“WARE METAFYSICA” EN DE STUDIE VAN DE MENSELIJKE NATUUR: NIEUWE PERSPECTIEVEN OP HET OEUVRE VAN...

8

Click here to load reader

Transcript of “WARE METAFYSICA” EN DE STUDIE VAN DE MENSELIJKE NATUUR: NIEUWE PERSPECTIEVEN OP HET OEUVRE VAN...

Page 1: “WARE METAFYSICA” EN DE STUDIE VAN DE MENSELIJKE NATUUR: NIEUWE PERSPECTIEVEN OP HET OEUVRE VAN HUME

Katholieke Universiteit-LeuvenHoger Instituut voor Wijsbegeerte

“WARE METAFYSICA” EN DE STUDIE VAN DE MENSELIJKE NATUUR: NIEUWEPERSPECTIEVEN OP HET OEUVRE VAN HUMEAuthor(s): Willem LemmensSource: Tijdschrift voor Filosofie, 65ste Jaarg., Nr. 2 (TWEEDE KWARTAAL 2003), pp. 315-321Published by: Peeters Publishers/Tijdschrift voor FilosofieStable URL: http://www.jstor.org/stable/40889449 .

Accessed: 28/06/2014 19:06

Your use of the JSTOR archive indicates your acceptance of the Terms & Conditions of Use, available at .http://www.jstor.org/page/info/about/policies/terms.jsp

.JSTOR is a not-for-profit service that helps scholars, researchers, and students discover, use, and build upon a wide range ofcontent in a trusted digital archive. We use information technology and tools to increase productivity and facilitate new formsof scholarship. For more information about JSTOR, please contact [email protected].

.

Peeters Publishers, Tijdschrift voor Filosofie, Katholieke Universiteit-Leuven, Hoger Instituut voorWijsbegeerte are collaborating with JSTOR to digitize, preserve and extend access to Tijdschrift voor Filosofie.

http://www.jstor.org

This content downloaded from 193.142.30.154 on Sat, 28 Jun 2014 19:06:53 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 2: “WARE METAFYSICA” EN DE STUDIE VAN DE MENSELIJKE NATUUR: NIEUWE PERSPECTIEVEN OP HET OEUVRE VAN HUME

Tijdschriftvoor Filosofie, 65/2003, p. 315-321

KRITISCHE STUDIES "WARE METAFYSICA"

EN DE STUDIE VAN DE MENSELIJKE NATUUR NIEUWE PERSPECTIEVEN OP HET OEUVRE VAN HUME

door Willem LEMMENS (Antwerpen)

In 1998 werd onder leiding van de vooraanstaande specialisten David Fate Norton, MA. Stewart en Tom L. Beauchamp een begin gemaakt met de wetenschappelijke editie van Humes filosofisene oeuvre in acht volumes, onder de titel Clarendon Edi- tion of the Philosophical Political and Literary Works of David Hume. Elk van deze volumes levert, naast de kritische teksteditie, een overzicht van de ontstaansgeschiede- nis en verschillende uitgaven van Humes geschriften, tekstkri tische en inhoudelijke annotaties en een overzicht van de reacties van tijdgenoten op de respectievelijke edi- ties van deze werken. Parallel met de wetenschappelijke editie (door Clarendon Press verzorgd) verschijnt bovendien bij Oxford University Press telkens een 'studentenedi- tie' van elk boekdeel. Beide edities zijn op hetzelfde tekstkritische materiaal gebaseerd, maar bevatten een veel uitgebreidere inhoudelijke inleiding en overzichtsanalyse van het corresponderende werk, terwijl de editoriale en bibliografische bijlagen worden beperkt. Van Humes bekende An Enquiry concerning the Principles of Morals (1751) versehenen in 1998 zowel de wetenschappelijke 'Clarendon'-versie als de 'Oxford'- studenteneditie. In 1999 werd van Humes zogenaamd Verste' Enquiry, de Enquiry concerning Human Understanding (1748), eerst de Oxford-editie uitgegeven: in 2000 volgde dan de wetenschappelijke Clarendon-editie. In datzelfde jaar zag ook de stu- denteneditie van A Treatise of Human Nature het licht.1

Willem LEMMENS (1963) is docent voor Moderne filosofìe en Ethiek aan de Universiteit Antwerpen (UF- SIA). Hij verzorgde samen met W. Van Herck een vertaling van Humes De natuurlijke geschiedenis van de religie (1999) en samen met P. De Martelaere de bundel David Hume. Filosoofvan de menselijke natuur (2001). 1 David HUME, An Enquiry concerning Human Understanding. Critical Edition by Tom L. BEAUCHAMP (The Clarendon Edition of the Works of David Hume). Oxford, Clarendon Press, 2000, 24 x 16, CVII-344 p.

This content downloaded from 193.142.30.154 on Sat, 28 Jun 2014 19:06:53 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 3: “WARE METAFYSICA” EN DE STUDIE VAN DE MENSELIJKE NATUUR: NIEUWE PERSPECTIEVEN OP HET OEUVRE VAN HUME

316 Willem LEMMENS

Ongetwijfeld zal deze wetenschappelijke editie van Humes filosofisene corpus een verdere Stimulans betekenen voor het Hume-onderzoek, dat de voorbije twintig jaar een ware opbloei kende. Zo verschaft de editie door Tom L. Beauchamp van zowel de 'Clarendon'- als de 'Oxford'-versie van de Enquiry concerning Human Understanding een duidelijk inzicht in de centrale plaats die dit werk speelt in de intellectuele bio- grafie van Hume. Tot vandaag wordt dit werk weleens gelezen als een soort verwater- de versie van het magnum opus, de Treatise. Gesteund door de inleidingen, annotaties en tekstkritische en historische ophelderingen van Beauchamp moet de lezer dit een- zijdige beeld herzien. In de eerste Enquiry poogt Hume niet enkel de centrale ideeën van zijn Treatise op een meer toegankelijke manier samen te vatten, hij ontwikkelt tevens een stijl van schrijven en beargumenteren die meer op de maat is van zijn 'aca- demisch scepticisme'. Niet de excessieve twijfel of het louter negatieve project van ondermijning van de klassieke metafisica vormt het eindpunt van Humes filosofisene project: wél het zoeken naar een valabel uitgangspunt voor een wetenschap van de menselijke natuur die in feite blijk geeft van een postsceptisch common sense-reziisme in de Studie van de "moral subjects" (dat wil zeggen alle aspecten van het menselijk bestaan die bui ten het do mein van de natuurfilosofie vallen). Hume typeert zelf in zijn Enquiry deze nieuwe wetenschap als de "ware metafysica", die precies opbloeit wanneer de "oude" en "valse" is vernietigd. Bovendien gaat Hume in de eerste En- quiry veel directer (en gedurfder) dan in de Treatise de confrontane aan met de cruci- ale onderwerpen van discussie in de théologie en filosofie van het vroege 1 8de-eeuwse Engeland en Schotland: het vraagstuk van de natuurlijke religie (of het deïs- me/ théisme débat) en de problematiek van de vrijheid van de wil.

Beauchamp wordt in zijn beheerste, trefzekere en heldere commentaar op de eerste Enquiry duidelijk geïnspireerd door de recente literatuur. In overleg met de overige editors van de Clarendon Edition koos hij voor de 1772-versie van de tekst, de laatste bij Humes leven uitgegeven versie van de eerste Enquiry. In dat opzicht verschilt deze wetenschappelijke editie van de tekst enigszins van de onder Studenten en vorige ge- neraties van Humelezers alom bekende 'Selby-Bigge'-editie van de Enquiry (het 'rode' boekje met de beide Enquiries): hier gold de postume editie van 1777, overigens ook door de auteur gereviseerd, als brontekst. Van deze laatste versie nam Beauchamp wél de substantiële correcties over, maar hij ignoreerde de wat vreemde schrapping van een groot deel van sectie 3 "Of the Association of Ideas". Bovendien nam Beauchamp het beroemde "Advertisement" op in zijn editie, een tekst (slechts een paragraaf lang) die Hume schreef in 1776 en waarin hij zieh duidelijk distan tieert van zijn Treatise. Dit Advertisement was uiteraard bedoeld voor de postume editie van de eerste Enquiry, maar moest ook worden ingevoegd in de nog niet verkochte exemplaren die in 1768, 1770 en 1772 gedrukt waren (blijkbaar werd Hume naar het eind van zijn leven toch wel iets meer gelezen dan vaak wordt aangenomen).

David HUME, A Treatise of Human Nature, edited by David Fate NORTON & Mary J. NORTON (Oxford Philosophical Texts). Oxford, Oxford UP, 2000, 24 x 16, IX-622 p.

This content downloaded from 193.142.30.154 on Sat, 28 Jun 2014 19:06:53 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 4: “WARE METAFYSICA” EN DE STUDIE VAN DE MENSELIJKE NATUUR: NIEUWE PERSPECTIEVEN OP HET OEUVRE VAN HUME

NIEUWE PERSPECTIEVEN OP HET OEUVRE VAN HUME 317

Hoewel Hume zieh van zijn jeugdige meesterwerk had gedistantieerd, heeft dit niet verhinderd dat in de 19de en 20ste eeuw de Treatise of Human Nature doorgaans werd gelezen als de meest gedetailleerde en diepe uitwerking van zijn filosofie. Ook David Fate Norton laat in zijn inleiding op de Oxford-studenteneditie van de Treatise geen twijfel bestaan over het belang van dit werk. Humes verloochening van de lijvi- ge, soms grillige en ciyptische Treatise betrof immers niet, zoals Hume zelf ergens zegt, de matter (inhoud) van het werk, wel de manner (vorm). Maar smaken kunnen veranderen en vooral in de 20ste eeuw groeide onder de lezers van Hume de fascinatie voor de stijl en betoogtrant van de Treatise, Thans kan er geen twijfel over bestaan: in zekere zin vormt de Treatise zonder meer dé programmaverklaring van de brede natu- raliserende strekking die vanaf 1750 langzaam doordringt in de hele moderne An- gelsaksische filosofie en die er thans de dominante denkstroming vormt. Wel is het de vraag of de geest van Humes filosofie is terug te vinden in bepaalde versies van deze naturalisering (ik denk maar aan het reduetionistische naturalisme in de hedendaagse theory of mind), maar de brede humeaanse inspirane van deze beweging spreekt voor zieh.

Norton brengt in zijn inleiding en overzichtsanalyse van de tekst, die uitmunt door helderheid en erudiete eenvoud, een aardige correctie aan bij het beeld van Hume als voorloper van het logisch positivisme en het 20ste-eeuwse empirisme. Hume is niet zozeer een coneeptueel georïenteerd filosoof van de kennis, gebrand op de propage- ring van een protopositivistisch wetenschapsideaal, veeleer is hij een typische 18de- eeuwse naturalist die een geheel nieuwe wetenschap van de menselijke natuur wil ontwikkelen, een soort empiristisch gesanetioneerde protofenomenologie van de men- selijke bestaansconditie. Dit construetieve opzet van Humes ware metafisica stelt Norton bijzonder geslaagd in het licht in zijn commentaar op de vaak miskende Boe- ken II en III van de Treatise (resp. getiteld "Of the Passions" en "Of Morals"). In het bijzonder het overzicht van Humes analyse van de passies en de sympathie (p. 146- 180) biedt méér dan men van een inleiding op een teksteditie zou verwachten: dit is zonder meer een ideale inleiding op Humes passietheorie en een erg verhelderende synthèse van het niet altijd even toegankelijke Boek II, "Of the Passions".

Norton baseert zijn teksteditie op de oorspronkelijke edities van A Treatise of Hu- man Nature van 1739-1740. Net als in de in vorige eeuw algemeen geraadpleegde Selby-Bigge-editie (het 'groene' Hume-boekje) is in deze Clarendon/Oxford-editie de beroemde tekst "An Abstract" opgenomen. De annotaties van Norton bij de tekst zijn even accuraat en informatief als de inleiding. Norton weet zieh goed in te leven in de positie van de 20ste-eeuwse student-lezer en verschaft met de talrijke ophelderingen en commentaren tegelijk een waar plezier aan de al wat meer onderlegde Humelief- hebber.

In aansluiting op de wetenschappelijke editie van Humes Enquiry concerning Hu- man Understanding versehenen bij Clarendon Press twee studies over deze 'eerste' Enquiry. Stephen Buckle geeft een meticuleuze commentaar op Humes traktaat van-

This content downloaded from 193.142.30.154 on Sat, 28 Jun 2014 19:06:53 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 5: “WARE METAFYSICA” EN DE STUDIE VAN DE MENSELIJKE NATUUR: NIEUWE PERSPECTIEVEN OP HET OEUVRE VAN HUME

318 Willem LEMMENS

uit een sterk historisch perspectief. Peter Millican bundelde bijdragen van enkele eminente specialisten (M.A. Stewart, J. Bennett, M. Bell, J. Broackes, E. Craig, G. Strawson, S. Blackburn, G. Botterill, D. Garrett, D. Owen, J.C.A. Gaskin, D. F. Norton) in een poging de cruciale betekenis van de eerste Enquiry voor de moderne filosofie in het algemeen, en voor Humes filosofie in het bijzonder onder de aandacht te brengen.2

Volgens Millican was Humes onvrede met zijn Treatise oprecht. De Enquiries bie- den inderdaad, zoals Hume zelf opmerkt, de weergave van zijn filosofie in een meer gerijpte, evenwichtige en bezonnen vorm. De eerste Enquiry in het bijzonder laat zieh lezen als een programmaverklaring van Humes radicaal "nieuwe scène voor het den- ken", waarin de sceptische ondermijning van de metafysica uitmondt in een con- structief en kritisch onderzoek naar de mogelijkheid en grenzen van de inductieve wetenschap, de betekenis van de menselijke vrijheid, de roi van de filosofie in de cul- túrele en intellectuele verheffing van de geesten, de verhouding religie/moraal, de (on)mogelijkheid van de natuurlijke religie.

In twee inleidende essays wordt vanuit dit perspectief een beeld geschetst van de structuur en opbouw van de eerste Enquiry en van de historische context van het traktaat. In een eerste bijdrage bepleit P. MILLICAN zelf dat Hume in zijn Enquiry het psychologisch associationisme van de Treatise zo goed als opgeeft en inruilt voor een meer pragmatisch-contextuele benadering van het kennisprobleem. Eens de grondslag van zijn empirisch kennisconcept gegeven (met als kern de causali teitsanalyse), stapt Hume dan over naar het voornoemde kritische onderzoek op het domein van enkele "moral subjects". Centraal in Humes epistemologie Staat, aldus Millican, de kritiek van het op Descartes, Malebranche en Baxter teruggaande moderne rationalisme. M.A. STEWART trekt in zijn essay de aandacht op de invloed van Shaftesbury en Hutcheson op Humes poging om de "anatomiserende" wetenschap van de geest te integreren in een toegankelijke, welluidende essayistiek.

De daaropvolgende zeven essays zijn gewijd aan Humes epistemologie en metafysi- cakritiek. Het artikel van BENNETT gaat terug op zijn bekende Studie van 1971 over Locke, Berkeley en Hume en vormt een voorstelling van de geslaagde (zij het ana- chronistische) interpretatie van Humes ideeënleer in een hedendaags betekenistheore- tisch idioom. Het criterium waarop empirisch sanctioneerbare ideeën worden onder- scheiden van metafysische ficties is niet, aldus Bennett, het onhoudbare kopie- principe (waarbij elke idee moet toetsbaar zijn aan een oorspronkelijke mentale in- druk), maar een pragmatisch-linguistisch criterium: "ware" ideeën verwijzen naar ervaringsgegevens die op basis van de taal en een gedeelde publieke praktijk als moge- lijk object van empirische toetsing in aanmerking worden genomen. MILLICAN en

2 Cf. Peter MILLICAN (Ed.), Reading Hume on Human Understanding. Essays on the First Enquiry. Oxford, Clarendon Press, 2002, 24 x 16, XVI-495 p. Stephen BUCKLE, Humes Enlightenment Tract. The Unity and Purpose of An Enquiry concerning Human Understanding. Essays on the First Enquiry, Oxford, Clarendon Press, 2002, 24 x 16, XI-351 p.

This content downloaded from 193.142.30.154 on Sat, 28 Jun 2014 19:06:53 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 6: “WARE METAFYSICA” EN DE STUDIE VAN DE MENSELIJKE NATUUR: NIEUWE PERSPECTIEVEN OP HET OEUVRE VAN HUME

NIEUWE PERSPECTIEVEN OP HET OEUVRE VAN HUME 319

BELL gaan in twee aansluitende bijdragen wat dieper in resp. op het concept van de "rede" dat in de Enquiry wordt verdedigd en op Humes visie op de verhouding tussen overtuiging (belief) en instinct. Ook BROACKES Staat stil bij de théorie van de overtui- ging, met veel aandacht voor de ambiguïteit van het concept en de zijns inziens blij- vende inconsistenties van Treatise tot Enquiry.

De essays van CRAIG, STRAWSON en BLACKBURN maken deel uit van een ook el- ders gevoerde discussie rond het zogenaamde realismeprobleem, het meest promi- nente debat in de recente literatuur over de humeaanse metafysicakritiek.3 Craig meent dat Humes sceptische epistemologie verzoenbaar is met (een materialistisch) "sceptisch réalisme". Dat sceptisch réalisme interpretiert hij historisch-contextueel als de vrucht van een langzame teloorgang van de theïstische metafisica die ten grondslag zou Üggen aan het rationalisme van de 17de eeuw. Ook Strawson interpreteert Hume als een sceptisch realist in zijn reconstructie van het causali teitsbegrip. Hij wordt hierin (net als Craig) bekritiseerd door Blackburn, die meent dat Humes filosofie geen klassieke invulling van het realismedebat meer mogelijk maakt. Hume is voor Black- burn hoogstens een quasi realist, waarbij het "geloof

' in de causale samenhang van de dingen en het bestaan van "een wereld" radicaal wordt geïnterpreteerd als gebaseerd op nuttige ficties. Deze ficties maken zowel het wetenschappelijke denken mogelijk, als de meer doordeweekse omgang met de dingen. In die zin zijn het ficties die een onwankelbare grond hebben in de menselijke natuur. Maar die natuur is zelf niet meer begrondbaar in een klassiek metafysisch schema (of dit nu idealistisch, materia- listisch, monistisch of zelfs sceptisch-realistisch wordt geduid ... ).4

Het artikel van BOTTERILL is het enige dat aan Humes théorie van de wil is gewijd en in die zin vooral een reflectie op Sectie 8 van de eerste Enquiry. Botterill reconstru- eert niet enkel Humes argumenten in Treatise en Enquiryy maar gaat ook de confron- tane aan met de meest recente literatuur. In navolging van Paul Russell bepleit hij een strawsoniaanse interpretatie van Humes wilsconcept, waarbij de schijnbaar onaan- vaardbare consequenties van het compatibilisme geneutraliseerd worden door de rol die Hume (en Strawson) toebedelen aan de (morele) gevoelens en attitudes in de toe- schrijving van morele verantwoordelijkheid. Vrijheid blijkt hier geen contra-causale vrijheid meer te zijn, dat wil zeggen een soort mysterieuze capaciteit van een rationed en autonoom subject, maar een essentieel aspect van de handelingscapaciteit van een sociaal-passioneel zelf, dat door opvoeding en praktijk verantwoord weet te handelen (of daarin faalt). "Vrijheid" is dan, paradoxaal genoeg, "causaal" ingebed in het ka- rakter en de passies.

3 Cf. Rupert READ, Kenneth A. RlCHMAN (Eds.), The New Hume Debate, London, Routledge, 2000. in net iNederiandse taaigebied wordt een sterk verwante interpretatie verdedigd door Patricia DE

MARTELAERE. Cf. haar 'Hume over kennis: van scepticisme tot naturalisme', in P. DE MARTELAERE, W. LEMMENS (red.), David Hume. Filosoofvan de menselijke natuur, Kapellen, Uitgeverij Pelckmans, 2001, p. 70- 96. Voor een analoge interpretatie, maar dan toegespitst op geheel Humes filosofìe, cf. Herman DE DlJN, 'David Hume: filosoofvan de menselijke natuur', ibid, p. 51-69.

This content downloaded from 193.142.30.154 on Sat, 28 Jun 2014 19:06:53 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 7: “WARE METAFYSICA” EN DE STUDIE VAN DE MENSELIJKE NATUUR: NIEUWE PERSPECTIEVEN OP HET OEUVRE VAN HUME

320 WÜlemLEMMENS

De laatste vier essays van de bundel, tenslotte, behandelen de tijdens Humes leven in elk geval meest gelezen laatste secties van de eerste Enquiry: over mirakelen, voor- zienigheid en het zogenaamde academische scepticisme. De essays van GARRETT, OWEN en GASKIN herinneren er aan hoe ongemeen belangrijk Humes reflecties op voornoemde terreinen tot op vandaag zijn voor de godsdienstfilosofie. Het afsluitend artikel van NORTON is een uitgebreide commentaar op de slotsectie van de Enquiry. De verschillende vormen van scepticisme die Hume onderkent, worden in kaart ge- bracht en becommentarieerd. Humes pleidooi voor een gematigd of academisch scepticisme houdt voor Norton veel méér in dan de préambule van een epistemologie van de inductieve wetenschap. Het weerspiegelt Humes geloof in een ideaal van kriti- sche, niet-dogmatische filosofiebeoefening op maat van de beperkte menselijke rede en in overeenstemming met de complexiteit en meerzinnigheid van de menselijke natuur.

In dezelfde geest karakteriseert BUCKLE Humes eerste Enquiry als zijn Verlich- tingstraktaat'. Buckles Studie kan gerust gelezen worden naast de bundel van Millican. Ze vormt er een aanvulling op, maar legt toch duidelijk eigen accenten. In tegenstel- ling tot Millican ziet Buckle niet de kritiek op het 17de-eeuwse rationalisme (Descar- tes, Malebranche, ...) als voornaamste toetssteen van Humes epistemologie. Veeleer zou Hume de nawerking viseren van de neo-aristotelische scholastiek en de in het katholicisme zo prominente verwevenheid van metafysica en Godsleer. Dichter bij eigen huis zou Hume voorts de protestantse 'Divinity Schools' als zijn ware tegen- standers beschouwen: die brede strekking in het Schotland en Engeland van de 18de eeuw die de filosofie graag inschakelt in een apologie van een in se theologisch geïnspi- reerd théisme. Zo bekeken, verkrijgt de hele Enquiry nog sterker het uitzicht van een tijdgebonden filosofiseli document, de neerslag, zeg maar, van Humes verlangen om een nieuwe, séculière filosofie in het leven te roepen, wars van elk religieus fanatisme ofbijgeloof.

Mij leek deze sterke contextualisering van Humes eerste Enquiry niet zo overtui- gend. Buckle heeft gelijk als hij de vaagheid van Humes allusies op zijn 'tegenstanders' in de kritiek van 'de metafysica' onder de aandacht brengt. Een systematische dialoog gaat de eerste Enquiry met het 17de-eeuwse rationalisme inderdaad niet aan. Het blijft bij eerder sporadische verwijzingen en algemene typeringen van zowel de 'oude' als de moderne (cartesiaanse) metafysica. Beide strekkingen worden op de korrel genomen als zijnde in strijd met een oprecht en consequent empirisme. Maar om dan te be- sluiten dat Hume zijn Verlichtingspijlen vooral rieht op de katholiek geïnspireerde metafysica en de protestantse théologie lijkt me misleidend. Veeleer lijkt het dat Hu- me zowel in de belangrijkste filosofisene strekking van de 17de eeuw, het cartesiaanse rationalisme, als in de aristotelische scholastiek en de uitlopers daarvan in de 18de eeuw tot en met de theologische apologetiek, sporen ziet van wat hij beschouwt als een "metafysisch denken", kortom, een vorm van filosofiebeoefening die in strijd is met de geest van zijn "nieuwe wetenschap van de menselijke natuur".

This content downloaded from 193.142.30.154 on Sat, 28 Jun 2014 19:06:53 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 8: “WARE METAFYSICA” EN DE STUDIE VAN DE MENSELIJKE NATUUR: NIEUWE PERSPECTIEVEN OP HET OEUVRE VAN HUME

NIEUWE PERSPECTIEVEN OP HET OEUVRE VAN HUME 321

De Verdienste van Buckles Studie Staat of valt echter niet met zijn interpretatie van Humes positiebepaling in de geschiedenis van de filosofie. Als meer encyclopedisch- historische kennismaking met en voorbereiding op de lectuur van de eerste Enquiry is er wellicht geen betere inleiding voorhanden dan het uitgebreide, zeer vlot leesbare eerste deel van Buckles Studie. Hier verheldert de auteur de ontstaansgeschiedenis van Humes traktaat, schetst hij de ideeënhistorische context van het werk en becommen- tarieert hij tenslotte Humes algemene méthodologie en uitgangspunten: zijn scepti- cisme en empirisme, het zogenaamde "newtoniaanse experimentalisme", enzovoort... Het tweede, meest lijvige deel van de Studie vormt een nauwgezette commentaar, sectie per sectie, op de tekst van de eerste Enquiry. Buckles op het eerste gezicht wat schoolse aanpak heeft het voordeel dat hij Humes eigen uiteenzetting als het ware tot leven wekt. Steeds wordt gepoogd de relevantie van een argument, een verwijzing of een wat vreemde overgang te begrijpen vanuit het denkkader waarbinnen Hume mag verondersteld worden te hebben nagedacht en geschreven. Daarbij hoeft geen ab- stractie gemaakt, zo toont Buckle overtuigend aan, van hedendaagse interpretaties en discussies: deze kunnen de lectuur verrijken en toegankelijker maken. Wél vermijdt Buckle op gelukkige wijze zieh te verdiepen in technische details en allerlei meta- interpretaties die misschien de hedendaagse academische tijdschriften van zuurstof voorzien, maar vaak een meer directe lectuur van Hume dreigen te vertroebelen en nodeloos te problematiseren. Buckle schreef, kortom, een traktaat dat in de geest blijft van de eerste Enquiry zelf en in die zin als een aanwinst voor de recente Hume For- schung mag worden beschouwd.

This content downloaded from 193.142.30.154 on Sat, 28 Jun 2014 19:06:53 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions