werkwoordenmetvasteprepositie

7
WERKWOORDEN MET EEN VASTE PREPOSITIE Maak een oefening,vul een prepositie (voorzetsel)in. Controleer je antwoord;onder aan het document staan de goede antwoorden. Noteer voor jezelf welke antwoorden je fout had,of waarbij je erg twijfelde.Herhaal die combinaties (werkwoorden met prepositie)zo nu en dan. Oefening 1 1 Ik heb behoefte __________ iets hartigs. 2 Als je inkomen onder een bepaalde grens ligt kom je __________ aanmerking __________ huursubsidie. 3 Met dit voorstel wil ik een aanzet geven __________ een betere communicatie binnen ons bedrijf. 4 Piet heeft de aanzet er__________ gegeven. 5 Als ik jou was,zou ik er niet __________ beginnen. 6 Als jullie akkoord gaan __________ deze beslissing wil ik naar het volgende agendapunt gaan. 7 Irene gaat er niet __________ akkoord dat we tot half 6 moeten doorwerken in het vervolg. 8 Ik vind carpoolen een goed idee maar ik vind het wel een nadeel dat je zo afhankelijk bent __________ anderen. 9 Ik weet nog niet of ik meega.Dat hangt een beetje af __________ de tijd die ik beschikbaar heb. 10 Ik heb nu geen tijd om de tekst te typen.Ik zal er morgen als eerste __________ beginnen. 11 We beginnen ____________ punt 4 van de agenda. 12 Tijdens de vergadering zal Maria wat aanvulling geven __________ deze cijfers. 13 Waarom geef je geen antwoord __________ mijn vraag? 14 Omdat ik vroeger gebeten ben door een hond ben ik nu vreselijk bang __________ alle honden. 15 Karin beweert dat hij niet te vertrouwen is maar dat is nergens __________ gebaseerd. 16 Ik vind deze gegevens erg onduidelijk,ik kan er niets __________ afleiden. 17 Omdat mijn dochter niet hard fietst,pas ik mijn tempo aan haar __________. 18 Door hard te schreeuwen vestigde de drenkeling de aandacht __________ zichzelf. 19 Ik heb me geabonneerd __________ een tijdschrift. Oefening 2 /home/website/convert/temp/convert_html/55cf8dd6550346703b8bc36b/document.doc

description

werkwoordenmetvasteprepositie

Transcript of werkwoordenmetvasteprepositie

Instructie bij combinaties met een vast voorzetsel

WERKWOORDEN MET EEN VASTE PREPOSITIEMaak een oefening, vul een prepositie (voorzetsel) in.

Controleer je antwoord; onder aan het document staan de goede antwoorden.Noteer voor jezelf welke antwoorden je fout had, of waarbij je erg twijfelde. Herhaal die combinaties (werkwoorden met prepositie) zo nu en dan.Oefening 11Ik heb behoefte __________ iets hartigs.

2Als je inkomen onder een bepaalde grens ligt kom je __________ aanmerking __________ huursubsidie.

3Met dit voorstel wil ik een aanzet geven __________ een betere communicatie binnen ons bedrijf.

4Piet heeft de aanzet er__________ gegeven.

5Als ik jou was, zou ik er niet __________ beginnen.

6Als jullie akkoord gaan __________ deze beslissing wil ik naar het volgende agendapunt gaan.

7Irene gaat er niet __________ akkoord dat we tot half 6 moeten doorwerken in het vervolg.

8Ik vind carpoolen een goed idee maar ik vind het wel een nadeel dat je zo afhankelijk bent __________ anderen.

9Ik weet nog niet of ik meega. Dat hangt een beetje af __________ de tijd die ik beschikbaar heb.

10Ik heb nu geen tijd om de tekst te typen. Ik zal er morgen als eerste __________ beginnen.

11We beginnen ____________ punt 4 van de agenda.

12Tijdens de vergadering zal Maria wat aanvulling geven __________ deze cijfers.13Waarom geef je geen antwoord __________ mijn vraag?

14Omdat ik vroeger gebeten ben door een hond ben ik nu vreselijk bang __________ alle honden.

15Karin beweert dat hij niet te vertrouwen is maar dat is nergens __________ gebaseerd.

16Ik vind deze gegevens erg onduidelijk, ik kan er niets __________ afleiden.

17Omdat mijn dochter niet hard fietst, pas ik mijn tempo aan haar __________.

18Door hard te schreeuwen vestigde de drenkeling de aandacht __________ zichzelf.

19Ik heb me geabonneerd __________ een tijdschrift.

Oefening 21Mijn collega is boos __________ mij omdat ik zout in haar koffie heb gedaan.

2Ik ben boos __________ het feit dat je mij niet op de hoogte houdt.

3Hij bemoeit zich altijd overal __________.

4Wij hebben belang _________ een goede relatie met de universiteit, want de universiteit kan veel voor ons doen.

5Het diner bestaat __________ een voorgerecht, de hoofdmaaltijd en een dessert.

6Ik behoor __________ de afdeling 'planning'.

7Ik beschik deze week __________ een auto.

8Je moet me nu niet storen want ik ben geconcentreerd bezig __________ een paar oefeningen.

9Ik ben bezorgd __________ de stijgende werkloosheid.

10Mevrouw, hebt u belangstelling __________ de Eerste Nederlandse Boekenclub?

11Ik was me er niet __________ bewust dat het al zo laat was.

12Als ik een kind zou hebben, zou ik er vreselijk bezorgd __________ zijn.

13Drie ministers blijken __________ de fraude betrokken te zijn.

14Deze oefening heeft betrekking __________bladzijde 16.

15Ik ben erg benieuwd __________ je nieuwe vriend.

16De bouwvakkers besloten __________ een staking over te gaan.

17Zij behoort __________ de beste zwemsters van de wereld.

18Je mag je niet ________ zaken van anderen bemoeien.

19De brief is bijna klaar, ik ben er__________ bezig.

Oefening 31Ik ben gek __________ mijn oma. Ze is al heel oud maar nog heel vitaal en ze kan heel leuk over vroeger vertellen.

2Oh, heb je morgen rijexamen? Ik zal __________ je denken en voor je duimen.

3Heb jij de plannen over de nieuwe sluitingstijden van de winkels gehoord? Hoe denk jij daar__________?

4Paul zegt dat hij op tijd op de vergadering zal komen. Ik geloof niet _________ die belofte van hem. Hij is nog nooit op tijd geweest.

5Ik houd erg van opera's. Daar kan ik enorm __________ genieten.

6Die opmerking van Bernard vond ik niet leuk. Ik erger me _____ hem.

7Ik ben het niet __________ je eens dat drugs gelegaliseerd moeten worden.

8Zou ik even gebruik kunnen maken __________ de telefoon?

9Ik heb een tekst geschreven. Zou jij commentaar kunnen geven __________ de inhoud?

10Ik heb totaal geen ervaring __________ computers en ze interesseren me eigenlijk ook niet.

11Als u __________ de cursus wilt deelnemen, dient u het formulier voor 14 april a.s. te retourneren.

12Hij doelde __________ mij toen hij zei dat sommige mensen vergeten dat dit een commercieel bedrijf is.

13We kunnen het onderling maar niet eens worden __________ de tekst voor de folder. We hebben daarom een reclamebureau ingeschakeld.

14Ik ben gergerd __________ zijn opmerking dat ik te lang pauzeer.

15Ik heb geen zin om vrijdagmiddag te borrelen en je kan me er ook niet __________ dwingen.

16Jij dwingt me __________ uitspraken die ik niet wil doen.

17__________ deze gegevens kun je concluderen dat de tentoonstelling een groot succes was.

18Bij gebrek __________ studenten gaat dit vak niet door.

Oefening 4

1Volgens mij is hij heel geschikt __________ een administratieve functie.

2Waarom kijk je altijd zo __________ mij?

3Ik was er helemaal niet __________ op de hoogte dat het gebouw vanmiddag om 2 uur sluit.

4 Ik woon nu 10 jaar in Groningen. In het begin moest ik wennen __________ het wonen in de stad maar nu vind ik het heel normaal.

5 Ik interesseer me totaal niet __________ politiek.

6Veel mensen denken dat de maanstand invloed heeft __________ mensen.

7Weet jij of er dit weekend kans is __________ regen?

8Ik hecht me erg __________ mijn kat. Ik vind het niet gezellig in huis als hij er niet is.

9Zou je voor mij kunnen informeren ___________ de vertrektijden van de treinen naar Zwolle?

10Uit onderzoek blijkt dat mensen het meest moeten lachen __________ onschuldige grapjes.

11Misschien kan Joke je helpen, zij is erg goed __________ het redigeren van teksten.

12Ik ben erg __________ mijn collega gesteld en ik vind het jammer dat hij weggaat.

13De tuin achter mijn huis grenst __________ de straat.

14Hij geeft altijd en overal kritiek __________ dingen die andere mensen doen.

15Als u zich interesseert __________ literatuur moet u de culturele bijlage van deze krant eens lezen.

16Ik heb een hekel __________ actiefilms.

17Jouw vraag herinnert me er__________ dat ik nog een cadeautje voor Peter moet kopen.

Oefening 51Iedereen vindt dat ik erg __________ mijn zus lijk.

2Willen jullie er rekening __________ houden dat het gebouw vanavond dicht is?

3Ik zou graag met je mee willen naar Canada maar het ontbreekt me __________ geld.

4Ik word gek van die man; hij luistert nooit __________ mij.

5Ik houd er__________ op. Ik heb geen zin meer.

6Ik begrijp niet dat die twee met elkaar getrouwd zijn. Ik vind ze totaal niet __________ elkaar passen.

7Zou je vanavond __________ Pelle kunnen passen?

8Iedereen heeft recht __________ betaalde arbeid maar veel mensen kunnen geen werk vinden.

9Maaike heeft een nieuw huis gekocht en ik ben er erg nieuwsgierig __________.

10Ik heb hem er niet __________ kunnen overtuigen dat zijn ideen niet uitvoerbaar zijn.

11Ik ben de enige die vandaag moet werken. Ik krijg bijna medelijden __________ mezelf.

12Ik kan nooit __________ hem rekenen; hij belooft van alles maar doet niets.

13Als u nu een wasmachine koopt, profiteert u __________ onze reclamestunt.

14Ik wil er wel __________ raden maar ik heb geen idee hoeveel inwoners Haren heeft.

15Het idee voor zijn boek is ontstaan __________ een opmerking die jij maakte.

16Ik ben niet zo ongerust __________ het voortbestaan van mijn baan. Ik denk dat het wel goed komt.

17Hij reageerde __________ jouw opmerking als een stier op een rode lap.

Oefening 61Ik ben na zeven keer geslaagd __________ mijn rijexamen.

2Hij is er__________ geslaagd de deadline te halen.

3Wij streven dit jaar __________ een omzet van een miljoen.

4Je kunt er__________ uitgaan dat ik er op tijd ben.

5Vergeleken __________ vorig jaar hebben we nu een prachtige lente.

6Ik ben er trots _________ dat we zoveel succes hebben.

7Ik twijfel er nog __________ of ik mee zal gaan of niet.

8__________ het laatste punt wil ik nog toevoegen dat we praten over de cijfers van 2001.

9Hij solliciteerde _________ een baan als bureauredacteur.

10Het bestuur is tevreden __________ de behaalde resultaten.

11Ik heb me gespecialiseerd __________ jeugdliteratuur.

12Dit behoort niet tot mijn takenpakket en ik voel me er dan ook niet verantwoordelijk __________.

13Dit is een voorbeeld van een uitzondering __________ de regel.

14Ik twijfel er niet __________ dat je de waarheid spreekt.

15Ik vind touwtrekken heel leuk maar ik ben er lichamelijk niet __________ in staat.

16De inschrijvingen voor deze zomer zijn tegengesteld __________ de inschrijvingen van afgelopen jaar.

Oefening 71Ik heb drie kwartier __________ je gewacht en ben toen maar gaan eten.

2Ik heb een drukke tijd achter de rug. Ik verlang __________ rust.

3Ik weet niet wat we vanavond moeten eten. Heb jij een voorkeur __________ iets?

4Hebben jullie nog vragen __________ deze tekst?

5De school vraagt de ouders ________ een bijdrage voor de schoolreis.

6Op rookartikelen staat een waarschuwing __________ de gevaren van roken.

7Ik waarschuw je __________ die man: hij is onbetrouwbaar.

8Weet jij waar mijn sleutels zijn? Ik loop al uren __________ ze te zoeken.

9Kan ik er__________ vertrouwen dat dit gesprek tussen ons blijft?

10Het klinkt misschien wat merkwaardig maar veel mensen zijn verslaafd __________ chocolade.

11Iedere keer als ik naar mijn verzekeringskantoor bel word ik verwezen __________ iemand anders. Een simpel telefoontje kost me op die manier al snel een kwartier.

12Hoe verhoudt het aantal mannen zich __________ het aantal vrouwen bij dat bedrijf?

13Ik heb er geen zin meer _________. Ik ga naar huis.

14Waarom is Andreas zo stil? Oh, die is zich geestelijk aan het voorbereiden __________ zijn examen.

15Wij wijten de slechte resultaten __________ de mislukte reclamecampagne.

16Irene kwam net langs en ze vroeg nog __________ jou.

17Ik wil jullie verzoeken __________ de gegevens uiterlijk woensdag aan mij te geven.

18Ben je er zeker _________ dat dit boek opnieuw uitgegeven is?

19Als we een nieuw tijdstip moeten kiezen voor de volgende vergadering geef ik de voorkeur _______ maandagmiddag.ANTWOORDENOefening 11aan

2in, voor

3tot

4toe (ertoe 1 woord)5aan

6met

7mee

8van

9van

10mee/aan

11met

12op

13op

14voor/van

15op

16uit

17aan

18op

19op

Oefening 21op

2over/om

3mee

4bij

5uit

6tot

7over

8met

9over10voor

111van

112om

113bij

114op

115naar

116tot

117tot

118 met

19 mee (ermee 1 woord)Oefening 311op

22aan

33over

44in

55van

66aan

77met

88van

99op

110met

111aan

112op

113over

114over

115toe116tot

117uit

118aanOefening 4

11voor

2naar

3van

4aan

5voor

6op

7op

8aan

9naar

10om

11in

12op

13aan

14op

15voor

16aan

17aan (eraan 1 woord)Oefening 51 op

2 mee

3 aan

4 naar

5 mee (ermee 1 woord)6 bij

7 op

8 op

9 naar

10 van

11 met

12 op

13 van

14 naar

15 door

16 over

17 op

Oefening 61 voor

2 in (erin 1 woord)3 naar

4 van (ervan 1 woord)5 met

6 op

7 over

8 aan

9 naar

10 over

11 in

12 voor

13 op

14 aan

15 toe

16 aan

Oefening 711op22naar

33voor

44over

55om

6voor/tegen

77 voor

8naar

9op (erop 1 woord)110aan

11naar

12tot

13 in

14 op

15aan

16 naar

17 om

18 van

19 aan

I:\duitsedocenten\blended learning\werkwoordenmetvasteprepositie.DOC