WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en...

78
167 Starten en rijden Rijden en bedienen STUURSLOT WAARSCHUWING Nadat het stuurslot is geactiveerd, is het onmogelijk om het voertuig te besturen. Verwijder de contactsleutel NIET als het voertuig in beweging is. Voorzichtig: De transmissiehendel MOET, voordat de contactsleutel kan worden verwijderd, in de parkeerstand ('P') worden gezet. Als de contactsleutel niet wordt verwijderd, wordt de accu continu langzaam ontladen waardoor die uiteindelijk geheel leeg zou kunnen zijn. Het contactslot en het stuurslot bevinden zich in de zijkant van de stuurkolomkap. Stuurslot loszetten Steek de sleutel in het contactslot en draai de sleutel naar stand 'I'. Als de sleutel niet kan worden rondgedraaid dan moet het stuurwiel, terwijl tegelijkertijd aan de sleutel wordt gedraaid, iets naar links of naar rechts worden bewogen. Het stuurslot vastzetten Verwijder de contactsleutel uit het contactslot. Het slot kan nu worden geactiveerd. Draai het stuurwiel rond tot het stuurslot gaat werken. CONTACTSLOT De gecombineerde schakelaar wordt gebruikt voor het bedienen van het stuurslot, de elektrische circuits en de startmotor: Stand 0 Stuurslot vergrendeld. Sommige verlichtingscircuits zullen functioneren, inclusief stadslichten en gevarenknipperlichten. Zolang de bestuurdersdeur open staat, functioneert de stoelgeheugen-faciliteit. Stand 'I' Stuurslot ontgrendeld. Nu kunnen de klok, de geluidsinstallatie en de sigarettenaansteker worden geactiveerd. De wissers/sproeiers werken. Stand 'II' Alle instrumenten, waarschuwingslampjes en elektrische circuits kunnen worden gebruikt. Stand 'III' Nu wordt aangevangen met de procedure voor het starten van de motor. Opmerking: Vergeet niet dat alle elektrische functies van stand 'I' gedurende het starten van de motor zullen worden onderbroken. N.B. De motor kan pas worden gestart als de transmissiehendel eerst in de parkeerstand ('P') of neutraalstand ('N') is gezet. LAN0238G

Transcript of WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en...

Page 1: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Starten en rijden

R

Rijden en bedienen

STUURSLOT

WAARSCHUWINGNadat het stuurslot is geactiveerd, is het onmogelijk om het voertuig te besturen. Verwijder de contactsleutel NIET als het voertuig in beweging is.

Voorzichtig: De transmissiehendel MOET, voordat de contactsleutel kan worden verwijderd, in de parkeerstand ('P') worden gezet. Als de contactsleutel niet wordt verwijderd, wordt de accu continu langzaam ontladen waardoor die uiteindelijk geheel leeg zou kunnen zijn.

Het contactslot en het stuurslot bevinden zich in de zijkant van de stuurkolomkap.

Stuurslot loszettenSteek de sleutel in het contactslot en draai de sleutel naar stand 'I'. Als de sleutel niet kan worden rondgedraaid dan moet het stuurwiel, terwijl tegelijkertijd aan de sleutel wordt gedraaid, iets naar links of naar rechts worden bewogen.

Het stuurslot vastzettenVerwijder de contactsleutel uit het contactslot.

Het slot kan nu worden geactiveerd. Draai het stuurwiel rond tot het stuurslot gaat werken.

CONTACTSLOTDe gecombineerde schakelaar wordt gebruikt voor het bedienen van het stuurslot, de elektrische circuits en de startmotor:

Stand 0

• Stuurslot vergrendeld.

• Sommige verlichtingscircuits zullen functioneren, inclusief stadslichten en gevarenknipperlichten.

• Zolang de bestuurdersdeur open staat, functioneert de stoelgeheugen-faciliteit.

Stand 'I'

• Stuurslot ontgrendeld.

• Nu kunnen de klok, de geluidsinstallatie en de sigarettenaansteker worden geactiveerd.

• De wissers/sproeiers werken.

Stand 'II'

• Alle instrumenten, waarschuwingslampjes en elektrische circuits kunnen worden gebruikt.

Stand 'III'

• Nu wordt aangevangen met de procedure voor het starten van de motor. Opmerking: Vergeet niet dat alle elektrische functies van stand 'I' gedurende het starten van de motor zullen worden onderbroken.

N.B. De motor kan pas worden gestart als de transmissiehendel eerst in de parkeerstand ('P') of neutraalstand ('N') is gezet.

LAN0238G

167

Page 2: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Starten en rijden

L

STARTEN - Modellen met benzinemotor

WAARSCHUWINGNooit starten of de motor laten draaien in een ongeventileerde ruimte - uitlaatgassen zijn giftig en bevatten koolmonoxide. Hierdoor kan bewusteloosheid worden veroorzaakt. Uitlaatgassen kunnen zelfs fataal zijn.

Als de motor niet aanslaat kan door de startmotor te blijven gebruiken, de katalysator worden beschadigd door niet-verbrande brandstof.

1. Controleer of de parkeerrem is geactiveerd en of de transmissiehendel in de parkeerstand ( 'P') of neutraalstand ( 'N') staat.

2. Alle elektrische uitrusting die niet hoeft te worden gebruikt, afzetten.

3. Draai het contactslot naar stand 'II' en vervolgens naar stand 'III'. Onmiddellijk loslaten. De startmotor wordt automatisch uitgeschakeld zodra de motor aanslaat. Tijdens het starten mag het gaspedaal NOOIT worden ingedrukt.

N.B. De waarschuwingslampjes voor de acculading en oliedruk dienen uit te gaan zodra de motor loopt.

Koude klimatenIn zeer koude klimaten is het mogelijk dat het oliedruk-waarschuwingslampje pas na een paar seconden uit gaat. Vanzelfsprekend zal het bij dergelijke lage temperaturen ook langer duren voordat de motor aanslaat. Bij -25°C is het mogelijk dat de startmotor langer (soms zelfs 30 seconden) ononderbroken moet worden gebruikt voordat de motor aanslaat. Om deze reden dient ervoor te worden gezorgd dat alle niet-essentiële elektrische uitrusting wordt uitgezet om, ten behoeve van het starten, over het maximum accuvermogen te kunnen beschikken.

Nadat de motor is gestartZorg ervoor dat de parkeerrem stevig is geactiveerd EN dat HET REMPEDAAL stevig is ingedrukt. Terwijl de transmissiehendel uit de neutraalstand ('N') of de parkeerstand ('P') wordt bewogen mag het gaspedaal niet worden ingedrukt. Door een vergrendeling wordt deze beweging onmogelijk gemaakt als het rempedaal niet wordt ingedrukt.

168

Page 3: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Starten en rijden

R

STARTEN - Modellen met dieselmotor

WAARSCHUWINGNooit starten of de motor laten draaien in een ongeventileerde ruimte - uitlaatgassen zijn giftig.

WAARSCHUWINGDe dieselmotor mag nooit sneller draaien dan stationair tot het oliedruk-waarschuwingslampje uit gaat. Hierdoor wordt gegarandeerd dat de lagers van de motor en de turbocompressor voordat op snelheid wordt gereden, voldoende worden gesmeerd.

Laat de motor dus ook ALTIJD 10 seconden lang stationair draaien voordat die wordt afgezet.

Voorzichtig: Als de startmotor ononderbroken wordt gebruikt, zal hierdoor niet alleen de accu worden ontladen, maar is het tevens mogelijk dat de startmotor wordt beschadigd.

1. Controleer of de parkeerrem is geactiveerd en of de transmissiehendel in de parkeerstand ('P') of neutraalstand ('N') staat.

2. Zet alle niet-essentiële elektrische uitrusting uit.

3. Steek de contactsleutel in het contactslot en draai die naar stand 'II'. Wacht tot het waarschuwingslampje voor de gloeistiften uit gaat.

4. Draai de sleutel naar stand 'III'. Onmiddellijk loslaten. De startmotor wordt automatisch uitgeschakeld zodra de motor aanslaat. Tijdens het starten mag het gaspedaal NOOIT worden ingedrukt.

N.B. De tijd dat u moet wachten fluctueert met de temperatuur van de motorkoelvloeistof (als de motor warm is zal het gloeistift-waarschuwingslampje vrijwel onmiddellijk uit gaan. Het is zelfs mogelijk dat dit geheel niet gaat branden).

In gematigde klimaten mag NOOIT langer dan 10 seconden worden gestart. Als de motor niet aanslaat, afzetten en 10 seconden wachten.

N.B. De waarschuwingslampjes voor de acculading en oliedruk dienen uit te gaan zodra de motor loopt.

Koude klimatenIn zeer koude klimaten is het mogelijk dat het oliedruk-waarschuwingslampje pas na een paar seconden uit gaat. Vanzelfsprekend zal het bij dergelijke lage temperaturen ook langer duren voordat de motor aanslaat. Bij -25°C is het mogelijk dat de startmotor langer (soms zelfs 30 seconden) ononderbroken moet worden gebruikt voordat de motor aanslaat. Om deze reden dient ervoor te worden gezorgd dat alle niet-essentiële elektrische uitrusting wordt uitgezet om, ten behoeve van het starten, over het maximum accuvermogen te kunnen beschikken.

Nadat de motor is gestartZorg ervoor dat de parkeerrem is geactiveerd EN dat HET REMPEDAAL stevig is ingedrukt. Terwijl de transmissiehendel uit de neutraalstand ('N') of de parkeerstand ('P') wordt bewogen mag het gaspedaal niet worden ingedrukt. Door een vergrendeling wordt deze beweging onmogelijk gemaakt als het rempedaal niet wordt ingedrukt.

169

Page 4: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Starten en rijden

L

ALGEMEEN ADVIES OVER RIJDEN MET UW VOERTUIG

Instrumenten en waarschuwingslampjes

Voorzichtig: Vooral de rode waarschuwingslampjes zijn van essentieel belang en wijzen altijd op een storing. Ziet u een rood waarschuwingslampje, het voertuig altijd onmiddellijk stilzetten, deskundige hulp inroepen en dan eventueel doorrijden.

In het geval van de parkeerrem is het bovenstaande uitsluitend van toepassing als het voertuig in beweging is, terwijl het waarschuwingslampje brandt.

Voordat u wegrijdt is het belangrijk dat u volledig op de hoogte bent van het functioneren en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94.

Bekrachtigde stuurinrichting

N.B. Stuurbekrachtiging kan alleen worden geleverd als de motor loopt. Als de motor niet loopt zal voor de besturing van het voertuig een veel grotere krachtsinspanning noodzakelijk zijn.

WarmdraaienUit oogpunt van brandstofzuinigheid en met het oog op de lagere motorslijtage verdient het aanbeveling om direct met het voertuig te gaan rijden. Vergeet echter niet dat hard accelereren of "zwoegen" van de motor voordat de normale bedrijfstemperatuur is bereikt, kan leiden tot beschadiging van de motor.

Als de motor koud is, zijn de stationaire motortoerentallen hoger dan normaal. Onder dergelijke omstandigheden moet het rempedaal worden gebruikt om het voertuig tijdens stationair onder controle te houden tot de motor de bedrijfstemperatuur heeft bereikt en op normaal toerental draait. Vergeet echter nooit om manoeuvres met het voertuig extra voorzichtig uit te voeren.

Voertuig - hoogte

Voorzichtig: De totale hoogte van uw voertuig is groter dan die van conventionele personenauto's; zie AFMETINGEN, 331. Houd altijd rekening met de hoogte van uw voertuig en controleer of u genoeg ruimte heeft voordat u onder lage doorgangen rijdt. Dit is vooral belangrijk als het voertuig is voorzien van een imperiaal of als het zonnedak open is gekanteld.

170

Page 5: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Starten en rijden

R

Stabiliteit van het voertuig

WAARSCHUWINGKleine bedrijfsauto's slaan beduidend vaker om dan andere soorten voertuigen. Daar deze voertuigen zijn ontworpen om in het terrein te worden gebruikt, beschikken ze over een hogere bodemvrijheid en dus ook een hoger zwaartepunt. Volgens sommigen leidt een hoger zwaartepunt tot een hoger risico van omkantelen van het voertuig. Eén van de voordelen verbonden aan voertuigen met grote bodemvrijheid, is een beter zicht op de weg waardoor de bestuurder eventuele problemen goed kan inschatten. Een andere factor waarvan is gebleken dat hierdoor het risico van omkantelen van het voertuig aanzienlijk wordt vergroot, wordt gevonden in onofficiële modificaties van het voertuig zoals banden met onjuiste specificaties, te grote banden, hoger zetten van de carrosserie, onjuiste veren/schokdempers, onjuiste belading van het voertuig en/of trekken van een aanhanger. Naar aanleiding van gegevens over ongevallen op de weg blijkt echter dat bij omkantelen van het voertuig het gedrag van de bestuurder een grotere rol speelt dan het hoge zwaartepunt van het voertuig. De belangrijkste en meest effectieve maatregel die een bestuurder kan nemen met het doel het risico van letsel of overlijden bij alle botsingen inclusief omkantelen van het voertuig te verminderen, is ALTIJD DE AUTOGORDEL GEBRUIKEN en alle kinderen op de juiste manier in speciale kinderstoeltjes op de achterbank te laten plaatsnemen. Een botsing waarbij het voertuig omkantelt is voor een inzittende die geen autogordel draagt, veel eerder fataal dan voor een inzittende die wel een autogordel draagt.

Door het treffen van andere maatregelen kan het risico van letsel of overlijden door botsingen of omkantelen van het voertuig, aanzienlijk worden verminderd; deze zijn:

• Beperk de snelheid. Wettelijke maximum snelheden mogen nooit worden overschreden. Als dit door het verkeer, het weer, de weg of andere omstandigheden wordt bepaald, moet altijd langzamer worden gereden dan deze maximum snelheden. Gebruik altijd gezond verstand en uw eigen beoordelingsvermogen.

• Neem bochten met redelijke snelheden en zorg ervoor dat niet onnodig wordt afgeremd.

• Rijd defensief. Let op het verkeer, de weg en de weersomstandigheden. Vermijd riskant gedrag zoals bumperkleven, snel wisselen van rijbaan of abrupte manoeuvres.

• Ga er altijd vanuit dat voetgangers of andere bestuurders fouten zullen maken. Anticipeer wat ze zouden kunnen doen. Bereid u voor op hun fouten.

• Vermijd afleidingen zoals oproepen via uw autotelefoon, lezen, eten, drinken of zoeken naar voorwerpen op de vloer.

• Voordat van rijstrook wordt veranderd, moet u eerst uw spiegels controleren en de richtingsverandering aangegeven met de richtingaanwijzers.

• Houd altijd rekening met onverwachte gebeurtenissen zoals plotseling afremmen.

• Rijd nooit met het voertuig als u alcohol heeft gedronken, als u zich slaperig of moe voelt, of als u medicijnen heeft ingenomen waardoor uw beoordelingsvermogen, reflexen of oplettendheid negatief worden beïnvloed.

171

Page 6: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Starten en rijden

L

WAARSCHUWINGVaak kantelen voertuigen om als de bestuurder tracht om een voertuig weer terug op de weg te brengen nadat een paar of alle wielen op de schouder van de weg zijn gekomen en vooral als de schouder niet is verhard. Komt u in een dergelijke situatie, dan dient scherp of abrupt sturen en/of afremmen te worden voorkomen om de weg weer te bereiken. In plaats daarvan moet het voertuig zoveel als veilig mogelijk is worden vertraagd voordat wordt getracht om weer op de weg te gaan rijden. Bij het oprijden van de weg moeten de wielen ook zoveel mogelijk recht vooruit worden gehouden.

Panne - veiligheidAls uw voertuig op de weg panne ontwikkelt:

• Als geen inbreuk wordt gemaakt op de wegveiligheid en de verkeerscondities, moet het voertuig altijd uit de hoofdrijstrook en bij voorkeur zo ver mogelijk aan de kant van de weg tot stilstand worden gebracht. Krijgt u panne op de snelweg parkeer dan zo ver mogelijk rechts op de vluchtstrook.

• Zet de gevarenknipperlichten aan.

• Beschikt u over een gevarendriehoek of een amber knipperlicht plaats die driehoek of dat knipperlicht op een ruime afstand achter uw voertuig zodat ander verkeer wordt geattendeerd op uw moeilijkheden (in bepaalde landen en vooral in Nederland is dit wettelijk verplicht).

• Overweeg om de passagiers te laten uitstappen via de deuren aan de andere kant van de verkeersstroom. Vervolgens dienen de passagiers zich naar een veilig gebied te begeven dat zich uit de buurt bevindt van het voertuig. Dit is bedoeld als voorzorgsmaatregel ter bescherming van de passagiers als uw voertuig eventueel wordt geraakt door een ander voertuig.

BrandstofzuinigheidHet brandstofverbruik wordt beïnvloed door twee belangrijke factoren:

• Het onderhoud van uw voertuig.

• Rijden met uw voertuig.

Optimale brandstofzuinigheid is uitsluitend mogelijk als uw voertuig wordt onderhouden conform de onderhoudsschema's van de fabrikant.

Aspecten zoals de conditie van het luchtfilter-element, de bandenspanningen en de wieluitlijning hebben een belangrijke invloed op het brandstofverbruik. Uw rijstijl blijft echter altijd het belangrijkst. Met behulp van de volgende tips zult u zuiniger en vrijwel zonder moeilijkheden van uw voertuig kunnen genieten:

• Korte ritten waarbij vaak wordt gestopt en gestart, zoveel mogelijk vermijden.

• Rijd langzaam en rustig weg en vermijd een snelle start.

• Nooit langer dan absoluut noodzakelijk is, in de lagere versnellingen rijden.

• Voorzichtig vertragen en plotseling en zwaar remmen voorkomen.

• Houd rekening met onverwachte situaties en zorg ervoor dat u uw snelheid ruim van te voren kunt aanpassen.

• Kies de neutraalstand als het voertuig in het verkeer stilstaat teneinde de brandstofzuinigheid en de prestaties van de airco te verbeteren.

172

Page 7: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Starten en rijden

R

InrijdenDe betrouwbare werking en het goed lopen van uw voertuig gedurende de gehele technische levensduur zijn direct afhankelijk van het feit of alle systemen goed zijn ingelopen.Vooral de motor, de versnellingsbak, de remmen en de wielen/banden hebben tijd nodig om zich aan te passen aan de hoge vereisten die in het moderne verkeer nu eenmaal aan motorvoertuigen worden gesteld. Gedurende de eerste 800 km is het van het grootste belang dat u tijdens het rijden rekening houdt met het inrijproces en dat u zich houdt aan het volgende advies:• De MAXIMUM wegsnelheid dient beperkt

te blijven tot 110 km/u of 3.000 rpm. Ga met het voertuig rijden door het gaspedaal iets in te drukken. De motortoerentallen kunnen geleidelijk worden verhoogd nadat de inloopafstand is voltooid.

• NOOIT vol gas gebruiken en de motor ook nooit - ongeacht de gekozen versnelling - zwaar belasten. Door ons wordt aanbevolen dat gedurende het inrijden de sportfunctie NIET wordt gebruikt.

• NOOIT te snel optrekken en, behalve in noodgevallen, ook nooit zwaar afremmen.

• Nooit vergeten! Regelmatig onderhoud is essentieel teneinde er zeker van te kunnen zijn dat de remblokjes worden gecontroleerd op slijtage. Tevens dienen die periodiek te worden verwisseld zodat de veiligheid en de optimale prestaties op langere termijn gehandhaafd blijven.

OnderhoudsvereistenVoertuigen die onder ongunstige omstandigheden en vooral in stoffig, modderig of nat terrein worden gebruikt en voertuigen waarmee diepe stromen regelmatig worden doorwaden moeten vaker worden onderhouden. Vraag een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf om advies.

Na het doorwaden van zout water of een rit op zanderige stranden, moeten alle componenten onder het voertuig met een slang worden afgespoten. Ook moeten aangetaste carrosserie-panelen met zoet water worden afgespoten. Hierdoor zal het cosmetische uiterlijk van het voertuig beter worden beschermd, terwijl ook vermindering van de efficiënte werking van de parkeerrem wordt voorkomen.

Doorwade nVoorzichtig: De maximum geadviseerde doorwadingsdiepte bedraagt gewoonlijk 490 mm, maar kan worden verhoogd tot 540 mm door de rijhoogte in te stellen op de terrein-rijhoogte. Doorwaden van stromen of beken met een grotere doorwadingsdiepte dan de maximum geadviseerde doorwadingsdiepte, wordt niet aanbevolen.Het elektrische systeem kan ernstig worden beschadigd als het voertuig enige tijd stil blijft staan terwijl het waterpeil hoger is dan de deurdorpel.Zet de motor gedurende doorwaden nooit uit. Als de motor gedurende doorwaden afslaat, dan moet die onmiddellijk en zo snel mogelijk weer worden gestart. Laat het voertuig ook zo snel mogelijk controleren door een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf.Als, gedurende doorwaden, er redenen zijn om aan te nemen dat water de luchtinlaat van de motor is binnengedrongen, zet de motor dan onmiddellijk af. Laat het voertuig losslepen en afleveren bij een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf. Daar moet het voertuig worden gecontroleerd.

173

Page 8: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Starten en rijden

L

VOORDAT U IN HET TERREIN GAAT RIJDENVoordat u in het terrein gaat rijden is het absoluut essentieel dat onervaren bestuurders geheel bekend zijn met de bedieningsorganen van het voertuig. Dit geldt vooral voor de tussenbak-schakelaar, CommandShift, de afdalings-remregeling (HDC) en het terreinreactie-systeem ("Terrain Response").

Fundamentele informatie en rijtechnieken die in het terrein moeten worden toegepast kunnen worden gevonden in het handboek "Terreinrijden" dat online verkrijgbaar is op: http://www.ownerinfo.landrover.com

Het wordt ten sterkste aanbevolen dat iedereen die van plan is om in het terrein te gaan rijden, eerst noodzakelijke training ontvangt. Training is beschikbaar bij uw dichtstbijzijnde Land Rover Experience Centrum. Meer details zijn beschikbaar op: http://www.landroverexperience.com

HULPUITRUSTINGVoorzichtig: NOOIT hulpuitrusting gebruiken zoals roltestbanken die door slechts één of twee wielen van het voertuig worden aangedreven. Hierdoor kan de tussenbak ernstig worden beschadigd.

EMISSIE-REGELSYSTEEM

WAARSCHUWINGUitlaatdampen bevatten giftige stoffen. Inademen kan bewustzijnsverlies veroorzaken en kan zelfs dodelijk zijn.

• NOOIT met het voertuig rijden als de achterklep open staat.

• Het uitlaatsysteem mag NOOIT zodanig worden gemodificeerd dat dit af gaat wijken van het oorspronkelijke ontwerp.

• Lekken in het uitlaatsysteem moeten ALTIJD onmiddellijk worden gerepareerd.

• Heeft u de indruk dat uitlaatgassem doordringen in het interieur van het voertuig dan dient de oorzaak onmiddellijk te worden opgespoord. Ook zijn dan prompte reparaties essentieel.

Land Rover voertuigen zijn uitgerust met emissie- en brandstofdamp-regelsystemen waardoor wordt voldaan aan de wettelijke vereisten in vrijwel alle landen waar de voertuigen worden verkocht.

In vele landen is het eigenaars bij de wet verboden om uitrusting van de emissieregeling te modificeren of daaraan ondeskundig of onoordeelkundig veranderingen aan te brengen. Ook is het niet toegestaan om ongemachtigde vervanging of modificatie van deze uitrusting toe te staan. In dergelijke gevallen is het mogelijk dat zowel de eigenaar van het voertuig als de persoon waardoor de werkzaamheden werden uitgevoerd, in rechten worden vervolgd.

Het is belangrijk dat nooit wordt vergeten dat alle Land Rover dealers/geautoriseerde reparatiebedrijven op de juiste manier zijn uitgerust voor het uitvoeren van reparaties en onderhoud aan de emissieregeling van uw voertuig.

174

Page 9: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Vullen met brandstof

R

Vullen met brandstof

VEILIGHEID TIJDENS TANKEN

WAARSCHUWINGBenzinedampen zijn uiterst brandbaar en in beperkte ruimten zijn die ook bijzonder explosief.

Bij het aftanken altijd logische voorzorgsmaatregelen treffen:

• Zet de motor af.

• Zet alle mobiele telefoons uit.

• Nooit roken of een niet-afgeschermde vlam gebruiken.

• Nooit brandstof morsen.

• De tank niet overvullen.

• Plaats geen gevulde benzineblikken in het voertuig.

BRANDSTOFVULHALS

WAARSCHUWINGTeneinde te voorkomen dat een beperkte hoeveelheid brandstof plotseling naar buiten spuit onder invloed van te hoge druk in de brandstoftank, mag de vuldop NIET geheel worden verwijderd voordat die druk in de tank is opgeheven.

Let ook goed op de waarschuwingsetiketten die rond de vuldop zijn aangebracht.

De brandstofvuldop bevindt zich achter de rechter achterste wielkast. Een pijl op de brandstofmeter wijst naar die bepaalde kant van het voertuig.

Voorzichtig: De brandstofvulklep is voorzien van een vergrendeling die onder veerspanning staat. Forceerde klep nooit open. Als de vulklep wel open werd geforceerd, is het mogelijk dat die niet goed meer kan worden gesloten. Breng uw voertuig in dat geval, ter controle, naar een Land Rover dealer daar deze situatie kan zijn veroorzaakt door beschadigde of niet goed uitgelijnde componenten.

LAN0239G

175

Page 10: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Vullen met brandstof

L

Voorzichtig: Als de brandstofvuldop weer wordt geplaatst, moet altijd worden gecontroleerd of die wordt vastgedraaid tot de dop "klikt". Wordt dit niet gedaan dan is het mogelijk dat het motorwaarschuwingslampje gaat branden doordat de benzinedamp-emissies toenemen.

Druk terwijl het hele voertuig is ontgrendeld (alle deuren en de achterklep) op de linkerkant van de brandstofvulklep. De brandstofvulklep wordt dan geopend (zie inzet).

De brandstofvulklep springt naar buiten waardoor de vuldop zichtbaar wordt.

Draai de vuldop los en zet die op het uitsteeksel op de bovenkant van de scharnier van de brandstofvulklep.

Plaats het mondstuk van de slang (1) in de vulhals. Hierdoor wordt het onder veerspanning staande klepje (2) opzij gedrukt.

Nadat geheel is bijgetankt, moet het mondstuk worden verwijderd. Plaats de vuldop. Draai de kap rechtsom vast tot u die drie keer hoort klikken.

LAN0240G

LAN0241G

LAN0242G

1 2

176

Page 11: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Vullen met brandstof

R

TYPE BRANDSTOF

Brandstofspecificatie - benzinemotoren

Voorzichtig: Op voertuigen met benzinemotor die zijn voorzien van een katalysator kan de katalysator ernstig worden beschadigd als LOODHOUDENDE brandstof wordt gebruikt!

Zie MOTOREN, 327

In het buitenland wordt niet altijd benzine met hetzelfde octaangetal (RON) of van hetzelfde type verkocht.

Gedurende productie worden motoren afgesteld op de brandstof die over het algemeen overal beschikbaar is in het land waarvoor het voertuig bestemd is. Indien een voertuig echter later wordt geëxporteerd naar een ander land, of als dit wordt gebruikt voor reizen van en naar dergelijke landen, dient de eigenaar op de hoogte te zijn van het feit dat de beschikbare brandstof niet overeenkomt met de specificaties van de motor.

Uw motor kan op brandstof met een lager octaangetal draaien. Dit gaat echter ten koste van de prestaties en de brandstofzuinigheid.

Als benzine met een lager octaangetal dan 91 RON wordt gebruikt, kan dit ernstig, hardnekkig en zwaar "pingelen" van de motor veroorzaken (een metaalachtig tikkend geluid). In ernstige gevallen kan dit leiden tot beschadiging van de motor.

In twijfelgevallen dient ter plaatse advies te worden ingewonnen.

Als zwaar pingelen wordt geconstateerd terwijl toch brandstof met het juiste octaan-getal wordt gebruikt of als dit fenomeen wordt waargenomen gedurende constante snelheden op goede wegen, dient u voor advies contact op te nemen met uw Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf.

N.B. Af en toe licht pingelen bij acceleratie of het oprijden van hellingen, is acceptabel.

Brandstofspecificatie - dieselmotoren

Voorzichtig: Het maximum toegestane bio-dieselmengsel bedraagt 5%. Conform specificatie EN590.

Zie MOTOREN, 327

Voorzichtig: Als de brandstoftank abusievelijk wordt gevuld met benzine, is het ESSENTIEEL dat VOORDAT de motor wordt gestart, contact wordt opgenomen met uw Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf!

De kwaliteit van de dieselbrandstof (Derv) kan tussen de verschillende landen afwijken. Gebruik dus uitsluitend schone brandstof van een goede kwaliteit. Het is belangrijk dat het zwavel-gehalte van de dieselbrandstof niet hoger is dan 0,3%. In Europa voldoet alle dieselbrandstof aan deze limiet. In andere landen kunt u dit echter controleren bij uw leverancier.

In landen waar het zwavelgehalte hoger is dan 0,3%, zullen de motorolie en het filter vaker moeten worden verwisseld.

177

Page 12: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Vullen met brandstof

L

VULLEN MET BRANDSTOF

WAARSCHUWINGTracht NOOIT om de tank verder te vullen dan de maximum inhoud. Als het voertuig op een helling, in direct zonlicht of bij hoge buitentemperaturen zal worden geparkeerd is het mogelijk dat door het uitzetten van de brandstof, brandstof naar buiten stroomt.

Brandstofpompen van benzinestations zijn uitgerust met een automatische uitschakeling zodat geen brandstof wordt gemorst. Vul de tank tot de benzine/dieselpomp automatisch afslaat. Tracht NOOIT om de tank te vullen tot voorbij dit punt.

Voertuigen met dieselmotorAls op tankstations dieselpompen voor commerciële voertuigen worden gebruikt waarmee de tank sneller wordt gevuld, is het mogelijk dat de pomp eerder afslaat en dat brandstof wordt gemorst.

LEGE BRANDSTOFTANKVoorzichtig: RIJ DE BRANDSTOFTANK NOOIT HELEMAAL LEEG.

Gebeurt dat wel dan is het mogelijk dat de motor overslaat waardoor de motor, de katalysator of de brandstofpomp kan worden beschadigd.

N.B. Als de tank van het voertuig wordt leeggereden, moet minimaal 4 liter brandstof worden toegevoegd voordat de motor opnieuw kan worden gestart. Onder bepaalde omstandigheden is het noodzakelijk om een korte afstand (typisch 1,6 - 5 km) af te leggen voordat de aanwezigheid van de toegevoegde brandstof door de controlesystemen van het voertuig kan worden geregistreerd.

BRANDSTOFTOEVOER-ONDERBREKINGSSYSTEEMBij een ongeval is het mogelijk dat door het SRS-systeem (airbag-systeem) de brandstofpomp - afhankelijk van de ernst en het type botsing - buiten werking wordt gesteld.

In dat geval moet het systeem worden teruggesteld voordat wordt getracht om de motor te starten.

Terugstellen van het brandstoftoevoer-onderbrekingssysteem

WAARSCHUWINGOm brand- of letselrisico te vermijden, mag de brandstoftoevoer-onderbreking niet worden teruggesteld als u brandstof waarneemt of ruikt.

Wordt geen brandstoflek geconstateerd, dan kan het systeem als volgt worden teruggesteld:

1. Zet het contactslot in stand '0' en wacht 1 minuut.

2. Zet het contactslot in stand 'II' en wacht 30 seconden.

3. Voer een extra controle uit op brandstoflekkages.

4. Als geen lek wordt gevonden, kan de motor normaal worden gestart.

KATALYSATOR

WAARSCHUWINGDe temperaturen van uitlaatsystemen kunnen zeer hoog oplopen - Parkeer NOOIT zodanig dat brandbaar materiaal, zoals droog gras of bladeren, in contact kan komen met het uitlaatsysteem.

Voorzichtig: Katalysators kunnen door incorrect gebruik makkelijk worden beschadigd, vooral als de verkeerde brandstof wordt gebruikt of als de motor overslaat.

178

Page 13: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Parkeerhulp (PDC)

R

Parkeerhulp (PDC)

GEBRUIKEN VAN PARKEERHULP (PDC)Voorzichtig: De parkeerhulp (PDC) is uitsluitend een hulpsysteem waardoor richtlijnen worden gegeven. Het blijft de verantwoordelijkheid van de bestuurder om eventuele obstakels op te merken en de afstand tussen het voertuig en dergelijke obstakels in te schatten. Het is mogelijk dat de sensors bepaalde obstakels niet opmerken (bijv. smalle paaltjes of kleine voorwerpen, kleine obstakels dicht bij de grond en obstakels met donkere niet-reflecterende oppervlakken). Ga bij achteruitrijden altijd zeer voorzichtig te werk.

Voorzichtig: De sensors moeten vrij worden gehouden van vuil, ijs en sneeuw. Als accumulaties zich opbouwen op de sensors, gaat dit ten koste van de prestatie. Bij het wassen van het voertuig mag de hogedrukslang, van dichtbij, nooit direct op de sensors worden gericht.

De parkeerhulp (PDC) is een systeem waardoor de bestuurder het voertuig makkelijker in een parkeerruimte of in iedere plaats waar obstakels moeten worden vermeden, kan manoeuvreren. De bestuurder wordt voor deze obstakels gewaarschuwd.

Het voertuig is op beide bumpers voorzien van vier ultrasone sensors. (Op sommige voertuigen zijn uitsluitend in de achterbumpers sensors geplaatst.)

Het bereik van de voorste sensors en de twee sensors op de hoeken van de achterbumper bedraagt circa 0,6 meter. De twee in het midden geplaatste achterste sensors hebben een bereik van circa 1,5 meter.

LAN0243G

179

Page 14: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Parkeerhulp (PDC)

L

Werking van parkeerhulp (PDC)

Voorzichtig: De parkeerhulp (PDC) wordt automatisch aan de achterkant uitgeschakeld zodra een aanhanger wordt aangesloten op het voertuig.

De afstand tussen het voertuig en een obstakel wordt aangegeven door een pulserend geluidssignaal (met een hogere toon door een signaal van de voorste sensors en een lagere toon door een signaal van de achterste sensors). Zolang het voertuig een obstakel nadert, zullen de tonen steeds sneller worden weergegeven.

Zodra de afstand tussen de sensor en het obstakel minder is dan circa 0,30 m, wordt een ononderbroken toon gegeven.

Parkeerhulp (PDC) activerenDe parkeerhulp (PDC) wordt automatisch geactiveerd wanneer de achteruitversnelling ('R') wordt gekozen.

Als de achteruitversnelling ('R') wordt gekozen zullen de voorste en achterste sensors worden geactiveerd. Na één seconde zal ter bevestiging tevens een hoorbaar waarschuwingssignaal worden gegeven.

In achteruit ('R') blijven de sensors ongeacht de snelheid functioneren.

Als door de bestuurder vanuit de achteruitversnelling ( 'R') de neutraalstand ( 'N') wordt gekozen, blijven beide stellen sensors geactiveerd.

Door de parkeerstand ('P') te kiezen of door de elektrische parkeerrem (EPB) te activeren terwijl het voertuig stilstaat, zullen andere invoeren worden uitgeschakeld waardoor de parkeerhulp (PDC) wordt uitgeschakeld.

De parkeerhulp (PDC) wordt automatisch geannuleerd zodra een rijversnelling ('D') wordt gekozen en de snelheid van het voertuig oploopt tot boven 16 km/u. Als u een bekrompen ruimte binnenrijdt, kan de voorste parkeerhulp (PDC) handmatig worden geactiveerd.

De voorste parkeerhulp (PDC) kan handmatig worden gekozen of uitgeschakeld door de schakelaar in te drukken (zie illustratie). Deze schakelaar bevindt zich middenop het instrumentenpaneel. Het lampje in de schakelaar gaat branden en ter bevestiging wordt een korte toon geproduceerd.

N.B. De bevestigingstoon wordt uitsluitend gegevens als de achterste parkeerhulp (PDC) wordt geactiveerd door de achteruitversnelling te kiezen, of als het systeem opnieuw wordt geactiveerd door de schakelaar in te drukken.

Als, wanneer de parkeerhulp (PDC) wordt geactiveerd, een lange hoge toon wordt geproduceerd en het waarschuwingslampje voor de schakelaar knippert, dan wijst dit op een storing in het systeem - controleer eerst of de sensors op de bumpers niet zijn bedekt door vuil, ijs of sneeuw. Als de storing, nadat de sensors zijn gereinigd, niet is verholpen, neem dan voor advies contact op met uw Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf.

2 3LAN0244G

180

Page 15: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Parkeerhulp (PDC)

R

BEDIENING VAN DE AUTOMATISCHE TRANSMISSIE

StartenDe motor kan uitsluitend worden gestart met de transmissiehendel in 'P' (parkeerstand) of 'N' (neutraalstand).

• Activeer ALTIJD de parkeerrem en trap het rempedaal in voordat de motor wordt gestart.

• Zolang de transmissiehendel in een rijversnelling wordt bewogen, MOET HET REMPEDAAL WORDEN INGEDRUKT (de transmissiehendel kan - tenzij het rempedaal wordt ingedrukt - niet vanuit de parkeerstand ('P') of neutraalstand ('N') worden gehaald).

N.B. Als op de transmissiehendel druk wordt uitgeoefend voordat het rempedaal wordt ingedrukt, is het mogelijk dat de gekozen versnelling, ongeacht de stand van de transmissiehendel, niet beschikbaar is. In deze situatie moet de druk op de transmissiehendel worden opgeheven. Controleer of het rempedaal is ingedrukt en kies dan de gewenste versnelling.

• De ontgrendelknop op de transmissiehendel (zie inzet) moet worden ingedrukt voordat de parkeerstand ('P') of de achteruitversnelling ('R') kunnen worden gekozen. Druk deze knop ook in om de transmissiehendel van de 'P' naar de 'R' stand te duwen.

• Druk het gaspedaal NOOIT plotseling in zodat het toerental snel wordt opgejaagd. Laat de motor ook nooit sneller lopen dan het normale stationaire toerental terwijl 'D' (rijversnelling) of 'R' (achteruit) wordt gekozen of als het voertuig stil staat terwijl een versnelling is gekozen.

• Blijf de remmen ALTIJD gebruiken tot u gereed bent om weg te rijden - vergeet niet dat nadat een rijversnelling is gekozen, een voertuig met automaat de neiging vertoont om naar voren te kruipen (of naar achteren als de achteruitversnelling is gekozen).

• Laat het voertuig NOOIT lange tijd stilstaan terwijl een rijversnelling is gekozen en de motor loopt (kies altijd 'N' [neutraal]) als de motor enige tijd stationair moet draaien).

N.B. De transmissiehendel MOET, voordat de contactsleutel kan worden verwijderd, in de parkeerstand ('P') worden gezet.

N.B. Voor maximum prestatie van de airco als het voertuig stilstaat, moet 'P' (parkeerstand) of 'N' (neutraalstand) worden gekozen.

LAN0245G

181

Page 16: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Parkeerhulp (PDC)

L

AUTOMATISCHE TRANSMISSIETransmissiehendel - standen

WAARSCHUWINGKinderen mogen, vooral als de sleutels niet uit het contactslot zijn verwijderd, nooit zonder toezicht in het voertuig worden achtergelaten.

Kies de parkeerstand ('P') en zet de motor uit voordat u het voertuig verlaat.

Voorzichtig: 'P' (parkeerstand) of 'R' (achteruitversnelling) mag NOOIT worden gekozen als het voertuig nog in beweging is.

Kies NOOIT een vooruitversnelling als het voertuig naar achteren beweegt.

Kies nooit de achteruitversnelling als het voertuig naar voren beweegt.

De gekozen schakelstand wordt aangegeven door een verlicht waarschuwingslampje op het schakelpaneel en een cijfer of letter op de weergave in de instrumentengroep.

P - parkeerstand:

In deze stand wordt de transmissie vergrendeld. Kies deze stand voordat de motor wordt afgezet. Teneinde beschadiging van de transmissie te voorkomen, moet worden gecontroleerd of het voertuig geheel stilstaat en de parkeerrem is geactiveerd voordat de parkeerstand ('P') wordt gekozen.

De ontgrendelknop voor de transmissiehendel moet ALTIJD worden ingedrukt voordat de transmissiehendel in de parkeerstand ('P') kan worden gezet.

Druk de ontgrendelknop op de transmissiehendel en het rempedaal in en verwijder de transmissiehendel uit de parkeerstand ('P').

N.B. De transmissiehendel kan niet uit de parkeerstand ('P') worden verwijderd tenzij het contact in stand 'II' staat.

R - achteruit:

Voordat de achteruitversnelling ('R') wordt gekozen moet het voertuig altijd stilstaan terwijl ook het rempedaal moet zijn ingedrukt. De ontgrendelknop voor de transmissiehendel moet ALTIJD worden ingedrukt voordat de transmissiehendel in de achteruitversnelling ('R') kan worden gezet.

LAN0246G

182

Page 17: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Parkeerhulp (PDC)

R

N - neutraalstand:

Kies neutraal ('N') als het voertuig stilstaat en de motor korte tijd stationair moet draaien (bijvoorbeeld voor verkeerslichten). In de neutraalstand ('N') is de transmissie niet vergrendeld. Als 'N' (neutraalstand) wordt gekozen moet de parkeerrem dus altijd worden geactiveerd.

Als het voertuig stil blijft staan, wordt de transmissiehendel geblokkeerd in de neutraalstand ('N'). Dan is het noodzakelijk om het rempedaal in te drukken voordat de transmissiehendel loskomt.

Druk op de ontgrendelknop voor de transmissiehendel en druk het rempedaal in. Schakel vervolgens vanuit de neutraalstand ('N') naar de achteruitversnelling ('R') of 'D' (de rijversnellingen).

D - rijversnelling:

Kiezen voor alle normale ritten; de versnellingsbak schakelt automatisch tussen alle zes de vooruitversnellingen en dit geschiedt op basis van de wegsnelheid en de stand van het gaspedaal.

Kick-down bij automatische functieSnelle acceleratie bij inhalen wordt verkregen door het gaspedaal geheel in te drukken (de zogenaamde "kick-down"). In het gaspedaal kan dan een "klik" worden gevoeld. Tot een bepaalde snelheid zal onmiddellijk worden teruggeschakeld tot de juiste laagste versnelling, gevolgd door snelle acceleratie. Zodra het pedaal wordt losgelaten zal weer op normale manier worden geschakeld (afhankelijk van de wegsnelheid en de stand van het gaspedaal).

N.B. Als het gaspedaal niet te hard wordt ingedrukt, is het mogelijk dat de transmissie terugschakelt. Dit is afhankelijk van de voertuigsnelheid.

SportstandIn de sportstand wordt automatisch opschakelen door alle overbrengingsverhoudingen gehandhaafd. De transmissie blijft echter langer in de langere overbrengingsverhoudingen staan. Hierdoor worden de prestaties in het middenbereik verbeterd, terwijl ook sneller wordt geschakeld.

Kies de sportstand door de transmissiehendel vanuit 'D' naar de linkerkant van het voertuig te duwen (zie illustratie). In de schakelstand-weergave in de instrumentengroep wordt het woord "SPORT" weergegeven (circa 6 seconden). Ook wordt de LED in de schakelstand-weergave op de zijkant van de transmissiehendel verlicht.

De sportstand kan op ieder willekeurig moment weer uit worden gezet door de hendel weer in 'D' (rijversnelling) te zetten.

Om terug te gaan naar de sportstand nadat CommandShift is gekozen, moet de transmissiehendel in 'D' worden gezet. Zet de transmissiehendel vervolgens weer in de sportstand.

LAN0247G

183

Page 18: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Parkeerhulp (PDC)

L

CommandShift TM

CommandShift selectie kan worden gebruikt als een alternatief voor geheel automatisch schakelen. De CommandShift functie is vooral zeer effectief als snel moet worden geaccelereerd of op de motor moet worden afgeremd.

1. Kies eerst 'D' (Drive) en beweeg de transmissiehendel vervolgens vanuit 'D' in de richting van de linkerkant van het voertuig (de sportstand wordt op dezelfde manier gekozen).

2. Door de transmissie wordt automatisch de overbrengingsverhouding gekozen die het meest geschikt is voor de snelheid van het voertuig en de stand van het gaspedaal. Beweeg de transmissiehendel met de hand naar voren of naar achteren om een hogere of lagere versnelling (indien beschikbaar) te kiezen. Het bericht "TRANSMISSION COMMANDSHIFT SELECTED" (TRANSMISSIE COMMANDSHIFT GESELECTEERD) verschijnt op het hoofdberichtencentrum.

3. Als de transmissiehendel eenmaal naar voren ('+') wordt bewogen, dan zal door de transmissie worden opgeschakeld naar een hogere versnelling. Als de hendel naar achteren ('-') wordt bewogen, wordt teruggeschakeld naar een lagere versnelling. De gekozen versnelling wordt weergegeven in de digitale weergave in de instrumentengroep (zie inzet).

4. CommandShift wordt uitgeschakeld door de transmissiehendel, opzij, weer in 'D' te zetten. Dan zal weer automatisch worden geschakeld.

N.B. In CommandShift kan kick-down nog steeds worden gebruikt om sneller te accelereren. Zie Kick-down bij automatische functie, 183.

N.B. Als het terrein-reactiesysteem is gekozen, schakelt de automatische transmissie direct over op CommandShift zodra de transmissiehendel in één van de speciale programma's in de sportstand/CommandShift wordt gezet.

LAN0248G

184

Page 19: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Parkeerhulp (PDC)

R

Gebruik van CommandShift in HOGE gearingAls "CommandShift" is gekozen in de HOGE gearing, moet de 1e versnelling worden gekozen om met het voertuig weg te rijden. Normaal, in de juiste volgorde schakelen is mogelijk als het voertuig in beweging is.

Gebruik van CommandShift in LAGE gearingAls in de LAGE gearing CommandShift wordt gekozen, kan met een stilstaand voertuig worden weggereden in de 1e, 2e of 3e versnelling - dit is vooral nuttig voor het verbeteren van de grip in het terrein.

Kick-down in CommandShiftAls het systeem is ingesteld op CommandShift wordt door kick-down de handmatige schakelstand-selectie uitgeschakeld zodat sneller wordt geaccelereerd.

Als CommandShift is gekozen terwijl de tussenbak in de HOGE gearing staat, zal als kick-down wordt gebruikt, automatisch worden teruggeschakeld naar de laagste versnelling die, gezien de snelheid van het voertuig, mogelijk is.

185

Page 20: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Parkeerhulp (PDC)

L

ELEKTRONISCH GEKOZEN AUTOMATISCHE FUNCTIESMet de transmissie op automatisch of in de sportstand (niet beschikbaar als CommandShift is gekozen) zullen de schakelpunten door het transmissie-regelsysteem elektronisch worden aangepast aan verschillende uiteenlopende rijcondities.

Oprijden van hellingen, rijden met een aanhanger of rijden op grote hoogten boven zeeniveauOm de lagere versnellingen langer te kunnen aanhouden, werd een geschikt schakelpatroon geselecteerd. Hierdoor wordt het verlies van momentum tegengegaan dat wordt veroorzaakt als, gedurende het oprijden van een helling of slepen van een ander voertuig of trekken van een aanhanger, vaker wordt geschakeld. Dit schakelpatroon wordt, teneinde een lager motorkoppel tegen te gaan, ook gekozen op grote hoogten boven zeeniveau.

Afdalings-remregeling (HDC)In de niet-automatische CommandShift functie, terwijl de optimale versnelling voor afremmen op de motor is gekozen, kan de transmissiehendel vervolgens overdwars in 'D' worden gezet. Door de transmissie wordt de eerder gekozen niet-automatische versnelling gehandhaafd tot de afdaling is voltooid. Vervolgens schakelt de transmissie automatisch over op 'D'.

Hoge koelvloeistoftemperatuurAls de motor zwaar wordt belast bij hoge buitentemperaturen, is het mogelijk dat de buitentemperatuur van de motor en de versnellingsbak te hoog oploopt. Bij een bepaalde temperatuur kiest de transmissie dan een schakelpatroon dat zodanig is ontworpen dat het koelproces wordt bevorderd. De versnellingsbak zal bij hoge temperaturen normaal blijven functioneren.

N.B. Als het terreinreactie-systeem wordt gebruikt, zullen de schakelpunten/patronen van de automatische transmissie worden veranderd, afhankelijk van de gekozen functie.

"Limp-home" functieAls een storing optreedt in de transmissie wordt 'F' weergegeven in de weergave van de schakelstanden. Dan is slechts een beperkt aantal versnellingen beschikbaar. Roep onmiddellijk de hulp in van uw Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf.

186

Page 21: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Tussenbak

R

Tussenbak

TUSSENBAKUw voertuig is voorzien van een elektronisch geregelde tussenbak waarmee de bestuurder een HOGE of LAGE gearing kan kiezen.

HOGE gearingVoor alle normale rijcondities moet de HOGE gearing worden gekozen. Dit geldt ook voor terreinrijden op een droge, vlakke en horizontale ondergrond.

LAGE gearingDe LAGE gearing mag UITSLUITEND worden gebruikt in situaties waarin, bij lage snelheden, moet worden gemanoeuvreerd zoals gedurende achteruit rijden met de aanhanger of een rit door een met rotsen bezaaid rivierbed, of als zwaar beladen of met een aanhanger of gesleept voertuig, moet worden weggereden.

Gebruik de LAGE gearing ook voor extremere situaties in het terrein zoals diepe hellingen en afdalingen. Tracht nooit om de LAGE gearing te kiezen onder normale rijcondities.

Schakelen naar/van andere gearingEr wordt aanbevolen om van gearing te veranderen terwijl het voertuig stilstaat. In voertuigen met een berichtencentrum zal de ervaren bestuurder door de berichten makkelijker van de hoge naar de lage gearing (of omgekeerd) kunnen schakelen terwijl het voertuig in beweging is.

Methode waarbij voertuig stilstaatDruk het koppelingspedaal in terwijl het voertuig stilstaat en de motor loopt. Druk het rempedaal in en zet de transmissiehendel van de automatische transmissie in de neutraalstand ('N'). Druk de tussenbak-schakelaar in om de HOGE of LAGE gearing te kiezen en laat de schakelaar los.

Zolang het voertuig in de HOGE gearing staat, gaat het gearing-indicatielampje in de instrumentengroep uit terwijl het indicatielampje voor de HOGE gearing bij de schakelaar constant brandt.

Het waarschuwingslampje voor de gekozen gearing in de instrumentengroep blijft constant branden. Hierdoor weet de bestuurder dat de LAGE gearing is gekozen. Dit gaat knipperen om aan te geven dat van de hoge naar de lage gearing (of omgekeerd) wordt geschakeld. Het gaat uit zodra het voertuig in de HOGE gearing staat.

LAN0249G

187

Page 22: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Tussenbak

L

Zolang van de HOGE naar de LAGE gearing wordt geschakeld, zal het indicatielampje voor de HOGE gearing in de schakelaar blijven branden. De waarschuwingslampjes voor de LAGE gearing in zowel de schakelaar als de instrumentengroep, zullen knipperen.

Nadat van gearing is veranderd, gaat het waarschuwingslampje voor de HOGE gearing in de schakelaar uit. De waarschuwingslampjes voor de LAGE gearing in zowel de schakelaar als de instrumentengroep, zullen continu gaan branden.

Er wordt een waarschuwingssignaal gegeven en het bericht "LOW RANGE ENGAGED" (LAGE GEARING INGESCHAKELD) wordt een paar seconden lang weergegeven op het berichtencentrum.

Zolang van de LAGE naar de HOGE gearing wordt geschakeld, zal het indicatielampje voor de LAGE gearing in de schakelaar blijven branden. De waarschuwingslampjes voor de HOGE gearing in zowel de schakelaar als de instrumentengroep, zullen knipperen.

Nadat van gearing is veranderd, gaat het waarschuwingslampje voor de LAGE gearing in zowel de schakelaar als de instrumentengroep uit. Het waarschuwingslampje voor de HOGE gearing in de schakelaar zal constant blijven branden.

Er wordt een waarschuwingssignaal gegeven en het bericht "HIGH RANGE ENGAGED" (HOGE GEARING INGESCHAKELD) wordt een paar seconden lang weergegeven op het berichtencentrum.

LAN0264G LAN0265G

188

Page 23: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Tussenbak

R

VERANDERING VAN GEARING(VAN HOOG NAAR LAAG OF OMGEKEERD) TERWIJL HET VOERTUIG IN BEWEGING ISN.B. Als, wanneer een verandering van gearing (van hoog naar laag of omgekeerd) wordt aangevraagd terwijl de snelheid van het voertuig te hoog is, wordt een hoorbaar waarschuwingssignaal gegeven. Ook verschijnt op het berichtencentrum de melding "SPEED TOO HIGH FOR RANGE CHANGE" (SNELHEID TE HOOG VOOR HOGE/LAGE GEARING OF OMGEKEERD).

Als de neutraalstand ('N ') niet is geselecteerd voordat de tussenbak-schakelaar wordt gebruikt, wordt het bericht "SELECT NEUTRAL FOR RANGE CHANGE" (NEUTRAALSTAND KIEZEN OM VAN HOGE NAAR LAGE GEARING, OF OMGEKEERD, TE KUNNEN SCHAKELEN) weergegeven. Ook wordt een hoorbaar waarschuwingssignaal gegeven.

N.B. Tracht nooit om te schakelen terwijl het voertuig rijdt bij snelheden van 3 km/u of minder.

Gedurende het rijden terugschakelen van de HOGE naar de LAGE overbrengingsverhoudingenKies, terwijl het voertuig wordt vertraagd en NIET HARDER RIJDT DAN 40 km/u, de neutraalstand ('N') van de hoofdversnellingsbak. Druk de achterkant van de tussenbak-schakelaar in de stand voor de LAGE gearing. Laat de schakelaar los.

Hierdoor wordt de verandering van gearing op dezelfde manier als voor de stationaire methode aangegeven.

Kies nu 'D' (Drive) of de handbediende "CommandShift" functie modus. Door de transmissievergrendeling wordt voorkomen dat een rijversnelling wordt gekozen voordat het schakelen naar een andere gearing is voltooid.

Opschakelen van de LAGE naar de HOGE overbrengingsverhoudingen terwijl het voertuig in beweging is

Voorzichtig: Als het waarschuwingslampje voor schakelen met de tussenbak (van de hoge naar de lage gearing, of omgekeerd) blijft knipperen als de contactsleutel vanuit stand 'II' naar stand 'I' wordt gedraaid, gebruik dan de parkeerrem.

Als het voertuig NIET HARDER RIJDT DAN 60 km/u, moet de neutraalstand ('N') van de hoofdversnellingsbak worden gekozen. Druk de voorkant van de tussenbak-schakelaar in de stand voor de HOGE gearing. Laat de schakelaar los.

Hierdoor wordt de verandering van gearing op dezelfde manier als voor de stationaire methode aangegeven.

Kies nu 'D' (Drive). Door de transmissievergrendeling wordt voorkomen dat een rijversnelling wordt gekozen voordat het schakelen naar een andere gearing is voltooid.

Transmissie - storingsmeldingAls in de transmissie een storing optreedt zal op het hoofdberichtencentrum een melding worden weergegeven. Zie BERICHTENCENTRUM - BERICHTEN, 101.

HULPUITRUSTINGVoorzichtig: NOOIT hulpuitrusting gebruiken zoals roltestbanken die door slechts één of twee wielen van het voertuig worden aangedreven. Hierdoor kan de tussenbak ernstig worden beschadigd.

189

Page 24: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Cruise control

L

Cruise control

CRUISE CONTROLVoorzichtig: Altijd de volgende voorzorgsmaatregelen in acht nemen:

• De cruise control mag NOOIT worden gebruikt in verkeer waar het onmogelijk is om zonder moeilijkheden een constante snelheid te handhaven.

• De cruise control mag op gladde of kronkelende wegen, of in terreincondities zoals op ruwe karrensporen of zand, NOOIT worden gebruikt.

• Het gebruik van de sportstand wordt niet aanbevolen als de cruise control is geactiveerd.

Met behulp van de cruise control is de bestuurder in staat om zonder het gaspedaal te gebruiken, een constante wegsnelheid te handhaven. Dit is vooral nuttig op de snelweg of gedurende ritten waarbij langere tijd, een constante snelheid kan worden gehandhaafd.

De schakelaars op het stuurwiel werken als volgt:

1. CANCEL (ANNULEREN): Annuleert de snelheid zonder dat in het geheugen opgeslagen snelheid wordt gewist.

2. RESUME (HERVATTEN): De ingestelde snelheid wordt hervat.

3. SET (INSTELLEN) -: Stel de snelheid in (-) of verminder de snelheid.

4. SET (INSTELLEN) +: Stel de snelheid in (+) of verhoog de snelheid.

N.B. Cruise control is NIET beschikbaar als met het voertuig in de LAGE gearing wordt gereden.

Deze functie is niet beschikbaar als het terrein-reactiesysteem, "Mud-Ruts" (wielsporen), "Sand" (zand) of "Rock Crawl" (kruipen over rotsen) en de afdalings-remregeling (HDC) worden gekozen.

BedienenGeef gas tot de gewenste kruissnelheid is bereikt. Deze snelheid moet hoger zijn dan de minimum snelheid waarbij het systeem kan functioneren van 30 km/u.

Druk op de '+'-schakelaar (4) om de snelheid van het voertuig in te stellen in het geheugen van het systeem. Die wegsnelheid zal door de cruise control worden gehandhaafd.

Het waarschuwingslampje in de instrumentengroep gaat branden. Als de cruise control werkt kan de

snelheid worden verhoogd bij normaal gebruik van het gaspedaal, bijv. om in te halen. Zodra het gaspedaal wordt losgelaten gaat de snelheid weer terug naar de eerder ingestelde kruissnelheid.

N.B. Nadat op de cruise control de kruissnelheid is ingesteld en het gaspedaal langer dan 60 seconden wordt ingedrukt, wordt de cruise control uitgeschakeld.

Het is mogelijk om bij een snelheid van minder dan 30 km/u en zelfs als het voertuig stilstaat, een snelheid in te stellen en op te slaan. De transmissiehendel moet dan echter wel in 'D' of 'N' staan. Zodra de snelheid van het voertuig oploopt tot boven 30 km/u wordt de ingestelde snelheid bereikt door de "Resume"-schakelaar (hervatten) (2) in te drukken.

LAN0252G

43

21

190

Page 25: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Cruise control

R

Cruise control uitschakelenDe cruise control kan tijdelijk worden uitgeschakeld door de "CANCEL"-schakelaar (annuleren) (1) één keer in te drukken. Het waarschuwingslampje in de instrumentengroep gaat uit.

De cruise control zal ook tijdelijk worden uitgeschakeld als het rempedaal wordt ingedrukt, als de transmissiehendel in neutraal wordt gezet, of als de afdalings-remregeling (HDC) of de dynamische stabiliteitsregeling (DSC) worden geactiveerd.

De cruise control kan worden hervat op de eerder ingestelde snelheid door de "RESUME"-schakelaar (2) in te drukken.

N.B. De ingestelde snelheid wordt niet gewist door de "CANCEL"-schakelaar (annuleren) (1) in te drukken. De ingestelde snelheid wordt uitsluitend gewist als het contactslot in stand '0' wordt gedraaid of als de transmissiehendel in achteruit ('R') of de parkeerstand ('P') wordt gezet.

De kruissnelheid verminderenHoud de '-'-schakelaar (3) ingedrukt; het voertuig zal langzamer gaan rijden. Laat de schakelaar los zodra de gewenste snelheid is bereikt. De snelheid van het voertuig op het moment dat de schakelaar wordt losgelaten wordt de nieuwe ingestelde snelheid.

Ook kan de ingestelde snelheid in stappen worden verminderd door op de '-'-schakelaar (3) te tikken. Iedere keer dat de schakelaar wordt ingedrukt zal de snelheid met circa 2 km/u worden verminderd.

De ingestelde kruissnelheid verhogen

WAARSCHUWINGAls de kruissnelheid wordt ingesteld op de ter plaatse geldende toegestane maximum snelheid mag nooit worden vergeten dat het voertuig gedurende het afdaling van een helling harder gaat rijden. Hierdoor is het mogelijk dat de snelheid van het voertuig oploopt tot boven de maximum toegestane snelheid.

De bestuurder dient er ALTIJD voor te zorgen dat een veilige snelheid onder de maximum toegestane snelheid wordt gehandhaafd. Hierbij moet rekening worden gehouden met het verkeer en de conditie van de weg.

Houd de '+'-schakelaar (4) ingedrukt; het voertuig zal sneller gaan rijden. Laat de schakelaar los zodra de gewenste snelheid is bereikt.

De snelheid van het voertuig op het moment dat de schakelaar wordt losgelaten wordt de nieuwe ingestelde snelheid.

Ook kan de ingestelde snelheid in stappen worden verhoogd door op de '+'-schakelaar (4) te tikken. Iedere keer dat de schakelaar wordt ingedrukt zal de snelheid met circa 2 km/u worden verhoogd.

Ook kan de snelheid van het voertuig worden verhoogd door het gaspedaal op de normale manier te gebruiken. Zodra de gewenste snelheid is bereikt, moet op de '+'-schakelaar (4) worden gedrukt om de cruise control in te stellen.

N.B. Als het gaspedaal wordt ingedrukt om de snelheid te verhogen zonder dat de '+'-schakelaar (4) wordt ingedrukt, zal de cruise control na 60 seconden worden uitgeschakeld.

191

Page 26: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Adaptieve cruise control (ACC)

L

Adaptieve cruise control (ACC)

ADAPTIEVE CRUISE CONTROL (ACC)

WAARSCHUWINGDe adaptieve cruise control (ACC) is geen waarschuwingssysteem voor botsingen en ook geen systeem waarmee botsingen kunnen worden voorkomen. Tevens zullen door de adaptieve cruise control (ACC) de onderstaande situaties niet worden gedetecteerd:

• Stilstaande voertuigen of voertuigen die langzamer rijden dan 10 km/u.

• Voetgangers of hindernissen op de weg.

• Tegemoetkomend verkeer in dezelfde rijbaan.

Door een radarsensor in de voorbumper wordt, direct naar voren, een signaal uitgezonden waardoor voorwerpen in de rijrichting van het voertuig worden gedetecteerd.

Door toepassing van deze radarsensor is de adaptieve cruise control (ACC) in staat een afstand te bewaren tussen uw voertuig en een voertuig dat zich voor u bevindt. De afstand kan worden aangepast aan uw rijstijl door één van vier mogelijke afstandsinstellingen te kiezen. Als, binnen het bereik van uw radar, geen voertuig in dezelfde richting vóór u rijdt, kan een kruissnelheid die is ingesteld worden gehandhaafd. Iedere willekeurige snelheid tussen 30 km/u en 180 km/u kan worden opgeslagen in het geheugen van de adaptieve cruise control (ACC).

Als de adaptieve cruise control (ACC) is geactiveerd, is het mogelijk om de ingestelde afstand tot het vóór u rijdende voertuig te handhaven, zelfs als de ingestelde snelheid hoger is. Als de verkeerssituatie toelaat dat u in een andere rijbaan gaat rijden, zal - zolang binnen het bereik van de radar vóór u geen ander voertuig aanwezig is - de snelheid van uw voertuig automatisch worden opgevoerd tot de opgeslagen snelheid is bereikt.

Als de afstand tot het vóór u rijdende voertuig terugloopt doordat dat voertuig langzamer gaat rijden, zullen de remmen automatisch door de adaptieve cruise control (ACC) worden geactiveerd tot die afstand weer is hersteld.

• De adaptieve cruise control (ACC) mag uitsluitend worden gebruikt onder gunstige omstandigheden: op rechte, droge, overzichtelijke wegen met weinig verkeer.

• Nooit gebruiken bij slecht zicht en vooral niet bij mist, zware regenval, opspattend water of sneeuw.

• Nooit gebruiken op gladde of bevroren wegen.

• Het blijft altijd de verantwoordelijkheid van de bestuurder om goed op te letten, veilig te rijden en, onder geen enkele omstandigheid, de controle over het voertuig te verliezen.

• Zorg ervoor dat de voorkant van het voertuig vrij wordt gehouden van vuil, metalen emblemen of voorwerpen inclusief voorop het voertuig geplaatste beschermers waardoor werking van de sensor kan worden belemmerd.

• De adaptieve cruise control (ACC) mag niet worden gebruikt als een snelweg wordt verlaten of als u een snelweg wilt oprijden.

LAN0253G

192

Page 27: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Adaptieve cruise control (ACC)

R

StuurwielschakelaarsHet systeem wordt bediend met behulp van schakelaars op het stuurwiel. De bestuurder kan op ieder willekeurig moment ingrijpen door het rem- of gaspedaal te gebruiken.

De schakelaars op het stuurwiel werken als volgt:

1. CANCEL (ANNULEREN): Annuleert de snelheid zonder dat in het geheugen opgeslagen snelheid wordt gewist.

2. RESUME (HERVATTEN) : De ingestelde snelheid wordt hervat.

3. SET (INSTELLEN) - : Stel de snelheid in ('-') of verminder de snelheid.

4. SET (INSTELLEN) + : Stel de snelheid in ('+') of verhoog de snelheid.

5. AFSTAND ---: Vergroten volgafstand.

6. AFSTAND -: Verkleinen volgafstand.

Instellen van een snelheidGa geleidelijk sneller rijden tot de vereiste snelheid is bereikt.

Druk de "SET" + knop (instellen) (4) kort in. De snelheid van het voertuig zal dan in het geheugen worden opgeslagen. Ook wordt het systeem geactiveerd. De ingestelde snelheid zal op het berichtencentrum worden weergegeven (bijv. "SET SPEED 80KM/H 50MPH" [INGESTELDE SNELHEID 80 KM/U]).

Kiezen van de functie "volgen"

WAARSCHUWINGAls het systeem op "volgen" is gezet, zal het voertuig niet automatisch decelereren en stilstaan. Ook zal de snelheid van het voertuig niet altijd snel genoeg worden verminderd om een botsing te vermijden zonder dat de bestuurder moet ingrijpen.

Nadat een ingestelde snelheid is gekozen, kan de bestuurder het gaspedaal loslaten. De ingestelde snelheid zal automatisch worden gehandhaafd.

Als een voertuig op dezelfde rijbaan gaat rijden of als, vóór u, in dezelfde rijbaan een ander voertuig langzamer in dezelfde richting rijdt, zal de snelheid van het voertuig automatisch worden afgesteld tot de afstand tot het vóór u rijdende voertuig overeenkomt met de vooraf ingestelde afstand. Het voertuig staat nu op "volgen".

Het waarschuwingslampje in de instrumentengroep zal gaan branden.

43

21

65

LAN0254G

CRUISE CONTROL - AFSTAND TOT VOLGENDE VOERTUIG

Op het berichtencentrum zal de ingestelde afstand worden weergegeven.

<-->

193

Page 28: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Adaptieve cruise control (ACC)

L

Door het voertuig zal dan een constante rijtijd tot het vóór u rijdende voertuig worden gehandhaafd:

• Het voertuig dat vóór u rijdt accelereert tot een snelheid die hoger is dan de ingestelde snelheid.

• Het voertuig dat vóór u rijdt verlaat uw rijbaan of is niet langer zichtbaar.

• Het voertuig dat vóór u rijdt gaat dermate langzaam rijden dat door die lage snelheid de adaptieve cruise control (ACC) automatisch wordt uitgezet.

• Een nieuwe afstand tussen uw eigen voertuig en het voertuig dat vóór u rijdt wordt ingesteld.

Zonodig remt uw voertuig automatisch af zodat de afstand tot het voertuig dat vóór u rijdt wordt gehandhaafd.

De maximum remkracht die door de adaptieve cruise control (ACC) wordt uitgeoefend is beperkt en kan door de bestuurder, zonodig, worden verhoogd door het rempedaal in te drukken.

N.B. Als door de bestuurder wordt afgeremd, wordt de adaptieve cruise control (ACC) uitgeschakeld.

Als de adaptieve cruise control (ACC) voorspelt dat de maximum remkracht die het systeem kan uitoefenen onvoldoende is, zal een hoorbaar waarschuwingssignaal worden gegeven. Tegelijkertijd blijft de adaptieve cruise control (ACC) afremmen. Op het berichtencentrum verschijnt de melding "DRIVER INTERVENE" (BESTUURDER INGRIJPEN). De bestuurder moet ONMIDDELLIJK in actie komen.

Als het systeem op de functie "volgen" staat zal het voertuig automatisch teruggaan naar de ingestelde snelheid zodra de weg vóór uw voertuig vrij is; bijvoorbeeld indien:

• Het vóór u rijdende voertuig accelereert of in een andere rijbaan gaat rijden.

• De bestuurder naar links of naar rechts van rijbaan verwisselt of een afrit inslaat.

Zonodig moet de bestuurder ingrijpen.

Automatisch deactiveren van systeem bij te lage snelheidAls de snelheid van het voertuig terugloopt tot onder 30 km/u, zal de adaptieve cruise control (ACC) automatisch worden uitgeschakeld. Ook gaat het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel uit.

Als op dat moment de remmen werden gebruikt door de adaptieve cruise control (ACC) dan komen die nu langzaam los.

Dit gaat vergezeld van een duidelijk hoorbare waarschuwing. Ook verschijnt het bericht "DRIVER INTERVENE" (BESTUURDER INGRIJPEN) op het berichtencentrum. De bestuurder moet de controle over het voertuig weer overnemen.

194

Page 29: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Adaptieve cruise control (ACC)

R

Onderdrukken van de ingestelde snelheid/volg-functie

WAARSCHUWINGAls door de bestuurder de adaptieve cruise control (ACC) wordt onderdrukt door het gaspedaal in te drukken, zullen door de adaptieve cruise control (ACC) niet automatisch de remmen worden geactiveerd om afstand te bewaren tot een vóór u rijdend voertuig.

De ingestelde snelheid en de afstand kunnen worden onderdrukt door het gaspedaal in te drukken als met een constante snelheid wordt gereden, of als het systeem in de functie "volgen" staat. Als het voertuig in de functie "volgen" staat, zal het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel uitgaan zodra de adaptieve cruise control (ACC) wordt onderdrukt doordat de bestuurder het gaspedaal indrukt. Op het berichtencentrum verschijnt de melding "CRUISE OVERRIDE" (CRUISE CONTROL ONDERDRUKT) . Zodra het gaspedaal wordt losgelaten gaat de adaptieve cruise control (ACC) weer werken. De snelheid van het voertuig daalt dan tot de ingestelde snelheid of tot een lagere snelheid als de functie "volgen" is geactiveerd.

De afstand aanpassen

De afstand tot het voertuig dat vóór u rijdt kan worden verkleind of vergroot door de tuimelschakelaar (5) of (6) op het stuurwiel in te drukken.

Het is mogelijk om een keuze te maken uit vier afstanden. De geselecteerde afstand zal, als één van de knoppen wordt ingedrukt, op het berichtencentrum worden weergegeven. Nadat het contact is aangezet zal, in voorbereiding op het eventuele gebruik van de adaptieve cruise control (ACC), de standaard afstand automatisch worden ingesteld.

N.B. Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder om een, voor de rij/verkeerscondities, juiste afstand te kiezen.

LAN0256G

EXT C

TRIP km274.5

23

<---->

<--->

<-->

<->

CRUISE GAP

CRUISE GAP

CRUISE GAP

CRUISE GAP

LAN0257G

195

Page 30: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Adaptieve cruise control (ACC)

L

De ingestelde snelheid aanpassenDe ingestelde snelheid kan op drie verschillende manieren worden gewijzigd:

• Accelereer of rem af tot de vereiste snelheid en druk op de "SET" + knop (instellen) (4).

• Verhoog of verminder de snelheid door de "SET" + of - knop (instellen) (4) of (3) in te drukken tot de vereiste ingestelde snelheid op het berichtencentrum wordt weergegeven. De snelheid van het voertuig zal geleidelijk worden aangepast aan de geselecteerde snelheid.

• Verhoog of verminder de snelheid in stappen van 2 km/u door de "SET" + (4) of - (3) knop (instellen) kort in te drukken.

Afhankelijk van de marktinstellingen functioneert de adaptieve cruise control (ACC) tussen circa 30 km/u en 180 km/u.

Ingestelde snelheden die hoger of lager zijn dan deze grenswaarden zullen niet worden vastgelegd.

Het is mogelijk dat het voertuig door de adaptieve cruise control (ACC) wordt afgeremd tot de nieuwe ingestelde snelheid is bereikt. De nieuwe ingestelde snelheid zal na de snelheidsverandering vier seconden op het berichtencentrum worden weergegeven.

Deactiveren van adaptieve cruise control (ACC)De adaptieve cruise control (ACC) wordt gedeactiveerd zonder dat het geheugen wordt gewist als:

• De "CANCEL"-toets (1) wordt ingedrukt.

• Het rempedaal wordt ingedrukt.

• De snelheid van het voertuig daalt tot onder 30 km/u.

• 'N' is geselecteerd.

• Dynamische stabiliteitsregeling (DSC) is geactiveerd.

• Elektronische gripregeling (ETC) is geactiveerd.

• Afdalings-remregeling (HDC) is gekozen.

De adaptieve cruise control (ACC) zal worden uitgeschakeld en het geheugen wordt gewist als:

• Het contactslot in stand '0' wordt gedraaid.

• Het voertuig de maximum snelheid heeft bereikt.

• Een storing optreedt in de adaptieve cruise control (ACC).

196

Page 31: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Adaptieve cruise control (ACC)

R

De ingestelde snelheid/volg-functie wordt hervat

Voorzichtig: RESUME (HERVATTEN) mag uitsluitend worden gekozen als de bestuurder weet welke snelheid is ingesteld en die snelheid weer wil hervatten.

Door de "Resume"-knop (hervatten) (2) in te drukken nadat de adaptieve cruise control is uitgeschakeld doordat u bijvoorbeeld heeft afgeremd zal, mits de in het geheugen opgeslagen ingestelde snelheid niet is gewist, de adaptieve cruise control weer worden geactiveerd. De ingestelde snelheid zal vier seconden lang worden weergegeven. Ook zal de oorspronkelijke ingestelde snelheid worden hervat tenzij onder invloed van het vóór u rijdende voertuig de volg-functie wordt geactiveerd.

Waarschuwing over bumperklevenZolang de adaptieve cruise control (ACC) werkt wordt u, door middel van de waarschuwing "DRIVER INTERVENE" (BESTUURDER INGRIJPEN) die door de adaptieve cruise control (ACC) wordt gegeven, ervoor gewaarschuwd dat u niet te dicht op het vóór u rijdende voertuig gaat rijden. De waarschuwing in voorwaartse richting blijft ook geactiveerd als de adaptieve cruise control (ACC) niet is ingeschakeld; als door het systeem wordt vastgesteld dat de afstand tot een voor u rijdend voertuig klein is, produceert het systeem een hoorbaar waarschuwingssignaal en een hoorbaar waarschuwingsbericht. De remmen worden niet geactiveerd.

Deze aanvullende faciliteit kan, zoals aangegeven, aan of uit worden gezet met de alert-schakelaar in voorwaartse richting

Als het waarschuwingslampje in de schakelaar brandt, is de waarschuwing over bumperkleven geactiveerd.

De gevoeligheid van de waarschuwing kan worden gewijzigd:

• Druk op de knop voor het verminderen van de afstand tot het voertuig dat vóór u rijdt als de adaptieve cruise control (ACC) is uitgeschakeld. Nu wordt de mate van gevoeligheid van de waarschuwing weergegeven. Vervolgens wordt de gevoeligheid verminderd.

• Druk op de knop voor het vergroten van de afstand tot het voertuig dat vóór u rijdt. Nu wordt de gevoeligheid van de waarschuwing weergegeven. Vervolgens wordt die gevoeligheid verhoogd.

Beide waarschuwingen gaan vergezeld van het bericht "FWD ALERT <---->" (WAARSCHUWING TEGEN BUMPERKLEVEN) op het berichtencentrum.

LAN0255G

197

Page 32: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Adaptieve cruise control (ACC)

L

Rijden met het voertuig terwijl de adaptieve cruise control (ACC) is geactiveerdDoor bediening van de motor en de remmen wordt de snelheid van het voertuig door het systeem geregeld. Als, in de adaptieve cruise control (ACC) wordt vertraagd of geaccelereerd, is het mogelijk dat met de automatische transmissie wordt geschakeld.

De adaptieve cruise control (ACC) is geen systeem waardoor botsingen kunnen worden voorkomen. In sommige situaties is het mogelijk dat de bestuurder beter en eerder wordt gewaarschuwd dat hij of zij moet ingrijpen.

Er wordt een hoorbaar alarmsignaal gegeven. Dit gaat vergezeld van het bericht "DRIVER INTERVENE" (BESTUURDER INGRIJPEN) als door de adaptieve cruise control (ACC) wordt vastgesteld dat:

• Een storing is opgetreden terwijl het systeem is geactiveerd.

• Dat de maximale door de adaptieve cruise control (ACC) uitgeoefende remkracht niet voldoende is.

• Dat de snelheid van het voertuig is gedaald tot onder de minimum snelheid voor de adaptieve cruise control (ACC).

N.B.

• De adaptieve cruise control (ACC) functioneert als de transmissiehendel in stand 'D' staat.

• Als het systeem is geactiveerd, staat het gaspedaal omhoog. Laat het pedaal geheel los zodat de adaptieve cruise control (ACC) normaal kan functioneren.

• Als door de adaptieve cruise control (ACC) het remsysteem wordt geactiveerd kan het rempedaal omlaag gaan zolang wordt afgeremd en weer omhoog gaan als niet langer wordt afgeremd. Zolang het voertuig wordt afgeremd, zullen de remlichten gaan branden.

EXT C

TRIP km274.5

23

FWD ALERT<---->

FWD ALERT<--->

FWD ALERT<-->

FWD ALERT<->

LAN0259G

198

Page 33: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Adaptieve cruise control (ACC)

R

Detectielimieten

Detectielimieten kunnen eventueel een rol gaan spelen:

1. Als het vóór u rijdende voertuig een andere lijn volgt dan uzelf.

2. Als voertuigen langzaam en geleidelijk in uw rijbaan gaan rijden. Dergelijke voertuigen worden door het systeem pas opgemerkt als die in dezelfde rijbaan recht vóór u rijden.

3. Ook is het mogelijk dat, gedurende het in- en uitrijden van een bocht, problemen optreden met de detectie van voertuigen die vóór u rijden.

In dergelijke gevallen is het mogelijk dat het voertuig door de adaptieve cruise control (ACC) laat of onverwacht wordt afgeremd. De bestuurder moet blijven opletten en zonodig ingrijpen.

LAN0250G

3

2

1

199

Page 34: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Adaptieve cruise control (ACC)

L

Adaptieve cruise control (ACC) - storingAls, terwijl het systeem is geactiveerd, een storing optreedt in de cruise control of de volg-functie, wordt de adaptieve cruise control (ACC) uitgezet. Het systeem kan pas weer worden gebruikt nadat de storing is opgeheven. Het bericht "DRIVER INTERVENE" (BESTUURDER INGRIJPEN) wordt kort weergegeven. Vervolgens wordt dat bericht vervangen door de melding "CRUISE NOT AVAILABLE" (CRUISE CONTROL NIET BESCHIKBAAR) . Als de adaptieve cruise control (ACC) of bijbehorende systemen op een ander moment een storing ontwikkelen, wordt het bericht "CRUISE NOT AVAILABLE" (CRUISE CONTROL NIET BESCHIKBAAR) weergegeven. Het is dan onmogelijk om de adaptieve cruise control (ACC), in welke functie dan ook, te activeren.

De werking van de adaptieve cruise control (ACC) kan onmogelijk worden gemaakt door opeenhoping van vuil, sneeuw of ijs op de sensor of het deksel. Ook als op de voorkant van het voertuig bescherming of metalen emblemen worden aangebracht, kan de werking van de adaptieve cruise control (ACC) negatief worden beïnvloed.

Als dat gebeurt nadat de adaptieve cruise control (ACC) in de cruise control/volg-functie staat, wordt een hoorbaar alarm gegeven. Ook zal kort de melding "DRIVER INTERVENE" (BESTUURDER INGRIJPEN) worden weergegeven. Dan wordt het bericht "ACC SENSOR BLOCKED" (SENSOR ADAPTIEVE CRUISE CONTROL GEBLOKKEERD) weergegeven. Het systeem is niet langer geactiveerd.

Door de belemmering te verwijderen zal het systeem weer normaal gaan werken. Als een dergelijke belemmering aanwezig is terwijl de adaptieve cruise control (ACC) niet is geactiveerd - bijvoorbeeld gedurende het starten van het voertuig of als de adaptieve cruise control (ACC) is uitgeschakeld - zal de melding "ACC SENSOR BLOCKED" (SENSOR ADAPTIEVE CRUISE CONTROL GEBLOKKEERD) worden weergegeven.

Het is mogelijk dat de afmetingen van andere banden dan de aanbevolen exemplaren, afwijken. Hierdoor kan de werking van de adaptieve cruise control (ACC) negatief worden beïnvloed.

200

Page 35: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Remmen

R

Remmen

REMPEDAAL

WAARSCHUWINGLaat uw voet gedurende het rijden NOOIT op het rempedaal rusten. De remmen raken oververhit, dit gaat ten koste van de efficiënte werking en zal leiden tot vroegtijdige slijtage.Laat het voertuig NOOIT freewheelen terwijl de motor uit staat, daar dan geen rembekrachtiging beschikbaar is. De remmen werken nog steeds maar op het rempedaal zal meer kracht moeten worden uitgeoefend.Als het RODE remwaarschuwingslampje gaat branden terwijl het voertuig in beweging is, moet het voertuig zo snel als dit onder de heersende verkeerscondities mogelijk is tot stilstand worden gebracht. Ook mag de veiligheid niet in gevaar worden gebracht. Roep deskundige hulp in en pas daarna kunt u eventueel doorrijden. Zie Waarschuwingslampjes, 121.Gebruik nooit niet-goedgekeurde vloerbedekking of andere obstakels onder het rempedaal. Hierdoor worden de bewegingsmogelijkheid van het pedaal en de efficiënte remwerking beperkt.

Uit veiligheidsoogpunt bestaat het hydraulische remsysteem uit twee circuits. Als één circuit defect raakt, zal het andere circuit blijven functioneren.Bij een remstoring waardoor slechts één remcircuit blijft werken, mag echter uitsluitend langzaam met het voertuig naar de dichtstbijzijnde deskundige Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf worden gereden.Onder dergelijke omstandigheden is buitengewone voorzichtigheid geboden. Ook dient de bestuurder er zich van bewust te zijn dat het rempedaal verder en harder moet worden ingedrukt en dat ook sprake zal zijn van een langere remafstand.

ServobekrachtigingHet remsysteem is UITSLUITEND servo-bekrachtigd als de motor loopt. Zonder deze bekrachtiging moet op het rempedaal een veel grotere druk worden uitgeoefend om het voertuig veilig onder controle te houden. Ook dit resulteert weer in langere remafstanden. Altijd de volgende voorzorgsmaatregelen in acht nemen:• Wees ALTIJD zeer voorzichtig als uw

voertuig met stilstaande motor wordt gesleept.

• Als de motor terwijl het voertuig in beweging is, om welke reden dan ook afslaat, het voertuig dan zo snel mogelijk en in overeenstemming met de verkeerscondities ter plaatse, tot stilstand worden gebracht. Druk het rempedaal NIET herhaaldelijk in daar, als gevolg daarvan, eventuele nog aanwezige rembekrachtiging zal worden verloren.

RemblokjesRemblokjes moeten enige tijd inlopen. Gedurende de eerste 800 km moeten situaties worden vermeden waarbij zwaar moet worden afgeremd.Nooit vergeten:! Regelmatig onderhoud is essentieel teneinde er zeker van te kunnen zijn dat de remblokjes worden gecontroleerd op slijtage. Tevens dienen die periodiek te worden verwisseld zodat de veiligheid en de optimale prestaties op langere termijn gehandhaafd blijven.Natte conditiesAls een waterstroom wordt doorwaad en zelfs in zeer zware regen kan de efficiënte werking van de remmen negatief worden beïnvloed. De frictie-oppervlakken moeten altijd worden gedroogd door het rempedaal regelmatig licht in te drukken. Controleer echter eerst of u zich op veilige afstand bevindt van andere weggebruikers.

201

Page 36: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Remmen

L

ANTIBLOKKEER-REMSYSTEEM

WAARSCHUWINGDe fysieke beperkingen zoals remafstand of het gevaar van aquaplaning, kunnen door het ABS-systeem niet worden overwonnen. Er is sprake van aquaplaning als door de aanwezigheid van water sprake is van onvoldoende contact tussen de banden en het wegoppervlak.

Het feit dat een voertuig is voorzien van antiblokkeer-remmen (ABS) mag de bestuurder nooit verleiden om risico's te nemen waardoor zijn/haar veiligheid in gevaar kan worden gebracht. Het blijft echter altijd de verantwoordelijkheid van de bestuurder om de normale veiligheidsmarges niet te overschrijden en rekening te houden met de overheersende weers- en verkeerscondities.

Ook dient de bestuurder altijd rekening te houden met het oppervlak waarop hij met het voertuig zal gaan rijden en het feit dat het rempedaal op andere wijze reageert dan het rempedaal in voertuigen zonder ABS.

Het antiblokkeer-remsysteem (ABS) heeft ten doel efficiënt afremmen mogelijk te maken zonder dat de wielen gaan blokkeren - zodat door de bestuurder nooit de controle over het voertuig wordt verloren.

Als onder normale condities wordt afgeremd, waarbij tussen de wielen en het wegdek voldoende frictie aanwezig is om het voertuig te vertragen zonder dat de wielen blokkeren, wordt het ABS-systeem niet geactiveerd. Als de wielen gedurende het remmen echter beginnen te blokkeren, zal het ABS-systeem automatisch gaan werken. Dit kan worden geconstateerd doordat het rempedaal snel iets op en neer gaat bewegen.

In een noodsituatie functioneert het ABS-systeem het meest effectief als het rempedaal zelfs op een gladde weg, geheel wordt ingedrukt. Door het ABS-systeem wordt de snelheid van de afzonderlijke wielen constant gecontroleerd. In overeenstemming met de beschikbare grip, wordt de remdruk naar ieder wiel afzonderlijk afgeregeld.

Hoe hard u ook afremt, u zult altijd in staat zijn om het voertuig op normale wijze te besturen.

• Pomp het rempedaal NOOIT op en neer. Hierdoor zal de werking van het systeem worden onderbroken. Derhalve kan ook de remafstand worden vergroot.

• Plaats NOOIT extra matten of andere belemmeringen onder het rempedaal. Hierdoor wordt de bewegingsmogelijkheid van het pedaal beperkt hetgeen ten koste kan gaan van efficiënt afremmen.

WaarschuwingslampjeAls het amber ABS-waarschuwingslampje gaat branden, wijst dit op een storing in

het ABS-systeem. Als het waarschuwingslampje gaat branden moet voorzichtig worden gereden. Ook moet zwaar afremmen worden vermeden. Roep zo snel mogelijk deskundige hulp in. Zie Antiblokkeer-remsysteem (ABS) - AMBER, 125.

202

Page 37: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Remmen

R

Rijden in het terreinHoewel het ABS-systeem in het terrein blijft werken, is het toch niet verstandig om op bepaalde soorten ondergrond op het systeem te blijven vertrouwen. Door het systeem kan niet op betrouwbare wijze worden gecompenseerd voor fouten van de bestuurder of gebrek aan ervaring in moeilijke terrein-omstandigheden.

Let op het volgende:

• Op zachte of diepe ondergrond zoals in poedersneeuw, zand of grind of op bijzonder terrein is het mogelijk dat de remweg met het antiblokkeer-remsysteem langer is dan wanneer normaal wordt afgeremd. Het stuurgedrag is echter belangrijk verbeterd. De reden hiervoor is dat geblokkeerde wielen op zachte ondergrond, een rand oppervlaktemateriaal opbouwen voor die wielen waardoor het voertuig eerder tot stilstand komt.

• Als het voertuig op een zeer steile helling tot stilstand is gebracht en als weinig grip beschikbaar is, is het mogelijk dat het voertuig met geblokkeerde wielen wegglijdt omdat in dat geval geen wielrotatie beschikbaar is waardoor een signaal aan het ABS-systeem wordt doorgegeven. Teneinde dit tegen te gaan moet het rempedaal even worden losgelaten zodat de wielen iets kunnen bewegen. Druk het rempedaal vervolgens weer in zodat het ABS-systeem weer de controle kan krijgen.

Bochtremregeling (CBC)De bochtremregeling (CBC) is een geavanceerde vorm van ABS. Door de werking van dit systeem worden de stabiliteit en bestuurbaarheid van het voertuig gehandhaafd, terwijl snel een bocht wordt genomen of met hogere snelheid van rijbaan wordt verwisseld.

Noodrembekrachtiging (EBA)Als snel hard wordt afgeremd, wordt de remkracht door de elektronische remkrachtiging (EBA) automatisch zo hoog mogelijk opgevoerd zodat het voertuig makkelijker tot stilstand kan worden gebracht. Als de bestuurder trager afremt, maar toch via het rempedaal voldoende kracht uitoefent om het ABS-systeem op beide voorwielen te activeren, zal de remkracht door het systeem automatisch worden verhoogd zodat alle vier de wielen onder invloed komen van de ABS-regeling, waardoor optimale prestaties van het ABS-systeem mogelijk worden.

Op het rempedaal moet zolang wordt afgeremd, druk worden uitgeoefend. Als het rempedaal wordt losgelaten zal de noodrembekrachtiging (EBA) niet langer werken.

Als het amber remwaarschuwingslampje gaat branden, wijst dit op een storing in het EBA-systeem. Zie INDICATOR GROUPING (GROEPERING VAN WAARSCHUWINGSLAMPJES), 121.

Als sprake is van een storing, moet het systeem zo snel mogelijk door een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf worden gecontroleerd.

203

Page 38: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Remmen

L

Elektronische remkrachtdistributie (EBD)Uw voertuig is voorzien van EBD (Electronic Brake Force Distribution - elektronische remkrachtdistributie). Door dit systeem wordt de verdeling van de remkracht tussen de voor- en achteras in evenwicht gehouden zodat - hoe het voertuig ook is beladen - het remsysteem zo efficiënt mogelijk blijft werken.

Voorbeeld: bij een lichte lading wordt door de elektronische remkrachtdistributie (EBD) minder kracht op de achterremmen uitgeoefend teneinde de stabiliteit van het voertuig te handhaven. Wordt echter een aanhanger of caravan getrokken of is het voertuig zwaar beladen dan wordt door de achterremmen maximale remkracht uitgeoefend.

Als het rode remwaarschuwingslampje gaat branden, wijst dit op een storing in het EBD-systeem. Als dit gaat branden terwijl met het voertuig wordt gereden, moet het voertuig zo snel dit veilig kan geschieden, voorzichtig tot stilstand worden gebracht. Ook moet deskundige hulp worden ingeroepen.

PARKEERREM (EPB)

WAARSCHUWINGVertrouw NOOIT op de parkeerrem om het voertuig in positie te houden als het amber parkeerrem-waarschuwingslampje brandt en/of als het rode waarschuwingslampje knippert. Roep onmiddellijk deskundige hulp in.

Voorzichtig: Rijden met het voertuig terwijl de parkeerrem is geactiveerd of herhaaldelijk gebruik van de parkeerrem om het voertuig af te remmen, kan leiden tot ernstige beschadiging van het remsysteem.

Uw voertuig is voorzien van een elektrisch bediende parkeerrem (EPB).

Handmatig activeren van de parkeerremTrek de schakelaar (1), terwijl het voertuig stilstaat, omhoog. Laat de schakelaar los. De transmissiehendel gaat terug naar de neutraalstand en het rode parkeerrem-waarschuwingslampje in de instrumentengroep gaat branden.

LAN0261G

1

2

204

Page 39: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Remmen

R

Als de schakelaar wordt gebruikt terwijl het voertuig langzamer rijdt dan 3 km/u, zal het voertuig plotseling tot stilstand worden gebracht. De remlichten zullen niet gaan branden.

Als door het systeem wordt geconstateerd dat sprake is van een storing in het parkeerrem-systeem, zal het amber parkeerrem-waarschuwingslampje gaan branden. Ook verschijnt het bericht "PARKBRAKE FAULT" (PARKEERREM-STORING) in de instrumentengroep. Als een storing is gedetecteerd terwijl de elektronische parkeerrem (EPB) wordt gebruikt, gaat het rode waarschuwingslampje knipperen. Ook gaat het amber waarschuwingslampje branden. Ook wordt het bericht "PARKBRAKE FAULT. SYSTEM NOT FUNCTIONAL" (PARKEERREM-STORING - SYSTEEM FUNCTIONEERT NIET) weergegeven op het hoofdberichtencentrum. Het rode waarschuwingslampje blijft minstens 10 seconden branden nadat het contact is uitgezet.

Dynamische werkingIn een noodsituatie kan de parkeerrem "dynamisch" worden gebruikt; d.w.z. als met het voertuig harder wordt gereden dan 3 km/u. Trek de schakelaar omhoog. Als die omhoog wordt gehouden, wordt de snelheid geleidelijk verminderd. Het remwaarschuwingslampje gaat branden terwijl tegelijkertijd een hard geluid wordt gehoord en de waarschuwing "CAUTION! PARKBRAKE APPLIED" (VOORZICHTIG! PARKEERREM GEACTIVEERD) op het hoofdberichtencentrum verschijnt. De remlichten zullen gaan branden.

Door de schakelaar los te laten of in te drukken, zal de werking van de parkeerrem worden geannuleerd.

Handmatig deactiveren van de parkeerrem

WAARSCHUWINGDe parkeerrem werkt op de achterwielen van het voertuig. Veilig parkeren van het voertuig is dus afhankelijk van het feit of dit op een harde en stabiele ondergrond wordt geparkeerd.

Als het voertuig door modder of water heeft gereden kunt u er NIET op rekenen dat de parkeerrem goed werkt.

Voordat de parkeerrem kan worden gedeactiveerd, moet de contactsleutel in stand 'I' of 'II' staan. Druk het rempedaal in terwijl de parkeerrem-schakelaar tegelijkertijd omlaag wordt geduwd.

Het is onmogelijk om de parkeerrem met de hand te deactiveren zonder het rempedaal in te drukken.

Als de parkeerrem niet handmatig kan worden losgezet, dient onmiddellijk deskundige hulp te worden ingeroepen.

205

Page 40: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Remmen

L

Automatisch deactiveren van de parkeerremAls het voertuig stilstaat terwijl de parkeerrem is geactiveerd en 'D' (Drive) of 'R' (achteruit) is gekozen, zal de parkeerrem loskomen als het gaspedaal wordt ingedrukt. Daardoor kan het voertuig wegrijden.

Om de automatische ontgrendeling te vertragen, moet de schakelaar eerst in de "Apply"-positie worden gehouden waarna die vervolgens, op het gewenste punt, moet worden losgelaten.

Teneinde makkelijker gelijkmatig weg te rijden, worden de vereisten door het systeem geanticipeerd. Ook wordt de belasting door het systeem verminderd, afhankelijk van de hellingshoek (het is mogelijk dat u dit hoort).

Als door een vermindering van de belasting het voertuig gaat rijden nadat een juiste versnelling is ingeschakeld, zal de volledige belasting van het systeem weer worden uitgeoefend op de parkeerrem. Het is mogelijk dat hierdoor vervolgens minder gelijkmatig kan worden weggereden. Het is ook mogelijk om deze belastingsreductie te annuleren door de parkeerrem-schakelaar, nadat een versnelling of overbrengingsverhouding is gekozen, omhoog te bewegen.

Bij een storing zal de melding "PARKBRAKE FAULT. AUTO RELEASE NOT FUNCTIONAL" (PARKEERREM-STORING. AUTOMATISCH DEACTIVEREN ONMOGELIJK) op het hoofdberichtencentrum verschijnen. In dat geval moet de parkeerrem handmatig worden losgezet.

Onder de meeste omstandigheden zal de elektronische parkeerrem (EPB) vlekkeloos worden losgezet zodra het gaspedaal wordt ingeduwd zodat het voertuig naar voren kan rijden. Gedurende de aanvankelijke periode aan het begin van een reis en als de parkeerstand ( 'P') of neutraalstand ( 'N') wordt gekozen, is het echter mogelijk dat de release times worden verlengd. Dit is normaal en hiermee wordt rekening gehouden voor de langere schakeltijden die, onder bepaalde omstandigheden, kunnen optreden.

Als het voertuig onder zeer ongunstige terreincondities wordt gebruikt zoals gedurende doorwaden, in diepe modder, etc., is aanvullend onderhoud en afstelling van de parkeerrem essentieel. U wordt verzocht om het advies in te winnen van uw Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf.

Storing-managementAls door het systeem diagnose plaatsvindt van een storing terwijl het contact aan staat maar de parkeerrem niet wordt gebruikt, zal het amber parkeerrem-waarschuwingslampje gaan knipperen. Ook wordt het bericht "PARKBRAKE FAULT" (PARKEERREM-STORING) weergegeven.

N.B. Bij bepaalde transmissiestoringen is het mogelijk dat de parkeerrem niet functioneert of dat die niet automatisch kan worden bediend.

206

Page 41: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Dynamische stabiliteits- en gripregeling

R

Dynamische stabiliteits- en gripregeling

DYNAMISCHE STABILITEITSREGELING (DSC)

WAARSCHUWINGDe dynamische stabiliteitsregeling (DSC) is niet in staat om te compenseren voor fouten in het beoordelingsvermogen van de bestuurder. Het blijft de verantwoordelijkheid van de bestuurder om onder alle condities, de juiste rijstijl toe te passen. Het is uiterst onverantwoordelijk om risico's te nemen op basis van de toegevoegde veiligheid van de dynamische stabiliteitsregeling (DSC).

Door de dynamische stabiliteitsregeling (DSC) zal de dynamische stabiliteit, zelfs onder gevaarlijke rijcondities, worden geoptimaliseerd. Het systeem regelt gedurende het accelereren de dynamische stabiliteit. Tevens herkent het systeem instabiel rijgedrag zoals onderstuur en overstuur. Door toepassing van dit systeem kan het voertuig makkelijker onder controle worden gehouden door manipulatie van het motorvermogen en afremmen van individuele wielen. Als de remmen worden geactiveerd, is het mogelijk dat een zekere mate van lawaai wordt geproduceerd. Iedere keer dat de motor wordt gestart, kan het systeem worden gebruikt.

WaarschuwingslampjeHet waarschuwingslampje gaat kort branden als een gloeilamp- en systeemcontrole wanneer de contactsleutel in stand 'II' wordt gedraaid.

Als het waarschuwingslampje gaat knipperen, is het systeem actief. Nu worden het door de motor geproduceerde vermogen en de remkracht gereguleerd.

Als het waarschuwingslampje constant blijft branden en niet uitgaat als de DSC-schakelaar wordt ingedrukt, wijst dit op een storing in het systeem. Door iedere storing zal de dynamische stabiliteitsregeling (DSC) worden gedeactiveerd. Rij zorgvuldig en roep zo snel mogelijk deskundige hulp in.

Deactiveren van dynamische stabiliteitsregeling (DSC)Door Land Rover wordt aanbevolen dat de dynamische stabiliteitsregeling (DSC) onder alle normale rijcondities wordt gebruikt.

Onder bepaalde rijcondities kan het verstandig zijn om het DSC-systeem uit te schakelen met de bedoeling maximale grip te verkrijgen. Dergelijke condities zijn o.a.:

• Om het voertuig heen en weer uit een gat of zacht terreingedeelte te rijden.

• Als in diepe sneeuw of op een losse ondergrond moet worden weggereden.

• Als in diep zand wordt gereden.

• Als op diepe, lange wielsporen wordt gereden.

• Als door diepe modder wordt gereden.

207

Page 42: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Dynamische stabiliteits- en gripregeling

L

Om de dynamische stabiliteitsregeling (DSC) uit te schakelen, moet de DSC-schakelaar op het instrumentenpaneel kort ingedrukt worden gehouden (het DSC-waarschuwingslampje gaat ononderbroken branden). Het uitschakelen van de dynamische stabiliteitsregeling (DSC) heeft geen enkel effect op de werking van de gripregeling.

N.B. Als met het voertuig wordt gereden terwijl de dynamische stabiliteitsregeling (DSC) is uitgeschakeld, kunnen de remmen extra worden belast - indien dat mogelijk is, moet de dynamische stabiliteitsregeling (DSC) altijd worden gebruikt.

Opnieuw activeren van dynamische stabiliteitsregeling (DSC)Om de dynamische stabiliteitsregeling (DSC) opnieuw te activeren, moet de DSC-schakelaar op het instrumentenpaneel kort ingedrukt worden gehouden. Zodra de motor wordt gestart, wordt ook de dynamische stabiliteitsregeling (DSC) automatisch opnieuw geactiveerd.

ELEKTRONISCHE GRIPREGELING (ETC)De elektronische gripregeling (ETC) is constant beschikbaar om de grip van het voertuig te verbeteren als één van de wielen de neiging gaat vertonen om door te slaan terwijl andere wielen dat niet doen. Het systeem werkt altijd in combinatie met het DSC-systeem.

Als een wiel doorslaat, wordt dat wiel door de elektronische gripregeling (ETC) automatisch afgeremd tot de grip wordt hersteld. Door deze remactiviteit kan het vermogen worden overgebracht op de resterende wielen. Als de remmen worden geactiveerd, is het mogelijk dat een zekere mate van lawaai wordt geproduceerd.

WaarschuwingslampjeAls het amber DSC-waarschuwingslampje gaat branden, wijst dit op een storing in

het ETC-systeem. Dit zou ook kunnen betekenen dat de dynamische stabiliteitsregeling (DSC) met de hand is uitgeschakeld. Zie INDICATOR GROUPING (GROEPERING VAN WAARSCHUWINGSLAMPJES), 121.

Als het waarschuwingslampje constant blijft branden en niet uitgaat als de DSC-schakelaar wordt ingedrukt, wijst dit op een storing in het systeem. Door iedere storing zal de elektronische gripregeling (ETC) worden gedeactiveerd. Rij zorgvuldig en roep zo snel mogelijk deskundige hulp in.

2 3LAN0262G

208

Page 43: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Afdalings-remregeling (HDC)

R

Afdalings-remregeling (HDC)

AFDALINGS-REMREGELING (HDC)De afdalings-remregeling (HDC) werkt in combinatie met het antiblokkeer-remsysteem en daardoor krijgt de bestuurder meer controle over het voertuig in het terrein en vooral wanneer steile hellingen worden afgereden.

De afdalings-remregeling (HDC) is geheel geactiveerd en mag, in de HOGE gearing, uitsluitend de eerste versnelling en de achteruitversnelling en in de LAGE gearing in alle versnellingen, worden gebruikt.

De afdalings-remregeling (HDC) is geheel beschikbaar maar dient uitsluitend te worden gebruikt in 'D', 'R' en CommandShift '1' in de HOGE gearing en in 'D', 'R' en alle CommandShift overbrengingsverhoudingen in de LAGE gearing. Met de transmissie in 'D', zal automatisch de meest voordelige versnelling worden gekozen. Tracht nooit om met het voertuig te rijden als de afdalings-remregeling (HDC) is geactiveerd en de transmissie in de neutraalstand ( 'N') staat.

N.B. Door bepaalde combinaties van programma's en gearing zal de afdalings-remregeling (HDC) automatisch worden geactiveerd of gedeactiveerd.

WaarschuwingslampjeDe afdalings-remregeling (HDC) kan worden gekozen bij snelheden onder 80 km/u. Het groene

waarschuwingslampje blijft constant branden als de voertuigsnelheid daalt tot onder 50 km/u en de volledige HDC-functie is geactiveerd.

Als de snelheid van het voertuig oploopt tot boven 80 km/u, wordt de afdalings-remregeling (HDC) automatisch uitgeschakeld. Ook gaat het groene HDC-waarschuwingslampje uit.

Als de afdalings-remregeling (HDC) reeds is ingesteld terwijl de snelheid van het voertuig oploopt tot boven 50 km/u in de HOGE gearing, dan wordt de afdalings-remregeling (HDC) tijdelijk opgeheven. Ook gaat het groene HDC-waarschuwingslampje knipperen. Ook zal op het hoofdberichtencentrum een bericht worden weergegeven.

Afdalings-remregeling kiezen (HDC)Druk de schakelaar in en laat deze los (zie pijl) om de afdalings-remregeling (HDC) te kiezen. Om uit te schakelen, nogmaals indrukken en loslaten.

Het groene informatielampje gaat uit. Als de afdalings-remregeling (HDC) wordt uitgeschakeld terwijl het systeem werkt, zal de functie geleidelijk worden opgeheven waardoor de snelheid van het voertuig geleidelijk oploopt.

Als de afdalings-remregeling (HDC) wordt gebruikt in de LAGE gearing, wordt door het HDC-systeem de voertuigsnelheid agressiever geregeld. Gebruik de LAGE gearing als steile afdalingen worden ondernomen.

N.B. De afdalings-remregeling (HDC) wordt automatisch uitgeschakeld als de startmotor van het voertuig langer dan 6 uur uit wordt gezet.

LAN0263G

209

Page 44: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Afdalings-remregeling (HDC)

L

Afdalings-remregeling (HDC) in actieDe afdalings-remregeling (HDC) dient te worden gebruikt in combinatie met de juiste versnelling.

Gedurende het afdalen van een helling waarbij afremmen op de motor niet voldoende is om de snelheid van het voertuig onder controle te houden, zal het remsysteem automatisch door de afdalings-remregeling (HDC) worden bediend zodat het voertuig wordt vertraagd en een snelheid wordt aangehouden die gerelateerd is aan de gekozen versnelling en gearing en de stand van het gaspedaal.

Zolang de snelheid van het voertuig door de afdalings-remregeling (HDC) wordt beheerst, kan de afdalingssnelheid worden gewijzigd met de op het stuurwiel geplaatste (1) '+' en (2) '-' schakelaars van de cruise control. Om de afdalingssnelheid te verminderen, moet de '-' schakelaar ingedrukt worden gehouden. De snelheid van het voertuig op het moment dat de schakelaar wordt losgezet, wordt de nieuwe afdalingssnelheid.

Om de afdalingssnelheid te verhogen, moet de '+' schakelaar ingedrukt worden gehouden. De snelheid van het voertuig op het moment dat de schakelaar wordt losgezet, wordt de nieuwe afdalingssnelheid. Het is ook mogelijk om de afdalingssnelheid aan te passen door op de '+' of '-' schakelaars te tikken. Iedere keer dat de schakelaar wordt ingedrukt, zal de afdalingssnelheid worden aangepast met circa 0,5 km/u.

N.B. Voor iedere versnelling geldt een vastgestelde minimum afdalingssnelheid.

N.B. De afdalingssnelheid zal uitsluitend toenemen als de hoek voldoende steil is om het voertuig, bij gereduceerde remwerking, te laten accelereren. Op een flauwe helling is het mogelijk dat het indrukken van de '+' schakelaar niet resulteert in een snelheidstoename.

In het terrein kan de afdalings-remregeling (HDC) permanent worden ingeschakeld teneinde te garanderen dat controle altijd gehandhaafd blijft. De ABS en gripregeling zijn nog steeds geheel geactiveerd en hierdoor wordt wanneer dat nodig is, extra hulp gegeven.

N.B. Als de afdalings-remregeling (HDC) is gekozen kan op normale wijze worden geschakeld.

Als het rempedaal wordt ingedrukt terwijl de afdalings-remregeling (HDC) is geactiveerd, wordt de afdalings-remregeling (HDC) buiten werking gesteld. De remmen werken dan op normale wijze (het is mogelijk dat in het rempedaal een pulserend gevoel wordt waargenomen). Als het rempedaal dan wordt losgelaten, gaat de afdalings-remregeling (HDC) weer werken op de snelheid op het moment dat het rempedaal werd losgelaten.

LAN0266G

12

210

Page 45: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Afdalings-remregeling (HDC)

R

Onder extreme omstandigheden is het mogelijk dat door het afdalings-remsysteem (HDC) de remmen de normale limieten overschrijden. In dit geval wordt het bericht "HDC TEMPORARILY NOT AVAILABLE SYSTEM COOLING" (HDC TIJDELIJK NIET BESCHIKBAAR; SYSTEEM KOELT) op het berichtencentrum worden weergegeven. De werking van de afdalings-remregeling (HDC) zal geleidelijk afnemen. Vervolgens wordt de afdalings-remregeling (HDC) niet geactiveerd. De afdalings-remregeling (HDC) zal pas weer beschikbaar zijn wanneer de temperatuur van de remmen is gedaald tot een acceptabele waarde. Nu zal de waarschuwing verdwijnen uit het berichtencentrum. Ook zal de afdalings-remregeling (HDC) zonodig weer gaan werken.

Als in de afdalings-remregeling (HDC) een storing wordt geconstateerd, verschijnt de melding "HDC FAULT SYSTEM NOT AVAILABLE" (HDC-STORING; SYSTEEM NIET BESCHIKBAAR). Als de storing werd gedetecteerd terwijl het systeem is geactiveerd, zal de afdalings-remregeling (HDC) geleidelijk worden uitgeschakeld. Tracht nooit een steile helling af te rijden als de afdalings-remregeling (HDC) niet beschikbaar is, of gebruik een zeer lage versnelling en/of het rempedaal. Als een storing wordt gedetecteerd, win dan zo snel mogelijk het advies in van uw Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf.

Afdalings-remregeling (HDC) - geleidelijke deactiveringAls de afdalings-remregeling (HDC) geleidelijk buiten werking wordt gesteld dan wilt dit zeggen dat de HDC-functie afneemt met het gevolg dat een helling sneller zal worden afgereden. Nadat de helling geheel is afgereden zal de afdalings-remregeling (HDC) geheel buiten werking zijn gesteld.

Zonodig (als de afdalingshoek belangrijk minder steil wordt), is het mogelijk om de afdalings-remregeling opzettelijk buiten werking te stellen door het systeem (HDC) af te zetten terwijl het systeem werkt.

Afdalings-remregeling (HDC) - informatielampje - GROENAls de afdalings-remregeling (HDC) wordt gekozen terwijl aan alle condities voor het functioneren van het systeem is voldaan, zal het lampje continu blijven branden.

Als het waarschuwingslampje gaat knipperen terwijl de afdalings-remregeling (HDC) is geactiveerd, is niet voldaan aan de condities waaronder de afdalings-remregeling (HDC) kan werken.

211

Page 46: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Luchtvering

L

Luchtvering

LUCHTVERINGDoor de luchtvering wordt, door regeling van de hoeveelheid lucht in de luchtveren van het voertuig, constant de juiste rijhoogte gehandhaafd.

Tenzij anderszins vermeld mogen rijhoogte-wijzigingen uitsluitend worden uitgevoerd als de motor loopt en de bestuurdersdeur en alle passagiersdeuren zijn gesloten.

Als het voertuig door de luchtvering omhoog wordt gebracht, wordt gewoonlijk de in het luchtreservoir opgeslagen gecomprimeerde lucht gebruikt. De wielophanging gaat veel trager omhoog als dit reservoir gedeeltelijk leeg is als gevolg van het herhaaldelijk omhoog en omlaag brengen van de wielophanging.

Weg-rijhoogteDe normale rijhoogte van het voertuig.

Terrein-rijhoogteDit is 55 mm hoger dan de weg-rijhoogte. Het systeem geeft voertuigen betere bodemvrijheid, aanloophoek, uitloophoek en overloophoeken. Zie AFMETINGEN, 331.

De terrein-rijhoogte kan bij iedere snelheid tot maximaal 40 km/u worden geselecteerd. Als het systeem op de terrein-rijhoogte staat, zal door het systeem automatisch de weg-rijhoogte worden gekozen als de voertuigsnelheid oploopt tot boven 50 km/u.

N.B. Als het terreinreactie-systeem wordt gebruikt zal, onder invloed van bepaalde programma/gearing-combinaties, de rijhoogte automatisch worden aangepast

Verhoogde rijhoogteAls het voertuig in contact komt met de grond terwijl de terreinhoogte is ingesteld, wordt de gripregeling geactiveerd. Het voertuig wordt door het systeem verder omhoog bewogen zodat het vrijkomt van het obstakel. De verhoogde rijhoogte wordt automatisch geactiveerd en kan niet handmatig worden geselecteerd.

Instaphoogte

WAARSCHUWINGDe bestuurder dient te controleren of het voertuig zich niet in de buurt bevindt van obstakels en mensen voordat de rijhoogte wordt verminderd. Vergeet, bijvoorbeeld, niet dat de bodemvrijheid onder de vloer en de bumpers en in de wielkasten, met het voertuig op de instaphoogte, 105 mm lager is dan met het voertuig op de terrein-rijhoogte.

Dit is 50 mm lager dan de weg-rijhoogte. Hierdoor worden instappen, uitstappen en laden van het voertuig vergemakkelijkt.

De instaphoogte kan op ieder willekeurig moment worden gekozen. De reactie van het systeem is echter afhankelijk van de snelheid van het voertuig:

LAN0277G

55mm

50mm

0mm

212

Page 47: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Luchtvering

R

• Als het voertuig harder rijdt dan 20 km/u, geeft de wielophanging het voertuig één minuut de tijd om te vertragen. Als het voertuig binnen deze tijd niet vertraagt tot 20 km/u, zal de aanvraag voor de instaphoogte worden geannuleerd.

• Als de snelheid van het voertuig lager is dan 20 km/u, gaat de wielophanging naar een gedeeltelijk verlaagde rijhoogte. Het voertuig blijft maximaal één minuut op deze rijhoogte staan. Als het voertuig binnen deze tijd niet vertraagt tot 8 km/u, zal de aanvraag voor de instaphoogte worden geannuleerd.

• Als de snelheid van het voertuig lager is dan 8 km/u, gaat de wielophanging onmiddellijk omlaag tot de instaphoogte.

De instaphoogte kan tot maximaal 40 seconden nadat de startmotor is uitgezet, worden gekozen mits de bestuurdersdeur binnen die periode niet wordt geopend.

De wielophanging gaat automatisch vanuit de instaphoogte omhoog zodra het voertuig harder rijdt dan 10 km/u.

Als de instaphoogte direct vanuit de terrein-rijhoogte werd gekozen, gaat het systeem bij snelheden boven 10 km/u terug naar de terrein-rijhoogte. Anders zal door het systeem de wielophanging omhoog worden gebracht tot de weg-rijhoogte.

Rijhoogte bij hoge snelheidDoor deze faciliteit wordt de rijhoogte 20 mm verlaagd zodra de snelheid van het voertuig langer dan 5 seconden hoger is dan 160 km/u. Dit geschiedt geheel automatisch en deze functie kan niet worden uitgeschakeld. De rijhoogte gaat weer terug naar de normale waarde zodra de voertuigsnelheid minstens 30 seconden lager blijft dan 130 km/u.

N.B. Maximum snelheden mogen NOOIT worden overschreden.

Kruipen over rotsen ("Crawl") (geblokkeerd op instaphoogte)Nu kan met het voertuig op de instaphoogte langzaam worden gereden, waardoor in lage parkeerplaatsen, etc. meer ruimte ontstaat boven het dak.

"Kruipen over rotsen" ("Crawl") kan worden geselecteerd als het voertuig langzamer rijdt dan 35 km/u. Deze functie wordt echter pas geactiveerd als de snelheid daalt tot onder 10 km/u. Als het voertuig op "kruipen over rotsen" ("Crawl) staat, zal automatisch de weg-rijhoogte worden gekozen zodra de voertuigsnelheid oploopt tot boven 40 km/u.

BerichtenAls het voertuig is voorzien van een berichtencentrum, zullen eventuele berichten betreffende de luchtvering worden weergegeven. Zie HOOFDBERICHTENCENTRUM, 99

213

Page 48: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Luchtvering

L

Rijhoogten wijzigen

1. Omhoog/omlaag-schakelaar

2. Waarschuwingslampje voor vergroten van rijhoogte

3. Terrein-waarschuwingslampje

4. Waarschuwingslampje voor rijhoogte op de weg

5. Waarschuwingslampje voor instaphoogte

6. Vergrendel-waarschuwingslampje

7. Waarschuwingslampje voor verlagen van rijhoogte

RijhoogtenDe schakelaar voor het verhogen/verlagen van de rijhoogten (1) wordt gebruikt om door alle hoogten van de wielophanging omhoog en omlaag te kunnen bewegen. Door de waarschuwingslampjes (3), (4) of (5) wordt de geselecteerde rijhoogte aangegeven. Ook zal op het berichtencentrum een bericht worden weergegeven als de terrein-rijhoogte ("Off-road"), de instaphoogte ("Access") of "kruipen over rotsen" ("Crawl") wordt gekozen.

Door de waarschuwingslampjes (2) of (7) zal de richting van de rijhoogte-verandering worden aangegeven. Deze gaan uit nadat de rijhoogte-verandering is voltooid.

Als een rijhoogte-verandering wordt aangevraagd die niet is toegestaan - zoals een poging om de rijhoogte van het voertuig te verhogen terwijl de motor niet loopt - zullen de waarschuwingslampjes (2) en (7) tweemaal knipperen. Ook wordt een hoorbaar waarschuwingssignaal gegeven. Op het berichtencentrum zal een bericht worden weergegeven.

Door een knipperend waarschuwingslampje (2) of (7) wordt aangegeven dat het systeem "wacht", of dit betekent dat de keuze van de bestuurder automatisch wordt geannuleerd als de snelheidscriteria worden overschreden.

Kiezen van de instaphoogteAls de instaphoogte boven 20 km/u wordt gekozen, zullen de waarschuwingslampjes (5) en (7) gaan knipperen. Tevens wacht het voertuig tot de snelheid is verminderd.

Als het voertuig decelereert tot 20 km/u gaat het waarschuwingslampje (4) uit, daar het systeem overgaat op een gedeeltelijk verminderde rijhoogte. Waarschuwingslampje (5) gaat branden en waarschuwingslampje (7) blijft knipperen.

Als het voertuig vertraagt tot 8 km/u, zullen de waarschuwingslampjes (5) en (7) worden verlicht. Zodra de instaphoogte is bereikt, zal het waarschuwingslampje (7) uitgaan.

LAN0271G

2

7

3

4

5

6

1

214

Page 49: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Luchtvering

R

Kiezen en annuleren van "kruipen over rotsen" ("Crawl") (vastgezet op instaphoogte)

Als de wielophanging op de weg-rijhoogte of de instaphoogte staat, terwijl het voertuig langzamer rijdt dan 10 km/u, moet de omhoog/omlaag-schakelaar (1) één seconde lang in de richting worden geduwd voor een geringere rijhoogte. De waarschuwingslampjes (5) en (6) gaan branden waardoor de selectie wordt bevestigd.

Kruipen over rotsen ("Crawl") kan met de hand worden geannuleerd door de omhoog/omlaag-schakelaar één seconde lang op "omhoog" te zetten. Het waarschuwingslampje (6) gaat uit.

N.B. Nadat "kruipen over rotsen" ("Crawl") is geannuleerd, gaat de wielophanging omhoog tot de weg-rijhoogte zodra de voertuigsnelheid oploopt tot boven 10 km/u.

Direct kiezen van de instaphoogte vanuit de terrein-rijhoogteAls de wielophanging op de terrein-rijhoogte staat, moet de schakelaar (1) worden ingedrukt. Druk de schakelaar nogmaals in voordat het waarschuwingslampje (7) uitgaat.

Het systeem zal zich herinneren om de wielophanging automatisch weer terug te brengen naar de terrein-rijhoogte als met het voertuig harder wordt gereden dan 10 km/u.

Automatische rijhoogte-verandering - waarschuwingen

Als de wielophanging op de terrein-rijhoogte, de instaphoogte of "Crawl" (kruipen over rotsen) staat, zal de rijhoogte automatisch worden veranderd zodra door de voertuigsnelheid bepaalde vooraf ingestelde drempelwaarden worden overschreden.

Als de wielophanging op de terrein-rijhoogte of op "kruipen over rotsen" ("Crawl") staat, wordt de bestuurder gewaarschuwd dat het voertuig een snelheidsdrempel nadert. Er wordt een geluidssignaal gegeven, op het berichtencentrum zal een bericht worden weergegeven en het "weg"-waarschuwingslampje symbool ("On-road") (4) en ofwel (2) ofwel (7) zal gaan knipperen.

Hierboven wordt de snelheidswaarschuwing bij de terrein-rijhoogte weergegeven. Als het voertuig vertraagt, verdwijnt de waarschuwing.

LAN0272G

5

6

1

LAN0273G 7

3

41

215

Page 50: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Luchtvering

L

Annulering "deur open"Als gedurende een rijhoogte-verandering een deur wordt geopend, terwijl het voertuig stilstaat, zal slechts een beperkte rijhoogte-verandering worden uitgevoerd.

Het waarschuwingslampje voor de doelrijhoogte (3, 4 of 5) blijft branden en het waarschuwingslampje voor het verhogen van de rijhoogte (2) of het waarschuwingslmapje voor het verminderen van de rijhoogte (7) zal gaan knipperen.

De rijhoogte-verandering zal worden hervat als alle deuren, binnen 90 seconden, worden gesloten.

Als de deuren binnen deze periode niet worden gesloten, gaat het waarschuwingslampje voor het omhoog bewegen van het voertuig (2) of het waarschuwingslampje voor het omlaag bewegen van het voertuig (7) uit. Ook zullen de waarschuwingslampjes waar door de rijhoogte boven en onder de huidige rijhoogte wordt aangegeven, gaan branden.

Als met de omlaag/omhoog-schakelaar (1) een nieuwe rijhoogte wordt gekozen, of als met het voertuig wordt weggereden, zal het systeem worden teruggesteld.

Verhoogde rijhoogteAls het voertuig in contact komt met de grond en de gripregeling wordt geactiveerd, wordt het voertuig door het systeem 35 mm omhoog bewogen buiten bereik van het obstakel. De verhoogde rijhoogte wordt automatisch geactiveerd en kan niet handmatig worden geselecteerd.

Als de verhoogde rijhoogte wordt geactiveerd zal het waarschuwingslampje (3) gaan knipperen zodra de wielophanging hoger staat dan de terrein-rijhoogte. De waarschuwingslampjes (3) en (4) gaan knipperen als de rijhoogte tussen de terrein-rijhoogte en de weg-rijhoogte staat. De waarschuwingslampjes (4) en (5) gaan knipperen als de rijhoogte tussen de weg-rijhoogte en de instaphoogte staat. Op het berichtencentrum zal een bericht worden weergegeven.

De verhoogde rijhoogte wordt beëindigd door de omhoog/omlaag-schakelaar (1) kort omhoog of omlaag te bewegen, of door 30 seconden met een snelheid te rijden die hoger is dan 5 km/u.

LAN0274G

2

7

3

4

5

LAN0275G

3

4

51

216

Page 51: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Luchtvering

R

Extra rijhoogte als de verhoogde rijhoogte is bereiktAls de verhoogde rijhoogte wordt opgeroepen en het voertuig automatisch omhoog is bewogen, kan door de bestuurder extra rijhoogte worden aangevraagd zodat het voertuig vrijkomt van het obstakel. Dit kan zeer nuttig zijn als de verhoogde rijhoogte is ingesteld op een zachte ondergrond. Voordat de extra rijhoogte boven de hoogste rijhoogte kan worden aangevraagd moet de bestuurder wachten tot het waarschuwingslampje voor het omhoog bewegen van het voertuig (2) niet langer wordt verlicht. Vervolgens moeten de schakelaar (1) en OOK het rempedaal 3 seconden lang worden ingedrukt. Door een waarschuwingssignaal wordt bevestigd dat de aanvraag is geaccepteerd. Het waarschuwingslampje voor het omhoog bewegen van het voertuig (2) gaat branden zolang het voertuig omhoog wordt bewogen.

Wielophanging "bevroren"Als het systeem tracht de rijhoogte te veranderen en constateert dat de wielophanging niet kan bewegen, zal alle beweging door het systeem worden "bevroren".

Dit kan worden veroorzaakt door pogingen om het voertuig op een obstakel te laten zakken, of pogingen om het voertuig tegen een obstakel omhoog te bewegen.

De symbolen gedragen zich op dezelfde manier die is beschreven voor de verhoogde rijhoogte. Ook zal hetzelfde bericht worden weergegeven op het berichtencentrum. Net zoals in de verhoogde rijhoogte wordt deze situatie beëindigd door de schakelaar (1) omhoog of omlaag te duwen, of harder met het voertuig te rijden dan 20 km/u.

Bediening op afstand

WAARSCHUWINGDe zender kan vanaf de binnenkant van het voertuig worden gebruikt. Het is dus belangrijk dat die altijd uit de buurt wordt gehouden van kinderen.

Als de zender in de passagiersruimte wordt gebruikt, dient te worden gecontroleerd of de onderkant van het voertuig is gecontroleerd op obstakels voordat de rijhoogte wordt verminderd en of een verantwoordelijke volwassene buiten het voertuig staat die toezicht houdt.

Als een aanhanger aan het voertuig is gekoppeld, dienen alle rijhoogte-veranderingen zeer voorzichtig te worden uitgevoerd.

De zender kan worden geprogrammeerd en daarmee heeft de gebruiker de beschikking over een aantal verschillende functies. Zie ZENDER - PROGRAMMERING, 46. Als de zender van het voertuig zodanig is ingesteld dat die hiermee de luchtvering kan worden bediend, kan de hoogte op afstand worden geregeld zodat laden van het voertuig of het aankoppelen van een aanhanger wordt vergemakkelijkt.

Na programmering kan de rijhoogte met de zender worden gewijzigd door eerst de contactsleutel uit het contactslot te verwijderen, de gevarenknipperlichten aan te zetten en alle deuren te sluiten. Bediening op afstand is onmogelijk tenzij dit is gedaan.

217

Page 52: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Luchtvering

L

De rijhoogte wordt verhoogd door de Land Rover knop (3) en de vergrendelknop (1) enige tijd in te drukken.

De rijhoogte wordt verminderd door de Land Rover knop (3) en de ontgrendelknop (2) enige tijd in te drukken.

Als een knop wordt losgelaten gedurende het verhogen of verlagen van de rijhoogte, wordt de beweging direct onderbroken. Deze zal opnieuw worden gestart als alle knoppen opnieuw worden ingedrukt.

De rijhoogte zal aanvankelijk traag veranderen, maar na 3 seconden zal de snelheid toenemen. Zolang de rijhoogte-verandering plaatsvindt, zal een waarschuwingslampje op de omhoog/omlaag-schakelaar gaan branden dat overeenkomt met de bewegingsrichting van het voertuig.

Als de start-rijhoogte hoger of lager is dan de terrein-rijhoogte, wordt de beweging onderbroken zodra de normale rijhoogte wordt bereikt. Verdere beweging is mogelijk door knoppen los te zetten en die opnieuw in te drukken.

De normale rijhoogte-regeling zal worden hervat zodra met het voertuig wordt weggereden.

N.B. Bediening op afstand wordt uitgeschakeld als het voertuig in beweging is.

LAN0276G

1

2

3

218

Page 53: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Dynamisch reactiesysteem

R

Dynamisch reactiesysteem

DYNAMISCH REACTIESYSTEEMVoorzichtig: Als het waarschuwingslampje ROOD gaat branden dan wil dat zeggen dat in het systeem een storing is opgetreden waardoor componenten van het voertuig ernstig kunnen worden beschadigd. Breng het voertuig tot stilstand en zet de motor af zodra dit veilig kan geschieden. Roep onmiddellijk deskundige hulp in.

Het dynamische reactiesysteem is een systeem waarop patent is verleend en dat uniek is voor Land Rover. Dit systeem werd zodanig ontworpen dat de rolkarakteristieken van de carrosserie bij lage hoeksnelheden worden geëlimineerd terwijl die bij hogere hoeksnelheden, belangrijk worden gereduceerd terwijl een zachte automobiel-wielophanging wordt gehandhaafd als in een rechte lijn wordt gereden. Op een ongelijkmatige en horizontale ondergrond of in ruwe karrensporen zal door het dynamische reactiesysteem de wielophanging worden aangepast aan de snelheid van het voertuig en de kwaliteit van het oppervlak teneinde de inzittenden zoveel mogelijk comfort te geven. Bij zeer lage snelheden worden de rolstangen in feite ontkoppeld. Dit heeft belangrijke voordelen op het gebied van de as-beweging in het terrein en verbetert de tractie. Het systeem is geheel automatisch en kan door de bestuurder op geen enkele manier worden beïnvloed. De functionaliteit van het waarschuwingslampje in het instrumentenpaneel is echter zeer belangrijk. De bestuurder dient op de hoogte te zijn van de volgende punten:

WaarschuwingslampjeHet waarschuwingslampje gaat ROOD branden als het contactslot in stand 'II' wordt gedraaid. Na

twee seconden zal het lampje van ROOD overgaan op AMBER terwijl na nogmaals twee seconden, het lampje uitgaat. Dit proces is een systeemcontrole die iedere keer dat het voertuig wordt gebruikt, wordt uitgevoerd. Mits het dynamische reactiesysteem en de luchtvering op de juiste manier functioneren, zal het waarschuwingslampje op andere tijdstippen niet gaan branden.Als het lampje gedurende het rijden gaat branden wijst dit - als volgt - op een storing in het systeem:• Als het lampje ROOD gaat branden (het

lampje zal eerst rood gaan knipperen en gaat vervolgens na 2 minuten constant branden; ook wordt een hoorbaar waarschuwingssignaal gegeven):Dit wijst op een systeemstoring waardoor componenten van het voertuig ernstig kunnen worden beschadigd. Ook wijst dit op een verminderde prestatie van het dynamische reactiesysteem. U dient het voertuig zodra dit veilig kan geschieden, tot stilstand te brengen. Daarna moet de motor worden afgezet. BLIJF NOOIT DOORRIJDEN! Roep onmiddellijk deskundige hulp in

• Als het lampje (constant) AMBER brandt:Dit wijst op een storing in het systeem die resulteert in gereduceerde prestaties van het dynamische reactiesysteem maar waardoor de conditie van het voertuig niet ernstig wordt bedreigd. U kunt, langzaam, blijven doorrijden. U dient echter wel zeer voorzichtig te zijn. Ook dient u zo snel mogelijk contact op te nemen met een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf.

219

Page 54: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Terreinreactie-systeem

L

Terreinreactie-systeem

TERRAIN RESPONSETM

Het terreinreactie-systeem ("Terrain Response") is permanent geactiveerd. Dit resulteert constant in voordelen voor de grip, hantering en rijprestaties. Deze kunnen nog verder worden verbeterd voor specifieke rijcondities op de weg en in het terrein door speciale programma's te kiezen met één eenvoudig interface voor de bestuurder.

Breng de draaiknop omhoog door licht op de knop te drukken en de knop vervolgens los te laten. Druk de draaiknop weer omlaag tot die vastklikt.

Deze interface kan de bestuurder van het voertuig "vertellen" watvoor soort terrein wordt doorkruist. Gebaseerd op het geselecteerde speciale programma, wordt de voertuiginstelling van het systeem geoptimaliseerd op basis van de overheersende condities. Dit resulteert in optimale grip, optimale rijkwaliteit en het algemene gedrag van het voertuig.

Door het speciale programma "Terrain Response" (terreinreactie) te gebruiken, worden automatisch wijzigingen aangebracht in de aandrijf- en wielophangingssystemen van het voertuig die tot op heden uitsluitend afzonderlijk en met de hand door de bestuurder konden worden geregeld.

De wielophanging en de aandrijvingssystemen die deel uitmaken van het terreinreactie-systeem ("Terrain Response") zijn:

• Motormanagement

• Versnellingsbak - management

• Intelligente differentieelregeling

• Dynamische stabiliteitsregeling, gripregeling en afdalings-remregeling (HDC)

• Luchtvering

Het systeem levert een variabele gaspedaal-reactie die varieert van zeer voorzichtig op een gladde ondergrond (waarbij een grote beweging van het gaspedaal slechts een kleine invloed heeft op het motorvermogen) tot zeer sterk in, bijvoorbeeld, zand als het motorvermogen sneller moet kunnen stijgen.

Hiermee worden de terreincapaciteiten van Land Rover voertuigen aanzienlijk uitgebreid. Tevens biedt het terreinreactie-systeem ("Terrain Response") controle over systemen die voorheen uitsluitend met de hand werden geregeld.

LAN0278G

220

Page 55: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Terreinreactie-systeem

R

N.B. Daar door ieder speciaal terreinreactie-programma ("Terrain Response") de optimale instellingen van alle componenten die essentieel zijn voor de aandrijving en het rijdrag worden gebruikt - gaspedaal-reactie, wielophanging, transmissie, etc. - met betrekking tot het terrein dat wordt doorkruist, is het logisch dat als van het ene speciale programma wordt overgeschakeld naar het andere speciale programma, andere criteria een rol gaan spelen.

Dit betekent bijvoorbeeld dat het motortoerental dat met de huidige stand van het gaspedaal wordt geproduceerd, in het nieuwe programma of bij rijhoogte-veranderingen, iets kan toenemen of afnemen. De veranderingen zijn niet dramatisch, maar wel duidelijk merkbaar.

Om maximaal van de voordelen van het systeem te kunnen profiteren, wordt geadviseerd dat u het eerst uitprobeert in omstandigheden waaronder eventuele afleiding geen invloed heeft op andere weggebruikers.

Het terreinreactie-systeem ("Terrain Response") werd zodanig ontworpen dat de bestuurder, ongeacht de terreincondities, hiervan altijd profiteert. De verbeterde gripregeling - met regeling van de verschillende systeemparameters via één invoer van de bestuurder - gecombineerd met specifiek advies via het berichtencentrum, vormt een belangrijk hulpmiddel voor bestuurders met beperkte ervaring in terreinrijden. Tevens kan het systeem de vaardigheden van ervaren bestuurders ondersteunen. Dergelijke bestuurders zullen ook profiteren van de betere prestaties die - via het speciale programma - beschikbaar zijn.

Gebruiken van het terreinreactie-systeem ("Terrain Response")

WAARSCHUWINGGedurende trekken zal de automatische rijhoogte-verhoging die normaal is als het systeem in de lage gearing wordt gebruikt, automatisch door het systeem worden voorkomen. Dit wordt aangegeven door een bericht op het berichtencentrum. Voor deze functie is het echter essentieel dat een door Land Rover goedgekeurde elektrische aanhanger-aansluiting is geplaatst. Als geen door Land Rover goedgekeurde elektrische aanhanger-aansluiting is aangebracht of als wordt afgeweken van deze richtlijnen, kan dit tot gevolg hebben dat het voertuig - zelfs als een aanhanger is aangekoppeld - omhoog wordt gebracht tot de terrein-rijhoogte.

Het terreinreactie-systeem ("Terrain Response") is altijd geactiveerd en kan niet uit worden geschakeld. Als het voertuig wordt gestart, zal het systeem gewoonlijk beginnen in het algemene programma ("General Program"). Als het juiste speciale programma wordt gebruikt, levert dit allerlei voordelen op in de manier waarop met het voertuig over verschillende ondergronden, wegoppervlakken of in het terrein kan worden gereden. Er wordt aanbevolen dat een speciaal programma wordt gekozen als rijcondities moeilijk worden.

Afhankelijk van het terrein kan het voor de automatische transmissie gunstig zijn om - naar aanleiding van verschillende snelheden en belastingen - op/neer te schakelen. Gedurende ieder speciale programma zullen automatisch de beste schakelpunten voor het terrein worden gekozen; inclusief de beste versnelling waarin kan worden weggereden (bijv. tweede versnelling HOGE gearing, of derde versnelling LAGE gearing, in programma "Grass-Gravel-Snow [gras-grind-sneeuw] of eerste versnelling lage gearing in programma "Rock Crawl" [kruipen over rotsen]).

221

Page 56: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Terreinreactie-systeem

L

De hoeveelheid slip die wordt toegestaan in de elektronisch geregelde differentiëlen, wordt continue geoptimaliseerd, gericht op een betere grip en stabiliteit van het voertuig.

Afhankelijk van het geselecteerde terreinreactie-systeem ("Terrain Response") zal de regeling van de differentiëlen altijd zijn aangepast aan de optimum instellingen.

N.B. De speciale programma's dienen proactief te worden ingeschakeld, alvorens in specifieke omstandigheden te gaan rijden. Het is niet de bedoeling dat hiermee een voertuig dat in moeilijkheden is geraakt, wordt losgemanoeuvreerd.

Het systeem werd ontworpen om vertrouwen te kweken in de keus van het speciale programma, ondanks het feit dat tussen de condities die behoren bij ieder afzonderlijk programma, sprake is van duidelijke verschillen. Onder alle omstandigheden blijft dit echter een zeer capabel voertuig, zelfs als geen speciaal programma is geselecteerd. Dit komt doordat - waar mogelijk - sommige subsystemen op de condities blijven reageren. Zijn er onzekerheden over de keus van het beste speciale programma, dan is het het best om het algemene programma van het terreinreactie-systeem ("Terrain Response") te kiezen tot de terreincondities duidelijker worden en met meer vertrouwen een bepaalde programmakeus kan worden gemaakt.

Bij terreinrijden moet het systeem proactief worden gebruikt en niet als een methode om de controle over het voertuig weer terug te krijgen.

Als een speciaal terreinreactie-programma ("Terrain Response") is gekozen, mag de transmissie in 'D' blijven staan. Als een gladde helling wordt afgedaald, moet worden overwogen om CommandShift '1' of '2' te kiezen.

Annuleringsopties voor bestuurder

WAARSCHUWINGDeze rijhoogte-toename vindt plaats ongeacht of met het voertuig wordt gereden of niet.

Alle systemen zullen zijn ingesteld op de optimale parameters voor de terreincondities die een weerspiegeling vormen van de keuze van het besturingsprogramma. Twee van de systemen die worden geregeld door het terreinreactie-systeem kunnen ook onafhankelijk worden bediend door de bestuurder:

• Luchtvering

• Afdalings-remregeling (HDC)

In bepaalde speciale programma's zal door het terreinreactie-systeem ("Terrain Response") de afdalings-remregeling (HDC) worden ingeschakeld. In de lage gearing zal het systeem de luchtvering automatisch op de terrein-rijhoogte instellen.

Zowel de selectie van de afdalings-remregeling (HDC) als de rijhoogte kunnen op ieder willekeurig moment door de bestuurder worden geannuleerd. Als de afdalings-remregeling (HDC) of een specifieke rijhoogte niet automatisch door het systeem is gekozen, kan de bestuurder die systemen altijd op de normale manier bedienen.

222

Page 57: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Terreinreactie-systeem

R

Als de afdalings-remregeling (HDC) of de verschillende rijhoogten automatisch door het systeem worden geactiveerd, of als die handmatig door de bestuurder worden geactiveerd, zullen de veranderingen in status worden bevestigd door de berichten die worden weergegeven en ook door de verschillende informatielampjes van de afzonderlijke systemen. Gebruik van het systeem in de speciale programma's - vooral in de lage gearing - kan tot gevolg hebben dat advies over de besturing van het voertuig en de rijstijl en waarschuwingen, plus eventuele aanvullende informatie worden weergegeven op het berichtencentrum.

N.B. Schakelstandselectie kan worden uitgeschakeld door met de CommandShift functie de transmissie in een bepaalde versnelling te vergrendelen.

Werking

Het vereiste speciale programma wordt gekozen met een draaiknop vlak achter de transmissiehendel. Als door de draaiknop één van de uiteinden van het schakelbereik is bereikt, kan die nog verder worden gedraaid. Dit heeft echter geen effect.

In aanvulling op de algemene instelling van het terreinreactie-systeem ("Terrain Response General Setting") zijn nog vier speciale programma's beschikbaar:

• Gras/grind/sneeuw (inclusief ijzel).

• "Mud/Ruts" (wielsporen).

• "Sand" (zand)

• "Rock Crawl" (kruipen over rotsen)

Zodra het contactslot wordt aangezet, worden de grafische weergaven rond de bedieningsknop verlicht. Hierbij wordt het actieve programma amber geaccentueerd. De helderheid van de nachtverlichting van de grafische weergaven wordt geregeld als onderdeel van de algemene regeling van de instrumentenverlichting; het amber gekleurde lampje brandt helder of minder helder. Dit is afhankelijk van het gebruik dat van de koplampen wordt gemaakt.

LAN0279G

223

Page 58: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Terreinreactie-systeem

L

Als een speciaal programma is geactiveerd, zal het symbool voor dat speciale programma ook op het berichtencentrum worden weergegeven.

Als het contact is uitgezet terwijl een speciaal programma is geselecteerd, zal het systeem zich circa 6 uur herinneren welke programma was gekozen. Het systeem gaat terug naar dat programma zodra het contact weer wordt aangezet.

Door het systeem wordt, via het berichtencentrum, aangegeven dat het eerder gekozen speciale programma nog steeds is gekozen. Na meer dan 6 uur gaat het systeem automatisch weer over op het Algemene Programma (General Program) (Speciale Programma's [Speciale Programs]) uit.

Terreinreactie-systeem ("Terrain Response") - algemeen

Als de speciale programma's van het terreinreactie-systeem ("Terrain Response") zijn

uitgeschakeld, staat het systeem in het algemene programma ("General Program"). Dit wordt aangegeven door het bovenstaande symbool dat kort op het berichtencentrum wordt weergegeven. Subsystemen zullen worden aangepast aan de overheersende terreincondities. Door die systemen worden de instellingen gekozen op basis van de door die systemen geregistreerde condities.

Deze programma-instelling is verenigbaar met alle weg- en terreincondities. Normale condities waarbij het onnodig is om een specifiek programma te kiezen, zijn bijvoorbeeld rijden op een ondergrond die sterk overeenkomt met een verharde weg. Droge klinkers, asfalt of zelfs houten planken behoren allemaal tot een harde ondergrond zonder losse lagen zoals water, stof of soortgelijk materieel.

Er wordt aanbevolen dat een speciaal programma wordt uitgeschakeld nadat de specifieke condities waarvoor dit programma was bestemd, niet langer van toepassing zijn. Dit wordt gedaan door de knop van de transmissiehendel weer in de stand te draaien voor het algemene programma ("General Program").

Nadat een speciaal programma is uitgeschakeld gaan alle systemen in het voertuig weer terug naar de normale instellingen. De enige uitzondering is de afdalings-remregeling (HDC) die geactiveerd blijft als die eerder met de hand werk gekozen. Als voorzorgsmaatregel gaat het voertuig, uitsluitend als dit in beweging is, van de hogere naar de normale rijhoogte.

LAN0280G

224

Page 59: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Terreinreactie-systeem

R

Grass-Gravel-Snow (gras-grind-sneeuw)Gebruik dit programma op oppervlakken waarvan de onderliggende basis stevig is, maar

waarop zich ander materiaal heeft afgezet waardoor het voertuig de neiging kan krijgen om te slippen. De laag kan bestaan uit water, slijk, gras, sneeuw of los grind, kiezels, aangekleefde klei, of zelfs een dunne laag zand. Dit programma moet ook worden gekozen bij vorst.

In dit speciale programma worden door het terreinreactie-systeem ("Terrain Response") instellingen geselecteerd die resulteren in de beste grip, hantering en rijgedrag voor overheersend gladde condities. De afdalings-remregeling (HDC) zal in de lage gearing automatisch worden ingeschakeld, maar kan handmatig worden uitgezet. Zie AFDALINGS-REMREGELING (HDC), 209.

Bij een gladde ondergrond is het vaak verstandig om weg te rijden in een versnelling die hoger is dan normaal. Voorbeeld: CommandShift 2 in de HOGE gearing of CommandShift 3 in de LAGE gearing.

Voor het gebruik van voertuigen met sneeuwkettingen, zie SNEEUWKETTINGEN, 274.

N.B. Als het voertuig in diepe sneeuw moeite heeft om grip in voorwaartse richting te bewaren of als het vastloopt, kan het nuttig zijn om de dynamische stabiliteitsregeling (DSC) uit te zetten. Als de dynamische stabiliteitsregeling (DSC) is uitgeschakeld, moet het systeem - zodra het probleem is overwonnen - weer worden aangezet.

"Mud-Ruts" (wielsporen)Gebruik dit programma op een ondergrond die niet alleen modderig is, of waarin diepe

karrensporen voorkomen, maar die ook zacht en zeer ongelijkmatig kan zijn tot het punt waarop maximale as-verplaatsing kan plaatsvinden. Deze ongelijkmatigheid kan ook worden veroorzaakt door grote stukken hout zoals wortels, kleine houtblokken, lage struiken, etc.

Dit programma fungeert net zoals het vorige programma met uitzondering van het feit dat nu instellingen worden gekozen voor de individuele systemen waardoor grip en rijgedrag in modder of karrensporen worden geoptimaliseerd. Ook beschikt de bestuurder, net zoals voorheen, over annuleringsopties. Het programma is beschikbaar in de HOGE en LAGE gearing. De LAGE gearing wordt echter aanbevolen.

Er wordt niet verwacht dat dit programma gewoonlijk in de lage gearing wordt gebruikt. Zo niet dan zal de bestuurder worden aangemoedigd om de lage gearing te kiezen. Als het programma "Mud-Ruts" (wielsporen) en de lage gearing samen zijn gekozen, zal de rijhoogte van het voertuig automatisch worden verhoogd.

225

Page 60: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Terreinreactie-systeem

L

ZandGebruik dit programma op zachte en over het algemeen droge, meegevende zanderige

ondergrond zoals een droog strand, in de duinen en in zandwoestijnen. Dit programma kan ook worden gebruikt voor een ondergrond met een dikke laag grind.

Bij het speciale programma "Sand" (zand) wordt gebruik gemaakt van de instellingen en software-logica die het best geschikt zijn voor het rijden op zand waarbij de bestuurder, net zoals voorheen, de controle kan overnemen.

In vochtig of nat zand is het het best om het speciale programma voor modder/wielsporen ("Mud-Ruts") te gebruiken.

Als het zand bijzonder zacht en droog is en als het dermate diep is dat de wielen diep in het zand zinken, kan het nuttig zijn om de dynamische stabiliteitsregeling (DSC) uit te zetten. Zie Deactiveren van dynamische stabiliteitsregeling (DSC), 207.

"Rock Crawl" (kruipen over rotsen)

Voorzichtig: Als voor de overheersende terreincondities een totaal onjuist speciaal programma wordt gekozen, wordt de bestuurder niet in gevaar gebracht. Ook zal het voertuig niet onmiddellijk worden beschadigd. Wordt hiermee doorgegaan, dan zal door een dergelijke handeling de reactie van het voertuig op dergelijke condities negatief worden beïnvloed en gaat dit ten koste van de duurzaamheid van de wielophanging en aandrijvingen.

Gebruik dit programma op een natte of droge, stevige, niet meegevende ondergrond, zoals

groepen rotsblokken, waarbij de wielen ver in en uti zullen veren en zorgvuldige controle over het voertuig essentieel is. Dit programma kan ook worden gebruikt voor het oversteken van waterstromen met grote rotsen die zich onder de waterspiegel bevinden.

In tegenstelling tot andere opties, kan "Rock Crawl" (kruipen over rotsen) uitsluitend worden gekozen in de LAGE gearing. Als wordt getracht om een programma te kiezen in de HOGE gearing, zal de selectie van het speciale programma NIET worden geaccepteerd. De bestuurder ontvangt dan het advies om de LAGE gearing te kiezen. Bij dit speciale programma worden de instellingen voor de regeling van het systeem benut om de ophanging van het voertuig en de gripregeling optimaal in te stellen op condities waaronder extreme wielbewegingen en een goede regeling bij lage snelheden, essentieel zijn.

Als voor een speciaal programma een grotere hoogte van de luchtvering noodzakelijk is dan zal die automatisch door het systeem worden gekozen, tenzij het systeem vermoedt dat een aanhanger is aangekoppeld omdat op de aansluiting voor de aanhanger verbruik van elektrische stroom is waargenomen.

Op het berichtencentrum zal een bericht worden weergegeven.

226

Page 61: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Terreinreactie-systeem

R

Onjuiste speciale programma-selectieAls wordt getracht om een onjuist speciaal programma te kiezen - zoals "Rock Crawl" (kruipen over rotsen) in de HOGE gearing - zal het symbool voor dat programma amber gaan knipperen. Ook wordt een hoorbare waarschuwing gegeven. Op het berichtencentrum wordt vermeld dat het gekozen speciale programma niet beschikbaar is en dat ook wordt gesuggereerd om dit te herstellen.

Als, na 60 seconden, niet aan de vereisten is voldaan, zullen de waarschuwingen ophouden. Op het berichtencentrum wordt weergegeven welk programma actief blijft.

Als het systeem om welke reden dan ook gedeeltelijk niet functioneert, is het mogelijk dat een bepaald speciaal programma niet gekozen kan worden. Ook wordt dan een waarschuwing gegeven als wordt getracht om het betreffende programma te kiezen. Als het systeem totaal onbruikbaar wordt, zullen alle symbolen van het besturingsprogramma worden uitgeschakeld. Op het berichtencentrum verschijnt een bericht.

De luchtvering is in staat om de rijhoogte automatisch in te stellen. Zie LUCHTVERING, 212. Onder omstandigheden waarin het systeem wordt gebruikt in de LAGE gearing, is het hoogstwaarschijnlijk dat de mobiliteit en het gedrag van het voertuig zullen profiteren van een grotere bodemvrijheid.

SysteemberichtenBerichten die te maken hebben met het terreinreactie-systeem ("Terrain Response") worden weergegeven op het berichtencentrum.

Voor een verklaring van die berichten, zie HOOFDBERICHTENCENTRUM, 99.

227

Page 62: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Trekken/slepen

L

Trekken/slepen

TREKKEN/SLEPEN

WAARSCHUWINGTeneinde voertuighantering en stabiliteit te handhaven, mogen uitsluitend accessoires voor slepen/trekken worden geplaatst die door Land Rover zijn ontworpen en goedgekeurd.

Gebruik de sjorogen of de sleepogen die zijn bestemd voor voertuigberging, NOOIT voor het trekken van een aanhanger. Als sleepogen voor andere doeleinden worden gebruikt dan die waarvoor ze zijn ontworpen, kan dit leiden tot beschadiging of letsel.

Voorzichtig: Een egaliserende of ander soort trekhaak waardoor het gewicht wordt verdeeld, mag op uw voertuig NOOIT worden gebruikt.

Door hun hoge koppel zijn Land Rover voertuigen in staat om zelfs met zwaar beladen aanhangers soepel weg te rijden. Ook hoeft op hellingen of zwaar terrein minder te worden geschakeld.

Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder om ervoor te zorgen dat het slepende voertuig en de aanhanger/caravan zodanig zijn geladen en gebalanceerd dat de combinatie wanneer die in beweging is, stabiel blijft. Als u voorbereidingen treft om uw voertuig te slepen, dient u speciale aandacht te besteden aan de instructies van de fabrikant van de aanhanger/caravan. Ook mag de onderstaande informatie niet worden genegeerd.

Stabiliteit in de combinatieTeneinde optimale stabiliteit te garanderen, is het essentieel dat de aanhanger horizontaal staat. Met andere woorden: de aanhanger moet evenwijdig staan met de grond, waarbij de trekstang en kogel op dezelfde hoogte moeten staan (zie de bovenstaande illustratie).

Dit is vooral belangrijk bij het trekken van aanhangers met dubbele assen!

• De aanhanger moet - nadat die is geladen - evenwijdig staan met de grond.

• De hoogte van de trekhaak-kogel moet zodanig zijn ingesteld dat de aanhanger nadat die is aangekoppeld op het geladen voertuig, evenwijdig staat met de grond.

LAN0282G

228

Page 63: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Trekken/slepen

R

De volgende punten mogen nooit worden vergeten:

• Bij het berekenen van het beladen gewicht van de aanhanger NOOIT vergeten om in die berekening het gewicht van de aanhanger plus de lading op te nemen.

• De aanbevolen maximum kogeldruk van de aanhanger plus het gecombineerde gewicht van de lading in de bagageruimte van het voertuig en de passagiers achterin het voertuig mag nooit hoger zijn de gespecificeerde maximum achterasdruk. Zie Voertuig-gewichten, 330.

• Voordat de combinatie wordt gebalanceerd, ervoor zorgen dat:

Alle deuren moeten zijn gesloten.

De motor loopt.

De Weg-rijhoogte is geselecteerd.

Hierdoor wordt gegarandeerd dat de trekhaak op de juiste hoogte staat.

• Als de lading tussen de aanhanger en het trekkende voertuig kan worden verdeeld, dan zal door meer gewicht in het voertuig te plaatsen, de stabiliteit van de combinatie over het algemeen worden verbeterd.

• De wettelijke bepalingen van toepassing op slepen van land tot land kunnen variëren. Zorg altijd dat de nationale wettelijke bepalingen betreffende trekgewichten en maximum snelheden niet worden overschreden (raadpleeg de relevante nationale automobiel-organisatie voor informatie). Bij het toegestane maximum trekgewicht van het voertuig gaat het om de beperkingen die het gevolg zijn van het ontwerp en NIET om eventuele specifieke landelijke beperkingen. Zie Voertuig-gewichten, 330.

N.B. Gedurende het trekken/slepen mag een snelheid van 100 km/u, of 80 km/u als een tijdelijk reservewiel wordt gebruikt, niet worden overschreden. Zie WIELEN EN BANDEN, 329.

Juiste gearing kiezenTeneinde oververhitting van de versnellingsbak te voorkomen is het niet verstandig om zwaar beladen aanhangers te trekken met een snelheid van meer dan 32 km/u en met de tussenbak in de HOGE gearing. Kies in plaats daarvan de LAGE gearing.

Voertuiggewichten

WAARSCHUWINGUit veiligheidsoogpunt mogen het bruto-voertuiggewicht, de maximum achterasdruk, het maximum aanhangergewicht en de kogeldruk nooit worden overschreden.

De kogeldruk plus het gecombineerde gewicht van de lading en passagiers achterin het voertuig mogen nooit hoger zijn dan de gespecificeerde maximum achterasdruk. Zie Voertuig-gewichten, 330.

Als het maximum toelaatbare totaalgewicht en de asbelastingen worden overschreden, ontstaat een groter risico van moeilijkheden met de banden of de luchtvering. Ook leidt dit tot een grotere remafstand terwijl de voertuighantering en stabiliteit negatief worden beïnvloed. Dit kan een botsing of omkantelen van het voertuig tot gevolg hebben.

229

Page 64: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Trekken/slepen

L

Als het voertuig wordt geladen tot het maximum toegestane totaalgewicht moet worden gecontroleerd of door de asbelasting de maximum toegestane waarden niet worden overschreden. Het blijft de verantwoordelijkheid van de bestuurder om de lading van het voertuig zodanig te beperken dat noch de maximum asbelastingen, noch het maximaal toelaatbare totaalgewichten worden overschreden. Met een openbare weegbrug kan zo nauwkeurig mogelijk vast worden gesteld of de lading juist is verdeeld.

De kogeldruk moet groter zijn dan 50 kg of 7% van het werkelijke geladen gewicht van de aanhanger tot een maximum trekhaak. De kogeldruk kan worden gemeten met een kogeldruk-indicator van een goed merk.

Aanhanger-aansluitingDe stekker voor de elektrische aansluiting van de aanhanger is, achter de achterbumperplaat, naast het trekoog geplaatst. Zie Verwijderen van het achterste deksel, 237.

Het elektrische systeem van het voertuig is zodanig geconfigureerd dat een ander voertuig kan worden gesleept om die te bergen, of dat een aanhanger kan worden getrokken. De elektrische aansluiting voldoet aan de wettelijke vereisten voor het land waarin het voertuig werd verkocht.

Alle circuits voor het slepen van een ander voertuig of het trekken van een aanhanger of caravan zijn afzonderlijk gezekerd via zekeringen in de satelliet-zekeringkast achter het bekledingspaneel in de onderste laadruimte. Zie Trekhaak - zekeringen, 308.

ESSENTIËLE CONTROLES VOOR TREKKEN/SLEPEN

Bandenspanning: Voer de bandenspanning van de achterbanden van het slepende voertuig op tot de bandenspanning voor het maximum toelaatbare totaalgewicht. Zie WIELEN EN BANDEN, 329. Zorg ervoor dat de spanning van de banden van de aanhanger/caravan correct is.

Kogeldruk: Als het voertuig is beladen tot het maximum toelaatbare totaalgewicht (GVW) blijft het neusgewicht (gewicht aan de voorkant van het voertuig) beperkt tot 150 kg. Als een grotere kogeldruk onvermijdelijk is (tot maximaal 250 kg) moet de voertuiglading zodanig worden gereduceerd, dat het maximum toelaatbare totaalgewicht en de achterasbelasting niet worden overschreden. Zie Voertuig-gewichten, 330.

Losbreekkabel of secundaire koppeling

Er moet ALTIJD een afbreekkabel of secundaire koppeling worden bevestigd. Als de aanhanger/caravan is voorzien van remmen, wordt gewoonlijk een aangesloten losbreekkabel gebruikt waarmee de remmen kunnen worden bediend in omstandigheden waarin de koppeling loskomt. Raadpleeg de literatuur van de fabrikant van de aanhanger. Als uw aanhanger niet is voorzien van een losbreekkabel, moet altijd een secundaire koppeling worden aangebracht. Gebruik altijd een voor dat doel geschikt punt op de treksteun waarop de koppeling goed kan worden bevestigd. Het verdient geen aanbeveling om kabels of koppelingen rond de hals van de trekkogel te wikkelen daar die dan los kunnen schuiven.

230

Page 65: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Trekken/slepen

R

TREKHAAK

Uw voertuig is voorzien van een trekhaak die geschikt is voor een verwijderbare kogel.

Opbergen van verwijderbare kogel

De kogel wordt opgeborgen onder een toegangsluik in de vloer van de achterste laadruimte.

LAN0284G LAN0287G

231

Page 66: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Trekken/slepen

L

Plaatsen van de verwijderbare kogel

WAARSCHUWINGDe trekhaak is zwaar. Deze moet zeer voorzichtig worden gehanteerd.

WAARSCHUWINGBij het hanteren van de trekhaak moet de onderkant van de component worden vastgehouden. In positie vergrendelen geschiedt automatisch en als gevolg daarvan zal de vergrendelhendel onder veerdruk gaan draaien.

4

2

1

3

5

LAN0289G

232

Page 67: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Trekken/slepen

R

1. Verwijder het beschermdeksel van de bevestiging voor de trekhaak.

N.B. Het beschermdeksel moet, zolang de trekhaak wordt gebruikt, worden opgeborgen in de ruimte waarin de trekhaak wordt meegevoerd.

2. De trekhaak kan uitsluitend worden geplaatst als de groene vergrendelhendel in de ontgrendelstand staat.

3. Steek de trekhaak in de bevestiging. Vervolgens stevig omhoog drukken tot de trekhaak in positie vergrendelt.

4. De rode aanduiding dient geheel te zijn afgedekt door de groene grendelhendel.

5. De bijgevoegde sleutel is om diefstal uit het voertuig te voorkomen. Draai de sleutel linksom om de trekhaak te vergrendelen. Verwijder de sleutel en bewaar die op een veilige plaats.

De trekhaak moet in de juiste positie worden vergrendeld voordat een aanhanger wordt aangekoppeld. De trekhaak kan uitsluitend worden vergrendeld nadat die eerst op de juiste manier in de bevestiging voor de trekhaak is aangebracht.

Het wordt aanbevolen dat de trekhaak als die niet wordt gebruikt wordt verwijderd en opgeborgen op de daarvoor bestemde plaatsen in het voertuig.

233

Page 68: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Trekken/slepen

L

De trekhaak verwijderen

WAARSCHUWINGDe trekhaak is zwaar. Deze moet zeer voorzichtig worden gehanteerd.

1. Plaats de sleutel en draai die rechtsom om de trekhaak te ontgrendelen.

2. Om de trekhaak te verwijderen moet de handgreep naar buiten worden getrokken. Draai de handgreep vervolgens linksom tot een klik wordt gehoord. De aanduiding op de handgreep moet nu rood zijn gekleurd.

3. Laat de trekhaak voorzichtig zakken en plaats die in de daarvoor bestemde opbergruimte. Zet de trekhaak vast.

4. Breng de beschermende sleepkap weer aan in de trekhaak-bevestiging. Druk de onderkant van het deksel in om dit in de juiste positie te bevestigen.

1

2

3

LAN0291G

4

234

Page 69: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Sleepogen

R

Sleepogen

SLEEPOGEN

WAARSCHUWINGDe sleepogen aan de voor- en achterkant van het voertuig zijn uitsluitend ontworpen voor bergingsdoeleinden. Deze mogen NOOIT worden gebruikt voor het trekken van een aanhanger of caravan.

Als sleepogen voor andere doeleinden worden gebruikt dan die waarvoor ze zijn ontworpen, kan dit leiden tot beschadiging of letsel.

Sleepoog voorAan de voorkant van het voertuig is voorste sleepoog aangebracht. Dit bevindt zich achter een verwijderbaar paneel in het onderste gedeelte van de voorbumper. Hierdoor is berging van het voertuig op de weg mogelijk.

Voordat u in het terrein gaat rijden, moet het paneel van het onderste gedeelte van de voorbumper worden verwijderd zodat dit niet per ongeluk wordt verloren.

Het paneel verwijderen

Draai iedere bevestiging een kwartslag door met een muntstuk (of een soortgelijk hulpmiddel) om het paneel los te maken. Draai de onderrand naar voren en trek vervolgens aan het paneel zodat de vier haken aan de bovenrand loskomen uit de openingen.

LAN0294G

235

Page 70: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Sleepogen

L

Het paneel weer plaatsen

Houd het paneel tegen de bumper en controleer of de vier haken aan de bovenrand in de openingen in de bumper passen. Draai de onderrand naar achteren en controleer of de onderrand in de gleuf in de bumper past.

Draai de bevestigingen vast door deze een kwartslag rechtsom door te draaien .

Sleepoog achter

Het sleepoog aan de achterkant van het voertuig kan, gedurende berging, worden gebruikt voor het slepen van uw eigen voertuig of een ander voertuig.

LAN0295G

LAN0299G

236

Page 71: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Sleepogen

R

Verwijderen van het achterste deksel

Draai iedere bevestiging een kwartslag door met een muntstuk (of soortgelijk hulpmiddel) om de onderste rand los te maken. Het deksel kan worden rondgedraaid om de haken aan de bovenkant los te maken.

Het achterste deksel weer plaatsen

Plaats het deksel en controleer of de 4 haken op de bovenrand ingrijpen in de opening in de bumper.

Draai de bevestigingen vast door deze een kwartslag rechtsom door te draaien .

LAN0297G

LAN0298G

237

Page 72: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Sleepogen

L

BERGING VAN VOERTUIG - SLEPENVoorzichtig: Onder geen enkele omstandigheid mag uw voertuig worden gesleept met slechts twee wielen op de grond. Het voertuig moet worden gesleept met alle vier de wielen op de grond, vervoerd op een aanhanger of met een gecombineerde wiellift en sleeptrolley waarmee het voertuig van de grond wordt getild.

Door de meeste bergingsspecialisten zal uw voertuig op een aanhanger worden geplaatst - dit is de aanbevolen methode. Is het echter onvermijdelijk dat het voertuig wordt geborgen door dit met alle vier de wielen op de grond te slepen, voer dan de onderstaande procedure uit:

Het voertuig slepen op alle vier de wielen

WAARSCHUWINGVerwijder de contactsleutel NIET en zet het contactslot niet in stand '0' als het voertuig in beweging is.

Als de motor niet loopt, kunnen de remservo en de stuurbekrachtigingspomp niet de juiste bekrachtiging leveren; voor het ronddraaien van het stuurwiel en het indrukken van het rempedaal zal dus een grotere krachtsinspanning zijn vereist. Ook dient rekening te worden gehouden met een grotere remafstand.

Voorzichtig: Als het voertuig met alle vier de wielen op de grond wordt gesleept, mag NOOIT worden afgeweken van de onderstaande procedure. Wordt dit niet gedaan, dan is het mogelijk dat het voertuig gaat bewegen, of dat voertuigcondities optreden die niet kunnen worden verwacht.

Als voorbereidingen worden getroffen voor het slepen van het voertuig op vier wielen, is het essentieel dat de transmissie in neutraal ('N') wordt gezet. Voordat de neutraalstand ('N') wordt gekozen, dient u te controleren of de parkeerrem is geactiveerd en of die goed is vastgezet.

N.B. Uw voertuig is voorzien van permanente 4-wiel aandrijving en een stuurslot. De onderstaande procedures moeten - teneinde beschadiging van het voertuig te vermijden - zorgvuldig worden uitgevoerd.

1. Bevestig de sleepuitrusting van het bergingsvoertuig aan het voorste sleepoog. Zie SLEEPOGEN, 235.

2. Steek de contactsleutel, terwijl de parkeerrem is geactiveerd, in het contactslot en draai het contactslot naar stand 'II'.

3. Druk het rempedaal in en zet de transmissiehendel in de neutraalstand ('N').

4. Draai het contactslot naar stand 'I'. Draai het contactslot niet in stand '0'.

5. Zonodig mag het contactslot in stand 'II' worden gezet, zodat de remlichten en richtingaanwijzers kunnen werken.

N.B. Als het contact langere tijd in stand 'I' of 'II' wordt gelaten, is het mogelijk dat de accu wordt ontladen.

6. Voordat het voertuig wordt gesleept, moet de parkeerrem eerst worden gedeactiveerd.

238

Page 73: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Sleepogen

R

Als aan de bovenstaande condities is voldaan, mag het voertuig uitsluitend over een maximum afstand van 50 km en met een maximum snelheid van 50 km/u worden gesleept.

Als de versnellingsbak niet in neutraal ('N') kan worden gezet, mag het voertuig absoluut niet worden gesleept.

Als het elektronische achterdifferentieel niet heeft gewerkt tijdens vergrendeling, mag het voertuig onder geen enkele omstandigheid worden gesleept.

Na het slepen op vier wielenNa slepen, moeten de volgende stappen worden uitgevoerd:

1. Activeer de parkeerrem.

2. Draai het contactslot naar stand 'II' en druk het rempedaal in.

3. Zet de transmissiehendel van de automatische transmissie in de parkeerstand ('P').

4. Draai het contactslot naar stand '0'.

5. Verwijder de sleepuitrusting en plaats het paneel weer in de voorbumper.

239

Page 74: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Sleepogen

L

BERGING OP EEN AANHANGERVoorzichtig: Als het voertuig, terwijl de elektronische systemen nog functioneren, op een aanhanger wordt geplaatst, moet de luchtvering worden ingesteld op de instaphoogte. Dit dient te geschieden VOORDAT het voertuig op de aanhanger wordt vastgezet.

Berging op een aanhanger is de aanbevolen methode. De meeste specialisten op het gebied van voertuigberging zullen het voertuig op een aanhanger plaatsen of hebben de beschikking over een systeem waarmee het voertuig met twee wielen van de grond kan worden gesleept.

Sjorogen

Voorste sjorogen

Achterste sjorogenAan de onderkant van het voertuig is een aantal paren sjorogen aangebracht - deze bevinden zich aan de voorkant (achter de voorwielen) en aan de achterkant (aan weerskanten van de bevestigingssteun van de trekhaak). De sjorhaken of de bevestigingen van de aanhanger mogen NOOIT op andere onderdelen van het voertuig worden vastgezet.

N.B. De voorste en achterste sjorogen dienen uitsluitend voor het vastsjorren van het voertuig. Deze mogen NOOIT worden gebruikt voor slepen.

LAN0300G

LAN0301G

240

Page 75: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Lading vervoeren

R

Lading vervoeren

IMPERIALEN

WAARSCHUWINGHet MAXIMUM gewicht dat op een goedgekeurd imperiaal kan worden meegevoerd bedraagt 75 kg. In dit gewicht is het gewicht opgenomen van de imperiaal plus lading.

Een beladen imperiaal kan de stabiliteit van het voertuig verminderen, vooral in bochten en bij sterke zijwind.

Controleer of het imperiaal en de lading nog goed zijn vastgemaakt na 50 km van een rit.

Door ons wordt niet aanbevolen dat met een beladen imperiaal in het terrein wordt gereden. Als het noodzakelijk is om bagage op het imperiaal te bevestigen terwijl door het terrein wordt gereden, dan moeten alle artikelen worden verwijderd voordat hellingen overdwars worden bereden.

Ook behoort een aantal imperialen tot de door Land Rover goedgekeurde accessoires. Voor aanvullende informatie over de imperialen die zijn goedgekeurd voor uw voertuig en advies over het systeem dat het beste is voor uw situatie, wordt u verzocht het advies in te winnen van uw Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf.

Altijd de volgende voorzorgsmaatregelen in acht nemen:

• Plaats uitsluitend een imperiaal dat speciaal is ontworpen voor uw voertuig. Raadpleeg in twijfelgevallen altijd uw Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf.

• Alle ladingen moeten tussen de zijkanten van het imperiaal gelijkmatig worden verdeeld met het zwaartepunt van de lading in de richting van de voorkant van het imperiaal.

• Zorg ervoor dat ladingen nooit buiten het imperiaal uitsteken.

241

Page 76: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Bochtverlichtingssystemen

L

Bochtverlichtingssystemen

KOPLAMPEN

WAARSCHUWINGBi-xenon lampeenheden werken bij zeer hoge temperaturen. Als die recent zijn gebruikt kunnen die pas na enige tijd te hebben afgekoeld worden aangeraakt.

Gebruikte xenon lampeenheden bevatten kwik. Aan dit metaal zijn risico's verbonden en het is ook gevaarlijk voor de gezondheid.

In het xenon systeem wordt 28.000 Volt opgewekt. Contact met een dergelijke spanning kan fataal zijn. Controleer of de koplampen uit zijn gezet en zet het contact uit voordat aan het systeem werkzaamheden worden uitgevoerd.

Het vervangen van of onderhoud aan xenon lampen mag uitsluitend worden toevertrouwd aan deskundig personeel.

Er zijn drie soorten koplampsystemen:

• Een halogeen hoofdkoplamp voor groot/dimlicht waarnaast een "fill-in" halogeen lamp voor grootlicht is geplaatst.

• Bi-xenon koplampen met groot/dimlicht met opzij in de koplamp geplaatste "fill-in" halogeen lampen voor grootlicht.

• Een adaptieve bochtverlichting (AFS).

Bi-xenon koplampen

In bi-xenon eenheden wordt een xenon gloeilamp gebruikt voor zowel grootlicht als dimlicht. De halogeen gloeilamp wordt gebruikt voor "fill-in" grootlicht. Door een sluiter die wordt geactiveerd door een solenoïde wordt de richting van de xenon lichtstraal gewijzigd. Dit resulteert in grootlicht of dimlicht.

De technische levensduur van een bi-xenon lamp is belangrijk langer dan die van een conventionele of halogeen lamp.

Win advies in over het op de juiste wijze afdanken van bi-xenon lampeenheden. Dit advies kunt u aanvragen bij een Land Rover dealer of uw plaatselijke autoriteiten.

242

Page 77: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Bochtverlichtingssystemen

R

Adaptieve bochtverlichting (AFS)AFS is een nieuw verlichtingssysteem dat zodanig is ontworpen dat het zicht van de bestuurder aanzienlijk wordt verbeterd. Dit heeft twee hoofdcomponenten: een draaiende koplampeenheid en een statische in bochten meebuigende lamp met een lichtstraal met een instelling van 45 graden ten opzichte van de hartlijn van het voertuig.

De koplampeenheden kunnen naar links of naar rechts draaien waardoor de lichtverspreiding in bochten wordt verbeterd. Deze koplampen werken bij alle snelheden. Deze reageren tevens op afremmen of accelereren waardoor de stand van het voertuig ten opzichte van het verticale vlak wordt gewijzigd. Dit komt de prestaties van de koplampen ten goede. Extra verlichting wordt geleverd door statische bochtverlichting bij snelheden van 30 - 70 km/u. Als de hogere snelheid wordt overschreden, zal de statische bochtverlichting uitsluitend opnieuw worden geactiveerd zodra de snelheid wordt verminderd tot 60 km/u. Door deze koplampen wordt de lichtstraal van de koplampen verbreed gedurende het nemen van bochten.

Het systeem werkt op basis van invoeren over de voertuigsnelheid en de stuurhoek om de mate van verdraaiing in het horizontale vlak te bepalen. De hoeveelheid verdraaiing is het hoogst als bij lage snelheden wordt gemanoeuvreerd en neemt af met het toenemen van de snelheid.

Statische bochtverlichting reageert wanneer door het systeem wordt geconstateerd dat het stuurwiel minstens 70 graden wordt rondgedraaid.

Als de achteruitversnelling wordt gekozen, gaan de lampen weer terug naar de middenstand. De bochtverlichtingscapaciteit van de eenheden wordt uitgeschakeld.

AFS-systeem - voordeel

1. Toont de lichtverspreiding van een voertuig zonder AFS.

2. Toont de lichtverspreiding van een voertuig met AFS.

LAN0303G

1

2

243

Page 78: WAARSCHUWING - Topix · en de betekenis van respectievelijk de instrumenten en waarschuwingslampjes. Zie INSTRUMENTENGROEP, 94. Bekrachtigde stuurinrichting ... riskant gedrag zoals

Bochtverlichtingssystemen

L

Statische bochtverlichtingDoor deze lampen wordt de lichtstraal van de koplampen verbreed gedurende normaal rijden 's nachts.

Aanvullende verlichting wordt geleverd door de statische bochtverlichting waarvan de straal 45° buiten de hartlijn van het voertuig is ingesteld.

Door het systeem wordt de lamp aangezet als een invoer wordt ontvangen van de richtingaanwijzer. Daar het systeem is gebaseerd op de stand van het contactslot, zullen de lampen - zelfs als het voertuig wordt geparkeerd terwijl de richtingaanwijzers aan staan, niet blijven branden.

Uitsluitend het lampje aan dezelfde kant als de werkende richtingaanwijzers, gaat branden.

Als de richtingaanwijzers worden geactiveerd, zal ook het betreffende lampje gaan knipperen.

Als de achteruitversnelling wordt gekozen, gaan de lampen weer terug naar de middenstand. De bochtverlichtingscapaciteit van de eenheden wordt uitgeschakeld tenzij de richtingaanwijzers worden gebruikt.

1. Toont de lichtverspreiding van een voertuig zonder AFS.

2. Toont de lichtverspreiding van een voertuig met AFS.

1

2

LAN0304G

244