wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen...

57
Fundamentele Wijsbegeerte Inleiding Vertrouwdheid & verwondering In het dagelijks omgaan met de dingen, zijn deze dingen = vertrouwd (zonder problemen omgaan) MAAR soms wordt dit doorbroken en dat werkt destabiliserend Schok van het verdwijnen van vanzelfsprekendheid van dingen is nooit zonder risico. o Soms leidt het tot vertwijfeling & wanhoop. Soms wordt het levensbedreigend. o Soms word dit omgezet in kunst, muziek of religie => productief effect Leidt tot reflectie: verwondering = filosofische grondervaring van wat niet vanzelfsprekend is. o Leidt tot een houding tot reflectie o Plato : verwondering is het begin en het beginsel van de wijsbegeerte. Verwondering & contingentie Verwondering = getroffen worden door het “er-zijn” of het “zo-zijn” van de dingen, vanuit het besef dat de zaken evengoed niet of anders hadden kunnen zijn. Verwondering ontstaat door wat feitelijk gegeven is te contrasteren met wat mogelijk is (contingentie: wat had kunnen zijn) o Verwondering = theoretische aangelegenheid => stellen d.m.v. te contrasteren aan “anders-mogelijk-zijn”. o Verschilt hier met vertwijfeling/andere vormen van acuut zinverlies; wegvallen van vanzelfsprekendheid is daar resultaat van ingrijpende gebeurtenis. => onleefbaar, want nood aan orde o Denken = ordenen/beheersen contingentie (= wat niet noodzakelijk, maar toevallig is) Collectief : cultuur Individueel : identiteit Contingentie & orde Volstrekte contingente realiteit = onleefbaar, alles is anders-mogelijk/volkomen toevallig/onvoorspelbaar/… mens kan zich niet oriënteren o Vb. niet weten dat na elke dag een nacht is, na elke winter lente of dat de stoel waarop we zitten ons het volgende moment zal blijven dragen. Mens heeft nood aan orde, samenhang en structuur om zo om te kunnen gaan met de wereld. Verwondering = tussen een gegeven ordening van waaruit ze vertrekt (=een vertrekpunt) en een nieuw tot stand te brengen ordening waarop ze uitloopt. o Op die manier tekent zich een complexe en dynamische verhouding af tussen de verwondering en de ordening waarover ze zich verwondert. o Verwondering kan zich slechts voordoen enkel er reeds een orde is. 1

Transcript of wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen...

Page 1: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

Fundamentele WijsbegeerteInleidingVertrouwdheid & verwondering

In het dagelijks omgaan met de dingen, zijn deze dingen = vertrouwd (zonder problemen omgaan) MAAR soms wordt dit doorbroken en dat werkt destabiliserend

Schok van het verdwijnen van vanzelfsprekendheid van dingen is nooit zonder risico. o Soms leidt het tot vertwijfeling & wanhoop. Soms wordt het levensbedreigend. o Soms word dit omgezet in kunst, muziek of religie => productief effect

Leidt tot reflectie: verwondering = filosofische grondervaring van wat niet vanzelfsprekend is.o Leidt tot een houding tot reflectieo Plato : verwondering is het begin en het beginsel van de wijsbegeerte.

Verwondering & contingentie Verwondering = getroffen worden door het “er-zijn” of het “zo-zijn” van de dingen, vanuit het besef dat de zaken

evengoed niet of anders hadden kunnen zijn. Verwondering ontstaat door wat feitelijk gegeven is te contrasteren met wat mogelijk is (contingentie: wat had

kunnen zijn)o Verwondering = theoretische aangelegenheid => stellen d.m.v. te contrasteren aan “anders-mogelijk-zijn”.o Verschilt hier met vertwijfeling/andere vormen van acuut zinverlies; wegvallen van vanzelfsprekendheid is

daar resultaat van ingrijpende gebeurtenis. => onleefbaar, want nood aan orde

o Denken = ordenen/beheersen contingentie (= wat niet noodzakelijk, maar toevallig is) Collectief : cultuur Individueel : identiteit

Contingentie & orde Volstrekte contingente realiteit = onleefbaar, alles is anders-mogelijk/volkomen toevallig/onvoorspelbaar/…

mens kan zich niet oriëntereno Vb. niet weten dat na elke dag een nacht is, na elke winter lente of dat de stoel waarop we zitten ons het

volgende moment zal blijven dragen. Mens heeft nood aan orde, samenhang en structuur om zo om te kunnen gaan met de wereld. Verwondering = tussen een gegeven ordening van waaruit ze vertrekt (=een vertrekpunt) en een nieuw tot stand te

brengen ordening waarop ze uitloopt.o Op die manier tekent zich een complexe en dynamische verhouding af tussen de verwondering en de

ordening waarover ze zich verwondert.o Verwondering kan zich slechts voordoen enkel er reeds een orde is.

Denken als orde Belangrijkste taak van het denken: ordenen van wat in de ervaring (van verwondering) als contingent gegeven is.

o Het denken moet de contingentie beheersen. o Verschil cultuur : poging om merkwaardige ervaringen, gebeurtenissen, natuurlijke en maatschappelijke

verschijnselen samen te brengen tot een overzichtelijke, vertrouwde en leefbare samenhang De culturele verschillen wijzen op een onafhankelijkheid van he denken in het structureren &

ordenen van wat als +/- contingent in de ervaring van de wereld gegeven is. o Onze levensloop, sociale relaties, activiteiten krijgen er zin in omdat we ze voortdurend inpassen in een

ruimere, maar overzichtelijke interpretatiesamenhang die wij als betekenisvol beleven. o De door het denken geconstrueerde samenhangen zijn vatbaar voor stolling & stagnatie.

Wat vroeger interpretatie was, gaat nu door voor een gevestigd & vanzelfsprekend weten. Het denken zoekt dan niet langer de contingentie te beheersen, maar vooral de verworven

beheersing van de contingentie te verdedigen. Denken stopt nooit: eerst contingentie beheersen, vooral verworven beheersing van contingentie verdedigen.

dubbele rol

1

Page 2: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

o Het denken ontwerpt altijd al een samenhang, zodat het de dingen in de wereld op een overzichtelijke wijze kan samenbrengen.

Geschiedenis ontwikkelde nieuwe denkvormen… net als het gewone denken kunnen deze het proces van ordenen nooit voltooien:

o Wetenschap ; kan aantonen dat wat op het eerste zicht verschijnt, niet contingent is. o Mythen, riten en magieo Grote denktradities van onze westerse cultuur: astrologie, kunst, religie & filosofie

Verwondering is niet definitief uit te schakelen, altijd anders-mogelijkheden bestaan bij andere denksystemen.

Filosofische verwondering Waarde van verwondering als vertrekpunt van de filosofie: zelfs de hardnekkigste vanzelfsprekendheden kunnen

gecontrasteerd worden met hun anders-mogelijkheden. Gradaties in diepgang + filosofische verwondering kan radicale types van verwondering aan

o Radicalere verwondering: fundamenteel probleem: afstand tussen ons denken en de werkelijkheid + effecten van die afstand op hoe de werkelijkheid in ons denken gestalte krijgt.

Denken en zijn Kernprobleem filosofie : verhouding tussen ons denken en de werkelijkheid = verhouding tussen denken en zijn

de verbinding van twee filosofische subdisciplines:o Epistemologie : vraag naar ware kennis (Wat is kennen?) o Metafysica : vraag naar (ware) werkelijkheid (Wat is ‘werkelijkheid?’)

Gebruikt voor alle uitspraken voor elk filosofisch spreken over het fundament van de werkelijkheid. Elementen denk-zijn-verhouding:

o Wat is het denken?o Wat is de werkelijkheid?o Hoe verhouden denken en werkelijkheid zich?

Historische evoluties-- Oudheid en middeleeuwen (6de eeuw v.C. – 15de eeuw): veel verschillen, maar gelijkenissen bij antwoord zijn-

denken:o Beide periodes zoeken ware werkelijkheid in stabiele, universele en kenbare principes

=> zintuiglijke wereld = probleem, realiteit constant onderworpen aan wording en veranderingo Het denken zoekt naar goddelijke wereld van waarheid d.m.v. oefening en inspanningo Waarheid ligt buiten de menso Denkwijze: realisme = er bestaat een werkelijkheid die zelf geordend is & het denken kan deze samenhang

achterhalen. => Denken is deel van de realiteit; kan orde in de werkelijkheid buiten zichzelf kennen

Moderniteit (16de – 19de eeuw): ‘de wending naar subject’o Waarheid binnen de mens, het menselijke denken zelfo Mens is oorsprong en fundament van de realiteito Verhouding denken-zijn geconceptualiseerd

=> subject = actieve, productieve instantie die aan de basis ligt van zijn eigen werkelijkheid => werkelijkheid = passieve product van subject

o Tegenstelling tussen oppermachtig en producties subject en inerte, heteronome en maakbare werkelijkheid als object.

Denkwijze: idealisme = fundament wordt binnen de mens gezochto Hedendaagse tijd (vanaf 19de eeuw): decentralisering van het subjecto Subject = illusie, menselijk bestaan is onvermijdelijk tijdelijk, eindig, gelokaliseerdo Subject onderhevig aan factoren die het niet beheerst

=> denken is onvermijdelijk deel van werkelijkheid + wordt erdoor bepaald => subject en object zijn onlosmakelijk verbonden

2

Page 3: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

Hoofdstuk 1: Op zoek naar een stabiele werkelijkheid: De Oudheid (6eE v.C. – 6eE n.C.)1. Ontstaan van de wijsbegeerte1.1 Van Mythos naar Logos

Voor 6 e E :o Archaïsche Griekse cultuur = oraal:

Cultuurgoed mondeling overgebracht Normen- en waardensysteem ligt vast & wordt sacraal gefundeerd

o Mythe = symbolische verwijzing naar een eenmalige, grondleggende gebeurtenis. Oerbetekenis waarover de mythe vertelt, situeert zich ergens buiten de tijd. elk historisch of relativerend perspectief is uitgesloten;

De verklaring herbevestigt enkel het bestaande & legitimeert het door te verwijzen naar een tijdloze oorsprong.

(Ze lagen vast en stonden niet ter discussie). Vanaf 6 e E ;

o Standaardversie van alle mythen opgesteld & neergeschreven getuigt van een veranderde mentaliteit.

o Contact met andere culturen/volkeren codificatie => standaardisering & homogenisering van o.a. teksten mythes voortaan geïnterpreteerd

o ! Het is niet zo dat de mythes verdwenen, ze brachten immers een dichterlijke weergave van de waarheid, maar die waarheid kon beter met andere middelen worden blootgelegd.

Ze zochten naar verklaringsmodellen die niet gebonden waren aan lokale tradities. Ze moesten wél een universeel inzicht bieden.

o Ook hier is het van belang dat de zaken gehomogeniseerd en uitgelegd worden. Ment gaat dus op zoek naar een uitleg (logos), naar een rationele verklaring

=> Grieks wonder (ligt in die overgangsfase en in het doordenken van de consequenties ervan voor de mens en de maatschappij.

! Die overgang was helemaal niet radicaal want de bedoeling van de mythe is eigenlijke dezelfde als die van logos: beheersing van een mysterieuze wereld.

In feite vindt de eerste rationalisering al plaats in de mythes, vandaar ook mytho-logieo Bovendien: op dat moment was er ook een desacralisering van de wereld.

=> Goden verliezen hun plaats in de wereld. Verklarende functie van de mythen brokkelt geleidelijk aan af

De natuur wordt gescheiden van het sacrale & is klaar voor de objectieve blik van de rede. Voortaan zoekt de mens de “verklaring in de wereld” niet meer in de alomtegenwoordige kracht van

de goden, maar in de universaliteit van de rede. => nieuwe houding wordt samengevat onder de noemer “theoria” met als kennisideaal het

belangeloos overschouwen van het geheel, dat ze willen begrijpen en waarvan ze geen aspect onverklaard willen laten.

1.2 Natuurfilosofen: op zoek naar de oerstof Sinds scheiding natuur & sacraliteit: belangrijkste taken van geleerden = kosmologie & natuurverklaring.

o Eerste filosofen houden zich uitsluitend bezig met principes van de ordening & verandering in de natuur => kosmos = rationeel geordende logos => natuur; beheerst door immanente krachten

= krachten die zelf ook een onderdeel vormen van de natuur Filosofen houden zich bezig met geografie, landbouwkunde, economie, staatsstructuur,…

o => filosofen hebben geen behoefte aan externe factoren/bovennatuurlijke krachten om fenomenen uit te leggen.

Het verklaringsmodel = materialistisch; ze gaan opzoek naar een oerstof waaruit de werkelijkheid ontstaan is. ! Natuurfilosofen bewezen als eerste de parallel tussen manier waarop wij de wereld begrijpen & manier waarop de

wereld geordend is.

3

Page 4: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

o Zij gaan er daarbij vanuit dat de structuren van ons denken (logische orde) identiek zijn aan de structuren van de realiteit (onto-logische) orde.

=> ratio essedi (= de manier van zijn) is gelijk aan de ratio cognoscendi (= de manier van kennen). o Vb. als ik aan een kleur denk, dan mag ik er vanuit gaan dat die kleur bestaat.

1.3 Relativisme van sofisten Desacralisering vd wereld heeft ook een keerzijde:

o Alle evidentie van waarden en wetten worden als problematisch ervaren. o Het feit dat de Grieken in contact komen met andere volkeren die andere zeden en gewoontes kennen, geeft

aanleiding tot scepticisme en relativisme doordat de vroegere verantwoording voor het handelen en voor de sociale relaties niet langer evident is.

=> Rationalisering van sociale en politieke verbanden. ! Parallel tussen deze rationalisering en die van de natuur.

o Het tijdperk van het archaïsche Griekenland waar de absolute wil van de vorst heerste is voorbij o In de plaats daarvan bestaat dan Griekenland uit kleine stadsstaatjes die al dan niet ‘gedemocratiseerd’ zijn.

In het klimaat van veranderende maatschappelijke organisatie van de 5de eeuw verschijnen er rondtrekkende leraren die tegen betaling tegemoet komen aan de behoefte van vorming en kennis, die dan bruikbaar is voor het eigen handelen te legitimeren = sofisten

o Zij gaan vooral focussen op de retoriek en in de kunst van het disputeren (discussiëren) => Monoloog => herleiden logos tot een machtsmiddel.

Protagoras (relativist)

o Er is geen kennis van de ultieme waarheid mogelijk, de dingen zijn zoals ze mij toeschijnen. o Er is dus geen maatstaf om dingen te beoordelen, tenzij de individuele mens zelf.

=> de noodzaak om de medemens te overtuigen van je eigen gelijk. o => sofisten hebben de kunst van het woord ten dienste gesteld van het streven naar macht.o Nadeel : kloof tussen kennis en wijsheid

1.4 Socrates “Deugd = Inzicht”; Ware maatstaf voor het handelen ligt in een rationeel gefundeerd inzicht van de waarheid.

o Vb. als we weten wat rechtvaardigheid is, zullen we ook rechtvaardig handelen. o sofisten

De norm voor het handelen wordt verinnerlijkt, met de toevoeging dat de innerlijke overtuiging (dus het rationele weten) ook rechtstreeks merkbaar is in de uiterlijke handeling.

o => Logos vormt niet langer een machtsmiddel, maar een plaats waar inzicht, waarheid en deugd tot stand komt.

o Dit proces komt tot stand door middel van socratische gesprekken te voeren, waarin elkaars ongereflecteerde opvattingen kritisch worden onderzocht & elk “schijnweten” te ontmaskeren => Dialoog

1.5 De post-klassieke oudheid (Hellenisme & keizertijd, 3 e E v.C. – 5 e E n.C.) Over het immense rijk dat Griekenland op dat moment vormt, wordt de hellenistische beschaving (Griekse cultuur)

uitgedragen o => Resultaat: Deze cultuur zal langer overleven dan de hellenistische rijken zelf.

Neveneffect van evolutie van Griekse cultuur: o Het staatsburgerschap, waar zowel de Grieken als later de Romeinen zo trots op zijn, komt neer op

onderworpenheid aan een centraal gezag dat zeer ver van de dagelijkse leefwereld verwijderd is. Het antieke kosmopolitisme is dus een abstracte visie want voor de concrete uitwerking van waarden

en normen zijn de burgers uiteindelijk helemaal op zichzelf aangewezen. De individualisering die de hellenistische filosofie onmiskenbaar doorbreekt, is een paradoxaal gevolg

van de schaalvergroting die het politieke leven kenmerkt. Die filosofie wordt gekenmerkt door de basisstelling dat de wijsbegeerte niet zozeer een theoretische reflectie is,

maar een levenswijsheid. o Op die manier zijn de verschillende scholen in deze periode in staat om dat ideaal telkens anders in te vullen.

2. Zijn & Worden Centrale probleem = Vraag naar de werkelijkheidswaarde van de zintuiglijk waarneembare wereld.

4

Page 5: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

Probleem = verhouding: ““zijn” van de ware werkelijkheid die eeuwig, onveranderlijk en universeel is” – ““worden” van de zintuiglijke realiteit die momentaan, veranderlijk en particulier is”

2.1 Zijn Worden: Parimenides Heraclitus Parmenides van Elea poneert het probleem van het zijn voor het eerst:

o “Dat het is, en dat het onmoelijk is dat het niet is” Hij zal enkel vertrouwen op het coherente, verstandige betoog van de logos. Dit lijkt allemaal heel

simpel maar heeft vergaande consequenties: Het zijnde is:

1. Eeuwig & onvergankelijk Het zijnde kan niet ontstaan: Het kan niet uit het niets voortkomen & als het

wel ergens uit voortkomt, houdt dat in dat het zijnde al zou moeten vooraf gaan, wat de stelling bevestigd.

Het zijnde kan dus niet aan zichzelf voorafgaan & kan ook niet vergaan. => er is dus geen beweging, verandering, ontstaan & vergaan.

2. Niet deelbaar = ongedifferentieerd & geen continuüm; er zijn gradaties => al wat “is”, is

identiek.3. Onbeweeglijk & begrensd4. Volmaakt

Als het er is, is het restloos gerealiseerd. Het is ontplooid & heeft niet de mogelijkheid om dat verder te doen.

5. Bolvormig Want het zijnde = volmaakt, begrensd en (overal & in alle richtingen)

identiek Hieruit mogen we niet afleiden dat het zijnde voor Parmenides toch met

enige mate doordrongen blijft van zintuigelijke voorstellingen. Ondanks het feit dat zijn denken een enorme graad van abstractie

bereikt heet, is er nog geen sprake van een puur abstract zijnsbegrip. Heraclitus van Ephese; ware werkelijkheid is precies in de chaotische wirwar van fenomenen te vinden.

o “Alles vloeit, niets is blijvend”o Overtuigd dat de spanning tussen tegengestelden wezenlijk is voor de orde van de wereld.

De werkelijkheid is dus niet enkel continue in beweging, ze is ook het resultaat van voortdurende conflicten tussen tegengestelden.

Zo wordt hier de basis gelegd voor een eeuwige tegenstelling binnen de filosofie: Universele immobilisme (de eenheid van het abstracte zijn) universeel mobilisme (de

veelheid van de concrete werkelijkheid).o Vb. een boog kan bestaan dankzij de voortdurende spanning van het kader

2.2 Plato (428-247 v.C.) Eerste systematische filosoof: ontwikkelde een filosofische leer waarin hij diverse aspecten van de werkelijkheid een

plaats toegewezen heeft.o Politiek, ethiek, metafysica, ontologie en kosmologie zijn de disciplines die binnen Plato zijn leer een eenheid

vormen. o Het grote probleem hierbij is dat hij die eenheid nergens als zodanig presenteert omdat Plato als auteur van

de filosofische dialogen afwezig is in zijn eigen werk.

2.2.1 Betekenis van Socrates Achterliggende idee van Plato : Het inzicht, dat in de ware betekenis van morele begrippen zit, leidt ook daadwerkelijk

tot moreel handelen. o Plato plaatst zich uitdrukkelijk in de voetsporen van zijn meestero Belangrijke toevoeging: de thematiek van Socrates wordt verruimd van enkel gericht op ethiek naar een

systematische interpretatie van de werkelijkheid. Dit doet Plato omdat hij meent dat er geen kennis gepaard gaat met morele overtuigingen.

5

Page 6: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

o Als we een stabiele morele grondhouding willen ontwikkelen, die we ook aan anderen kunnen meedelen, komt het erop aan dat we onze moraliteit funderen op ware kennis (iets wat nu/toen niet gebeurde).

2.2.2 Meningen & ware kennis Kennis/wetenschap bestaat erin om het algemene & het abstracte te vatten.

o Het abstracte toont zich in de concrete dingen, maar is zelf niet waarneembaar. => valt. niet te zien, we kunnen het enkel inzien.

o Maar tegelijk is de werkelijkheidswaarde van die inzichtelijke realiteit veel groter dan de concrete verschijningsvormen waarin ze zich voordoet.

Vb. in de wiskunde bestaan er perfecte cirkels, in het echt bestaan er enkel cirkelvormige objecten. De volmaakte cirkel ligt dus “elders” dan in de concrete realiteit & tegelijk is hij werkelijker

dan de cirkelvormige objecten. De kennis is dus algemeen, universeel en ze gaat over eenheidstermen (begrippen) die in verschillende concrete

situaties te herkennen zijn.o => vereist stabiliteit & objectiviteit en richt zich op wat abstract, universeel en enkelvoudig is.

! Op grond hiervan richt Plato zich meermaals tegen de sofisten want als de waarheid zou bestaan in een consensus over een welbepaalde opinie, we hebben nooit de garantie dat die waarheid onomstotelijk geldig zal blijven.

o De instabiliteit van de waarneming ligt aan de instabiliteit van de waarneembare dingen zelf. => De zaken zijn dus nooit zuiver Vb. iets groots is altijd ook in een bepaald opzicht klein, iets moois is altijd ook lelijk, een

rechtvaardige daad is altijd ook onrechtvaardig. o De dingen in de zintuigelijke wereld zijn dus onvoldoende als basis voor de kennisverwerving

Het funderen vooronderstelt wel kennis, maar daardoor kan de gefundeerde ware mening niet gelijk zijn aan de kennis zelf.

=> een (ware) mening zal daardoor nooit kunnen verklaren waarom ze waar is. Kennis is dus van een andere orde dan de mening.

o Kennis gaat over eenheidstermen (begrippen) die in de verschillende concrete situaties voorkomen: Vb. het “mooie op zichzelf”, de “dapperheid op zichzelf” of “de mensheid op zichzelf” Plato noemde dit ideeën/vormen;

Ze staan als objecten van de kennis tegenover de objecten van de mening, omdat de mening altijd particulier is & gebonden blijft aan een individuele, concrete situatie.

=> correlatie tussen kennis/mening & aard van de objecten waarop de kennis/mening betrokken is:

o De kennis richt zich op wat abstract, universeel & enkelvoudig iso De mening is gekoppeld aan het concrete, singuliere, veranderlijke & veelvuldige.

2.2.3 Een wereld van ideeën De rationele vermogens van de ziel vatten de ideeën onafhankelijk van de zintuigelijke waarneming.

o Omdat de ware werkelijkheid zowel het kennende subject als de gekende objecten overstijgt, is het aparte bestaat van de ideeën noodzakelijk.

1. De ware werkelijkheid overstijgt het kennende subject omdat ze onafhankelijk is van wie haar ziet. Precies omdat ideeën objectief en universeel zijn, moeten ze dus los van mijn individuele denken of

van mijn fantasie bestaan.2. Ze overstijgt het gekende object, omdat de ideeën kennis bieden die onafhankelijk van de waargenomen

dingen geldig is. De universaliteit, stabiliteit, objectiviteit en eenheid die de ideeën bieden, worden nooit ten volle in

zintuigelijke dingen belichaamd. Zo stelt Plato een onderscheid:

1. De wereld van het worden, waarover we slechts meningen kunnen formuleren. 2. De wereld van het zijn, waarop onze kennis betrokken is.o De kloof tussen beiden is echter onoverbrugbaar. o ! Tweedeling moeten we niet opvatten als een ruimtelijke splitsing, wél als vanzelfsprekend.

2.2.4 Participatie & de idee van het Goede De relatie tussen de “zintuiglijke wereld” & “de ideeën” = de participatie.

6

Page 7: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

o De werkelijkheid is nooit pure flux Vb. een koe, die voortdurend verandert, houdt niet plots op een koe te zijn; er is voortdurende

verandering, maar tegelijkertijd een onmiskenbare realiteit. Vb. de vaststelling dat een bepaalde rechtvaardige daad ook altijd in een zeker opzicht

onrechtvaardig is, betekent niet dat de daad niet rechtvaardig meer is. o Plato’s meest gangbare model om die participatie uit te leggen is die van de nabootsing

=> zintuigelijke dingen zijn afbeeldingen/afschaduwingen van de ideeën. De werkelijkheidswaarde van de afschaduwingen is kleiner dan die van het model.

o De ideeën zijn dus niet alleen de objecten van de kennis, ze vervullen ook een rol als ordeningsprincipes (als wezensvorm) in de zintuiglijke wereld.

De ideeën bestaan niet onafhankelijk van elkaar: o Voor het begrip van een bepaalde idee is ook het begrip van andere ideeën verondersteld. o Die onderlinge verwevenheid van de ideeën noemt hij “koinonia” (=gemeenschap)

Verheldering van ‘het idee van het goede’o Het Goede = vanzelfsprekend de belangrijkste notie in de ethische grondinteresse van Plato, maar het belang

van het idee reikt nog veel verder. Het Goede is boven alle andere ideeën en zelfs boven het zijn verheven. De idee is niet alleen ideëel, maar ook ideaal.

= het volmaakte doel waarnaar elke concrete verschijningsvorm tendeert en waaraan die verschijningsvorm ook getoetst wordt.

In die zin draagt elk idee (dankzijn de gemeenschap) onmiddellijk ook het goede in zich. Het Goede gaat altijd alle kennis transcenderen.

o Alle kennis blijft met andere woorden tot op zekere hoogte voorlopig, omdat het laatste woord over het principe van de werkelijkheid niet is gezegd.

2.2.5 Echte kennis is a priori Kennis is niet het resultaat van abstractie uit de zintuiglijke werkelijkheid, maar wel van autonome operatie van het

denken. o Dit is afkomstig uit de wiskunde en Plato zal dit wiskundig model van denken veralgemenen door te stellen

dat alle kennis a priori is: wij hebben met ons kenvermogen altijd toegang tot de ideeën, zonder dat er toestemming vereist is.

o => de waarneming kan slechts tot meningen leiden en nooit tot kennis. Het a priori karakter van de kennis wordt gefundeerd in de theorie van de wederherinnering (=anamnese):

o Voor de geboorte was onze ziel aanwezig in de ideeënwereld en had dus perfecte kennis. o Bij de incarnatie is die kennis verloren gegaan. o De ideeën leiden van bij de geboorte een sluimerend bestaan in onze ziel. o Het komt er dus op aan om ze terug te activeren.

Kennis ontstaat dus doordat we in staat zijn de ideeën, die ieder van ons in zich draagt, te expliciteren . o De dialoog die we met onszelf of met anderen voeren & die ons dwingt rekenschap af te leggen van elk

bereikt resultaat wordt de dialectiek genoemd. o Die dialectiek is de hoogste vorm van wetenschap die ons tot een gefundeerd inzicht in de waarheid brengt.

In feite draait het erom om in de begrippenanalyse de structuur van de werkelijkheid bloot te leggen. o De manier om die begrippenanalyse te bereiken is door de dialoog. o Het resultaat is inzicht in de waarheid voor alle deelnemers in de discussie.

Focuspunt: Dialectiek

Aristoteles : gaat die methode van de hand wijzen. o Volgens hem leidt dialectiek tot holle discussies en is echte waarheid het resultaat van het logisch analyseren

van observaties Kant : gaat de kritiek van Ari overnemen.

o Voor hem is het enige waar dialectiek tot voor zorgt een impasse tussen tegengestelde opvattingen, die niet oplosbaar is omdat er geen kennis mogelijk is over het onderwerp in kwestie doordat het gespreksonderwerp altijd puur begrippelijk is en per definitie niet gebaseerd is op zintuigelijke ervaringen.

Hegel : herneemt het Platoonse standpunt en gaat het zelfs radicaliseren.

7

Page 8: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

o Dialectiek = een discussie tussen tegengestelden waarbij het resultaat iets nieuws is. o De tegengestelden zijn opgheven; ze blijven bestaan binnen het nieuwe begrip maar op een hoger niveau. o De concrete realiteit is niets anders dan een materiële uitwerking van een begrippelijke structuur.

=> legt dus ook de structuur van de werkelijkheid zelf bloot.

2.3 Aristoteles (384-322 v.C.) Heeft als eerste expliciet met de bedoeling om een allesomvattend systeem van weten te ontwikkelen. Hij schrijft systematisch over een groot aantal wetenschappelijke disciplines en is ook de eerste die consequent

empirisch te werk gaat.

2.3.1 Ervaring, werkelijkheid & kennis Zijn empirische methode is niet de methode die de hedendaagse wetenschap als onderzoekmodel hanteert.

o Om te beginnen zijn methode niet experimenteel & niet kwantitatief. o => wijst een puur kwantitatieve benadering bewust af omdat hij vindt dat die nooit de rijkdom kan

blootleggen van de natuurlijke dingen die allemaal volledig afgestemd zijn op het specifieke doel dat ze in de natuur moeten volbrengen.

Is fan van het model van de theoria waarbij de observatie weliswaar een belangrijke rol speelt, maar geen wetenschappelijke kennis oplevert.

o Bovendien moet kennis worden nagestreefd zonder praktisch nut, enkel omwille van de kennis zelf. Verder bestaat wijsheid in een omvattend weten, d.w.z. dat kennis van de oorzaken die en verklaring bieden voor de

vele afzonderlijke dingen. Hoe omvattender een wetenschap, des te exacter ze zal zijn. In die zin staat de ene wetenschap boven de andere wetenschap

2.3.2 Substantie & accidenten We moeten dus geleidelijk opklimmen vanuit de gegevens van de waarneming tot meer omvattende zaken.

o Hij zal zich concentreren op het achterhalen van de vorm, de doelgerichtheid en de functie van wat hij waarneemt.

o Die ontologie vertrekt van de beschrijving van de algemene kenmerken van de dingen die bestaan. o De antwoorden op die vragen die peilen naar de algemene kenmerken kunnen we classificeren aan de hand

van categorieën.o De 10 categorieën zij:

1. Substantie 2. Kwaliteit3. Kwantiteit 4. Plaats5. Relatie 6. Tijd7. Activiteit8. Ondergaan 9. Houding 10. Aanhebben

De substantie vervult de rol van drager waarop andere categorieën zich als eigenschappen kunnen mee verbinden. o = enige categorie die op zichzelf staat & die ook blijvend identiek is met zichzelf. o = is als enige scheidbaar omdat ze kan worden ontdaan van de eigenschappen zonder dat ze daardoor

ophoudt met bestaan. => op die manier hebben we de fundamentele bestanddelen van de realiteit achterhaald: de substanties, waarmee

de andere categorieën zich verbinden. o als min of meer toevallige en veranderlijke eigenschappen = accidenten.o Een substantie is altijd een “dit”, d.w.z. een concreet aanwijsbaar object en nooit een algemeenheid.

2.3.3 Materie & vorm (Statisch perspectief) Wat maakt de tastbare zintuiglijke dingen tot wat ze zijn?

o Het antwoord hierop ligt in het onderscheid tussen stof (= materie) & vorm => hylemorfisme 1. Materie: limietbegrip dat van elke mogelijke bepaaldheid ontdaan wordt.

Elk concreet ding ontstaat doordat er een bepaalde vorm wordt opgelegd aan de materie die in zichzelf volstrekt onbepaald is, maar wel volstrekt bepaalbaar is.

8

Page 9: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

2. Vorm: is aan de materialiteit ontheven. = het wezen van de dingen = een universeel begrip dat aangeeft wat het inhoudt om klassen en soorten van zijnden die

universeel zijn en in de concrete dingen tot uiting komen. De concreetheid van de substanties (ongeacht de accidenten) is te wijten aan hun

materialiteit => het wezen bestaat in “de substantie, ontdaan van de materie.” Komt dus overeen met het Platoonse idee (=> de vorm is het universele, enkelvoudige begrip

waaraan de particuliere dingen deelhebben.)o Maar i.t.t. wat Plato beweerde, bestaat dat wezen niet op zichzelf. o Het is altijd aanwezig in de zintuiglijke wereld & kan enkel afzonderlijk worden

beschouwd als begrip in ons kenvermogen => de vorm is het resultaat van een veralgemening die wijzelf in ons denken

maken & is dus niet een realiteit die als afzonderlijke entiteit ontologisch aan de zintuigelijke wereld voorafgaat.

Kennis gaat uitsluitend over de vorm, d.w.z. over het universele wezen dat ervoor zorgt dat die individuele substantie tot een bepaalde klasse van zijnden behoort.

o Kennis komt er dan op neer die wezensvorm te abstraheren vanuit de waargenomen constellatie van stof en vorm.

o Abstraheren = de-materialiseren (ontdoen van materie) & de-inidividualiseren (ontdoen van de individuele en accidentele kenmerken).

2.3.4 Vier oorzaken natuurfilosofen: zij verklaarden de werkelijkheid op grond van een beperkte set van materiële oorzaken

o Vb. zij zien materialiteit en beweging als hetzelfde1. Materiële oorzaak2. Formele oorzaak3. Efficiënte oorzaak

o = bewerkende oorzaako Verwijzen naar de maker

4. Doeloorzaako Doel bepaalt wat de dingen zijn . o Doel = van wezenlijk belang voor het ontstaan van dingen; belangrijkste van de vier

Vb. een mes moet minstens een scherpe rand hebben opdat het zijn specifieke werking kan vervullen: snijden.

Vb. een tafel zal minstens uit een horizontaal blad bestaan, opdat het haar functie kan vervullen.o Geldt voor zowel natuurlijke organismen als artefacten

Artefacten: maker maakt het zo om het zijn beoogde doel te kunnen vervullen Natuurlijke organismen: het doel is inherent meegegeven.

o Doordat ieder subject een doel heeft, heeft elke soort haar eigen volmaaktheid die met de vorm is gegeven. Levende wezens hebben een ziel en dat is een speciale vorm die aanwezig is in hen en die hen in staat

stelt om die beweging te realiseren. Het doel van het levend wezen is telkens met de zielsvorm gegeven.

! De doelgerichtheid is ook a fortiori gegeven als streefdoel waarnaar de individuele substantie kan evolueren: ik kan groeien naar vervolmaking van het doel dat met mijn vorm gegeven is.

2.3.5 Act & Potentie (Dynamisch perspectief) Hoe is verandering in de realiteit mogelijk? Nieuw begrippenpaar: act potentie.

o Elk bestaande constellatie van stof en vorm = een actuele toestand. Die kan echter overgaan in een andere toestand, doordat elke act zich de mogelijkheid (de potentie)

draagt om die bepaalde modificatie te ondergaan. o Elke potentie is op haar beurt doelgericht.

Als de potentie mislukt, is de mislukking aan accidentele kenmerken te wijten die de ontplooiing belemmeren.

Beweging = actualisering van wat potentieel aanwezig is:

9

Page 10: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

o De statische toestand van de dingen hier en nu draagt in zich reeds een andere toestand als mogelijkheid. En die verandering is doelgericht.

! De twee begrippenparen (stof/materie en act/potentie) zijn niet onafhankelijk van elkaar. o De actualisering van de potentie komt namelijk neer op het geleidelijk realiseren van de vorm die als doel

gegeven is. o Potentie neemt af naarmate er meer vorm wordt geactualiseerd.

Vb. blok marmer: heeft veel mogelijke aan te nemen vormen. Vanaf er een beeld in gebeiteld wordt, worden deze # mogelijkheden kleiner.

Er is dus een correlatie tussen vorm/act & materie/potentie, en er bestaat een omgekeerde evenredigheid tussen vorm/potentie en materie/act.

o => entelechie: elke actuele toestand draagt al vorm in zich, is dus al in zekere mate de realisering van een doel.

o De potentie word dus als het ware ‘opgebruikt’ of in een bepaalde richting geactualiseerd, naarmate het doel wordt gerealiseerd.

2.3.6 Het goddelijke God is het hoogste in realiteit die zich binnen het systeem aanbiedt.

o God:1. Puur vorm, geen materie2. Puur act, geen enkele potentie

o Hierdoor moet God een zuivere denkact zijn en wel van het hoogste object. Dat hoogste object is opnieuw het denken zelf.

o ! God is dus het zichzelf denkende denken Verder is God de hoogste oorzaak van elke beweging: het doel dat alles naar zich toe trekt.

o Zelf is hij de eerste onbewogen beweger de eerste die in beweging zet, zonder zelf in beweging te zijn gezet.

o Voor hem is god dus de zuivere act en de eerste beweger die de beweging voortbrengt. (Maar god is geen schepper omdat dat potentie zou binnenbrengen in zijn bestaan) God als het eeuwige, nooit bereikte streefdoel van alles wat beweegt.

Hoofdstuk 2: Geloof & weten (De middeleeuwen: 5e-15e eeuw)1. Inleiding

Doordat de Germanen na de Germaanse volksverhuizingen, na de val van het Romeinse rijk, een nieuw economisch systeem zullen instaleren dat gebaseerd is op grondbezit, ontstaat er een systeem van feodaliteit.

o = Politieke macht is gebonden aan grondbezit in een strakke hiërarchische structuur, dat wordt grond verleend aan ondergeschikten.

! Het Romeinse rijk is echter niet volledig gevallen; een factor van opmerkelijke stabiliteit is de aanwezigheid van de kerk.

o De kerkelijke structuur bleef ondanks alle verwoesting overeind en werd daardoor voor eeuwen de drager van de culturele wereld.

2. Vroege middeleeuwen: Augustinus Stelt dat de uiteindelijke verlossing niet in de macht ligt van de menselijke rede, maar slechts mogelijk is dankzij de

vrij geschonken goddelijke genade. Alles wat bestaat is volgens hem de uiting van Gods scheppingskracht.

o God plant/bedenkt eerst de dingen, alvorens ze de facto vorm krijgen; God heeft de dingen dus gewild zoals ze zijn.

o De modellen (exemplaria) van de geschapen dingen zijn dus in alle eeuwigheid in de goddelijke geest aanwezig.

God heeft dus de soorten geschapen en de exemplaria in zijn verstand zijn de universele begrippen . De mens steekt er boven alles uit omdat het de vrijheid heeft dat ligt in de redelijkheid en het heeft

ook de wil (dat is het vermogen dat ons handelen leidt).

10

Page 11: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

Dat zijn twee vermogens die alle andere geschapen schepsels missen. Het is de christelijke opdracht om in alle beslissingen van de wil die keuze te maken die het best bij

het heilsplan van God aansluit. Hij heeft een afkeer van het ijdele wereldse nieuwsgierigheid & die is typerend voor de rest van de middeleeuwen.

o De mens kan niet in de goddelijke geest doordringen om zich in de exemplaria te denken zoals God, maar een mens kan de eeuwige waarheden kennen aan de hand van de onstoffelijkheid, tijdloosheid & universaliteit te zien in dingen.

Dit kunnen we echter alleen als ons verstand verlicht geweest is door het Goddelijk licht. => de goddelijke verlichting van de menselijke geest is een noodzakelijke mogelijkheidsvoorwaarde

van elke kennis. De kerkvaders gaan de heidense filosofie opnieuw interpreteren aan de hand van het geloof in de persoonlijke God

die ingrijpt in de geschiedenis of op zijn minst bekommerd is om het lot van de individuele mens. o Dit opent nieuwe perspectieven gericht op de een einddoel en begint bij de scheppingsdaad van God.o Alles wordt ook ondergeschikt aan dat grote heilsplan, ook filosofie omdat dat wordt gezien als een

geloofsovertuiging die op zoek is naar rationele verantwoording. o Het denken is in die tijd dus complement van geloof & voltrekt zich ook volledig binnen het religieuze kader.

Filosofie wordt gezien als een “fides quaerens intellectum” = geloofsovertuiging die op zoek i naar rationele verantwoording.

De middeleeuwse wereldbeschouwing wordt gekenmerkt door het streven naar orde, evenwicht en synthese. o De middeleeuwers zien een perfecte harmonie tussen:

Openbaring in het schrift Openbaring in de geschapen natuur.

o Door die inzichten wordt de wereld opnieuw gesacraliseerd; door het geloof in een persoonlijke en scheppende God.

o De kerkvaders hebben hun christelijke filosofie ontwikkeld in aansluiting bij de Platoonse filosofische traditie en binnen die Platoonse traditie was er al plaats gemaakt voor de aristotelische leer (in het bijzonder de studie van de fysieke realiteit).

Verder was er weinig kennis men gaat intensief op zoek naar nieuwe info ontstaan auctoritates = gezaghebbende auteurs die reeds veel verder staan dan wat de

middeleeuwers zelf kunnen. Hun inzichten dienen als vertrekpunt voor echte denken & vaak ter ondersteuning van de

inzichten die de middeleeuwers zelf naar voren willen brengen. Hun gezag is dus het gezag van de waarheid zelf, met garantie van zakelijke echt- & juistheid

3. De volle middeleeuwen: de herontdekking van Aristoteles 13eE: middeleeuwse cultuur komt op haar hoogtepunt & het denken krijgt ook terug een boost.

o Was voornamelijk gestimuleerd door het herontdekken van de Aristotelische filosofie en wetenschap. De Aristotelische visie is op 1 punt onverzoenbaar met de christelijke leer: de vaststelling dat het mogelijk is om

zonder enige referentie aan de waarheid van het christelijke geloof, een volledig wijsgerig systeem te ontwikkelen. o Heel wat kerkvaders gaan die 2 proberen te verzoenen.

3.1 Grieks denken en christelijk geloof Er is een zekere mate van continuïteit tussen de oudheid & de middeleeuwen: antieke systemen blijven gebruikt

worden. o Die systemen werden enkel gebruikt om tot een christelijke geloofsinhoud te komen.o De 1 e fase van de middeleeuwen is zo goed als uitsluitend Augustiniaans omdat de Platoonse visie voor de

christelijke denkers geen onoverkomelijke problemen oplevert.o Plato voordelen :

1. Geeft voorrang aan de geestelijke werkelijkheid2. Aanvaard onsterfelijkheid van de ziel 3. Beklemtoont de transcendentie van het goddelijke

o Plato nadelen :1. Heeft zich nooit met logica beziggehouden 2. Was niet geweldig in natuurwetenschappen ontwikkeld

=> Filosofie werd gezien als dienstmeid van de theologie11

Page 12: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

Oplossing : taakverdeling maken tussen de leer van Plato & die van Aristoteleso Plato gold als autoriteit inzake metafysische speculatieso Aristoteles werd geraadpleegd bij natuurwetenschappelijke kwesties.

Vanaf 13deE treed het volledige aristotelische systeem terug op de voorgrond. o Dit heeft vooral te maken met het belang dat Ari hecht aan de empirische waarneming als basis voor kennis.o ! Middeleeuwse wetenschap is een strikt theoretische bezigheid gericht op kennis over de wereld als zodanig

=> Ze legt de nadruk op de kwaliteit van de dingen.o Vanaf het moment dat Plato herontdekt werd gaat de natuurfilosofie zich richten op de studie van

bewegingen & de 4 oorzaken daarvan:1. Doel2. Vorm (= de formele oorzaak)3. Materie 4. Maker (= de efficiënte oorzaak)

o De midden-middeleeuwers voegen er de theorie van de natuurlijke plaats aan toe: Deze gaat ervan uit dat de valbeweging (of opstijgende beweging) door een inwendige karakteristiek

veroorzaakt wordt & niet door externe krachten. ( Ari) Het systeem van Ari heeft een # vooronderstelingen die moeilijk met het christendom te verenigen zijn.

1. Het is onmogelijk om binnen zijn systeem de onsterfelijkheid van de ziel te aanvaarden. 2. Het is moeilijk om argumenten te bedenken waarom de vorm in de substanties eeuwig identiek is. 3. Als laatste is de godsopvatting van Ari zeer immanent:

Hij zag God als aanwezig in de fysieke wereld, maar hij beschikt niet over het begrippenapparaat om de transcendentie van God te denken.

o => oplossing: die ‘gaten’ gaan opvullen met Platoonse elementen

4. Thomas van Aquino (1225-1274) Tegenspraak van de (heidense) filosofie en het christelijke geloof moet opgelost worden.

o Het zou een vergissing zijn om te denken dat er twee waarheden (filosofie en theologie) zouden bestaan die niet noodzakelijk hetzelfde zijn.

De christelijke geloofsleer is geen wetenschap maar aan de andere kant kan de rede ze ook niet weerleggen. o De geloofswaarden zijn het domein van de openbaring (neergelegd in de bijbel), de natuurlijke kennis

daarentegen berust op de redelijke verwerking van waarnemingsgegevens. o Maar de rede heeft ook een rol te spelen in het geloof: puur op grond van onze natuurlijke redelijke

vermogens zijn wij in staat de noodzaak aan te tonen van elementen waarop het geloof zal verder bouwen => voorbodes van het geloof.

o Wat de eigenlijke geloofspunten betreft: ons verstand kan helpen ze redelijk te verantwoorden, maar het kan nooit de tegengestelde positie definitief uitsluiten.

4.1 Kennis van de werkelijkheid Thomas van Aquino aanvaard de aristotelische opvatting over kennis nl. dat er geen kennis mogelijk is, tenzij de

waarneming ze uitlokt. o Hij verwerpt ook expliciet het Platoonse wantrouwen t.o.v. de zintuigen en ook van de illuminatieleer van

Augustinus moet hij niets weten. Thomas van Aquino stelt dat de menselijke geest over een natuurlijk licht beschikt waarmee het zichzelf verlicht.

o => nog voor dat er zintuiglijke informatie binnenkomt, heeft het verstand denkprincipes die de basis vormen van elke denkact.

o Thomas heeft het over ‘eerste intelligibele dingen’ als noodzakelijk om gelijk welk universeel begrip te verstaan. (=> het ene, het ware, het goede, het non-contradictiebeginsel).

o Het voorwerp van de kennis is de vorm, die uit de eenheid van stof en vorm wordt geabstraheerd. o Hierbij neemt Thomas het hylemorfisme van Ari over; elk ding is een substantie, een constellatie van stof &

vorm, een actuele toestand die de potentie in zich draagt om tot een andere actuele toestand over te gaan. Hierdoor moet Thomas de theorie van Ari gaan aanvullen met Platoonse elementen, zodat hij ze kan

verzoenen met de christelijke geloofsleer.o Wat het bestaan van universalia aangaat; volgens hem bestaan universele begrippen op 3 manieren:

1. In Gods geest (zoals Platoonse ideeën)

12

Page 13: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

2. In de dingen (als vorm gecombineerd met materie) 3. In het verstand (als geabstraheerde universele vorm)

4.2 Essentie & existentie Ook de aristotelische visie op God is problematisch voor de geloofsleer; Thomas verzoent de twee toch.

o Hiervoor beroept hij zich op een onderscheid:1. Essentie = het wezen, de aristotelische vorm.

Steeds een universeel begrip.2. Existentie = het reële actuele bestaan van de dingen/zijnsact.

o Doordat de essentie niet altijd actueel moet bestaan is het juist door Gods scheppingsdaad dat het actuele bestaan wordt toegevoegd aan de essentie om zo een particulier ding voor te brengen=> de essentie gaat aan de existentie vooraf.

Thomas brengt wel een belangrijke wijziging aan in het aristotelische model:o Volgens hem kan een vorm wél op zichzelf bestaan:

Bij sommige dingen wordt de zijnsact gekoppeld aan de pure vorm, zonder stof; Bij die wezens is er sprake van een “op zichzelf bestaande vorm”.

! De geschapen wezens zijn altijd afhankelijk, doordat ze niet zelf de bron zijn van hun zijnsact. Gods essentie is zijn existentie: God is het zijn zelf dat op zichzelf bestaat.

o De eindige dingen participeren zo elk op hun niveau aan het oneindige, volmaakte zijn van God.

Er is dus wel steeds een hiërarchie. God staat helemaal bovenaan, het enige wezen waarbij essentie & existentie niet te

onderscheiden zijn. Zijn essentie is enkelvoudig volmaakt: er ontbreekt niets & er kan niets worden toegevoegd. God is zo het zijn zelf dat op zichzelf bestaat.

o In die zin is hij puur act & einddoel van alle geschapen werkelijkheid. Hijs is ook de scheppende God die telkens opnieuw essentie & existentie met elkaar verbindt

o De eindige dingen participeren zo elk op hun niveau aan het oneindige, volmaakte zijn van God.

Betreffende de onsterfelijkheid van de ziel ; neemt hij het Platoons model over. o Hij merkt wel op dat de ziel idd hecht verbonden is met het lichaam, maar dat er anderzijds toch een element

is waarmee de ziel het lichaam overstijgt: het denken, waarmee de ziel doordringt in de intelligibele wereld. Dit wijst erop dat de ziel ook onafhankelijk van het lichaam kan opereren. De ziel = een vorm die tegelijk zelf een substantie is. Zij heeft een eigen essentie en existentie, los van het lichaam waar zij tijdelijk mee verbonden is en

waaraan zij vorm geeft. o Verder stelt Thomas dat elke ziel afzonderlijk door God geschapen wordt (de essentie krijgt ook existentie)

en dus als zodanig zal blijven voortbestaan. ! Doordat Thomas deze denkbeweging maakt moet hij het Aristotelische model niet afzweren.

5. Het nominalisme van Willem van Ockham (1285-1348) Vanaf einde 13 e E ; steeds groter wordende kloof tussen filosofie & theologie.

o De geloofswaarheden staan hierbij ter discussie, maar ze gelden uitsluitend als een kwestie van geloof terwijl de rede hoe langer hoe meer autonoom wordt.

Uitgangspunt ; het is voor ons, mensen, onmogelijk om tot Gods scheppingskracht door te dringen. o Vanwege de beperktheid van de menselijke kennis is het niet gegarandeerd dat de manier waarop wij de

dingen kennen, overeenkomt met de manier waarop de dingen in werkelijkheid zijn. oudheid en middeleeuwen waar de veronderstelling heerste dat er een strikte parallel is tussen de

manier waarop wij de dingen zien en de manier waarop ze bestaan. Aan het universele begrip in ons denken beantwoordt: (HERHALING)

o Platoons idee : hetzij een op zichzelf bestaande essentie o Aristotelische vorm : hetzij een algemene essentie in de dingen zelf o Augustinus & Thomas : hetzij een essentie die zich zowel als exemplar in Gods denken al in de dingen zelf

Ze zijn het erover eens dat het denken en de taal parallel verlopen aan de werkelijkheid.

13

Page 14: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

o Concreet betekent dit dat aan een ding in de werkelijkheid in het denken een substantie en in de taal een substantief beantwoordt.

o Het nominalisme doorbreekt het parallellisme tussen denken & werkelijkheid WvO wijst op de enorme kloof tussen de almacht van de wil van God & de beperktheid van de

menselijke kennis, ons verhindert om diep in de werkelijkheid door te dringen. In werkelijkheid zijn er dus enkel concrete dingen, waaraan we in onze eest namen (nomina)

toekennen. In de taal en in het denken kunnen we wel universele termen en begrippen hanteren, maar dat zijn

slechts nomina waaraan geen realiteit buiten het denken beantwoordt. Algemeenheid is bijgevolg wen een wijze van denken en een wijze van uitdrukken in de taal maar

geen bestaanswijze. Omdat er alleen individuele dingen bestaan, is enkelvoudigheid de enige reële bestaanswijze

en naar die bestaanswijze kunnen we in onze geest verwijzen. => dit systeem wil op een loffelijke manier de werkelijkheid vereenvoudigen en niet meer

aannemen dan nodig is. Door te stellen dat de universele begrippen enkel constructies zijn van ons denken en ons spreken, ontkracht

Ockham de gedachte dat aan elke uitdrukking een realiteit moet beantwoorden.o Meer dingen in de werkelijkheid aannemen dan strikt noodzakelijk is mag niet:

Ontologische spaarzaamheid ~ scheermes van Ockham. ! Doordat het nominalisme de nadruk legt op de onbereikbare almacht van God tegenover de kleinheid van de mens,

is er een nieuwe visie op de wereld ontstaan:o De onbereikbare god verdwijnt uit het wetenschappelijke blikveld en de gedesacraliseerde wereld komt

onder het mes van de wetenschappelijke rationaliteit.

Hoofdstuk 3: De wending naar het subject – De moderne tijd (16e – 19eE)1. Inleiding1.1 Een nieuwe tijd breekt aan1.1.1 De geboorte van een nieuwe tijd

Vanaf de 16 e E : Diepgaande transformatie in de westerse cultuur. o Vanaf nu neemt het individu zelf zijn situatie in de hand.o Zelfverzekerd zal het individu, steunend op zijn denkkracht & praktische vaardigheid, zelf zijn eigen leefbare

wereld scheppen.o => de ontdekking van het subject (16eE – halverwege de 19eE)

Met de opkomst van de nieuwe wetenschap dient zich een alternatief aan voor het scholastieke denken en het aristotelische wereldbeeld; twee visies die geleidelijk aan aantrekkingskracht verliezen.

o Die nieuwe wetenschap dwingt de filosofie ook om zichzelf opnieuw te herdefiniëren. o In het begin zal de grens tussen wetenschap-filosofie heel dun zijn (zie bv. De wiskundige principes van de

natuurfilosofie van Newton) en dat vage onderscheid zal tot het einde van de 18de eeuw duren. o Vanaf Kant is het duidelijk dat de wetenschap en de filosofie heel verschillende doelstellingen hebben.

1.1.2 Renaissance & humanisme In moderne tijd zijn een # momenten onderscheidbaar. 1 e fase : renaissance/humanisme: De denkers binnen deze stroming willen in de eerste plaats loskomen van de

scholastieke denkwijze van de middeleeuwen. o Hierbij gaan ze opnieuw aansluiting zoeken bij de oudheid.o Door middel van kritische edities van oude teksten willen ze terugkeren naar de authentieke bronnen.

Ook belangrijk : Opkomst van de godsdienstige vernieuwingsbewegingen. o Ontwikkelde een zware kritiek op de kerkelijke structuren/instellingen, en vraagt aandacht voor de

authentieke geloofsbeleving waarbij de relatie tussen God en het individu terug centraal staat.o Geloof van het individu (subject) wordt beslissend.

Vanaf de 17 e E : staat de filosofische uitwerking van de rol van het subject = centraal.

14

Page 15: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

o = filosofie gaat systemen bouwen waarin God, de kosmos en de mens een plaats toegewezen krijgen. o Die synthese gaan ze op basis van de menselijke rede zelf optrekken

Ook hier blijft het besef dat de mens slechts een onderdeel is in een groter geheel aanwezig.

1.1.3 Verlichting Vanaf de 18 e E : klemtoon op de mens als subject neemt nog meer toe.

o Kenmerken van de verlichting :1. Kritische karakter

Wat niet redelijk te verantwoorden valt, worden als vooroordeel of bijgeloof verworpen. Aangezien de meeste vooroordelen samenhangen met traditie, kenmerkt de Aufklärung zich

door een kritische discussie met alle vormen van traditie. 2. Emancipatorische tendens, zowel op theoretisch & praktisch gebied

De denkers komen op voor de politieke/economische/morele autonomie van het individu. De mens moet zich losmaken uit de traditionele bindingen van vroeger en moet vanaf nu zelf

denken. De verlichte mens ziet zichzelf niet langer als gebonden aan verplichtingen en conventies die

religieus van oorsprong zijn.3. De vooruitgangsgedachte

Een groot geloof in de waarde van de mens gaat samen met de gedachte dat de werkelijkheid zelf redelijk is.

Vanaf nu dienen de ideeën van de filosofen als voorbereiding van een nieuwe maatschappelijke en politieke organisatie.

! Vanaf midden 18eE: ontstaan tegenbeweging, die zich ergert aan de grote nadruk op de rede, nl.: ‘De romantiek’.o Zij pleit voor aandacht voor het gevoel & de klemtoon te leggen op eigen geschiedenis/cultuur.

1.2 Een nieuw type weten Verschil met de Middeleeuwen :

o Differentiatie van het weten o Bijzondere rol van het subject

1.2.1 Succes van de wetenschap Een nieuw soort weten dat steunt op de methodologie, dat zich afzet tegen de overkoepelende synthese van de

middeleeuwen, waarbij er een hiërarchie van wetenschappen was (met theologie als het hoogste). o In die methodologie staan het experiment, de wiskundige bewijsvoering en de empirische toetsing centraal. o Oorspronkelijk is het enkel binnen de filosofie dat die verandering plaats

Geleidelijk verruimt die zich ook naar andere gebieden. Eind 18 e E : splitsing van filosofie en wetenschap een feit.

o Een belangrijke factor van die splitsing is het succes van de moderne wetenschap. 1. Slaagt erin om de natuur te verklaren.2. Stelt de mens ook voor het eerst in staat, om zo de steeds grotere domeinen van zijn natuurlijke

omgeving te manipuleren/beheersen.o Het succesverhaal van de jonge wetenschappen leidt ertoe dat kennis langzaam op gelijke voet komt met ‘op

natuurwetenschappelijke wijze verkregen kennis”. de filosofie is verplicht t.a.v. dat nieuwe weten, haar positie opnieuw te bepalen.

De identificatie van kennis met wetenschappelijke kennis is al aanwezig bij de aanvang van de moderniteit (Descartes).

Vanaf dan al brengt de (positieve) wetenschap de niet streng wetenschappelijke vormen van kennis in diskrediet.

De indrukwekkende resultaten van de nieuwe wetenschap maken duidelijk dat de zintuiglijke werkelijkheid zich door het wetenschappelijke kennen laat ontsluiten.

Het weten kan om het even welk werkelijkheidsdomein blootleggen, op voorwaarde dat de nieuwe wetenschappelijke methode gevolgd wordt.

o Bv. wetenschappelijke moraal van Descartes. o Dat geloof in de vruchtbaarheid van de wetenschappelijke methodologie en de ruimere toepasbaarheid

ervan op andere domeinen leidt bij het begin van de hedendaagse tijd tot de ontwikkeling van de

15

Page 16: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

menswetenschappen.

1.2.2 Dragende rol van het subject In de moderne tijd : de basis van alle kennis krijgt een plaats binnen het subject.

o menselijke geest groeit uit tot wat lang voorbehouden was aan God, nl. het sub ject wordt de oorsprong en fundament van het weten.

o Alle verhoudingen tot de werkelijkheid worden vanaf nu begrepen als ontstaan uit en gefundeerd in de menselijke subjectiviteit.

Alle verhoudingen tot de werkelijkheid (economische, juridische, religieuze,…) worden begrepen als ontstaan uit & gefundeerd in de menselijke subjectiviteit.

=> moderne subject waarbij de mens zich ontpopt als het subjectum van de werkelijkheid. => het moderne subject = de oorsprong & fundament van de kennis in de mate dat het die kennis

zelf voortbrengt/produceert. Copernicaanse revolutie van Kant : bestaat erin de mogelijkheidsvoorwaarden van objectiviteit niet te zoeken aan de

kant van het object, wél aan de kant van het subject. o Op die manier is kennis het resultaat van de activiteit van het subject, op grond waarvan de objecten van de

kennis ontstaan. o Vanaf nu wordt het object gezien als maakbaar/manipuleerbaar want het subject kan de objecten naar

believen vorm en structuur geven. => diepe kloof tussen het subject en het object van de kennis:

In het kennen (als maken) is het subject actief, het object passief. o Ze zijn elkaars tegengestelden.

Naarmate de moderniteit vordert, vormt het subject (de drager intelligentie) steeds uitdrukkelijker de instantie die het object (ongeordende, passieve materie) met zijn redelijkheid bekleedt.

o Plato-Kant t.a.v. kennis : Plato : kennis bestaat in het aanschouwen van de ideeënwereld: het zich op een beschouwelijke

wijze laten informeren door wat in die ideeënwereld gegeven is. Kant : kennis is resultaat van de activiteit van het subject, op grond waarvan de objecten van de

kennis pas ontstaan. ! Het subject-zijn is een opgave: pas als het subject zélf denkt en zelf oorsprong, fundament en drager wordt van het

eigen weten, zonder zich door allerlei instanties te laten beïnvloeden, is er pas sprake van verlichting. o Dit is Kant zijn denkwerko Op die manier wordt de verlichting verbonden met de ontvoogding (= emancipatie)o De toename van het “zelf denken” (= het kritisch afstand nemen van wat gezegd wordt & zichzelf tot

oorsprong en fundament maken van het eigen weten), impliceert een bevrijding van de bevoogding. o Die bevrijding van de ontvoogding (eigenlijk vrijheid in het algemeen) is ook en prominent element in het

moderne weten.

2. Rationalisme van René Descartes2.1 Op zoek naar een nieuw & zeker uitgangspunt

Descartes bekritiseert de traditionele filosofie, door te stellen dat die eigenlijk niet in staat is het “weten” van de nieuwe wetenschap te verklaren.

o => streeft ernaar de filosofie dezelfde zekerheid te kunnen garanderen als in de wiskunde. o Alleen op die manier kan ze gelijke tred houden met de nieuwe wetenschappen. o De oude filosofie is niet meer dan een kluwen van beweringen waarin geen definitieve waarheid bereikt

wordt, terwijl dat wel in wiskunde/fysica/… gedaan wordt. o De wiskunde haalt haar zekerheid uit de constructieve methode: op basis van inzichten bouwt ze andere

stellingen op en de weg van de voriste stelling naar de volgende is volledig doorzichtig (synthese & analyse). Het is Descartes zijn bedoeling om die mathematische methode toe te paqqen op alle kennis van de werkelijkheid.

o => Dit is het idee van de mathesis universaliso Het herformuleren van alle kennis op basis van de wiskundige methode veronderstelt niet alleen dat die

methode bruikbaar is voor onze kennis van de werkelijkheid, maar ook dat er een onbetwijfelbare en evident uitgangspunt is waarvan alle kennis kan vertrekken.

Descartes moet dus op zoek gaan naar een eerste zekerheid waarvan alle kennis kan vertrekken.

16

Page 17: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

o Hij zal de methodische twijfel/cartiaanse twijfel gaan toepassen om tot die zekerheid te komen. Deze twijfel is puur theoretisch (epistemologisch) & het resultaat ervan is het inzicht dat vele

zekerheden slechts schijnbaar zijn doordat ze niet bestand zijn tegen de twijfel. Vroegere zekerheden zijn:

1. Vroegere inzichten van de filosofie en wetenschappers2. Onze zintuigen die niet langer als een bron van kennis mogen dienen omdat

1) Argument van de illusie : we weten dat onze zintuigen ons kunnen bedriegen.2) Argument van de droom : aangezien je niet zeker weet dat je niet permanent in een

droomwereld leeft, is de activiteit van de zintuiglijkheid aan de twijfel onderhevig.3. Mathematische kennis kan ook niet als bron van zekerheid gehanteerd worden want ook

wiskundige zekerheid is afhankelijk van onze geesto => hypothese van een kwade geest in wiens macht het ligt ons denken volledig te

misleiden.

2.2 Zekerheid van het cogito Het ‘denken’ van Descartes omhelst twee uitdrukkingen van denken (& is dus dubbelzinnig);

1. Een reeks mentale activiteiten: Bv. nadenken, voelen, waarnemen,…

2. Die denkactiviteiten lijken gepaard te gaan met een besef dat die activiteiten dat aan elke twijfel ontsnapt. Bv. we kunnen denken dat we dat we denken, voelen, waarnemen,…

o Deze twee soorten van denken zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De eerste zekerheid = het feit dat ik twijfel

Het ‘ik’ is in Descartes zijn denkactiviteit volledig op zichzelf: het is een denken ding; een denkende substantie.o Hierbij heeft het ‘ik’ geen enkele relatie tot iets buiten zichzelf. o Bij de eerste zekerheid draait het dus rond de zekerheid van het bestaan van de denkactiviteit, inhoud doet

er niet toe. Ze is ook een onmiddellijke evidentie: het heeft geen zin om er bewijs voor te zoeken. De eerste zekerheid wordt dan niet “eerste”, maar “dus”, daar wijst zij niet op een gevolgtrekking.

o => Fundamenteel inzicht: een vertrekpunt voor de filosofie moet overtuigingskracht uit zichzelf hebben; een echt begin fundeert zichzelf.

2.3 Van het cogito naar de wereld Het bestaan van het cogito is slechts evident omdat het een klare en welonderscheiden idee is.

o Het klare = de idee is uit zichzelf inzichtelijk en intrinsiek helder. o Het welonderscheiden = de idee is scherp afgelijnd van alle andere ideeën.o Hieruit volgt het algemene principe dat alles wat klaar en welonderscheiden gedacht kan worden, zeker is.

=> criterium van zekerheid De eerstgenoemde ideeën, die eigen zijn aan het denken zelf, heetten “ingeboren ideeën”.

o ! Zulke ideeën vindt het cogito enkel in zichzelfo Om aan te tonen dat er zich buiten het cogito ook nog een wereld bevindt, vertrekt Descartes van de

vaststelling dat er in het cogito zich nog andere inhouden bevinden (= zintuigelijke bevindingen). o Enkel die voorstellingen kunnen:

Mij kennis leveren van de buitenwereld Mij toelaten het bestaan van een wereld te besluiten. => De wereld kan dus alleen een afgeleide zekerheid zijn

=> redenering: zintuigelijke voorstellingen dragen in zich altijd de idee van lichamelijkheid. o Kenmerken :

1) Ze komen & gaan onafhankelijk van mijn bewustzijn. 2) Ze zijn duister & verward (tegengestelde van het criterium voor zekerheid).

o Als dit de kenmerken zijn van zintuigelijke voorstellingen, kunnen we op grond van het principe van causaliteit besluiten dat zintuiglijke voorstellingen veroorzaakt zijn door een buitenwereld.

(Principe van causaliteit = niets bestaat zonder oorzaak)o Maar : is nog geen volwaardig bewijs aangezien het hier slechts gaat om de onweerstaanbare drang om de

oorzaak van onze zintuigelijke voorstellingen aan een buitenwereld toe te schrijven.

17

Page 18: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

Om die kloof tussen het ‘ik’ en de wereld te overbruggen, gaat Descartes zich beroepen op het bewijzen dat God bestaat.

o Want het bestaan van god voldoet aan het criterium van zekerheid; => is een klaar & welonderscheiden idee.

o Al wat is, heeft een oorzaak die minstens even rijk is als haar gevolg, omdat anders dat gevolg ofwel niet zou zijn, ofwel anders zou zijn.

De eindige menselijke geest is niet in staat die idee volledig te doorgronden & analyseren => bijgevolg kan de idee van oneindige volmaaktheid niet door de menselijke geest

ontworpen/veroorzaakt zijn. o Het eerste a posteriori godsbewijs steunt op de afleiding van de oorzaak (God) uit het gevolg (de idee van

oneindige volmaaktheid).o => Tweede zekerheid

Naast het cogito bestaat er dan een tweede substantie: God. ! Met die tweede zekerheid zal hij de twijfel aan de mathematische kennis opheffen, want:

o God bezit ‘waarachtigheid’ als kenmerk en kan bijgevolg geen bedrieger (= malin génie) zijn. o Dit is mogelijk omdat mathematische ideeën betrekking hebben op het wezen (essentie) van de dingen en

niet op hun bestaan (existentie). Het tweede a priori godsbewijs gaat van het wezen van de idee naar het bestaan van het in de idee gedachte, van de

logische orde (denkorde) naar de ontologische orde (zijnsorde) Hoe weten we nu wanneer een voorstelling in mijn geest veroorzaakt is door God of door een ding in de

werkelijkheid?o Opdat een idee waar is , moet ze immers een oorzaak hebben (een ding in de buitenwereld) die van dezelfde

aard is als haar inhoud.o => Derde zekerheid: het bestaan van een afzonderlijke, stoffelijke wereld.o Vervolgens moet ik deze duistere en verwarde ideeën met behulp van de klare en welonderscheiden ideeën

van de wiskunde en de meetkunde verder uitzuiveren. o Op die manier is God de garantie voor de werkelijkheidswaarde van mijn kennis van de buienwereld. o Dit geldt wel enkel voor de klare en welonderscheiden ideeën waarmee ik de wereld vat, dus God garandeert

alleen de waarheid van mijn kwantitatieve, zintuiglijke voorstellingen m.a.w. God garandeert de waarheid van de fysica.

2.3 Slotbeschouwing: is de zekerheid bereikt? Descartes positie is een realisme omdat het een wereld onafhankelijk van het subject bevestigt (in tegenstelling tot

idealisme). o De manier waarop hij een brug legt tussen “ik” & de wereld is een “mediaat realisme” van een bijzondere

aard. o Dat realisme is bovendien op een bijzondere manier mediaat, omdat de zekere kennis van de buitenwereld

bemiddeld wordt via de omweg van de bevestiging van het bestaan van God. Die kennis is dus niet even onmiddellijk als de kennis van het eigen ik.

Kritiek : ook Descartes is door pre filosofische elementen beïnvloed:1. Substantiebegrip

Hij definieert substantie als “datgene wat op zichzelf staat & per definitie niets anders nodig heeft om te bestaan, tenzij de schepping van God.”

Het substantiebegrip, draagt niet enkel de lange traditie van de scholastiek in zich, het maakt ook deel uit van ons natuurlijk verstaan van de wereld.

Wanneer hij het cogito een “denkend ding” noemt, zegt hij veel meer dan de twijfel toelaat; hij weet dus al meer dan hij laat weten.

2. Intellectualisme Het ‘ik’ is verder niet alleen een substantie, maar bovendien een substantie die essentieel denkend

is. Denken is dus de essentie van het ‘ik’.

Dit deelt helemaal niet in de absolute zekerheid van het zelfbewustzijn => hij interpreteert al volop in een welbepaalde richting.

3. Dualisme

18

Page 19: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

Tegenover het ‘ik’ noemt Descartes het lichaam uitgebreidheid. Het beruchte dualisme vloeit voort uit de manier waarop de eerste zekerheid wordt gebracht. De mens bestaat uit twee substanties:

1. De denkende (geest/ziel)2. Het lichamelijke (behoort tot de fysieke wereld)

Hierdoor wordt het onmogelijk om hun eenheid in de mens te begrijpen. In de wijze waarop Descartes het cogito begrijpt, spelen dus verschillende belangrijke

vooronderstellingen mee: het cogito is een substantie die in essentie denken is, wat leidt tot een dualisme van lichaam en geest.

Kritiek op Descartes vanuit de fenomenologie .o Zij hebben vooral kritiek op het gesloten bewustzijn dat Descartes hanteert.

Is tot stand komen doordat Descartes het cogito als een denkende substantie begrijpt & hierdoor binnen zijn eerste zekerheid elke mogelijkheid tot relatie met een object uitsluit.

De fenomenologie stelt dat voor een gesloten bewustzijn elke verwijzing naar een buiten slechts als een tweede, van een binnen afgeleid denkmoment tot stand komen.

Hier duikt het probleem van de brug tussen het ik en de wereld terug op: zij vinden dat de brug van Descartes altijd in het ijle zal zweven.

Descartes blijft zeer belangrijk want hij heeft de taak van de filosofie herzien; o Vanaf nu wordt filosofie een zoektocht naar een fundament van het wetenschappelijke weten.

3. Het Empirisme: John Locke & David Hume (p. 97) Ondanks het feit dat het empirisme vaak als tegenstander van het rationalisme gezien wordt, mogen we niet

vergeten dat beide stromingen enkele overeenkomsten hebben:1. Ze zoeken beiden naar een fundament voor onze kennis2. Beide stromingen staan voor hetzelfde probleem, maar in de manier waarop ze het probleem oplossen is

verschillend:1) Rationalisten gaan uit van de a priori inhoud van het denken.2) Empiristen bestrijden dat het denken uit zichzelf en los van de ervaring tot kennis kan komen.

3.1 John Locke Volgens Locke is onze geest bij de geboorte zo leeg als een onbeschreven blad.

o Ons bewustzijn van onszelf en de dingen krijgen we door ervaring, is bij iedereen verschillend. o Ideeën komen de geest binnen via twee soorten ervaringen:

1. Uitwendige sensation 2. Inwendige reflection

De inwendige ervaring is de innerlijke zelfwaarneming van mentale handelingen zoals willen en geloven. o Hier maakt Locke een onderscheid tussen:

1. Elementaire ideeën die rechtstreeks in de ervaring gegeven zijn2. Complexe ideeën die dan geen rechtstreekse equivalent meer hebben in de ervaring.

o ! Er bestaan geen enkelvoudige ervaringen, het zijn altijd de elementaire ideeën die gecombineerd worden in het verstand wat resulteert in complexe ideeën.

Bij het zintuiglijk waarnemen van objecten (= sensation) maakt Locke het onderscheid tussen primaire en secundaire kwaliteiten.

1. Primair = alle meet- en telbare kwaliteiten van dingen. => grootte, vorm, aantal, plaats, beweging & rust

2. Secundair = alle niet meet- en telbare kwaliteiten van dingen. => kleur, smaak & geur (zie vb. appel)

Verdere opdeling :1. Elementaire ideeën (= simple ideas)

Enkelvoudige afbeeldingen van onze indrukken zijn de bouwstenen van de kennis. Vb. de enkelvoudige ervaring van een appel = onbestaand.

2. Complexe ideeën (= complex ideas) Door het combineren van elementaire ideeën bekomen we complexe ideeën. Vb. de appel is een mix van “iets dat groen, rond & zoet is”.

19

Page 20: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

o Technisch gezien ervaren we geen “dingen” of “iets”, van die zaken nemen we enkel de eigenschappen waar. Bij gelijksoortige zaken nemen we dan steeds dezelfde eigenschappen waar. Zo is er een blijvende kern waarin al die kwaliteiten permanent vastzitten (= substantie).

Is iets dat niet zelf aan de waarnemer verschijnt, maar wel alle eigenschappen bijeen houdt. Kennis = de waarneming van de overeenstemming (of niet-overeenstemming) van onze ideeën.

o Ervaringskennis kan nooit absolute zekerheid opleveren; in de mate dat kennis op enkelvoudige ideeën steunt, is er een grotere waarschijnlijkheid dat die kennis klopt.

o Enkelvoudige ideeën zijn op werkelijk bestaande dingen terug te voeren, zeker in het geval van de primaire kwaliteiten.

o In mijn waarneming is er dan een onmiddellijk verband tussen mijn ideeën & datgene naar waar ze verwijzen.

3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden

o Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit met het karakter van een substantie, maar hier hebben we geen Hume’s “impression” van en dus weten we niet zeker dat die substantie wel bestaat.

o radicaal scepticisme Gaat het empirisme gaan radicaliseren door te stellen dat alle kennis berust op indrukken (= impressions ) die de basis

vormen voor onze voorstellingen (= ideas ) . o De enige werkelijkheid lijkt het wisselen en opeenvolgen van fenomenen in een bewustzijn dat zelf geen

zelfstandige substantie is.o => kern van het scepticisme tegenover kennis van de werkelijkheid.

Hume stelt vast dan ons denken ook het causaliteitsprincipe niet kan funderen, dit houdt in dat de relatie oorzaak-gevolg geen zekerheid kan zijn, maar slecht een waarschijnlijkheid.

o Toont hij aan met zijn biljartballen Wanneer een bewegende biljartbal tegen een andere botst, zal e 2e rollen. In onze waarneming zien we enkel de opvolging van 2 bewegingen. Nooit kunnen we zien dat de kracht van de eerste op het moment van de botsing over gaat naar de

2e. Hume: associatie van twee gebeurtenissen is nog geen werkelijke fundering.

o Op die manier sneuvelen alle vaste begrippen waarrond voorgangers de kennis hadden opgehangen. Zo valt onder de logica van Hume ook het goddelijke fundament ook uit. Het gevolg hiervan is dat het radicaal scepticisme stelt dat we niet in staat zijn om een

onomstootbaar fundament voor onze kennis te leveren. ! Hume stelt wel dat er voor het dagelijkse leven er geen problemen stellen.

o Zijn scepticisme is dan ook enkel gericht tegen de misplaatste pretenties van de dogmatische filosofen.o Hume wijst eigenlijk gewoon op de fundamentele moeilijkheid voor alle wetenschappen, nl. het probleem

van de inductie (Is het toegelaten om vanuit een beperkt aantal waarnemingen te besluiten over een algemene

wet?)

4. Het kritische idealisme: Immanuel Kant Kant filosofeert aan het einde van de 18de eeuw en onderwerpt het menselijke kenvermogens aan een kritisch

onderzoek. o Hij stelt dat de rede niet alleen het voorwerp (object) van het kritische onderzoek is maar tegelijk is het ook

de uitvoerder (subject) ervan.

4.1 Kants probleem Kant stelt vast dat de wiskunde en natuurwetenschappen (i.p.v. metafysica) wel zekerheden kunnen bereiken omdat

zij een omkering kunnen bereiken waarbij er een omkering plaats vond, waardoor het subject centraal is komen te staan.

o Dit fenomeen noemt Kant de coperiaanse revolutie & houdt in dat alle objecten zich richten naar het subject dat ze vormen (i.p.v. de traditionele stelling dat kennis zich naar de objecten richt en er een getrouwe weergave van is).

20

Page 21: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

4.1.1 Oordelen Elke wetenschap is een geheel van oordelen.

o Kant onderscheid 2 soorten oordelen: 1. Analytische oordelen waarbij het predikaat reeds in het subject vervalt;

Door analyse van het subject vinden we het predicaat Het oordeel is a priori

2. Synthetische oordelen waarbij het predikaat toegevoegd wordt aan het subject, hier steunen de oordelen op ervaringen waardoor de oordelen a posteriori zijn.

Het gaat om de gewone ervaringsoordelen waarbij we ons tot ervaring moeten wenden m na te gaan of ze met ons oordeel overeenstemmen.

Is a posteriori: hier geldt geen algemeenheid/noodzakelijkheid. 3. ! Er bestaat nog een derde oordeel nl. synthetische oordelen die toch a priori zijn.

Dit zijn dan oordelen waarin nieuwe kennis wordt aangebracht (synthetisch), maar waarin de toevoeging a priori gebeurt, d.w.z. met algemeenheid en noodzakelijkheid.

Die oordelen vinden dus hun vertrekpunt in de ervaring maar ze gaan verder dan wat de ervaring ons leert.

We treffen ze aan in de wiskunde, fysica & metafysica Door het experiment van de copernicaanse revolutie toe te passen op de filosofie wil Kant een definitieve poging

ondernemen om de mogelijkheid van dat soort oordelen te verklaren. o Zijn eigen onderzoek noemt Kant transcendentaal = het houdt zich bezig met de wijze waarop we

voorwerpen kennen i.p.v. met de voorwerpen zelf.o => Kants transcendentale filosofie is dus een onderzoek naar de a priori mogelijkheidsvoorwaarden van

kennis. (Dat onderzoek bestaat uit 3 delen) In zijn kritische onderzoek naar het kenproces zal Kant een synthese tot stand brengen tussen het empirisme en het

rationalisme. o Kant stelt dat kennis bestaat uit 2 componenten:

1. iets dat kent.2. iets dat gekend wordt.

o Kant wil hiermee de receptiviteit van de zintuiglijkheid en de activiteit van het denken in overeenstemming brengen.

=> dat betekent dat de menselijke geest no een leeg blad is dat met ervaringen gevuld wordt (empirisme), noch een gesloten “ik” met ingeboren ideeën (rationalisme).

=> het kenvermogen is dan een verwerkingsmechanisme dat aan de inhouden van de waarneming vormgeeft

4.2 De analyse van het kenproces: zintuigelijkheid of de transcedentale esthetica Transcendale esthetica = Kant’s zintuigelijkheid. Wanneer ik iets waarneem , dan is mij in die waarneming iets gegeven.

o Die gewaarwordingen zijn de materie van de zintuiglijkheid => alle kennis begint doordat de zintuigen ons gewaarwordingen leveren.

We hebben vb. gewaarwording van kleur, licht & schaduw Alles wat ik in de ruimte rondom mij tegenkom, prikkelt mijn zintuigen:

o Om de structuur te achterhalen die aan de waarneming ten grondslag ligt, moet ik alles wat tot die concrete gewaarwording behoort, wegdenken.

o Alles wat dan overblijft, zal een kenmerk zijn van de waarneming zelf (en dus niet van de concrete waarneming).

o Wanneer we dat doen blijkt dat ruimtelijkheid (uitgebreidheid) wel tot de aanschouwing behoort, maar toch niet zintuiglijk gegeven is.

o Omdat er dus zonder ruimtelijkheid geen enkele waarneming mogelijk is, besluit Kant dat ruimte geen eigenschap van de dingen is, maar een vorm van het waarnemen zelf.

o Onze zintuiglijke waarneming is dus van dien aard, dat alles wat wij waarnemen zich in de ruimte voordoet. o Het is bijgevolg de structuur van het waarnemen zelf die ruimtelijke uitgebreidheid toevoegt aan de materie

van de zintuiglijkheid. Ook voor het aspect ‘tijd’ ontwikkelde kant een soortgelijke gedachtegang.

21

Page 22: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

o Omdat elke waarneming ook een zekere tijdsduur in beslag neemt en de tijd ook een vorm van de waarneming van de dingen (en ook hier niet een kenmerk van de waargenomen dingen)

o ! verschil: De ruimte is de vorm van de aanschouwing van de uiterlijke dingen, terwijl de tijd de vorm is van de innerlijke aanschouwing (dus eigenlijk is de tijd de aanschouwing van alle verschijnselen zonder uitzondering)

=> aanschouwingen = gewaarwordingen gestructureerd in ruimte en tijd Ruimte en tijd zijn dus geen objecten van de waarneming maar onze manier om objecten waar te nemen.

o Ruimte kan niet van ervaringen afgeleid zijn want ze ligt aan iedere ervaring ten grondslag. Is dus noodzakelijke vw : zonder ruimte zouden er geen voorwerpen zijn. Ruimte is ook noodzakelijk a priori: we kunnen os niet voorstellen dat er geen ruimte zou zijn, wel

kunnen we alle voorwerpen uit de ruimte wegdenken. o Door ruimte en tijd te begrijpen als a priori structuren aan de kant van het subject, kan Kant de mogelijkheid

van de wiskunde verklaren. Maar hij verklaart echter veel meer dan enkel wiskunde. We hebben dus geen zintuigelijke ervaring nodig omdat het subject beschikt over niet alleen de tijd

maar ook de ruimte als zuivere a priori vormen van de zintuigelijkheid Hiermee is er meer verklaard dan enkel waarom we kunnen tellen & meten:

1. Het transcendentale karakter van ruimte en tijd fundeert de mogelijkheid van een a priori geconstrueerd systeem dat toepasbaar zal zijn op elk voorwerp dat verschijnt.

2. Omdat de structuur van de menselijke waarneming voor elke mens gelijk is , zijn de stellingen van de wiskunde algemeen geldig.

o De objectiviteit van de wiskunde, d.w.z. haar noodzakelijkheid, geldigheid en toepasbaarheid op de werkelijkheid, krijgt dus haar grondslag in de transcendentale subjectiviteit (= de transcendentale vormen ruimte en tijd)

=> traditioneel idealisme: de structuur van de aan ons verschijnende werkelijkheid is immers niet afkomstig uit de dingen zelf, maar uit onze subjectiviteit.

4.3 Analyse van het kenproces: Het verstand Aangezien Kant ervan uitgaat dat ons verstand beschikt over begrippen die het op de waarnemingen toepast,

veronderstelt Kant dat het verstand actief werkzaam is in de opbouw van wat ons in de waarneming omringt. o Dit blijkt uit het feit dat die verbanden altijd reeds in onze ervaringen aanwezig zijn.

Categorieën zijn de principes waarmee wij bepaalde gestalten, vormen en relaties ordenen.o Onze kennis drukt zich in oordelen uit.

= zijn door het verstand tot stand gebrachte verbindingen van begrippen: Een predikaat (P) wordt verbonden met een subject (S). Er zijn 12 types van oordelen, die in te delen zijn volgens wijze van verbinding. Elk oordeel is inhoudelijk naar kwantiteit, kwaliteit, relatie en modaliteit bepaald.

o (tafel van oordelen zie hb p. 105)o De tafel van die begrippen (oordelen) zijn die algemene principes voor het denken van voorwerpen.

Dat proces verloopt als volgt : In onze oordelen is er steeds een (veelheid van) verschillende verbinding van voorstellingen

of begrippen gedacht. Wanneer we die verbinding zuiver denken (= zonder enige verwijzing naar de empirische

inhoud) dan behouden we niets anders dan een zuiver begrip van een soort synthese. Een dergelijke zuivere, eenheidsbrengende functie is het zuivere verstandsbegrip (=

categorie). Dergelijke categorie betrekt de veelheid van de ervaring oordelend op elkaar en brengt aldus

eenheid tot stand. o (tafel van categorieën hb p. 105).

=> De categorieën zijn dus de basisstructuren waarmee het verstand te werk gaat en die basisstructuren zijn a priori.

Dit is dan ook precies wat het verstand doet: door oordelen eenheid tot stand brengen. De betekenis van de kennis volgens categorieën kunnen we verduidelijken aan de hand van de categorie van

causaliteit.

22

Page 23: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

o Descartes : Causaliteit = welonderscheiden idee die een rol speelt in de verbinding tussen het object & de

voorstellingen in het bewustzijn. o Hume :

Causaliteit = subjectieve constructie zonder objectieve geldigheid. Beweert dat het zich niet in de ervaren werkelijkheid bevindt.

Kant gaat hiermee akkoord Maar verder dan dat zal Kant Hume niet volgen in diens scepticisme.

o Kant : De structuur van ons verstand is zodanig dat het een welbepaalde opeenvolging van waarnemingen

structureert als oorzaak & gevolg. Causaliteit komt dus voort uit het verstand. Het is hierdoor dat we begrijpen wat we zien.

Het enige wat men met zekerheid kan zeggen is dat er een wetenschappelijke kennis met algemene en noodzakelijke geldigheid tot stand komt door het structureren van de ervaring volgens de categorieën.

o => Transcendentaal onderzoek is dus het onderzoeken van natuurwetten: Die natuurwetten worden door het menselijk verstand opgelegd aan de natuur (Copernicaanse

revolutie). In Kant’s werk komt steeds dezelfde grondgedachte terug: onze kennis heeft een dubbele oorsprong

o Die oorsprong bevindt zich in de zintuiglijkheid en het verstand. o Bij de receptiviteit van de zintuiglijkheid (het a posteriori) voegt zich de spontaneïteit van het verstand (het a

priori). Beide zijn voortdurend op elkaar aangewezen en pas in hun eenheid ontstaat echte kennis. De zintuigelijkheid op zichzelf blijft een ongearticuleerde/eindeloze & zinloze chaos van zintuigelijke

prikkels. Een verstand dat zonder zintuigelijke inhoud denkt, komt evenmin tot kennis => ‘Aanschouwingen zonder begrippen zijn blind, begrippen zonder aanschouwingen zijn

leeg’.o Gedachten zonder inhoud = leeg;

Nooit iets hebben om te kunnen interpreteren.o Zintuiglijke data zonder indelingsapparaat = blind;

Doelloos rondlopen en niet weten waar één iets ophoud en een ander begint.

Toch ook opdat er geen loutere opeenvolging van ken-acten zou zijn, moet er een instantie zijn die daarin eenheid brengt: de transcedentale apperceptie

o = het zelfbewustzijn dat een denkact begeleidt (=> bij de waarneming ‘p’ is dat ‘ik weet dat ‘p’) die eenheid van onze ervaring ligt niet in de ervaring zelf, maar kan enkel als een a priori element van het subject begrepen worden.

o => “ich denke” waarbij ‘ik’ een subject is dat als a priori mogelijkheidsvoorwaarde de kennis nooit voorwerp van de ervaring is.

o De kennis krijgt de naam van het transcendentale subject. Wat Kant nu eigenlijk in de transcendentale esthetica & analytica beschrijft is het vermogen van de mens om wat aan

hem verschijnt tot eenheid te brengen. o Maar het menselijk denken beschikt over de mogelijkheid om tot een nog hogere ordening te geraken dan de

werkelijkheid (zoals redeneren). o De rede beschikt m.a.w. niet alleen over ruimte, tijd en de categorieën, maar bovendien ook over structuren

die tot een ultieme synthese zouden kunnen leiden.

4.4 De analyse van het kenproces: de rede In de transcendentale dialectiek onderwerpt Kant die structuren aan een kritisch onderzoek.

o => Hij noemt ze de transcendentale ideeën. o De hogere ordeningsprincipes zijn op een onvoorwaardelijke eenheid van de kennis gericht:

1. ’Ik’

23

Page 24: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

2. ‘De wereld’3. ‘God’

o Als hoogste syntheses bieden zij de eindtermen voor ons denken . Let wel dat we een zintuigelijke ervaringen hebben met deze hogere ideeën : op het niveau van de

ideeën is er wel sprake van denken, maar de passende zintuiglijke inhoud ontbreekt om kennis mogelijk te maken.

De ideeën ik, de wereld & God kunnen we wel denken, maar niet kennen. o Voor Kant houdt dit in dat over… :

1. Het ‘ik’ (als ontologisch subject)2. De wereld (als totaliteit van de dingen)3. God (als ultieme synthese van alles) … geen bevestigende of ontkennende uitspraken mogelijk zijn, of toch niet op grond van de

theoretische rede (= theoretisch agnosticisme) Wanneer we wel menen dat deze hogere ordeningsprincipes wel beantwoorden aan de realiteit , bevinden we ons in

een transcendentale schijn of illusie. o => Dat is nu net waar de Westerse metafysica zich in bevindt. o Doordat Kant de mogelijkheid van de wetenschappelijke kennis verklaard heeft, heeft hij daarbij ook de

grenzen van kennis blootgelegd, = de kennis van de mens is een constructie: ze komt tot stand door de wetmatige verwerking van

zintuiglijke gegevens via de a priori vormen van de zintuiglijkheid en het verstand. ! De prijs die we hiervoor betallen is dat we de dingen alleen maar kennen zoals ze zich aan ons voordoen (de

fenomenen) maar niet zoals ze op zichzelf zijn (an sich).o Vergelijking met een bril :

we zien de wereld door een bril (dus van ruimte, tijd en categorieën), en juist die bril maakt het mogelijk om de wereld te zien.

Of de wereld ook effectief is zoals we hem doorheen de bril kunnen zien, kunnen we niet weten omdat we die bril niet kunnen afzetten.

Nu we dit alles weten, wil dat zeggen dat metafysica als theoretische wetenschap onmogelijk is omdat ze niet beantwoordt aan de criteria voor echte kennis.

o Want echte kennis berust op de zintuiglijkheid en de metafysica wil die grens overschrijden.o Doordat Kant de wetenschappelijke kennis van de fenomenen gefundeerd heeft (bewezen heeft), verhindert

hij dat de wetenschap buiten haar domein kan treden want de theoretische rede kan de transcendentale ideeën bijgevolg noch bewijzen noch ontkennen.

o Dus door de theoretische metafysica als onmogelijk te verklaren en de theoretische kennis te beperken tot het terrein van de zintuiglijkheid, zorgt Kant ervoor dat de klassieke metafysische vragen overeind blijven.

o Om tot een antwoord op die vragen te komen moeten we volgens kant de praktische rede aanspreken nl. de ethiek (behandelt het domein van de menselijke vrijheid).

5. Hegel: Het absolute subject Hegel is in alles een verderzetting van Kant maar dan in een geradicaliseerde vorm, die Kant helemaal niet bedoeld

had. o Hegel heeft vooral problemen met Kants principe van kenbaarheid nl. Kant stelt dat het ‘Ding an Sich’

onkenbaar is terwijl Hegel ervan overtuigd is dat dit geen absolute onkenbaarheid is. Argumentering :

Het denken verleent het bestaan aan het Ding an Sich. Wanneer Kant zegt dat het Ding an Sich ondenkbaar is, denkt hij toch aan het Ding an Sich. Op die manier heeft Kant het Ding an Sich in ons denken binnen gebracht.

Alternatief : Voor die onkenbaarheid stelt Hegel een alternatief voor nl. de geest gaat niet enkel

structureren a.d.h.v. categorieën, maar zal de werkelijkheid ook generen.

5.1 Dialectiek Wanneer het verstand onderscheidingen gaat maken dan is het verstand verstard (het verstand dus als statische,

ahistorische verstrarring), terwijl Hegel juist zegt dat ons verstand een samenhang gaat denken tussen die onderscheidingen.

24

Page 25: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

o Die samenhang is gekend door de rede. Die samenhang is ook continu in beweging.o => Verstandsdenken:

A of A’ of mogelijk dialectiek: A en A’ zijn tegelijk mogelijk Vb. Vrijheid en slavernij als beide concepten in het oude Griekenland

Dialectiek bij Hegel is dus het feit dat we vaak het zelfde en het omgekeerde tegelijkertijd zien. o Dit brengt met zich mee dat een ding altijd zijn tegendeel nodig heeft om zich te definiëren. o Hierdoor bestaat de dialectiek altijd uit 3 fasen:

These Antithese Synthese Vb. Wanneer ik zeg dat ik groot ben is dit alleen zinvol als er iets kleins is waartegen ik mij kan

afzetten. M.a.w. ik het andere nodig om mezelf te kunnen denken. These Antithese

Synthese (die na verloop van tijd de nieuwe these wordt)

Vb. 1 :o These = Het oude Griekenland als harmonieuze maatschappij waarin mensen zich identificeren met de

gemeenschap.o Antithese = Socrates die door ondervragingen de ontoereikendheid van het oude Griekenland bloot legt.o Synthese = Rome waarin er discipline heerst en waar de staat de absolute macht heeft. Het individuele recht

en vrijheid worden gezien als puur en formeel. (Een soort van abstracte vrijheid). Vb. 2 :

o These = Vrijheid in Griekenland en Romeo Antithese = Slavernij (dus onvrijheid) in Griekenland en Romeo Synthese = Feodalisme

Vb.: Toepassing Marx : o These = Kapitalismeo Antithese = Proletariaato Synthese = Klassenloze maatschappij

Het is eigenlijk een kwestie van de formele logica af te zetten tegen de dialectische logica.o De formele logica moet je begrijpen als een vorm zonder inhoud dat in feite niets zegt over de werkelijkheid. o De dialectische logica is de studie van het denken. o Door de dialectiek is er een innerlijke samenhang tussen het denken en de werkelijkheid. o Het denken wordt dan weer gezien als de objectieve werkelijkheid waardoor het denken de structuur van de

werkelijkheid zelf denkt.o ! De dialectische methode is zowel vorm als inhoud.

Het doel van de filosofie is dus, volgens Hegel, de feitelijke kennis van wat er werkelijk is (oftwel het absolute) blootleggen.

o Dit dient te gebeuren aan de hand van de dialectiek. o Die dialectische methoden werkt omdat de wereld dialectisch werkt.

5.2 Fenomenologie van de geest = Onderzoek naar de kennis van binnenuit. Dit proces start bij de eenvoudige vorm van bewustzijn.

o Daar wordt vast gesteld dat deze vorm geen echte kennis mogelijk maakt. o Dit maakt dat er zich een bewustzijn vormt van de eigen onvolkomenheden. o Dit is een nieuwe vorm van bewustzijn die ons zal doen opstijgen naar hogere vormen van bewustzijn. o Dit is mogelijk wanneer we ons buiten onszelf begeven (vb. Ding an Sich).o Op die manier is de werkelijkheid niet langer en onkenbaar ‘buiten’ maar wordt het bewustzijn één met de

werkelijkheid. De fenomenologie heeft ware kennis (het absolute) als einddoel.

Ontwikkeling van de geest :

25

Page 26: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

1. Subjectieve Geest: => Onbewust – bewustzijn – zelfbewustzijn

2. Objectieve Geest3. Absolute geest:

Is een synthese van de subjectieve en objectieve geest => Kunst – religie- filosofie Hier kent de geest zichzelf en is er geen ‘buiten’ meer; hier is er absolute kennis mogelijk

=> Hegel is het zogezegde eindpunt van de geschiedenis en van de filosofieo Vb. Meester-slaafverhoudingo De geschiedenis is dus eigenlijk de geschiedenis van de ontwikkeling van de geest; de geschiedenis heeft een

betekenis en een doel nl. ontwikkelen in de richting van het absolute/ware kennis.

5.3 Hegels idealisme Het bestaan is dus de mogelijkheid om een denkinhoud te zijn.

o Volgens Hegel is wat niet gedacht kan worden, dat is er gewoon niet. o De wereld is bijgevolg nooit puur feitelijk omdat wij continu verbanden leggen. o Op die manier is een ding maar een ding als het wordt opgenomen in de gehele samenhang.

Bij Hegel draait alles dus rond het denken van het absolute. Dit overstijgt alle particuliere gezichtspunten en heeft als doel om de totaliteit van denken en samenhang te herstellen => (“Das Wahre ist das Ganze”)

Hoofdstuk 4: Decentrering van het subject: De Hedendaagse tijd

Deel 1: Naar de centrering van het subject4.1 Inleiding

In de hedendaagse tijd wordt het moderne weten reflexief, wat inhoudt dat het op zichzelf zal inplooien en zich zo van zijn vooronderstellingen, mogelijkheden en beperkingen bewust wordt.

4.1.1 Het moderne subject en het burgerlijke persoonlijkheidsideaal Kenmerkend : de wending naar het subject

o Wordt uitgeroepen tot oorsprong & fundament, tot drager van zijn verhoudingen tot de wereld. o Moderniteit doet het dragende principe van alle domeinen eenduidig situeren in het menselijke subject

Domeinen: Politiek, recht, economie,… o Moderne subjectiviteit = resultaat van het systematisch verplaatsen van de oorsprong en fundament van de

verhoudingen tussen mens en de wereld van een “buiten” de mens naar een “binnen” de mens. Modern subject = een innerlijk rijk, complex en actief centrum van waaruit verhoudingen met de wereld worden

aangegaan. De mens komt pas echt op een nieuwe manier filosofisch in beeld, waar hij zichzelf leert begrijpen als individu & als

individu opwerpt als drager van zijn verhoudingen tot de werkelijkheid. o De antropologische vernieuwing van de moderniteit is dus de idee van de mens als een op zich staand

individu dat als dusdanig ook subject is: Is de oorsprong & fundament van zijn verhoudingen tot de werkelijkheid

Dit wordt allemaal tot stand gebracht door de burgerij die genoeg had van de hiërarchische ongelijke standen. o Hoe individuele vrijheid en sociale cohesie kunnen samengaan , is dan ook het kernprobleem van het moderne

sociaal-politieke denken. o Er wordt in de moderniteit een nieuw instrument ontwikkeld om die samenhang te denken nl. de idee van

de ontwikkeling. Dat idee vormt zowat het koninginnenstuk van de 19e-eeuwse manier van denken & dient dan ook

om allerlei maatschappelijke processen te verklaren. Bovendien krijgt de idee van ontwikkeling een bijzonder vruchtbare inpassing in de negentiende-

eeuwse burgerlijke mensenvisie.

26

Page 27: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

De Bildungsidee

19 e eeuw : de SL is een ontwikkelingsproces (= bildungsidee). o = koepelterm voor allerlei groeiprocessen, zowel op het niveau van de SL als op het niveau van

persoonsontwikkeling. o Dat de SL begrepen wordt als een ontwikkelingsproces, betekent niet enkel dat die SL “in ontwikkeling” is,

maar tevens dat men die ontwikkelingen begrijpt als de ontplooiing van een innerlijke substantiële kern. = “vooruitgang”; het zijn opeenvolgende stappen in de volledige ontvouwing & verwerkelijking van

wat in de kern reeds impliciet aanwezig is. Op die manier kunnen negatieve aspecten gezien worden als crisissen/groeipijnen.

Hegel & Marx : hun visie komt hiermee overeeno Voor beiden maakt de SL deel uit van een wereldhistorische ontwikkeling. o Hegel : gericht op de realisatie van grotere redelijkheid & vrijheid o Marx : realisatie van de klasseloze maatschappijo Liberalisme, socialisme & nationalisme : volgen dezelfde visie

Dit concept is verweven met de burgerlijke cultuur:o Bildung is zowel het ideaal van de burgerij als sociale, alsook het ideaal van de burger als persoon:

a) Als ideaal van de sociale klasse van de burgerij is het gericht op de ontplooiing van het individu & op sociale harmonie

Het bildungsideaal ondersteunt zo de realisatie van het programma van de burgerij: het doorbreken van de bestaande maatschappelijke tussenschotten & barrières (standen).

=> impliceert dat het verwerven van maatschappelijke posities enkel afhankelijk wordt van arbeid & de ontplooiing van individuele talenten (competenties).

b) Als ideaal van de burger als persoon is de Bildung gericht op de vorming van een harmonische & autonome persoonlijkheid

a. Iemand die met zichzelf in harmonie is & dus in verhouding tot zichzelf vrij is: iemand die zichzelf beheerst, onder controle heeft & redelijk is.

o Dit is het resultaat van vorming (Bildung) in de zin van “opvoeding”, die zelfwerkzaamheid, inspanning & activiteit vergt.

o => opvoeding op intellectueel, moreel & sociaal vlak. b. in zijn verhouding tot de SL realiseert de autonome persoonlijkheid een vergelijkbare

harmonie, wanneer hij zijn “roeping” in samenklank kan brengen met zijn “beroep”. o = wanneer hij inde SL doet waarvoor hij het meest geschikt is. o Een beroep is een plicht die zijn oorsprong vindt in de substantiële kern van het

individu zelf (de persoonlijkheid).

4.1.2 De menswetenschappen & hun gevolgen In het spoor van de moderne oriëntatie op het subject ontwikkelen zich vanaf het einde van de 18de eeuw de

menswetenschappen. o Doordat de mens zich in de moderne tijd zichzelf als oorsprong en fundament van zijn verhouding tot de

wereld beschouwt, moeten die verhoudingen onderzocht worden. Op die manier wordt de mens object van het wetenschappelijk onderzoek.

o Maar er speelt meer : De analyse van het burgerlijk persoonlijkheidsideaal tont aan hoezeer de vraag naar de wijze waarop een pluraliteit van vrije en gelijke individuen en harmonieuze samenleving kan vormen, in de samenleving speelt.

4.1.2.1 Differentiatie van het weten Doordat de menswetenschappen zich op een bepaald moment losmaken van hun filosofische inbedding en zich gaan

verzelfstandigen tot een aparte discipline, heeft dit tot gevolg dat de filosofie zich hiertegen opnieuw moet positioneren.

Tegen het begin van de 20ste eeuw is de uitsplitsing voltooid.

4.1.2.2 Positivisme De toepassing van de natuurwetenschappelijke methode op de nieuwe menswetenschappen lijkt bijzonder

veelbelovend.

27

Page 28: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

o Hierdoor groeit het positiefwetenschappelijk weten in de loop van de 19de eeuw uit tot een normatief programma.

Dit betekent dat enkel en alleen het weten, verworven door de methode van de positieve wetenschap, als geldig gezien wordt.

=> leggen van causale verbanden tussen waarneembare feiten. => op grond daarvan stelt men dan wetmatigheden op die dan weer aan de feiten getoetst

worden. August Compte is een grondlegger van het positivisme & wil bijdragen tot de uitbouw van een nieuwe samenleving

waar er geen plaats meer is voor het schijnweten van religie, filosofie en moraal. o Hij vindt dat in een industriële samenleving de gewelddadige machtsverhoudingen moeten verdwijnen en

dat er in de plaats een administratie beheer van de dingen moet komen. o Volgens Compte moeten de sociale wetenschappen via een wetenschappelijke reflectie de zelfsturing van het

nieuwe maatschappijtype mogelijk maken. o Haar taak is met ander woorden niet alleen theoretisch maar ook praktisch.

=> verband tussen de nieuwe maatschappij & emancipatiegedachte Compte zelf : de wet van de 3 stadia:

o In de geestelijke ontwikkeling van de mensheid onderscheidt Compte drie fasen, die ook het individu doormaakt:

1. Theologische/Fictieve stadium: De mens verklaart natuurlijke werkelijkheid met behulp van gepersonifieerde natuurlijke krachten.

=> archaïsche mythen = sprookjes2. Metafysische/Abstracte stadium: De mens verklaart de dingen aan de hand van abstracte begrippen

die in de plaats treden van de gepersonifieerde krachten. => fascinatie voor grote idealen

3. Wetenschappelijke/Positieve stadium: De mens richt het denken uitsluitend op de zintuiglijk waarneembare verschijnselen.

Hier situeert Compte de menswetenschappen en het is ook in dit stadium dat een adequaat begrip van de dingen tot stand komt.

Einde 19 e E : radicaliseert dat positivisme zich tot het sciëntisme: o Overtuiging dat elk menselijk (ethisch, sociaal, politiek, economisch) probleem op te lossen valt met behulp

van de positieve wetenschappen.o ! Met de groei van de menswetenschappen treedt er niet alleen een verdergaande differentiatie van het

weten op, maar ook en grotere heterogeniteit van vormen van weten, naast en buiten de filosofie.

4.1.2.3: De rol van het subject ondergraven Door hun onderzoek naar de mens ondergraven de empirische menswetenschappen de rol van het subject.

o Van Descartes tot Kant & Hegel kreeg het subject net meer & meer de aandacht.o Voor de menswetenschappen werd aanvaard dat het subject in staat was om op eigen kracht de

werkelijkheid verstandelijk in greep te krijgen en de waarheid omtrent de wereld te achterhalen. o Dat moderne subjectidee komt nu onder vuur te liggen door de bevindingen van de menswetenschappen

=> Decentrering van het subject Michel Foucault legt de logica van die kritiek bloot :

o In het moderne perspectief is het subject oorsprong en fundament van het weten.o In de optiek van de menswetenschappen daarentegen is de mens een louter empirisch gegeven: een object

van empirisch onderzoek. => de mens is een transcendentaal-empirisch dubbelwezen geworden & dat veroorzaakt kortsluiting.

o Het menswetenschappelijke onderzoek openbaart de empirische basis van het transcendentale subject van de kennis.

De empirische vaststelling dat het subject zelf een oorsprong & fundament heeft, ondergraaft de transcendentale positie van het subject in de moderne zin.

4.1.2.4: De meesters van het wantrouwen Die kritiek komt op gang bij Marx & wordt later versterkt door onder andere & Freud Marx : wijst erop dat de mens niet het abstracte, universele subject van de moderne filosofie is maar dat de mens

altijd een concrete, maatschappelijk gesitueerde mens is. o In zijn denken en handelen wordt het subject gestuurd door iets dat aan het subject ontsnapt en waarvan het

per definitie nooit (helemaal) kan loskomen: De sociaaleconomische realiteit waarin het altijd al gesitueerd is

28

Page 29: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

Nietzsche : zegt dat er een discrepantie is tussen de volheid en de rijkdom van het leven & de schrale begrippelijkheid waarmee wij dat leven proberen te vatten:

o Begrippen leggen het dynamische, procesmatige van de realiteit stil. o Ze fixeren de werkelijkheid en ontdoen haar van haar levendigheid. o Nietzsche ziet begrippen als manifestaties van wil tot macht.

Die machtswil is het eigenlijke motief achter ons denken en spreken. o => het denken en handelen van het subject wordt van buitenaf gestuurd worden door iets dat principieel aan

het subject ontsnapt en waarvan het per definitie niet kan loskomen, nl. wil tot macht. Freud : heeft ontdekt dat het onbewuste ons denken en handelen in grote mate stuurt en levert zo een beslissende

kritiek op het moderne subject: o Freud geeft dus ook aan dat het denken en handelen van het subject worden gestuurd door iets dat

principieel aan dat subject ontsnapt en waarvan het per definitie nooit helemaal kan loskomen nl. het onbewuste.

4.1.3: De Linguistic Turn 2 e helft 20 e E : decentrering van het moderne subject krijgt een steeds bredere verankering in de taal.

o Rortry: “linguistic turn” => duidt een belangrijke verschuiving aan in de recente filosofiegeschiedenis Tot dan beschouwde de moderne filosofie het denken als een spiegel van de werkelijkheid. Bij de eeuwwisseling wordt die rol steeds meer toebedeeld aan de taal; subject en wereld raken

elkaar niet langer primair in het denken maar via de taal. Het idee dat taal een spiegel van de werkelijkheid is:

1. Enerzijds creëert het algauw de verwachting dat de studie van de taal als positum het ideale steunpunt zal vormen voor de positief wetenschappelijke uitbouw van de menswetenschappen.

2. Anderzijds geeft het inzicht in de constitutieve rol van de taal voor onze verhouding tot de realiteit aanleiding tot een verregaande decentrering van de moderne subjectiviteit.

o ! Taal is nooit in de eerste plaats de taal van een subject maar de taal van een particuliere taalgemeenschap. Het verschil met de meesters van het wantrouwen is evenwel dat hier niet verwezen wordt naar een externe realiteit

die het menselijke denken van buitenaf stuurt, maar naar een dimensie binnen het subject: de taal.

4.1.4: Filosofieën van de eindigheid & de differentie De hedendaagse filosofieën zijn eindigheidsfilosofieën, wat in regel wil zegen dat het hedendaagse denken de

radicale eindigheid van mens en wereld beaamt:o Het beklemtonen van die eindigheid gaat in regel gepaard met het inzicht dat het subject een oorsprong

heeft buiten zichzelf. o In die mate dat die orde aan de greep van het subject ontsnapt, vormt ze een niet te recupereren anders-

heid (alteriteit), die het subject tegelijk grondt en overstijgt. o De hedendaagse filosofie wil dan ook voor alles dat andere van het subject, die differentie, dat verschil

denken.

4.2 Individu & existentie Oudheid en Middeleeuwen : de vraag naar de mens kadert binnen het metafysische perspectief: wat is het wezen van

de mens, en waar plaatsen we de mens in het universum? Moderniteit : de theoretische vraag naar het eigene van de mens of het subject wordt overschaduwd door de

existentiële vraag naar de identiteit van het ik. (wie ben ik > wie is de mens) Hedendaagse tijd : focust op de meervoudigheid van het ik. Die bewustwording heeft haar wortels in de kritiek op het

moderne, burgerlijke persoonlijkheidsideaal.

4.2.2 De mens als openheid op de wereld: de existentiële fenomenologie De fenomenologen geven de moderne verankering van de verhouding tussen denken en zijn in het subject niet op.

o De fenomenologie maakt een verticale beweging: ze verplaatst het uitgangspunt van haar waarheidstheorie naar een diepere, oorspronkelijker dimensie van het subject.

Op die manier ondergraaft de fenomenologie het klassieke niveau van het spreken dat aanspraak maakt op waarheid (het wetenschappelijk oordeel) door een fundamentele dimensie bloot te leggen die dat waarheidspreken mogelijk maakt.

29

Page 30: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

4.2.2.1 Edmund Husserl & de fenomenologie Husserl: Die fundamentele dimensie heet lebenswelt; hij doelt op een oorspronkelijke ontmoeting met de wereld,

bemiddeld door de lichamelijkheid, de taal en de anderen. o De fenomenologie wijzigt het moderne subjectdenken grondig door het subject te definiëren als ‘betrokken-

zijn-op-de-wereld’ (= intentionaliteit). “wereld” is dan niets anders dan datgene waarop het subject betrokken is. De moderne filosofie vertrok steeds van het onderscheid tussen subject & wereld => moeilijk om

tussen beide een brug te slaan. De noties subject (betrokken-zijn-op-de-wereld) & wereld (datgene waarop het subject betrokken is) horen dus

samen; o Het ene is ondenkbaar zonder het andere. o Op die manier laat de fenomenologische intentionaliteit het (moderne) probleem van de brug tussen subject

en de wereld verdwijnen.

1) Crisis van de Europese wetenschappen Husserl leunt met zijn vraagstelling aan bij de oude traditie van filosofie:

o Net zoals Descartes wil Husserl een eerste zekerheid vinden een onbetwijfelbaar punt dat wordt bereikt door alle ongefundeerde evidenties tussen haakjes te zetten.

o Net zoals Kant wil hij uitdrukkelijk een transcendentaal standpunt inneemt: hij onderzoekt de mogelijkheidsvoorwaarden die aan de basis liggen van elk contact tussen de mens en de wereld.

Husserl’s leer :o Komt overeen met de eindigheidsfilosofie

Probleem van Husserl : crisis van de Europese wetenschappen o = de wetenschap wil objectief zijn in die zin dat ze het particuliere gezichtspunt overstijgt & universele

geldigheid verwerft:1. Wetenschappelijke idealisering = symptomatisch voor de hele westerse traditie die de rede centraal

heeft gesteld. Vb. meetkunde gaat over abstract-ideële driehoeken, niet concrete driehoekige objecten.

2. Objectivering = een efficiënte methode om de dingen die we in onze leefwereld ervaren, voor iedereen op dezelfde manier toegankelijk te maken.

=> we drukken alle particuliere ervaringsgegevens uit in universeel verifieerbare grootheden Kern van het probleem : we zijn vergeten dat de wetenschap slechts een methode aanbiedt om de

wereld te objectiveren: wetenschap is té objectivistisch => i.p.v. de wetenschap te zien als een constructie zien, gaan we ervan uit dat de wetenschap

ons toont hoe de wereld werkelijk is. Vb. we nemen nu eenmaal geluiden waar & geen frequenties van die prikkels Vb. we zien tafels & geen atoomconglomeraten => wat we in de leefwereld waarnemen, krijgt daardoor van het objectivisme het label

“subjectief” opgekleefd. o Het voorwerp van zijn kritiek is dus dat de wetenschap de plaats van de leefwereld als ‘de werkelijkheid’

heeft ingenomen, terwijl ze in wezen alleen een constructie is om de leefwereld te objectiveren(= substructie)

=> de con)structie heeft de leefwereld ge-sub-situeerd. o Perverse gevolg hiervan is dat normen en waarden, zinvragen en esthetische oordelen worden afgedaan als

‘subjectief’ of ‘on-wetenschappelijk’, er is m.a.w. een cynisme aanwezig tegenover domeinen die niet tot de positiefwetenschappelijke rationaliteit behoren.

2) Leefwereld De leefwereld is de enige werkelijkheid waaraan de wetenschappelijke objectivering haar zin & bestaansreden

ontleent. o Vb. het is slechts zinvol over frequenties van trillingen te praten als er iets als geluid te horen valt.

Essentieel: De wetenschap moet haar overtuigingskracht ontlenen aan de leefwereldo => voor de verificatie van hypothesen doen wetenschappers berop op waarneembare gegevens. o = de wetenschap levert een ideële constructie (een gedachtenconstructie) die als zodanig kan worden

waargenomen. Vb. wat we waarnemen zijn niet de trillingen, maar geluiden.

30

Page 31: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

Vb. zien: ik ben het die een vliegtuig in de verte ziet. In feite is in de prikkels op mijn netvlies slechts een “klein” vliegtuig gegeven, de “verte” is iets wat ikzelf aan de waarneming toevoeg.

o => de leefwereld die ik waarneem is niet de wereld van de positieve wetenschappen. o De wetenschap heeft het blikveld vereng en is de primaire basis waarop de bestudeerde dingen teruggaan,

het directe contact van de mens met de leefwereld, uit het oog verloren. Om de werkelijkheid te achterhalen moeten we dus de leefwereld bestuderen.

o Probleem : is dat we nog een methode moeten vinden om dat te doen die geen beroep doet op de positieve wetenschappen.

3) Filosofie als strenge wetenschap De filosofie moet zich dus opwerpen als een strenge wetenschap en voor altijd alle kritiekloze aannames afzweren.

o => dezelfde problematiek op als bij Kant: we moeten zelf, als subject, de mogelijkheidsvoorwaarden onderzoeken op grond waarvan wij als subject onze wereld constitueren.

o Ook Husserl spreekt van een transcedentaal onderzoek, net zoals Kant maar met 1 belangrijk verschil: 1. Husserl wil de mogelijkheidsvoorwaarden van de leefwereld bloot legen.2. Kant wou de mogelijkheidsvoorwaarden van de objectieve kennis onderzoeken.

Voor leefwereldanalyse: nood aan ontmaskering van een aantal vanzelfsprekendheden: Deze evidenties worden echter opzij geschoven, er wordt geen rekening mee gehouden. 1. Eerste evidentie : Wetenschap:

=> We ontdoen ons van de wetenschappelijke blik op de wereld Wanneer we dat doen zien we de wereld van onze natuurlijke instellingen en dat is een ‘common

sense’ wereld. ! Die natuurlijke instelling gaat zelf op haar beurt uit van evidenties die ook tussen haakjes moet

worden geplaatst.2. Tweede evidentie : Alle mogelijke ingesteldheden:

We moeten ons m.a.w. onttrekken aan alles wat ons contact met de dingen kleurt. Na die twee epochés (= evidenties) zal de filosofie als strenge wetenschap voltrokken zijn;

we reduceren alles tot de absolute grondslag op basis waarvan wij de dingen ervaren. Die reductie wordt door Husserl omgedoopt naar fenomenologisch (= ze herleidt de wereld tot het

zich vertonen van dingen).o Wat we nu concreet moeten doen is de fenomenen nemen voor wat ze zijn en dat is dus dingen die zich aan

het bewustzijn tonen en niet dingen die op zichzelf zijn. Na deze reductie houden we de elementairste bouwstenen van de werkelijkheid over en wat we nu

net ontdekt hebben is de openheid van het subject op de wereld. Intentionaliteit = openheid van het bewustzijn

4) Een “eerste” zekerheid Door het overtollige weg te snijden, komt Husserl tot zijn eerste zekerheid:

o Net zoals Descartes wil Husserl de filosofie een wetenschappelijk karakter geven => daarvoor meent Husserl dat de filosofie een eigen radicaal model moet ontwerpen om een

strenge wetenschap te worden. Het wiskundige model van Descartes volstaat ook niet want ook daar vertrek je nog altijd van

bepaalde axioma’s. Husserl zoekt naar een apodictische zekerheid

= een volstrekt noodzakelijke waarheid. = een waarheid die zo evident is, dat het omgekeerde niet enkel onwaar is maar zelfs absurd. => om dus tot die zekerheid te komen moeten we alles wat niet apodictisch evident is tussen

haakjes plaatsen. Resultaat : eerste zekerheid: de intentionele gerichtheid op het bewustzijn van de wereld (bewustzijn van iets):

Intentionaliteit: het bewust zijn is open (het is niet gericht op zichzelf maar op het andere dan het bewustzijn) & het ik/ego begrijpt zichzelf daarbij als subject enkel en alleen voor zover het zichzelf aanvaart al het ‘niet-het-andere-van-het-bewustzijn.

! Op die manier breekt Husserl met het moderne idee dat het bewustzijn enkel zijn bewustzijnsinhouden (= voorstellingen) kent.

Door die eerste zekerheid stelt Husserl dat de objecten enkel zeker zijn voor zover ze intentioneel gegeven zijn (=> ze zijn zeker voor zover ze verschijnen aan het bewustzijn).

o De wereld wordt in die zin gereduceerd tot een fenomeen: Enige volledige zekerheid: het verschijnen van de fenomenen aan het subject.

31

Page 32: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

Dit impliceert wel dat we het bestaan van de wereld en van het ego niet kunnen bevestigen o De terugkeer naar de zaken zelf betekent dus enkel een terugkeer naar het verschijnen van fenomenen en

het beschrijven van de wijze waarop ze dat doen.o Voor Husserl is filosofie dan ook de fenomenologische beschrijving van de ervaren werkelijkheid.

Wat we uit de fenomenologische analyse tot nu toe kunnen concluderen, is dat een fenomeen een fenomeen kan zijn dankzij de openheid van het subject:

o Husserl wijst dus duidelijk het realisme af Realisten : beschouwen de werkelijkheid als het bestaan op de wijze van het object Idealisten : vinden de werkelijkheid terug in het bestaan op de wijze van het subject We kunnen echter ook niet zeggen dat hij een idealist is: Husserl overstijgt in feite de discussie

tussen het realisme en idealisme: de 1e zekerheid is de relatie tussen fenomeen & bewustzijn. o Zijn eerste zekerheid draait rond de relatie tussen fenomeen en bewustzijn.

Het enige wat de fenomenologie bevestigt is de wederzijdse correlatie van het bewustzijn en de fenomenen, los van de bevestiging van het onafhankelijk bestaan van elk van beide.

o De enige evidenties die we hebben, is die van een ego als subjectieve mogelijkheidsvoorwaarde voor het verschijnen van fenomenen. Het ego is enkel de subjectieve pool van de correlatie.

=> Hussler: “transcendentaal ego” = het is de mogelijkheidsvoorwaarde voor het verschijnen van fenomenen zonder meer.

o ! Uit Husserls voorkeur van ego/ik kunnen we afleiden dat het hier niet om de “empirische ik” gaat maar dat ego wijst op de subjectiviteit als zodanig; op de ik-heid van het ik.

5) Leefwereld als (re)constructie Husserl stelt dat ook de leefwereld in feite een reconstructie is omdat de ervaring van de leefwereld noodzakelijk als

subjectgebonden verschijnt. o Wanneer we dit veronderstellen dreigen we om te vervallen in een subjectivisme waarin niets nog objectief

vast te stellen is.o Dit hoeft echter niet zo te zijn omdat:

De subjectgebondenheid van ervaring behelst dat de ervaring afhankelijk is van de manier waarop ik naar de dingen kijk.

o Alles hangt af van het standpunt dat ik inneem en van de lichamelijke condities die met dat standpunt samenhangen m.a.w. het bewustzijn is niet slechts een gerichtheid op iets, het is ook altijd een bepaalde gerichtheid op iets.

o => Instelling = het kader dat mee speelt en dat wij zelf aan het waargenomen opleggen. Over de subjectgebondenheid van de ervaring kunnen we concluderen dat de wereld de werkelijkheid is voor zover

die zich aan het menselijk bewustzijn voordoet. o Dat menselijke bewustzijn moeten we verstaan als het transcendentale subject nl. datgene wat er moet zijn

om op gelijk welke manier van menselijk bewustzijn te kunnen spreken.o Elke betekenis die deze wereld heeft, is een betekenis die wij mensen eraan toekennen. o Dit geldt voor de gehele leefwereld; wijzelf verzamelen ervaringen en brengen ze bij elkaar en op die manier

construeren we dingen.

6) Voorbeeld: de waarneming => vb. de waarneming (zie hb p. 165-166)

4.2.2.4 Maurice Merleau-Ponty & de lichamelijkheid Hij gaat verder bouwen op Husserls fenomenologie.

o Kerngedachte : onze lichamelijkheid is altijd het perspectief van waaruit wij op de wereld betrokken zijn. = onze waarneming houdt altijd een verwijzing in naar onze lichamelijkheid.

o Merleau-Ponty wil aantonen hoe de lichamelijke verhouding tot de werkelijkheid niet alleen verondersteld wordt in onze theoretische, wetenschappelijke benadering van de dingen maar er tevens herkenbaar in meeklinkt.

=> elke oorspronkelijke verhouding van subject tot de leefwereld wordt bemiddeld door ons ‘lichamelijk-aan-de-wereld-zijn’.

32

Page 33: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

En juist die lichamelijkheid die al onze verhoudingen tot de wereld constitueert noemt Mearly-Ponty ‘aanwezig-in-de-wereld-zijn’.

Het lichaam is de instantie die voor mij de wereld ontsluit en de wereld is wat hij is, omdat hij door mijn lichamelijkheid ontsloten wordt.

o => dualisme van lichaam en geest verwerpen want het subject is altijd een lichamelijk, geïncarneerd subject. Dit kan hij zeggen vanuit de visie: ik ben mijn lichaam dus is mijn lichaam het standpunt van waaruit

ik de wereld ervaar.o Dus mijn lichaam is een lichaam-subject:

Doordat er ook objectieve processen zijn die zich in of aan mijn lichaam voordoen en waardoor ik mij als subject niet gesymboliseerd weet (des processus en triosième personne), spreekt Merleau-Ponty van een lichaam-object nl. het lichaam als louter fysiologisch organisme dat als dusdanig onderhevig is aan de daarin werkzame biochemische wetmatigheden en processen.

Dit betekent dat elke kennen en waarheidspreken verwijst naar de lichamelijkheid als onze oorspronkelijke toegang naar de wereld.

o Omdat we niet tot voor die oorspronkelijke greep op de wereld kunnen terugkeren, bepaalt ze blijvend onze kennis- en waarheidsverhouding tot de wereld.

4.3.2 Ontdekking van de taal: Ferdinand de Saussure4.3.1.1 De taal als tekensysteem

Zijn werk vormt de grondslag van de moderne linguïstiek, hij verwoordt 2 centrale inzichten:1. Het arbitraire karakter van het teken2. De taal als een op zich staand systeem van elementen of ‘waarden’ die differentieel bepaald zijn.

Teken = een eenheid van een vorm die betekent (betekenaar/signifiant) + een inhoud/idee die bekend wordt (betekende/signifié).

o Verhouding tussen betekenaar & betekende is arbitrair: geen noodzakelijk/natuurlijk verband tussen beide. o Elke taal beschikt over een set van betekenaars & over een se van betekenden, en tussen beide legt de taal

willekeurige relaties. o De set van betekenaars articuleert het geluidscontinuüm, de set van de betekenden organiseert de wereld in

concepten en categorieën. De wijze waarop dit gebeurt is opnieuw arbitrair. Een teken is differentieel bepaald wanneer zijn identiteit bepaald wordt door het onderscheid met

andere tekens binnen het systeem. Vb. het betekende (= betekenis) vh Engelse river wordt bepaald door het onderscheid met

stream (en andere waterlopen). o Dit onderscheid kan van taal tot taal verschillen & bewijst dat het gemaakte

onderscheid arbitrair is. Betekende & betekenaar = elementen/waarden binnen een systeem, die niet positief bepaald zijn door een vaste

inhoud, maar negatief (differentieel) bepaald worden door hun relatie met andere elementen of waarden van het systeem.

o Linguïstische tekens hebben dus een louter relationele identiteit: ze zijn wat ze zijn krachtens het verschil met de andere elementen binnen het systeem.

o De eenheid van het teken hangt samen met de idee van de arbitrairheid ervan: Die idee houdt in dat er in de taal geen “positieve identiteiten” zijn: dat het proces van betekenen

zich daarom wel moet oriënteren op de feitelijke, door conventie bepaalde arbitraire verhouding tussen betekenaar en betekende.

De erkenning van de eenheid van het teken impliceert dat betekenissen niet onafhankelijk bestaan van hun talige articulatie.

Opvallend : uitsluiting van het referento Studie van de taal als een “gesloten systeem”: de referentiële dimensie valt hierdoor uit het gezichtsveld van

de linguïstiek. Onderscheid :

1. La parole: de taal als praktijk 2. La langue: de taal als systeemo Dat onderscheid hangt samen met het arbitraire karakter van het teken.

33

Page 34: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

o Indien het teken arbitrair is kan het enkel geïdentificeerd worden door het onderscheid met andere tekens. Diachronische studie van taal = onderzoek naar de historische veranderingen vd betekenaar & betekende. Sychronische studie van taal = onderzoek van het systeem van relaties & differenties tussen de tekens.o ! Hiermee toont Saussure dat de evoluties in de taal zich enkel kunnen voordoen op het niveau van la parole.

De algemene tekenleer (semiologie) veronderstelt dat:o Het denken en handelen van individuen mogelijk gemaakt wordt door collectieve tekensystemen die door de

individuele (on)bewust geassimileerd zijn.o Dat betekenis niets te maken heeft met een verwijzingsrelatie naar de werkelijkheid, maar uitsluitend

differentieel bepaald wordt.o Structureel verklaren = het aangeven van de plaats en de functie van die praktijk binnen het systeem.

Belangrijk : het concept van het onbewuste want dat laat toe duidelijk te maken hoe een onderliggend systeem tegelijk ongekend en onbewust toch hoogst effectief kan zijn.

4.3.1.2 In het spoor van Saussure: het structuralisme Roman Jakobson heeft de term ‘structuralisme’ voor het eerst gebruikt en gaat Saussures theorie verfijnen:

Stelt dat spreken een kwestie van kiezen & combineren is Hij zal beide processen verbinden met de pardigmatische (voor kiezen) & de syntagmatische (voor

combineren) as van de taal. De syntagmatische as brengt Jakobson in verband met de metonymie en de paradigmatische as

koppelt hij aan de metafoor. Het structuralisme creëerde de verwachting dat de sociale wetenschappen op een zelfde strengwetenschappelijke

wijze zouden kunnen uitgebouwd worden als de natuurwetenschappen in het spoor van de linguïstiek.o François Dosse

Onderscheid 3 types van structuralisme:1. Sciëntistische structuralisme2. Soepeler semiologisch structuralisme3. Epistemisch structuralisme (zoals dat van Derrida)

4.3.2 Taal & subject II: Jacques Derrida Het denken van Derrida (deconstructie) is gegroeid vanuit een confrontatie met diverse denkstromingen.

o Het grotendeel van Derridas werk bestaat uit de lectuur van andere auteurs, wat betekent dat zijn schrijven vooral een manier van lezen is.

Zijn deconstructie (en dus zijn denken) is geen geheel van theoretische inzichten maar eerder een bijzondere leespraktijk: Derrida vertrekt van de stelling dat (filosofische) teksten vaak steunen op hiërarchische opposities.

o Dat zijn basale onderscheidingen, waarvan de termen als hoger of lager worden gewaardeerd. o In zijn lectuur zoekt Derrida die hiërarchische opposities op en laat vervolgens zien hoe zij zichzelf

ondergraven. ! Derrida heeft zich in het bijzonder bezig gehouden met de relatie tussen het gesproken woord en het schrift.

4.3.2.1 Plato’s toverdrank Derrida geeft in 3 van zijn werken aan hoe Husserl, Rousseau, Lévi-Strauss, Saussure en Plato het verschil tussen het

geschreven en het gesproken woord als een hiërarchische oppositie duiden. o Het geschreven woord fungeert, sinds Plato en Ari, als een verwijzing naar het gesproken woord dat op zijn

beurt opnieuw verwijst naar een ideële betekenis. Volgens Derrida ziet de westerse traditie het schrift als een supplement van het gesproken woord dat als iets meer

oorspronkelijk ook dichter staat bij het zuivere begrip of het zuivere denken.o => vraagt zich af waarom het schrift zo ondergewaardeerd wordt als medium voor het waarheidspreken,

terwijl de metafoor van he schrift steeds weer opduikt om dat waarheidsspreken te typeren. o Hij start zijn onderzoek bij Plato en start zijn beschrijving met de mythe over de uitvinding van het woord.

Plato is tegen het schrift omdat hij van de mening is dat mensen te veel op het schrift zouden vertrouwen en dat ze hierdoor hun geheugen zullen verwaarlozen.

Dit leidt dan enkel nog tot schijnweters, veelweters en waanwijzen. Eigenlijk handelt de discussie over de betekenis van het gezagvolle woord voor het veiligstellen van

waarheid en moraal en over de mogelijk bedreigende rol van het schrift; De eigenlijke inzet van de discussie is de dialoog.

34

Page 35: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

Zoals eerder al aangegeven is voor Socrates (en dus ook voor Plato) het gesproken woord & de dialoog = heilig.

In zijn deconstructieve lectuur vertrekt Derrida van de vaststelling dat Plato het schrift tegenover het gesproken woord plaats en het om verschillende redenen radicaal afwijst:

1. Het schrift is maar een uitwendige geheugensteun 2. Het schrift is niet geschikt voor uitwendige zaken3. Het schrift is als een schilderij; het schrift is een afbeelding van een afbeelding (van dus het gesproken woord)

Derrida wijst erop dat in de tekst van Plato het gesproken woord beschreven wordt in termen van wat het uitsluit, nl. het schrift.

o Voor Derrida is dat niet toevallig aangezien het schrift als een afbeelding van het gesproken woord wordt opgevat.

o Dat maakt de metafoor van het schrift geschikt om het gesproken woord te beschrijven. o Het effect hiervan is de bizarre omkering van het eigenlijke uitgangspunt:

Plato denkt het gesproken woord naar het model van het schrift.

4.3.2.2 Deconstructie van hiërarchische opposities Deze argumentatie heeft verregaande gevolgen voor elk denken dat berust op de hiërarchische opposities, waarbij

de verhouding tussen de tegengestelden gedacht wordt als een verhouding van model ( origineel ) en afbeelding ( nabootsing ) .

o Het hiërarchische lagere fungeert er immers altijd als de perfecte metafoor voor het hiërarchisch hogere.o Volgens Derrida is dit karakteristiek voor de hele westerse metafysica, aangezien die steunt op hiërarchische

opposities die beheerst worden door de logica van de afbeelding.o Zo is de metafysica onderhevig aan de logica van het supplement

Die logica is deconstructieve tegenhanger van de afbeeldingslogica Ze steunt op 2 betekenissen die gegeven worden aan supplement:

1. Wat in de plaats treedt van iets anderso Binnen de afbeeldingslogica is het lagere de afbeelding van het hogere (het

secundaire, het niet-oorspronkelijke)o Het Lagere representeert het oorspronkelijke & treedt in zijn plaats: het lagere is het

supplement van het hogere in de zin dat het het hogere vervangt2. Wat aan iets anders wordt toegevoegd

o Het lagere is ook het accidentele, bijkomstige, niet-wezenlijke: het is tegelijk het supplement van het hogere in de zin van “war erbij komt, wat eraan toegevoegd wordt, maar zelf niet het wezenlijke is”.

In de platoonse traditie wordt die tegenstelling tussen het oorspronkelijke en de afbeelding bovendien verbonden aan de tegenstelling tussen geest en materie, het intelligibele en het sensibele en andere varianten.

o Overeenkomstig de logica van het supplement, vormt het lagere de perfecte metafoor voor het hogere. o Hierdoor doet zich een omkering voor:

het lagere wordt model van het hogere. Op die manier wordt het hogere besmet door het lagere:

Zo verliest de tegenstelling aan kracht en houdt ze eigenlijk op een substantiële tegenstelling te zijn.

=> Derrida zal zelfs gaan argumenteren dat het supplement het oorspronkelijke is = oorspronkelijk supplement

o Derrida komt dus tot de conclusie dat de tegenstelling tussen het gesproken woord en het schrift besmet wordt, doordat het laatste (lager) de metafoor wordt voor het eerste (hogere).

Er is dus niet langer een tegenstelling, wel een onderscheid van twee soorten schrift, met een voorkeur voor één van beide.

Als we terugkeren naar de tekst van Plato zien we dat door de deconstructie van die basale tegenstelling de hele betekenisstabiliteit van de tekst aangetast wordt.

Bij de Saussure zien we dat Derrida ook het onderscheid tussen betekenaar en betekende aan een deconstructieve lectuur onderwerpt.

o Hij ondergraaft de tegenstelling betekenaar-betekende. o Hij zal besluiten dat er geen betekenaar en geen betekende is, net zo min al er een teken, een ding of en

gedachte is, omdat deze onderscheidingen functioneel en niet substantieel zijn. = bedoelt dat ze geen verschillende dingen aanduiden.

o => deconstructie bestaat uit het ontmantelen van conceptuele tegenstellingen & hiërarchische opposities:

35

Page 36: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

Is dus een leespraktijk die de principiële onbeslisbaarheid van fundamentele, conceptuele distincties en opposities wil aanduiden.

Dit wordt gedaan in de marge van de tekst want in de marge bevindt zich ook het ongeschrevene:

o Datgene wat niet expliciet gezegd wordt maar wel essentieel is voor de betekenis vd tekst

Is dus een strategie die erop gericht is om systemen en theorieën te destabiliseren (en is dus zelf geen systeem of theorie).

4.3.2.3 Kritiek op de westerse metafysica De inzet van Derrida’s deconstructie is een kritiek op de harde kern van de westerse metafysica:

o Die heeft een voorkeur voor het gesproken woord boven het schrift (fonocentrisme). o In die voorkeur ontwaart Derrida de preferentie voor de idealiteit boven de materialiteit (logocentrisme).

Kenmerkend voor het fonocentrisme = het schrift wordt opgevat als de grafische weergave van de verwoording van de gedachte.

o Het schrift is zo ‘teken van een teken’, ‘afbeelding van een afbeelding’: het schrift beeld het woord af, dat op zijn beurt de weergave is van de gedachte

=> het schrift beeldt het woord af, dat op zijn beurt de weergave is van de gedachte. o In die zin vormt het schrift een supplement voor het spreken en is in het beste geval een vorm van

telecommunicatie. Het gesproken woord blijft weliswaar een uitdrukking van het denken, maar het medium (klank)

confronteert ons onmiddellijk met de gedachte zelf.o => ideaal van het logocentrisme: de onmiddellijke aanwezigheid bij het denken zonder tussenkomst van taal

als bemiddelend systeem. ! het gesproken woord benadert die onmiddellijke aanwezigheid het dichtst omdat ze de minst

lichamelijke belichaming is van het denken. Dit ideaal van logocentrisme komt ook met 2 fundamentele kenmerken:

1. Een reeks hiërarchische opposities die stuk voor stuk neerkomen op de tegenstelling tussen de ware werkelijkheid, die van de orde is van de rede (logos) en haar verschijningswijze die van de orde is van het sensibele.

2. De idee dat de ware werkelijkheid genoeg heeft aan zichzelf om te zijn wat ze is. Ze heeft m.a.w. haar verschijningswezen niet nodig.

Hieruit blijkt het meest fundamentele kenmerk van het logocentrisme; Het is een denken dat alle mediatie schuwt, want wat medieert, contamineert. Wil men het denken in zijn zuiverheid, dan vraagt dat onmiddelijkheid.

Volgens Derrida denkt de westerse metafysica in twee stappen ( denken in onmiddelijkheid): 1. Er is de onmiddellijke aanwezigheid: het moment van de oorspronkelijkheid/volheid/zuiverheid/eenvoud/…2. Er is de afwezigheid van die aanwezigheid: het afgeleide moment/het moment van

bemiddeling/contaminatie/meervoudigheid/schijn/twijfel Het ware is datgene waar we onmiddellijk aanwezig zijn:

Waar die aanwezigheid afwezig is, is het domein van de onwaarheid. Om die reden beschouwt Derrida de westerse metafysica als een metafysica van de aanwezigheid. In dat verband wijst Derrida erop dat de metafysische traditie het heden altijd als model heeft

genomen, volledig in overeenstemming met het heersende aanwezigheidsdenken. (zie zijn analyse van de tijdsopvatting op p 236)

4.3.2.4 De schriftuur en la différance De schriftuur gaat aan elk spreken en schrijven vooraf.

o Derrida komt hieraan door eerst het traditionele concept van het schrift te analyseren en vervolgens aan te tonen dat die kenmerken ook van toepassing zijn op het gesproken woord.

=> er wordt een veralgemeende notie van het schrijven gerechtvaardigd. o A.d.h.v. die vaststelling kan het traditionele concept van het schrift (= elk teken is onvermijdelijk een teken

van een teken) veralgemeend worden waardoor het schrijven het eigenlijke model vormt van de werking van de taal.

Cruciale notie in dit verband is la différence, maar de betekenis « la différance » is:o = doelt op het gedifferentieerd-zijn van de taal zelf:

36

Page 37: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

Doelt op de dynamische structuur van differentialiteit die aan de basis ligt van elke betekenisproductie.

o = het verschillen van betekenaars waardoor eindeloze verwijzingsrelaties gegenereerd worden, die verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de betekenis.

=> het betekent het uitstel dat ervoor zorgt dat er altijd vooruitgelopen wordt op betekenis, of dat betekenis post factum hersteld wordt.

=> la différance is het fenomeen van ‘uitstel’ of ‘vertraging’ in de betekenisproductie, zodat we verplicht zijn betekenis te anticiperen naar de toekomst en/of betekenis te corrigeren naar het verleden.

o ! Beide aspecten, verschil en uitstel gaan samen; door de principiële niet-afsluitbaarheid van de differentiële verwijzingsrelaties is het proces van betekening een dynamisch gebeuren dat nooit afgesloten kan worden.

Dit betekent dat elke betekening definitief wordt uitgesteld. o Op die manier verschijnt la différance als de transcendentale mogelijkheidsvoorwaarde van elke

betekenisproductie. Maar tegelijk is la différance oorzaak van onvermijdelijke betekenisinstabilitieit.

o Différance uitgelegd aan de hand van de notie van het spoor. Aangezien elk element van het differentiële systeem van de taal zijn identiteit ontleent aan het

verschil met andere elementen is elk element gemarkeerd door wat het zelf niet is: het draagt daarvan het spoor.

Alle elementen van het systeem zijn in die zin bundels van dergelijke sporen. Die sporen zijn de sporen van de afwezigheid van anderen elementen. Ze zijn echter niet afwezig in de zin dat ze ergens anders aanwezig zouden zijn. Ook zij bestaan uit sporen. In die zin is elk spoor een spoor van een ander spoor.

o => er is geen enkel element ergens aan- of afwezig, er zijn slechts sporen. In die notie van ‘spoor’ vervat Derrida:

1. De aanwezigheid van het andere in hetzelfde2. Een aanwezigheid van het andere die constitutief is voor hetzelfde3. Een aanwezigheid die bovendien gedacht wordt als een afwezigheid (spoor)

! Aan de ene kant belichaamt het spoor de idee van différance en aan de andere kant draagt het spoor ook het idee van supplement in zich

4.3.2.5 De tekstualiteit van de wereld De grondstructuur van de taal die Derrida op het spoor komt heeft fundamentele gevolgen:

1. Hij concludeert dat een teken alleen maar bestaat in en door het netwerk van verwijzingen en verschillen.2. Een teken is steeds beladen met andere betekenissen, zo krijgt het dus een sediment van vroegere

betekenissen. Bv. het woord “fuhrer” dat gewoonweg “leider” betekent.

3. Een betekenis van een woord ligt niet vast => we zullen nooit een onmiddellijke toegang hebben tot de dingen achter de woorden of m.a.w.

woorden en tekens stellen de dingen niet aanwezig, maar houden integendeel precies hun afwezigheid in stand.

! Taal is een schitterend vermogen om te denken en om zich te uiten maar tegelijk sluit ze principieel de toegang tot de dingen af.

We zijn aangewezen op het gebruik van woorden en tegelijk ontglippen de dingen ons juist doordat we woorden gebruiken.

Doordat Derrida stelt dat er niet zoiets is als een vast punt naar waar de waarheid verwijst, keert hij zich tegen de aanwezigheidsfilosofie die pretendeert aanspraak te maken op de waarheid:

o Hij ontmaskert de oude metafysische termen als pure constructies van de taal, tekens die door hun plaats in het systeem, door sedimentatie en herbezetting een betekenis hebben gekregen.

o Die betekenis kunnen ze door de dynamiek van het systeem ook niet meer opnieuw verliezen. Tegenover die traditionele opvattingen stelt Derrida dat er niets is buiten de tekst.

Daarmee wil hij zeggen dat alles wat de mens denkt en doet tekstueel is en dat er niet zoiets bestaat als een vaste waarheid.

Dit komt doordat waarheid iets is wat aan een bepaalde constellatie van tekens en betekenissen wordt toegekend.

Model van het boek (zie Hegel) model van de schriftuur (de tekst als een open geheel van betekenissen, waarin zich voortdurend nieuwe perspectieven aandienen, elke keer als de tekst gelezen wordt)

37

Page 38: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

o ! Paradigmawissel heeft als bijkomende implicatie dat alles tekstueel is en dat een tekst altijd al begonnen is en eigenlijk geen duidelijk begin- en eindpunt heeft (eindeloosheid van tekst).

Deel 2: Hedengdaagse visie op wetenschap & samenleving4.4 Vrijheid en Samenleving

Dit deel draait rond de vraag of de vrijheid van het individu wel samengaat met het leven in gemeenschap? Binnen de filosofie zijn er verschillende visies hierover:

1. Sommige gaan ervan uit dat de mens pas echt vrij is, doordat hij/zij deel uitmaakt van een (vrije) samenleving.

Het komt er dan enkel op neer om de samenleving zo in te richten dat die menselijke vrijheid ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt.

2. Sommigen stellen dat de mens van nature vrij is en dat de samenleving veeleer een beperking vormt voor die individuele vrijheid.

3. Sommigen zijn ervan overtuigd dat de vrijheid van het individu afhankelijk is van der erkenning die dat individuele beurt valt binnen de samenleving waarvan hij/zij deel uitmaakt.

4.4.1 Isaih Berlin Berlin is ervan overtuigd dat de ultieme waarden die iemand onderschrijft, nooit afdoende gefundeerd kunnen

worden. o We kunnen zijn positie omschrijven als iemand die stelt dat samenlevingen gekenmerkt worden door

uiteenlopende en per definitie conflicterende waarden en idealen. o Daartegenover stelt Berlin ook dat er zoiets bestaat als een universele menselijke natuur die dan garant staat

voor een universele minimale moraal. Berlin staat zowel kritisch ten opzichte van de verhouding individu-samenleving die heerste in de ME (individu als

sociaal atoom) als dat dat heerste in de moderniteit (universalisme en kosmopolitisme). o Berlin gelooft dat elk individu pas individu is krachtens het lidmaatschap van een gemeenschap. o Daarom hecht Berlin bijzonder veel belang aan de erkenning van de culturele eigenheid en traditie. o Mensen moeten hun culturele identiteit weerspiegeld kunnen zien in de politieke en maatschappelijke

instellingen van de samenleving. (Hij onderschrijft dus het belang van een natiestaat) In zijn boek two concepts of liberty maakt Berlin een onderscheid tussen:

1. Negatieve vrijheid = het niet door anderen verhinderd worden om te doen wat men wil doen (vrijheid als niet-inmening).

2. Positieve vrijheid = het lot in eigen handen hebben en zelf bepalen hoe hun leven en dat van de samenleving eruit ziet (vrijheid tot zelfrealisatie).

! Positieve vrijheid staat niet gelijk aan willekeur maar aan een vrijheid waarbij het ideaal van het mens-zijn en de gemeenschap voorop staat en erin bestaat om onszelf en de gemeenschap in overeenstemming met dat ideaal gestalte te geven.

Binnen de negatieve vrijheid kunnen we een pleidooi zien voor tolerantie en pluralisme; iedereen moet immers het recht krijgen om te leven volgens zijn eigen voorkeuren en eigen waarden en normen.

o Dit is de taak van de gemeenschap/de staat om erop toe te zien dat dit mogelijk is. o Zij moet een samenleving creëren waarin ieder individu de gelegenheid heeft om de eigen individuele

doeleinden na te streven. o We merken op dat dit vrijheidsbegrip samenvalt met het traditionele liberale vrijheidsbegrip en als doel heeft

om het individu te beschermen tegen de (over)macht van de staat. o Vanuit dit perspectief is het individu dus vrijer naarmate het een grotere handelingsruimte tot zijn

beschikking heeft en dus onttrokken is aan de machtsgreep van de overheid. Binnen de positieve vrijheid is er een onderscheid tussen:

1. Het ‘hogere’ zelf & het ‘lagere’ zelf

38

Page 39: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

… waarbij het ideaal appelleert aan het hogere zelf dat dan op zijn beurt het lagere zelf ertoe moet brengen om naar dat ideaal te leven. Vrijheid is dan de mogelijkheid om het ideaal het verwerkelijken.

Wat de verhouding van de macht van de gemeenschap/overheid betreft staan de twee visies op vrijheid lijnrecht tegenover elkaar:

1. Negatieve vrijheid is gericht op het begrenzen van de invloed van de gemeenschap en het inperken van de uitoefening van haar macht tegenover een individu.

2. Positieve vrijheid bestaat erin dat het individu de doeleinden van de gemeenschap en de objectieven van de politieke macht mee bepaalt en zich vervolgens inschrijft in de realisatie ervan.

Het is voor een teveel aan positieve vrijheid waarvoor Berlin ons waarschuwt, hij verwijst naar de geschiedenis:o Er is al te vaak ontsporing geweest omdat men meende in naam van het hogere vrijheidsideaal mensen te

mogen dwingen om mee te stappen in de realisatie van de door hen geziene ideale maatschappij (met de bijhorende intolerantie, onderdrukking, dood en vernieling)

Berlin pleit ervoor om positieve vrijheid altijd gepaard te laten gaan met een gewaarborgde hoeveelheid negatieve vrijheid m.a.w. voor alles moet de negatieve vrijheid van het individu gewaarborgd worden.

! Hiermee is er niets gezegd over de concrete organisatie of de aard van het staatsbestuur, het zegt niets over het democratische gehalte.

4.4.2 Charles Taylor Wijst erop dat het zelfverstaan van de hedendaagse mens momenteel met een crisis te kampen heeft.

o Die crisis is paradoxaal omdat in de geschiedenis zelfreflectie en zelfontplooiing nog nooit zo’n cruciale rol gespeeld hebben in de maatschappij en de filosofie, en tegelijk is de mens nog nooit zo onzeker geweest over zijn identiteit en over de rol van het subject in de werkelijkheid.

Taylor stelt dat de identiteit zich niet kan ontplooien zonder dat ze ingebed is in een ruimere structuur. o Hij spreekt van een inescapable framework waaronder hij een kader dat ons bestaan structureert en houvast

biedt, verstaat. o De constitutie van de identiteit kan niet zonder degelijk symbolisch kader en dat kader is altijd ruimer of het

individuele. o Autonomie en zelfbepaling kunnen dus niet bestaan zonder dat mensen binnen een bepaalde gemeenschap

een bepaald wereldbeeld delen. De basis van onze identiteit is dus een inescapable framework, op grond waarvan wij waardeoordelen vormen en dat

ons aanzet tot handelen. o Die individuele identiteit veronderstelt dus altijd al een leven binnen de gemeenschap en de daarin gedeelde

waarden en tradities. o Uit die gedeelde horizon vloeien vormen van verbondenheid en solidariteit voort die tegelijk constitutief zijn

voor de manier waarop we onszelf verstaan. De manier van ‘identiteit’ in vullen is doorheen de tijd drastisch verandert:

1. Premoderne cultuur : werd de identiteit voor de individuen ingevuld en was dat dus niets wat ze persoonlijk moesten invullen.

2. Moderne cultuur : de identiteit wordt steeds meer en meer opgevat al iets wat het individu zichzelf aan meet. Die mentaliteitsverandering moet gezien worden binnen zijn bredere maatschappelijke

veranderingen: De loskoppeling van het individuele & de mts’e rand die iemand kon bekleden. De maatschappij kreeg een steeds geëgaliseerd karakter met als gevolg dat mensen nu zelf hun leven

gestalte moesten geven/zichzelf uitvinden. ! Toch is het individu niet almachtig want een belangrijke tendens die meespeelt terwijl de identiteit

gevormd wordt is het verlangen om erkend te worden door anderen. Dit was vroeger ook zo maar dit werd pas een problematiek vanaf dat zelfbepaling de norm was

omdat vanaf dan de identiteit ook op weigering kon botsen. Door die invulling van de eigen identiteit is de mens het inescapeble framework uit het oog verloren en stellen

sommigen zelfs dat het niet bestaat. o In de moderniteit vormen rechten niet langer uitdrukkingen van legale privilegies van bepaalde individuen

die eventueel opnieuw kunnen worden ingetrokken, maar het begrip is verruimd tot universeel geldende rechten, die voor alle individuen identiek gelden en waaraan men nooit afbreuk mag doen.

Ze zijn enkel en alleen gefundeerd in de redelijkheid van het subject.o De identiteitscrisis is precies te wijten aan het ahistorische en contextloze karakter van de waarden,

houdingen en overtuigingen waarmee we onze identiteit verbinden. Doordat de moderne mens dit alles heeft weggenomen uit het kader waarin alles juist betekenis

krijgt heeft dit een visie op het individu gecreëerd als maatschappelijk atoom dat enkel toevlucht

39

Page 40: wiki.foso.be  · Web view3.2 David Hume (radicaal scepticisme) Vindt dat empirisme van dingen uitgaat die niet kunnen bewezen worden Een mind met ideas & daarbuiten een realiteit

zoekt in de gemeenschap omwille van zijn eigenbelang en omwille van zoveel mogelijk nut voor zoveel mogelijk mensen.

De samenleving groeit m.a.w. uit tot een geheel van neutrale, waardevrije procedures die dienen om de omgang van de atomaire subjecten te coördineren en zo conflicten te vermijden.

Het probleem hiermee is dat de opvatting van het goede geen eenheid meer vertoont en dat het grote kader gefragmenteerd geraakt is.

o Daardoor zijn we gedwongen om keer op keer de basis van onze identiteit aan anderen uit te leggen. o Door te weigeren om het IF te erkennen zijn we niet meer in staat om conflicten te neutraliseren. o Dit komt doordat onze identiteit gebaseerd is op brokstukken van premoderne tradities en juist door het

verlies aan samenhang tussen die brokstukken zijn de residuen conflictueus geworden.

40