VWO E FASE INDELING H ANDLEIDING Indeling Handleiding...

107
VWO 2 E FASE INDELING HANDLEIDING MALMBERG 1 Indeling Handleiding Praktische Economie voor de 2e fase, 5e druk Inhoud Algemeen 1 Werken met de methode 1.1 Overzicht van de methode 1.2 Indeling van de leerstof 1.3 Handboek en opdrachtenboeken 1.4 Katernen 1.5 ePack voor leerlingen en docenten 1.6 Examenkatern 1.7 Toetsing 2 Didactische uitgangspunten 2.1 Concept-contextbenadering 2.2 Klaslokaalexperimenten 2.3 Verplichte context 2.4 Keuzeonderwerpen 3 Examenprogramma 3.1 Centraal en schoolexamen 3.2 Voorbeeld uitwerking PTA 3.3 Urenverdeling 3.4 Eindtermen Praktijk Module 1 Schaarste, geld en handel 1.1 Tips bij de methode 1.2 Instructies klaslokaalexperimenten Module 2 Eenmaal, andermaal, verkocht 2.1 Tips bij de methode 2.2 Instructies klaslokaalexperimenten Module 3 Markt en overheid 3.1 Tips bij de methode 3.2 Instructies klaslokaalexperimenten Module 4 Nu en later 4.1 Tips bij de methode 4.2 Instructies klaslokaalexperimenten Module 5 It’s a deal! 5.1 Tips bij de methode 5.2 Instructies klaslokaalexperimenten

Transcript of VWO E FASE INDELING H ANDLEIDING Indeling Handleiding...

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 1

Indeling Handleiding Praktische Economie voor de

2e fase, 5e druk

Inhoud

Algemeen

1 Werken met de methode

1.1 Overzicht van de methode

1.2 Indeling van de leerstof

1.3 Handboek en opdrachtenboeken

1.4 Katernen

1.5 ePack voor leerlingen en docenten

1.6 Examenkatern

1.7 Toetsing

2 Didactische uitgangspunten

2.1 Concept-contextbenadering

2.2 Klaslokaalexperimenten

2.3 Verplichte context

2.4 Keuzeonderwerpen

3 Examenprogramma

3.1 Centraal en schoolexamen

3.2 Voorbeeld uitwerking PTA

3.3 Urenverdeling

3.4 Eindtermen

Praktijk

Module 1 Schaarste, geld en handel

1.1 Tips bij de methode

1.2 Instructies klaslokaalexperimenten

Module 2 Eenmaal, andermaal, verkocht

2.1 Tips bij de methode

2.2 Instructies klaslokaalexperimenten

Module 3 Markt en overheid

3.1 Tips bij de methode

3.2 Instructies klaslokaalexperimenten

Module 4 Nu en later

4.1 Tips bij de methode

4.2 Instructies klaslokaalexperimenten

Module 5 It’s a deal!

5.1 Tips bij de methode

5.2 Instructies klaslokaalexperimenten

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 2

Module 6 Stop! Geen risico!?

6.1 Tips bij de methode

6.2 Instructies klaslokaalexperimenten

Module 7 Welvaart en groei

7.1 Tips bij de methode

7.2 Instructies klaslokaalexperimenten

Module 8 Goede tijden, slechte tijden

8.1 Tips bij de methode

8.2 Instructies klaslokaalexperimenten

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 3

Algemeen

1 Werken met de methode

1.1 Overzicht van de methode

Praktische Economie is een bijzonder complete methode voor de 2e fase. Voor zowel havo als vwo

kan er worden gekozen uit twee verschillende samenstellingen van de methode. De inhoud van de

beide pakketten is identiek, maar ten opzichte van elkaar op een andere manier gerangschikt.

A Handboek en twee opdrachtenboeken + ePack per leerjaar + examenkatern

• Het handboek bevat de theorie van alle 8 concepten (modulen).

• De opdrachten voor het verwerken van deze theorie zit in het opdrachtenboek A en het

opdrachtenboek B. Elk opdrachtenboek bevat de opdrachten bij vier concepten (modulen).

• Het ePack geeft toegang tot alle digitale componenten bij de methode.

• Het examenkatern bevat examentraining per module en er zijn twee oefenexamens in opgenomen.

Het katern sluit af met alle uitwerkingen bij de examentraining en oefenexamens.

Havo Isbn Vwo Isbn

Handboek havo 978-90-345-5639-4 Handboek vwo 978-90-345-5640-0

Opdrachtenboek A havo 978-90-345-5645-5 Opdrachtenboek A vwo 978-90-345-5646-2

Opdrachtenboek B havo 978-90-345-5865-7 Opdrachtenboek B vwo 978-90-345-5864-0

ePack lln 4 havo 978-90-345-5847-3 ePack lln leerjaar 4 vwo 978-90-345-5848-0

ePack lln 5 havo 978-90-345-5846-6 ePack lln leerjaar 5 vwo 978-90-345-5849-7

Examenkatern havo 978-90-345-5862-6 ePack lln leerjaar 6 vwo 978-90-345-5849-7

ePack docenten havo/vwo (jaarlicentie) 978-90-345-5999-9 Examenkatern vwo 978-90-345-5863-3

ePack docenten havo/vwo (jaarlicentie) 978-90-345-5999-9

B Acht losse leeropdrachten katernen + ePack per leerjaar + examenkatern

• Elk katern behandeld één van de acht concepten met theorie en opdrachten per hoofdstuk

gerangschikt.

• Het ePack geeft toegang tot alle digitale componenten bij de methode.

• Het examenkatern bevat examentraining per module en er zijn twee oefenexamens in opgenomen.

Het katern sluit af met alle uitwerkingen bij de examentraining en oefenexamens.

Havo Isbn Vwo Isbn

Katern 1 Schaarste, geld en handel 978-90-345-5850-3 Katern 1 Schaarste, geld en handel 978-90-345-5641-7

Katern 2 Eenmaal, andermaal, verkocht 978-90-345-5851-0 Katern 2 Eenmaal, andermaal, verkocht 978-90-345-5642-4

Katern 3 Markt en overheid 978-90-345-5852-7 Katern 3 Markt en overheid 978-90-345-5643-1

Katern 4 Nu en later 978-90-345-5853-4 Katern 4 Nu en later 978-90-345-5644-8

Katern 5 It’s a deal! 978-90-345-5854-1 Katern 5 It’s a deal! 978-90-345-5855-8

Katern 6 Stop! Geen risico!? 978-90-345-5856-5 Katern 6 Stop! Geen risico!? 978-90-345-5857-2

Katern 7 Welvaart en groei 978-90-345-5860-2 Katern 7 Welvaart en groei 978-90-345-5858-9

Katern 8 Goede tijden, slechte tijden 978-90-345-5861-9 Katern 8 Goede tijden, slechte tijden 978-90-345-5859-6

ePack lln 4 havo 978-90-345-5847-3 ePack lln 4 vwo 978-90-345-5848-0

ePack lln 5 havo 978-90-345-5846-6 ePack lln 5 vwo 978-90-345-5849-7

Examenkatern havo 978-90-345-5862-6 ePack lln 6 vwo 978-90-345-5849-7

ePack docenten (jaarlicentie) 978-90-345-5999-9 Examenkatern vwo 978-90-345-5863-3

ePack docenten vwo (jaarlicentie) 978-90-345-5999-9

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 4

1.2 Indeling van de leerstof

De methode Praktische Economie voor de 2e fase is ingedeeld in acht modulen. De modulen zijn qua

inhoud gelijk aan de concepten van het eindexamenprogramma Teulings. In de methode is echter wel

gekozen voor een iets afwijkende indeling ten opzichte van de concepten van het examenprogramma.

De concepten Schaarste en Ruil zijn in de methode samengevoegd tot één module. Daarnaast is het

concept Markt in de methode verdeeld over twee modulen. De reden voor deze aanpassing ligt in het

feit dat met name de inhoud van het concept Markt te veel is om in één module te behandelen.

Daarnaast zorgt deze indeling voor een evenwichtiger samenstelling van de modulen over de

leerjaren.

Schematisch ziet de indeling er als volgt uit:

Module in Praktische Economie Concepten Teulings

1 Schaarste, geld en handel Schaarste en Ruil

2 Eenmaal, andermaal, verkocht Markt

3 Markt en overheid Markt

4 Nu en later Ruilen over de tijd

5 It’s a deal! Samenwerken en onderhandelen

6 Stop! Geen risico!? Risico en informatie

7 Welvaart en groei Welvaart en economische groei

8 Goede tijden, slechte tijden Goede tijden, slechte tijden

1.3 Handboek en opdrachtenboek

Handboek

Het handboek is ingedeeld in acht modulen die de inhoud van de acht concepten dekken.

Elke module bestaat uit een evenredig aantal hoofdstukken. Ze zijn als volgt opgebouwd:

• Een hoofdstuk bestaat uit paragrafen waarin telkens een stukje theorie wordt behandeld.

• De theoretische uitleg is ondersteund met contexten, kleine voorbeelden uit de praktijk en

functioneel beeld.

• Om het leren gemakkelijker te maken, zijn de begrippen uit de theorie in de kantlijn geplaatst.

De klaslokaalexperimenten zijn in de theorie geïntegreerd. In totaal zijn er 25 verwijzingen naar een

klaslokaalexperiment in het handboek te vinden. U kunt ze gebruiken om de behandelde theorie voor

uw leerlingen levendig te maken. Van alle experimenten zijn een uitwerking en de handelsinstructie in

deze handleiding opgenomen.

Elke module in het handboek sluit af met een Samengevat met samenvattingen van de hoofdstukken

en een uitgebreide Begrippenlijst.

Opdrachtenboek

Er zijn twee opdrachtenboeken met elk vier modulen. In opdrachtenboek A worden de concepten

Schaarste, Ruil, Markt en Ruilen over de tijd behandeld. In opdrachtenboek B de concepten

Samenwerken en onderhandelen, Risico en informatie, Welvaart en economische groei en Goede

tijden, slechte tijden.

Elk opdrachtenboek is opgebouwd uit:

• Verkenning (per paragraaf): opgaven waarmee de leerling zich per paragraaf de theorie eigen

maakt. Voor leerlingen met veel voorkennis kunt u de verkenning gebruiken als instaptoets.

• Toepassing (per hoofdstuk): opgaven die de theorie van het hoofdstuk in een andere context

plaatsen.

• Herhaling (per module): opgaven om de hele module te herhalen. Daarmee neemt ook de

complexiteit van de opgaven toe.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 5

• Verplichte context: een module sluit af met een verplichte context wanneer die is aangegeven in

het examenprogramma. De verplichte context is nieuwe theorie uitgewerkt rondom een door het

examenprogramma aangegeven context. Bij sommige concepten horen meerdere verplichte

contexten. Er zijn er meer te vinden op ePack.

1.4 Katernen

Elk katern behandelt de stof van één module. De theorie en de opgaven zijn daarbij geïntegreerd. De

acht katernen vormen een flexibele uitgave van het handboek en de twee opdrachtenboeken. De

inhoud is exact gelijk aan die van het handboek en opdrachtenboeken, maar anders gestructureerd.

De opbouw van een katern is als volgt:

• Verkenning: theorie en opgaven wisselen elkaar in elke paragraaf af.

• Toepassing: opgaven die op het hele hoofdstuk betrekking hebben.

• Herhaling: opgaven die over de theorie van de hele module gaan en daarmee complexer zijn

ingezet.

• Begrippenoverzicht: overzicht van de begrippen en de bijbehorende definities.

• Samengevat: samenvattingen van de hoofdstukken.

• Verplichte context: elk katern sluit af met een verplichte context, als die is aangegeven in het

examenprogramma. De verplichte context is nieuwe theorie uitgewerkt in een door het

examenprogramma aangegeven context. Bij sommige concepten horen meerdere verplichte

contexten. Er zijn er meer te vinden op ePack.

1.5 ePack voor leerling en docent

In het verleden bood Praktische Economie via een cd-rom en web-ondersteuning een groot aantal

extra computerlessen en opdrachten aan, verspreid over de hoofdstukken. Probleem daarbij was de

organisatie van deze ICT-opdrachten. Want hoe ga je daarmee om? Is het huiswerk? Stuur je de

snelle leerling voor 5 à 10 minuten naar het computerlokaal? Spaar je de ICT-opdrachten op en ga je

vervolgens met de hele klas een uur naar het computerlokaal?

In de nieuwe Praktische Economie bieden we de ICT aan via het web, www.praktischeeconomie.nl.

De toegang tot deze site wordt verkregen via het ePack voor leerlingen bij de methode. Het ePack is

een unieke licentiecode die, voor één jaar, toegang geeft tot de ICT-componenten bij deze methode.

Wanneer de boeken besteld worden via schoolboekhandels Van Dijk of Iddink, wordt de inlogcode bij

de methode automatisch gegenereerd en kan de leerling met dezelfde inlognaam en wachtwoord

toegang krijgen tot alle methodesites die passen bij de aangeschafte methoden.

In de opbouw van onze ICT-componenten volgen we de opbouw van een hoofdstuk in het boek.

Hiermee ondersteunen we het leerproces en verduidelijken moeilijkere en abstractere onderwerpen

met animaties. Tevens kan de leerling op hoofdstukniveau gebruik maken van de oefentoetsen en

herhalingslessen per hoofdstuk. Een digitale eindtoets met vragen over de hele module zorgt voor een

verantwoorde afsluiting van de geleerde stof.

Sturing voor het bereik van ICT en folio vindt zowel in de opdrachtenboeken/katernen als op ePack

plaats. Op deze manier is er een volledige integratie van het folio-deel en het ICT-deel van de

methode.

Daarnaast zorgt het nieuwe leerlingvolgsysteem voor de mogelijkheid om uw leerlingen te volgen op

het gebied van ICT. Op deze manier houdt u ook de regie over de ICT-componenten en wordt ICT

voor de leerlingen niet alleen leuk, maar ook serieus. Wanneer u nu als huiswerk het maken van een

ICT-opdracht meegeeft, kunt u via uw docenten-ePack controleren of de leerling de opdracht ook

daadwerkelijk heeft gemaakt. Een uitgebreide beschrijving van het gebruik van ePack vindt u in de

Handleiding docenten-ePack.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 6

Het betekent dat de organisatie van de ICT-componenten gemakkelijker kan verlopen. Ook al is

binnen uw school onvoldoende gelegenheid tot het gebruik van de computer, dan kunnen de

onderdelen toch door leerlingen worden gemaakt in bijvoorbeeld huiswerkuren of gewoon thuis. Door

het unieke leerlingvolgsysteem houdt u de controle.

ePack voor de leerling

In het ePack voor de leerling komen de volgende ICT-componenten voor:

Oefentoetsen per hoofdstuk

Bij elk hoofdstuk is een digitale oefentoets beschikbaar. Deze toets is gericht op oefening. Een leerling

heeft dus meerdere kansen om een vraag te beantwoorden. De leerling kan de gegeven antwoorden

per vraag controleren op goed of fout. Bij sommige vragen worden bronnen uit het boek weergegeven

of juist nieuwe bronnen gebruikt. De oefentoetsen zijn zowel gericht op kennis als op vaardigheden.

Herhalingsles per hoofdstuk

De herhalingsles is een computerles (30 minuten) die de moeilijkere onderdelen van het hoofdstuk

nog eens op een interactieve manier laat zien. Deze computerles wordt gemaakt als afsluiting van het

hoofdstuk. De leerling kan deze gebruiken om de leerstof op te frissen. Tevens zijn deze

computerlessen voorzien van animaties om de moeilijkere onderdelen visueel toe te lichten.

Eindtoets per module

De eindtoets is een digitale toets die de gehele stof van de module toetst. Deze toets is pas zichtbaar

voor de leerling wanneer de docent deze klaar zet in het systeem. Het is een toets die maar één keer

gemaakt kan worden. De leerling kan tijdens het maken van deze toets de vragen niet voor een

tweede keer invullen en de antwoorden niet controleren. De meerkeuzevragen worden automatisch

door het systeem nagekeken. De open vragen moeten nog door de docent worden nagekeken. De

docent krijgt hiervan een signaal zodra de toets door de leerling is afgesloten.

ePack voor de docent

Naast alle inhoud van het ePack voor de leerling, zijn er voor de docent de volgende onderdelen:

Presentator

De presentator is een digitale versie van het handboek, de opdrachtenboeken en de katernen.

Ongeacht de pakketkeuze, al deze onderdelen staan als een digitaal bladerboek op uw ePack. Deze

digitale bladerboeken zijn verrijkt met animaties en (te vergroten) grafieken en ander beeldmateriaal

uit de methode. Tevens heeft u de mogelijkheid om eigen materiaal zoals filmpjes, PowerPoint-

presentaties of andere zaken toe te voegen aan het digitale bladerboek en dit aan uw leerlingen te

presenteren via beamer of smartboard.

Toetsmateriaal

Naast de digitale toetsen in het ePack vindt u ook een versie van de toetsen in Word. Deze toetsen

verschillen qua inhoud van de digitale hoofdstuktoetsen. U vindt deze toetsen en de uitwerking in

Ondersteunend materiaal.

Handleiding

De volledige docentenhandleiding inclusief de uitwerkingen voor de

klaslokaalexperimenten vindt u op ePack.

Uitwerkingen

Alle uitwerkingen bij de opdrachtenboeken en de katernen en de antwoorden behorend bij de toetsen

kunt u vinden op ePack voor de docent.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 7

1.6 Examenkatern

Bij zowel het handboek, opdrachtenboeken als de losse katernen hoort een Examenkatern. Het

examenkatern traint voor het examen per concept en sluit af met twee oefenexamens. Het katern is

methodeonafhankelijk opgezet.

Per concept vindt de leerling hier opgaven op examenniveau om daarmee de stof voor het examen

behorend bij dat concept te toetsen. Daarnaast zijn er twee conceptoverstijgende oefenexamens

opgenomen in dit katern. Het zijn volledige examens gebaseerd op de centraal examens van de

afgelopen jaren.

Het examenkatern sluit af met de uitwerkingen op de examentrainers en de oefenexamens.

1.7 Toetsing

Bij de methode Praktische Economie voor de 2e fase is het toetsmateriaal te onderscheiden in digitale

toetsen en papieren toetsen.

Digitale toetsing

De digitale toetsen staan op het ePack voor de leerling. Het gaat hier om oefen(eind)toetsen per

hoofdstuk waarmee de leerling kan controleren of hij de stof van het hoofdstuk beheerst. De toetsen

hebben een oefenkarakter en een vraag kan dan ook meerdere keren door een leerling worden

beantwoord en de antwoorden gecontroleerd.

Naast de oefentoetsen op hoofdstukniveau is er een eindtoets per module. Deze toets wordt

afgenomen op moduleniveau. De eindtoetsen zijn in tegenstelling tot de oefentoetsen maar één keer

te maken en de leerling kan de gegeven antwoorden niet controleren. Een eindtoets is alleen

zichtbaar voor de leerling wanneer de docent deze in het systeem klaarzet.

Papieren toetsing

Op het ePack voor de docent is per hoofdstuk een toets in Word aanwezig. Deze papieren toetsen zijn

wat betreft de inhoud niet gelijk aan de digitale toetsen, maar ze toetsen wel dezelfde inhoud van de

hoofdstukken. De toetsen zijn in ePack gerangschikt per module. U kunt deze toetsen gebruiken om

op hoofdstukniveau de kennis van de leerlingen te toetsen of om meerdere toetsen te combineren tot

één grotere moduletoets. Omdat deze papieren toetsen in Word zijn gemaakt, kunt u er eenvoudig

een tweede toets van maken wanneer daar de behoefte aan is.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 8

2 Didactische uitgangspunten

2.1 Concept-contextbenadering

In het nieuwe examenprogramma staat de gedachte centraal dat leerlingen in het voortgezet

onderwijs de smaak van economie te pakken krijgen als ze er actief mee omgaan en de betekenis en

relevantie hiervan inzien. Het heeft weinig zin om leerlingen economische theorieën bij te brengen, als

zij geen gevoel hebben voor hun praktische betekenis. Zonder dat ontaardt het economieonderwijs in

het reproduceren van feitenkennis of het aanleren van (reken)trucjes.

Het vak economie moet allereerst leerlingen een beter begrip bijbrengen van de maatschappij waarin

zij leven en waarin economische mechanismen een grote rol spelen. Inzicht in die mechanismen is

nodig om op niveau als burger te kunnen functioneren, een verwachting die men van havo- en vwo-

leerlingen mag koesteren. In dat kader heeft de commissie Teulings in The wealth of Education acht

concepten omschreven:

1 Schaarste

2 Ruil

3 Markt

4 Ruilen over de tijd

5 Samenwerken en onderhandelen

6 Risico en informatie

7 Welvaart en economische groei

8 Goede tijden, slechte tijden

Het herkennen en toepassen van deze concepten in verschillende situaties vormen de kern van het

rapport. Het gaat erom dat leerlingen de economische kijk aanleren: leren hoe ze de economische

concepten in steeds nieuwe contexten kunnen toepassen. Het nieuwe programma is erop gericht dat

leerlingen de analogie tussen de uiteenlopende situaties gaan inzien.

Een context is een voor een kandidaat herkenbare situatie of gebeurtenis waarin de benoemde

economische concepten een rol spelen. Een herkenbare situatie of gebeurtenis is meer dan de

‘leefwereld van de kandidaat’. Als bijvoorbeeld het wel of niet toelaten van Poolse arbeiders tot de

Nederlandse arbeidsmarkt een onderwerp van discussie is en de kandidaat wordt daarmee

geconfronteerd, behoort dit waarschijnlijk niet tot zijn leefwereld maar is het voor hem wel een

herkenbare situatie.

De contexten staan centraal. Zij worden geanalyseerd met de acht concepten. De leerling/leraar

weegt af welke van de concepten in de betreffende, specifieke context meespelen, waarom ze in dit

geval meespelen en op wat voor manier ze hier meespelen. Uitgangspunt echter voor het goed

kunnen analyseren van die context, is het beheersen van de concepten.

Het is een manier van stof eigen maken, die goed aansluit bij wat er bij andere vakken gebeurt, en bij

wat leerlingen in een eventuele vervolgstudie economie tegenkomen. Het stelt leerlingen in staat om

fundamentele mechanismen (de concepten) te herkennen in de brij van economische informatie (de

contexten) die dagelijks op iedereen afkomt. Om daarmee de werking van de economie te kunnen

duiden.

2.2 Klaslokaalexperimenten

Edward H. Chamberlin (1899-1967) is de grondlegger van de theorie van monopolistische

concurrentie. Om zijn theorie uit te leggen liet hij zijn studenten een spel spelen. Daarbij was iedereen

vrager of aanbieder van hetzelfde fictieve product. Vragers kregen een kaart met daarop hun

betalingsbereidheid, en op de kaarten van aanbieders stonden hun kosten. Vervolgens moesten de

studenten door de klas lopen en proberen met een andere student tot overeenstemming te komen

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 9

over de prijs. De overeengekomen prijzen werden genoteerd. Na afloop moesten de studenten deze

prijzen bestuderen en verklaren. Het college eindigde met een beschouwing van Chamberlin waarin

hij het spel vertaalde naar de economische praktijk. Een nieuwe vorm van de economieles was

geboren: klaslokaalexperimenten.

Inmiddels zijn we zestig jaar verder en hebben klaslokaalexperimenten hun nut bewezen. Leerlingen

vinden klaslokaalexperimenten leuk. En leerlingen die meegedaan hebben met een

klaslokaalexperiment blijken de stof beter te beheersen (Dickie, 2006). Het marktmechanisme is

bijvoorbeeld een stuk minder abstract als een leerling zelf een keer onderhandeld heeft over een prijs.

Docenten zijn ook positief. In het algemeen vinden zij klaslokaalexperimenten leerzaam, motiverend

en verhelderend (Dieteren c.s., 2009).

In Praktische Economie worden zeventien klaslokaalexperimenten genoemd. Daar waar relevant is er

een verwijzing met de titel van het experiment in het handboek of katern zichtbaar gemaakt. Op deze

manier is exact aangegeven welk experiment met welke theorie in verband staat. Voor elke module

heeft u zo de mogelijkheid om meerdere experimenten met uw klas te doen. Uitvoering van alle

zeventien experimenten is niet verplicht. Het nieuwe programma schrijft alleen voor dat ten minste

10% van alle studielasturen aan klaslokaalexperimenten wordt besteed. In de praktijk komt dat neer

op twee of drie experimenten.

Elk van de zeventien klaslokaalexperimenten is apart beschreven in deze handleiding als een op

zichzelf staande les. Er hoeft geen andere tekst geraadpleegd te worden om het experiment te

kunnen uitvoeren. Een docent kan zich bij de voorbereiding beperken tot het klaslokaalexperiment dat

hij of zij gaat uitvoeren. De beschrijving van een klaslokaalexperiment bestaat telkens uit de volgende

onderdelen:

• leerdoelen en mate van bewerkelijkheid;

• experimentbeschrijving;

• handelsinstructies.

Leerdoelen en mate van bewerkelijkheid

Om de keuze voor een klaslokaalexperiment te vergemakkelijken heeft ieder experiment een titelblad.

Naast de titel staan het bijbehorende concept, de leerdoelen van het experiment, de geschatte duur,

de benodigdheden en de mate van bewerkelijkheid. Deze indicatie loopt van niet bewerkelijk (*) tot

bewerkelijk (***). De bewerkelijkheid omvat niet alleen de complexiteit van het experiment, maar ook

de diepgang van de onderliggende theorie. Alle experimenten zijn geschikt voor zowel havo als vwo.

Maar het ligt voor de hand om op havo-niveau de experimenten met een lagere

bewerkelijkheidsindicatie uit te voeren en op vwo-niveau de meer bewerkelijke experimenten. Tot slot

staat op het titelblad of er extra materiaal beschikbaar is, zoals koppelbladen of excel-sheets. Dat

materiaal is te downloaden van de website www.experimentenvoorindeklas.nl.

Experimentbeschrijving

In de experimentbeschrijving staat alle praktische informatie over het klaslokaalexperiment. Het begint

met een samenvatting waarin een overzicht van het experiment wordt gegeven. Daarna worden de

benodigdheden beschreven, zoals een spel kaarten of een tienzijdige dobbelsteen. Vervolgens wordt

de voorbereiding uitgelegd. Voor een klaslokaalexperiment moet bijvoorbeeld een open ruimte in de

klas worden gecreëerd waar leerlingen kunnen rondlopen op zoek naar een handelspartner. Het

vierde onderdeel is de uitvoering. Hierin wordt de praktische uitvoering van het experiment stap voor

stap uitgelegd. Het is de gebruiksaanwijzing van het experiment. Daarna komt de beloning aan bod.

Om een klaslokaalexperiment te laten slagen is het belangrijk dat er een beloning is, en dat leerlingen

de beloning van tevoren kennen. Bij ieder experiment hoort een bepaalde manier van belonen. Deze

wordt in detail beschreven. Ieder klaslokaalexperiment heeft ook specifieke aandachtspunten. Die

worden benoemd, en er worden tips gegeven hoe om te gaan met mogelijke bijzonderheden. De

experimentbeschrijving besluit met een beschrijving van de verwachte uitkomsten. De hier beschreven

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 10

experimenten zijn al heel vaak uitgevoerd. Inmiddels is het daarom bekend hoe ieder experiment zal

uitpakken in de praktijk. Kennis hiervan vergemakkelijkt de uitvoering van het experiment.

Handelsinstructies

De uitvoering van een klaslokaalexperiment begint met het klassikaal voorlezen van de

handelsinstructies. Deze instructies geven precies aan wat de leerling tijdens het experiment moet

doen. Leerlingen hebben deze instructies voor zich zodat ze kunnen meelezen.

Een belangrijk punt is het volgende: moet de economische theorie voor of na het experiment worden

behandeld? Voor beide opties valt wat te zeggen. Als leerlingen de theorie al hebben gezien, is het

voor hen gemakkelijker om de koppeling te maken van het experiment naar de economische praktijk.

Daar staat een belangrijk argument tegenover: kennis van de economische theorie beïnvloedt hun

gedrag tijdens het experiment. En dat is ongewenst. Het heeft onze voorkeur om eerst het experiment

uit te voeren, en daarna de theorie uit te leggen. Bij die uitleg kan weer teruggegrepen worden op de

experimentresultaten. Bovendien is het voor leerlingen een goede leerervaring om het experiment te

vertalen naar de praktijk zonder dat ze precies op de hoogte zijn van de onderliggende theorie. Als die

theorie daarna wordt uitgelegd, geeft dat regelmatig een aha-ervaring.

Voor menig docent zal het uitvoeren van klaslokaalexperimenten nieuw zijn. Er kunnen veel tips

gegeven worden over de uitvoering, maar het is vooral een lesvorm die je moet doen. Hoe meer

klaslokaalexperimenten een docent heeft gedaan, hoe gemakkelijker hij of zij er mee om zal gaan. Om

een eerste indruk te krijgen kan ook de website www.experimentenvoorindeklas.nl worden

geraadpleegd. Daar staat een filmpje van een klaslokaalexperiment dat Jeroen Hinloopen uitgevoerd

heeft in een klas 4-vwo van het Vechtstede College (Weesp) van de Gooise Scholen Federatie. Dat

bewuste experiment is ook opgenomen in deze handleiding. Echter, het welslagen van een

klaslokaalexperiment staat of valt bij een gedisciplineerde uitvoering. Zorg dat iedereen oplet, dat de

vaart erin blijft, dat de handelsinstructies exact worden gevolgd, en dat het experiment niet

onderbroken wordt. Op deze manier heeft een klaslokaalexperiment didactische meerwaarde.

Genoemde en andere klaslokaalexperimenten met een uitgebreide beschrijving inclusief

achtergronden van de experimenten zijn ook opgenomen in het boekje Experimenten voor in de klas;

economie voor de 2e fase in 25 klaslokaalexperimenten. Dit boekje is te bestellen via de webshop van

Malmberg Uitgeverij (www.malmberg.nl ) of door een e-mail te sturen met NAW-gegevens aan

[email protected].

2.3 Verplichte contexten

Teulings stelt in The wealth of Education dat bepaalde contexten zoals de arbeidsmarkt en de sociale

zekerheid dermate essentieel zijn voor een goed begrip van economie dat ze in een

examenprogramma niet mogen ontbreken. Teulings heeft dan ook bij de meeste van de acht

onderscheiden concepten een of meer contexten verplicht gesteld voor zowel havo als vwo. De Cevo-

syllabuscommissie heeft deze verplichting niet vertaald in een verplichte opname van deze contexten

in het centraal examen. Zij ziet het idee van een verplichte context als volgt:

Een verplichte context is een context die in het curriculum in ieder geval aan de orde moet komen bij

het betreffende concept.

Het idee achter de concept-contextbenadering is dat leerlingen eerst de concepten goed onder de

knie krijgen, en daarna in uiteenlopende contexten met die concepten aan de slag gaan. Daarin

maken we verschil tussen contexten als toelichting bij de concepten, en de verplichte contexten. Het

programma dicteert daarin ook een logische ordening. Ten eerste het materiaal met daarin de

basiskennis van de acht concepten, uitgelegd met eenvoudige contexten. Ten tweede de uitwerking

van de verplichte contexten.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 11

Door de nadruk te leggen op een beperkt aantal concepten verdwijnt institutionele kennis naar de

achtergrond. Daar is wat voor te zeggen, want instituties ontstaan, veranderen door tijd, en verdwijnen

soms helemaal, simpelweg omdat wetgeving permanent vernieuwd wordt. Tegelijkertijd is kennis van

instituties en regelgeving belangrijk om de economie te begrijpen. Daarom bevat het nieuwe

examenprogramma een aantal verplichte contexten. Behandeling van deze verplichte contexten

loodst institutionele kennis via de achterdeur het programma binnen. In het licht van de concept-

contextbenadering is het ook bij verplichte contexten van belang dat de leerling eerst het concept

goed beheerst om daarmee de verplichte context beter te kunnen plaatsen.

Binnen Praktische Economie wordt een verplichte context nooit gebruikt om een concept uit te leggen.

Want dan worden twee zaken tegelijkertijd uitgelegd: het concept én de specifieke aspecten van de

verplichte context. Dat is vragen om moeilijkheden. Eerst moet het concept goed begrepen worden.

Leg bijvoorbeeld marktwerking niet uit vanuit de arbeidsmarkt. Gebruik daarvoor de markt voor

snijbloemen, laptops of vakantiereizen, eventueel aangevuld met de uitvoering van een

klaslokaalexperiment. Pas als een leerling het concept ‘markt’ goed in de vingers heeft, kan de

arbeidsmarkt ten tonele worden gevoerd, met al haar specifieke kenmerken om daarmee de verplichte

context beter te kunnen plaatsen.

Om de omvang van de boeken te beperken is ervoor gekozen, daar waar nodig één verplichte context

in het opdrachtenboek/katern te plaatsen. De overige verplichte contexten van de module zijn dan te

vinden op ePack. We hebben voor het gemak een en ander in een schema geplaatst.

Schema Verplichte contexten in Praktische Economie havo en vwo

Havo Vwo

Module + verplichte context Boek ePack Module + verplichte context Boek ePack

Module 1

• Functieverdeling in gezin en bedrijf

V

Module 1

• Functieverdeling in gezin en bedrijf

• Hypotheek en huis

V

V

Module 2

• De arbeidsmarkt

V

Module 2

• De arbeidsmarkt

V

Module 3

Geen

Module 3

• Handelsliberalisatie

• Innovatie

V

V

Module 4

• Huis en hypotheek

• Pensioenen

• Onderwijs en menselijk kapitaal

V

V

V

Module 4

• Pensioenen

• Onderwijs en menselijk kapitaal

V

V

Module 5

• Een prijzenoorlog

• Cao-onderhandeling

• Europese integratie

• Maatschappelijk verantwoord ondernemen

V

V

V

V

Module 5

• Een prijzenoorlog

• Cao-onderhandeling

• Europese integratie

• Maatschappelijk verantwoord ondernemen

V

V

V

V

Module 6

• Sociale zekerheid

• Faillissement en aansprakelijkheid

V

V

Module 6

• Sociale zekerheid

• Privatisering

V

V

Module 7

Geen

Module 7

Geen

Module 8

• De Europese Centrale Bank en het

Stabiliteitspact

V

Module 8

• De Europese Centrale Bank en het

Stabiliteitspact

V

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 12

2.4 Keuzeonderwerpen

In het schoolexamen moeten de leerlingen ten minste twee keuzeonderwerpen behandeld hebben. De

totale ruimte die dit moet beslaan in termen van studielasturen (slu) is 10%. Voor havo komt dit neer

op 400 slu/10 = 40 uur en voor vwo 480 uur/10 = 48 uur (oftewel 20 slu per keuzeonderwerp voor

havo en 24 slu voor vwo).

In het advies van de tweede commissie Teulings wordt een aantal keuzeonderwerpen genoemd. Deze

keuzes zijn niet verplicht, hoewel het advies anders suggereert. Dit zou namelijk strijdig zijn met de

uitgangspunten en het schooleigen karakter van de stof behorend tot het schoolexamen. Het is dus

niet zo dat uit deze opsomming van keuzeonderwerpen er ten minste twee moeten worden

behandeld. De keuzes die in het advies zijn gemaakt, zijn gebaseerd op huidige ontwikkelingen op het

vakgebied economie die met name bètaleerlingen in het vwo extra zouden moeten aanspreken.

Binnen de methode Praktische Economie is ervoor gekozen niet expliciet aandacht te besteden aan

de keuzeonderwerpen, omdat zij een volledig vrije schoolkeuze zijn in het kader van het

schoolexamen. Wel zijn er door Jeroen Hinloopen twee keuzeonderwerpen uitgewerkt. Deze zijn te

vinden op www.experimentenvoorindeklas.nl.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 13

3 Het examenprogramma vwo

3.1 Centraal en schoolexamen

Het examenprogramma vwo is verdeeld in het schoolexamendeel en het centraal examendeel. In

totaal zijn er voor het totale programma havo 480 slu beschikbaar. Daarvan wordt 60% ingevuld met

het centraal examenprogramma en 40% met het schoolexamenprogramma.

De inhoudelijke keuzes met betrekking tot het schoolexamen zijn afhankelijk van keuzes die een

docent/vaksectie maakt en hebben, gezien de definitie van het schoolexamen, betrekking op:

a in ieder geval dat deel van het programma waarop het centraal examen geen betrekking heeft,

voor alle kandidaten;

b een of meer (sub)domeinen waarop het centraal examen betrekking heeft en die per kandidaat

kunnen verschillen;

c andere leerstofonderdelen die per leerling kunnen verschillen en die per kandidaat kunnen

verschillen.

In het schoolexamen moeten in elk geval die domeinen worden getoetst die geen onderdeel uitmaken

van de centraal examenstof. Dit zijn de domeinen A, B, C, J en K. Men mag domeinen toetsen die

onderdeel uitmaken van de centraal examenstof. Dat zijn de domeinen A, D, E, F, G, H en I.

3.2 Voorbeelduitwerking Plan van toetsing en afsluiting vwo

Hierna staan de verschillende domeinen weergegeven die gelden voor het nieuwe examenprogramma

economie vanaf 2010 voor . Daarbij is rekening gehouden met de verdeling van het

schoolexamendeel (40%) en het centraal schriftelijk deel (60%). De domeinen A, B, C, J en K moeten

in ieder geval in het schoolexamen worden getoetst. De overige domeinen mogen ook in het

schoolexamen worden getoetst en komen zeker voor in het centraal examen. De verplichte contexten

(VC) zijn in de domeinen opgenomen. Het aantal VC’s is per domein verschillend.

Domeinen VC SE/CE Slu* %

A Vaardigheden SE/CE PM

B Schaarste SE 48 10%

C Ruil 2 SE 48 10%

D Markt 3 CE 288 60%

E Ruilen over de tijd 2 CE

F Samenwerken en onderhandelen 4 CE

G Risico en informatie 2 CE

H Welvaart en economische groei CE

I Goede tijden, slechte tijden 1 CE

J Experimenten SE 48 10%

K Keuzeonderwerpen SE 48 10%

Totaal aantal slu economie vwo 480 100%

VC = verplichte context, SE = schoolexamen, CE = centraal examen, slu = studielasturen

* Bovenstaande verdeling van de slu’s zal in de praktijk niet helemaal sporen met de verdeling van de werkelijk bestede lesuren. De

domeinen B en C vragen, voor zover ze in module 1 behandeld worden, in de praktijk geen 20% van de lesuren. Omdat de begrippen

schaarste en ruil ook verweven zijn in alle andere domeinen, wordt er in totaal wel 20% van de tijd aan besteed.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 14

De voorkeursroute per leerjaar is, uitgaande van een lessenverdeling 2 (4 vwo) – 4 (5 vwo) – 3

(6 vwo), als volgt:

Vwo 4 Vwo 5 Vwo 6

B Schaarste (module 1) D Markt (module 3) G Risico en informatie (deel van module 6)

C Ruil (module 1) E Ruilen over de tijd (module 4) H Welvaart en groei (module 7)

D Markt (module 2) F Samenwerken en onderhandelen (module 5) I Goede tijden, slechte tijden (module 8)

K Keuzeonderwerp G Risico en informatie (deel van module 6) J Experimenten

J Experimenten K Keuzeonderwerp

J Experimenten

Voorbeeld PTA (Programma van toetsing en afsluiting) vwo 4-5-6, uitgaande van vier perioden

(9 weken) per jaar

In de eerste helft van 4 vwo geen proefwerken die meetellen voor het PTA. In dit voorbeeld wordt alle

stof, ook de CE-stof, in het PTA afgevraagd.

Klas Periode Module Leerstof Toetsvorm Duur (min.)

4 3 1 Schaarste en ruil

Klaslokaalexperiment

H1: Voor niks gaat de zon op

H2: Van ruilen komt geen huilen

H3: Geld, de smeerolie van de ruil

VC: Functieverdeling in gezin en bedrijf

VC: Hypotheek en huis (eigendomsrechten)

Keuze uit twee

S

PF

50

4 2 Eenmaal, andermaal, verkocht

Klaslokaalexperiment

Keuzeonderwerp 1

H1: De vraag naar producten

H2: Productie, kosten en winst

H3: Het marktmechanisme

VC: De arbeidsmarkt

Keuze uit vier

Eigen keuze

S

PF

PF

50

5 1 3 Markt en overheid

Klaslokaalexperiment

H1: Structuur, evenwicht en prestaties

H2: Marktvormen en hun marktevenwicht

H3: Internationale handel

H4: Overheid

VC: Handelsliberalisatie

VC: Innovatie en R&D

Keuze uit twee

S

PF

50

2 4 Nu en later

Klaslokaalexperiment

H1: De prijs van tijd

H2: Gezinnen in de tijd

H3: Ondernemingen in de tijd

H4: De overheid in de tijd

VC: Huis en hypotheek

VC: Pensioenen

VC: Onderwijs en menselijk kapitaal

Keuze uit twee

S

PF

50

3 5 It’s a deal!

Klaslokaalexperiment

H1: Van spel naar theorie

H2: Samenwerken

H3: Morgen is vandaag

H4: Onderhandelen

VC: Een prijzenoorlog

VC: Cao-onderhandeling

VC: Europese integratie

VC: Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Keuze uit drie

S

PF

50

4 Klaslokaalexperiment

Keuzeonderwerp 2

Keuze uit twee

Eigen keuze

PF

PF

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 15

6 1 6 Stop! Geen risico!?

H1: Er zijn risico’s en risico’s

H2: Het verzekeren van een risico

H3: Risico en rendement

H4: Ondernemen is risico’s nemen

VC: Sociale zekerheid

VC: Privatisering

S 50

2 7 Welvaart en groei

8 Goede tijden, slechte tijden

Klaslokaalexperiment

H1: Spelers en hun spel: de economie

H2: Alleen op de wereld

H3: Welvaart

H4: Economische groei

H1: De conjunctuurbeweging

H2: De verklaring voor de conjunctuurbeweging

H3: Conjunctuur politiek

VC: ECB en stabiliteitspact

Keuze uit twee (module 7) en een (module 8)

S

PF

100

3 Module 3 t/m 8 S 100

S = schriftelijke toets (hoofdstuk of module), PF = uitwerking in portfolio

3.3 Urenverdeling

Uitgangspunten

• 480 studielast uren (slu).

• Slu verdeeld in 5/8 les en 3/8 huiswerk (een les van 50 minuten met 30 minuten huiswerk).

• 480 slu komt dan overeen met 480 × 5/8 = 300 (klok)uren les = 300 × 6/5 = 360 lessen van

50 minuten. Uitgaande van 40 weken zijn in 4, 5 en 6 vwo in totaal dan 9 lesuren beschikbaar.

• In de praktijk zijn geen 40 lesweken beschikbaar (door ziekte, proefwerkweken, excursies, korter

jaar eindexamenklas enz.). Daarom: in de praktijk 37 lesweken in 4 en 5 vwo en 34 weken in

6 vwo. Als we uitgaan van 2 lessen in 4 vwo, 4 lessen in 5 vwo en 3 lessen in 6 vwo zijn er in totaal

(37 × 2) + (37 × 4) + (34 × 3) = 324 lessen.

De volgende jaarplanning is gebaseerd op in totaal 324 lessen:

• 20% is bestemd voor keuzeonderwerpen en experimenten = 65 lessen. Resteert: 259 lessen voor

module 1 tot en met 8 (inclusief alle VC’s).

• Omdat vwo-leerlingen gemiddeld minder tijd nodig hebben om de stof op verkenningsniveau eigen

te maken en er meer tijd ingeruimd moet worden om op toepassingsniveau te oefenen, zijn alle

herhalingen in het volgende tijdschema meegenomen. Ook is er ruimte geschapen voor

examentraining in 6 vwo. De examentrainer biedt de benodigde opgaven om deze lessen te

kunnen vullen. Het is aan de hand van de examentrainer ook mogelijk om meer lessen aan

examentraining te besteden.

• Het aantal lessen per hoofdstuk in het schema is indicatief.

Hoofdstuk Module Totaal

1 2 3 4 5 6 7 8

1 3 6 3 8 2 4 8 10 44

2 4 8 12 4 6 10 2 8 54

3 6 7 4 5 5 8 6 6 47

4 - - 7 6 4 3 7 5 32

Herhaling 3 3 4 4 4 5 4 6 33

VC’s 2 4 5 6 8 6 - 5 36

Totaal 18 28 35 33 29 36 27 40 246

Examentraining in 6 vwo 13

Totaal 259

VC’s = verplichte contexten

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 16

Een mogelijke verdeling over de leerjaren

In 4 vwo (bij 2 lesuren 74 lessen)

Eén keuzeonderwerp, enkele experimenten, module 1 en 2 (inclusief de VC’s bij deze modules).

In 5 vwo (bij 4 lesuren 148 lessen)

Eén keuzeonderwerp, enkele experimenten, module 3 t/m 5 en module 6, hoofdstuk 1 t/m 3 (inclusief

de VC’s bij module 3 t/m 5).

In 6 vwo (bij 3 lesuren 102 lessen)

Module 6 vanaf hoofdstuk 4, module 7 en 8 (inclusief de VC’s bij module 6 en 8), enkele experimenten

en examentraining .

3.4 Eindtermen examenprogramma vwo

Omdat de examenprogramma’s voor vwo volledig zijn vernieuwd, is het voor de overzichtelijkheid van

belang om de concepten op te nemen in deze handleiding. Omdat de ordening van het programma

(logischerwijs) via dezelfde concepten is gerubriceerd, worden ze niet apart gepresenteerd.

In de eindtermen hierna staan de handelingswoorden cursief en geven de cursieve vetgedrukte

onderdelen de verschillen met havo aan.

Domein A: Vaardigheden

1 Informatievaardigheden

De kandidaat kan in contexten:

• de benodigde informatie selecteren uit digitale en niet-digitale bronnen zoals tabellen, grafieken,

cartoons en/of film- en televisiebeelden;

• de betrouwbaarheid van de gehanteerde databronnen toelichten;

• feiten van meningen onderscheiden;

• gegeven bronnen beoordelen en in combinatie met hun economische kennis komen tot een

oplossing van economische vraagstukken.

2 Rekenkundig en/of grafisch onderbouwen

De kandidaat kan in contexten, mede met gebruikmaking van ICT/(grafische) rekenmachine:

• economische relaties toelichten met basisrekenvaardigheden;

• economische relaties rekenkundig, statistisch en grafisch toelichten;

• economische relaties toelichten met lineaire vergelijkingen;

• berekende resultaten concretiseren naar hun economische betekenis;

• informatie uit grafieken verklaren.

3 Standpuntbepaling

De kandidaat kan in contexten:

• de rol van de verschillende actoren beschrijven;

• een eventuele botsing van belangen beschrijven;

• oplossingen voor mogelijk ongewenst gedrag bepalen;

• een standpunt bepalen;

• economische kennis verhelderen met behulp van een betoog.

4 Strategisch inzicht

5 Klaslokaalexperimenten

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 17

Domein B: Schaarste

De kandidaat kan in contexten analyseren dat beperkte middelen en ongelimiteerde behoeften dwingen tot het

maken van keuzes.

Een kandidaat kan in contexten:

• de spanning verklaren die bestaat tussen behoeften en beperkte middelen en beoordelen in

hoeverre keuzes gebaseerd zijn op een bepaalde mate van hiërarchie;

• de samenhang ontdekken in het gegeven dat binnen gezinnen, ondernemingen en de overheid

overeenkomsten en verschillen bestaan in de afwegingen die worden gemaakt op basis van

alternatieve aanwendbaarheid;

• de opofferingskosten bepalen die behoren bij keuzes die gezinnen en bedrijven maken;

• onderzoeken of jongeren meer budgettaire problemen hebben dan ouderen.

Domein C: Ruil

De kandidaat kan in contexten analyseren dat het ruilproces de basis vormt voor een optimale inzet van

middelen en iedereen optimaal zijn comparatieve voordelen kan benutten. Voorts kan de kandidaat analyseren

dat ruil arbeidsdeling mogelijk maakt en op welke manier geld het ruilproces soepeler laat verlopen.

Ruil

Een kandidaat kan in contexten:

• het onderscheid tussen productie en consumptie verklaren en de functie van ruil hierin beschrijven;

• motieven voor winststreven en behoeftebevrediging verklaren;

• de stelling bekritiseren dat mannen bij ruil meer waarde hechten aan statusgoederen dan vrouwen;

• comparatieve en absolute kostenvoordelen onderscheiden en aantonen dat deze niet alleen

een rol spelen bij internationale ruil maar ook binnen het gezin;

• aantonen dat bij ruil wederzijds voordeel ontstaat;

• met voorbeelden uitleggen hoe door specialisatie en arbeidsdeling de arbeidsproductiviteit toe kan

nemen;

• met behulp van transactiekosten verklaren waarom bedrijven bestaan of waarom bedrijven

zich splitsen;

• de samenhang ontdekken tussen eigendomsrechten en transactiekosten.

Geld als smeermiddel van de ruil

Een kandidaat kan in contexten:

• voorbeelden geven van geld als ruil-, reken- en oppotmiddel;

• verklaren waarom transactiekosten niet alleen in geld kunnen worden uitgedrukt en waarom

transactiekosten bij ruil door de introductie van geld gedeeltelijk verdwijnen;

• randvoorwaarden beschrijven van het functioneren van een geldsysteem (zoals fiducie en

technische vereisten);

• chartaal geld van giraal geld onderscheiden;

• met voorbeelden uitleggen op welke wijze een commerciële bank door geldschepping zijn

liquiditeitspositie kan veranderen en dit rekenkundig onderbouwen;

• intrinsieke en extrinsieke waarde van geld onderscheiden en deze begrippen in relatie brengen met

de Wet van Gresham.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 18

Domein D: Markt

De kandidaat kan in contexten analyseren dat de keuzes en ruil die plaatsvinden, worden gecoördineerd via de

markt. Prijsvorming is het coördinatiemechanisme waarmee vraag en aanbod op elkaar worden afgestemd. De

manier waarop prijsvorming plaatsvindt, is afhankelijk van de marktstructuur (marktvormen) en heeft gevolgen

voor toetreding, welvaart en economische politiek.

Vraag en aanbod

De kandidaat kan in contexten:

• met voorbeelden uitleggen op welke wijze consumenten een maximaal verschil nastreven tussen

de te betalen prijs en de betalingsbereidheid (de prijs die de consument maximaal bereid is te

betalen) en dit grafisch onderbouwen;

• aantonen dat marktevenwicht (prijs en hoeveelheid) ontstaat als vraag en aanbod aan elkaar gelijk

zijn en dit zowel grafisch als rekenkundig onderbouwen;

• uitleggen dat de omzet wordt verkregen door de prijs te vermenigvuldigen met de hoeveelheid en

dit zowel grafisch als rekenkundig onderbouwen;

• voorbeelden geven van factoren waardoor de vraag- en aanbodcurve kunnen veranderen en dit

zowel grafisch als rekenkundig onderbouwen;

• het vraaggedrag van consumenten bij prijsveranderingen en inkomensveranderingen aantonen en

dit onderbouwen met een berekening waarin dit in de prijselasticiteit en inkomenselasticiteit (beide

segmentelasticiteit) tot uitdrukking komt;

• effecten van substitutie en complementariteit van goederen op het koopgedrag verhelderen;

• voorbeelden geven van normale, inferieure en luxe goederen en de relatie aantonen tussen de

aard van deze goederen en de hoogte van de prijselasticiteit en/of de inkomenselasticiteit;

• voorbeelden geven van vaste en variabele kosten en verklaren dat een producent winst maakt als

de opbrengsten hoger zijn dan de kosten en dit zowel grafisch als rekenkundig onderbouwen;

• verklaren dat de totale winst maximaal is indien de marginale kosten en de marginale opbrengsten

aan elkaar gelijk zijn en dit grafisch onderbouwen;

• toelichten dat uitbreiding van productie winstgevend/verliesgevend is voor een producent wanneer

de marginale kosten lager/hoger zijn dan de marginale opbrengsten en dit grafisch

onderbouwen.

Marktstructuur

De kandidaat kan in contexten:

• aantonen op welke wijze producenten streven naar maximale winst in een situatie van volkomen

concurrentie en dit grafisch onderbouwen;

• aantonen op welke wijze een producent streeft naar maximale winst als sprake is van een

monopolie en dit grafisch onderbouwen;

• aantonen op welke wijze producenten streven naar maximale winst in een situatie van

monopolistische concurrentie en dit grafisch onderbouwen;

• aantonen op welke wijze producenten streven naar maximale winst als er sprake is van een

oligopolie en dit grafisch onderbouwen;

• met voorbeelden uitleggen wanneer, waarom en op welke wijze het voor producenten zinnig is

prijsdiscriminatie toe te passen en dit grafisch onderbouwen.

Welvaart en economische politiek

De kandidaat kan in contexten:

• met voorbeelden uitleggen op welke wijze consumenten en producenten streven naar een

maximaal consumentensurplus respectievelijk producentensurplus (het verschil tussen de

ontvangen prijs en de minimale prijs waartegen men het goed wil aanbieden) en dit grafisch

onderbouwen;

• verklaren dat de som van het consumentensurplus en het producentensurplus de maatstaf

is om maatschappelijke welvaart te meten;

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 19

• uitleggen dat als het consumentensurplus en het producentensurplus maximaal is, er

sprake is van een Pareto-efficiënte situatie;

• met behulp van de Harberger-driehoek herkennen hoe welvaartsverliezen ontstaan en dit

grafisch onderbouwen;

• met voorbeelden uitleggen dat doelmatigheid in de politiek vaak kan strijden met het

criterium van rechtvaardigheid;

• met voorbeelden uitleggen welke invloed belastingen en subsidies hebben op de verdeling

van het consumenten en producentensurplus en uitleggen hoe afwenteling hierbij een rol

speelt en dit grafisch onderbouwen;

• aantonen dat het mechanisme van vraag en aanbod kan leiden tot inefficiënte uitkomsten;

• beschrijven dat de overheid kan ingrijpen met behulp van prijsregulering (minimumprijzen en

maximumprijzen) en dit ingrijpen grafisch onderbouwen;

• uitleggen dat de overheid met behulp van toezichthouders op verschillende markten kan optreden;

• effecten van octrooien en patenten op marktgedrag en marktresultaat beschrijven.

Verplichte context bij domein D

Arbeidsmarkt

De kandidaat kan in specifieke situaties op de arbeidsmarkt analyseren dat keuzes en ruil

plaatsvinden en analyseren dat loonvorming het coördinatiemechanisme is dat vraag naar arbeid en

aanbod van arbeid op elkaar zou moeten afstemmen. In de realiteit voldoet de arbeidsmarkt niet aan

alle kenmerken van volledige mededinging en is er sprake van beperkte of ongelijke toetreding en

prijsregulering (minimumloon, cao).

Innovatie en O&O

De kandidaat kan analyseren dat innovatie, verkregen door investeringen in onderzoek en

ontwikkeling, voor ondernemingen marktmacht kan opleveren. Een via patenten of octrooien

verkregen (tijdelijke) monopoliepositie kan leiden tot welvaartsverlies, maar anderzijds is innovatie een

belangrijke motor voor economische groei. Er is sprake van een uitruil: te brede en te lange octrooien

resulteren in te veelomvattende monopolies die te langdurig in stand worden gehouden; te smalle en

te korte octrooien verminderen dusdanig de prikkel tot innovatie dat investeringen in innovatie te

weinig worden gestimuleerd. De overheid treedt hierin regulerend op door een gebalanceerde inzet

van het concurrentiebeleid (via de mededingingsautoriteit en andere toezichthouders op markten) en

het ontwerp en de uitvoering van wetgeving op het gebied van patenten en octrooien.

Handelsliberalisatie

De kandidaat kan keuzes en ruil analyseren die plaatsvinden op mondiaal niveau: de wereldhandel.

Het openstellen van markten kan toegepast worden op de situatie op de wereldmarkt met enkele grote

handelsblokken. Uitbreiding van vrijhandel kan gevolgen hebben voor consumenten(surplus) en

producenten(surplus) en daarmee ook voor de omvang én verdeling van de mondiale welvaart.

Domein E: Ruilen over de tijd

De kandidaat kan in de context van gezinshuishoudingen, ondernemingen en overheid analyseren dat ruil niet

alleen op één moment in de tijd plaatsvindt maar ook over de tijd. De prijs die deze intertemporele ruil

coördineert is de rente.

Gezinnen ruilen over de tijd

De kandidaat kan in contexten:

• voorbeelden geven van voorraadgrootheden en stroomgrootheden en het belang aantonen van

deze grootheden voor de verschillende levensfasen waarin gezinnen zich bevinden en dit

rekenkundig toelichten;

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 20

• aan de hand van de levensloop van gezinnen aantonen waarom en wanneer zij sparen, investeren

in zichzelf en/of een schuld opbouwen;

• de prijs van sparen en lenen verklaren;

• met argumenten de keuze tussen sparen en lenen illustreren en de financiële gevolgen van sparen

en lenen rekenkundig onderbouwen;

• verklaren dat rente de prijs is voor het uitstellen van consumptie, en het onderscheid tussen

nominale en reële rente beschrijven en rekenkundig onderbouwen;

• de invloed van inflatie op sparen en lenen toelichten en rekenkundig onderbouwen.

De overheid ruilt over de tijd

De kandidaat kan in contexten:

• de schuld van de overheid (staatsschuld) vergelijken met een private schuld en verklaren dat een

overheidstekort gezien kan worden als een vorm van uitgestelde belastingheffing;

• met voorbeelden toelichten dat de inkomsten en uitgaven van de overheid behoren tot de

stroomgrootheden en dat een overheidsschuld een voorraadgrootheid is;

• voorbeelden geven van structurele uitgaven en incidentele uitgaven en toelichten dat

structurele uitgaven worden gedekt door belastinginkomsten en dat incidentele uitgaven

worden gedekt door een financieringstekort;

• uitleggen dat het spreiden van belasting in de tijd leidt tot een lager welvaartsverlies;

• dilemma’s beschrijven bij de keuze tussen pensioenvoorzieningen op basis van het omslagstelsel

en het kapitaaldekkingsstelsel.

Ondernemingen ruilen over de tijd

De kandidaat kan in contexten:

• de financiële gegevens van een onderneming vertalen in een elementaire balans

(voorraadgrootheden) en resultatenrekening (stroomgrootheden) en dit rekenkundig onderbouwen;

• met voorbeelden toelichten dat het bij de balans van ondernemingen gaat om voorraadgrootheden

en bij de winst-en-verliesrekening om stroomgrootheden.

Verplichte contexten bij domein E

Onderwijs en menselijk kapitaal

De kandidaat kan in de context van gezinshuishoudingen de intertemporele ruil analyseren die

jongeren maken wanneer zij studieschulden aangaan voor het kunnen volgen van een hogere

opleiding. De verdiencapaciteit van het menselijk kapitaal, dat opgebouwd wordt door het volgen van

onderwijs, stelt de jongeren in staat in een latere fase van het leven de schulden af te lossen. Ook

overheidsuitgaven voor het onderwijs, zoals studiebeurzen en bekostiging van het onderwijs, kunnen

gezien worden als ‘investeringen’ in menselijk kapitaal.

Pensioenen

De kandidaat kan binnen gezinshuishoudingen de intertemporele ruil analyseren die werkenden

maken wanneer zij in de levensfase van actieve inzet op de arbeidsmarkt een deel van het inkomen

via premiebetaling (collectief of vrijwillig) afdragen aan pensioenfondsen. Via het omslagstelsel of via

het kapitaaldekkingsstelsel gebruiken pensioenfondsen deze premie-inkomsten voor het betalen van

pensioeninkomen aan de oudere generatie na beëindiging van de actieve inzet op de arbeidsmarkt.

Ook kan de kandidaat de rol van de overheid analyseren die via een collectieve regeling (AOW in

Nederland) zorg draagt voor een ‘basispensioen’ voor alle burgers. Via het omslagstelsel is er sprake

van verplichte solidariteit tussen generaties, die onder druk kan komen staan als er sprake is van

vergrijzing.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 21

Domein F: Samenwerken en onderhandelen

De kandidaat kan in contexten analyseren dat, wanneer belangen van individuele actoren conflicteren,

samenwerken en onderhandelen meer surplus oplevert voor (markt)partijen dan te vertrouwen op het

nastreven van eigenbelang. Centralisatie, waarbij (collectieve) dwang het middel is om acties tot stand te

brengen, kan een alternatief coördinatiemechanisme zijn voor individuele keuzes.

Samenwerken

De kandidaat kan in contexten:

• aantonen wanneer sprake is van een gevangenendilemma1 en dit rekenkundig onderbouwen;

• voorspellen wat de uitkomst is van een gevangenendilemma en uitleggen dat deze uitkomst een

evenwicht is dat gevormd wordt door dominante strategieën;

• uitleggen waarom in een gevangenendilemma individuele of collectieve belangen worden

geschaad;

• met voorbeelden uitleggen waarom bij collectieve goederen sprake kan zijn van het

gevangenendilemma;

• een Nash-evenwicht onderscheiden van een evenwicht in dominante strategieën;

• verklaren dat herhaling van een gevangenendilemma invloed heeft op de uitkomsten;

• met voorbeelden uitleggen dat het herhaaldelijk treffen van dezelfde spelers kan leiden tot

meerdere evenwichtsuitkomsten;

• positieve en/of negatieve externe effecten beschrijven;

• aantonen dat sprake kan zijn van meeliftgedrag en met voorbeelden uitleggen waarom

meeliftgedrag een vorm is van een extern effect;

• uitleggen dat verschillen in sociale normen oorzaak kunnen zijn van meerdere

evenwichtsuitkomsten en de gevolgen daarvan op het afsluiten van contracten verklaren;

• simultane spelen onderscheiden van sequentiële spelen;

• verklaren dat zelfbinding geloofwaardig moet zijn om invloed te hebben op de speluitkomst;

• uitleggen dat reputaties invloed hebben op de speluitkomsten, en illustreren dat ze de

geloofwaardigheid van zelfbinding beïnvloeden;

• aantonen dat zelfbinding marktpartijen kan afschrikken om tot een markt toe te treden;

• de invloed van zelfbinding verhelderen bij de totstandkoming van samenwerking.

Onderhandelen

De kandidaat kan in contexten:

• uitleggen welke samenwerkingsdilemma’s ontstaan bij onderhandelingen als het gaat om de

verdeling van het surplus, en de consequenties hiervan voor beide partijen toelichten;

• voorbeelden geven van verzonken kosten en uitleggen wat de mogelijke gevolgen kunnen zijn

voor benadeelde partijen die verzonken kosten hebben bij onderhandelingen;

• voorbeelden geven van kosten in geval van specifieke investeringen en deze in relatie

brengen met het berovingsprobleem.

Verplichte contexten bij domein F

Prijzenoorlog

De kandidaat kan op markten voor goederen en diensten het gevangenendilemma analyseren in een

situatie waar producenten door middel van omvangrijke en aanhoudende prijsverlagingen proberen

marktaandeel te winnen ten koste van hun concurrenten. Het belang van zelfbinding speelt een grote

rol bij het voeren van een dergelijke prijzenoorlog.

1 Voor havo beperkt het gebruik van de speltheorie zich tot de volgende groep van spelen:

• spelers bewegen simultaan; • spelen worden niet herhaald; • spelers hebben een dominante strategie; • spelers beschikken over dezelfde informatie; • er zijn nooit meer dan twee spelers.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 22

Ook kan de kandidaat analyseren dat een steeds terugkerende prijzenslag tussen concurrenten

gezien kan worden als een herhaald spel, waarin de producenten rekening moeten houden met het

reputatie-effect. In deze situatie kunnen concurrenten in de verleiding komen om prijsafspraken te

maken hetgeen verboden is door de mededingingswet.

Cao-onderhandelingen

De kandidaat kan analyseren welke rol collectieve dwang en zelfbinding spelen bij het collectieve

overleg over arbeidsvoorwaarden tussen (vertegenwoordigers van) werkgevers en werknemers. In het

jaarlijks terugkerende overleg, een herhaald spel, over een collectieve arbeidsovereenkomst (cao)

weten de onderhandelende partijen dat hun eigen belangen sterk gekoppeld zijn aan die van de

andere partij. Dat maakt samenwerken aannemelijk.

Europese integratie

De kandidaat kan met betrekking tot de gemeenschappelijke Europese markt (EU) analyseren dat het

gevangenendilemma een rol speelt in transacties tussen lidstaten van de EU. Verdere uitbreiding van

de EU met nieuwe lidstaten zal een steeds grotere druk leggen op de effectiviteit van de Europese

besluitvorming. Samenwerking op basis van vertrouwen tussen lidstaten kan negatieve externe

effecten verkleinen of voorkomen en is daarmee essentieel om mogelijke welvaartsverliezen te

beperken.

Maatschappelijk verantwoord ondernemen

De kandidaat kan analyseren dat maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) kan bijdragen aan

het verminderen van sommige negatieve externe effecten, door de duurzaamheid van produceren

prioriteit te geven boven de winstgevendheid op korte termijn. Duurzaam produceren betekent

productie nu combineren met behoud van productiemogelijkheden in de toekomst.

Domein G: Risico en informatie

De kandidaat kan in contexten analyseren dat gezinnen en ondernemingen bij het maken van keuzes

informatie verzamelen teneinde onzekerheid te verkleinen. Aangezien de informatie vaak een beperkt karakter

zal hebben, moeten transactiepartijen een inschatting maken van mogelijke gebeurtenissen (risico) en de mate

waarin transactiepartners gebeurtenissen beïnvloeden of informatie achterhouden die relevant is voor het tot

stand brengen van een transactie (asymmetrische informatie).

Risico en verzekeren

De kandidaat kan in contexten:

• aantonen of iemand risicoavers gedrag vertoont en uitleggen wat dat voor zijn keuze betekent bij

het afsluiten van een verzekering;

• aantonen welke afweging een verzekerde maakt tussen kosten en risico bij het afsluiten van een

verzekering;

• aantonen dat bij verzekeren sprake is van solidariteit en op welke wijze solidariteit risico’s kan

verkleinen;

• de motieven beschrijven om bepaalde verzekeringen wel of niet verplicht voor te schrijven

(verplichte solidariteit);

• uitleggen dat verzekeraars eigen risico invoeren om zodoende averechtse selectie en/of moreel

wangedrag te beperken;

• de keuze van de verzekerde omtrent de hoogte van eigen risico uitleggen.

Effecten van asymmetrische informatie

De kandidaat kan in contexten:

• aantonen in welke situaties er sprake is van asymmetrische informatie en bepalen hoe partijen

daarop inspelen;

• aantonen in welke situaties er sprake is van averechtse selectie en bepalen hoe partijen daarop

inspelen;

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 23

• aantonen in welke situaties er sprake is van moreel wangedrag en bepalen hoe partijen daarop

inspelen.

Risico en beleggen

De kandidaat kan in contexten:

• voorbeelden geven van beleggingen met een hoog/laag risico en de keuze hiervoor toelichten met

argumenten;

• obligaties en aandelen vergelijken ten aanzien van de mate van risico en het te verwachten

rendement;

• uitleggen dat aandelen en obligaties in waarde dalen/stijgen bij stijging/daling van de rente.

Risico in bedrijf

De kandidaat kan in contexten:

• de keuze omtrent het verkrijgen van eigen en vreemd vermogen van een onderneming

(eenmanszaak, vennootschap onder firma, bv of nv) toelichten;

• voorbeelden geven van onderpand en uitleggen waarom onderpand het risico voor de kredietgever

kan verminderen;

• aantonen dat de principaal-agentrelatie invloed heeft op de toedeling van het

ondernemingsrisico;

• aantonen dat de te kiezen bedrijfsvorm (in casu de scheiding tussen eigendom en vermogen)

invloed heeft op de toedeling van het ondernemingsrisico;

• verklaren dat bij privatisering van overheidsondernemingen de overheid voor het dilemma

tussen prikkelen versus verzekeren staat.

Instituties

De kandidaat kan in contexten:

• uitleggen dat de overheid met behulp van financiële toezichthouders kan optreden tegen

ongewenste gedragingen.

Verplichte contexten bij domein G

Sociale zekerheid

De kandidaat kan op het gebied van de sociale zekerheid in Nederland analyseren wanneer en op

welke wijze sprake is van risicosolidariteit en dat de overheid motieven heeft om voor sommige risico’s

deze solidariteit collectief af te dwingen. De sociale zekerheid in Nederland is een mix van collectieve

risicolast en individuele verantwoordelijkheden. Fundamentele maatschappelijke risico’s als

arbeidsongeschiktheid, werkloosheid en ziekte(kosten) behoren steeds vaker tot het domein van

particuliere verzekeraars. Effecten van asymmetrische informatie, zoals averechtse selectie en moreel

wangedrag, spelen een rol bij collectieve verzekeringen. In toenemende mate wordt getracht de

verzekerden aan te spreken op eigen verantwoordelijkheid: prikkelen in plaats van verzekeren.

Privatisering

De kandidaat kan analyseren dat privatisering kan leiden tot meer particuliere investeringen. Het

toedelen van de winsten, gekoppeld aan het ondernemingsrisico, biedt prikkels om te innoveren en te

streven naar kostenbeheersing. In een situatie van publiek eigendom is deze prikkel beperkt

aanwezig. Een belangrijk aspect van privatisering is de principaal-agentrelatie die ontstaat tussen de

staat/principaal (via haar toezichthouders) en de onderneming/agent (via het bedrijfsmanagement).

Het opstellen van de juiste condities voor privatisering van een voormalige overheidstaak houdt

rekening met de prikkelstructuur die opgesloten zit in de ontstane principaal-agentrelatie.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 24

Domein H: Welvaart en groei

De kandidaat kan in contexten analyseren wat op nationaal en op mondiaal niveau de oorzaken zijn van

economische groei en van de verdeling van inkomen en welvaart. Keuzes op microniveau werken door op

macroniveau in elke economie die gekenmerkt wordt door wederzijds afhankelijke markten.

Algemeen evenwicht

De kandidaat kan in contexten:

• met voorbeelden uitleggen dat ontwikkelingen op een bepaalde markt gevolgen kunnen

hebben voor de uitkomsten op een andere markt;

• een reële en monetaire kringloop uitleggen en grafisch en rekenkundig toelichten.

Welvaart

De kandidaat kan in contexten:

• de relatie beschrijven tussen het bbp en de toegevoegde waarde;

• toelichten waarom de omvang van het bbp een beperkte welvaartsmaatstaf is;

• het bbp verklaren vanuit productie, inkomensvorming en de finale bestedingen en dit rekenkundig

onderbouwen;

• het systeem van de nationale rekeningen uitleggen en daarbij de sectoren gezinnen,

ondernemingen, overheid en buitenland onderscheiden;

• met behulp van berekeningen de nationale rekeningen verhelderen;

• met behulp van de lorenzcurve de verdeling van het primaire inkomen en het secundaire inkomen

concretiseren en dit grafisch en rekenkundig onderbouwen;

• verklaren waarom de lorenzcurven kunnen verschillen tussen landen;

• aantonen dat het belastingstelsel een afspiegeling is van de opvattingen over de gewenste mate

van inkomensongelijkheid tussen individuen en groepen (nivelleren en denivelleren);

• verschillende belastingstelsels beschrijven (zoals progressief tarief, proportioneel tarief, degressief

tarief) en de gevolgen concretiseren voor de inkomens, met gebruikmaking van de parameters

marginaal belastingtarief en heffingskorting.

Groei

De kandidaat kan in contexten:

• structuurontwikkeling en de groei van het bbp door inzet van de productiefactoren verklaren en met

voorbeelden uitleggen dat menselijk kapitaal en technologische vooruitgang van steeds groter

belang zijn;

• productiviteitsverschillen tussen landen verklaren;

• convergentie en divergentie van ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen aan de hand van de

ontwikkeling van en determinanten voor het bbp verklaren;

• de verschillende inkomenscategorieën classificeren en ontwikkelingen in de categoriale

inkomensverdeling verklaren.

Domein I: Goede tijden, slechte tijden

De kandidaat kan in contexten analyseren waarom er sprake is van kortetermijnschommelingen in

economische activiteiten en welke mogelijkheden en grenzen er zijn voor conjunctuurbeleid.

Conjunctuurschommelingen laten zich niet gemakkelijk beïnvloeden, mede door toedoen van rigiditeiten.

Conjuncturele verschijnselen

De kandidaat kan in contexten:

• aan de hand van de geaggregeerde vraag en het geaggregeerde aanbod de relatie tussen de

hoeveelheid goederen en diensten en het nationale prijsniveau bepalen en grafisch onderbouwen;

• de gevolgen uitleggen van prijsrigiditeit op de korte termijn;

• de gevolgen uitleggen van flexibele prijzen op de langere termijn;

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 25

• de relatie tussen de geaggregeerde vraag en het prijsniveau uitleggen en de daaruit resulterende

neutraliteit van geld uitleggen aan de hand van de verkeersvergelijking van Fisher en deze relaties

rekenkundig onderbouwen;

• verklaren dat de verandering van prijzen (inflatie en deflatie) van goederen en diensten invloed

heeft op de koopkracht van mensen;

• verklaren dat een economie met geld als ruilmiddel vervalt tot een ruileconomie als

hyperinflatie optreedt;

• aantonen dat mensen aan het verschijnsel van geldillusie lijden;

• uitleggen dat in situaties van laagconjunctuur door loonstarheid op korte termijn onvrijwillige

werkloosheid ontstaat en op langere termijn, door werking van het marktmechanisme, het

evenwicht hersteld kan worden en dit grafisch onderbouwen;

• welvaartsvaste uitkeringen en waardevaste uitkeringen vergelijken en rekenkundig onderbouwen;

• verklaren dat het aanbod van en de vraag naar een valuta de wisselkoers (prijs van een valuta)

bepalen en rekenkundig onderbouwen;

• uitleggen dat het aanbod van en de vraag naar valuta het gevolg is van internationale transacties

en op welke manier deze geregistreerd worden op een betalingsbalans (lopende rekening en

kapitaalrekening) en dit rekenkundig onderbouwen;

• verklaren dat het loonniveau, de arbeidsproductiviteit en de inflatie invloed hebben op de

internationale concurrentiepositie en daarmee op de betalingsbalans en de wisselkoers.

Registratie van conjunctuur

De kandidaat kan in contexten:

• verklaren dat met behulp van het prijsindexcijfer de inflatie berekend kan worden en dit

rekenkundig onderbouwen;

• voorbeelden geven van conjunctuurindicatoren en kan aantonen dat deze indicatoren aanwijzingen

kunnen zijn voor veranderingen in de groei van het bbp;

• het verschil uitleggen tussen nominale groei en reële economische groei;

• de feitelijke groei van het bbp vergelijken met de trendmatige groei (laagconjunctuur/

hoogconjunctuur).

Conjunctuurbeleid

De kandidaat kan in contexten:

• toelichten op welke wijze de overheid conjunctuurbeleid kan voeren en onderscheid maken tussen

anticyclisch en procyclisch conjunctuurbeleid;

• voorbeelden geven van ingebouwde stabilisatoren en aantonen dat deze een dempende invloed

kunnen hebben op de schommelingen in de conjunctuur;

• uitleggen op welke wijze een centrale bank monetair beleid kan inzetten om de inflatie te

beteugelen en welke andere effecten dit beleid op de conjunctuur kan hebben;

• uitleggen dat de geloofwaardigheid en zelfbinding van een centrale bank van belang zijn bij

de keuze tussen vaste wisselkoersen, beperkt zwevende wisselkoersen en flexibele

wisselkoersen.

Verplichte context bij domein I

ECB en stabiliteitspact

De kandidaat kan analyseren dat het rentebeleid van de Europese Centrale Bank (ECB) voor de

landen die deelnemen aan de EMU een dempende invloed kan hebben op conjuncturele

schommelingen. Het stabiliteitspact dat alle EMU-landen voorschrijft het overheidstekort te beperken

onder de grens van 3% van het bruto binnenlands product, draagt bij aan een beleid van

inflatiebeperking. Dit pact zou ook kunnen bijdragen aan het beperken van conjuncturele

schommelingen, door meer convergentie tussen de EMU-landen te realiseren.

Ook kan de kandidaat analyseren dat in de Europese muntunie (EMU) de geloofwaardigheid en

zelfbinding van de ECB belangrijk zijn bij het in stand houden van een monetaire unie. Individuele

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 26

EMU-landen kunnen immers geen onafhankelijk wisselkoersbeleid voeren om situaties van

laagconjunctuur en/of zwakke internationale concurrentiepositie te verbeteren.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 27

Praktijk

Module 1

1.1 Tips bij de methode

De module behandelt de concepten ‘Schaarste’ en ‘Ruil’.

Hoofdstuk 1 behandelt de basisbegrippen van het vak economie zoals ‘schaarste’, ‘middelen’ en

‘alternatief aanwendbaar’.

Hoofdstuk 2 legt uit aan welke voorwaarden voldaan moet worden om tot een ruil te komen en welke

voordelen aan ruilen verbonden zijn (specialisatie is mogelijk, een hogere arbeidsproductiviteit, meer

welvaart).

De uitleg van absolute en comparatieve productievoordelen is in dit hoofdstuk typische vwo-stof en

ontbreekt bij havo.

Hoofdstuk 3 legt uit welke functies geld heeft en welke waarden geld heeft.

Hoofdstuk 1

Tip: deel na de behandeling van het eerste hoofdstuk een stapeltje gratis kranten (Metro, Spits, de

Pers) uit in de klas en geef bij een aantal actuele voorbeelden van artikelen aan waarom ze met

economie te maken hebben (wie maakt welke keuze en wat zijn de alternatieven?).

Laat de leerling nu zelf drie andere artikelen zoeken met de opdracht aan te geven waarom het artikel

met economie te maken heeft (wie maakt welke keuze en wat zijn de alternatieven?).

Tot slot een klassikale inventarisatie welke de beste artikelen zijn.

Hoofdstuk 2

Essentieel in dit hoofdstuk is dat leerlingen begrijpen welke enorme meerwaarde de indirecte ruil (met

geld als ruilmiddel) heeft boven de directe ruil (goederen ruilen).

Tip: laat leerlingen tien beroepen opschrijven, waarbij nog niet duidelijk is wat het doel is van de

opsomming. Loop daarna klassikaal na welke beroepen in een economie met alleen directe ruil

mogelijk zijn, en welke niet. Waarschijnlijk is de uitkomst dat de meeste beroepen alleen mogelijk zijn

in een economie met directe ruil.

Het is nuttig om de ingewikkeldheid van direct ruilen te laten zien door de volgende ruilverhoudingen

op het bord te schrijven:

1 kilo vlees = 4 broden

1 brood = 2 worsten

1 worst = ½ vis

1 trui = 10 liedjes zingen

1 trui = 3× haar knippen

1× haar knippen = ½ kilo vlees

Stel dat een leerling in de oude tijd met directe ruil bard is en een huisoptreden bij een visser verzorgt

met tien liedjes. Een vraag aan de klas: hoeveel vissen vraagt hij voor zijn optreden?

(Het antwoord is 6 vissen.)

Hoofdstuk 3

Een aardig voorbeeld in het kader van de (interne) waarde van geld en inflatie is het verhaal van het

kasteel en de kip.

Stel, je ziet aankomen dat er enorme inflatie komt, hyperinflatie. De prijzen stijgen binnenkort

gigantisch. Een ei kost over een paar maanden € 10 miljoen. Wat doe je dan als je slim bent? Vlak

voordat die inflatie begint ga je naar de bank en je leent € 10 miljoen. Daarmee koop je het grootste

kasteel van het land en één kip. Vervolgens komt de hyperinflatie. Je laat die kip één ei leggen, en

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 28

verkoopt dat ei voor € 10 miljoen. Je gaat naar de bank en betaalt die € 10 miljoen terug. Je hebt nu

dus geen schulden meer. Maar wél een groot kasteel! Je hebt dus ‘gratis’ een kasteel op de kop getikt

(en een kip)!

Leerlingen zien aan de hand van dit voorbeeld dat prijsstijgingen de interne waarde van het geld

uithollen, dat schulden verdwijnen als sneeuw voor de zon, net als spaargeld. Alleen goederen

houden hun waarde.

Aan het voorbeeld van hyperinflatie kan ook het volgende voorbeeld met indexcijfers gekoppeld

worden.

Afname van de interne waarde van de euro bij een jaarlijkse inflatie van 100%

Indexcijfer gemiddeld prijsniveau Interne waarde van de euro

2011 100 100

2012 200 50

2013 400 25

2014 800 12,5*

* De interne waarde van de euro is in de periode 2011-2014 met 87,5% gedaald.

Eventueel kan de vierde waarde van geld (de externe waarde, oftewel de wisselkoers) in dit hoofdstuk

toegevoegd worden aan de drie andere genoemde waarden van geld.

1.2 Instructies klaslokaalexperimenten

Experiment 1 Wat kies jij? Domein 1 Schaarste en ruil

Leerdoelen

• De kern van de economie ervaren: het maken van keuzes

• Het economische begrip ‘schaarste’ begrijpen

• Nutsmaximalisatie ervaren

• De invloed van prijzen op keuzegedrag begrijpen

Gerelateerde experimenten

• Mag het een onsje meer zijn?

1 ronde: 20 minuten (voorbereiding 5, instructie 5, uitvoering 10)

Instrument om de tijd mee aan te duiden, zoals een zandloper

Bewerkelijkheidsindicatie:

Voor dit experiment bestaat geen ondersteunend materiaal

Experimentbeschrijving

Samenvatting

Het experiment moet laten zien wat het is om keuzes te maken onder beperkingen. Leerlingen

besteden een beperkt budget aan vijf verschillende producten. Daarna voorzien ze die producten van

een weging. En tot slot berekenen ze hun score. Na afloop van het experiment zal blijken dat

leerlingen niet de maximale score hebben behaald. Dat komt doordat het marginale nut van producten

dalend is in de hoeveelheid die ervan wordt geconsumeerd.

Benodigdheden

Een notatieplek. De producten en hun prijzen moeten duidelijk genoteerd kunnen worden.

Bijvoorbeeld op een schoolbord of flipover. Het is belangrijk dat alle leerlingen dit goed kunnen zien.

Tijdsaanduiding. Leerlingen krijgen vijf minuten de tijd om hun budget te besteden. Het moet

duidelijk zijn dat de tijd loopt. Daarvoor kan een klok of een zandloper worden gebruikt.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 29

Voorbereiding

Producten en prijzen. Leerlingen moeten een fictief budget besteden aan vijf producten en/of

diensten. Deze staan in de handelsinstructies. Maar er kunnen natuurlijk andere producten en/of

diensten worden gekozen. Deze moeten van tevoren worden bedacht, met de daarbij behorende

prijzen. Het is van belang dat de gekozen producten en/of diensten leerlingen aanspreken. De prijzen

moeten ook realistische waarden hebben. Als er andere producten en/of diensten worden gekozen

dan de voorbeelden in de handelsinstructies, moeten die van tevoren op de notatieplek worden

opgeschreven.

Uitvoering

Deel de handelsinstructies uit. Geef duidelijk aan dat het experiment gaat beginnen. Begin met het

klassikaal voorlezen van de handelsinstructies. Zorg dat iedereen begrijpt wat een budget is, aan

welke producten het besteed moet worden en wat de bijbehorende prijzen zijn. Laat iedereen zijn

naam noteren boven aan de registratietabel. Vraag iedereen om zijn budget te besteden. Geef de vijf

minuten bedenktijd duidelijk aan. Vraag iedereen vervolgens om het aantal goederen te berekenen

dat hij/zij heeft gekocht. Geef de minuut rekentijd duidelijk aan.

Lees nu de eerste alinea voor die onder aan de handelsinstructies staat (leerlingen hebben deze tekst

niet). Vraag iedereen om de gewichten toe te kennen. Geef de minuut bedenktijd duidelijk aan. Lees

nu de tweede alinea onder aan de handelsinstructies voor. Vraag iedereen om zijn score te

berekenen. Geef de twee minuten rekentijd duidelijk aan. Bepaal nu de winnaar. Deze leerling krijgt

zijn score uitbetaald. Laat iedereen de box onder aan de handelsinstructies afscheuren. Vraag elke

leerling om zijn naam en een getal tussen de 1 en de 100 in te vullen. Haal de afgescheurde

papiertjes op. Bereken daarvan het gemiddelde. Schrijf dit op het bord. Bekijk welke leerling daar het

dichtst bij in de buurt zit. Dat is de winnaar. Betaal zijn score uit.

Beloning

Het is belangrijk dat leerlingen weten dat er een beloning is. Daardoor doen ze serieuzer mee. In dit

geval is de beloning de nutsbevrediging: een willekeurig gekozen leerling krijgt zijn score (nut)

uitbetaald. Dat kan een groot bedrag zijn. Schaal dit van tevoren. Bijvoorbeeld: 1 punt = € 0,01. In het

voorbeeld hierna is de totaalscore 381. Deze winnaar zou dan € 3,81 uitbetaald krijgen.

Aandachtspunten

• Het staat u vrij om andere producten te kiezen. Let er daarbij op dat er bij iedereen voldoende

vraag is naar ten minste drie producten. Anders worden de budgetten niet serieus verdeeld.

• Kies realistische prijzen. Te lage of te hoge prijzen lokken discussie uit. Dat moet vermeden

worden; het doorbreekt de concentratie van het experiment.

• Zorg ervoor dat leerlingen niet beschikken over de gecursiveerde gedeelten van de

handelsinstructies. Als ze die te vroeg kennen, gaan ze de opbrengstentabel strategisch invullen.

En dat is juist niet de bedoeling. Ze moeten hun budget ‘gevoelsmatig’ verdelen, waarbij later wordt

gekeken of ze de juiste keuzes hebben gemaakt.

• Lees de gecursiveerde alinea’s extra aandachtig voor; leerlingen kunnen deze niet meelezen.

Verwachte uitkomst

De meeste leerlingen zullen de registratietabel netjes invullen. Daarbij zal niemand zijn nut

maximaliseren. Dat gebeurt door het gehele budget uit te geven aan één product: het product dat het

hoogste gewicht krijgt. Als leerlingen daar later mee geconfronteerd worden (bij de toetsing), zullen ze

de logica daarvan aanvechten. Dat komt doordat het gewicht van een product daalt als het al

aangekocht is. Anders gezegd, het marginale gewicht daalt. Dit inzicht vormt een elegante opmaat om

te praten over onbegrensde behoeften in de praktijk.

Handelsinstructies

Iedereen krijgt een fictief budget van € 200. Daar moet je een week van rondkomen. Je moet het

budget zo goed mogelijk besteden. Je kunt je geld uitgeven aan vijf verschillende dingen: belminuten,

sport, kleding, vervoer en eten. Deze vijf staan op het bord. De prijzen staan er boven: € 0,25 per

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 30

belminuut, € 2 per uur sporten, € 20 per kledingstuk, € 0,10 per kilometer en € 5 per maaltijd. Je bent

niet verplicht om aan alle producten geld te besteden.

Keuzes. Onder aan deze handelsinstructies staat een registratietabel. Schrijf daar eerst je naam in.

Geef nu aan hoe je je budget gaat gebruiken. Schrijf voor ieder product op hoeveel geld je er in een

week aan uit zou geven. Let er daarbij op dat je niet meer dan € 200 mag uitgeven. En als je geld

overhoudt, ben je dat kwijt. Geef daarom precies € 200 uit.

Zijn er nog vragen? Zo niet, dan vraag ik je nu om je budget te besteden. Je krijgt hiervoor vijf

minuten.

Nu je je budget hebt besteed, kun je berekenen hoeveel je van alles heb gekocht. Voorbeeld: je geeft

€ 22 uit aan belminuten. Dan heb je er € 22 / € 0,25 = 88 gekocht. Bereken op deze manier voor alle

producten de aantallen die je hebt gekocht. Je krijgt hiervoor één minuut.

Er volgen nu instructies die niet in de handelsinstructies staan afgedrukt. Ik lees die nu voor.

Winnaar. Ik ga nu bepalen wie uitbetaald krijgt. Daarvoor moet iedereen een getal kiezen tussen 1 en

100 (1 en 100 doen mee). Die haal ik daarna op en ik bereken daarvan het gemiddelde. Vervolgens

kijk ik wie er het dichtst in de buurt zit van de helft van dit gemiddelde. Die speler krijgt zijn totaalscore

uitbetaald.

Schrijf nu je naam in de box. Knip of scheur de box van de handelsinstructies af. Kies een getal

tussen de 0 en de 100 en schrijf dat op. Je hebt daarvoor één minuut de tijd. Daarna kom ik langs om

de briefjes op te halen.

Registratietabel

Naam:

________________________________________________________________________________________________________

Producten

Belminuten Sport Kleding Vervoer Eten

Prijzen € 0,25 € 2 € 20 € 0,10 € 5

Besteding € 22 € 8 € 60 € 5 € 105

Hoeveelheid 88 4 3 50 21

Gewichten 3 4 5 1 2

Bijdrage aan de

nutsbeleving

264 16 15 50 42

Totaal 387

Box

Naam: ________________________________

Getal (tussen 1 en 100): _________

Gewichten. Je gaat nu aangeven hoe belangrijk de verschillende producten voor je zijn. Daarvoor

noteer je de getallen 1 t/m 5 in de registratietabel. Het product dat je het belangrijkst vindt, krijgt het

getal 5, het minst belangrijke product krijgt het getal 1, en zo verder. Je krijgt hiervoor één minuut.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 31

Score. Bepaal nu je score. Daarvoor ga je voor ieder product het aantal dat je ervan gekocht hebt,

vermenigvuldigen met het gewicht. Je hebt bijvoorbeeld 88 belminuten gekocht, en belminuten

hebben een gewicht van 3. De score van belminuten is dan: 3 × 88 = 264. In de onderste regel schrijf

je als laatste je totaalscore op. Daarvoor tel je de score van alle producten bij elkaar op. Je krijgt

hiervoor twee minuten.

Experiment 2 De pepermunteconomie Domein 1 Schaarste en ruil

Leerdoelen

• Het marktevenwicht begrijpen dat gegeven wordt door het snijpunt van de collectieve vraag- en

aanbodcurven

• De werking van het prijsmechanisme ervaren

• Het consumentensurplus en producentensurplus doorgronden

• Begrijpen dat sommige aanbieders en vragers niet aan een markt moeten deelnemen

• De Wet van Gresham ervaren

Gerelateerde experimenten

• Wie maakt me los?

5 ronden: 25 minuten (voorbereiding 5, instructie 5, uitvoering per ronde 3)

Een pak speelkaarten / een bel of fluitje / een ruilmiddel met verschillende intrinsieke waarden zoals

pepermunt van verschillende grootte, normale en minimarsrepen of kleine en grote knikkers

Bewerkelijkheidsindicatie:

Ondersteunend materiaal staat op de website: www.experimentenvoorindeklas.nl

Experimentbeschrijving

Samenvatting

Het experiment moet laten zien dat als er geld met een verschillende intrinsieke waarde en dezelfde

extrinsieke waarde naast elkaar worden gebruikt, het geld met een hogere intrinsieke waarde uit de

roulatie wordt genomen. Leerlingen moeten tot een deal komen met een andere leerling in de klas. Als

ze een deal sluiten, betalen beide leerlingen ‘een munt’ aan de docent. Daarbij mogen ze kiezen welk

soort munt ze afgeven: die met een lage of met een hoge intrinsieke waarde. Na afloop van het

experiment zal blijken dat leerlingen de munten met een lage intrinsieke waarde hebben ingeleverd,

en die met een hoge waarde hebben vastgehouden.

Benodigdheden

Spel kaarten. Alleen de genummerde kaarten worden gebruikt. Verder is de kleur van belang, rood of

zwart. Binnen een kleur wordt geen onderscheid gemaakt. Harten of ruiten zijn beide ‘rood’, en

schoppen of klaveren zijn beide ‘zwart’. De kleur van de kaart komt overeen met de rol die een leerling

heeft: koper (rood) of verkoper (zwart). Eén spel kaarten geeft zodoende 18 rode en 18 zwarte

kaarten. Iedere leerling krijgt aan het begin van iedere spelronde één rode of één zwarte kaart. Met

één spel kaarten kunnen er dus maximaal 36 leerlingen met het experiment meedoen.

Een instrument. Een bel of een fluitje wordt gebruikt om een speelronde mee te beginnen en te

eindigen. Een echte handelsklok zoals die gebruikt wordt bij de opening van de beurshandel spreekt

zeker ook tot de verbeelding.

Geld. Alles waar leerlingen waarde aan hechten kan dienen als geld. Het moet wel in twee

verschillende nominale waarden voorhanden zijn. Bij snoepgoed komt dit voor. Pepermunt is er

bijvoorbeeld in verschillende maten. Kleine en grote pepermuntjes vertegenwoordigen allebei een

munt met dezelfde extrinsieke waarde. Maar de intrinsieke waarde van grote pepermuntjes is hoger

dan van kleine pepermuntjes. Ook repen zoals mars en minimars zijn mogelijk. Grote en kleine

knikkers kunnen ook gebruikt worden, maar dan moet wel voor iedereen de intrinsieke waarde van

grote knikkers het hoogst zijn.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 32

Voorbereiding

Klaslokaalopstelling. Leerlingen moeten allemaal naar voren kunnen komen om te onderhandelen.

In de klas moet er dus voldoende ruimte zijn voor leerlingen om door elkaar heen te lopen. Tijdens het

spel lopen ze ook weer terug naar hun plaats. Dat moet dus mogelijk blijven. Ze lopen niet allemaal

tegelijkertijd terug. Smalle gangetjes zijn daarvoor voldoende.

Kaartkeuze. De rode kaarten vormen met elkaar de collectieve vraagcurve; de zwarte kaarten vormen

met elkaar de collectieve aanbodcurve. De waarde op een rode kaart is de betalingsbereidheid van de

betreffende vrager; de waarde op een zwarte kaart zijn de MK van de betreffende aanbieder. Met de

keuze van de kaarten wordt meteen het marktevenwicht bepaald. Dit marktevenwicht is niet het

onderwerp van dit experiment; dat komt uitgebreid in de experimenten van hoofdstuk 2 aan de orde.

Om het spel goed te laten verlopen, moeten in ieder geval de rode kaarten met een waarde groter dan

of gelijk aan de evenwichtsprijs in het spel meedoen, en moeten in ieder geval de zwarte kaarten met

een waarde kleiner dan of gelijk aan de evenwichtsprijs meedoen.

Neem als voorbeeld een klas met 24 leerlingen. Het ligt dan voor de hand om 12 zwarte en 12 rode

kaarten in het spel op te nemen. De waarden van de rode kaarten kunnen bijvoorbeeld de volgende

zijn: 3, 4, 4, 5, 5, 6, 6, 7, 8, 8, 9, 9. Bij de zwarte kaarten kan bijvoorbeeld gekozen worden voor: 2, 2,

3, 3, 4, 4, 5, 5, 6, 6, 7, 8. Zorg er in ieder geval voor dat de hoogste zwarte kaart lager is dan de

hoogste rode kaart, en dat de laagste zwarte kaart lager is dan de laagste rode kaart. Zodoende kan

ook de leerling die de hoogste zwarte kaart krijgt toebedeeld in principe tot een akkoord komen; hij

moet daarvoor een overeenkomst sluiten met de houder van de hoogste rode kaart. En de leerling

met de laagste rode kaart kan ook tot een deal komen; hij moet daarvoor de leerling vinden met de

laagste zwarte kaart. Dat dit zal gebeuren is niet echt waarschijnlijk. Maar je kunt dan wel met recht

zeggen dat er voor iedereen de mogelijkheid bestaat om tot een deal te komen. Iedereen moet

daarom meedoen.

Bij een oneven aantal leerlingen is het aantal rode kaarten niet gelijk aan het aantal zwarte kaarten.

Dat is verder geen probleem want er zijn altijd leerlingen die niet tot een deal komen. Zouden er in het

voorgaande voorbeeld geen 24 maar 25 leerlingen zijn, dan kan bijvoorbeeld een rode 3 of een zwarte

9 worden toegevoegd.

Uitvoering

Deel de handelsinstructies uit. Deel het geld uit. Lees klassikaal de handelsinstructies voor.

Beantwoord eventuele vragen. Geef duidelijk aan dat het experiment nu gaat beginnen. Begin met de

eerste handelsronde. Schud de kaarten. Iedereen zit nog op zijn stoel en krijgt zijn eerste kaart

uitgedeeld. Deel de kaarten ‘gesloten’ uit, zodat anderen niet zien welke kaart iemand krijgt (als een

leerling besluit zijn kaart wereldkundig te maken dan mag dat natuurlijk). Blaas op een fluitje of luid

een bel als teken dat de eerste spelronde begint. Houd de tijd in de gaten. Langer dan drie minuten

moet een handelsronde niet duren. In het begin misschien wel, want dan kunnen leerlingen nog wat

aarzelend zijn. Ga op een centrale plek staan, bijvoorbeeld voor in de klas. Neem de kaarten en het

geld in ontvangst van koppels die tot een deal zijn gekomen. Controleer of de deal wel toegestaan is:

er moet een rode en een zwarte kaart worden ingeleverd, en de overeengekomen prijs moet ten

minste gelijk zijn aan het getal op de zwarte kaart, en ten hoogste gelijk zijn aan het getal op de rode

kaart. Blaas op het fluitje of luid de bel als de handelsronde is afgelopen. Laat alle leerlingen die nog

geen deal hebben gesloten hun kaart inleveren, maar niet hun geld. Iedereen gaat nu weer zitten.

Schud de kaarten, deel ze uit en luid de bel: de volgende ronde begint. En zo verder.

Beloning

Het is belangrijk dat leerlingen weten dat er een beloning is. Daardoor doen ze serieuzer mee. Voor

de beloning zijn er twee mogelijkheden: alle leerlingen worden beloond of er wordt maar één leerling

beloond. In het laatste geval wordt de winnende leerling willekeurig bepaald. De beloning kan een

geldbedrag zijn, afgeleid van het aantal punten, of het aantal behaalde punten omgezet in een cijfer,

of een prijs zoals een chocoladereep. Als leerlingen ex aequo op de eerste plaats eindigen kan een

gooi met de dobbelsteen de winnaar aanwijzen. In dit experiment kan de beloning ook bestaan uit al

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 33

het ‘geld’ dat tijdens het experiment is opgehaald door de docent. Wat er ook gekozen wordt, vooraf

moet duidelijk zijn wat de beloning is.

Aandachtspunten

• Lees de handelsinstructies niet te vlug voor. Leerlingen moeten de tijd krijgen om de instructies

goed te begrijpen.

• Houd het tempo hoog bij de uitvoering van het experiment. Maak de spelronden niet te lang. In het

begin zal er wat aarzeling zijn om op te staan en te gaan onderhandelen, maar na een paar

spelronden heeft iedereen de bedoeling van het experiment in de gaten. De gemakkelijke deals (de

hoge rode kaarten, en de lage zwarte kaarten) zijn dan snel uit het spel. Wat overblijft zijn

moeizame deals die soms pas na lang praten tot stand komen. Laat het spel hier niet te lang op

hangen. Kondig bijvoorbeeld aan dat er nog één minuut gehandeld mag worden, en dat je niks

verdient als je niet tot een deal komt. Markeer het einde van een spelronde duidelijk, bijvoorbeeld

door op een fluitje te blazen.

• Leerlingen zijn misschien benieuwd naar de prijzen die tot stand komen. En die zijn inderdaad

belangrijk, maar daar gaat dit experiment niet over. Het marktevenwicht dat door de rode en zwarte

kaarten gezamenlijk wordt voorspeld, is onderdeel van het experiment ‘Wie maakt me los?’.

• Controleer de ingeleverde deals zorgvuldig. De overeengekomen prijs mag niet hoger zijn dan het

getal op de rode kaart, en niet lager dan het getal op de zwarte kaart.

• Wees er alert op dat beide leerlingen hun geld voor die ronde inleveren als ze tot een deal zijn

gekomen.

• Zorg dat na afloop van iedere speelronde alle speelkaarten ingeleverd zijn. Daarvoor hoeft u ze

alleen maar te tellen. In het voorbeeld van de vorige paragraaf moet u aan het begin van iedere

ronde 24 kaarten hebben.

• Het is niet de bedoeling dat leerlingen hun geld ‘opeten’. Na afloop mag dat misschien wel.

• Experimenteer met verschillende soorten geld. Pepermunt heeft als nadeel dat het kleverig kan

worden als het te lang wordt vastgehouden. Knikkers en verpakte marsrepen hebben dat probleem

niet.

Verwachte uitkomst

Soms worden in de eerste ronden beide soorten munten ingeleverd. Al snel zal blijken dat alleen de

munten met een lage extrinsieke waarde worden ingeleverd. Iedereen houdt de waardevolle munten

vast. Hoewel hoge zwarte kaarten en lage rode kaarten altijd verhandeld kunnen worden, is de kans

op een deal met deze kaarten klein. Deelnemers met deze kaarten zijn geneigd om snel de handdoek

in de ring te gooien; ze staan niet eens meer op van hun stoel als de kaarten worden uitgedeeld. Dit

moet voorkomen worden, en de manier om dat te doen is om aan te geven dat iedereen altijd tot een

transactie kan komen.

Handelsinstructies

We gaan de markt naspelen waarbij iedereen koper of verkoper is. Of je een verkoper of koper bent,

wordt aan het begin van iedere spelronde opnieuw bepaald. Dat gebeurt willekeurig. Aan het begin

van iedere spelronde krijg je een genummerde speelkaart. Als je een rode kaart krijgt, dan ben je een

koper. Dit zijn de kaarten met harten of ruiten. Als je een zwarte kaart krijgt, ben je verkoper. Dit zijn

de kaarten met schoppen of klaveren. In het spel worden kopers en verkopers aan elkaar gekoppeld.

Als ze overeenstemming hebben over de prijs, dan verkoopt de speler met de rode kaart het product

aan de speler met de zwarte kaart. Er wordt geen echt product verhandeld. Het gaat er in dit spel

alleen om dat er gehandeld wordt.

Geld. Iedereen krijgt tien pepermuntjes: vijf grote en vijf kleine. De waarde van alle pepermuntjes is

gelijk. Als een koper en verkoper tot een deal zijn gekomen, betalen ze allebei één pepermunt. Voor

kopers symboliseert dat het bedrag van aankoop; voor verkopers symboliseert dat de

productiekosten. Ik deel de pepermuntjes nu uit.

Handelen. Nadat iedereen een kaart heeft ontvangen, blaast de marktmeester op een fluitje. Dan

mag je van je plaats opstaan en naar voren komen. Je gaat dan op zoek naar iemand waarmee je

zaken gaat doen. Als je opstaat neem je ook één pepermuntje mee. Dat lever je in als je tot een deal

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 34

komt. Een koper moet een verkoper vinden, en een verkoper moet een koper vinden. Koper en

verkoper onderhandelen dan over de prijs. De prijzen voor kopen en verkopen moeten een veelvoud

zijn van 50 eurocent. Als een koper en een verkoper een prijs overeengekomen zijn, komen ze naar

voren om de deal vast te leggen. De overeengekomen prijs wordt doorgegeven aan de marktmeester.

Die controleert of de prijs is toegestaan. De koper en verkoper leveren dan hun kaart en pepermuntje

bij de marktmeester in, gaan terug naar hun plaats en wachten tot de spelronde klaar is. Als de

spelronde is afgelopen, blaast de marktmeester weer op een fluitje. Kopers en verkopers die op dat

moment nog geen deal hebben gesloten komen naar voren, leveren hun kaart in bij de marktmeester

en gaan terug naar hun plaats. Zij leveren hun pepermuntje niet in.

Verkopers (zwarte kaart). Het nummer op je speelkaart staat voor jouw kosten. Dat is dus de

minimale prijs waartegen je het fictieve product moet verkopen. Je mag het product niet verkopen

tegen een lagere prijs dan op je speelkaart staat. Jouw opbrengst van de deal is het verschil tussen je

kostprijs (het getal op je kaart) en de prijs waartegen je je product hebt verkocht.

Voorbeeld

Op je kaart staat ‘4’. Je mag je product niet voor minder dan € 4 verkopen. Als je het verkoopt voor

€ 6,50, dan verdien je € 6,50 – € 4 = € 2,50.

Als je geen koper vindt waarmee je tot een deal komt, dan verdien je in deze spelronde niets.

Kopers (rode kaart). Het nummer op je speelkaart is de prijs die je maximaal voor het product wilt

betalen. Je mag niet inkopen tegen een hogere prijs dan op je speelkaart staat. Jouw opbrengst van

de deal is het verschil tussen je waardering (het getal op je kaart) en de prijs die je hebt bedongen.

Voorbeeld

Op je kaart staat een ‘9’. Je mag niet meer dan € 9 bieden. Als je het dan voor € 4 koopt, verdien je

€ 9 – € 4 = € 5.

Als je geen verkoper vindt waarmee je tot een deal komt, dan verdien je in deze spelronde niets.

Opbrengst. Iedereen kan in iedere ronde iemand vinden waarmee hij tot een deal kan komen. Maar

misschien heeft die speler al met iemand anders een deal gesloten. Handel daarom snel. Sommige

verkopers met hoge kosten zullen misschien niemand vinden om mee te handelen. En sommige

kopers met lage waarderingen zal dat misschien ook niet lukken. Die hebben in die spelronde pech.

Maar aan het begin van elke nieuwe spelronde worden weer nieuwe kaarten uitgedeeld. Aan het eind

van iedere spelronde moet je je opbrengsten van die ronde opschrijven. Dat doe je in de tabel die

hierna staat weergegeven. Als je een verkoper bent geweest, dan gebruik je de linkerkant van de

tabel; als je een koper was, gebruik je de rechterkant. Je vult niets in als je geen deal hebt gesloten.

Het totaal van je verdiensten bestaat uit de som van de verdiensten per handelsperiode. Hiervoor kun

je de opbrengstentabel gebruiken (verkopers vullen de linkerkant in, kopers de rechterkant). Alle

opbrengsten zijn hypothetisch en geheim; het is dus niet de bedoeling om er met elkaar over te

spreken.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 35

Opbrengstentabel

Opbrengsten verkoop

(als verkoper vul je deze kolom in)

Opbrengsten koop

(als koper vul je deze kolom in)

Prijs Kostprijs

(zwarte getal op je kaart)

Opbrengst

(prijs – kostprijs)

Waardering

(rode getal op je kaart)

Prijs Opbrengst

(waardering – prijs)

Totaal van verkoop Totaal van koop

Totaal van verkoop + totaal van koop

Module 2

2.1 Tips bij de methode

Module 2 en 3 behandelen samen het concept ‘Markt’.

Hoofdstuk 1 van module 2 legt uit hoe de individuele vraaglijn tot stand komt en hoe de collectieve

vraaglijn uit de optelsom van de individuele vraaglijnen afgeleid kan worden. De tweede helft van

hoofdstuk 1 behandelt de prijselasticiteit van de vraag en de inkomenselasticiteit van de vraag.

Hoofdstuk 2 legt uit hoe de kostenfuncties uit de productiefunctie zijn af te leiden. Hoofdstuk 3 laat

zien hoe de aanbieder met MO = MK het aantal stuks bepaalt waarbij de winst maximaal is. Uit deze

analyse volgt de individuele aanbodlijn. De optelsom van de individuele aanbodlijnen geeft de

collectieve aanbodlijn. Het derde hoofdstuk brengt de collectieve vraaglijn uit module 1 en de

collectieve aanbodlijn uit module 2 bij elkaar. Dit is het ‘eindpunt’ van de opbouw van individuele vraag

en individueel aanbod naar het collectieve marktevenwicht op een markt van volkomen concurrentie.

Hoofdstuk 1

Het is een idee om leerlingen een eigen individuele vraaglijn te laten tekenen, bijvoorbeeld de vraag

naar bioscoopvoorstellingen bij verschillende prijzen. Als u leerlingen in groepjes zet, kan ieder

groepje daarna de (collectieve) vraaglijn tekenen van het groepje. Oftewel: ‘de vraaglijn’ van vier

consumenten, zoals de vraaglijn in het handboek ook voor een aantal consumenten geldt.

Tot slot is het mogelijk om de leerlingen te laten bedenken wat er met hun getekende vraaglijn gebeurt

als:

• hun inkomen stijgt;

• een bioscoopkaartje duurder wordt;

• ze straks volwassen zijn;

• het aanbod van leuke films daalt.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 36

Bij bron 2 en 3 van het handboek is een animatie beschikbaar die stapsgewijs uitlegt hoe aan de hand

van de betalingsbereidheid een individuele vraaglijn opgebouwd wordt en hoe bij een bepaalde prijs

het consumentensurplus berekend wordt. Deze animatie is ook verwerkt in de computerles van het

hoofdstuk.

De prijselasticiteit van de vraag is voor een deel van de leerlingen een lastig onderwerp. Leerlingen

moeten oorzaak (prijsverandering) en gevolg (verandering van de gevraagde hoeveelheid) kunnen

onderscheiden, procentuele veranderingen kunnen berekenen, de procentuele veranderingen juist op

elkaar delen en het effect op afzet, omzet en winst kunnen beredeneren. Vooral het laatste aspect is

niet altijd eenvoudig. Daarom is bij deze methode een animatie beschikbaar waarin de prijselasticiteit

uitgelegd wordt in combinatie met het effect op afzet en omzet. Deze animatie is ook verwerkt in de

computerles van het hoofdstuk.

Hoofdstuk 2

Leerlingen komen zowel constante marginale kosten als oplopende marginale kosten tegen. Bij

volkomen concurrentie is er noodzakelijkerwijs altijd sprake van oplopende marginale kosten (anders

kan het snijpunt MO = MK niet bepaald worden). Bij een monopolie kunnen de marginale kosten ook

constant zijn. Om deze reden is er in dit hoofdstuk voor gekozen om op een eenvoudige manier de

begrippen ‘afnemende meeropbrengsten’ en ‘constante meeropbrengsten’ uit te leggen. Dit heeft

enkel tot doel om de leerlingen eenmalig te laten zien waarom de MK een verschillend verloop kunnen

hebben. De (fysieke) meeropbrengsten worden niet expliciet in het examenprogramma genoemd.

Hoofdstuk 3

Bij bron 6 en 8 van het handboek is een animatie beschikbaar die stapsgewijs uitlegt hoe de

collectieve vraag (vanuit de optelsom van individuele vraaglijnen) en het collectieve aanbod (vanuit

MO = MK naar de aanbodlijn) ontstaan. De animatie legt in het tweede deel ook uit hoe het

marktmechanisme ervoor zorgt dat op de markt de evenwichtsprijs tot stand komt. Deze animatie kan,

vanwege het tweede deel, ook ingezet worden in hoofdstuk 1 van module 3. De animatie is tevens

verwerkt in de computerles van hoofdstuk 1 van module 3.

Het kan nuttig zijn om de leerlingen met een concreet voorbeeld zelf een vraag- en aanbodlijn in

elkaar te laten zetten, zodat zij zien hoe achter de lijnen, afhankelijk van de prijs, meer of minder

aanbieders en vragers schuilgaan.

Voorbeeld

Vijf jongeren bieden zich in de schilderswijk aan als oppasser:

Kees: ‘Ik wil twee keer per week oppassen als ik per oppasbeurt € 7 of meer krijg.’

Johan: ‘Ik wil twee keer per week oppassen als ik per oppasbeurt € 6 of meer krijg.’

Jolanthe: ‘Ik wil twee keer per week oppassen als ik per oppasbeurt € 5 of meer krijg.’

Mariska: ‘Ik wil twee keer per week oppassen als ik per oppasbeurt € 4 of meer krijg.’

Mariel: ‘Ik wil twee keer per week oppassen als ik per oppasbeurt € 3 of meer krijg.’

De volgende ouders (vragers) zoeken een oppasdienst:

Twee ouders in de Van Goghlaan zeggen: ‘Ik neem een oppas als dat € 7 of minder kost.’

Twee ouders in de Vermeerlaan zeggen: ‘Ik neem een oppas als dat € 6 of minder kost.’

Twee ouders in het Potterstraatje zeggen: ‘Ik neem een oppas als dat € 5 of minder kost.’

Twee ouders in de Rubenslaan zeggen: ‘Ik neem een oppas als het € 4 of minder kost.’

Twee ouders in de Willinklaan zeggen: ‘Ik neem een oppas als het € 3 of minder kost.’

1 Hoeveel ouders schakelen een oppas in als de prijs voor een oppasbeurt € 7 is?

2 Hoeveel oppasbeurten willen jongeren op zich nemen bij een prijs van € 7?

3 Waarom lukt het niet alle jongeren om werk te vinden bij € 7?

4 Wat zullen de aanbieders zonder werk kunnen doen om toch werk te vinden?

5 Hoeveel ouders laten jongeren oppassen als de prijs € 3 is?

6 Hoeveel oppasbeurten willen jongeren op zich nemen bij een prijs van € 3?

7 Waarom lukt het niet alle ouders van vraag 5 om oppas te krijgen bij € 3?

8 Wat kunnen de ouders die geen oppas kunnen vinden doen om toch aan een oppas te komen?

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 37

9 Je hebt nu bij twee prijzen de gevraagde hoeveelheid en de aangeboden hoeveelheid. Teken de vraag en

aanbodlijn.

Antwoorden

1 Twee

2 Tien

3 Nee

4 Een lagere prijs vragen

5 Tien

6 Twee

7 Nee

8 Een hogere prijs bieden

9

2.2 Instructies klaslokaalexperimenten

Experiment 1 Nu of nooit! Domein 2 Markt

Leerdoelen

• De collectieve vraaglijn kunnen afleiden uit individuele beslissingen

• De achtergrond van de collectieve vraag begrijpen

• Het consumentensurplus doorgronden

• Illustreren welke factoren de collectieve vraag beïnvloeden

1 ronde: 15 minuten (voorbereiding 3, instructie 4, uitvoering 8)

Een product om te verkopen, zoals een appel of een chocoladereep / een schoolbord of een flipover om

alle transacties duidelijk te noteren

Bewerkelijkheidsindicatie:

Ondersteunend materiaal staat op de website: www.experimentenvoorindeklas.nl

Experimentbeschrijving

Samenvatting

Het experiment moet laten zien hoe de collectieve vraaglijn tot stand komt. Leerlingen moeten

aangeven voor welke maximale prijs ze een bepaald product (een appel) willen kopen. Als dat van

iedereen bekend is, kan de collectieve vraagcurve eenvoudig worden afgeleid.

Benodigdheden

Een product om te verkopen. Dit kan van alles zijn, van een appel tot een chocoladereep. Het is van

belang dat het product ook daadwerkelijk door een leerling gekocht wordt. Het product mag daarom

niet te duur zijn. Let op: de verkoopprijs wordt niet bepaald door de kostprijs, maar door de

betalingsbereidheid van de leerlingen.

Een notatieplek. Alle vragers moeten duidelijk genoteerd kunnen worden. Bijvoorbeeld op een

schoolbord of een flipover. Het is belangrijk dat alle leerlingen dit goed kunnen zien.

5

6 Qv

p

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 38

Voorbereiding

Het te verkopen product. Het product dat verkocht gaat worden, moet er zijn. Het is belangrijk dat

leerlingen zien waar ze op bieden. Bederfelijke producten zullen direct voor aanvang van het

experiment worden gekocht. Niet-bederfelijke producten, zoals een zakrekenmachine of een mooie

pen, kunnen uiteraard eerder worden aangeschaft.

Uitvoering

Deel de handelsinstructies uit. Lees klassikaal de handelsinstructies voor. Beantwoord eventuele

vragen. Geef duidelijk aan dat het experiment nu gaat beginnen. Prijs het product aan dat je gaat

verkopen. Laat iedereen zijn naam invullen (twee keer). Laat iedereen box 2 in de handelsinstructies

afscheuren. Vraag iedereen om zijn maximale prijs in te vullen. Haal de afgescheurde papiertjes op.

Orden ze van hoog naar laag. Kijk wat de hoogste prijs is. Begin met aftellen: roep de hoogste prijs

om en tel het aantal vingers dat wordt opgestoken; schrijf de prijs op het bord, met daarachter het

aantal opgestoken vingers. Ga verder met de volgende prijs, één eurocent lager, en zo verder. Schrijf

alleen de prijzen op waarbij ten minste één leerling zijn vinger opsteekt. De prijs-hoeveelheid-

combinaties vormen gezamenlijk de collectieve vraag. Bij de toetsing moet er een staafdiagram van

worden gemaakt, zoals in bron 2 in het boekje Experimenten voor in de klas; economie voor de 2e

fase in 25 klaslokaalexperimenten (als er meerdere vingers omhoog gaan bij dezelfde prijs, moeten

even zoveel kolommen naast elkaar worden getekend van gelijke hoogte). Bepaal nu de winnaar.

Deze leerling koopt het product voor zijn opgegeven prijs. Laat iedereen box 1 in de handelsinstructies

afscheuren. Vraag iedere leerling om een getal tussen de 1 en de 100 in te vullen. Haal de

afgescheurde papiertjes op. Bereken daarvan het gemiddelde. Schrijf dit op het bord. Bekijk welke

leerling daar het dichtst bij in de buurt zit. Dat is de winnaar.

Beloning

Het is belangrijk dat leerlingen weten dat er een beloning is. Daardoor doen ze serieuzer mee. In dit

geval is de beloning de aankoop: een willekeurig gekozen leerling moet het product kopen voor de

prijs die hij heeft opgegeven. Het willekeurig trekken van een leerling kan op verschillende manieren.

Iedereen moet bijvoorbeeld een getal tussen de 1 en de 100 opschrijven. Daar wordt het gemiddelde

van berekend, en de leerling gekozen die het dichtst bij de helft van dit gemiddelde zit. Het staat de

winnaar verder vrij om te doen met het product wat hij wil. Zo zou hij het kunnen doorverkopen aan de

leerling met de hoogste betalingsbereidheid. Die is natuurlijk niet verplicht om dat te doen.

Aandachtspunten

• Leerlingen moeten goed begrijpen dat er een kans bestaat dat ze het product daadwerkelijk

moeten kopen voor de prijs die ze opgeven. Dit vermindert hun mogelijke neiging om gekke prijzen

in te vullen, bijvoorbeeld een hele hoge prijs.

• Het kan zijn dat een leerling het product niet eens gratis zou willen krijgen. Hij lust bijvoorbeeld

geen appels. In dat geval schrijven ze een prijs van € 0 op. Zo doen ze wel mee met het

experiment. Als zij dan worden getrokken als de leerling die het product moet kopen, krijgen ze het

voor niks.

• Kies een product waar leerlingen waarde aan hechten. Alleen dan zijn ze bereid om ervoor te

betalen. En alleen dan ontstaat er een dalende collectieve vraagcurve. Want als niemand het

product wil hebben, zal er op alle briefjes een prijs van € 0 staan.

• Houd het tempo hoog bij het aftellen van de prijs. Leerlingen blijven zodoende bij de les.

• Let goed op dat leerlingen niet twee keer hun hand opsteken tijdens het aftellen van de prijs. Dat

kan altijd nog worden gecontroleerd met de ingeleverde briefjes.

• In de handelsinstructies wordt gesproken over de verkoop van een appel. Als er een ander product

verkocht wordt, moet dit tijdens het oplezen van de handelsinstructies worden aangepast.

• In de handelsinstructies wordt het product, de appel, niet besproken. Het staat een docent

natuurlijk vrij om hier meer tijd aan te besteden. Prijs het product aan het begin van het experiment

aan, zodat iedereen ervoor zou willen betalen.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 39

Verwachte uitkomst

In de regel ontstaat er een nette, discrete collectieve vraaglijn. Daarvoor is het noodzakelijk dat er

voldoende leerlingen waarde hechten aan het product. Verkoop daarom een product waar leerlingen

iets voor willen betalen.

Handelsinstructies

Ik ga een appel verkopen. Wie de appel koopt wordt aan het einde van het experiment bepaald. Dat

gebeurt willekeurig. De kans om de appel te kopen is voor iedereen hetzelfde.

Identificatie. Onder aan deze handelsinstructies moet je nu twee keer je naam invullen; één keer op

de handelsinstructies en één keer in box 2. Knip of scheur de box daarna van de handelsinstructies af.

Betalingsbereidheid. Het product dat ik vandaag verkoop is een appel. Bedenk wat je maximaal voor

deze appel zou willen betalen. Daarvoor krijg je één minuut de tijd. Vul nu je maximale prijs in op de

daarvoor bestemde plek onder aan deze handelsinstructies in box 2. Deze haal ik daarna op. Let op:

als je wordt uitgekozen om de appel te kopen, moet je mij echt betalen wat je opgeschreven hebt.

Vraagbepaling. Ik ga nu de vraagprijs laten dalen in stapjes van 1 eurocent. Ik begin bij € 1,50 en

eindig bij € 0. Als je de prijs hoort die jij hebt opgeschreven, steek je je hand op. Ik tel het aantal

vingers dat ik zie en schrijf dat op het bord, samen met de prijs.

Ik tel de prijs nu af.

Verkoop. Ik ga nu bepalen wie de appel mag kopen. Daarvoor moet iedereen een getal kiezen tussen

1 en 100 (1 en 100 doen mee). Die haal ik daarna op en ik bereken daarvan het gemiddelde.

Vervolgens kijk ik wie er het dichtst in de buurt zit van de helft van dit gemiddelde. Die speler mag de

appel kopen voor de door hem of haar opgegeven prijs.

Schrijf nu je naam in de overgebleven box (box 1). Knip of scheur de box van de handelsinstructies af.

Kies nu een getal tussen de 0 en de 100 en schrijf dat op. Je hebt daarvoor één minuut de tijd. Daarna

kom ik langs om de briefjes op te halen.

Naam: ______________________________________________ Maximale prijs: € _______________

------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Box 1

Naam: ________________________________

Getal (tussen 1 en 100): _________

------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Box 2

Naam: ________________________________

Maximale prijs: € _________

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 40

Experiment 2 Mag het een onsje meer zijn? Domein 2 Markt

Leerdoelen

• De kern van de economie ervaren: het maken van keuzes

• Het economische begrip ‘schaarste’ begrijpen

• De invloed van prijzen op keuzegedrag begrijpen

• Prijselasticiteiten begrijpen en kunnen berekenen

Gerelateerde experimenten

• Wat kies jij?

1 ronde: 25 minuten (voorbereiding 5, instructie 5, uitvoering 15)

Instrument om de tijd mee aan te duiden, zoals een zandloper

Bewerkelijkheidsindicatie:

Voor dit experiment bestaat geen ondersteunend materiaal

Experimentbeschrijving

Samenvatting

Het experiment moet laten zien wat het betekent om keuzes te maken onder beperkingen, en hoe

deze keuzes veranderen als prijzen veranderen. Leerlingen moeten twee keer een vaststaand budget

besteden aan vijf verschillende producten en/of diensten. Daarna vergelijken ze hun aankopen onder

de verschillende prijzen. Ten slotte bepalen ze hun eigen prijselasticiteit.

Benodigdheden

Een notatieplek. De producten en hun prijzen moeten duidelijk genoteerd kunnen worden.

Bijvoorbeeld op een schoolbord of flipover. Het is belangrijk dat alle leerlingen dit goed kunnen zien.

Tijdsaanduiding. Leerlingen krijgen vijf minuten de tijd om hun budget te besteden. Het moet

duidelijk zijn dat de tijd loopt. Daarvoor kan een klok of een zandloper worden gebruikt.

Voorbereiding

Producten en prijzen. Leerlingen moeten een fictief budget besteden aan vijf producten en/of

diensten. Deze staan in de handelsinstructies. Voor aanvang van het experiment moeten deze

voorbeelden op het bord of de flipover geschreven worden. Daaronder worden de prijzen genoteerd.

Er kunnen natuurlijk andere voorbeelden gekozen worden. Het is van belang dat de gekozen

voorbeelden leerlingen aanspreken en dat de prijzen realistische waarden hebben.

Uitvoering

Deel de handelsinstructies uit. Geef duidelijk aan dat het experiment gaat beginnen. Begin met het

klassikaal voorlezen van de handelsinstructies. Zorg dat iedereen begrijpt wat een budget is, aan

welke producten en diensten het besteed moet worden, en wat de bijbehorende prijzen zijn. Laat

iedereen zijn naam opschrijven boven aan de registratietabel. Vraag iedereen dan om zijn budget te

besteden. Geef de vijf minuten bedenktijd duidelijk aan. Vraag iedereen om het aantal goederen te

berekenen dat hij heeft gekocht. Geef de minuut rekentijd duidelijk aan. Schrijf de nieuwe prijzen op

het bord. Vraag iedereen om zijn budget weer te besteden. Geef de drie minuten bedenktijd duidelijk

aan. Vraag iedereen om het nieuwe aantal goederen te berekenen dat hij gekocht heeft bij de nieuwe

prijzen. Geef de minuut rekentijd duidelijk aan. Bepaal nu de winnaar.

Beloning

Het is belangrijk dat leerlingen weten dat er een beloning is. Daardoor doen ze serieuzer mee. In dit

geval is de beloning een prijs. Die wordt willekeurig vergeven. Voorwaarde is wel dat de leerling de

registratietabel serieus heeft ingevuld. Dat moet bij de prijsuitreiking gecontroleerd worden.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 41

Aandachtspunten

• Het staat u vrij om andere producten te kiezen. Let daarbij op dat er bij iedereen voldoende vraag

is naar ten minste drie producten. Anders worden de budgetten niet serieus verdeeld.

• Kies realistische prijzen. Te lage of te hoge prijzen lokken discussie uit. Dat moet vermeden

worden; het doorbreekt de concentratie van het experiment.

• Let erop dat de bestedingen niet groter zijn dan het budget. Het experiment moet laten zien dat er

minder geconsumeerd wordt als prijzen stijgen. Dan ontstaan er ook zinvolle prijselasticiteiten.

Leerlingen moeten die berekenen bij de toetsing.

Verwachte uitkomst

De meeste leerlingen zullen de registratietabel netjes invullen. Ze zullen merken dat ze van sommige

producten minder kopen als de prijzen stijgen, terwijl van andere producten hun consumptie

nauwelijks daalt. Dit vormt een elegante opmaat om te praten over prijselasticiteiten. Als leerlingen die

berekend hebben voor hun eigen keuzegedrag versterkt dat hun begrip van prijselasticiteiten.

Handelsinstructies

Iedereen krijgt een fictief budget van € 200. Daar moet je een week van rondkomen. Je gaat het

budget zo goed mogelijk besteden. Je kunt je geld uitgeven aan vijf verschillende dingen. Welke dat

zijn, staat op het bord: belminuten, sport, kleding, vervoer en eten. De prijzen staan er boven: € 0,25

per belminuut, € 2 per uur sporten, € 20 per kledingstuk, € 0,10 per kilometer en € 5 per maaltijd. Je

bent niet verplicht om aan alle producten geld te besteden.

Registratie. Onder aan deze handelsinstructies staat een registratietabel. Schrijf daarop eerst je

naam. Neem daarna de prijzen over in de lege vakken van de registratietabel.

Keuzes. Bepaal nu hoe je je budget gaat gebruiken. Schrijf in de registratietabel voor ieder product op

hoeveel geld je er in een week aan uit zou geven. Let er daarbij op dat je niet meer dan € 200 mag

uitgeven. En als je geld overhoudt, ben je dat kwijt. Geef daarom precies € 200 uit.

Zijn er nog vragen? Zo niet, dan vraag ik je nu om je budget te besteden. Schrijf het bedrag op dat je

aan het betreffende product wilt uitgeven. Je krijgt hiervoor vijf minuten.

Hoeveelheden. Nu je je budget hebt besteed, kun je berekenen hoeveel je van alles heb gekocht.

Voorbeeld: je geeft € 22 uit aan belminuten. Dan heb je er € 22 / € 0,25 = 88 gekocht. Bereken op

deze manier voor alle producten de aantallen die je hebt gekocht. Schrijf die aantallen op in de

registratietabel. Je krijgt hiervoor één minuut.

Prijsveranderingen. Inmiddels zijn er nieuwe prijzen bekend. Deze staan op het bord. Neem die

eerst over in de registratietabel.

Nieuwe keuze. Bepaal opnieuw hoe je je budget gaat gebruiken. Schrijf in de registratietabel voor

ieder product op hoeveel geld je er in een week aan uit zou geven. Let er daarbij op dat je niet meer

dan € 200 mag uitgeven. En als je geld overhoudt, ben je dat kwijt. Geef daarom precies € 200 uit.

Zijn er nog vragen? Zo niet, dan vraag ik je nu om je budget te besteden. Je krijgt hiervoor drie

minuten.

Nieuwe hoeveelheden. Nu je je budget hebt besteed, kun je weer berekenen hoeveel je van alles

hebt gekocht. Schrijf die aantallen op in de registratietabel. Je krijgt hiervoor één minuut.

Winnaar. Ik ga nu bepalen wie uitbetaald krijgt. Daarvoor moet iedereen een getal kiezen tussen 1 en

100 (1 en 100 doen mee). Die haal ik daarna op en ik bereken daarvan het gemiddelde. Vervolgens

kijk ik wie er het dichtst in de buurt zit van de helft van dit gemiddelde. Die speler krijgt een prijs.

Voorwaarde is wel dat de winnaar de registratietabel netjes heeft ingevuld.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 42

Schrijf je naam in de box onderaan. Knip of scheur de box van de handelsinstructies af. Kies nu een

getal tussen de 0 en de 100 en schrijf dat op. Je hebt daarvoor één minuut de tijd. Daarna kom ik

langs om de briefjes op te halen.

Registratietabel

Naam:

________________________________________________________________________________________________________

Producten

Belminuten Sport Kleding Vervoer Eten

Prijzen € 0,25 € 2 € 20 € 0,10 € 5

Besteding

Hoeveelheden

Nieuwe prijzen

Besteding

Hoeveelheden

Totaal

------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Box

Naam: ________________________________

Getal (tussen 1 en 100): _________

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 43

Experiment 3 Wie maakt me los? Domein 2 Markt

Leerdoelen

• Het marktevenwicht begrijpen dat gegeven wordt door het snijpunt van de collectieve vraag- en

aanbodcurven

• De werking van het prijsmechanisme ervaren

• Het consumentensurplus en producentensurplus doorgronden

• Begrijpen dat sommige aanbieders en vragers niet aan een markt moeten deelnemen

Gerelateerde experimenten

• Wat, zo duur?

• Wilt u daar een bonnetje van?

5 ronden: 25 minuten (voorbereiding 5, instructie 5, uitvoering per ronde 3)

Een pak speelkaarten / een fluitje of een bel om een speelronde mee te beginnen en te eindigen / een

schoolbord of flipover waarop alle transacties duidelijk genoteerd kunnen worden

Bewerkelijkheidsindicatie:

Ondersteunend materiaal staat op de website: www.experimentenvoorindeklas.nl

Experimentbeschrijving

Samenvatting

Het experiment moet laten zien dat het snijpunt van de collectieve vraag- en aanbodlijn een goede

weergave is van het handelen in de praktijk. Leerlingen zijn koper of verkoper. Hun rol wordt bepaald

door de kleur van hun speelkaart. Kopers en verkopers moeten met elkaar onderhandelen over een

prijs. Koppels die overeenstemming hebben bereikt, leveren hun kaarten in. Hun prijs wordt

opgeschreven op het bord of de flipover. En zo verder. Na afloop van het experiment zal blijken dat

het voorspelde marktevenwicht goed overeenkomt met wat het experiment aan transacties oplevert.

Benodigdheden

Een spel kaarten. Alleen de genummerde kaarten worden gebruikt. Verder is de kleur van belang,

rood of zwart. Binnen een kleur wordt er geen onderscheid gemaakt. Harten of ruiten zijn beide ‘rood’,

en schoppen of klaveren zijn beide ‘zwart’. De kleur van de kaart komt overeen met de rol die een

leerling heeft: koper (rood) of verkoper (zwart). Eén spel kaarten geeft zodoende 18 rode en 18 zwarte

kaarten. Iedere leerling krijgt aan het begin van iedere spelronde één rode of één zwarte kaart. Met

één spel kaarten kunnen dus maximaal 36 leerlingen met het experiment meedoen.

Een instrument. Een bel of een fluitje wordt gebruikt om een speelronde mee te beginnen en te

eindigen. Een echte handelsklok zoals die gebruikt wordt bij de opening van de beurshandel spreekt

zeker ook tot de verbeelding.

Een notatieplek. Alle transacties moeten duidelijk genoteerd kunnen worden. Bijvoorbeeld op een

schoolbord of flipover. Het is belangrijk dat alle leerlingen dit goed kunnen zien, ook als ze weer op

hun plek zitten. Hoe meer informatie leerlingen krijgen, hoe beter het spel convergeert naar het

marktevenwicht.

Voorbereiding

Klaslokaalopstelling. Leerlingen moeten allemaal naar voren kunnen komen om te onderhandelen.

In de klas moet er dus voldoende ruimte zijn voor leerlingen om door elkaar heen te lopen. Tijdens het

spel lopen ze ook weer terug naar hun plaats. Dat moet dus mogelijk blijven. Ze lopen niet allemaal

tegelijkertijd terug. Smalle gangetjes zijn daarvoor voldoende.

Kaartkeuze. De rode kaarten vormen met elkaar de collectieve vraagcurve; de zwarte kaarten vormen

met elkaar de collectieve aanbodcurve. De waarde op een rode kaart is de betalingsbereidheid van de

betreffende vrager; de waarde op een zwarte kaart zijn de MK van de betreffende aanbieder. Met de

keuze van de kaarten wordt meteen het marktevenwicht bepaald. Om tot dit marktevenwicht te

komen, moeten in ieder geval de rode kaarten met een waarde groter dan of gelijk aan de

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 44

evenwichtsprijs in het spel meedoen, en moeten in ieder geval de zwarte kaarten met een waarde

kleiner dan of gelijk aan de evenwichtsprijs meedoen.

Neem als voorbeeld een klas met 24 leerlingen. Het ligt dan voor de hand om 12 zwarte en 12 rode

kaarten in het spel op te nemen. De waarden van de rode kaarten kunnen bijvoorbeeld de volgende

zijn: 3, 4, 4, 5, 5, 6, 6, 7, 8, 8, 9, 9. Bij de zwarte kaarten kan bijvoorbeeld gekozen worden voor: 2, 2,

3, 3, 4, 4, 5, 5, 6, 6, 7, 8. Zorg er in ieder geval voor dat de hoogste zwarte kaart lager is dan de

hoogste rode kaart, en dat de laagste zwarte kaart lager is dan de laagste rode kaart. Zodoende kan

ook de leerling die de hoogste zwarte kaart krijgt toebedeeld in principe tot een akkoord komen; hij

moet daarvoor een overeenkomst sluiten met de houder van de hoogste rode kaart. En de leerling

met de laagste rode kaart kan ook tot een deal komen; hij moet daarvoor de leerling vinden met de

laagste zwarte kaart. Dat dit zal gebeuren is niet echt waarschijnlijk. Maar je kunt dan wel met recht

zeggen dat er voor iedereen de mogelijkheid bestaat om tot een deal te komen. Iedereen moet

daarom meedoen.

In bron 1 hierna staan de collectieve aanbod- en vraaglijnen die ontstaan bij de voorbeeldverdeling

van zwarte en rode kaarten. De vraaglijn ontstaat door de rode kaarten eerst te ordenen, van hoog

naar laag, en ze vervolgens naast elkaar af te beelden. Want dat is precies wat een collectieve

vraaglijn is: het aantal eenheden dat gevraagd wordt bij een bepaalde prijs. Bij een prijs van 7,5

worden bijvoorbeeld 4 eenheden gevraagd, door de houders van de rode kaarten met daarop 9, 9, 8

en 8. Voor de collectieve aanbodcurve geldt het omgekeerde. Ook die moeten eerst geordend

worden, maar dan van klein naar groot, en vervolgens naast elkaar worden afgebeeld. Want dat is

precies wat een collectieve aanbodcurve is: het aantal eenheden dat aangeboden wordt bij een

bepaalde prijs. Bij een prijs van bijvoorbeeld 5,5 worden er 8 eenheden aangeboden, door de houders

van de zwarte kaarten met daarop 2, 2, 3, 3, 4, 4, 5 en 5. Het marktevenwicht volgt uit het snijpunt van

de gesimuleerde collectieve vraag- en aanbodlijn: een prijs van 5 waarbij 8 eenheden worden

verhandeld.

Bron 1 De collectieve vraag- en aanbodlijnen van het kaartenvoorbeeld

Bij een oneven aantal leerlingen is het aantal rode kaarten niet gelijk aan het aantal zwarte kaarten.

Dat is verder geen probleem want er zijn altijd leerlingen die niet tot een deal komen. Zouden er in het

voorgaande voorbeeld geen 24 maar 25 leerlingen zijn, dan kan bijvoorbeeld een rode 3 of een zwarte

9 worden toegevoegd. In beide gevallen verandert het marktevenwicht niet.

Uitvoering

Deel de handelsinstructies uit. Lees klassikaal de handelsinstructies voor. Beantwoord eventuele

vragen. Geef duidelijk aan dat het experiment nu gaat beginnen. Begin met de eerste handelsronde.

Schud de kaarten. Iedereen zit nog op zijn stoel en krijgt zijn eerste kaart uitgedeeld. Deel de kaarten

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 45

‘gesloten’ uit, zodat anderen niet zien welke kaart iemand krijgt (als een leerling besluit zijn kaart

wereldkundig te maken dan mag dat natuurlijk). Blaas op een fluitje of luid een bel als teken dat de

eerste spelronde begint. Houd de tijd in de gaten. Langer dan drie minuten moet een handelsronde

niet duren. In het begin misschien wel, want dan kunnen leerlingen nog wat aarzelend zijn. Ga bij het

schoolbord of flipover staan. Neem de kaarten in ontvangst van koppels die tot een deal zijn gekomen.

Controleer of de deal wel toegestaan is: er moet een rode en een zwarte kaart worden ingeleverd, en

de overeengekomen prijs moet ten minste gelijk zijn aan het getal op de zwarte kaart, en ten hoogste

gelijk zijn aan het getal op de rode kaart. Roep de prijs om en noteer die op het bord. Zet voor iedere

spelronde de prijzen onder elkaar. Gebruik voor iedere spelronde een nieuwe kolom. Het aantal

prijzen per kolom is het aantal transacties dat in een ronde tot stand is gekomen. Blaas op het fluitje of

luid de bel als de handelsronde is afgelopen. Laat alle leerlingen die nog geen deal hebben gesloten

hun kaart inleveren. Iedereen moet nu weer gaan zitten. Schud de kaarten, deel ze uit en luid de bel:

de volgende ronde begint. En zo verder.

Beloning

Het is belangrijk dat leerlingen weten dat er een beloning is. Daardoor doen ze serieuzer mee. Voor

de beloning zijn er twee mogelijkheden: alle leerlingen worden beloond of er wordt maar één leerling

beloond. In het laatste geval wordt de winnende leerling willekeurig bepaald. De beloning kan een

geldbedrag zijn, afgeleid van het aantal punten, of het aantal behaalde punten omgezet in een cijfer,

of een prijs zoals een chocoladereep. Als leerlingen ex aequo op de eerste plaats eindigen kan een

gooi met de dobbelsteen de winnaar aanwijzen. Wat er ook gekozen wordt, vooraf moet duidelijk zijn

wat de beloning is.

Aandachtspunten

• Lees de handelsinstructies niet te vlug voor. Leerlingen moeten de tijd krijgen om deze instructies

goed te begrijpen.

• Houd het tempo hoog bij de uitvoering van het experiment. Maak de spelronden niet te lang. In het

begin zal er wat aarzeling zijn om op te staan en te gaan onderhandelen, maar na een paar

spelronden heeft iedereen de bedoeling van het experiment in de gaten. De gemakkelijke deals (de

hoge rode kaarten, en de lage zwarte kaarten) zijn dan snel uit het spel. Wat overblijft zijn

moeizame deals die soms na lang praten pas tot stand komen. Laat het spel hier niet te lang op

hangen. Kondig bijvoorbeeld aan dat er nog één minuut gehandeld mag worden, en dat je niks

verdient als je niet tot een deal komt. Markeer het einde van een spelronde duidelijk, bijvoorbeeld

door op een fluitje te blazen.

• Het aantal ronden dat van tevoren bedacht was, kan te hoog liggen. Als blijkt dat het evenwicht

bereikt is, kan worden gezegd ‘en dan nu de laatste ronde’. Soms treedt er dan een eindronde-

effect op: de spreiding in prijzen neemt toe. Sommige leerlingen willen dan nog iets ‘geks’ doen

aan het einde van het experiment, zeker als ze zien dat ze weinig punten hebben gescoord en het

gevoel hebben niets meer te verliezen te hebben.

• Controleer de ingeleverde deals zorgvuldig. De overeengekomen prijs mag niet hoger zijn dan het

getal op de rode kaart, en niet lager dan het getal op de zwarte kaart.

• Zorg dat na afloop van iedere speelronde alle speelkaarten ingeleverd zijn. Daarvoor hoef je ze

alleen maar te tellen. In het voorbeeld van de vorige paragraaf moet je aan het begin van iedere

ronde 24 kaarten hebben.

Verwachte uitkomst

In de eerste paar ronden kunnen er prijzen ontstaan die nogal afwijken van de evenwichtsprijs. In het

eerdere voorbeeld zullen prijzen tussen de 3 en de 7 ontstaan. Maar na verloop van een aantal

ronden neemt de variantie in de prijzen af, zeker als de prijzen van de vorige ronden op het bord

genoteerd blijven staan. Het aantal transacties convergeert vaak sneller naar het marktevenwicht. Dit

komt vanwege de vorm van de collectieve vraag- en aanbodlijnen; die zijn betrekkelijk prijsinelastisch.

Hoewel hoge zwarte kaarten en lage rode kaarten altijd verhandeld kunnen worden, is de kans op een

deal met deze kaarten klein. Deelnemers met deze kaarten zijn geneigd om snel de handdoek in de

ring te gooien; ze staan niet eens meer op van hun stoel als de kaarten worden uitgedeeld. Dit moet

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 46

voorkomen worden, en de manier om dat te doen is om aan te geven dat iedereen altijd tot een

transactie kan komen.

Handelsinstructies

We gaan de markt naspelen waarbij iedereen koper of verkoper is. Of je een verkoper of koper bent,

wordt aan het begin van iedere spelronde opnieuw bepaald. Dat gebeurt willekeurig. Aan het begin

van iedere spelronde krijg je een genummerde speelkaart. Als je een rode kaart krijgt, ben je een

koper. Dit zijn de kaarten met harten of ruiten. Als je een zwarte kaart krijgt, ben je verkoper. Dit zijn

de kaarten met schoppen of klaveren. In het spel worden kopers en verkopers aan elkaar gekoppeld.

Als ze overeenstemming hebben over de prijs, dan verkoopt de speler met de rode kaart het product

aan de speler met de zwarte kaart. Er wordt geen echt product verhandeld. Het gaat in dit spel alleen

om de prijzen die tot stand komen.

Handelen. Nadat iedereen een kaart heeft ontvangen, blaast de marktmeester op een fluitje. Dan

mag je van je plaats opstaan en naar voren komen. Je gaat dan op zoek naar iemand waarmee je

zaken gaat doen. Een koper moet een verkoper vinden, en een verkoper moet een koper vinden.

Koper en verkoper onderhandelen dan over de prijs. De prijzen voor kopen en verkopen moeten een

veelvoud zijn van 50 eurocent. Als een koper en een verkoper een prijs overeengekomen zijn, komen

ze naar voren om de prijs vast te leggen. De overeengekomen prijs wordt doorgegeven aan de

marktmeester. Die roept de prijs om en noteert die op het schoolbord. De koper en verkoper leveren

dan hun kaarten bij de marktmeester in, gaan terug naar hun plaats en wachten tot de spelronde is

afgelopen. Als de spelronde is afgelopen, blaast de marktmeester weer op een fluitje. Kopers en

verkopers die op dat moment nog geen deal hebben gesloten komen naar voren, leveren hun kaart in

bij de marktmeester en gaan terug naar hun plaats.

Verkopers (zwarte kaart). Het nummer op je speelkaart staat voor jouw kosten. Dat is dus de

minimale prijs waartegen je het fictieve product moet verkopen. Je mag het product niet verkopen

tegen een lagere prijs dan op je speelkaart staat. Jouw opbrengst van de deal is het verschil tussen je

kostprijs (het getal op je kaart) en de prijs waartegen je je product hebt verkocht.

Voorbeeld

Op je kaart staat ‘4’. Je mag je product niet voor minder dan € 4 verkopen. Als je het verkoopt voor

€ 6,50, dan verdien je € 6,50 – € 4 = € 2,50.

Als je geen koper vindt waarmee je tot een deal komt, dan verdien je in deze spelronde niets.

Kopers (rode kaart). Het nummer op je speelkaart is de prijs die je maximaal voor het product wilt

betalen. Je mag niet inkopen tegen een hogere prijs dan op je speelkaart staat. Jouw opbrengst van

de deal is het verschil tussen je waardering (het getal op je kaart) en de prijs die je hebt bedongen.

Voorbeeld

Op je kaart staat een ‘9’. Je mag niet meer dan € 9 bieden. Als je het dan voor € 4 koopt, verdien je

€ 9 – € 4 = € 5.

Als je geen verkoper vindt waarmee je tot een deal komt, dan verdien je in deze spelronde niets.

Opbrengst. Iedereen kan in iedere ronde iemand vinden waarmee hij tot een deal kan komen. Maar

misschien heeft die speler al met iemand anders een deal gesloten. Handel daarom snel. Sommige

verkopers met hoge kosten zullen misschien niemand vinden om mee te handelen. En sommige

kopers met lage waarderingen zal dat misschien ook niet lukken. Die hebben in die spelronde pech.

Maar aan het begin van elke nieuwe spelronde worden weer nieuwe kaarten uitgedeeld. Aan het eind

van iedere spelronde moet je je opbrengsten van die ronde opschrijven. Dat doe je in de

opbrengstentabel die hierna staat. Als je een verkoper bent geweest, dan gebruik je de linkerkant van

de tabel; als je een koper was, gebruik je de rechterkant. Je vult niets in als je geen deal hebt

gesloten.

Het totaal van je verdiensten bestaat uit de som van de verdiensten per handelsperiode. Hiervoor kun

je de opbrengstentabel gebruiken (verkopers vullen de linkerkant in, kopers de rechterkant). Alle

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 47

opbrengsten zijn hypothetisch en geheim; het is dus niet de bedoeling om er met elkaar over te

spreken.

Opbrengstentabel

Opbrengsten verkoop

(als verkoper vul je deze kolom in)

Opbrengsten koop

(als koper vul je deze kolom in)

Prijs Kostprijs

(zwarte getal op je kaart)

Opbrengst

(prijs – kostprijs)

Waardering

(rode getal op je kaart)

Prijs Opbrengst

(waardering – prijs)

Totaal van verkoop Totaal van koop

Totaal van verkoop + totaal van koop

Experiment 4 Wat, zo duur? Domein 2 Markt

Leerdoelen

• Het marktevenwicht begrijpen dat gegeven wordt door het snijpunt van de collectieve vraag- en

aanbodcurven

• De werking van het prijsmechanisme ervaren

• Het consumentensurplus en producentensurplus doorgronden

• Begrijpen dat sommige aanbieders en vragers niet aan een markt moeten deelnemen

• De gevolgen van minimumprijzen voor het totale surplus begrijpen

Gerelateerde experimenten

• Wat, zo duur?

• Wilt u daar een bonnetje van?

5 ronden: 25 minuten (voorbereiding 5, instructie 5, uitvoering per ronde 3)

Een pak speelkaarten / een fluitje of een bel om een speelronde mee te beginnen en te eindigen / een

schoolbord of flipover waarop alle transacties duidelijk genoteerd kunnen worden

Bewerkelijkheidsindicatie:

Ondersteunend materiaal staat op de website: www.experimentenvoorindeklas.nl

Experimentbeschrijving

Samenvatting

Het experiment moet laten zien dat een bindende minimumprijs het marktevenwicht verstoord. Er

ontstaat een aanbodoverschot. Leerlingen zijn koper of verkoper. Hun rol wordt bepaald door de kleur

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 48

van hun speelkaart. Kopers en verkopers moeten met elkaar onderhandelen over een prijs. De prijs

mag niet beneden een opgegeven minimum liggen. Koppels die overeenstemming hebben bereikt,

leveren hun kaarten in. Hun prijs wordt opgeschreven op het bord of de flipover. En zo verder. Na

afloop van het experiment zal blijken dat er minder gehandeld is dan wat het vrije marktevenwicht

voorspelt.

Benodigdheden

Een spel kaarten. Alleen de genummerde kaarten worden gebruikt. Verder is de kleur van belang,

rood of zwart. Binnen een kleur wordt er geen onderscheid gemaakt. Harten of ruiten zijn beide ‘rood’,

en schoppen of klaveren zijn beide ‘zwart’. De kleur van de kaart komt overeen met de rol die een

leerling heeft: koper (rood) of verkoper (zwart). Eén spel kaarten geeft zodoende 18 rode en 18 zwarte

kaarten. Iedere leerling krijgt aan het begin van iedere spelronde één rode of één zwarte kaart. Met

één spel kaarten kunnen er dus maximaal 36 leerlingen met het experiment meedoen.

Een instrument. Een bel of een fluitje wordt gebruikt om een speelronde mee te beginnen en te

eindigen. Een echte handelsklok zoals die gebruikt wordt bij de opening van de beurshandel spreekt

zeker ook tot de verbeelding.

Een notatieplek. Alle transacties moeten duidelijk genoteerd kunnen worden. Bijvoorbeeld op een

schoolbord of een flipover. Het is belangrijk dat alle leerlingen dit goed kunnen zien, ook als ze weer

op hun plek zitten. Hoe meer informatie leerlingen krijgen, hoe beter het spel convergeert naar het

marktevenwicht.

Voorbereiding

Klaslokaalopstelling. Leerlingen moeten allemaal naar voren kunnen komen om te onderhandelen.

In de klas moet er dus voldoende ruimte zijn voor leerlingen om door elkaar heen te lopen. Tijdens het

spel lopen ze ook weer terug naar hun plaats. Dat moet dus mogelijk blijven. Ze lopen niet allemaal

tegelijkertijd terug. Smalle gangetjes zijn daarvoor voldoende.

Kaartkeuze. De rode kaarten vormen met elkaar de collectieve vraagcurve; de zwarte kaarten vormen

met elkaar de collectieve aanbodcurve. De waarde op een rode kaart is de betalingsbereidheid van de

betreffende vrager; de waarde op een zwarte kaart zijn de MK van de betreffende aanbieder. Met de

keuze van de kaarten wordt meteen het marktevenwicht bepaald. Om tot dit marktevenwicht te komen

moeten in ieder geval de rode kaarten met een waarde groter dan of gelijk aan de evenwichtsprijs in

het spel meedoen, en moeten in ieder geval de zwarte kaarten met een waarde kleiner dan of gelijk

aan de evenwichtsprijs meedoen.

Neem als voorbeeld een klas met 24 leerlingen. Het ligt dan voor de hand om 12 zwarte en 12 rode

kaarten in het spel op te nemen. De waarden van de rode kaarten kunnen bijvoorbeeld de volgende

zijn: 3, 4, 4, 5, 5, 6, 6, 7, 8, 8, 9, 9. Bij de zwarte kaarten kan bijvoorbeeld gekozen worden voor: 2, 2,

3, 3, 4, 4, 5, 5, 6, 6, 7, 8. Zorg er in ieder geval voor dat de hoogste zwarte kaart lager is dan de

hoogste rode kaart, en dat de laagste zwarte kaart lager is dan de laagste rode kaart. Zodoende kan

ook de leerling die de hoogste zwarte kaart krijgt toebedeeld in principe tot een akkoord komen; hij

moet daarvoor een overeenkomst sluiten met de houder van de hoogste rode kaart. En de leerling

met de laagste rode kaart kan ook tot een deal komen; hij moet daarvoor de leerling vinden met de

laagste zwarte kaart. Dat dit zal gebeuren is niet echt waarschijnlijk. Maar je kunt dan wel met recht

zeggen dat er voor iedereen de mogelijkheid bestaat om tot een deal te komen. Iedereen moet

daarom meedoen.

In bron 2 staan de collectieve aanbod- en vraaglijnen die ontstaan bij de voorbeeldverdeling van

zwarte en rode kaarten. De vraaglijn ontstaat door de rode kaarten eerste te ordenen, van hoog naar

laag, en ze vervolgens naast elkaar af te beelden. Want dat is precies wat een collectieve vraaglijn is:

het aantal eenheden dat gevraagd wordt bij een bepaalde prijs. Bij een prijs van 7,5 worden

bijvoorbeeld 4 eenheden gevraagd, door de houders van de rode kaarten met daarop 9, 9, 8 en 8.

Voor de collectieve aanbodcurve geldt het omgekeerde. Ook die moeten eerst geordend worden,

maar dan van klein naar groot, en vervolgens naast elkaar worden afgebeeld. Want dat is precies wat

een collectieve aanbodcurve is: het aantal eenheden dat aangeboden wordt bij een bepaalde prijs. Bij

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 49

een prijs van bijvoorbeeld 5,5 worden er 8 eenheden aangeboden, door de houders van de zwarte

kaarten met daarop 2, 2, 3, 3, 4, 4, 5 en 5. Het marktevenwicht volgt uit het snijpunt van de

gesimuleerde collectieve vraag- en aanbodlijn: een prijs van 5 waarbij 8 eenheden worden

verhandeld.

Bron 2 De collectieve vraag- en aanbodlijnen van het kaartenvoorbeeld zonder minimumprijs

Het vrije marktevenwicht volgt uit het snijpunt van de gesimuleerde collectieve vraag- en aanbodlijn:

een prijs van 5 waarbij 8 eenheden worden verhandeld. In bron 3 staat de situatie die ontstaat als er

minimumprijzen worden ingevoerd. Een minimumprijs van 3,5 is niet bindend. Het vrije markt

evenwicht wordt er niet door beïnvloed. Een minimumprijs van 6,5 is wel bindend. Het evenwicht dat

dan ontstaat, bestaat uit een prijs van 6,5 waarbij er 5 eenheden worden verhandeld.

Bron 3 De collectieve vraag- en aanbodlijnen van het kaartenvoorbeeld met een bindende en niet-

bindende minimumprijs

Bij een oneven aantal leerlingen is het aantal rode kaarten niet gelijk aan het aantal zwarte kaarten.

Dat is verder geen probleem want er zijn altijd leerlingen die niet tot een deal komen. Zouden er in het

voorgaande voorbeeld geen 24 maar 25 leerlingen zijn, dan kan bijvoorbeeld een rode 3 of een zwarte

9 worden toegevoegd. In beide gevallen verandert het marktevenwicht niet.

Uitvoering

Deel de handelsinstructies uit. Lees klassikaal de handelsinstructies voor. Beantwoord eventuele

vragen. Geef duidelijk aan dat het experiment nu gaat beginnen. Begin met de eerste handelsronde.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 50

Schud de kaarten. Iedereen zit nog op zijn stoel en krijgt zijn eerste kaart uitgedeeld. Deel de kaarten

‘gesloten’ uit, zodat anderen niet zien welke kaart iemand krijgt (als een leerling besluit zijn kaart

wereldkundig te maken dan mag dat natuurlijk). Blaas op een fluitje of luid een bel als teken dat de

eerste spelronde begint. Houd de tijd in de gaten. Langer dan drie minuten moet een handelsronde

niet duren. In het begin misschien wel, want dan kunnen leerlingen nog wat aarzelend zijn. Ga bij het

schoolbord of de flipover staan. Neem de kaarten in ontvangst van koppels die tot een deal zijn

gekomen. Controleer of de deal wel toegestaan is: er moet een rode en een zwarte kaart worden

ingeleverd, en de overeengekomen prijs moet ten minste gelijk zijn aan het getal op de zwarte kaart,

en ten hoogste gelijk zijn aan het getal op de rode kaart. Roep de prijs om en noteer die op het bord.

Zet voor iedere spelronde de prijzen onder elkaar. Gebruik voor iedere spelronde een nieuwe kolom.

Het aantal prijzen per kolom is het aantal transacties dat in een ronde tot stand is gekomen. Blaas op

het fluitje of luid de bel als de handelsronde is afgelopen. Laat alle leerlingen die nog geen deal

hebben gesloten hun kaart inleveren. Iedereen moet nu weer gaan zitten. Schud de kaarten, deel ze

uit en luid de bel: de volgende ronde begint. En zo verder.

Beloning

Het is belangrijk dat leerlingen weten dat er een beloning is. Daardoor doen ze serieuzer mee. Voor

de beloning zijn er twee mogelijkheden: alle leerlingen worden beloond of er wordt maar één leerling

beloond. In het laatste geval wordt de winnende leerling willekeurig bepaald. De beloning kan een

geldbedrag zijn, afgeleid van het aantal punten, of het aantal behaalde punten omgezet in een cijfer,

of een prijs zoals een chocoladereep. Als leerlingen ex aequo op de eerste plaats eindigen kan een

gooi met de dobbelsteen de winnaar aanwijzen. Wat er ook gekozen wordt, vooraf moet duidelijk zijn

wat de beloning is.

Aandachtspunten

• Lees de handelsinstructies niet te vlug voor. Leerlingen moeten de tijd krijgen om deze instructies

goed te begrijpen.

• Houd het tempo hoog bij de uitvoering van het experiment. Maak de spelronden niet te lang. In het

begin zal er wat aarzeling zijn om op te staan en te gaan onderhandelen, maar na een paar

spelronden heeft iedereen de bedoeling van het experiment in de gaten. De gemakkelijke deals (de

hoge rode kaarten, en de lage zwarte kaarten) zijn dan snel uit het spel. Wat overblijft zijn

moeizame deals die soms na lang praten pas tot stand komen. Laat het spel hier niet te lang op

hangen. Kondig bijvoorbeeld aan dat er nog één minuut gehandeld mag worden, en dat je niks

verdient als je niet tot een deal komt. Markeer het einde van een spelronde duidelijk, bijvoorbeeld

door op een fluitje te blazen.

• Het aantal ronden dat van tevoren bedacht was, kan te hoog liggen. Als blijkt dat het evenwicht is

bereikt, kan worden gezegd ‘en dan nu de laatste ronde’. Soms treedt er dan een eindronde-effect

op: de spreiding in prijzen neemt toe. Sommige leerlingen willen dan nog iets ‘geks’ doen aan het

einde van het experiment, zeker als ze zien dat ze weinig punten hebben gescoord en het gevoel

hebben niets meer te verliezen hebben.

• Controleer de ingeleverde deals zorgvuldig. De overeengekomen prijs mag dus niet hoger zijn dan

het getal op de rode kaart, en niet lager dan het getal op de zwarte kaart. Maar de prijs mag ook

niet lager zijn dan de minimumprijs.

• Zorg dat na afloop van iedere speelronde alle speelkaarten ingeleverd zijn. Daarvoor hoef je ze

alleen maar te tellen. In het voorbeeld van de vorige paragraaf moet je aan het begin van iedere

ronde 24 kaarten hebben.

Verwachte uitkomst

In de eerste paar ronden kunnen er prijzen ontstaan die nogal afwijken van de evenwichtsprijs. In het

eerdere voorbeeld zullen prijzen tussen de 3 en de 7 ontstaan. Maar na verloop van een aantal

ronden neemt de variantie in de prijzen af, zeker als de prijzen van de vorige ronden op het bord

genoteerd blijven staan. Het aantal transacties convergeert vaak sneller naar het marktevenwicht. Dit

komt vanwege de vorm van de collectieve vraag- en aanbodlijnen; die zijn betrekkelijk prijsinelastisch.

Leerlingen zullen snel in de gaten hebben dat er meer aanbieders dan vragers zijn die tot een deal

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 51

kunnen komen voor een prijs die boven de minimumprijs ligt. Er is een aanbodoverschot. De prijs zal

daarom snel dalen tot de minimumprijs. Leerlingen met lage rode kaarten zullen niet eens de moeite

nemen om van hun stoel af te komen. En leerlingen met zwarte kaarten boven de minimumprijs weten

dat ze geen kans maken; de prijs die vragers kunnen bedingen, de minimumprijs, ligt onder hun

waarde. Om deze leerlingen gemotiveerd te houden, kan worden benadrukt dat aan het begin van

iedere ronde alle kaarten geschud worden. Iedereen heeft dan opnieuw een kans om een goede kaart

te krijgen.

Handelsinstructies

We gaan de markt naspelen waarbij iedereen koper of verkoper is. Of je een verkoper of koper bent,

wordt aan het begin van iedere spelronde opnieuw bepaald. Dat gebeurt willekeurig. Aan het begin

van iedere spelronde krijg je een genummerde speelkaart. Als je een rode kaart krijgt, dan ben je een

koper. Dit zijn de kaarten met harten of ruiten. Als je een zwarte kaart krijgt, ben je verkoper. Dit zijn

de kaarten met schoppen of klaveren. In het spel worden kopers en verkopers aan elkaar gekoppeld.

Als ze overeenstemming hebben over de prijs, dan verkoopt de speler met de rode kaart het product

aan de speler met de zwarte kaart. Er wordt geen echt product verhandeld. Het gaat in dit spel alleen

om de prijzen die tot stand komen.

Handelen. Nadat iedereen een kaart heeft ontvangen, blaast de marktmeester op een fluitje. Dan

mag je van je plaats opstaan en naar voren komen. Je gaat dan op zoek naar iemand waarmee je

zaken gaat doen. Een koper moet een verkoper vinden, en een verkoper moet een koper vinden.

Koper en verkoper onderhandelen dan over de prijs. De prijzen voor kopen en verkopen moeten een

veelvoud zijn van 50 eurocent. Als een koper en een verkoper een prijs overeengekomen zijn, komen

ze naar voren om de prijs vast te leggen. De overeengekomen prijs wordt doorgegeven aan de

marktmeester. Die roept de prijs om en noteert die op het schoolbord. De koper en verkoper leveren

dan hun kaarten bij de marktmeester in, gaan terug naar hun plaats en wachten tot de spelronde is

afgelopen. Als de spelronde is afgelopen, blaast de marktmeester weer op een fluitje. Kopers en

verkopers die op dat moment nog geen deal hebben gesloten komen naar voren, leveren hun kaart in

bij de marktmeester en gaan terug naar hun plaats.

Verkopers (zwarte kaart). Het nummer op je speelkaart staat voor jouw kosten. Dat is dus de

minimale prijs waartegen je het fictieve product moet verkopen. Je mag het product niet verkopen

tegen een lagere prijs dan op je speelkaart staat. Jouw opbrengst van de deal is het verschil tussen je

kostprijs (het getal op je kaart) en de prijs waartegen je je product hebt verkocht.

Voorbeeld

Op je kaart staat ‘4’. Je mag je product niet voor minder dan € 4 verkopen. Als je het verkoopt voor

€ 6,50, dan verdien je € 6,50 – € 4 = € 2,50.

Als je geen koper vindt waarmee je tot een deal komt, dan verdien je in deze spelronde niets.

Kopers (rode kaart). Het nummer op je speelkaart is de prijs die je maximaal voor het product wilt

betalen. Je mag niet inkopen tegen een hogere prijs dan op je speelkaart staat. Jouw opbrengst van

de deal is het verschil tussen je waardering (het getal op je kaart) en de prijs die je hebt bedongen.

Voorbeeld

Op je kaart staat een ‘9’. Je mag niet meer dan € 9 bieden. Als je het dan voor € 4 koopt, verdien je

€ 9 – € 4 = € 5.

Als je geen verkoper vindt waarmee je tot een deal komt, dan verdien je in deze spelronde niets.

Minimumprijs. Niet iedere prijs is geoorloofd. De prijs die je overeenkomt mag niet lager zijn dan

€ 6,5. Bij inlevering van de kaarten controleert de marktmeester of hieraan is voldaan. Als de

overeengekomen prijs lager is dan € 6,5, dan is de deal niet geldig. Je wordt dan teruggestuurd om

opnieuw iemand te zoeken en een geldige deal te maken.

Opbrengst. Iedereen kan in iedere ronde iemand vinden waarmee hij tot een deal kan komen. Maar

misschien heeft die speler al met iemand anders een deal gesloten. Handel daarom snel. Sommige

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 52

verkopers met hoge kosten zullen misschien niemand vinden om mee te handelen. En sommige

kopers met lage waarderingen zal dat misschien ook niet lukken. Die hebben in die spelronde pech.

Maar aan het begin van elke nieuwe spelronde worden weer nieuwe kaarten uitgedeeld. Aan het eind

van iedere spelronde moet je je opbrengsten van die ronde opschrijven. Dat doe je in de tabel die

hierna staat weergegeven. Als je een verkoper bent geweest, dan gebruik je de linkerkant van de

tabel; als je een koper was, gebruik je de rechterkant. Je vult niets in als je geen deal hebt gesloten.

Het totaal van je verdiensten bestaat uit de som van de verdiensten per handelsperiode. Hiervoor kun

je de opbrengstentabel gebruiken (verkopers vullen de linkerkant in, kopers de rechterkant). Alle

opbrengsten zijn hypothetisch en geheim; het is dus niet de bedoeling om er met elkaar over te

spreken.

Opbrengstentabel

Opbrengsten verkoop

(als verkoper vul je deze kolom in)

Opbrengsten koop

(als koper vul je deze kolom in)

Prijs Kostprijs

(zwarte getal op je kaart)

Opbrengst

(prijs – kostprijs)

Waardering

(rode getal op je kaart)

Prijs Opbrengst

(waardering – prijs)

Totaal van verkoop Totaal van koop

Totaal van verkoop + totaal van koop

Module 3

3.1 Tips bij de methode

Module 2 en 3 behandelen samen het concept ‘Markt’.

In hoofdstuk 1 van module 3 worden de verschillende marktvormen gepresenteerd, die in hoofdstuk 2

verder uitgewerkt worden.

In hoofdstuk 2 worden voor vwo alle marktvormen grafisch uitgewerkt. Dit is een essentieel verschil

met havo, waar leerlingen alleen bij de marktvorm volkomen concurrentie grafisch moeten kunnen

onderbouwen waar de winst maximaal is.

Hoofdstuk 3 behandelt de inter- en intra-industriële handel.

In hoofdstuk 4 wordt de rol van de overheid op markten uitgelegd. In dit hoofdstuk is het

welvaartsverlies als gevolg van belastingheffing een specifiek vwo-onderwerp.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 53

Hoofdstuk 1

Bij de tekst op bladzijde 86 in het handboek is een animatie beschikbaar die stapsgewijs uitlegt hoe de

collectieve vraag en het collectieve aanbod ontstaan. Het tweede deel van de animatie legt uit hoe het

marktmechanisme ervoor zorgt dat op de markt de evenwichtsprijs tot stand komt. Vanwege dit

tweede deel kan deze animatie nuttig zijn. De animatie kan ook ingezet worden in module 2,

hoofdstuk 3, bij bron 6 en 8. De animatie is ook verwerkt in de computerles van het hoofdstuk.

Hoofdstuk 2

In bron 1 en 2 verschuift de aanbodlijn als er, aangetrokken tot de winst, steeds meer aanbieders op

de markt toetreden. Let op: de aanbodlijn verschuift niet evenwijdig! Het verloop van de collectieve

aanbodlijn is het resultaat van de optelsom van de individuele aanbodlijnen die op hun beurt weer het

resultaat zijn van de MK-functie van de aanbieders (MK = individuele aanbodlijn). In bron 1 en 2 loopt

de MK-lijn vanuit de oorsprong, de collectieve aanbodlijn moet dus ook, als de lijn doorgetrokken zou

worden, vanuit de oorsprong beginnen. Bij toename van het aantal aanbieders ‘draait’ de collectieve

aanbodlijn dus, waarbij bij dezelfde prijs een steeds groter aanbod past, met als draaipunt (0,0).

Een collectieve aanbodlijn verschuift wel evenwijdig met een heffing of subsidie van de overheid,

althans als het daarbij om een vast bedrag gaat.

Vaak wordt een toename van het aantal aanbieders ook met een evenwijdige verschuiving

aangegeven. Omdat in bron 1 en 2 ook de MK-lijn is getekend en de aanbodlijn nogal fors verschuift,

is er bewust voor gekozen om de collectieve aanbodlijn op de juiste wijze aan te passen.

Bron 1 tot en met 4 zijn ook als animatie beschikbaar. Deze animatie is ook verwerkt in de

computerles van het hoofdstuk.

De uitleg van het welvaartsverlies met behulp van de Harberger-driehoek is een specifiek vwo-

onderwerp. Hierbij is ook een animatie beschikbaar (bron 14). Deze animatie is ook onderdeel van de

computerles hoofdstuk 2.

Hoofdstuk 3

In hoofdstuk 3 wordt het begrip ‘comparatief productievoordeel’ uit module 1 toegepast op het concept

markt op internationaal niveau. Comparatief voordeel leidt tot inter-industriële handel. Daarnaast

bestaat intra-industriële handel, die het grootste deel van de wereldhandel voor zijn rekening neemt.

Hoofdstuk 4

In het hoofdstuk wordt uitgelegd hoe de overheid de markt kan corrigeren bij goederen en diensten

met positieve of negatieve externe effecten. Het onderwijs is een klassiek voorbeeld van een dienst

met positief externe effecten die, mede om die reden, zwaar gesubsidieerd wordt. Toch kan men daar

wat genuanceerder tegenaan kijken, zoals het volgende stukje aangeeft.

Voorbeeld

Scholing genereert positieve externe effecten wanneer hoger opgeleiden baten voor de samenleving

opleveren, zoals technologische ontwikkeling, zonder daarvoor zelf beloond te worden. Onderwijssubsidies

kunnen dan helpen de private baten van scholing in overeenstemming te brengen met de baten voor de

samenleving als geheel. De empirische onderbouwing van externe effecten van hoger onderwijs is echter

zwak. Externe effecten rechtvaardigen het huidige niveau van de overheidssubsidie niet. Daar komt bij dat

onderwijs niet alleen positieve maar ook negatieve externe effecten genereert, bijvoorbeeld in de vorm van

signalling en rent-seeking. Bij signalling is onderwijs niet productief maar geeft aan toekomstige werkgevers

slechts het signaal of iemand slim is of niet. Rent-seeking treedt bijvoorbeeld op bij mensen die rechten

hebben gestudeerd en de transactiekosten in de economie verhogen. In ieder geval is meer

collegegelddifferentiatie op zijn plaats om externe effecten gericht te kunnen internaliseren. Als er al aanleiding

is om bepaalde opleidingen fors te subsidiëren omwille van externe effecten (bijvoorbeeld kunstgeschiedenis

of R&D-gerelateerde opleidingen zoals natuur en techniek), dan is dat geen reden om andere opleidingen

daarvan ook te laten profiteren (bijvoorbeeld economie en recht, waar de private beloningen voor scholing niet

ver van de sociale baten liggen).

Vrij naar: Kenniseconomie, menselijk kapitaal, herverdeling en overheidsbeleid, Bas Jacobs en Lans

Bovenberg.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 54

Bij bron 2 (blz. 114) en bron 4 (blz. 116) zijn animaties beschikbaar die uitleggen hoe en waarom de

overheid de markt corrigeert. Deze animaties zijn ook verwerkt in de computerles van het hoofdstuk.

Ook bron 7 (blz. 120) wordt ondersteund met een animatie waarop duidelijk te zien is hoe je met

behulp van het tekenen van de diverse oppervlakten het welvaartsverlies grafisch kunt afleiden.

3.2 Instructies klaslokaalexperimenten

Experiment 1 Wilt u daar een bonnetje van? Domein 3 Markt

Leerdoelen

• Het marktevenwicht begrijpen dat gegeven wordt door het snijpunt van de collectieve vraag- en

aanbodcurven

• De werking van het prijsmechanisme ervaren

• Het consumentensurplus en producentensurplus doorgronden

• Begrijpen dat sommige aanbieders en vragers niet aan een markt moeten deelnemen

• De gevolgen van minimumprijzen voor het totale surplus begrijpen

Gerelateerde experimenten

• Wie maakt me los?

• Wat, zo duur?

• Leuker kunnen we het niet maken, wel makkelijker

5 ronden: 25 minuten (voorbereiding 5, instructie 5, uitvoering per ronde 3)

Een pak speelkaarten / een fluitje of een bel om een speelronde mee te beginnen en te eindigen / een

schoolbord of flipover waarop alle transacties duidelijk genoteerd kunnen worden

Bewerkelijkheidsindicatie:

Ondersteunend materiaal staat op de website: www.experimentenvoorindeklas.nl

Experimentbeschrijving

Samenvatting

Het experiment moet laten zien dat een consumentenbelasting het marktevenwicht verandert. Er

wordt minder verhandeld, en het totale surplus daalt. Leerlingen zijn koper of verkoper. Hun rol wordt

bepaald door de kleur van hun speelkaart. Kopers en verkopers moeten met elkaar onderhandelen

over een prijs. De prijs mag niet beneden een opgegeven minimum liggen. Koppels die

overeenstemming hebben bereikt leveren hun kaarten in. Hun prijs wordt opgeschreven op het bord of

de flipover. En zo verder. Na afloop van het experiment zal blijken dat er minder gehandeld is dan wat

het vrije marktevenwicht voorspelt.

Benodigdheden

Een spel kaarten. Alleen de genummerde kaarten worden gebruikt. Verder is de kleur van belang,

rood of zwart. Binnen een kleur wordt er geen onderscheid gemaakt. Harten of ruiten zijn beide ‘rood’,

en schoppen of klaveren zijn beide ‘zwart’. De kleur van de kaart komt overeen met de rol die een

leerling heeft: koper (rood) of verkoper (zwart). Eén spel kaarten geeft zodoende 18 rode en 18 zwarte

kaarten. Iedere leerling krijgt aan het begin van iedere spelronde één rode of één zwarte kaart. Met

één spel kaarten kunnen er dus maximaal 36 leerlingen met het experiment meedoen.

Een instrument. Een bel of een fluitje wordt gebruikt om een speelronde mee te beginnen en te

eindigen. Een echte handelsklok zoals die gebruikt wordt bij de opening van de beurshandel spreekt

zeker ook tot de verbeelding.

Een notatieplek. Alle transacties moeten duidelijk genoteerd kunnen worden. Bijvoorbeeld op een

schoolbord of een flipover. Het is belangrijk dat alle leerlingen dit goed kunnen zien, ook als ze weer

op hun plek zitten. Hoe meer informatie leerlingen krijgen, hoe beter het spel convergeert naar het

marktevenwicht.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 55

Voorbereiding

Klaslokaalopstelling. Leerlingen moeten allemaal naar voren kunnen komen om te onderhandelen.

In de klas moet er dus voldoende ruimte zijn voor leerlingen om door elkaar heen te lopen. Tijdens het

spel lopen ze ook weer terug naar hun plaats. Dat moet dus mogelijk blijven. Ze lopen niet allemaal

tegelijkertijd terug. Smalle gangetjes zijn daarvoor voldoende.

Kaartkeuze. De rode kaarten vormen met elkaar de collectieve vraagcurve; de zwarte kaarten vormen

met elkaar de collectieve aanbodcurve. De waarde op een rode kaart is de betalingsbereidheid van de

betreffende vrager; de waarde op een zwarte kaart zijn de MK van de betreffende aanbieder. Met de

keuze van de kaarten wordt meteen het marktevenwicht bepaald. Om tot dit marktevenwicht te

komen, moeten in ieder geval de rode kaarten met een waarde groter dan of gelijk aan de

evenwichtsprijs in het spel meedoen, en moeten in ieder geval de zwarte kaarten met een waarde

kleiner dan of gelijk aan de evenwichtsprijs meedoen.

Neem als voorbeeld een klas met 24 leerlingen. Het ligt dan voor de hand om 12 zwarte en 12 rode

kaarten in het spel op te nemen. De waarden van de rode kaarten kunnen bijvoorbeeld de volgende

zijn: 3, 4, 4, 5, 5, 6, 6, 7, 8, 8, 9, 9. Bij de zwarte kaarten kan bijvoorbeeld gekozen worden voor: 2, 2,

3, 3, 4, 4, 5, 5, 6, 6, 7, 8. Zorg er in ieder geval voor dat de hoogste zwarte kaart lager is dan de

hoogste rode kaart, en dat de laagste zwarte kaart lager is dan de laagste rode kaart. Zodoende kan

ook de leerling die de hoogste zwarte kaart krijgt toebedeeld in principe tot een akkoord komen; hij

moet daarvoor een overeenkomst sluiten met de houder van de hoogste rode kaart. En de leerling

met de laagste rode kaart kan ook tot een deal komen; hij moet daarvoor de leerling vinden met de

laagste zwarte kaart. Dat dit zal gebeuren is niet echt waarschijnlijk. Maar je kunt dan wel met recht

zeggen dat er voor iedereen de mogelijkheid bestaat om tot een deal te komen. Iedereen moet

daarom meedoen.

In bron 1 staan de collectieve aanbod- en vraaglijnen die ontstaan bij de voorbeeldverdeling van

zwarte en rode kaarten. De vraaglijn ontstaat door de rode kaarten eerst te ordenen, van hoog naar

laag, en ze vervolgens naast elkaar af te beelden. Want dat is precies wat een collectieve vraaglijn is:

het aantal eenheden dat gevraagd wordt bij een bepaalde prijs. Bij een prijs van 7,5 worden

bijvoorbeeld 4 eenheden gevraagd, door de houders van de rode kaarten met daarop 9, 9, 8 en 8.

Voor de collectieve aanbodcurve geldt het omgekeerde. Ook die moeten eerst geordend worden,

maar dan van klein naar groot, en vervolgens naast elkaar worden afgebeeld. Want dat is precies wat

een collectieve aanbodcurve is: het aantal eenheden dat aangeboden wordt bij een bepaalde prijs. Bij

een prijs van bijvoorbeeld 5,5 worden er 8 eenheden aangeboden, door de houders van de zwarte

kaarten met daarop 2, 2, 3, 3, 4, 4, 5 en 5. Het marktevenwicht volgt uit het snijpunt van de

gesimuleerde collectieve vraag- en aanbodlijn: een prijs van 5 waarbij 8 eenheden worden

verhandeld.

Bron 1 De collectieve vraag- en aanbodlijnen van het kaartenvoorbeeld zonder belasting

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 56

Het vrije marktevenwicht volgt uit het snijpunt van de gesimuleerde collectieve vraag- en aanbodlijn:

een prijs van 5 waarbij 8 eenheden worden verhandeld. In bron 2 staat de situatie die ontstaat als

vragers een belasting moeten betalen van 2. Het marktevenwicht bestaat dan uit een prijs van 4

waarbij er 6 eenheden worden verhandeld. Er wordt dan 6 × 2 = 12 aan belastingpenningen

opgehaald.

Bron 2 De collectieve vraag- en aanbodlijnen van het kaartenvoorbeeld als vragers een belasting

van 2 moeten betalen

Bij een oneven aantal leerlingen is het aantal rode kaarten niet gelijk aan het aantal zwarte kaarten.

Dat is verder geen probleem want er zijn altijd leerlingen die niet tot een deal komen. Zouden er in het

voorgaande voorbeeld geen 24 maar 25 leerlingen zijn, dan kan bijvoorbeeld een rode 3 of een zwarte

9 worden toegevoegd. In beide gevallen verandert het marktevenwicht niet.

Uitvoering

Deel de handelsinstructies uit. Lees klassikaal de handelsinstructies voor. Beantwoord eventuele

vragen. Geef duidelijk aan dat het experiment nu gaat beginnen. Begin met de eerste handelsronde.

Schud de kaarten. Iedereen zit nog op zijn stoel en krijgt zijn eerste kaart uitgedeeld. Deel de kaarten

‘gesloten’ uit, zodat anderen niet zien welke kaart iemand krijgt (als een leerling besluit zijn kaart

wereldkundig te maken dan mag dat natuurlijk). Blaas op een fluitje of luid een bel als teken dat de

eerste spelronde begint. Houd de tijd in de gaten. Langer dan drie minuten moet een handelsronde

niet duren. In het begin misschien wel, want dan kunnen leerlingen nog wat aarzelend zijn. Ga bij het

schoolbord of flipover staan. Neem de kaarten in ontvangst van koppels die tot een deal zijn gekomen.

Controleer of de deal wel toegestaan is: er moet een rode en een zwarte kaart worden ingeleverd, en

de overeengekomen prijs moet ten minste gelijk zijn aan het getal op de zwarte kaart, en ten hoogste

gelijk zijn aan het getal op de rode kaart minus 2. Roep de prijs om en noteer die op het bord. Zet voor

iedere spelronde de prijzen onder elkaar. Gebruik voor iedere spelronde een nieuwe kolom. Het

aantal prijzen per kolom is het aantal transacties dat in een ronde tot stand is gekomen. Blaas op het

fluitje of luid de bel als de handelsronde is afgelopen. Laat alle leerlingen die nog geen deal hebben

gesloten hun kaart inleveren. Iedereen moet nu weer gaan zitten. Schud de kaarten, deel ze uit en luid

de bel: de volgende ronde begint. En zo verder.

Beloning

Het is belangrijk dat leerlingen weten dat er een beloning is. Daardoor doen ze serieuzer mee. Voor

de beloning zijn er twee mogelijkheden: alle leerlingen worden beloond of er wordt maar één leerling

beloond. In het laatste geval wordt de winnende leerling willekeurig bepaald. De beloning kan een

geldbedrag zijn, afgeleid van het aantal punten, of het aantal behaalde punten omgezet in een cijfer,

of een prijs zoals een chocoladereep. Als leerlingen ex aequo op de eerste plaats eindigen kan een

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 57

gooi met de dobbelsteen de winnaar aanwijzen. Wat er ook gekozen wordt, vooraf moet duidelijk zijn

wat de beloning is.

Aandachtspunten

• Lees de handelsinstructies niet te vlug voor. Leerlingen moeten de tijd krijgen om deze instructies

goed te begrijpen.

• Houd het tempo hoog bij de uitvoering van het experiment. Maak de spelronden niet te lang. In het

begin zal er wat aarzeling zijn om op te staan en te gaan onderhandelen, maar na een paar

spelronden heeft iedereen de bedoeling van het experiment in de gaten. De gemakkelijke deals (de

hoge rode kaarten, en de lage zwarte kaarten) zijn dan snel uit het spel. Wat overblijft zijn

moeizame deals die soms na lang praten pas tot stand komen. Laat het spel hier niet te lang op

hangen. Kondig bijvoorbeeld aan dat er nog één minuut gehandeld mag worden, en dat je niks

verdient als je niet tot een deal komt. Markeer het einde van een spelronde duidelijk, bijvoorbeeld

door op een fluitje te blazen.

• Het aantal ronden dat van tevoren bedacht was, kan te hoog liggen. Als blijkt dat het evenwicht

bereikt is kan worden gezegd ‘en dan nu de laatste ronde’. Soms treedt er dan een eindronde-

effect op: de spreiding in prijzen neemt toe. Sommige leerlingen willen dan nog iets ‘geks’ doen

aan het einde van het experiment, zeker als ze zien dat ze weinig punten hebben gescoord en het

gevoel hebben niets meer te verliezen te hebben.

• Controleer de ingeleverde deals zorgvuldig. De overeengekomen prijs mag niet lager zijn dan het

getal op de zwarte kaart en niet hoger dan het getal op de rode kaart minus 2.

• Zorg dat na afloop van iedere speelronde alle speelkaarten ingeleverd zijn. Daarvoor hoef je ze

alleen maar te tellen. In het voorbeeld van de vorige paragraaf moet je aan het begin van iedere

ronde 24 kaarten hebben.

Verwachte uitkomst

In de eerste paar ronden kunnen er prijzen ontstaan die nogal afwijken van de evenwichtsprijs. In het

eerdere voorbeeld zullen prijzen tussen de 3 en de 7 ontstaan. Maar na verloop van een aantal

ronden neemt de variantie in de prijzen af, zeker als de prijzen van de vorige ronden op het bord

genoteerd blijven staan. Het aantal transacties convergeert vaak sneller naar het marktevenwicht. Dit

komt vanwege de vorm van de collectieve vraag- en aanbodlijnen; die zijn betrekkelijk prijsinelastisch.

Hoewel hoge zwarte kaarten en lage rode kaarten altijd verhandeld kunnen worden, is de kans op een

deal met deze kaarten klein. Deelnemers met deze kaarten zijn geneigd om snel de handdoek in de

ring te gooien; ze staan niet eens meer op van hun stoel als de kaarten worden uitgedeeld. Dit moet

voorkomen worden, en de manier om dat te doen is om aan te geven dat iedereen altijd tot een

transactie kan komen.

Handelsinstructies

We gaan de markt naspelen waarbij iedereen koper of verkoper is. Of je een verkoper of koper bent,

wordt aan het begin van iedere spelronde opnieuw bepaald. Dat gebeurt willekeurig. Aan het begin

van iedere spelronde krijg je een genummerde speelkaart. Als je een rode kaart krijgt, dan ben je een

koper. Dit zijn de kaarten met harten of ruiten. Als je een zwarte kaart krijgt, ben je verkoper. Dit zijn

de kaarten met schoppen of klaveren. In het spel worden kopers en verkopers aan elkaar gekoppeld.

Als ze overeenstemming hebben over de prijs, verkoopt de speler met de rode kaart het product aan

de speler met de zwarte kaart. Er wordt geen echt product verhandeld. Het gaat in dit spel alleen om

de prijzen die tot stand komen.

Handelen. Nadat iedereen een kaart heeft ontvangen, blaast de marktmeester op een fluitje. Dan

mag je van je plaats opstaan en naar voren komen. Je gaat dan op zoek naar iemand waarmee je

zaken gaat doen. Een koper moet een verkoper vinden, en een verkoper moet een koper vinden.

Koper en verkoper onderhandelen dan over de prijs. De prijzen voor kopen en verkopen moeten een

veelvoud zijn van 50 eurocent. Als een koper en een verkoper een prijs overeengekomen zijn, komen

ze naar voren om de prijs vast te leggen. De overeengekomen prijs wordt doorgegeven aan de

marktmeester. Die roept de prijs om en noteert die op het schoolbord. De koper en verkoper leveren

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 58

dan hun kaarten bij de marktmeester in, gaan terug naar hun plaats en wachten tot de spelronde is

afgelopen. Als de spelronde is afgelopen, blaast de marktmeester weer op een fluitje. Kopers en

verkopers die op dat moment nog geen deal hebben gesloten komen naar voren, leveren hun kaart in

bij de marktmeester en gaan terug naar hun plaats.

Verkopers (zwarte kaart). Het nummer op je speelkaart staat voor jouw kosten. Dat is dus de

minimale prijs waartegen je het fictieve product moet verkopen. Je mag het product niet verkopen

tegen een lagere prijs dan op je speelkaart staat. Jouw opbrengst van de deal is het verschil tussen je

kostprijs (het getal op je kaart) en de prijs waartegen je je product hebt verkocht.

Voorbeeld

Op je kaart staat ‘4’. Je mag je product niet voor minder dan € 4 verkopen. Als je het verkoopt voor

€ 6,50, dan verdien je € 6,50 – € 4 = € 2,50.

Als je geen koper vindt waarmee je tot een deal komt, dan verdien je in deze spelronde niets.

Kopers (rode kaart). Het nummer op je speelkaart is de prijs die je maximaal voor het product wilt

betalen. Kopers moeten óók een belasting betalen van € 2. De prijs die je bedingt mag daarom niet

hoger zijn dan het nummer op je speelkaart minus 2. Jouw opbrengst van de deal is het verschil

tussen je waardering (het getal op je kaart) minus 2 en de prijs die je hebt bedongen.

Voorbeeld

Op je kaart staat een ‘9’. Je mag niet meer dan € 7 bieden. Als je het dan voor € 4 koopt, verdien je

€ 9 – € 2 – € 4 = € 3.

Als je geen verkoper vindt waarmee je tot een deal komt, dan verdien je in deze spelronde niets.

Maximumprijs. Niet iedere prijs is geoorloofd. De prijs die je overeenkomt mag niet hoger zijn dan

€ 3,5. Bij inlevering van de kaarten controleert de marktmeester of hieraan is voldaan. Als de

overeengekomen prijs hoger is dan € 3,5, dan is de deal niet geldig. In dat geval word je

teruggestuurd om opnieuw iemand te zoeken en een geldige deal te maken.

Opbrengst. Iedereen kan in iedere ronde iemand vinden waarmee hij tot een deal kan komen. Maar

misschien heeft die speler al met iemand anders een deal gesloten. Handel daarom snel. Sommige

verkopers met hoge kosten zullen misschien niemand vinden om mee te handelen. En sommige

kopers met lage waarderingen zal dat misschien ook niet lukken. Die hebben in die spelronde pech.

Maar aan het begin van elke nieuwe spelronde worden weer nieuwe kaarten uitgedeeld. Aan het eind

van iedere spelronde moet je je opbrengsten van die ronde opschrijven. Dat doe je in de tabel die

hierna staat weergegeven. Als je een verkoper bent geweest, dan gebruik je de linkerkant van de

tabel; als je een koper was, gebruik je de rechterkant. Je vult niets in als je geen deal hebt gesloten.

Het totaal van je verdiensten bestaat uit de som van de verdiensten per handelsperiode. Hiervoor kun

je de opbrengstentabel gebruiken (verkopers vullen de linkerkant in, kopers de rechterkant). Alle

opbrengsten zijn hypothetisch en geheim; het is dus niet de bedoeling om er met elkaar over te

spreken.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 59

Opbrengstentabel

Opbrengsten verkoop

(als verkoper vul je deze kolom in)

Opbrengsten koop

(als koper vul je deze kolom in)

Prijs Kostprijs

(zwarte getal op je kaart)

Opbrengst

(prijs – kostprijs)

Waardering – 2

(rode getal op je kaart –

2)

Prijs Opbrengst

(waardering – 2 –

prijs)

Totaal van verkoop Totaal van koop

Totaal van verkoop + totaal van koop

Experiment 2 Het kost wat, maar dan heb je ook wat Domein 2 Markt

Leerdoelen

• Het conflict doorgronden tussen individueel en collectief belang

• Begrijpen dat vrijwillige bijdragen aan een collectief goed niet vanzelf ontstaan door het

gevangenenprobleem

• Het gevaar van meeliftgedrag bij collectieve goederen herkennen

Gerelateerde experimenten

• Een voor allen, allen voor een

• Het is voor een goed doel

1 ronde: 15 minuten (voorbereiding 3, instructie 7, uitvoering 5)

Een pak speelkaarten / schoolbord of flipover waarop het aantal opgehaalde rode kaarten duidelijk

genoteerd kan worden / zandloper of tienzijdige dobbelsteen om de tijd mee aan te duiden

Bewerkelijkheidsindicatie:

Ondersteunend materiaal staat op de website: www.experimentenvoorindeklas.nl

Experimentbeschrijving

Samenvatting

Het experiment moet laten zien dat vrijwillige bijdragen aan collectieve goederen niet of nauwelijks

van de grond komen. Leerlingen wordt gevraagd om zo’n bijdrage. De collectieve opbrengst van hun

individuele bijdrage is vele malen groter dan hun individuele kosten. Maar de individuele opbrengst

van hun bijdrage is juist kleiner dan hun individuele kosten. Na afloop van het experiment zal blijken

dat de meeste leerlingen grotendeels kijken naar hun eigenbelang. Die situatie die het beste is voor

iedereen, waarbij iedereen maximaal bijdraagt aan het collectieve goed, zal niet worden bereikt.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 60

Benodigdheden

Een spel kaarten. Het enige wat telt, is dat de kaarten een verschillende kleur hebben, rood of zwart.

Wat erop staat maakt verder niet uit. De kleur van de kaart komt overeen met de twee keuzes die een

speler kan maken: niet bijdragen (zwart) of wel bijdragen (rood). Een spel kaarten heeft 32 rode en 32

zwarte kaarten. Iedere leerling krijgt vier speelkaarten: twee zwarte en twee rode kaarten. Als er meer

dan 16 leerlingen meedoen, is één spel kaarten niet voldoende.

Notatieplek. Het aantal opgehaalde rode kaarten moet duidelijk genoteerd kunnen worden.

Bijvoorbeeld op een schoolbord of flipover. Het is belangrijk dat alle leerlingen dit goed kunnen zien.

Voorbereiding

Klaslokaalopstelling. Leerlingen moeten allemaal twee kaarten inleveren. Voor de docent moet er

voldoende ruimte zijn om de kaarten bij iedere leerling op te halen. Daarnaast moeten alle leerlingen

het bord kunnen zien. Daarop wordt het aantal opgehaalde rode kaarten genoteerd. Dat aantal is

medebepalend voor de score van iedere leerling.

Uitvoering

Deel de handelsinstructies uit. Deel de speelkaarten uit, waarbij iedere leerling twee rode en twee

zwarte kaarten krijgt. Ga vooraan in de klas staan. Lees klassikaal de handelsinstructies voor. Laat

iedereen zijn naam opschrijven in de opbrengstenbox onder aan de handelsinstructies. Beantwoord

eventuele vragen. Geef duidelijk aan dat het experiment nu gaat beginnen. Laat iedereen twee

kaarten kiezen. Ga langs de tafels om de kaarten op te halen. Tel het aantal opgehaalde rode kaarten.

Schrijf dat aantal op het bord. Laat iedereen zijn score berekenen. Haal de opbrengstenboxen op.

Trek de winnaar.

Beloning

Het is belangrijk dat leerlingen weten dat er een beloning is. Daardoor doen ze serieuzer mee. Voor

de beloning zijn er twee mogelijkheden: alle leerlingen worden beloond of er wordt maar één leerling

beloond. In het laatste geval wordt de winnende leerling willekeurig bepaald. De beloning kan een

geldbedrag zijn, afgeleid van het aantal punten, of het aantal behaalde punten omgezet in een cijfer,

of een prijs zoals een chocoladereep. Als leerlingen ex aequo op de eerste plaats eindigen kan een

gooi met de dobbelsteen de winnaar aanwijzen. Wat er ook gekozen wordt, vooraf moet duidelijk zijn

wat de beloning is. In de handelsinstructies wordt ervan uitgegaan dat er één leerling willekeurig

gekozen wordt. Deze krijgt zijn score uitbetaald.

Aandachtspunten

• Lees de handelsinstructies niet te vlug voor. Leerlingen moeten de tijd krijgen om deze instructies

goed te begrijpen.

• Zorg dat iedereen twee speelkaarten inlevert met de achterkant ‘naar boven’. Op deze manier kan

iedereen zien dat een leerling twee kaarten inlevert, maar niet welke.

Verwachte uitkomst

De meeste leerlingen twijfelen tussen eigenbelang en collectief belang. Een compromis is het

inleveren van een rode en een zwarte kaart. Daarmee dien je het algemene belang en je eigen

belang. Veel leerlingen zullen hiervoor kiezen. Een kleine groep is volkomen altruïstisch. Zij leveren

twee rode kaarten in. Een grotere groep denkt alleen aan zichzelf. Zij leveren twee zwarte kaarten in.

Een goede voorspelling voor het aantal op te halen rode kaarten ligt op 70% van het aantal leerlingen

in de klas.

Handelsinstructies

We gaan een spel spelen waarbij iedereen vier speelkaarten krijgt: twee rode kaarten (harten of

ruiten) en twee zwarte kaarten (schoppen of klaveren). Het cijfer of de kaartsoort maakt niet uit; alleen

de kleur telt. Ik deel nu de kaarten uit.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 61

Spel. Straks kom ik bij iedereen langs. Je moet me dan twee van je vier kaarten geven. Doe dit met

de achterkant naar boven. Op deze manier kan iedereen zien dat je twee kaarten afstaat, maar niet

welke twee.

Opbrengst. Je score hangt af van je eigen keuze en de keuzes die de anderen maken. Je berekent je

score aan het einde van het experiment. Daarvoor moet je de opbrengstenbox invullen. Die staat

onder aan deze handelsinstructies. Daarop moet je ook je naam invullen. Doe dat nu.

Als ik van iedereen twee kaarten hebt ontvangen, tel ik het aantal rode kaarten dat ik heb opgehaald.

Dat aantal schrijf ik op het bord. Je moet dat aantal invullen in je opbrengstenbox. Je score bereken je

als volgt:

Jouw score = aantal opgehaalde rode kaarten + 4 × aantal rode kaarten dat je nog bezit.

Voorbeeld

Je geeft een rode en een zwarte kaart. Er worden in totaal 19 rode kaarten opgehaald. Je score is:

19 + 4 × 1 = 23.

Uitbetaling. Na afloop van het experiment zal ik één van jullie willekeurig kiezen. Daarvoor gebruik ik

een tienzijdige dobbelsteen. De winnaar krijgt zijn score uitbetaald, waarbij ieder punt € 0,10 waard is.

Zijn er nog vragen? Zo niet, dan moet je nu bepalen welke twee kaarten je me geeft. Daarvoor krijg je

één minuut.

Opbrengstenbox

Naam: ________________________________

Aantal opgehaalde rode kaarten: _________

Aantal overgehouden rode kaarten × 4: _____+

Score: ________________________________

Module 4

4.1 Tips bij de methode

Module 4 behandelt het concept ‘Ruilen over de tijd’.

In deze module wordt ruilen over de tijd bekeken vanuit de consument, de producent en de overheid.

In hoofdstuk 1 wordt de prijs van tijd uitgelegd. Daarbij wordt het verschil tussen de nominale prijs en

de reële prijs uitgelegd. Het verschil wordt bepaald door de inflatie. Inflatie komt in veel modules terug.

De uitleg van de consumentenprijsindex zou daarom in meer dan één module kunnen plaatsvinden.

Maar omdat de inflatie in deze module een erg belangrijke rol speelt, is ervoor gekozen om in dit

hoofdstuk ook de consumentenprijsindex uit te leggen.

In hoofdstuk 2 wordt het ruilen door de tijd van consumenten en werknemers besproken, in hoofdstuk

3 van bedrijven, in hoofdstuk 4 van de overheid.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 62

Hoofdstuk 1

De uitleg van de (berekening van de) consumentenprijsindex is ook als animatie beschikbaar waarbij

de leerling duidelijk gemaakt wordt hoe bestedingsaandelen (wegingsfactoren) en prijsindexcijfers van

de productgroepen samen de consumentenprijsindex bepalen. Deze animatie is ook verwerkt in de

computerles van het hoofdstuk.

De uitleg over het verschil tussen het nominale rendement en het reële rendement is ook in de vorm

van een animatie beschikbaar waarbij visueel duidelijk gemaakt wordt hoe de inflatie een deel van het

nominale rendement weghaalt, waarna het reële rendement resteert. Deze animatie is ook verwerkt in

de computerles van het hoofdstuk.

Hoofdstuk 2

Toegankelijk cijfermateriaal over inkomen, sparen en vermogen van Nederlandse huishoudens zijn te

vinden op onder meer:

• cpb.nl, als bijlage bij de Macro-Economische Verkenningen (MEV);

• cbs.nl.

Hoofdstuk 3

Paragraaf 3.2 is in dit hoofdstuk in het kader van de examenvoorbereiding een belangrijke paragraaf.

Het examenprogramma schrijft bij het concept ‘Ruilen over de tijd’ ten aanzien van ondernemingen

voor:

‘De kandidaat kan

• de financiële gegevens van een onderneming vertalen in een elementaire balans

(voorraadgrootheden) en resultatenrekening (stroomgrootheden) en dit rekenkundig onderbouwen;

• met voorbeelden toelichten dat het bij de balans van ondernemingen gaat om voorraadgrootheden

en bij de winst-en-verliesrekening om stroomgrootheden.’

Hoofdstuk 4

Het verschil tussen het omslagstelsel en het kapitaaldekkingsstelsel is ook in een animatie uitgewerkt

waarin ook de relatie met het vergrijzingsprobleem en de ‘spanning’ tussen de generaties is verwerkt.

Deze animatie is ook verwerkt in de computerles van het hoofdstuk.

Begrotingsspel spelen

Het Ministerie van Financiën biedt de mogelijkheid om een begrotingsspel te spelen. De leerling kruipt

in de rol van de minister van Financiën. Hij mag het geld verdelen over de verschillende ministers. Hij

mag omgaan met meevallers en tegenvallers. Tegelijkertijd moet hij goed opletten dat het

begrotingstekort niet uit de hand loopt, want anders wordt hij ontslagen!

Een mooie mogelijkheid om de leerlingen te confronteren met de dilemma’s waarmee een minister

van Financiën worstelt, inclusief de afwegingen tussen korte en lange termijn. Niveau: havo min.

Ga naar: www.begrotingsspel.nl.

De wereld van de sociale zekerheid is aan verandering onderhevig. Actuele informatie kunt u vinden

op onder andere de volgende sites:

• www.sociale zekerheid.nl;

• www.svb.nl;

• www.uwv.nl;

• http://wetwegwijzer.bibliotheek.nl/ouitkeri.htm.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 63

4.2 Instructies klaslokaalexperimenten

Experiment 1 Wie dan leeft, wie dan zorgt Domein 4 Ruilen over de tijd

Leerdoelen

• Het marktevenwicht begrijpen dat gegeven wordt door het snijpunt van de collectieve vraag- en

aanbodcurven

• De werking van het prijsmechanisme ervaren

• Het consumentensurplus en producentensurplus doorgronden

• Ervaren wat ruilen over de tijd is, en de redenen daarvoor illustreren

• Begrijpen wat sparen en ontsparen voor effect kan hebben op het marktevenwicht

Gerelateerde experimenten

• De cost gaet voor de baet uyt

5 ronden: 30 minuten (voorbereiding 5, instructie 5, uitvoering per ronde 4)

Twee pakken speelkaarten, met een verschillende achterkant / bel of fluitje om een speelronde mee te

beginnen en te eindigen / een schoolbord of flipover waarop alle transacties duidelijk genoteerd kunnen

worden

Bewerkelijkheidsindicatie:

Ondersteunend materiaal staat op de website: www.experimentenvoorindeklas.nl

Experimentbeschrijving

Samenvatting

Het experiment moet laten zien dat het snijpunt van de collectieve vraag- en aanbodlijn een goede

weergave is van het handelen in de praktijk. Leerlingen zijn koper of verkoper. Hun rol wordt bepaald

door de kleur van hun speelkaart. Kopers en verkopers moeten met elkaar onderhandelen over een

prijs. Koppels die overeenstemming hebben bereikt, leveren hun kaarten in. Hun prijs wordt

opgeschreven op het bord of de flipover. Kopers kunnen ook afzien van handelen en hun kaart

inruilen voor een rode kaart met één punt hogere waarde. Dit is sparen. Ze mogen niet eerder dan in

de volgende ronde gaan handelen met de omgeruilde kaart. Ook dan hebben ze weer de keuze: kaart

omruilen of gaan handelen. En zo verder. Na afloop van het experiment zal blijken dat sommige

kopers met een lage waarde gaan sparen. Ze zetten hun geld op de bank om later meer te kunnen

kopen. Andere kopers met een lage waarde proberen wel tot een deal te komen. Als dat niet lukt

leveren zij hun rode kaart in na afloop van de handelsronde, in de hoop op een betere kaart in de

volgende handelsronde.

Benodigdheden

Twee spellen kaarten. Alleen de genummerde kaarten worden gebruikt. Verder is de kleur van

belang, rood of zwart. Binnen een kleur wordt er geen onderscheid gemaakt. Harten of ruiten zijn

beide ‘rood’, en schoppen of klaveren zijn beide ‘zwart’. De kleur van de kaart komt overeen met de

rol die een leerling heeft: koper (rood) of verkoper (zwart). Eén spel kaarten geeft zodoende 18 rode

en 18 zwarte kaarten. Iedere leerling krijgt aan het begin van iedere spelronde één rode of één zwarte

kaart. Daarnaast moet u extra rode kaarten achter de hand houden voor kopers die sparen. Met één

spel kaarten kunnen maximaal 36 leerlingen in eerste instantie een kaart krijgen. Een tweede spel

kaarten is nodig om kopers te kunnen laten sparen. Om de oorspronkelijke kaarten snel te traceren

aan het begin van een nieuwe handelsronde, wordt voor de geïnvesteerde kaarten een spel kaarten

gebruikt met een andere achterkant. Als er geen spaarders zijn en alle kaarten zijn ingenomen,

kunnen de oorspronkelijke kaarten eenvoudig worden herkend aan hun achterkant.

Een instrument. Een bel of een fluitje wordt gebruikt om een speelronde mee te beginnen en te

eindigen. Een echte handelsklok zoals die gebruikt wordt bij de opening van de beurshandel spreekt

zeker ook tot de verbeelding.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 64

Een notatieplek. Alle transacties moeten duidelijk genoteerd kunnen worden. Bijvoorbeeld op een

schoolbord of een flipover. Het is belangrijk dat alle leerlingen dit goed kunnen zien, ook als ze weer

op hun plek zitten. Hoe meer informatie leerlingen krijgen, hoe beter het spel convergeert naar het

marktevenwicht.

Voorbereiding

Klaslokaalopstelling. Leerlingen moeten allemaal naar voren kunnen komen om te onderhandelen.

In de klas moet er dus voldoende ruimte zijn voor leerlingen om door elkaar heen te lopen. Tijdens het

spel lopen ze ook weer terug naar hun plaats. Dat moet dus mogelijk blijven. Ze lopen niet allemaal

tegelijkertijd terug. Smalle gangetjes zijn daarvoor voldoende.

Kaartkeuze. De rode kaarten vormen met elkaar de collectieve vraagcurve; de zwarte kaarten vormen

met elkaar de collectieve aanbodcurve. De waarde op een rode kaart is de betalingsbereidheid van de

betreffende vrager; de waarde op een zwarte kaart zijn de MK van de betreffende aanbieder. Met de

keuze van de kaarten wordt meteen het marktevenwicht bepaald. Om tot dit marktevenwicht te

komen, moeten in ieder geval de rode kaarten met een waarde groter dan of gelijk aan de

evenwichtsprijs in het spel meedoen, en moeten in ieder geval de zwarte kaarten met een waarde

kleiner dan of gelijk aan de evenwichtsprijs meedoen.

Neem als voorbeeld een klas met 24 leerlingen. Het ligt dan voor de hand om 12 zwarte en 12 rode

kaarten in het spel op te nemen. De waarden van de rode kaarten kunnen bijvoorbeeld de volgende

zijn: 3, 4, 4, 5, 5, 6, 6, 7, 8, 8, 9, 9. Bij de zwarte kaarten kan bijvoorbeeld gekozen worden voor: 2, 2,

3, 3, 4, 4, 5, 5, 6, 6, 7, 8. Zorg er in ieder geval voor dat de hoogste zwarte kaart lager is dan de

hoogste rode kaart, en dat de laagste zwarte kaart lager is dan de laagste rode kaart. Zodoende kan

ook de leerling die de hoogste zwarte kaart krijgt toebedeeld in principe tot een akkoord komen; hij

moet daarvoor een overeenkomst sluiten met de houder van de hoogste rode kaart. En de leerling

met de laagste rode kaart kan ook tot een deal komen; hij moet daarvoor de leerling vinden met de

laagste zwarte kaart. Dat dit zal gebeuren is niet echt waarschijnlijk. Maar je kunt dan wel met recht

zeggen dat er voor iedereen de mogelijkheid bestaat om tot een deal te komen. Iedereen moet

daarom meedoen.

In bron 1 staan de collectieve aanbod- en vraaglijnen die ontstaan bij de voorbeeldverdeling van

zwarte en rode kaarten. De vraaglijn ontstaat door de rode kaarten eerste te ordenen, van hoog naar

laag, en ze vervolgens naast elkaar af te beelden. Want dat is precies wat een collectieve vraaglijn is:

het aantal eenheden dat gevraagd wordt bij een bepaalde prijs. Bij een prijs van 7,5 worden

bijvoorbeeld 4 eenheden gevraagd, door de houders van de rode kaarten met daarop 9, 9, 8 en 8.

Voor de collectieve aanbodcurve geldt het omgekeerde. Ook die moeten eerst geordend worden,

maar dan van klein naar groot, en vervolgens naast elkaar worden afgebeeld. Want dat is precies wat

een collectieve aanbodcurve is: het aantal eenheden dat aangeboden wordt bij een bepaalde prijs. Bij

een prijs van bijvoorbeeld 5,5 worden er 8 eenheden aangeboden, door de houders van de zwarte

kaarten met daarop 2, 2, 3, 3, 4, 4, 5 en 5. Het marktevenwicht volgt uit het snijpunt van de

gesimuleerde collectieve vraag- en aanbodlijn: een prijs van 5 waarbij 8 eenheden worden

verhandeld.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 65

Bron 1 De collectieve vraag- en aanbodlijnen van het kaartenvoorbeeld

In bron 2 staat de situatie die ontstaat als vier kopers, met de kaarten 6, 5, 5 en 3, besluiten te sparen.

Zij doen niet mee aan de onderhandelingen. De collectieve vraaglijn wordt dus gegeven door de rode

kaarten 4, 4, 6, 7, 8, 8, 9, 9. Het marktevenwicht komt dan tot stand bij een prijs tussen de 4 en de 6

waarbij 6 stuks worden verhandeld.

Bron 2 De collectieve vraag- en aanbodlijnen van het kaartenvoorbeeld als vier kopers de markt

verlaten om te sparen

Als geen enkele koper meer spaart, zijn de koperskaarten in de volgende ronde als volgt: 4, 4, 4, 6, 6,

6, 7, 7, 8, 8, 9, 9. Deze situatie staat afgebeeld in bron 3. Het marktevenwicht is een prijs van 5 en een

hoeveelheid van 9. Bron 1 en bron 2 laten duidelijk zien wat sparen in dit geval voor gevolg heeft. In

eerste instantie daalt het aantal transacties (bron 1), en daardoor het surplus dat wordt getoucheerd.

In tweede instantie stijgt het aantal transacties (bron 2), en daarmee het getoucheerde surplus.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 66

Bron 3 De collectieve vraag- en aanbodlijnen van het kaartenvoorbeeld als de vier spaarders

terugkeren naar de markt

Uitvoering

Deel de handelsinstructies uit. Lees klassikaal de handelsinstructies voor. Beantwoord eventuele

vragen. Geef duidelijk aan dat het experiment nu gaat beginnen. Begin met de eerste handelsronde.

Schud de kaarten. Iedereen zit nog op zijn stoel en krijgt zijn eerste kaart uitgedeeld. Deel de kaarten

‘gesloten’ uit, zodat anderen niet zien welke kaart iemand krijgt (als een leerling besluit zijn kaart

wereldkundig te maken dan mag dat natuurlijk). Vraag of er kopers zijn die willen sparen. Wissel hun

kaarten om (deze leerlingen doen deze spelronde niet mee; de omgewisselde kaart is hun speelkaart

voor de volgende ronde). Blaas op een fluitje of luid een bel als teken dat de eerste spelronde begint.

Leerlingen staan op om te gaan onderhandelen. Houd de tijd in de gaten. Langer dan drie minuten

moet een handelsronde niet duren. In het begin misschien wel, want dan kunnen leerlingen nog wat

aarzelend zijn. Ga bij het schoolbord of de flipover staan. Neem de kaarten in ontvangst van koppels

die tot een deal zijn gekomen. Controleer of de deal wel toegestaan is: er moet een rode en een

zwarte kaart worden ingeleverd, en de overeengekomen prijs moet ten minste gelijk zijn aan het getal

op de zwarte kaart, en ten hoogste gelijk zijn aan het getal op de rode kaart. Roep de prijs om en

noteer die op het bord. Zet voor iedere spelronde de prijzen onder elkaar. Gebruik voor iedere

spelronde een nieuwe kolom. Het aantal prijzen per kolom is het aantal transacties dat in een ronde

tot stand is gekomen. Blaas op het fluitje of luid de bel als de handelsronde is afgelopen. Laat alle

leerlingen die nog geen deal hebben gesloten hun kaart inleveren. Iedereen moet nu weer gaan zitten.

Schud de kaarten, deel ze uit en luid de bel: de volgende ronde begint. En zo verder.

Beloning

Het is belangrijk dat leerlingen weten dat er een beloning is. Daardoor doen ze serieuzer mee. Voor

de beloning zijn er twee mogelijkheden: alle leerlingen worden beloond of er wordt maar één leerling

beloond. In het laatste geval wordt de winnende leerling willekeurig bepaald. De beloning kan een

geldbedrag zijn, afgeleid van het aantal punten, of het aantal behaalde punten omgezet in een cijfer,

of een prijs zoals een chocoladereep. Als leerlingen ex aequo op de eerste plaats eindigen kan een

gooi met de dobbelsteen de winnaar aanwijzen. Wat er ook gekozen wordt, vooraf moet duidelijk zijn

wat de beloning is.

Aandachtspunten

• Lees de handelsinstructies niet te vlug voor. Leerlingen moeten de tijd krijgen om deze instructies

goed te begrijpen.

• Houd het tempo hoog bij de uitvoering van het experiment. Maak de spelronden niet te lang. In het

begin zal er wat aarzeling zijn om op te staan en te gaan onderhandelen, maar na een paar

spelronden heeft iedereen de bedoeling van het experiment in de gaten. De gemakkelijke deals (de

hoge rode kaarten, en de lage zwarte kaarten) zijn dan snel uit het spel. Wat overblijft zijn

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 67

moeizame deals die soms na lang praten pas tot stand komen. Laat het spel hier niet te lang op

hangen. Kondig bijvoorbeeld aan dat er nog één minuut gehandeld mag worden, en dat je niks

verdient als je niet tot een deal komt. Markeer het einde van een spelronde duidelijk, bijvoorbeeld

door op een fluitje te blazen.

• Het aantal ronden dat van tevoren bedacht was, kan te hoog liggen. Als blijkt dat het evenwicht

bereikt is kan worden gezegd ‘en dan nu de laatste ronde’. Soms treedt er dan een eindronde-

effect op: de spreiding in prijzen neemt toe. Sommige leerlingen willen dan nog iets ‘geks’ doen

aan het einde van het experiment, zeker als ze zien dat ze weinig punten hebben gescoord en het

gevoel hebben niets meer te verliezen hebben.

• Controleer de ingeleverde deals zorgvuldig. De overeengekomen prijs mag niet lager zijn dan het

getal op de zwarte kaart en niet hoger dan het getal op de rode kaart.

• Zorg dat na afloop van iedere speelronde alle speelkaarten ingeleverd zijn, uitgezonderd die van

de spaarders van die ronde. Spaarders uit de vorige ronde die nu een deal probeerden te maken

maar daar niet in slaagden, moeten hun kaart ook inleveren. Om te controleren dat alle kaarten

ingeleverd zijn, moet je de kaarten tellen met de niet-afwijkende achterkant. In het voorbeeld van

de vorige paragraaf moet je aan het begin van iedere ronde 24 van dit soort kaarten hebben.

• Registreer voor iedere ronde welke kaarten omgewisseld worden door de spaarders. Dat kan op

een apart blaadje. Later kunnen daar vragen over worden gesteld.

Verwachte uitkomst

In de eerste paar ronden kunnen er prijzen ontstaan die nogal afwijken van de evenwichtsprijs. In het

eerdere voorbeeld zullen prijzen tussen de 3 en de 7 ontstaan. Maar na verloop van een aantal

ronden neemt de variantie in de prijzen af, zeker als de prijzen van de vorige ronden op het bord

blijven staan. Het aantal transacties convergeert vaak sneller naar het marktevenwicht. Dit komt

vanwege de vorm van de collectieve vraag- en aanbodlijnen; die zijn betrekkelijk prijsinelastisch.

Hoewel hoge zwarte kaarten en lage rode kaarten altijd verhandeld kunnen worden, is de kans op een

deal met deze kaarten klein. Deelnemers met deze kaarten zijn geneigd om snel de handdoek in de

ring te gooien; ze staan niet eens meer op van hun stoel als de kaarten worden uitgedeeld. Dit moet

voorkomen worden, en de manier om dat te doen is om aan te geven dat iedereen altijd tot een

transactie kan komen. Er zal ook gespaard worden. Vooral kopers met redelijk lage waarden zullen

sparen. Zij vergroten hun koopkracht voor de volgende ronde en nemen het verlies van surplus in de

huidige ronde op de koop toe. Kopers met hele lage kaarten sparen soms ook. Maar voor hen is een

andere optie ook aantrekkelijk: deze spelronde afschrijven en hopen op een betere kaart in de

volgende ronde.

Handelsinstructies

We gaan de markt naspelen waarbij iedereen koper of verkoper is. Of je een verkoper of koper bent,

wordt aan het begin van iedere spelronde opnieuw bepaald. Dat gebeurt willekeurig. Aan het begin

van iedere spelronde krijg je een genummerde speelkaart. Als je een rode kaart krijgt, dan ben je een

koper. Dit zijn de kaarten met harten of ruiten. Als je een zwarte kaart krijgt, ben je verkoper. Dit zijn

de kaarten met schoppen of klaveren. In het spel worden kopers en verkopers aan elkaar gekoppeld.

Als ze overeenstemming hebben over de prijs, dan verkoopt de speler met de rode kaart het product

aan de speler met de zwarte kaart. Er wordt geen echt product verhandeld. Het gaat in dit spel alleen

om de prijzen die tot stand komen.

Sparen. Kopers kunnen ook sparen. In de spelronde dat een koper spaart, doet hij niet mee aan de

onderhandelingen. Hij verdient niets. Een koper die spaart, levert zijn rode kaart in bij de

marktmeester. Daarvoor krijgt hij een rode kaart terug die één punt hoger is. Deze nieuwe kaart is zijn

kaart voor de volgende spelronde.

Handelen. Nadat iedereen een kaart heeft ontvangen, vraagt de marktmeester welke kopers willen

sparen. Die steken hun vinger op. De marktmeester komt langs en wisselt hun kaart om. Daarna

blaast de marktmeester op een fluitje. Dan mag je van je plaats opstaan en naar voren komen,

uitgezonderd de kopers die sparen. Je gaat dan op zoek naar iemand waarmee je zaken gaat doen.

Een koper moet een verkoper vinden, en een verkoper moet een koper vinden. Koper en verkoper

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 68

onderhandelen over de prijs. De prijzen voor kopen en verkopen moeten een veelvoud zijn van

50 eurocent. Als een koper en een verkoper een prijs overeengekomen zijn, komen ze naar voren om

de prijs vast te leggen. De overeengekomen prijs wordt doorgegeven aan de marktmeester. Die roept

de prijs om en noteert die op het schoolbord. De koper en verkoper leveren hun kaarten bij de

marktmeester in, gaan terug naar hun plaats en wachten tot de spelronde is afgelopen. Als de

spelronde is afgelopen, blaast de marktmeester weer op een fluitje. Kopers en verkopers die op dat

moment nog geen deal hebben gesloten komen naar voren, leveren hun kaart in bij de marktmeester

en gaan terug naar hun plaats.

Verkopers (zwarte kaart). Het nummer op je speelkaart staat voor jouw kosten. Dat is dus de

minimale prijs waartegen je het – niet-bestaande – product moet verkopen. Je mag het product niet

verkopen tegen een lagere prijs dan op je speelkaart staat. Jouw opbrengst van de deal is het verschil

tussen je kostprijs (het getal op je kaart) en de prijs waartegen je je product hebt verkocht.

Voorbeeld

Op je kaart staat een zwarte ‘4’. Je mag je product niet voor minder dan € 4 verkopen. Als je het dan

verkoopt voor € 6,50, dan verdien je € 6,50 – € 4 = € 2,50.

Als je geen koper vindt waarmee je tot een deal komt, dan verdien je in deze spelronde niets.

Kopers (rode kaart). Het nummer op je speelkaart is de prijs die je maximaal voor het – niet-

bestaande – product wilt betalen. De prijs die je bedingt mag daarom niet hoger zijn dan het nummer

op je speelkaart. Jouw opbrengst van de deal is het verschil tussen je waardering (het getal op je

kaart) en de prijs die je hebt bedongen.

Voorbeelden

1 Op je kaart staat een rode ‘9’. Je mag niet meer dan € 9 bieden. Als je het dan voor € 4 koopt,

verdien je € 9 – € 4 = € 5.

2 Op je kaart staat een rode ‘5’. Je besluit om te sparen. Je wisselt je kaart om bij de marktmeester

voor een rode ‘6’. In deze ronde verdien je niets. In de volgende ronde koop je het product voor

€ 4. Je verdient: € 6 – € 4 = € 2.

Als je geen verkoper vindt waarmee je tot een deal komt, dan verdien je in deze spelronde niets.

Opbrengst. Iedereen kan in iedere ronde iemand vinden waarmee hij tot een deal kan komen. Maar

misschien heeft die speler al met iemand anders een deal gesloten. Handel daarom snel. Sommige

verkopers met hoge kosten zullen misschien niemand vinden om mee te handelen. En sommige

kopers met lage waarderingen zal dat misschien ook niet lukken. Die hebben in die spelronde pech

(kopers met een lage waardering kunnen ook gaan sparen). Maar aan het begin van elke nieuwe

spelronde worden weer nieuwe kaarten uitgedeeld (behalve aan de spaarders). Aan het eind van

iedere spelronde moet je je opbrengsten van die ronde opschrijven. Dat doe je in de tabel die hierna

staat weergegeven. Als je een verkoper bent geweest, dan gebruik je de linkerkant van de tabel; als je

een koper was, gebruik je de rechterkant. Je vult niets in als je geen deal hebt gesloten.

Het totaal van je verdiensten bestaat uit de som van de verdiensten per handelsperiode. Hiervoor kun

je de opbrengstentabel gebruiken (verkopers vullen de linkerkant in, kopers de rechterkant). Alle

opbrengsten zijn hypothetisch en geheim; het is dus niet de bedoeling om er met elkaar over te

spreken.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 69

Opbrengstentabel

Opbrengsten verkoop

(als verkoper vul je deze kolom in)

Opbrengsten koop

(als koper vul je deze kolom in)

Prijs Kostprijs

(zwarte getal op je kaart)

Opbrengst

(prijs – kostprijs)

Waardering

(rode getal op je kaart)

Prijs Opbrengst

(waardering – prijs)

Totaal van verkoop Totaal van koop

Totaal van verkoop + totaal van koop

Experiment 2 De cost gaet voor de baet uyt Domein 4 Ruilen over de tijd

Leerdoelen

• Het marktevenwicht begrijpen dat gegeven wordt door het snijpunt van de collectieve vraag- en

aanbodcurven

• De werking van het prijsmechanisme ervaren

• Het consumentensurplus en producentensurplus doorgronden

• Ervaren wat ruilen over de tijd is, en de redenen daarvoor illustreren

• Begrijpen wat sparen en ontsparen voor effect kan hebben op het marktevenwicht

Gerelateerde experimenten

• Wie dan leeft, wie dan zorgt

5 ronden: 30 minuten (voorbereiding 5, instructie 5, uitvoering per ronde 4)

Twee pakken speelkaarten, met een verschillende achterkant / bel of fluitje om een speelronde mee te

beginnen en te eindigen / een schoolbord of flipover waarop alle transacties duidelijk genoteerd kunnen

worden

Bewerkelijkheidsindicatie:

Ondersteunend materiaal staat op de website: www.experimentenvoorindeklas.nl

Experimentbeschrijving

Samenvatting

Het experiment moet laten zien dat het snijpunt van de collectieve vraag- en aanbodlijn een goede

weergave is van het handelen in de praktijk. Leerlingen zijn koper of verkoper. Hun rol wordt bepaald

door de kleur van hun speelkaart. Kopers en verkopers moeten met elkaar onderhandelen over een

prijs. Koppels die overeenstemming hebben bereikt, leveren hun kaarten in. Hun prijs wordt

opgeschreven op het bord of de flipover. Verkopers kunnen ook afzien van handelen en hun kaart

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 70

inruilen voor een zwarte kaart met één punt lagere waarde. Dit is een procesinnovatie. Ze mogen niet

eerder dan in de volgende ronde gaan handelen met de omgeruilde kaart. Ook dan hebben ze weer

de keuze: kaart omruilen of gaan handelen. En zo verder. Na afloop van het experiment zal blijken dat

sommige verkopers met een hoge waarde gaan innoveren. Ze investeren in onderzoek en

ontwikkeling om in de volgende handelsronde het product tegen lagere kosten te kunnen aanbieden.

Andere verkopers met een hoge waarde proberen wel tot een deal te komen. Als dat niet lukt leveren

zij hun zwarte kaart in na afloop van de handelsronde, in de hoop op een betere kaart in de volgende

handelsronde.

Benodigdheden

Twee spellen kaarten. Alleen de genummerde kaarten worden gebruikt. Verder is de kleur van

belang, rood of zwart. Binnen een kleur wordt er geen onderscheid gemaakt. Harten of ruiten zijn

beide ‘rood’, en schoppen of klaveren zijn beide ‘zwart’. De kleur van de kaart komt overeen met de

rol die een leerling heeft: koper (rood) of verkoper (zwart). Eén spel kaarten geeft zodoende 18 rode

en 18 zwarte kaarten. Iedere leerling krijgt aan het begin van iedere spelronde één rode of één zwarte

kaart. Daarnaast moet je extra rode kaarten achter de hand houden voor verkopers die investeren.

Met één spel kaarten kunnen maximaal 36 leerlingen in eerste instantie een kaart krijgen. Een tweede

spel kaarten is dan nodig om verkopers te kunnen laten investeren. Om de oorspronkelijke kaarten

snel te traceren aan het begin van een nieuwe handelsronde, wordt voor de geïnvesteerde kaarten

een spel kaarten gebruikt met een andere achterkant. Als er geen investeerders zijn en alle kaarten

zijn ingenomen, kunnen de oorspronkelijke kaarten eenvoudig worden herkend aan hun achterkant.

Een instrument. Een bel of een fluitje wordt gebruikt om een speelronde mee te beginnen en te

eindigen. Een echte handelsklok zoals die gebruikt wordt bij de opening van de beurshandel spreekt

zeker ook tot de verbeelding.

Een notatieplek. Alle transacties moeten duidelijk genoteerd kunnen worden. Bijvoorbeeld op een

schoolbord of een flipover. Het is belangrijk dat alle leerlingen dit goed kunnen zien, ook als ze weer

op hun plek zitten. Hoe meer informatie leerlingen krijgen, hoe beter het spel convergeert naar het

marktevenwicht.

Voorbereiding

Klaslokaalopstelling. Leerlingen moeten allemaal naar voren kunnen komen om te onderhandelen.

In de klas moet er dus voldoende ruimte zijn voor leerlingen om door elkaar heen te lopen. Tijdens het

spel lopen ze ook weer terug naar hun plaats. Dat moet dus mogelijk blijven. Ze lopen niet allemaal

tegelijkertijd terug. Smalle gangetjes zijn daarvoor voldoende.

Kaartkeuze. De rode kaarten vormen met elkaar de collectieve vraagcurve; de zwarte kaarten vormen

met elkaar de collectieve aanbodcurve. De waarde op een rode kaart is de betalingsbereidheid van de

betreffende vrager; de waarde op een zwarte kaart zijn de MK van de betreffende aanbieder. Met de

keuze van de kaarten wordt meteen het marktevenwicht bepaald. Om tot dit marktevenwicht te komen

moeten in ieder geval de rode kaarten met een waarde groter dan of gelijk aan de evenwichtsprijs in

het spel meedoen, en moeten in ieder geval de zwarte kaarten met een waarde kleiner dan of gelijk

aan de evenwichtsprijs meedoen.

Neem als voorbeeld een klas met 24 leerlingen. Het ligt dan voor de hand om 12 zwarte en 12 rode

kaarten in het spel op te nemen. De waarden van de rode kaarten kunnen bijvoorbeeld de volgende

zijn: 3, 4, 4, 5, 5, 6, 6, 7, 8, 8, 9, 9. Bij de zwarte kaarten kan bijvoorbeeld gekozen worden voor: 2, 2,

3, 3, 4, 4, 5, 5, 6, 6, 7, 8. Zorg er in ieder geval voor dat de hoogste zwarte kaart lager is dan de

hoogste rode kaart, en dat de laagste zwarte kaart lager is dan de laagste rode kaart. Zodoende kan

ook de leerling die de hoogste zwarte kaart krijgt toebedeeld in principe tot een akkoord komen; hij

moet daarvoor een overeenkomst sluiten met de houder van de hoogste rode kaart. En de leerling

met de laagste rode kaart kan ook tot een deal komen; hij moet daarvoor de leerling vinden met de

laagste zwarte kaart. Dat dit zal gebeuren is niet echt waarschijnlijk. Maar je kunt dan wel met recht

zeggen dat er voor iedereen de mogelijkheid bestaat om tot een deal te komen. Iedereen moet

daarom meedoen.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 71

In bron 4 staan de collectieve aanbod- en vraaglijnen die ontstaan bij de voorbeeldverdeling van

zwarte en rode kaarten. De vraaglijn ontstaat door de rode kaarten eerst te ordenen, van hoog naar

laag, en ze vervolgens naast elkaar af te beelden. Want dat is precies wat een collectieve vraaglijn is:

het aantal eenheden dat gevraagd wordt bij een bepaalde prijs. Bij een prijs van 7,5 worden

bijvoorbeeld 4 eenheden gevraagd, door de houders van de rode kaarten met daarop 9, 9, 8 en 8.

Voor de collectieve aanbodcurve geldt het omgekeerde. Ook die moeten eerst geordend worden,

maar dan van klein naar groot, en vervolgens naast elkaar worden afgebeeld. Want dat is precies wat

een collectieve aanbodcurve is: het aantal eenheden dat aangeboden verkocht wordt bij een bepaalde

prijs. Bij een prijs van bijvoorbeeld 5,5 worden er 8 eenheden aangeboden, door de houders van de

zwarte kaarten met daarop 2, 2, 3, 3, 4, 4, 5 en 5. Het marktevenwicht volgt uit het snijpunt van de

gesimuleerde collectieve vraag- en aanbodlijn: een prijs van 5 waarbij 8 eenheden worden

verhandeld.

Bron 4 De collectieve vraag- en aanbodlijnen van het kaartenvoorbeeld

In bron 5 staat de situatie die ontstaat als drie kopers, met de kaarten 4, 5, en 6 besluiten te

investeren. Zij doen niet mee aan de onderhandelingen. De collectieve aanbodlijn wordt dus gegeven

door de zwarte kaarten 2, 2, 3, 3, 4, 5, 6, 7, 8. Het marktevenwicht komt dan tot stand bij een prijs van

6 waarbij 6 stuks worden verhandeld.

Bron 5 De collectieve vraag- en aanbodlijnen van het kaartenvoorbeeld als vier kopers de markt

verlaten om te sparen

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 72

Als geen enkele verkoper weer investeert, zijn de verkoperskaarten in de volgende ronde als volgt: 2,

2, 3, 3, 3, 4, 4, 5, 5, 6, 7, 8. Deze situatie staat afgebeeld in bron 6. Het marktevenwicht is een prijs

van 5 en een hoeveelheid van 9. Bron 4 en bron 5 laten duidelijk zien wat investeren in dit geval voor

gevolg heeft. In eerste instantie daalt het aantal transacties (bron 4), en daardoor het surplus dat

wordt getoucheerd. In tweede instantie stijgt het aantal transacties (bron 5), en daarmee het

getoucheerde surplus.

Bron 6 De collectieve vraag- en aanbodlijnen van het kaartenvoorbeeld als de vier spaarders

terugkeren naar de markt

Uitvoering

Deel de handelsinstructies uit. Lees klassikaal de handelsinstructies voor. Beantwoord eventuele

vragen. Geef duidelijk aan dat het experiment nu gaat beginnen. Begin met de eerste handelsronde.

Schud de kaarten. Iedereen zit nog op zijn stoel en krijgt zijn eerste kaart uitgedeeld. Deel de kaarten

‘gesloten’ uit, zodat anderen niet zien welke kaart iemand krijgt (als een leerling besluit zijn kaart

wereldkundig te maken dan mag dat natuurlijk). Vraag of er verkopers zijn die willen sparen. Wissel

hun kaarten om (deze leerlingen doen deze spelronde niet mee; de omgewisselde kaart is hun

speelkaart voor de volgende ronde). Blaas op een fluitje of luid een bel als teken dat de eerste

spelronde begint. Leerlingen staan op om te onderhandelen. Houd de tijd in de gaten. Langer dan drie

minuten moet een handelsronde niet duren. In het begin misschien wel, want dan kunnen leerlingen

nog wat aarzelend zijn. Ga bij het schoolbord of flipover staan. Neem de kaarten in ontvangst van

koppels die tot een deal zijn gekomen. Controleer of de deal wel toegestaan is: er moet een rode en

een zwarte kaart worden ingeleverd, en de overeengekomen prijs moet ten minste gelijk zijn aan het

getal op de zwarte kaart, en ten hoogste gelijk zijn aan het getal op de rode kaart. Roep de prijs om en

noteer die op het bord. Zet voor iedere spelronde de prijzen onder elkaar. Gebruik voor iedere

spelronde een nieuwe kolom. Het aantal prijzen per kolom is het aantal transacties dat in een ronde

tot stand is gekomen. Blaas op het fluitje of luid de bel als de handelsronde is afgelopen. Laat alle

leerlingen die nog geen deal hebben gesloten hun kaart inleveren. Iedereen moet nu weer gaan zitten.

Schud de kaarten, deel ze uit en luid de bel: de volgende ronde begint. En zo verder.

Beloning

Het is belangrijk dat leerlingen weten dat er een beloning is. Daardoor doen ze serieuzer mee. Voor

de beloning zijn er twee mogelijkheden: alle leerlingen worden beloond of er wordt maar één leerling

beloond. In het laatste geval wordt de winnende leerling willekeurig bepaald. De beloning kan een

geldbedrag zijn, afgeleid van het aantal punten, of het aantal behaalde punten omgezet in een cijfer,

of een prijs zoals een chocoladereep. Als leerlingen ex aequo op de eerste plaats eindigen kan een

gooi met de dobbelsteen de winnaar aanwijzen. Wat er ook gekozen wordt, vooraf moet duidelijk zijn

wat de beloning is.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 73

Aandachtspunten

• Lees de handelsinstructies niet te vlug voor. Leerlingen moeten de tijd krijgen om deze instructies

goed te begrijpen.

• Houd het tempo hoog bij de uitvoering van het experiment. Maak de spelronden niet te lang. In het

begin zal er wat aarzeling zijn om op te staan en te gaan onderhandelen, maar na een paar

spelronden heeft iedereen de bedoeling van het experiment in de gaten. De gemakkelijke deals (de

hoge rode kaarten, en de lage zwarte kaarten) zijn dan snel uit het spel. Wat overblijft zijn

moeizame deals die soms na lang praten pas tot stand komen. Laat het spel hier niet te lang op

hangen. Kondig bijvoorbeeld aan dat er nog één minuut gehandeld mag worden, en dat je niks

verdient als je niet tot een deal komt. Markeer het einde van een spelronde duidelijk, bijvoorbeeld

door op een fluitje te blazen.

• Het aantal ronden dat van tevoren bedacht was, kan te hoog liggen. Als blijkt dat het evenwicht is

bereikt, kan worden gezegd ‘en dan nu de laatste ronde’. Soms treedt er dan een eindronde-effect

op: de spreiding in prijzen neem toe. Sommige leerlingen willen dan nog iets ‘geks’ doen aan het

einde van het experiment, zeker als ze zien dat ze weinig punten hebben gescoord en het gevoel

hebben niets meer te verliezen hebben.

• Controleer de ingeleverde deals zorgvuldig. De overeengekomen prijs mag niet lager zijn dan het

getal op de zwarte kaart en niet hoger dan het getal op de rode kaart.

• Zorg dat na afloop van iedere speelronde alle speelkaarten ingeleverd zijn, uitgezonderd die van

de investeerders van die ronde. Investeerders uit de vorige ronde die nu een deal probeerden te

maken maar daar niet in slaagden, moeten hun kaart ook inleveren. Om te controleren dat alle

kaarten ingeleverd zijn, tel je de kaarten met de niet-afwijkende achterkant. In het voorbeeld van de

vorige paragraaf moet je aan het begin van iedere ronde 24 van dit soort kaarten hebben.

• Registreer voor iedere ronde welke kaarten omgewisseld worden door investeerders. Dat kan op

een apart blaadje. Later kunnen daar dan vragen over worden gesteld.

Verwachte uitkomst

In de eerste paar ronden kunnen er prijzen ontstaan die nogal afwijken van de evenwichtsprijs. In het

eerdere voorbeeld (zie bron 4) zullen prijzen tussen de 3 en de 7 ontstaan. Maar na verloop van een

aantal ronden neemt de variantie in de prijzen af, zeker als de prijzen van de vorige ronden op het

bord genoteerd blijven staan. Het aantal transacties convergeert vaak sneller naar het

marktevenwicht. Dit komt vanwege de vorm van de collectieve vraag- en aanbodlijnen; die zijn

betrekkelijk prijsinelastisch. Hoewel hoge zwarte kaarten en lage rode kaarten altijd verhandeld

kunnen worden, is de kans op een deal met deze kaarten klein. Deelnemers met deze kaarten zijn

geneigd om snel de handdoek in de ring te gooien; ze staan niet eens meer op van hun stoel als de

kaarten worden uitgedeeld. Dit moet voorkomen worden, en de manier om dat te doen is om aan te

geven dat iedereen altijd tot een transactie kan komen. Er zal ook geïnvesteerd worden. Vooral

verkopers met redelijk hoge waarden zullen investeren. Zij verlagen hun kosten voor de volgende

ronde en nemen het verlies van surplus in de huidige ronde op de koop toe. Verkopers met hele hoge

kaarten investeren soms ook. Maar voor hen is een andere optie ook aantrekkelijk: deze spelronde

afschrijven en hopen op een betere kaart in de volgende ronde.

Handelsinstructies

We gaan de markt naspelen waarbij iedereen koper of verkoper is. Of je een verkoper of koper bent,

wordt aan het begin van iedere spelronde opnieuw bepaald. Dat gebeurt willekeurig. Aan het begin

van iedere spelronde krijg je een genummerde speelkaart. Als je een rode kaart krijgt, dan ben je een

koper. Dit zijn de kaarten met harten of ruiten. Als je een zwarte kaart krijgt, ben je verkoper. Dit zijn

de kaarten met schoppen of klaveren. In het spel worden kopers en verkopers aan elkaar gekoppeld.

Als ze overeenstemming hebben over de prijs, dan verkoopt de speler met de rode kaart het product

aan de speler met de zwarte kaart. Er wordt geen echt product verhandeld. Het gaat in dit spel alleen

om de prijzen die tot stand komen.

Investeren. Verkopers kunnen ook investeren. In de spelronde dat een verkoper investeert, doet hij

niet mee aan de onderhandelingen. Hij verdient niets. Een verkoper die investeert, levert zijn zwarte

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 74

kaart in bij de marktmeester. Daarvoor krijgt hij een zwarte kaart terug die één punt lager is. Deze

nieuwe kaart is zijn kaart voor de volgende spelronde.

Handelen. Nadat iedereen een kaart heeft ontvangen, vraagt de marktmeester welke verkopers willen

investeren. Die steken hun vinger op. De marktmeester komt langs en wisselt hun kaart om. Daarna

blaast de marktmeester op een fluitje. Dan mag je van je plaats opstaan en naar voren komen,

uitgezonderd de verkopers die investeren. Je gaat dan op zoek naar iemand waarmee je zaken gaat

doen. Een koper moet een verkoper vinden, en een verkoper moet een koper vinden. Koper en

verkoper onderhandelen dan over de prijs. De prijzen voor kopen en verkopen moeten een veelvoud

zijn van 50 eurocent. Als een koper en een verkoper een prijs overeengekomen zijn, komen ze naar

voren om de prijs vast te leggen. De overeengekomen prijs wordt doorgegeven aan de marktmeester.

Die roept de prijs om en noteert die op het schoolbord. Koper en verkoper leveren hun kaarten bij de

marktmeester in, gaan terug naar hun plaats en wachten tot de spelronde is afgelopen. Als de

spelronde is afgelopen, blaast de marktmeester weer op een fluitje. Kopers en verkopers die op dat

moment nog geen deal hebben gesloten komen naar voren, leveren hun kaart in bij de marktmeester

en gaan terug naar hun plaats.

Verkopers (zwarte kaart). Het nummer op je speelkaart staat voor jouw kosten. Dat is dus de

minimale prijs waartegen je het – niet-bestaande – product moet verkopen. Je mag het product niet

verkopen tegen een lagere prijs dan op je speelkaart staat. Jouw opbrengst van de deal is het verschil

tussen je kostprijs (het getal op je kaart) en de prijs waartegen je je product hebt verkocht.

Voorbeelden

1 Op je kaart staat een zwarte ‘4’. Je mag je product niet voor minder dan € 4 verkopen. Als je het

dan verkoopt voor € 6,50, dan verdien je € 6,50 – € 4 = € 2,50.

2 Op je kaart staat een zwarte ‘5’. Je besluit om te investeren. Je wisselt je kaart om bij de

marktmeester voor een zwarte ‘4’. In deze ronde verdien je niets. In de volgende ronde verkoop je

het product voor € 7. Je verdient: € 7 – € 4 = € 3.

Als je geen koper vindt waarmee je tot een deal komt, dan verdien je in deze spelronde niets.

Kopers (rode kaart). Het nummer op je speelkaart is de prijs die je maximaal voor het – niet-

bestaande – product wilt betalen. De prijs die je bedingt mag daarom niet hoger zijn dan het nummer

op je speelkaart. Jouw opbrengst van de deal is het verschil tussen je waardering (het getal op je

kaart) en de prijs die je hebt bedongen.

Voorbeeld

Op je kaart staat een rode ‘9’. Je mag niet meer dan € 9 bieden. Als je het dan voor € 4 koopt, verdien

je € 9 – € 4 = € 5.

Als je geen verkoper vindt waarmee je tot een deal komt, dan verdien je in deze spelronde niets.

Opbrengst. Iedereen kan in iedere ronde iemand vinden waarmee hij tot een deal kan komen. Maar

misschien heeft die speler al met iemand anders een deal gesloten. Handel daarom snel. Sommige

verkopers met hoge kosten zullen misschien niemand vinden om mee te handelen. En sommige

kopers met lage waarderingen zal dat misschien ook niet lukken. Die hebben in die spelronde pech

(kopers met een lage waardering kunnen ook gaan sparen). Maar aan het begin van elke nieuwe

spelronde worden weer nieuwe kaarten uitgedeeld (behalve aan de spaarders). Aan het eind van

iedere spelronde moet je je opbrengsten van die ronde opschrijven. Dat doe je in de tabel die hierna

staat weergegeven. Als je een verkoper bent geweest, dan gebruik je de linkerkant van de tabel; als je

een koper was, gebruik je de rechterkant. Je vult niets in als je geen deal hebt gesloten.

Het totaal van je verdiensten bestaat uit de som van de verdiensten per handelsperiode. Hiervoor kun

je de opbrengstentabel gebruiken (verkopers vullen de linkerkant in, kopers de rechterkant). Alle

opbrengsten zijn hypothetisch en geheim; het is dus niet de bedoeling om er met elkaar over te

spreken.

Opbrengstentabel

Opbrengsten verkoop Opbrengsten koop

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 75

(als verkoper vul je deze kolom in) (als koper vul je deze kolom in)

Prijs Kostprijs

(zwarte getal op je kaart)

Opbrengst

(prijs – kostprijs)

Waardering

(rode getal op je kaart)

Prijs Opbrengst

(waardering – prijs)

Totaal van verkoop Totaal van koop

Totaal van verkoop + totaal van koop

Module 5

5.1 Tips bij de methode

Module 5 behandelt het concept ‘Samenwerken en onderhandelen’.

Deze module beschrijft de speltheorie, voor zover het examenprogramma voor havoleerlingen

voorschrijft. Het gebruik van de speltheorie beperkt zich voor havo tot de volgende groep van spelen:

• Spelers bewegen simultaan.

• Spelen worden niet herhaald.

• Spelers hebben een dominante strategie.

• Spelers beschikken over dezelfde informatie.

• Er zijn nooit meer dan twee spelers.

Hoofdstuk 1 geeft een korte introductie van het begrip ‘speltheorie’ met een eerste voorbeeld.

Hoofdstuk 2 legt het gevangenenprobleem uit. Hoofdstuk 3 is met de behandeling van herhaalde en

sequentiële spelen een specifiek vwo-hoofdstuk.

Hoofdstuk 4 beschrijft een andere variant: het constante-waardespel.

Hoofdstuk 1

Over de speltheorie is op internet, vooral op Engelstalige sites, veel informatie en er zijn veel

voorbeelden te vinden. Hierna enkele voorbeelden van sites. De eerste site ondersteunt de methode

praktische economie:

• www.experimentenvoorindeklas.nl;

• http://people.virginia.edu/~cah2k/teaching.html;

• www.marietta.edu/~delemeeg/expernom.html;

• www.marietta.edu/~delemeeg/games;

• www.iew.uzh.ch/ztree/index.php;

• http://people.ischool.berkeley.edu/~hal/people/hal/papers.html;

• www.econport.org/econport/request?page=web_home;

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 76

• http://expecon.gsu.edu/index.html;

• http://projects.exeter.ac.uk/feele.

Hoofdstuk 2

Het gevangenenprobleem is ook eenvoudig in de klas na te spelen met het volgende oligopoliespel.

Drie leerlingen spelen voor het bord een aanbieder op een oligopolistische markt. Ze schrijven per

ronde een prijs op het bord (laag, midden of hoog) waarbij het van belang is dat ze de gekozen prijs

van de twee ‘concurrenten’ niet kunnen zien. Ze starten met € 1.000 miljoen aan kapitaal. Gemaakte

winst kan bij het kapitaal worden opgeteld, verlies gaat ten koste van het kapitaal. Als het kapitaal op

is, gaat de aanbieder failliet en spelen de twee overgebleven bedrijven verder.

De eerste ronde wordt door de docent gedicteerd: alle drie de partijen kiezen voor de hoge prijs,

waarna het kapitaal met € 100 groeit. Daarna kiezen de leerlingen zelf een prijs.

De leerlingen zullen zien dat de prijs op de markt steeds verder daalt en er steeds meer verlies wordt

geleden, terwijl een situatie waarbij alle partijen winst maken ook mogelijk is. Maar het hanteren van

een lage prijs blijkt de dominante keuze.

Combinaties Winst of verlies per aanbieder

Hoog Midden Laag

HHH + 100

HHM – 100 + 300

HMM – 300 + 200

MMM + 50

HHL – 300 + 500

HML – 400 – 100 + 300

HLL – 600 + 200

MML – 100 + 300

MLL – 200 + 150

LLL – 100

HH + 200

HM – 100 + 300

MM + 100

HL – 500 + 500

ML – 200 + 300

LL – 80

Hoofdstuk 3

In dit hoofdstuk wordt een sequentieel spel uitgelegd aan de hand van een opbrengstenboom in

plaats van een opbrengstenmatrix. De didactische meerwaarde is duidelijk: een boom maakt grafisch

duidelijk dat het om een sequentieel spel gaat. De eerste partij maakt een keuze, waardoor je een

verdieping lager in de boom uitkomt en de andere partij op basis van die beslissing een keuze maakt.

Bij het gebruik van een opbrengstenmatrix in het geval van een sequentieel spel kan de leerling

eenvoudig in verwarring raken en denken dat het een simultaan spel betreft.

Hoofdstuk 4

Het probleem van verzonken kosten en het daarbij passende berovingsprobleem (‘hold-up’ probleem)

speelt op veel markten. Hier een aantal voorbeelden.

Voorbeeld 1

Een land- en tuinbouwcoöperatie wordt met twee hold-up problemen geconfronteerd. Het eerste probleem

heeft betrekking op de bederfelijkheid van de oogst. Deze bederfelijkheid plaatst de relatief kleine boer in een

zwakke onderhandelingspositie wanneer een prijs met een relatief grote verwerker moet worden

onderhandeld. De vrees van de boer is dat er sprake zal zijn van hold-up in het onderhandelingsproces.

Countervailing power is nodig om deze vrees te elimineren. Een manier om dit te bewerkstelligen is

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 77

voorwaartse integratie van vele kleine boeren in een coöperatie. Elk coöperatielid bezit – en beslist dus over –

activa in twee fasen in de productiekolom. De boer beslist over de investeringen op de boerderij en heeft de

betreffende activa in bezit. Daarnaast is het eigendom over de activa die worden aangewend om de oogst te

verwerken in de volgende fase van de productiekolom, in handen van alle coöperatieleden gezamenlijk. Het

hold-up probleem met betrekking tot de bederfelijkheid van de oogst is de drijvende kracht geweest achter de

opkomst van de coöperatie in het verleden.

Het tweede hold-up probleem heeft betrekking op de activa van de verwerkende onderneming. De externe

financier van de onderneming die de oogst verwerkt, vreest hold-up wanneer hij geen zeggenschap heeft over

de wijze waarop de beschikbaar gemaakte middelen worden aangewend door het management van de

verwerker. De beheersstructuur nv, waarin de externe financiers het voor het zeggen hebben, is een antwoord

op dit tweede hold-up probleem. De toewijzing van zeggenschap over de investeringsbeslissingen aan de

aandeelhouders geeft hen vertrouwen dat hun financiële middelen goed worden aangewend.

Vrij naar: prof. dr. G.W.J. Hendrikse en prof. dr. C.P. Veerman.

Voorbeeld 2

Voor on-the-job-training wordt soms gedacht dat er mogelijk grote onderinvesteringen bestaan door twee

soorten marktfalen. Allereerst is er het zogenoemde hold-up probleem. Werknemers die investeren in

(bedrijfsspecifiek) menselijk kapitaal kunnen door hun werkgever worden getild als de werkgever, nadat de

investering is gedaan, besluit om geen hoger loon te betalen. Als door de niet-verifieerbaarheid van de

investering geen contracten kunnen worden afgesloten, zullen werknemers erop anticiperen dat ze belazerd

worden en dus onvoldoende investeren in training. Onderinvestering wegens de zogeheten poaching

externaliteit is eigenlijk het omgekeerde van het hold-up probleem en dreigt wanneer de werkgever minder zal

investeren in het menselijk kapitaal van zijn werknemers omdat er een kans is dat de werknemer voortijdig het

bedrijf verlaat en in een ander bedrijf gaat werken. In dit geval draagt de werkgever wel de kosten van de

investering maar profiteert niet. Als er grote informatieproblemen op de arbeidsmarkt zijn en het moeilijk is om

contracten te sluiten, zal er minder worden geïnvesteerd. Echter, de empirie suggereert ook hier dat de

rendementen op training vergelijkbaar zijn met die van onderwijs, en dus niet zo hoog zijn dat er sprake lijkt te

zijn van substantiële private onderinvesteringen in training vanwege hold-up of poaching.

Vrij naar: Kenniseconomie, menselijk kapitaal, herverdeling en overheidsbeleid, B. Jacobs en L. Bovenberg.

Voorbeeld 3

Een voor de hand liggende reden waarom verzekeraars minder vertrouwen genieten dan pensioenfondsen

heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat pensioenfondsen uitdrukkelijk zijn gebaseerd op solidariteit van

deelnemers en dat de beleggingswinst ten goede komt aan deelnemers (vergelijk Bovenberg en Gradus,

2001). Verzekeraars hebben daarentegen een winstoogmerk. Dat laatste hoeft niet noodzakelijk een bezwaar

te zijn zolang verzekeraars efficiënter werken dan pensioenfondsen en transparantie bieden in product en

verantwoording. Financiële producten vallen echter niet of nauwelijks te doorgronden of te vergelijken en het

advies van intermediairs wordt sterk gewantrouwd. Financieel adviseurs bungelen niet voor niets in de

beroepshiërarchie van vertrouwen tussen taxichauffeurs en autoverkopers.

Het geringe inzicht in kostenstructuren van koopsommen of andere spaar- dan wel pensioenproducten en de

band tussen verzekeraars en tussenpersonen zijn duidelijk aanwijsbare redenen dat de beroepsgroep als

geheel kampt met een geloofwaardigheidsprobleem (Boot, 2000).

Eenzelfde redenering zou men ook kunnen opzetten voor de overheid omdat een overheid door haar

wisselende samenstelling over de tijd misbruik zou kunnen maken om beleggingswinsten af te romen via

belastingen. De ruimte voor beroving (hold-up) ondergraaft de geloofwaardigheid van de overheid en ook de

gemiddelde politicus kan op niet veel vertrouwen van de Nederlandse burger rekenen. Daarnaast ziet de

burger hoe de overheid wisselend omspringt met beloftes over de AOW.

Het berovingsprobleem speelt ook bij pensioenfondsen. Het is echter de vraag of het probleem zich hier vaker

of in heviger mate voordoet dan bij de overheid. Pensioenfondsen hebben in vergelijking met de overheid in

theorie een stabielere bestuursstructuur en een doelstelling die eenduidiger is. Dit neemt niet weg dat ook

pensioenfondsen tussentijdse aanpassingen maken die herverdelingseffecten hebben of dat pensioenfondsen

zich niet aan hun belangrijkste taken wijden.

Vrij naar: H.P. van Dalen en K. Henkens.

Voorbeeld 4

Er is nogal wat mis met de woningmarkt, zo werd duidelijk uit het betoog van prof. dr. J.B.S. Conijn, hoogleraar

woningmarkt aan de Universiteit van Amsterdam.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 78

Er zijn tal van onevenwichtigheden, wat ook in tal van publicaties al is geuit en waarover de SER binnenkort

zal adviseren. Het is vooral de overdaad aan subsidiëring voor zowel de koop- als de huursector die mede

daaraan debet is. Zinloos rondpompen van geld, aldus Johan Conijn. Toch is hij geen onverkort voorstander

van liberalisering, wel voorstander van een fors hoger huurniveau. In de Nederlandse verhoudingen is echter

altijd een vorm van bescherming van huurders wenselijk. Als een huurder eenmaal heeft getekend, is die in

wezen vogelvrij voor verhuurders, want verhuizing is duur. Dat heet het ‘hold-up’ probleem. Daarom blijft een

zekere bescherming wel nodig.

Vrij naar: Steengoed, Wim van der Kleijn.

Voorbeeld 5

Het gangbare idee is dat een vermindering van de mate van arbeidsmarktregulering zal resulteren in zowel

een hogere groei van de werkgelegenheid (en een lagere werkloosheid) als een verhoogde innovativiteit in

Europa. De werkloosheid zal afnemen, omdat het door de deregulering voor bedrijven goedkoper en minder

risicovol wordt om personeel in dienst te nemen en in tijden van tegenspoed weer te ontslaan. Daarnaast

wordt door de deregulering het hold-up probleem voor bedrijven minder belangrijk (Malcomson, 1997). Het

idee is dat bedrijven in een rigide arbeidsmarkt minder geneigd zijn te investeren in innovatie, omdat

werknemers zich op basis van hun relatief sterke (want wettelijk beschermde) onderhandelingspositie een deel

van de innovatiewinsten zullen toe-eigenen nadat de investeringskosten zijn gemaakt. Deregulering maakt het

vervangen van personeel gemakkelijker en goedkoper en versterkt de positie van de onderneming. Hierdoor

kunnen bedrijven zich een groter deel van de innovatiewinsten toe-eigenen, hetgeen uiteindelijk zal leiden tot

hogere R&D-uitgaven.

Vrij naar: S. Storm en C.W.M. Naastepad.

5.2 Instructies klaslokaalexperimenten

Experiment 1 Een voor allen, en allen voor een! Domein 5 Samenwerken en

onderhandelen

Leerdoelen

• Het conflict doorgronden tussen individueel en collectief belang en de gevolgen ervan begrijpen

• Het gevangenenprobleem herkennen in diverse contexten

• Het Nash-evenwicht herkennen

5 ronden: 20 minuten (voorbereiding 5, instructie 5, uitvoering per ronde 2)

Een pak speelkaarten / koppelbladen / registratietabel / klembord

Bewerkelijkheidsindicatie:

Ondersteunend materiaal staat op de website: www.experimentenvoorindeklas.nl

Experimentbeschrijving

Samenvatting

Het experiment moet laten zien dat het gevangenenprobleem in de praktijk opgaat. Leerlingen worden

gekoppeld aan een willekeurige andere leerling. Vervolgens moeten beide leerlingen tegelijkertijd

kiezen tussen twee acties: het ‘spelen’ van een rode kaart of een zwarte kaart. Het is in beider belang

om de rode kaart te spelen. Bezien vanuit het individuele belang is de zwarte kaart de beste keuze. Zo

ontstaat een situatie die voor beide spelers slecht is, maar die onontkoombaar is vanwege het

gevangenenprobleem.

Benodigdheden

Een spel kaarten. Het enige dat van belang is dat de kaarten een verschillende kleur hebben, rood of

zwart. Wat erop staat maakt verder niet uit. De kleur van de kaart komt overeen met de twee keuzes

die een speler kan maken: wel aangeven (zwart) of niet aangeven (rood). Een spel kaarten geeft

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 79

zodoende 26 rode en 26 zwarte kaarten. Iedere leerling krijgt één rode en één zwarte kaart. Als er

meer dan 26 leerlingen meedoen, is één spel kaarten niet voldoende.

Koppelblad. Dit is een tabel met daarin gekoppelde nummers. De nummers komen overeen met de

nummers die aan het begin van het experiment worden uitgedeeld aan de leerlingen. Als er 20

leerlingen in de klas zitten, bevat de tabel 10 koppels van twee nummers. De koppeling is willekeurig.

Bij een oneven aantal leerlingen valt er bij iedere koppeling een leerling uit. Ook dat is willekeurig

bepaald als de koppelbladen worden gebruikt die te downloaden zijn van de website:

www.experimentenvoorindeklas.nl. De leerlingen die uitvallen zijn de leerlingen met het

identificatienummer dat niet op het koppelblad staat. In bron 1 staan vier koppelingen in geval van 21

leerlingen. Achtereenvolgens ontbreken leerlingen 15, 4, 16 en 20.

Bron 1 Koppelingsbladen bij 21 leerlingen

Koppeling (ronde 1) Koppeling (ronde 2) Koppeling (ronde 3) Koppeling (ronde 4)

6 3 12 15 17 7 15 7

10 18 14 20 9 2 8 11

5 9 13 11 11 18 21 14

12 1 19 18 19 21 3 18

2 21 16 10 10 4 13 19

20 17 8 9 3 6 9 10

13 14 21 5 1 15 1 5

8 16 1 7 12 5 6 12

Registratietabel. De marktmeester (docent) moet bijhouden wat er gespeeld wordt. Dat is nodig voor

de toetsen die betrekking hebben op de experimentresultaten. Wat er gespeeld wordt kan eenvoudig

worden bijgehouden met een registratietabel. In bron 2 staat een registratietabel. Er zijn drie

mogelijkheden: {Z, Z}, {Z, R} of {R, Z}, en {R, R}. Iedere keer als twee leerlingen hun kaarten laten

zien, vormt zich een paar. In de tabel moet dan een streepje gezet worden bij het paar dat gespeeld

wordt.

Bron 2 Registratietabel bij vijf ronden

Ronde {Z, Z} {Z, R} of {R, Z} {R, R}

1

2

3

4

5

Klembord. Tijdens de uitvoering van het experiment zal de docent voor de klas staan. Tegelijkertijd

moet de docent de resultaten bijhouden in de registratietabel. Als deze registratietabel op een

klembord wordt gelegd, vergemakkelijkt dat de registratie.

Voorbereiding

Klaslokaalopstelling. Leerlingen moeten allemaal naar de spelleider kunnen kijken. Bovendien moet

de spelleider van alle leerlingen kunnen zien of ze een kaart gespeeld hebben. Dit houdt in dat iedere

leerling een kaart tegen zijn borst houdt, met de achterkant naar voren. Zodoende kan iedereen zien

of een leerling wel een kaart gespeeld heeft, maar nog niet welke kaart (zwart of rood). De opstelling

in het klaslokaal moet hierop ingericht zijn.

Koppelbladen en registratietabellen. Zorg dat er voldoende verschillende koppelbladen zijn. Per

ronde is een nieuw koppelblad nodig. Nieuwe koppelbladen kunnen handmatig gemaakt worden of

met een random generator op een computer. Op www.experimentenvoorindeklas.nl zijn koppelbladen

gratis te downloaden voor alle klasomvangen van 8 t/m 30 leerlingen. Daar zijn ook registratietabellen

te vinden.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 80

Uitvoering

Deel de handelsinstructies uit. Deel de speelkaarten uit, waarbij iedere leerling één rode en één

zwarte kaart krijgt. Deel de experimentnummers uit. Dit laatste kan gemakkelijk gedaan worden door

alle leerlingen individueel aan te wijzen, recht in de ogen te kijken, en een nummer te roepen. Die

nummers zijn de getallen oplopend van 1 tot het aantal leerlingen in de klas. Leerlingen moeten dat

nummer direct opschrijven boven aan hun opbrengstentabel. Die tabel staat aan het einde van de

handelsinstructies. Lees klassikaal de handelsinstructies voor. Beantwoord eventuele vragen. Pak de

koppelbladen die je gaat gebruiken, de registratietabel (geklemd op het klembord) en een pen om de

uitkomsten te noteren. Ga vooraan in de klas staan. Geef duidelijk aan dat het experiment nu gaat

beginnen. Begin met ronde 1. Iedereen moet een kaart kiezen. Ga verder met het oplezen van de

nummers van de eerste koppeling. En zo verder.

Beloning

Het is belangrijk dat leerlingen weten dat er een beloning is. Daardoor doen ze serieuzer mee. Voor

de beloning zijn er twee mogelijkheden: alle leerlingen worden beloond of er wordt maar één leerling

beloond. In het laatste geval wordt de winnende leerling willekeurig bepaald. De beloning kan een

geldbedrag zijn, afgeleid van het aantal punten, of het aantal behaalde punten omgezet in een cijfer,

of een prijs zoals een chocoladereep. Als leerlingen ex aequo op de eerste plaats eindigen kan een

gooi met de dobbelsteen de winnaar aanwijzen. Wat er ook gekozen wordt, vooraf moet duidelijk zijn

wat de beloning is.

Aandachtspunten

• Lees de handelsinstructies niet te vlug voor. Leerlingen moeten de tijd krijgen om deze instructies

goed te begrijpen.

• Houd het tempo hoog bij de uitvoering van het experiment. Leerlingen moeten alleen maar een

kaart ophouden als hun nummer genoemd wordt. Nadat ze aan de beurt geweest zijn, kan de

aandacht verslappen en hebben ze de neiging om te gaan praten. Met een hoog tempo wordt dit

tegengegaan. Tijdens het experiment mag er niet overlegd worden.

• Noteer op het koppelblad de uitkomst van ieder paar: ZZ, ZR of RR. Na afloop van het experiment

kan dan bekeken worden hoe vaak het evenwicht, ZZ, gespeeld is. Vaak blijkt dat dit na een aantal

ronden door iedereen wordt gespeeld. ZR komt ook voor, vooral in het begin, omdat leerlingen een

signaal willen afgeven dat iedereen R moet spelen. Dat is immers in het belang van iedereen. In de

regel komt dat niet van de grond zodat uiteindelijk iedereen Z speelt.

Verwachte uitkomst

Het aantal ronden dat van tevoren bedacht was, kan te hoog liggen. In eerste instantie zal er nog wel

af en toe R gespeeld worden, maar na verloop van tijd speelt iedereen Z. Als dat snel gebeurt kan

worden gezegd ‘en dan nu de laatste ronde’. Soms treedt er dan een eindronde-effect op: er wordt

wat meer R gespeeld. Leerlingen willen dan nog iets ‘geks’ doen aan het einde van het experiment,

zeker als ze zien dat ze weinig punten hebben gescoord en toch niets meer te verliezen hebben.

Handelsinstructies

We gaan een aantal ronden achter elkaar een kaartspel spelen, waarin je wordt gekoppeld aan een

willekeurige andere persoon in de klas. Van tevoren weet je niet wie dit zal zijn. En in iedere ronde is

het weer iemand anders. Deze koppeling gebeurt via je identificatienummer. Dit nummer krijg je één

keer uitgedeeld en zal tijdens het experiment niet meer veranderen. Onthoud dit nummer dus goed.

Wanneer je je identificatienummer hebt gekregen, noteer je dit in de linkerbovenhoek van de

opbrengstentabel. Deze tabel staat aan het einde van deze handelsinstructie.

Ik ga nu de identificatienummers uitdelen.

Iedereen krijgt twee speelkaarten uitgereikt, een rode kaart (harten of ruiten), aangegeven met de

letter R, en een zwarte kaart (schoppen of klaveren), aangegeven met de letter Z. Het cijfer of de

kaartsoort maakt niet uit; alleen de kleur telt.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 81

Ik ga je nu vragen om in iedere speelronde één van deze kaarten ‘te spelen’ door hem tegen je borst

te houden met de neutrale kant boven. Zo kan iedereen zien dat je je kaart gespeeld hebt, maar nog

niet welke van de twee. In iedere speelronde noem ik telkens achter elkaar twee identificatienummers

op. Als je je nummer hoort, dan draai je je gespeelde kaart om zodat iedereen kan zien welke kleur je

hebt gekozen.

Opbrengsten. Jouw opbrengst in een speelronde wordt bepaald door de kaart die je hebt gekozen

(Z of R) en door de kaart die je tegenspeler heeft gekozen. De opbrengst die je krijgt per speelronde is

als volgt:

• Als je allebei de zwarte kaart speelt, dan verdien je allebei 2 punten.

• Als je allebei de rode kaart speelt, dan verdien je allebei 8 punten.

• Als jij je rode kaart speelt en de ander speelt de zwarte kaart, dan verdient de ander 16 punten en

jij niets.

• Als jij je zwarte kaart speelt en de ander speelt de rode kaart, dan verdient de ander niets en

verdien jij 16 punten.

Je houdt je verdiensten bij in de opbrengstentabel. Gedurende het experiment mag er niet gepraat

worden. Als je nog een vraag hebt, dan moet je me die nu stellen. Als er geen vragen zijn, dan begin

ik met de eerste ronde door het opnoemen van de eerste twee identificatienummers.

Opbrengstentabel

Identificatienummer: ________

Ronde Jouw kaart (Z of R) Kaart tegenspeler (Z of R) Jouw opbrengst

1

2

3

4

5

6

7

8

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 82

Experiment 2 Het is voor een goed doel Domein 5 Samenwerken en

onderhandelen

Leerdoelen

• Het conflict doorgronden tussen individueel en collectief belang

• Begrijpen dat vrijwillige bijdragen aan een collectief goed niet vanzelf ontstaan door het

gevangenenprobleem

• Het gevaar van meeliftgedrag bij collectieve goederen herkennen

• Begrijpen dat belastingen het gevangenenprobleem kunnen oplossen

Gerelateerde experimenten

• Een voor allen, allen voor een

• Het kost wat, maar dan heb je ook wat

1 ronde: 20 minuten (voorbereiding 5, instructie 10, uitvoering 5)

Een pak speelkaarten / schoolbord of flipover / zandloper / tienzijdige dobbelsteen

Bewerkelijkheidsindicatie:

Ondersteunend materiaal staat op de website: www.experimentenvoorindeklas.nl

Experimentbeschrijving

Samenvatting

Het experiment moet laten zien dat vrijwillige bijdragen aan collectieve goederen niet of nauwelijks

van de grond komen, en dat belastingheffing uitkomst kan bieden. Leerlingen wordt gevraagd om een

bijdrage aan een publiek goed, en ze worden belast. De collectieve opbrengst van hun individuele

bijdrage is vele malen groter dan hun individuele kosten. Maar de individuele opbrengst van hun

bijdrage is juist kleiner dan hun individuele kosten. Na afloop van het experiment zal blijken dat de

meeste leerlingen grotendeels kijken naar hun eigenbelang. Die situatie die het beste is voor

iedereen, waarbij iedereen maximaal bijdraagt aan het collectieve goed, zal niet worden bereikt.

Benodigdheden

Een spel kaarten. Het enige dat telt, is dat de kaarten een verschillende kleur hebben, rood of zwart.

Wat erop staat maakt verder niet uit. De kleur van de kaart komt overeen met de twee keuzes die een

speler kan maken: niet bijdragen (zwart) of wel bijdragen (rood). Een spel kaarten geeft 32 rode en 32

zwarte kaarten. Iedere leerling krijgt drie speelkaarten: een zwarte en twee rode kaarten. Als er meer

dan 16 leerlingen meedoen, is één spel kaarten niet voldoende.

Notatieplek. Het aantal opgehaalde rode kaarten moet duidelijk genoteerd kunnen worden,

bijvoorbeeld op een schoolbord of flipover. Het is belangrijk dat alle leerlingen dit goed kunnen zien.

Voorbereiding

Klaslokaalopstelling. Leerlingen moeten allemaal twee keer een kaart inleveren. Voor de docent

moet er voldoende ruimte zijn om de kaarten bij iedere leerling op te halen. Daarnaast moeten alle

leerlingen het bord kunnen zien. Daarop wordt het aantal opgehaalde rode kaarten uit de tweede

ronde geschreven. Dat aantal is medebepalend voor de score van iedere leerling.

Uitvoering

Deel de handelsinstructies uit. Deel de speelkaarten uit, waarbij iedere leerling twee rode en één

zwarte kaart krijgt. Ga vooraan in de klas staan. Lees klassikaal de handelsinstructies voor. Laat

iedereen zijn naam opschrijven in de opbrengstenbox onder aan de handelsinstructies. Beantwoord

eventuele vragen. Geef duidelijk aan dat het experiment nu gaat beginnen. Haal bij iedereen een rode

kaart op. Schrijf het aantal opgehaalde kaarten op het bord. Laat iedereen een tweede kaart kiezen.

Ga langs de tafels om de kaarten op te halen. Tel het aantal opgehaalde rode kaarten. Schrijf dat

aantal ook op het bord. Laat iedereen zijn score berekenen. Bepaal de winnaar.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 83

Beloning

Het is belangrijk dat leerlingen weten dat er een beloning is. Daardoor doen ze serieuzer mee. Voor

de beloning zijn er twee mogelijkheden: alle leerlingen worden beloond of er wordt maar één leerling

beloond. In het laatste geval wordt de winnende leerling willekeurig bepaald. De beloning kan een

geldbedrag zijn, afgeleid van het aantal punten, of het aantal behaalde punten omgezet in een cijfer,

of een prijs zoals een chocoladereep. Als leerlingen ex aequo op de eerste plaats eindigen kan een

gooi met de dobbelsteen de winnaar aanwijzen. Wat er ook gekozen wordt, vooraf moet duidelijk zijn

wat de beloning is. In de handelsinstructies wordt ervan uitgegaan dat er één leerling willekeurig

gekozen wordt. Deze krijgt zijn score uitbetaald.

Aandachtspunten

• Lees de handelsinstructies niet te vlug voor. Leerlingen moeten de tijd krijgen om deze instructies

goed te begrijpen.

• Zorg dat iedereen zijn speelkaart inlevert met de achterkant ‘naar boven’. Op deze manier kan

iedereen zien dat een leerling een kaart inlevert, maar niet welke.

• Bedenk van tevoren hoeveel leerlingen er zullen meedoen. Dat is het aantal rode kaarten dat in de

eerste ronde wordt opgehaald. Dit aantal is de basisscore voor iedere leerling. Als de score wordt

uitbetaald moet hier rekening mee worden gehouden bij de bepaling van de wisselkoers. Als er

bijvoorbeeld 30 leerlingen meedoen is een wisselkoers van € 0,10 per punt waarschijnlijk te

ruimhartig. Pas de wisselkoers dan aan, bijvoorbeeld tot € 0,05 per punt.

Verwachte uitkomst

De meeste leerlingen twijfelen tussen eigenbelang en collectief belang. Iedereen heeft al een rode

kaart ingeleverd als belasting. De meeste leerlingen zullen daarom hun zwarte kaart inleveren. Een

kleine groep is volkomen altruïstisch. Zij leveren hun overgebleven rode kaart in. Een goede

voorspelling voor het totaal aantal opgehaalde rode kaarten ligt op 120% van het aantal leerlingen in

de klas.

Handelsinstructies

We gaan een spel spelen waarbij iedereen drie speelkaarten krijgt: twee rode kaarten (harten of

ruiten) en een zwarte kaart (schoppen of klaveren). Het cijfer of de kaartsoort maakt niet uit; alleen de

kleur telt. Ik deel nu de kaarten uit.

Spel. Straks kom ik bij iedereen langs. Je moet me dan een van je rode kaarten geven. Daarna kom ik

weer langs om een kaart op te halen. Die mag je zelf kiezen. Geef me je kaart met de achterkant naar

boven. Op deze manier kan iedereen zien dat je een kaart afstaat, maar niet welke.

Opbrengst. Je score hangt af van je eigen keuze en de keuzes die de anderen maken. Je berekent je

score aan het einde van het experiment. Daarvoor moet je de opbrengstenbox invullen. Die staat

onder aan deze handelsinstructies. Daarop moet je ook je naam invullen. Doe dat nu.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 84

Opbrengstenbox

Naam: ________________________________

Aantal opgehaalde rode kaarten ronde 1: _________

Aantal opgehaalde rode kaarten ronde 2: _________

Aantal overgehouden rode kaarten × 4: _____+

Score: ________________________________

Nadat ik de rode kaarten in de eerste ronde heb opgehaald, tel ik het aantal en schrijf dat aantal op

het bord. Jij neemt dat aantal over in je opbrengstenbox. Als ik van iedereen de tweede kaart heb

ontvangen, tel ik weer het aantal rode kaarten dat ik heb opgehaald. Dat aantal schrijf ik ook op het

bord. Jij moet dat aantal ook invullen in je opbrengstenbox. Je score bereken je dan als volgt:

Jouw score = aantal opgehaalde rode kaarten in ronde 1

+ aantal opgehaalde rode kaarten in ronde 2

+ 4 × aantal rode kaarten dat je nog bezit.

Voorbeeld

In de eerste ronde heb ik 24 rode kaarten opgehaald. Daarna geef je een zwarte kaart. Er worden in

totaal 9 rode kaarten in de tweede ronde opgehaald. Je score is: 24 + 9 + 4 × 1 = 37.

Uitbetaling. Na afloop van het experiment zal ik één van jullie willekeurig kiezen. Daarvoor gebruik ik

een tienzijdige dobbelsteen. De winnaar krijgt zijn score uitbetaald, waarbij ieder punt € 0,10 waard is.

Zijn er nog vragen? Zo niet, dan kom ik nu langs om de eerste rode kaart op te halen.

Module 6

6.1 Tips bij de methode

Module 6 behandelt het concept ‘Risico en informatie’.

In hoofdstuk 1 wordt het centrale begrip ‘risico’ uitgelegd. Hoofdstuk 2 bekijkt de factor ‘risico’ vanuit

het oogpunt van de verzekeraar. Hoofdstuk 3 vergelijkt het risico en rendement van verschillende

soorten beleggingen. In hoofdstuk 4 wordt het risico van de ondernemer onder de loep genomen.

Hoofdstuk 1

In hoofdstuk 1 wordt een onderscheid gemaakt tussen vrijwillige en onvrijwillige risico’s. In de praktijk

is het niet altijd eenvoudig om dit onderscheid scherp te maken. In het opdrachtenboek is een vraag

opgenomen die als doel heeft dit de leerlingen duidelijk te maken. Toch is het onderscheid van

aanzienlijk belang omdat de solidariteitsvraag bij verzekeringen vooral opspeelt bij risico’s die als

onvrijwillige risico’s worden bezien. In dat kader is het nuttig om in dit hoofdstuk het onderscheid te

maken.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 85

Hoofdstuk 2

Bron 1 geeft nuttige achtergrondinformatie hoe verzekeraars met risico’s omgaan.

Bron 1

De verzekeringsbranche houdt zich specifiek met risico’s bezig. Kan een huiseigenaar het verlies van zijn huis

door brand financieel niet dragen, dan sluit hij een brandverzekering af. Hiermee is alleen het risico van die

huiseigenaar overgedragen op de verzekeraar. Is die huiseigenaar de enige die zo’n brandverzekering afsluit,

dan zal de verzekeraar een hoge premie moeten vragen. Een verzekeringsmaatschappij gaat er echter van uit

dat niet alle huizen tegelijk in brand vliegen. Als voldoende huiseigenaren een brandverzekering afsluiten, zal

een lage premie per huiseigenaar voldoende zijn om de schade te betalen en bovendien de verzekeraar nog

winst opleveren.

De hoogte van de premie is dus cruciaal. In de berekeningen die aan de bepaling van de premie ten grondslag

liggen, zitten veel onzekerheden. Uit ervaring en onderzoek moet onder andere worden geschat wat de

ontwikkeling van de herbouwwaarde zal zijn en welk percentage van de huizen zal afbranden. Deze

schattingen zijn gemiddelden en ze zullen ongetwijfeld afwijken van de realiteit.

Verzekeraars is niets menselijks vreemd. Net als de huiseigenaar maken zij de afweging tussen draagkracht

en risico. Een grote discrepantie tussen premiegrondslag en werkelijkheid kan er immers toe leiden dat de

financiële resultaten van de maatschappij te zeer afhankelijk worden van individuele claims of een cumulatie

van claims.

Verzekeraars verzekeren elkaar

De verzekeraar zal, als hij het risico te groot vindt worden, hetzelfde doen als een huiseigenaar. Hij sluit

gewoon een verzekering af die een deel van de schade betaalt die hij zelf uit moet keren. Eigenlijk wordt dus

een deel van het verzekerde huis opnieuw verzekerd. Vandaar de naam voor dit verschijnsel: herverzekering.

Herverzekeren betekent niet dat een verzekeraar te veel ‘gevaarlijke’ polissen in huis heeft. Hij kan

bijvoorbeeld te weinig polissen met een bepaald risico hebben om voldoende spreiding te verkrijgen. Verder

kan de kans op een samenloop van te betalen uitkeringen een reden zijn om tot herverzekering over te gaan.

Immers, een aantal grote rampen op hetzelfde moment kunnen een verzekeringsmaatschappij flink door haar

reserves heen jagen. Dat is ook de reden dat bijvoorbeeld de Nederlandse Millennium

Herverzekeringsmaatschappij is opgericht.

Bij de gewone verzekeraars en de herverzekeraars vormen herverzekeringen slechts drie procent van de bruto

ontvangen premie. Het verschil zit bij de concernherverzekeraars of bij herverzekering in het buitenland.

Ook herverzekeraars spreiden hun risico. Ongeveer de helft van de premies die zij ontvangen, besteden zij

aan herverzekering.

Bij schadeverzekeringen is het risico soms moeilijk te bepalen en in een goede premiestelling uit te drukken.

Bij levensverzekeringen worden sterftetafels gebruikt, die tamelijk nauwkeurig kunnen voorspellen. Daarom

gaan verzekeraars bij schadeverzekeringen vaker tot herverzekering over dan bij levensverzekeringen.

Bij ongevallen- en ziektekostenverzekeringen wordt zes procent van de bruto premie herverzekerd. Bij

motorrijtuigenverzekeringen is dat vier procent. In deze branches is sprake van grote aantallen relatief kleine

claims. Bij transport- en brandverzekeringen daarentegen gaat het om kleinere aantallen claims met gemiddeld

een grotere omvang. Bij transportverzekeringen zijn bijvoorbeeld zeeschepen en vliegtuigen verzekerd, bij

brandverzekeringen objecten als fabrieken. Gaat een dergelijk object verloren, dan levert dat een enorme

schadeclaim op. Daarom wordt van de transportverzekeringen dertig procent van de premie herverzekerd en

van de brandverzekeringen een kwart. De omvang van de herverzekering is bij dit soort verzekeringen dus

veel groter dan bij verzekeringen waar de verzekeraar het risico beter kan overzien.

Vrij naar: Carlo Schmitz, Index.

Hoofdstuk 3

Bij het begrip ‘handelen met voorkennis’ zijn op internet goede voorbeelden te vinden. Typ

bijvoorbeeld “handelen met voorkennis” of “handel met voorkennis” in op Google (met dubbele

aanhalingstekens, zodat Google alleen websites geeft die precies dezelfde woordvolgorde van het

begrip gebruikt hebben). Met deze zoekopdracht zijn allerlei voorbeelden te vinden. Het zoeken op

‘Google nieuws’ geeft recente voorbeelden.

Tip: laat leerlingen als huiswerkopdracht een voorbeeld zoeken en uitprinten. In de volgende les

worden enkele voorbeelden besproken.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 86

Een ander voorbeeld van een huiswerkopdracht, hoewel niet zo eenvoudig, in dit hoofdstuk: laat

leerlingen actuele informatie over (het verschil in) rendementen tussen staatsobligaties, aandelen en

bedrijfsobligaties opzoeken. Informatieve websites hierbij kunnen zijn:

• www.iex.nl;

• www.spaarinformatie.nl;

• www.beleggerswereld.com/beleggen/aandelen;

• www.beursgorilla.nl;

• www.infonu.nl/zoeken;

• www.belegger.nl.

Het handboek gaat er voor de didactische duidelijkheid van uit dat staatsobligaties een veilige

beleggingsvariant zijn zonder risico. In de praktijk is dit, in ieder geval in de ogen van beleggers, niet

altijd het geval. In het opdrachtenboek wordt één voorbeeld behandeld: in 2010 liep de rente op

Griekse staatsobligaties flink op omdat beleggers gingen twijfelen aan het vermogen van de Griekse

overheid om de schulden af te lossen. De opdracht geeft ook een mooi voorbeeld van moreel

wangedrag in een andere context dan het verzekeringswezen van hoofdstuk 2 (Griekenland en

andere landen gaan zich met betrekking tot de begroting onverantwoordelijk gedragen, want ze

worden toch wel geholpen door de rijkere lidstaten).

Bron 2 tot en met 5 uit die tijd geven de mogelijkheid dit voorbeeld extra in de verf te zetten.

Het probleem leent zich ook goed voor een klassendiscussie:

• Is het verstandig om Griekenland geld te lenen?

• De regering (en een deel van het parlement) verzekerden de Nederlanders dat er geen

belastinggeld naar de Grieken gaat, maar een lening waar we ook nog op verdienen door de

renteopslag. In hoeverre is dit juist? Wat valt er op deze redenering af te dingen?

Bron 2 Eurolanden steunen Griekenland met € 30 miljard standby-krediet

De zestien landen die samen de eurogroep vormen, zijn overeengekomen Griekenland een kredietfaciliteit te

geven van € 30 miljard, waaruit het land kan putten. Dit gaat via bilaterale leningen. Nog eens € 15 miljard zou

moeten komen van het IMF.

Griekenland heeft grote begrotingsproblemen en kan voor de financiering van haar tekorten nog nauwelijks

terecht op de financiële markten. Als de toegang van Griekenland tot de markt wordt geblokkeerd, kan het land

nu een beroep doen op de faciliteit van de eurolanden. De rente voor het krediet voor Griekenland kan op rond

de 5% uitkomen, zei Rehn. Het zal gaan om leningen met een looptijd van drie jaar.

Door de onrust op de financiële markten en het wantrouwen tegen Griekenland steeg de rente op Griekse

obligatieleningen tot ruim 7% en voor sommige looptijden tot 7,5%. Afgelopen vrijdagmiddag waren er in de

markt echter al geruchten dat er een vangnet voor Griekenland in de maak was. De marktrente op met name

kortlopende tweejarige obligatieleningen van Griekenland zakte toen pijlsnel met bijna 0,5% naar 6,82%.

Als de Grieken inderdaad aankloppen voor hulp bedraagt het Nederlandse aandeel € 1,8 miljard, zo bevestigt

een woordvoerder van minister De Jager. Volgens minister De Jager is in het rentepercentage een renteopslag

van 0,5% inbegrepen. Deze hulp kost de Nederlandse belastingbetaler volgens de minister geen geld, de

renteopslag levert de belastingbetaler wel een voordeel op.

Vrij naar: Het Financieele Dagblad, april 2010.

Bron 3 Reactie van een lezer op bron 2

Een fantastisch staaltje ‘moral hazard’. Grappig is dat de faciliteit waarschijnlijk geeneens voldoende is in de

komende jaren. Maar goed, dan hebben we een NOG sterker argument. Waar we nu kunnen zeggen dat de

euro onder zware druk zou komen, kunnen we dan hetzelfde argument gebruiken PLUS dat we al € 30 miljard

hebben geleend. Een fantastisch versterkte onderhandelingspositie voor de Grieken lijkt me.

Ook lees ik dat minister De Jager zegt dat er een renteopslag is. Wat?! Die pak en beet 5% is zo’n 2% ónder

de huidige marktrente. En klopt dit met het besluit van de Tweede Kamer dat geen Nederlands belastinggeld

naar Griekenland gaat?

Ach ja, we hebben nu wat uitstel tot Spanje, Portugal of Italië hetzelfde probleem hebben. En dan komt de

euro alsnog onder (zwaardere) druk te staan. En dat kunnen we niet oplossen met een EMF. En dan zitten we

met een erger probleem en € 30 miljard lichter (of € 1,2 miljard voor Nederland). Hoera.

Vrij naar: Het Financieele Dagblad, april 2010.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 87

Bron 4 Gemiddelde rente op staatsobligaties in 2010

Bron 5 Verschil tussen hoogste en laagste rente op staatsobligaties van eurolanden

Hoofdstuk 4

Leerlingen moeten de verschillende bedrijfsvormen vooral kunnen onderscheiden met betrekking tot

de verschillen omtrent het aantrekken van eigen en vreemd vermogen en de verschillen bij de

toedeling van het ondernemersrisico. Daarom is de informatie in bron 2 op bladzijde 220 van

essentieel belang.

Het was bij het schrijven van deze methode nog niet helemaal duidelijk wat de gevolgen van de

nieuwe wet ‘personenvennootschappen’ zouden zijn. Daarom is in het boek op bladzijde 252 de vof

nog opgenomen als bedrijfsvorm en wordt aangegeven dat de vof wordt veranderd in ‘openbare

vennootschap’ als het wetsvoorstel doorgang vindt.

De principaal-agentrelatie is een specifiek vwo-onderwerp.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 88

6.2 Instructies klaslokaalexperimenten

Experiment 1 Wie durft? Domein 6 Risico en informatie

Leerdoelen

• Keuzes onder onzekerheid leren maken

• Risico’s kunnen inschatten

• Risicoaversie begrijpen

• Begrijpen dat onzekerheid de werking van economie beïnvloedt

Gerelateerde experimenten

• Niets is zeker, zoveel is zeker

1 ronde: 20 minuten (voorbereiding 3, instructie 7, uitvoering 10)

Een zandloper om de tijd mee aan te duiden / tienzijdige dobbelsteen

Bewerkelijkheidsindicatie:

Ondersteunend materiaal staat op de website: www.experimentenvoorindeklas.nl

Experimentbeschrijving

Samenvatting

Het experiment moet de mate van risicoaversie van leerlingen onthullen. Ze moeten daarvoor tien

keer kiezen tussen twee loterijen, loterij A en B. Loterij A heeft minder risico dan loterij B. In zes van

de tien gevallen is de verwachte opbrengst van loterij A lager dan van loterij B. Leerlingen die in die

gevallen toch een voorkeur hebben voor loterij A zijn risicoavers.

Benodigdheden

Tijdsaanduiding. Leerlingen krijgen drie minuten de tijd om hun keuzes te maken. Het moet duidelijk

zijn dat de tijd loopt. Daarvoor kan een klok of een zandloper worden gebruikt.

Tienzijdige dobbelsteen. Er wordt twee keer met deze dobbelsteen gegooid. De eerste keer om te

bepalen welke regel uit de tabel in de handelsinstructies gespeeld gaat worden. De tweede keer om

de uitkomst van de loterij te bepalen. De dobbelsteen kan daarna ook gebruikt worden om een

willekeurige winnaar aan te wijzen.

Voorbereiding

Loterijen. De twee loterijen staan in de handelsinstructies. De tabel met daarin de loterijen kan

eventueel ook van tevoren op het schoolbord geschreven worden. De loterijen kunnen dan

gemakkelijk veranderd worden, mocht daar behoefte aan zijn.

Uitvoering

Deel handelsinstructies uit. Begin met het oplezen van de handelsinstructies. Laat iedereen zijn

keuzes maken. Leerlingen krijgen hiervoor drie minuten. Gooi met de dobbelsteen om te bepalen

welke regel van toepassing is. Gooi nogmaals met de dobbelsteen om de loterij-uitkomst te bepalen.

Bepaal een willekeurige ‘winnaar’. Betaal deze leerling zijn score uit. Haal de ingevulde

handelsinstructies op (te gebruiken voor de beantwoording van de experimentopgaven).

Beloning

Het is belangrijk dat leerlingen weten dat er een beloning is. Daardoor doen leerlingen serieuzer mee.

In dit experiment is de beloning de opbrengst van de loterij die de leerlingen gekozen hebben. Na

afloop van het experiment wordt er een leerling willekeurig gekozen. Die leerling krijgt zijn score

uitbetaald.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 89

Aandachtspunten

• Lees de handelsinstructies niet te vlug voor. Leerlingen moeten de tijd krijgen om deze instructies

goed te begrijpen.

• Bedenk van tevoren hoe de winnaar willekeurig gekozen gaat worden. Dat gaat bijvoorbeeld als

volgt. Iedereen krijgt een nummer. Gooi met de tienzijdige dobbelsteen. Als een van de getallen

0 – 5 verschijnt, wordt de winnaar getrokken uit de getallen 1 – 10. In dat geval gooi je nog een

keer en is de winnaar bekend (waarbij een gooi van het getal ‘0’ nummer 10 is). In het andere

geval ga je door. Gooi weer met de tienzijdige dobbelsteen. Als een van de getallen 0 – 5

verschijnt wordt de winnaar getrokken uit de getallen 11 – 20. In dat geval gooi je nog een keer en

is de winnaar bekend (waarbij een gooi van het getal ‘0’ nummer 20 is). In het andere geval ga je

door. En zo verder.

Verwachte uitkomst

Leerlingen zullen hun keuzes zorgvuldig bepalen als ze weten dat er een kans is dat ze het geld van

de loterij ook echt kunnen verdienen. Verreweg de meeste leerlingen zijn risicoavers. Er zal vaker

voor loterij A gekozen worden dan alleen in de eerste vier beslissingen. Dit vormt een mooie opmaat

om risicoaversie te bespreken en de rol van risico in de economie.

Handelsinstructies

Onder aan deze handelsinstructies staat een tabel. Daarin staan twee loterijen, loterij A en loterij B. Ik

ga je straks vragen om tien keer te kiezen tussen deze twee loterijen.

Mogelijkheden. De loterijen hebben twee mogelijkheden: een hoge uitbetaling en een lage

uitbetaling. Bij loterij A is de hoge uitbetaling € 2 en de lage uitbetaling is € 1,60. Bij loterij B is de hoge

uitbetaling € 4 en de lage uitbetaling € 0.

Kansen. De kans op een hoge of lage uitbetaling verschilt per regel in de tabel. Bij je eerste

beslissing, de eerste regel, is de kans op een hoge uitbetaling 10% en is er 90% kans op een lage

uitbetaling. Bij je tweede beslissing, de tweede regel, is de kans op een hoge uitbetaling 20% en is er

80% kans op een lage uitbetaling. En zo verder. Deze kansen staan ook in de kolommen onder

‘Loterij A’ en ‘Loterij B’, maar dan omschreven als een gooi met een tienzijdige dobbelsteen.

Beslissing. Je moet straks voor elke rij in de tabel kiezen tussen loterij A en B. In welke loterij zou je

willen meespelen? Je krijgt daarvoor drie minuten de tijd. Je schrijft je keuzes (A of B) in de laatste

kolom.

Uitbetaling. Nadat iedereen zijn tien keuzes gemaakt heeft, gooi ik twee keer met een tienzijdige

dobbelsteen. De eerste gooi bepaalt welke regel (beslissing) in de tabel van toepassing is. Daarbij

geldt een gooi van ‘0’ als 10. De tweede gooi bepaalt de uitkomst van de loterij. Daarna bepaal ik

willekeurig wie zijn score uitbetaald krijgt.

Voorbeeld

Ik gooi eerst ‘3’. De derde beslissing is van toepassing. Daarna gooi ik ‘7’. Als je loterij A had gekozen,

krijg je € 1,60 uitbetaald; als je loterij B had gekozen, krijg je € 0 uitbetaald.

Zijn er nog vragen? Zo niet, dan krijg je nu drie minuten de tijd om je keuzes te maken.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 90

Beslissing Kans op een hoge uitbetaling Loterij A Loterij B Jouw keuze

(A of B) 1

10% € 2 als 0 wordt gegooid

€ 1,60 als 1 – 9 wordt gegooid € 4 als 0 wordt gegooid

€ 0 als 1 – 9 wordt gegooid

2

20% € 2 als 0 – 1 wordt gegooid

€ 1,60 als 2 – 9 wordt gegooid € 4 als 0 – 1 wordt gegooid

€ 0 als 2 – 9 wordt gegooid

3

30% € 2 als 0 – 2 wordt gegooid

€ 1,60 als 3 – 9 wordt gegooid € 4 als 0 – 2 wordt gegooid

€ 0 als 3 – 9 wordt gegooid

4

40% € 2 als 0 – 3 wordt gegooid

€ 1,60 als 4 – 9 wordt gegooid € 4 als 0 – 3 wordt gegooid

€ 0 als 4 – 9 wordt gegooid

5

50% € 2 als 0 – 4 wordt gegooid

€ 1,60 als 5 – 9 wordt gegooid € 4 als 0 – 4 wordt gegooid

€ 0 als 5 – 9 wordt gegooid

6

60% € 2 als 0 – 5 wordt gegooid

€ 1,60 als 6 – 9 wordt gegooid € 4 als 0 – 5 wordt gegooid

€ 0 als 6 – 9 wordt gegooid

7

70% € 2 als 0 – 6 wordt gegooid

€ 1,60 als 7 – 9 wordt gegooid € 4 als 0 – 6 wordt gegooid

€ 0 als 7 – 9 wordt gegooid

8

80% € 2 als 0 – 7 wordt gegooid

€ 1,60 als 8 – 9 wordt gegooid € 4 als 0 – 7 wordt gegooid

€ 0 als 8 – 9 wordt gegooid

9

90% € 2 als 0 – 8 wordt gegooid

€ 1,60 als 9 wordt gegooid € 4 als 0 – 8 wordt gegooid

€ 0 als 9 wordt gegooid

10 100% € 2 als 0 – 9 wordt gegooid € 4 als 0 – 9 wordt gegooid

Experiment 2 Niets is zeker, zoveel is zeker Domein 6 Risico en informatie

Leerdoelen

• Keuzes onder onzekerheid leren maken

• Risicoaversie begrijpen

• Illustreren dat verzekeren risico’s afdekt

• De invloed van risico’s en verzekeren op de werking van economie begrijpen

Gerelateerde experimenten

• Wie durft?

1 ronde: 20 minuten (voorbereiding 3, instructie 7, uitvoering 10)

Een zandloper om de tijd mee aan te duiden / tienzijdige dobbelsteen

Bewerkelijkheidsindicatie:

Ondersteunend materiaal staat op de website: www.experimentenvoorindeklas.nl

Experimentbeschrijving

Samenvatting

Het experiment moet de neiging van leerlingen om zich te verzekeren onthullen. Ze moeten daarvoor

tien keer kiezen tussen wel of geen verzekering afsluiten bij een loterij. In vier van de tien gevallen

verhoogt de verzekering de verwachte opbrengst van de loterij. In één geval maakt het niet uit. En in

de overige gevallen verlaagt de verzekering de verwachte loterijopbrengst. Leerlingen die zich vaker

verzekeren dan verstandig is op basis van de verwachte opbrengst van de loterij, zijn (impliciet)

risicoavers. De loterij zelf is een metafoor voor alle mogelijke situaties waarbij onzekerheid een rol

speelt.

Benodigdheden

Tijdsaanduiding. Leerlingen krijgen vier minuten de tijd om hun keuzes te maken. Het moet duidelijk

zijn dat de tijd loopt. Daarvoor kan een klok of bijvoorbeeld een zandloper worden gebruikt.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 91

Tienzijdige dobbelsteen. Er wordt twee keer met deze dobbelsteen gegooid. De eerste keer om te

bepalen welke regel uit de tabel in de handelsinstructies gespeeld gaat worden. De tweede keer om

de uitkomst van de loterij te bepalen. De dobbelsteen kan daarna ook gebruikt worden om een

willekeurige winnaar aan te wijzen.

Voorbereiding

Loterij en verzekeringspremie. De loterij en de verzekeringspremie staan in de handelsinstructies.

De tabel met daarin de loterij en de hoogte van de verzekeringspremie kunnen eventueel van tevoren

op het schoolbord geschreven worden. Beide kunnen dan gemakkelijk veranderd worden, mocht daar

behoefte aan zijn.

Uitvoering

Deel de handelsinstructies uit. Begin met het oplezen van de handelsinstructies. Laat iedereen zijn

keuzes maken. Leerlingen krijgen hiervoor vier minuten. Gooi met de dobbelsteen om te bepalen

welke regel van toepassing is. Vraag wie zich voor dit geval verzekerd heeft. Haal bij hen een euro op.

Gooi nogmaals met de dobbelsteen om de loterij-uitkomst te bepalen. Bepaal een willekeurige

‘winnaar’. Betaal deze leerling zijn score uit (maar niet zijn eventueel betaalde euro aan

verzekeringspremie). Geef de euro aan verzekeringspremie terug aan alle andere leerlingen die zich

verzekerd hadden. Haal de ingevulde handelsinstructies op (te gebruiken voor de beantwoording van

de experimentopgaven).

Beloning

Het is belangrijk dat leerlingen weten dat er een beloning is. Daardoor doen leerlingen serieuzer mee.

In dit experiment is de beloning de opbrengst van de loterij die de leerlingen gekozen hebben. Na

afloop van het experiment wordt er een leerling willekeurig gekozen. Die leerling krijgt zijn score

uitbetaald.

Aandachtspunten

• Lees de handelsinstructies niet te vlug voor. Leerlingen moeten de tijd krijgen om deze instructies

goed te begrijpen.

• Bedenk van tevoren hoe de winnaar willekeurig gekozen gaat worden. Dat gaat bijvoorbeeld als

volgt. Iedereen krijgt een nummer. Gooi met de tienzijdige dobbelsteen. Als een van de getallen

0 – 5 verschijnt wordt de winnaar getrokken uit de getallen 1 – 10. In dat geval gooi je nog een keer

en is de winnaar bekend (waarbij een gooi van het getal ‘0’ nummer 10 is). In het andere geval ga

je door. Gooi weer met de tienzijdige dobbelsteen. Als een van de getallen 0 – 5 verschijnt wordt

de winnaar getrokken uit de getallen 11 – 20. In dat geval gooi je nog een keer en is de winnaar

bekend (waarbij een gooi van het getal ‘0’ nummer 20 is). In het andere geval ga je door. En zo

verder.

• Betaal de euro aan verzekeringspremie niet terug aan de winnaar, mocht die verzekerd zijn. Deze

krijgt óf niks uitbetaald óf € 5. De verzekeringspremie is hij kwijt.

Verwachte uitkomst

Leerlingen zullen hun keuzes zorgvuldig bepalen als ze weten dat er een kans is dat ze het geld van

de loterij ook echt kunnen verdienen. Verreweg de meeste leerlingen zijn risicoavers. Er zal vaker

verzekerd worden dan strikt noodzakelijk. Dit vormt een mooie opmaat om risicoaversie te bespreken

en de mogelijkheid om risico’s af te dekken via verzekeringen.

Handelsinstructies

Onder aan deze handelsinstructies staat een tabel. Daarin staan tien varianten van dezelfde loterij. Ik

ga je straks vragen om voor iedere variant te bepalen of je je voor de slechte uitkomst van de loterij

wilt verzekeren.

Mogelijkheden. De loterij heeft twee mogelijkheden: een hoge uitbetaling en een lage uitbetaling. De

hoge uitbetaling is € 5 en de lage ‘uitbetaling’ is – € 2. In het laatste geval krijg je niks uitbetaald maar

moet jij betalen.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 92

Kansen. De kans op een hoge of lage uitbetaling verschilt per regel in de tabel. Bij je eerste

beslissing, de eerste regel, is de kans op een hoge uitbetaling 10% en is er 90% kans op een lage

uitbetaling. Bij je tweede beslissing, de tweede regel, is de kans op een hoge uitbetaling 20% en is er

80% kans op een lage uitbetaling. En zo verder. Deze kansen staan ook in de kolom onder ‘Loterij’,

maar dan omschreven als een gooi met een tienzijdige dobbelsteen.

Verzekeren. Je kunt je ook verzekeren tegen de lage uitbetaling. Als je verzekerd bent, hoef je niks te

betalen. Verzekeren kost € 1.

Beslissing. Je moet straks voor elke rij in de tabel kiezen of je je wilt verzekeren of niet. Je krijgt

daarvoor vier minuten de tijd. Je schrijft je keuzes (Ja of Nee) in de laatste kolom van de tabel.

Uitbetaling. Nadat iedereen zijn tien keuzes gemaakt heeft, gooi ik twee keer met een tienzijdige

dobbelsteen. De eerste gooi bepaalt welke regel (beslissing) in de tabel van toepassing is. Daarbij

geldt een gooi van ‘0’ als 10. Ik kom dan langs om de euro op te halen van diegene die zich verzekerd

heeft. De tweede gooi bepaalt de uitkomst van de loterij. Daarna bepaal ik willekeurig wie zijn score

uitbetaald krijgt. Als jij dat niet bent, en je had je wel verzekerd, krijg je je euro terug.

Voorbeeld

Ik gooi eerst ‘7’. De zevende beslissing is van toepassing. Als je je bij deze beslissing had verzekerd,

moet je nu een euro betalen. Daarna gooi ik ‘4’. De winnaar krijgt € 5 uitbetaald. De andere leerlingen

krijgen hun verzekeringseuro weer terug.

Zijn er nog vragen? Zo niet, dan krijg je nu vier minuten de tijd om je keuzes te maken.

Beslissing Kans op een hoge uitbetaling Loterij Jouw keuze om je te verzekeren (Ja of Nee)

1

10%

€ 5 als 0 wordt gegooid

– € 2 als 1 – 9 wordt gegooid

2

20%

€ 5 als 0 – 1 wordt gegooid

– € 2 als 2 – 9 wordt gegooid

3

30%

€ 5 als 0 – 2 wordt gegooid

– € 2 als 3 – 9 wordt gegooid

4

40%

€ 5 als 0 – 3 wordt gegooid

– € 2 als 4 – 9 wordt gegooid

5

50%

€ 5 als 0 – 4 wordt gegooid

– € 2 als 5 – 9 wordt gegooid

6

60%

€ 5 als 0 – 5 wordt gegooid

– € 2 als 6 – 9 wordt gegooid

7

70%

€ 5 als 0 – 6 wordt gegooid

– € 2 als 7 – 9 wordt gegooid

8

80%

€ 5 als 0 – 7 wordt gegooid

– € 2 als 8 – 9 wordt gegooid

9

90%

€ 5 als 0 – 8 wordt gegooid

– € 2 als 9 wordt gegooid

10 100% € 5 als 0 – 9 wordt gegooid

Module 7

7.1 Tips bij de methode

Module 7 behandelt het concept ‘Welvaart en groei’.

Hoofdstuk 1 legt uit hoe de macro-economie beschreven wordt (bbp, economische kringloop,

betalingsbalans). Hoofdstuk 2 legt uit hoe markten onderling afhankelijk zijn van elkaar. Hoofdstuk 3

beschrijft de verdeling en herverdeling van het binnenlands inkomen. Hoofdstuk 4 legt uit hoe de

prestaties van een economie gemeten kunnen worden.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 93

Hoofdstuk 1

De economische kringloop (bron 4, blz. 273) is ook als animatie beschikbaar waarbij visueel

inzichtelijk wordt gemaakt hoe de macro-economische identiteiten tot stand komen. De eerste

animatie legt uit hoe Y = C + I + O + E – M tot stand komt. De tweede animatie legt Y = C + B + S uit

(blz. 275), de derde animatie past bij S = I + (O – B) + (E – M) (blz. 275). Deze animatie is ook

verwerkt in de computerles van het hoofdstuk.

De uitleg van de opbouw van de betalingsbalans (blz. 278) is ook als animatie beschikbaar waarbij

voorbeelden op de juiste plaats in de betalingsbalans geplaatst worden en daarna de saldi berekend

worden. Tot slot legt de animatie visueel uit hoe de valutareserve verandert onder invloed van het

saldo op de betalingsbalans. Deze animatie is ook verwerkt in de computerles van het hoofdstuk.

Er is ook een animatie beschikbaar die het verband tussen betalingsbalans en wisselkoers (bron 7,

blz. 329) uitlegt. De animatie laat zien dat de inkomstenkant van de betalingsbalans vraag naar de

munt veroorzaakt en de uitgavenkant aanbod van de munt. Het tweede deel van de animatie legt uit

hoe een variabele koers vraag en aanbod van de munt én betalingsbalans in evenwicht brengt. Deze

animatie is ook verwerkt in de computerles van het hoofdstuk.

Elk jaar (in september) publiceert het CBS een macro-economisch overzicht van de Nederlandse

economie. Dit is te bestellen bij het CBS maar ook te downloaden. Zo heeft deze methode

gebruikgemaakt van De Nederlandse Economie 2008, gedownload op www.cbs.nl/nl-

NL/menu/themas/macro-economie/publicaties/artikelen/archief/2009/2009-803-pb.htm.

Thema’s die elk jaar aan de orde komen zijn onder andere bestedingen, productie en arbeidsmarkt.

Het werk bevat een schat aan gegevens, bruikbaar voor praktische opdrachten bijvoorbeeld.

Informatie over energiegebruik, afval, kosten en financiering van milieubeleid (inclusief groene

belastingen) en over de relatie tussen economie en milieudruk is te vinden op

www.compendiumvoordeleefomgeving.nl. Deze informatie is veelal grafisch weergegeven en goed te

vinden. De informatie kan gebruikt worden bij het problematiseren van de relatie tussen economische

groei en welvaart.

Hoofdstuk 2

De inhoud van hoofdstuk 2 is specifiek voor vwo. Het hoofdstuk geeft een verdere verduidelijking van

de voorwaarden waaronder het algemene economische evenwicht op macroniveau tot stand komt.

Hoofdstuk 3

Van het boxenstelsel in bron 11 (blz. 300) is een animatie beschikbaar die visueel uitlegt hoe de

verschillende schijven in box 1 werken. Deze animatie is ook verwerkt in de computerles van het

hoofdstuk.

Het volgende schema, waarbij leerlingen een inkomensverdeling maken naar eigen smaak, is een

goed uitgangspunt voor een klassendiscussie over de vraag: wat is een rechtvaardige

inkomensverdeling? Het schema geeft eerst een aantal beroepen op school, om de discussie dicht bij

de belevingswereld van leerlingen te houden, en voegt er enkele aansprekende beroepen aan toe.

Het schema geeft per beroep een aantal factoren die in het algemeen van invloed zijn op de hoogte

van het inkomen.

Alle personen starten met het minimumloon. De leerling telt per factor naar eigen smaak een bedrag

bij het minimumloon op, of trekt er een bedrag van af. Bijvoorbeeld: als een leerling vindt dat de studie

van een eerstegraads docent een extra bedrag rechtvaardigt in vergelijking met een tweedegraads

docent, kan hij bij een eerstegraads docent bijvoorbeeld € 1.000 optellen, en bij een tweedegraads

docent € 700.

Een leerling mag bij het totaalbedrag niet onder het bijstandsniveau uitkomen (€ 630).

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 94

In de praktijk komen veel leerlingen bij het invullen van het schema vaak op een verdeling uit die veel

minder scheef is dan de verdeling in de praktijk. Anders geformuleerd: (vooral) vraag en aanbod

spelen in werkelijkheid een grotere rol dan zij zich voorstellen.

Netto

minimum-

loon

Studie Risicofactor Verantwoor-

delijkheid

Schaarste

(de werking

van vraag

en aanbod)

Behoefte Nieuw

salaris

conciërge (40) € 1.350

1e graads docent

(25)

€ 1.350

1e graads docent

(50)

€ 1.350

2e graads docent

(50)

€ 1.350

locatiedirecteur

(55)

€ 1.350

schoonmaakster

(33)

€ 1.350

bouwvakker € 1.350

verpleegster € 1.350

tv-presentator € 1.350

linkerspits bij Ajax € 1.350

rechtsback van

Ajax

€ 1.350

minister-president

van Nederland

€ 1.350

U kunt de leerlingen de uiteindelijke inkomensverdeling laten omzetten in een lorenzcurve. Leerlingen

kunnen de getekende curve onderling vergelijken en daaruit een conclusie trekken.

Hoofdstuk 4

Een historische blik op convergentie en divergentie in de wereld levert Gapminder. Ga naar

www.gapminder.org en bekijk de tutorial. Ga daarna naar Gapminder world. Gapminder world geeft

via animaties de ontwikkeling van alle landen van de wereld gedurende de afgelopen honderd jaar

aan de hand van een aantal variabelen. Voorbeelden van variabelen zijn levensverwachting,

energiegebruik en bbp/capita. Het is ook mogelijk om individuele landen te volgen en te vergelijken.

Zeer handig voor docenten die met een beamer werken!

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 95

7.2 Instructies klaslokaalexperimenten

Experiment 1 De economie is een spel Domein 7 Welvaart en groei

Leerdoelen

• De onderlinge afhankelijkheid van meerdere markten ervaren

• Het verband doorgronden tussen de arbeidsmarkt en de productmarkt

• Ervaren dat markten tegelijkertijd in evenwicht geraken

• De afruil doorgronden tussen de consumptie van vrije tijd en goederen

Gerelateerde experimenten

• De pepermunteconomie

• Wie maakt me los?

3 ronden: 40 minuten (voorbereiding 3, instructie 7, uitvoering per ronde 10)

Een zandloper om de tijd mee aan te duiden

Bewerkelijkheidsindicatie:

Ondersteunend materiaal staat op de website: www.experimentenvoorindeklas.nl

Experimentbeschrijving

Samenvatting

Het experiment moet laten zien hoe de arbeidsmarkt en de productmarkt met elkaar samenhangen.

Leerlingen zijn werknemer of werkgever. Hun rol wordt willekeurig bepaald en verandert niet

gedurende het experiment. Werknemers bieden arbeid aan in ruil voor loon, en betalen daar de

producten mee die ze kopen op de productmarkt. Werkgevers kopen arbeid en produceren goederen,

die ze verkopen op de productmarkt. Na afloop van het experiment zal blijken dat de voorspelde

marktevenwichten goed overeenkomen met wat het experiment aan transacties oplevert.

Benodigdheden

Spellen kaarten. Alle kaarten worden gebruikt. Alleen de kleur is van belang, rood of zwart. Binnen

een kleur wordt er geen onderscheid gemaakt. Harten of ruiten zijn beide ‘rood’, en schoppen of

klaveren zijn beide ‘zwart’. Rode kaarten stellen geld voor, zwarte kaarten stellen goederen voor.

Leerlingen in de rol van werkgever krijgen aan het begin van het spel 26 rode kaarten uitgedeeld. Het

aantal spellen kaarten dat nodig is, is dus gelijk aan het aantal leerlingen in de rol van werkgever.

Omdat er twee keer zoveel werknemers als werkgevers zijn, is het aantal spellen kaarten dat nodig is

een derde van het aantal leerlingen dat meedoet met het experiment.

Tijdsaanduiding. Leerlingen in de rol van werkgever krijgen één minuut de tijd om hun loonvoet te

bepalen, en één minuut om hun prijs te kiezen. Het moet duidelijk zijn dat de tijd loopt. Daarvoor kan

een klok of een zandloper worden gebruikt.

Een notatieplek. Alle geboden lonen en gevraagde prijzen moeten duidelijk genoteerd kunnen

worden, bijvoorbeeld op een schoolbord of flipover. Het is belangrijk dat alle leerlingen dit goed

kunnen zien, ook als ze weer op hun plek zitten.

Keuzeblad. In iedere ronde moeten werknemers twee keer in willekeurige volgorde worden

afgeroepen: voor hun aanbod van arbeid, en voor hun aankoop van producten. Dat kan met het

keuzeblad in bron 1. Dat geeft de identificatienummers van werknemers in willekeurige volgorde. In de

bron wordt uitgegaan van een klas met 24 leerlingen, waarvan er 16 werknemer zijn, en van vijf

spelronden. Op www.experimentenvoorindeklas.nl staan nog meer keuzebladen.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 96

Bron 1 Willekeurige volgorden van identificatienummers van 16 werknemers

keuze keuze keuze Keuze keuze keuze keuze keuze keuze keuze

10 16 9 15 3 2 6 8 15 14

2 14 2 6 6 1 10 11 4 4

15 11 4 1 14 8 15 3 8 6

12 5 7 13 15 15 7 6 13 7

3 15 11 10 8 6 4 13 10 2

7 10 13 12 10 7 8 5 14 16

13 6 5 16 5 16 14 16 11 5

9 4 8 2 13 11 13 4 12 12

16 9 1 14 9 12 12 1 7 10

4 12 14 7 12 3 16 15 5 13

14 8 16 11 2 14 9 12 6 11

6 13 3 9 7 4 1 14 2 9

1 2 6 3 1 5 11 7 3 3

8 3 12 8 11 10 3 10 9 15

5 1 15 5 4 9 2 9 16 8

11 7 10 4 16 13 5 2 1 1

Voorbereiding

Klaslokaalopstelling. Aan leerlingen in de rol van werkgevers wordt in iedere ronde twee keer hun

keuze gevraagd. Het is daarvoor handig als werkgevers duidelijk herkenbaar zijn. Leerlingen in de rol

van werkgevers kunnen bijvoorbeeld aan één kant in de klas zitten. Dat bemoeilijkt ook hun (niet-

toegestane) communicatie met werknemers.

Uitvoering

Deel de handelsinstructies uit. Verdeel leerlingen in werkgevers en werknemers. Zet werknemers en

werkgevers bij elkaar. Deel de startkaarten uit: drie zwarte kaarten voor iedere werknemer, 26 rode

kaarten voor iedere werkgever. Lees klassikaal de handelsinstructies voor. Beantwoord eventuele

vragen. Geef duidelijk aan dat het experiment nu gaat beginnen. Begin met stap 1 van de eerste

handelsronde: de arbeidsmarkt. Werkgevers kiezen het loon dat zij bieden. Ze krijgen daarvoor één

minuut. Dat schrijven ze op in hun opbrengstentabel. Vraag iedere werkgever zijn geboden loon en

schrijf dat op het schoolbord. Kies willekeurig een werknemer. Gebruik daarvoor het keuzeblad. Laat

hen hun tijd verkopen op de arbeidsmarkt. Ga naar de volgende werknemer. En zo verder, totdat alle

werknemers de kans hebben gehad arbeid te verkopen. Werkgevers en werknemers registreren het

aantal zwarte kaarten dat ze gekocht (werkgevers) en verkocht (werknemers) hebben. Concumptie en

productie worden gesimuleerd: op basis van de uitkomsten van stap 1 krijgen werknemers en

werkgevers extra zwarte kaarten. Deel deze uit. Stap 2 begint: de productmarkt. Werkgevers kiezen

hun prijs. Ze krijgen daarvoor één minuut. Die schrijven ze op in hun opbrengstentabel. Vraag iedere

werkgever zijn gevraagde prijs en schrijf die op het schoolbord. Kies willekeurig een werknemer.

Gebruik daarvoor de volgende kolom van het keuzeblad. Laat hen producten kopen op de

productmarkt. Ga naar de volgende werknemer. En zo verder, totdat alle werknemers de kans hebben

gehad producten te kopen. Werkgevers en werknemers registreren het aantal zwarte kaarten dat ze

gekocht (werknemers) en verkocht (werkgevers) hebben. Iedereen registreert het aantal zwarte

kaarten dat hij nu in handen heeft. Haal alle zwarte kaarten op (iedereen houdt zijn rode kaarten). De

volgende handelsronde kan beginnen. Deel de drie zwarte kaarten aan werknemers. En zo verder.

Beloning

Het is belangrijk dat leerlingen weten dat er een beloning is. Daardoor doen ze serieuzer mee. Voor

de beloning zijn er twee mogelijkheden: alle leerlingen worden beloond of er wordt maar één leerling

beloond. In het laatste geval wordt de winnende leerling willekeurig bepaald. De beloning kan een

geldbedrag zijn, afgeleid van het aantal punten, of het aantal behaalde punten omgezet in een cijfer,

of een prijs zoals een chocoladereep. Als leerlingen ex aequo op de eerste plaats eindigen kan een

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 97

gooi met de dobbelsteen de winnaar aanwijzen. Wat er ook gekozen wordt, vooraf moet duidelijk zijn

wat de beloning is.

Aandachtspunten

• Lees de handelsinstructies niet te vlug voor. Leerlingen moeten de tijd krijgen om deze instructies

goed te begrijpen.

• Zorg dat na afloop van iedere speelronde alle zwarte speelkaarten ingeleverd zijn.

• Let erop dat iedere leerling het aantal zwarte kaarten dat hij aan het eind van een spelronde bezit,

opschrijft in de registratietabel.

• Registreer zorgvuldig wanneer een werkgever in stap 1 geen arbeid meer wil inkopen. Want als

een werkgever dat aangeeft mag hij gedurende het hele vervolg van die handelsronde geen arbeid

meer inkopen.

• Registreer zorgvuldig wanneer een werkgever in stap 2 geen producten meer wil verkopen. Want

als een werkgever dat aangeeft mag hij gedurende het hele vervolg van die handelsronde geen

producten meer verkopen.

• Bedenk van tevoren hoe de winnaar willekeurig gekozen gaat worden. Dat gaat bijvoorbeeld als

volgt. Iedereen krijgt een nummer. Gooi met een tienzijdige dobbelsteen. Als een van de getallen

0 – 5 verschijnt wordt de winnaar getrokken uit de getallen 1 – 10. In dat geval gooi je nog een keer

en is de winnaar bekend (waarbij een gooi van het getal ‘0’ nummer 10 is). In het andere geval ga

je door. Gooi weer met de tienzijdige dobbelsteen. Als een van de getallen 0 – 5 verschijnt wordt

de winnaar getrokken uit de getallen 11 – 20. In dat geval gooi je nog een keer en is de winnaar

bekend (waarbij een gooi van het getal ‘0’ nummer 20 is). In het andere geval ga je door. En zo

verder.

Verwachte uitkomst

Dit is geen eenvoudig experiment. Vijf spelronden is misschien niet genoeg om tot het evenwicht te

komen. Als de tijd het toestaat zou er dan nog een extra spelronde gespeeld kunnen worden. Het is

vooral belangrijk dat leerlingen de interactie tussen de arbeidsmarkt en de productmarkt ervaren.

Sommige leerlingen zullen in het begin al hun zwarte kaarten vasthouden. Ze zullen gauw genoeg in

de gaten krijgen dat dat onverstandig is. Als werknemer kun je beter twee zwarte kaarten verkopen op

de arbeidsmarkt om vervolgens méér zwarte kaarten terug te kopen op de productmarkt. Het duurt

meestal een paar ronden voordat werknemers dit doorhebben. Werkgevers zijn in het begin ook

huiverig om arbeid in te kopen. Ze zullen een te lage loonvoet opschrijven. Dat dit niet loont zal ook

snel duidelijk worden. Na een paar ronden zullen ze rond de vier zwarte kaarten inkopen op de

arbeidsmarkt en daarmee veel produceren. Een deel van die productie houden ze zelf, en een ander

deel verkopen ze om voldoende rode kaarten te hebben voor de volgende ronde.

Handelsinstructies

We gaan een economie naspelen. Je bent werknemer of werkgever. Je rol wordt willekeurig bepaald

en verandert niet tijdens het experiment. Ik heb hier 24 spelkaarten: 8 zwarte kaarten (schoppen en

klaveren) en 16 rode kaarten (harten en ruiten). Iedereen krijgt straks een kaart uitgereikt. Als je een

rode kaart krijgt, ben je werknemer. Als je een zwarte kaart krijgt, ben je werkgever. Je schrijft je rol

boven aan de opbrengstentabel. Die vind je onder aan deze handelsinstructie. Daar schrijf je ook je

naam op. Ik ga nu de kaarten uitdelen.

Alle werknemers krijgen een identificatienummer. Dit nummer moet je boven aan de opbrengstentabel

invullen. Ik ga nu de identificatienummers uitdelen aan de werknemers.

Handelen. Iedere spelronde bestaat uit twee stappen. Stap 1 is de arbeidsmarkt. Werkgevers kiezen

een loonvoet. Werknemers bepalen vervolgens hoeveel arbeid ze voor dat loon willen aanbieden.

Vervolgens wordt er geproduceerd. Daarna volgt stap 2: de productmarkt. Werkgevers kiezen een

prijs voor hun product. Werknemers bepalen vervolgens hoeveel producten ze willen kopen.

Werkgevers bepalen zelf hoeveel arbeid ze inkopen en hoeveel producten ze willen verkopen.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 98

Iedere werknemer krijgt nu 3 zwarte kaarten en iedere werkgever krijgt 26 rode kaarten. Zwarte

kaarten symboliseren arbeid en goederen, rode kaarten symboliseren geld. Werkgevers gebruiken de

rode kaarten om in stap 1 arbeid (zwarte kaarten) in te kopen bij de werknemers. Met die arbeid

kunnen werkgevers goederen (zwarte kaarten) produceren. Deze goederen kunnen werkgevers zelf

houden of in stap 2 verkopen aan werknemers, in ruil voor rode kaarten. Het doel van het spel is voor

iedereen hetzelfde: zo veel mogelijk zwarte kaarten verdienen. De rode kaarten zijn voor werkgevers

wel nodig om arbeid in te kopen, en voor werknemers om goederen van te kopen.

Aan het eind van iedere spelronde worden alle zwarte kaarten ingenomen. Aan het begin van de

volgende spelronde krijgen werknemers weer drie zwarte kaarten uitgedeeld. De rode kaarten worden

nooit ingenomen. Je begint een spelronde met de rode kaarten die je tot dan toe hebt weten te

bemachtigen.

Arbeidsmarkt. Aan het begin van iedere handelsronde krijgen werknemers drie zwarte kaarten

uitgedeeld. Die mogen ze houden of verkopen aan werkgevers. Iedere werkgever kiest een loonvoet:

het aantal rode kaarten in ruil voor één zwarte kaart. Dit moet een geheel getal zijn. Werkgevers

schrijven dit aantal op in de eerste kolom van de opbrengstentabel. Daarna schrijft de marktmeester

alle loonvoeten op het bord. Vervolgens mogen werknemers hun arbeid (zwarte kaarten) aanbieden in

ruil voor loon (rode kaarten). Dat gebeurt in een willekeurige volgorde door het afroepen van hun

identificatienummers. Als werknemer en werkgever tot overeenstemming zijn gekomen, wordt de deal

meteen afgehandeld. Het aantal zwarte kaarten dat van hand verwisselt, wordt opgeschreven in de

tweede kolom van de opbrengstentabel. Werknemers kunnen in de eerste kolom dan ook de loonvoet

noteren die ze deze ronde hebben gekregen. Werkgevers kunnen ervoor kiezen om geen arbeid

(zwarte kaarten) meer in te kopen. Als een werkgever dit aangeeft, mag hij gedurende het hele

vervolg van de handelsronde geen arbeid meer inkopen. Stap 1 is afgelopen als geen enkele

werkgever nog arbeid wil inkopen en/of geen enkele werknemer arbeid wil aanbieden.

Productie. Na stap 1 wordt er door werkgevers geproduceerd. De eerste zwarte kaart die een

werkgever op de arbeidsmarkt koopt levert vijf extra zwarte kaarten op. De tweede zwarte kaart geeft

vier extra kaarten, de derde zwarte kaart geeft drie extra kaarten, de vierde zwarte kaart geeft twee

extra kaarten, de vijfde zwarte kaart geeft één extra kaart, en de overige kaarten leveren geen extra

kaarten op. De marktmeester komt langs bij de werkgevers, bekijkt hoeveel zwarte kaarten hij heeft

gekocht en vult dat aantal aan volgens het productieschema.

Voorbeeld

Een werkgever heeft in totaal 7 zwarte kaarten op de arbeidsmarkt gekocht. Dit levert op aan

productie de volgende zwarte kaarten: 5 + 4 + 3 + 2 + 1 + 0 + 0 = 15. Hij krijgt deze extra zwarte

kaarten van de marktmeester uitgedeeld. In totaal heeft de werkgever dan 15 + 7 = 22 zwarte kaarten.

Dit zijn de producten die hij later kan verkopen.

Consumptie. Na stap 1 wordt er door werknemers geconsumeerd. Zij consumeren de arbeid (zwarte

kaarten) die ze niet verkocht hebben aan werknemers. Ze consumeren vrije tijd. De eerste zwarte

kaart die een werknemer heeft achtergehouden levert twee extra zwarte kaarten op. De tweede

zwarte kaart geeft één extra kaart; de derde kaart levert geen extra kaart op. De marktmeester komt

langs bij de werknemers, bekijkt hoeveel zwarte kaarten hij heeft achtergehouden en vult dat aantal

aan volgens het consumptieschema.

Voorbeeld

Een werknemer heeft 1 zwarte kaart op de arbeidsmarkt verkocht en heeft er 2 achtergehouden. Dit

levert op aan consumptie de volgende zwarte kaarten: 2 + 1 = 3. Hij krijgt deze extra zwarte kaarten

van de marktmeester uitgedeeld. In totaal heeft de werknemer dan 3 + 2 = 5 zwarte kaarten. Dit zijn

de producten die hij later niet meer hoeft te kopen.

Productmarkt. In stap 2 kiest iedere werkgever een prijs voor zijn product: het aantal rode kaarten in

ruil voor één zwarte kaart. Dit moet een geheel getal zijn. Werkgevers schrijven dit aantal op in de

derde kolom van de opbrengstentabel. Daarna schrijft de marktmeester alle prijzen op het bord.

Vervolgens mogen werknemers producten (zwarte kaarten) kopen in ruil voor geld (rode kaarten). Dat

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 99

gebeurt weer in een willekeurige volgorde door het afroepen van hun identificatienummers. Als

werknemer en werkgever tot overeenstemming zijn gekomen, wordt de deal meteen afgehandeld. Het

aantal zwarte kaarten dat van hand verwisselt, wordt opgeschreven in de vierde kolom van de

opbrengstentabel. Werknemers kunnen in de eerste kolom dan ook de prijs noteren die ze deze ronde

hebben betaald. Werkgevers kunnen ervoor kiezen om geen producten (zwarte kaarten) meer te

verkopen. Als een werkgever dit aangeeft, mag hij gedurende het hele vervolg van de handelsronde

geen producten meer verkopen. Stap 2 is afgelopen als geen enkele werkgever nog producten wil

verkopen en/of geen enkele werknemer producten wil kopen.

Verdiensten. Aan het einde van een handelsronde moet iedereen zijn zwarte kaarten tellen. Dat

aantal moet in de laatste kolom van de opbrengstentabel worden ingevuld. De marktmeester komt dan

langs om alle zwarte kaarten op te halen. Je houdt je rode kaarten. Aan het einde van het experiment

worden al je verdiensten (aantal zwarte kaarten) per handelsronde opgeteld. Dat is je eindscore. Er

wordt dan een leerling willekeurig uitgekozen die zijn score uitbetaald krijgt.

Opbrengstentabel

Naam: ______________________________ Werkgever / Werknemer:

_________________________ Identificatienummer: _____

Spelronde Stap 1: de arbeidsmarkt Stap 2: de productmarkt Aantal zwarte

kaarten in deze

ronde

Loon (aantal

rode kaarten in

ruil voor een

zwarte kaart)

Aantal zwarte

kaarten gekocht

(werkgevers) of

verkocht

(werknemers)

Prijs (aantal

rode kaarten in

ruil voor een

zwarte kaart)

Aantal zwarte

kaarten gekocht

(werknemers) of

verkocht

(werkgevers)

1

2

3

4

5

Experiment 2 Leuker kunnen we het niet maken, wel makkelijker

Domein 7 Welvaart en groei

Leerdoelen

• Het marktevenwicht begrijpen dat gegeven wordt door het snijpunt van de collectieve vraag- en

aanbodcurven

• Het consumentensurplus en producentensurplus doorgronden

• Begrijpen dat sommige aanbieders en vragers niet aan een markt moeten deelnemen

• De gevolgen van een consumentenbelasting voor het marktevenwicht begrijpen

• De uitruil tussen inkomensgelijkheid en waardecreatie doorgronden

Gerelateerde experimenten

• Wie maakt me los?

• Wilt u daar een bonnetje van?

5 ronden: 25 minuten (voorbereiding 5, instructie 5, uitvoering per ronde 3)

Een spel kaarten / een bel of een fluitje / schoolbord of flipover

Bewerkelijkheidsindicatie:

Ondersteunend materiaal staat op de website: www.experimentenvoorindeklas.nl

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 100

Experimentbeschrijving

Samenvatting

Het experiment moet laten zien dat het snijpunt van de collectieve vraag- en aanbodlijn een goede

weergave is van het handelen in de praktijk. Leerlingen zijn koper of verkoper. Hun rol wordt bepaald

door de kleur van hun speelkaart. Kopers en verkopers moeten met elkaar onderhandelen over een

prijs. Koppels die overeenstemming hebben bereikt, leveren hun kaarten in. Hun prijs wordt

opgeschreven op het bord of de flipover. En zo verder. In de eerste vijf spelronden wordt er gehandeld

zonder consumentenbelasting; in de tweede vijf spelronden wordt er gehandeld met

consumentenbelasting. De belastingopbrengst wordt vervolgens herverdeeld. Na afloop van het

experiment zal blijken dat de voorspelde marktevenwichten goed overeenkomen met wat het

experiment aan transacties oplevert, en dat een consumentenbelasting de inkomensverschillen

nivelleert.

Benodigdheden

Een spel kaarten. Alleen de genummerde kaarten worden gebruikt. Verder is de kleur van belang,

rood of zwart. Binnen een kleur wordt er geen onderscheid gemaakt. Harten of ruiten zijn beide ‘rood’,

en schoppen of klaveren zijn beide ‘zwart’. De kleur van de kaart komt overeen met de rol die een

leerling heeft: koper (rood) of verkoper (zwart). Eén spel kaarten geeft zodoende 18 rode en 18 zwarte

kaarten. Iedere leerling krijgt aan het begin van iedere spelronde één rode of één zwarte kaart. Met

één spel kaarten kunnen dus maximaal 36 leerlingen met het experiment meedoen.

Een instrument. Een bel of een fluitje wordt gebruikt om een speelronde mee te beginnen en te

eindigen. Een echte handelsklok zoals die gebruikt wordt bij de opening van de beurshandel, spreekt

zeker ook tot de verbeelding.

Een notatieplek. Alle transacties moeten duidelijk genoteerd kunnen worden, bijvoorbeeld op een

schoolbord of flipover. Het is belangrijk dat alle leerlingen dit goed kunnen zien, ook als ze weer op

hun plek zitten. Hoe meer informatie leerlingen krijgen, hoe beter het spel convergeert naar het

marktevenwicht.

Voorbereiding

Klaslokaalopstelling. Leerlingen moeten allemaal naar voren kunnen komen om te onderhandelen.

In de klas moet er dus voldoende ruimte zijn voor leerlingen om door elkaar heen te lopen. Tijdens het

spel lopen ze ook weer terug naar hun plaats. Dat moet dus mogelijk blijven. Ze lopen niet allemaal

tegelijkertijd terug. Smalle gangetjes zijn daarvoor voldoende.

Kaartkeuze. De rode kaarten vormen met elkaar de collectieve vraagcurve; de zwarte kaarten vormen

met elkaar de collectieve aanbodcurve. De waarde op een rode kaart is de betalingsbereidheid van de

betreffende vrager; de waarde op een zwarte kaart zijn de MK van de betreffende aanbieder. Met de

keuze van de kaarten wordt meteen het marktevenwicht bepaald. Om tot dit marktevenwicht te

komen, moeten in ieder geval de rode kaarten met een waarde groter dan of gelijk aan de

evenwichtsprijs in het spel meedoen, en moeten in ieder geval de zwarte kaarten met een waarde

kleiner dan of gelijk aan de evenwichtsprijs meedoen.

Neem als voorbeeld een klas met 24 leerlingen. Het ligt dan voor de hand om 12 zwarte en 12 rode

kaarten in het spel op te nemen. De waarden van de rode kaarten kunnen bijvoorbeeld de volgende

zijn: 3, 4, 4, 5, 5, 6, 6, 7, 8, 8, 9, 9. Bij de zwarte kaarten kan bijvoorbeeld gekozen worden voor: 2, 2,

3, 3, 4, 4, 5, 5, 6, 6, 7, 8. Zorg er in ieder geval voor dat de hoogste zwarte kaart lager is dan de

hoogste rode kaart, en dat de laagste zwarte kaart lager is dan de laagste rode kaart. Zodoende kan

ook de leerling die de hoogste zwarte kaart krijgt toebedeeld in principe tot een akkoord komen; hij

moet daarvoor een overeenkomst sluiten met de houder van de hoogste rode kaart. En de leerling

met de laagste rode kaart kan ook tot een deal komen; hij moet daarvoor de leerling vinden met de

laagste zwarte kaart. Dat dit zal gebeuren is niet echt waarschijnlijk. Maar je kunt dan wel met recht

zeggen dat er voor iedereen de mogelijkheid bestaat om tot een deal te komen. Iedereen moet

daarom meedoen.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 101

In bron 2 staan de collectieve aanbod- en vraaglijnen die ontstaan bij de voorbeeldverdeling van

zwarte en rode kaarten. De vraaglijn ontstaat door de rode kaarten eerst te ordenen, van hoog naar

laag, en ze vervolgens naast elkaar af te beelden. Want dat is precies wat een collectieve vraaglijn is:

het aantal eenheden dat gevraagd wordt bij een bepaalde prijs. Bij een prijs van 7,5 worden

bijvoorbeeld 4 eenheden gevraagd, door de houders van de rode kaarten met daarop 9, 9, 8 en 8.

Voor de collectieve aanbodcurve geldt het omgekeerde. Ook die moeten eerst geordend worden,

maar dan van klein naar groot, en vervolgens naast elkaar worden afgebeeld. Want dat is precies wat

een collectieve aanbodcurve is: het aantal eenheden dat aangeboden verkocht wordt bij een bepaalde

prijs. Bij een prijs van bijvoorbeeld 5,5 worden er 8 eenheden aangeboden, door de houders van de

zwarte kaarten met daarop 2, 2, 3, 3, 4, 4, 5 en 5. Het marktevenwicht volgt uit het snijpunt van de

gesimuleerde collectieve vraag- en aanbodlijn: een prijs van 5 waarbij 8 eenheden worden

verhandeld.

Bron 2 De collectieve vraag- en aanbodlijnen van het kaartenvoorbeeld zonder belasting

Het vrije marktevenwicht volgt uit het snijpunt van de gesimuleerde collectieve vraag- en aanbodlijn:

een prijs van 5 waarbij 8 eenheden worden verhandeld. In bron 3 staat de situatie die ontstaat als

vragers een belasting moeten betalen van 2. Het marktevenwicht bestaat dan uit een prijs van 4

waarbij er 6 eenheden worden verhandeld. Er wordt dan 6 × 2 = 12 aan belastingpenningen

opgehaald.

Bron 3 De collectieve vraag- en aanbodlijnen van het kaartenvoorbeeld als vragers een belasting

van 2 moeten betalen

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 102

Bij een oneven aantal leerlingen is het aantal rode kaarten niet gelijk aan het aantal zwarte kaarten.

Dat is verder geen probleem want er zijn altijd leerlingen die niet tot een deal komen. Zouden er in het

voorgaande voorbeeld geen 24 maar 25 leerlingen zijn, dan kan bijvoorbeeld een rode 3 of een zwarte

9 worden toegevoegd. In beide gevallen verandert het marktevenwicht niet.

Uitvoering

Deel de handelsinstructies uit. Lees klassikaal de handelsinstructies voor. Beantwoord eventuele

vragen. Geef duidelijk aan dat het experiment nu gaat beginnen. Begin met de eerste handelsronde.

Schud de kaarten. Iedereen zit nog op zijn stoel en krijgt zijn eerste kaart uitgedeeld. Deel de kaarten

‘gesloten’ uit, zodat anderen niet zien welke kaart iemand krijgt (als een leerling besluit zijn kaart

wereldkundig te maken dan mag dat natuurlijk). Blaas op een fluitje of luid een bel als teken dat de

eerste spelronde begint. Houd de tijd in de gaten. Langer dan drie minuten moet een handelsronde

niet duren. In het begin misschien wel, want dan kunnen leerlingen nog wat aarzelend zijn. Ga bij het

schoolbord of flipover staan. Neem de kaarten in ontvangst van koppels die tot een deal zijn gekomen.

Controleer of de deal wel toegestaan is: er moet een rode en een zwarte kaart worden ingeleverd, en

de overeengekomen prijs moet ten minste gelijk zijn aan het getal op de zwarte kaart, en ten hoogste

gelijk zijn aan het getal op de rode kaart. Roep de prijs om en noteer die op het bord. Zet voor iedere

spelronde de prijzen onder elkaar. Gebruik voor iedere spelronde een nieuwe kolom. Het aantal

prijzen per kolom is het aantal transacties dat in een ronde tot stand is gekomen. Blaas op het fluitje of

luid de bel als de handelsronde is afgelopen. Laat alle leerlingen die nog geen deal hebben gesloten

hun kaart inleveren. Iedereen moet nu weer gaan zitten. Schud de kaarten, deel ze uit en luid de bel;

de volgende ronde begint. En zo verder. Na vijf spelronden verandert het spel. Kopers moeten nu

belasting gaan betalen. Geef duidelijk aan dat de nieuwe spelregels van kracht zijn. Blaas weer op

een fluitje of luid een bel als teken dat de volgende spelronde begint. Controleer of de deals onder het

nieuwe regime wel zijn toegestaan: er moet een rode en een zwarte kaart worden ingeleverd, en de

overeengekomen prijs moet ten minste gelijk zijn aan het getal op de zwarte kaart, en ten hoogste

gelijk zijn aan het getal op de rode kaart minus 2. En zo verder.

Beloning

Het is belangrijk dat leerlingen weten dat er een beloning is. Daardoor doen ze serieuzer mee. Voor

de beloning zijn er twee mogelijkheden: alle leerlingen worden beloond of er wordt maar één leerling

beloond. In het laatste geval wordt de winnende leerling willekeurig bepaald. De beloning kan een

geldbedrag zijn, afgeleid van het aantal punten, of het aantal behaalde punten omgezet in een cijfer,

of een prijs zoals een chocoladereep. Als leerlingen ex aequo op de eerste plaats eindigen kan een

gooi met de dobbelsteen de winnaar aanwijzen. Wat er ook gekozen wordt, vooraf moet duidelijk zijn

wat de beloning is.

Aandachtspunten

• Lees de handelsinstructies niet te vlug voor. Leerlingen moeten de tijd krijgen om deze instructies

goed te begrijpen.

• Houd het tempo hoog bij de uitvoering van het experiment. Maak de spelronden niet te lang. In het

begin zal er wat aarzeling zijn om op te staan en te gaan onderhandelen, maar na een paar

spelronden heeft iedereen de bedoeling van het experiment in de gaten. De gemakkelijke deals (de

hoge rode kaarten, en de lage zwarte kaarten) zijn dan snel uit het spel. Wat overblijft zijn

moeizame deals die soms na lang praten pas tot stand komen. Laat het spel hier niet te lang op

hangen. Kondig bijvoorbeeld aan dat er nog één minuut gehandeld mag worden, en dat je niks

verdient als je niet tot een deal komt. Markeer het einde van een spelronde duidelijk, bijvoorbeeld

door op een fluitje te blazen.

• Het aantal ronden dat van tevoren bedacht was, kan te hoog liggen. Als blijkt dat het evenwicht is

bereikt, kan worden gezegd ‘en dan nu de laatste ronde’. Soms treedt er dan een eindronde-effect

op: de spreiding in prijzen neemt toe. Sommige leerlingen willen dan nog iets ‘geks’ doen aan het

einde van het experiment, zeker als ze zien dat ze weinig punten hebben gescoord en het gevoel

hebben niets meer te verliezen te hebben.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 103

• Controleer de ingeleverde deals zorgvuldig. In de eerste vijf spelronden moet de overeengekomen

prijs niet lager zijn dan het getal op de zwarte kaart en niet hoger dan het getal op de rode kaart. In

de tweede vijf spelronden moet de overeengekomen prijs niet lager zijn dan het getal op de zwarte

kaart en niet hoger dan het getal op de rode kaart minus 2.

• Zorg dat na afloop van iedere speelronde alle speelkaarten ingeleverd zijn. Daarvoor hoef je ze

alleen maar te tellen. In het voorbeeld van de vorige paragraaf moet je aan het begin van iedere

spelronde 24 kaarten hebben.

Verwachte uitkomst

In de eerste paar ronden kunnen er prijzen ontstaan die nogal afwijken van de evenwichtsprijs. In het

eerdere voorbeeld zullen prijzen tussen de 3 en de 7 ontstaan. Maar na verloop van een aantal

ronden neemt de variantie in de prijzen af, zeker als de prijzen van de vorige ronden op het bord

blijven staan. Het aantal transacties convergeert vaak sneller naar het marktevenwicht. Dit komt

vanwege de vorm van de collectieve vraag- en aanbodlijnen; die zijn betrekkelijk prijsinelastisch.

Hoewel hoge zwarte kaarten en lage rode kaarten altijd verhandeld kunnen worden, is de kans op een

deal met deze kaarten klein. Deelnemers met deze kaarten zijn geneigd om snel de handdoek in de

ring te gooien; ze staan niet eens meer op van hun stoel als de kaarten worden uitgedeeld. Dit moet

voorkomen worden, en de manier om dat te doen is om aan te geven dat iedereen altijd tot een

transactie kan komen. De invoering van de consumentenbelasting verandert het evenwicht. Het zal

weer een paar ronden duren voordat dit nieuwe evenwicht bereikt is. Omdat leerlingen inmiddels

ervaring hebben met het spel verloopt de convergentie naar dit nieuwe evenwicht sneller dan aan het

begin van het experiment.

Handelsinstructies

We gaan de markt naspelen waarbij iedereen koper of verkoper is. Of je een verkoper of koper bent,

wordt aan het begin van iedere spelronde opnieuw bepaald. Dat gebeurt willekeurig. Aan het begin

van iedere spelronde krijg je een genummerde speelkaart. Als je een rode kaart krijgt, dan ben je een

koper. Dit zijn de kaarten met harten of ruiten. Als je een zwarte kaart krijgt, ben je verkoper. Dit zijn

de kaarten met schoppen of klaveren. In het spel worden kopers en verkopers aan elkaar gekoppeld.

Als ze overeenstemming hebben over de prijs, dan verkoopt de speler met de rode kaart het product

aan de speler met de zwarte kaart. Er wordt geen echt product verhandeld. Het gaat in dit spel alleen

om de prijzen die tot stand komen.

Handelen. Nadat iedereen een kaart heeft ontvangen, blaast de marktmeester op een fluitje. Dan

mag je van je plaats opstaan en naar voren komen. Je gaat op zoek naar iemand waarmee je zaken

gaat doen. Een koper moet een verkoper vinden, en een verkoper moet een koper vinden. Koper en

verkoper onderhandelen dan over de prijs. De prijzen voor kopen en verkopen moeten een veelvoud

zijn van 50 eurocent. Als een koper en een verkoper een prijs overeengekomen zijn, komen ze naar

voren om de prijs vast te leggen. De overeengekomen prijs wordt doorgegeven aan de marktmeester.

Die roept de prijs om en noteert die op het schoolbord. De koper en verkoper leveren dan hun kaarten

bij de marktmeester in, gaan terug naar hun plaats en wachten tot de spelronde is afgelopen. Als de

spelronde is afgelopen, blaast de marktmeester weer op een fluitje. Kopers en verkopers die op dat

moment nog geen deal hebben gesloten komen naar voren, leveren hun kaart in bij de marktmeester

en gaan terug naar hun plaats.

Verkopers (zwarte kaart). Het nummer op je speelkaart staat voor jouw kosten. Dat is dus de

minimale prijs waartegen je het fictieve product moet verkopen. Je mag het product niet verkopen

tegen een lagere prijs dan op je speelkaart staat. Jouw opbrengst van de deal is het verschil tussen je

kostprijs (het getal op je kaart) en de prijs waartegen je je product hebt verkocht.

Voorbeeld

Op je kaart staat ‘4’. Je mag je product niet voor minder dan € 4 verkopen. Als je het verkoopt voor

€ 6,50, dan verdien je € 6,50 – € 4 = € 2,50.

Als je geen koper vindt waarmee je tot een deal komt, dan verdien je in deze spelronde niets.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 104

Kopers (rode kaart). Het nummer op je speelkaart is de prijs die je maximaal voor het product wilt

betalen. Kopers moeten óók een belasting betalen van € 2. De prijs die je bedingt mag daarom niet

hoger zijn dan het nummer op je speelkaart minus 2. Jouw opbrengst van de deal is het verschil

tussen je waardering (het getal op je kaart) minus 2 en de prijs die je hebt bedongen.

Voorbeeld

Op je kaart staat een ‘9’. Je mag niet meer dan € 7 bieden. Als je het dan voor € 4 koopt, verdien je

€ 9 – € 2 – € 4 = € 3.

Als je geen verkoper vindt waarmee je tot een deal komt, dan verdien je in deze spelronde niets.

Opbrengst. Iedereen kan in iedere ronde iemand vinden waarmee hij tot een deal kan komen. Maar

misschien heeft die speler al met iemand anders een deal gesloten. Handel daarom snel. Sommige

verkopers met hoge kosten zullen misschien niemand vinden om mee te handelen. En sommige

kopers met lage waarderingen zal dat misschien ook niet lukken. Die hebben in die spelronde pech.

Maar aan het begin van elke nieuwe spelronde worden weer nieuwe kaarten uitgedeeld. Aan het eind

van iedere spelronde moet je je opbrengsten van die ronde noteren. Dat doe je in de tabel die hierna

staat weergegeven. Als je een verkoper bent geweest, dan gebruik je de linkerkant van de tabel; als je

een koper was, gebruik je de rechterkant. Je vult niets in als je geen deal hebt gesloten.

Na vijf ronden veranderen de spelregels. De nieuwe handelsinstructies deel ik dan uit.

Het totaal van je verdiensten bestaat uit de som van de verdiensten per handelsperiode. Hiervoor kun

je het opbrengstenformulier gebruiken (verkopers vullen de linkerkant in, kopers de rechterkant). Alle

opbrengsten zijn hypothetisch en geheim; het is dus niet de bedoeling om er met elkaar over te

spreken. Als koper gebruik je eerst de bovenste helft van de tabel. Na de vijfde ronde gebruik je de

onderste helft.

Opbrengstentabel

Opbrengsten verkoop (als verkoper vul je deze kolom in) Opbrengsten koop (als koper vul je deze kolom in)

Prijs Kostprijs

(zwarte getal op je kaart)

Opbrengst

(prijs – kostprijs)

Waardering

(rode getal op je kaart)

Prijs Opbrengst

(waardering – prijs)

Totaal 1 van koop

Waardering – 2

(rode getal op je kaart – 2)

Prijs Opbrengst

(waardering – 2 – prijs)

Totaal 2 van koop

Totaal van verkoop Totaal van koop (totaal 1 + totaal 2)

Totaal van verkoop + totaal van koop

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 105

Module 8

8.1 Tips bij de methode

Module 8 behandelt het concept ‘Goede tijden, slechte tijden’.

De conjunctuurbeweging wordt uitgelegd in hoofdstuk 1. Hoofdstuk 2 verklaart de

conjunctuurbeweging. Hoofdstuk 3 legt uit hoe overheid en centrale bank de conjunctuur kunnen

bijsturen.

Hoofdstuk 1

Docenten die de stand van zaken met betrekking tot de (Nederlandse) conjunctuur op de voet willen

volgen, kunnen zich abonneren op het Conjunctuurbericht van het CBS. Per e-mail word je

geattendeerd op nieuwe conjunctuurberichten. Het conjunctuurbericht is ook zonder abonnement op

de website van het CBS te bekijken (www.cbs.nl).

Leuk is ook de conjunctuurklok, ontwikkeld door het CBS. Deze geeft de actuele stand van de

conjunctuur aan de hand van een aantal conjunctuurindicatoren.

Hoofdstuk 2

Bron 2 tot en met 7 zijn voor leerlingen moeilijke bronnen, voor veel leerlingen is het moeilijk om het

verschil tussen korte termijn en lange termijn goed te begrijpen. Bij bron 7 maken zowel de

achterliggende oorzaken van het horizontaal en verticaal verloop van de aanbodlijn als het in één

grafiek tekenen van beide lijnen de bron complex.

Er is een animatie beschikbaar waarin bron 6 en 7 uitgelegd worden. Deze animatie is ook verwerkt in

de computerles van het hoofdstuk.

Hoofdstuk 3

Macro-economische statistieken over de eurozone zijn te vinden op www.ecb.int. Op deze site zijn

ook enkele goede publicaties in het Nederlands beschikbaar over de ECB en haar monetaire beleid.

Een andere goede bron van informatie is de statistical data warehouse van de ECB: http://sdw.ecb.int.

Een goede beschouwing over de sterke en de zwakke punten van de EMU evenals een uitgewerkt

voorstel voor aanpassingen vindt u in de Special: Maak de euro sterker, geschreven door Wim

Boonstra (Rabobank, maart 2009). U kunt proberen of deze publicatie nog te downloaden is op

http://overons.rabobank.com/content/images/SP0902wbo%20centrale%20financiering%20in%20de%

20EMU_tcm64-83082.pdf.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 106

8.2 Instructies klaslokaalexperimenten

Experiment 1 Wie biedt als eerste? Domein 8 Goede tijden, slechte tijden

Leerdoelen

• Ervaren dat een stijging van de geldhoeveelheid de prijzen verhoogt

• Begrijpen waar inflatie vandaan komt

• Ervaring opdoen met een veiling bij opbod

Gerelateerde experimenten

• Wie maakt me los?

1 ronde: 15 minuten (voorbereiding 2, instructie 3, uitvoering 10)

Experimentgeld, bijvoorbeeld zakjes M&M’s van verschillende grootte / te veilen object, bijvoorbeeld een

chocoladereep / schoolbord of flipover waarop de winnende biedingen duidelijk genoteerd kunnen worden

Bewerkelijkheidsindicatie:

Ondersteunend materiaal staat op de website: www.experimentenvoorindeklas.nl

Experimentbeschrijving

Samenvatting

Het experiment moet laten zien hoe de geldhoeveelheid prijzen beïnvloedt. Leerlingen moeten twee

keer bieden op hetzelfde object. De tweede keer beschikken ze over meer geld. Na afloop van het

experiment zal blijken dat het object de tweede keer voor een hoger bedrag gekocht wordt.

Benodigdheden

Experimentgeld. Dit geld moet aan een aantal voorwaarden voldoen: het moet waarde hebben voor

leerlingen, het moet deelbaar zijn, het moet een relatie hebben met een te veilen object, en het moet

in verschillende hoeveelheden beschikbaar zijn. Zakjes M&M’s voldoen hieraan (behoudens de

leerlingen die geen M&M’s lusten). Die zijn verkrijgbaar in zakjes van een verschillend formaat,

individuele M&M’s kunnen als geld dienst doen, en ze hebben een relatie met ander snoep. In het

vervolg van de experimentbeschrijving en bij de handelsinstructies wordt uitgegaan van M&M’s als

experimentgeld.

Een te veilen object. Dit object moet in relatie staan met het experimentgeld. Met M&M’s als

experimentgeld kan snoepgoed worden geveild, bijvoorbeeld een reep chocola. Het object wordt twee

keer geveild. Het moet dus twee keer worden aangeschaft. In het vervolg van de

experimentbeschrijving en bij de handelsinstructies wordt een reep chocola geveild.

Notatieplek. De biedingen moeten duidelijk genoteerd kunnen worden, bijvoorbeeld op een

schoolbord of flipover. Het is belangrijk dat alle leerlingen dit goed kunnen zien.

Voorbereiding

Geld en veilingobject. Beide moeten worden aangeschaft. Het is raadzaam om van tevoren de

waarde van het object te kennen in relatie tot het geld. Hoeveel M&M’s worden er geruild voor een

chocoladereep als iedereen weinig geld heeft? Je moet voorkomen dat de waarde van de reep de

waarde van het zakje M&M’s overtreft. Dan zullen meerdere leerlingen hun hele budget bieden en

blijft de veiling onbeslist. De waarde van de chocoladereep moet daarom klein genoeg zijn. Anders

gezegd, veil een kleine reep.

Uitvoering

Deel de handelsinstructies uit. Geef iedereen een klein zakje M&M’s. Begin met oplezen van de

handelsinstructies. Veil de eerste chocoladereep. Schrijf het winnende bod op het bord. Laat de

winnaar betalen. Deel de grote zakjes M&M’s uit. Veil de tweede chocoladereep. Schrijf het winnende

bod op het bord. Laat de winnaar betalen.

VWO 2E FASE

INDELING HANDLEIDING

MALMBERG 107

Beloning

Het is belangrijk dat leerlingen weten dat er een beloning is. Daardoor doen leerlingen serieuzer mee.

In dit experiment wint de winnaar de veiling. Er zijn twee veilingen, en dus is er twee keer een

winnaar. Hun beloning is de chocoladereep in ruil voor hun M&M’s. Allle andere leerlingen mogen hun

M&M’s uit de tweede veiling houden. Overigens doet de winnaar van de eerste veiling ook mee aan

de tweede veiling.

Aandachtspunten

• Lees de handelsinstructies niet te vlug voor. Leerlingen moeten de tijd krijgen om deze instructies

goed te begrijpen.

• Leerlingen moeten goed begrijpen dat ze hun bod daadwerkelijk moeten betalen als ze de winnaar

van de veiling zijn. Dit is belangrijk voor het slagen van het experiment.

• Let erop dat er twee identieke repen chocola worden geveild. Alleen dan is een prijsvergelijking

zinvol.

Verwachte uitkomst

Het eerste winnende bod zal lager zijn dan het tweede winnende bod.

Handelsinstructies

We gaan een veiling bij opbod organiseren. Iedereen mag een bod uitbrengen op een reep chocola.

De hoogste bieder wint.

Budget. Iedereen krijgt van mij een zakje M&M’s. Dat is je budget. In een zakje zitten ongeveer

50 M&M’s. Dat is je geld. Meer dan 50 kun je niet bieden. Je mag het zakje niet openmaken!

Bieden. Je brengt een bod uit door je hand op te steken. Ik begin bij een prijs van één M&M.

Winnaar. Wie als laatste het bod verhoogt, is de winnaar van de veiling.

Zijn er nog vragen? Zo niet, dan beginnen we met de veiling. Wie biedt één M&M?

De volgende alinea moeten leerlingen niet in hun bezit hebben:

Tweede veiling

We gaan dezelfde chocoladereep nog een keer veilen. Iedereen krijgt van mij een nieuw zakje M&M’s.

Dit grotere zakje ruil ik in voor het zakje dat je eerder gekregen hebt. In een zakje zitten ongeveer

100 M&M’s. Dat is je nieuwe budget. Meer dan 100 kun je niet bieden. Maak het zakje nog niet open!