 1983 een grotetentoonstelling gehouden in het Gemeen-temuseum, onder de naam „De oudstebewoning van Arnhem, archeologischevondsten uit de binnenstad en omgeving".Leden van onze afdeling hebben een grootaandeel gehad bij de voorbereiding vandeze door het Gemeentemuseum georga-niseerde tentoonstelling, waar ook eengroot deel van door ons gevonden en ge-restaureerde voorwerpen een plaats kreeg.

* Verslag in de afdelingsuitgave: Veldwerk-nieuws 1978

** Idem: Veldwerknieuws 1979—1980*** Idem: Veldwerk 1981—1982

Breehoven 826721 SN BENNEKOM

Publikaties:

J. Huisman. Archeologische vondsten in de buurt-schap Harten bij Renkum. 'WesterheemXXVII, 1978, p. 298 e.v.

P. Schut. Overzicht van neolithische vondsten envindplaatsen in de gemeente Aalten. Wes-terheem XXVII, 1978, p. 71 e.v.

P. Schut en J. A. Bakker. Een knophamerbijlzonder knop uit Dinxperlo. WesterheemXXIX, 1980, p. 378 e.v.

J. 'Huisman. Archeologisch onderzoek op deLeeuwenbrink bij Wageningen, WesterheemXXX, 1981, p. 185 e.v.

Henk Blom. De kerk te Hall bij Eerbeek. Wes-terheem XXXII, p. 243.

Lezingen

Rijksmuseum van Oudheden, Leiden:

di. 20 nov. 1984dr. M. J. Raven:„Aardewerk uit het Oude Egypte"

di. 11 dec. 1984dr. P. V. AddymanDirector York Archaeological Trust:„The Archaeology of Roman and Viking York".Spreker behandelt de geschiedenis van de stadYork in de Romeinse (Eburacum), Angelsak-sische (Eoforwic) en Vikingen en latere tijd(Jorvik), aan de hand van de opgravingsresul-taten sedert 1972.

di. 12 febr. 1985prof. dr. G. J. Verwers:„Aardewerk uit de Nederlandse 'Prehistorie"di. 26 febr. 1985dr. P. Stuart„Aardewerk uit provinciaal-Romeins Nederland1'

di. 12 mrt 1985drs. A. Peddemors:„Middeleeuws aardewerk uit Nederland"Plaats: Taffeh-zaalAanvang: 20.00 uurIngang: PapengrachtDe lezingen zijn vrij toegankelijk.

Afdeling Noord-Nederland

22 november: dr. A. T. ClasonBotmateriaal in de Middeleeuwse stad

13 december: prof. dr. H. T. WaterbolkDateringsmethodenGebouw Stichting en Materiaal, Oude Boteringe-straat 63, Groningen, 20.00 uur

Afdeling Kennemerland (Haarlem e.o.)

10 december: drs. Th. van MaarleveldOnderwater-archeologieDoopsgezinde Gemeente, Frankestraat 24, Haar-lem, 20.00 uur

Afdeling Amsterdam e.o.

21 november: dr. S. E. van der LeeuwDe fabricage van Middeleeuws aardewerk, spe-ciaal de kogelpot

19 december: prof. dr. L. P. Louwe KooijmansHet Neolithicum in het DeltagebiedHoofdgebouw Vrije Universiteit, de Boelelaan1105, 20.00 uur

Afdeling Rijnstreek30 november: dr. J. K. HaalebosOp zoek naar een castellum in WoerdenCollegezaal Acad. Ziekenhuis, Rijnsburgerweg 10,Leiden, 20.00 uur; gebouw 55

206

Page 224: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Bodemvondsten uit Arnhem

R. T. A. Borman

Een werktuig uit de oude Steentijd

In de archeologie speelt het toeval vaakeen belangrijke rol. Dit werd nog niet zolang geleden weer eens aangetoond dooreen vondst in de bossen van Schaarsber-gen. Op een pad, dat in de loop der tijdenreeds door ontelbare voeten was betreden,raapte een toerist uit Castricum een stukvuursteen op dat bij nadere bestuderingeen bewerkte afslag van ruim 100.000 jaaroud bleek te zijn. Het was de oudstevondst die ooit in Arnhem was gedaan.

Het voorwerp kreeg dan ook een ere-plaatsje in de Verhuell-omgang van hetArnhemse Museum. Elders in de stuw-wallen van Gelderland en Utrecht werdenongeveer terzelfdertijd werktuigen en af-slagen gevonden, die nóg ouder warendan het Arnhemse exemplaar. Ze werdenaangetroffen in grondlagen die dateren uitde periode die voorafging aan de komstvan het landijs tijdens de voorlaatste ijstijd(het Saalien), en hun geschatte ouderdombedraagt 150.000—200.000 jaar. Ook inde stuwwallen rond Arnhem kunnen der-gelijke vondsten verwacht worden. Voor-

lopig moet Arnhem het echter met tweeminder oude stukken stellen. Na de ont-dekking van het bovengenoemde exem-plaar kamden amateur-archeologen de om-geving van de vindplaats in Schaarsbergenvolledig uit, doch hun speurwerk leverdeslechts één nieuwe vondst op. Hoe danook, vastgesteld mag worden dat er zo'n100.000 jaar geleden mensen in dezestreken geleefd hebben.

De eerste boeren en hun begraafplaatsen

Voordat in het gebied van het latereArnhem de eerste huizen werden gebouwd,waren er al jagers en voedselverzamelaarsdie deze streek als hun „huis" of „heem"zagen. (Het achtervoegsel „hem" =„heem" ontstond pas in de Karolingischetijd.) Deze jagers en voedselverzamelaarslieten in Arnhem echter nauwelijks sporenachter. In het Arnhems bodemarchief be-rust een aantal bewerkte stukken vuur-steen uit de midden-Steentijd, die in deBroerenstraat gevonden zijn. Er is echtergeen zekerheid omtrent de juiste vind-plaats. De eerste boeren die dit gebied

1. Twee geslepenstenen bijlenuit de omge-ving van Arn-hem.Schaal 1 : 2.

207

Page 225: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

ruim 4500 jaar geleden (nieuwe Steentijd)als woonplaats kozen, vestigden zich op dehogere delen. Van hun nederzettingen istot op heden nog geen spoor teruggevon-den. Wel lieten zij op verschillende plaatsenhun belangrijkste werktuig, de geslepenstenen bijl, achter (afb. 1). Met deze bijlenkapten zij stukjes bos om akkergrond teverkrijgen, en het daarbij vrijgekomen houtgebruikten zij voor hun huizen en gereed-schappen. Over hun begraafplaatsen zijnwe wat beter geïnformeerd. Bij Schaars-bergen (afb. 2) bevinden zich nog twaalfgrafheuvels, waarvan zes in 1947 weten-schappelijk werden onderzocht. Tweegrafheuvels bleken tot het late Neolithi-cum (laatste fase van de nieuwe Steentijd,2500—1700 v. Chr.) gerekend te kunnenworden, terwijl de overige vier in devroege- en midden-Bronstijd (resp. 1700—1400 en 1400—1000 v. Ghr.) gedateerdkonden worden. Slechts één van de neo-lithische heuvels bevatte vondsten, waar-van de ouderdom met behulp van de C-14

methode vrij nauwkeurig kon wordenbepaald, namelijk 4435 ± 320 jaar (maxi-maal 160 jaar ouder of jonger dan 4435jaar). In het schachtgraf vond men deresten van een lijksilhouet (dit is eenbodemverkleuring in de vorm van dedode), die er eens gelegen had, en alsbijgiften een standvoetbeker met touw-versiering, een bijltje van grijze vuursteenen een spaanmes, eveneens van vuursteen(afb. 3). Door deze graf gif ten en doorde houding van het lijksilhouet kon wor-den vastgesteld dat hier een man van debekercultuur (standvoetbekerfase) wasbegraven. Rond het graf werden sporenvan een greppel en daarin resten van eenpaalkrans aangetroffen. Randstructurenvan greppels en/of palen kwamen in hetlate Neolithicum en tijdens de vroege- enmidden-Bronstijd veelvuldig en in velerleivariaties voor. Hoogstwaarschijnlijk had-

2. Een van de grafbeuvels te Schaarsbergen.Foto Gemeentearchief Arnhem.

208.

Page 226: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

3. Grafinventaris Schaarsbergen: standvoetbeker, bijltje en mes. Neolithicum.

209

Page 227: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

den ze een rituele betekenis en vormdenze een soort afscheiding tussen de leven-den en overledenen. Gedurende de opgra-ving werden verschillende monsters metstuifmeelkorrels genomen, die na analyseonder de microscoop een aantal gegevensopleverden omtrent het landschap of al-thans de vegetatie van destijds. Ten tijdevan de begrafenis van de standvoetbeker-man was hier overal loofbos met op dehogere gronden vooral linden en eiken enin de meer vochtige beekdalen elzen enhazelaars. Mede door menselijk ingrijpen inde natuur (bosontginning en akkerbouw)breidde de heide zich nadien sterk uit tenkoste van het loofbos. Dit bleek duidelijkuit de pollenanalyse van de bronstijd-graf heuvels. In tegenstelling tot de neo-lithische heuvels, die in hoofdzaak metzand waren opgeworpen, bestonden debronstijdgrafheuvels vooral uit afgestokenheideplaggen. In twee van deze heuvelsbevond zich een diep centraal schachtgrafmet een boomkist. Bijgiften ontbraken indeze graven. Een derde heuvel bevattetwee centrale schachtgraven, waaromheeneen aantal na-bijzettingen gerangschiktlagen, eveneens in de vorm van schacht-graven met boomkisten. Het betreft hiervermoedelijk een zogenaamde familiegraf-heuvel uit de midden-Bronstijd. Voorwer-pen en randstructuren ontbraken hier ook.

De laatste bronstijd-grafheuvel, de zoge-heten Meelworstenberg, was een drieperio-denheuvel. Deze was in drie fasen aan-gelegd, waarvan de tweede de belangrijkstewas. Ook hier werd een centraal grafaangetroffen, doch het aantal latere bijzet-tingen in de vorm van tangentiaal gerichteschachtgraven (rondom het centrale graf,met de lange zijde daarnaar gericht) metboomkisten was bijzonder groot. Dezegraven uit de tweede fase, wederom ken-merkend voor een familiegraf heuvel, warenomringd door een enkelvoudige krans vanwijdgestelde palen. De paalkrans werd nade opgraving opnieuw rond de grafheuvelaangebracht, maar was in 1965 grotendeelsvermolmd en omgevallen.

Verspreiding van de oudheidkundige ver-schijnselen

In de laatste decennia is men steeds meeraandacht gaan besteden aan het registrerenvan vondsten en vindplaatsen. Van vroe-ger gedane vondsten werd getracht nogzoveel mogelijk gegevens omtrent de exactevindplaats en de vondstomstandigheden teachterhalen, terwijl bij nieuwe vondsteneen zo uitvoerig mogelijke registratie vanalle benodigde gegevens plaatsvindt. Dooralle bekende vondsten en vindplaatsen opeen topografische kaart vast te leggenontstaat dan een duidelijker beeld van deverspreiding en samenhang van allerleiarcheologische verschijnselen. Wanneerdaarnaast bodemkaarten, geomorfologischekaarten en geologische kaarten, alsmedehoogtekaarten geraadpleegd worden, wordtook de relatie van de mens en zijn natuur-lijke omgeving in het verleden veel duide-lijker. Bij toekomstige onderzoekingen kanvan de nieuwe inzichten gebruik wordengemaakt. Wanneer we kijken naar de lig-ging van de grafheuvels in deze streken,ontdekken we een merkwaardig versprei-dingspatroon. Langs twee denkbeeldige,lijnen treffen we een reeks van deze graf-heuvels aan (Heelsum-Schaarsbergen enDoorwerth-Schaarsbergen). Beide graf-heuvelrijen vinden we op de hogere delenvan de stuwwallen. Voorts blijkt dat degrafheuvels ten oosten van Schaarsbergengeheel ontbreken, en niet alleen daar, maarook in het overige deel van Zuidoost-Veluwe. Een tweede interessante ontdek-king is dat de bewoning zich na het Neo-lithicum geleidelijk aan naar de lageredelen van Arnhem verplaatst heeft.

De Bronstijd

Halverwege de hoge stuwwal en de oudestadskern, in de Van Goyenstraat, werdenin 1939 sporen van een nederzetting uitde Bronstijd aangetroffen. Die sporen be-stonden uit vele paalsporen van huizenen een aantal aardewerkscherven uit delate Bronstijd (1000—700 v. Chr.). Tweebronzen voorwerpen uit de Bronstijd (afb.

210

Page 228: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

4. (Niet op schaal).Links: bronzen kokerbijl, late Bronstijd (naarPleyte). Collectie Rijksmuseum v. Oudhe-den, Leiden.Rechts: schets van de bronzen dolk (G. El-zinga). Collectie Rijksmuseum v. Oudheden,Leiden.

4) , waarvan de vindplaats niet bekend is,zijn een dolkje met twee schachtgaatjesvoor een handvat, en een kokerbijl uit de8ste eeuw v. Chr., die als een produkt vande inheemse Hunze-Eems-industrie uit delate Bronstijd (1000—700 v. Chr.) gezienmoet worden. Uit de laatste periode isook een urnenveld bekend nabij Valken-huizen.

IJzertijd-bewoning in de „binnenstad"

In de Ijzertijd (700—12 v. Chr.) blijktde bewoning zich vooral in en rond delatere stadskern te concentreren, en wellangs de oude beeklopen. Buiten de stads-kern is ijzertijdaardewerk gevonden bij deVelperweg (Berkenhof), Monnikenhuizen,het sportterrein de Bakenberg, Het Dorp,en langs de Utrechtseweg bij de Kema.Omtrent de ijzertijdvondsten uit de bin-nenstad moeten we enige voorzichtigheidbetrachten, omdat uit de verspreidingdaarvan zou kunnen worden afgeleid dat„Arnhem" reeds in de prehistorie bewoondwas. Allereerst moet daarom worden vast-gesteld dat hetgeen er uit deze periodehier gevonden is min of meer door toeval

aan het licht kwam. In de oude stadskernis immers reeds eeuwen achtereen gebouwden verbouwd, waardoor de grond daar inieder geval tot op enige meters dieptedanig verstoord is. Wat de prehistorischemens hier ook achterliet, het meeste zalin de daaropvolgende eeuwen door allerleigraaf- en bouwtechnieken verdwenen zijn.Het is zonder meer een gelukkig toeval,wanneer nog iets van zijn behuizing ofgereedschap wordt teruggevonden. In detweede plaats zijn de sporen die bij graaf-werkzaamheden blootkwamen, in veel ge-vallen niet als zodanig herkend en dus ookniet gemeld. Een en ander impliceert datde gegevens, waarover we met betrekkingtot de Ijzertijd in de binnenstad vanArnhem beschikken, verre van compleetzijn. Opvallend blijft dat bijna alle vind-plaatsen langs de oude beeklopen gelegenzijn. Op het Stationsplein werden in 1951scherven van zogenaamde ruwwandig be-smeten urnen uit de vroege Ijzertijd ge-vonden. In de Janslangstraat werd onderenige jongere lagen een dik pakket zwartegrond met vegetatieresten en een ijzertijd-scherf aangetroffen (1950). Uit de Beau-lieustraat is een voetbekertje (afb. 5)

5. Voetbekertje uit Arnhem, Beaulieustraat.Ijzertijd. Schaal 1 : 4. Collectie Gelderse Ar-cheologische Stichting.

afkomstig. Een zogenaamde Laufelder-urnuit de 6de eeuw v. Chr. kwam tevoor-schijn in de Weezenstraat (afb. 6) , terwijl

211

Page 229: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

6. Ur«, gevonden in de Weezenstraat, Arnhem.6de eeuw v. Chr. Schaal 1 : 4.

in de nabijgelegen Looierstraat schervenwerden gevonden uit de late Ijzertijd.Het Gele Rijdersplein leverde soortgelijkevondsten op. Op de Markt, bij het Pro-vinciehuis, tenslotte werden eveneensscherven en een weefgetouw-verzwaringuit de Ijzertijd ontdekt.

Continuïteit in bewoning?

In het gebied van de latere stad Arnhemwas dus reeds op tal van plaatsen bewo-ning in de Ijzertijd. Natuurlijk dringt devraag zich op of deze bewoning is blijvenbestaan in de Romeinse tijd en de vroegeMiddeleeuwen. Slechts weinig vondstenpleiten voor een continuïteit in bewoning,hetgeen echter niet betekent dat die erniet was. De Arnhemse bodem is in deloop der eeuwen danig vergraven, waar-door misschien sporen die herinneren aanvoortgezette bewoning grotendeels verlo-ren zijn gegaan (Wellicht ook worden inde toekomst nog woonresten uit dezeperiode ontdekt). Van de Romeinen zelfweten we dat zij een tijdlang een bredestrook langs de rijksgrens (bij ons deRijn) vrijhielden van bewoning, waardoorhet gevaar van binnenvallende stammenminder groot was. Of zij deze beschermen-de maatregel overal en altijd hebben toe-

gepast is niet bekend. De totaal onver-wachte ontdekking van een Romeins cas-tellum bij Meinerswijk maant tot voor-zichtigheid bij het trekken van al te voor-barige conclusies. Merovingische vondstenzijn niet alleen gedaan op het castellum-terrein en in de Rosandepolder, maar ookin de Arnhemse stadskern. Karolingischevondsten kennen we daarentegen weer al-leen uit de Rosandepolder. Wat niet. iskan echter nog ontdekt worden. In iedergeval was er op verschillende plaatsen inde latere stadskern bewoning in de Ijzer-tijd. Of er ook sprake was van een con-tinuïteit in bewoning moet nog blijken.

Het Romeinse castellum in Meinerswijk

Van het Romeinse castellumterrein in Mei-nerswijk is slechts een klein stukje opge-graven. Toch zijn in dat kleine stukje vol-doende sporen van militaire bewoning te-voorschijn gekomen om de historie vanhet castellum in grote lijnen te kunnenvaststellen. In totaal konden de archeolo-gen, op grond van grachten, muren envoorwerpen, zes perioden onderscheiden.Het castellum werd aan het begin van de1ste eeuw n. Chr. in gebruik genomen.Omstreeks 260 n. Chr., toen verschillendestammen de Rijn overstaken en het rijkbinnenvielen, werd de versterking door debezetting verlaten. Er volgde een tijd vangrote onrust, en de vondsten wijzen er opdat de Romeinen niet eerder dan rond 360terugkeerden. Aan het begin van de 5deeeuw werd de Rijngrens op tal van plaat-sen door Germaanse stammen overschre-den, en de ineenstorting van het Romeinsegezag was een feit: voor het laatst ver-lieten de Romeinen het castellum inMeinerswijk.

Even ten noorden van het castellumterreinligt de Rosandepolder. Al in de jaren vijftigzijn hier bij zandzuigwerkzaamheden grotehoeveelheden Romeins aardewerk tevoor-schijn gekomen. Het lijkt voor de hand teliggen om deze vondsten in verband tebrengen met een bij het castellum gelegenburgerlijke nederzetting (vicus) waarvan

212

Page 230: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

de bewoners door handel en ambacht voorde noodzakelijke voorzieningen van de inhet castellum gelegerde troepen zorgden.In de Romeinse tijd stroomde de Rijn hiernoordelijker, en dus dichter langs de heu-vels, wanneer we er tenminste van uitgaandat de grote hoeveelheid in de Rosande-polder aangetroffen Romeinse archeologicaaan een Romeinse burgerlijke nederzettingmag worden toegeschreven. Het lijkt uit-gesloten dat zo'n nederzetting ten noordenvan de Rijn lag. Al eerder vermeldden wedat zowel op het castellumterrein als inde Rozandepolder Merovingische vondstenzijn gedaan. In beide gevallen betrof hetpotfragmenten. Deze vondsten kunnenwijzen op een continuïteit in bewoning,met andere woorden: de Romeinen maak-ten plaats voor de Franken. In tegenstel-ling tot Meinerswijk is in de Rosandepolderook Karolingisch materiaal aangetroffen,waarmee we zijn beland in de tijd vanKarel de Grote en zijn opvolgers.

Meginhardes wich

Uit historische bronnen weten we dat erin de 9de eeuw een nederzetting „Megin-hardeswich" bestond. Deze nederzettingwerd in 847 door de Noormannen geplun-derd, waarna de naam uit de geschiedenisverdween. Tot op heden lijkt de enigeplaats die, op grond van archeologischevondsten, met dit „Meginhardeswich"geïndentificeerd kan worden, de Rosande-polder te zijn. Waarschijnlijk was dat„Meginhardeswich" een handels- of haven-plaats. Gezien het gevaar van verzandingkon althans een haven alleen maar in debuitenbocht van de rivier, en dus op de

noordelijke oever, worden aangelegd. Me-ginhardeswich lag dus mogelijk op denoordelijke oever van de Rijn ter hoogtevan de Rosandepolder. De historie zwijgtna 847. In 893 wordt „Arneym" voor. heteerst vermeld, en er blijkt dan sprake tezijn van een kleine nederzetting bestaandeuit een kerk en enige boerenhoeven.Heemnamen, zoals Arnhem, zijn vooral inde 9 de eeuw en onder Frankische invloedontstaan. „Heem" betekent „huis", en hetachtervoegsel heem werd vaak voorafgergaan door een persoonsnaam, in dit gevalmogelijk „Arno". De naam „Arnhem" zoudus „huis van Arno" betekenen. Dat Arn-hem voor het eerst, althans voor zoveronze kennis reikt, genoemd wordt in 893,wil niet zeggen dat de nederzetting nietal eerder bestond. Er is wel eens geopperddat de bewoners van Meginhardeswich nade plundering door de Noormannen zijnuitgeweken naar een wat: oostelijker gele-gen gebied waar zij de nederzetting Arn-hem stichtten. Op de vraag hoe Arnhemontstond kunnen we dus verschillendeantwoorden geven. Antwoord één luidtdat de plek vanaf de Ijzertijd permanentbewoond bleef en pas in de 9de eeuw zijn(nog bestaande) naam kreeg. Mogelijkook werd Arnhem door gevluchte bewo-ners van Meginhardeswich gesticht, of, endat is de derde mogelijkheid, er ontstondin de loop van de 9de eeuw, voor heteerst sinds de Ijzertijd, een nieuwe neder-zetting die een eigen naam kreeg.

Gemeentemuseum Arnhem,Utrechtseweg 87,6812 AA ARNHEM

213

Page 231: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Een vroeg-neolithische scherf metgraanafdrukken uit Winterswijk (Gld.)

P. Schut

Tijdens graaf werkzaamheden op de „H°ge

Wieber" te Winterswijk werden door deheer J. H. Goorhuis vondsten uit verschil-lende perioden aangetroffen. Tussen dezevondsten bevindt zich een neolithisch rand-fragment, dat onze speciale aandacht ver-dient a. De vindplaats bevindt zich op eendekzandrug langs de Winterswijkse Slinge(afb. 1). Hulst 2 heeft aangetoond datdeze smalle dekzandgordel temidden vaneen overwegend vochtig gebied, van bij-zondere betekenis is voor de bewonings-

1. Detail van ontwerp van de archeologischekaart naar Hulst.

dekzandgebied

overwegend vochtige gronden

vindplaats 1. WinterswijkZwolle (Groenlo)Winterswijkbeek

geschiedenis van dit deel van de Achter-hoek.De scherf (afb. 2) is roodbruin van kleuraan binnen- en buitenzijde en zwart op hetbreukvlak. De buitenkant is beter afge-werkt dan de binnenzijde, maar is welonregelmatig door de aanwezigheid vanholtes als gevolg van de organische ver-schraling. De verschraling bestaat hoofd-zakelijk uit kwartsdeeltjes (2—5 mm) enorganisch materiaal (3—8 mm). De steen-deeltjes komen door het oppervlak heen(1 a 2 stukjes per vierkante cm). De bin-nenzijde is zeer onregelmatig door de in-tensieve organische verschraling. De randis naar buiten toe afgerond en bovenopafgeplat. De onregelmatige dikte van derand is het gevolg van het wegwerken vande laatste resten klei.Drs. J. P. Pais (IPP) was zo vriendelijkdeze organische afdrukken nader te bekij-ken, wat resulteerde in de herkenning vaneen aarspilinternodium met kelkfragmen-ten (spiculavorkje) van emmertarwe eneen graankorrel van vermoedelijk een on-rijp nog in het kaf zittend exemplaar vangerst.

De grove organische verschraling en hetbaksel wekten bij mij al het vermoeden,dat we hier te maken hebben met eenvroeg-neolithische scherf. Volgens dr. L.P. Louwe Kooijmans lijkt het fragmenthet meest op het Hazendonk I/II-mate-riaal3. Hoewel het Swifterbant-aardewerkook met organisch materiaal is verschraald,is de wijze van verschraling duidelijk af-wijkend en is het oppervlak bij het Swif-terbant-materiaal beter afgewerkt (mede-deling drs. P. de Roever). Wel zijn er quaprofiel en wanddikte ook parallellen tevinden bij het Swifterbant-aardewerk 4.Interessant hierbij is het feit dat in Swif-terbants emmertarwe en gerst zijn aange-

214

Page 232: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

2. Winterswijk. Foto H. ter Steege.

troffen, terwijl in Hazendonk I eenkoornen gerst voorkomen °.Naast deze aardewerkvondst kennen wenog een groot randfragment uit Zwolle(gem. Groenlo), dat enige overeenkomstvertoont met het Swifterbant-materiaal7.Deze vindplaats ligt op circa 8 kilometerstroomafwaarts van de Winterswijksevindplaats. Aangezien we slechts met éénscherf te maken hebben, moet een zekereculturele of chronologische toewijzing gezien worden voor bewoning in de periode3400—3000 v. Chr.

Burrichter 8 neemt op grond van pollen-onderzoek aan, dat we vanaf 3365 ± 120v. Chr. met permanente nederzettingen indit gebied mogen rekenen 9. Het lijkt nietonwaarschijnlijk dat we in de Achterhoekook sporen van de Michelsberg-cultuurmogen verwachten. Uit de omgeving vanCoesveld, op 30 kilometer afstand vanWinterswijk, zijn drie nederzettingsterrei-nen van deze cultuur bekend10.Tot slot wil ik de in de tekst genoemdepersonen bedanken voor hun medewerkingen de heer J. H. Goorhuis voor zijn toe-stemming om deze vondst te publiceren.

Noten1 Dit fragment was de enige neolithische vondst,

naast vondsten uit de Bronstijd en Ijzertijd.2 Hulst 1981.3 Hazendonk I en II-materiaal is beschreven

in Louwe Kooijmans 1976, 255—259 en263—267.

't Zie ook De Roever 1979, 13—37.5 Casparie e.a. 1977, 51.

0 Louwe Kooijmans 1976, 259.7 Lanting & Mook 1977, 57.S Burrichter 1980, 43.9 De overige vroeg-neolithische vondsten uit de

Achterhoek zijn beschreven door Schut 1981,105—111.

ln Finke 1980, 67—71.

Literatuur

Burrichter, E., 1980. Pollenanalystische undVegetationskundliche Befunde zur Siedlungs-geschichte im westlichen und zentralenMunsterland. In: Führer zu vor- und früh-geschichtlichen Denkmalern, Band 45, 40—52, Mainz am Rhein.

Casparie, W. A., B. Mook-Camps, R. M. Palfe-nier-Vegter, P. C. Struyk, W. van Zeist,1977. The palaeobotany of Swifterbant('Swifterbant Contribution 7). HeliniumXVII-1, 28—56.

Finke, W., 1980. Die Jungsteinzeit im west-lichen und zentralen Munsterland. In: Füh-rer zu vor- und frühgescbichtlichen Denk-malern, Band 45, 67—86, Mainz am Rhein.

Hulst, R. S., 1981. De Whemerbeek te Win-terswijk archeologisch benaderd. Uitgave:vereniging „het Museum" Winterswijk.

Lanting, J. N. & W. G. Mook, 1977. The pre-and protohistory of the Netherlands in termsof radiocarbon dates. Groningen. :.

Louwe Kooijmans, L. P., 1976. Local develop-ments in a borderland. OudheidkundigeMededelingen uit het Rijksmuseum van Oud-heden te Leiden LVII, 227—297.

Roever, P. de, 1979. The pottery from Swifter-bant — Dutch Erteb011e?

Swifterbant Contribution 11, Helinium XIX-1,13—37.

Schut, P., 1981. Een „durchlochte Breitkeil" uitZelhem en een overzicht van vroeg-neo-lithische vondsten uit de Achterhoek. Wes-terheem XXX-3/4, 105—111.

Steenstraat 40,6828 CL ARNHEM

215.

Page 233: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Een hutkom uit de 9de eeuw te Aalten (Gld.)

P. Schut

Na de ontdekking van een 12de-eeuwsekelder1 werd het zoeken naar de vroeg-middeleeuwse nederzetting door de Werk-groep Bodemonderzoek van de Oudheid-kundige Werkgemeenschap Aalten, Dinx-perlo en Wisch energiek voortgezet.In december 1982 resulteerde dit in deontdekking van een 9de-eeuwse hutkomop de Hoven te Aalten. Tijdens de aanlegvan wegen werd de zwarte grond verwij-derd, waardoor enkele verkleuringen aanhet licht kwamen, die opgemerkt werdendoor de heren H. Hofs en J. Lankamp.Aangezien slechts één dag ter beschikkingstond voor een noodonderzoek werd be-sloten zich te concentreren op de grootsteverkleuring. Er werden in eerste instantietwee schuin tegenover elkaar liggendekwadranten onderzocht. Na de aanleg vaneen riolering bleek een derde kwadrantgespaard te zijn, dat toen alsnog onder-zocht werd. Door tijdgebrek was het nietmogelijk om de profielen nauwkeurig inte tekenen. Wel werden de vlakken en deverticale contouren van de hutkom inge-tekend. De verdere interpretatie berust opde bestudering van dia's2.

De hutkom

Onder de circa 6,0 cm dikke zwarte boven-laag tekende zich een grillige min of meerrechthoekige verkleuring af. Deze verkleu-ring was in het zuidwesten ten dele recentverstoord (afb. 1).

Het maaiveld bevond zich op 32.80 m+ NAP.Het grondplan van de hutkom was recht-hoekig van vorm met uitzondering van deoostelijke smalle zijde die enigszins scheefstond. Aangezien het noordoostelijke kwa-drant niet onderzocht kon worden, is hetniet uit te sluiten dat de oostelijke wandin het midden geknikt was.

1. De hutkom op respectievelijk 0,60, 0,90 en1,10 m onder het maaiveld (tek. J. Lankamp/P. Schut).

De hutkom was noordoost-zuidwest ge-oriënteerd met zijden van circa 6,35 bij4,20 meter.Op de bodem bevond zich langs de zijdeneen greppel die rechthoekig in doorsnedewas en maximaal 25 cm diep (afb. 2a).De greppels langs de lange zijden liepenniet door in die van de.westelijke smallezijde. In de noordwesthoek maakte degreppel van de lange noordelijke zijde eenknik naar binnen, vlak voordat deze de

216

Page 234: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

bij afb. 2a greppel van Schwellrahmenbij afb. 2b esdek

doorsnede van greppel

keienvloertje

recent verstoord

zwart

bruinzwart

bruin

bruingeel

2. De hutkom op bodemniveau (A) en de tendele gereconstrueerde profielen (tek. J. Lan-kamp/P. Schut).

greppel langs de westelijke wand raakte,waarbij de greppel ongeveer 15 cm pa-rallel aan die van de westelijke wanddoorliep.Ook in de zuidwesthoek duidde een ver-dikking van de greppel op een dergelijkeconstructie.Er werden twee (paal?)kuilen aangetrof-fen langs de westelijke wand, namelijk inhet midden en in de zuidwesthoek. Degrote kuil in het midden was secundairten opzichte van de greppel, aangezien degreppel niet in de kuil doorliep.De wanden van de hutkom waren tamelijkrecht uitgegraven met uitzondering van de

217.

Page 235: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

oostelijke wand en het westelijk deel vande zuidwand (zie onder). Langs de oost-wand stond de eigenlijke wand wel recht,maar hier bevond zich tussen de hutwanden de kuilwand een kolom van vulaarde.De komma-vormige verkleuring in de zuid-oosthoek moet als een verstoring gezienworden die ontstaan is bij het graven vande kuil.

In het profiel tekende zich boven de grep-pel op verschillende plaatsen een donkerekolom af, die tevens duidelijk zichtbaarwas in het vlak van de noordwest kwa-drant. Vermoedelijk betreft het hier dehutwand, die mogelijk uit plaggen bestond.Het grillige patroon dat in het eerste vlakzichtbaar was, is hoofdzakelijk het resul-taat van het secundaire gebruik van dehutkom als af valkuil.De hutkom is opgevuld in drie fasen. Deeerste fase werd gevormd door een bruin-zwarte vulling tegen de noordelijke wand.Mogelijk is dit het gevolg van natuurlijkeopvulling na het verlaten van de hut, aan-gezien de noordelijke wand zich op hethoogste punt van de helling bevindt (afb.2b).In de tweede fase werd het grootste deelvan de hutkom gebruikt als afvalkuil meteen vondstrijke zwarte vulling. De derdefase werd gevormd door een lichter ge-kleurde ondiepe (35 cm) depressie in denoordwesthoek.

Interpretatie

Hutkommen zijn een algemeen voorko-mend verschijnsel in middeleeuwse neder-zettingen. Hoewel een indeling in grootteniet direct mogelijk is, valt op dat demeeste hutkommen kleiner zijn dan 4 me-ter, bijvoorbeeld Gasselte 3, Grubbenvorsten Cuyck 4, Warendorf 5 en Odoorn °.In een aantal gevallen duiden vondsten opeen functie als weefhut voor deze kleinerebouwsels. Slechts een klein aantal hut-kommen is groter met name Varsen (5 x5.25) 7, Sleen (6 x 5) s, Bocholt (6 x 3) 9,Ostbevern-Schirl, Kr. Warendorf (6 x 7) 10

en Emmen (5.30 x 4.50) '-1. Vermoedelijk

hebben de grotere hutkommen een anderefunctie gehad. In Bocholt bleek in de hut-kom een smederij gevestigd te zijn ge-weest, terwijl ook in Ostbevern-Schirl devondsten op een smederij wezen.De meeste hutkommen zijn van het typemet 2 palen (meestal de kleine bouwsels)of met 6—8 palen (vaak in een greppel).In enkele gevallen ontbraken paalgatenhelemaal, namelijk in Varsen en Odoorn(mr. 23). Verlinde attendeerde op demogelijkheid dat de uitgegraven grondmogelijk als een wal langs de zijden wasopgeworpen, waarop dan het dak rustte X2.Bij de hutkom uit Aalten ontbreken aan-wijzingen voor een van de bovenstaandeconstructies. Slechts langs de westelijkezijde bevindt zich een tweetal (paal?)kuilen. Aan de oostelijke wand lijkendeze echter te ontbreken, hoewel hier nietuitgesloten kan worden dat zich paalgatenbevonden in het niet onderzochte noord-oostelijke kwadrant. In ieder geval is ergeen sprake van een hutkom van het typemet 6 of 8 palen, terwijl een dusdaniggrote hutkom met 2 palen niet waar-schijnlijk is.

Onzes inziens moet de verklaring voor degreppels en het ontbreken van een paal-constructie gezocht worden in het aan-wezig zijn van een horizontaal balkenraam(Schwellrahmen), waarop mogelijk destaanders hebben gestaan. Tussen destaanders was dan vermoedelijk een plag-genwand opgestapeld.

Een vergelijkbare constructie werd inOstbevern-Schirl (Kr. Warendorf) aange-troffen13. De heer W. Finke (Westfali-sches Museum fur Archaologie, Munster)was zo vriendelijk om afdrukken van deopgravingsplattegronden van Ostbevern-Schirl beschikbaar te stellen. Er werdendaar 3 hutkommen (F16-18) met Schwell-rahmen aangetroffen. Deze hutkommenkonden in de 9de—10de eeuw gedateerdworden. Bij de hutkommen F16 en 17was de effectieve oppervlakte (d.w.z. bin-nen het balkenraam) 5.70 x 4.60 en 5.40x 3.80. Doordat de Duitse vondsten secun-

218

Page 236: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

daire constructies waren in oudere hut-kommen (met palen) was de kuilgrootte6 x 7. Bij F17 was ook sprake van eenplankenwand aan de buitenzijde van hetSchwellrahmen 14.

In Aalten was de effectieve oppervlakte5.25 x 3.75 m.

Beide vindplaatsen zijn goed met elkaar tevergelijken, waarbij enkele kleine verschil-len optreden. De Duitse vondsten lateneen aaneensluitende greppel zien, terwijlin Aalten de westelijke greppel los staatvan het overige deel.

zuid zijn georiënteerd met in één geval deEen ander verschil ligt in het feit dat dehutkommen uit Ostbevern-Schirl noord-vermoedelijke ingang aan de oostzijde(F17).

In Bocholt trof men een hutkom aan dieeveneens noord-zuid georiënteerd was metde ingang aan de westzijde. Aangezienhier vermoedelijk sprake is van een ingangvanuit een ander huis, kan deze liggingniet vergeleken worden met die van los-staande hutkommen. Een tweede hutkomin Bocholt was oost-west georiënteerd metde ingang aan de zuidzijde. De hutkom inVarsen bleek noord-zuid georiënteerd metde ingang aan de zuidzijde. In Sleen enEmmen was de ingang in het zuidwestenen was de lengterichting oost-west ennoordwest-zuidoost gericht.

Uit het bovenstaande blijkt, dat hoewelde richting kan variëren, de ingang in demeeste gevallen aan de zuid- of zuidwes-zijde ligt.

Wanneer we dit gegeven projecteren opde Aaltense hutkom, valt de diepere uit-stulping in het westelijk deel van de zuid-zijde op. Deze onderscheidt zich van deoverige onregelmatigheden in het eerstevlak door zijn grotere diepte (tot 35 cmboven de hutbodem). In hoeverre debruine verkleuring in de hoek onder deuitstulping tot de ingangspartij gerekendmoet worden of dat deze ontstaan istijdens het graven van de ingang (?) isonduidelijk.

Wanneer we hier werkelijk met de ingangte maken hebben, dan is het onwaarschijn-lijk dat deze een breedte had van 3 meterwat door de uitstulping gesuggereerdwordt. De grote breedte zou dan het ge-volg kunnen zijn van het uitgraven vande ingang.Langs de oostelijke wand bevond zich eenkeienvloertje, terwijl verspreid over debodem nog een aantal keien werd aange-troffen.

De vondsten

De vondsten werden per kwadrant in drielagen verzameld. De grote hoeveelheidvondsten uit de eerste twee lagen duidterop dat de hutkom secundair als afval-kuil is gebruikt. Aangezien de hutkom indrie fasen is opgevuld, maar de vondstenonafhankelijk van deze fasen zijn verza-meld, leek het niet zinvol om de vondstenper laag te beschrijven. Deze keuze wordtondersteund door het feit dat in iedergeval één scherf in laag I werd aange-troffen die bleek te passen aan een scherfuit laag IL Aangenomen mag worden datde hutkom relatief snel is opgevuld.

Het aardewerk

Het grootste deel van de scherven is vaninheemse kwaliteit (circa 99 % ). Voor deindeling van het kogelpot-materiaal is detypologie van Dorestad gebruikt15. Hierbijdient opgemerkt te worden dat een zekeretoeschrijving aan een van de typen nietaltijd mogelijk was. Met: name geldt ditvoor de typen HIB en C. Als belang-ïijkste criterium is hier gekozen voor depositie van de afgevlakte rand: horizon-tale positie HIB en schuine naar buitenstaande rand HIC.

Voor alle typen geldt dat zij hoofdzakelijkverschraald zijn met steengruis, terwijl dekleur varieert van rood tot zwart. In hetalgemeen komt de verschraling met nameaan de binnenzijde door het oppervlakheen, waarbij de stukjes steen dan vaakbedekt zijn met een dun kleilaagje, waar-

219

Page 237: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

3. Kogelpot-aardewerk uit hutkom HIA-C.Schaal 1 : 4.

door een hobbelig oppervlak ontstaat. Debuitenzijde is meestal beter afgewerkt.

HIA (afb. 3,1)Een randfragment van de kleine variant(doorsnee 15 cm). De rand loopt spitsafgerond toe.

HIB (afb. 3,2)Een dikwandig fragment met horizontaalafgeplatte rand.

HIC (afb. 3,3—7)Twaalf randfragmenten met een schuinafgeplatte rand. In een aantal gevallenbezit de rand aan de buitenzijde en/ofbinnenzijde een lichte verdikking die ont-staan is bij het afvlakken van de rand.Een fragment (afb. 3,7) heeft een asyme-trische doorsnee, waardoor het ook totHIB gerekend zou kunnen worden. Desterk schuinstaande afgeplatte rand pleiter echter meer voor deze scherf tot HICte rekenen.

HII (afb. 4,1)

4. Handgevormd aardewerk uit hutkom HII-IVen overigen. Schaal 1 : 4.

Het is niet zeker dat steelpannen onderde vondsten vertegenwoordigd zijn. Eenfragment bezit een licht afgezette verdikterand die afgerond is. Aan de binnenzijdevertoont het fragment een aanzet tot eenscherpe knik naar binnen, waardoor heteen schaalvormig profiel vertoont, moge-lijk van een steelpan.

HUI (afb. 4,2—6)Een vijftal hoofdzakelijk dikwandige rand-fragmenten met een licht naar buitenstaande of verticale rand. Eén fragmentvalt op doordat de rand aan de buitenzijdewel licht geprofileerd is, maar aan debinnenzijde niet, waardoor het ook eenvariant van HIV kan zijn. Tevens bezitdit fragment een verticaal gericht golvendpatroon (afb. 4,6). Een tweede fragmentbezit een secundair bijgedraaide randpartij.Reichmann stelt dat deze secundair bij-gedraaide kogelpotten sinds de 9de eeuwvoorkomen 10.

HIV (afb. 4,7)Twee fragmenten met een schuin naar bin-nen afgeplatte rand, waarvan de rand nietis geprofileerd. Het grotere fragment laat

220

Page 238: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

een ruw oppervlak zien, waarbij 2 cmonder de rand glad is afgewerkt met devingers.

Overige handgevormde fragmenten:— Vijf kleine randfragmenten. Niet nader

te determineren.— Een wandfragment met knobbeloor,

verschraald met zand (afb. 4,8).

— Een randfragment met een licht afge-zet tuitje, dat verkregen is door mettwee vingers de rand in te knijpen(toeval?), verschraald met zand (afb.4,8).

— Negen bodemfragmenten met vlakkesoms licht convexe of concave bodem.In de meeste gevallen lijkt de wandzonder scherpe knik in de bodem tezijn overgegaan.

— Randfragment van opvallend goedekwaliteit. De rand is horizontaal af-geplat. Aan de binnenzijde bevindt zicheen verdikking onder de rand (deksel-geul?). Mogelijk betreft het hier eenschaalvorm. Het fragment is gladwan-dig en verschraald met zand (afb. 4,9).

— Circa 300 wandfragmenten.

Importaardewerk (afb. 7)Uit de eerste laag zijn vier kleine wandfrag-menten afkomstig waarvan twee Pings-dorf-fragmenten (10de—12de eeuw), eenwitgeel fragment met radstempelversiering(8ste—9de eeuw) en een niet nader tedefiniëren geelkleurig fragment.

Datering

Verwers en Van Es1 7 komen voor hetaardewerk in Dorestad tot de volgendedateringen:

HIA eind 8ste—10de eeuwHIB eind 8ste—10de eeuwHIC 9de— 9de eeuwHII 5de— 9de eeuwHUI (5de?) 6de— 9de eeuwHIV 5de— 9de eeuw

Hierbij hebben zich de Hl-vormen ont-wikkeld uit de HlII-vormen, waarbij inde 9de eeuw H U I geheel wordt verdron-

gen door Hl . Aangezien in Aalten HICduidelijk in de meerderheid is, maar ookHUI nog redelijk vertegenwoordigd is,kan geconcludeerd worden, dat een date-ring in de 9de eeuw waarschijnlijk is.

Opvallend is dat HIA en B ieder metslechts één fragment is vertegenwoordigd.Pingsdorf-aardewerk komt met zekerheidvoor het eerst in de 10de eeuw voor, ter-wijl Badorf in de 8ste en 9de eeuw geda-teerd kan worden. De datering van hetPingsdorf-aardewerk is strijdig met boven-staande datering voor de hutkom. Aange-zien echter beide Pingsdorf-scherven inde eerste laag zijn aangetroffen en wel inde kwadranten D en A, moet niet uitge-sloten worden dat zij afkomstig zijn uitde 3de opvullingsfase. Deze zwakke de-pressie kan na opvulling van de hutkomnog enige tijd aanwezig zijn geweest. Ditkan een verklaring zijn voor de aanwezig-heid van de jongere Pingsdorf-scherven.

Overige vondsten

— In laag II werden vijf fragmenten vaneen maalsteen van basaltlava aangetrof-fen. Het grootste fragment (13x10 x3cm) is het randdeel van vermoedelijkeen ligger. Datering vroege Middel-eeuwen.

— Een 2.5 cm dik fragment van verbran-de leem met grove steendelen ver-schraald. Het fragment bezit een vlakkezijde.

— Vier kalkfragmenten bezitten een aan-gekoekte zandlaag aan één zijde. Moge-lijk hebben zij een functie gehad bijhet wellen van ijzer.

— Vijf deels grote ijzerslakken wijzen opeen smederij in de nabijheid.

— In laag I werd een moderne spijker eneen ijzeren plaatje (5 .6x1 .1x0 .3 )aangetroffen.

Granen en zaden

Tijdens het onderzoek zijn drie grond-monsters genomen, die door H. Hofs ge-zeefd zijn en waaruit hij het verkoolde

221

Page 239: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

organische materiaal heeft verzameld.Mevr. P. Gerritsen (ROB) heeft dit orga-nische residu gedetermineerd. De volgen-de zaden en granen werden aangetroffen:

Hordeum vulgare (gerst) 11Secale cereale (rogge) 21Avena sativa (haver) 3Triticum dicoccum (emmertarwe) 3Cerealea (graanfragmenten) 17Lensculinaris/Pisum sativum/vicia 1(linze, erwt, wikke)Galeopsis segetum (?) 1(bleekgele hennepnetel)

Opvallend is dat er ook emmertarwe isaangetroffen. Deze graansoort verdwijnt inde vroege Middeleeuwen ten gunste vanbroodtarwe en vooral rogge.

Twee kleine grondmonsters (circa 1 liter)werden onderzocht door dr. J. P. Pais(IPP) met het volgende resultaat:

Secale cereale 1Hordeum vulgare 3Cerealea 4Chenopodium album (melganzevoet) 1Rumex acetosella (schapezuring) 3ondetermineerbaar gras 1

Dat in het eerste monster nauwelijks zadenvoorkomen is het gevolg van een verkeer-de behandeling van het grondmonster. Hetis daarom nuttig het principe van hetflotteren te beschrijven, om te voorkomendat goedbedoelde bemonstering door ver-keerde behandeling, niet de' optimale ge-gevens oplevert.

Mevr. P. Gerritsen beschrijft de behande-ling van een verkoold monster als volgt:„Het genomen monster wordt eerst ge-droogd. Nadat het monster geheel is ge-droogd wordt dit geflotteerd. Flotterenberust op het feit dat verkoold materiaalop water gaat drijven. Na het volume be-paald te hebben van het gedroogde mon-ster, wordt dit in een ton met overloopgedumpt. Water wordt toegevoegd (moetblijven stromen). Door roeren en door hetstromende water wordt het verkoolde ma-teriaal via de overloop afgevoerd en op-

gevangen op twee boven elkaar geplaatstezeven van respectievelijk 1 mm en 0.5 mmmaaswijdte. De praktijk heeft uitgewezendat na 2 of 3 maal flotteren meer dan90 % van het verkoolde materiaal geschei-den is van het residu. Het residu wordtna afloop pp botanisch materiaal nage-zeefd. Na verwerking wordt het monstergedroogd. Dit moet langzaam gebeurenom beschadiging van het materiaal tevoorkomen (dus niet drogen in de zon ofoven)".

Botmateriaal

Dr. G. IJzereef (ROB) was zo vriendelijkom het botmateriaal te determineren. Bijonderstaande tabel moet opgemerkt wor-den dat als gevolg van de slechte conser-veringstoestand de gebitsresten oververte-genwoordigd zijn. Als gevolg van het feitdat runderbotten langer geconserveerdblijven, zijn ook deze in Aalten oververte-genwoordigd, waardoor het percentagerund feitelijk lager ligt (50—60 % ).

De toestand van de conservering komt zeergoed overeen met de vondsten uit Koot-wijk (90 % rund en 9 % varken). Hetkleinvee is in Aalten echter beter verte-genwoordigd.

5. Losse vondsten HIA-C. Schaal 1 : 4.

222

Page 240: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

cranium (schedel)dentes sup.mandibula (onderkaak)dentes inf.atlasoverige halswervelsborstwervelslendenwervelsribbenscapula (schouderblad)humerus (opperarmbeen)radius (spaakbeen)ulna (ellepijp)metacarpus (middenhandsbeen)pelvis (bekken)femur (dijbeen)tibia (scheenbeen)astragalus (sprongbeen)calcaneum (hielbeen)metatarsus (middenvoetsbeen)phalanx II (koot)phalanx IIITotaal%Niet determineerbaar: groot 34

klein 23'

rund

436

1322

2235313413

14

16361

(rund +'(kleinvee)

varken

545

1

1

11

111

2019

paard)

schaap/geit

412

1

3

1

11

1413

paard

1

1

11

1

1

66

edelhert

1

11

Losse vondsten

Tijdens het schoonmaken van het vlakwerd een aantal scherven verzameld, ter-wijl ook op het stort en in enkele verkleu-ringen in de omgeving nog vondsten ge-daan werden. Jammer genoeg zijn dezeniet gescheiden gehouden. Door tijdgebrekkonden de verkleuringen (af valkuilen ? )niet nader worden onderzocht.

De losse vondsten vertonen veel overeen-komst met de vondsten uit de hutkom.Hoewel de percentages van de verschil-lende typen uiteenlopen is de tendens het-zelfde :

i

HIAHIBHICHIIHUIHIVtotaalimport

hutkomlantal

11

12K?)52

22

: 3

%

55

545

229

100

losseaantal

64

15—

97

4112

vondsten%

151036—2217

100

(afb. 5.3)(afb. 5.1)(afb. 5.2)(afb. )(afb. 6.1)(afb. 6.2)

Een, tweetal fragmenten is versierd metrespectievelijk ringvormige indrukken

223-

Page 241: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

(afb. 6,3) en vingerindrukken (afb. 6,4).Een HlII-fragment valt op door de felleroodachtige kleur en een horizontale rijronde indrukken (vingertopindrukken?)(afb. 6,1).Een randfragment bezit een zware omge-slagen en afgeplatte rand en kan waar-schijnlijk tot de Eitöpfe gerekend worden(afb. 6,1). Het is niet duidelijk of dezeforse rand een onderdeel vormde van bij-voorbeeld een oor of tuit.Laat-middeleeuwse vondsten ontbrekennagenoeg. Naast een laat Pingsdorf-frag-ment (12de—13de eeuw), werden devolgende importscherven aangetroffen: eenviertal Pingsdorf-fragmenten, een tweetalmet zand en weinig aardewerkgruis ver-schraalde oranje wandfragmenten, eentweetal met fijn zand verschraalde wand-fragmenten met glad oppervlak (Karolin-gisch?), een bodemfragment van eenschaal ( ?), lichtbruin van kleur en metzand verschraald (afb. 7,1) en een rand-en wandfragment van een WlIC-pot metradstempelversiering op de rand en wand(afb. 7,2—3) datering eind 8ste—9deeeuw (determinatie W. J. H. Verwers).Het moet niet uitgesloten worden dat zichtussen het kogelpot-aardewerk nog watlatere scherven bevinden, maar niet laterdan de 11de eeuw.

7. Importaardewerk. Schaal 1 : 2.

De doorsnede van de kogelpot-randen

In een aantal gevallen was het mogelijkom de doorsnede van de rand te herleiden.Hierbij dient echter opgemerkt te wordendat afhankelijk van de grootte van descherf de nauwkeurigheid toeneemt. Daar-om moet bij de volgende cijfers rekeninggehouden worden met een afwijking vancirca 2 cm naar boven of naar beneden.Aangezien de aantallen voor de verschil-lende typen zeer afwijken is het niet mo-gelijk conclusies te trekken.

HIA

15 cm17181920

HIB

14 cm1719

HIC

14 cm15161819

(2x)

(3x)

21 cm222426

(3x)

(2x)

6. Losse vondsten HIïI-IV en versieringen.. Schaal 1:4.

Over de oorsprong van de nederzettingAalten

Aalten is gelegen op de zuidelijke hellingvan een glaciaal gestoord hoogterras (afb.8). Ten zuiden hiervan bevindt zich eendal waar de Slingebeek door heen loopt,terwijl zich westelijk een dekzandvlakteuitstrekt.

Het is opvallend dat de middeleeuwsevindplaatsen alle gelegen zijn tussen de 28en 30 meterlijn (NAP). Op bijgaandekaart zijn ook de doorgaande wegen inge-

224:

Page 242: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

8. Situering van de vindplaatsen.

hoogtelijn~~i 6 -—

beek

wegmiddeleeuwse vindplaats:

• 1. huskom, 2. kerk, 3. 12de-eeuwsekelder, 4. grafveld 6de—9de eeuwurnenveld uit de late Bronstijd en/of

« Ijzertijdnederzetting uit de Ijzertijd

tekend, zoals die in de vorige eeuw be-stonden (topografische kaart 41, verkendin 1844). Daarbij valt het op dat zichdirect aan een aantal van deze wegen ookurnenvelden of nederzettingen bevindenuit de late Bronstijd en of Ijzertijd1S. Ditzou erop kunnen duiden dat deze wegenhun oorsprong vinden in de prehistorie.Wanneer dit waar is, zou dit kunnen im-pliceren dat de oudste nederzetting zichontwikkeld heeft bij een kruispunt vanwegen.

In het vroeg-middeleeuwse grafveld (eind6de—9de eeuw) zijn ook de typen HIAen HIV aangetroffen, waardoor het waar-schijnlijk is dat de bewoners van de Hovenhun doden in dit grafveld bijgezet hebben.De afstand is circa 500 meter.Aangezien de Hoven en de Markt geschei-den zijn door een smal droog dal, waar-door waarschijnlijk reeds vroeg een wegheeft gelopen 19 (de noord-zuid verbindingBocholt (Dld.) Dinxperlo (?)—Zelhem),komt de vraag op of de bewoning zich inde Middeleeuwen altijd rond dit dal heeftgeconcentreerd of aan één van beide zijden.De huidige informatie zou erop kunnenwijzen dat de bewoning zich verplaatstheeft van de Hoven naar de Markt, aan-gezien op de Hoven (ten westen van hetdal) nagenoeg geen laat-middeleeuwsevondsten zijn aangetroffen. Dit in tegen-stelling tot de Markt (ten oosten van hetdal) waar vroeg-middeleeuwse vondstenduidelijk in de minderheid zijn. Hoewel

225

Page 243: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

de gegevens nog te summier zijn lijkt hetniet onwaarschijnlijk dat de 9de—10de-eeuwse bewoning zich vooral geconcen-treerd heeft op de Hoven; ergens in de10de—12de eeuw heeft deze zich verplaatstnaar het gebied rond de huidige Markt.Mogelijk dat de bouw van een kerk hiertoeheeft bijgedragen.De speurtocht naar met name de 7de—9de-eeuwse bewoning gaat verder en wehopen hierdoor in de toekomst meer in-zicht te krijgen in de ontwikkeling van ditAchterhoekse dorp.

Tot slot wil ik graag de heren J. Lankampen H. Hofs bedanken voor hun toestem-ming om deze vondst te mogen publiceren.De heer R. S. Hulst wjil ik bedanken voorzijn waardevolle adviezen en mevrouw P.Gerritsen en de heren J. P. Pais en G.IJzereef voor de determinatie van granen,zaden en het botmateriaal.

Noten

* Schut 1982, 3—14.2 Dia's gemaakt door J. Lankamp en H. Hofs.3 Waterbolk en Harsema 1979, 250.* Van Es 1973, 285—286.•' Winkelmann 1958, 503.6 Waterbolk 1973, 32.7 Verlinde 1979, 78—79 en 1980, 58—59.S Bruyn en Van Es 1967, 132.9 Reichmann 1980, 49 e.v.

w Trier 1983, 33—36.u Van Es 1964, 209—219.]-a Cf. 7.

Cf. 10.De verschijnselen die Braat (1932, 20—23)in de Wieringermeer aantrof en die hij inter-preteerde als huizen met een uitgediepte bo-dem en een horizontaal balkenraam, zijn inwerkelijkheid restanten van veenafgravingen.Mededeling van de heren J. A. Bakker enJ. H. F. Bloemers (IPP).Van Es en Verwers 1980, 112—125.Cf. 9.Cf. 14.Tijdens activiteiten van schatgravers in heturnenveld aan de Lichtenvoordsestraat werdenonder het 1 meter dikke esdek karresporenaangetroffen die noord-zuid gericht waren.Over de datering van deze karresporen bestaatgeen zekerheid. Aangezien ze onder een dik

13

esdek zijn aangetroffen, mag aangenomenworden dat deze grondsporen in ieder gevalniet jonger zijn dan de vroege Middeleeuwen.De asbreedte van het karrespoor was circa1,50 meter.

19 De kleinere hellingshoek van het dal ten op-zichte van de omgeving zou van invloedkunnen zijn geweest bij de keuze van dittraject. Ook de overige wegen hebben blijk-baar zoveel mogelijk de steilere hellingengemeden (zie afb. 8).

LiteratuurBraat, W. C, 1932. De archeologie van de Wie-

ringermeer. Oudheidkundige Mededelingen13, 13—56.

Bruijn, A. & W. A. van Es, 1967. Early medievalsettlement near Sleen (Drenthe). BROB 17,129—141.

Es, W. A. van, 1964. Een Middeleeuwse hutkomte Emmen. NDVA 209—219.

Es, W. A. van, 1973. Early-Medieval settlements.BROB 23, 281—289.

Es, W. A. van & W. J. H. Verwers, 1980.Excavations at Dorestad 1, The harbour:Hoogstraat I. Nederlandse Oudheden 9.

Reichmann, Ch., 1980. Die Grabungen am altenStadthaus in Bocholt. Unser Bocholt 31,49—65.

Schut, P. 1982. Een hutkom of kelder uit de12de eeuw te Aalten (Gld.). WesterheemXXXI-1, 3—14.

Trier, B. 1983. Ostbevern-Schirl Kr. Warendorf.Neujahrsgruss, 33—36.

Verlinde, A. D., 1979. Varssen, gem. Ommen.(O.). JROB, 78—79.

Verlinde, A. D., 1980. Varssen, gem. Ommen.(O.). JROB, 58—59.

Waterbolk, H. T., 1973. Odoorn im frühenMittelalter, Bericht der Grabung 1966.Neue Ausgrabungen und Forschungen inNiedersachsen, 25—89.

Waterbolk, H. T. & O. H. Harsema, 1979. Me-dieval farmsteads in Gasselte (Province ofDrenthe). Palaeohistoria XXI, 227—267.

Winkelmann, W., 1958. Die Ausgrabungen indie frühmittelalterlichen Siedlung bei Waren-dorf (Westfalen). Neue Ausgrabungen inDeutschland, 492—517.

Afkortingen:

BROB: Berichten van de Rijksdienst voor hetOudheidkundig Bodemonderzoek.JROB: Jaarverslag (van de) Rijksdienst voorhet Oudheidkundig Bodemonderzoek.NDVA: Nieuwe Drentse Volksalmanak.

Steenstraat 40,6828 CL ARNHEM

226

Page 244: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Rondom de Brink

J. N. M. de Grood

Een verkenning naar de ontwikkelingsgeschiede-nis van het buurtje Halle, naar aanleiding vaneen archeologisch onderzoek in 1980 en 1981.Gemeente: Ede. Project: Halderbrink, Benne-kom, 1980—1981.

Kaartblad: 39 F. Coördinaten: 174,0—174,5/446,0—446,5.Vondsten: voornamelijk uit de late ME en re-cente tijd; enig materiaal uit Neolithicum, Ijzer-tijd en vroege ME.

Het archeologisch onderzoek

Aanleiding

Door de veldwerkgroep van AWN-afde-ling 17 is in 1980 een ondetzoek verrichtop een terrein onmiddellijk ten zuidenvan de Halderbrink. Thans ligt hier eenstraat met de naam Knoopkruid. De voor-naamste vondsten dateren uit de lateIjzertijd en er werd veel, voornamelijklaat-middeleeuws aardewerk gevonden.In 1981 is door dezelfde groep verderonderzoek gedaan in het gebied rond deHalderbrink. Een belangrijk motief voordit verdere onderzoek was het strevenmeer veldwerkprojecten met onderlingesamenhang uit te voeren.Het vervolgonderzoek heeft zich gerichtop twee gebiedjes waar gelegenheid tothet graven van sleuven was, vooruitlopendop bouwwerkzaamheden ten behoeve vanBennekomse uitbreidingsplannen. Deze ge-biedjes worden in dit verslag aangeduidmet achtereenvolgens Halderbrink-Zuid enHalderbrink-Noord. Zie voor de liggingafb. 1.

Halderbrink-Zuid

Het betreft hier terrein van fase B vanhet uitbreidingsplan Halderbrink. De na-men van de toekomstige straten zijn Bo-terbloem en Dovenetel. De coördinatenzijn 174.10—25/446.00—13.-Het terreinsluit aan bij het onderzoeksgebied van

1980 en bestond op het moment van on-derzoek uit licht geaccidenteerd grasland.De hoogte varieert van circa 13 tot 14meter +NAP.Volgens het kaartje van Edelman, opgeno-men in „Een Veluws Dorp", met een ana-lyse van de oude bouwlanden aan de handvan de percelering, behoort het terreingeheel tot de oude landbouwgronden. Hetligt aan de noordkant nog voor een kleindeel in de uitbreiding van de oorspronke-lijke huiskampen, gelegen aan de Halder-brink (zie afb. 2).

Als eerste opgraving van het seizoenmaakte de AWN met een tiental mensenop 28 maart 1981 onder mooie weersom-standigheden een proefsleuf. Deze proef-sleuf, in noord-zuid richting, was 10 meterlang en bevond zich in het nog uit te gra-ven wegcunet van de Boterbloem, op eenhoogte van circa 13.75 meter +NAP (zieafb. 3). De zwarte teellaag nam van noordnaar zuid af van 60 cm tot 30 cm benedenhet maaiveld. Hierbij is geen rekeninggehouden met een geringe inzinking vanhet maaiveld. Deze inzinking liep onge-veer NO-ZW, parallel aan de percelering.Wegens deze inzinking mag men niet uit-gaan van een verschil in dikte van deteellaag van 30 cm, niettemin is er sprakevan een afname in noord-zuid richting. Ditkomt overeen met de ligging van de sleufop de grens van de uitbreiding van dehuiskampen met jongere bouwlanden alshiervoor genoemd. Boven in de zwartelaag is een vuurstenen kernsteentje gevon-den (hoornkleurig en licht gevlekt, 3 x 2.5x 2 cm) en een laat-neolithisch pijlpuntje(hoornkleurig en donker gevlekt, 2 x 2cm, zie afb. 4) .

Door elkaar werden in de zwarte laag devolgende aardewerkfragmenten gevonden:Volks (rood) 6 x

227

Page 245: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

BENNEKOM-HALDERBRINK

s traatnaa mkaort 1980

1. Het gebied rondom de Halderbrink.

Volks (grijs) 9 xSteengoed 3 x

Ijzertijd 3 x

De ijzertijdscherven werden in de over-gangslaag naar het gele zand gevonden.

228

De vondsten waren zo gering, dat afgezienwerd van verdere archeologische graaf-werkzaamheden in dit gebied.

Later in het jaar zijn er nog verkenningenin en om de bouwputten uitgevoerd,

Page 246: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

I l >

2. Aanalyse van de oude percelering.

voorafgaande aan de grondverbeteringen.Hierbij werden nauwelijks vondsten ge-daan. In een van de bouwputten werdensporen gevonden van twee elkaar in een

hoek van 90° kruisende greppels, waarvande oriëntatie ongeveer gelijk was met dievan de huidige percelering. Langs één vandeze greppels waren vierkante: ingravingen

•229

Page 247: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

te zien van 40 x 40 cm op een hartafstandvan 2.70 meter uit elkaar. Het is onbekendhoe deze sporen geïnterpreteerd moetenworden. Vondsten uit de ingravingen ont-breken. Ook bevond zich in dit deel vande bouwput een kuil met houtresten (zieafb. 5).Samengevat heeft het onderzoeksgebiedslechts een dunne cultuurlaag waarin maarweinig aardewerkresten te vinden zijn. Ditwijst op een weinig intensieve bewoningen waarschijnlijk een niet te lang gebruikals bouwland. Het pijlspitsje duidt eropdat hier in het Neolithicum, rond onge-veer 2000 jaar v. Chr., gejaagd werd. Deaardewerkscherven wijzen erop dat er ópof zeer dichtbij deze plaats bewoning isgeweest in de Ijzertijd en vanaf de 13deen 14de eeuw.

3. Halderbrink-Zuid.

4. Halderbrink-Zuid. Neolithisch pijlspitsje.

230

x 't

5. Halderbrink-Zuid. Bouwput met grondspo-ren.

Halderbrink-Noord of Wuustersgoed

Dit onderzoeksterrein grenst aan de tuinenvan de huizen die aan de noordzijde vande Van Balverenweg gelegen zijn. Dezeweg is betrekkelijk nieuw en snijdt deeigenlijke brink aan. In het westen is hetonderzoeksterrein begrensd door een ker-kepad. Het terrein is licht geaccidenteerd.De hoogte is ongeveer 14 m +NAP. Decoördinaten zijn 174.4/446.6.De straat Wuustersgoed ontleent haarnaam aan een zeer oude in de TweedeWereldoorlog verwoeste boerderij, die openige afstand naar het westen lag. Volgensde eerder genoemde .kaart van Edelman

Page 248: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

(afb. 2) ligt het terrein op oude land-bouwgrond.

Het onderzoek is gedaan door een groepvan gemiddeld ongeveer tien mensen ge-durende een viertal zaterdagen in april enbegin mei. Hierbij is een grote L-vormigesleuf gegraven en een aantal proefputtenof sleufjes, verspreid over het terrein. Deligging van de verschillende sleuven is aan-gegeven op afb. 6. Later heeft een groepmiddelbare scholieren, ter afwisseling vanhun geschiedenisles, nog een sleuf gegra-ven. Dit is sleuf IX.

Van de L-vormige sleuf I (afb. 7) volgthier een beschrijving.

De lange poot van deze sleuf was 10meter, de korte 6.50 meter. De breedtevan de sleuf is 1 meter (d.w.z. 110 cmboven en ongeveer 90 cm op de bodem).

Bij de overige sleuven op dit terrein isaan deze maat echter niet zo de handgehouden. Onmiddellijk onder de grasmatbevond zich veel recent puin en ijzerwerk.Bij doorgraven stootten we op fundament-resten en een kleine beerput. De funda-mentresten bestonden uit vlijlagen van eenniet zo oude. handvormbaksteen, formaat24 x 12 x 5 cm, en grondverbetering tenbehoeve van het fundament. De vlij laagwas voor een deel uitgebroken met eengrijper waarvan op één plaats de tandennog duidelijk als een grondspoor te zienwaren. Onder de vlij laag werd een pijpe-kopje gevonden dat, afgaande op de groot-te en de ovale vorm van de ketel (hetmerkje is onduidelijk), uit de 18de eeuwzou kunnen dateren. Onder de vlijlaagen bijbehorende grondverbetering werdschuin een oudere baan grondverbeteringgevonden. Onder het fundament en degrondverbetering werden op de overgangnaar de onberoerde grond driekantige hak-sporen gevonden (zie afb. 8). De beerputwas van dezelfde steensoort als het funda-ment en bevatte geen vondsten.De vondsten uit de sleuf bestonden uitrecent puin, veel ijzerwerk, veel meestalrood volksaardewerk (maar ook enige

iny."llU«

6. Halderbrink-Noord. Ligging van de opgra-vingsputten.

7. Halderbrink-Noord. Situatie sleuf I, tussen0.30 en 0.60 m beneden het maaiveld. (NB:Vleilaag = vlijlaag.').

231

Page 249: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

fragmentjes grijs), de reeds genoemdepijpekop, een klein, vermoedelijk inheems-Romeins stukje aardewerk, en een laat-neolithisch krabbertje (zie afb. 9) in debovenlaag. De grond in deze sleuf was totop het schone zand sterk geroerd. Hetprofiel van de noord- en de westwandvan deze L-vormige sleuf is in afb. 10weergegeven.De overige opgravingsputten en sleuvenworden hier niet afzonderlijk beschreven.Het gehele zuidelijke deel van het terrein,d.w.z. ten zuiden van de T-kruising in destraat, maakt een sterk geroerde indrukmet vondsten van verschillende periodendoor elkaar. Dit deel wijst op intensievebewoning. De dikte van de teellaag op hetzand varieerde sterk, te weten van 40 cmtot 90 cm. De vondsten varieerden vanéén enkele Merovingische scherf, Pings-dorfachtig, donker volksaardewerk enz.,tot fabrieksaarde.werk. In put IV tekendezich in de tamelijk scherpe overgang naarhet ongeroerde zand in noord-zuid richtinglopende ploegsporen af (overgang op circa60,cm beneden het maaiveld).

Wat zijn nu de bevindingen van dit deelvan de opgraving?

Van de mobiele vondsten duidt het vuur-stenen krabbertje op een neolithischebezoeker, waarschijnlijk een jager. Deaardewerkscherven duiden op een naburigebewoning in de Merovingische tijd engedurende de 11de en de 12de eeuw.Vanaf de 13de en 14de eeuw is de plaatszelf bewoond geweest: met name devondsten in sleuf/put I en IV wijzendaarop De op de bodem van sleuf I ge-vonden haksporen zijn gelijksoortig aandie welk in 1980 in het gebied ten zuidenvan de Halderbrink gevonden zijn op deplaats waar nu de straat Knoopkruid ligt.Een schetsje van die sporen is als afb. 11opgenomen. De haksporen ten zuiden vande Halderbrink werden aangetroffen tezamen met aardewerkfragmenten uit deIJzertijd.; Tegen de verwachting, in is ech-ter ten noorden van de Halderbrink tot

Halderbrink-Noord. Situatie sleuf I, 0.75 mbeneden het maaiveld.

mm

9. Halderbrink-Noord. Neolithisch krabbertje.

nu toe nauwelijks ijzertijd-aardewerk ge-vonden.

Het fundament in de L-vormige sleufblijkt behoord te hebben tot een bouwseluit een boerderijcomplex, dat in de TweedeWereldoorlog is vernietigd. De stallen zijnrecenter afgebroken.

Afgaande op de pijpekop in de grondver-beteringslaag vond de bouw van de boer-derij in de 18de eeuw plaats. De schuineingraving met van elders aangevoerd zandgevuld, duidt zelfs op een grondverbete-

232

Page 250: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

— ntlv.it->»»*-^w^^^^^/^^w^

j.dw.fc

Noordwand sleuf I

JO. Halderbrink-Noord. Twee profielen van sleufI.

?1

3. Halderbrink-Zuid. Schets van de haksporen.

12. De Halderbrink volgens kadaster van 1830(Edelman). Gestippeld: buurtgrond, zwart:houtwallen en opgaand geboomte.

ring voor een ouder bouwsel. Dit bouwselheeft dan dus enigszins scheef gestaan tenopzichte van het jongste gebouw. Wel-licht hield deze verandering van oriëntatieverband met een verandering van debrinkrand.

Gelet op de ouderdom van het fundamentis het aannemelijk dat de boerderij enhaar voorloper aan de rand van de toen-malige brink stonden. Dat dit juist isblijkt als de plaatselijke situatie vergele-ken wordt met de reconstructie die Edel-man (Een Veluws Dorp, p. 102) op grondvan kadastergegevens uit 1830 van deHalderbrink maakte (zie afb. 12). Eenthans nog aanwezige eikensingel blijktoorspronkelijk de noordgrens van de voor-malige Halderbrink gevormd te hebben.

Deze singel zou bij doortrekken juist voorde boerderij langs gelopen hebben. Verge-lijking van de recente kaarten met deeerder genoemde reconstructie van Edel-man van de brink, en met het verloop vande eikensingel, wijst uit dat het thans ge-vonden fundament deel uitgemaakt moethebben van het op de reconstructie aan-gegeven bouwsel (zie de pijl in de afbeel-ding ).

De draaiing van het boerderijtje dat vol-gens de reconstructie van Edelman aanhet begin van de veedrift naar de heigelegen zou hebben, zou kunnen wijzen

233

Page 251: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

op een rechttrekken en een versmallingvan de daar ter plaatse bochtige veedrift(thans ongeveer de straat Eltersehof).De dikte van de teellaag, zoals die is aan-getroffen in de verschillende opgravings-putten, correspondeert met de ligging vanhet voormalige bouwsel in sleuf I aan debrinkrand. Zo is de laag bij de putjes VIIen VIII 40 cm dik, wat zou duiden opeen ligging op het brinkveld. In put II isde teellaag 90 cm dik en plaatselijk nogmeer door een ingraving. In sleuf I, is delaag buiten het fundament 70 a 85 cmdik. Zowel put II als sleuf I liggen opeen woonerf; beide zijn rijk aan afval. Deputten III en IV, waar de laag respectie-velijk 40 en 60 cm dik is en die weinigvondsten bevatten maar wel ploegsporen(put IV), duiden op bouwland: de huis-akkers Op de kaart van Edelman.

Wat is de Halderbrink?

De brink

De Halderbrink ontleent zijn naam aanHalle, een groepje huizen dat deel uit-maakte van de zogenaamde BennekomseBovenbuurt. De nog bestaande Boven-buurtweg herinnert hier nog aan. De naam„Hal" zou afkomstig kunnen zijn van delandschapsvorm ter plaatse: een holle ofhalvormige uitsparing in de oplopendehoge dekzandrug. In deze holte lag devoormalige brink. Er wordt ook wel eenverklaring gegeven ontleend aan „hal" inde betekenis van zaal, en dan denkt menmeer aan een gerechtsplaats (Schreuder,p. 7). In dit verband zij opgemerkt dater ten oosten van de Halderbrink aan deDiedenweg een perceel lag dat „de Hal"genoemd werd.

Het woord „brink" komt in Saksischestreken voor en betekent in zijn oervorm„rand" (vgl. het Engelse „brink") of„heuvelrand". Hiervan afgeleid, vindt men„brink" terug in namen van velden dieliggen op de flauwe helling van stroom-dalen.Meestal ligt hier ook de overgang van

broekland, het lage natte land, naar dezandgrond. De naam wordt ook gegevenaan de veelal met bomen omzoomde ge-meenschappelijke groene ruimte in eendorp, die nog later veelal het dorpspleinvormt (Brinkenboek, p. 1 t/m 18).In zijn oorspronkelijke vorm bestond ookde Halderbrink uit een gemeenschappelijkstuk grond, de eigenlijke brink waar dehuizen, of beter de boerderijen, aan ge-legen waren.De eigenlijke brink was omsloten doorhoutwallen, zodat als het ware een soortkraal ontstond (zie wederom: reconstruc-tie Edelman, afb. 12). In deze zogenaam-de kraal werd het vee op het einde vande dag verzameld als het over de vee-driften, brede banen onbebouwde grond,huiswaarts gedreven was van de weide-plaatsen. In dit geval waren het schapen,die van de hoger gelegen heideveldenkwamen. Om het vee te drenken was opde brink meestal een natuurlijke of gegra-ven kolk aanwezig. In de Bennekomseomgeving zijn nog slechts twee van dezekolkjes overgebleven, te weten bij hetPeppelder- en het Leeuwenbrinkje. OudeBennekommers kunnen er zich meer herin-neren (Een Veluws Dorp, p. 100). Zomoet er ook een op de Halderbrink ge-weest zijn.

Het landschap

De algemene opbouw van brinkdorpen iszo, dat de brink en de bouwlanden zichbevinden tussen de hoge drogere grondendie met hei of bos bedekt zijn, en de lagerenatte gronden, de hooi- en broeklanden.Eventueel daar aanwezig broekbos werdmet „wold" aangeduid, in tegenstellingtot het hoge geboomte op de overgangs-gronden, dat met „holt" werd aangeduid.Ook het gebied rond Halle is zo opge-bouwd. In het westen lagen de lage gron-den van de Gelderse Vallei, die zekervroeger erg nat en drassig waren, met inhet midden op de grens tussen Gelderlanden Utrecht veen, dat in de Middeleeuwenal voor een groot deel was weggestoken.

234

Page 252: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

De namen „Veenderweg" in Ede en Ben-nekom, en het naburige „Veenendaal"herinneren daar nog aan. De naam „DeMaten" van een groot perceel onmiddellijkten zuidwesten van de Halderbrink duidtnog op het gebruik als hooiland (maailand,made, maat). In het middengebied lag deHalderbrink, met aansluitend in het oos-ten de akkers bijeengelegen in de Halder-eng. Verschillende perceelsnamen in deHaldereng duiden op gebruik als land-bouwgrond. Zo zijn er de boerenakker, debrood-, hoek- en raapakkers. Meer zuide-lijk, maar nog wel behorende tot Halle,zijn de hoog- en de spinakker. Thans is ditgebied bebouwd, maar straatnamen alsHaldereng, Halderweg, Halderbrinkweg,Hoogakker en Spinakker grijpen nog terugop de oorspronkelijke situatie.De bouwlanden in de eng werden tegenwilde dieren uit het daarachter liggendewoeste land, bos of heide, beschermd dooreen aarden wal met droge gracht, de zoge-naamde „wildgraaf". De wildgraaf werdheel vroeger ook wel „bosweer" genoemd,naar de functie om het oprukkend bostegen te houden. Met het in verval rakenvan de bossen raakte ook deze naam inonbruik, terwijl de bescherming tegenwilde dieren nodig bleef. Het buurtboekvan het naburige Ede-Veldhuizen vermeldtde wildgraaf herhaaldelijk, zo bijv. in de17de eeuw, in verband met veel klachtenover vossen, wilde katten en wolven. Dewolven waren tot 1745 nog inheems opde Veluwe. In de tweede helft van de 18deeeuw was de wildgraaf nog steeds nood-zakelijk, zij het dat nu meer gesprokenwordt van schade door wilde zwijnen enherten (Schreuder, p. 64).

Zoals al gezegd lag achter de wildgraafbos en woeste grond. Eerst het bos, envervolgens hogere woeste gronden, be-staande uit heidevelden al dan niet metgedegenereerde berken- of eikenbosjes ensoms zandverstuivingen. Dit is het alge-mene beeld. Bij mijn weten zijn in hetBennekomse geen zandverstuivingen ge-weest. Wel in het aansluitend gelegen

Maanen, een buurtschap onder Ede.

Het vee werd iedere dag over de driftenvan de brinken tussen de engen door naarde woeste gronden geleid om daar te wei-den. Voor de Halderbrink was de schapen-drift het ten noordoosten van de brinkgelegen deel van de Halderbrinkweg, latertot de straat Eltersehof omgevormd, enhet verlengde hiervan: de Vossenweg.Thans liggen deze straten bij de kruisingmet de huidige Edeseweg iets verspron-gen van elkaar, doordat men van de oudeveedrift bij de Eltersehof aan de zuidzijdeen bij de Vossenweg aan de noordzijdestukjes grond afgeknibbeld heeft. Maaraan gespaard gebleven eeuwenoude bomenop de noordoosthoek van dit kruispuntkan men zien dat de wegen vroeger welop elkaar aansloten. Op ditzelfde kruis-punt kan men trouwens ook aan de zuid-oosthoek, de nog verder in dit verslagmeermalen vermelde en zeer oude Die-denweg, als een strook onbebouwde grondomgeven met hoge bomen, herkennen.Vanaf dit kruispunt volgt de Edesewegtot iets voorbij het Kasteel Hoekelum hetvoormalige tracé van deze oude deels ver-dwenen weg.

De samenhang van de landschapsdelen

Tussen de verschillende onderdelen vanhet landschap was een nauwe samenhang.De omvang van de woeste gronden be-paalde vroeger de hoeveelheid schapen, endaarmee de mestopbrengst. De mest werdopgevangen in potstallen, waar o.a. heide-plaggen als strooisel dienden. De Strooij-weg in Bennekom is de weg waarlangs deboeren plaggen haalden. De mest werdsamen met het strooisel over de akker uit-gespreid. Hierdoor werd het land geleide-lijk opgehoogd en ontstond het esdek, ofde enkeerdgrond, die op de oude bouw-landen in de engen een wel 50 tot 90 cmdikke humushoudende laag vormt. Es ofEnk zijn andere benamingen voor het indeze streek gebruikelijke Eng.De opbrengst van de bodem werd sterkbeïnvloed door de hoeveelheid mest. Van

235

Page 253: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

de opbrengst konden weer een aantal men-sen leven die het land bewerkten. Dezemensen hadden ook het hout uit de bos-sen nodig, staken veen als brandstof, enhielden rundvee op de lage weidegronden.Zo speelden alle landschapselementen eenrol voor de instandhouding van de bewo-ning in deze streken.Door deze samenhang waren ook al dezeelementen in een bepaalde verhoudingaanwezig. Deze verhouding kon enigszinsvariëren door andere landbouwmethodenmet daarbij behorende zaai-opbrengsten,maar bleef afgezien daarvan van toepassingzolang de mens afhankelijk was van zijnnatuurlijke omgeving, zoals in de meerafgesloten gemeenschappen. Slicher vanBath (1960 p. 283) geeft deze verhoudingvoor West-Europa nogal globaal aan als1 :3 (a 6) voor akkerland in verhoudingtot beschikbare woeste grond. Bouwer be-perkt zich tot het vergelijkbare Drentsecultuurlandschap, en geeft een verhoudingvan 1 : 2 : 7 voor resp. akkerland, hooi-/weiland, en (heide)veld. Tevens geeft hijhet cultuurschema zoals dat voor hetDrentse landschap gold en dat ook op hetlandschap van Halle en andere nederzet-tingen in deze buurt van toepassing is(afb. 13).

De ligging van de brinken

Een oude woonstrook

De ligging „tussen hoog en laag" van deHalderbrink is mogelijk door een situeringop een dekzandrug die van Wageningentot voorbij Ede tegen de hoge stuwwalvoor de Zuidwest-Veluwe aanligt. Kenne-lijk is dit overgangsgebied een geschiktevestigingsplaats voor landbouwgemeen-schappen als de Halderbrink, want al deoudere uit de Middeleeuwen daterendewoonbuurten in de Zuidwest-Veluwezoomliggen hier. De hoger liggende vrijstaandehoeven hebben zich daarentegen nooit totbuurtjes kunnen ontwikkelen (bijv. deRoekei en de Mossel bij Ede). Voorzoveris na te gaan, hebben de meeste buurtjes

schapenhouderijplaggenstekenturfvinningboekveitverbouw

•afzet van klein produktie-overschot voor do markt

13. Landschap en bedrijfsvoering in een 19de-eeuws Drents dorp. Ontleend aan Bouwer.

een opbouw met een brink als geschetstvoor de Halderbrinkbuurt. Huisman con-stateerde dat in het Wageningse gebied debrinkjes tussen de 10 en 15 meter +NAPliggen. Hij ontleende dit aan een oudetiendkaart uit 1676 door Oosting (1938)gepubliceerd, waarop van zuid tot noordde volgende brinken staan aangegeven: deWageningse Stadsbrink, Brakelse brink,Vierhuizerbrinkje, Dolre brink, Leeuwen-brinkje en Peppelder brinkje. De buurtenBrakel en Dolre werden al in 838 ge-noemd. Oosting (1938, p. 109) consta-teerde reeds dat de brinknederzettingen inWageningen ongeveer op de 12J/2 meter+ NAP-hoogte liggen. Huisman geeft alaan dat dit ruim geïnterpreteerd moet wor-den. De toch niet onbeduidende brink vanBrakel blijkt zelfs een weinig beneden de10 m hoogte te liggen.

Het blijkt nu, dat ook de Bennekomsebrinken — te weten het Knibbelhoekje(of de Tent), de Halderbrink, het Hamsebrinkje en de Hoekelumse brink — alletussen de 10 en 15 m hoogtelijn liggen.In feite liggen ze zelfs tussen de 1 2 ^ en15 m hoogte. Bij Huisman is op het brin-kenkaartje bij de Peppel de hoogtelijnabusievelijk ten westen van de Peppelgetekend. Op de topografische kaart van1977 staat de Hoekelumse brink verkeerdaangegeven. De aangeduide plaats is de

14. De oude brinken van Bennekom en Wage-ningen.

236

Page 254: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

*4» ou.d.1 woonpLo.ik.it

brinK

en

•36

237

Page 255: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Hoekelumse eng, de brink ligt verder naarhet westen.

De brink in het dorp Bennekom zelfspringt enigszins buiten de rij. De liggingis hoger. Ook is er ter plaatse een discon-tinuïteit. Men verwacht tussen het Knib-belhoekje en de Halderbrink nog tenminsteeen klein buurtje ten oosten van Benne-koms dorpskern.

Schreuder constateert, dat van Wagenin-gen tot Lunteren de buurten in een door-gaande strook van ongeveer 1 km breedteliggen, op een afstand van ongeveer 1 a 2km uit elkaar. Hij noemt als buurten inEde van zuid naar noord: Maanen, Ede,Veldhuizen en Doesburg. Deze buurtenworden voortgezet in het noorden doorKapellunteren en Meu(len) lunteren. Inhet zuiden sluit Maanen aan op de Ben-nekomse buurten. Maanen strekte zich uittot op een zandrug in het lage land, totdaar waar het thans op de topografischekaart staat aangegeven. Het centrum vanhet oude Maanen echter moet ongeveerlj/2 km oostelijker gelegen hebben. Af-gaande op de kaart van Suringer uit 1867(Gemeente-atlas van J. Kuijper) heeft hetmeer in de buurt van de huidige Verleng-de Parkweg gelegen. Dat is iets boven de15 m hoogte-lijn. Het is mij niet bekendof Maanen een brink gehad heeft.

De Edese dorpsbrink heeft op een hoogtegelegen van 22.5 m, de Veldhuizerbrinkop 16 a 17 m, de Doesburgerbuurt rondde 15 m, Kapellunteren ( = dorp Lunte-ren) op bijna 15 m en Meulunteren op16 a 17 m hoogte. Het blijkt dat de neder-zettingen naar het noorden toe hogerliggen. Ede springt duidelijk uit de rij enligt in de oost-west gebruiksstrook vanlage- en hoge gronden van Veldhuizen.Het dorp Ede en de buurt Veldhuizenvormden dan ook een buurtschap, d.w.z.dat zij een bestuurs- en belangengemeen-schap hadden met gezamenlijk gebruik vangemeenschappelijke gronden. Ede mag danook als een uitzondering beschouwd wor-den.

In zijn algemeenheid kan gesteld wordendat de nederzettingsstrook van de Zuid-West Veluwe Zoom ligt tussen de 10 en1 7 ^ meter hoogte, aan de Wageningsekant dichtbij 10 m en aan de nordoelijkekant dichterbij de 17 m. Verder naar hetoosten liggen wel enkele hoeve-nederzet-tingen, maar deze zijn nooit tot ontwikke-ling gekomen. Waarschijnlijk moeten wijEde ook daartoe rekenen. Deze plaats isechter door vroege aanwezigheid van eenkerk en de ligging aan de weg tussenArnhem en Amersfoort toch tot enigeontwikkeling gekomen, zij het niet alslandbouwgemeenschap.

Bovengenoemde strook is op de bodem-kaart herkenbaar als een strook van oudebouwlanden voorzien van een meestal meerdan 50 cm dikke humushoudende boven-grond (zEZ 21), zogenaamde zwarte en-keerdgrond, die het esdek vormt. Het isaannemelijk, dat de brinken en brinkjes,die in deze zone liggen, in ongeveer de-zelfde periodeNgesticht zijn. In deze periodebood deze strook waarschijnlijk de meestgunstige ligging voor een landbouwneder-zetting. Het verschil in hoogte tussen hetzuidelijke deel van deze strook en hetnoordelijke deel is misschien het gevolgvan de grondwaterstanden en van het meerof minder geleidelijke verloop van de dek-zandrug tegen de stuwwal. Voor Wage-ningen en Bennekom zijn de brinken methoogtelijnen aangegeven in afb. 14.

De hierboven aangeduide strook is zekerniet altijd de meest ideale voor bewoninggeweest.

In de late Middeleeuwen en daarna ont-stonden in de lagere delen nederzettingen,wat mogelijk was door betere waterbe-heersing. Voorbeelden hiervan zijn: Vee-nendaal, Ederveen, 't Woud (wold =laag gelegen bos), de Fliert (betekentvermoedelijk moeras). De hogere grondenwerden sinds die tijd steeds meer geteis-terd door zandverstuivingen, waarbij heideen dus weidegebied verloren ging, maarook akkers onderstoven. Hogere neder-

238

Page 256: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

zettingen werden daardoor in hun bestaanbedreigd. In 1570 klaagde pastoor JohanArnoldi van het kerspel Ede dat een deelvan zijn parochie, waaronder het rijke't Woud, afgesplitst zou worden, waarbijhem het Edese deel met zijn vele onder-gestoven landerijen restte (Ede I, p. 32).In de 19de eeuw schijnen de zandverstui-zingen het grootst geweest te zijn (EdeIII, p. 150). Goede gegevens over dezandverstuivingen zijn er echter pas uitde 19de eeuw. Overal in de hogere delenvan de gemeente Ede kwamen toen ver-stuivingen voor. Zo was een deel van debouwlanden van Maanen ondergestoven.

In de late Middeleeuwen en daarna ver-plaatste de bevolking zich dus langzamer-hand om diverse redenen naar lageregronden. De brinken bleven echter bestaan.Slicher van Bath (1978) verondersteltdat in de vroegere Middeleeuwen de be-woning meer op het Veluws plateau lag(boven de 20 m-hoogtelijn) dan aan derand. Recente archeologische vondstenzwakken deze veronderstelling af en ge-ven in ieder geval aan dat er voordien ookbewoning aan de rand voorkwam.Voor de prehistorie plaatst men de bewo-ning in ieder geval op de hogere delen vande Veluwe. Zo wordt er door Hacke-Oudemans (Een Veluws Dorp, p. 66)op gezag van Oosting en Maarlevelt opgewezen, dat de neolithische nederzettin-gen voorkomen rond de 20 m hoogte.Afgaande op bodemonderzoekingen denktmen dat de grondwaterstand hierop medevan invloed was. Vermoedelijk was dezein het neolithicum hoger. Ook is gecon-stateert dat ongeveer op de hoogte van20 m aan de Zuidwest Veluwezoom hetfijnere dekzand overgaat in het grove engrindrijke zand van de stuwwal. Als gevolgvan een en ander heeft mogelijk hierongeveer de overgang gelegen tussen zwaaren licht bos. Hoe dan ook, rond de hoogtevan 20 m +NAP zijn talrijke prehisto-rische vondsten gedaan, zoals grafheuvelsen urnenvelden, artefacten en aardewerk-fragmenten (voorzover deze opgenomen

zijn in de collectie van de Gelderse Archeo-logische Stichting (zie Een Veluws Dorp,p. 77).

Het wegenpatroon

Wegen en straten vormden dikwijls eenaanwijzing voor bewoning, enerzijds doorhun naamgeving waarvan in de voorgaandetekst al voorbeelden te vinden zijn, ander-zijds door hun verbindingsfunctie. LangsBennekom liep een zeer oude weg, deDiedenweg. Oosting (1936 p. 112) achthet op grond van vele laat-neolithische enbronstijdvondsten zeer goed mogelijk datdeze terug gaat tot in het einde van hetstenen tijdperk. De weg liep vanuit hetWageningse langs Bennekom naar hetnoorden en lag ongeveer op de 17 m-hoogtelijn. De weg moet door of langs deprehistorische woonstrook gelopen hebben,die toen dus hoger lag dan de bewoningin het brinkentijdperk. Harsema vermeldteen soortgelijke weg in Drente. Hier liepeveneens op ongeveer 17 m hoogte eenoude verbindingsweg van het Zuidwestennaar Noord-Drente. Deze weg speeldevermoedelijk ook al in de prehistorie eenbelangrijke rol en vertoont relatie met dekavelstroken van de raatakkers (celticfields) en met grafvelden uit de Ijzertijdna 500 v. Chr.

Ook de Diedenweg moet, gezien zijnlengte, een belangrijke doorgaande ver-bindingsweg geweest zijn. Het begin vandeze weg lag waar nu nog steeds de over-steekplaats Lexkesveer is. Via Bennekom,waar hij nu deels verdwenen is, liep hijdoor naar Maanen waar hij nog Dieden-weg heet. In Ede zelf is hij niet meer tevolgen door de bebouwing, maar afgaandeop oudere kaarten liep hij ten westen vanhet dorp Ede vlak langs de Veldhuizer-brink naar het noorden. Daar kan menhem mijns inziens terug vinden als deMolenweg, thans een onbeduidende wegtussen Ede en Meulunteren. Of de wegdaar eindigde of verder door liep is nietbekend. In een studie over de middel-eeuwse bewoning op de Veluwe laat men

239

Page 257: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

hem met een vraagteken ten zuiden vanEde eindigen (De Veluwe, p. 154 e.v.).Ook houdt men er daar geen rekening meedat de weg via de oversteekplaats over deRijn een verbinding met de Betuwevormde.

Over bijna het gehele traject van 20 kmligt de weg op ongeveer 17 m hoogtelangs de stuwwal. De weg moet in depre-historie en vermoedelijk ook in devroegere historie een belangrijke verbin-ding geweest zijn tussen het rivierenge-bied en het noorden.

Later heeft de Diedenweg zijn rol alsverbindingsweg verloren. Misschien door-dat er een langzame verschuiving plaatsvond van het oost-west verkeer van deBetuwe naar boven de Rijn. Dit moet danveroorzaakt zijn door gebeurtenissen tus-sen circa 800 en 1200. Te denken valthierbij aan het onderwerpen van de Frie-zen door de Franken, de plunderingenvan de Noormannen van o.a. Meinerswijkin 847, de stichting van de versterkingenop de noordelijke Rijnoever in vermoede-lijk de 10de eeuw (te weten de Duno bijDoorwerth en^de Heimerberg bij Rhenen),het verlaten van de belangrijke hof Rijn-wijk tegenover Wageningen in de 12deeeuw wegens wateroverlast, de toenemen-de invloed van de bisschop van Utrecht,en de opkomst van Arnhem. Tekenendvoor het toenemend belang van het gebiedboven de Rijn is, dat vanuit Arnhem meer-dere wegen uitwaaieren, waaronder eenbelangrijke weg via Ede en Barneveldnaar Utrecht. De Diedenweg bleek alsgrotere verbindingsweg niet meer nodig.Ook plaatselijk verloor de Diedenweg zijnbetekenis doordat de woonstrook zich naarbeneden verplaatste, en de weg meer ineen randligging kwam. Het verkeer binneneen buurt was van oost naar west, zó lagenimmers de verschillende landschapstypenmet ieder hun eigen agrarische belang perbuurt verdeeld. De verbinding tussen debuurten liep van brink tot brink.Zo liep men van het dorp Bennekom overde Brinkerweg, die de brinken van het

dorp, van Halle en van Hoekelum, metelkaar verbond, naar Maanen en vandaarnaar het dorp Ede. De Diedenweg werdslechts gebruikt waar hij paste in het ver-keerspatroon van de Middeleeuwen enlatere bewoning. Slechts de naam ,,Diede"(diets = volks) duidt nog op de vroegerefunctie van openbare doorgaande weg, integenstelling tot de aan de buurt behoren-de buurtwegen. Pas in de 19de eeuw werdweer een doorgaande noord-zuid verbin-ding aangelegd: de grindweg, die van Wa-geningen via het dorp Bennekom naar hetdorp Ede liep. Een teken dat deze dorps-kernen de oude boerenbuurten in belangvoorbijgestreefd waren.

Het verdwijnen van de brinken

Het afnemende belang van de boerenbuur-ten bespoedigde het einde van de brinken.Door andere landbouwmethoden haddenze hun functie als schaarweide verlorenen waren ze in het begin van de 19deeeuw verkaveld en overgegaan in particu-lier bezit, waardoor ze al minder goedherkenbaar werden. Het definitieve eindeis echter de bevolkingsuitbreiding van detweede helft der 20ste eeuw geweest. Vande brinken bestaan alleen nog de kleinePeppelder-brink en het Hamse brinkje inde oude vorm. Met het realiseren van denieuwe uitbreidingsplannen tussen Ede enBennekom zal de oude woonstrook totaan de Rijn grotendeels bebouwd zijn. Vanhet oude landschap in de eeuwenoudewoonstrook met zijn brinken, houtwallenen akkers zal dan nog nauwelijks iets overzijn. Slechts met moeite zullen hier endaar wat kleinere elementen als herinne-ring in de nieuwse structuren een plaatskunnen behouden.

Literatuur

Bodemkaart 1973: Blad 39-oost <1 : 50.000) entoelichting. Stichting voor Bodemkartering,Wageningen.

Topografische kaart: Bladen 39 F en 32 H (1 :25.000). Topografische Dienst, Delft, 1977resp. 1974.

240

Page 258: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Bouwer, K., 1975. Het Drentse Cultuurland-schap. Intermediair no. 45, p. 31 t/m 37.

Brinkenboek, 1981. Een verkenning van de brin-ken in Drente van de werkgroep Brinken.Van Gorcum, Assen.

Ede, Vereniging Oud-Ede. Geschiedenis van Ede.Heruitgave G. van Loon, Arnhem 1980.I. Het kerspel Ede, 1933.II. Het ambt en de gemeente Ede, 1939.III. Kerkdorpen en buurtschappen, 1948.

Harsema, O. H., 1979. Het Drentse plateau.Intermediair no. 47, p. 41—53.

Huisman, J., 1981. Archeologisch onderzoek opde Leeuwenbrink bij Wageningen. W'ester-heem, p. 185—194.

Oosting, W. A., 1936. Bodemkunde en bodem-kartering van Wageningen e.o.

Oosting, W. A., 1938. Verdere bijdragen totagronomische kartografie en toponomie vanWageningen e.o. Landbouwkundig Tijd-schrift, p. 101—116.

Slicher van Bath, 1960. De agrarische gescihede-nis van West-Europa. Utrecht. Aula 32.

Slicher van Bath, 1978. Bijdragen tot agrarischegeschiedenis. Utrecht. Aula 624.

Suringer, H., 1867. Kaarten van Ede en Benne-kom. Gemeente atlas, J. Kuiper.

De Veluwe, 1977. Een project middeleeuwsearchaeologie en geschiedenis, I.P.P. Workingpaper 4, Historisch Seminarium werkschrift14.

Een Veluws (Dorp, 1958. Diverse auters, w.o.J. J. Hacke-Oudemans. Archeologie vanBennekom, p. 63—78.

C. H. Edelman, A. W. Edelman-Vlam. Toponie-men, grondbezit en ontginnigsverloop vanBennekom, p. 95—173.

Breehoven 82,6721 SN BENNEKOM

Lezingen

Afdeling Den Haag e.o.

19 november: drs. A. VersteegArcheologie van het noorden van Zuid-Amerikaen het Caraïbisch gebiedProvinciehuis Koningskade 1, Den Haag, 20.00

Afdeling Utrecht e.o.

12 december: drs. S. Y. Vons-ComisTextielvondsten uit stadskernen uit de periode1200—1800, onder andere kleding uit Spitsbergen

9 januari: drs. Jurjen M. BosArcheologische streekbeschrijving van het veen-gebied rond Amsterdam en stadskernonderzoek

13 februari: sprekers uit eigen kring, na jaar-vergadering

13 maart: drs. J. J. FeyeRomeinse civiele architectuur, woningbouw o.a.te Rome en Ostia

17 april: drs. H. L. JanssenDe rol van de kloosters in Den Bosch, archeolo-gisch gezienPieterskerk, Pieterskerkhof, Utrecht, 20.00 uur

Afdeling Naerdincklant (Hilversum e.o.)4 november: Sterrenavond, 3 sprekers uit eigengelederen

Afdeling Vallei en Eemland(Amersfoort e.o.)27 november: dr. H. G. J. ReuggGeologie van centraal Nederland, toegespitst opde Utrechtse Heuvelrug en Amersfoort en om-streken

29 januari: drs. Monique KrauwerMarkthalproject 1984, voorjaar

5 maart: A. N. v. d. LeeVeranderingen aan stenen werktuigen in de loopder eeuwen, secundaire verschijnselen aan arte-facten

8 mei: drs. P. van TentArcheologisch onderzoek te Oud LeusdenMuseum Flehite, Amersfoort, 20.00 uur

Afdeling Nijmegen e.o.26 november: drs. W. v. d. SandeHet nederzettingsonderzoek te Oss-UssenPsychologisch Laboratorium, Montessorilaan, Nij-megen, 20.00 uur

241

Page 259: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

De Bergvrede van Zevenaar:Waltoren of Mini-motte?

J. G. M. Verhagen

Inleiding

Zevenaar is een (kleine) stad die, in ver-gelijking met de meeste andere Nederland-se steden, pas laat tot ontwikkeling is ge-komen. Stadsrechten werden in 1487 ver-leend door hertog Johan van Kleef1.Daarna werd een begin gemaakt met debouw van stadspoorten, torens en andereverdedigingswerken. Vóór het verkrijgenvan stadsrechten was het plaatsje Zeve-naar al wel omgeven met een gracht. Mensprak van „Den Vriheyt" binnen z'n„grave". Naar men algemeen aanneemt, isdeze „Vriheyt van Sevenaer" ontstaan bijde burcht „Sevenaer". Deze burcht wasoorspronkelijk bezit van Gelre, maar kwamaan het begin van de 15 de eeuw definitiefin handen van het hertogdom Kleef. Door-dat voldoende schriftelijke gegevens vanvóór 1600 ontbreken, is het niet duidelijkhoe men zich de (geografische) situatie inhet Zevenaar van vóór de stadsrechtver-lening precies moet voorstellen. Hoe deburcht (met voorburcht) eruit gezienheeft, weet men evenmin. Er bestaan geenafbeeldingen van. Wel is, sinds een opgra-ving door leden van onze afdeling in dezomer van 1984, de plaats bekend waar deburcht gestaan heeft2a. Bij bouwactivi-teiten ter plaatse, zijn o.a. muurresten enkanonskogels aan het licht gekomen2I'.

Voor een kijk op de geografische opbouwvan het stadje zullen we ons tevredenmoeten stellen met de gegevens die deoudste kadastrale kaarten ons leveren (afb.1).

Een van de oudheidkundige objecten die(mogelijk) dateert van vóór de stads-rechtverlening is de Bergvrede. Wat er aanoverlevering van rest is niet veel: eenschriftelijke vermelding in 1501 en eencirkelvormig perceel op een 19de-eeuwse

1. Systeem van straten en grachten van de stadZevenaar aan het begin van de 19de eeuw(schaal 1 : 10.000). De pijl wijst de plaatsvan de bergvrede aan.

kadasterkaart dat de naam „Bergvrede"draagt. De naam „Bergvrede" is verwantaan het Duitse „Bergfried" en duidt op eenverdedigingstoren. In de streek rond Ze-venaar komen we op nog enkele plaatsende naam Bergvrede tegen. Zo is er o.a.in Didam een perceelscomplex dat van-ouds „Berchvrede" heet en waar kasteelDidam gevestigd was. Belangrijkste onder-deel hiervan was een (vierkante) tuf ste-nen toren die in de 12de eeuw gebouwdmoet zijn en in de 17de eeuw geslooptis ;i. In 's-Heerenberg komen we de naamBergvrede tegen als benaming voor deeerste bouwfase van het motte-kasteel

242

Page 260: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Bergh: een flinke ronde tuf stenen donjonop een opgehoogd eiland omgeven dooreen ringgracht4.

Dat de Bergvrede van Zevenaar een motte-kasteel was, is niet waarschijnlijk. Uit deoudste bewaard gebleven stadsrekeningvan 1501 5 valt af te leiden dat er toen inZevenaar meerdere Bergvredes geweestzijn. Er worden er vier met name ge-noemd:

— ld Berghvrede, d.w.z. de (vanoudsbekende?) bergvrede op den „Poll",in latere beschrijvingen ook wel „stads-pol" genoemd.

— Berghvrede bij Kuesers huess.— Berghvrede bij sRentmeesters huess.— Thijsbergh vrede.

De laatste drie Bergvredes zijn nog nietmet een bepaalde plaats in Zevenaar teidentificeren. Het zullen verdedigings-torens geweest zijn, bij voorkeur op dehoeken van de stad.

Mogelijk is de „Binnenmolen" een vandeze Bergvredes geweest. Toen deze molenop de noordwesthoek van de stad van zijnwieken was ontdaan, is deze cylindrische

toren in de volksmond steeds kruittorengenoemd. Het muurwerk van deze torenwas dikker dan voor torenmolens van ver-gelijkbare ouderdom gebruikelijk was 6. Deeerstgenoemde Bergvrede is de Bergvredewaarop het in dit artikel beschreven on-derzoek zich richtte.

Het al eerder genoemde cirkelvormigeperceel grensde aan het noordelijk deelvan de stadsgracht zoals die ons van de19de-eeuwse kadasterkaarten bekend is(afb. 2). Het is dan ook niet verwonder-lijk dat verondersteld wordt dat hier in deMiddeleeuwen een verdedigbare torenstond7. Zeker is dat men tot in de 18deeeuw op deze plaats spreekt over de „poll"of de „stadspol". De benaming „pol" isin deze streek gebruikelijk voor een kleineopgeworpen hoogte, waarop bijv. een boer-derij gebouwd is. Meestal werden de pol-len tegen het water opgeworpen, bijv. inhet uiterwaardengebied.Gelet op bovenvermelde gegevens was eralle reden te veronderstellen dat deze

2. Gedeelte van een 19de-eeuwse kadasterkaartmet daarop het cirkelvormige perceel waarhet onderzoek op gericht was.

•243

Page 261: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

3. Foto Arnhemse Courant.

Bergvrede „op den poll", op de hoek vande stad, een ander karakter heeft gehaddan de (andere) hoektorens van de stad,o.a. de „Binnenmolen".

Aanleiding tot het onderzoek

Op het betreffende voormalige cirkelvor-mige perceel stond een gedeelte van hetZevenaarse R.K. Ziekenhuis „Consolatioafflictorium" Toen dit ziekenhuis in 1980gesloopt werd en het terrein daarna weerbebouwd zou gaan worden (bestemmings-plan Bergvrede), ontstond de noodzaakom op deze plaats onderzoek te doen. Naoverleg met de provinciaal archeoloog drs.R. S. Hulst werd besloten tot een nood-opgraving die door de omstandigheden totéén dag beperkt is gebleven. De opgravingwerd uitgevoerd door enkele AWN-leden,geassisteerd door een klas middelbarescholieren. Hoewel men zich van het or-delijk verloop van zo'n opgraving niet alte veel moet voorstellen (afb. 3) , leverdehet onderzoek toch resultaten op.

Onderzoeksresultaten en vondsten

Zodra de betreffende vleugel van het zie-kenhuis (inclusief fundamenten) was ge-sloopt, werden enkele boringen verricht,waarmee al kon worden vastgesteld dater op die plaats een gracht gelegen heeft.

Ook had de graafmachine die bij de sloopbetrokken was op één plaats zo diep ge-graven, dat er grachtblubber zichtbaar wasgeworden (afb. 4, plaats 1). Hieruithaalden we o.a. enkele stukken dakpan,18de-eeuwse scherven en een wit aarde-werken pijpekop. Naar aanleiding van deboringen werd besloten tot de noodopgra-ving. Hierbij werden twee AWN-ledengeassisteerd door 31 leerlingen van hetLiemers College. Het is aan de bereid-willige hulp van de slopersfirma (fa. DeMan uit Rotterdam) te danken dat wevoldoende diepte bereikten. De slopers-firma stelde namelijk voor enkele ogen-blikken haar graafmachine ter beschikking,zodat in korte tijd een sleuf van ongeveer1 1 x 2 meter gegraven was, met een dieptevan ruim 2j/> meter ten opzichte van het

244

Page 262: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

b _

c

d

4. Kaart van het onderzoeksterrein. Schaal 1 :300.

bestaande perceelsgrenzen en bebouwing.westelijke vleugel van het gesloopteziekenhuis.sleuven, waarin onderzoek plaatsvond.plaats waar grachtvulling aangetroffenwerd.boring, grachtvulling aanwezig.boring, geen grachtvulling aanwezig.perceelsgrenzen, waaronder die van destadsgracht, in de 19de eeuw.

a =b =

c =d =

f =

vermoedelijke oude maaiveld (afb. 4, nr.2) .In de lange wand van de sleuf tekendezich duidelijk het profiel af van een 5 a6 meter brede gracht. De. bodem van de

e • g

f O

gracht bevond zich ongeveer 2x/2 m bene-den het vermoedelijke oude maaiveld).Daaronder werd nog een laag van ongeveer1 dm taaie blauwe klei waargenomen metdaar weer onder rivierzand. In de grachtzelf troffen we onderin een laag gracht-blubber met schervenmateriaal aan, daar-boven een laag opvulling met o.a. puinvan kloostermoppen en andere steenfor-maten (. . x 13 x 6 cm en . . x 12 x 4,5cm). Daarboven vonden we een laag geelzand, waarmee de gracht uiteindelijk dicht-gegooid was.Uit de grachtblubber werden diversevondsten gehaald. Het schervenmateriaalstamt voornamelijk uit de 18de eeuw.

245

Page 263: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Ook helemaal op de bodem van de grachtkwamen 18de-eeuwse scherven te voor-schijn. Daarnaast vonden we verspreid inde grachtvulling een klein aantal schervenuit vroegere perioden: één scherf ruwwan-dig steengoed (13de/ 14de eeuw), tweescherven blauwgrijs aardewerk (13de/14de eeuw), twee scherven gladwandigsteengoed (15de/16de eeuw) en enkelescherven rood aardewerk. Van de anderevondsten vermelden we nog wat stukkenleisteen en dakpanfragmenten. Omdat opde dag nadat de sleuf gemaakt was dezeals gevolg van de sloopactiviteiten reedsvol water stond, kon van de gracht geengedetailleerde profielopname gemaaktworden.Enkele weken na de noodopgraving wasvlakbij de sleuf door de graafmachine nogeen gat gegraven om een verzamelput vanhet ziekenhuis, die er nog in de grond zat,te verwijderen (afb. 4, nr. 3) . Dit gat wasongeveer \x/i m diep. De wanden ervanwerden goed onderzocht en daarbij bleekdat alleen de bovengrond ( ± 7 dm) ge-roerd was. De ondergrond was schoon enbestaat dieper dan ongeveer 1 m uit kom-klei. Nergens kon hier puin of ander uit-braakmateriaal gevonden worden, dat nietvan het gesloopte ziekenhuis afkomstigwas. Er werden slechts recent puin enstukken gresbuis aangetroffen.Uiteindelijk hebben we nog enkele borin-gen verricht om het verdere verloop vande gracht vast te stellen (afb. 4).

Interpretatie van de gegevens

Uit de gegevens die uit de opgraving ende boringen verkregen zijn, gecombineerdmet de cirkelvorm van het Bergvrede-per-ceel, mogen we concluderen dat hier eenringgracht gelegen heeft. De grens van hetcirkelvormige perceel valt dan samen metde buitenste oever van de voormaligeringgracht. De diameter van het Berg-vrede-perceel binnen de ringgracht be-draagt bijna 20 m. Dit is nogal weinigvergeleken met de diameter van het ter-rein binnen de ringgracht van een motte

als kasteel Bergh. Daarvan bedraagt dediameter ongeveer 40 meter.Het onderzoek van de bodem binnen deringgracht in Zevenaar leverde geen funda-menten en ook geen uitbraaksporen onderhet huidige maaiveld op. Dit is nietvreemd, daar men er van uit mag gaandat binnen de ringgracht een opgeworpenheuvel of „pol" heeft gelegen.

Uit het feit dat er wel afbraakmateriaalin de grachtvulling werd gevonden, ge-combineerd met de historische gegevens,leiden we af dat er een toren op de heuvelheeft gestaan. Deze toren was niet gefun-deerd in de vaste ondergrond, maar bovenop de heuvel gebouwd. Daarom troffenwe onder het huidige maaiveld ook geenbouw- of puinresten aan. Wanneer weaannemen dat de grond die uit de 5 a 6m brede ringgracht vrij kwam gebruiktwerd om de pol op te werpen, leert om-rekening ons dat deze een hoogte vanongeveer 4 meter boven maaiveld gehadkan hebben. Er kan dan echter geen al tegrote toren op gestaan hebben. Een dia-meter van 7 a 8 m lijkt mogelijk; eendiameter van ongeveer 12 meter, zoalskasteel Bergh in haar Bergvrede-fase had,lijkt minder waarschijnlijk. Wat het mate-riaal betreft is het denkbaar dat de Berg-vrede van Zevenaar aanvankelijk een hou-ten toren gehad heeft. Op zijn laatst tijdensde aanleg van de verdedigingswerken vande stad, moet hier een stenen toren zijnneergezet, zoals uit de stadsrekening van1501 valt af te leiden.In welke tijd de ringgracht met pol isaangelegd, is niet precies te zeggen. Er isin de gracht 13de/14de-eeuws materiaalgevonden, weliswaar niet helemaal onderin de gracht, maar dit is te verklarendoordat de gracht verschillende keren ge-schoond is. Zo werd de gracht rondomde pol aan het begin van de 16de eeuw„opgegraven" ö. Uit het feit, dat onder inde gracht materiaal uit circa de 18de eeuwgevonden werd, blijkt dat dit opschonenverschillende keren moet hebben plaats-gevonden. Jongere schriftelijke gegevens

246

Page 264: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

3. Ligging van de Bergvrede en de noordelijkstedelen van de stadsgracht met afwatering ende vermoedelijke ligging van de dichtgeslibdeAa-bedding. De pijlen geven de stroomrich-ting van het water aan.1 = Bergvrede2 = Binnenmolen3 = Grietsestraat

bevestigen dit voor wat betreft de stads-gracht 8. Uit bepaalde zinsneden in destadsrekening van 1501 kan worden afge-leid dat de Bergvrede een bestaand ver-schijnsel was ( , , . . . dat men dat Bergh-vrede wederomb verdryven ind opten hoicksold laten setten ind dat dan weder oplaten mueren . . . " ) . Verder blijkt uit dezestadsrekening dat de opbouw van de ver-dedigingswerken van de stad in volle gangwas. Hiervoor was een periode van ruim30 jaar vanaf 1487 uitgetrokken °. In hetkader hiervan werd de Bergvrede weeropgebouwd. I)e Bergvrede zal dus in de15de en mogelijk in de 14de eeuw al be-staan hebben.

De functie van de BergvredeHet bijzondere karakter van de Bergvrede(op de hoek van de stad) blijkt wanneer

we de Bergvrede vergelijken met de torendie op de tegenoverliggende hoek van destad stond (afb. 5) en die in het beginvan deze eeuw gesloopt is. Deze torenwas lange tijd als „Binnenmolen" in ge-bruik, maar werd in de volksmond ookwel kruittoren genoemd. Enkele jaren ge-leden werden, bij de bouw van een win-kelcentrum, de fundamenten van dezetoren blootgelegd. Deze toren was, integenstelling tot de Bergvrede, wèl onderhet huidige maaiveld gefundeerd. Het feitdat de Bergvrede op een pol gebouwd wasen omgeven door een ringgracht geeft deBergvrede-toren dus een speciaal karakter.Een belangrijke vraag is dan: „Wat isvóór 1487 de betekenis van de Bergvredegeweest?" Een 14de-eeuwse datering vande Bergvrede is op grond van het scherven-materiaal niet uitgesloten. Gezien de ge-ringe omvang van het Bergvredeperceelbinnen de ringgracht is het niet goed tevergelijken met bekende motte-kastelen.Men moet de Bergvrede dan eerder ver-gelijken met kleine motte-achtige torenszoals die in het westen van het landbekend zijn, of met de Friese stinswieren.Hiervan zijn echter geen Gelderse equi-valenten bekend. Het ziet er naar uit datde Bergvrede geen zelfstandig „kasteel"geweest zal zijn. De burcht van het ge-slacht Van Sevenaer kunnen we er dus nietin zien. Daar is trouwens in 1392 alsprake van een voorburcht. De Bergvrede

6. Fundament van de Binnenmolen. Foto A.Hendriks, Zevenaar.

247'

Page 265: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

kan wel een steunpunt van de burcht ofhet kasteel van Zevenaar geweest zijn.Hoewel de pol vóór het sluiten van dedijkkring van de Liemers in 1328 (als zeer toen al was) een functie van vluchtbergbij hoog water gehad zou kunnen hebben,moeten we eerder aan een strategischefunctie denken. De Bergvrede lag name-lijk niet ver van het punt waar de Aa(een zich van de Rijn af takkende stroom-geul die aan het eind van de Middeleeuwendichtgeslibd en verland is) zich in tweetakken splitste (afb. 5). Vanaf Didamkomend en naar het westen gaand kan erop dit punt, of wat zuidelijker (maar nietnoordelijker) een oversteekplaats in deAa geweest zijn. De Bergvrede zou dan(mede) dit punt beheerst kunnen hebben.Na het verkrijgen van de stadsrechten isde Bergvrede dan in het grachtensysteemvan de stad Zevenaar opgenomen (en iser een waltoren op de pol gezet. Het isechter nog niet bekend hoe oud de noor-delijkste grachten van de stad zijn. Zuide-lijker, in de omgeving van de Markt ende Andreas-kerk, is er vóór het verkrijgenvan de stadsrechten in 1487 al sprake vangrachten. Als de noordelijkste delen vande stadsgracht aangelegd zijn na het ver-krijgen van de stadsrechten, dan is debestaande Bergvrede toen in dit grachten-systeem opgenomen. Maar als de noorde-lijkste delen van de gracht voor 1487 ookal bestonden, dan is het niet uitgeslotendat de grachten en de Bergvrede in éénkeer aangelegd zijn. De Bergvrede zou dangediend kunnen hebben om het punt waarde grachten afwaterden (afb. 5) te be-heersen.

Slot

Helaas zijn de conclusies aan de hand vande onderzoeksresultaten (de ringgrachtmet heuvel en toren) niet te koppelenaan voldoende schriftelijke gegevens vanvóór 1501. De tijd van ontstaan en deprecieze vorm van het bouwwerk blijvendan ook onzeker. De tijd van ontstaan zouwellicht nauwkeuriger vastgesteld kunnen

worden als in de toekomst houtvondstengedaan zouden worden (bijv. paalrestenvan een brug over de ringgracht), enhierop datering toegepast zou kunnen wor-den.

Het is waarschijnlijk dat de Bergvrede pasin 2de instantie een functie als waltorenin het kader van de verededigingswerkenvan de stad heeft gehad. In eerste instan-tie zal het dan een „mini-motte" geweestzijn met een ondergeschikte positie tenopzichte van de burcht Sevenaer.

Noten1 Zevenaar heeft tot 1816 tot het Pruissische

rijk behoord.-a J. G. M. Verhagen, Enkele archeologische aan-

wijzingen voor de situering van een kasteel„Sevenaer" aan de westzijde van de stad Ze-venaar (Losse publicatie). 1981.

•! A. G. van Dalen, Gelderse historie in deLiemers, deel I, 1971.

4 A. G. van Dalen, Bergh, Heren, Land enVolk. Nijmegen, 1979.

"' Oud-archief gem. Zevenaar, inv. nr. 266.0 Vergelijking met de „Bm'tenmolen" te Zeve-

naar en de torenmolen van Zeddam. De Bui-tenmólen had oorspronkelijk een muurdiktevan 1.85 m en de molen van Zeddam heefteen muurdikte van 1.76 m. Volgens meetge-gevens van de gemeente Zevenaar had de„Binnenmolen" echter aan de voet een muur-dikte van ongeveer 3% meter.

7 J. W. van Petersen, Des Landmeters Trots,Oude kaarten van het gebied achter Rijn enIJssel. Zutphen, 1974.

s Diverse stukken uit het archief van de ge-meente Zevenaar.

n Dit blijkt uit de Stadsbrief van Hertog Janvan Kleef, 1487, waarbij aan Zevenaar stads-rechten werden toegekend.

Valeriusstraat 71,6904 DL ZEVENAAR

248

Page 266: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Een schaaltje van een muntbalans uit Arnhem

R. C. M. Wientjes

Voordat de Archeologische Werkgemeen-schap voor Nederland in Arnhem vaste voetaan aan de grond kreeg, was daar de Ar-cheologische Werkgroep Arnhem (AWA)actief. Eén van de onderzoekingen vandeze AWA was een opgraving in de kel-der van bakkerij Egging te Arnhem, Bak-kerstraat 74. De verslaglegging van ditonderzoek was summier. Het navolgendeis dan ook ontleend aan de aantekeningenen het geheugen van de schrijver, die aanhet onderzoek heeft meegewerkt en toenvoor het eerst in aanraking kwam met dearcheologie.

Op zaterdag 8 maart 1975 werd in deuiterste zuidwestelijke hoek van voor-noemde kelder, circa 130 cm onder devloer, een ovale verkleuring in het afge-schaafde grondvlak ontdekt (grootste

lengte 84 cm, grootste breedte 64 cm).Bij nader onderzoek bleek het een kuiltje

1. Bakkerstraat, Arnhem. Schaaltje van eenmuntbalans. Schaal 1:1.

2. Gedeelte van het schilderij „De geldwisse-laar en zijn vrouw" (1539) van MarinusClaesz. van Roemerswaele (1490—1567).Museo del Vrado, Madrid.

249

Page 267: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

te zijn (diepte circa 30 cm), dat opgevuldwas met rode, vette aarde, houtskool, fijnpuin en bot- en ceramiekfragmenten.Hoogstwaarschijnlijk ging het hierbij omeen afvalkuiltje waarin men etensresten,eventueel slachtafval, en kapot keukenge-rei gedeponeerd heeft. Rode verkleuringen houtskool wijzen erop dat de inhoudzo nu en dan met behulp van hout inbrand gestoken werd, mogelijk uit hygië-nisch oogpunt. Het is niet vastgesteldvanuit welk niveau het kuiltje ingegravenwerd, maar ik heb de indruk dat het nietbij de kelder hoort. Mogelijk lag het ophet achtererf van een houten huis aan deBakkerstraat, dat door brand verwoestwerd. Onder het oostelijk gedeelte van dekelder, aan de straatkant, bevond zich na-melijk een dikke laag verbrand hout, ter-wijl zich meer naar het westen een laagdaklei met loden strippen uitstrekte overeen oppervlakte van 80 x 250 cm. Bij eenbrand was het leien dak vermoedelijk ophet achtererf terecht gekomen, waar ikook het afvalkuiltje wil plaatsen.

Volgens mijn aantekeningen zijn daarinscherven gevonden van drie grapen (rood-bruin aardewerk met loodglazuur), vaneen schaal met standring en een pot (beideblauwgrijs aardewerk) en een halsje vaneen .Jacobakannetje" (steengoed). Ditcomplex is echter in de boedel van deinmiddels niet meer bestaande AWA nietals zodanig terug te vinden. Toch meenik, uit mijn geheugen puttend en afgaandop de schaal met standring, van dunwan-dig hard gebakken blauwgrijs aardewerk,de afvalkuil in de 15de eeuw te kunnendateren. Met zekerheid kan dit echter nietgezegd worden.

Dit alles zou onbelangrijk geweest zijn,ware het niet dat het enige object datbewaard is gebleven, en waarvan vaststaat dat het uit de afvalkuil afkomstig is,onze aandacht trekt. Het is een gewalstbronzen of koperen plaatje in de vorm vaneen gelijkbenige driehoek (basis 48 mm,gelijke zijden 44 mm, dikte 0.3 mm). Delinker hoekpunt van de basis is afgebro-

ken. In de hoeken zijn drie gaatjes ge-priemd en in het hart van het plaatje isvanuit dezelfde richting een stempel ge-ponst: een wiel met zes spaken op eengeruite achtergrond. De spaken stekendoor de velg (afb. 1). We hebben hier temaken met een van de schaaltjes van eenmuntbalans (afb. 2 ). Deze diende om, metbehulp van speciale muntgewichtjes, de inomloop zijnde gouden munten na te we-gen. De waarde daarvan werd in feitebepaald door de hoeveelheid goud die erinverwerkt was en kon dan ook eenvoudigdoor vijlen of snoeien aanzienlijk vermin-derd worden. Er zijn gewichtjes uit de15de eeuw bewaard voor allerlei goudenmunten, terwijl die voor zilvergeld ont-breken T. Waarschijnlijk kunnen we vanafhet begin van de 14de eeuw, toen in deNederlanden weer voor het eerst sinds deMerovingische tijd gouden munten in hetbetalingsverkeer verschenen 2, muntbalans-jes en -gewichtjes aantreffen. Het Arnhem-se balansje behoorde waarschijnlijk niettot de vroegste voorbeelden. De schaaltjesvan de 14de-eeuwse exemplaren schijnennamelijk alleen achthoekig te zijn ge-weest :i. De driehoekige kunnen in de loopvan de 15de eeuw in zwang geraakt zijn,later komen ze, in combinatie met eenrond schaaltje, algemeen voor. Ook devorm van de muntgewichten was aan ver-andering onderhevig: de middeleeuwseexemplaren zijn veelal rond, terwijl de16de- en 17de-eeuwse muntgewichten overhet algemeen vierkant zijn.

Het rad dat op het Arnhemse schaaltjegestempeld is, moet geïnterpreteerd wor-den als een kenmerk van de balansmakeren tevens als een ijkmerk, dat garantstond voor de deugdelijkheid van de ba-lans. Ontbreekt dit op de Texelse enBossche exemplaren? In „Westerheem"lezen we: „De schaaltjes zijn achthoekigen hebben een verdiept, cirkelvormigmiddendeel"! 4 Is dat miscshien een in-stempeling? In „Van Bos tot Stad" lezenwe bovendien: „Op de schaaltjes zijn doorde corrosie van het brons de afdrukken

250

Page 268: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

bewaard gebleven van de touwtjes, waar-mee de schaaltjes aan het balansje beves-tigd waren"6. Wat kan er allemaal niettevoorschijn komen wanneer die corrosievakkundig verwijderd wordt?

Noten

' Vergelijk: Het Munttarief van 1499, Rotter-dam 1978, p. 19.

- H. E. van Gelder, De Nederlandse munten,Utrecht/Antwerpen 1968, p. 29—32.

3 H. Alta, W. Conijn, Verkenningen op Texel:Oud Den Hoorn, Westerheem XIV, 1965, p.147—151.H. L. Janssen (Red.): Van Bos tot Stad,Opgravingen in 's Hertogenbosch. 's Herto-genbosch 1983, p. 265.

4 Alta 1965, p. 150—151.5 Janssen 1983, p. 265.

Bakheidehof 9,6845 GA ARNHEM

Tiende Gelderse Archeologische Dag 1984

Op zaterdag 14 april, een stralende lente-dag, togen vele AWN'ers en leden vande Gelderse Archeologische Stichting naarhet mooie herbouwde Doorwerth. De be-groeting in de koffiekamer tussen alle be-kenden en onbekenden was hartelijk enna de warme koffie trok men naar de killeridderzaal waar de heer D. J. G. Buurmaniedereen welkom heette. Door zeer ernstigeziekte van zijn vrouw kon de voorzitter,de heer Leenmans niet aanwezig zijn. Deheer Buurman memoreerde even het feit,dat deze dag een lustrum was, het was de10de keer dat deze in samenwerking metde AWN georganiseerd werd. Ofschoonhet kasteel nog niet geheel is gerestau-reerd, was het toch door de GelderseKastelen Stichting voor deze dag ter be-schikking gesteld. Wat het thema van delezingen betrof: „Archeologische Monu-menten in het Gelders Landschap", hetblijkt dat de monumentenwet wel inge-steld is op het voorwerp, maar nog nietop de omgeving en de onzichtbare monu-menten. Het zit slecht met de structuren;een monument is altijd een deel van eengroter geheel. . .

De eerste spreker, de heer drs. R. P. G. A.Voskuil, een „aardwetenschapper" zoalshij zichzelf noemde, had indertijd een

1. Doorwerth.

onderzoek ingesteld naar het verdwenendorp Wolfheze, dat in 1585 door de Span-jaarden verwoest werd, en niet meer opge-bouwd. In tegenstelling tot West-Duits-land, kent nien in Nederland weinig

251

Page 269: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

„Wüstungen". Door gebruik te makenvan luchtfoto's (o.a. van de Royal AirForce) van boringen en rapporten van deDienst Bodemkartering kwam het vol-gende beeld tevoorschijn: Het dorp, eenesdorp, is in de 11de eeuw ontstaan enomvatte bouwland, grasland en een areaalheide en bos. De heide werd door schapenbeweid, die 's avonds weer in de potstalgedreven werden. De mest uit deze stalgebruikte men om de akkers vruchtbaarderte maken. Zodoende kregen de armebouwgronden op den duur een aardigestructuur. Om het bouwland lagen wild-wallen. Het dorp zelf lag in het dal vande Wolfhezer beek en omvatte een kerk,een kasteel (hof) en boerderijen. Van ditalles is bitter weinig gebleven. De beekis vergraven bij de aanleg van sprengenen het hele gebied is nu overwoekerd dooreen natuurlijke vegetatie, alleen bij nauw-keurig kijken kan men de plaats van dekerk en de hof terugvinden. De dikte vande es blijkt 25—40 cm te bedragen. Hier-uit mag men concluderen dat het dorpdus 200—400 jaar heeft gefunctioneerd.

De tweede spreker de heer J. Dieperink,verbonden aan de Stichting Het GeldersLandschap, ging uitvoerig in op hetbeheer van de 7000 ha grote terreinenvan de Stichting. Deze herbergen een grotehoeveelheid archeologische monumenten(graf heuvels, celtic fields, urnen veldenenz.) die beschermd moeten worden.

Oorspronkelijk was alles bos, tot deeerste landbouwers dit kapten, er hunakkertjes aanlegden en het weer verlieten.Doordat deze bewoners hun vee in hetbos en op de verlaten akkers lieten wei-den, heeft het oerbos zich nooit meerhersteld.

Er ontstonden uitgestrekte heidevelden.De groeiende bevolking legde ook eenextra druk op het landschap, de omgevingvan de archeologische monumenten veran-derde, later beperkte het beheer zich alleentot deze monumenten en de directe omge-ving. Het verschil tussen'wat wenselijk

2. Naar de bus.

en mogelijk is, blijft zeer groot. De ont-bossing van grafheuvels leidde er bijv. toe,dat de mensen het een mooie uitzichtposten picknickplaats vonden, motorcrossersvonden het een prachtig oefenterrein, omvan ruiters nog te zwijgen. Men was ge-dwongen prikkeldraad over de heuvels tespannen om ze te beschermen. Van delandschappelijke aanpassing in de wijdereomgeving kwam zo niet veel terecht. Te-genwoordig beseft men wel, dat men nietalleen het monument zelf moet conserve-ren, maar ook de omgeving moet aanpas-sen. Men doet veel moeite om de oudeschapendriften open te houden, de schei-bomen en scheiheggen in stand te houden,sprengen en beken te restaureren. Met deheidevelden zelf ligt het moeilijker. Doorde beweiding met schapen en het afplag-gen, werd de heide in feite verschraald.

Men probeert het nu door stukken heidemachinaal af te plaggen, maar ook hierblijkt o.a. de zure regen een zeer nega-tieve factor die de vergrassing van deheide in de hand werkt.

Doordat het dia-apparaat weigerde, sprongde voorzitter van de AWN, de heer L.Molhuysen, in en hield alvast zijn rede,die hij anders aan het eind van de dag hadwillen houden. Hij hield het gehoor nogeens uitdrukkelijk voor, dat het in dearcheologie niet alleen gaat om de objec-ten, maar dat men moet zoeken naar deculturele patronen, waarin deze passen, en

252

Page 270: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

naar het functioneren van de mensen inhet verleden. Het is nog altijd zo, dat menmakkelijker een archivaris aanstelt, daneen archeoloog. Ofschoon ze toch beide„beheerders" van het verleden zijn. Hethistorisch geweten van de mensen moetwakker gemaakt worden, zodat men nooitmeer zoiets verzint als nu in Delft: eenkantoorgebouw in het Prinsenhof! Of datiemand die met een metaaldetector aanhet zoeken is dit verdedigt met de woor-den: als ik dit niet doe, zit ik in dekroeg . . . Door gebrek aan cultuurhisto-risch denken zijn we in een afschuwelijkesituatie gekomen, denk aan de zure regen,of aan het plan tot droogmaking van deMarkerwaard, honderden huizen zullendoor de verlaging van het grondwaterpeilvervallen. We hebben het verleden nodigom de toekomst te maken. De AWN'erszijn hiervan wel overtuigd, maar ze moe-ten het overal uitdragen.

Na dit gloedvolle betoog was het dia-apparaat weer gerepareerd en kon de heer

3. Wolfheze. Plaats van de verdwenen kerk.

J..W. Noordam (R.O.B.) zijn voordrachtbeginnen. Aan de hand van de dia's toon-de hij ons de zichtbare monumenten inhet landschap, zoals de hunebedden, graf-heuvels en celtic fields. De grafheuvelshebben vaak een omvang van 10—25 m,een hoogte van 25 cm tot 2 meter enliggen soms bijeen, soms in een flauw ge-bogen lijn. De vroege bekerculturen wier-pen ze op met bosplaggen, in de Bronstijdgebruikte men heideplaggen.

Onder een zware humusband vindt mengrijskleurig loodzand. Hun uiterlijke ver-schijning is niet indrukwekkend, slechtsdoordat ze in groepen liggen vallen ze op.In 1981 heeft men de grafheuvels op deDoorwerther heide geconsolideerd. Ze ver-toonden diverse verstoringen, de top wasafgeplat en er groeide bossage op, er waseen gat in de top gegraven of in het cen-trum ingegraven. Aan de hand van dia'sliet de heer Noordam zien, hoe de conso-lidatie in zijn werk gaat. Voor het beginvan het werk neemt men foto's, zodat deverstoringen duidelijk zichtbaar zijn. Danbepaalt men het middelpunt van de graf-

253

Page 271: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

heuvel, maakt tekeningen met de evt. ver-storingen in zijaanzicht en meet de hoogte.Door proefsleuven probeert men het talud,(de helling) terug te vinden en met dezegegevens wordt een reconstructietekeninggemaakt. Dan pas worden de piketten ge-plaatst en begint de eigenlijke consolide-ring. Er blijkt dan altijd een tekort aanzand te zijn, dat van elders aangevoerdmoet worden. Met de schop en hark wordtde heuvel in model gebracht, soms legt mener nog harmonicagaas over om beschadi-ging tegen te gaan. Een pas afgedekteheuvel is kwetsbaar voor erosie, daaromwordt hij soms met heidehumus afgedektof wordt schapengras gezaaid, of dekt menhem af met heide- of bosplaggen. Tot deconsolidatie behoort ook de critische be-schouwing van de omgeving. Zonodig ver-andert men hieraan ook het een en ander.Pas dan plaatst men de bordjes van deROB.

Tot slot sprak de heer drs. R. S. Hulst,provinciaal archeoloog van Gelderland,over „Het archeologisch monument in hetGelderse Landschap". De heer Hulst wildehet woord monument ruim interpreteren,en niet alleen over het zichtbare monumentspreken. Tenslotte is het gehele Gelderselandschap een cultuurlandschap, met eengrote verscheidenheid in verschijningsvor-men, die ook weer geologisch bepaald zijn.

De stuwwallen ontstonden in de derdeIjstijd, zee en rivier zetten klei af, dewind veroorzaakte de dekzanden en delatere stuifzanden. De ontbossingen, voor-al in de Romeinse tijd, zorgden voor eensnellere afvoer van het water en het teintensieve gebruik van de bodem in deMiddeleeuwen deed de stuifzanden ont-staan. In de Karolingische tijd begon menop grote schaal met ontginningen, die in-klinking van het veengebied tot gevolghad. Daardoor kon de zee makkelijkernaarbinnen dringen (zo ontstond het Al-mere) en krijgt men de laagjes klei op hetveen. De vorming van het landschap gaatnog steeds door, denk aan de intensive-ring van het grondgebruik, de groei van

4. Begin van de Wolfhezer beek.

de bevolking (stedenbouw). In dit procesgrijpt de archeoloog actief in, want hetnieuwe bedekt het oude. Moet men docu-menteren en de grond laten verstoren, ofrestaureren of consolideren wat er nog is.Architectonisch is een ruïne hetzelfde alseen verstoorde grafheuvel. Men heeft bijv.gemeend, de Hunnenschans te kunnen res-taureren. Onderzoek toonde aan, dat menin de verste verte niet in staat is te zeg-gen hoe de Schans er ooit uit heeft gezien.In zo'n geval is restaureren onzin en moetmen consolideren.Andere voorbeelden: tussen Lunteren enWageningen ligt een gebied van grote ar-cheologische betekenis. Door intensiveringvan het bodemgebruik, hier: bebouwing,kwam een oude nederzetting ten noord-oosten van de oude kern van Ede te voor-schijn. Op oude kaarten komen hier oudewegen bij elkaar, verbindingslijnen die verterug kunnen gaan. In de Romeinse tijdvond hier bewoning plaats op circa 30 me-ter hoogte, halfweg de stuwwal. Waarom

254

Page 272: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

zijn de mensen daar gaan zitten? Voorwater zou men een put van 50 m dieptehebben moeten slaan! Helaas is dit terreinniet te consolideren en blijven vele vragenonbeantwoord.

Als tegenstelling nemen we een oude kaartvan Oosterwolde. Dan ziet men dat destructuur van de percelen haaks staat opde oude kustlijn. Door de kustafslag tengevolge van de ontginningen in de Karo-lingische tijd moest men steeds verdernaar het noordoosten uitwijken. Recenteruilverkavelingen in dit gebied gaven gele-genheid tot waarnemingen. Men vond desporen van bewoning van de 14de—18deeeuw. Men had op woonterpjes geleefd,tot men in de 18de eeuw weer last vanhet water kreeg door ontginning, en naarhet huidige dorp vertrok. In dit gebiednu kan men wel de onzichtbare monu-menten beschermen.

Conclusie: in natuurgebieden kan men dearcheologische monumenten optimaal be-schermen, in agrarisch gebied is dit zeerwel mogelijk, maar in bewoonde gebiedenis het onmogelijk, wat zeer frustrerend isvoor de archeoloog.

Na deze lezing was het tijd voor de lopen-de lunch, die keurig verzorgd was doorAWN-leden van de afdeling Arnhem.Iedereen was blij zich wat te kunnenwarmen na de kille zaal. De meesten lie-pen, na de tentoonstelling van archeolo-gische recente vondsten uit Gelderlandbekeken te hebben, met hun broodje snelnaar buiten om van de voorj aarszon tekunnen profiteren.

Om 2 uur reed de bus voor en ging mennaar het verdwenen dorp Wolfheze. On-der leiding van een boswachter mochtenwe het natuurreservaat in en kon de heerVoskuil de deelnemers de plaats aanwij-zen waar eens de kerk gestaan had. Hetwas duidelijk te herkennen, en toen mener op gewezen werd, ontdekte men ook dewildwallen en het akkerland. Het washeerlijk door de heide te lopen naar degeconsolideerde graf heuvels. De heer Hulst

vertelde, dat het eigenlijk geen grafheu-vels meer zijn, ze zijn ten dele al onder-zocht in 1909, maar dit onderzoek wasvan dien aard, dat er reeds 2 jaar laterheftige kritiek op geleverd werd. Maar deheuvels geven nu een goede indruk vaneen rij grafheuvels (5 stuks) in een openterrein. Zoals zo vaak, worden ook dezeheuvels begeleid door een stelsel van kar-resporen. Volgens de heer Hulst zou hetzeker de moeite lonen de karresporen opde Veluwe eens grondig te onderzoeken,er is nu nog veel van over.

Daarna ging men door kreupel en bós(letterlijk) naar de oude kasteelplaats.

Ook die was nog goed te herkennen. Be-denkelijke gezichten werden getrokken,toen er verteld werd dat er een houtenkasteel met hoektorens gestaan zou heb-ben. Stenen en puin waren er niet gevon-den, maar veel onderzoek was er ookniet naar gedaan. Van de kasteelplaats washet niet ver naar de oorsprong van deWolfhezerbeek. Men had de bron weeropgegraven en de beek schoongemaakt.

Men zag de blanke zandgrond weer. Desprengen en beekjes op de Veluwe lopenalle tussen walletjes, doordat men ze ge-regeld moest schoonmaken en de uitge-graven grond op de oever deponeerde. Zemoesten wel schoongemaakt worden, wantze dreven de talrijke watermolens op deVeluwe aan.

Jammer is alleen, dat Staatsbosbeheer hierde beek had geschoond, maar verderop bijde boeren gebeurde er niets.

Door de grote belangstelling, die met veelvragen en opmerkingen gepaard ging, washet al aardig laat geworden. Daarom be-sloot: men de rest van het programma telaten schieten en liep men terug naar debus om weer naar de Doorwerth te rijden.Ruim over 4 nam men hier uiterst vol-daan afscheid van elkaar, tot de volgendearcheologische dag.

J. Zantinge-van Dijkum

255

Page 273: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Afdelingsnieuws

Afdeling Lek- en MerwestreekIn 1983 zijn enige nieuwe activiteiten ontwik-keld. Na jarenlang stadskernonderzoek door deROB, lopen deze grote projecten helaas af. Inoverleg met drs. Sarfatij is daarom besloten eenberoep te doen op de amateur-archeologen in destad Dordrecht. Tijdens een vergadering, waarbijde heren Ha'lewas en Sarfatij een deskundigeuitleg gaven over de mogelijkheid om ook ledeneen steentje bij te laten dragen in het stads-kernonderzoek, is besloten hiermee een voor-zichtig begin te maken.Met een aantal nieuwe, vooral Dordtse leden,zijn wij in overleg met de gemeente Dordrechtvlakbij het terrein van Buytink aan de Visstraatgestart. Recente bouwplannen maken echter, dathet onderzoek, naast het grote werk van deROB, dit jaar gestaakt moet worden. De werk-groep „Dordrecht" zal wellicht kunnen voor-komen, dat er in de toekomst details van hetbodemonderzoek verloren gaan.

Voorts werd er op 19 november 1983 een onder-zoekje verricht in de oostelijke punt van deAloysen- of Bovenpolder van de Dordtse Bies-bosch, naar aanleiding van een melding vanmuurresten in een sloot, door mensen van hetwaterschap „De Grote Waard" en de eigenaar.Het betreft hier de restanten van een wacht- oftolhuis, dat daar in de 17de eeuw op de opge-komen gorzen stond. Op oude kaarten o.a. vanMath. van Nispen, circa 1675 (archief Dor-drecht), staan meerdere tol- of wachthuizenaangegeven. Volgens van Balen waren het moge-lijk wachtlokalen voor het innen van convooi-en licentgelden voor de Admiraliteit van deMaas. Tot 1430 is er op de Maas bij Almsvoettol geïnd. Toen is het tolhuis opgeheven, omdatde Grote Waard niet meer gered kon worden.Dit was negen jaar na de Sint Elisabethsv.'oedvan 1421. Ook Teixera De Mattos maakt er ge-wag van in zijn boek „De waterkeeringen, wa-terschappen en polders van Zuid-Holland", deelIX, afd. VI, 1936. „Een wacht- of tolhuis datdestijds nog aan de uiterste oostkant van deopgekomen gorzen stond." Het stond tussen devoormalige „Den Heeren Wegh" en „De Cop".Tijdens dit vluchtig onderzoekje werd een vloervan geglazuurde plavuizen en muurwerk van30—40 cm dikte, met zogenaamde Dordtse drie-ling aangetroffen. Ook stukken van de funde-ring (heulbogen) werden uit de sloot gehaald.Het geheel is omgeven geweest door een eikenbeschoeiing van palen en planken, waarbij deplanken van 3.5 cm dikte en ± 35 cm breedte

grotendeels nog aanwezig zijn. De onderzijde vande planken bevindt zich op ± 1.60 m benedenhet maaiveld. Het bouwwerkje zal op een ver-hoging gestaan hebben. Men zal hier heel goedde hoogte van het opgeslibde land sinds hetbouwen na kunnen rekenen. Het onderzoek zalt.z.t. worden voortgezet.

C. van der Esch

Afdeling Zaanstreek e.o.„Grondsoort", het blad van de afdeling bevatdeze keer hoofdzakelijk de vermelding van deactiviteiten in het afgelopen jaar. Natuurlijk heeftde organisatie van de jaarvergadering, en vooralde tentoonstelling in het Mo'enmuseum veel tijden werkkracht gevergd.Toch heeft men nog kans gezien waarnemingenen noodopgravingen te verrichten.In het plein „de Burcht" te Zaandam ontdektede heer Nachbarop op 1.10—1.30 m diepte eenpuinlaagje met scherven uit de 17de—18de eeuw.Is er misschien verband met scheepsbouwacti-viteiten hier in vroegere eeuwen?In het achterhuis van een pand aan de Zuider-hoofdstraat te Krommenie konden met toestem-ming van de eigenaar enkele putten gegravenworden. Onder een kleilaag op ca. 1.40 m dieptevond men een vaste venige laag met enkelePaffrathscherven en ander middeleeuws materiaal.Zou er misschien in de 13de eeuw al lintbebou-wing in het oude Crommenye geweest zijn?De leden in Uitgeest waren actief bij het bouw-rijp maken van het plan De Koog. In het oudeBenes werden resten van een kleine behuizinguit de 16de—17de eeuw ontgraven. In de onder-grond kon middeleeuwse grondbewerking, in devorm van spitsporen aangetoond worden. Nogdieper kwamen greppeltjes, gevu'd met zand enwat verspoelde fragmentjes van inheems aarde-werk uit de tijd rond het begin van de jaar-telling te voorschijn.

Bij een nieuwe noodopgraving vond men hetstenen fundament van een 17de-eeuws gebouw-tje. Tegen de buitenzijde bleek een oven/schoor-steen te zitten. De ovenvloer bestond uit rodeplavuizen, met daaronder een nog oudere stook-plaats.Belangrijk was de vondst van een waterput, ge-maakt van wilgentakken, die zich onder het fun-dament bevond en scherven vanaf de Middel-eeuwen tot en met de 17de eeuw bevatte.Verkenningen in de Uitgeesterbroekpolder lever-den een inheemse bewoningsplek op, vindplaatsUitgeesterbroekpolder 18! Dicht onder het maai-

256

Page 274: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

vlak kwam een groot aantal inheemse schervenuit de Romeinse tijd te voorschijn, evenals terrasigillata-scherfjes. Elders vond men een brand-plaats, die een concentratie inheemse scherven eneen spinschijfje opleverde. Een grote kraan, diedwars over de vindplaats reed, benam de graverseen tijdje de lust nog verder te werken.Doordat men van de eigenaresse toestemmingkreeg, verder te graven in de Uitgeesterbroek-polder, hoopt men in 1984 verdere resultatenbij opgravingen te kunnen boeken. Vrijwiligersvoor o.a. vondstverwerking kan men heel goedgebruiken.Plannen voor een „lange weekend" opgravingen een excursie tonen aan, dat er in de afdelingvolop gewerkt en gedacht wordt.

Afdeling Den Haag e.o.Sinds een jaar heeft de afdeling haar eigenperiodiek. Dit keer staan er, behalve de aankon-digingen van lezingen en schervenavonden eenpaar aardige artikeltjes in.Op het terrein van de oude Haagse Courantbegon men onder onmogelijke omstandigheden(sneeuw, hoge grondwaterstand, een slopersbe-drijf aan het werk) aan een kleine opgraving.Veel hoop om iets in de blubber te vinden, hadmen niet. Maar het geluk is soms met de opti-mist . . . Men vond een rijke laat-middeleeuwselaag, die enkele bijna gave Jacobakannen ople-verde. Maar bovendien kwam een enorme hoe-veelheid leer te voorschijn, ca 80 fragmenten,maar ook complete schoenen met de veters ernog in. Heeft hier vroeger een schoenmaker ge-woond?Bij het landgoed Backershagen bij Wassenaarstelde men eveneens een onderzoekje in. Op de

plaats van het landhuis heeft vroeger een waar-schijnlijk uit de Middeleeuwen stammende boer-derij gestaan. Er werden de overblijfselen vaneen keldertje gevonden, onder een enorme bergzand, die men daar voor jaren had gestort. Deput moet nog leeggehaald worden en men hooptop goede vondsten.In een bouwput aan het begin van de Loosduinseweg in Den Haag kon men enkele geologischewaarnemingen doen. De archeologisch geologischekaart van 's Gravenhage geeft daar alleen OudDuin- en Strandzand aan. Er blijkt echter veelmeer aan de hand te zijn. Men onderscheidde 6verschillende lagen. Dit leidde tot het herzienvan de ligging van de krinkellagen, het veen ende datering van de veen/bodemvorming en deturfwinning.Verslagen van de archeologische dag te Delft, deopening van het Pieter Posmapad en van eenenquête onder de leden van de afdeling comple-teren het geheel.

Afdeling RijnstreekBehalve de aankondigingen van de ledenverga-dering en een excursie, bevat „Renus", het me-dedelingenblad van de afdeling, een kort be-richtje, dat men druk bezig is met de vondst-verwerking van Teylingen en Leiderdorp. Vooralde gracht van Teylingen leverde enorm veel ma-teriaal op, o.a. glas, steengoed en leer.Op zaterdagochtend is men bezig in Leiderdorp,en door de week kan men een handje helpen bijeen ROB-opgraving achter de Haarlemmerstraatnabij het Elisabethgasthuis. Genoeg te doen dusin de afdeling.

J.Z.v.D.

257

Page 275: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Themadag

Op 27 april 1985 organiseert het hoofdbestuur van de AWN een themadag met detitel:

"Nieuwe bewoners of nieuwe gewoonten?"Wijzigingen in cultuurpatronen archeologisch beschouwd

Het is nog niet zo lang geleden dat de intrede van nieuwe cultuurverschijnselen in deNederlandse pré- en proto-historie veelal werd toegeschreven aan het binnentrekkenvan nieuwe bevolkingsgroepen. De eerste boeren die zich met de bandceramische cul-tuur op de Limburgse lössgronden vestigen, de al dan niet gewelddadige invallen vanmet strijdhamers gewapende standvoetbekerlieden, en immigranten die hun doden inurnenvelden bijzetten, zijn enkele voorbeelden van migratietheorieën. De inzichten overhet tot stand komen van dergelijke veranderingen zijn de laatste decennia, vooralonder invloed van de culturele antropologie, in veel gevallen gewijzigd. In plaatsvan plotselinge veranderingen, veroorzaakt door invallen en migraties, wordt steedsvaker gedacht aan (geleidelijke) ontwikkelingen in de cultuur van de oorspronkelijkebevolking.

Op de themadag zullen, na een inleiding door een cultureel antropoloog, een aantalNederlandse archeologen uiteenzetten hoe de uit de archeologische gegevens af teleiden veranderingen, voor diverse regio's en perioden, tegenwoordig verklaard worden.De volgende sprekers hebben hun medewerking toegezegd:Prof. Dr. H. J. M. Claesen, Dr. H. A. Heidinga, Dr. P. B. Kooi, Prof. Dr. J. D. vander Waals, Prof. Dr. P. J. R. Modderman en Prof. Dr. H. T. Waterbolk.De themadag zal gehouden worden in het Jaarbeurs Congrescentrum te Utrecht. Dekosten voor deelname aan deze dag bedragen ƒ 30,— p.p. voor AWN-leden en ƒ 35,—p.p. voor niet-leden (incl. lunch, koffie en thee).Het volledige programma van de themadag zult u met een aanmeldingsformulieraantreffen in het volgende nummer van Westerheem.

Namens het hoofdbestuur van de AWN,

Nita C. J. J. Ladiges

258

Page 276: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Literatuursignalement

Bonner Jahrbücher Bd. 183, 1983. 951 blz.Oost-JEuropa en Turkije komen in drie bijdragenaan bod (Gerhard Wirth, Joachim Kramer, Vla-dimir Iliescu). Dichter bij huis blijven AndreaNisters-Weisbecker (Grabsteine des 7.—11. Jahr-hunderts am Niederrhein) en Rolf Funken (Epi-graphische Anmerkungen zu niederrheinischenGrabsteinen), terwijl Gerhard M. Koeppel eenbegin maakt met de beschrijving en inventarisatievan „historische" reliëfs uit de Romeinse Keizer-tijd. In korte bijdragen komt een aantal vondstenen vindplaatsen uit het door het RheinischesLandesmuseum te Bonn bestreken gebied aanbod. Na het jaarverslag van genoemd museumvolgen nog ruim 200 blz. met boekbesprekingen.Degelijke, zelfs zware kost in een onberispelijkuitgegeven, nauwelijks te torsen boek.

Archief- en bibliotheekwezen in België, dl. 53 nr.1—4, 1982, blz. 1—51: F. Verhaeghe en H. L.Janssen. Stadsgeschiedenis en stadsarcheologie inde Nederlanden.Een interessant bijdrage tot de „jonge" weten-schap van de stadsarcheologie in een voor ama-teur-archeologen naar ik aanneem onbekendebron. Gewezen wordt op het grote belang vanhet stadsarcheologisch onderzoek voor het stads-historisch onderzoek. Beide disciplines vervullent.o.v. elkaar een complementaire rol en streven,ieder op eigen wijze, naar een betere kennis vanhet verschijnsel „stad" en van de componentendie bij het ontstaan en de ontwikkeling ervaneen rol speelden.

ROB-overdrukken:201: Ypey, J. Damaszierung. — Overdruk uit:Reallexikon der Germanischen Altertumskunde;2. Aufl., Bd. 5, 1983, S. 191—213.Damascering is een techniek om staal zodanig tebewerken, dat het zowel hard als soepel is.Tevens kan men deze techniek toepassen terdecoratie van de vervaardigde voorwerpen. Inbovenstaande bijdrage geeft de schr._ een beknopte

samenvatting van de huidige wetenschappelijkestand van zaken omtrent dit interessante onder-werp.202: IJzereef, G. F. Boeren in de Bronstijd bijBovenkarspel. — Overdruk uit: Spiegel Histo-riael 18, 1983, blz. 635—643.Het grootscheepse onderzoek in de polder HetGrootslag in West-Friesland is in Westerheemmeermalen ter sprake gekomen. Zelden heeft menop zo'n uitgebreide schaal zoveel aspecten van hetboerenleven uit de Bronstijd kunnen bestuderen.In bovenstaande bijdrage wordt nader ingegaanop de zoölogische aspecten van het onderzoeken de gevolgen ervan voor de reconstructie vande bewoningsgeschiedenis.204: Ypey, J. Rekonstruktionsversuch derSchwertklinge von Sutton Hoo. — Overdruk uit:Archaologisches Korrespondenzblatt 13, 1983, S.495—498.Op basis van zijn grote kennis van het damasce-ringsproces poogt de schr. het zwaard uit hetberoemde scheepsgraf van Sutton Hoo te recon-strueren.205: Willems, W. J. H. Archeologische kroniekvan Limburg over de jaren 1980—1982. — Over-druk uit: Publications de la Sociétê historique etarchéologique dans 1e Limbourg 119, 1983, blz.197—291.206/207: Verlinde, A. D. Archeologische kronie-ken van Overijssel over 1980/1981 en 1982. —Overdrukken uit: Overijsselse historische bijdra-gen 97, 1982, blz. 167—208 en id. 98, 1983, blz.119—127.208: Woltering, P. J. Archeologische kroniek vanNoord-Holland over 1982. — Overdruk uit:Holland 15, 1983, blz. 199—239.De gesignaleerde kronieken lopen in omvang enpresentatie nogal uiteen. Dat geldt in minderemate voor de hoeveelheid en diversiteit van degesignaleerde vondsten en vindplaatsen. Samen-stellers van en medewerkers aan deze kroniekenhebben een goed stuk werk afgeleverd.

P. Stuurman

Voor al uw periodieken naar

N.V. DRUKKERIJ DE R E S I D E N T I EPletterijstraat 103, 's-Gravenhage, tel. 070-859347

259

Page 277: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Tentoonstellingsnieuws

Delft, Technisch Tentoonstellings Centrum, Ka-naalweg 4; tot 16 november:Kijk op koggen; het in de 13e en 14e eeuw inde Noordelijke scheepvaart gebruikte koggeschipOpeningstijden: ma. t/m za. 10—17 uur; zo.13—17 uur.

Leiden, Pijpenkabinet, Oude Vest 159A; tot 17december:Drie eeuwen Nederlandse pijpen; fabricage, bo-demvondstenOpeningstijden: do. 19—21 uur; zo. 13—17 uur.

Rotterdam, Museum Boymans van Beuningen,Mathenesserlaan 18—20; tot 19 novemberber:Het goud der Thraciërs en het Troje van Schlie-mannOpeningstijden: di. t/m za. 10—17 uur; 20.11—17 uur.

Parijs, Musée de l'Homme, Palais du Trocadéro;vanaf 3 oktober:

Art et civilisations des chasseurs de la Préhis-toireOpeningstijden: dagelijks, behalve di., van 10—18 uur.

Lille, Musée de 1'Hospice Comtesse, Rue de laMonnaie; tot eind december:700.000 ans de préhistoire dans 1e Nord de laFrance

München, Staatlichen Antikensammlungen Mün-chen am Königsplatz, Meiserstrasze 10, 8000München 2; tot 9 december:Gold der Skythen, aus der Leningrader ErematigeOpeningstijden: dagelijks van 10 tot 18 uur,woensdags tot 20.30 uur

Basel, Historisches Museum, Barfüsserkirche,Barfüsserplatz CH-4051 Basel; tot 2 december:Kaiserliches Tafelsilber, der spatró'mische Silber-schatz von KaiseraugstOpeningstijden: dagelijks behalve maandags van10 tot 12 en 14 tot 17 uur

Lezingen

Afdeling Zuid-Salland-IJsselstreek-Oost-Veluwezoom

21 november: drs. R. C. G. M. LauwerierJacht en veeteelt in de Romeinse tijd in hetoostelijk rivierengebied

18 januari: prof. dr. J. H. F. BloemersEen poging tot ontleding van het Romanisatie-proces in Nederland

13 februari: drs. W. A. B. van der SandenHet onderzoek van de nederzetting uit de Ijzer-tijd en de Romeinse tijd van Oss-Ussen (N.Br.)

13 maart: drs. P. W. van den BroekeHet handgevormde aardewerk uit de Ijzertijd ende Romeinse tijd van Oss-Ussen in een ruimperspectiefGemeentelijke Archiefdienst, Klooster 3, Deven-ter, 20.00 uur

Afdeling IJsseldelta-Vechtstreek27 november: drs. F. C. TheuwsDe middeleeuwse opgraving te Dommelen (N.Br.)en de kolonisatie van het Frankische rijkProvinciaal Overijsels Museum, Voorstraat 34,Zwolle, 20.00 uur

260

Page 278: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van dearcheologische werkgemeenschap voor NederlandH o o f d b e s t u u r :

Alg. Voorzitter: L. Molhuysen,Louise de Colignystraat 39, 2595 SL DenHaag, (bij uitzondering) tel. 070-859719;overdag tel. 070-657955;

Vice-voorzitter: Mr. H. J. MoltmakerKleine Raamstraat 19, 9711 CG Gronin-gen, tel. 050-140777, overdag 05920-14841.

Alg. secretaris: P. W. van der Zwaai,Postbus 3088, 3130 CB Vlaardingen;tel. 010-743049;

Alg. Penningmeester: N. L. van Dinther,Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel.01890-7451;

Hoofdredacteur: C. A. Kalee,Archeologisch Instituut, Trans 14, 3512JK Utrecht, tel. 030-392018 of 392010;

Bestuursleden:Drs. P. W. van den Broeke (vakarcheo-loog), Oude Vest 223H, 2312 XZ Leiden,tel. 071-125158, overdag 071-148333, tst.2388;Dr. W. J. de Boone (publikaties),Lage Boeschoterweg 16, 3886 PS Garde-ren, tel. 05776-1329;Mevr. E. du Maine-Reintjes (afdelingen enregio's), Van Goghstraat 21, 6813 HDArnhem, 085-423817.Mevr. N. C. J. J. Ladiges (educatie),Rapenburgerplein 13, 1011 VC Amster-dam, tel. 020-251956;

E r e l e d e n : H. J. Calkoen t (Ere-voorz.),Prof. Dr. Ir. E. H. P. Cordfunke, H. J.van Rijn, P. Stuurman.

A d m i n i s t r a t e u r : H. Schoorl,Postbus 100, 2180 AC Hillegom (Van deEndelaan 90), tel. 02520-16482.

K n i p s e l a r c h i e f : Mevr. H. Goudappel,Herman Gorterplaats 199, 2902 TE Ca-pelle a/d IJssel, tel. 010-506816.

S e c r e t a r i a t e n A f d e l i n g e n :1. Noord-Nederland: Mevr. G. J. Koopmans-

Vermeer,Noordereind 22, 9265 LM Suawoude.

2. Noord-Holland Noord: W. v. d. Wal, Nij-verheidstraat 20, 1741 EL Schagen, 02240-96721.

3. Zaanstreek en omstreken: Mevr. A. Tromp-Veeter,T. Slagterstraat 15, 1551 CG Westzaan,075-283814.

4. Kennemerland (Haarlem e.o.): Mevr. M. deJong-Groot,Jan Bontelaan 11, 2015 EH Haarlem,023-245132.

5. Amsterdam en omstreken: G. Haak,Uilenstede 55, 1183 AB Amstelveen, 020-450490.

6. Rijnstreek: W. Dorsman, De Laat de Kan-terstraat 29, 2313 JS Leiden, 071-144671.

7. Den Haag en omstreken: L. van der Valk,Soestdijksekade 790, 2574 ED Den Haag,070-802546.

8. Helinium (Vlaardingen): P. G. van Heins-broek,Postbus 2143, 3130 BC Vlaardingen,010-349808.

9. De nieuwe Maas (Rotterdam e.o.): J. deBaan, Voorstraat 38, 3201 BB Spijkenisse,01880-12006.

10. Zeeland: Mevr. L. C. J. Goldschmitz-Wie-'inga,Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, 0118470058.

11. Lek en Merwestreek: R. Hovingh, Dorps-straat 62, 2959 AH Streefkerk, 01848-1019.

12. Utrecht en omstreken: Tj. Pot,Tolsteegplantsoen 35, 3523 AL Utrechi.030-516351.

13. Naerdincklant (Hilversum e.o.):Mevr. L. van Duyn-Franken, M. Philips-laan 16, 1403 GL Bussum, 02159-13686.

14. Vallei en Eemland (Amersfoort e.o.): PMolenaar,Regentesselaan 18, 3818 HJ Amersfoort,033-19871.

15. West- en Midden-Betuwe en hommeierwaard: S. H. Bakker,De Hennepe 313, 4003 BC Tiel,03440-19101

16. Nijmegen en omstreken: M. E. P. Ritzer,Dominicanenstraat 20, 6521 KD Nijmegen,080-235808.

17. Znid-V'eluioe en Oost-Gelderland: MevrT. v. Wijk-Brouwer, Schuurhoven 19,6721 SM Bennekom, 08389-5418.

18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-V eluwe-zoom: Mevr. C. F. Eland, Maasstraat 464,7414 AZ Deventer, 05700-26086.

19. Twen/e: A. H. Bracht,Postbus 789, 7550 AT Hengelo, 074-774690.

20. IJsseldelta-Vechtstreek: Mevrouw E. M.Koerselman,Palestrinalaan 110, 8031 VP Zwolle,038-228379.

23. IJsselmeerpolders: Mevr. W. Riem-Philippi,Archipel 42—29, 8224 HT Lelystad,03200-47715.

24. Midden-Brabant (Tilburg e.o.): P. Hagenaar,Ursa Major 2 b, 5175 VJ Loon op Zand,04166-2261.

Page 279: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Prof. dr. L. de Blois,

Prof. dr. Joh. S. Boersma e.a.

De Romeinse wereldLeven en werken in het Romeinse Rijk in het begin van onze jaartelling.Dit met honderden illustraties in kleur en zwart-wit rijk uitgevoerde boek is bedoeldvoor een brede kring van geïnteresseerden in de cultuurgeschiedenis van de Romeinen.De verschillende hoofdstukken behandelen allerlei aspecten van leven en werken in hetRomeinse Rijk:huizen, steden, gezinsleven; godsdienst, opvoeding, arbeid, handel en scheepvaart, enz.Niet alleen Rome - het centrum - krijgt aandacht, maar ook de provincies wordenapart behandeld. Al met al is een uniek standaardwerk ontstaan over de Romeinsebeschaving waaraan ook onze moderne wereld haar grondvesten te danken heeft.

Formaat: 22x30 cm; Omvang: 240 pag. met talrijke illustraties in kleuren zwart-wit. Gebonden. Prijs ƒ 39,-. ISBN 90 6255 182 3 / UGI 520.

DE IJSTIJDENIN DE NEDERLANDEN

G.P.F, van den Boom

Oud IranPre-Islamitische kunst en voorwerpen in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden.

Dit boek geeft een archeologische impressie van Iran's rijke verleden tot aan de komstvan de Islam. De unieke schoonheid en vormvariatie van de voorwerpen komt prachtigtot zijn recht in de enige grote verzameling in Nederland.

Formaat: 20x25,5 cm. Geïllustreerd met 200 foto's in kleur en zwart-wit.Omvang: 132 pagina's. Ingenaaid. Prijs: ƒ 27,50. ISBN 90 6255 163 7 / UGI 520.

R. Borman e.a.

De Ijstijden in de NederlandenIn dit ruim geïllustreerde boekje wordt up-to-date de stand van zaken belicht in hetonderzoek van het ijstijdvak. Het accent ligt hierbij op de periode vanaf het begin vande voorlaatste ijstijd, ca. 200.000 jaar geleden. In ons land zijn juist uit die periode deoverblijfselen het meest nadrukkelijk aanwezig.Landschap, fossielen en sporen van menselijke aktiviteit vertellen een gevarieerdverhaal over de opbouw van ons land en haar vroegste geschiedenis.

Formaat: 16 x 24,5 cm. Omvang: 64 pagina's.Ingenaaid. Prijs: ƒ 15— ISBN 90 6255 215 3 / UGI 520.

Archeologische monumenten in Nederland9. J.T.J. Jamar: Heerlen, de Romeinse thermen

36 blz. ƒ 5,-.

10. P.J.R. Modderman: Ermelo, grafheuvels op de heide.32 blz. ƒ 5 , - .

Ook eerdere deeltjes verkrijgbaar.

Verkrijgbaar in de boekhandel

Uitgaven van

Zutphen, Postbus 188, telefoon 05759-3141

Page 280: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

W "W" Y A 1 XXXIII-6-1984Westerheem

AWN

Page 281: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Redactie Inhoud

Hoofdredacteur:

C. A. Kalee

Redacteuren:

Mevr. H. GoudappelTj. PotO. J. WttewaallMevr. J. Zantinge-van Dijkum

Redactieraad:

Dr. W. J. de BooneProf. Dr. H. BrunstingH. L. de GrootDrs. A. PeddemorsG. F. thoe SchwartzenbergV. T. van Vilsteren

Adviseur:

Dr. R. J. Demarée

Algemeen Secretariaat A.W.N.:

Postbus 3088, 3130 CB Vlaardingen

Administratie A.W.N.:2180 AC, Hillegom

Contributie:

ƒ 48,— per kalenderjaar te stortenop girorekening 577808t.n.v. Penningmeester A.W.N,te Poortugaal

Opzegging lidmaatschap:

vóór 1 december

Bijdragen (artikelen, boekbesprekingenenz.) zenden aan:

C. A. Kalee,Archeologisch Instituut,Trans 14, 3512 JK Utrecht

Alle overige correspondentie:

Administratie A.W.N., Postbus 100,Hillegom

Op het omslag: Scherven uit Wijthmen (zieartikel Bruins en van Beek, bh. 291).

Cartoon

C. Isings 65 jaar

Tentoonstellingsnieuws

Afdelingsnieuws

262

S. M. E. van LithVan Backerbosch naar Maasbracht 263

H- J. Bruins en R. van BeekWijthmen, gem. Zwolle. Een Sal-landse buurtschap in Romeinse tijden Middeleeuwen 280

302

302

Raadselachtige stenen palen op deWesterheide bij Hilversum 307

Metaaldetector . . . een bedreigingof een zegen 308

Een merkwaardig aardewerk voor-werp uit Alphen aan den Rijn 309

Archeologische dag 1983

Archeologisch nieuws

Reacties van lezers

Mededelingen

Nieuwe publikaties

Literatuurbespreking

Rectificatie

311

314

317

318

319

320

321

Excursie: Archeologische rondreisdoor West-Frankrijk 322

Literatuursignalement

Lezingen

ISSN 0166-4301

323

324

Page 282: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Westerheemtweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschapvoor Nederland (AWN)

Jaargang XXXIII, no. 6 november/december 1984

»Wenn Sie mehr überArcheologie wissen wollen: schauen Sie doch einfach malbei mir rein.»

Uit: Börsenblatt 26-8-1983.

261

Page 283: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

C. Isings 65 jaar

Op 1 augustus 1984 heeft mevrouw prof.dr. C. Isings haar taak aan het Ar-cheologisch Instituut te Utrecht officieel„moeten" neerleggen.

Mevrouw Isings heeft door haar hartelijk-heid en door haar veelzijdige belangstel-ling, o.a. voor alles wat groeit en bloeiten leeft en stoeit (paarden, duiven, mui-zen, katten én het hondje van mevrouwZadoks zijn daar wél bij gevaren !) , altijdeen geheel eigen plaats ingenomen in hetInstituut. De dagelijkse koffie- en thee-pauzes waren pas gezellig als zij er bijwas. Eerlijkheidshalve dient wel vermeldte worden, dat het kwartiertje pauze danwel eens een uurtje werd !

Om mevrouw Isings iets van de vele ge-zelligheid terug te geven, hadden haarcollega's, leerlingen en oud-leerlingen opvrijdagmiddag 29 juni j l . een feestelijkebijeenkomst georganiseerd.

De talrijke aanwezigen konden eerst luis-teren naar drie korte voordrachten uit hetinteressegebied van mevrouw Isings:

Mevrouw dr. S. M. E. van Lith wandelde„Van Backerbosch naar Maasbracht" (ziehet artikel hierna),

Prof. dr. J. E. Bogaers sprak over „Scher-ven met een datum, en letters en Latijnuit De Meern",terwijl

Drs. T. Hoekstra één van de interessesvan mevrouw Isings (zie boven) „Bij debeesten af . . ." vond!

Na enkele korte toespraken pakte Marian-ne Stern op originele wijze cadeaus uit. Eenwel zeer bijzonder cadeau werd aangebo-den door de studenten: een beeldje vanmevrouw Isings in opgravingskleding, ge-maakt door de studente A- Kraaimaat-vanBeuzekom.

Na dit officiële gedeelte was er uitgebreidgelegenheid om mevrouw Isings de hand

Waarover spraken zij .. .?

Links mevrouw Isings, rechts J. E. Bogaers.

te schudden en met haar van gedachtente wisselen. Haar zuster, met wie zij alvele jaren lief en leed deelt, kon, ondanksziekte, tijdens de receptie gelukkig ookaanwezig zijn.

De leden van de redactie en redactieraadvan Westerheem willen mevrouw Isings,door haar artikelen in Westerheem voorvele lezers geen onbekende, van harte nogvele gelukkige en gezonde jaren wensen !Omdat haar afscheid van het Instituutgeen afscheid van de Archeologie bete-kent, zal de lezer misschien nog wel eenseen bijdrage van mevrouw Isings in Wes-terheem aantreffen, waarin zij haar grotekennis van het Romeinse glas (of vanander materiaal !) aan anderen wil over-dragen.

C. A. Kalee

262

Page 284: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Van Backerbosch naar Maasbracht

S- M. E. van Lith

Met groot respect opgedragenaan Prof. Dr. C. Isings

Opgravingen in de laatste jaren te Maas-bracht en Hoogeloon hebben veel nieuweinformatie over het leven in Romeinsevillae opgeleverd. Tot de talrijke vondsten-behoorde een aantal interessante stukkenglas \

Voorlopige bestudering van dit materiaal,waarbij vooral het betrekkelijk hoge per-centage kleurloos glas opviel, was aanleidingom een klein onderzoek in te stellen naaralle uit Nederland bekende Romeinse vil-lae waar glas is aangetroffen (afb. 1) 2.

• - • - ' - — „ " ,

Verspreidingskaart van villae waar glas isgevonden. Schaal 1 : 1.200.000. 1. Hoogeloon2. Maasbracht 3. Heer-Backerbosch 4. Hou-them-Vogekang 5. Voerendaal 6. Simpelveld7. Bocholtz-Vlengendaal. Tekening IPP.

Hiertoe werd gezocht in het Bonnefanten-museum te Maastricht, waar zich glas uitde villae Bocholtz-Vlengendaal en Hou-them-Sint Gerlach-Vogelzang (Ravens-bosch) bleek te bevinden. Voorts bevattende collecties van het Rijksmuseum vanOudheden te Leiden een aantal glasfrag-menten uit de in 1879 en 1880 doorJ. Habets opgegraven villa Heer-Backer-bosch en uit de villa te Voerendaal, waarsedert 1895 met geregelde tussenpozenonderzoek wordt gedaan 3. Bovendien be-vinden zich in het Rijksmuseum van Oud-heden enkele fragmenten uit de grote villavan Simpelveld. De overige door Van Es *vermelde villae hebben nauwelijks glasopgeleverd.

De vondsten uit de grote villa van Simpel-veld zullen, evenals die uit Bocholtz-Vlengendaal 5, hier wegens hun betrekke-lijk kleine aantal buiten beschouwingworden gelaten.

Voor onze vergelijking blijven slechts devolgende vijf complexen over: Hoogeloon,Maasbracht, Heer-Backerbbsch, Houthem-Sint Gerlach Vogelzang (Ravensbosch) enVoerendaal. Het glas uit deze villae is ineen tabel (afb. 2) naar type geordend;waar mogelijk is tussen haakjes verwezennaar de typenummers in Isings, RomanGlass from Dated Finds (1957).De aantallen per vindplaats zijn te kleinom er betrouwbare conclusies aan te ver-binden. Er is daarom voorlopig afgezienvan het presenteren van percentages diede verhouding tussen tafelwaar en glas datvoor opslag etc. gebruikt werd weergeven.Wel is in de tabel een onderscheid ge-maakt tussen tafelwaar, glas voor „opslagen verzending" en toiletgerei.

Wellicht kan men in de toekomst bij

263

Page 285: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Glasvormen Hooge- Maas- Heer- Houthem- Voeren-loon bracht Backerbosch Vogelzang daal

TafelwaarRibkommen (3)Schalen (44)

(42b, variant)(80?)

Borden (97a,b)Schaal of bordKantharos?Bekertje (94, variant)Kommen (85)Cylindrische flessen (51, kleurloos)

Glas voor opslag en verzendingVierkante flessen (50)Hexagonale flessen (50)Cylindrische flessen (51)Vierkante, hexagonale of cylindrische flessenPotten (67c)

ToiletgereiZalf f lesjes (28b)Badflesie farvballos. 61)

31

—111

—151

5113

11

1———1 1—2

11

—11

1

1—

1

—3

3————

TOTAAL DETERMINEERBAAR GLAZENVAATWERK 26 12

2. Tabel. Glas uit Romeinse villae in Neder-land.

grotere hoeveelheden met een dergelijkeindeling wel iets verder komen6.

Het beeld van de tabel wordt overigensvertekend door het voorkomen van 1ste-eeuws materiaal, zoals geribde kommen,in een zuiver 2de-eeuws villa-complex alsHoogeloon. Zeker is, dat het terrein waar-op de villa te Hoogeloon in de 2de eeuwwerd gebouwd, al in de 1ste eeuw na Chr.bewoond is geweest. De geribde kommen,en wellicht ook de schaal Isings 44, zou-den afkomstig kunnen zijn van die vroe-gere bewoningsfase en daardoor een ver-keerde indruk geven van het glasgebruikin de villa zelf. De rest van de tafelwaaruit Hoogeloon kan wegens de kwaliteitvan het glas en op typologische grondenstellig tot de 2de of tot de eerste helft vande 3de eeuw na Chr. gerekend wordenen is dus hoogstwaarschijnlijk uit de villaafkomstig. Op grond van de lichtgroenekleur zouden wij het badflesje en het zalf-

flesje het liefst in dezelfde tijd dateren alsde villa. Hiervoor pleit ook de vindplaats:nabij het badgedeelte van de villa. Van deflessen valt niet te zeggen of zij uit de1ste eeuw of uit latere tijd stammen.Ook in Voerendaal is een aantal geribdekommen gevonden; wellicht zijn zij toete schrijven aan de kleine porticusvilla(periode I) die aan het begin van de 2deeeuw door een veel groter complex (perio-de II-IV) is vervangen. Van niet allevondsten uit Voerendaal is de exactevindplaats bekend. Eén geribde kom werdechter op de plaats van de kleine porticus-villa (periode I) aangetroffen en eenandere in een afvalgat dat wellicht bij deafbraak van periode I is ontstaan; in dezekuil bevond zich ook een fragment vaneen schaal Isings 44.De villa Houthem-Sint Gerlach-Vogelzang(Ravensbosch) is evenals die van Hooge-loon en de grote villa te Voerendaal aanhet begin van de 2de eeuw gebouwd. Erzijn drie ribkommen gevonden, ruim een-derde van het totale aantal determineer-

264

Page 286: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

bare glasfragmenten. Sporen van vroegerebewoning konden door de opgravers nietworden vastgesteld; het aantal lste-eeuw-se aardewerkscherven en munten is tegering om er conclusies aan te verbinden7.Overigens komt het wel voor dat geribdekommen nog in vroeg 2de-eeuwse contextworden aangetroffen8.Nu zullen we overgaan tot een kortebespreking van het glas uit de villaete Hoogeloon, Maasbracht, Heer-Backer-bosch, Houthem-Sint Gerlach-Vogelzang(Ravensbosch) en Voerendaal.

Hoogeloon

In de 2de eeuw werd te Hoogeloon opde plek van een vroegere inheemse neder-zetting een Romeinse villa gebouwd 9. Hetwas een rechthoekig gebouw van 51.5 x19 m, omgeven door een omheining vanpalen. Aan de noordwestelijke frontzijdevan de villa bevonden zich twee vierkantehoekvertrekken, verbonden door een langeopen galerij (porticus). Aan de achter-zijde was vermoedelijk eveneens een por-ticus met hoekvertrekken. In het midden-gedeelte was een grote centrale ruimte,met daaromheen kleinere kamers. Waar-schijnlijk was het gebouw in vakwerk op-getrokken; de dakbedekking bestond uittegulae en imbrices. Vensterglas duidt opde aanwezigheid van ruiten. In totaal zijnfragmenten van minstens 25 glazen venster-ruiten geborgen (afb. 3; inv. KA 3-1-0)-Aan het eind van de 2de eeuw is de villaingrijpend verbouwd; in het noordweste-lijk deel werd een badcomplex ingericht.De verwarming geschiedde via een hypo-caustsysteem. Een tweede hypocaustruimteis in de zuidwestelijke vleugel aangetroffen;waarschijnlijk werden de woonvertrekkenhiermee verwarmd.

Naast het badgedeelte bevond zich eenwaterput; hierin zijn, evenals in de af-voersloten van het badgebouw, talrijkevondsten gedaan. Dit is grotendeels tedanken aan de zorgvuldige wijze vanonderzoek. Vrijwel de gehele inhoud van

3. Vensterglas uit Hoogeloon. Inv. KA 3-1-0.Schaal 2 : 3. Foto IPP.

de waterput is tijdens de opgraving ge-zeefd. Hierbij kwamen fragmenten vanmaar liefst tien glazen schalen, komme-tjes en flessen tevoorschijn en bovendienfragmenten van de oortjes van een bad-flesje (aryballos, Isings 61).Het glas uit Hoogeloon zal later uitvoerigin het opgravingsrapport beschreven wor-den. Hier wordt volstaan met een lijstvan de tot nu toe binnen of in de directeomgeving van de omheining van de villageborgen fragmenten glazen vaatwerk (ta-bel, afb. 2) en met een plaat (afb. 4)waarop de in de tabel genoemde typenuit Hoogeloon zijn afgebeeld.

Er zijn binnen de omheining van de villa,in de beide kalkkuilen direkt ten zuidendaarvan en in een tweede waterput tenzuidoosten van het gebouw, in totaal frag-menten van 26 stuks glazen vaatwerk aan-getroffen '(afb. 5, verspreidingskaart); hetis opvallend dat daarvan slechts twee frag-menten in de villa zelf gevonden zijn. Ditzijn een fragment van een bekertje vanschijnbaar zwart (in werkelijkheid bruin-groen) glas uit de hypocaustruimte bij dewoonvertrekken (Isings 94 variant) 10 enfragmenten van een geribde kom uit hetpraefurnium in het badgedeelte (afb. 6;Inv. KA 3-3-35). Wellicht behoorde dezeribkom bij de bewoningsfase die aan devilla vooraf is gegaan (vgl. noot 8) .

Opmerkelijk is het grote aantal fragmen-ten van kleurloos glaswerk uit Hoogeloon.In het algemeen wordt kleurloos glas alskostbaar beschouwd. Doordat het zokwetsbaar is, is het vaak in heel kleinefragmenten bewaard en daardoor bij vroe-

265

Page 287: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

44

85 b

S 85 b 28 b 51

50 51

4. Glastypen uit Hoogeloon. Schaal 1 : 3. Tekening IPP.

266.

Page 288: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

O Ö O O o'o o o o O 0 o ö o o-*»

s8'Sa

• \

J. Plattegrond van de villa te Hoogeloon metverspreiding van het glas (x). TekeningAIVU.

gere onderzoekingen wellicht soms overhet hoofd gezien. Tegenwoordig wordt tevelde veel gezeefd ten behoeve van hetoécologisch onderzoek. Dit heeft als gun-stig neveneffect dat ook veel kleine voor-werpen en fragmenten geborgen kunnenworden.

De fragmenten van negen stuks glazenvaatwerk zijn — soms onder voorbehoud— gedetermineerd: vijf kommen van hettype Isings 85, fragmenten van een cylin-drische fles Isings 51 en drie fragmentenvan schalen of borden (wellicht Isings 80en Isings 97b) konden worden herkend.

Maasbracht

In de zomer van 1982, twee jaar na deopgraving van de villa te Hoogeloon,werden de restanten van een Romeinsevilla te Maasbracht onderzocht11. Denederzetting lag op de rand van eenplateau dat uitzicht biedt op de Maas. Alin de late Ijzertijd was deze plek be-woond; van deze bewoning zijn weinigsporen bewaard. Scherven uit de vroeg-Romeinse tijd ontbreken vrijwel geheel.Bijna alle vondsten dateren uit het einde

6. Geribde kom uit Hoogeloon. Inv. KA3-3-55. Schaal 2 : 3. Foto IPP.

7. Schematische plattegrond van de villa teMaasbracht met verspreiding van het glas(x). 1. kelder 2. af valkuil. Tekening ROB/IPP.

U LJ267

Page 289: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

van de 1ste eeuw en later. Men neemt danook aan dat de eerste fase van de villate Maasbracht omstreeks 100 na Chr.aangelegd is. Het was een rechthoekigstenen gebouw van 17 x 36 m met aande zuidzijde een zuilengalerij.Aan het einde van de 2de eeuw vondeningrijpende verbouwingen plaats: aan deoostkant werd een vleugel toegevoegd enaan de westelijke frontzijde een torengebouwd. Zo ontstond als het ware eenporticusvilla met twee hoektorens. Uitde vondsten blijkt dat dit gebouw totuiterlijk 270 na Chr. bewoond is geweest.Uit een kleine schatvondst van zilverenmunten, die omstreeks 250 na Chr. geda-

8. Glastypen uit Maasbracht. Schaal 1 : 3. Teke-ning IPP/ROB.

42 b

85 b

teerd is, zou men zelfs een iets vroegereinde van de bewoning kunnen afleiden(maar niet eerder dan circa 250 na Chr.).De tweede bouwfase is weergegeven opeen schematische plattegrond, waarop ookde verspreiding van het glas is ingete-kend (afb. 7).

In tegenstelling tot Hoogeloon is al hetglas uit Maasbracht, hoewel een groot deelvan de omgeving is onderzocht, binnen demuren van de villa gevonden 12. Dat hetgrootste deel van het glas uit de kelderblijkt te komen, is stellig te danken aanzorgvuldig zeven van de kelderinhoud.De meeste fragmentjes uit de kelder zijnuitermate klein. Van het materiaal uitMaasbracht dat met meer of minder grotezekerheid aan een type kon worden toe-

50 50

67c

268

Page 290: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

geschreven volgt hier een korte beschrij-ving (vgl. ook de tabel, afb. 2).

De voornaamste in Maasbracht voorko-mende typen zijn bijeengebracht op afb. 8.

Beschrijving van het glas uit Maasbracht

SCHAALTJE (Isings 42b , variant)

1. Randfragment van een schaaltje vantransparant blauwgroen glas met blaasjes.De buisvormige rand is horizontaal naarbuiten, naar onderen en dan naar binnenomgeslagen en aan de onderzijde iets ver-dikt. Diameter van de rand 10.5 cm.Wanddikte: 0.02-0.08 cm.Inv. 5-12-2D, kelder, uit sliblaagjes ingootjes tussen vloer en fundament. Date-ring: wellicht gelijktijdig met de aanlegvan periode 2, circa 200 na Chr.— Fragment van een holle standring.Waarschijnlijk van hetzelfde schaaltje alshet voorafgaande stuk. Diameter circa4 cm. Inv. 5-11-2D, kelder.— Tal van, voor een groot deel aanpas-sende, maar niet met rand of standringin verbinding te brengen wandfragmentenvan hetzelfde schaaltje. Inv. 5-11-2D, 5-11B-2D, 5-11C-2B, 5-11C-2D, 5-11D-2B,5-11D-2D, 5-12-2D, 5-12-3D, uit kelderen onder keldervloer.Een identiek randfragment is gevondenin de Romeinse villa Heer-Backerbosch(RMO Inv. H.h. 1882/11, 231). Eenveel groter schaaltje met vergelijkbarerand kwam uit tumulusgraf V te EschN.-B.13.

KANTHAROS(?)

2. Fragment van een naar buiten ge-welfde rand met aanzet van een waar-schijnlijk boven de rand uitstekend oor.Transparant blauwgroen glas met enkeleblaasjes. Geschatte diameter van de rand12 cm. De aanzet van het oor doet denkenaan twee kantharoi uit Valkenburg M, diein de 1ste eeuw na Chr. gedateerd wor-den.Inv. 0-0-5, losse vondsten uit een sleufdoor de villa.

KOMMEN (Isings 85)

3. Randfragment van een kommetje vankleurloos, op de breukvlakken heel licht-groen glas. Melkachtig verweerd. Talrijkehorizontale draaigroeven. De afgeronderand is naar binnen gebogen. Diametervan de rand circa 8 cm. Wanddikte:0.08—0.2 cm.

Inv. 5-11-2B, kelder, uit sliblaagjes ingootjes tussen vloer en fundament- Date-ring: circa 200 na Chr. Afb. 9.

9. Fragment van een kommetje Isings 85 uitMaasbracht. Inv. 5-11-2B. Schaal 1 : 1. FotoIPP.

4. Randfragment van een kommetje vantransparant kleurloos glas, op de breuk-vlakken lichtgroen. Licht geïriseerd, tal-rijke blaasjes. De rand is naar binnen ge-bogen en vervolgens naar buiten afgerond.Isings type 85, vgl. Trier 47a 1:J. Diametervan de rand 8 cm. Wanddikte: 0.01—0.15 cm.

Inv. 5-6-2D, vulling kelder, bij afbraakvilla. Datering: 3de eeuw na Chr. Afb. 10.

10. Fragment van een kommetje Isings 85 uitMaasbracht. Inv. 5-6-2D. Schaal 1:1. FotoIPP.

VIERKANTE FLES (Isings 50)

5. Zeer klein fragment van de hoek vanbodem en wand. Transparant licht blauw-groen glas. Dikte bodem: 0.6 cm. Wand-dikte: 0.4 cm.

269

Page 291: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Inv. 5-11A-2D, uit sliblaagjes in kelder.Datering: circa 200 na Chr.

ZESHOEKIGE FLES (Isings 50)

6. Grote, gerestaureerde, vrijwel com-plete hexagonale fles. Paddestoelvormigelip, naar binnen omgeslagen. Breed oormet 15 scherpe ribben. De bodem diesterk omhoog is gewelfd, is versierd metop alle zijden van de zeshoek een halvecirkel en met een cirkel in het midden(zie typenplaat afb. 8). Een fles met eendergelijk bodemmerk werd aangetroffenin een kelder van de villa te Machelen 16.Blauwgroen glas met blaasjes, geïriseerd.Hoogte 19 cm. Diameter van de hals circa5.7 cm, van de halsopening 2.1—2.5 cm.Lengte van de zijden circa 7 cm. Diametervan de bodem 14 cm.

Inv. 5-4-3, uit een afvalkuil in de villa.Datering: eind 2de—eerste helft 3deeeuw. Afb. 11.

VIERKANTE, ZESHOEKIGE OF CY-LINDRISCHE FLES (Isings 50 of 51)7. Fragment van het verticale gedeeltevan een oor met veel scherpe ribben. Vaneen grote fles. Eerder blauw dan blauw-groen glas.Inv. 10-1-1, uit later aangebouwde hoek-toren van de oostelijke vleugel, gevondenbij de aanleg van het vlak.

BOL POTJE (waarschijnlijk kleine va-riant van Isings 67c)

8. Fragment van een holle, naar binnenen naar onderen omgeslagen rand metaanzet van de wand. Heel lichtgroen,bijna kleurloos glas met blaasjes. Diametervan de rand circa 6 cm.Inv. 5-4-2D, vulling kelder, bij afbraakvilla. Datering: 3de eeuw na Chr.

VENSTERGLAS

9—10. Slechts twee randfragmenten zijnmet zekerheid van vensterruiten afkom-stig: Inv. 5-11-2C, uit sliblaagjes onder

11. Zeshoekige fles uit Maasbracht. Inv. 5-4-3.Schaal 1 : 2¥t. Foto ROB.

keldervloer. Datering: circa 200 na Chr.;Inv. 5-5-2A, vulling kelder, bij afbraakvilla. Datering: 3de eeuw na Chr.

Het is opvallend, dat in Maasbracht zo-veel minder glas is gevonden dan in Hoo-geloon. Men had juist het tegenoverge-stelde verwacht: de muurschilderingenlaten een duidelijk verschil zien in statustussen de beide villae. In Maasbracht zijnveel figuratieve voorstellingen gevonden,van een voor deze streken hoge kwaliteit,terwijl in Hoogeloon bijna uitsluitendpaneeldecoraties tevoorschijn kwamen.

Bij het vensterglas is het verschil eveneensgroot- In Maasbracht zijn maar twee rand-fragmenten geborgen, in Hoogeloon rand-en hoekfragmenten van 19 ruiten.

Er is natuurlijk een aantal verklaringenmogelijk voor het verschil in glasrijkdom.Bij de opgraving van het terrein ten zui-den van de villa van Maasbracht zijngeen kuilen aangetroffen waarin de be-

270

Page 292: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

woners hun afval hebben begraven. Waar-schijnlijk hebben zij afvalkuilen gebruiktdie wat verder van de villa verwijderdwaren. Het betreffende terrein kon nietworden onderzocht.

Misschien hebben ze ook wel hun glas-werk meegenomen toen ze de villa moes-ten verlaten of misschien waren ze welcommercieel ingesteld en hebben ze hungebroken glas meegegeven aan een mars-kramer, in ruil voor bijvoorbeeld zwavel-stokjes, zodat het voor recycling gebruiktkon worden. Het inzamelen en verhande-len van gebroken glas was in de Oudheidniet ongewoon, zoals blijkt uitde vondstenin de canabae van het legioenskamp teNijmegen en uit passages bij de Latijnseauteurs Martialis, Iuvenalis en Statius 1T.

Heer-Backerbosch

De resultaten van de opgravingen in devilla Heer-Backerbosch zijn gepubliceerdin de nagelaten geschriften van wijlen denZeer Eerwaarde Heer Jos. Habets18. Hetis niet mogelijk uit de beschrijving vanHabets een precieze indruk te krijgen vande plattegrond van de villa Heer-Backer-bosch. Wel geven enkele tekeningen vande gebouwsporen ons een impressie vande in 1879—1880 onderzochte gebouwen(afb. 12 = Habets 1895 plaat I I I ) . Opafb. 12, fig. 1 is een 25 m ten zuidoostenvan de villa gelegen spelonk afgebeeld,waaruit, naar Habets veronderstelt, mer-gelblokken zijn gebroken ten behoeve vande bouw van de villa.

Op afb. 12, fig. 2 is de kelder afgebeeld.Deze was 12 m lang en 3.45 m breed. Eengang en een trap van zeven treden ver-bonden de kelder met één van de voor-naamste vertrekken van de villa. De hoog-te van de muren van de kelder was gemid-deld nog 1.79 m; ze waren gemetseld vanlangwerpige brokjes mergel (afb. 12, fig.3). In de oostelijke keldermuur was bak-steen verwerkt (afb. 12, fig. 5) . In demuren bevonden zich nissen.Tenslotte is op afb. 12, fig. 4 een vertrek

van 4.50 x 4.60 m getekend, aan de oost-zijde daarvan zou zich een badinrichtingbevonden hebben. De vloer was gemaaktvan een dunne laag keisteentjes, bestrekenmet een 7 cm dikke donkerrode laag diebestond uit een mengsel van kalk, kleinekeisteentjes en fijngestampte tegels (testacontusa); de muur aan de oostkant wasmet pleisterwerk versierd. „Vloer en pleis-terwerk zijn echter geheel vergaan door devoortdurende afwisseling van vorst enregen in den winter van 1879—1880" 19.Sporen van hypocaustverwarming zoudenook vastgesteld zijn.

Uit de beschrijving van Habets kan menafleiden dat de villa Backerbosch ten tijdevan de opgraving betrekkelijk goed wasgeconserveerd. Wellicht kwam dit door-dat het gehele terrein tot aan het eindevan de Middeleeuwen met een bos over-dekt is geweest. Habets neemt op grondvan een klein aantal munten aan dat devilla aan het eind van de 2 de eeuw ver-laten zou zijn. Misschien is deze datumte vroeg en moeten we ook hier denkenaan een verwoesting in de tweede helftvan de 3 de eeuw. Hernieuwde bestuderingvan glas en aardewerk zou hierin duide-lijkheid kunnen brengen.Het glas uit Heer-Backerbosch (afb. 13en tabel, afb. 2) is voor het grootstegedeelte bewaard in het Rijksmuseum vanOudheden te Leiden. Fragmenten vanslechts negen voorwerpen konden metmeer of minder grote zekerheid aan eentype worden toegeschreven. Het aantalcylindrische flessen van kleurloos glasbedraagt minstens drie (zie ook afb. 13,plaat X, 10, 11). Ze zijn vergelijkbaarmet de in de sarcofaag van Simpelveldgebeeldhouwde flessen. Een bodemfrag-ment van een bord Isings 97a is vanvrijwel kleurloos glas. Opvallend is dateen randfragment van een schaaltje (Isings42b variant) vrijwel identiek is aan hetschaaltje met buisvormige rand uit Maas-bracht (p. 269, nr. 1). Van ribkommen isniet meer dan één fragment aangetroffen.De vierkante flessen, tenslotte, zijn goed

271

Page 293: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

m Romemsche villa Baclcerhosch te Eeer.

Gezicht op em gKiicflfr der ontbhok gebouwen

Page 294: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

12. Gezicht op een gedeelte der gebouwen vande Rotneinsche villa Backerbosch te Heer.

Naar Habets 1895, plaat III. ..

13. Glastypen uit Heer-Backerbosch. Schaal 1 : 3.Tekening IPP; Gevonden voorwerpen vanglas en been. Naar Habets 1895, plaat X.

vertegenwoordigd, evenals het venster-glas.In het verslag van Habets is aan demobiele vondsten ruim aandacht besteed;uit diens beschrijvingen kan men echterniet altijd goed opmaken welke voorwer-pen bedoeld zijn. Slechts een paar glas-

42 b

97a.b 50

flnat X Romemsèe villn Bachrbosdi te Eeer.

Gtvondm Monverptn Mnglas en been. AM halvegmttt litH-C.W.KoW.MuitricIlt.

273

Page 295: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

scherven zijn afgebeeld (plaat X, afb.13) 20. Het zijn fragmenten van enigeflessen van kleurloos glas 21.

Hoewel veel gegevens omtrent de villaBackerbosch verloren zijn gegaan, moetmen toch bewondering hebben voor deuitvoerige verslaglegging van de 19de-eeuwse onderzoeker J. Habets.

Houthem-Sint Gerlach-Vogelzang (Ravens-bosch)

In het Ravensbosch dat deel uitmaakt vande gemeenten Houthem-Sint Gerlach enSchimmert zijn aan het einde van devorige eeuw een begraafplaats en een aan-tal Romeinse villae ontdekt en ten deleopgegraven. In 1922—1923 is de villaHouthem-Sint Gerlach-Vogelzang döpr W.

14. Plattegrond van het hoofdgebouw van deRomeinse villa Houthem-Vogelzang in hetRavensbosch. Naar Remouchamps 1925, afb.41. 1—4. hoektorens 2—3. gedeelde porti-cus 5—12. badvertrekken + stookinrichting13. open ruimte 14. praefurnium (stook-plaats) 15—16. hypocausta 17—18, 20.woonvertrekken 19. trap naar kelder (onder4) 21—23. stalling? 22. trappenhuis? 24.trap naar porticus

Goossens, J. H. Holwerda en A. E. Re-mouchamps systematisch onderzocht 22.

Het was een porticusvilla met uitspringen-de hoektorens (afb. 14). De kelder diedoor middel van een trap toegankelijk wasbevond zich onder de zuidwestelijke hoek-toren. Aan het oorspronkelijke symme-trische gebouw is waarschijnlijk later eenbadinrichting (afb. 14, 5-12) en een ver-warmingsruimte met praefurnium en hypo-causta (afb. 14, 14-16) toegevoegd.

In de publikatie van Remouchamps (noot21) worden behalve vrij veel stukkenvensterglas slechts enkele stukjes vanvierkante flessen genoemd (twee exem-plaren) en bovendien een halsfragmentdat evenzeer van een cylindrische flesafkomstig zou kunnen zijn (afb. 15). Inhet Bonnefantenmuseum bevinden zichverder fragmenten van drie ribkommen,een fragment van een oor met fijne rib-ben, een bodemfragment van een cylin-drische fles van blauwgroen glas en eenbodemfragment van kleurloos glas, datmogelijk ook van een cylindrische flesafkomstig is. Omdat al deze glastypen

OI I I

lOml

274

Page 296: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

15. Halsfragment van een fles uit Houthem-Vogelzang. Bonnefantenmuseum, Maastricht.Schaal 1:1. Foto IPP.

(vgl. tabel, afb. 2) reeds in de hierbovenbehandelde vindplaatsen voorkwamen, isgeen typenplaat gemaakt voor het glas uitde villa Houthem-Sint Gerlach-Vogelzangin het Ravensbosch.De villa zou aan het begin van de 2deeeuw in gebruik zijn genomen en tot aanhet begin van de 3 de eeuw hebben be-staan. Wellicht moet ook hier met eenverwoesting in het derde kwart van de3de eeuw rekening worden gehouden.

VoerendaalDe villa Voerendaal-Ten Hove is voor deeerste maal onderzocht door J. Habets inde winter van 1892—1893. In 1929 zijndoor Holwerda en Goossens enkele bij-gebouwen opgegraven en in de zomersvan 1947 tot 1950 is het onderzoek voort-gezet vanwege het Rijksmuseum van Oud-heden te Leiden23.In het algemeen was de onderlaag vande fundamenten van de gebouwen goedgeconserveerd. De complexiteit van deplattegrond wordt niet alleen veroorzaaktdoor de vele bouwfasen. Doordat het een„sleuvenonderzoek" was, zijn van het ter-rein slechts gedeelten opgegraven en be-rust veel op de plattegrond op aanvullin-gen. Er waren minstens vier verschillendeperioden; schetsen daarvan zijn reeds en-kele malen gepubliceerd2i. Hier is vol-staan met een schematisch plattegrondje

van de hoofdgebouwen van de eerste ende tweede periode (afb. 16).Met de eerste periode kunnen geen bij-gebouwen in verband gebracht worden;het villa-complex bestond toen uit eenkleine porticusvilla met hoekpaviljoens.Een kelder was er niet en sporen vanhypocaustverwarming zijn niet aangetrof-fen. Deze eerste villa die pal ten zuidenvan het hoofdgebouw van de latere bouw-fasen lag, wordt gedateerd in het eindevan de 1ste en het begin van de 2deeeuw na Chr. Ook bij de bouw van detweede villa — het hoofdgebouw waseveneens een porticusvilla met twee hoek-torens — is de symmetrie gehandhaafd.Het badgebouw was niet, zoals inHouthem-Sint Gerlach-Vogelzang, met hethoofdgebouw verbonden, maar het lag openige afstand daarvan.Als einddatum van de villa te Voerendaalzal mogelijk het derde kwart van de 3deeeuw wederom in aanmerking komen; erzijn evenwel enkele 4de-eeuwse schervengevonden.

16. Voerendaal. Schematische plattegrond van dehoofdgebouwen van Periode I en II. NaarBraat 1954. x = vindplaats van glas 1.hypocaustum 2. kelder

Per II

Per. I

275

Page 297: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Over het glas (tabel, afb. 2) valt nietveel te zeggen. Er zijn geen typen die nietal in één van de bovengenoemde plaatsenvoorkomen. Slechts een klein deel van devondsten kon op de plattegrond wordeningetekend. Drie fragmenten kleurloosglas konden vooralsnog niet aan een typeworden toegeschreven. Over de dateringvan de geribde kommen en de schaal(Isings 44) is reeds gesproken.

Het glas uit de vijf hier besproken villaevertoont weliswaar' op sommige puntenovereenkomst, maar is in wezen toch zeerverschillend. Overeenkomst is er vooraltussen Hoogeloon, Maasbracht en Backer-bosch. Sommige typen zijn slechts op éénplaats vertegenwoordigd. Het percentagedetermineerbaar kleurloos glas is in dezedrie villae echter hoog, namelijk 3 5 % ,2 5 % en 4 4 % . In Maasbracht en Hoo-geloon kan dit hoge percentage veroor-zaakt zijn door de zorgvuldige wijze vanonderzoek. Fragmenten van kleurlozekommetjes Isings 85, bijvoorbeeld, zijnalleen in deze beide vindplaatsen vast-gesteld. De fragmentjes zijn bijzonderklein en als er niet gezeefd was, zoudenzij stellig niet gevonden, zijn. Het hogepercentage kleurloos glas in Heer-Backer-bosch is zeker niet aan zeven van hetvondstmateriaal te danken. Backerbosch isde enige van de onderzochte villae waarnaast kleinere ook zeer grote fragmentenvan kleurloos glas tevoorschijn kwamen(vooral scherven van cylindrische flessen).

Bij de onderzoekingen te Houthem-Sint Gerlach-Vogelzang (Ravensbosch) isslechts één fragment van kleurloos glasaangetroffen. Het is het hier genoemdestukje dat wellicht van een cylindrischefles afkomstig is. Twee fragmenten kleur-loos glas uit Voerendaal kunnen niet aaneen type worden toegeschreven. Ze zijn,evenals het ondetermineerbare, vaak inminuscule fragmentjes bewaarde kleurlozeglas uit Hoogeloon, Maasbracht en Bac-kerbosch buiten beschouwing gelaten. Hetwas niet mogelijk een schatting te maken

van het aantal exemplaren per vindplaats.Niet alleen de zorgvuldigheid bij de op-graving, maar ook de staat waarin dit glaswordt aangetroffen, bepaalt de mogelijk-heden om het te kunnen bergen. Zoalsal opgemerkt, is het vaak heel kwetsbaar.De eindconclusie kan zijn dat de hoeveel-heden van in Romeinse villae in Neder-land gevonden glas te klein zijn om duide-lijke gevolgtrekkingen te maken. Vergelij-king van de villae onderling is nog nietgoed mogelijk. Hoewel er een overeen-komst lijkt te bestaan tussen het glasuit de villae en vondsten uit graven vanvillabewoners, zoals bijvoorbeeld de rijketumulusgraven uit Esch, kan een verbandtussen het gebruik van glas in de neder-zettingen, de villae zelf en het in gravenmeegegeven glazen vaatwerk nog nietworden aangetoond. Het lijkt erop alsofde echt kostbare stukken vooral in graventerecht zijn gekomen.Een villa met bijbehorend grafveld datvoldoende vondstmateriaal bevat om hetgebruik van glas en ander huisraad in denederzetting en de graven met elkaar tekunnen vergelijken, is tot dusverre inNederland niet ontdekt. Wel is te Linne,bij Maasbracht, een eenvoudig grafveldjedat met de villa in verband gebracht zoukunnen worden, blootgelegd. De te ver-wachten rijke graven ontbreken echter.De bijgaven bestonden meestal uit enkelestuks aardewerk, soms zijn munten enandere kleine bronzen voorwerpen aan-getroffen.

De begrenzing van het grafveld aan west-,noord-, en oostzijde kon bij benaderingworden vastgesteld. Een dertigtal gravenis blootgelegd. Het grafveld is vanaf de2de eeuw tot in de 3de eeuw na Chr.in gebruik geweest 25.

Te Scharn (Limburg) is een tumulus op-gegraven, 700 pas ten westen van de villaBackerbosch gelegen; alleen de plaats vande ustrina zou nog zijn terugggevonden 28.

Ook de in de 2Oer jaren van deze eeuwafgegraven Kaboutersberg op een afstand

276

Page 298: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

van circa 400 m van de villa van Hooge-loon, was waarschijnlijk een inheems-Ro-meinse tumulus 27.

Mevrouw Isings, ik beschouw het als eengroot voorrecht dit artikeltje aan u temogen opdragen. Aan U is het te dankendat de studie van het Romeinse en vroeg-middeleeuwse glas tot een erkend onder-deel van de archeologie is uitgegroeid,in Nederland en ver daarbuiten. Mogehet U gegeven zijn Uw werk nog langvoort te kunnen zetten.

Noten

1 W. J. H. Willems (ROB, Amersfoort) gaftoestemming de glasvondsten uit Maasbrachthier te publiceren. Foto's en tekeningen vande zeshoekige fles (afb. 8 en 11) zijn doorde ROB vervaardigd. J. Slofstra (Archeolo-gisch Instituut der Vrije Universiteit, Amster-dam ) gaf er zijn goedkeuring aan de vondstenuit Hoogeloon in dit artikel te betrekken;tevens ontwierp hij de verspreidingskaatt(afb. 5). Beiden ben ik zeer erkentelijk voorhun medewerking.De overige afbeeldingen zijn gemaakt op hetIPP: de tekeningen door B. Donker, defoto's door F. Gijbels en P. Kok.

2 Van een vergelijking met villa-complexen inhet buitenland is afgezien. Bij onderzoekingenin villae in België en Duitsland is betrekke-lijk weinig aandacht aan glas besteed. Eenuitzondering is de villa van Köln-Müngers-dorf, waar ruim 20 fragmenten glas geborgenwerden i(F. Fremersdorf, Der römische Guts-hof Köln-Müngersdorf. Römisch-GermanischeYorschungen 6 •( 1933)). Uit de villa te Fish-boume (Sussex, Engeland) is een groot aan-tal fragmenten glas afkomstig; de paleisachtigegebouwen van Fishbourne kunnen evenwelgeenszins worden vergeleken met de boeren-bedrijven in ZuidjNederland (D. B. Harden& J. Price, The Glass in: B. W. Cunliffe,Excavations at Fishbourne 1961—1969, II,The Finds (1971), 317—368). Het grootstedeel van het glas uit de villa te Echternachdateert uit de 4de eeuw. Evenmin als Fish-bourne zijn de herenhuizen uit het Triererland vergelijkbaar met de villae rusticae uitBrabant en Limburg (J. Metzier, J. Zimmer& L. Bakker, Ausgrabungen in Echternach.Vublication du Ministère des Affaires Cultu-relies et de la Ville d'Echternach. Luxem-bourg, 1981).

3 Voor hulp ontvangen bij het bestuderen vanhet materiaal uit het Bonnefantenmuseumdank ik mevr. M. E. Th. de Grooth; voorgastvrijheid in het Rijksmuseum van Oudhe-den Dr. P. Stuart. In het Thermenmuseumte Heerlen bevindt zich, met uitzonderingvan een stukje vensterglas uit een proef-onderzoek in de villa te Weiten, geen glas uitvillae, naar J. T. J. Jamar meedeelde.

* W. A. van Es, De Romeinen in Nederland(1981), 180, fig. 143.

5 Voor de vondsten uit Vlengendaal zij ver-wezen naar C. Isings, Roman Glass in Lim-burg. Archaeologica Traiectina 9 (1971), 25—26, nr. 79—81; 41, nr. 133 en 44 nr. 152:fragmenten van twee vierkante flessen (nr.79 en nr. 80 blijken aan elkaar te passen),bodem van een kom (?) en vensterglas. Nietgepubliceerd is een fragment van een cylin-

277

Page 299: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

drische fles.Uit de grote villa van Simpelveld kwamenfragmenten van een geribde kom, van een nietnader te determineren bodem en van tweevensterruiten.

6 Een berekening van de verhouding van tafel-waar en gebruiksglas in tumulusgraven inBelgië waarin mogelijk bewoners van villaebijgezet waren, heeft geen consistent beeldopgeleverd. Hoe gevaarlijk het is, conclusieste trekken uit kleine „samples", blijkt bij-voorbeeld uit beschouwing van de tumulus-graven te Esch (Noord-Brabant). Graf II(2de eeuw) bleek uitsluitend flessen (opslagen verzending) te bevatten, 33 % van de

• inhoud van graf VI (laatste kwart 2de eeuw)bestond uit flessen en in de overige gravenis alleen tafelwaar en soms bovendien toilet-gerei aangetroffen. Het lijkt eerder alsof hetmeer frequent optreden van glas voor opslagen verzending een chronologische betekenisheeft. In de 1ste eeuw treft men nog vooraltafelwaar aan, in de 2de eeuw overheerst dat-gene wat wij „gebruiksglas" noemen, terwijlin de 3de eeuw weer een voorkeur voortafelwaar lijkt te bestaan. Opmerkelijk blijftdan echter dat graf III te Esch uitsluitendtafelwaar en toiletgerei bevatte, terwijl hetongeveer in dezelfde tijd als graf I I wordtgedateerd (L. J. A. M. van den Hurk, TheTumuli from the Roman Period of Esch,Province of North Brabant. Berichten ROB23, 1973, 189—236; 25, 1975, 69—92; 27,1977, 91—138; 30, 1980, 367—392).

7 A. E. Remouchamps, Opgraving van eenRomeinsche villa in het Ravensbosch (L.).Oudheidkundige Mededeelingen VI (N.R.),1925, 40—79.

s De kommen uit Hoogeloon zijn echter deelsaan de binnenzijde, onderaan de wand vangegraveerde lijnen voorzien, een kenmerk vanpre-Flavische fabricage.

0 J. Slofstra, Een inheems-Romeinse villa opde Kerkakkers bij Hoogeloon. In: Het Kem-penprojekt, een regionaal-archeologisch onder-zoeksprogramma. Bijdragen tot de Studie vanhet Brabants Heem 22 (1982), 102—112;idem in: W. J. H. Verwers, ArcheologischeKroniek van Noord Brabant 1979—1980.Bijdragen tot de Studie van het BrabantsHeem 23 (1983), 32—34. Het onderzoek ophet terrein van de villa van Hoogeloon is in1980 aangevangen.

10 Inv. KA 3-1-80. Dit wandfragment hoortstellig bij enkele scherven van een schijnbaarzwart, in werkelijkheid echter bruingroenbekertje uit de grote afvalkuil binnen deomheining (inv. KA 3-3-55). Het profiel vanhet bekertje uit Hoogeloon vertoont gelijke-nis met dat van een potje van zeer donker

bronsgroen glas, versierd met een vederpa-troon van wit glasdraad dat in 1920 gevondenis in een sarcofaag in het oostelijk grafveldte Heerlen (J. H. Holwerda, RomeinschKunsthandwerk uit Heerlen. OudheidkundigeMededeelingen XI (N.R.), 1930, 1—13;P. Peters, Romeinsche vondsten te Heerlen(Coriovallum) Vier zandsteenen Aschkisten.De Maasgouw 40, 1920, 51—57). Een variantvan het type Isings 94, van dezelfde kleurals het glas uit Hoogeloon, maar zonderstandring, is afkomstig uit tumulus-graf IIIop de Kollenberg te Esch (N.B.) (Van denHurk, Berichten ROB 23, 1973, 224—225,nr. III, 36, fig. 68).

u W. J. H. Willems, Belangrijke recente vonds-ten in Limburg. De Romeinse villa vanMaasbracht. Archeologie in Limburg 15, 1982,15—17; idem, Jaarverslag van de Provinciaalarcheoloog van Limburg over 1982, 22—25;idem, Maasbracht, in: Archeologische kroniekvan Limburg over de jaren 1980—1982.Publications de la Société Historique etArchéologique dans 1e Limbourg 119, 1983,265.

12 Enkele vondsten uit een Merovingische kuilten zuiden van de villa zijn buiten beschou-wing gelaten, omdat hier zeker aan laterebewoning gedacht moet worden. Slechts éénfragment is van een kommetje Isings 85afkomstig; de rest van het glas uit de kuil isvroeg-middeleeuws.

ia Van den Hurk, Berichten ROB 27, 1977, 98,nr. V, 3, fig. 7; overgangsvorm tussen Isings42b en Isings 115a. Overige parallellen: M.Vanderhoeven, De Romeinse glasverzamelingin het Gallo-Romeins Museum te Tongeren1962, 29, nr. 38 (oud fonds museum); idem,Verres romains (Ier—Illme siècle) desMusées Curtius et du Verre a Liège (1961),43, nr. 43, pi. 10 (Juslenville).

i* S. M. E. van Lith, Römisches Glas aus Val-kenburg Z.H., Oudheidkundige Mededelingen59_60, 1978—1979, 64 f., nr. 207 en 210,pi. 11.

15 K. Goethert-Polaschek, Katalog der römischenGla'ser des Rheinischen Landesmuseums Trier.Trierer Grabungen und Forschungen IX(1977), 48 ff.

16 J. Mertens, Gallo-Romeins uit Vlaams Brabant.Archaeologia Belgica 23 (1955), 7, afb. 4.

17 C. Isings, Glass from the Canabae Legionisat Nijmegen; with a contribution by J. H. F.Bloemers. Berichten ROB 30, 1980, 281—346;C. Isings, Exchanged for Sulphur. Festoen(Feestbundel A. N. Zadoks-Josephus Jitta) =Scripta Archaeologica Groningana 6, 1976,353—356.Martialis I. 41. 3—5; X. 3. 3—4; StatiusSilvae I. 6. 73—74; Iuvenalis 5. 47. Zie ook

278

Page 300: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

S. M. E. van Lith in: Funde aus Asciburgium10 (in voorbereiding).

18 Uit de nagelaten geschriften van wijlen denZeer Eerw. Heer Jos. Habets over wegen engebouwen uit het romeinsch tijdperk, in hetHertogdom Limburg. Publications de laSociété Historique et Archêologique dans 1eDuché du Limbourg 32 (Nouvelle Série 12) ,1895, 257—296 (De romeinsche villa Backer-bosch onder Heer: 267—296). Zie ook J.Habets, Heer in: Découvertes d'antiquitésaux environs de la route romaine de Maas-tricht a Aix-la Chapelle. Publications de laSociété Historique et Archêologique dans 1eDuché du Limbourg 18, 1881, 288—291;idem, Opdelving van Romeinsche Oudhedente Heer bij Maastricht. Nederlandsche Kunst-bode 1, 1879, 193; idem, Bronzen drievoetvan de villa Backerbosch onder Heer. Neder-landsche Kunstbode 2, 1880, 57, 62.

w Habets 1895, 273.20 Een merkwaardig versierd bodemfragment van

vrijwel kleurloos glas, wellicht afkomstig vaneen vierkante fles, is afgebeeld in Habets1895, plaat IV, 19.

21 Habets ' reconstructie (1895, plaat X, 10%)lijkt niet geheel juist. Het is waarschijnlijkerdat het hier flessen met oor van het typeIsings 51 betreft. Een drietal oren van kleur-loos glas die Habets aan vierkante flessentoeschreef, bevinden zich thans nog in hetRijksmuseum van Oudheden te Leiden.

22 A. E. Remouchamps, Opgraving van Romein-

23

sche Villa's te Ubachsberg en in 't Ravens-bosch. Publications de la Société Historiqueet Archêologique dans 1e Limburg a Maes-tricht 58-, 1922, 119—122; idem, Opgravingvan een Romeinsche villa in het Ravensbosch(L . ) . Oudheidkundige Mededeelingen VI(N.R.) , 1925, 40—79.W. C. Braat, De grote Romeinsche villa vanVoerendaal. Oudheidkundige Mededelingen34, 1954, 48—79.

24 Braat 1954, afb. 11; Van Es 1981 (noot 4 ) ,186, afb. 149. :.ï.;. ."

25 J. E. Bogaers, Linne in: Nieuws-BulletinKNOB 14, 1961, 223; 242—243; Nieuws-Bulletin KNOB 15, 1962, 6.

26 Habets 1895, 280—284. Ook de grote Ro-meinse villa te Mook, tegenover de Plasmo-len lag in de onmiddellijke nabijheid vaneen tumulus die al leeggeroofd was voordateen opgraving kon plaatsvinden (Habets1895, 281; C. Isings, Objects from a MoylandBarrow. Archaeologica Traiectina 3 (1959),7-15).

27 J. Slofstra, Een inheems-Romeinse villa opde Kerkakkers bij Hoogeloon. In : Het Kem-penprojekt, een regionaal-archeologisch onder-zoeksprogramma. Bijdragen tot de Studie vanhet Brabants Heem 22 (1982), 108.

A. E. van Giffen Instituutvoor Prae- en Protohistorie,Singel 453,1012 WP AMSTERDAM

279

Page 301: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Wijthmen, gem. ZwolleEen Sallandse buurtschap in Romeinse tijd enMiddeleeuwen

H. J. Bruins en R. van Beek

Inleiding

In de zomer van 1982 werden langs deHeinoseweg in de buurtschap Wijthmen,gem. Zwolle, parallelwegen aangelegd. Inde nieuw gegraven bermgreppels werdenmiddeleeuwse scherven aangetroffen, waar-onder Karolingische. Onderzoek met deschop bracht de aanwezigheid van mid-deleeuwse af valkuilen aan het licht. Ditbracht de AWN-afdeling IJsseldelta-Vecht-streek ertoe, om met toestemming vanRijkswaterstaat en in samenwerking metde provinciaal-archeoloog drs. A. D. Ver-linde, in oktober 1982 een klein onder-zoek te doen in een deel van de zuidelijkebermgreppel en aanliggende berm. Hierbijwerden resten van een laat-middeleeuwsewaterput blootgelegd (afb. IA, bij B).Inmiddels was circa 150 m naar het oos-ten in dezelfde greppel ook materiaal uitde Romeinse tijd aan het licht gekomen.Daarom werden enkele weken later in hetaangrenzende bouwland, met toestemmingvan de eigenaar de heer Mulder en metmedewerking van de provinciaal-archeo-loog, door de AWN haaks op de weg tweeproef sleuven gegraven (afb. IA: 1 en 2).Deze leverden wel veel schervenmateriaal,doch slechts weinig grondsporen op.

De melding door de heer Kok jr., wonendin de boerderij bij A, van een vrijwelcompleet Karolingisch potje, dat hij ruimtien jaar geleden bij graafwerk in zijnvoortuin had gevonden, was aanleidingvoor de ROB om met medewerking vanenige AWN-leden aldaar een klein onder-zoek te doen. Dit onderzoek, op 6 dec.1982, leverde echter niets op. Het potjezal daarom als losse vondst in dit artikelworden opgenomen. In het voorjaar van

1983 werd in de greppel een nieuwe vind-plaats van inheems-Romeins materiaal ont-dekt (afb. IA, bij F) , wat leidde tot eeneendags-onderzoek door de AWN in grep-pel en wegberm. Middeleeuwse grondspo-ren, die in oktober 1983 in een sleufnaast een persbult van de heer Kok aanhet licht kwamen (afb. IA, bij D) , wer-den eveneens onderzocht. Veel materiaal,tenslotte, werd aan de oppervlakte gevon-den op het bouwland van Mulder, vooralnadat dit in het voorjaar van 1983 nogaldiep was geploegd.

Situatie en historische gegevens

De recente bewoning van Wijthmen isgrotendeels verspreid over een langgerektezandrug, welke tot voor kort hoofdzake-lijk in gebruik was als bouwland. Hoeweleen echt esdek ontbreekt, wordt dezezandrug es genoemd. Afb. 1B geeft deligging weer van deze en omliggendezandruggen, met daarop aangegeven depre- en protohistorische vindplaatsen. On-langs is door Goutbeek en Hamming(1982) geopperd, dat het hier gaat omrivierduinen, behorend bij een oude loopvan de Vecht, die dan ongeveer de koerszou hebben gevolgd die door de pijlen isaangegeven. Omdat de reeks inheems-Romeinse nederzettingen, die ten oostenvan Dalfsen de Vecht omzoomt, ten wes-ten van dit dorp niet de huidige rivierloopvolgt, maar met de zandruggen mee naarhet zuidwesten afbuigt (Emmen, Lenthe),zou deze oude loop in de Romeinse tijd .nog gefunctioneerd hebben. De nu ont-dekte nederzetting in Wijthmen zet dezereeks verder voort.De oudste schriftelijke vermelding van

280

Page 302: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

A\

B

A: ligging van de voornaamste vindplaatsen(A-H) en van de proefsleuven (1 en 2).B: archeologische vindplaatsen in Wijthmenen omgeving. 1: Bronstijd en/of Ijzertijd;2: Romeinse tijd; 3: vroege Middeleeuwen(zwart: nederzetting; open symbolen: lossevondsten); 4: zandrug; 5: veronderstelderivierloop Romeinse tijd.

<r~ 5

Wijthmen dateert van 1207 1. Uit de tijddaarvóór waren tot nu toe geen gegevensbekend, ook geen archeologische. Wel ligtop circa 1 km ten zuiden van Wijthmen,in de gemeente Dalfsen, de boerderij hetIert, welke teruggaat op de Hof vanIerthe, één van de drie Sallandse hovenvan het Stift Essen. Deze hof, hoogst-waarschijnlijk teruggaand op Karolingisch

281

Page 303: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

konigsgoed, wordt al in 947 vermeld ~.De hoge ouderdom van het Iert wordtbevestigd door de vondst van Badorf-aardewerk aldaar in 1974 3.De in dit artikel beschreven vondstenmaken duidelijk, dat er in Wijthmen opéén en dezelfde plek gewoond is in deRomeinse, de Merovingische, de Karolin-gische en de laat-middeleeuwse tijd.

Grondsporen

Met uitzondering van de reeds genoemdewaterput zijn er nauwelijks grondsporengevonden die de moeite van het publicerenwaard zijn. Ze zullen ter sprake wordengebracht bij de bespreking van de ermeeverbonden materiaalcomplexen.

PrehistorieVerspreid over het onderzoeksterrein zijnenkele prehistorische voorwerpen gevon-den, voornamelijk van vuursteen. Vermel-denswaard zijn:1. twee waarschijnlijk mesolithische mi-

kroschrabbertjes;2. een atypische krabber, daterend uit

Neolithicum/Bronstijd;

3. een fragment van een vuurstenen sik-kel met de daarvoor kenmerkendehoge glans, afkomstig uit de vullingvan de middeleeuwse waterput (da-tering: Bronstijd/Ijzertijd);

4. enkele kennelijk prehistorische scherf-jes, waaronder een besmeten rand-scherfje, uit een kuil tussen B en Cop afb. IA, die overigens ook kogel-potscherven bevatte.

Het ziet ernaar uit, dat er ter plaatse inverschillende perioden van de prehisto-rie mensen aanwezig zijn geweest, maardat hun bewoning zich elders in de buurt-schap concentreerde.

Romeinse tijd

Vrijwel al het materiaal uit de Romeinsetijd is afkomstig van drie vindplaatsen inde oostelijke helft van het onderzoeks-terrein. We zullen het materiaal van de

drie vindplaatsen als drie afzonderlijkecomplexen behandelen, om na te gaan, ofer verschillen zijn op te merken in date-ring of anderszins.Complex 1 (afb. 2, nrs. 2—8, afb. 6, afb.7 A). Een leeflaag, aangesneden door debermgreppel bij G op afb. 1 A. Deze wasin het midden tot circa Yi m dik, maarwerd naar de uiteinden dunner. Met namein het dikke middengedeelte kon onder-scheid worden gemaakt tussen materiaalbovenuit en onderuit de laag. Zo zijn alleimportscherven uit dit complex vlak onderde bouwvoor gevonden, evenals van deinheemse scherven de nrs. 1—4 en 12—17van afb. 6. Uit het onderste deel van delaag komen in ieder geval de nrs. 8—11én 21-—23 van afb. 6.Complex 2 (afb. 2, nrs. 1 en 12, afb. 4,afb. 5) . Een groep kuilen, aangetroffenin de tweede proefsleuf, afb. 1 A, bij H.Deze kuilen waren van complex 1 geschei-den door een verscheidene meters bredevondstloze strook. De in afb. 4 afgebeeldescherven komen uit één kuil en vormendus een min of meer gesloten associatie;die van afb. 5 zijn gevonden in de overige,veel kleinere kuilen (afb. 5, nrs. 4, 9 en10) of 'los' bij het vlakken van de sleufter plaatse.

Complex 3 (afb. 3 en afb. 7 B). Een doorde bermgreppel aangesneden leeflaag, afb.1 A bij F.

Het schervenmateriaal

1. Draaischijf aardewerk

a. Ruwwandig. De bodemscherf afb. 2,nr. 10, een grof bruin baksel met eenoranjerode buitenzijde en zware draai-ringen aan de binnenkant, lag los in debermgreppel en vormde de aanleiding totde ontdekking van complex 1. Het oor,afb. 2, nr. 12, hoort tot het 'losse' mate-riaal van complex 2. Het randscherfjeafb. 2, nr. 9 lag op de akker even eenoosten van complex 2 en zal afkomstigzijn van een kruikje; ook de bodemscherfafb. 2, nr. 11, rossig grijs van kleur en

282

Page 304: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

fijner dan de eerder genoemde bodem-scherf, is aan een kruikje toe te schrijven;ze is gevonden nabij D op afb. 1 A. Nietafgebeeld zijn de in alle drie de complexenen ook los gevonden wandscherfjes. Dieuit complex 3 verschillen van de overigedoor hun lichtere kleur: geelwit in plaatsvan bruingrijs. Alle vertonen ze draairin-gen aan de binnenzijde, doch niet of nau-welijks aan de buitenkant,b. Gladwandig. Een halsfragment metdriedelig oor, afb. 3, nr. 57, van zachtgeelwit materiaal, behoort tot complex 3.Een voetfragment van grover, harder,roodbruin materiaal, afb. 2, nr. 13, is losop de akker gevonden. Volgens Stuart

2. Romeins draaischijfaardewerk (1 : 2);B: fragment van zilveren armband (1 : 1).

(1963, blz. 51) komt het bruine materiaalvooral rond 100 n. Chr. voor en wordthet in de loop van II A geheel vervangendoor het geelwitte. Driedelige oren ver-dwijnen circa 175 n. Chr. Waarschijnlijkmoet ons oor omstreeks het midden vande 2de eeuw worden gedateerd en hetvoetfragment eerder, begin 2de eeuw.

c. Gevernist. Tot complex 1 behoort eenwandscherfje met radstempel, afb. 2,nr. 2. De randscherf afb. 2, nr. 1 behoorttot het 'losse' materiaal van complex 2en is toe te schrijven aan type 3 bij

283

Page 305: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

19 18

3a. Inheems-Romeins aardewerk uit complex 3 (1 : 2).

284

Page 306: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

3b. • ••

Stuart, datering II B—III A. Beide scher-ven zijn van roodachtig materiaal en heb-ben een zwart 'vernis',d. T' erra-nigra-achtig. In de grote kuilvan complex 2 zijn een randscherf (afb. 4,

nr. 1) en twee onversierde wandschervenvan waarschijnlijk één en dezelfde komaangetroffen. Het profiel vinden we terugbij kommen uit Rijswijk *t die hoofdzake-lijk in de 2de eeuw worden gedateerd.

285

Page 307: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

.":&•:• i

.Q O Q

4a. Inheems-Romeins aardewerk uit kuil behorend tot complex 2 (1 : 2).

286

Page 308: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

\0 O 0 0 9 9 O D D D

4b.

Al het overige t.n.-achtige materiaal isafkomstig uit het bovenste deel van com-plex 1. In het randscherfje afb. 2, nr. 3en de versierde wandscherfjes afb. 2, nrs.4, 5 en 6 herkennen we het type Chenet342 "3, te dateren: eind 3de tot midden5de eeuw. De onversierde randscherf afb.2, nr. 7 is van hetzelfde materiaal, maarveel dikker. De bodemscherf afb. 2, nr. 8heeft een radstempelversiering zoals ge-bruikelijk bij Chenet 342, maar is verderheel anders, ook wat materiaal betreft:een grijsbruine buitenlaag om een grijzekern; parallellen hebben we nog niet kun-nen vinden c.Op grond van dit importmateriaal komenwe tot de volgende voorlopige dateringen:Complex 1 (althans bovenste deel): 3de—4de/5de eeuw, op grond van terra nigraChenet 342 en gevernist aarderwerk;Complex 2: rond 200 n. Chr., op grondvan Stuart type 3 en t.n.-achtige kom;Complex 3: 2de eeuw, op grond van drie-delig gladwandig oor.Verder lijkt, voorzover na te gaan, hetvroegste Romeinse importmateriaal Wijth-men te hebben bereikt in het begin vande 2de eeuw.

2. Handgevormd aardewerk

Omdat complex 3 het oudst lijkt te zijn,

bespreken we dit het eerst. In afb. 3 zijnallereerst de onversierde randen afgebeeld,gerangschikt naar vorm, daarna de ver-sierde en tenslotte enige van de schouder-scherven.

Een veel voorkomend randtype, vertegen-woordigd door de nrs. 10—17, kenmerktzich door een onverdikte, naar buiten ge-knikte hals. In de indeling die Van Es enVerlinde toepassen in 'Overijssel in Ro-man, and Early Medieval times'. (1977,voortaan geciteerd als 'Overijssel') zijndeze randen onder te brengen bij het type1.2.14 (2de en 3de eeuw). De scheidingtussen deze en meer vloeiend S-vormigeprofielen (de nrs. 1—9) is niet scherpte trekken. Onder de laatste neemt nr. 1een bijzondere plaats in vanwege het har-de, glanzend zwartgrijze baksel en de zeergoede afwerking.

Karakteristiek voor complex 3 zijn' metname de 'opgekrulde' halzen, nrs. 26—-29.Ze lijken verwant te zijn aan de rechtehalzen van 22—25, die zonder twijfel zijntoe te schrijven aan Form. II van VonUslar (Overijssel 1.2.8). Een.randprofielals van nr. 30 vindt men ondermeer inErmelo en in Rhenen terug 7..In nr. 31 herkennen we, mede op grondvan het grijze, glanzende baksel, type IV B

287

Page 309: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

5a. Inbeems-Romeins aardewerk uit complex 2(1 : 2).

uit Paddepoel8; nr. 32 heeft net zo'n kortverdikt halsje, maar is bovendien gefacet-teerd. Duidelijke facettering zien we ookbij nr. 34. Onder de versierde randennemen de nrs. 48—50 een aparte plaatsin vanwege hun grove vorm en lemigebaksel. Voor het overige geldt, dat deonversierde randscherven merendeels eencompact baksel vertonen, verschraald metondermeer potgruis en met een bruin,lederachtig ogend oppervlak, terwijl bij deversierde randscherven veelvuldig organi-sche verschraling is toegepast, die dooruitbranden een poreus baksel achterliet 9.

De meeste schouderscherven vertonen eenprofiel als van de nrs. 54 en 55: een vrijkorte, afgeronde schouder. Opvallend isnr. 52, zowel vanwege het gekielde profielals vanwege het baksel: leigrijs zonderzichtbare verschraling en met een glim-mend zwartgrijs buitenoppervlak; import

uit de kuststreken? Nr. 56 is van uitzon-derlijke kwaliteit: vergelijkbaar met nr. 1,maar nog gladder afgewerkt.Voor de datering is allereerst nr. 31 vanbelang: Paddepoel IVB wordt door VanEs in de 1ste en het begin van de 2deeeuw geplaatst. Dezelfde datering neemthij aan voor Paddepoel IA, waartoe mo-gelijk de nrs. 32 en 56 behoren. Ander-zijds dateert men Von Uslar's Form IIniet voor de tweede helft van de 2deeeuw. Het ziet er dus naar uit, dat com-plex 3 een groot deel van de 2de eeuwomspant.

Complex 2 (afb. 4 en 5) levert een geheelander beeld op. Karakteristiek voor ditcomplex zijn vooral geknikte halzen meteen segmentvormige doorsnede. De klei-nere exemplaren (afb. 4, nrs. 2, 3, 4, 7;afb. 5, nrs. 2—6 en 9) kunnen wordentoegeschreven aan situlae van het type

288'

Page 310: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

5b.

Paddepoel IB, de grotere, zoals afb. 4,nrs. 8 en 9, aan dolia Wijster IIB2; ookin Wijster treffen we bij dit type somsindrukken aan tegen de rand10. Beidetypen worden gedateerd I I—UIA en be-vestigen dus de voorlopige datering rond200 n. Chr., welke ook door het overigemateriaal niet wordt tegengesproken. Demeeste situla-scherven zijn van een dofgrijsbaksel, waarin naast zand meestal ookenig organisch materiaal als verschralingis toegepast. Steengruisverschraling, vol-gens Van Es karakteristiek voor dit typein Paddepoel, heeft alleen afb. 5, nr. 2;

afb. 4, nr. 7 heeft op de buik een oranje-rode sliblaag.Met de ribbel onderaan de hals doet afb.4, nr. 6 denken aan een pot van hetEddelak-type van rond 200 n. Chr.; diezijn evenwel nauwmondig, wat bij onsexemplaar zeker niet het geval is; het bak-sel is opmerkelijk: fijn, zandig. Voor afb.5, nr. 1, een doliumrand met dekselgeul,hebben we nergens goede parallellen kun-nen vinden.Wanneer in complex 1 onderscheid wordtgemaakt tussen diep en minder diep ge-vonden materiaal, blijken de versierde ran-

289

Page 311: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

i 25

6. Inheems-Romeins aardewerk uit complex' 1(1:2). : . : ..

den uit het onderste deel van dè laag(afb. 6,' nrs. 8^—11), langere, scherpervan de schouder gescheiden halzen te heb-ben dan die uit het bovenste deel (afb. 6,

nrs. '1—4); ze'hebben dit kenmerk ge-meen met'veel exemplaren uit complex 3.

Opvallend is ook dé overeenkomst tussennr.-22..van afb. 6, uit het onderste deelvan complex 1 en nr. 3-3 van. afb. 3, uitcomplex:3. Verder valt te wijzen op het

29Q

Page 312: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

7. Versierde inheems-Romeinse wandscherven;A: uit complex. 1, B: uit complex 3 (1 : 2).

vloeiend S-vormige profiel van afb. 6, nr.21, eveneens uit het onderste'deel.De versierde randscherven uit het boven-'

ste deel; van de laag, zijn het best te ver-gelijken met het type Overijssel 1-215,dat in de 3de en 4de eeuw wordt ge-plaatst, wat strookt met het voorkomenvan laat-Romeinse import. Overigens vin-

Page 313: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

den we hier ook vroegere typen: WijsterIIB2 (afb. 6, nr. 20) en Wijster IB(afb. 6, nrs. 17 en 24), op zijn laatst uitde 3de eeuw. De nrs. 13 en 14 zullenafkomstig zijn van exemplaren van VonUslar's Form II, evenals het voetfragmentnr.25.In heel complex 1 hebben organisch ver-schraalde baksels de overhand. Daarnaastkomen met potgruis (afb. 6, nrs. 16, 17,20 en 22) en met zand of fijn steengruis(nrs. 4, 6, 12, 24) verschraalde bakselsvoor. Gezien bepaalde overeenkomstenmet complex 3 kan het materiaal uit hetonderste deel van complex 1 uit de 2deeeuw dateren; het complex als geheel zaldan heel de periode vanaf de 2de tot de4de, of 5de eeuw omspannen.In afb. 8 zijn enkele los gevonden in-heems-Romeinse scherven afgebeeld. Denrs. 1 en 2 zijn oppervlaktevondsten vande noordoostelijke hoek van het bouw-land van Mulder. Nr. 2 vertoont eenzwakke, doch vrij opvallende ribbel onderde hals en een baksel waarin overvloediggrof organisch materiaal is toegepast; nr.1, eveneens grof organisch verschraald,zou in complex 3 niet misstaan. Duidelijkefacettering vinden we bij nr. 3, gevondenin de greppel, waar naderhand complex 3werd ontdekt, en nr. 4, uit de vulling vande laat-middeleeuwse waterput (afb. IA,bij B). Nr. 5 komt, samen met een bo-

demscherf van het zelfde zachte, met pot-gruis verschraalde baksel, uit een kuiltussen B en C, die echter ook kogelpot-scherven bevatte. Dit randscherfje, even-als trouwens nr. 4, past niet erg bij hetoverige inheems-Romeinse materiaal; mo-gelijk zijn deze scherven wat ouder, vanrond het begin van de jaartelling. Hetversierde scherfje nr. 6 vormt de enigeinheems-Romeinse vondst uit sleuf 1.Tenslotte moet nog aandacht worden ge-geven aan de versieringen op het inheem-se aardewerk. Indrukken bovenop derand zijn in Wijthmen vooralsnog nietaangetroffen; indrukken buiten tegen derand des te meer: circa 30 % van derandscherven vertoont deze versiering.De wandversieringen zijn in een aantaltypen in te delen, waarbij ook combinatiesvoorkomen. De verdeling hiervan over dedrie complexen wordt weerggeven in on-derstaande tabel.

In afb. 7 is een selectie uit de versierdewandscherven uit de complex 1 (afb. 7A)en 3 (afb. 7B) afgebeeld, met daarbij denummers van de versieringstypen. Hierbijkan nog worden opgemerkt, dat de lineairepatronen (type 2) in complex 2 meestalveel eenvoudiger zijn dan in 1 en 3 (vgl.afb. 5, nrs 2 en 15 met afb. 7). Voorts,dat het merendeel van de indrukken (type7) is aangebracht met de vingertop; daar-

1.2.3.4.5.6.7,

2 + 7.4 + 7.6 + 7.

Kammstrichingegrifte lijnengladde ribbelsaarachtige ribbelswratten (Warzen)Gruben met seitlichem Wulstindrukken (vingertop, spatel)lijnen gecomb. m. indrukkenaren en indrukkenGruben m.s.W. en indrukken

complex 1

331115

132

29

compl. 2

341123

11

25

compl. 3

85

787

14231

55

totaal

141229

111538431

109

292

Page 314: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

THEMADAG

NIEUWE BEWONERS

OF

NIEUWE GEWOONTEN?

WIJZIGINGEN IN CULTUURPATRONEN ARCHEOLOGISCH BESCHOUWD

UTRECHT, 27 APRIL 1985

Page 315: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

UITNODIGING

Het hoofdbestuur van de A.W.N, heeft het genoegen U uit te nodigen voor de themadag

„NIEUWE BEWONERS OF NIEUWE GEWOONTEN?"

WIJZIGINGEN IN CULTUURPATRONEN ARCHEOLOGISCH BESCHOUWD.

die gehouden zal worden op 27 april 1985 in het Beatrixgebouw van het Jaarbeurscongres- en vergadercentrum te Utrecht.

Het programma is als volgt:

9.15— 9.55 Aankomst en inschrijving; koffie

9.55—10.00 Opening door de heer L. Molhuysen, algemeen voorzitter van de A.W.N.

10.00—10.45 Inleiding: „Zonder land kan men niet ploegen".Prof. Dr. H. J. M. Claesen (Instituut voor Culturele Antropologie, Leiden)

10.45—11.30 „De Frankisering van midden-Nederland; een weinig schokkende gebeur-tenis"Dr. H. A. Heidinga (Albert Egges van Giffen Instituut voor Pré- enProtohistorie, Amsterdam)

11.30—12.00 Koffiepauze

12.00—12.45 „Peelo, 4000 jaar continuïteit"

Dr. P. B. Kooi (Provinciaal Museum van Drenthe, Assen)

12.45—14.00 Lunch

14.00—14.45 „De bekerculturen en de begrippen cultuur, (dis-)continuïteit en histo-rische gebeurtenis"Prof. Dr. J. D. van der Waals (Biologisch-Archeologisch Instituut, Groningen)

14.45—15.30 „Cultuurtransport in het vroeg-neolithicum"

Prof. Dr. P. J. R. Modderman (Instituut voor Prehistorie, Leiden)

15.30—16.00 Theepauze

16.00—17.00 Slotbeschouwing: „Andere tijden, andere inzichten"Prof. Dr. H. T. Waterbolk (Biologisch-Archeologisch Instituut, Groningen).

De deelnamekosten bedragen ƒ 30,— voor A.W.N.-leden en ƒ 35,— voor niet-leden(inclusief lunch, koffie en thee).

Begin april ontvangen de deelnemers van ons een NS-Jaarbeurs reductiecoupon, die Urecht geeft op een korting van 40 % op het dagretour.

U kunt Uw aanmelding sturen naar:Nita C. J. J. LadigesRapenburgerplein 131011 VC Amsterdam

De deelnemerskosten dienen tegelijkertijd overgemaakt te worden naar postgiro 577808t.n.v. „algemeen penningmeester A.W.N." te Poortugaal.

Aanmelding graag zo spoedig mogelijk, maar beslist vóór 1 april 1985.

Page 316: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

AANMELDING

Ik zal met personen deelnemen aan de themadag op 27 april1985 te Utrecht.

Het verschuldigde bedrag, te weten

x ƒ30,— + x / 3 5 , — = ƒis inmiddels overgemaakt op postgiro nr. 577808 t.n.v. „algemeenpenningmeester A.W.N." te Poortugaal.

1975

(handtekening)

De deelnemers zijn:

Naam adres plaats lid+ A.W.N.?

postcode

Page 317: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

8. Inheems-Romeins aardewerk; losse vondsten(1 : 2).

naast komen vrij veel indrukken voor diezijn aangebracht met een min of meerscherp voorwerp (nagel, spatel); rondeTüpfen' zijn zeer zeldzaam: bij afb. 5,nr. 19 in twee rijen op de schouder en incomplex 3 eenmaal als onderdeel van eenboomachtig lijnpatroon. Van de versierin-gen 6 en 7 kan verder gezegd worden,dat ze vrijwel altijd in een regelmatigpatroon zijn aangebracht: meestal in éénof meer horizontale rijen op de rondingvan de schouder, maar ook wanneer zevlakvullend zijn aangebracht, liggen zemeestal op rijen.

Voor datering zijn deze versieringstypenniet geschikt; wel kunnen ze iets zeggenover de plaats van Wijthmen ten opzichtevan de inheems-Romeinse 'cultuurprovin-cies'. De typen 4 en 5, die vooral incomplex 3 voorkomen, zijn karakteristiekvoor de zandgronden van Midden-Neder-land (Dalfsen, Ermelo, Kootwijk, Rhe-nen)1 2 . Ze vertonen daarmee in ons landongeveer hetzelfde verspreidingsbeeld alsVon Uslar's Form II. Ook het veelvuldigvoorkomen van de typen 6 en 7 en vanindrukken tegen de rand is kenmerkendvoor dit gebied, dat aansluit bij West-falen, en dat deel uitmaakt van het uit-gangsgebied van de Franken. Anderzijdsbevatten alle complexen materiaal waar-voor we de parallellen vooral in het noor-den en westen moeten zoeken. In complex2 kunnen we zelfs spreken van een over-wicht aan noordelijke vormen: Paddepoel

IB, Wijster IIB2 enz. Hoewel dus hetinheemse aardewerk van Wijthmen overhet geheel genomen typisch 'Frankisch'is — we denken daarbij aan de stam derChamaven — schijnt de nederzettingtegen 200 n. Chr. ook sterke impulsenuit het noorden te hebben ontvangen.

Metaal

In alle drie de complexen, maar vooralin de grote kuil van complex 2 zijn ver-scheidene brokken ijzerslak aangetroffen.Deze tonen aan, dat in Wijthmen in deRomeinse tijd ijzer werd geproduceerd-De grondstof hiervoor, ijzeroer, komtvooral in het lage gebied ten noorden vande zandrug in rijke mate voor.De belangrijkste vondst in deze categorieis evenwel het in afb. 2B afgebeelde frag-ment van een zilveren armband, versierdmet groeven langs de randen. Het isgevonden helemaal bovenin complex 1,eigenlijk al in de bouwvoor, zodat, watde context betreft, de datering in de Ro-meinse tijd wel zeer waarschijnlijk, dochniet geheel zeker is. Zilveren voorwerpenuit de Romeinse tijd en de vroege Mid-deleeuwen zijn in Overijssel zeer zeld-zaam: afgezien van enkele munten kentmen alleen een fibula uit Welsum (Dalf-sen) en een ringetje uit Varsen (Om-men) 13.

DiversenEnkele maalsteenbrokken van basaltlava,behorend tot de 'losse' vondsten vancomplex 2, kunnen uit de Romeinse tijd

293

Page 318: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

9. Vroeg-middeleeuws aardewerk (1 : 2); A:uit Merovingische kuil;B: uit' Karolingische kuil;C: twee manieren om een tuitoor te maken.

294

Page 319: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

dateren. Hetzelfde geldt voor een los opde akker gevonden fragment van een bico-nische spinklos met een glad bruin opper-vlak en een compact baksel, dat eenweinig steengruis bevat (afb. 11, nr. 24). •

Vroege Middeleeuwen

Dat Wijthmen in de Merovingische pe-riode bewoning heeft gekend, blijkt uitde inhoud van een kuil, die werd aan-getroffen in sleuf 1 op ruim 50 m uitde berm (afb. IA, bij E) . De schervenuit deze ..kuil zijn afgebeeld in afb. 9,nrs. 1—12. Voor de datering zijn vooraltwee randfragmenten van draaischijfaarde-werk van belang, afb. 9, nrs. 10 en 11,die door drs. W. J. H. Verwers van deROB zijn gedetermineerd als behorendtot typen die tot in het begin van de 8steeeuw werden geproduceerd.Het wahdscherfje met radstempel, nr. 12,is van een oranjerood, met zand ver-schraald baksel. Het handgevormde aarde-werk behoort tot het korthalzige type,dat van circa 500 tot circa 800 in gebruikis geweest. De verschraling bestaat uitgranietgruis (nrs. 1—5, 7, 8) of uit zand(nrs. 6 en 9). Het oppervlak is alleen bijde nrs. 4 en 8 echt ruw; bij. nr. 9 is hetaan de binnenkant zelfs uitgesprokenglad; wel. zijn de randen bijna altijd nogalonregelmatig gevormd en hebben de wan-den veelal een wat golvend oppervlak.Nr. 5 is de enige echt regelmatig gevorm-de rand en deze heeft ook een uitzonder-lijk baksel: loodgrijs op de breuk en meteen geelgrijs lemig deklaagjè. Nr. 8 heefteen scherpe knik aan de binnenzijde, zoalsdie ook bij Merovingische scherven uitVarsen wel voorkomt14. Nr. 6 is versierdmet stempels; nr. 9 draagt een vlak knob-beloor met een wel zeer nauwe door-boring; alleen'een dunne naald kan er-door. Men kan zich afvragen, hoe eendergelijk oor heeft gefunctioneerd.Tot de losse vondsten uit sleuf 1 behorentwee randscherven die waarschijnlijk even-eens Merovingisch zijn (misschien komenze ook uit de kuil). Afb. 9, nr. 13, van

10. Vroeg-middeleeuws aardewerk (1 : 4; nr. 7:tek. ROB):

hetzelfde baksel als nr. 6, heeft een ver-siering die uit rozetjes van telkens vierspatelindrukjes lijkt te bestaan; nr. 14,met granietgruisverschraling, vertoont aande binnenzijde net zo'n knik als nr. 8,maar minder scherp. Nr. 15 van afb. 9,een losse vondst van de akker naast sleuf1, is hier afgebeeld vanwege de gelijkenismet bepaalde randen uit de Merovingischekuil; een vroeg-Karolingische ouderdom isechter ook mogelijk. -Op de akker is voortseen randscherfje van waarschijnlijk Mero-vingisch draaischijf aardewerk gevonden:afb. 10, nr. 6.

De nrs. 16—22 van afb. 9 zijn afkomstiguit het bovenste deel van de leeflaag waar-uit de inheems-Romeihse scherven, van

295

Page 320: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

11. A: 1—17 Karolingisch draaischijf aardewerk;18—23 Pingsdorf; 24—25 spinklosjes;B: Pingsdorf-aardewerk en ijzeren pijlpuntuit de leef laag (alles 1 : 2).

296

Page 321: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

complex 1 komen. Ze zijn van deze onder-scheiden op grond van hun baksel, datruwer aanvoelt en met granietgruis ver-schraald is. Het betreft meest kleine frag-mentjes. Een randscherfje van een halslozekom, nr. 16, vertoont vingerafdrukken;verder komen als versieringen een stem-pel (nr. 19) en ronde ribbels (nr. 20)voor. Naast korte halsjes vinden we hierook langere, waarbij nr. 22 een afgeplatterand heeft. Van dit materiaal zou een deelnog Merovingisch kunnen zijn.

De meeste Karolingisch te dateren scher-ven zijn los of in een na-Karolingischecontext gevonden. Tot de weinige Karo-lingische grondsporen behoort een stand-greppeltje, dat aan het licht kwam in eensleuf naast een persbult (afb. IA, bij D) .Daarin bevond zich een Badorf-randscherf-je (afb. 11, nr. 6) en een wandscherf metradstempel; een kuiltje ernaast werd ge-dateerd door een Badorf-schouderscherfje(afb. 11, nr. 13). Van de af valkuilen diein de bermgreppel werden vastgesteld,was slechts één geheel Karolingisch vaninhoud: die bij C op afb. IA. Deze be-vatte, naast een maalsteenbrok van basalt-lava, de scherven die zijn afgebeeld in afb.9B. Behalve nr. 1, een lichtrood Badorf-achtig scherfje, is al het aardewerk hand-gevormd. Nr. 2 valt op door het ongebrui-kelijk baksel, dat exact overeenkomt metdat van nr. 5 van afb. 9, uit de Merovin-gische kuil. Wat deze kuil interessantmaakt, is echter vooral nr. 4 van afb. 9B,een randscherf met een deel van eenzogenaamd 'tuitoor' (Eng. bar-lip, Du.Schwalbennest of Schutzklappe), een zwa-luwnestvormig halfrond kommetje, aan-gebracht vóór een doorboring in de randvan een pot. De 'tuit' diende om eentouw, aangebracht door de gaten vantwee tegenover elkaar staande tuitorenom de pot boven het vuur te hangen,tegen de vlammen te beschermen (van-daar Schutzklappe). Bij ons exemplaarlijkt de tuit een omgeslagen rand te heb-ben gehad.Dunning (1959) beeldt verschillende 'bar-

lips' af, zowel uit Engeland als van hetvasteland, en geeft ook een verspreidings-kaart. De meeste zijn gevonden langs dekust, van Nederland tot in Denemarken,maar er zijn er ook uit Westfalen bekend.In ons land zijn ze vooral gevonden inhet terpengebied, maar ook in Rijnsburg,Dorestad, Odoorn en Amsterdam. Bij be-studering van de afbeeldingen ontstaat deindruk, dat tuitoren op twee manieren totstand kunnen worden gebracht, zie afb.9C. De bovenste reeks beeldt de manieraf die door • Dunning is beschreven: derand van de pot wordt tot een 'lip' uit-getrokken, waarna aan de binnenkant eenbrug van klei ('bar') wordt aangebracht.Op deze wijze kunnen, behalve de Engel-se, ook enkele van de tuitoren van hetvasteland zijn vervaardigd. Bij deze exem-plaren loopt het randprofiel binnen hettuitoor namelijk niet door. Bij het meren-deel van de continentale exemplaren, zekerbij het onze, is dat wèl het geval, zodathier de tuit het toegevoegde onderdeelmoet zijn (zie afb. 9C, onderste rij). De'brug' waar het touw omheen werd ge-bonden, is de oorspronkelijke rand envertoont derhalve het randprofiel, in ditgeval dat van een vroeg-Karolingischewijdmondige pot. Ons exemplaar zoudaarom tot de vroegste voorbeelden vaneen tuitoor kunnen behoren (vgl. Dun-ning; vanaf 9de eeuw).Van het los gevonden Karolingische draai-schijfaardewerk vermelden we allereersthet onversierde potje uit de voortuin vande boerderij van Kok. Bij de ROB is ditexemplaar als vroeg-Karolingisch gedeter-mineerd (afb. 10, nr. 7) .Voor de rest is het materiaal fragmenta-risch:

a. randscherven (afb. 11, nrs. 1—10).De nrs. 1—4 rekenen we tot het typeDorestad W I I I , waarbinnen een aantalsubtypen worden onderscheiden15. WII IAwordt vertegenwoordigd door de nrs. 2 en3, W IIIB door nr. 4, terwijl we nr. 1aan W IIIC toeschrijven. Deze laatste isversierd met brede groeven op de lange,

297

Page 322: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

bijna conische schouder, die suggereert,dat de pot een min of meer dubbelconischprofiel heeft gehad, zoals dat ook met hetkleinere exemplaar van de heer Kok hetgeval is.W I I I C wordt, zowel op typologischegronden als op grond van de verspreidingin het havengebied van Dorestad, als eenvroeg-Karolingsch type beschouwd (circa725—800); A en B ziet men als lateretypen: voornamelijk 9de eeuw. De nrs.5—9 van afb. 11 zijn tot het type Dore-stad W II te rekenen, al mist nr. 9 dedaarvoor karakteristieke radstempelver-siering.

b. versierde wandscherven.' Ruim 15wandscherven vertonen -radstempelversie-ring (o.a. afb. 11, nrs. 1 2 ^ 1 5 ) . Eén hier-van, nr. 15, is bovendien beschilderd enis, samen met nr. 16, te rekenen tot hetHuneschans-aardewerk, dat voornamelijkin de 10de, maar ook al wel in de 9deeeuw optreedt. ' '• -

c. enkele fragmenten van bandoren (bijv.afb. 11, nr. 17) en van lensvormige bo-dems.Het blijkt, dat onder dit importmateriaalzowel vroeg- als laat-Karolingische typenvoorkomen. Het aantal randscherven vanKarolingisch draaischijfaardewerk is vooreen Overijsselse agrarische nederzettinghoog te noemen, vooral wanneer we hetvergelijken met het vrij kleine aantalcontemporaine handgevormde randen, datver beneden de honderd blijft. In verge-lijkbare nederzettingen, bijv. Baaider, be-draagt het importaandeel doorgaans slechtsenkele procenten16. Dit verschil is waar-schijnlijk toe te schrijven aan een gunsti-ger ligging voor import uit het Rijnland.Niet ver van Wijthmen lag de Hof vanIerthe, een hof van het stift Essen,- waar-voor een zelfde gunstige ligging veronder-steld mag worden.. in verband met deafvoer van landbouwprodukten.Van de handgevormde Karolingische rand-scherven zijn de belangrijkste afgebeeld inafb. 10, nrs. 1—5. Opmerkelijk is hetaan de • binnenkant slechts zwak gebogen

profiel van nr. 1; mogelijk betreft het een8ste-eeuwse voorloper van de kogelpot,met een nog min of meer vlakke bodem.Fragmenten van zulke 'Wackelboden' zijnoverigens slechts sporadisch aangetroffen:drie exemplaren, waarvan één in de Mero-vingische kuil.

Late MiddeleeuwenUit de late Middeleeuwen zijn, naast veellos materiaal, verscheidene, meest onsa-menhangende grondsporen gevonden. Hetbelangrijkste hiervan is de waterput, afb.IA, bij B, waarvan doorsneden zijn afge-beeld in afb. 12A. In een asymmetrischekuil was een uitgeholde eikestarn inge-graven, waarvan alleen de onderste 30 cmnog over was; daarboven tekende de wandzich nog slechts'af als een zwarte band.Aan de binnenzijde was de wand verste-vigd met (minstens) twee hoekige, aan-gepunte paaltjes. De bodem, van de putlag op 2.10 m .beneden het: maaiveld.Onderin de put lagen enkele grote brok^ken ijzerslak; voor de rest bevatte de vul-ling van put en putkuil veel laat-middel-eeuwse en enkele oudere scherven: Debelangrijkste laat-middeleeuwse zijn afge-beeld in afb.' 12B. Het importmat'eriaalbestaat uit een Paffrath-randscherf (nr.13) en verscheidene Pingsdorfscherven,waaronder een rand (nr. 12)•': De profie-len vari de kogelpotranden zijn nogal ge-varieerd: naast vroeg aandoende afgeronderanden (nr. 1) vinden we er ook met eendekselgeul, zoals-nr. 11, boven uit de put-kuil. Nr. 9 kan van ëen steelpan afkom-stig zijn. Het materiaal als geheel sugge-reert, dat de put rond 1100 in gebruikis geweest.' '. :

Het oostelijke uiteinde van de sleuf naastde persbült (afb. 1A, bij D) werd inge-nomen door een enkele dm dikke leef laagmet vlak daarbij een ongeveer ZO-NWlopend rijtje paalgaten, in het verlengdewaarvan zich een kuil bevond, die bijnageheel gevuld' was mét vette grijze klei(een voorraad van een pottenbakker?)'.Al deze structuren bevatten laat-middel-

298

Page 323: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

12. Laat-middeleeuwse waterput. A: doorsneden,legenda:A: bruin, geroerd; B: grijs; C: oerlaag; D:grijsbruin; E: lichtgrijs, gelaagd; F: grijswelzand; G: grijs, gemengd; H: geel zand;I: gereduceerd, grijs zand; ] = E; K = G; L:gepunte houten paaltjes; P: (onderste 30cm) hout.(opmeting: drs. A. D. Verlinde, ROB)B: aardewerk uit put en putkuil (1 : 4). i 3 4m

eeuwse scherven. In de leef laag werd bo-vendien een ijzeren pijlpunt aangetroffen;deze is afgebeeld in afb. UB (nr. 5)samen met de erbij gevonden Pingsdorf-randen en een dito bandoor. De kogel-potranden uit de leeflaag zijn bijna allete plaatsen in de 10de en vooral 11deeeuw; enkele zijn evenwel nog Karolin-gisch, wat strookt met de aanwezigheidvan een Badorf-wandscherfje. Paffrathechter ontbreekt geheel, wat erop kanduiden, dat het materiaalcomplex niet,of niet ver, in de 12de eeuw doorloopt.Duidelijk is wel, dat de pijlpunt op grondvan de context niet erg nauwkeurig kanworden gedateerd.

Wijthmen als geheel heeft een vijftientalPingsdorfranden, ongeveer evenveel Paff-

ranth-randen en twee vroege steengoed-randen opgeleverd. Deze laatste, uit eind13de eeuw, zijn de jongste scherven diein een afvalkuil zijn aangetroffen; gladgrijs steengoed en blauwgrijs aardewerkzijn alleen los op de akker en in de grep-pels gevonden. Het aantal laat-middel-eeuwse kogelpotranden is niet te tellen.

Behalve in de bovengenoemde grond-sporen zijn grote fragmenten vooral ge-vonden in sleuf 1 en los op het bouwland,met name nabij de oostelijke rand ervan.

Daar is aan de oppervlakte ook een grootfragment gevonden van een maalsteen vanbasaltlava met een verhoogde rand rondhet centrale gat. Uit circa llde-eeuwse af-valkuilen in de bermgreppel komen tweemaalsteenfragmenten met nabij de rand

299

Page 324: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

een enigszins scheve conische doorboring.Alle drie de. fragmenten kunnen wordentoegeschreven aan een type dat o.a. uitGasselte bekend is1T.Tenslotte kan nog een los óp de akkergevonden spinklosje worden vermeld,waarvan het baksel zeer veel overeen-komst vertoont met Paffrath-aardewerk(afb. 11 nr. 25).

Conclusies omtrent de bewoningsgeschie-denis

Behoudens sporadische blijken van mense-lijke aanwezigheid sinds het Mesolithicum,heeft ons onderzoek weinig gegevens om-trent de tijd vóór circa 100 n. Chr. opge-leverd. Mogelijk was de bewoning toenop een andere plaats in de buurtschap ge-concentreerd 18.Vast staat, dat het onderzochte terreinbewoond is geweest van de 2de tot en metde 4de eeuw, misschien nog tot in de 5deeeuw. Verder is bewoning aangetoond inde Merovingische en Karolingische perio-de en in de late Middeleeuwen. Dat éénen dezelfde plek zowel in de Romeinse alsin de Merovingische en Karolingische tijdbewoond is geweest, is tot nog toe inOverijssel verder alleen in Varsen (gem.Ommen) aangetoond10. In zo'n gevaldoet zich de vraag voor, in hoeverre ersprake is van bewoningscontinuïteit vanafde Romeinse tijd. Het materiaal geeftgeen enkele aanleiding om te twijfelenaan bewoningscontinuïteit vanaf de Karo-lingische tijd. Ook is er weinig reden omte twijfelen aan een continuïteit tussen deMerovingische en de Karolingische bewo-ning, aangezien enerzijds het Merovingi-sche materiaal aan de late kant lijkt tezijn, terwijl anderzijds vroeg-Karolingischevondsten niet ontbreken. Het ziet er dusnaar uit, dat we in Wijthmen mogen reke-nen met een continue bewoning vanafcirca 700 n. Chr. Tussen de Romeinse tijden de aantoonbare Merovingische bewo-ning blijft evenwel een gat van enkeleeeuwen bestaan. Misschien zal verderonderzoek dit hiaat kunnen verkleinen, zo

niet opvullen 20. Dit verdere onderzoek isook nog om een andere reden gewenst:het vele opgeploegde materiaal toont aan,dat de slechts enkele dm dikke akkerlaagde bewoningssporen beslist onvoldoendebeschermt.

Noten1 Ter Kuile 1963, regest nr. 92.2 Ibidem regest nr. 13.3 Van Es en Verlinde 1977, vindplaats 84.* Bloemers 1978, blz. 257.5 Type 1.1.2a bij Van Es en Verlinde 1977.6 In april 1984 is los op de akker een wand-

scherf van waarschijnlijk dezelfde pot gevon-den. Drs. W. J. H. Verwers heeft inmiddelsbeide scherven op hun baksel gedetermineerdals Merovingisch.

7 Resp. Van Sprang 1962/63 en Van Es 1968a.8 Van Es 1968b.9 Echter duidelijk te onderscheiden van het

eveneens organisch verschraalde „terpenaarde-werk", dat we hier alleen bij nr. 51 van afb.3 aantreffen.

300

Page 325: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

i° Van Es 1967.u Zie onder type III bij Van Es 1967.12 Zie noot 7; voorts Van Beek en Van Es

1964 en Van Es 1965/66. . •. .13 Van Es en Verlinde 1977, blz. 67—72.M Van Beek 1973.15 Van Es en Verwers 1980.i« Van Beek en Van Vilsteren 1981, blz. 87.17 Harsema 1979, fig. 9 en 10.18 In mei 1984 is 3-400 m naar het westen een

cultuurlaag met voornamelijk vroeg-bronstijd-materiaal aangetroffen (zie kaart afb. 1B).

19 Van Es en Verlinde 1977, vindplaats 64.2() Zie noot 6!

Literatuur

Beek, R. van, W. A. van Es, 1964. Nederzet-tingssporen uit de Laat-Romeinse Keizertijdbij Dalfsen (Ov.). Westerheem XIII, 13—28.

Beek, R. van, 1973. Tussen Dagobert en KarelMartel. Merovingisch aardewerk uit Varsen.Westerheem XXII, 19—28.

Beek, R. van, V. T. van Vilsteren, 1981. VanKarel de Grote tot Karel de Vijfde; eenarcheologisch onderzoek in het oudste ge-deelte van Zwolle. In: Zwolle in de middel-eeuwen; onderzoekingen naar een vroeg-stedelijke samenleving. Zwolle, 5—93.

Bloemers, J. H. F , 1978. Rijswijk (Z.H.), „DeBult", eine Siedlung der Cananefaten.Amersfoort ( = Nederlandse Oudheden 8).

Dunning, G. C, 1959. Pottery of the Late Anglo-Saxon period in England. Medieval Archaeo-logy 3, 31—78.

Es, W. A. van, 1965/6. Hand-made Pottery ofthe Roman Period from Kootwijksche Zandnear Kootwijk, Geld. BROB 15/16, 233—236.

Es, W. A. van, 1967. Wijster, a Native Villagebeyond the Imperial frontier. Groningen.

Es, W. A. van, 1968b. Hand-made Pottery of theRoman Period from Rhenen, Utrecht. BROB18, 267—272.

Es, W. A. van, 1968b. Paddepoel, Excavations ofFrustrated Terps. Palaeohistoria 14, 187—352.

Es, W. A. van, 1979. Odoorn: frühmittelalter-liche Siedlung; das Fundmaterial der Gra-bung 1966. Palaeohistoria 21, 205—225.

Es, W. A. van, A. D. Verlinde, 1977. Overijsselin Roman and Early-Medieval Times. BROB27, 7—89.

Es, W. A. van, W. J. H. Verwers, 1980. Exca-vations at Dorestad I. The Harbour Hoog-straat I. Amersfoort ( = Nederlandse Oud-heden 9).

Goutbeek, A., C Hamming, 1982. Een vroegererivierloop van de Vecht. IJsselakademie 5ejrg. nr. 2, 4—8.

Harsema, O. H., 1979. Maalstenen en hand-molens in Drenthe, van het neolithicum totca. 1300 A.D. In: Molens in Drenthe.Zwolle, 11—45.

Kuile, G. J. ter, 1963. Oorkondenboek vanOverijssel deel 1. Zwolle.

Sprang, A. van, 1962/3. Depot van bewonings-resten te Ermelo Gelderland. BROB 12/13,25—38.

Stuart, P., 1963. Gewoon aardewerk uit de Ro-meinse legerplaats en de bijbehorende graf-velden te Nijmegen. Nijmegen.

Wanningstraat 58,8031 ZX ZWOLLESteenstraat 13,8011 TT ZWOLLE

301

Page 326: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Tentoonstellingsnieuws

's-Hertogenbosch, Noord-Brabants Museum, Be-thaniestraat 4; tot 10 februari 1985:

Bossche duiten; 800 jaar stadsgeschiedenis inmunten en penningen

Openingstijden: di. t/m vrij. 10—17 uur; za.13—17 uur.

Maastricht, Bonnefanten museum, Dominikaner-plein 5; tot 31 maart 1985:

Kijk . . . bruggen; historische expositie over deMaasovergang te Maastricht

Openingstijden: ma. t/m vrij. 10—12, 13—17uur; za. en zo. 14—17 uur.

Keulen, Römisch-Germanisches Museum, Ron-calliplatz 4; tot 10 februari 1985:Der Schatz von San Marco.

Parijs, Musée de 1'Homme, Palais de Chaillot;t/m 31 juli 1985:

Art et civilisations des chasseurs de la PréhistoireOpeningstijden: dagelijks, behalve di., van 9.45—17.15 uur.Een schitterend uitgevoerde publikatie {415 blz.,prijs ± ƒ38,50) begeleidt de expositie.

Parijs, Grand Palais; t/m 4 februari 1985:Trésors des tombes royales de Zhongshan (475—221 v. Chr.)Openingstijden: dagelijks, behalve di., van 10—20 uur.

Afdelingsnieuws

Afdeling KennemerlandOverzicht van de (veld)activiteiten in 1983

Werkgroep Velsen

In 1983 bleven de veldwerkzaamheden beperkttot een klein onderzoek op een weiland tegen-over het boerderijen-complex Middenduin teSantpoort-Zuid op de hoek van de Duin- enKruidbergerweg-Middenduinerweg. Op dat wei-land, dat ter verbetering van de waterstand circa50 cm zou worden afgegraven, hadden wij in1980 reeds met behulp van grondboringen en-kele gebouwsporen kunnen aantonen van moge-lijk een boerderij, die op 17de- en 18de-eeuwsekaarten staat aangegeven.Wij kregen toestemming van de eigenaar J. Smit,om vooraf een onderzoek te doen en konden hetvolgende blootleggen:De fundering van een bouwwerk van 4.85 x5.80 m, dik 50 cm en bestaande uit secundair

gebruikte kloostermoppen van 28 x 14 x 7 cm.De hoogte van de fundering was 40 a 50 cm.Omdat de Ruïne van Brederode enige honderdenmeters van de gevonden boerderijsporen verwij-derd ligt, mogen we aannemen, dat de klooster-moppen van de ruïne afkomstig zijn.

Een ingestort tongewelf opgebouwd uit vecht-steentjes (20x10x4 cm) en een toegangstrap,waarvan de onderste hardstenen plaat bewaardwas gebleven, toonden aan, dat we de keldervan een 17de-eeuwse boerderij hadden gevonden.We kregen de indruk, dat de tegelvloer van dekelder later was vervangen door een laag plattestenen.

Van de funderingen van de rest van de boerderijkon slechts gedeeltelijk een mortelspoor met hieren daar een kloostermop worden teruggevonden,zodat het ons niet lukte de totale grootte vande boerderij vast te stellen.De toegang tot de boerderij moet aan de Mid-denduinerweg gelegen hebben, gezien een terug-

302

Page 327: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

gevonden deel van een sierstraatje.Na ons onderzoek zijn tijdens de afgtaving allefunderingsresten ter plaatse in een groot diepgat gestort. ; - •. ,Het vondstenmateriaal was niet spectaculair enbevestigde het gebruik van de boerderij in de17de/18de en mogelijk 19de eeuw.Zoals gebruikelijk trok ook dit jaar weer detentoonstelling ,,De Romeinen in Velsen" velebezoekers, waaronder talrijke schoolklassen, stu-denten van de archeologische instituten en archeo-logen uit binnen- en buitenland.

P. Vons(voorzitter)

Werkgroep Hoogovens

Vanwege het ontbreken van diepe bouwputten,sleuven e.d. op het Hoogoventerrein konden in1983 geen waarnemingen plaatsvinden. Tijdensde werkavonden werd veel aandacht besteed aandocumentatie van oude opgravingen en werd eenbegin gemaakt met het sorteren en uitzoekenvan vondsten opgegraven bij de Romeinse havenin Velsen (onderzoek IPP, Amsterdam en AWNwerkgroep Velsen).

S. Y. Vons-Comis

Werkgroep Beverwijk

In Beverwijk werden bouwputten en rioolsleuvenop een terrein tussen Alkmaarseweg en GroteHoutweg ('Raamveld) onderzocht. De oudstescherven die er werden gevonden, waren afkom-stig van Romeins-inheems aardewerk.Voortgaande bouwactiviteiten rond de GroteKerk in Beverwijk maakte het voor de werk-groep mogelijk enkele proefputten te graven naafbraak van het pand Kerkstraat 19 (naast mo-nument Kerkstraat 21).

Op circa 80 cm diepte bevond zich een kleilaag,mogelijk is dit een lemen vloer geweest; 40 cmlager was een donkergrijze laag met aan deonderzijde vage spitsporen. De oudste vondstenbestaan uit kleine fragmentjes van Paffrath-,Andenne-, Pingsdorf- en kogelpotaardewerk(12de/13de eeuw) en stukjes huttenleem.Bovendien werd het gebied rond de Grote Kerkintensief door particulieren met metaaldetectorenonderzocht. Enkele van hen hebben een deel vanhun vondsten aan de werkgroep afgestaan. Hier-onder bevinden zich musketkogels, 16de-eeuwseknoopjes, gespen, ringen enz. alsmede een 15de-eeuwse rekenpenning uit Frankrijk.Door een particulier werd op de hoek van deKerkstraat en de Torenstraat naast aardewerk,daterend vanaf de 16de tot en met de 18de eeuwook scherven van middeleeuws aardewerk ge-vonden. Vermeldenswaard is een randfragment

van een „Badorf'pot met plat oor en radstem-pelversiering (eind 8ste/9de eeuw).In Heemskerk werd in bouwputten aan hetSandenburg. rif > • 94 en 98 veel materiaal uit de18de eeuw gevonden (voornamelijk kookpannenen bordjes) en een duit van 1751 uit Kleef.Tussen de percelen nr. 96 en 98 werden enkelefragmenten van vroeg kogelpotaardewerk aange-troffen.Bij graafwerk voor een vijver rond de lunetteaan de Rijksstraatweg in Heemskerk werd eenhouten tonput gevonden. In de bodem van deput waren gaten aangebracht; onder de bodemlagen schelpen. De vondst van enkele stukjessteengoed (14de eeuw) doet vermoeden dat hethier een middeleeuwse waterput betreft.Voorts werden waarnemingen verricht in debouwput voor het nieuwe politiebureau aan deLaan der Nederlanden in Beverwijk.In Wijk aan Zee werd het terrein aan de Zwaan-straat bezocht dat vrij is gekomen na afbraakvan het verzorgingstehuis Zeevanc (voormaligbadhotel). Dit terrein is ook door particulierenmet metaaldetectoren veelvuldig bezocht. Daarbijwerd een zilveren driesteden munt uit 1560(geslagen te Deventer) gevonden, die aan dewerkgroep werd geschonken.

R. van Gulik

Werkgroep Haarlem

In de maand januari werden er evenals in devoorgaande maanden, pogingen in het werk ge-steld om op een braak liggend terrein, gelegentussen de Burgwal en de Anthoniesteeg, eenonderzoek te verrichten. Vanwege de grotewateroverlast bleek dit helaas niet mogelijk tezijn. In augustus kon er wel met succes eenonderzoek gedaan worden. Machinaal werden ertwee sleuven gegraven; de eerste haaks op deAnthoniestraat, tussen de huisnummers 49 en55, de tweede haaks op de Burgwal en circa inhet midden van het open terrein. In de eerstesleuf boven op een circa 12de-eeuwse kleilaagwerden diverse ophogingslagen waargenomen,daterend uit het eind van de 14de- tot 15de/16deeeuw. Ook werd hier de zogenoemde „VuileBeek" aangetroffen. Deze uit de 14de eeuwdaterende sloot liep parallel aan de Anthonie-straat en de Spaarnwouderstraat van en naar deBurgwal, de huidige Beeksteeg volgt nog eendeel van dit tracée. Gevonden werden de be-schoeiing, bestaande uit palen en planken, enhet afval, zoals aardewerk-, leer- en botfragmen-ten, waarmee de sloot in de late Middeleeuwenis dichtgegooid. De naam „Vuile Beek" was zeerterecht gekozen. In de tweede sleuf werden inhet grondprofiel slechts natuurlijke veen- enkleilagen aangetroffen, de er boven gelegen

303

Page 328: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

grond was verstoord. Vermeldenswaardig is dater in een van de veenlagen op een diepte vancirca 2.50 m beneden het maaiveld ( = 1.93 m— NAP) enige fragmenten van een pot werdengevonden, vervaardigd door de plaatselijke be-volking die hier in de Romeinse tijd in deomgeving woonde.Aan de Sparrenlaan in het wandelpark „Groenen-daal" werd vlak onder het maaiveld een keldertjeaangetroffen. De afmetingen hiervan zijn circa5.25 x 1.25 x 1.50 m. Het keldertje had geeningang, wel bevonden er zich enige hiermee ver-bonden goten (?) en bochtige kleine gangen.Waartoe een en ander gediend heeft is tot nu toeniet duidelijk.

In de tuin van het huis „Meerzicht", gelegenaan de Glipperdreef in de gemeente Heem-stede, werd een onderzoek gedaan naar funde-ringsresten van een gebouw dat tegen dit huisaan zou hebben gestaan. Dit gebouw komt o.a.voor op de 18de-eeuwse prenten. Er werdenslechts enkele één steens dikke muurtjes aange-troffen, echter te fragmentarisch om iets con-creets over te kunnen zeggen.In de achtertuin van het perceel Lange Laken-straat 33 kon de inhoud van een beerput gebor-gen worden. Het gevonden aardewerk e.d. is tedateren tussen eind 17de en begin 18de eeuw.

Op verzoek van de eigenaar van het perceelNieuwe Groenmarkt 6 kon ook hier een beerputonderzocht worden. De inhoud van deze put wasvrij rijk en dateert van de vroege 16de- tot de19de eeuwVoorafgaand aan rioleringswerkzaamheden in hetdeel van de Kruisstraat, gelegen tussen de Nieu-we Gracht en de Ridderstraat, kon in de tenbehoeve hiervan gegraven sleuf een onderzoekverricht worden naar eventueel nog aanwezigeresten van een stadspoort of stadsmuur. Terhoogte van perceel nr. 9 werd inderdaad eenzware fundering aangetroffen. Na onderzoekbleek dit een restant te zijn van de hier in 1593gebouwde stadsmuur. Ter hoogte van de percelen11 en 13 werd op een diepte van 1.20 m bene-den het straatniveau een donkere humeuze zand-laag waargenomen. In deze zandlaag, gelegen ophet zand van de Oude Duinen, werden diversefragmenten van lOde/llde-eeuws aardewerk ge-vonden.

Van medio september tot medio november werdeen onderzoek verricht in de achtertuinen vande gesloopte panden Lange Margarethastraat 15en 15a. Onder een circa 1.50 m dik pakket zeerhumeus zand werd een grote afvalkuil met eendiameter van circa 2.50 m aangetroffen. Aan dehand van het gevonden materiaal kon de kuil inde 16de eeuw gedateerd worden. Vlak naastdeze kuil bevond zich, gegraven in het zand vande Oude Duinen, een kleine kuil met hierin

aardewerkfragmenten uit de 12de—begin 13deeeuw.Tijdens een verbouwing achter Nobelstraat 8werd een deel van de zuidelijke keermuur vande voormalige Beek waargenomen.Gedurende enige zaterdagen in de maand novem-ber werd er door de werkgroep een zgn. veld-verkenning gedaan in de, ten zuiden van deAmsterdamsevaart en ten oosten van Parkwijkgelegen Zuiderpolder. Een dergelijke veldver-kenning houdt o.a. in het nalopen van de kantenvan de in november uitgebaggerde sloten opeventuele scherven. De reden waarom dit indeze polder gedaan werd is gelegen in het feitdat zich hier in de ondergrond een grote en eenkleine strandwal of zandrug bevinden, die moge-lijk in vroeger tijden bewoond kunnen zijn ge-weest. Op enkele plaatsen zijn aardewerkfrag-menten uit de 12de eeuw gevonden, terwijl inbijna de gehele polder aardewerk uit circa de16de- tot 20ste eeuw aangetrofen werd. Ditonderzoek zal in 1984 voortgezet worden.In de laatste maand van het jaar werd een kleinonderzoek gedaan ter plaatse van de achtertuinenvan de gesloopte panden Gasthuisstraat 3a/3a rood en 3b/3b rood. Onder een circa 1 mdikke humeuze zandlaag uit ongeveer de 17deeeuw werden hier slechts twee afvalkuilen ge-vonden. Een kuil bevatte aardewerk uit de 14de/15de eeuw en zeer veel visbotjes, de tweede kuilbevatte aardewerk uit de 16de eeuw, beide warengegraven in het zand van de Oude Duinen.Aangezien de bij de diverse onderzoeken ge-vonden archeologica nog niet nauwkeurig onder-zocht zijn, hebben alle vermelde dateringen eenvoorlopig karakter. De definitieve verslagen vande opgravingen zullen gepubliceerd worden in„Haarlems Bodemonderzoek".

A. M. Numan

Afdeling Nieuwe Maas(Rotterdam e.o.)

Onder de titel „De bodem vertelt haar geschie-denis" brengt de jubilerende afdeling (25-jarigbestaan) een groot formaat herinneringsnummeruit. Behalve de „voorwoorden" van de huidigevoorzitter en de oud-voorzitter, bevat het bladde meest markante voorvallen en opgravingenplus kranteartikelen van de afgelopen 25 jaar.Het laatste deel is gewijd aan het jaarverslagvan 1983. De buitenactiviteiten stonden eenbeetje op een laag pitje, omdat men doelbewusteerst de uitwerking van de vondsten en hetmateriaal van de Hof van Putten wilde verwer-ken. Ook het vondstcomplex van de 13de-eeuwsebewoning van „Park Groenewoud" werd uitge-werkt. Kees Herwijer zette zijn veldverkenningen

304

Page 329: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

voort en kon weer heel wat vindplaatsen, date-rende van Ijzertijd tot late Middeleeuwen, aanhet BOOR rapporteren. Bij ruiivêrkavelings-werken nabij Simonshaven werd in het sloot-profiel een aantal late klokbekerscherven ontdekt.Bij nadere inspectie kwamen ook nog een paarfijne vuursteensplinters, een bronzen ringetjeenkele stukjes hertshoorn en fragmenten van eenpotbeker te voorschijn (voorzichtige datering2000—1200 v.Chr.).Bij de aanleg van de Baljuwlaan ten westen vanSpijkenisse leverde een dikke afvallaag, naastaardewerkscherven en botsplinters, een fraaiemuntfibula op. Volgens het Kon. Penningkabinetworden dergelijke stukken tot de Karolingischeperiode of net daarna gerekend.Ruilverkaveling in de polder Putten leverde enigevindplaatsen op. De leukste was wel een water-put bij de oude dijk van het Ambacht Putten.Fragmenten van rode waterkannen met standringen wat gele slibversiering, (eerste kwart van de15de eeuw). Dieper bevonden zich rode kannenop teentjes en onderin lagen 2 grote, deels com-plete kannen met vlekkig bruin leem- en zout-glazuur (Langerwehe). Ruilverkaveling te Geer-vliet bracht sporen van bewoning uit de midden-IJzertijd, Romeinse tijd, late-IJzertijd te voor-schijn. Als bijzondere vondst wordt een fragmentvan een „Vlaamse kan" beschreven uit Geervliet.Deze is gemaakt van rood aardewerk, dat over-dekt is met een witte klei-slib en groen glazuur.De radstempelversiering loopt in horizontalebanen over het hele fragment. Het werd aan-getroffen in een grote vaal roodbruine kookpot,te zamen met een grotendeels complete kogelpot,en de bodem van een Brunssums drinkbekertje.Datering daarom waarschijnlijk laatste kwart vande 13de eeuw.

Mededelingen voor intern gebruik over boekenin de bescheiden bibliotheek, het werklokaal, develdmaterialen en vele, vele foto's completerenhet geheel.

Afdeling NaerdincklantHet jaarverslag van deze afdeling is, zoals altijdin de laatste jaren, een keurig verzorgd ge-schriftje. Naast de verslagen van de voorzitteren de secretaris, de volledige ledenlijst, een lijstvan veldverkenningen en vondsten, bevat hetverslag een artikeltje over verkenningen bij deHengstenberg (waarover op de jaarvergaderinguitvoeriger gesproken zal worden) en een kortberichtje van het onderzoek te Loosdrecht insamenwerking met onderwaterarcheologen, naarde porseleinfabriek, de Hornsluis en de herberg„De Turfschip". Een veelbelovend onderzoeknaar een gevonden waterput in Huizen leverdeslechts de constatering op, dat de put uit de laat19de eeuw stamde. Maar er ligt nog een put!

In het Corversbos en omgeving te Hilversumheeft men artefacten gevonden, die men in hetjong Acheülèërr kan plaatsen, benevens 11 stuk-jes, die in het laat-Eemien, eerste helft Weichse-lien thuishoren.Op de engen en kampen van Laren stelde meneen onderzoek in naar de dikte en aard van hetoude bouwlanddek. De ondergrond bleek veelcomplexer te zijn, dan de recente geologen enmorfologische kaarten aangegeven. Het blijkt eenhachelijke onderneming, uit de dikte van deenkeerdgrond conclusies te trekken over de tijds-duur van het gebruik.De afdeling probeert ook een ArcheologischeDocumentatiecentrum van de grond te krijgen.Dat gaat niet van een leien dakje, maar stapjevoor stapje zal het wel lukken!Tot slot nog een interview met de heer Pos,die herinneringen ophaalt uit de beginjaren vande AWN. Maar is Westerheem nu heus tegen-woordig te wetenschappelijk???

Afdeling Zuid-Veluween Oost-GelderlandHet jaarverslag van deze afdeling geeft eengoede indruk van een afdeling, die bruist vande activiteiten. Men zou er jaloers op worden.Behalve de vrij goed bezochte lezingen, gaf menook acte de presence bij verschillende gelegen-heden, zoals op de jaarlijkse Museumdag teArnhem, op de Culturele dag te Duiven, bij deviering van het 10-jarig bestaan van „Oud Wage-ningen". In het museum van Oud-Bennekom enin een vitrine in het gebouw van de belasting-dienst te Arnhem werden vondsten van de AW'Ntentoongesteld.

Twee grote tentoonstellingen springen er uit;begin 1983 werd ter ere van het 750-jarig bestaanvan de stad Arnhem een grote expositie gehou-den in het gemeentemuseum onder de naam:De oudste bewoning van Arnhem, en verder teZutfen de eigen tentoonstelling van de AWNonder de naam: „Scherven en Potten uit zanden klei". Jammer dat de vreugde over dezelaatste tentoonstelling gedempt werd, doordat eruit een vitrine 2 zeldzame stenen bijlen gestolenwerden.In de loop van het jaar gelukte het B&W vanArnhem het tegenover het Arnhemse Gemeente-museum gelegen pand te verwerven en aan hetmuseum in gebruik te geven. De zolder van ditpand is aan de afdeling in bruikleen gegeven.De afdeling heeft op eigen kracht dit gedeelteopgeknapt en ingericht en men hoopt nu vol-doende ruimte te hebben voor restauratiewerk-zaamheden en er zelfs te kunnen vergaderen.Door deze werkzaamheden is het veldwerk inhet tweede halfjaar een beetje op een laag pitje

305

Page 330: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

komen te staan, maar daarvoor werd in heteerste halfjaar veel werk verzet. Het onderzoekin de Bentinckstraat te Arnhem werd voortgezeten afgerond. Een af valkuil bleek door een mid-deleeuwse ongestoorde laag te zijn heengegraven.De middeleeuwse laag leverde 13de- en 14de-eeuwse scherven op; kogelpot, blauwgrijs ensteengoed overheersten. In het onderste deellagen enkele Badorf- en Romeinse scherven. Uitde afvalkuil kwam veel 17de-eeuws glas, dat nogbewerkt wordt.In Bennekom werden in een wegcunet paalspo-ren ontdekt. De erbij gevonden scherven wijzenop een bewoning in de late Ijzertijd of uit devroeg-Romeinse tijd.In Ede werd op een bouwterrein een noodop-graving georganiseerd. Het leverde scherven opvan 12de-eeuwse kogelpotten en een boomstam-put. De diepstekende put heeft men met veelmoeite gelicht en zal na conservering een plaatskrijgen in het museum Oud-Ede.

In Wageningen ontdekte men een zware muur-fundering, die vrijwel zeker een onderdeel vorm-de van de stadsmuur. Op een andere plaatsgroeide een proefsleuf, om de juiste ligging vande stadsmuur vast te stellen, uit tot een opgra-ving van een grote verdedigingstoren.In Duiven vond men bij een klein onderzoekin de tuin rondom het huis Poeldijk kogelpot-en blauwgrijs aardewerk. Later ontdekte men nogeen oude stenen waterput.

De Landesaufnahme in de omgeving van Zevenaarbracht veel handgevormd inheems aardewerk,Romeinse en Merovingische scherven te voor-schijn. In de stadskern stelde men een onderzoekin naar de loop van de voormalige Aa-bedding.In het kader van ruilverkavelingen werden taludsvan nieuw gegraven sloten bij Didam, Beek, Loilen Nieuwdijk onderzocht. Men vond middeleeuw-se scherven en bij Nieuwdijk een stuk van eenvuurstenen kling.Te Wehl kwam bij graafwerkzaamheden eenhouten waterput te voorschijn die men op grondvan een paar gevonden scherven voorlopig in de11de/12de eeuw dateert.In Bredevoort werd een grote opgraving gedaan,waarbij men de resten van de 17de-eeuwse Aal-tense Poort blootlegde. Er werden veel fragmen-ten van 17de-eeuws volksaardewerk en leerrestenopgegraven.In Dinxperlo borg men de resten van een houtenwaterput, waarbij scherven van blauwprijs aarde-werk gevonden werden.Voor de komende tijd heeft de afdeling alweervele projecten op het oog zoals in Arnhem,Wageningen en Zevenaar.Men hoopt in de nieuwe ruimte de vondstver-werking vlugger te kunnen doen en beter tekunnen beschrijven en documenteren.

Afdeling Noord-NederlandDeze afdeling heeft zich de afgelopen maandenbezig gehouden met het thema: Ontwikkelingvan de steden, met name in Noord-Nederland.Achtereenvolgens kwamen aan de orde: het ont-staan en de ontwikkeling van de middeleeuwsestad, stadskernonderzoek in relatie tot de regio,opgravingen in en rond Leeuwarden, stadskern-onderzoek door een AWN-groep, ontwikkelingvan de handelsplaatsen in Noord-Nederland eneen excursie in de stad Groningen. Nog éénlezing en een excursie naar de stad Dokkumo.l.v. de heer Elzinga, ronden dit thema af. Menhoopt de verkregen kennis nu in praktijk tekunnen brengen met een opgraving in de stad.

Afdeling Zuid-Salland,IJsselstreek enOost-VeluwezoomUit de Hunnepers vernemen we het volgende:Het ledenbestand blijft ongeveer gelijk, er wer-den de gebruikelijke lezingen in het winterseizoengehouden, het bestuur vertegenwoordigde deafdeling bij alle voorkomende ge'egenheden. Deafdeling werkte mede aan het inrichten van eenexpositie ter gelegenheid van het 750-jarig bestaanvan de stad Lochem. Glasvondsten, afkomstigvan het onderzoek in het pand van het Arsenaalte Deventer werden in bruikleen afgestaan aande Stichting Wijnmuseum te Arnhem en in deBurgerzaal van het stadhuis te Deventer werdenvondsten geëxposeerd van het onderzoek in hetArsenaal.Veel tijd en inspanning werd dit jaar gestokenin het inrichten van de nieuwe depotruimte, opde bovenverdieping van het pand Achter deMuren/Duimpoort 51, dat de gemeente ter be-schikking stelde.Enkele leden van de afdeling stelden een kortonderzoek in op de Colmschaterenk, maar hetterrein bleek al door anderen te zijn bewerkt.In juni 1983 werd in de tuin naast de Broeder-kerk een onderzoekje gedaan. Maar uit de gevon-den funderingsresten konden geen duidelijke con-clusies getrokken worden over de vorm of func-tie van de gebouwen naast en tegen de kerk.Door de sloop van één der loodsen kon op TerHunnepe eindelijk het onderzoek worden voort-gezet, op 29 oktober begon men en men heeftsindsdien bij weer en wind voortgewerkt.Naar aanleiding van een vondstmelding heeftde ROB op de Colmschaterenk een grafveld op-gegraven uit de periode 0—200 n. Chr.Er waren drie soorten begravingen te onder-scheiden: crematiebegravingen in een urn, gecon-centreerde crematiebegravingen in een grafkuil,waarbij crematieresten en houtskool van de

306

Page 331: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

brandstapel in een, inmiddels vergaan, buideltjezijn begraven en verspreide crematiebegravingen.Bij de laatste vorm zijn de crematierêsten samenmet de houtskool door de hele grafkuil verspreid.Er is een groot aantal geheel of gedeeltelijkverbrande voorwerpen teruggevonden, o.a. frag-menten van kelkbekers, zilveren nestelbeslag, dehelft van een bronzen kommetje, fibulae, bron-zen pincetten, dopjes en glazen kralen.Het is de eerste keer dat in noordelijk Neder-land een dergelijk grafveld is gevonden, en hetis daarom zo belangrijk, omdat de AWN in 1972

honderden scherven heeft verzameld aan de randvan de wijk 't Oostrik, die hoogstwaarschijnlijkop de bij het grafveld behorende nederzettingwijzen.Een onooglijk dun zilveren muntje, dat men inseptember 1982 vond bij een onderzoek in deAssenstraat te Deventer, blijkt een penning uitDorestad te zijn, geslagen onder keizer Lotha-rius I (840—855).

J. Zantinge-van Dijkum

Raadselachtige stenen palen op deWesterheide bij Hilversum

Tijdens de excursie op 19 mei j.1. naar de graf-heuvels en urnenvelden op de Westerheide bijHilversum wees de excursieleider ons een paarmaal op veelhoekige stenen palen, die halfschuingezakt in het kreupelhout en op de heilagen. Doel en herkomst waren hem niet bekenden evenmin wist een van de excursiegenoten eenverklaring voor de palen. Dezer dagen las ik hetin 1975 door Natuurmonumenten in druk uitge-geven geschrift van J. F. Backer, getiteld „Schaepen Burgh te VGraveland", dat gaat over hetlandgoed waar Natuurmonumenten nu gevestigdis.Op blz. 30 vertelt Backer, dat in 1775 detoenmalige eigenaresse een verzoek richtte totde Gecommitteerde Raden van Holland om inerfpacht te mogen krijgen een perceel heigrondter grootte van 8 morgen, oostwaarts achter haarhofstede, om dit in cultuur te mogen brengenen om dit te mogen omrasteren. De heigrondwerd haar in erfpacht gegeven onder voorwaardedat deze binnen drie jaar als akkerland in ge-bruik zou zijn genomen en niet met bomen zouworden beplant. Omrastering werd niet toege-staan omdat het terrein gemeen moest blijvenliggen met de Gooische heide. Er mochten alleenstenen palen ter afbakening opgericht worden.

Kan dit de raadselachtige palen verklaren? Indienhet huidige landgoed „Schaep en Burgh" rechtnaar het oosten toe wordt doorgetrokken, komtmen via het Spanderswoud en de spoorlijn uitop de heide tussen Bussum en Hilversum, echterteveel naar het noorden ten opzichte van dearcheologische monumenten waar de palen liggen.Daar de landgoederen in 's-Graveland in de 17deeeuw zijn gevormd door ontginning van dewestelijke rand van de Gooische heide ten oostenvan Kortenhoef en allemaal keurig rechthoekig enparallel aan elkaar in een vrijwel noord-zuidlopende reeks liggen, komen ze bij terreinuit-breiding allemaal op de Gooische heide uit. Deburen ten zuiden van „Schaep en Burgh" zullenbij terreinuitbreiding naar het oosten allemaalaan dezelfde voorschriften hebben moeten vol-doen. Wellicht werden de stenen palen door eénvan de andere 18de-eeuwse 's-Gravelandse land-goedbezitters op de Westerheide bij Hilversumachtergelaten. Dit zou door archiefonderzoekkunnen worden vastgesteld.

Mevr. M. C. P. ScholteBunchestraat 622811 SL REEUWIJK

307

Page 332: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Metaaldetector.... een bedreiging of een zegen

De meningen over het gebruik van een metaal-detector lopen onder de amateur-archeologen nogalsterk uiteen, de één ziet het als een helse ver-nietigingsmachine en de ander als eën zeer fijn-zinnig opsporingsapparaat. Ik denk dat beidenin het gelijk gesteld moeten worden als men denadruk legt op de gebruiker ervan. De metaal-detector op zich is een verruimend apparaat inde archeologie, welke onmiskenbaar kan bijdra-gen aan een beter inzicht in het geheel, mitsnatuurlijk toegepast op terreinen die zich hiervoor lenen.

Onder de detector-amateurs zijn veel mensen metkennis van zaken, zij weten waar een detectorte gebruiken is en hoe de functies optimaal toete passen zijn. Binnen het kader van de opgra-vingen geeft dit meestal geen problemen, zo kanhet stort optimaal op metalen voorwerpen on-derzocht worden en na intekening in de opgra-vingssleuven laag voor laag worden toegepast.Op deze wijze is de kans dat een voorwerp insitu wordt aangetroffen, vele malen groter dananders. Een schoolvoorbeeld van de toepasbaar-heid van de metaaldetector werd gegeven inZwolle, tijdens en vooral na de opgravingen vanhet kasteel Voorst. Een veelvoud van metalenvoorwerpen, zoals pijlpunten en loodbuskogels,kon geborgen worden. Nadat het opgravingspro-ject door de ROB was afgesloten kreeg de vere-niging voor electronisch bodemonderzoek, TheCoinhunters Company, toestemming om een on-derzoek uit te voeren op de voormalige opgra-vingssleuven en over het te egaliseren vlak, voorparkaanleg. De resultaten bleven niet uit, enkeletientallen hand-, en kruisboogpunten, verschil-lende ka'ibers loodbuskogels, een tiental munten,een nierdolk, gespen, sporen en zelfs een zegel-stempel konden nog uit de bovenlaag onttrokkenworden. Vele van deze metaalvondsten waren tebewonderen op de tentoonstelling: „HET KAS-TEEL VOORST, ROMANTIEK EN WERKE-LIJKHEID".

Zonder dit initiatief van de vereniging voor elec-tronisch bodemonderzoek zou de kennis omtrentde Voorst, zeker minder spectaculair geweestzijn.Het valt niet tegen te spreken dat er mensenmet de detector op pad gaan met puur voor-werpgerichte gevoelens en dat de vondsten recht-streeks, zonder enige melding, in particuliereverzamelingen verdwijnen. Natuurlijk is dezehandelswijze af te keuren en hier rust voor devereniging voor electronisch bodemonderzoeknog een schone taak. Wat zijn de gevaren van

de individualistische detector-amateur? Naar mijnmening wordt de „schatgraverij" nogal eensovertrokken, zelf zie ik geen hemelsbreed ver-schil tussen een amateur-archeoloog die achterde ploeg loopt te zoeken en de detectorist diehetzelfde doet, maar dan natuurlijk met eendetector. Beiden trachten voorwerpen ( = aan-wijzingen) te vinden van en uit het verleden,en, indien de vondsten daartoe aanleiding geven,er iets mee te doen. Toch wordt de detector-amateur niet als een gelijke gezien. Vaak zelfsniet als een „verlengstuk" van de amateur-archeologie, doch eerder als een ordinaire schat-graver. Natuurlijk ligt het voor de hand dat dedetector-amateur een breder werkgebied heeftdan de amateur-archeoloog. Kermis terreinen,parken en stranden behoren niet tot het werk-gebied van de amateur-archeologie, terwijl dedetectorist hier vaak uren-, en zelfs dagenlangkan grasduinen in de hoop hier wat muntjes tevinden. Maar hier ondervindt niemand schade,ook niet als de detector-amateur z'n gevondenmuntjes van bijvoorbeeld Koning Willem IIIaan zijn verzameling toevoegt.Ik denk dat het gevaar van de individualist ge-zocht moet worden in het zoeken en graven opterreinen waar mogelijk (onbekende) monumen-ten verborgen liggen. Ook dit gevaar wordtenigszins beperkt door de zoekdiepte van dedetector, gemiddeld zo'n 35 cm, vaak net diepgenoeg om de bouwvoor te onderzoeken, ledenvan de vereniging voor electronisch bodemon-derzoek mogen op dergelijke terreinen niet die-per dan 25 cm graven, de aan de ROB gemeldevondsten kunnen dan aanleiding geven tot eennauwkeurig onderzoek. Natuurlijk is het nietondenkbaar dat ongeorganiseerde, niets ontziendedetectoristen een gedeelte van het bodemarchiefernstige schade kunnen toebrengen, doch m.i. isdit gevaar niet groter dan de zich amateur-archeologen noemende putten-rovers en „verken-ners" die helaas ook voorkomen. Het lijkt mijdan ook zinvol te besluiten met de wetenschapdat de metaaldetector, mits juist wordt toegepast,een fantastische aanwinst is, maar in handen vankwaadwilligen een moordend wapen kan zijn.De vereniging voor electronisch bodemonderzoekhoopt aan het eerste te mogen bijdragen.

Vereniging voor Electronisch BodemonderzoekThe Coinhunters Company,voor deze: H. Hasselt, voorzitter,

Malvaweg 16,8042 HR ZWOLLE

308

Page 333: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Een merkwaardig aardwerk voorwerpuit Alphen aan den Rijn1

E. van der Most

In Westerheem XXXII 1983, heeft ureeds kunnen lezen over het onderzoekJulianastraat 48 te Alphen aan den Rijn2.Tijdens dit onderzoek is een voorwerpgevonden waarvan lange tijd niet bekendwas wat het geweest is. Het werd aan-getroffen op enkele decimeters onder het

1. Reconstructietekening van het filter.

A [

10 CM.

maaiveld, in een zanderige laag met grind3.De scherven lagen in een gebied van éénvierkante meter. Tussen de scherven werdvrij veel as en houtskool gevonden.Het materiaal waaruit het voorwerp ge-maakt is komt overeen met dat van debekende paarsbruin geglazuurde rioolbui-zen, een vrij harde gele scherf, aan binnen-en buitenzijde overtrokken met marmer-achtig glazuur.

Bij het voorwerp horen een ring en eenrooster. De ring is niet compleet, hij isgemaakt van een broze roodbakkende klei.Vermoedelijk is het ook een soort roostergeweest.Het tweede rooster is voorzien van zeerkleine gaatjes en het is gemaakt van eenharde grijsbakkende klei.

De aanvankelijke determinatie van hetvoorwerp was „kacheltje". Dit berusttehoofdzakelijk op de vondst van as enhoutskool tussen de scherven en het gebrekaan betere ideeën.

Een bezoek van Prof. H. Brunsting aanonze werkruimte toonde aan hoever we opde verkeerde weg waren. In plaats vanmet vuur had ons voorwerp alles te makenmet water.

Op jeugdige leeftijd heeft Prof. Brunstingeen soortgelijk voorwerp nog in werkinggezien, als waterfilter. Hij schreef mijhierover het volgende:

„In dit apparaat was de ruimte, overeen-komend met ruimte B van het Alphensestuk, gevuld met houtskool tussen tweeronde lappen van grof weefsel (asbest?).Zowel daar onder als daar boven lag opeen randje een schijf met gaatjes („roos-ter") van hetzelfde aardewerk als de rest.In plaats van de ring A van het Alphense

309

Page 334: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

stuk (waaraan ook wel een „rooster" oplager niveau gehangen zal hebben) washier een deksel met een ronde knop. Hetregenwater, verontreinigd door uitwerpse-len en afval van de onder de dakpannennestelende mussen, werd in een onder-gronds reservoir (regenbak) verzameld enbinnenshuis opgepompt. Een emmer volwerd vervolgens in de ruimte A gestorten kon, na de laag houtskool gepasseerdte zijn uit ruimte D met een kraantje ge-filterd worden afgetapt. Het waterfilterwas van geel geglazuurd aardewerk enopgesteld in het achterhuis van de woningvan een schoolhoofd (i.c. mijn vader).Oorspronkelijk had men bij de bouw vandat huis en de daarachter gelegen school(in 1902), in de drinkwaterbehoefte vande schooljeugd voorzien door naast depomp een klein reservoir aan te brengenmet een kraantje naar buiten door demuur, waaruit de dorstige jeugd kon drin-ken met behulp van een geëmailleerdebeker aan een ketting, waarbij het reser-voir regelrecht uit de pomp werd gevuld.In het hele dorp dronk men geen anderwater. Wel werden eens per jaar de dak-goten schoongemaakt. De district-school-opziener, die al meer van de stadsbescha-ving had geproefd, vond dit na enigejaren niet hygiënisch en zo werd een filteraangeschaft. Het apparaat heeft dienstgedaan van circa 1908 tot zeker 1915,toen we verhuisden. Waterleiding kreeghet dorp pas meer dan 10 (20?) jaarlater. De bediening van de installatie wasin handen van de bewoners van het school-huis; een geroep om lafenis vanaf hetschoolplein maakte duidelijk dat de kraanhet niet meer deed."

Ons filter is dus bijna gelijk aan dat uitBrunsting's verhaal4.

Het heeft het water waarschijnlijk opge-vangen op een verzonken rooster (filter)dat op de rand van het vat steunde (Ain afb. 1). Nadat hierop de grove veront-reiniging was achtergebleven, werd hetwater in ruimte B door houtskool geleid:dit houtskool lag op het rooster C. Het

nu schone water werd verzameld in ruimteD, waar het door middel van een kraantjekon worden afgetapt. Dit kraantje is nietteruggevonden.

Het filter is voorzien van een ontluchtings-kanaaltje, dat aan de binnenkant van hetvat vanuit ruimte D tot op de rand onderring A loopt.Het was slechts aan de twee als ramskop-pen uitgevoerde handvatten te danken, datniet alle scherven voor rioolbuis werdenaangezien. Helaas is het waterfilter zwaarbeschadigd en vermoedelijk moedwilligkapot geslagen. (Gebruikt als verhardingvan een tuinpad?).Het archeologisch belang van deze vondstis beperkt. De datering ligt ergens aanhet eind van de vorige eeuw mogelijkzelfs nog in deze eeuw!De vondst moet dan ook meer als curiosi-teit gezien worden. Publikatie voorkomthopelijk dat nogmaals vuur gezocht wordtwaar water aanwezig was.

Noten1 Met dank aan Prof. H. Brunsting voor de

determinatie van het vat.2 E. van der Most. De opgraving Julianastraat

48 te Alphen aan den Rijn. WesterheemXXXII, 1983, p. 293—295.

3 Westerheem XXXII, p. 293, afb. 1; de laagmet nr. 1.

* Het waterfilter is eigendom van de heer C. E.Rijlaarsdam, Julianastraat 48 te Alphen aanden Rijn.

Postbus 16096,2301. GB LEIDEN

310

Page 335: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Archeologische dag 1983

De tweede archeologische dag, georganiseerddoor de Afdeling Den Haag e.o., werd gehoudenop 10 december 1983 in de Sionskerk te Delften door ruim 60 AWN-leden bezocht.

Evenals in 1982 kregen achtereenvolgens devertegenwoordigers van binnen de regio van dezeafdeling actieve werkgroepen van de AWN, als-ook van andere (historische) verenigingen e.d.gelegenheid een overzicht te geven van hunactiviteiten in het afgelopen jaar en daardoor totuitwisseling van ervaringen en gegevens te komen.In zijn openingswoord onderstreepte de afde-lingsvoorzitter A. C. van Son de primaire taakvan de AWN en andere amateur-archeologen,te weten: het fungeren als oor en oog voor deberoepsarcheologen: het signaleren van archeolo-gische objecten die verloren dreigen te gaan. Hijillustreerde dit door te wijzen op het feit, datjuist op die dag te Rijswijk de officiële openingplaatsvond door prof. van Es van het „PieterPostma-Pad". Dit pad is genoemd naar ons in1969 op tragische wijze omgekomen lid P. Post-ma, door wiens werk in het bijzonder de aan-dacht werd gevestigd op het grote belang vande door hem ontdekte overblijfselen op het ter-rein van „de Bult" te Rijswijk, die object wer-den van een enkele jaren durende opgravings-campagne van de RÖB van een complete civielenederzetting uit de Romeinse tijd.

Delft

Als eerste spreker trad op J. Kistemaker, voor-zitter van de Oudheidkundige Werkgemeen-schap Delft (OWD), de jongste archeologischewerkgroep in de regio. De groep is in februari1983 van start gegaan met het onderzoek vanhet Heilige Geest-Kerkhof te Delft. Men is be-gonnen met archiefonderzoek en de vervaardigingvan een hoogtekaart, die leerde dat hier hethoogste punt gelegen was, met mogelijk ook devroegste bewoning. De bouw van een nieuwelectriciteitsstation (en in later stadium de bouwvan appartementen) maakte een opgravingsputmogelijk van 8 x 10 meter. Op een diepte vaneen meter werden 14de—19de-eeuwse funderin-gen met daartussen graven aangetroffen, waarnavan 1—2 meter diepte 13de- en 14de-eeuwsehoutbouw en een beschoeiing volgden, op eenmetersdikke ophogingslaag met mestpakket. On-der een zandlaag volgde een ongeveer 1 meterdikke kleilaag, waarin 11de- en 12de-eeuwsegreppels, terwijl op deze kleilaag inheems-Ro-meins scherf materiaal werd gevonden. Op dezeklei bevond zich ook een bewoningslaag uit de11de—12de eeuw, met daarop de ophogingslaag,

afgedekt door de bewoningslaag met houtbouw.Van de vondsten worden genoemd: een put,waarover een straatje was aangelegd, een recht-hoekige beerput uit de 14de eeuw, waaruithouten schalen en napjes konden worden gebor-gen, alsmede een kogelpot en een unieke malvoor een pijpaarden reliëf, voorstellende de Aan-kondiging aan Maria.Het onderzoek zal nog worden voortgezet.

Een tweede object lag op de Paardenmarkt,waar ronde afvalputten gevonden werden (tel-kens gemeenschappelijk voor twee huisjes) ge-fundeerd op hout. In het bijzonder wordt hiergenoemd de vondst van speelgoed en polychroomaardewerk.Tenslotte vond er een noodonderzoek plaats,mogelijk door de afbraak van „St. Joris" aande Annastraat, alwaar gelokaliseerd is het Anna-klooster, voor het eerst genoemd in 1441 en ingebruik tot 1573, waarna hier het tuchthuiswerd gevestigd. Behoudens twee afvalputten enfundamenten van de kapel, waren hier de vonds-ten uit de periode van het tuchthuis bijzonderinteressant, te weten een honderdtal kaarden eneen zestigtal tinnen lepels en nappen.Helaas was als gevolg van onvoldoende adequaatreageren van de betrokken instanties een goedonderzoek van dit belangrijke object niet moge-lijk, hetgeen eens te meer de dringende nood-zaak van een stadsarcheoloog voor Delft onder-streept.

Den Haag „een jaar later. . ."Onder deze titel gaf drs. R. Magendans, stads-archeologe van Den Haag, een overzicht vanhaar werkzaamheden gedurende het eerste jaarvan haar functie: hoe zij begon en welke ont-wikkelingen er zijn geweest. Begonnen met eenbureau, telefoon en telefoongids, heeft zij inmid-dels een (onmisbare) assistent verworven, als-mede een ruimer budget, mede waardoor ermeer mogelijkheden zijn voor andere — zonoodzakelijk gebleken — hulp. Zo kan hetarcheologisch werk ook worden aangewezen alsproject-onderwerp voor werklozen.In vogelvlucht memoreerde zij de gedane onder-zoekingen van het pand Nobelstraat 1 (die eengeheel nieuw beeld geven van de geschiedenisvan dit en het aangrenzende pand) en op hetterrein van TNO in de Waalsdorpervlakte, als-mede waarnemingen gedaan bij de voorbereidin-gen voor de bouw van een nieuw Shell-gebouwaan de Carel van Bylandtlaan (vondst: 1 ijzer-tijdscherf!). Bij de bouw van een kelder onderhet pleintje voor het Mauritshuis werd de aanzet

311

Page 336: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

van een onderaardse gang en een Wanfried-scherf met opschrift „1625" gevonden. Onderzoekbij de Nieuwe Kerk maakte duidelijk dat hetterrein in het begin van de 17de eeuw werdopgehoogd, onder welke ophogingslaag funderin-gen werden aangetroffen van kleine huisjes(overeenkomstig ook de gegevens van archief-onderzoek), doch mede een onverwacht zeerzwaar fundament met steunbeer en muurankers,terwijl hier ook een grafsteen aan het licht kwam.Voorts werd een kaart vervaardigd, waarop debouwactiviteiten worden aangegeven, zodat eenbetere planning van het archeologisch onderzoekmogelijk is.

De meest uitgebreide opgraving was die te Loos-duinen op een kruising van twee hoofdwegen,alwaar volgens zeggen het slot Hennenberg gesi-tueerd zou moeten zijn. Het slot werd (nog) nietgevonden, maar wel een prehistorische akker metdaaronder een veenpakket, waaruit turf werdgewonnen in vierkanten van 2 x 2 meter, waarbijmen veendammetjes heeft laten staan. Ook kwa-men enkele houten putten tevoorschijn, o.a. mettenen omwonden, en een met een houten kraag(wiel) en daarop een stenen put. Van de vonds-ten kunnen worden vermeld een Raerenkan eneen medaillon met een dubbele kop (man/vrouw).

Steenvoorde als een phoenix

Hierover spraken W. J. van den Bos en J. M.Koot, in aansluiting op eerdere berichten inKwadrant (1983/1, p. 3; 1983/2, p. 12; 1983/3,p. 16) met betrekking tot het kasteel Steen-voorde, gelegen op de strandwal te Rijswijk.Van den Bos onderstreepte dat het archeologischonderzoek hier in het bijzonder is: het zoekennaar ontbrekende schakels in de historischeketen.Geologisch-geografisch duidt de naam op eenvoorde: ter plaatse van de huidige Beatrixlaanwas een mui in de 1e strandwal, waarover eenvoorde was in de weg op de strandwal. Tot 300v. Chr. werd hier het Hollandveen afgezet, waar-in een krekensysteem van zout water (het zgn.Gantel-systeem) liep. Het veen is deels wegge-slagen, deels overdekt door de Duinkerken I-kleiformatie. Doordat het veen klinkt, doch deklei niet, waren in de Romeinse tijd juist deverlande kreken bewoonbaar geworden. Om-streeks 200 n. Chr. vond er een doorbraak plaats,waarbij het veen werd overspoeld. De bewoningconcentreerde zich weer op de strandwallen,terwijl ontginningen plaatsvonden in de strand-vlakten en vanaf omstreeks 700 n. Chr. zand-verstuivingen optraden.Na 1000 n. Chr. komt er weer een bevolkings-uitbreiding. Het gebied krijgt later ook een cen-traal bestuur onder de graven van Holland. Daar-door is het mogelijk, met krachtige steun van de

kloosters, om over te gaan tot bedijkingen enontginningen, in verband waarmee ook waterin-gen (zoals de Broeksloot) en afwateringen (zoalsvia de Beatrixlaan) worden gegraven, op desamenvloeiing waarvan het kasteel Steenvoordewordt gesticht. Een van de oudste ontginningenis de Escamp van ongeveer 1050 n. Chr.Inmiddels raakt de uitmonding van de Rijn ver-stopt, zodat het water dat niet meer kan afvloeien,zich verbreidt over Rijnland en Delfland. Om-streeks 1130/1135 legt Dirk VI een dam bijZwammerdam. Inmiddels trokken de graven vanHolland van Egmond naar Rijnsburg, terwijlWillem II zich vestigde in Den Haag (het Bin-nenhof).

Het kasteel Steenvoorde wordt voor het eerstgenoemd als het in 1260 in handen komt vanGerard van Leijden (pastoor van de HooglandseKerk te Leiden en kanunnik bij het kapittel vanSt. Marie te Utrecht), die ook genoemd wordtals bouwmeester van de Ridderzaal en. de hof-kapel op het Binnenhof. Deze wordt in 1265aangesteld bij het hof van Floris V en, blijkenshet zegel aan een acte van 1275 tot secretarisbij de graaf. In 1266 doet hij een niet onaan-zienlijke schenking aan de abdij te Rijnsburg, teweten het goed Ockenburg te Rijswijk. Voortshoudt hij zich bezig met ontginningen. In 1289komt hij te overlijden.Johannes, de zoon van Gerard van Leijden enkanselier bij Willem IV, is dan bewoner vanSteenvoorde, naar welk goed hij zich ook gaatnoemen. In 1304 wordt hij tot ridder geslagen,althans als zodanig genoemd. In de 14de eeuwzijn de van Steenvoorde's bezitter van (eengroot deel van) de Tedingerbroekpolder. Ten-slotte wordt in 1487 het goed verkocht aan vanBoshuysen, hoge functionaris bij Maximiliaan vanOostenrijk.

In de 16de eeuw is er blijkens de. kaart vanKruikius (1712) alleen nog maar een boerderij,geen kasteel. Vraag is: wat is er met het kasteelgebeurd? Mogelijk is het in 1573 in verbandmet het beleg van Leiden verwoest. Teneinde eenpoging te doen deze vraag op te lossen is in1963/64 een opgraving uitgevoerd door Renaud,waarbij wel aanwijzingen maar geen concretegegevens werden gevonden met betrekking tot dejuiste ligging van het kasteel. De sluier viel weer,totdat in 1983 een nieuwe poging werd gewaagd.J. M. Koot ging vervolgens uitvoeriger in op deonderzoekingen en de resultaten daarvan. Hetterrein van Steenvoorde ligt omstreeks 1 meterhoger dan de omgeving. Op het terrein, waar bijde aanleg van de Beatrixlaan de boerderij werdgesloopt, zullen waterbekkens worden aangelegd.Bij het graven van een vijver kwamen 13de- en14de-eeuwse scherven (o.a. Pingsdorf-, kogelpot-en blauwgrijs aardewerk, alsmede steengoed vanomstreeks 1275) en een kruikje van omstreeks

312

Page 337: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

1300 tevoorschijn. Opmerkelijk was de vondstvan een stuk fundering van 1.70 m breedte,bestaande uit kloostermoppen van 31 x 15 cm;waaronder een met een ingebakken pin, waar-omheen kennelijk een deur heeft gedraaid. Dezemuur is waarschijnlijk ouder dan een 1.20 mbrede muur, op het zand gelegd. Voorts warener een éénsteensmuurtje van kloostermoppen enernaast een beerlaag waarin botjes en enkelescherven, alsmede een goot naar een beerput eneen stuk gracht, waarop een puinlaag, plavuisjesen lei. Van de losse vondsten moet nog vermeldworden een doorboord slijpsteentje. Tenslottekwamen nog tevoorschijn enkele Ijzertij d-scher-ven, alsmede een stuk tufsteen en een stukvuursteen, welke duiden op eerdere bewoning.

Archeologisch-geologische kaart van 's-Graven-hage

Naar aanleiding van de uitgave van deze kaart(in april 1983), gaf drs. R. van Heeringen eenkaleidoscopisch overzicht van het archeologischgebeuren in de regio van onze afdeling:Vlaardingen-cultuur: op Madesteyn en Arents-burg, een bijl en een slijpsteen gevonden bij debouw van hotel Centraal resp. de bouw van hetCongresgebouw; derhalve veelal losse vondstengedaan aan de randen van de strandwallen.Standvoet- en Klokbeker-cultuur: ontbreekt opde kaart, doch is wel bekend van het MonsterseGeestje.

Bronstijd: vondsten bekend van de strandwallen(behalve van de eerste strandwal, die in dezeperiode onbewoond lijkt te zijn, mogelijk alsgevolg van een hogere grondwaterstand) te weten:— vroeg : niet aanwezig— midden: eind Laan van Meerdervoort (Hil-

versum-cultuur), dik aardewerk, 3losse bijlen zijn bekend uit de om-geving van de Laan van Meerder-voort, alsmede van de Nieboerweg(hielbijl)

— laat : een kokerbijl uit Monstereen nederzetting op Waalsdorp?sikkelfragmenten, dunner aardewerk

Ijzertijd: vroeg: uit de kerkheuvel te Rijswijk,de Escamppolder en Madurodam— midden: o.a. in de Escamppolder (opgraving

van Modderman in 1951); aarde-werk, o.a. bakplaatfragment(en)

— laat : op het strand bij Kijkduin (onder-zoek van Bult) eind Laan van Meer-dervoort, Ockenburg (mogelijk eennederzetting)Waalsdorp: Latène-armbandfragmen-ten

Romeinse tijd: nederzettingen ook op de geulen,mogelijk als gevolg van inversie in het kleigebied;

vondsten worden in de gehele regio gedaan.In het bijzonder moet genoemd worden de stede-lijke nederzetting op Arentsburg (Voorburg),waar ook stenen gebouwen o.a. een badgebouw,werden gevonden.In de 3de eeuw loopt de bewoning terug.Vroege-Middeleeuwen: Karolingisch grafveld opOckenburg.In de 12de eeuw wordt het Westlanddek afgezet.Na de 12de eeuw komen de ontginningen opgang vanuit Naaldwijk en Monster; dan komtook „die Haghe" tot ontwikkeling.Uit de 13de eeuw dateert ook de „stenen kamer"van Madesteyn. Als gevolg van de af zanding vande strandwallen zijn daar geen of weinig vonds-ten bekend.Spreker onderstreepte dat ook kleine onderzoe-ken in het stadsgebied nog waardevolle vondstenkunnen opleveren en hij benadrukte in dit ver-band de noodzaak van het opstellen van eenonderzoeksplan, alsmede een goede documentatieen verslaggeving.

„Opgraven in de duinen"

Onder deze titel gaf J. Waasdorp, assistent vande Haagse stadsarcheologe, een vergelijking vande onderzoekingen in Katwijk respectievelijk opde Waalsdorpervlakte, terrein van TNO. In beidegevallen heeft de vorming van het jonge duinconserverend gewerkt: de sporen zijn in de Mid-deleeuwen op korte termijn gefixeerd.In Katwijk werden bij de aanleg van de nieuweuitwateringssluizen onder meer gevonden eenRomeinse carré-vormige waterput, sloten, palen-rijen, dakpannen en tufsteen, duidend op eenbewoning in de Romeinse tijd, alsmede uit deMiddeleeuwen: geen scherven, maar wel ploeg-sporen en koeiepoot-afdrukken, en palen, waar-tussen een vlechtwandje (tegen overstuiving?).Vergelijk in dit verband ook de walletjes ge-vonden op het Monsterse Geestje, waar in dieperiode de omstandigheden overeenkomstig lijkente zijn geweest.Op Waalsdorp zijn, na een proefsleuf door deAWN, waarin inheems-Romeins materiaal werdaangetroffen, in de laatste maanden van 1982 ende eerste van 1983 een paar grote proefsleuvengetrokken, waarbij enkele opmerkelijke vondstente voorschijn kwamen, zoals sikkelfragmenten enKalenderberg-aardewerk uit de late Bronstijd,alsmede aardewerk uit de late-IJzertijd. Voortswerden ploegsporen gevonden uit de Middel-eeuwen, door Paffrath-aardewerk te dateren inde 12de/13de eeuw, overeenkomstig ook deperiode van de vorming van de jonge duinen.Opvallend waren hierbij een tweetal sloten: eengevuld met een humeuze laag en kennelijk deoudste, de ander gevuld met jong duinzand.Ook op het terrein van het fysisch laboratoriumvan TNO (op ongeveer 500 m afstand van de

313

Page 338: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

hiervoorgenoemde vindplaats) op de Waalsdor-pervlakte, konden in de bouwput een korte op-graving en waarnemingen worden verricht. Hierwerd op ongeveer 4 m onder het oppervlak eenlaag aangetroffen met ploegsporen en een greppelgevuld met duinzand. Er was een sloot parallelmet een andere sloot, alsmede een haakse slootdie een verbinding tussen beide vormde. Daarbuiten werden geen sporen van bewerking aan-getroffen. Hieruit moet worden afgeleid, dataldus gevonden werden drie zijden, die de be-grenzing vormden van een akkertje, waarbij desloten — met een geconstateerd verval van onge-veer 30 cm — als afwatering dienden. Ook werdonder de middeleeuwse laag een verspitte laagaangetroffen. Derhalve was hier akkerbewerkinggeweest onder en boven het jonge duin en hadmen kennelijk ondanks overstuiving weer gepro-beerd te akkeren.

Spreker wees in het bijzonder op de parallellenin deze drie opgravingen, (en op parallellen bijde Hoogovens in Velsen en op het MonsterseGeestje) waaruit de conclusie kan worden ge-trokken, dat bij de vorming van de jonge duinener een snelle overstuiving heeft plaatsgevonden,die leidde tot een ramp waarbij veel landbouw-grond verloren ging, gepaard met ontvolking.

BackershagenDe laatste spreker — overigens niet aangekon-digd — was R. van Lit, die aan de hand van noggeen week oude dia's een overzicht gaf van de

meest recente onderzoekingen van de archeolo-gische werkgroep van de Stichting HistorischCentrum Wassenaar op het landgoed Backersha-gen te Wassenaar. Het onderzoek was gerichtop de fundamenten van de oorspronkelijke, in1877 afgebroken boerderij, waar omstreeks 1730het grote landhuis werd voorgebouwd, dat moge-lijk gediend heeft als paleis van Frederik II enAmalia van Saksen Weimar. Dit landhuis, dat inde dertiger jaren is gerestaureerd, is in 1974uitgebrand, reden voor de onderzoekingen inafwachting van wat er met het huis zal gaangebeuren.Bij het landhuis behoren een 18de-eeuwse ijs-kelder („schelpengrotje") en een koepel, die pas5 jaar geleden werd gerestaureerd.Gevonden werden van de boerderij een keldertje(zij het gezien de afmetingen niet de hoofd-kelder van de boerderij) en een half rond stenenwaterputje met houten bodem, gebouwd tegende zuidelijke gevel van de boerderij.

Tenslotte dankte de voorzitter van de afdeling,A. C. van Son, alle sprekers, waarbij hij hetbelang onderstreepte van de contacten tussen deamateur-archeologen, ongeacht of zij werkzaamzijn in AWN-verband, zoals ook op deze archeo-logische dag weer eens temeer is gebleken,zodat hij kon besluiten met een welgemeend„tot de volgende keer".

Mr. J. H. van Overbeek

Archeologisch nieuws

Den HaagBij een archeologisch onderzoek aan de KorteHoutstraat, hoek Kalvermarkt, dat sinds juniwordt verricht, is een opmerkelijke vondst ge-daan. Onder de vloer van een oorspronkelijkhouten huisje, waarvan de fundamenten zijnblootgelegd, is een bijzondere zogenaamde Reken-penning gevonden met als afbeelding de moordop Willem van Oranje. De penning dateert uit1584 en is precies 400 jaar later, in het jaarvan de Willem van Oranje-herdenkingen, ge-vonden.Aan een zijde staat de moordaanslag afgebeeld.De moordenaar is weergegeven met op de achter-grond de Spaanse koning Philips II, die hem hetpistool op de nek heeft gezet. De andere toont

een symbolische weergave van de gebeurtenis:een wolf (de Spanjaard) valt een herder (dePrins) en zijn schapen aan. Opschrift in hetLatijn: „O gruwelijk schelmstuk! Het zal nietongewroken blijven. Hij heeft de herder ver-moord, vertrouw de wolf niet."De penning dateert overigens heel precies deopgraving. Deze vindt plaats op een terreinnaast het ministerie van Defensie en wordtgereed gemaakt voor de bouw van een kantoorvoor het ministerie met diepe kelders.Een proefopgraving maakte al meteen duidelijkdat alle resten van vroegere bewoning nog onderhet asfalt aanwezig waren.In overleg met het ministerie en de Rijksge-bouwendienst is dan ook besloten het grootstedeel van het bouwterrein verder te onderzoeken.

314

Page 339: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Het asfalt werd verwijderd over een oppervlaktevan 30 x 20 meter. Direct daaronder werden deresten gevonden van vier 17de-eeu\vsè huizen.Deze huizen hadden hun voorgevel aan de KorteHoutstraat en waren verdeeld in een voor- enachterhuis.Tussen de funderingen van deze huizen stondennog muurresten van latere bebouwingen, uit de18de, 19de en zelfs 20ste eeuw.Opvallender nog is de vondst, op iets dieperniveau, van twee kleine huisjes met plavuizenvloeren, houten gevels en een haardplaats tegende wand. Deze zijn zeker van vóór de 17deeeuw. Op de hoeken en in de zijgevels zijnsporen van palen aangetroffen. Archiefonderzoekleverde echter nauwelijks gegevens op over hetterrein vóór de 17de eeuw. De oudste kaartenlaten uitsluitend weiland zien.Wel bekend is dat de Korte Houtstraat, die inde 16de eeuw nog Coman Willemslaan heette,langs een oude veenstroom liep, die ten behoevevan de bouw van een rij stenen huizen in 1613werd gedempt. Deze veenstroom is eveneensgevonden. Bij het schoonmaken van het loop-vlak dat bij de oude huisjes hoorde kwamen deresten van een houten beschoeiing tevoorschijn.Dit ging aan de noordzijde van het terrein overin een stenen bekading die afbuigt naar hetwesten. De veenstroom is mogelijk zéér oud.In augustus werden de resten blootgelegd vaneen bruggetje over de veenstroom, waarvan dehouten palen redelijk goed in de natte onder-grond bewaard zijn gebleven. Mogelijk zal hetonderzoek nog meer gegevens opleveren over degeschiedenis van Den Haag, die nog niet bekendwaren.

Augustus 1984.J. BollemaHoofd afdeling Voorlichting Den Haag

Museum Kam, Nijmegen

Kantharos van Stevensweert

Sinds 1961 staat de Kantharos van Stevensweert,een zilveren beker met rijke versiering uit deeerste eeuw n.Chr. in het Rijksmuseum G. M.Kam te Nijmegen. Eerst als bruikleen van deedelsmid Leo Brom, later beschikbaar gestelddoor de erfgename mevrouw drs. A. E. Oster-kamp te Amsterdam, waar zij rectrix was vanhet Montessori Lyceum.

Mevrouw Osterkamp is nu overleden en heefthet bijzondere kunstwerk gelegateerd aan hetRijksmuseum G. M. Kam onder de volgendevoorwaarden: de Staat der Nederlanden stelttelkens ƒ2.500,— beschikbaar aan de volgendeinstellingen:

de Vereniging Hendrik de Keyserde Vereniging tot behoud van Natuurmonumen-ten -het Koningin Wilhelminafondsde Stichting Medische MissiezustersHet Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid enCultuur heeft verklaard dit legaat te willenaanvaarden.Het is verheugend dat een zo belangrijk stuktegen zo billijke voorwaarden in museumbezitkomt. De jongere generatie juristen kent denaam van het arrest dat gewezen is na hetproces dat over dit antieke voorwerp is gevoerd.De oplettende treinreiziger kent de afbeeldingvan Openbaar Kunstbezit die in de treincoupéswas te zien; nu kunnen allen in de toekomst ditsierlijke kleinood in het museum in ogenschouwnemen.

Drs A. V. M. Hubrecht(Direkteur van hetRijksmuseum G. M. Kam)

Leiden,Rijksmuseum van Oudheden

Uitbreiding expositiezalen

Het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, hetnationale of moedermuseum voor de Mediterraneen Vaderlandse archeologie, zal binnenkort intwee gebouwen gehuisvest zijn.Het oude museumgebouw aan het Rapenburgzal dan alleen worden gebruikt voor de presen-tatie van de collecties. Dit is mogelijk gewordenomdat directie, staf, museumdiensten, ateliers endepots verhuizen naar een splinternieuw dienst-gebouw.Het nieuwe onderkomen is gelegen aan dePapengracht direct achter het museum.De creatie van de architecten prof. ir. A. Haak(die al eerder de Taffeh-zaal van het museumontwierp) en ir. H. de Kat behelst de totaleverbouwing en restauratie van twee antiekegrachtenpanden en de constructie van een nieuwdepot en bibliotheekgebouw.„Oud" en „nieuw" zijn d.m.v. een hoge videmet ingehangen, open trappenhuis tot één geheelsamengevoegd. In dit nieuwe complex zijn ook debelangrijke wetenschappelijke en openbaar toe-gankelijke museumbibliotheek en de met demodernste apparatuur ingerichte restauratie-ate-liers gevestigd.Dankzij de in het hoofdgebouw vrijkomenderuimte kan het expositiegebied van het museummet ongeveer één-derde worden vergroot en kun-nen de voor de opvang van het publiek beno-digde ruimtes worden verbeterd en uitgebreid.

315

Page 340: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Het in de jaren '60 begonnen herinrichtingspro-gramma van het museum wordt dit jaar nogvoortgezet.Op de begane grond komt een nieuwe zaal voorwisselexposities. De Nederlandse afdeling op detweede verdieping krijgt er twee ruime zalen bijvoornamelijk bestemd voor de expositie vanMiddeleeuwse oudheden. Ook in 1984 nog wor-den op de eerste verdieping de zalen in ordegemaakt voor de aparte afdeling Voor-Azië. Naarverwachting zal de collectie vooraziatische oud-heden die de laatste jaren sterk is gegroeid, in1985 voor het eerst in haar geheel voor hetpubliek worden opengesteld. Eveneens volgendjaar wordt aan de Egyptische afdeling een zaaltoegevoegd voor de archeologie uit Nubië en dievan de GrieksJlomeinse en Koptisch-Christelijkeperioden, onder meer materiaal uit de eigenmuseumopgravingen in Egypte en tijdens hetlaatste decennium verworven levensgrote sculp-turen uit Oxyrhynchus.Op de begane grond is ruimte gereserveerd voorde belangrijke verzameling Etruskische voorwer-pen die de laatste jaren grotendeels aan het oogonttrokken waren, terwijl de vroegere tentoon-stellingszaal op de eerste verdieping zal gaan fun-geren als permanente expositieruimte voor hetKoninklijk Munt- en Penningkabinet. Dit mu-seum, thans nog in Den Haag, gaat na het gereed-komen van een eigen dienstgebouw naast hetRijksmuseum van Oudheden, in zijn geheel naarLeiden.Ondanks de komende verbouwings- en herin-richtingswerken zal het Rijksmuseum van Oud-heden zijn tentoonstellingsprogramma voortzetten.

Weekbulletin Ministerie van WVC nr. 35, 10—14 sept. 1984.

Ars RomanaEen drietal educatieve films met deze titel, overde Romeinse kunst en cultuur, is tot stand geko-men door jarenlange samenwerking tussen eenZeeuwse filmgroep en enkele cineasten uit Rome.In Nederland, en vooral in Zeeland,. werktenvele amateurs en beroepsmensen belangeloos meeaan de totstandkoming van de films. De histori-cus en museumdirecteur drs. Jamar in Heerlengaf de geschiedkundige adviesen. Voor de opna-men moest gereisd worden naar Italië (een zestalplaatsen), Zuid-Frankrijk, Duitsland en Heerlen.De muziek is speciaal gecomponeerd en gespeelddoor Zeeuwse musici. Ondanks het feit dat diteen educatieve filmserie is, is deze niet „droog"te noemen doordat figuranten en tekeningen defilms verlevendigen.

De makers

In Zuid-Frankrijk en Italië maakten zij kennis

met de kunst en cultuur van de Romeinen enkregen hiervoor diep respect. Voor de cineastenlag het voor de hand om hun respect door eenfilm te trachten over te brengen, mede omdater een gebrek is aan goede educatieve films ophistorisch gebied.Als doelgroep stond de makers het voortgezetonderwijs voor ogen, zoals de bovenbouw vanHAVO en VWO.

De films

In de Romeinse tijd was kunst zelden een doelop zichzelf, maar stond in dienst van anderedoeleinden. Het functionele karakter van deRomeinse kunst is dan ook het uitgangspunt ge-worden voor de opzet van „Ars Romana". Deserie bestaat uit 3 films van ± 15 minuten die,elk afzonderlijk, één geheel zijn.

De eerste film handelt over de invloed van destaat op het tot stand komen van kunstwerken.Enkele voorbeelden van staatsopdrachten zijno.a. de vele triomfbogen en zuilen en een gebou-wencomplex als de Trajaanse markt in Rome.Deze bouwwerken zijn kunstwerken op zichzelf.In de film zijn enkele overvloeiers te zien vande werkelijkheid naar een reconstructietekeningop dezelfde schaal. In de andere twee films kanmen deze techniek nogmaals bewonderen.

De tweede film gaat over het verband tussenvermaak en de Romeinse kunst. Om het volkgunstig te stemmen (denk aan de uitspraak:„geef het volk brood en spelen") lieten dekeizers, talloze vermaakcentra bouwen zoals thea-ters, amfitheaters en badhuizen. Geniale architec-ten ontwierpen de gebouwen en beeldende kun-stenaars verfraaiden deze.Luchtopnamen geven een goed beeld van devormen en afmetingen van deze gebouwen.Van de beeldende kunstenaars zijn in deze filmopnamen van bekende meesterwerken uit museaopgenomen.

De derde film behandelt het onderwerp: „Ro-meinse kunst en de huisvesting". Een korteinleiding toont ons hoe de Romeinen de proble-men bij stedenbouw, watervoorziening en riole-ring oplosten. De aquaducten vormden soms eenwaar architectonisch kunstwerk. Toen de prak-tische problemen opgelost waren werd het aan-trekkelijk zich in steden te vestigen. De huizenin deze steden werden verfraaid met o.a. fresco'sen mosaïken. De film eindigt met enkele mooieopnamen van muurschilderingen van bijna 2000jaar geleden, uit de opgegraven steden Pompeïen Herculaneum.

De financiering

Deze 16 mm film is geheel door de regisseur uiteigen middelen bekostigd. Om hem in roulatie

316

Page 341: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

te brengen zouden onverantwoorde privé risico'sgenomen moeten worden. Daarom is de film-serie in een stichting ondergebracht. De provincieZeeland en het Anjerfonds hebben het belangvan deze films onderkend en een vrij grotesubsidie uitgekeerd aan de stichting, zodat nude nodige kopieën in Nederlandstalige en En-

gelstalige versies aangeboden kunnen worden.Voor meer informatie kunt u altijd terecht bijhet sekretariaat van de stichting Paradigma Films:p/a P. J. Kampman, van Nispenplein 32, 4381VD Vlissingen. Tel.: 01184-18736.

A. A. den Besten

Reacties van lezers

Oude steenkoolwinning bijKerkrade en deAnnales Rodenses

Bij het artikel „Schagen: ijzerwinning in deRomeinse tijd met behulp van steenkool" (Wes-terheem 1984, 5—10) wordt in voetnoot 2 eenmededeling gedaan over steenkoolwinning in deRomeinse tijd binnen het tegenwoordige Neder-land, die gebaseerd is op misverstane gegevensen een onjuiste voorstelling van zaken geeft.Door de schrijvers worden de Annales Rodensesten tonele gevoerd, een middeleeuws handschriftdat de eerste 50 jaar van de abdij Roldue ofKloosterrade beschrijft, de jaren 1104—1157 1.Als verrassend detail valt op, dat zij spreken vande Annales RoWenses. Deze annalen stammenweliswaar uit de abdij die bekend is onder denaam RoWuc, maar in oorsprong heette zij„ecclesia rodensis", Klooster Rode. De laterenaam Roldue is ontleend aan de naburige,tegenwoordig Duitse plaats Herzogenrath, in hetNederlands 's^Hertogenrade, in het Frans alsvolledige vorm Rode-le-duc, later via Rolleducingekort tot Roldue.Uit deze Annales Rodenses kan — in tegen-stelling tot vroegere opvattingen — niet afgeleidworden dat in de 12de eeuw in de buurt vande abdij Kloosterrade kolen werden gewonnen.Het daarin zevenmaal voorkomende woord„Kalculen" (bij de jaren 1113, 1114, 1116, 1117,1120 en 1125) staat namelijk niet voor „kolen-kuilen", maar is de naam van een hoeve. Deannalist had veel aandacht voor de ontwikkelingvan het grondbezit der abdij, hij somt de ge-schonken en verworven goederen op en geeftnauwkeurig de ligging aan. Daarbij gebruikt hijzevenmaal de voornoemde hoeve als oriënterings-punt, bijv. een stuk akkerland tussen het gasten-huis en Kalculen.

Deze hoeve kan ook niet als indirect bewijsvoor kolenwinning worden benut, alsof zij haarnaam te danken had aan nabijgelegen „steen-koolkuilen". Want wanneer men de verschil-

lende teksten naast elkaar legt, blijkt dat ditKalculen gelegen moet hebben op een terreinwaar 60—70 meter dekveld boven de kolen-lagen ligt.Dat het om een hoeve gaat, wordt bevestigd doorgegevens uit registers van de 14de tot de 18deeeuw, waarin zij regelmatig vermeld wordt. Haarnaam „Kalculen" ontwikkelde zich via Caukulen,Kauckelen tot Kockeler hof, welke vorm voort-leeft in de straatnaam „Kokelestraat" te Bleijer-heide in de gemeente Kerkrade2.De Annales Rodenses leveren dus niet het be-wijs dat er in de 12de eeuw te Kerkrade steen-kool is gewonnen en dat die winning via dag-bouw, d.w.z. in open groeven of kuilen gebeur-de. Maar uit het feit dat de annalen zwijgenover steenkolen kan men anderzijds niet con-cluderen, dat in de Middeleeuwen in de buurtvan de abdij Roldue geen steenkoolwinning isgeweest, en evenmin — zoals schrijvers doen •—dat aldaar in de Romeinse tijd geen steenkoolgewonnen werd. Er kunnen elders argumentenliggen die het tegendeel bewijzen.

Een systematisch onderzoek in deze heeft nooitplaatsgevonden en slechts weinig feitenmateriaalis beschikbaar. Toch lijken de spaarzame gege-vens juist op kolenwinning te duiden: In hetbij Kerkrade gelegen dal van het riviertje deWorm was steenkool gemakkelijk winbaar, erkomen nu nog kolenlagen aan de oppervlakte.En in de buurgemeenten Simpelveld en Land-graaf werden in Romeinse villa's stukjes steen-kool en sintels gevonden. Namelijk in de villate Vlengendaal bij Bocholtz (gemeente Simpel-veld), die door W. Goossens in de jaren 1911en 1913 werd ontgraven. Op de plaats waar hetafvoerkanaal voor het water uit de badinrichtingbij de buitenmuur begon, vond men een hoopsintels van verbrande steenkool en op anderepunten stukjes steenkool; hetgeen volgens Goos-sens erop wees dat voor het verwarmen kolengebruikt waren s.

Door P. Peters werden in de zomer van 1920opgravingen verricht bij de Overste Hof onderSchaesberg (nu gemeente Landgraaf). Daarbij

317.

Page 342: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

trof hij in de vulling van de kelder der villa inde onderste laag brokjes steenkool aan, waarvanéén de grootte had van een kippeëi. Peters, delatere archivaris van Heerlen, determineerde zeals „brokjes magerkool uit het Wormdal bijKerkrade" *.Sinds het grensverdrag tussen Pruisen en Neder-land (1816), waarbij Nederland zijn grenslijnzag opschuiven van het riviertje de Worm naarhet westelijke plateau, naar de Nieuwstraat, kanmen niet meer zeggen dat er in Nederland steen-kool aan de oppervlakte komt of kwam, maardat is van geen belang voor de vraag naar deouderdom van de steenkoolwinning in dit grens-gebied.

Noten1 Door P. C. Boeren en G. W. A. Panhuysen

uitgegeven in facsimile met transcriptie enuitvoerige inleiding, Assen 1968. Wat de date-ring betreft vgl. L. Augustus, Bij de nieuweuitgave van de Annales Rodenses, in: Publi-cations de la société historique et archéologiquedans 1e Limbourg, 105—106 (1969—1970),205—219; speciaal 208—213.

2 (L. Augustus), Over de oudste kolenmijnbouwvan het Europese vasteland. Strijd om hetwoord „Kalculen", in: De Mijnlamp 1957,369 en 370.

:i W. Goossens, Die römische Villa bei Vlengen-daal, in: Internationales Archiv für Ethnogra-phie, 24 O916), 19—40; speciaal 24, 39 en40.

4 P. Peters, Romeinsche villa bij Overstenhof,Schaesberg, in: Publications etc. 58 (1922)103—118; speciaal 107 en 117.

L. Augustus,Dokter van Berckellaan 16,6416 GZ HEERLEN

De zaak van de suisende S'enDrs. T. J. HoekstraVan Hoffen(s)laan 446721 XE Bennekom

3 april 1984

Beste Tarquinius,Hartelijk dank voor je voorraadpotten (die onge-twijfeld veel beter zijn dan andermans voorraads-potten) in Westerheem 33 (1, januari/februari),1984, 37. Ik heb ze met veel genoegen bijgezetin mijn voorraadkelder.Maar wat geef je op blz. 35 te lezen? (help mij,red mij, S.O.S.!): onderzoeksgeschiedenis, onder-zoeksprioriteiten, onderzoeksprogramma's, onder-zoeksthema . . . Vind ook jij niet dat we deze endergelijke woorden eens op de onderzoektafelmoeten leggen?In Nijmegen (aan de Katholieke Universiteit)woedt momenteel een strijd om een onderzoeks-commissie, tussen de sissers en de antisissers.Zoals je inmiddels duidelijk zal zijn geworden,ben ik een overtuigd aanhanger van de tegen-partij. Desondanks hangt bij ons in de keukeneen koekoeksklok, maar daar staat in hogereregionen een dakkapel tegenover. Volgens de„Woordenlijst van de Nederlandse taal" ('s-Gra-venhage 1954) mag men van doodskist spreken(en dat doen we dan ook in het zuiden), maarjij zult wel een doodkist preferen (en ook dat istoegestaan). Maar uiteindelijk zal voor ons beidende doodsklok luiden. Snap jij er wat van? Ik niet.

Hartelijke groetenJules E. BogaersBerg en Dalseweg 1506522 BZ NIJMEGEN

Mededelingen

AWN • kadercursusHet ziet er naar uit dat de langverwachte kader-cursus, dank zij de medewerking van de Stichtingvoor de Nederlandse Archeologie i(SNA), in dezomer van 1985 gestart kan worden. De kader-cursus heeft ten doel binnen iedere afdeling vande AWN (voorlopig) ten minste één „geschooldeamateur" te krijgen, die het afdelingsveldwerkkan leiden en de tijdens de kadercursus opge-dane kennis kan overdragen aan de andere veld-werkers.

De kadercursus wordt binnen minimaal twee enmaximaal drie jaar afgerond, afhankelijk van debeschikbare tijd van de cursist.Het programma behelst vier graafweken en tenminste enkele dagen Landesaufnahme; daarnaasttheorie in de vorm van een cursus en literatuur-studie. Van de graafweken vallen er twee in dezomervakantie (nl. opgravingsinstructie), de an-dere twee zullen plaatsvinden in overleg met debetrokkenen. De eerste opgravingsinstructie zalin de zomer van 1985 gegeven worden. De Lan-desaufnahme moet plaatsvinden in herfst of win-

318

Page 343: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

ter. De cursus is gewijd aan praktijkgerichtetheorie en zal gegeven worden op 5 a 6 zater-dagen buiten het zomerseizoen. Er wordt, eenliteratuurlijst samengesteld en van de cursistenwordt verwacht dat zij de daarop voorkomendeboeken grondig zullen bestuderen. Ter afsluitingvan de kadercursus zal de opgedane kennis ge-toetst worden.

Hoewel ieder AWN-lid zich mag opgeven zal hetduidelijk zijn dat het aantal beschikbare plaatsenbeperkt is. Er zal dus een selectie plaats moetenvinden. We streven voorlopig naar één kaderlidper afdeling, en het spreekt haast vanzelf datonze gedachten vooral uitgaan naar (toekomstige)veldwerkcoördinatoren.Een ieder die belangstelling heeft voor het vol-gen van de kadercursus wordt verzocht zich bin-nen 3 weken na het verschijnen van deze Wester-heem-aflevering schriftelijk op te geven bij P. W.van den Broeke, Oude Vest 223 H, 2312 XZLeiden, met vermelding van motivatie voor deel-name, ervaring tot nu toe en activiteiten binnende afdeling. De kadercursuscommissie zal eenontvangstbevestiging van de aanmeldingen sturen.Vervolgens zullen de aanmeldingen voor naderadvies voorgelegd worden aan de afdelingenwaaronder de gegadigden ressorteren. De kader-cursuscommissie maakt uiteindelijk de selectie.Er zal naar gestreefd worden de kosten vooideelname zo beperkt mogelijk te houden. Ermoet echter voor de. duurdere onderdelen, teweten de twee instructieweken en de Landes-

aufnahme, gerekend worden op bedragen dieovereenkomen met die van de huidige veldcursus.Daartegenover staat echter dat bij volledige deel-name aan de kadercursus een gedeeltelijke resti-tutie van het cursusgeld door het Hoofdbestuurgegeven zal worden. Mochten desondanks finan-ciële overwegingen deelname in de weg staan(bv. door hoge reiskosten), dan kan evt. nogeen extra bijdrage verstrekt worden.Om de kadercursus nog in 1985 te kunnen star-ten is noodzakelijk deze aankondiging naar buitente brengen op een moment dat het programmanog niet volledig ingevuld is. Voorzover mogelijkgeven de kadercursuscommissieleden telefonischnadere informatie (zie binnenzijde achterflapvoor telefoonnummers).

De kadercursuscommissiedrs. P. W. van den BroekeN. C. J. J. Ladigesmr. H. J. Moltmaker

Cursus onderwaterarcheologie

De Koninklijke Nederlandse OudheidkundigeBond organiseert op vrijdag 15 maart 1985 eencongres over Onderwaterarcheologie, dat plaatszal vinden in Den Helder. Nadere inlichtingenkunnen verkregen worden bij het bureau van deKNOB, Sint •Antoniesbreestraat 69, 1011 HBAmsterdam. Telefonische inlichtingen (alleen opmaandag en woensdag): 020-277706.

Nieuwe publikaties

Opgravingsverslagen van hetmuseum voorscheepsarcheologieSinds 1942 zijn in de IJsselmeerpolders ongeveer350 scheepswrakken gevonden, daterend van de13de tot de 20ste eeuw. Kort geleden is eenbegin gemaakt met de publikatie van de scheeps-opgra vingen.

Tot nu toe zijn drie rapporten over zeven opgra-vingen verschenen, in de reeks „Flevoberichten"van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders.

Deze rapporten bevatten een beschrijving vande constructie van de schepen en hun inventa-rissen. Alle rapporten zijn voorzien van teke-ningen van de scheepsconstructies; schaal 1 : 50,foto's," tekeningen van vondsten en een samen-vatting in het Engels.Opgravingsverslagen en andere publikaties zijntegen betaling verkrijgbaar bij het Museum voorScheepsarcheologie.Voor nadere inlichtingen:Museum voor ScheepsarcheologieVossemeerdijk 218251 PM DRONTEN

319

Page 344: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Archeologisch driestromenlandOp 1 en 2 oktober 1983 werd in Utrecht hetNJBG-symposium „Archeologisch Driestromen-land" gehouden. Centraal stond de vraag of erbinnen de Nederlandse archeologie verschillendestromingen te onderscheiden zijn. Vijf artikelendie zijn opgenomen in het NJBG-blad „Fibula"gaan op deze vragen in.Prof. dr. W. A. van Es verzorgde de inleidingop het symposium, waarin hij vooral inging opde betekenis van de NJBG voor de archeologie.Zijn verslag is letterlijk opgenomen in Fibula.De volgende artikelen zijn van prof. dr. H. T.Waterbolk, die als vertegenwoordiger van dehistorische richting in de archeologie optrad;

drs. J. Slofstra vertegenwoordigde de antropolo-gische richting en het verslag van de lezing vanprof. dr. L. P. Louwe Kooijmans gaat in op deecologische richting van de archeologie. Tenslotteis in het laatste artikel het verslag van deforumdiscussie opgenomen met betrekking tot degenoemde drie stromingen binnen de archeologie.De artikelen beslaan 32 pagina's en zijn te ver-krijgen door overmaking van ƒ5,— op gironum-mer 652281 t.n.v. penningmeester NJBG enonder vermelding van „Fibula symposium 1983".Het exemplaar wordt dan zo spoedig mogelijktoegezonden.(Bureau NJBG, Prins W. Alexanderhof 5, 2595BE Den Haag, tel. 070-476598).

Literatuurbespreking

Saaiburg ]ahrbuch 38, 1982.Zes artikelen vullen dit 119 blz. dikke Jahrbuch.E. Erdmann. Vierkantige Pfeilspitzen aus Eisenvon der Saaiburg (p. 5—11). Het betreft hier18 exemplaren met een gewicht van 3.5 tot 9.8gram. Het is niet altijd even gemakkelijk om uitte maken of wij in bepaalde gevallen met pijl-,dan wel met speerpunten te doen hebben. Hetgewicht zou dan uitkomst moeten brengen.Schrijfster neemt op gezag van M. Korfmann,(Schleuder und Bogen in Südwestasien, 1972,33 e.v.) aan dat pijlpunten een gewicht van 12gram niet te boven mogen gaan.M. Bergmann, G. Lahusen. Die römischen Por-tratbüsten der Saaiburg (p. 12—25). In hetSaaiburg Museum bevinden zich sinds 1907zeven portretbusten uit de Romeinse tijd. Op defoto's (Abb. 3—9) lijken het fraaie exemplaren,maar uit de beschrijving blijkt dat de meesteportretbusten door beschadigingen én latere toe-voegingen sterk hebben geleden. Veelal is slechtseen deel nog origineel! Deze portretbusten zijnaangekocht uit de verzameling Clarke (vóór 1865bijeengebracht). Drie andere exemplaren uit dezecollectie zijn in 1913 en 1914 aangekocht doorKoningin Wilhelmina en Prins Hendrik!D. Baatz. Ein Lageplan der Villa rustica „Hun-burg" bei Friedrichsdorf-Seulberg (Hochtaunus-kreis) (p. 26—29). Luchtfoto's, in 1981 en 1982gemaakt, geven meer gestalte aan de villa rustica„Hunburg", dan de opgravingen van 1873, 1905en 1928.

J. Remesal Rodriguez. Die Oelwirtschaft in derProvinz Baetica: neue Formen der Analyse (p.30—71). Langs de Guadalquivir in Zuid-Spanjelagen in de Romeinse tijd talrijke centra, waarmen (voornamelijk) de bolvormige amfoorDressel 20 ( = Stuart 138) vervaardigde. Hierinwerd olijfolie getransporteerd. In La Catria(Catedra) vond Remesal o.a. circa 600 stempelsop oren van dit amfoortype. Deze stempels vor-men het voornaamste onderwerp van zijn publi-katie.

H. Bernhard. Germanische Funde der Spatantikezwischen Strassburg und Mainz (p. 72—109).

© o-lOcm

1. Dura-Europos. Punt van een brandpijl. NaarJames fig. 3-

320

Page 345: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

10L_

20cm

2. Reconstructie van een brandpijl. 3de eeuwn. Chr. Naar James fig. 4. Deze pijlen werdenniet met de handboog maar met pijlgescbutafgevuurd.

Dit artikel geeft meer dan de titel zou vermoe-den, want in de 4de—5de-eeuwse graven is laat-Romeins aardewerk, w.o. terra sigiüata, rijkelijkvoorhanden. Interessant zijn de versierde Ger-maanse kammen uit o.a. Worms, Mainz en BadKreuznach.

J. Baas. Kultur- und Nutzpflanzen aus römischenSiedlungsgruben in Nidderau-Heldenbergen (Main-Kinzig- Kreis) (p. 110—119). Baas geeft eenuitvoerige beschrijving (met maten!) van pittenvan o.a. pruim, zoete kers, framboos, vijg, appel,peer en meloen.

Saaiburg Jahrbucb 39, 1983.

Vrijwel het gehele Jahrbuch wordt gevuld doorde bijdrage van:

M. Pietsch. Die römischen Eisenwerkzeuge vonSaaiburg, Feldberg und Zugmantel (p. 5—132).In deze omgewerkte en verkorte versie van zijndissertatie geeft Martin Pietsch een uitvoerigoverzicht van de ijzeren werktuigen uit de drieTaunus-castella.Vervolgens geeft J. A. Davies. A Survey of Ro-man Coin Distribution on the Frontier withFree Germany (p. 133—141).Het Jahrbuch besluit met een artikel van S.James. Archaeological Evidence for Roman In :

cendiary Projectiles (p. 142—143). Besprekingen reconstructie van een Romeinse brandpijl uitDura-Europos (zie afb. 1 en 2).

C. A. Kalee

Rectificatie

In de artikelen van P. Schut — Wester-heem 5, 1984 — zijn helaas de volgendefouten geslopen:

— kolom 1 blz. 215: In regel 11 is achter„culturele of chronologische toewij-zing" weggevallen „achterwege blijven.Wel kan in deze vondst een aanwij-zing"

— afb. 1 blz. 216 is ondersteboven afge-drukt

kolom 1 blz. 219: regel 14 moet tussenregel 16 en 17 geplaatst worden

blz. 225 legenda regel 6: „huskom"moet „hutkom" zijn.

kolom 1 blz. 221: in regel 13 moet„(afb.4.8)" worden „(afb.4.9)" èn„(afb.4.9)" moet „(afb.4.10)" wor-den.

321

Page 346: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

ExcursieArcheologische rondreis door West-FrankrijkWoensdag 24 april t/m zondag 5 mei 1985; max. 25 deelnemers.Reiskosten: ƒ 1800,— per persoon (toeslag 1-persoonskamer ƒ 300,—).Reisleiding: drs. A. Peddemors.In een twaalfdaagse rondreis zullen deze keer de Bretonse megalithen centraal staan.De musea die onderweg worden bezocht hebben direct betrekking op de in het veldte bezichtigen monumenten.

Programmawo 24 apr. Busreis naar Amiens, bezichtiging kathedraal.do 25 apr. Abbeville, Musée Boucher de Perthes (paleolithicum en luchtfoto-

archeologie); Bayeux, Tapisserie d'Odo de Conteville.vrij 26 apr. Le Mont-St. Michel; Dol-de-Bretagne, menhir de Champ-Dolent; Bour-

briac, tumulus de Kerivoa (enorme bronstijd-grafheuvel),za 27 apr. Plouezoc'h, grote cairn van Barnenez (oudste fase 4600 v. Chr.); St.

Thégonnec en Guimiliau, calvaires; Sizun, triomf poort,zo 28 apr. Plougastel-Daoulas, calvaire; de Keltische oppida Lostmarc'h op

Presqu'ile de Crozon en Castel Meur bij Clédan-Cap-Sizun.ma 29 apr. Quimper, kathedraal; Penmarc'h, Musée préhistorique finistérien;

Notre-Dame de Tronoên met oudste Bretonse calvaire; Vannes, Muséearchéologique.

di 30 apr. Chateau de Josselin; Vannes, middag ter vrije besteding,wo 1 mei Ile de Gavr'inis, rijk versierd ganggraf; Er Lannic, cromlech; Locma-

riaquer, groot aantal megalithen van verschillend type.do 2 rnei Carnac, allignements, dolmens, ganggraven en menhirs, de gigantische

tumulus Mont-St. Michel en Musée préhistorique.vrij 3 mei Nantes, Musée d'Archéologie régionale; Chartres, kathedraal,za 4 mei St. Germain-en-Laye, Musée des Antiquités nationales.zo 5 mei Brussel, Natuurhistorisch Museum (verongelukte neolithische vuur-

steenmijnwerker uit Obourg).LiteratuurF. Bordes, 1968: Aan de wieg van de mensheid — paleontologie van het steentijdperk, (Wereld-

akademie: W. de Haan/J. M. Meulenhoff) Amsterdam.P. R. Giot/J. 1'Helgouach/J.i. Monnier, 1979: Préhistoire de la Bretagne, (Ed. Quest France)

Rennes.P. R. Giot/J. Briard/L. Pape, 1979: Protohistoire de la Bretagne, (Ed. Quest France) Rennes.R. Joffroy, 1979: Musée des Antiquités nationales St. Germain-en-Laye, Guide, (Ed. de la

réunion des musées nationaux) Paris.W. Schafke, 1982: Gotische kathedralen in Frankrijk, (Cantecleer) De Bilt.F. Sten ton, 1957: The Bayeux Tapestry, London.

Er zal gereisd worden met een luxe touringcar (voorzien van dranken en sanitair)van de Fa. Bolderman uit Veenendaal. Vertrek: woensdag 24 april 1985, 10 uurUtrecht CS (Croeselaan), 11 uur Breda (restauratie).Verwachte aankomst: 5 mei 1985, 18.00 uur Breda, 19.00 uur Vleuten station.Schriftelijk aanmelden bij: drs. A. Peddemors, Nassaulaan 24,

2382 GM Zoeterwoude (tel. 071-890455).

Definitieve aanmelding vóór 15 februari 1985!

322

Page 347: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Literatuursignalement

Britannia XIII, 1982 en XIV, 1983.

Beide jaargangen van dit tijdschrift bevatten veleinteressante artikelen. Van de tientallen bijdragennoemen wij:In XIII, 1982:L. Keppie. The Antonine Wall, 1960—1980 (p.

91—111)S. Frere. The Bignor Villa (p. 135—195)G. Clarke. The Roman Villa at Woodchester

(p. 197—228)D. Gurney. Salt-production in the Roman Fen-

land (p. 304—305)Roman Britain in 1981 (p. 328—422), een over-

zicht van opgravingen en ontdekkingen.In XIV, 1983:G. S. Maxwell. Recent Aerial Discoveries in

Roman Scotland: Drumquhassle, Elginhaughand Woodhead (p. 167—181).

N. Bateman, G. Milne. A Roman Harbour inLondon: Excavations and observations nearPudding Lane, City of London 1979—82(p. 207—226).

Roman Britain in 1982 (p. 279—356).C. A. Kalee

ROB-overdrukken:209: D. P. Hallewas. Archeologische kroniek

van Zuid-Holland over 1982. — Overdrukuit: Holland 15, 1983, blz. 253—287.22 vindplaatsen, in ouderdom uiteenlopendvan Bronstijd tot late Middeleeuwen, pas-seren in deze kroniek de revue. Veel aan-dacht en ruimte wordt besteed aan hetonderzoek naar het kampdorp (vicus)tussen de Brittenburg (Katwijk) en Valken-burg ZJH., en aan het stadskernonderzoekte Dordrecht.

210: A. D. Verlinde. Bronstijd- en andere spo-ren in de opgraving van 1982 te Vasse,gem. Tubbergen. — Overdruk uit: 't In-scbrien 16, 1984, blz. 7—17. Een hoogst-waarschijnlijk laat-neolithische huisplatte-grond en een Bronstijd huisplattegrondvormden de belangrijkste resultaten vanhet onderzoek te Vasse. Scherven werdenvrijwel niet aangetroffen.R. Brandt and J. Slofstra (eds.). Romanand native in the Low Countries. Oxford,1983 (British Archaeological Reports; In-ternational series; 184):

212: W. J. H. Willems. Romans and Batavians:regional developments at the imperialfrontier <pp. 105—128).De niet altijd even chique ogende, maarinhoudelijk buitengewoon degelijke BAR'svormen voor vele archeologen een begrip.Dat in de internationale reeks de lage lan-den aan bod gekomen zijn stemt tot vreug-de. De opgenomen teksten vormen deweergave van inleidingen van zeven Neder-landse archeologen tijdens een tweedaagssymposium. Twee inleidingen werden ge-houden door ROB-medewerkers; ze zijnderhalve in de reeks ROB-overdrukkenopgenomen. De overige inleidingen werdenverzorgd door medewerkers van het IPP enhet AIVU.

Sinds 1983 kennnen we, naast de BAR, ook deNAR: Nederlandse Archeologische Rapporten.Tot nu toe verschenen:1. J. A. Brongers (red.). Voordrachten gehou-

den tijdens de Keramologische dag, 21 april1982, te Amersfoort, 1983. 43 blz.

2. E. J. Bult. Midden-Delfland, een archeolo-gische kartering; inventarisatie, waardering enbewoningsgeschiedenis. 1983. 2 dln.

Niet alleen in Engeland, maar ook in Frankrijkwordt aandacht besteed aan ons verleden. StéphaneLebecq schreef een tweedelige, veelvuldig be-kroonde studie over Friese kooplieden en zee-vaarders in de vroege Middeleeuwen: Marchandset navigateurs frisons du haut Moyen Age. Dezestudie werd uitgegeven door de Presses univer-sitaires de Lille.Hermeneus 55, 1983, nr. 2, april/mei, blz. 93—113:W. Boetzkes. Keizerlijke grafmonumenten teRome: Instrumenten van politieke propaganda.Interessante studie over de bekende mausoleavan Augustus en Hadrianus.Hermeneus 55, 1983, nr. 4, okt., blz. 28—293:Archeologisch nieuws verzorgd door het Neder-lands Instituut te Rome:R. R. Knoop. Een archeologisch park in het hartvan Rome?Was het maar zo. Het met veel publicitair ge-weld omgeven plan tot inrichting van een ar-cheologisch park van de Keizerfora gaat voorlo-pig niet door. Wel is men op grote schaal bezigmet het inpakken en restaureren van de voor-naamste monumenten.

211: W. A. van Es. Introduction (pp. 1—10). Hermeneus 55, 1983, nr. 5, dec, blz. 346—350:

323

Page 348: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Archeologisch nieuws verzorgd door het Neder-lands Instituut te Rome:B. Heidring. Satricum V.Hermeneus 56, 1984, nr. 1, febr., blz. 27—36:Archeologisch nieuws verzorgd door het Neder-lands Instituut te Rome:

R. R. Knoop. Horologium pacis: Augustus' zonne-wijzer;B. Heidring. Wat gebeurt er op Sicilië?

P. Stuurman

Lezingen

Aanvulling op het lezingen-programma in Wester-heem 5 1984:

Afdeling Noord-Nederland

21 februari: drs. S. Y. Vons-ComisLaat en post-middeleeuws textiel, vondsten uitNederland en Spitsbergen

21 maart: drs. H. L. JanssenStadskernonderzoek in Hen Bosch

18 april: dr. J. C. van der WischNumismatiek van de Middeleeuwen, met namevan Noord-NederlandGebouw Stichting Monument en Materiaal, OudeBoteringestraat 63, Groningen, aanvang 20 uur

Afdeling Zaanstreek e.o.

14 maart: W. DubelaarSteenrijk Amsterdam, een geologische stadswan-delingCultureel Centrum Het Saen, Kerkplein 1, Zaan-dijk, aanvang 20 uur

Afdeling Amsterdam e.o.

19 februari: drs. P. J. Woltering

Inheems-Romeinse nederzetting te Uitgeest

27 maart: N. PaapBeerputten, een bron van voedsel

Vrije Universiteit (hoofdgebouw), de Boelelaan1105, Amsterdam, aanvang 20 uur

Afdeling Den Haag e.o.19 februari: V. de LeeuwAardewerk uit de FilipijnenProvinciehuis, Koningskade 1, Den Haag, aan-vang 20 uur

Afdeling De nieuwe Maas (Rotterdam e.o.)

5 maart: drs. J. GawronskiArcheologisch-historisch onderzoek van de Oost-Indiëvaarder „Be Amsterdam"Wijnhaven 25, Rotterdam, aanvang 20 uur

Afdeling IJsseldelta-Vechtstreek

26 februari: drs. J. Gawronski„De Amsterdam", historisch-archeologisch onder-zoek van een Oost-Indiëvaarder

26 maart: A. Goutbeek (na jaarvergadering)Het gebruik van kaarten bij archeologisch onder-zoek

Zh april: H. L. de GrootVroeg-14de-eeuwse tegel- en pottenbakkersovensin UtrechtProvinciaal Overijssels Museum, Voorstraat 34,Zwolle, aanvang 20 uur

Voor al uw periodieken naar

N.V. D R U K K E R I J DE R E S I D E N T I EPletterijstraat 103, 's-Gravenhage, tel. 070-859347

324

Page 349: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van dearcheologische werkgemeenschap voor NederlandH o o f d b e s t u u r :

Alg. Voorzitter: L. Molhuysen,Louise de Colignystraat 39, 2595 SL DenHaag, (bij uitzondering) tel. 070-859719;overdag tel. 070-657955;

Vice-voorzitter: Mr. H. J. MoltmakerKleine Raamstraat 19, 9711 CG Gronin-gen, tel. 050-140777, overdag 05920-14841.

Alg. secretaris: P. W. van der Zwaai,Postbus 3088, 3130 CB Vlaardingen;tel. 010-743049;

Alg. Penningmeester: N. L. van Dinther,Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel.01890-7451;

Hoofdredacteur: C. A. Kalee,Archeologisch Instituut, Trans 14, 3512JK Utrecht, tel. 030-392018 of 392010;

Bestuursleden:

Drs. P. W. van den Broeke (vakarcheo-loog), Oude Vest 223H, 2312 XZ Leiden,tel. 071-125158, overdag 071-148333, tst.2388;

Dr. W. J. de Boone (publikaties),Lage Boeschoterweg 16, 3886 PS Garde-ren, tel. 05776-1329;Mevr. E. du Maine-Reintjes (afdelingen enregio's), Van Goghstraat 21, 6813 HDArnhem, 085-423817.Mevr. N. C. J. J. Ladiges (educatie),Rapenburgerplein 13, 1011 VC Amster-dam, tel. 020-251956;

E r e l e d e n : H. J. Calkoen t (Ere-voorz.),Prof. Dr. Ir. E. H. P. Cordfunke, H. J.van Rijn, P. Stuurman.

A d m i n i s t r a t e u r : H. Schoorl,Postbus 100, 2180 AC Hillegom (Van deEndelaan 90), tel. 02520-16482.

K n i p s e l a r c h i e f : Mevr. H. Goudappel,

Herman Gorterplaats 199, 2902 TE Ca-pelle a/d IJssel, tel. 010-506816.

S e c r e t a r i a t e n A f d e l i n g e n :1. Noord-Nederland: Mevr. G. J. Koopmans-

Vermeer,Noordereind 22, 9265 LM Suawoude.

2. Noord-Holland Noord: W. v. d. Wal, Nij-verheidstraat 20, 1741 EL Schagen, 02240-96721.

3. Zaanstreek en omstreken: Mevr. A. Tromp-Veeter,T. Slagterstraat 15, 1551 CG Westzaan,075-283814.

4. Kennetnerland (Haarlem e.o.): Mevr. M. deJong-Groot,Jan Bontelaan 11, 2015 EH Haarlem,023-245132.

5. Amsterdam en omstreken: G. Haak,Uilenstede 55, 1183 AB Amstelveen, 020-450490.

6. Rijnstreek: W. Dorsman, De Laat de Kan-terstraat 29, 2313 JS Leiden, 071-144671.

7. Den Haag en omstreken: L. van der Valk,Soestdijksekade 790, 2574 ED Den Haag.070-802546.

8. Helinium (Vlaardingen): P. G. van Heins-broek,Postbus 2143, 3130 BC Vlaardingen,010-349808.

9. De nieuwe Maas (Rotterdam e.o.): J. deBaan, Voorstraat 38, 3201 BB Spijkenisse,01880-12006.

10. Zeeland: Mevr. L. C. J. Goldschmitz-Wie-linga,Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, 0118470058.

11. hek en Merwestreek: R. Hovingh, Dorps-straat 62, 2959 AH Streefkerk, 01848-1019.

12. Utrecht en omstreken: Tj. Pot,Tolsteegplantsoen 35, 3523 AL Utrecht.030-516351.

13. Naerdincklant (Hilversum e.o.):Mevr. L. van Duyn-Franken, M. Philips-laan 16, 1403 GL Bussum, 02159-13686.

14. Vallei en Eemland (Amersfoort e.o): PMolenaar,Regentesselaan 18, 3818 Hl Amersfoort033-19871.

15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: S. J. Bakker,Dorpsstraat 3, 4003 EA Tiel (Drumpt),03440-19101

16. Nijmegen en omstreken: M. E. P. Ritzer,Dominicanenstraat 20, 6521 KD Nijmegen.080-235808.

17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: MevrT. v. Wijk-Brouwer, Schuurhoven 19,6721 SM Bennekom, 08389-5418.

18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: Mevr. C. F. Eland, Maasstraat 464,7414 AZ Deventer, 05700-26086.

19. Twente: A. H. Bracht,Postbus 789, 7550 AT Hengelo, 074-774690.

20. IJsseldelta-Vechtstreek: Mevrouw E. M.Koerselman,Palestrinalaan 110, 8031 VP Zwolle,038-228379.

23. IJsselmeerpolders: Mevr. W. Riem-Philippi.Archipel 42—29, 8224 HT Lelystad,03200-47715.

24. Midden-Brabant (Tilburg e.o.): P. Hagenaar,Ursa Major 2 b, 5175 VJ Loon op Zand.04166-2261.

Page 350: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Prof. dr. L. de Blois,

Prof. dr. Joh. S. Boersma e.a.

De Romeinse wereldLeven en werken in het Romeinse Rijk in het begin van onze jaartelling.Dit met honderden illustraties in kleur en zwart-wit rijk uitgevoerde boek is bedoeldvoor een brede kring van geïnteresseerden in de cultuurgeschiedenis van de Romeinen.De verschillende hoofdstukken behandelen allerlei aspecten van leven en werken in hetRomeinse Rijk:huizen, steden, gezinsleven, godsdienst, opvoeding, arbeid, handel en scheepvaart, enz.Niet alleen Rome - het centrum - krijgt aandacht, maar ook de provincies wórdenapart behandeld. Al met ;al is een uniek standaardwerk ontstaan over de Romeinsebeschaving waaraan ook onze moderne wereld haar grondvesten te danken heeft.

Formaat: 22x30 cm. Omvang: 240 pag. met talrijke illustraties in kleuren zwart-wit. Gebonden. Prijs ƒ 39,-. ISBN 90 6255 182 3 / UGI 520.

j

G.P.F, van den Boorn

Oud IranPre-Islamitische kunst en voorwerpen in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden.

Dit boek geeft een archeologische impressie van Iran's rijke verleden tot aan de komstvan de Islam. De unieke schoonheid en vormvariatie van de voorwerpen komt prachtigtot zijn recht in de enige grote verzameling in Nederland.

Formaat: 20x25,5 cm. Geïllustreerd met 200 foto's in kleur en zwart-wit.Omvang: 132 pagina's. Ingenaaid. Prijs: ƒ 27,50. ISBN 90 6255 163 7 / UGI 520.

DE IJSTIJDENIN DE NEDERLANDEN

Ruud BarmanGertird Willemsni

Dirk Slapen

R. Borman e.a.

De Ijstijden in de NederlandenIn dit ruim geïllustreerde boekje wordt up-to-date de stand van zaken belicht in hetonderzoek van het ijstijdvak. Het accent ligt hierbij op de periode vanaf het begin vande voorlaatste ijstijd, ca. 200.000 jaar geleden. In ons land zijn juist uit die periode deoverblijfselen het meest nadrukkelijk aanwezig.Landschap, fossielen en sporen van menselijke aktiviteit vertellen een gevarieerdverhaal over de opbouw van ons land en haar vroegste geschiedenis.

Formaat: 16 x 24,5 cm. Omvang: 64 pagina's.Ingenaaid. Prijs: ƒ 15— ISBN 90 6255 215 3 / UGI 520.

)

Archeologische monumenten in Nederland9. J.T.J. Jamar: Heerlen, de Romeinse thermen

36 blz. ƒ 5,-.

10. P.J.R. Modderman: Ermelo, grafheuvels op de heide.32 blz. ƒ 5,-.

Ook eerdere deeltjes verkrijgbaar.

Verkrijgbaar in de boekhandel

Uitgaven van

Zutphen, Postbus 188, telefoon 05759-3141

Page 351: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

INHOUDSOPGAVE WESTERHEEM, JAARGANG XXXIII, 1984

Artikelen:

Arts, Nico: Nederzettingssporen uit het laat-Neolithicum en de vroege Bronstijd te Kessel-

Donk, provincie Limburg 82

Beek, R. van: Archeologie en Historie II 64

hoekei, G. Af. E. C. van: Provinciaal-Romeinse terracottabeeldjes in Noordwest-Europa 103

Bogaers, J. E.: Bedenkingen bij een beer uit Xanten 2

Borman, R. T. A.: Bodemvondsten uit Arnhem 207

Bruins, H. J. en R. van Beek: Wijthmen, gem. Zwolle. Een Sallandse buurtschap in

Romeinse tijd en Middeleeuwen 280

Buijtendorp, T. Af. en ~W. J. Jung: Nieuw onderzoek naar Forum Hadriani 116

Cordfunke, E. H. P. en F. Diederik: Schagen: ijzerwinning in de Romeinse tijd met behulp

van steenkool 5

F eenstra, E. ].: Het ontstaan van Harderwijk 150

Groen, A.: Noodopgraving op „De Witte Hoofden". Het middeleeuwse Benes ontdekt? 67

Groeneweg, G.: Spaanse majolica in westelijk Noord-Brabant 13

Groenewoudt, B.: IJzertijdvondsten uit Colmschate (gemeente Deventer) 46

Grood, J. N. Af. de: De belangrijkste archeologische activiteiten van de AWN-afdeling 17:

Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland 195

Grood, J. N. Af. de: Rondom de Brink 227

Haaf f, G. van: Bovengronds archeologisch veldwerk (I) 171

Hout, P. von en P. K. Smiesing: Korte pijpen uit Gorinchem 166

Isings, C: Geldtransport voor Mercurius 99

Kalee,C. A.: Een fibula uit Vechten • 140

Kneefel, F. en Tj. Pot: Een eenvoudige manier om reliëfs op aardewerk vlak af te drukken 20

Lange, P. W. de: Oude bouwlandgronden in het Gooi. Een voorlopig verslag 11

Lith, S. Af. E. van: Van Backerbosch naar Maasbracht 263

Most, E. van der: Een merkwaardig aardewerk voorwerp uit Alphen aan den Rijn 309

Nijhof, E.: Een 15de-eeuwse beerkuil te Deventer . 125

Ooyevaar, R. ].: Enkele vondsten uit de omgeving van de „Plofsluis" in Nieuwegein 142

Page 352: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Pot, Tj.: Een graf veld te Campo Verde (Aprilia) te Latium 146

Schut, P.: Een vroeg-neolithische scherf met graanafdrukken uit Winterswijk (Gld.) 214

Schut, P.: Een hutkom uit de 9de eeuw te Aalten (Gld.) 216

Verhagen, } . G. M.: De Bergvrede van Zevenaar: Waltoren of Mini-motte? 242

Wientjes, R. C. M.: Een schaaltje van een muntbalans uit Arnhem 249

Wynia, S. L.: Een vreemd vogeltje uit Nijmegen 138

Diversen:

Aanwijzingen voor auteurs 31

Archeologisch spreekuur (van M. Brouwer) 32

AWN-kadercursus 318

AWN-studie- en werkweken 1983 (E. du Maine en H. Lubberding) 24

De AWN-veldcursus in Weert, 9—24 juli 1983 (P. van der Zwaai) 27

Archeologische rondreis door West-België 43

Archeologische rondreis door WestJrankrijk 322

Archeologische dag 1983 (ƒ. H. van Overbeek) 311

Archeologisch symposium 41

Boekenbeurs 34

Cursus onderwaterarcheologie 319

Een eresaluut voor Herman Lubberding (H. Moltmaker) 30

C. Isings 65 jaar (C. A. Kalee) 262

Metaaldetector . . . een bedreiging of een zegen (H. Hasselt) 308

Monument van en voor een amateur-archeoloog: Het Rijksmuseum G. M. Kam (P. Stuart) 31

Najaarsexcursie Noord-Brabant 79

Opgraven in Nederland 33

Opgraven in het buitenland 33

Oproep (A. Bruckers) 34

Raadselachtige stenen palen op de Westerheide bij Hilversum {Mevr. Af. C. P. Scholte) 307

Rectificatie 321

Themadag 258

Tiende Gelderse Archeologische dag 1984 (ƒ. Zantings-van Dijkum) 251

Reacties van lezers: 317

Page 353: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Literatuurbespreking:

Bechert, T.: De Romeinen tussen Rijn en Maas (P. Stuurman) 134Cordfunke, E. H. P.: Opgravingen in Egmond; de abdij van Egmond in historisch-archeo-

logisch perspectief (P. Stuurman) 134Franken, H. J.: Grondstoffen voor de materiële cultuur in Palestina en omliggende gebieden

(A. van As) 189

Gemeente Utrecht: Archeologische en Bouwhistorische kroniek over 1982 (Tj. Pot) 39

Janssen, H. L. (ed.): Van Bos tot Stad (T. } . Hoekstra) 35

Leakey, Richard E.: Op het spoor van de mens (G. F. thoe Schwartzenberg) 34

Observantenklooster Amersfoort (R. van Beek) J>1

Rijksmuseum van Oudheden (C. A. Kalee) 135

Saaiburg Jahrbuch 38, 1982 en 39, 1983 (C. A. Kalee) 320

Stichting Altena, verslag 1980—1982 (ƒ. H. van Overbeek) 11

Stichting Nederlands Studiecentrum voor Latium. Nieuwsbrief nr. 3, november 1983(Tj. Pot) . 39

Tupan, H. R.: Wolken van genot, een cultuurhistorisch overzicht van het tabaksgebruik inNederland (P. K. Smiesing) 38

Vos-Dahmen von Buchholz, Tonny: Van rendierjager tot roofridder (P. Stuurman) 169

Literatuursignalement: 40, 78, 190, 259, 323

Nieuwe publikaties:

Archeologie in Noord-Brabant 191

Blom, H.: Van vindplaats naar vitrine 192

Opgravingsverslagen van het museum voor scheepsarcheologie 319

Stolp, J. J.: Stadskernonderzoek of op zoek naar Zaandams verleden 34

Inleidingen:

Cartoons 137, 261

Het „troffeltje" (H. Brunsting) : 1

Middeleeuwse toestanden (V. T. van Vilsteren) 45

Kabouterarcheologie (P. Stuart) 81

Tien jaar afdeling Zuid-Veluwe en OostjGelderland >(ƒ. N. Af. de Grood) 193

Page 354: WesterheeW W Y A 1m XXXIII-1-1984 · 2019. 7. 4. · 2 H. Lehner, Die antiken Steindenkmaler des Provinziaknuseums in Bonn, Bonn 1918, 101, nr. 214: „Der Barenwarter (ursarius)

Archeologisch nieuws:

Het Pieter Postmapad (P. Stuurman) 29

Den Haag, Korte Houtstraat (ƒ. Bollema) 314

Nijmegen, Museum Kam, Kantharos van Stevensweert (A. V. M. Hubrecht) 315

Leiden, Rijksmuseum van Oudheden 315

Ars Romana (A. A. den Besten) 316

Uit de kranten: 77

Af delingsnieu ws:

Afdeling Den Haag e.o. 75, 257

Afdeling Kennemerland 302

Afdeling Lek- en Merwestreek 256

Afdeling Midden-Brabant 170

Afdeling Naerdincklant 305

Afdeling Nieuwe Maas 75, 304

Afdeling Noord-Nederland 75, 306

Afdeling Nijmegen e.o. 74

Afdeling Rijnstreek 76, 257

Afdeling Zaanstreek e.o. 76, 256

Afdeling Zeeland 76

Afdeling Zuid-Salland, IJsselstreek en Oost-Veluwezoon 75, 306

Afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland 76, 305

Tentoonstellingsnieuws: 80, 136, 192, 260, 302

Lezingen: 196, 170, 206, 241, 260, 324