werkwoordenmetvasteprepositie
description
Transcript of werkwoordenmetvasteprepositie
Instructie bij combinaties met een vast voorzetsel
WERKWOORDEN MET EEN VASTE PREPOSITIEMaak een oefening, vul een prepositie (voorzetsel) in.
Controleer je antwoord; onder aan het document staan de goede antwoorden.Noteer voor jezelf welke antwoorden je fout had, of waarbij je erg twijfelde. Herhaal die combinaties (werkwoorden met prepositie) zo nu en dan.Oefening 11Ik heb behoefte __________ iets hartigs.
2Als je inkomen onder een bepaalde grens ligt kom je __________ aanmerking __________ huursubsidie.
3Met dit voorstel wil ik een aanzet geven __________ een betere communicatie binnen ons bedrijf.
4Piet heeft de aanzet er__________ gegeven.
5Als ik jou was, zou ik er niet __________ beginnen.
6Als jullie akkoord gaan __________ deze beslissing wil ik naar het volgende agendapunt gaan.
7Irene gaat er niet __________ akkoord dat we tot half 6 moeten doorwerken in het vervolg.
8Ik vind carpoolen een goed idee maar ik vind het wel een nadeel dat je zo afhankelijk bent __________ anderen.
9Ik weet nog niet of ik meega. Dat hangt een beetje af __________ de tijd die ik beschikbaar heb.
10Ik heb nu geen tijd om de tekst te typen. Ik zal er morgen als eerste __________ beginnen.
11We beginnen ____________ punt 4 van de agenda.
12Tijdens de vergadering zal Maria wat aanvulling geven __________ deze cijfers.13Waarom geef je geen antwoord __________ mijn vraag?
14Omdat ik vroeger gebeten ben door een hond ben ik nu vreselijk bang __________ alle honden.
15Karin beweert dat hij niet te vertrouwen is maar dat is nergens __________ gebaseerd.
16Ik vind deze gegevens erg onduidelijk, ik kan er niets __________ afleiden.
17Omdat mijn dochter niet hard fietst, pas ik mijn tempo aan haar __________.
18Door hard te schreeuwen vestigde de drenkeling de aandacht __________ zichzelf.
19Ik heb me geabonneerd __________ een tijdschrift.
Oefening 21Mijn collega is boos __________ mij omdat ik zout in haar koffie heb gedaan.
2Ik ben boos __________ het feit dat je mij niet op de hoogte houdt.
3Hij bemoeit zich altijd overal __________.
4Wij hebben belang _________ een goede relatie met de universiteit, want de universiteit kan veel voor ons doen.
5Het diner bestaat __________ een voorgerecht, de hoofdmaaltijd en een dessert.
6Ik behoor __________ de afdeling 'planning'.
7Ik beschik deze week __________ een auto.
8Je moet me nu niet storen want ik ben geconcentreerd bezig __________ een paar oefeningen.
9Ik ben bezorgd __________ de stijgende werkloosheid.
10Mevrouw, hebt u belangstelling __________ de Eerste Nederlandse Boekenclub?
11Ik was me er niet __________ bewust dat het al zo laat was.
12Als ik een kind zou hebben, zou ik er vreselijk bezorgd __________ zijn.
13Drie ministers blijken __________ de fraude betrokken te zijn.
14Deze oefening heeft betrekking __________bladzijde 16.
15Ik ben erg benieuwd __________ je nieuwe vriend.
16De bouwvakkers besloten __________ een staking over te gaan.
17Zij behoort __________ de beste zwemsters van de wereld.
18Je mag je niet ________ zaken van anderen bemoeien.
19De brief is bijna klaar, ik ben er__________ bezig.
Oefening 31Ik ben gek __________ mijn oma. Ze is al heel oud maar nog heel vitaal en ze kan heel leuk over vroeger vertellen.
2Oh, heb je morgen rijexamen? Ik zal __________ je denken en voor je duimen.
3Heb jij de plannen over de nieuwe sluitingstijden van de winkels gehoord? Hoe denk jij daar__________?
4Paul zegt dat hij op tijd op de vergadering zal komen. Ik geloof niet _________ die belofte van hem. Hij is nog nooit op tijd geweest.
5Ik houd erg van opera's. Daar kan ik enorm __________ genieten.
6Die opmerking van Bernard vond ik niet leuk. Ik erger me _____ hem.
7Ik ben het niet __________ je eens dat drugs gelegaliseerd moeten worden.
8Zou ik even gebruik kunnen maken __________ de telefoon?
9Ik heb een tekst geschreven. Zou jij commentaar kunnen geven __________ de inhoud?
10Ik heb totaal geen ervaring __________ computers en ze interesseren me eigenlijk ook niet.
11Als u __________ de cursus wilt deelnemen, dient u het formulier voor 14 april a.s. te retourneren.
12Hij doelde __________ mij toen hij zei dat sommige mensen vergeten dat dit een commercieel bedrijf is.
13We kunnen het onderling maar niet eens worden __________ de tekst voor de folder. We hebben daarom een reclamebureau ingeschakeld.
14Ik ben gergerd __________ zijn opmerking dat ik te lang pauzeer.
15Ik heb geen zin om vrijdagmiddag te borrelen en je kan me er ook niet __________ dwingen.
16Jij dwingt me __________ uitspraken die ik niet wil doen.
17__________ deze gegevens kun je concluderen dat de tentoonstelling een groot succes was.
18Bij gebrek __________ studenten gaat dit vak niet door.
Oefening 4
1Volgens mij is hij heel geschikt __________ een administratieve functie.
2Waarom kijk je altijd zo __________ mij?
3Ik was er helemaal niet __________ op de hoogte dat het gebouw vanmiddag om 2 uur sluit.
4 Ik woon nu 10 jaar in Groningen. In het begin moest ik wennen __________ het wonen in de stad maar nu vind ik het heel normaal.
5 Ik interesseer me totaal niet __________ politiek.
6Veel mensen denken dat de maanstand invloed heeft __________ mensen.
7Weet jij of er dit weekend kans is __________ regen?
8Ik hecht me erg __________ mijn kat. Ik vind het niet gezellig in huis als hij er niet is.
9Zou je voor mij kunnen informeren ___________ de vertrektijden van de treinen naar Zwolle?
10Uit onderzoek blijkt dat mensen het meest moeten lachen __________ onschuldige grapjes.
11Misschien kan Joke je helpen, zij is erg goed __________ het redigeren van teksten.
12Ik ben erg __________ mijn collega gesteld en ik vind het jammer dat hij weggaat.
13De tuin achter mijn huis grenst __________ de straat.
14Hij geeft altijd en overal kritiek __________ dingen die andere mensen doen.
15Als u zich interesseert __________ literatuur moet u de culturele bijlage van deze krant eens lezen.
16Ik heb een hekel __________ actiefilms.
17Jouw vraag herinnert me er__________ dat ik nog een cadeautje voor Peter moet kopen.
Oefening 51Iedereen vindt dat ik erg __________ mijn zus lijk.
2Willen jullie er rekening __________ houden dat het gebouw vanavond dicht is?
3Ik zou graag met je mee willen naar Canada maar het ontbreekt me __________ geld.
4Ik word gek van die man; hij luistert nooit __________ mij.
5Ik houd er__________ op. Ik heb geen zin meer.
6Ik begrijp niet dat die twee met elkaar getrouwd zijn. Ik vind ze totaal niet __________ elkaar passen.
7Zou je vanavond __________ Pelle kunnen passen?
8Iedereen heeft recht __________ betaalde arbeid maar veel mensen kunnen geen werk vinden.
9Maaike heeft een nieuw huis gekocht en ik ben er erg nieuwsgierig __________.
10Ik heb hem er niet __________ kunnen overtuigen dat zijn ideen niet uitvoerbaar zijn.
11Ik ben de enige die vandaag moet werken. Ik krijg bijna medelijden __________ mezelf.
12Ik kan nooit __________ hem rekenen; hij belooft van alles maar doet niets.
13Als u nu een wasmachine koopt, profiteert u __________ onze reclamestunt.
14Ik wil er wel __________ raden maar ik heb geen idee hoeveel inwoners Haren heeft.
15Het idee voor zijn boek is ontstaan __________ een opmerking die jij maakte.
16Ik ben niet zo ongerust __________ het voortbestaan van mijn baan. Ik denk dat het wel goed komt.
17Hij reageerde __________ jouw opmerking als een stier op een rode lap.
Oefening 61Ik ben na zeven keer geslaagd __________ mijn rijexamen.
2Hij is er__________ geslaagd de deadline te halen.
3Wij streven dit jaar __________ een omzet van een miljoen.
4Je kunt er__________ uitgaan dat ik er op tijd ben.
5Vergeleken __________ vorig jaar hebben we nu een prachtige lente.
6Ik ben er trots _________ dat we zoveel succes hebben.
7Ik twijfel er nog __________ of ik mee zal gaan of niet.
8__________ het laatste punt wil ik nog toevoegen dat we praten over de cijfers van 2001.
9Hij solliciteerde _________ een baan als bureauredacteur.
10Het bestuur is tevreden __________ de behaalde resultaten.
11Ik heb me gespecialiseerd __________ jeugdliteratuur.
12Dit behoort niet tot mijn takenpakket en ik voel me er dan ook niet verantwoordelijk __________.
13Dit is een voorbeeld van een uitzondering __________ de regel.
14Ik twijfel er niet __________ dat je de waarheid spreekt.
15Ik vind touwtrekken heel leuk maar ik ben er lichamelijk niet __________ in staat.
16De inschrijvingen voor deze zomer zijn tegengesteld __________ de inschrijvingen van afgelopen jaar.
Oefening 71Ik heb drie kwartier __________ je gewacht en ben toen maar gaan eten.
2Ik heb een drukke tijd achter de rug. Ik verlang __________ rust.
3Ik weet niet wat we vanavond moeten eten. Heb jij een voorkeur __________ iets?
4Hebben jullie nog vragen __________ deze tekst?
5De school vraagt de ouders ________ een bijdrage voor de schoolreis.
6Op rookartikelen staat een waarschuwing __________ de gevaren van roken.
7Ik waarschuw je __________ die man: hij is onbetrouwbaar.
8Weet jij waar mijn sleutels zijn? Ik loop al uren __________ ze te zoeken.
9Kan ik er__________ vertrouwen dat dit gesprek tussen ons blijft?
10Het klinkt misschien wat merkwaardig maar veel mensen zijn verslaafd __________ chocolade.
11Iedere keer als ik naar mijn verzekeringskantoor bel word ik verwezen __________ iemand anders. Een simpel telefoontje kost me op die manier al snel een kwartier.
12Hoe verhoudt het aantal mannen zich __________ het aantal vrouwen bij dat bedrijf?
13Ik heb er geen zin meer _________. Ik ga naar huis.
14Waarom is Andreas zo stil? Oh, die is zich geestelijk aan het voorbereiden __________ zijn examen.
15Wij wijten de slechte resultaten __________ de mislukte reclamecampagne.
16Irene kwam net langs en ze vroeg nog __________ jou.
17Ik wil jullie verzoeken __________ de gegevens uiterlijk woensdag aan mij te geven.
18Ben je er zeker _________ dat dit boek opnieuw uitgegeven is?
19Als we een nieuw tijdstip moeten kiezen voor de volgende vergadering geef ik de voorkeur _______ maandagmiddag.ANTWOORDENOefening 11aan
2in, voor
3tot
4toe (ertoe 1 woord)5aan
6met
7mee
8van
9van
10mee/aan
11met
12op
13op
14voor/van
15op
16uit
17aan
18op
19op
Oefening 21op
2over/om
3mee
4bij
5uit
6tot
7over
8met
9over10voor
111van
112om
113bij
114op
115naar
116tot
117tot
118 met
19 mee (ermee 1 woord)Oefening 311op
22aan
33over
44in
55van
66aan
77met
88van
99op
110met
111aan
112op
113over
114over
115toe116tot
117uit
118aanOefening 4
11voor
2naar
3van
4aan
5voor
6op
7op
8aan
9naar
10om
11in
12op
13aan
14op
15voor
16aan
17aan (eraan 1 woord)Oefening 51 op
2 mee
3 aan
4 naar
5 mee (ermee 1 woord)6 bij
7 op
8 op
9 naar
10 van
11 met
12 op
13 van
14 naar
15 door
16 over
17 op
Oefening 61 voor
2 in (erin 1 woord)3 naar
4 van (ervan 1 woord)5 met
6 op
7 over
8 aan
9 naar
10 over
11 in
12 voor
13 op
14 aan
15 toe
16 aan
Oefening 711op22naar
33voor
44over
55om
6voor/tegen
77 voor
8naar
9op (erop 1 woord)110aan
11naar
12tot
13 in
14 op
15aan
16 naar
17 om
18 van
19 aan
I:\duitsedocenten\blended learning\werkwoordenmetvasteprepositie.DOC