Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op...

64
Academiejaar 2013 2014 Tweedekansexamenperiode Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op het eetgedrag van kinderen? Een kwalitatieve studie met focusgroepen. Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinisch Psychologie Promotor: Dr. Ellen Moens Begeleiding: Laura Vandeweghe 00905299 Ellen Boudry

Transcript of Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op...

Page 1: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

Academiejaar 2013 – 2014

Tweedekansexamenperiode

Welke omgevingsaspecten hebben een positieve

invloed op het eetgedrag van kinderen?

Een kwalitatieve studie met focusgroepen.

Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van

Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinisch Psychologie

Promotor: Dr. Ellen Moens

Begeleiding: Laura Vandeweghe

00905299

Ellen Boudry

Page 2: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

Ondertekende, Ellen Boudry, geeft toelating tot het raadplegen van deze scriptie

door derden.

Page 3: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

WOORD VOORAF

Een thesis wordt gezien als ‘de kers op de taart’ na een vijfjarige opleiding aan

de universiteit. Ik heb deze periode ervaren als bijzonder leerrijk en boeiend. Tijdens het

schrijven van deze masterproef werd ik echter geconfronteerd met stressmomenten

waarop ik door het bos de bomen niet meer zag. Daarom zou ik graag enkele mensen

bedanken die me tijdens het schrijven van deze thesis hebben ondersteund.

In eerste plaats mijn begeleidster Laura Vandeweghe voor de constructieve

feedbackmomenten en tijd die ze besteedde aan het nalezen van mijn masterproef. Haar

hulp bij de kwalitatieve data-analyse en literatuurstudie van deze thesis stel ik zeer op

prijs.

Mijn promotor, Dr. Ellen Moens om mij de kans te geven mij te verdiepen in dit

onderzoeksdomein en toe te leggen op deze boeiende studie. Haar grondige nalezing

van mijn werk en goede, bruikbare suggesties zorgden ervoor dat deze thesis naar een

hoger kwaliteitsniveau gebracht kon worden.

Ik wil tegelijk graag mijn ouders bedanken voor de kansen die ze mij geboden

hebben en hun financiële steun. Dankzij hen kon ik voor een studierichting kiezen die

mij interesseerde. Ik dank hen voor het vertrouwen en geloof die ze gedurende vijf jaar

in mij hebben gehad.

Mijn vrienden die gedurende deze periode dicht bij mij stonden en naar me

hebben geluisterd. Dit niet enkel tijdens het schrijven van deze masterproef maar ook

tijdens mijn hele studententijd. We hebben samen naar dit moment toegewerkt en met

tijd en stond ook genoten van deze mooie periode. Jana, Margaux en Ine, voor de

aangename, gezamenlijke thesismomenten in de bib.

Alle ouders, onthaalouders en begeleiders van kinderdagverblijven die

deelnamen aan deze studie wil ik bedanken. Wendy De Weyer en Caroline Boudry van

het VBKJ (Vernieuwing in de Basisvoorzieningen voor Jonge Kinderen) voor hun

significante bijdrage aan dit onderzoek.

Tot slot richt ik graag een woordje van dank naar mijn vriend, Dylan, voor het

nalezen van deze scriptie en zijn steun gedurende deze intensieve periode.

Page 4: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

I

INHOUDSOPGAVE

INHOUDSOPGAVE .............................................................................................. I

LIJST MET TABELLEN EN FIGUREN ........................................................... III

ABSTRACT .......................................................................................................... 1

EETONTWIKKELING ........................................................................................ 2

De groeiende obesitasepidemie en het belang van gezonde voeding ................ 3

Voedselvoorkeuren............................................................................................ 4

Genetische predisposities .................................................................................. 4

Omgevingsfactoren ........................................................................................... 6

Herhaalde blootstelling aan voedsel. ............................................................. 6

Klassieke leerprocessen................................................................................. 7

Sociale context. ........................................................................................... 11

Kwalitatief onderzoek naar het gebruik van voedingsstrategieën ................... 15

Conclusie en onderzoeksvraag ........................................................................ 18

METHODE ......................................................................................................... 22

Participanten .................................................................................................... 22

Procedure ......................................................................................................... 23

Statistische analyses ........................................................................................ 30

RESULTATEN ................................................................................................... 31

Omgevingsprikkels.......................................................................................... 31

Zintuigelijke sensaties. ................................................................................ 31

Beschikbaarheid. ......................................................................................... 35

Sfeer. ........................................................................................................... 35

Strategieën ....................................................................................................... 36

Page 5: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

II

Modeling. .................................................................................................... 36

Herhaaldelijk aanbieden. ............................................................................. 37

Aanmoedigen. ............................................................................................. 38

Belonen........................................................................................................ 38

Betrokkenheid kookproces. ......................................................................... 40

DISCUSSIE ......................................................................................................... 41

Omgevingsprikkels.......................................................................................... 42

Strategieën ....................................................................................................... 43

Sterktes en beperkingen van het onderzoek .................................................... 45

Suggesties voor toekomstig onderzoek ........................................................... 46

Praktische en klinische implicaties ................................................................. 47

Conclusie ......................................................................................................... 48

REFERENTIELIJST ........................................................................................... 49

Page 6: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

III

LIJST MET TABELLEN EN FIGUREN

Tabel 1

Overzicht kwalitatieve studies naar het gebruik van voedingsstrategieën

Tabel 2

Leidraad eerste drie focusgroepen (begeleiders kinderdagverblijven, onthaalouders en

ouders)

Tabel 3

Voorbeelden van specifieke situaties gerelateerd aan eetmomenten, besproken tijdens

de vierde focusgroep met ouders

Tabel 4

Vragen bij specifieke positieve en negatieve situaties, gebruikt tijdens de vierde

focusgroep met ouders

Tabel 5

Leidraad vierde focusgroep met ouders

Figuur 1

Conceptueel model voor eetgedrag van jonge kinderen

Page 7: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

1

ABSTRACT

Achtergrond: Uit de literatuur blijkt dat voedselvoorkeuren de voornaamste predictor

zijn van de voedselinname van jonge kinderen. De omgeving speelt een cruciale rol in

de totstandkoming van voedselvoorkeuren. Voedselvoorkeuren ontstaan voornamelijk

onder invloed van leerprocessen vanuit de omgeving, zoals klassieke conditionering,

operante conditionering en sociale facilitatie. Deze studie onderzoekt op kwalitatieve

wijze welke omgevingsaspecten een positieve invloed hebben op het eetgedrag van

kinderen tussen één en zes jaar.

Methode: Vier focusgroepen werden georganiseerd tussen mei 2013 en februari 2014

in samenwerking met het VBJK (Vernieuwing in de Basisvoorzieningen voor Jonge

Kinderen). Tijdens deze gesprekken werd op exploratieve wijze informatie verzameld

met betrekking tot de onderzoeksvraag. In totaal namen 33 personen deel aan deze

studie, waaronder ouders (n = 14), onthaalouders (n = 9) en personeel van

kinderdagverblijven (n = 10). De groepsdiscussies werden opgenomen, uitgeschreven

en geanalyseerd in NVivo, gebruik makend van thematische analyse.

Resultaten: Uit de kwalitatieve analyse bleek dat verschillende omgevingsaspecten een

positieve invloed hebben op het eetgedrag van jonge kinderen. Deze omgevingsaspecten

werden onderverdeeld in omgevingsprikkels en strategieën. Zintuigelijke sensaties,

beschikbaarheid en sfeer zijn omgevingsprikkels die het eetgedrag van kinderen positief

beïnvloeden. Daarnaast bleek dat ouders, onthaalouders en personeel van

kinderdagverblijven gebruik maken van bevorderende strategieën zoals modeling,

herhaaldelijk aanbieden, aanmoediging en beloning.

Conclusie: Verschillende omgevingsprikkels en strategieën die bovendien het

eetgedrag van kinderen positief beïnvloeden werden door ouders, onthaalouders en

personeel van kinderdagverblijven aangehaald. De omgevingsprikkels zijn consistent

met de uitgangspunten van klassieke conditionering. De strategieën kunnen

teruggekoppeld worden naar theoretische modellen zoals operante conditionering en

observationeel leren.

Sleutelwoorden: eetontwikkeling, eetomgeving, voedingsstrategieën, leerprocessen,

eetgedrag, focusgroepen

Page 8: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

2

De eerste levensjaren zijn cruciaal in de eetontwikkeling van jonge kinderen.

Tijdens deze periode wordt namelijk de basis gelegd voor de latere eetgewoontes en

voedselvoorkeuren (Kelder, Perry, Klepp, & Lytle, 1994). Vele factoren hebben een

invloed op de eetontwikkeling van jonge kinderen. Genetische predisposities en

omgevingsfactoren interageren met elkaar en zorgen zo voor een uniek patroon van

voedselvoorkeuren bij elk kind. In recente overzichtsartikelen binnen dit

onderzoeksdomein hanteert men steeds een biopsychosociale benadering op

eetontwikkeling. Hierbij gaat men ervan uit dat eetgedrag zich ontwikkelt onder invloed

van een complex samenspel tussen biologische, psychologische en sociale factoren

(Gahagan, 2012; Ventura & Worobey, 2013).

In de huidige studie leggen we de focus op de eetomgeving van jonge kinderen

tussen één en zes jaar. De eetomgeving speelt een uitermate belangrijke rol in de

eetontwikkeling van jonge kinderen. Dit betekent concreet dat eetgedrag gevormd wordt

binnen primaire sociale omgevingen zoals bijvoorbeeld het gezin en

kinderdagverblijven (Nicklas et al., 2001). Enerzijds zijn er invloeden in de

eetomgeving van kinderen die hun eetontwikkeling positief beïnvloeden, anderzijds

zijn er ook omgevingsinvloeden die een negatieve impact hebben op de

eetontwikkeling. In dit onderzoek gaan we op een kwalitatieve manier via focusgroepen

op zoek naar aspecten in de eetcontext die het eetgedrag van jonge kinderen tot en met

zes jaar bevorderen. Hierbij werd rekening gehouden met verschillende eetomgevingen

van jonge kinderen. Er werd informatie verzameld via ouders, onthaalouders en

begeleiders uit kinderdagverblijven.

EETONTWIKKELING

Het onderzoek dat in deze scriptie beschreven wordt, is ontstaan door de

verontrustende stijging van de prevalentie van overgewicht en obesitas wereldwijd,

zowel bij volwassen als bij kinderen. De promotie en het belang van gezonde voeding is

aldus een maatschappelijk thema dat prioritair is ter preventie van obesitas en allerlei

chronische ziektes op lange termijn. Hieronder wordt in eerste instantie kort verder

ingegaan op de groeiende obesitasepidemie, met daaraan het belang van gezonde

voeding voor jonge kinderen gekoppeld. Daarna wordt de overstap gemaakt naar

Page 9: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

3

voedselvoorkeuren en worden de beïnvloedende factoren in het ontstaan van

voedselvoorkeuren uitgebreid aangehaald.

De groeiende obesitasepidemie en het belang van gezonde voeding

Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (http://www.who.int) worden

overgewicht en obesitas gedefinieerd als: “an abnormal or excessive fat accumulation

that may impair health.”. De meest gebruikte maat om overgewicht en obesitas bij

volwassenen vast te stellen is de Body Mass Index (BMI). Het BMI wordt berekend

door het gewicht in kilogram te delen door de gekwadrateerde lengte in meter (kg/m2).

Een individu met een BMI gelijk aan of groter dan 25 wordt gezien als een persoon met

overgewicht. Vanaf een BMI gelijk aan of groter dan 30 spreekt men van obesitas

(http://www.who.int). Voor kinderen en jongeren hanteert men leeftijdsspecifieke

grenzen bij de assessment van overgewicht en obesitas (Cole, Freeman, & Preece,

1995). In 2010 werd het aantal kinderen onder de vijf jaar met overgewicht op meer dan

42 miljoen geschat (http://www.who.int). In 2012 bedroeg de prevalentie van obesitas

bij volwassen in de Verenigde Staten 34,9% (Ogden, Carroll, Kit, & Flegal, 2013). Uit

diezelfde studie van Ogden en collega’s bleek dat 16,9% van de Amerikaanse jongeren

tussen twee en negentien jaar oud obees is. De meest recente cijfers hieromtrent voor

ons land staan vermeld in de Belgische gezondheidsenquête van 2008. Hieruit blijkt dat

33% van de meerderjarige Belgische bevolking te maken heeft met overgewicht (BMI

tussen 25 en 30) en 14% obees is (BMI ≥ 30) (Federale Overheidsdienst

Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu [FOD

Volksgezondheid], 2008). De cijfers voor de Belgische jongeren zijn zeer

verontrustend, 18% van de kinderen en jongeren tussen twee en zeventien jaar heeft

overgewicht. Aan laatstgenoemd percentage dient voldoende aandacht besteed te

worden, aangezien overgewicht op jonge leeftijd een significante voorspeller is voor

overgewicht in de adolescentie en latere volwassenheid (FOD Volksgezondheid, 2008;

Whitaker, Wright, Pepe, Seidel & Dietz, 1997). Vandaar het belang van gezonde

voeding tijdens de eerste levensjaren, onder andere ter preventie van aandoeningen in de

toekomst zoals obesitas en diabetes type II (Spruijt-Metz, 1999). Onderzoek toont aan

dat de inname van groenten en fruit in de kindertijd het risico op chronische ziektes en

kanker verkleint (Maynard, Gunnell, Emmett, Frankel, & Smith, 2003). In het Verenigd

Koninkrijk worden volwassenen aangeraden om minstens vijf porties fruit en groenten

Page 10: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

4

per dag te eten (Food Standards Agency [FSA], 2006). Het Vlaams Instituut voor

Gezondheidspromotie en Ziektepreventie (VIGeZ) adviseert Vlaamse volwassenen om

300 gram groenten en 250 gram fruit per dag te consumeren (VIGeZ, 2012). Volgens

Kind en Gezin en VIGeZ hebben kinderen tussen drie en zes jaar dagelijks nood aan

twee à drie groentelepels, wat overeenstemt met 100 à 150 gram groenten per dag.

Daarnaast wordt voor kleuters één à twee stukken fruit per dag aanbevolen (VIGeZ,

2012).

Voedselvoorkeuren

Ondanks het belang van gezonde voeding voor de ontwikkeling en groei van

jonge kinderen voldoet de voeding van de meeste kinderen niet aan de huidige

voedselaanbevelingen. Vooral de consumptie van groenten en fruit bij jonge kinderen is

te laag en voldoet niet aan de dagelijks aanbevolen hoeveelheid (Guenther, Dodd,

Reedy, & Krebs-Smith, 2006; Lorson, Melgar-Quinonez, & Taylor, 2009). Daarentegen

is de inname van energierijk voedsel zoals snacks en frisdranken toegenomen (Wang,

Bleich, & Gortmaker, 2008). Aangezien voedselvoorkeuren de belangrijkste predictor is

van de voedselinname van kinderen (Birch, 1998; Fisher & Birch, 1995), is het

belangrijk om zicht te krijgen op de wijze waarop deze voorkeuren ontstaan.

Voedselvoorkeuren komen tot stand door een complexe interactie tussen genetische

predisposities en omgevingsfactoren (Birch, 1999). Aangezien ouders hun genen

doorgeven en tegelijk grotendeels verantwoordelijk zijn voor de eetomgeving waarin

kinderen opgroeien, is het soms moeilijk om genen en omgeving strikt uit elkaar te

halen. In onderstaande bespreking zal eerst worden ingegaan op de genetische

predisposities en vervolgens op de omgevingsfactoren die een rol spelen bij het ontstaan

van voedselvoorkeuren bij jonge kinderen en bijgevolg de voedselinname bepalen.

Genetische predisposities

Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling van

voedselvoorkeuren determineert, zijn de aangeboren smaakvoorkeuren. Reeds vanaf de

geboorte hebben baby’s een voorkeur voor zoete smaken (Desor, Maller, & Turner,

1973). Vanaf vier maanden krijgen ze ook over een duidelijke voorkeur voor zoute

smaken (Beauchamp, Cowart, Mennella, & Marsh, 1994; Schwartz, Issanchou, &

Nicklaus, 2009). Pasgeborenen weigeren echter zure en bittere smaken (Desor, Maller,

Page 11: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

5

& Andrews, 1975). Deze aangeboren predisposities zorgen ervoor dat kinderen

makkelijk voedsel accepteren met een zoete of zoute smaak en dat ze voedsel met een

zure of bittere smaak eerder weigeren (Birch, 1998). Hierbij aansluitend blijkt dat

genetische verschillen een rol spelen in de mate waarin mensen gevoelig zijn voor

bittere smaken (Benton, 2004). Kinderen die gevoelig zijn voor bittere smaken, zouden

een grotere voorkeur hebben voor zoet voedsel en zoete drankjes (Mennella, Pepino, &

Reed, 2005). Een duidelijke associatie tussen gevoeligheid voor bittere smaken en

voedselvoorkeuren werd in een studie van Gorovic en collega’s (2011) echter niet

aangetoond. De onderzoekers concludeerden dat omgevingsfactoren mogelijk

belangrijker zijn dan genetische predisposities in het begrijpen van de totstandkoming

van voedselvoorkeuren.

Ten tweede is het vanuit evolutionair oogpunt adaptiever om neofobisch te

reageren op ongekend voedsel. Zo vermijdt men namelijk de inname van giftige stoffen

(Birch, 1999). Dovey, Staples, Gibson, en Halford (2008, p. 182) definieerden het

begrip neofobie als: “the rejection of foods that are novel or unknown to the child”.

Neofobie heeft echter ook een keerzijde. Uit onderzoek blijkt dat een hoge mate van

neofobie geassocieerd is met een lagere consumptie van groenten en fruit (Cooke,

Wardle, & Gibson, 2003). De neofobische reactie is universeel en komt dus bij alle

kinderen voor (Pliner & Loewen, 1997). De intensiteit waarin de neofobische reactie

voorkomt is echter niet steeds hetzelfde bij alle kinderen. Ten eerste zijn er

interindividuele verschillen in de mate waarin neofobie voorkomt bij jonge kinderen

(Pliner & Loewen, 1997). Ten tweede is de neofobische reactie niet op elke leeftijd in

de kindertijd even hoog. Het verband tussen leeftijd en neofobie is namelijk

curvelineair. Tijdens het eerste levensjaar is neofobie minimaal, vervolgens bereikt het

een piek tussen de leeftijd van twee en zes jaar (Addessi, Galloway, Visalberghi, &

Birch, 2005). Daarna neemt de neofobische reactie terug af gedurende de latere

kindertijd en adolescentie. Tenslotte blijft neofobie relatief stabiel in de volwassenheid

(McFarlane & Pliner, 1997). Neofobie is dus maximaal wanneer kinderen zelfstandig

beginnen te bewegen en een hoger risico lopen op de inname van giftige substanties.

Ten derde beschikken mensen over een aangeboren associatief leervermogen.

Dit betekent concreet dat de mogelijkheid om zaken met elkaar te associëren genetisch

bepaald is. Dit mechanisme speelt een rol in het ontstaan van voedselvoorkeuren. Het

Page 12: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

6

zorgt ervoor dat we bepaalde voedingsmiddelen leren associëren met de context waarin

deze gegeten worden en met de consequenties die erop volgen (Birch, 1999). In

onderstaande uiteenzetting omtrent omgevingsfactoren zal verder ingegaan worden op

de klassieke leerprocessen die een rol spelen in de ontwikkeling van eetgedrag.

Omgevingsfactoren

Naast de hierboven vermelde genetische predisposities, speelt de omgeving een

sleutelrol in de eetontwikkeling van jonge kinderen. De omgeving is bepalend voor het

voedsel waarmee kinderen in contact komen en heeft op deze manier ook een

belangrijke impact op de voedselvoorkeuren van kinderen (Birch, 1999). Dit betekent

dat omgevingsfactoren bijgevolg een sterke invloed hebben op de voedselinname van

jonge kinderen. Omgevingsinvloeden hebben reeds vroeg in de eetontwikkeling een

invloed op de totstandkoming van voedselvoorkeuren. Vroege blootstellingen aan

verschillende smaken vinden plaats voor de geboorte via het vruchtwater en na de

geboorte via borstvoeding of flessenvoeding. Deze vroege blootstellingen hebben

positieve langetermijneffecten omdat ze de latere acceptatie van voedsel

vergemakkelijken (Cooke & Fildes, 2011). In deze scriptie staat de impact van

omgevingsfactoren op het eetgedrag van jonge kinderen centraal en dit vanaf het

moment dat kinderen in contact komen met vaste voeding. In het bijzonder zal er

getracht worden om omgevingsaspecten die het eetgedrag van kinderen positief

beïnvloeden te weerhouden. Hieronder zal eerst ingegaan worden op het belang van

herhaalde blootstelling aan vast voedsel tijdens de eetontwikkeling. Vervolgens worden

verschillende klassieke leerprocessen die zich afspelen in een bepaalde eetcontext

beschreven. Daarna wordt de sociale context en het gezinsklimaat in detail besproken.

Herhaalde blootstelling aan voedsel.

Ervaring met smaken en herhaalde blootstelling aan voedsel blijven gedurende

de hele eetontwikkeling van jonge kinderen toonaangevend in de totstandkoming van

voedselvoorkeuren. Voedsel herhaaldelijk aanbieden zorgt ervoor dat kinderen hiermee

vertrouwd raken (Cooke, 2007). Uit onderzoek van Birch (1979) bleek reeds dat de

mate waarin drie à vierjarige kinderen vertrouwd zijn met een voedingsmiddel, de

voorkeur voor dat voedingsmiddel voor een groot deel bepaald. De voorkeur voor een

voedingsmiddel zal dus stijgen in functie van het aantal herhaalde aanbiedingen

Page 13: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

7

(Sullivan & Birch, 1990). Dit is in overeenstemming met de mere exposure hypothese

van Zajonc (1968) die stelt dat onze voorkeur voor een stimulus stijgt naargelang het

aantal blootstellingen aan deze stimulus. Het aantal aanbiedingen die nodig zijn om de

voorkeur voor een voedingsmiddel te verhogen verschilt naargelang de leeftijd van het

kind. Hoe hoger de neofobische respons van kinderen, hoe meer aanbiedingen vereist

zijn (Cooke, 2007). Een studie met baby’s toont aan dat één enkele blootstelling aan een

voedingsmiddel voldoende is om de voorkeur voor dat voedingsmiddel te doen

toenemen (Sullivan & Birch, 1994). Naarmate kinderen ouder worden zijn meerdere

blootstellingen aan het ongekende voedsel noodzakelijk. Bij tweejarige kinderen zijn

meestal 5 à 10 blootstellingen aan het ongekend voedsel nodig (Birch & Marlin, 1982;

Birch, McPhee, Shoba, Pirok & Steinberg, 1987). Bij drie à vierjarige kinderen

daarentegen zijn tot 8 à 15 aanbiedingen vereist om de voorkeur voor een

voedingsmiddel te verhogen (Sullivan et al., 1990). Onderzoeksresultaten in dit domein

stemmen echter niet altijd overeen. Zo werd in recent onderzoek van Anzman-Frasca en

collega’s (2012) bij drie tot zesjarige kinderen gevonden dat slechts zes blootstellingen

aan een groente nodig waren om de voorkeur voor de groente te verhogen. Birch en

collega’s (1987) vonden ook dat de voorkeur voor voedsel enkel verhoogde door

blootstelling aan de smaak van het voedsel en niet door louter visuele blootstelling aan

het voedsel.

Klassieke leerprocessen.

Het vermogen van jonge kinderen om te leren werd hierboven onder genetische

predisposities reeds kort aangehaald. Dit vermogen is grotendeels genetisch bepaald. De

eigenlijke leerprocessen komen tot stand en het leren zelf speelt zich echter af in een

specifieke omgeving. Dit betekent concreet voor het eetgedrag van kinderen dat jonge

kinderen leren over eetgewoontes en voedsel in een bepaalde eetomgeving. Deze

leermechanismen ontwikkelen zich voor elk kind op een verschillende manier en zijn

bijgevolg sterk contextueel bepaald. Hieronder worden achtereenvolgens verschillende

leerprocessen besproken die belangrijk zijn binnen het voedingsdomein en vaak

terugkeren in de literatuur hieromtrent. Deze zijn flavour-flavour learning, flavour-

nutrient learning, flavour-consequence learning en flavour-context learning. Deze

verschillende leerprocessen geven het eetgedrag van jonge kinderen mede vorm. Ze zijn

gebaseerd op het principe van associatieve conditionering en kunnen ondergebracht

Page 14: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

8

worden onder klassieke of Pavloviaanse conditionering (Anzman-Frasca, Savage,

Marini, Fisher, & Birch, 2012; Havermans & Jansen, 2007).

Flavour-flavour learning.

Flavour-flavour learning werd experimenteel onderzocht door Havermans en

Jansen (2007). Dit leerproces valt terug op een klassieke of Pavloviaanse

conditioneringsprocedure. Hierbij worden verbanden tussen prikkels gemanipuleerd en

meer bepaald een neutrale smaak (CS) gepaard met een reeds geprefereerde, meestal

een zoete smaak (US). Eens de neutrale en geprefereerde smaak met elkaar gepaard

zijn, zou dit tot een stijging in de voorkeur van de neutrale smaak leiden. In het

experiment van Havermans en Jansen (2007) werden 21 kinderen gevraagd om zes

verschillende smaken van groenten te beoordelen en te rangschikken van het meest

lekker naar het minst lekker. De smaken van de groenten die de kinderen op de derde en

vierde plaats hadden gerangschikt, werden gezoet (CS+) ofwel niet gezoet (CS-). In

totaal vonden zes proeftrials plaats, gespreid over twee dagen. De onderzoekers

verwachtten hierna een stijging in de voorkeur van de smaak die gezoet werd (CS+) en

geen verschil in de voorkeur voor de smaak die niet gezoet werd (CS-). De analyses

werden uiteindelijk uitgevoerd op basis van data van 13 kinderen die het experiment

volledig doorliepen. De hypothese werd bevestigd en de resultaten wijzen erop dat

flavour-flavour learning een gunstige manier is om de voorkeur en aanvaarding van

groenten bij kinderen te bevorderen. Dit effect kan bovendien op korte tijd verkregen

worden en zou effectiever zijn dan louter herhaalde aanbieding van een smaak op zich

(Havermans & Jansen, 2007).

Flavour – nutrient learning.

Flavour-nutrient learning is een tweede leermechanisme dat gebruikt kan

worden om de voorkeur en aanvaarding van groenten in de vroege eetontwikkeling te

bevorderen. Bij deze leerprocedure die opnieuw ondergebracht kan worden onder

Pavloviaanse conditionering, wordt een neutrale smaak (CS) gepaard met een hoge

energetische waarde (US). Men gaat er bij dit leerproces van uit dat de smaak

geassocieerd wordt met een positief verzadigingsgevoel en dit op zijn beurt leidt tot een

stijging in de voorkeur voor deze smaak (Remy, Issanchou, Chabanet, & Nicklaus,

2013; Havermans & Jansen, 2007). Remy en collega’s (2013) vergeleken in een

Page 15: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

9

experiment de effectiviteit van drie verschillende leermechanismes met elkaar. Het

effect van herhaalde aanbieding, flavour-flavour learning en flavour – nutrient learning

werd nagegaan op de inname van en voorkeur voor groenten. Uit dat experiment bleek

dat herhaalde aanbieding en flavour-flavour learning even effectief zijn om de

acceptatie van groenten te vergemakkelijken bij jonge kinderen. Deze twee

leerprocessen bleken effectiever te zijn dan flavour-nutrient learning (Remy et al.,

2013). In een gelijkaardig onderzoek van Hausner, Olsen en Moller (2012), waarin

dezelfde drie leerprocessen met elkaar vergeleken werden, werden dezelfde resultaten

teruggevonden. In een recent onderzoek van Caton en collega’s uit 2013 blijkt echter

dat flavour-flavour learning en flavour-nutrient learning geen bijkomstig leereffect

opleveren bovenop repeated exposure.

Flavour – consequence learning.

Ten derde wordt voedsel ook geassocieerd met de consequenties ervan (Birch,

1998). Deze vorm van associatieve conditionering heet Flavour-consequence learning

(Anzman-Frasca et al., 2012). Associatieve conditionering zorgt er hierbij voor dat

ongekende, neutrale voedingsmiddelen die samengaan met negatieve of positieve

consequenties na het eten respectievelijk een negatieve of positieve waarde verwerven

(Anzman-Frasca et al., 2012). Flavour-consequence learning zal ertoe leiden dat

energierijk voedsel geprefereerd wordt boven energiearm voedsel omdat energierijk

voedsel een positief verzadigingsgevoel met zich meebrengt (Kern, McPhee, Fisher,

Johnson, & Birch, 1993). Dit leerproces is in overeenstemming met de ‘learned safety’

hypothese van Kalat en Rozin (1973). Deze stelt dat de afwezigheid van negatieve

consequenties na het eten, bijvoorbeeld misselijkheid, de aanvaarding van ongekend

voedsel bevordert.

Flavour – context learning.

Tot slot leren kinderen voedsel associëren met de context waarin het gegeten

wordt (Birch, 1998). Flavour-context learning is een vorm van associatieve

conditionering waarin kinderen voedsel leren associëren met de emotionele waarde van

de sociale context (Anzman-Frasca et al., 2012). Voedsel presenteren in een positieve

sociale context, zorgt ervoor dat de voorkeur voor het voedingsmiddel zal stijgen

(Birch, Zimmerman, & Hind, 1980). Voedsel aanbieden in een negatieve sociale context

Page 16: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

10

daarentegen, zal leiden tot een daling in de voorkeur voor dat voedsel (Birch, Marlin, &

Rotter, 1984). Klassieke conditionering kan ook hier gezien worden als een mechanisme

dat ervoor zorgt dat een bepaalde context fungeert als een predictor voor een eetsituatie.

Een bepaalde cue in de omgeving kan ervoor zorgen dat een individu voorbereid is op

een eetmoment. Deze cue zorgt er dan bijvoorbeeld voor dat mensen zin krijgen om te

eten en gestimuleerd worden om te eten, in de afwezigheid van fysiologische honger

(Jansen, 1998; Jansen, Stegerman, Roefs, Nederkoorn, & Havermans, 2010). Mogelijk

heeft dit mechanisme niet bij iedereen dezelfde impact en speelt het een rol in het

ontstaan van obesitas (van den Akker, Jansen, Frentz, & Havermans, 2013). Van den

Akker en collega’s (2013) bestudeerden het fenomeen van contextual appetitive

conditioning. In hun labostudie creëerden ze verschillende contexten die al dan niet

geassocieerd waren met de inname van milkshake. De onderzoekers verwachten dat de

omgeving die geassocieerd werd met de inname van milkshake (CS+), een sterker

verlangen naar milkshakes zal uitlokken in vergelijking met de controleomgeving (CS-).

Evidentie voor contextual appetitive conditioning werd in deze studie teruggevonden

(van den Akker et al., 2013).

Op basis van bovenstaande bespreking omtrent klassieke leerprocessen kunnen

we besluiten dat klassieke conditionering een eerste leermechanisme is die een rol speelt

bij het ontstaan van voedselvoorkeuren. In de literatuur worden vier verschillende

klassieke conditioneringsprocedures besproken binnen de eetcontext. Deze zijn flavour-

flavour learning, flavour-nutrient learning, flavour-consequence learning en flavour-

context learning. Resultaten van experimenteel onderzoek waarin de effectiviteit van

verschillende leerprocessen wordt vergeleken, komen niet altijd overeen. Uit deze

studies blijkt dat er voornamelijk onenigheid is over de meerwaarde van flavour-flavour

learning bovenop herhaalde aanbieding van voedsel. Volgens Havermans en Jansen

(2007) is flavour-flavour learning effectiever dan herhaalde aanbieding op zich. Caton

en collega’s (2013) vonden daarentegen in hun experiment dat louter herhaalde

aanbieding effectiever is dan flavour-flavour learning. De onderzoekers concludeerden

dat herhaalde aanbieding de sleutel is bij het bevorderen van de inname van nieuwe

soorten groenten bij kleuters. Flavour-context learning bevestigt op zijn beurt de

Page 17: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

11

invloed van contextfactoren op het eetgedrag van kinderen. Hieronder wordt verder

ingegaan op het belang van de sociale context.

Sociale context.

Naast het belang van herhaalde aanbieding en de klassieke leerprocessen, is de

sociale context waarin voedsel aangeboden wordt een belangrijk aspect om de

aanvaarding van ongekend voedsel te bevorderen (Adessi et al., 2005). Eten is een

sociale activiteit en kinderen eten meestal in aanwezigheid van anderen. De sociale

context en in het bijzonder de aanwezigheid van anderen kan de voedselvoorkeuren en

voedselinname van kinderen beïnvloeden.

Een eerste aspect van de sociale context die het eetgedrag van kinderen

beïnvloedt is modeling. Kinderen die leeftijdsgenoten, siblings en ouders gezond

voedsel zien eten, gaan dit vervolgens makkelijker zelf eten (Anzman, Rollins, & Birch,

2010). In een klassiek experiment van Birch (1980) werden kinderen samen gezet met

leeftijdsgenoten die een tegenovergesteld patroon van voedselvoorkeuren vertoonden.

Na enkele dagen was er reeds een stijging merkbaar in de voorkeur en consumptie van

groenten die de kinderen initieel niet lustten. De kinderen lustten achteraf dus wel de

groenten die de andere kinderen lustten, hoewel ze die voordien niet lekker vonden. De

invloed op de voedselvoorkeur van kinderen is groter wanneer de modellen ouder zijn

in vergelijking met wanneer deze jonger zijn dan henzelf (Greenhalgh et al., 2009).

Volwassen kunnen ook als rolmodel dienen. Kinderen gaan sneller eten van ongekend

voedsel als ze het eerst een volwassene zien doen (Addessi et al., 2005). Bovendien

gaan kinderen sneller geneigd zijn om te eten van ongekend voedsel wanneer ze hun

moeder het voedsel zien eten dan wanneer ze een vreemde observeren (Harper &

Sanders, 1975). Dit wijst erop dat ouders een belangrijke functie vervullen als rolmodel

voor het eetgedrag van jonge kinderen (Campbell, Crawford, & Ball, 2006).

Groepsgrootte is een tweede aspect van de sociale omgeving die een invloed

heeft op het eetgedrag van kinderen. Uit onderzoek blijkt dat er een associatie bestaat

tussen de hoeveelheid voedsel die kinderen eten en het aantal aanwezigen. Het effect

van groepsgrootte op de voedselconsumptie bij twee tot zesjarige kinderen werd

bestudeerd door Lumeng en Hillman (2009). Uit deze studie bleek dat kinderen meer en

sneller aten in een grote groep in vergelijking met kinderen die aten in een kleine groep.

De onderzoekers concludeerden dat er sprake is van sociale facilitatie. Clayton (1978,

Page 18: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

12

geciteerd in Dovey et al., 2008, p. 185) definieert het begrip sociale facilitatie als volgt:

“an increase in the frequency of a familiar behaviour pattern in the presence of others

displaying the same behaviour pattern at the same time”. Sociale facilitatie is ook

geassocieerd met neofobie. Hoe meer mensen er in de omgeving van het kind ongekend

voedsel eten, hoe lager de neofobische reactie van het kind zal zijn (Dovey et al., 2008).

Mogelijk is het effect van groepsgrootte te verklaren via modeling (Bandura,

1969). Kinderen zien andere mensen in groep eten en dit heeft een positieve invloed op

het eetgedrag van kinderen. Observationeel leren is aldus een tweede belangrijk

leermechanisme waarlangs voedselvoorkeuren en het eetgedrag van jonge kinderen tot

stand komen. Dit effect valt ook te verklaren door de sociaal psychologische theorie van

sociale facilitatie.

Gezinsklimaat.

Modeling is slechts één van de vele manieren waarop ouders een invloed hebben

op de voedselinname en voedselvoorkeuren van kinderen. Onderzoek van Nicklas en

collega’s (2001) heeft aangetoond dat ook het gezinsklimaat een sterke invloed heeft op

het eetgedrag van kinderen. In onderstaande bespreking wordt eerst ingegaan op een

aantal stimulerende en belemmerende prikkels in de directe eetomgeving. Daarna

worden de algemene voedingsstijl van ouders en hun specifieke voedingsstrategieën

afzonderlijk besproken.

Stimulerende en belemmerende prikkels in de directe eetomgeving.

Aanwezigheid van gezonde voeding in huis kan gezien worden als een

stimulerende omgevingsprikkel. Ouders bepalen welk voedsel er in huis aanwezig is.

Op deze manier zijn ze verantwoordelijk voor het voedsel die ze beschikbaar stellen aan

hun kinderen. Kinderen verkiezen voedsel dat makkelijk beschikbaar is in huis (Birch &

Marlin, 1982). Zo hangt de consumptie van groenten en fruit van kinderen af van de

mate waarin deze aanwezig zijn thuis. Als groenten en fruit thuis aanwezig zijn, is de

kans groter dat kinderen deze ook daadwerkelijk gaan eten (Hearn et al., 1998). Naast

de beschikbaarheid van voedsel, is de toegankelijkheid ervan ook een belangrijke factor.

Als voedsel voor kinderen makkelijk toegankelijk is en ook makkelijk om op te eten, zal

het meer worden gegeten door kinderen (Baranowski, Cullen, & Baranowski, 1999).

Kinderen zijn dus eerder geneigd om schoongemaakte, gesneden wortelen te eten in

Page 19: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

13

vergelijking met wortelen die niet schoongemaakt en gesneden zijn (Heather & Nicklas,

2005).

Een andere factor van het gezinsklimaat die een invloed heeft op het

voedselconsumptiepatroon van kinderen is televisie kijken tijdens het eten. Televisie

kijken tijdens de maaltijd hangt samen met een lagere consumptie van groenten en fruit

(Coon, Goldberg, Rogers, & Tucker, 2001; Sweetman, McGowan, Croker, & Cooke,

2011). Verder werd in een cross-sectionele studie van Campbell, Crawford, en Ball

(2006) een positief verband gevonden tussen televisie kijken en de consumptie van

zoete tussendoortjes. Hieruit kunnen we besluiten dat televisie kijken een

omgevingsprikkel is die belemmerend inwerkt op het eetgedrag van kinderen.

Algemene opvoedingsstijl.

De algemene opvoedingsstijl van ouders zoals beschreven door Baumrind

(1973) kan gezien worden als een mogelijke determinant van het eetgedrag van

kinderen (Gahagan, 2012). Een autoritaire opvoedingsstijl wordt gekenmerkt door

weinig warmte en veel controle door de ouders. Toegepast op het domein van eten

betekent dit dat deze ouders veel controle uitoefenen over het eetpatroon van het kind,

zoals bijvoorbeeld het kind verbieden om bepaald voedsel te eten (Heather & Nicklas,

2005). Deze opvoedingsstijl hangt samen met een lage inname van groenten en fruit

(Cullen et al., 2000). Een permissieve voedselgerelateerde opvoedingsstijl wordt

gekenmerkt door weinig controle door de ouders over het eetgedrag van het kind. Deze

opvoedingsstijl is geassocieerd met een te lage inname van allerlei voedingsstoffen die

nodig zijn voor een gezonde ontwikkeling (Anliker, Laus, Samonds, & Beal, 1992). Ten

slotte is er nog de democratische opvoedingsstijl, deze wordt gekenmerkt door veel

warmte en veel controle door de ouders. Met betrekking tot de eetontwikkeling,

betekent deze opvoedingsstijl dat ouders het kind aanmoedigen om gezond te eten maar

tegelijkertijd ook ruimte laten voor de keuze van het kind zelf (Heather & Nicklas,

2005). Deze opvoedingsstijl hangt samen met een grotere inname van groenten en fruit

(Gable & Lutz, 2000). In onderzoek van Ventura en Birch (2008) wordt deze

opvoedingsstijl gerelateerd aan de ontwikkeling van het gezondste eetpatroon.

Page 20: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

14

Specifieke voedingsstrategieën.

Ouderlijke controle kan niet alleen gezien worden als een dimensie van de

hierboven besproken opvoedingsstijlen, maar ook als een aparte opvoedingsvaardigheid

van ouders tijdens het eten. In vergelijking met de algemene opvoedingsstijl, wordt de

mate van ouderlijke controle meer bepaald door de situatie (Ventura & Birch, 2008).

Dat betekent dat de mate van ouderlijke controle fluctueert over verschillende

eetmomenten heen. Er zijn verschillende manieren waarop ouders controle uitoefenen

op de voedselinname en voedselvoorkeuren van kinderen. Ouders kunnen kinderen

onder andere aanmoedigen, belonen of verbieden om bepaald voedsel te eten. Kinderen

worden vaak aangemoedigd of onder druk gezet door ouders om hun bord leeg te eten.

In tegenstelling tot de overtuigingen van ouders hierover, zorgt dit ervoor dat de

voorkeur van kinderen voor dat voedsel daalt (Birch, Birch, Marlin, & Kramer, 1982).

Deze daling in voorkeur ontstaat doordat het voedsel geassocieerd wordt met de

negatieve emotionele context waarin het aangeboden wordt (Batsell, Brown, Ansfield,

& Paschall, 2002). Ook een beloning na het consumeren van gezond voedsel, kan leiden

tot een daling in de voorkeur voor dat voedsel (Birch, McPhee, Shoba, Steinberg, &

Krehbiel, 1987). Als er een voedingsmiddel gebruikt wordt als beloning, zal de

voorkeur voor dat voedingsmiddel stijgen (Birch et al., 1980). Indien ouders de toegang

tot ongezond voedsel beperken, zorgt dit ervoor dat kinderen meer van het ‘verboden’

voedsel gaan eten wanneer het vrij beschikbaar is (Faith & Kerns, 2005) en dat de

voorkeur voor het ‘verboden’ voedingsmiddel zal stijgen (Fisher & Birch, 1999).

Daarnaast zijn er verschillende studies waaruit blijkt dat ouderlijke controle negatieve

effecten heeft op de mate waarin kinderen in staat zijn om hun energie-inname zelf te

reguleren (Gahagan, 2012). Ouderlijke controle tijdens het eten zorgt ervoor dat de

voedselinname van kinderen minder afhankelijk is van interne signalen van honger en

verzadiging en meer van externe cues zoals de aanwezigheid van voedsel in de

omgeving (Fisher & Birch, 1998). Dat zou kunnen leiden tot een grotere voedselinname

bij kinderen dan hun lichaam nodig heeft. De link tussen ouderlijke controle en eten in

de afwezigheid van honger werd ook longitudinaal onderzocht. Francis en Birch (2005)

vonden dat bij moeders met overgewicht ouderlijke controle een voorspeller over de tijd

is van eten in de afwezigheid van honger.

Page 21: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

15

Kwalitatief onderzoek naar het gebruik van voedingsstrategieën

In het eerste deel van de inleiding werden uitzonderlijk kwantitatieve

onderzoeken beschreven. Deze geven de effecten van strategieën op het eetgedrag van

kinderen en de associaties tussen strategieën en eetgedrag weer, ook op de lange

termijn. Het doel van deze studie is om te achterhalen in welke mate ouders,

onthaalouders en begeleiders van kinderdagverblijven effectief gebruik maken van

bepaalde voedingsstrategieën. Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden werd gebruik

gemaakt van een kwalitatieve onderzoeksmethode. In wat volgt wordt vervolgens enkel

en alleen ingegaan op kwalitatief onderzoek.

Tabel 1 biedt een overzicht van kwalitatieve studies naar het gebruik van

voedingsstrategieën. In totaal werden hierin zes studies opgenomen. Drie studies

maakten gebruik van semigestructureerde interviews, twee van observatie en één van

een combinatie van beide methodes. In de eerste studie van Moore, Tapper en Murphy

(2007) werden voedingsstrategieën gevonden die de inname van gekend en nieuw

voedsel bij kleuters bevorderen. Voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag

maakten de onderzoekers gebruik van semigestructureerde interviews met twaalf

moeders. Na interpretatie van de interviews werden in totaal zes bevorderende

strategieën beschreven. De eerste en meteen ook meest gebruikte effectieve strategie is

modeling. Die werd door alle twaalf moeders van kinderen tussen drie en vijf jaar

gebruikt. Een tweede strategie die door alle moeders gebruikt werd is het beïnvloeden

van de attitudes van het kind. Deze strategie werd gebruikt om de inname van zowel

gekend als ongekend voedsel te bevorderen. Overtuigen en onderhandelen zijn

voorbeelden van het beïnvloeden van de attitudes van het kind. De derde strategie is

indirecte beïnvloeding. Indirecte beïnvloeding wordt zowel gebruikt om de consumptie

van gekend als van nieuw voedsel aan te moedigen. Dit doen ze bijvoorbeeld door het

lievelingsgerecht van het kind klaar te maken of de presentatie van het voedsel aan te

passen. Als vierde strategie werd ‘pressure to eat’ geëxtraheerd uit de data. Die

strategie werd gebruikt door elf moeders om de voedselinname van gekend voedsel te

bevorderen. Daarnaast gebruikten drie moeders ‘pressure to eat’ om de inname van

ongekend voedsel te bevorderen. Moore en collega’s besluiten bij deze vierde strategie

dat kinderen onder druk zetten om te eten contraproductief kan werken. In dit onderzoek

is er echter sprake van een subjectieve grens als het gaat over onder druk zetten. Het

Page 22: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

16

begrip ‘pressure to eat’ wordt door de deelnemende moeders namelijk zelf ingevuld. De

strategie ‘pressure to eat’ kan in deze studie aldus gezien worden als een beperking

opleggen, bijvoorbeeld door een bepaald voedingsmiddel niet te kopen. Dit is niet het

geval bij experimentele studies waar getracht wordt overal dezelfde hoeveelheid druk

toe te passen en alle andere variabelen constant te houden om het effect op

voedselinname vast te stellen. Tot slot werden strategieën als herhaalde aanbieding en

beloning als effectief beschouwd. Het effect van een beloning op de voedselconsumptie

van jonge kinderen zou volgens de onderzoekers wel afhankelijk zijn van de

omstandigheden. In bepaalde situaties kan belonen namelijk een ineffectieve strategie

zijn (Moore et al., 2007).

In een tweede kwalitatieve studie werden voedingsstrategieën van ouders

bestudeerd in hun natuurlijke omgeving tijdens een gezinsmaaltijd (i.e. naturalistische

observatie) (Orrell-Valente et al., 2007). Het doel van dit onderzoek was om de range

aan ouderlijke strategieën te identificeren samen met de frequentie van gebruik van deze

strategieën door de ouders. In tegenstelling tot de hierboven aangehaalde studie van

Moore en collega’s uit 2007, werd in dit grootschalig kwalitatief onderzoek wel

gepoogd om de frequentie van de strategieën te meten. Een nadeel van deze studie is dat

er geen onderscheid werd gemaakt tussen strategieën die het eetgedrag van kinderen

bevorderen en belemmeren. De drie meest frequent gebruikte strategieën waren neutrale

aanmoedigingen (bijvoorbeeld: “Vergeet je vlees niet op te eten.”), ‘pressure to eat’

(bijvoorbeeld: “Als ik zeg eet, dan moet je eten.”) en motiveren (bijvoorbeeld: “Wil je

de bonen niet proberen? Ik heb ze klaar gemaakt zoals je ze graag lust.”). Belonen met

voedsel, prijzen en voedselrestrictie (bijvoorbeeld: “Geen aardappelen meer.”) werden

eveneens teruggevonden aan de hand van de naturalistische observatiemethode. Tot slot

waren bedreiging voedsel weg te nemen, bedreiging om privileges weg te nemen en

beloning met spel de drie minst frequente strategieën gebruikt door ouders uit de 142

families. De exacte frequenties waarin gebruik werd gemaakt van deze strategieën

uitgedrukt in procent worden weergegeven in tabel 1 (Orrell-Valente et al., 2007).

In een derde kwalitatief onderzoek van Carnell, Cooke, Cheng, Robbins en

Wardle (2012) gaan de onderzoekers op zoek naar nieuwe bevorderende strategieën

voor de voedselinname van kleuters tussen drie en vijf jaar. Daarnaast trachten ze de

bestaande bevorderende strategieën die reeds beschreven werden in de literatuur te

Page 23: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

17

bevestigen. Carnell en collega’s maakten hiervoor gebruik van semigestructureerde

interviews en dagboekregistraties. Zes bevorderende strategieën werden uit de data

geëxtraheerd. Deze zijn bereiding van voedsel, aantrekkelijke presentatie van voedsel,

verbale aanmoediging, fysieke aanmoediging, herhaalde blootstelling en de structuur

van de maaltijd. Onder de structuur van de maaltijd vallen zaken zoals geen televisie

kijken tijdens het eten en samen aan tafel zitten met het hele gezin.

Twee van de drie onderzoeken naar het gebruik van voedingsstrategieën die

hierboven besproken werden, werden uitgevoerd bij moeders met een SES die hoger is

dan gemiddeld (Carnell et al., 2012; Moore et al., 2007). Ventura, Gromis en Lohse

(2010) willen aan deze beperking tegemoetkomen door onderzoek te doen bij ouders

met een lage SES. Ze maakten hiervoor gebruik van een combinatie van kwalitatieve en

kwantitatieve methodes. Voor het kwalitatieve gedeelte van deze studie werd er gewerkt

met semigestructureerde interviews. Het onderzoeksdoel was om voedingsstrategieën

die gebruikt worden door een diverse sample van ouders met een laag inkomen te

beschrijven. De steekproef bestaat namelijk uit ouders met een aantal verschillende

etnische achtergronden. De onderzoekers concludeerden dat de groep van ouders met

een laag inkomen diverse voedingsstrategieën gebruikt om verschillende onderliggende

redenen. In totaal werden zes thema’s of strategieën beschreven door Ventura en

collega’s. Het eerste thema dat weerhouden werd op basis van een thematische analyse

is ‘druk/aanmoediging’. Subthema’s hierbij zijn verbale kracht gebruiken, argumenteren

en onderhandelen met het kind, belonen, voedsel als beloning en straf voor niet eten.

Het tweede thema is vervangingen. Dit betekent dat ouders ongezond voedsel

vervangen door gezondere alternatieven. Restrictie werd teruggevonden als derde thema

op basis van de data. Subthema’s bij dit thema zijn de inname beperken, coverte

restrictie door bijvoorbeeld bepaald voedsel niet te kopen en overte restrictie door

bijvoorbeeld niet toe te staan om bepaald voedsel in huis te eten. Modeling werd als

vierde strategie of thema uit de data geëxtraheerd. Deze strategie werd voornamelijk bij

de promotie van nieuw voedsel gebruikt door ouders met een laag inkomen. Een

volgende gehanteerde strategie in het onderzoek van Ventura en collega’s is voedsel

vervangen en wijzigen. Subthema’s bij dit vijfde thema zijn suiker, boter of een saus

toevoegen aan een voedingsmiddel, geweigerd voedsel mengen met geprefereerd

voedsel, geweigerd voedsel verstoppen in geprefereerd voedsel en voedsel in een andere

Page 24: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

18

vorm aanbieden. Een laatste groep strategieën toegepast door ouders met een laag

inkomen kan omschreven worden door het thema probleemvermijding. Hieronder

vallen de subthema’s toegeven aan de eisen van het kind, voedsel niet ontmoedigen en

geen nieuw voedsel aanbieden.

Bovenstaande studies gingen elk op zoek naar het gebruik van ouderlijke

voedingsstrategieën bij kleuters. Daarentegen staat in het vijfde onderzoek van Ramsay

en collega’s (2010) het gebruik van strategieën door personeel van kinderdagverblijven

centraal. Het doel van dit onderzoek is om specifiek verbale strategieën gebruikt door

medewerkers van kinderdagverblijven te onderzoeken. Om de onderzoeksvraag te

beantwoorden werd gebruik gemaakt van video-observaties. Verbale strategieën

gebruikt door personeel van kinderdagverblijven zijn bijvoorbeeld vragen of het kind

meer wil eten of vragen of het kind klaar is met eten. Een andere veelgebruikte verbale

strategie door personeel van kinderdagverblijven is zeggen tegen het kind om voedsel

te nemen, te proberen, te eten of de maaltijd te beëindigen. Tot slot focussen Moore,

Tapper en Murphy (2009) in hun kwalitatieve studie op voedingsstrategieën gebruikt

door leerkrachten. In dit onderzoek werd een mix van kwalitatieve methodes gebruikt.

Een observatie in de eetzaal werd aangevuld met de afname van semigestructureerde

interviews bij leerkrachten. Uit de resultaten bleek dat deze groep voornamelijk gebruik

maakt van reeds gekende strategieën uit de literatuur zoals belonen, ‘pressure to eat’ en

aanmoedigen. Opmerkelijk hierbij is dat de strategie modeling niet gebruikt werd door

leerkrachten over de elf scholen heen, ondanks de reeds bewezen effectiviteit van deze

laatstgenoemde strategie.

Conclusie en onderzoeksvraag

Ondanks de vele aandacht die aan het thema gezonde voeding besteed wordt,

voldoet de voedselinname van de meeste kinderen niet aan de huidige Europese en

Belgische richtlijnen. Omwille van dit gegeven is het belangrijk om te zoeken naar

predictoren van de voedselinname van kinderen. Uit de literatuur blijkt dat

voedselvoorkeur de belangrijkste voorspeller is van de voedselconsumptie van

kinderen. De totstandkoming van voedselvoorkeuren is een leerproces te situeren

binnen de eetontwikkeling met neofobie als belangrijkste barrière. Naast enkele

genetische predisposities spelen voornamelijk leerprocessen vanuit de omgeving een rol

bij de vormgeving van voedselvoorkeuren.

Page 25: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

19

Tabel 1

Overzicht kwalitatieve studies naar het gebruik van voedingsstrategieën

Auteurs (Jaartal) Methode Informant Doelgroep (Leeftijd) N Onderzoeksdoel Resultaten

Moore et al.

(2007)

Semi-gestructureerde

interviews

Moeders Kleuters (3-5 jaar) 12 Exploratie strategieën om

voedselinname te

bevorderen

Modeling

Attitudes beïnvloeden

Indirecte beïnvloeding

Restrictie/‘Pressure to eat’

Herhaalde aanbieding

Beloning

Orrell-Valente et

al. (2007)

Naturalistische

observatie

Families Kleuters 142 Identificeren range

ouderlijke strategieën en de

frequentie (%)

Neutrale aanmoedigingen (60%)

‘Pressure to eat’ (45%)

Motiveren (40%)

Belonen met voedsel (30%)

Prijzen (24%)

Voedselrestrictie (13%)

Bedreiging om voedsel weg te nemen

(10%)

Bedreiging om privileges weg te

nemen (8%)

Belonen met spel (8%)

Carnell et al.

(2011)

Interviews en

dagboeken

Moeders Kleuters (3-5 jaar) 36 Bevestigen aanwezigheid

bevorderende strategieën en

nieuwe strategieën

vaststellen

Bereiding van voedsel

Aantrekkelijke presentatie van voedsel

Verbale aanmoediging

Fysieke aanmoediging

Herhaalde blootstelling Structuur

Page 26: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

20

Ventura et al.

(2010)

Semi-

gestructureerde

interviews

Ouders Kleuters (2-6 jaar) 32 Gebruikte

voedingsstrategieën door

ouders met een laag

inkomen

Druk/aanmoediging

Vervangingen

Restrictie

Modeling

Voedsel veranderen of wijzigen

Probleemvermijding

Ramsay et al.

(2010)

Video-observatie Mede-

werkers

kinderdag-

verblijf

Kleuters (1-6 jaar) 29 Verbale strategieën

medewerkers

kinderdagverblijven

exploreren

Vragen of het kind meer wil eten

Vragen of het kind klaar is met eten

Zeggen tegen het kind om voedsel te

nemen, proberen, eten of beëindigen

Moore et al.

(2009)

Observaties en

semi-

gestructureerde

interviews

Leer-

krachten

Kinderen (4-11 jaar) 111

Identificeren strategieën

gebruikt door leerkrachten

Belonen

‘Pressure to eat’

Aanmoediging

1 aantal scholen

Page 27: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

21

Voedselvoorkeuren ontwikkelen zich onder invloed van bepaalde leermechanismes,

namelijk klassieke conditionering, observationeel leren en operante conditionering.

Binnen dit onderzoeksdomein werd de effectiviteit van afzonderlijke strategieën

op het eetgedrag van kinderen al meermaals onderzocht. Er zijn echter weinig studies

die onderzoeken of en in welke mate primaire verzorgers deze strategieën in

werkelijkheid toepassen en of zij hier positieve of negatieve ervaringen mee hebben. De

impact van verschillende omgevingsprikkels en strategieën samen op het eetgedrag van

jonge kinderen werd nog maar weinig bestudeerd. Het is daarom belangrijk om van

primaire verzorgers te horen welke omgevingsprikkels en strategieën een positieve

invloed hebben op het eetgedrag van jonge kinderen. De effectiviteit van verschillende

omgevingsaspecten is enerzijds belangrijk om in de toekomst degelijke

gezondheidsinterventies te ontwikkelen. Anderzijds is informatie omtrent de strategieën

die werkelijk toegepast worden door ouders, onthaalouders en personeel uit

kinderdagverblijven zeer waardevol en vernieuwend. In deze studie gaan we op zoek

naar alle mogelijke effectieve strategieën en omgevingsprikkels die het eetgedrag van

kinderen tussen één en zes jaar positief beïnvloeden.

Bovendien werd in vorig onderzoek binnen dit gebied minder rekening

gehouden met de brede sociale context. In de literatuur wordt vaak gesproken over de

invloed van het gezin en ouderlijke strategieën op het eetgedrag van kinderen. Op basis

van tabel 1 kunnen we concluderen dat nog geen enkele studie voorheen verschillende

primaire contexten van kinderen opnam en er steeds werd gefocust op één bepaalde

omgeving. In het huidig onderzoek werd informatie verkregen vanuit focusgroepen met

ouders, onthaalouders en personeel van kinderdagverblijven.

Ten derde kunnen we uit tabel 1 besluiten dat in vorig onderzoek veel gebruik

gemaakt werd van semigestructureerde interviews als onderzoeksmethode. Bij

semigestructureerde interviews stelt de interviewer over het algemeen vooraf

vastgelegde open vragen aan één individu (Tong, Sainsbury & Craig, 2007).

Focusgroepen bieden een alternatief voor semigestructureerd interviews met individuen.

Bij focusgroepen wordt de interactie tussen de verschillende deelnemers gebruikt als

een bron van informatie (Willig, 2013). Dit is dan meteen ook een groot voordeel van

focusgroepen in vergelijking met semigestructureerde interviews.

Het doel van deze scriptie is om via focusgroepen op zoek te gaan naar

Page 28: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

22

omgevingsaspecten die het eetgedrag van jonge kinderen bevorderen. Dit betekent dat

er op een kwalitatieve en exploratieve manier onderzoek wordt gedaan naar mogelijke

omgevingsinvloeden op het eetgedrag van kinderen tussen één en zes jaar.

Focusgroepen met ouders, onthaalouders en medewerkers van kinderdagverblijven

werden georganiseerd om deze informatie te verkrijgen. Een bijkomende doelstelling

van deze scriptie is om uiteindelijk een conceptueel model voor te stellen op basis van

de resultaten. Dit conceptueel model biedt een geïntegreerd kader waarin allerlei

omgevingsaspecten die het eetgedrag van jonge kinderen positief beïnvloeden worden

opgenomen.

METHODE

Participanten

De deelnemers van deze studie zijn verzorgers van kinderen tussen één en zes

jaar. Hieronder vallen ouders (n = 14), onthaalouders (n = 9) en personeel van

kinderdagverblijven (n = 10). In totaal namen 33 personen deel aan deze studie. De

meeste deelnemers (n = 26) werden gerekruteerd door de organisatie VBJK

(Vernieuwing in de Basisvoorzieningen voor Jonge Kinderen) waarmee in deze studie

nauw werd samengewerkt. Het doel van VBJK als organisatie is om ouders en

opvoeders te ondersteunen bij de opvoeding van jonge kinderen. Deze ondersteuning

vindt plaats binnen het gezin en ruimer binnen het onderwijs en verschillende vormen

van kinderopvang. Dit gebeurt steeds op wetenschappelijke en vernieuwende wijze

(http://www.vbjk.be). Naast de rekrutering via VBJK werd een aantal ouders van

kinderen uit een aanleunende studie (n = 7) opnieuw gecontacteerd.

De steekproef bestaat uit dertig vrouwen (90.9 %) en drie mannen (9.1 %). Van

de veertien ouders, hadden zes deelnemers één kind (42.9 %), vijf deelnemers twee

kinderen (35.7 %) en drie deelnemers respectievelijk drie kinderen (21.4 %). De

gemiddelde leeftijd van de begeleiders van kinderdagverblijven bedraagt 37,7 jaar (SD

= 7.63) met een minimumleeftijd van 27 jaar en een maximumleeftijd van 49 jaar. De

onthaalouders zijn gemiddeld 36,6 jaar (SD = 5,54) met een minimumleeftijd van 29

jaar en een maximumleeftijd van 45 jaar. De gemiddelde leeftijd van de deelnemende

ouders bedraagt 31,8 jaar (SD = 4,51) met een minimumleeftijd van 24 jaar en een

Page 29: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

23

maximumleeftijd van 40 jaar. Bij twee deelnemende ouders werd de leeftijd niet

bevraagd.

Er werd in deze studie geen rekening gehouden met de SES van de

participanten. Vermoedelijk werd de middelste tot hogere klasse van de bevolking meer

vertegenwoordigd onder de deelnemers in vergelijking met de lagere sociaal

economische klasse van de bevolking.

Procedure

In totaal werden tussen mei 2013 en februari 2014 vier gesprekken in een

focusgroep georganiseerd. Als eerste stap werd contact opgenomen met personeel van

kinderdagverblijven, onthaalouders en ouders door VBJK. Aansluitend werd een aantal

ouders gerekruteerd via een school en via de telefoon. De vier focusgroepen vonden

plaats in de gebouwen van het VBJK te Gent. Voorafgaand aan elk van de vier

gesprekken in een focusgroep werd een geïnformeerde toestemming door de deelnemers

ondertekend. Hierbij verklaarden de participanten zich akkoord voor de opname van het

gesprek en het gebruik van de data in dit onderzoek. Nadat de deelnemers de kans

kregen zich kort aan elkaar voor te stellen, ging het gesprek van start. De focusgroep

werd geleid door één of twee medewerkers van VBJK. Vragen die op voorhand bepaald

waren, werden met de deelnemers op een flexibele manier doorlopen. De discussies

duurder ongeveer anderhalf uur. Na afloop van het gesprek werden de deelnemers

beloond met een bon ter waarde van tien euro van een webwinkel. Achteraf werden de

opnames van de gesprekken beluisterd en volledig uitgeschreven.

De eerste focusgroep bestond uit personeel van kinderdagverblijven (n=10).

Onthaalouders maakten deel uit van de tweede focusgroep (n=9). Tot slot werden twee

focusgroepen met ouders van kinderen tussen één en zes jaar georganiseerd (n=7 en

n=7). De eerste drie focusgroepen waren eerder exploratief van aard (Tabel 1). In

onderzoek met focusgroepen is het gebruikelijk om de vraagstelling aan te passen op

basis van wat men heeft geleerd uit voorgaande focusgroepen (Krueger, 2009). Tijdens

de eerste focusgroep met begeleiders uit kinderdagverblijven werden algemene vragen

gesteld en werd waar mogelijk teruggekoppeld naar de onderzoeksvraag. De

gespreksleidraad voor de tweede focusgroep met onthaalouders werd aangepast op basis

van de bevindingen uit de eerste focusgroep en aan de doelgroep. Vervolgens werd de

vraagstelling voor de derde focusgroep met ouders opnieuw aangepast op basis van de

Page 30: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

24

bevindingen uit de twee vorige focusgroepen en aan de doelgroep. Tenslotte werd in de

vierde focusgroep met ouders ingegaan op specifieke situaties die in de eerste drie

focusgroepen aan bod zijn gekomen (Tabel 2 en Tabel 3). In de laatste focusgroep

werden de vragen ook meer gestructureerd in vergelijking met de eerste drie

focusgroepen (Tabel 4). Op deze manier werd er vanuit een algemene, exploratieve

vraagstelling toegewerkt naar een meer specifieke vraagstelling. In de laatste

focusgroep werd door de gespreksleider dan ook voortdurend teruggekoppeld naar de

onderzoeksvraag van deze studie.

Tabel 2

Leidraad eerste drie focusgroepen (begeleiders kinderdagverblijven, onthaalouders en

ouders)

Thema Vraagstelling

Gezonde voeding/menu 1. Wat staat er op het menu?

2. Wie kiest het menu?

3. Wie zorgt voor de ingrediënten?

4. Wie bereidt de maaltijden?

5. Wordt er samen gegeten?

6. Zijn er specifieke diëten?

7. Is er een gevarieerd aanbod?

8. Staat er dagelijks fruit op de menu?

9. Zijn er regels over koekjes?

Communicatie tussen 1. Hoe wordt met ouders gecommuniceerd over het

ouders en opvang menu?

2. Hebben ouders inspraak in het menu?

3. Welke vragen stellen ouders vaak?

4. Is er contact tussen de ouders/kinderen en de

kokkin/het keukenpersoneel?

5. Is er een link tussen het menu in de opvang en

het menu thuis?

6. Kunnen ouders hun eigen voeding meebrengen?

Page 31: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

25

7. Hoe wordt met ouders gecommuniceerd over

het eetmoment?

8. Hoe wordt gecommuniceerd met ouders over

gezonde voeding in het algemeen?

9. Kunnen ouders aanwezig zijn tijdens de

maaltijd?

Communicatie kinderen 1. Hoe wordt gecommuniceerd met kinderen

over het menu?

2. Wordt het menu visueel gemaakt?

3. Op welke momenten van de dag wordt

gecommuniceerd met kinderen over het menu?

4. Wordt tijdens het eetmoment met de kinderen

gepraat?

5. Worden de verschillende voedingsmiddelen

benoemd?

6. Is er interactie tussen de kinderen?

7. Is er voldoende aandacht voor elk kind tijdens de

maaltijd?

8. Hoe wordt ermee omgegaan wanneer het een

beetje moeilijker verloopt (bijvoorbeeld:

moeilijke eter,…)?

9. Worden er andere kookactiviteiten, los van het

eetmoment, georganiseerd?

Eetmoment 1. Wat gaat er vooraf aan het eetmoment?

2. Hoe is de sfeer/gezelligheid tijdens het

eetmoment?

3. Is er een wachttijd aan tafel?

4. Hoe wordt die wachttijd ingevuld?

5. Hoe verloopt de maaltijd?

6. Hoe lang duurt het eetmoment gemiddeld?

7. Hoe wordt het eetmoment afgesloten?

Page 32: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

26

8. Is er een regel over proeven?

9. Is er een beleid over eten?

Praktische organisatie 1. Hoe wordt de maaltijd aangeboden?

2. Wordt er in groep samen gezeten?

3. Eten alle kinderen op hetzelfde moment of in

shiften?

4. Worden de groepen ingedeeld per

leeftijdsgroep?

5. Zijn er vaste plekken aan tafel?

6. Is er keuze om met vriendjes samen te zitten aan

tafel?

7. Welke regels worden gehanteerd?

8. Wordt er gewerkt met aandachtsbegeleiders?

9. Eten de begeleiders mee met de kinderen?

Informatie gezonde voeding 1. Maakt de kokkin/ het keukenpersoneel deel uit

van het pedagogisch team?

2. Hebben de medewerkers inspraak in de

menukeuze?

3. Hoe wordt gecommuniceerd over het menu naar

de medewerkers toe?

4. Hoe word je geïnformeerd over gezonde

voeding, in het kader van diversiteit?

5. Hoe word je geïnformeerd over gezonde voeding

in het kader van de huidige evoluties?

6. Is er voldoende aanbod en vorming over het

belang van gezonde voeding?

7. Is er voldoende informatie beschikbaar over

gezonde voeding van jonge kinderen?

8. Welke bronnen zijn relevant, bruikbaar en

toegankelijk?

9. Waar kan men hierover informatie vinden?

Page 33: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

27

Open vragen 1. Wat denk je dat ervoor zorgt dat een kind graag

eet/niet graag eet?

2. Wat zorgt ervoor dat een kind open staat om te

experimenteren?

3. Zijn er initiatieven over de maaltijd of het

eetmoment, die eenmalig waren die je zou willen

herhalen of implementeren?

4. Is er vanuit een project iets fundamenteel

gewijzigd aan de maaltijd? Heeft dit geleid tot

een andere aanpak en visie?

5. Mocht je iets willen realiseren, kunnen

veranderen, wat zou je veranderen?

Tabel 3

Voorbeelden van specifieke situaties gerelateerd aan eetmomenten, besproken tijdens

de vierde focusgroep met ouders

Positieve situaties Specifieke situatie

Voorbeeld 1 Tijdens het middagmaal zit Wouter samen met het gezin

aan tafel. Wouter eet flink zijn aardappelen en vlees op.

De groenten lust hij niet, maar toch proeft hij ervan.

Voorbeeld 2 Lisa heeft nog nooit rode biet gegeten. Hoewel het voor de

eerste keer op haar bord ligt, wil ze er toch van proeven.

Negatieve situaties Specifieke situatie

Voorbeeld 1 Tijdens het middagmaal zit Jacob samen met zijn gezin

aan tafel. Jacob eet zijn aardappelen en vlees op, maar laat

zijn groenten liggen. Hij weigert zijn groenten op te eten

omdat hij ze niet lekker vindt.

Page 34: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

28

Voorbeeld 2 Je maakt voor het eerst rode bieten klaar. Je kind weigert

ervan te proeven.

Voorbeeld 3 Aan de ontbijttafel weigert Flore om haar boterhammen op

te eten omdat ze geen honger heeft.

Tabel 4

Vragen bij specifieke positieve en negatieve situaties, gebruikt tijdens de vierde

focusgroep met ouders

Positieve situatie 1

1. Wie heeft er al zo’n situatie voorgehad met zijn/haar kleuter?

2. Hoe zorg je ervoor dat hij/zij toch wel proeft van iets dat hij/zij niet lust?

Positieve situatie 2

1. Wie heeft er al zo’n situatie voorgehad met zijn/haar kleuter?

2. Hoe zorg je ervoor dat hij/zij toch wel proeft van iets dat hij/zij niet kent?

Negatieve situaties

1. Wie heeft er al zo’n situatie voorgehad met zijn/haar kleuter?

2. Hoe reageer je in zo’n situatie?

3. Welke reacties zorgen ervoor dat je de situatie kan oplossen?

4. Welke reacties zijn volgens jou niet effectief?

5. Hoe reageert jouw kind op jouw gedrag of reactie?

Page 35: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

29

Tabel 5

Leidraad vierde focusgroep met ouders

Fases maaltijd Vraagstelling

Net voor de maaltijd 1. Vertel eens iets meer over het menu?

Wat denk je dat ervoor zorgt dat een kind graag eet,

nieuwsgierig is naar eten? Heb je specifieke

voorbeelden?

Wat zorgt ervoor dat een kind bereid is om te proeven?

Heb je specifieke voorbeelden?

2. Wat gebeurt er net voor de maaltijd?

Wat denk je dat ervoor zorgt dat een kind graag eet,

nieuwsgierig is naar eten? Heb je specifieke

voorbeelden?

Wat zorgt ervoor dat een kind bereid is om te proeven?

Heb je specifieke voorbeelden?

Tijdens de maaltijd 1. Hoe is de sfeer bij jullie aan tafel?

Wat denk je dat ervoor zorgt dat een kind graag eet,

nieuwsgierig is naar eten? Heb je specifieke

voorbeelden?

Wat zorgt ervoor dat een kind bereid is om te proeven?

Heb je specifieke voorbeelden?

2. Hoe wordt het eten gepresenteerd?

Wat denk je dat ervoor zorgt dat een kind graag eet,

nieuwsgierig is naar eten? Heb je specifieke

voorbeelden?

Wat zorgt ervoor dat een kind bereid is om te proeven?

Heb je specifieke voorbeelden?

3. Hoe verloopt het eten zelf?

Wat denk je dat ervoor zorgt dat een kind graag eet,

nieuwsgierig is naar eten? Heb je specifieke

Page 36: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

30

voorbeelden?

Wat zorgt ervoor dat een kind bereid is om te proeven?

Heb je specifieke voorbeelden?

Na de maaltijd 1. Wat gebeurt er precies na het eten?

Wat denk je dat ervoor zorgt dat een kind graag eet,

nieuwsgierig is naar eten? Heb je specifieke

voorbeelden?

Wat zorgt ervoor dat een kind bereid is om te proeven?

Heb je specifieke voorbeelden?

Los van specifieke 1. Zijn er nog zaken in jullie huis die te maken hebben met

maaltijdmomenten voeding (Bijvoorbeeld: speelgoed, boekjes,…)?

Wat denk je dat ervoor zorgt dat een kind graag eet,

nieuwsgierig is naar eten? Heb je specifieke

voorbeelden?

Wat zorgt ervoor dat een kind bereid is om te proeven?

Heb je specifieke voorbeelden?

Statistische analyses

Nadat de gesprekken van de vier focusgroepen volledig uitgeschreven waren,

werden deze geïmporteerd in het programma NVivo (Nvivo 10). Dit

softwareprogramma biedt ondersteuning bij een kwalitatieve data-analyse. Op basis van

de transcripten van alle vier de focusgroepen werden thema’s en subthema’s

weerhouden, gebruik makend van thematische analyse. Voor de definiëring van de

thema’s en subthema’s werd beroep gedaan op de literatuur binnen dit

onderzoeksdomein. De focusgroepen werden geanalyseerd door twee onafhankelijke

beoordelaars en verschillen werden achteraf onderling besproken. Er werd steeds een

consensus bereikt.

Page 37: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

31

RESULTATEN

Omgevingsaspecten die een positieve invloed hebben op het eetgedrag van

kinderen kunnen onderverdeeld worden op basis van de thematische analyse in twee

grote categorieën, namelijk omgevingsprikkels en strategieën. Omgevingsprikkels

kunnen gezien worden als cues in de eetomgeving van kinderen die een positieve

invloed hebben op hun eetgedrag. Strategieën kunnen gedefinieerd worden als bepaalde

voedingsvaardigheden die door ouders, onthaalouders en begeleiders in een

kinderdagverblijf gehanteerd worden tijdens eetmomenten. Omgevingsprikkels en

strategieën die een positieve invloed hebben op het eetgedrag van jonge kinderen

worden respectievelijk besproken in de volgende paragrafen.

Omgevingsprikkels

Zintuigelijke sensaties.

Het thema ‘zintuigelijke sensaties’ omvat allerlei prikkels die jonge kinderen via

hun zintuigen kunnen waarnemen. Verschillende zintuigelijke prikkels hebben een

positieve invloed op het eetgedrag van kinderen. Hieronder worden achtereenvolgens

zintuigelijke sensaties zoals geur, smaak en verschillende visuele prikkels besproken.

Geur.

De geur van een verse, klaargemaakte maaltijd is een eerste zintuigelijke

gewaarwording die het eetgedrag van kinderen positief beïnvloedt. De deelnemers van

de groepsgesprekken gaven aan dat een lekkere geur ervoor kan zorgen dat kinderen zin

hebben om te eten.

Gespreksleider: “Wat zorgt ervoor dat een kind graag eet, proeft, zin heeft

om te experimenten?”

Ouder: “Dat het lekker ruikt. Als je verse dingen gebruikt, doet dit kinderen

zin krijgen om te eten.”

Moeder

Page 38: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

32

Smaak.

Smaak is een tweede belangrijke zintuigelijke sensatie die gerapporteerd werd

door ouders tijdens de groepsgesprekken. Smaak heeft over het algemeen een positieve

invloed op het eetgedrag van kinderen.

Gespreksleider: “Wat zorgt ervoor dat een kind graag eet, proeft, zin heeft

om te experimenten?”

Ouder: “Smaak, eten moet smaak hebben.”

Moeder

Visuele prikkels.

In het algemeen hebben visuele prikkels een belangrijke impact op het eetgedrag

van jonge kinderen. Het thema ‘visuele prikkels’ kan onderverdeeld worden in

verschillende subthema’s. Kleur, presentatie van de maaltijd, presentatie van de

ingrediënten en tafelarchitectuur werden aangehaald tijdens de verschillende

focusgroepen. Ouders, onthaalouders en begeleiders van kinderdagverblijven gaven aan

dat deze visuele prikkels het eetgedrag van kinderen mogelijk positief beïnvloeden.

Deze vier subthema’s worden in onderstaande alinea’s achtereenvolgens besproken.

“Kinderen eten met hun ogen, het is ook te zien hoe je iets aanbiedt.”

Onthaalouder

“Kinderen eten wel vooral met hun ogen he.”

Moeder

Gespreksleider: “Wat maakt een kind nieuwsgierig naar eten?”

Ouder: “Je zou kunnen iets aantrekkelijk maken.”

Moeder

Kleur.

Kleur is een eerste visuele prikkel die naar voor kwam over de verschillende

focusgroepen heen. Ouders, onthaalouders en begeleiders in kinderdagverblijven gaven

Page 39: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

33

aan dat de kleur van voedsel ervoor kan zorgen dat kinderen een bepaald

voedingsmiddel graag eten.

“Er was eens een kindje bij mij en die had een affectie voor rood. Dat kindje had

het echt voor rood en als het eten rood was, bijvoorbeeld rode tomatensaus of

rode biet, dan at ze het op. Die was erg gevoelig voor kleuren.”

Onthaalouder

Presentatie van de maaltijd.

Een andere visuele sensatie is de manier waarop voedsel tijdens de maaltijd aan

kinderen gepresenteerd wordt. Enkele ouders, onthaalouders en begeleiders van

kinderdagverblijven gaven tijdens de groepsdiscussies aan dat een aantrekkelijke,

kindvriendelijke presentatie van voedsel een positieve invloed kan hebben op de

bereidheid van kinderen om te eten.

“… een fruittaart maken zeg ik daar dan tegen. Dan neem je zo allemaal stukjes

fruit en je schikt dat zoals het een versierde taart zou zijn… Dan zijn ze

gemotiveerd om die taart op te eten.”

Onthaalouder

“Het is wel zo als we groenten hebben die moeilijk liggen, bijvoorbeeld rode

kool en appelmoes, niet alle kinderen eten dat graag. Ik ga deze groenten nooit

op hun bord doen. Ik ga het altijd afzonderlijk doen in een potje, zodat ze eerst

kunnen proeven. Als die groenten op hun bord liggen en er zit dan sap tussen

hun eten, moeten ze het dus allemaal niet meer hebben.”

Begeleidster kinderdagverblijf

Presentatie van de ingrediënten.

Aansluitend bij de presentatie van de maaltijd speelt de presentatie van de

ingrediënten ook een rol. Hoe ingrediënten gepresenteerd en aangeboden worden

beïnvloedt het eetgedrag van kinderen. Kinderen eten bijvoorbeeld liever gesneden

stukjes fruit in vergelijking met een heel stuk fruit.

Page 40: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

34

“… in het begin is het belangrijk dat eten niet werken is. Ik heb vroeger nooit

een appel in zijn geheel gegeten maar wel in stukjes.”

Moeder

Sommige kinderen hebben ook liever dat hun eten niet gemixt is. Eten in stukjes

aanbieden kan ervoor zorgen dat kinderen bereid zijn om te proeven. Deze techniek

wordt Wrapling genoemd.

“Veel kinderen zijn niet zot van die gemixte dingen en kinderen die moeilijk

eten die willen geen papjes eten. Dan laat ik de wortel in zijn geheel en dan leg

ik gewoon een paar groentjes op hun bord. Zo heb ik er toch al een paar

overtuigd om te beginnen eten, kinderen die thuis ook niet wouden eten.”

Onthaalouder

Tafelarchitectuur.

Het begrip ‘tafelarchitectuur’ bevat alle objecten die op en rond een eettafel

kunnen staan. Hieronder vallen bijvoorbeeld borden, bestek, tassen en glazen. Daarnaast

kunnen ook meubilair en tafeldecoratie, zoals vlaggetjes en servetten, onder dit begrip

verstaan worden. Tijdens de focusgroepen werden aantrekkelijke borden en bestek

vermeld als stimulerende omgevingsprikkel door de deelnemers. Deze vallen onder het

ruimere begrip ‘tafelarchitectuur’. Borden en bestek die aangepast zijn aan de

leefwereld van kinderen kunnen het eetgedrag van kinderen positief beïnvloeden.

Gespreksleider: “Wat zorgt ervoor dat een kind sommige dingen graag eet of

wil proeven?”

Onthaalouders: “Als kinderen een bordje hebben met een figuurtje op of een

lepeltje met iets op.”

Onthaalouder

“Ik herinner mij eigenlijk persoonlijk iets van als ik zelf klein was. Ik had zo één

bordje en dat was mijn bordje. Als ik iets niet graag at, dan kreeg ik dat bordje

en dan lustte ik het wel.”

Page 41: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

35

Moeder

Beschikbaarheid.

Deelnemers aan de focusgroepen vermeldden dat de aanwezigheid van gezonde

voeding in huis een omgevingsaspect is die het eetgedrag van kinderen positief

beïnvloedt. Als er thuis groenten en fruit beschikbaar zijn en deze liggen bovendien in

het zicht van de kinderen, vergroot dit de kans dat kinderen daadwerkelijk groenten en

fruit gaan eten.

“Het is bij mij een verschil of het fruit in de fruitschaal ligt of in de frigo. Als ze

het zien: “Ik heb zin in dat.”. Als ze het gewoon niet zien, dan zouden ze

bijvoorbeeld twee dagen lang geen fruit eten.”

Moeder

Sfeer.

De sfeer tijdens het eetmoment kwam over de verschillende focusgroepen heen

naar voor als een belangrijke omgevingsprikkel. De meeste ouders, onthaalouders en

begeleiders in kinderdagverblijven hebben graag dat het gezellig en rustig is aan tafel.

Lachen en praten kan deel uit maken van de sfeer aan tafel en een positieve invloed

hebben op het eetgedrag van kinderen.

“Als er gebabbeld wordt, dat vind ik zo leuk. “Hoe was uw dag op school en wat

heb je gedaan vandaag?”. Ondertussen eet de andere verder. Ze moeten wel om

beurt, niet door elkaar.”

Moeder

Gespreksleider: “Wat denk je dat er voor zorgt dat een kind graag eet? Wat

zorgt ervoor dat een kind open staat om te proeven en om te experimenteren?

Begeleider kinderdagverblijf: “Gezelligheid, sfeer.”

Begeleidster kinderdagverblijf

Gespreksleider: “Wat zorgt ervoor dat een kind sommige dingen wel graag eet

en wil proeven?”

Onthaalouder: “Een rustige sfeer.”

Page 42: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

36

Onthaalouder

Strategieën

Modeling.

Tijdens de groepsgesprekken werd meermaals aangehaald dat zowel ouders,

onthaalouders en begeleiders in kinderdagverblijven een cruciale functie uitoefenen als

rolmodel voor het eetgedrag van kinderen. Ouders, onthaalouders en begeleiders die op

een positieve manier met gezonde voeding omgaan en dit ook tonen naar hun kinderen

toe, vergroten de bereidwilligheid om te proeven en nieuwsgierigheid naar eten bij

kinderen.

“… zelf het goede voorbeeld geven. Als ze u zien eten, helpt dat zeker om hen te

stimuleren.

Onthaalouder

“Ik ga echt wel zeggen: “Kom, we gaan eens proeven.” en dan bijvoorbeeld:

“Mmm, broccoli. Oooh lekker broccoli.”. Het woord echt positief uitspreken.

Ondertussen gaat de broccoli naar binnen. De volgende keer is het dan veel

gemakkelijker. Ik heb nu recent gemerkt dat heel blij met eten omgaan echt wel

een effect heeft.”

Moeder

Gespreksleider: “Wat zorgt ervoor dat een kind open staat om te proeven, te

experimenteren?”

Begeleider kinderdagverblijf: “Zelf het voorbeeld geven, zelf mee eten.”

Begeleidster kinderdagverblijf

Peermodeling.

Naast volwassen kunnen leeftijdsgenoten ook fungeren als een rolmodel voor

kinderen tijdens het eetmoment. Dit heet peermodeling. Over de verschillende

focusgroepen heen kwam naar voor dat peermodeling ervoor kan zorgen dat kinderen

bereid zijn om te proeven. Dit effect treedt echter alleen op als het goede voorbeeld

Page 43: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

37

wordt gegeven door de peers. Broers en/of zussen en leeftijdsgenoten kunnen op deze

manier een positieve invloed hebben op het eetgedrag van kinderen.

“In groep zien ze het van de andere. In groep eten, doet eten.”

Onthaalouder

“Soms is het ook een beetje competitie he. Ik heb een jongen van acht en een

jongen van vijf. Als er zo iets nieuws op tafel komt, dan zeg ik: “Kom, nu

gaan we vandaag eens dat eten.”. Dan zegt de kleinste: “Eiiii, dat stinkt.”. Dan

zegt de oudste: “Mama, ik ga dat wel proeven hoor.”. De kleinste zegt dan:

“Verdorie, verdorie.” en dan gaat hij ook effectief moeite doen om te proeven.”

Moeder

“In de crèche is dat afhankelijk. Bij het ene kindje kan dat de ene dag een

bepaald voedingsmiddel niet graag eten en de dag erna dat wel graag eten. Dit

is afhankelijk van welke vriendjes er bijvoorbeeld bij zijn of welke competitie.”

Moeder (werkt ook in een kinderdagverblijf)

Herhaaldelijk aanbieden.

Voedsel herhaaldelijk aanbieden is een strategie die door de meeste deelnemers

wordt toegepast. Als kinderen een bepaald voedingsmiddel niet lusten, gaan de meeste

ouders, onthaalouders en begeleiders in kinderdagverblijven dit de volgende keer toch

opnieuw aanbieden. Voedsel herhaaldelijk aanbieden kan er voor zorgen dat een kind

bereid is om te proeven en op de langere termijn een bepaald voedingsmiddel ook graag

eet.

“Ik had iemand die geen soep at thuis. Hij was bij mij gestart en ik bleef hem

maar altijd soep aanbieden, iedere dag opnieuw en na een maand drinkt hij nu

wel soep. Het is niet van ik lust het niet, het is van ik ken het niet, ik wil het niet

proberen. (…) Gewoon blijven aanbieden, niet vanuit uitgaan: oei, hij eet het

niet op, hij zal het niet lusten zeker.”

Onthaalouder

Page 44: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

38

Gespreksleider: “Wat zorgt er voor dat een kind graag eet, open staat om te

proeven en te experimenteren?”

Begeleider kinderdagverblijf: “Als ze het niet lusten, de volgende keer toch nog

terug aanbieden, meerdere keren aanbieden.”

Begeleidster kinderdagverblijf

Ouder: “Ik heb ooit eens ergens gelezen dat het soms tot dertig keer duurt

vooraleer je iets lekker vindt. Dan zeg ik: “ Komaan nog 25 keer, nu nog 24

keer.”

Gespreksleider: “Werkt dat dan effectief?”

Ouder: “Ja.”

Moeder

Aanmoedigen.

Sommige ouders en verzorgers rapporteerden dat ze hun kinderen aanmoedigen

tijdens het eetmoment. Een extra aanmoediging of stimulatie kan er voor zorgen dat

kinderen bereid zijn om te proeven of om verder te eten.

“Als je dan een beetje geeft en je voelt van dat begint hier te lukken, dan prijs

je.”

Onthaalouder

“Je moet ze stimuleren he, ik stimuleer allerlei nieuwe smaken nu.”

Moeder

Belonen.

Belonen is een strategie die door de meeste ouders, onthaalouders en begeleiders

in kinderdagverblijven wordt toegepast. Een beloning kan een stimulans zijn voor

kinderen om te willen proeven. In wat volgt, wordt een onderscheid gemaakt tussen

emotionele beloningen en materiële beloningen.

Page 45: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

39

Emotionele beloning.

Tijdens de focusgroepen werden een aantal emotionele beloningen vermeld zoals

bijvoorbeeld een applaus of een bepaald privilege. Deze emotionele beloningen hebben

een positief effect op het eetgedrag van kinderen.

“… als je een kind stimuleert en aanmoedigt. Wij hebben een kindje gehad die

bij ons is gekomen een hele tijd geleden. (…) Ze was meer dan een jaar en at

bijna niets. Ze bleef met alles in haar mond zitten. We zijn begonnen met hele

kleine portietjes, drie schepjes. Als ze dan drie schepjes gegeten had, dan was

dat al een groot applaus.”

Onthaalouder

“Het is vooral bij mijn jongste zoon. Als die niet op tijd zijn eten op heeft, dan

mag hij niet mee de oudste naar school gaan brengen. Hij doet dat heel graag.

Hij gaat dan niet mee en hij blijft daar met zijn eten zitten. Het is wel een

stimulans om het rapper te laten vooruit gaan.

Moeder

Materiële beloningen.

Naast emotionele beloningen worden ook vaak materiële beloningen gebruikt

tijdens of na het eetmoment door ouders en onthaalouders. Een vaak gebruikte materiële

beloning is een dessert. Sommige ouders en onthaalouders geloven dat dit er voor kan

zorgen dat kinderen hun bord of een deel van hun bord leeg eten.

“Wat er ook altijd zeer interessant is, is dat er een dessertje tegenover staat. (…)

Wat dan ook helpt is van ok, eet dan dat op en de rest niet. Dan probeert hij toch

nog te bemiddelen, (…). Bij mij blijft het dan van dat ga je opeten en dan pas

krijg je uw dessert. Uiteindelijk ben ik er zelfs al in geslaagd van het hem

volledig te doen opeten.”

Moeder

Page 46: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

40

“We legden daar dan een koekje. Het is misschien niet goed maar in het begin

doe je alles om een kind te doen eten. “Als je nu die twee schepjes op eet, dan

mag je dat koekje opeten”. En ‘s anderendaags of twee dagen erna, deden we

daar dan een schepje bovenop. Nu eet ze alles.”

Onthaalouder

Betrokkenheid kookproces.

Tijdens de focusgroepen werd het belang van kinderen betrekken bij

kookactiviteiten benadrukt. Kinderen actief betrekken bij het kookproces en alles er

rond, bijvoorbeeld groenten zaaien in de moestuin en naar de groentewinkel gaan, kan

hun nieuwsgierigheid naar eten vergroten en interesse in voedsel stimuleren.

“Wij hebben een groentetuin. Als ze die groenten zelf uit de tuin gaan halen, zelf

kiezen, zelf klaarmaken en zelf water geven, dat maakt het allemaal interessant.”

Moeder

“Hij kookt ook graag mee. Dan wil hij daar alles in doen en dan eten ze dat ook

makkelijker op.”

Moeder

Gespreksleider: “Wat zorgt er voor dat een kind open staat om te proeven, te

experimenteren?”

Begeleider kinderdagverblijf: “We hebben ook een tuin met kippen en dat er ook

vandaaruit die betrokkenheid al is bij het proces. Ze gaan bij de kippen eieren

halen, dan maken ze daar iets mee klaar. Ook die betrokkenheid zorgt ervoor.”

Begeleidster kinderdagverblijf

Page 47: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

41

DISCUSSIE

Het doel van deze studie was om omgevingsfactoren te identificeren die het

eetgedrag van jonge kinderen positief beïnvloeden. Hiervoor werd gebruik gemaakt van

focusgroepen met ouders, onthaalouders en personeel van kinderdagverblijven om

mogelijke beïnvloedende aspecten te exploreren. Deze omgevingsaspecten werden met

behulp van een thematische analyse gegroepeerd onder twee grote categorieën, namelijk

omgevingsprikkels en strategieën. De resultaten van deze scriptie bieden de

mogelijkheid om een conceptueel denkkader te ontwikkelen over het eetgedrag van

jonge kinderen. Meer bepaald zal het voorgestelde model omgevingsaspecten omvatten

die een positieve invloed hebben op het eetgedrag van kinderen tussen één en zes jaar

(Figuur 1). Algemeen kan opgemerkt worden dat positief eetgedrag uit meerdere

aspecten bestaat. Zoals blijkt uit de resultaten zorgen sommige omgevingsprikkels en

strategieën ervoor dat kinderen nieuwsgierig zijn naar eten. Andere omgevingsaspecten

en strategieën hebben dan weer een invloed op de bereidwilligheid van kinderen om te

proeven. Tot slot zijn er ook omgevingsprikkels en strategieën van ouders,

onthaalouders en begeleiders van kinderdagverblijven die ervoor kunnen zorgen dat

kinderen graag eten. Het begrip eetgedrag kan dus niet eenduidig opgevat worden. Er

kan gesteld worden dat verschillende omgevingsprikkels en strategieën een impact

hebben op andere aspecten van eetgedrag.

Figuur 1. Conceptueel model voor eetgedrag van jonge kinderen.

Page 48: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

42

Omgevingsprikkels

Tijdens de focusgroepen met ouders, onthaalouders en begeleiders van

kinderdagverblijven kwamen verschillende omgevingsprikkels aan bod die een

positieve invloed hebben op het eetgedrag van kinderen. Deze zijn zintuigelijke

sensaties, beschikbaarheid en sfeer. Omgevingsprikkels kunnen gezien worden als cues

in de eetomgeving die een positieve impact hebben op verschillende aspecten van het

eetgedrag van kinderen. Onderzoek naar faciliterende omgevingsprikkels op het

eetgedrag van jonge kinderen is zeer vernieuwend. Over het algemeen kunnen we

besluiten dat deze cues geassocieerd worden met voedsel, het eetmoment of de

eetcontext via een klassieke conditioneringsprocedure. Dankzij de associatie tussen deze

omgevingsprikkels en het eetmoment of de eetcontext, verwerft eten mogelijk een

positieve waarde of gevoel bij kinderen.

De eerste groep omgevingsprikkels wordt omschreven als zintuigelijke sensaties.

Het begrip ‘zintuigelijke sensaties’ omvat alle gewaarwordingen die kinderen ervaren of

opnemen via hun zintuigen met betrekking tot het voedsel zelf. De geur, smaak en

visuele voorstelling van eten speelt hierbij de belangrijkste rol. Uit de resultaten blijkt

dat de geur van voedsel er voor zorgt dat een kind ten eerste bereid is om te proeven en

ten tweede ook graag zal eten. Over de verschillende focusgroepen heen heerste er

consensus omtrent het positief effect van de smaak van voedsel op het eetgedrag van

kinderen. Smaak zal er voornamelijk toe leiden dat kinderen graag eten. Voedsel dat

goed smaakt, wordt geassocieerd met een positief gevoel. Dit betekent dat de smaak van

voedsel een zintuigelijke sensatie is die positieve gevoelens kan oproepen bij jonge

kinderen. Vervolgens werd de kleur van voedsel als een visuele gewaarwording door

vele ouders, onthaalouders en begeleiders van kinderdagverblijven aangehaald. De kleur

van een voedingsmiddel kan er namelijk voor zorgen dat een kind graag eet. Bepaalde

kleuren roepen bij kinderen positievere gevoelens op dan andere kleuren. Als deze kleur

samen met voedsel voor komt, zal de kans dat het voedingsmiddel als positief ervaren

wordt stijgen. De effecten van de zintuigelijke sensaties geur, smaak en kleur kunnen

verklaard worden vanuit bestaande leermechanismen. Klassieke conditionering zorgt

ervoor dat lekkere geuren en smaken geassocieerd geraken met voedsel. Eten krijgt op

deze manier een positieve connotatie. In het geval van kleur wordt een neutrale prikkel

aangeboden samen met een prikkel die reeds een bepaalde valentie of emotionele

Page 49: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

43

waarde verworven heeft, namelijk een bepaalde lievelingskleur van kinderen. Deze

mechanismen kunnen gezien worden als een specifieke vorm van klassieke

conditionering, namelijk evaluatieve conditionering. Bij evaluatieve conditionering

wordt een verandering in valentie van een neutrale stimulus verkregen na een paring

van deze stimulus met een andere positieve of negatieve prikkel (De Houwer, 2007).

Deze associatie zorgt ervoor dat het voedsel dezelfde emotionele waarde verwerft als

bijvoorbeeld de kleur van het voedsel. Een aantrekkelijke presentatie van voedsel en de

tafelarchitectuur zijn twee andere visuele sensaties die een positieve invloed hebben op

het eetgedrag van kinderen. Deze twee zaken hebben vooral een impact op de

bereidwilligheid van kinderen om te proeven. Voedsel aantrekkelijk presenteren of

kindvriendelijk voorstellen zorgt ervoor dat kinderen eerder geneigd zijn om een

bepaald voedingsmiddel te proeven. Het belang van de presentatie van voedsel werd al

eens eerder als bevorderende prikkel teruggevonden in kwalitatief onderzoek (Carnell et

al., 2012). Dit effect zou opnieuw verklaard kunnen worden vanuit klassieke

conditionering, waarbij de aantrekkelijke presentatie gepaard wordt met voedsel en zo

een cue wordt dat positief eetgedrag bevordert.

Beschikbaarheid is een volgende stimulerende omgevingsprikkel die uit de data

weerhouden werd. Deze omgevingsprikkel werd enkel en alleen aangehaald tijdens de

focusgroep met ouders. In de literatuur werd deze stimulerende omgevingsprikkel reeds

besproken. Hearn en collega’s (1998) stelden dat de consumptie van groenten en fruit

afhankelijk is van de mate waarin deze thuis beschikbaar worden gesteld.

Tot slot werd sfeer als laatste omgevingsprikkel uit de data geëxtraheerd. Ook

dat kunnen we verklaren aan de hand van klassieke leerprocessen. Via flavour-context

learning leren kinderen voedsel associëren met de context waarin deze gegeten wordt

(Anzman-Frasca et al., 2012). In experimenteel onderzoek werd reeds aangetoond dat

voedsel presenteren in een positieve sociale context een positieve invloed heeft op

eetgedrag (Birch, Zimmerman, & Hind, 1980).

Strategieën

Strategieën worden gezien als verschillende voedingsvaardigheden en methoden

van ouders, onthaalouders en begeleiders in kinderdagverblijven die specifiek worden

toegepast tijdens het eetmoment. Verschillende strategieën hebben een positieve impact

op het eetgedrag van kinderen. Deze zijn modeling, herhaalde aanbieding,

Page 50: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

44

aanmoedigen, belonen en betrokkenheid kookproces.

Uit de focusgroepgesprekken kwam ten eerste naar voor dat modeling één van

de belangrijkste methodes is die gehanteerd wordt door ouders, onthaalouders en

begeleiders van kinderdagverblijven om het eetgedrag van kinderen positief te

beïnvloeden. Hierbij gaan ouders, onthaalouders en begeleiders in kinderdagverblijven

ervan uit dat zij zelf instaan als voorbeeld en rolmodel voor het eetgedrag van hun

kinderen. Deze strategie werd ook al eerder aangehaald in de voedingsliteratuur

(Campbell et al., 2006). In het kwalitatief onderzoek van Moore, Tapper en Murphy

(2007) werd modeling omschreven als de meest gebruikte strategie door de

deelnemende moeders. Modeling zou voornamelijk een impact hebben op de

bereidwilligheid van kinderen om te proeven. Daarnaast kan modeling er ook voor

zorgen dat kinderen nieuwsgierig worden naar bepaalde voedingsmiddelen. Naast

volwassen rolmodellen, kwam in deze studie ook naar voor dat leeftijdsgenoten en

broers en zussen belangrijke rolmodellen kunnen zijn voor kinderen. Peermodeling

heeft voornamelijk een positieve invloed op de bereidwilligheid van kinderen om te

proeven. Het effect van peermodeling dient echter genuanceerd te worden aangezien

leeftijdsgenoten niet altijd een positief rolmodel zijn voor het eetgedrag van jonge

kinderen. Op basis van bovenstaande bevindingen kunnen we besluiten dat

observationeel leren een belangrijk mechanisme is om nieuw eetgedrag te faciliteren.

Dit valt terug op de theorie van sociaal leren en modeling die reeds lange tijd

beschreven werd door Bandura (1969). Nieuw gedrag komt vaak tot stand door

observatie en imitatie van anderen.

Voedsel herhaaldelijk aanbieden is een tweede strategie die door de meeste

deelnemers aan de focusgroepen werd toegepast. Als kinderen een bepaald

voedingsmiddel niet lusten, gaan de meeste ouders, onthaalouders of begeleiders van

kinderdagverblijven dat voedingsmiddel de volgende keer terug aanbieden.

Herhaaldelijke aanbieding verhoogt vooral de bereidheid om het voedingsmiddel de

volgend keer te proeven. Bij herhaalde aanbieding is er sprake van habituatie. De

oorspronkelijke angst voor het ongekende voedingsmiddel neemt af na een aantal

aanbiedingen van het voedingsmiddel. Dit is in overeenstemming met de mere exposure

hypothese van Zajonc (1968). Het gunstig effect van herhaalde aanbieding op de

eetontwikkeling van kinderen werd reeds experimenteel aangetoond (Remy et al., 2013;

Page 51: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

45

Hausner et al., 2012). Ook in kwalitatief onderzoek werd deze bevorderende strategie

reeds bevestigd (Carnell, Cooke, Cheng, Robbins & Wardle, 2012; Moore, Tapper &

Murphy, 2007).

Kinderen aanmoedigen en belonen waren strategieën die vaak terugkeerden

tijdens de groepsdiscussies. Een aanmoediging afkomstig van ouders, onthaalouders of

begeleiders in kinderdagverblijven kan er voor zorgen dat kinderen bereid zijn om te

proeven of verder te eten. Vanaf kinderen aanstalten maken om te proeven,

bekrachtigen ouders, onthaalouders en begeleiders van kinderdagverblijven dit. Dit kan

gezien worden als een vorm van operante conditionering. Aanmoedigen en prijzen zijn

strategieën die al in eerder kwalitatief onderzoek bij ouders terug werden gevonden

(Carnell, Cooke, Cheng, Robbins & Wardle; Orrell-Valente et al., 2007). Deze worden

nu voor het eerst bevestigd bij onthaalouders en personeel uit kinderdagverblijven.

Een beloning na het eten zorgt ervoor dat een bepaalde gedraging, namelijk eten,

geassocieerd wordt met een bepaalde bekrachtiger, bijvoorbeeld een dessert. Dit is

consistent met de uitgangspunten van operante conditionering. Hoewel er veel

tegenstrijdigheid bestaat in de literatuur omtrent deze strategie (Birch et al., 1987),

zouden verschillende vormen van beloning een positieve invloed kunnen hebben op

eetgedrag van jonge kinderen.

Kinderen betrekken bij het kookproces is de laatste strategie die uit de data werd

weerhouden. Betrokkenheid heeft een positieve invloed op het eetgedrag van kinderen.

Deze strategie werd nog niet veel eerder aangehaald in de literatuur. Het zou kunnen dat

kinderen op het moment dat ze betrokken worden tijdens het kookproces bepaalde

zaken leren via modeling.

Sterktes en beperkingen van het onderzoek

Kwalitatief onderzoek heeft als pluspunt dat er concreet kan worden ingegaan op

de specifieke ervaringen van de deelnemers. Kwalitatief onderzoek vertrekt vanuit ‘real

life’ situaties van de deelnemers en niet vanuit een bepaald theoretisch kader van de

onderzoekers. Het gebruik van focusgroepen in deze studie zorgt ervoor dat er stil

gestaan kan worden bij de eigenlijke ervaringen van ouders, onthaalouders en

begeleiders in kinderdagverblijven met betrekking tot het eetgedrag van kinderen. Een

nadeel van kwalitatief onderzoek is dat er geen generalisatie mogelijk is omwille van

het beperkt aantal proefpersonen. Verder kwantitatief onderzoek in dit

Page 52: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

46

onderzoeksdomein is vereist om grondige besluiten te kunnen trekken en generalisatie

mogelijk te maken. Hierbij aansluitend hebben focusgroepen als beperking dat

deelnemers mogelijk sociaal wenselijk gaan antwoorden. Focusgroepen doen namelijk

beroep op zelfrapportage. Hier bovenop speelt ook vaak groepsdruk mee.

Ten tweede kan worden opgemerkt dat de steekproef die gebruikt werd in deze

studie niet gevarieerd is qua geslacht. Slecht tien procent van de deelnemers zijn

mannelijk. Mogelijks werd belangrijke informatie op deze manier gemist. Naast

beperkte variatie qua geslacht, bestond de steekproef voornamelijk uit deelnemers met

een hoge sociaal-economische status. Uit onderzoek blijkt echter dat

voedingsstrategieën gehanteerd door ouders kunnen verschillen naargelang de SES.

Orrell-Valente en collega’s (2007) toonden aan dat ouders met een hoge SES meer

gebruik maken van bijvoorbeeld beloning in vergelijking met ouders uit gezinnen met

een lage SES.

Daarnaast werd de steekproef samengesteld op basis van vrijwillige participatie.

Dit biedt een potentiële verklaring voor het gebrek aan een diverse sample in dit

onderzoek. Mogelijks namen enkel mensen deel die zelf geïnteresseerd zijn of een

affiniteit hebben met het onderwerp gezonde voeding.

Deze studie biedt belangrijke informatie omtrent welke strategieën effectief

worden toegepast door ouders, onthaalouders en personeel van kinderdagverblijven. Er

werd echter geen rekening gehouden met de frequentie van gebruik van deze

verschillende strategieën. In de inleiding van deze scriptie werd besproken dat dit in

bepaalde kwalitatieve studies wel werd gedaan (Carnell et al., 2012; Orrell-Valente et

al., 2007). Op deze manier werd een belangrijke bron van informatie gemist.

Tot slot werd het onderzoek gedaan met een beperkt aantal focusgroepen. Uit de

literatuur omtrent focusgroepenonderzoek blijkt dat idealiter drie of vier focusgroepen

worden georganiseerd per groep van deelnemers. Op deze manier kan worden nagegaan

of er een saturatie van de data is bereikt. Saturatie is het punt waarop geen nieuwe

ideeën en informatie meer aan bod komen tijdens de focusgroepen (Krueger, 2009).

Suggesties voor toekomstig onderzoek

Op basis van bovenstaande beperkingen kan gesuggereerd worden om in

toekomstig onderzoek gebruik te maken van een diverse sample van deelnemers qua

geslacht en sociaal-economische status. Het is aangewezen om deze studie te repliceren

Page 53: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

47

met een aantal deelnemers met een SES die lager is dan gemiddeld. Om valide en

betrouwbare conclusies te kunnen trekken is het aangeraden om in toekomstig

onderzoek met een grotere steekproef te werken. Op deze manier wordt saturatie van de

data meer gegarandeerd.

Voedingsstrategieën gehanteerd door verzorgers kunnen ook een reactie zijn op

individuele kenmerken van het kind. Ouders gaven in een studie van Carnell, Cooke,

Cheng, Robbins en Wardle (2012) aan in sommige gevallen gebruik te maken van

andere strategieën bij broers en/of zussen uit hetzelfde gezin. Het kan daarom

aangewezen zijn om in toekomstig onderzoek rekening te houden met de

persoonlijkheid en het temperament van kinderen. Persoonlijkheid gaat mogelijk

interageren met omgevingsinvloeden en op deze manier ook zorgen voor een uniek

patroon van voedselvoorkeuren bij elk afzonderlijk kind. Een voorbeeld van een

individuele karakteristiek van kinderen is reward sensitivity. De mate waarin kinderen

gevoelig zijn voor beloningen kan sterk verschillen van kind tot kind. Mogelijks gaan

ouders al dan niet onbewust andere strategieën gebruiken voor kinderen die een hoge

mate hebben van beloningsgevoeligheid in vergelijking met kinderen die hier laag op

scoren. Neofobie is een ander individueel kenmerk van het kind. Verder onderzoek

moet uitwijzen of ouders anders reageren en andere voedingsstrategieën gebruiken bij

kinderen met een hoge mate van neofobie in vergelijking met kinderen die minder

neofobisch reageren op nieuw voedsel.

Tot slot zou in experimentele, gecontroleerde studies onderzocht kunnen worden

welk van de gevonden bevorderende strategieën het meest effectief is.

Hoogstwaarschijnlijk verschillen de gevonden strategieën in dit onderzoek onderling

qua effectiviteit.

Praktische en klinische implicaties

De resultaten van dit onderzoek bieden een overzicht van bevorderende

omgevingsprikkels en strategieën op het eetgedrag van kinderen. Deze informatie kan

gebruikt worden bij het ontwikkelen van interventies rond gezond eetgedrag in

verschillende directe eetomgevingen waarin kinderen opgroeien.

Het conceptueel model voor eetgedrag van jonge kinderen toont aan dat

vooraleer kinderen een bepaald voedingsmiddel graag eten, ze in eerste instantie bereid

moeten zijn om te proeven van dat voedingsmiddel. In experimentele en kwantitatieve

Page 54: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

48

studies werd vooral op zoek gegaan naar strategieën om het lekker vinden van groenten

te bevorderen. Hierbij wordt mogelijk een cruciale stap over gelaten. Vooraleer de

voorkeur voor een voedingsmiddel kan stijgen, moeten kinderen bereid zijn om dat

voedingsmiddel te proeven. Toekomstig onderzoek zal eerst moeten uitwijzen welke

factoren een invloed hebben op de bereidwilligheid van kinderen om te proeven. Daarna

kan herhaalde aanbieding pas een effect hebben op de voedselvoorkeur van kinderen.

Conclusie

Deze kwalitatieve studie met focusgroepen heeft geleid tot een beter inzicht in

omgevingsaspecten die het eetgedrag van kinderen tussen één en zes jaar positief

beïnvloeden. Verschillende omgevingsprikkels en strategieën werden aangegeven door

ouders, onthaalouders en personeel uit kinderdagverblijven. Omgevingsprikkels die het

eetgedrag van jonge kinderen bevorderen zijn zintuigelijke sensaties (geur, smaak en

visuele prikkels), beschikbaarheid en sfeer. Bevorderende strategieën zijn modeling,

herhaaldelijk aanbieden, aanmoedigen, belonen en betrokkenheid kookproces. Op basis

van de resultaten werd er een conceptueel model voor het eetgedrag van jonge kinderen

ontwikkeld. Dit conceptueel model kan in toekomstig onderzoek getoetst worden en

vervolgens gebruikt worden om interventies te ontwikkelen.

Page 55: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

49

REFERENTIELIJST

Addessi, E., Galloway, A. T., Visalberghi, E., & Birch, L. L. (2005). Specific social

influences on the acceptance of novel foods in 2–5-year old children. Appetite,

45(3), 264–271. doi:10.1016/j.appet.2005.07.007

Anliker, J. A., Laus, M. J., Samonds, K.W., & Beal, V. (1992). Mothers’ reports of their

three-year-old children’s control over foods and involvement in food-related

activities. Journal of Nutrition Education, 24(6), 285–291. doi:10.1016/S0022

-3182(12)80860-0

Anzman, S. L., Rollins, B. Y., & Birch, L. L. (2010). Parental influence on children's

early eating environments and obesity risk: implications for prevention.

International Journal of Obesity, 34(7), 1116-1124. doi:10.1038/ijo.2010.43

Anzman-Frasca, S., Savage, J. S., Marini, M. E., Fisher, J. O., & Birch, L. L. (2012).

Repeated exposure and associative conditioning promote preschool children’s

liking of vegetables. Appetite, 58(2), 543-553. doi:10.1016/j.appet.2011.11.012

Bandura, A. (1969). Principles of behavior modification. New York: Holt, Rinehart and

Winston.

Baranowski, T., Cullen, K. W., & Baranowski, J. (1999) . Psychosocial correlates of

dietary intake: advancing dietary intervention. Annual Review of Nutrition,

19(1),17–40. doi:10.1146/annurev.nutr.19.1.17

Batsell, W., Brown, A., Ansfield, M., & Paschall, G. (2002). “You Will Eat All of

That!” A retrospective analysis of forced consumption episodes. Appetite, 38(3),

211–219. doi:10.1006/appe.2001.0482

Baumrind, D. (1973). The Development of Instrumental Competence through

Socialization. Minneapolis: University of Minnesota Press.

Beauchamp G. K., Cowart B. J., Mennella J. A., & Marsh R. R. (1994). Infant salt taste:

developmental, methodological, and contextual factors. Developmental

Psychology, 27(6), 353–65. doi:10.1002/dev.420270604

Page 56: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

50

Benton, D. (2004). Role of parents in the determination of the food preferences of

children and the development of obesity. International Journal of Obesity,

28(7), 858-869. doi:10.1038/sj.ijo.0802532

Birch, L. L. (1979). Dimensions of preschool children's food preferences. Journal of

Nutrition Education, 11(2), 77-80. doi:10.1016/S0022-3182(79)80089-8

Birch, L. L. (1980). Effects of peer model’s food choices and eating behaviors on

preschoolers’ food preferences. Child Development, 51(2), 489–496. doi:10

.2307/1129283

Birch, L. L. (1998). Development of food acceptance patterns in the first years of life.

Proceedings of the Nutrition Society, 57(4), 617-624. doi:10.1079

/PNS19980090

Birch, L. L. (1999). Development of food preferences. Annual Review of Nutrition,

19(1), 41-62. doi:10.1146/annurev.nutr.19.1.41

Birch, L. L., Birch, D., Marlin, D., & Kramer, L. (1982). Effects of instrumental eating

on children’s food preferences. Appetite, 3(2), 125-134. doi:10.1016/S0195

-6663(82)80005-6

Birch, L. L., & Fisher, J. O. (1998). Development of eating behaviors among children

and adolescents. Pediatrics, 101(3), 539-549.

Birch, L. L., & Marlin, D. W. (1982). I don’t like it; I never tried it: effects of exposure

on two-year old children’s food preferences. Appetite, 3(4), 353–360. doi:10

.1016/S0195-6663(82)80053-6

Birch, L. L., Marlin, D. W., & Rotter J. (1984). Eating as the ‘means’ activity in a

contingency: Effects on young children’s food preferences. Child Development,

55(2), 432-439. doi:10.2307/1129954

Birch, L. L., McPhee, L., Shoba, B. C., Steinberg, L., & Krehbiel, R. (1987). “Clean up

your plate”: effects of child feeding practices on the conditioning of meal size.

Learning and Motivation, 18(3), 301-317. doi:10.1016/0023-9690(87)90017-8

Page 57: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

51

Birch, L. L., Zimmerman, S., & Hind, H. (1980). The influence of social-affective

context on the formation of children’s food preferences. Child Development,

51(3), 856–861. doi:10.1111/j.1467-8624.1980.tb02623.x

Campbell, K. J., Crawford, D. A., & Ball, K., (2006). Family food environment and

dietary behaviors likely to promote fatness in 5–6 year-old children.

International Journal of Obesity, 30(8), 1272-1280. doi:10.1038/sj.ijo.0803266

Carnell, S., Cooke, L., Cheng, R., Robbins, A., & Wardle, J. (2011). Parental feeding

behaviours and motivations. A qualitative study in mothers of UK pre-schoolers.

Appetite, 57(3), 665-673. doi:10.1016/j.appet.2011.08.009

Caton, S. J., Ahern, S. M., Remy, E., Nicklaus, S., Blundell, P., & Hetherington, M. M.

(2013). Repetition counts: repeated exposure increases intake of a novel

vegetable in UK pre-school children compared to flavour–flavour and flavour–

nutrient learning. British Journal of Nutrition, 109(11), 2089-2097. doi:10.1017

/S0007114512004126

Cole, T. J., Freeman, J. V., & Preece, M. A. (1995). Body mass index reference curves

for the UK, 1990. Archives of disease in childhood, 73(1), 25-29. doi:10.1136

/adc .73.1.25

Cooke, L. (2007). The importance of exposure for healthy eating in childhood: a review.

Journal of Human Nutrition and Dietetics, 20(4), 294-301. doi:10.1111/j.1365

-277X.2007.00804.x

Cooke, L., & Fildes, A. (2011). The impact of flavour exposure in utero and during milk

feeding on food acceptance at weaning and beyond. Appetite, 57(3), 808-811.

doi:10.1016/j.appet.2011.05.317

Cooke, L., Wardle, J., & Gibson, E. L. (2003). Relationship between parental report of

food neophobia and everyday food consumption in 2–6-year-old-children.

Appetite, 41(2), 205–206. doi:10.1016/S0195-6663(03)00048-5

Page 58: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

52

Coon, K. A., Goldberg, J., Rogers, B. L., & Tucker, K. L. (2001). Relationships

between use of television during meals and children’s food consumption

patterns. Pediatrics, 107(1),E7. doi:10.1542/peds.107.1.e7

Cullen, K. W., Baranowski, T., Rittenberry, L., Cosart, C., Hebert, D., & De Moor, C.

(2000). Socio-environmental influences on children’s fruit, juice, and vegetable

consumption as reported by parents: reliability and validity of measures. Public

Health Nutrition, 3(3), 345–356. doi:10.1017/S1368980000000392

De Houwer, J. (2007). A conceptual and theoretical analysis of evaluative conditioning.

The Spanish Journal of Psychology, 10(02), 230-241. doi:10.1017

/S1138741600006491

Desor J. A., Maller O., & Andrews, K. (1975). Ingestive responses of human newborns

to salty, sour and bitter stimuli. Journal of Comparative and Physiological

Psychology, 89(8), 966–970. doi:10.1037/h0077171

Desor J. A., Maller O., & Turner R. E. (1973). Taste in acceptance of sugars by human

infants. Journal of Comparative and Physiological Psychology, 84(3), 496–501.

doi:10.1037/h0034906

Dovey, T. M., Staples, P. A., Gibson, E. L., & Halford, J. C. G. (2008). Food neophobia

and ‘picky/fussy’ eating in children: A review. Appetite, 50(2), 181–193. doi:10

.1016/j.appet.2007.09.009

Faith, M. S., & Kerns, J. (2005). Infant and child feeding practices and childhood

overweight: the role of restriction. Maternal and Child Nutrition,1(3), 164–168.

doi:10.1111/j.1740-8709.2005.00024.x

Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en

Leefmilieu (2008). Gezondheidsenquête, België 2008: Belangrijkste resultaten.

Geraadpleegd via https://his.wiv-isp.be/nl/Gedeelde%20%20documenten/HS

_summary _NL_2008.pdf

Page 59: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

53

Fisher, J. O., & Birch, L. L. (1995). Fat Preferences and Fat Consumption of 3- to 5-

year-old Children are Related to Parental Adiposity. Journal of the American

Dietetic Association, 95(7), 759–764. doi:10.1016/S0002-8223(95)00212-X

Fisher, J. O., & Birch, L. L. (1998). Restricting access to a freely available snack food

impacts pre-school children’s subsequent selection and consumption patterns.

The Journal of the Federation of American Societies for Experimental Biology,

12(4), A530.

Fisher, J. O., & Birch, L. L. (1999). Restricting access to palatable foods affects

children’s behavioural response, food selection and intake. American Journal of

Clinical Nutrition, 99(6), 1264–1272.

Food Standards Agency (2006). FSA nutrient and food based guidelines for UK

institutions. Geraadpleegd via http://multimedia.food.gov.uk/multimedia/pdfs

/nutguideuk.pdf

Francis, L. A., & Birch, L. L. (2005). Maternal weight status modulates the effects of

restriction on daughters' eating and weight. International Journal of Obesity,

29(8), 942-949. doi: 10.1038/sj.ijo.0802935

Gable, S., & Lutz, S. (2000). Household, parent and child contributions to childhood

obesity. Family Relations, 49(3), 293–300. doi:10.1111/j.17413729.2000.00293

.x

Gahagan, S. (2012). Development of Eating Behavior: Biology and Context. Journal of

Developmental and Behavioral Pediatrics, 33(3), 261-271. doi:10.1097/DBP

.0b013e31824a7baa

Gorovic, N., Afzal, S., Tjønneland, A., Overvad, K., Vogel, U., Albrechtsen, C., &

Poulsen, H.E. (2011). Genetic variation in the hTAS2R38 taste receptor and

brassica vegetable intake. Scandinavian Journal of Clinical & Laboratory

Investigation, 71(4), 274–279. doi:10.3109/00365513.2011.559553

Greenhalgh, J., Dowey, A. J., Horne, P. J., Lowe, C. F., Griffiths, J. H., & Whitaker, C.

J. (2009). Positive- and negative peer modelling effects on young children's

Page 60: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

54

consumption of novel blue foods. Appetite, 52(3), 646-653. doi: 10.1016/j.appet

.2009.02.016

Guenther, P. M., Dodd, K. W., Reedy, J., & Krebs-Smith, S. M. (2006). Most

Americans eat much less than recommended amounts of fruits and vegetables.

Journal of the American Dietetic Association, 106(9), 1371–1379. doi:10.1016/j

.jada.2006.06.002

Harper, L. V., & Sanders, K. M. (1975). The effect of adults’ eating on young children’s

acceptance of unfamiliar foods. Journal of Experimental Child Psychology,

20(2), 206–214. doi:10.1016/0022-0965(75)90098-3

Havermans, R. C., & Jansen, A. (2007). Increasing children’s liking of vegetables

through flavour-flavour learning. Appetite, 48(2), 259-262. doi:10.1016/j.appet

.2006.08.063

Hearn, M., Baranowski, T., Baranowski, J., Doyle, C., Smith, M., Lin, L. S., &

Resnicow, K. (1998). Environmental influences on dietary behavior among

children: availability and accessibility of fruit and vegetables enable

consumption. Journal of Health Education, 29(1), 26–32. doi:10.1080/10556699

.1998.10603294

Heather, P., & Nicklas, T. A. (2005). A Review of Family and Social Determinants of

Children’s Eating Patterns and Diet Quality. Journal of the American College of

Nutrition, 24(2), 83–92. doi:10.1080/07315724.2005.10719448

Hausner, H., Olsen, A., & Moller, P. (2012). Mere exposure and flavour-flavour

learning increase 2-3 year-old children's acceptance of a novel vegetable.

Appetite, 58(3), 1152-1159. doi:10.1016/j.appet.2012.03.009

Jansen, A. (1998). A learning model of binge eating. Cue reactivity and cue exposure.

Behaviour Research and Therapy, 36(3), 257–272. doi:10.1016/S0005-7967

(98)00055-2

Page 61: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

55

Jansen, A., Stegerman, S., Roefs, A., Nederkoorn, C., & Havermans, R. (2010).

Decreased salivation to food cues in formerly obese successful dieters.

Psychotherapy and Psychosomatics, 79(4), 257–258. doi:10.1159/000315131

Kalat, J. W., & Rozin, P. (1973). ‘Learned safety’ as a mechanism in longdelay taste-

aversion learning in rats. Journal of Comparative and Physiological Psychology,

83(2), 198–207. doi:10.1037/h0034424

Kelder, S. H., Perry, C. L., Klepp, K. I., & Lytle, L. L. (1994). Longitudinal tracking of

adolescent smoking, physical activity and food choice behaviours. American

Journal of Public Health, 84(7), 1121–1126. doi:0.2105/AJPH.84.7.1121

Kern, D. L., McPhee, L., Fisher, J., Johnson, S., & Birch, L. L. (1993). The

postingestive consequences of fat condition preferences for flavors associated

with high dietary fat. Physiology and Behavior, 54(1),71-76. doi:10.1016/0031

-9384(93)90045-H

Krueger, R. A. (2009). Focus groups: A practical guide for applied research. Sage.

Lorson, B. A., Melgar-Quinonez, H. R., & Taylor, C. A. (2009). Correlates of fruit

andvegetable intakes in U.S. children. Journal of the American Dietetic

Association, 109(3), 474–478. doi:10.1016/j.jada.2008.11.022

Lumeng, J. C., & Hillman, K. H. (2009). Eating in larger groups increases food

consumption. Archives of Disease in Childhood, 92(5), 384-387.

doi:10.1136/adc.2006.103259

Maynard, M., Gunnell, D., Emmett, P., Frankel, S., & Smith, G. D. (2003). Fruit,

vegetables, and antioxidants in childhood and risk of adult cancer: the Boyd Orr

cohort. Journal of Epidemiology and Community, 57(3), 218-225. doi:10.1136

/jech.57.3.218

McFarlane, T., & Pliner, P. (1997). Increased willingness to taste novel foods: Effects

of nutrition and taste information. Appetite, 28(3), 227–238. doi:10.1006/appe

.1996.0075

Page 62: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

56

Mennella, J. A., Pepino, Y., & Reed, D. R. (2005). Genetic and environmental

determinants of bitter perception and sweet preferences. Pediatrics, 115(2),

E216-E222. doi:10.1542/peds.2004-1582

Moore, S. N., Tapper, K., & Murphy, S. (2007). Feeding strategies used by mothers of

3–5-year-old children. Appetite, 49(3), 704-707. doi:10.1016/j.appet.2007.07

.009

Moore, S. N., Tapper, K., & Murphy, S. (2010). Feeding strategies used by primary

school meal staff and their impact on children’s eating. Journal of human

nutrition and dietetics, 23(1), 78-84. doi:10.1111/j.1365-277X.2009.01009.x

Nicklas, T. A., Baranowski, T., Baranowski, J., Cullen, K., Rittenberry, L., & Olvera,

N. (2001). Family and child-care provider influences on preschool children’s

fruit, juice, and vegetable consumption. Nutrition Reviews, 59(7), 224–235.

doi:10.1111/j.1753-4887.2001.tb07014.x

Ogden, C. L., Carroll, M. D., Kit, B. K., & Flegal, K. M. (2014). Prevalence of

childhood and adult obesity in the United States, 2011-2012. Journal of the

American Medical Association, 311(8), 806-814. doi:10.1001/jama.2014.732

Pliner, P., & Loewen, E. R. (1997). Temperament and food neophobia in children and

their mothers. Appetite, 28(3), 239–254. doi:10.1006/appe.1996.0078

Ramsay, S. A., Branen, L. J., Fletcher, J., Price, E., Johnson, S. L., & Sigman-Grant, M.

(2010). “Are you done?” Child care providers' verbal communication at

mealtimes that reinforce or hinder children's internal cues of hunger and

satiation. Journal of nutrition education and behavior, 42(4), 265-270. doi:10

.1016/j.jneb.2009.07.002

Remy, E., Issanchou, S., Chabanet, C., & Nicklaus, S. (2013). Repeated Exposure of

Infants at Complementary Feeding to a Vegetable Puree Increases Acceptance as

Effectively as Flavor-Flavor Learning and More Effectively Than Flavor-

Nutrient Learning. Journal of Nutrition, 143(7), 1194-1200. doi:10.3945/jn.113

.175646

Page 63: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

57

Rozin, P., & Vollmecke, T. (1986). Food likes and dislikes. Annual Review of Nutrition,

6(1), 433–456. doi:10.1146/annurev.nu.06.070186.002245

Schwartz, C., Issanchou, S., & Nicklaus, S. (2009). Developmental changes in the

acceptance of the five basic tastes in the first year of life. British Journal of

Nutrition, 102(9), 1375–1385. doi:10.1017/S0007114509990286

Spruijt-Metz, D. (1999). Adolescence Affect and Health. London: Psychology Press.

Sweetman, C., McGowan, L., Croker, H., & Cooke, L. (2011). Characteristics of

Family Mealtimes Affecting Children’s Vegetable Consumption and Liking.

Journal of the American Dietetic Association, 111(2), 269-273. doi:10.1016/j

.jada.2010.10.050

Tong, A., Sainsbury, P., & Craig, J. (2007). Consolidated criteria for reporting

qualitative research (COREQ): a 32-item checklist for interviews and focus

groups. International Journal for Quality in Health Care, 19(6), 349-357. doi:10

.1093/intqhc/mzm042

Van den Akker, K., Jansen, A., Frentz, F. & Havermans, R. C. (2013). Impulsivity

makes more susceptible to overeating after contextual appetitive conditioning.

Appetite, 70, 73-80. doi:10.1016/j.appet.2013.06.092

Ventura, A. K., & Birch, L. L. (2008). Does parenting affect children’s eating and

weight status? International Journal of Behavioral Nutrition and Physical

Activity, 5(1), 15. doi:10.1186/1479-5868-5-15

Ventura, A. K., Gromis, J. C., & Lohse, B. (2010). Feeding practices and styles used by

a diverse sample of low-income parents of preschool-age children. Journal of

nutrition education and behavior, 42(4), 242-249. doi:10.1016/j.jneb.2009.06

.002

Ventura, A. K., & Worobey, J. (2013). Early Influences on the Development of Food

Preferences. Current Biology, 23(9), 401-408. doi:10.1016/j.cub.2013.02.037

Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie (2012). Vlaamse

consensustekst in verband met evenwichtige voeding en beweging ten behoeve

Page 64: Welke omgevingsaspecten hebben een positieve invloed op ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/021/RUG01-002166021_2014_000… · Een eerste set van genetische factoren die de ontwikkeling

58

van zorgverstrekkers. Brussel: Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en

Gezin. Geraadpleegd via http://www.eetexpert.be/static/uploads/1.

_consensustekst_nov_2012.pdf

Wang, Y. C., Bleich, S. N., & Gortmaker, S. L. (2008). Increasing caloric contribution

from sugar-sweetened beverages and 100% fruit juices among US children and

adolescents, 1988-2004. Pediatrics, 121(6), E1604-E1614. doi:10.1542/peds

.2007 -2834.

Willig, C. (2013). Introducing Qualitative Research in Psychology. Berkshire: Open

University Press.

Whitaker, R.C., Wright, J. A., Pepe, M. S., Seidel, K. D., & Dietz, W. H. (1997).

Predicting obesity in young adulthood from childhood and parental obesity. New

England Journal of Medicine, 337(13), 869-873. doi:10.1056

/NEJM199709253371301

Zajonc, R. (1968). Attitudinal effects of mere exposure. Journal of Personality and

Social Psychology, 9(2), 1-27. doi:10.1037/h0025848.