Wat te lezen?

20
Literatuurkritiek tussen gezag en populisme / ‘Brief aan mijn criticus’ van Franca Treur / De recensent gerecenseerd Plus aanraders voor fijnproevers Wat te lezen? 28 NOVEMBER 2012 / € 1 BOEKHANDEL ATHENAEUM

description

Een goed advies Wie kun je nog vertrouwen? De critici en hun paar honderd woorden met twee of drie sterren? De amateurlezers en hun blogs? De zure reaguurders bij Bol en Amazon? De flapteksten en quotes van uitgevers? De long-, short-, tip-, top- en bestsellerlijsten? De algoritmes? Virtuele of echte vrienden? Op welke leesoordelen van anderen durft een boekenliefhebber nog af te gaan? En waren aanbevelingen van recensenten vroeger betrouwbaarder? Deze bijlage, een samenwerking tussen Athenaeum Boekhandel en De Groene Amsterdammer, stelt dergelijke en andere vragen over het lezen en laten lezen van boeken, en suggereert daarbij een aantal antwoorden, ook in de vorm van recensies die eerder op Athenaeum.nl stonden. Bij elkaar een magazine vol leesadviezen. Met de complimenten van het huis. Namens de Athenaeum Boekhandel, Maarten Asscher Daan Stoffelsen

Transcript of Wat te lezen?

Page 1: Wat te lezen?

Literatuurkritiek tussen gezag en populisme / ‘Brief aan mijn criticus’ van Franca Treur / De recensent gerecenseerd Plus aanraders voor fijnproevers

Wat te lezen?28 november 2012 / € 1

ATHENAEUMBOEKHANDELATHENAEUMBOEKHANDEL

Page 2: Wat te lezen?

prim

eur

in n

eder

lan

d

www.singerlaren.nl

erotique rodin

12-09-2012 t/m 13-01-2013

Page 3: Wat te lezen?

28.11.12 De Groene AmsterDAmmer 3

4 Tussengezagenpopulisme EssayoverliteratuurkritiekJoost de Vries

7 Besterecensent VoormijbenjegodFranca Treur

8 Eenmuurtussenjezelfendeander MaartjeWortelschermtafenonthultKarlijn de Winter

9 Aaneenkruisofineengesticht DeverbazingvanCoenSimonPieter Hoexum

10 Hetmenselijkeindewetenschapgerehabiliteerd RensBodoverdeverworvenhedenvanhumanoriaBart van den Bosch

11 Lofderzachtheid StéphaneAudeguyvechttegenlompheidArjen van Veelen

12 Gemaskerdboekenbal OveronlinekritiekAuke Hulst

14 Eenkushokjeopdekermis Uppercase:tijdschriftvolfictieveplekkenKarianne Bueno

15 Eenvliegwielvoorverbeelding JaapGoedegebuureoverdeterugkeervanGodindeliteratuur Marleen Louter

16 Evoluerentotbarbaar AlessandroBariccooverhetverliesvanhetwaardevolle Esther Wils

17 VechtenomHerakles RichardMilesoverdestrijdvanHannibalJoop Hopster

18 Verdomme,die’tHart! DeliteratuurkritischepikordeChristiaan Weijts

Een goed adviesWie kun je nog vertrouwen? De critici en hun paar honderd woorden met twee of drie ster-ren? De amateurlezers en hun blogs? De zure reaguurders bij Bol en Amazon? De flapteksten en quotes van uitgevers? De long-, short-, tip-, top- en bestsellerlijsten? De algoritmes? Vir-tuele of echte vrienden? Op welke leesoordelen van anderen durft een boekenliefhebber nog af te gaan? En waren aanbevelingen van recen-senten vroeger betrouwbaarder?

Deze bijlage, een samenwerking tussen Athenaeum Boekhandel en De Groene Amster-

dammer, stelt dergelijke en andere vragen over het lezen en laten lezen van boeken, en sug gereert daarbij een aantal antwoorden, ook in de vorm van recensies die eerder op athenaeum.nl stonden. Bij elkaar een magazine vol lees adviezen. Met de complimenten van het huis.

Namens de Athenaeum Boekhandel,

Maarten AsscherDaan Stoffelsen

ColofonDeGroeneAmsterdammergroene.nl

HoofdredactieXandraSchutteRedactieJoostdeVriesVormgevingChristineRothuizen(ontwerp)FotoredactieSimoneBerghuys,RicharddeBoerEindredactieRobvanErkelens,HugoJettenWebredactieKatrienOttenMedewerkersBartvandenBosch,KarianneBueno,PieterHoexum,JoopHopster,AukeHulst,MarleenLouter,FrancaTreur,ArjenvanVeelen,ChristiaanWeijts,EstherWils,KarlijndeWinterAcquisitieTiersBakkerUitgeverTeunGautierOmslagJeroenHenneman

NamensAthenaeumBoekhandelverzorg-denMaartenAsscherenDaanStoffelsendesamenstellingvandezebijlage.DereeksschilderijenopenindezebijlageisvandehandvanJeroenHenneman(jeroenhen-neman.com).DevolledigereekshangtindeAthenaeumBoekhandelinAmsterdam.VoorhunmedewerkingaandezebijlagekomtnietalleendanktoeaandeauteursenaanJeroenHenneman,voorhunbijdragenaandeinhoud,maarookaanEsthervanDijk,EmilieFranseenFleurKief.AthenaeumBoekhandeliseenonafhankelijke,academischeenliteraireboekhandelinAmsterdamenHaarlem.Opathenaeum.nlzijnwekelijksnieuwerecensies,leesfragmentenenhetinternationaleboekennieuwstevinden,maarhetisookeenwinkel,dagennachtopen,meteenassortimentvanmiljoenenboekenenduizendentijdschriften.athenaeum.nl

Wat te lezen?

Page 4: Wat te lezen?

4 De Groene AmsterDAmmer 28.11.12

Veruit de aardigste ‘vriend’ in mijn contacten-lijst op Facebook is Murat Isik. Ik kreeg een vriendverzoek van hem toen ik iets meer dan twee jaar geleden een Facebook-account aan-maakte, omdat, zo had de pr-medewerkster van mijn uitgeverij me op het hart gedrukt, dat de beste manier was om mijn roman online te pro-moten. En dus accepteerde ik in die tijd ook de vriendverzoeken van mensen waar ik nog nooit van gehoord had, zoals Murat Isik.

Isik, las ik op zijn profielpagina, werkte zelf aan een roman, Verloren grond, die bij uitgeve-rij Ambo zou verschijnen. In de maanden en jaren daarna vertelde hij zijn ‘vrienden’ hoe ver hij al was, zoveel hoofdstukken voltooid, zoveel hoofdstukken nog te gaan. Zoals veel schrijvers liet hij dolblij de cover zien toen deze eenmaal was ontworpen, vertelde hij hoe trots hij was toen hij voor het eerst in de aanbiedings folder van Ambo stond. Hij berichtte onverholen enthousiast over zijn naderende boek, hoe hij daar naar uitkeek, welke mensen hij dankbaar was voor hun steun en hulp. Toen het boek er eenmaal was, postte hij elke recensie, elk inter-view, elke optreden, elk wissewasje. En al zijn Facebook-vrienden reageerden steeds even blij. Van elke nieuwe druk maakte hij melding, waar mensen hem weer voor feliciteerden, waar hij ze weer voor bedankte. De toon was steeds: trots, verbaasd over en dankbaar voor zijn succes.

Uit alles bleek dat Isik genoot van zijn schrij-verschap en de literaire wereld als een nieuwe, vriendelijke schoonfamilie beschouwde. Toen ik dit jaar jarig was, vlak voordat Verloren grond verscheen, feliciteerde Isik me niet op mijn openbare wall, maar stuurde hij me zelfs een persoonlijk bericht. Dat doet mijn broer niet eens, maar die had dan ook geen nieuwe roman die een paar weken daarna zou verschijnen.

In al die tijd heb ik Isik misschien één keer iets boos horen zeggen, maar dat was over Jack van Gelder en waarom Jack steeds zo over de jonge Ajax-middenvelder Christian Eriksen zat te klagen bij Studio voetbal – al zou het ant-woord op die vraag evident moeten zijn, name-lijk dat Eriksen met al zijn talent als aanvals-

leider veel te weinig dreiging naar de goal toe veroorzaakt. Of omdat hij, wanneer Ajax slap speelt, meegaat in die slapte in plaats van het team er bovenuit te tillen.

Maar Jack van Gelder is dan ook de meest onderschatte tv-persoonlijkheid van Neder-land.

Uiteindelijk heb ik Facebook nooit echt gebruikt als pr-middel. Als er een positieve recensie ver-scheen, vond ik het very uncool deze op mijn wall te posten; als er een negatieve verscheen zweeg ik die liever dood. Murat Isik heb ik tot op de dag van vandaag nooit ontmoet, en de suggestie dat hij mij als criticus alleen felici-teerde om zichzelf in een goed daglicht te zetten aangezien zijn boek bijna verscheen, zegt onge-twijfeld meer over mijn cynisme dan iets over Isik. Verloren grond heb ik nooit gelezen, om de eenvoudige reden dat ik me erg oncomfortabel had gevoeld als ik het zou moeten bespreken in De Groene Amsterdammer.

Want wat als ik het vreselijk had gevonden? Wat als ik het met clichés aan elkaar geregen pathetische nep-literatuur had gevonden? Had ik dat na twee jaar zijn ups & downs, zijn hopes & fears over zijn eerste roman meegemaakt te hebben zwart-wit hebben durven opschrijven? Als Facebook-vriend zou ik deel uitmaken van zijn teleurstelling, door mezelf veroorzaakt.

Murat Isik is hier slechts een voorbeeld: er zijn talloze schrijvers die een dergelijke online persona hebben. Op Facebook en Twitter kan de literaire wereld er soms uitzien als een zich-zelf constant feliciterende massa, bestaande uit schrijvers, redacteuren, boekverkopers, recen-senten, uitgevers, fictieliefhebbers, bloggers en familieleden van, die het allemaal permanent met elkaar eens zijn. Ik heb altijd een hekel aan dit soort Grote Uitspraken, nostalgisch naar een verleden waarvan ik niet weet of het ooit echt zo heeft bestaan – maar ik ontkom soms niet aan het idee dat de tijd waarin schrijvers fundamenteel kritische wezens waren voorbij is. (Tenminste, in het openbaar: de schrijvers die je op borrels spreekt zijn zelden allemans-vrienden, ze houden elkaars literaire aande-lenkoers nauwgezet in de gaten, of zoals Gore Vidal opmerkte: ‘Every time a friend of mine succeeds, I die a little.’ Anders gezegd: ‘It is not enough to succeed. Others must fail.’)

Boeken worden geprezen en dan, wanneer de rollen zijn omgedraaid en de ander heeft een boek, prijst de geprezene rechtstreeks terug. Recensie in de Volkskrant: Like! Interview in Het Parool: Like! Het geldt ook als je de sociale media buiten beschouwing laat, iets wat je hele-maal merkt als je een boekenbijlage aanstuurt: vrijwel elk verzoek aan een auteur om iets over

Zijn we in de literaire wereld niet te vriendelijk geworden? Dat elke roman bewondering verdient, zoals Dave Eggers zegt, riekt naar intellectuele zelfmoord.Door Joost de VriesBeeld Jeroen Henneman

EssayLiterairenivellering

Altijd vijf ballen zijn geen ballen

OpFacebookenTwitterkandeliterairewereldersomsuitzienalseenzichzelfconstantfeliciterendemassa

Page 5: Wat te lezen?

28.11.12 De Groene AmsterDAmmer 5

EssayLiterairenivellering

Altijd vijf ballen zijn geen ballen

Page 6: Wat te lezen?

6 De Groene AmsterDAmmer 28.11.12

een andere (nog levende) auteur te schrijven wordt afgewezen, veelal met het argument dat de auteur zich daar niet gemakkelijk bij voelt. De vele auteurs met blogs gebruiken die ruimte vooral, lijkt het wel, om te benadrukken wat ze mooi vinden.

Iets wat natuurlijk, dat moet gezegd, een goed recht is. Het is ook leuker iets mooi te vinden dan niet – en het is helemaal leuker om iemand een compliment te geven dan om uit te leggen waarom je het slot van zijn roman niet vond aansluiten bij het middendeel. Je voelt je als criticus al snel zo’n bruut als je opschrijft dat dit-en-dit boek een flink potje kut is.

Het is de taak van de criticus per definitie kri-tisch te zijn, wat iets anders is dan per defini-tie negatief. Afkraken is niet het doel, grondig doorlichten wel.

Wat is kritiek? Karl Marx beschreef het mooi. Op een perfecte dag in een perfecte wereld zou de blije burger ’s ochtends jagen, ’s middags vis-sen, het vee bijeen drijven in de avond en hij zou ten slotte ‘kritiseren na de avondmaaltijd’. Met kritiseren bedoelde Marx het maken van onderscheid. Hij bedoelde praten over ideeën, over esthetiek en moraliteit alsof deze dingen ertoe doen (en dat doen ze). Hij bedoelde langer nadenken over de manier waarop ideeën en boe-ken zich aan je presenteren. Hij bedoelde onder woorden proberen te brengen waarom iets goed is en iets anders niet. Hij bedoelde dat niet iedereen een gouden medaille verdient op sport-dag, dat er gradaties zijn die de diepte maken.

De meest ideale rol van de criticus werd dit jaar verwoord door Daniel Mendelsohn, auteur van de bestseller The Lost, over de holocaust en zijn familie, en een van de toonaangevende critici van theater en literatuur in Amerika. Het stuk stond op de website van The New Yorker en was getiteld ‘A Critic’s Manifesto’: ‘In al die jaren dat ik (recensenten) las, terwijl ik door de middelbare school heen ging en door de univer-siteit, kwam het nooit in me op dat ze me echt probeerden te overtuigen om die ene voorstel-ling te zien, dit of dat boek te kopen, of die en die film te zien; ik stelde me ook niet voor dat er neerbuigend tegen me werd georeerd of dat ik gemanipuleerd werd, of dat ik niet het recht had het met ze oneens te zijn. Ik dacht over deze critici als leraren, en net als alle goede leraren doceerden ze door het juiste voorbeeld te geven; en ze gaven dat voorbeeld, week na week, door te laten zien hoe ze tot hun beoordeling kwa-men (het woord critic, leerde ik later, komt van het Griekse woord voor “rechter”).’

Leon de Winter zei eens in een interview (woorden die ongetwijfeld nog door een heel dozijn andere verbolgen auteurs in soortgelijke variaties zijn geuit): ‘Iedereen wil schrijver wor-den, niemand wil criticus worden.’ Maar toen ik op de School voor Journalistiek zat leek het me een droom om met over literatuur schrijven geld te verdienen, zoals er ook volop studen-ten in mijn klassen ervan droomden om film-criticus of muziekcriticus te worden.

Of anders wilden ze wel voetbalcommentator worden – om Jack van Gelder er nog eens bij te halen, wiens wedstrijdverslagen op de radio in feite recensies in real time zijn.

Mendelsohn wees erop dat New Yorker-filmcritica Pauline Kael door het enthousiasme van haar recensies, haar overdreven gestileerde en zorgvuldig gekozen woorden, haar gran-dioze sweeping statements hem het gevoel gaf dat er heel wat op het spel stond als hij naar de film ging (en dat staat er ook). Mendelsohn schreef dat hij nooit zou vergeten dat een critica opmerkte dat het te vroege overlijden van een geliefde dichter (James Merrill) haar zo droevig stemde omdat de dichter haar nu niet kon leren hoe ze ouder moest worden. Dus daar was poë-zie voor, leerde ze Mendelsohn, het liet je zien hoe te leven!

Mendelsohn reageerde op een discussie die in de VS was opgelaaid over de rol van de recensent, naar aanleiding van twee critici die hadden aangegeven niet meer negatief te wil-len recenseren. De eerste was Lev Grossman van Time Magazine, daarna schreef Laura Mil-ler, chefcritica bij het gerenommeerde online magazine Salon.com, er een essay over. Miller prees een bespreking van een tv-critica over een

nieuwe serie van de beroemde scriptschrijver Aaron Sorkin (The West Wing, The Social Net-work), waarin de critica niet alleen de methode-Sorkin tegen het licht hield, maar ook uitlegde waarom het vreselijk voorspelbare, eigengeile televisie opleverde. Maar zou ik, schreef Miller, ook zo’n soort stuk over een roman schrijven? Nee. Een intens negatieve recensie van een film of serie van Sorkin heeft een concreet nut; zijn films trekken miljoenen kijkers, waardoor ze algemeen cultuurgoed zijn. Zelfs mensen die een bepaalde film niet gezien hebben, kunnen baat hebben bij een negatieve recensie.

Maar dat geldt niet voor romans, vervolgde Miller, want ‘the average new book is invi-sible to the average reader’. We leven in een wereld waarin je niet meer kunt verwachten dat de gemiddelde burger met een universitair diploma tien romans per jaar leest, waarin je niet zonder meer kunt verwachten dat iemand zelfs gehypete auteurs als Jonathan Franzen of Dave Eggers zonder meer kent. Ze zei het niet met zoveel woorden, maar Miller pleitte ervoor om in grote publicaties (de kranten en tijdschriften voor een massapubliek) als criticus aansluiting te vinden bij de mensen die nog te

redden zijn, de potentiële boekenlezers, en hen te wijzen op boeken die ze interessant zouden vinden, om ze lezende te houden.

In het debat dook Dave Eggers ook zelf op, niet actief maar passief; verschillende keren werd een oud interview met hem geciteerd waarin hij zei: ‘Don’t be a critic, you people, I beg you. I was a critic, and I wish I could take it all back (…) Do not dismiss a book until you have written one, and do not dismiss a movie until you have made one, and do not dismiss a per-son until you have met them. It is a (expletive) of work to be open-minded and generous and understanding and forgiving and accepting, but Christ this is what matters. What matters is saying yes.’

Het eerste deel van Eggers’ uitspraak is het makkelijkst te weerleggen: je hoeft geen roman geschreven te hebben om er een te kunnen beoordelen (al denk ik, maar dat is een heel ander gesprek, dat je een diepere affiniteit met en meer fingerspitzengefühl voor fictie krijgt als je zelf eens tweehonderd bladzijden hebt geschreven), zoals een rechter geen moord gepleegd hoeft te hebben om een moordenaar te veroordelen, een arts geen ziekte gehad hoeft te hebben om die te kunnen genezen en ik Jack van Gelder nooit hoef te hebben ontmoet om te weten dat ik met mijn diepste zielenroerselen supergezellig bij hem terecht zou kunnen.

Het probleem dat Eggers hiermee oproept is heel erg Den Haag 2012, namelijk nivellering. Als alle romans, in de suggestie van Eggers, bewondering verdienen, dan is die bewonde-ring gebaseerd op het bestaan van een boek, niet op de werkelijke merites. Het vervlakt elke piek en elk dal in het literaire landschap. Altijd vijf ballen zijn geen ballen. Ballen zijn bij boek-besprekingen een endemisch fenomeen. The Guardian, Le Monde, The New York Times heb-ben ze niet. Ze zijn een typisch Nederlands ver-schijnsel (al zei een NRC-recensent tegen me, voor de goede verstaander: ‘Nou, ze zijn vooral een typisch Belgisch verschijnsel’). Miller kreeg meer kritiek dan bijval. De senior recensent van The New York Times, Dwight Gardner, trok zijn conclusies uit Eggers’ opmerkingen en noemde het een pleidooi voor ‘mass intellectual suicide’. Gardner schreef: ‘Als een kunstwerk je iets doet voelen of denken, dan zegt (Eggers) in feite: “Houd het dan voor je.” Wat hij voorstelt is een zombie-natie, waar spitsvondigheid en dispuut afgelegd kunnen worden. Een plek waar geen denkende geest van boven de zeven ook maar een middag door zou willen brengen. Everyone would, on the up side, get a gelato.’

Daar valt verder weinig aan toe te voegen. Mijn moeder waarschuwde me toen ik klein was en constant om ijs en drop zeurde dat als ik de hele dag ijs en drop zou eten ik het in no time niet meer lekker of bijzonder zou vinden.

Joost de Vries is redacteur en criticus van De Groene Amsterdammer. Hij debuteerde in 2010 met de roman Clausewitz

Eenrechterhoeftgeenmoordtehebbengepleegdomeenmoordenaarteveroordelen

Page 7: Wat te lezen?

28.11.12 De Groene AmsterDAmmer 7

Beste recensent,

Franca Treur

Wat ik van je wil, dat weet je al lang, maar ik wil het nog wel een keer voor je uitspellen. Dat je m’n boek aan de man brengt, met aanprij-zingen als ‘weergaloos’, ‘mateloos intrigerend’, ‘aanstekelijk’ en ‘bijzonder geslaagd’ en ‘alle toch al hoge verwachtingen overtroffen’. Dat je de lezer wat lekkere brokjes voorschotelt van de veel belovende verhaallijn, maar natuurlijk niet alles. Dit gedeelte van je recensie laat je dan ein-digen met iets ronkends, ‘spectaculaire finale’ of zo. Of apotheose. Verzin maar iets. Maar kopieer het niet rechtstreeks uit de brochure van de uit-geverij of de achterflap, dan geloven ze je niet. Ik zou het ook leuk vinden als je iets aardigs zegt over de psychologie van de karakters, bijvoor-beeld dat die zo mooi uitgediept zijn. Een beetje een cliché, maar lezers willen dat weten. Verder stel ik het erg op prijs dat je de beste zinnen uit mijn boek in z’n geheel citeert, waaraan dan toegevoegd wordt: ‘aan haar raffinement her-ken je de echte schrijver’. Maar vooral dat je iets filosofisch/diepzinnigs schrijft over een bepaald gegeven/idee/motief. Liefst iets wat ik zelf ook nog niet zo duidelijk heb voor mezelf, maar dat zéker de kern is van het boek. Schrijf gerust dat het ogenschijnlijk eenvoudig is opgeschreven, dat het niettemin ingewikkelde materie is, maar met brille behandeld. Wat het literatuur maakt in haar puurste vorm. Vergeet niet te zeggen dat het nergens mee te vergelijken is en dat je nog nooit zoiets opwindends hebt gelezen. Eindig, als je niet al je kruit al verschoten hebt, met iets over het plezier, de rijkdom en de kracht van

deze roman. Dit alles graag enthousiast opge-schreven, en bezield en met verstand van zaken.

Maar waar heb ik het over? Ik héb nog hele-maal geen boek te verkopen. Als iedere andere literatuurliefhebber ben ik alleen maar iemand die recensies leest om nieuwe boeken te vinden. Ik wil op nieuwe dingen gewezen worden, of op onterecht vergeten parels, dingen die ik niet wil missen. Ik wil verleid worden om direct naar de boekhandel te fietsen. Snel, met het eierpanne-tje nog op het gas, m’n jas nog open, ongepoetste tanden, bang dat al die andere krantenlezers of Tros Nieuwsshow-luisteraars me anders voor zullen zijn.

Ook wil ik een recensie lezen en dan denken, verdomme, ik wou dat ik dat ook allemaal wist, dat ik niet zo achterliep. Na je recensie snap ik waarom al die andere ontwikkelingen in de literatuur ook niet uit de lucht zijn komen val-len, maar dat er verbanden zijn met dit en met dat. Met bewegingen in de actualiteit, de weten-schap, de filosofie, de kunst, de politiek. En die verbanden lees ik dan in je recensie. Ik heb graag dat je slim bent, ja. En belezen.

Ik wil vooral ook zéker weten of ik naar de win-kel moet. Daarom moet ik je kunnen vertrou-wen. Ik moet je smaak kennen, en wat je schrijft op waarde kunnen schatten. Ik moet ook zeker weten dat je niet corrupt bent. De slechte boe-ken bespreek je beter niet. Ik lees liever een positieve recensie dan een negatieve. Maar ik wil wel van je lezen hoe je het volgende boek vindt van de auteur die je een paar jaar geleden zo bejubelde. Is deze weer zo goed? Als dat niet zo is, is een kleine recensie voldoende. Debuten die je slecht vindt, hoef je niet te doen. Matige debu-ten waarin talent fonkelt alleen kort. Van boe-ken van auteurs die je altijd slecht vindt, hoef ik niet te weten dat je dat deze keer weer vindt, maar ik wil er wel van op aan kunnen dat je voor de zekerheid nog even kijkt. Misschien heeft die schrijver inmiddels toch het licht gezien. Ik wil dat je de tijd ervoor uittrekt. Dat je het recense-ren er niet even bij doet, naast je taken als leraar, boekverkoper, redacteur, dichter, boekenschrij-ver, huisman of -vrouw, vader of moeder.

Beste recensent. Voor mij ben je god. Full-time god. Zo’n ouderwets christelijke: alom-tegenwoordig, alwetend, rechtvaardig, volmaakt en wijs. Eentje die de schapen van de bokken scheidt. Zo’n god maakt het, denk ik, verder niet zo veel uit wat Franca Treur er allemaal van vindt.

Franca Treur is schrijfster. Ze debuteerde in 2009 met de roman Dorsvloer vol confetti

Voormijbenjegod:alwetend,rechtvaardig.Eentjediedeschapenvandebokkenscheidt

jero

en h

enn

emAn

Page 8: Wat te lezen?

8 De Groene AmsterDAmmer 28.11.12

joh

n sc

hAf

fer

/ hh

AfschermenenonthullenbijMaartjeWortel

Een muur tussen jezelf en de anderIn de debuutbundel van Maartje Wortel is in veel verhalen een zekere spanning voelbaar: waar ligt de grens tussen privé en publiek, en waarom voelen mensen soms de behoefte die te overschrijden?Door Karlijn de Winter

Voor wie zijn huis te koop heeft staan, voelt het een beetje of hij ook een deel van zichzelf te koop heeft gezet. Op het eerste gezicht misschien een sentimen-tele gedachte, maar na het lezen van het verhaal ‘Ver-kocht’ uit de debuutbundel van Maartje Wortel ben je gedwongen die gedachte wel degelijk serieus te nemen. ‘En hij wilde erbij zijn. Hij moest zien wie zijn plek in zou kunnen nemen. Een geslaagd vervolg van zijn leven, buiten hem om,’ schrijft Wortel over de

hoofdpersoon, als hij door de makelaar verzocht wordt niet aanwezig te zijn bij het bezoek van een koper.

Het huis blijkt een even simpel als doel-treffend symbool te zijn van iemands privé- sfeer, een ruimte waarbinnen je je kunt afsluiten voor de buitenwereld en waar je andere mensen als indringers ervaart. Dat idee keert regelmatig terug in Wortels bundel Dit is jouw huis. In het titelverhaal is de hoofdpersoon echter niet de ‘bedreigde’, maar juist iemand die zelf inbreuk pleegt op de persoonlijke leefwereld van een ander. Zij (of hij?) doet dat door foto’s te maken van huizen, zomaar huizen in zomaar een willekeurig uitgekozen plaats, Haarlem.

Waarom hij of zij die huizen fotografeert blijft in het midden. Is het daadwerkelijk om het gevoel van geborgenheid van de bewoners te verstoren, hun te laten voelen dat ze niet veilig alleen zijn maar door een ander worden begluurd, of speelt er nog een ander verlangen mee? ‘Ik weet niet zeker of ik onrust wilde sto-ken. Misschien wel. Maar misschien ging het ook wel om iets in mij’, denkt de verteller. Het wijst op een spanning die in veel van de verhalen voelbaar is: waar ligt de grens tussen jezelf en de

ander, en waarom voel je soms de behoefte die te overschrijden?

In de verhalen van Wortel waarin personages thuis gasten ontvangen of zelf bij andere men-sen op bezoek gaan, krijgt die spanning steeds een nieuwe, concrete invulling. Nu eens treft iemand in zijn tuin een vreemd, zwijgend kind aan, dat hij mee naar binnen neemt en bij hem laat logeren. Dan weer komt een televisieploeg over de vloer bij een oude dame opdat zij voor de camera over de liefde van haar leven kan vertellen.

Niet alleen in huizen wordt het thema van privé versus publiek opgeroepen, regelmatig gebeurt dat ook in andere omgevingen, zoals in de besloten spreekkamer van de huisarts waar patiënten, eenmaal neergeploft op een stoel, ineens tegen een relatieve ‘vreemde’ hun hart luchten.

De overkoepelende thematiek lijkt ook zijn weerslag te hebben op het taalgebruik. De korte zinnen zijn ogenschijnlijk eenvoudig, en bevat-ten weinig informatie. Ze delen mee zonder uit te weiden, trekken als het ware een scherm op voor de verteller. Woorden kunnen zijn gemoeds-leven blootgeven, maar vaker nog lijken ze die te verhullen. Het is eenzelfde soort tweespalt waar de verteller in het verhaal ‘De schrijver’ zich mee geconfronteerd ziet. Na vijftien romans te heb-

ben gepubliceerd, fictie, besluit deze eens over zichzelf te gaan schrijven:

‘Niet weer een boek, geen verzinsels, niet de zestiende roman, maar gewoon, notities over wie ik zelf ben. Het was dan wel weer schrij-ven, maar ik wist niet hoe het op een andere manier tot me door zou kunnen dringen dat ik ook een eigen leven had. Ik was mijn eigen leven vergeten. Met ieder woord dat ik schreef, wiste ik mezelf uit. En nu, met ieder woord dat ik noteerde, toverde ik mezelf terug.’

Taal wordt dus een middel om jezelf af te schermen of juist te onthullen – al blijkt dat laat-ste, de waarheid over jezelf kenbaar maken, toch lastig. Zoals de schrijver zelf al doende toegeeft: ‘Ik merkte dat ik soms dingen zat te verzinnen.’

Het is de verscheidenheid aan manieren waarop de privé- en de publieke ruimte in Dit is jouw huis gestalte krijgen die de bundel ook tegelijk zijn variatie én samenhang verleent. De verhalen die minder duidelijk rond dat thema werken hebben daardoor ook minder zeggings-kracht in het grote geheel. Zo gaat ‘45 km’ – het verhaal waarmee Wortel in 2007 de landelijke Write Now!-wedstrijd won – over een jong ver-liefd stel, over tijd en tijdelijkheid, met een inva-lidenwagen en ijsjes als metaforen daarvan. Ook al is het uitgangspunt creatief, evenals de uit-werking ervan, het verhaal staat te veel los van de andere in de bundel.

Het zijn dus vooral de momenten waarop je de verbanden met andere verhalen gaat zien die deze bundel sterk maken. Dan zijn de muren en huizen niet slechts decorstukken, maar trekken ze hele ideeënwerelden op.

Karlijn de Winter is freelance tekstschrijver en hoofdredacteur van recensieweb.nl

MaarTJe WorTelDit is jouw huisDe Bezige Bij, € 14,90

‘Ikwasmijneigenlevenvergeten.Metiederwoorddatikschreef,wisteikmezelfuit’

Page 9: Wat te lezen?

28.11.12 De Groene AmsterDAmmer 9

ou

kA l

eele

/ AG

ence

vu

/ hh

joh

n sc

hAf

fer

/ hh

Verwondering is het begin van de filosofie. Coen Simon schreef er een bundel over. Persoonlijke verhalen over alledaagse ontdekkingen. Glad ijs.Door Pieter Hoexum

Met wat kun je beter begin-nen dan met het begin? Precies, en het is daarom terecht dat Coen Simon een boek heeft geschreven over hoe hij zelf begon met filo-soferen. Hij vertelt over hoe hij zich in zijn ‘jongens jaren’ begon te verwonderen over min of meer filosofische kwesties zoals vriend-schap, natuur en (on)geluk. Verwondering. Volgens het cliché – lees: volgens de Oude Grieken – is dat het begin van de filosofie. Ja, ja… maar vervolgens

maken ze er zo snel mogelijk een einde aan. Je wordt gelokt met verwondering en voor je het weet zit je in de val: een hermetisch gesloten bouwwerk waar alles vanzelf spreekt. Dan is het opeens slecht om je ergens over te verbazen, dan ben je opeens onnozel en goedgelovig. Een filosoof weet hoe alles zit en waag het niet hem tegen te spreken. Als de feiten tegen hem spre-ken, dan is dat, zoals Hegel zegt, des te erger voor de feiten. Aan de theorie kan het nooit liggen.

En denk niet dat je bij Hegels grootste tegen-stander terecht kunt voor verlichting. Popper gaat uit van het principe van falsificatie: alleen van je fouten kun je leren. Popper pleit dan ook voor een ‘open samenleving’, waarin ruimte blijft voor kritische geluiden. Jawel, mooi gezegd, maar in het boek waarin hij dat verde-digt doet hij niets anders dan de geschiedenis van de filosofie nalopen en tegenstanders zwart maken: Hegel, Plato… het zijn volgens Popper allemaal fascisten. En alle filosofen waarbij de balans positief uitvalt, zijn eigenlijk voorlopers van Poppers leer. Popper zelf was een nogal ach-terdochtig en egocentrisch man – zijn studenten verbasterden de titel van zijn hoofdwerk The Open Society and Its Enemies niet voor niets tot The Open Society by an Enemy.

Wat ik maar wil zeggen is dat het op z’n minst dapper is van Simon om een bundel filosofische beschouwingen te publiceren over verwonde-ring. Hij begeeft zich op glad ijs. De bundel is

getiteld: Zo begint iedere ziener: Een filosofische ontdekking van de wereld. Een mooie, maar ook een beetje een onheilspellende titel: waar eindigt het? Dáár hangt alles toch van af. Waar eindigen de meeste zieners… aan een kruis of in een gesticht.

Maar gelukkig heeft Simon een elegante oplossing gevonden. Hij ontvouwt niet een of andere theorie of leer, zet zelfs geen redenatie op touw. Hij vertelt verhalen, ‘filosofische ver-halen’, zoals hij ze zelf noemt. Het zijn persoon-lijke verhalen over zijn verbazing; het zijn een soort reisverslagen van ontdekkingsreizen, van alledaagse reizen, alledaagse ontdekkingen. Die doorspekt hij met beschouwingen waarin hij afstand neemt zonder afstandelijk te worden. We zien hoe iemand leert zien.

Dat de verhalen persoonlijk zijn, wil niet zeg-gen dat ze schaamteloos zijn, integendeel. Maar openhartig zijn de verhalen wel. Als lezer voel je je af en toe een voyeur en dat is waarschijn-lijk ook zo bedoeld. Vergeet niet dat De ziener uit Vestdijks gelijknamige roman een voyeur is. En een van de vorige boeken van Simon heette Kijk de mens, en dit is er als het ware het vervolg op: ‘kijk mij nu eens’. Niet dat openhartigheid een doel is, want het is een middel. Met deze persoonlijk-filosofische verhalen wil Simon een soort ‘derde weg’ bewandelen, tussen geloof en wetenschap.

Ik weet niet of zo’n derde weg echt nodig is. Dat wetenschap en verwondering per se op gespannen voet staan waag ik te betwijfelen. Voltaire, met zijn ‘filosofische vertellingen’, was idolaat van Newton én een deïst (zeg maar: ietsist). Meer nog dan aan Voltaire deden de

verhalen me denken aan de drie bundels met ‘fotosynthese’s’ van Rudy Kousbroek. Volgens een hardnekkig vooroordeel (dat door hem zelf ook behoorlijk wordt gevoed) is Kousbroek een gestaalde rationalist, een atheïst van het oude, dogmatische stempel, bewonderaar van tech-niek en wars van ‘hoger honing’. Kousbroek zou (volgens Piet Meeuse) ‘de god van de begrijpe-lijkheid aanbidden’. Maar Kousbroek begint zijn aantekeningen bij een foto van een wonder der techniek, de aanleg van de Parijse metro, met deze mededeling: ‘Het doel van het leven is het opsporen van wonderen.’ En daar heeft hij de eerste bundel ook naar genoemd: Opgespoorde wonderen.

De achterflap van Simons boek haalt de jui-chende HP/De Tijd aan, die Simon een ‘nieuwe ster aan het filosofenfirmament’ noemt; de uitgever stelt op de achterflap dat Simons essays spraakmakend zijn in het publieke debat. Zo stal hij inderdaad enkele jaren gele-den de show met Lachen om niets. Dus ja,dat is allemaal waar en mooi, maar eigenlijk doe je hem daarmee te kort: zijn kracht blijkt er juist in te liggen dat hij boven, of naast, het publieke debat durft te gaan staan. Simon is op zijn allerbest als hij gewoon voor zichzelf spreekt, wars van alles en iedereen. En dat doet hij gelukkig in deze ‘filosofische vertellin-gen’ veelvuldig. Hij geeft zich onbekommerd over aan jeugdsentiment. Zo begint iedere zie-ner is geen doorsnee boek – het is er een om je mee te verwonderen.

Pieter Hoexum is filosoof, publicist en huisman en was boekverkoper bij Athenaeum Boekhandel

DeverbazingvanCoenSimon

Aan een kruis of in een gesticht

CoeN SIMoNZo begint iedere zienerAmbo, € 10,-

Hijneemtafstandzonderafstandelijkteworden.Wezienhoeiemandleertzien

Page 10: Wat te lezen?

10 De Groene AmsterDAmmer 28.11.12

In verhouding tot de niet-aflatende stroom technologie uit hard bèta-wetenschappelijk onder-zoek steken de mens-wetenschappen schril af. Hoe zit dat eigenlijk met de bijdragen van de alfa’s aan de samenleving? Zijn die er wel? Wat is het bestaansrecht van de ‘zachte’ wetenschap nou precies – en kunnen we die eigenlijk wel wetenschap noemen? Rens Bod, hoog-leraar aan The Institute for Logic, Language and Computation (illc) van de

UvA, verbaasde zich al langere tijd over de afwe-zigheid van een algemene geschiedenis van de alfa wetenschappen oftewel de humaniora. Met De vergeten wetenschappen: Een geschiedenis van de humaniora doet hij een imponerende en uiterst leerzame poging om in deze leemte te voorzien.

Bod breekt een lans voor de niet te onder-schatten verworvenheden die de geestes-wetenschappen de mensheid hebben opgele-verd. Bovendien, en dit is minstens zo belangrijk, verschaft hij met zijn boek veel zwalkende alfa’s een prachtige gelegenheid hun zelfvertrouwen op te vijzelen.

Iedereen kent Newton, Einstein en Coperni-cus, maar de namen van grote geesten als Panini, Qian Sima, Poliziano, Al-Biruni en Vladimir Propp zijn slechts bij een handjevol specialis-ten bekend. Toch verdienen deze en vele andere door Bod besproken menswetenschappers het om bij een veel groter publiek bekend te zijn. De baanbrekende inzichten van de grote alfa’s blijken veel verstrekkender te zijn dan iedereen denkt. Leest u mee, ministers van Onderwijs,

en vooral u, alfaweten-schappers zelf?

Rens Bod maakt dui-delijk dat het succes van de natuurwetenschap-pen, bijvoorbeeld in de genetica of de informa-tica, voortkomt uit ont-dekkingen die gedaan zijn in de mensweten-schappen. Daarnaast is het baanbrekende werk van humanistische filo-logen de voornaam-ste reden geweest dat ondanks hun onaantastbaarheid in de Middel-eeuwen allerlei bijbelse waarheidsclaims na kri-tische bestudering verworpen konden worden. Dat had niet alleen een enorme betekenis voor de opkomst van de Verlichting (Spinoza was, in navolging van de Leidse hoogleraar Scaliger immers met de stofkam door het Oude Tes-tament gegaan) – ook de grote namen van de wetenschappelijke revolutie van de zeventiende eeuw waren schatplichtig aan het veranderde intellectuele klimaat dat door de filologie was ingezet. De onaantastbare auctoritas van de overgeleverde geschriften van bijvoorbeeld Aristoteles en Ptolaemaeus bleek op filologi-sche gronden aanvechtbaar. Galilei en de zijnen zetten de logische volgende stap door ook hun natuurfilosofische aannames aan een kritische empirische toets te onderwerpen, met alle gevol-gen van dien.

De vergeten wetenschappen staat vol met dit soort eye-openers, en dan hebben we het nog niet over de praktische en maatschappelijk rele-vante invloed van (kunst)historisch onderzoek. Want op welke basis wordt de authenticiteit van kunstwerken of het buitenlands, het economi-sche of financiële beleid van een land bepaald? Inderdaad, op onderzoek uit de alfahoek.

Bods methodologische basisprincipe is dat alfa’s, net als hun bètacollega’s, altijd op zoek zijn naar empirisch waarneembare patronen (zelfs als het methodologische uitgangspunt uitgaat van de afwezigheid van patronen en de nadruk juist ligt op het afwijkende) en theoreti-sche principes die daaruit voortkomen, of eraan voorafgaan. De verhouding tussen inductieve en deductieve kennisvergaring blijkt voor de mens-wetenschappen niet wezenlijk anders dan voor de natuurwetenschappen.

Het onderzoeksobject van de mensweten-schappen spitst zich in Bods interpretatie van wat alfawetenschappen zijn toe op taal, litera-tuur, muziek, beeldende kunst en geschied-schrijving. Ambitieus als hij is, betrekt hij bovendien naast Europa en Amerika ook China, India en Afrika tussen Oudheid en heden in

RensBodbreektlansvooralfa’s

Het menselijke in de wetenschap gerehabiliteerdRens Bod brengt in De vergeten wetenschappen de verworvenheden van de humaniora in kaart. Er is maar één conclusie mogelijk: deze kennis is ten onrechte in onmin geraakt.Door Bart van den Bosch

reNS BoDDe vergeten wetenschappenBert Bakker € 27,50

Hetsuccesvandenatuurwetenschappenkomtvoortuitontdekkingenindemenswetenschappen

Page 11: Wat te lezen?

28.11.12 De Groene AmsterDAmmer 11

chri

stie

’s /

corb

is /

hh

Joseph Scharl, Lezende man (1933)

Stéphane Audeguy trekt van leer tegen, bijvoorbeeld, intellectuelen die een voet­balfinale gelijkstellen aan een tragedie van Sofokles. Door arjen van Veelen

StéphaneAudeguy’sgevechttegenlompheid

Lof der zachtheid

Een ‘Panenka’ is een zacht ingeschoten strafschop, vernoemd naar de Tsjech Antonín Panenka. Tijdens de EK-finale van 1976 nam hij een aanloop die suggereerde dat hij de bal een flinke trap zou geven – maar hij hield in, en gaf slechts een subtiel tikje. De bal zeilde met een traag boogje over de doellijn. De keeper lag al op de grond. Stéphane Audeguy wijdt in zijn Petit éloge de la dou-ceur (2007) een korte over-peinzing aan de Panenka.

Zo’n zachte strafschop vereist subtiliteit: schiet je

te zacht, dan is de bal een prooi voor de kee-per; schiet je te hard, dan is het geen Panenka. Behalve zacht is deze strafschop ook hard: het is een vernedering voor de keeper. Die combi-natie van zachtheid en wreedheid fascineert Audeguy. In zijn mini-essay contrasteert de oer-Panenka met de – in zijn ogen – weinig subtiele wijze waarop Zinedine Zidane tijdens het WK van 2006 ook een Panenka nadeed.

Stéphane Audeguy (1964) debuteerde in 2005 met zijn roman La théorie des nuages (De wolkenbibliotheek). Zijn lofzang op de zacht-heid verscheen bij Folio in een serie lofzangen op diverse onderwerpen (Petit éloge des faits divers; Petit éloge de la bicyclette; Petit éloge du temps présent, et cetera). Het zijn boekjes van een paar euro; je zou willen dat er voor zo’n klein prijsje een Nederlandstalige essayserie was.

De lofzang heeft de vorm van een abece-darium, dat begint met het lemma ‘Âge des bonbons’ en eindigt met ‘Winnie l’Ourson’. De lemmata bestaan soms uit aforismen, soms uit essays van enkele pagina’s. Het voordeel van een abecedarium, schrijft Audeguy halverwege zijn boekje, is dat het een compleet willekeu-rig karakter heeft. Inderdaad vliegt Audeguy van de opkomst van de bonbonzaken, via hin-derlijke rugtassen in de metro, Diderots Let-tres à Sophie Vollard (Brieven aan Sophie), de

bescheidenheid van de Japanse kunstenaar Hokusai, liefkozingen, zonsopkomsten, naar Diego Maradona.

Het boekje is geen ode aan softheid of zoe-tigheid (anders dan de speksnoepjes op de cover suggereren), maar een pleidooi voor subtiliteit. Als ‘zachtheid’ een vorm van zwakheid was, dan zou zachtheid al lang verdwenen zijn, schrijft Audeguy. Wat hij precies onder zachtheid ver-staat, blijft in het midden. Hij geeft weliswaar een definitie (‘L’ensemble des puissances d’une existence libre’), maar die is zo breed dat het nauwelijks een definitie is.

Toch blijkt al snel wat hij wil verdedigen: het zachte van lezen, van aandacht, van poëzie. Lezen is volgens hem ‘la plus subtile, la plus tendre, la plus raffinée, la plus raffinante de toutes les activités’.

Dit type zachtheid staat in onze tijd onder druk, vindt Audeguy. Er zijn misschien wel meer boeken dan ooit te koop, maar ‘la misère peut parfaitement se organiser dans l’abondance’. Hij constateert dat de samenleving mensen voortbrengt die niet alleen niet kunnen lezen, maar er zelfs niet eens meer naar verlangen. Het zijn slaven die uit zichzelf lijken te verlangen naar slavernij.

Op vergelijkbare wijze trekt Audeguy van leer tegen democratisering en nivellering in de cultuur; tegen intellectuelen die de finale van een WK voetbal gelijkstellen aan een tragedie van Sofokles. Of tegen het commerciële Franse chanson: ‘une imposture industrielle’.

Zo wordt zijn pleidooi voor zachtheid soms een gevecht tegen lompheid. Onder het kopje ‘Bouche’ beschrijft hij de subtiliteiten in woord-gebruik die wijnproevers tot hun beschikking hebben; woorden die geen loze woorden zijn maar corresponderen met verschillende sensa-ties. Mensen die dat vocabulaire menen te moe-ten bespotten – dat is angstwekkend.

‘La haine petit-bourgeoise à l’encontre des finesses vocabulaire, de sensations des amateurs de vin et, d’une façon plus générale, à l’égard de toute différence, est proprement terrifiante.’

Tegenover de wereld van het plompe stelt Audeguy de kracht van poëzie. Wie in zijn leven vijf minuten per dag besteedt aan het lezen, aan het ‘praktiseren’, van poëzie, stelt hij, zal diep-gaand veranderen en bevrijd worden; en precies om die reden probeert onze samenleving ons daarvan af te leiden.

Het zijn dit soort prikkelende stukjes (die soms schreeuwen om tegenspraak) die van zijn lofzang meer maken dan een eclectisch boekje met essaydelicatessen.

Arjen van Veelen is classicus. Hij werkt als jour-nalist bij nrc.next. Dit stuk verscheen oorspron-kelijk als gastbijdrage op athenaeum.nl.

Stéphane audeguyPetit éloge de la douceurGalimard, € 2,85

zijn onderzoek. In al deze vak-gebieden en regio’s ontwaart Bod ontwikkelingspatronen – in de omgang van de weten-schap met empirisch materiaal, of in de methodologieën waar-mee dat geduid werd.

Neem een van de meest interessante bevindingen van De vergeten wetenschappen. De humaniora werden in hun beginperiode grosso modo gekenmerkt door een descrip-tieve vorm van wetenschap. Dit houdt in dat de gevonden regelmatigheden aanvanke-lijk een neutraal, beschrijvend, maar geen normatief voor-schrijvend karakter hadden. De kentering van descriptieve naar prescriptieve wetenschap zette al in het klassieke Grie-kenland in. Deze fase, waarin de wetenschap bepaalde hoe de werkelijkheid in elkaar steekt of zou moeten zijn, werd pas in

de twintigste eeuw afgesloten. Sindsdien lijken de alfa wetenschappen weer in een descriptieve periode beland. De gang van descriptief naar prescriptief terug naar descriptief betekent ove-rigens volgens Bod niet per se dat van een cycli-sche ontwikkeling in de humaniora sprake is.

Natuurlijk zijn er bij dit prachtige boek wel wat kanttekeningen te maken; sommige geo-grafische regio’s, bijvoorbeeld Zuid-Amerika, blijven onderbelicht; de rechtswetenschappen komen nergens aan bod bij Bod en zijn demar-catiecriterium van wat het verschil is tussen alfa- en bètawetenschappen is wel erg pragmatisch: de Nederlandse universitaire praktijk bepaalt het onderscheid. Vooral dat laatste kan hem echter vergeven worden. Niemand zit natuurlijk te wachten op het zoveelste boek dat de tanden stuk bijt op de demarcatieproblematiek.

Door deze kwestie te omzeilen kan De ver-geten wetenschappen doordringen tot wat écht interessant is: het in kaart brengen van de ver-worvenheden van de humaniora en ze rehabili-teren. Er is maar één conclusie mogelijk: deze kennis is ten onrechte in onmin geraakt.

Bart van den Bosch is historicus en weten-schapsfilosoof

Page 12: Wat te lezen?

12 De Groene AmsterDAmmer 28.11.12

Onlinekritieken

Gemaskerd boekenbalWie recensies leest op internet, moet op z’n qui­vive zijn. Boeken worden vaak om commerciële of vriendschapsmotieven opgehemeld. Toch zijn er, vooral in Amerika, genoeg sites waar op hoog niveau literaire kritiek wordt bedreven.Door auke Hulst

Een stad vol experts, welwillende amateurs en charlatans. Het is gebruikelijk om over internet te spreken als een web of een matrix van met elkaar verbonden pakketjes informatie. Ik zie het liever als een eindeloze stad, met protse-rige winkelboulevards, hoerenbuurten, under-ground clubs, cafés, dikdoenerige galeries, en ja, ook met schrijvers, boekenhandels én recen-senten. Sterker: struinend door de straten strui-kel je over de besprekers. Terwijl in ’s werelds gedrukte kranten en tijdschriften de ruimte voor boeken gestaag afneemt – en vaak al geheel is verdampt – worden in het virtuele domein vrijwel alle boeken met meningen behangen. Maar pas op, internet is ook een stad van schone schijn, van bedrog en van gemaskerd bal. Kun-nen we al die (vaak zelfverklaarde) online boek-besprekers eigenlijk wel vertrouwen?

Het antwoord is nee. En soms. En ja.De bulk van de online kritiek bestaat uit de

‘besprekingen’ op online winkelsites als bol.com en amazon, en lezerssites als Goodreads. Als je er binnengaat, moet je op je qui-vive zijn. Wie zijn die besprekers? Hebben we niet vooral te maken met familieleden en vrienden die behulpzaam strooien met het maximaal aantal sterren? Zijn het wel ‘echte’ mensen, of zijn we het slachtoffer van de machinaties van marketingafdelingen? En wat te zeggen van de van vitriool overlopende kraakstukjes? Reflecte-ren ze werkelijk het gelezen werk, of vooral de geestesgesteldheid van gefrustreerde figuren die – geschut door anonimiteit – los kunnen gaan?

Er bestaan vele onderzoeken waarin de invloed van de lezersrecensies op sites als Ama-zon of bol.com in kaart zijn gebracht. Die onder-zoeken zijn inzichtelijk – ze laten zien dat we voor de gek te houden zijn, maar slechts tot op zekere hoogte. Vijf sterren hebben een meetbaar

positieve invloed op verkoop, één ster heeft een negatieve invloed, maar de invloed is in beide gevallen beperkt. Een bespreking wint vooral aan effect naarmate ze langer en gedetailleerder is én door andere bezoekers is aangemerkt als ‘behulpzaam’. Daaruit blijkt dat de meesten van ons zich bewust zijn van mogelijke manipulatie. Het effect van aanbevelingen van medelezers is niettemin veel groter dan het effect van door computeralgoritmen gegenereerde suggesties of – een reality check voor recensenten zoals ikzelf – de aanbevelingen van ‘echte’ recensenten. Juist dat maakt het voor een belanghebbende aan-trekkelijk de zaak te bedotten. Sites doen hun best bedrog te voorkomen – een verklikker is bij-voorbeeld meerdere besprekingen vanaf één IP-adres – maar te voorkomen is het nog lang niet.

Wie van zijn literaire kritiek meer niveau en een hogere betrouwbaarheid verwacht, kan beter verkassen naar andere virtuele locaties. Hoewel menige onafhankelijke boekhandel het online bespreken van de handelswaar uiterst serieus neemt (athenaeum!), lijkt het logisch vooral te kijken op plekken waar niet een direct verband bestaat met commerciële belangen.

Ik zeg lijkt, want wie literaire blogs afstruint, komt figuren van uiteenlopend allooi tegen. Er zijn horden goedwillende amateurs actief, enthousiaste lezers die oprecht van boeken houden, maar veelal het instrumentarium mis-sen om boeken te duiden of in de context van het literaire veld te plaatsen. Daar staan blogs tegenover als Woest en ledig van Dagblad van het Noorden-journalist Joep van Ruiten, het helaas opgeheven De Papieren Man van De Mor-gen-recensent Dirk Leyman en een persoonlijke favoriet van me: literary Kicks van Levi Asher, het oudste onafgebroken onderhouden literaire blog ter wereld. We komen ook veel (aanstor-mende) schrijvers tegen die over boeken blog-gen en twitteren als onderdeel van hun online aanwezigheid. Maar bij die laatste groep heb je het indirect toch ook weer over een commercieel

belang – deze schrijvers willen naamsbekend-heid en een publiek opbouwen voor hun core business, zijnde hun te publiceren romans.

Daarmee stuit je op een ander probleem, door Jacob Silverman in The Slate Book review omschreven als ‘de epidemie van de online vrien-delijkheid’. Silverman betoogt dat er veel te wei-nig daadwerkelijke ‘kritiek’ in de online kritiek wordt bedreven, omdat iedereen met elkaar ver-bonden is geraakt in een web van social media. Ik snap wat Silverman bedoelt. Ik volg via Twitter Vrij Nederland-recensent Jeroen Vul-lings, en hij volgt mij. Hypothetisch geval: stel dat ik met Vullings’ volgende essaybundel het liefst de kachel zou willen aanmaken, zou ik die mening online ventileren, of hou ik mijn mond, omdat ik toch graag heb dat Vullings – het liefst welwillend – mijn laatste roman bespreekt? Social media maken van online subculturen dorps gemeenschappen, inclusief bijbehorende beklemming. Overigens heeft Silverman het in deze niet alleen over hypocrisie, maar ook over een veel prijzenswaardiger aspect van de men-selijke aard. ‘Besprekers zouden geen aanbeve-lingsmachines moeten zijn’, schrijft hij, ‘maar we hebben ons geschikt in die rol, deels omdat de zorgzaamheid die bij gemeenschapszin hoort door Twitter wordt aangemoedigd.’ Hoe meer een bespreker los staat van wie en wat hij bespreekt, hoe beter, maar internet bevordert verstrengeling, niet afstand.

Reden om te wanhopen? Welnee. Want hier is het goede nieuws: er zijn genoeg online enclaves waar op een hoog niveau literaire kritiek wordt bedreven, en waar de klassieke journalistieke waarden van onafhankelijkheid en gedegenheid onverminderd betekenis hebben. In Nederland heb je het dan over sites als recensieweb en het door dichter Chrétien Breukers opgerichte weblog De Contrabas. In Amerika, waar mijn aandacht van oudsher meer op gericht is, heb je het over sites als het nog wat zoekende, fon-kelnieuwe The los angeles review of Books en vooral het fabuleuze The Millions. Laatstge-noemde werd in 2003 opgericht door C. Max Magee, en kan inmiddels bogen op een uitge-breide staf van bloggers én een indrukwekkende lijst van gastbijdragen van grote namen. The Millions publiceert essays, kritieken, interviews en columns over boeken en de boeken wereld, en haalt daarbij – zeker gezien de financiële beper-kingen – een opmerkelijk hoog niveau. Boven-dien ziet The Millions er goed uit, op internet nooit een bezwaar.

Dat sites als The Millions en het meer wissel-vallige Recensieweb ondanks beperkte budget-ten doorwrochte recensies kunnen publiceren,

InAmerikaheeftonderboekenbijlagenvankranteneenwareApocalypsplaatsgevonden

Page 13: Wat te lezen?

28.11.12 De Groene AmsterDAmmer 13

komt doordat ze werken met jonge mensen, vaak met een universitaire achtergrond in litera-tuurwetenschappen. (Recensieweb is een initia-tief van letterenstudenten van de UvA.) Onder de beste online recensenten zijn veel aspirant journalisten en redacteuren, waarvan sommi-gen al hun eerste stappen in de wereld van het betaalde schrijven hebben gezet. Online bespre-ken is a young man’s (and woman’s) game, niet alleen omdat twintigers zijn opgegroeid met internet en tot in het diepst van hun wezen met het web vervlochten zijn, maar ook om de sim-pele reden dat het voor jongeren – sans hypo-theek, sans gezin – minder van levensbelang is een tijdsinvestering om te zetten in harde munt. Van een iets andere orde is dereactor, een initi-atief van de redacties van een handvol literaire tijdschriften, ondersteund door de Nederlandse Taalunie, het Vlaams Fonds voor de Letteren,

het Nederlands Letterenfonds en de Stichting Lira. DeReactor brengt diepgravende, naar academisch neigende kritieken én teksten over kritiek, waarvoor de medewerkers ook een rede-lijke vergoeding krijgen. Hier ook meer geves-tigde besprekers van eerder bouwjaar.

Gedeeltelijk wordt zo een gat gevuld dat is gevallen in de gedrukte media. Bij Nederlandse boekenbijlagen hebben we een trend gezien van steeds minder pagina’s, de opkomst van ‘func-tioneel wit’ en het daardoor ook beknopter en vaak oppervlakkiger worden van besprekingen. In Amerika heeft onder boekenbijlagen van kranten zelfs een ware Apocalyps plaatsgevon-den. In 2007 stopte The Los Angeles Times met de zondagse boekenbijlage, terwijl in 2009 The Washington Post de stekker uit Book World trok. Kleinere kranten hadden er al veel eer-der de brui aan gegeven. Gelukkig houden The

New York Times en de San Francisco Chronicle nog dapper stand, terwijl kwaliteitstijdschrif-ten als The New Republic, The Paris Review en (vooral) The New York Review of Books onver-minderd ruimte aan boeken blijven geven. Veel daarvan is, meestal achter een betaalwand, online beschikbaar. The New York Review heeft bovendien een online blog waarvan het niveau zo ridicuul hoog is dat het een dagelijkse digitale omweg rechtvaardigt.

De spagaat van de klassieke media is deze: ze werken niet met vrijwilligers, waardoor ze kriti-scher kunnen zijn op de geleverde kwaliteit van medewerkers en kunnen ‘doorselecteren’, maar voor hun online content bestaat nog steeds geen deugdelijk verdienmodel dat een vergelijkbare benadering stut. Dat zien we aan de boekenblogs van onze kranten en tijdschriften: stiefkindjes die zelden meer brengen dan herplaatste stuk-ken, aangevuld met korte (nieuws)berichten.

Het is interessant te zien hoe vooral dit jaar verschillende Amerikaanse media initiatieven hebben ontwikkeld om aan die wetmatigheid te ontkomen. Slate riep een half jaar terug een online boekenbijlage in het leven, The Slate Book review. Daarmee verdrievoudigde een van de oudste succesvolle online tijdschriften in één klap de aandacht die het aan boeken besteedde. De Chicago Tribune lanceerde in 2012 Prin-ters Row, een boekenbijlage die zowel fysiek als online beschikbaar is en die valt onder een speciaal ledenprogramma. Dat wil zeggen dat alleen leden – en dus niet alle abonnees van de krant – toegang hebben tot Printers row en aan de bijlage gelieerde evenementen. Interessant is ook de online boekenbijlage waarmee The New Republic onlangs begon: The Book. Naast her-plaatste stukken proberen de makers elke dag een verse boekbespreking te publiceren. En dan hebben we het niet over het beknopte soort stuk-jes dat eerder de naam signalering dan recensie verdient.

Ik neem aan dat ook bij Nederlandse media goed in de gaten wordt gehouden hoe deze initi-atieven zich ontwikkelen, en dan vooral Printers Row. Maar ik vrees dat het Nederlandse taalge-bied uiteindelijk te klein is om een professiona-liseringsslag van de online kritiek te financieren. Dat betekent niet dat we het zonder kwaliteits-kritiek moeten stellen. Maar het betekent dat we ernaar zullen moeten zoeken, in de door charla-tans, welwillende amateurs en experts bevolkte achterafstraten van de stad genaamd internet.

Auke Hulst is schrijver. Zijn meest recente roman is Kinderen van het ruige land

jero

en h

enn

emAn

Page 14: Wat te lezen?

14 De Groene AmsterDAmmer 28.11.12

Uppercase,tijdschriftvolfictieveplekken

Een kushokje op de kermisNummer 10 (2011) van het Canadese tijdschrift Uppercase is gewijd aan de dunne lijn tussen werkelijkheid en fictie. Over een prinses die geen prinses is, een verzonnen dorp in Illinois en een verloren continent.Door Karianne Bueno

Op de kunstacademie kreeg ik ooit de opdracht om een koffer te vullen met alles wat inspireerde om werk te maken. Boeken, krantenknipsels, foto’s, muziek, kinderspeelgoed, dagboeken – werkelijk álles wat je als kunstenaar op de een of andere manier in je kunstwerken kunt gebruiken moest erin. De makers van het Canadese blad Uppercase lijken zich dezelfde opdracht te heb-ben gesteld. Uppercase is een koffer vol inspi-

ratie, in tijdschriftvorm. Het magazine richt zich naar eigen zeggen op ‘the creative and the curious’. Het staat vol met gekke uitvindingen, mooie hebbedingen en creatieve blogs. Hand-gemaakte typografie voert de boventoon. Er zijn foto’s, naaiwerkjes, tekeningen, interieurs. In de interviews worden gevestigde en beginnende kunstenaars en creatieve makers ondervraagd over hun inspiratie, of over hoe hun loopbaan eigenlijk begonnen is (altijd leuk om te horen!). Maar deze diversiteit is maar een onderdeel van het blad. De werkelijke kracht van dit tijd-schrift schuilt in de persoonlijke benadering van alle onderwerpen. Op iedere pagina voel je het enthousiasme van de makers, en dat is wat Uppercase werkelijk inspirerend maakt.

Nummer 10 wijdt zich aan de dunne lijn tus-sen werkelijkheid en fictie – een relevant onder-werp voor iedereen in de creatieve industrie. Het voorwoord: ‘Through journaling, photography and writing, we document our daily lives on paper and online. However, by the act of recor-ding our lives, we are in fact altering reality. Self-censorship and selective editing elevates the everyday. Private journals become public blogs and personal stories become published books.’

Ik vind het in eerste instantie jammer dat ik de diepgang die deze eerste regels aansnij-

den nergens in een uitgebreid intellectueel stuk in Uppercase kan terugvinden, maar rea-liseer me dat ik dan beter The New Yorker had kunnen lezen. En dan word ik gegrepen door An Abecedary of Fictional Places: kleine stuk-jes over plekken die niet bestaan. Van Már-quez’ Macondo tot Utopia, van El Dorado tot Nabokovs Zembla. In 1817 maakte een dienst-meisje een heel Brits dorp wijs dat ze prinses Caraboo van Javasu was, een leugen die maar liefst tien weken standhield. Er schijnt een boek te bestaan met gedichten over Spoon River, een fictief gehuchtje in de Amerikaanse staat Illi-nois, waarin ieder gedicht geschreven is vanuit het perspectief van een overleden inwoner die over het kerkhof dwaalt. Dat moet ik lezen!

Meer leesinspiratie vind ik onder het kopje Fict and Faction, korte samenvattingen van boeken die feit en fictie verweven. W, or the Memory of Childhood van Perec, en een cata-logus van The Museum of Jurassic Technology van de al even nieuwsgierig makende Society for the Diffusion of Useful Information. Hoera! Nu al genoeg om een paar weken verder te kunnen.

Ik lees een interview met illustrator Jeff Rogers, die de meest fantastische ontwerpen met letters maakt, en een stukje over de liefde achter Something’s Hiding in Here, een succes-vol handwerkbedrijfje uit Kansas City. Het duo, dat inmiddels een echtpaar is, leerde elkaar ken-nen in een kushokje op de kermis. Kunst is mooi.De Amerikaanse Brynn Metheney heeft op haar

blog een encyclopedie getekend van een verlo-ren continent. The Morae River Project is een bizar fictief ecosysteem met monsterachtige wezens en grauwe planten, een beetje Star Wars meets John James Audubon (tekenaar van het mooiste vogelboek ter wereld, The Birds of Ame-rica, te zien in het Teylers Museum in Haarlem).

Er is een stuk over de geschiedenis van vin-gerafdrukken – een feitelijk, technisch verhaal maar niettemin interessant als het gaat om feit en fictie. Mary Prlain, set decorator, schijnt licht over het intrigerende beroep van setdresser en inspireert meteen om je eigen interieur ook eens flink aan te pakken. Jammer wel dat New York en Los Angeles niet om de hoek zijn – Mary laat ook de leukste winkeltjes en boetieks zien waar je al die prachtige bloemen, lampen, banken en boeken kunt kopen.

Een klein puntje van persoonlijke kritiek: de wereld van Uppercase is wel erg vol blije geluk-kige mensen, terwijl ik uit ervaring weet dat al het moois van creativiteit, kunst en cultureel ondernemerschap niet altijd even gemakkelijk komt. Met deze gedachte blader ik langs de schattige tekeningen die lezers maakten van hun huisdier. Zes pagina’s vol dierenliefde… het geluk van de inspiratie wordt me eventjes te veel. Ben ik te Europees, of gewoon te cynisch voor al deze positive vibes? Plots realiseer ik me het voorwoord van Uppercase 10. Fact and Fiction; de werkelijkheid mooier maken dan hij is. Het verheffen van het alledaagse tot kunst. Eigenlijk ben ik dankbaar dat Uppercase dat doet. Het zou meer moeten gebeuren.

En gelukkig, na de lieve dieren zijn daar de foto’s van puinhopen in de ateliers, van al die prachtige creatieve geesten.

Karianne Bueno is fotografe en medewerker van het Athenaeum Nieuwscentrum

Zespagina’svoldierenliefde…hetgelukvandeinspiratiewordtmeeventjesteveel

UPPerCaSe# 10Uppercase, € 19,90

kris

tin

thei

ss /

flic

kr

Page 15: Wat te lezen?

28.11.12 De Groene AmsterDAmmer 15

JaapGoedegebuureenGod

Een vliegwiel voor verbeeldingIn de jaren tachtig kwamen religie en spiritualiteit terug in de literatuur. Jaap Goedegebuure analyseert die ontwikkeling. Door Marleen louter

Was je vroeger een katho-liek auteur, dan debu-teerde je in het tijdschrift De gemeenschap en werd je besproken door een katholieke criticus. Was je protestant, dan werd je eerste werk gepubliceerd in Opwaartsche wegen. Literair werk werd als van-zelfsprekend getoetst aan bijbelse waarden. Maar ook het literaire bestel was onderhevig aan ontzuiling en raakte in de jaren vijf-tig en zestig versnipperd. De attitude ten opzichte

van religieuze auteurs draaide 180 graden: wie het nog waagde zich serieus met religie bezig te houden werd met hoon overladen door de gene-ratie Wolkers en Hermans. Religie werd een taboe. En dat taboe heeft zelfs literatuurweten-schappers er jarenlang van weerhouden serieus onderzoek te doen naar de plaats van religie in het werk van vooraanstaande literaire auteurs, betoogt Jaap Goedegebuure in zijn essaybundel Nederlandse schrijvers en religie 1960-2010.

Die houding verbaast hem: literatuur en reli-gie zijn immers al vanaf de oudste tijden onlos-makelijk verbonden. Hij toont zich bereid er dan maar als eerste in te duiken en concentreert zich daarbij op de periode in het begin van de jaren tachtig, waarin hij een verandering waarneemt in het denken over God door diverse auteurs. Die wordt gemarkeerd door het pamflet Over God, dat in 1982 verscheen en waarin diverse auteurs uit de Revisor-kring, onder wie Frans Kellendonk, Doeschka Meijsing, A.F.Th. van der Heijden en Oek de Jong, zich uitspreken over hun godsbeeld. Hoewel de auteurs ervan met nadruk geen overtuigde christenen zijn, onder-scheidt hun werk zich van de tijdgeest doordat God erin bestaat als een realiteit waartoe ze zich verhouden, al getuigt de verwerking van die the-matiek lang niet altijd van heilig ontzag.

Aan de hand van het werk van individuele schrijvers laat Goedegebuure vervolgens zien hoe na een periode van desinteresse en cynisme religie en spiritualiteit opnieuw hun intrede

deden in de literatuur. Als wegbereider van die ontwikkeling wijst hij Gerard Reve aan. Een con-troversieel standpunt, omdat het werk van Reve door christenen vaak als verdorven literatuur aan de kant is gezet. Maar Reve vond wel dege-lijk beelden en woorden voor God zoals die nog niet bestonden. Bovendien was hij allesbehalve een cynicus; zijn werk was de oprechte uitkomst van een levenslange zoektocht. De overtuigings-kracht van Goedegebuure zit ’m niet in die sig-nalering op zich, maar in de manier waarop hij die kracht bij zet: door veelvuldig voorbeelden uit het werk van Reve te halen. Daardoor wordt de bijzondere vermenging van sacrale en profane elementen, de versmelting van lichamelijke en geestelijke liefde, in zijn werk zichtbaar. ‘Reve’s god heeft lief, lijdt en moet worden getroost. Troost veronderstelt intieme nabijheid en dus – zeker wat Reve betreft – seksuele gemeenschap.’

Een andere sleutelfiguur in Goedegebuure’s uiteenzetting is Frans Kellendonk. In ‘Ik zocht naar jou en vond je niet’ ontvouwt hij zijn door close-reading tot stand gekomen interpretatie van Kellendonks roman Mystiek lichaam: dat uit het boek duidelijk een ideaal blijkt van een maatschappij met slechts een metafysisch doel – het christendom. Die thematiek ligt niet eens ver onder de oppervlakte; alleen al de titel ver-wijst rechtstreeks naar de bijbelse bruiloftssym-boliek, die een verbinding legt tussen het aardse huwelijk en de relatie tussen God en mens. In de onthoofding van een Christusbeeld tijdens een huwelijksdiner wijst Goedegebuure moeiteloos een metafoor aan voor de ontkerstende mens-heid. En de regenboog, ooit een trots symbool van de trouw van God en daarmee van maat-schappelijke religieuze continuïteit, wordt in de roman blikkerend en fragmentarisch waargeno-men in het water van tuinsproeiers.

Ook het werk van onder anderen Willem Jan

Otten, Désanne van Brederode, Oek de Jong, C.O. Jellema, Hans Faverey en Kees Ouwens passeert de revue. Steeds gaat Goedegebuure te werk volgens hetzelfde procédé, maar dat leidt juist tot gevarieerde essays waarin hij zoekt naar de grondtoon van hun werk, naar de details waarin hun thematiek zichtbaar wordt. En die blijkt – direct of indirect – steeds te herleiden tot een problematisch godsbeeld.

In een ‘reformatorisch intermezzo’ komen ook uitdrukkelijk protestantse schrijvers aan bod, maar religieuze dichters als Nel Benschop laat Goedegebuure buiten beschouwing, omdat, zo verduidelijkt hij, religie in hun werk geen problematisch element is. Voor alle schrijvers die Goedegebuure behandelt is religie een norm waarop zij zich baseren. Een goed voorbeeld is Kellendonk: in Mystiek lichaam kiest hij voor de parodie als stijlvorm, maar de metafysische illusie van religie blijft daarbij ongeschonden. Goedegebuure vindt er een prachtige uitdruk-king voor, zoals veel van de kracht van deze veel-kantige literatuurgeschiedenis zit in zijn pre-cieze, genuanceerde uitdrukkingsvermogen. In zijn woorden beschouwen zij religie als een ‘seri-eus te nemen fenomeen, dat kan fungeren als vliegwiel voor verbeelding en scheppingskracht’.

Natuurlijk is Goedegebuure niet de eerste die het religieuze element in het werk van deze schrijvers opmerkt. Dat hij hen in deze essay-bundel met elkaar in verband brengt, is wel een nieuw geluid. Van een bewuste groepering of beweging is echter allerminst sprake, dat stelt hij voorop. Want zoals religie in de tweede helft van de vorige eeuw van een collectieve geloofs-beweging in een individualistisch godsbesef is getransformeerd, zo is ook de literaire uitwer-king van de religieuze problematiek strikt per-soonsgebonden. Ook in Schrijvers en religie 1960-2010 blijkt literatuurgeschiedenis iets wat plaatsvindt in het individu. Ze wordt niet gevormd door grote ideeën, maar door de per-soonlijke reflectie die aan die ideeën gestalte geeft. En dat vergt inspiratie en volharding. Het is net als geloven, eigenlijk.

Marleen Louter is neerlandica. Ze schreef voor recensieweb.nl, werkte voor athenaeum.nl en is nu bureauredacteur bij Lemniscaat

JaaP GoeDeGeBUUreNederlandse schrijvers en religie 1960-2010Vantilt € 18,95

Literatuurgeschiedenisvergtinspiratieenvolharding.Hetisnetalsgeloven,eigenlijk

hAr

men

De

jon

G / A

np

Page 16: Wat te lezen?

16 De Groene AmsterDAmmer 28.11.12

‘Zicht krijgen op het hele dier, niet slechts op een poot of staart’, en dan ‘begrijpen hoe het zich voortbeweegt’, dat is wat Alessandro Baricco wil. Het dier dat hij in het vizier heeft is de nieuwe mens, de mutant of de barbaar, die de beschaving in een razend tempo naar zijn hand weet te zetten. Gefas-cineerd en bezorgd beziet Baricco hem oprukken, en ook in zijn eigen wezen bespeurt hij aanzetten tot mutatie. Zijn analyse is slim, vermakelijk en blijft

prettig ambivalent. Wie leest in De barbaren, een bundel essays die de Italiaanse schrijver tus-sen mei en oktober 2006 voor La Repubblica schreef, ziet overal bewijs voor de theorie die de schrijver ontvouwt.

Essay over de mutatie is de ondertitel die in de vertaling van Manon Smits achterwege bleef, en die de afstand overbrugt tot het eenduidige ‘barbaren’; Baricco is eropuit afzonderlijke symptomen van de democratisering van privi-leges, de algemene toegang tot boeken, geschie-denis en delicatessen, en de dominantie van een vereenvoudigde smaak die dat meebrengt, de verschuiving van verdieping naar verbreding, te duiden als een natuurlijke ontwikkeling die iedereen treft, al verzet de een zich meer dan de ander. Hijzelf is bang voor het verlies dat hij ziet aankomen van alles wat hij waardevol vindt, maar hij wil zich blijmoedig verdiepen in de oor-zaken van de barbaarse revolutie.

Om niet het hele karakter van de mutatie weg te geven, of in dit korte bestek het boek met een indruk van oppervlakkigheid te besmetten — ja, het gaat om tempo, beweging, ontheiliging, middelmaat, verstaanbaarheid, et cetera — hier-bij slechts een klein kijkje in een van Baricco’s verrassende analyses. Hij schrijft over wijn, voetbal, internet, televisie, kranten, politiek,

maar ook over literatuur, en hij wijst Umberto Eco’s Naam van de roos aan als keerpunt in de Italiaanse traditie. Het zou het eerste boek zijn dat een plaats wist in te nemen als ‘onderdeel van een sequentie’, als maaksel bedacht voor het oor van de lezer, of ‘communicatie’, meer dan de weerslag van een individuele stem, of ‘uiting’.

‘Het was niet ontsprongen aan het talent van en schrijversdier, maar aan de intelligentie van een theoreticus die, wat een toeval, eerder en beter dan de anderen de transversale communi-catiewegen van de wereld had bestudeerd (Eco is semioticus – ew). Voor mij is dit het eerste goedgeschreven boek waarvan je oprecht kunt zeggen dat de gebruiksaanwijzing ervan volledig wordt gegeven op plekken die geen boeken zijn. Dat klinkt misschien paradoxaal, want het ging immers over Aristoteles, over theologie, over geschiedenis, maar het is wel zo: als je er goed over nadenkt kun je gerust nooit eerder een boek hebben gelezen en toch erg genieten van De naam van de roos. Het is geschreven in een taal die je elders hebt geleerd.’ Die conclusie beant-woordt aan een intuïtie, en hij wordt bevestigd door de kolossale oplage die de roman wereld-wijd haalde. Eco maakte effectief gebruik van het grotere kader van de geschiedenis, de klas-sieke strijd tussen esoterie en ratio, de universele werking van een spannende plot, waardoor het boek lastiger in het Frans te vertalen was dan voor televisie, zoals Baricco over het werk van een andere succesvolle Italiaan opmerkt.

Baricco – of zijn uitgever – heeft in zijn bun-del de barbaar alvast een eindje tegemoet willen komen door persoonsbeschrijvingen en andere uitleg als noten achter de essays te hangen. Een tweede bijlage wordt gevormd door een uit-treksel uit de krant, van de gebeurtenissen op de dagen dat Baricco zijn stukken publiceerde, en daarmee is ook in de boekvorm het door de

schrijver zelf aangewezen, barbaarse selling point gehandhaafd dat bestaat uit het deel uit-maken van een groter geheel.

Ik heb Baricco’s internationale, voor toneel bewerkte en verfilmde megabestseller Zijde (1997) er nog eens bij gehaald en zijn andere romans doorgebladerd – echt lezen wilde maar niet lukken – en kom tot de conclusie dat hij de werking van barbaarse mechanismen waar-schijnlijk zo goed kent omdat hij er niet alleen in verzeild is geraakt door zijn grote succes, maar ze zelf toepast. Zijde moet het hebben van een-voudige exotiek (Japan), de annexatie van een historisch tijdperk (ontstaan van de wereldhan-del, ontwikkelingen in de wetenschap), simplis-tische psychologie en de puberale romantiek van zwijgende blikken. De vorm leent hij bij sprook-jes, met de vele herhalingen en de eenvoudige schema’s van helpers en tegenstanders, waar-door het verhaal nauwelijks als ‘uiting’ maar veel eerder als ‘communicatie’ valt op te vatten.

Maar wat zijn eigen plaats in de evolutie ook zij, de essays zijn oorspronkelijk, grappig en verhelderend en de persoonsbeschrijving van Baricco’s mutant kan bijdragen aan de zelfken-nis van een groot publiek. Smits’ vertaling is mooi, levendig, en maakt de Italiaans parman-tige retoriek die in de tekst regelmatig opsteekt ook voor Nederlanders goed te verdragen.

Esther Wils is redactiesecretaris en redacteur van cultureel en literair tijdschrift De Gids

Baricco’soptimisme

Evolueren tot barbaarAlessandro Baricco is bang voor het naderende verlies van alles wat hij waardevol vindt, maar hij wil zich blijmoedig verdiepen in de oorzaken van de barbaarse revolutie.Door esther Wils

De BarBareNalessandro BariccoDe Bezige Bij € 15,-

Bariccokentdewerkingvanbarbaarsemechanismennietalleengoed,hijpastzeookzelftoe

rAo

ul f

ou

lon

/ co

rbis

/ h

h

Page 17: Wat te lezen?

28.11.12 De Groene AmsterDAmmer 17

Hoe schrijf je een geschiedenis van een bescha-ving waarvan de taal nauwelijks te ontcijferen valt en waarover de resterende literaire bron-nen geschreven zijn door auteurs uit rivalise-rende samenlevingen? Twee auteurs, Richard Miles (Carthago: Opkomst en ondergang van een stad) en Dexter Hoyos (The Carthaginians), beschrijven de geschiedenis van Carthago heel verschillend: de een genuanceerd en feitelijk, de ander meeslepender en in één opzicht, over het gebruik van propaganda, zeer verfrissend. Hannibal die met zijn olifanten de Alpen over-stak: dat is misschien de eerste associatie bij Carthago. Of anders de verwoesting van de stad door Rome, ruim zeventig jaar later. Maar natuurlijk valt er meer te zeggen.

Een geschiedenis van Carthago in sneltrein-vaart: Phoeniciërs uit Tyrus stichtten rond 800 voor Christus een stad op de kust van het huidige Tunesië; de stad werd groter en welva-render door een vruchtbaar achterland en een grote rol in de handelsnetwerken in het Mid-dellandse-Zeegebied; na eeuwen van groeiende rijkdom en macht zorgden drie verloren oorlo-gen met de ‘nieuwe’ grootmacht Rome voor het einde van Carthago: Rome verwoestte de stad in 146 voor Christus.

De hoofdlijnen zijn duidelijk, maar details zijn moeilijk te achterhalen door de gebrekkige staat van onze kennis. Opgravingen, verzame-lingen munten en verhalen van vooral Griekse en Romeinse auteurs bepalen ons beeld van de Carthaagse geschiedenis. En omdat Grieken en Romeinen geregeld overhoop hadden gelegen met Carthago is het beeld dat ze scheppen op z’n zachtst gezegd nogal eens gekleurd.

Het is dan ook niet wonderlijk dat Miles en Hoyos zich vaak voorzichtig uitspreken over wat er gebeurd kan zijn. Hoyos schreef van de twee het meest ‘kale’ boek: het wemelt van de verschillende verhalen en mogelijke waarheden, en Hoyos probeert zo goed mogelijk te verduide-lijken wat we wel en wat we niet (zeker) weten. Een prima boek om dingen in op te zoeken.

Meeslepender is het boek van Richard Miles, en ook minder weifelend. Zijn stokpaardje is de culturele verwevenheid in het Middellandse-Zeegebied: de Klassieke Oudheid is niet alleen beïnvloed door Griekenland en Rome, zoals we op school vooral leren. Op allerlei plekken in het Middellandse-Zeegebied ontstond een steeds weer andere mengeling van gebruiken en gewoonten, waarop ook andere volken dan Grieken en Romeinen hun invloed hadden. Dat gold niet alleen dagelijkse leefgewoonten, maar ook religieuze praktijken. Het uitgebreide pan-theon van Griekse en Romeinse goden stond open voor invloeden (en goden) van buitenaf.

In Carthago stelt Miles vooral de Carthaagse godheid Melqart centraal, wiens rol en eigen-

schappen geleidelijk steeds meer overlapten met die van de Grieks-Romeinse Herakles/Hercules, waardoor mensen in vrijwel het hele mediter-rane gebied zich met hem konden identificeren. Deze overlapping wordt ook wel aangeduid met de term syncretisme: versmelting.

Miles’ invalshoek is vooral dat hij dit syncre-tisme verbindt met het optreden van de Car-thaagse veldheer Hannibal tijdens de Tweede Punische Oorlog. Bekend is dat Hannibal pro-beerde de bewoners van door Rome onderwor-pen gebieden in Italië – Grieken, Samnieten, Campaniërs et cetera – van Rome los te weken, in de hoop met hun hulp Rome te kunnen verslaan. Zo behandelde hij niet-Romeinse krijgsgevange-nen bijzonder coulant, en benadrukte hij gere-geld dat hij de niet-Romeinen van het Romeinse juk wilde bevrijden. Dit klinkt allemaal als recht-toe, rechtaan propaganda, maar Miles geeft daar een stevige religieus-culturele draai aan, waarbij Herakles/Melqart een grote rol speelt.

Herakles zou bij het verrichten van zijn wer-ken door Italië getrokken zijn, steden hebben gesticht en nakomelingen hebben verwekt, en hij had een zekere faam als iemand die volke-ren bevrijdde van tirannen. Hannibal zou vóór en tijdens de Tweede Punische Oorlog hebben geprobeerd (net als bijvoorbeeld Alexander de Grote al eerder) zichzelf als een soort halfgod te portretteren door werken te verrichten die de menselijke macht te boven gingen – zoals het oversteken van de Alpen met een compleet leger en olifanten in de winter. Zo moest een beeld ontstaan van Hannibal als een heden-daagse Herakles. Bovendien trok Hannibal met zijn leger grofweg langs de weg die Herakles zou hebben afgelegd.

Deze toeëigening van Herakles door Hanni-bal moest het effect hebben van een ondermij-ning van de Romeinse mythologie: de Romei-nen en vele andere Italianen identificeerden zich immers met Hercules. Als Hannibal zich met succes met Herakles kon identificeren, dan zou hem dat van een ‘barbaar’ of vreemde-ling hebben getransformeerd tot iemand van dezelfde cultuurgemeenschap, die de Italische volkeren kwam bevrijden van de (Romeinse) tirannen. Dat zou het een stuk makkelijker voor hem maken om de niet-Romeinse hearts and minds in Italië voor zich te winnen in de oorlog tegen Rome – en zijn kans op een overwinning aanzienlijk vergroten. Volgens Miles verklaart dit propagandaoffensief van Hannibal ook de frequente en koortsachtige inspanningen van de Romeinen om de goden gunstig te stemmen, in de hoop dat er een eind zou komen aan Han-nibals successen en het tij zou keren in Romeins voordeel.

Waren de propagandamogelijkheden van dit syncretisme voor Hannibal nou werkelijk zo groot als Miles schetst? In elk geval werpt Miles’ invalshoek vruchtbaar nieuw licht op de zaak.

Joop Hopster is historicus en werkzaam bij Athenaeum Boekhandel als rubrieksbeheerder geschiedenis en politiek

Wat we weten over Carthago is ons vooral door Grieken en Romeinen aangedragen. Richard Miles heeft een nieuwe invalshoek: Hannibal kaapt Herakles om Rome te verslaan. Door Joop Hopster

RichardMilesoverdestrijdvanHannibal

Vechten om Herakles

THe CarTHaGINIaNSDexter HoyosRoutledge, € 30,50

CarTHaGorichard MilesVertaald door Rob Kuitenbrouwer, De Bezige Bij, € 39,90

Page 18: Wat te lezen?

18 De Groene AmsterDAmmer 28.11.12

Derecensentengerecenseerd

Verdomme, die ’t Hart!Christiaan Weijts recenseert vijf Nederlandse recensenten, gangmakers van het literaire debat, naar hun eigen maatstaven. Door Christiaan Weijts

Ooit beschouwde ik recensenten als de gewich-tige keurmeesters van het vak. Zo leerde je het in de studie, zo leek het als je de kranten las. Pas nadat ik zelf mijn eerste stappen in ‘het wereldje’ had gezet, ontdekte ik dat dit genuan-ceerder ligt.

Ineens fluistert schrijver A: ‘Stond jij nou net bier te drinken met recensent B!? Je wéét toch wat hij over schrijver C heeft geschreven!’ Ineens zit ik bij een discussie waar recensent D een hoogoplopende vete uitvecht met recensent E, live voor publiek.

Ik bekijk het wereldje nu al zo’n zes jaar vanaf de zijlijn. Ik woon in Den Haag, en ben hooguit eens per maand in Amsterdam, maar dat is fre-quent genoeg om een indruk te krijgen van de kongsi’s en de achterklap.

Er is iets in de literatuur wat deze branche bij-zonder vatbaar maakt voor roddel, mot, rancune en gemier. Wegdraaiende hoofden als recensent F café De Pels in stapt. ‘Je weet toch dat hij in de jury zat van prijs G, terwijl hij vreemdging met dichteres H…’

Nee, dat wist ik niet. Ik mis het zintuig voor zulke verhalen, of ben ze de ochtend na de ont-hulling al weer vergeten. En dan sta je ineens weer een biertje te drinken met iemand die naar objectieve maatstaven een aartsvijand moet zijn.

Ik leer het ook nooit.Zoals ik het subtiel vertakte netwerk van twis-

ten en breuklijnen, met al die nerflijntjes van kif en onmin, nooit helemaal in kaart heb weten te krijgen, zo heb ik de overvloed ervan in de lite-raire wereld ook nooit goed weten te verklaren.

Vast is het omdat schrijvers zo lichtgeraakt zijn – ze geven hun ziel en zaligheid bloot, en zo’n stukjesschrijver boort het op een dinsdag-avond in de grond. Vast is het omdat het zo’n kleine wereld is, die van uitgevers, auteurs en kranten, zo dicht op elkaar dat zakelijke conflic-ten en relationele bonje lastig zijn te vermijden. Vast is het omdat het vertellen van verhalen de core business is in deze populatie, zodat ze ook in het alledaagse verkeer de verhalen over col-lega’s en concurrenten wat sterker aanzetten. Vast is het omdat publiceren nu eenmaal iets van een karakterologische ijdelheid vereist. Vast is het omdat er zoveel alcohol stroomt door let-terenland.

Zeker weet ik het niet. In dit artikel wil ik terugkeren naar de inhoud. Ik portretteer een selecte groep van recensenten, gangmakers van het literaire debat, door ze te recenseren naar hun eigen maatstaven. Zonder rancune en dub-bele bodems.

(Alhoewel. Altijd als mijn ergernis over ‘het wereldje’ opspeelt, zie ik Gerrit Komrij weer voor me. Die kon er ook wat van, en was altijd tot in de finesses op de hoogte. Aan het einde van een roddelrondje zag ik hem eens in z’n handen wrijven, waarna hij glunderend opmerkte: ‘Wat is de literatuur toch een prach-tig vak, hè?’)

Christiaan Weijts is schrijver en columnist voor De Groene. Onlangs verscheen Euforieje

roen

hen

nem

An

Page 19: Wat te lezen?

28.11.12 De Groene AmsterDAmmer 19

Kees ’t Hart van De Groene Amsterdammer is een criticus die je hardop kreten hoort slaan in z’n recensies, wat niet per se een compliment hoeft te zijn. ‘Verdomme, die Cou-perus…’ ‘Verdomme, Ram-das had het niet alleen over zichzelf, maar over schrij-vers in het algemeen…’ ‘Verdomme Petry, dacht

ik, je hebt me waar je me hebben wilt.’ ‘Het gaat toch verdomme niet alleen om goed schrijven!’ ‘Alles goed en wel, mooie zin, dat wel, maar wat staat er verdomme op die papiertjes!’

’t Hart kan rustig driekwart van z’n bespre-king wijden aan besprekingen van andere recen-senten, die er natuurlijk niets van begrepen heb-ben, of eerst twee kolommen over het genre van de Scandinavische thriller doorzagen, hoe zijn echtgenote die leest, en hoe hij zo’n genre zelf zou aanpakken… Waarna hem plotseling te binnen schiet dat hij ook nog een boek moet bespreken.

Geen andere recensent zou het in z’n hoofd halen om achteloos te refereren aan een ont-moeting met Cees Nooteboom, die op een sta-tion een bamischijf stond weg te happen. ’t Hart doet dat gewoon, omdat zijn recensies natuur-lijk geen recensies zijn, maar columns, kleine verhalen, die toevallig pas verschenen boeken als aanleiding hebben.

Verdomme, die ’t Hart! Ook in z’n recensies is hij in eerste instantie een verteller, wat niet per se een diskwalificatie hoeft te zijn.

Jeroen Vullings van Vrij Nederland is helder over zijn missie en neemt die ernstig op. Twee jaar terug schrijft hij over de recensent: ‘Zijn taak is niet om de maatschappij een sociaal wenselijk opkontje te geven door een matig schrijvende representant van een te pousseren groep de galerij der grote eenlin-

gen in te bonjouren. Wat hij daarentegen moet doen is simpel: fictie lezen en die beargumen-teerd beoordelen op literaire merites.’

Simpel, maar wat zijn die onwrikbare maat-staven? Geen engagement of politiek correcte stellingen dus, het gaat hem vooral om stijl en vormgeving.

Vullings’ eigen stijl kenmerkt zich door een combinatie van archaïsme en opgeruimdheid. Uit woorden als ‘zulks’ en ‘evenwel’ zweemt wat Reve-invloed, maar hij schuwt ook de populaire registers niet. ‘Bovendien is ook in het echelon van vier- of vijfsterrenklanten – we’re talkin’ shortlist – nog steeds fijnmazige hiërarchie nodig.’ Hij kan iets ineens ‘plezant’ noemen, of klagen over een ‘hapsnapcollage’ die iemand ‘in elkaar fröbelde’.

Niet verwonderlijk dat Vullings zich ook vaak lovend uitlaat over P.F. Thomése, stilist bij uitstek, die eveneens het banale aan het hoog-dravende paart.

Gemene scheldpartijen zul je uit zijn pen niet gauw zien. Als hij kraakt, kraakt hij met een zwierige omhaal, wat waarschijnlijk des te har-der aankomt: ‘Het getal aan personages is niet bijster groot, maar waarschijnlijk wel te fors voor Bakker.’

Dat hij inmiddels al zo’n tien jaar voor Vrij Nederland schrijft kan ook verantwoordelijk zijn voor de soms wat al te losse toon. Al kun je dat ook sprezzatura noemen. Met zo nu en dan, schijnbaar tegen wil en dank, een raak aforisme als: ‘Literatuur is geen wedstrijd, maar er is altijd een beste boek.’

Rest nog de brandende vraag: stond hij inderdaad model voor de onbetrouwbare litera-tuurbons Jochem Suckert in Geerten Meijsings Siciliaanse vespers (2007)?

Arie Storm van Het Parool liep ooit een blauw-tje bij uitgeverij De Arbei-derspers, van welk huis hij vervolgens met bewonde-renswaardige consistentie alle boeken systematisch afzeikt. Nou ja, bijna alle-maal. Grote uitzondering vormen de romans van Maarten ’t Hart.

In de bundel Bagatel-len (2010) van Willem G. van Maanen komt een zekere Stephen Storm voor, schrijver. De reactie van Arie is tekenend: hij dacht meteen dat het over hém ging, zeker als deze Stephen Storm klaagt over alle troep die hij professioneel te lezen krijgt. Van Maanen schrijft: ‘Zijn aan-vankelijke ironie verkeerde met de jaren in ver-bittering, en als er niet zou worden ingegrepen, door god of duivel, om het even wie van de twee, zag het ernaar uit dat er op een dag niets anders uit zijn pen zou komen dan zwarte gal.’ Waarop Arie Storm in zijn recensie uitroept: ‘Hoe her-kenbaar!’

Herkenbaarheid lijkt dan ook Storms voor-naamste literaire criterium te zijn. In de Tros Nieuwsshow op Radio 1, waar hij elke drie weken recensent van dienst is, besprak hij onlangs zowel de nieuwe Oek de Jong als de nieuwe Ian McEwan. Hij had z’n twee papiertjes net zo goed kunnen verwisselen. In beide gevallen was ‘het tijdsbeeld’ zo mooi neergezet. De literaire truc-jes nam hij dan maar voor lief.

‘Minder plot, minder gekunstelde vervreem-ding en meer literatuur’, verlangde hij laatst van een roman (ja, toevallig de mijne, geef ik maar toe). Met literatuur bedoelde hij dan: sfeer-beschrijving. Als hij een roman prijst, zoals een-tje van Wanda Reisel, lezen we bijvoorbeeld: ‘Voor het eten wordt een lekkere herfstbokbier gedronken. De baas van het café heet Arie. Kortom. We zijn helemaal thuis.’

Sommige recensenten stel-len zich terughoudend of omfloerst op. Steeds vaker lees ik recensies waarbij ik me afvraag: maar wat víndt hij of zij nu eigenlijk van dat boek? Of: dit lijkt positief, maar of je er als auteur nu echt blij mee kunt zijn…

Tot die categorie critici behoort in elk geval niet

ElsbethEtty van NRC Handelsblad. Zij is zo uitgesproken dat je de krant maar van boven aan de trap op de deurmat hoeft te zien liggen en je weet al wat haar oordeel is. Ik vermoed dat wanneer je statistisch onderzoek doet naar quotes die uitgevers uit recensies plukken voor achterflappen en buikbandjes de stukken van Etty in de meerderheid zijn.

Etty heeft een voorkeur voor maatschap-pelijk geëngageerde literatuur, vanuit haar socialistische verleden en haar rol als colum-niste, maar is ook een warm pleitbezorgster voor de literaire seks. Nadrukkelijk niet als in het brave Vijftig tinten grijs, maar, zoals ze naar aanleiding van Piet Calis’ bloemlezing Venus in minirok (2010) schreef: ‘Pure geil-heid is ontwrichtend en boezemt angst in en slechts weinig schrijvers durven zich daaraan te wagen.’

Etty heeft iets grilligs en onvoorspelbaars. Je weet nooit welke kant het oordeel precies gaat uitvallen, wel dat het intens is. Vermoedelijk is het ook aan die intensiteit te danken dat Etty’s naam steeds opduikt in controverses, beschuldi-gingen en insinuaties, die haar vooralsnog niet lijken te deren. Immers: if you can’t stand the heat, get out of the kitchen.

Arjan Peters van de Volkskrant inspireerde Jeroen Brouwers ooit tot de typering: ‘zuursmoel-reptiel’, maar is zijn pH-waarde nog steeds zo laag? Onlangs deelde hij ineens vijf ballen uit aan zijn vroe-gere pispaal Leon de Win-ter. Zelfs Brouwers kreeg een schouderklopje.

Ach ja, zo veel maakt het ook niet uit, een krakende of een lovende recensie. Schreef hij ze ooit niet over één en hetzelfde boek – een zuur stuk in de krant, een zoet stuk in een folder voor buitenlandse uitge-vers?

Misschien is hij milder geworden omdat hij nu eenmaal minder bespreekt. Hij heeft zich grotendeels teruggetrokken in een column-hoekje in het boekenkatern, en komt alleen nog in actie bij boeken die hem werkelijk iets doen.

Dat lijkt me een ontwikkeling waar de hele Nederlandse literatuur mee gediend is.

**

***

*

****

**

vu

AmAu

ry m

ille

r / h

h

mAr

tijn

ho

l

Asin

G w

Alth

Aus

keu

ris

/ hh

Page 20: Wat te lezen?

Curzio MalaparteBloed

13 Malapartiaanse verhalen. Koppig en elegant.De verschijning van Bloed, nooit eerder ver-

taald, is een kleine verrassing voor de liefheb-bers van Kaputt en De huid.

(de Volkskrant)

Uit het Italiaans door Jan van der HaarISBN 978 90 8684 089 2

Aantal pag.: 155 Prijs € 16,50

Allen GinsbergHowl, Kaddisj en andere gedichten

Hans VaihingerDe filosofie van het alsof

Vrijheid.Maar voor wie?

Bakker/Brouwer (red.)

Aan de hand van een onderzoek naar de huidige stand van zaken in de politiek, de media, de

economie en de cultuur, wordt in dit boek het testament van het liberalisme opgemaakt. Tevens laat de bundel zien welke mogelijkheden er zijn om deze doctrine van vrijblijvendheid te door-breken. Bijdragen van oa. Slavoj Žižek, Bernard

Stiegler, Marc De Kesel en Jodi Dean.

ISBN 987 90 8684 057 1Prijs € 19,50. 255 blz.

Tussen de regels Een esthetische beschouwing over geweld van organisatie

Mieke Moor

Een gewaagd boek over de relatie tussen kunst en werk. Het werpt een ongewone blik op organisatie en werk en confronteert de lezer met het onalle-daagse denken van de filosofie. Voor iedereen die geïnteresseerd is in het dubbele verlangen van de

mens om ‘in control’ én vrij te zijn.

ISBN: 978 90 8684 079 3Prijs: € 29,95

319 blz + 16 blz kleurkatern

Het principe verantwoordelijkheid Hans Jonas

De mensheid heeft door technologie ongekende vermogens en dit vereist volgens Jonas een nieuw soort verantwoordelijkheid. Het gaat om een ver-antwoordelijkheid die niet alleen globaal is, maar

ook op de toekomst is georiënteerd, geen dank verwacht, en constant een rol speelt in het bestaan van ons allen. Om een ethiek van verantwoorde-lijkheid wijsgerig te onderbouwen, onderzoekt Jonas eerst de onderliggende principes die het

handelen aansturen. Hij schuwt daarbij niet tegen gevestigde meningen in te gaan.

Het principe verantwoordelijkheid verscheen oorspron-kelijk in 1979 en geldt inmiddels als een filosofische klassieker. Dat het na ruim dertig jaar in het Neder-

lands werd vertaald is verheugend.(NRC Handelsblad)

ISBN: 978 90 8684 049 6 Prijs: € 29,50. 350 blz.

In deze vuistdikke, tweetalige uitgave zijnGinsbergs grote gedichten voor het eerst in

Nederlandse vertaling bijeengebracht.Vinkenoogs pionierende vertalingen zijn vol-

ledig herzien door vertaler en Ginsberg-kenner Joep Bremmers. Veel vertalingen in deze bun-

del verschijnen voor het eerst in druk.

Geannoteerde, tweetalige dichtbundelVertaling Simon Vinkenoog en Joep Bremmers

ISBN 978 90 8684 028 1Aantal pag.: 512 Prijs € 28,50

Vaihinger (1852-1933) gaf zijn magnum opus de naam Filosofie van het alsof, omdat deze titel het best uitdrukte wat hij wilde zeggen: dat het alsof, de schijn, het bewuste-onjuiste een enorme rol speelt in de wetenschap, de

wereldbeschouwing en het leven.

Verschijnt februari 2013 in een gebonden en genummerde editie van 511 exemplaren.

Een exemplaar reserveren: via uw boekhande-laar of: [email protected]

ISBN 978 90 8684 072 4Aantal pag.: 464 Prijs: € 49,90