VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet...

43
Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1 / VLAAMS PARLEMENT Zitting 2001-2002 8 oktober 2001 ONTWERP VAN DECREET houdende instemming met het protocol van Kyoto bij het raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, en met de bijlagen A en B, opgemaakt te Kyoto op 11 december 1997 .

Transcript of VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet...

Page 1: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1 /

V L A A M S P A R L E M E N T

Zitting 2001-2002

8 oktober 2001

ONTWERP VAN DECREET

houdende instemming met het protocol van Kyoto bij het raamverdrag van deVerenigde Naties inzake klimaatverandering, en met de bijlagen A en B, opgemaakt

te Kyoto op 11 december 1997

.

1 8 0 9

Page 2: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

MEMORIE VAN TOELICHTING

D AMES EN H EREN,

1. INLEIDING

adviesorgaan van de Interministeriële ConferentieBuitenlands Beleid (ICBB), op 17 december 1997gemengd verklaard. De WGV adviseerde dat hetProtocol aangelegenheden betreft die onder de be-voegdheden van de federale overheid en van dedrie Gewesten vallen. Dit advies werd bevestigddoor de ICBB op 20 januari 1998.

1. Voorwerp van het decreet 3. Toelichting hij deze tekstHet voorontwerp van decreet in bijlage, strektertoe in te stemmen met het Protocol van Kyoto bijhet Raamverdrag van de Verenigde Naties inzakeklimaatverandering alsook de Bijlagen A en Bl,opgemaakt te Kyoto op 11.12.1997 en door onsland ondertekend te New York op 29.04.1998.

In deze memorie van toelichting worden eerst decontext en achtergronden van het Protocol vanKyoto geschetst, met aandacht voor het milieupro-bleem klimaatverandering en het onderhandelings-proces waarbinnen het Protocol moet worden gesi-tueerd.

Met het Protocol aanvaarden 39 Partijen van hetRaamverdrag inzake Klimaatverandering, waaron-der België. voor het eerst gekwantificeerde ver-plichtingen tot beperking of reductie van de emis-sies van de broeikasgassen CO,, CH,, N,O, HFK's,PFK's en SF,.

Het Protocol stond open voor ondertekening van16.03.1998 tot 15.03.1999. 54 Partijen van het Kli-maatverdrag hebben tijdens deze periode het Pro-tocol ondertekend (België en de overige EU-lid-staten tekenden op 29.04.1998). Op 27 november2000 hebben 31 landen het Protocol geratificeerd.Hiertoe behoren 19 landen die het Protocol in 1997ondertekenden. en 12 nieuwe ‘bijkomende’ landen.Geen enkel land dat het Protocol op 27 november2000 al geratificeerd heeft, behoort tot de groepopgenomen in Bijlage B bij het Protocol, d.w.z. diePartijen aan wie het Protocol bijkomende verplich-tingen oplegt.

De rest van de tekst is gewijd aan de besprekingvan de tekst van het Protocol zelf, waarbij eerst eenbespreking van de bepalingen van het Protocol inalgemene lijnen wordt gegeven en vervolgens eengedetailleerde bespreking van de verschillende on-

derdelen van het Protocol. Hoewel in de gedetail-leerde bespreking nader wordt ingegaan op elk vande artikelen van het Protocol is het geen artikels-gewijze bespreking in de letterlijke zin, omdat dcvolgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dateen groot aantal artikels samen moet worden gele-zen om volledig begrepen te worden.

Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocolis het noodzakelijk dat 55 Partijen - bij het “Ka-derverdrag inzake Klimaatsverandering” van deVerenigde Naties aangenomen te New York op 9mei 1992 - het Protocol zouden ratificeren. Tevensdient ten minste 55% van de CO?-emissies (1990)van de geïndustrialiseerde landen door ratificatiegedekt te zijn. Negentig dagen nadat aan dezebeide voorwaarden is voldaan, treedt het Protocolin werking.

Deze memorie van toelichting werd opgesteld infebruari 2001 en reflecteert de wetenschappelijkestand van zaken op dat tijdstip. Wat de Vlaamseproceduregang betreft. werden ook de recentestappen verwerkt in dit document. Bij deze memo-rie van toelichting wordt ter informatie ook eenbijlage gevoegd, waarin de meest recente interna-tionale ontwikkelingen en met name de conclusiesvan de zesde hervatte conferentie van de partijente Bonn (16-27 juli 2001) worden toegelicht.

11. ACHTERGROND EN TOTSTANDKO-ET PROTOCOL

2. Gemengd karakter van het Protocol

Het Protocol van Kyoto is een juridisch bindendverdrag van gemengde aard. Het Protocol werddoor de Werkgroep Gemengde Verdragen (WGV),

1. Korte schets van het probleem

Terwijl het klimaat op aarde altijd al natuurlijkeschommelingen heeft ondergaan, zijn de meestewetenschappers er thans van overtuigd dat de uit-stoot van ” broeikasgassen” veroorzaakt door deactiviteiten van mens, industrie en landbouw, dezenatuurlijke veranderlijkheid overstemt en tot on-

1 Verder in de tekst Protocol of Protocol van Kyoto ge-noemd.

El3 Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1

Page 3: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1 04

omkeerbare klimaatveranderingen leidt. In 1995besloot het Tweede Evaluatierapport van de Inter-gouvernementele Groep inzake Klimaatverande-ring (Intergovernmental Panel on Climate Change(IPCC)) dat de gemiddelde o p p e r v otuur over de gehele aarde tegen 2100 met l-3,5” Czal zijn gestegen, de snelste verandering sedert heteinde van de IJstijd. Het gemiddelde zeeniveau opaarde zou in 2100 met 15 tot 95 cm toenemen,waardoor vele laaggelegen kustgebieden onderwater zouden komen te staan.

Ook veranderende regenpatronen worden voor-speld, waardoor het gevaar op droogte, overstro-ming of zware stormen dreigt toe te nemen. Hetklimaat is een ingewikkeld geheel en wetenschap-pers hebben nog steeds geen duidelijk inzicht in deomvang. de tijdruimte en de impact van klimaat-veranderingen.

Onze bestaande kennis volstaat evenwel om in tezien welke mogelijk dramatische weerslag een kli-maatswijziging kan hebben op de gezondheid van

de mens, op onze voedselveiligheid, de economi-sche activiteit, onze watervoorraden en infrastruc-tuurwerken.

Veranderende weerpatronen kunnen de landbouwgrondig verstoren, met in vele streken verminderdeopbrengsten en mogelijk een ruimere verspreidingvan tropische ziekten. Het gebied waarbinnen ma-laria kan worden overgedragen zou tegen de twee-de helft van de volgende eeuw 60% van de wereld-bevolking kunnen omvatten, tegenover 45% nu.Alhoewel alle streken te lijden zullen hebben, zijnde armste ontwikkelingslanden toch het kwets-baarst voor de negatieve weerslag van een klimaat-verandering.

2. Etappe in een doorlopend onderhandelingspro-ces

Het internationale onderhandelingsproces inzakeklimaatswijziging waarbinnen het Protocol vanKyoto moet worden gesitueerd, startte officieel in1990 met de beslissing van de Algemene Vergade-ring van de Verenigde Naties om een ‘raamverdraginzake klimaatverandering’ af te sluiten. (Resolutie451212 van 21.12.1990). Het Raamverdrag van deVerenigde Naties inzake Klimaatverandering werdaangenomen tijdens de Conferentie van de Ver-enigde Naties over Milieu en Ontwikkeling (UnitedNations Conference on Environnzent and Develop-ment - UNCED) (Rio de Janeiro, 3-14.07.1992),werd door België geratificeerd op 16.01.1996 en isdaardoor voor ons land in werking getreden op15.04.1996.

Artikel 17 van dit VN Klimaatverdrag geeft deConferentie van de Partijen. het hoogste beslis-singsorgaan van het Verdrag, de bevoegdheid ombijkomende Protocollen af te sluiten.

Reeds tijdens de eerste zitting van die Conferentievan- de Partijen (Berlijn, 28.03.1995-7.04.1995)werd door de meer dan 120 landen die toen hetVerdrag hadden geratificeerd vastgesteld dat deverbintenissen aangegaan in het Klimaatverdrag -zoals verwoord in artikel 4,2de lid, letters a) en b) -niet toereikend waren om de uiteindelijke doelstel-lingen van het Verdrag te verwezenlijken. Dezedoelstelling is : “. . . het bewerkstelligen, (. . .) van eenstabilisering van de concentraties van broeikasgas-sen in de atmosfeer op een niveau waarop gevaarlij-ke antropogene verstoring van het klirnaatsysteernwordt voorkomen (...) binnen een tijdsbestek dattoereikend is om ecosystemen in staat te stellen zichop natuurlijke wijze aan te passen aan klimaatver-andering, te verzekeren dat de voedselproductie nietin gevaar komt en de economische ontwikkeling opduurzame wijze te doen voortgaan. ” (artikel 2 vanhet Klimaatverdrag - eigen onderstreping).

Met haar beslissing 1/CP. 1, het zogenoemde Man-daat van Berlijn2. heeft de Conferentie van de Par-tijen daarom besloten een proces op te starten dathet moest mogelijk maken om de engagementenvan de geïndustrialiseerde landen voor de periodena 2000 te versterken door de aanname van eenProtocol of ander wettelijk instrument.

Het Mandaat van Berlijn hield onder meer in datbindende afspraken zouden worden gemaakt inverband met de beperking of vermindering vanemissies van broeikasgassen tegen bepaalde tijds-horizonten (waarbij 2005, 2015 en 2020 werden ge-suggereerd). Het Mandaat specificeerde dat dezeafspraken de vorm zouden aannemen van gekwan-tificeerde doelstellingen voor de beperking of ver-mindering van emissies (aangeduid met de Engelseterm ‘Quantified Emission Linzitation or ReductionObjectives - QELRO's) die bovendien enkel be-trekking zouden hebben op de geïndustrialiseerdelanden. Tevens werd expliciet gesteld dat het Man-daat geen enkele grond kon vormen om de ontwik-kelingslanden bijkomende verplichtingen op te leg-gen.

Voor de concrete begeleiding van het totstandko-mingsproces van deze afspraken werd de zgn.AGBM (Ad hoc Groep voor het Berlijns Mandaat)opgericht. Deze werkgroep kreeg de opdracht haar

2 FCCC/CP/1995/7/Add. 1

Page 4: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

werk te voltooien tegen de 3d’ Zitting van de Con-ferentie van de Partijen in 1997. Ze is in totaal 8keren samengekomen.

Tijdens de 2de Zitting van de Conferentie van dePartijen van het Verdrag (Genève, 8-19.07.1996)werd de zgn. ‘Ministeriële Verklaring van Genève’aangenomen, waarin de noodzaak van bindendedoelstellingen in verband met de emissies vanbroeikasgassen nogmaals werd onderstreept.

Tijdens de 3de Zitting van de Conferentie van dePartijen (Kyoto, 1-11.12.1997) werd na 11 dagenvan zware onderhandelingen door de Partijen vanhet Verdrag overeenstemming bereikt over detekst van de voorliggende verdragstekst, sedertdienaangeduid met de naam Protocol van Kyoto.

. Dit Protocol vormt echter op zijn beurt slechts eenetappe in het onderhandelingsproces. Zo moet hetproces op de middellange termijn onder meerdoorgaan omdat de gekwantificeerde verplichtin-gen nog slechts zijn ingevuld voor de periode 2008-2012. De geplande verplichtingen voor de periodedaarna moeten nog worden ingevuld. Op de korte-re termijn zijn bijkomende onderhandelingennodig omdat een vrij groot aantal van de bepalin-gen in het Protocol slechts in principe zijn uitge-werkt.

Ti jdens haar 4d” zitting (Buenos Aires, 2-13.1 1.1998) heeft de Conferentie van de Partijendaarom een werkplan aangenomen waarin de nogopenstaande thema’s worden geïdentificeerd enwaarin een tijdschema is opgenomen voor de ver-dere uitwerking van deze bepalingen, het zgn. Ac-tieplan van Buenos Aires. Een belangrijk tijdstip indit werkplan is de 6de zitting van de Conferentievan de Partijen in Den Haag (13-24.11.2000), dieechter niet volgens het oorspronkelijke opzet ver-lopen is. (Zie verder.)

Tijdens de 5de zitting van de Conferentie van dePartijen (Bonn, 22.10.1999-5.11.1999) hebben devertegenwoordigers van een aantal Partijen offi-cieel verklaard het Protocol in werking te willenlaten treden of te ratificeren in 2002. Deze datum issymbolisch, omdat de Algemene Vergadering vande Verenigde Naties dan de Rio+lO-Conferentiezal organiseren, naar aanleiding van tien jaarUNCED. Volgende landen legden verklaringen afin die zin : Brazilië, Finland (namens de EU en ge-steund door afzonderlijke verklaringen van Dene-marken, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg,Zweden en het VK), Japan, Nauru, Nieuw-Zeeland,Peru, Tr inidad en Tobago (mede namensAntigua en Barbuda, Barbados, Bahamas, Domini-

. .

05 Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1

ca. Guyana. Haïti, Jamaica, Saint Lucia en Surina-me).

3. Ondertekening en verder procedureverloop

Het Protocol stond open voor ondertekening van16.03.1998 tot 15.03.1999.84 Partijen van het Kli-maatverdrag hebben tijdens deze periode het Pro-tocol ondertekend.

Op 21 april 1998 besliste de Vlaamse regering haargoedkeuring te hechten aan de tekst van het Proto-col en verleende machtiging aan de federale minis-ter van Buitenlandse Zaken, of zijn diplomatiekvertegenwoordiger, om het Protocol mede namenshet Vlaamse Gewest te ondertekenen. België on-dertekende het Protocol op 29.04.1998 volgens for-mule 3 van de Interministeriële Conferentie Bui-tenlands Beleid (ICBB), d.w.z. met vermelding vanVlaanderen onder de handtekening.

De Vlaamse regering hechtte op 15 juni 2001 haarprincipiële goedkeuring aan het ontwerp van de-creet houdende instemming met het Protocol enheeft tevens de Vlaamse minister bevoegd voor hetleefmilieu gelast het advies van de Raad van Statein te winnen met betrekking tot dit ontwerp vandecreet.

4. Advies van de Raad van State

De Raad van State, afdeling Wetgeving, verleendeop 3 juli 2001 advies over het ontwerp van decreet.Het advies bevat uitsluitend legistieke opmerkin-gen met betrekking tot het opschrift van het ont-werp en de redactie van artikel 2. Deze opmerkin-gen werden reeds verwerkt in het voorliggendeontwerp van decreet.

111. BESPREKING IN ALGEMENE LIJNEN

1. Doelstelling van het Protocol

1.1 Algemeen

Het Protocol is in principe gericht op het verwe-zenlijken van het uiteindelijke doel van het Raam-verdrag van de VN inzake Klimaatverandering :“het bewerkstelligen (. . .) van een stabilisering vande concentraties van broeikasgassen in de atmosfeerop een niveau waarop gevaarlijke antropogene ver-storing van het klimaatsysteem wordt voorkomen(. . .) “. De doelstelling van het Klimaatverdragwordt in het Protocol vertaald in een gekwantifi-ceerde verplichting voor de geïndustrialiseerde lan-

Page 5: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1 n6

den tot beperking of reductie van de emissies van nisters van de Europese Unie en leverde Belgiëbroeikasgassen. een netto reductieverplichting van 7,5 % op.

1.2 Geïndustrialiseerde landen : reductie van de 1.6 Geen nieuwe verplichtingen voor ontwikke-emissies met minstens 5% lingslanden

De geïndustrialiseerdc landen verplichten er zichtoe hun emissies van de broeikasgassen C02, CH,.N,O, HFK’s, PFK’s en SF, te reduceren in de pe-riode van 2008 tot 2012, zodanig dat in deze perio-de de gezamenlijke emissies gemiddeld ten minste5% onder het 1990 niveau uitkomen. De verplich-tingen verschillen van land tot land.

In het Protocol zijn geen nieuwe verplichtingenvoor ontwikkelingslanden opgenomen. Wel is denoodzaak tot versterking van bestaande verplich-tingen van de industrielanden, m.i.v. transfer vantechnologie, vastgesteld.

2. Nationale beleidsmaatregelen en internationalecoördinatie van beleid

De broeikasgassen waarvoor de verplichtingen gel-den, zijn koolstofdioxide (C02), methaan (CH,),distikstofoxide (NzO), onvolledig gefluoreerdekoolwaterstoffen (HFK’s), perfluorkoolwaterstof-fen (PFK’s) en zwavelhexafluoride (SF,).

Het Protocol verplicht de Partijen nationale be-leidslijnen en maatregelen te ontwikkelen en uit tevoeren. De Conferentie van de Partijen waarin dePartijen van het Protocol bijeenkomen kan een be-sluit nemen over de internationale coördinatie vandeze nationale inspanningen.

. De verplichtingen in verband met de uitstoot vandeze gassen betreffen niet elk van de gassen afzon-derlijk. maar de hele zgn. korf van deze gassensamen. Deze worden gewogen volgens hun opwar-mingsvermogen in verhouding tot een zelfde hoe-veelheid CO2 (meestal aangeduid met de Engelseterm Global Warming Potential GWP'). Dat bete-kent dat de Partijen de flexibiliteit krijgen om v o o rbepaalde gassen een grotere en voor andere eenkleinere inspanning te doen, zolang de som van deemissies van deze gassen samen de toegelaten li-miet niet overschrijdt.

3. Flexibiliteit in de verplichtingen via mechanis-men voor internationale samenwerking

Het Protocol voorziet een aantal mechanismenwaardoor aan de Partijen een zekere flexibiliteitwordt geboden in verband met de hen toegewezenemissiehoeveelheden. Deze mechanismen wordenaangeduid met de term ‘flexibiliteitsmechanismen’of ‘Kyoto-mechanismen’.

1.4 Doelstelling gespreid over 5 jaar

De Kyoto-mechanismen komen er in essentie opneer dat Partijen de hen toegewezen hoeveelhedenkunnen verhogen door ‘emissierechten’ te kopenvan andere Partijen. Het Protocol voorziet drieverschillende mechanismen :

De verplichting tot beperking of reductie van deemissies van broeikasgassen in het Protocol is ge-spreid over een periode van 5 jaar, de zgn. verbin-tenisperiode. De in het Protocol vastgelegde doel-stellingen hebben betrekking op een eerste verbin-tenisperiode, van 2008 t.e.m. 2012. De Partijen vanhet Protocol krijgen een ‘emissiequotum’ toegewe-zen dat zij in deze periode mogen uitstoten. Dit-quotum wordt uitgedrukt als een percentage vande uitstoot in een referentiejaar, dat voor de mees-te landen en voor de meeste gassen 1990 is.

_

_

Gezamenlijke uitvoering (meestal aangeduidmet de Engelse term J o i n t I m p l e m e n t a t i o n (Jl)) :

Internationale emissiehandel ;

Mechanisme voor schone ontwikkeling (meestalaangeduid met zijn Engelse afkorting C D M(=Clean Development Mechanism)).

1.5 EU : gemeenschappelijke reductie met 8 %

Het Protocol legt de Lidstaten van de EuropeseUnie een emissiereductie op van 8% t.o.v. het ni-veau in het basisjaar. Het Protocol staat toe datdeze inspanning binnen de EU wordt herverdeeld.Dit gebeurde in 1998 door de Raad van Milieumi-

Het Protocol staat niet toe dat een Partij haar ver-plichtingen zou nakomen enkel door gebruik temaken van deze mechanismen. Het Protocol steltuitdrukkelijk dat de mechanismen slechts als aan-vulling op binnenlands beleid bedoeld zijn.

Het Protocol bepaalt slechts de algemene beginse-len voor deze mechanismen. De invulling van richt-lijnen, modaliteiten, procedures en institutionele

Page 6: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

El7 Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1

omkadering van deze instrumenten vormt hetvoorwerp van verdere onderhandelingen.

Hieronder volgt een korte beschrijving van de drieKyoto-mechanismen. Voor een meer uitvoerige be-schrijving, zie onderdeel ‘Bespreking in detail’ vandeze memorie van toelichting.

3.1 I n t e rna t ion emissiehandel

Geïndustrialiseerde landen (dc Partijen in BijlageB bi j het Protocol) mogen onder het Protocol on-derling ‘cmissierechten’ verhandelen. Dat wil zeg-gen dat ze de hen toegewezen hoeveelheid kunnenverhogen door een deel van de toegewezen hoe-veelheid van andere Bijlage B-Partijen te kopen.De toegewezen hoeveelheden van deze laatstenworden overeenkomstig verlaagd.

3.2 Gezamenlijke uitvoering

Gezamenlijke uitvoering houdt in dat geïndustriali-seerde landen kunnen investeren in projecten diede netto-emissies in andere geïndustrialiseerde lan-den verlagen en daarvoor in ruil (een deel van) deresulterende netto-emissiereductie op eigen reke-ning mogen schrijven. Deze investeringen kunnenoverigens ook een verhoging van de vastlegging in‘putten’ betreffen. Samen met het Mechanismevoor Schone Ontwikkeling is ‘Joint Implementa-tion' (JI) -zoals gezamenlijke uitvoering over hetalgemeen wordt genoemd- een zgn. ‘projectgebon-den’ mechanisme. Dit betekent dat het verkrijgenvan bijkomende ‘emissiekredieten’ telkens gebon-den is aan de uitvoering van een bepaald project.

3.3 Mechanisme voor Schone Ontwikkeling

Het Mechanisme voor Schone Ontwikkeling wordtvaak aangeduid met de Engelse term ‘Clean Deve-lopnzent Mechanisnz’ (CDM) en is net als JI eenprojectgebonden instrument.

Een verschil met JI is evenwel dat bij CDM de enePartij een geïndustrialiseerd land is en de andereeen ontwikkelingsland. Binnen dit mechanisme

zullen geïndustrialiseerde landen m.a.w. emissiere-ducties kunnen realiseren via investeringen in ont-wikkelingslanden.

Het CDM heeft dan ook een dubbele doelstelling :het bijstaan van de ontwikkelingslanden bij het na-streven van duurzame ontwikkeling enerzijds enanderzijds de geïndustrialiseerde landen te helpenom hun emissiedoelstellingen te halen.

Een ander verschil met JI is dat het weinig waar-schijnlijk is dat investeringen in ‘putten’ onvoor-waardelijk zullen worden toegelaten in het CDMom bijkomende emissiekredieten te verwerven.Nog een verschil met JI is dat deze investeringenvia een min of meer gecentraliseerd systeem zullenworden geleid, dat echter nog verder moet wordeningevuld. Tot slot is het belangrijk aan te stippendat CDM i.t.t. tot JI aanleiding geeft tot een stij-ging van de totale toegelaten netto-emissies diewereldwijd conform het Protocol worden toegela-ten, doordat bijkomende emissiequota worden ge-genereerd in ontwikkelingslanden.

4. Rol van ‘putten’

Putten zijn processen waarbij broeikasgassen uit deatmosfeer worden opgenomen en vastgelegd. Metname wordt hier gedoeld op de vastlegging vanCO, in plantaardig materiaal via fotosynthese.

Om te voldoen aan hun verplichtingen mogen dePartijen naast het beperken of reduceren van de ei-genlijke uitstoot van broeikasgassen ook de ont-wikkeling en uitbreiding van ‘putten’ bevorderen.Het gebruik van ‘putten’ is voorlopig beperkt totactiviteiten m.b.t. bebossing, herbebossing en ont-bossing die hebben plaatsgevonden vanaf 1990. Na2012 kunnen andere activiteiten - inzake land-bouwgronden, veranderingen in landgebruik enbosbouw - worden toegevoegd aan deze lijst.

5. Inwerkingtreding

Voor inwerkingtreding van het Protocol is hetnoodzakelijk dat 55 partijen het Protocol geratifi-ceerd hebben. Tevens dient tenminste 55% van deCO*-emissies (1990) van de geïndustrialiseerdelanden door ratificatie gedekt te zijn. Negentigdagen nadat aan deze beide voorwaarden is vol-daan, treedt het Protocol in werking.

6. Verdere ontwikkelingen : het Actieplan vanBuenos Aires

Het Protocol werkt een groot aantal zaken slechtsin grote lijnen uit. Die bepalingen van het Protocolvergen daarom nog verdere uitwerking of naderetoelichting, voor het Protocol in de praktijk zalkunnen worden gebracht.

Bijna een jaar na de goedkeuring van het Protocolvan Kyoto, tijdens de 4d” zitting van de Conferentievan de Partijen c het Verdrag (Buenos Aires, 2-13.11.1998) werd daartoe een werkprogrammagoedgekeurd, het zgn. Actieplan van Buenos Aires.

Page 7: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

Stuk 839 (2001-2002) -Nr. 1 iZl8

Het Actieplan van Buenos Aires stelt een aantaltaken voorop in verband met de verdere uitdiepingvan volgende aspecten van het Protocol :

_ Bijkomende acties nodig voor de toepassing vanartikels 2,3d” lid en 3,14de lid, over het beper-ken van negatieve neveneffecten (beslissing51CP.43) ; de 6de Conferentie van de Partijen vanhet Verdrag (Den Haag, 13-24.11.2000) moesthierover een beslissing nemen ;

_ Principes, modaliteiten, richtlijnen, regels enprocedures voor de Kyoto-mechanismen (Be-slissing 7/CP.44) ; de (jde Conferentie van de Par-tijen van het Verdrag (Den Haag, 13-24.11.2000)moest hierover een beslissing nemen) ;

_ Voorbereiding van de lsre Conferentie van de Partijen waarin de Partijen van het Protocol bij-

eenkomen, m.i.v. de thema’s ‘naleving’, ‘gege-vensverwerking en rapportering’, putten’ en ‘be-leid en maatregelen’ (beslissing 8/CP.4”) ; hier-

. voor werden in het Actieplan geen formele ter-mijnen vastgelegd.

Tijdens de gde zitting van de Conferentie van dePartijen (CoP.5) (Bonn, 25.10-5.11.1999) werd be-sloten het onderhandelingsproces te intensifiëren,teneinde tijdens CoP. (Den Haag, 13-24.11.2000)deze werkzaamheden te kunnen afronden. Tijdensde CoP.6 in Den Haag werd er over bovenstaandepunten geen overeenstemming bereikt. De zittingwerd verdaagd.

IV. BESPREKING IN DETAIL

In dit onderdeel van deze memorie van toelichtingwordt dieper ingegaan op de betekenis van de ver-schillende artikels van het Protocol. Het Protocolomvat 28 artikels en twee bijlagen. De besprekinghierna volgt niet steeds de indeling van de tekstvan het Protocol, omdat in een aantal gevallen_ voor een goed begrip van het geheel - artikelensamen moeten worden gelezen.

Het Protocol wordt hieronder beschreven volgenshet onderstaande schema :

definities ;

beleid en maatregelen ;

FCCCICPII 998116/Add. 1FCCC/CP/IY98/16/Add.lFCCC/CP/lY98/16iAdd.l

-

_

_

_

_

_

_

-

_

1.

emissiedoelstellingen ;

gebruik van putten ;

gemeenschappelijk vervullen van verplichtingen(EU-lastenverdeling) ;

internationale flexibliteitsmechanismen ;

verzamelen, rapporteren en toetsen van infor-matie :

beperken van negatieve neveneffecten ;

financieel mechanisme en instellingen van hetProtocol :

procedures (overleg over de uitvoering, nale-ving, geschillenbetwisting, stemrecht) ; en

procedurele bepalingen.

Definities (artikel 1)

De definities die in artikel 1 van het Verdrag wor-den gegeven, zijn ook van toepassing op het Proto-col. Het gaat om omschrijvingen voor de volgendetermen : “nadelige gevolgen van klimaatverande-ring”, “klimaatverandering”, “klimaatsysteem”,“emissies”, ” broeikasgassen”, “regionale organisa-tie voor economische integratie”, “reservoir”,“put”, “bron”.

Het Protocol voegt hieraan nog een aantal bijko-mende definities toe, eerder van formele aard.(“Conferentie van de Partijen”, “Verdrag”, “Inter-gouvernementale werkgroep inzake klimaatveran-dering”, “Protocol van Montréal”, “AanwezigePartijen die hun stem uitbrengen”, “Partij”, “InBijlage 1 opgenomen Partij “). Aan het einde vandeze memorie van toelichting werd eveneens eenlijst opgenomen waarin een aantal veel gebruiktebegrippen en afkortingen nader worden verklaard.

2. Beleid en maatregelen (artikel 2, Iste en 4de lid,artikel 13,4de lid, letters c & d)

2.1 Nationaal beleid en maatregelen (Artikel 2, 1st~lid, letter a, artikel 10, letter b)

Artikel 4, 1st~ lid, letter b) van het Verdrag ver-plicht alle Partijen om nationale programma’s in tevoeren met maatregelen ter bestrijding van kli-maatswijziging en voor aanpassing aan een veran-dering van het klimaat. Deze verplichting wordtherhaald onder artikel 10 van het Protocol dat de

Page 8: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

El9 Stuk 839 (2001-2002) -Nr. 1

uitvoering van bestaande verplichtingen onder hetVerdrag wil bevorderen.

Letter b) van dit artikel (onder i) werkt deze ver-plichting iets verder uit. Dit artikel specificeert datbeleidsprogramma's minstens de sectoren/beleids-domeinen energie, transport, industrie, landbouw,bosbouw, afvalbeheer betreffen ; het verwijst te-vens naar de ruimtelijke ordening.

Een belangrijkere bepaling inzake beleid en maat-regelen is echter dat letter a van artikel 2,lst” lid,de Bijlage 1-Partijen oplegt om bij de verwezenlij-king van de emissiedoelstellingen uit artikel 3 be-leid en maatregelen in te voeren of bestaandemaatregelen bij te stellen. Daarbij wordt een lijstvan maatregelen of sets van maatregelen gegevendie echter exhaustief noch verplichtend is.

.

2.2 Internationale samenwerking en coördinatie in-zake beleid (artikel 2 ,I”@lid, letter b & 4cjc lid,

artikel 13, 4”’ lid).

Artikel 4 van het Verdrag, 2”’ lid, letter e) (onder i)verplicht de Bijlage 1-Partijen om waar toepasselijkhun economische en administratieve beleidsinstru-menten te coördineren. Artikel 2,lSte lid, letter b)van het Protocol trekt deze lijn door en verplichtde Partijen om samen te werken teneinde de indi-vididuele en gemeenschappelijke doeltreffendheidvan deze maatregelen te bevorderen. Daartoe zul-len ze ervaringen en informatie uitwisselen enonder meer de vergelijkbaarheid, transparantie endoeltreffendheid van beleidsmaatregelen bevorde-ren. De lste vergadering van de Conferentie vande Partijen waarin de Partijen van het Protocol bij-eenkomen zal zich buigen over manieren om dezeinformatie-uitwisseling te bevorderen.

In artikel 2, 4”e lid wordt de Conferentie van dePartijen waarin de Partijen van het Protocol bij-eenkomen de mogelijkheid gegeven om zich te bui-gen over manieren om deze maatregelen interna-tionaal te coördineren. Het bevorderen van de uit-wisseling van informatie over beleid en maatrege-len is trouwens één van de permanente opdrachtenvan de Conferentie van de Partijen waarin de Par-tijen van het Protocol bijeenkomen (artikel 13,4de lid, letter c).

Bovendien kunnen 2 of meer Partijen die hunmaatregelen onderling wensen te coördineren deConferentie van de Partijen ook verzoeken om hendaarin bij te staan (artikel 13,4d” lid, letter d).

2.3 Verdere ontwikkelingen

Het Actieplan van Buenos Aires heeft het Hulpor-gaan voor wetenschappelijk en technisch advies(Subsidiary Body for Scientific and TechnologicalAdvice - SBSTA) de taak toegewezen om eenworkshop te organiseren en daarover te rapporte-ren aan de Conferentie van de Partijen tijdens haar6de zitting. Deze workshop heeft inmiddels plaats-gehad en was een eerste stap in de richting van hetbepalen van de manieren waarop kan worden sa-mengewerkt tussen Partijen om de doeltreffend-heid. van beleidsmaatregelen te verhogen, zoalswordt gevraagd door artikel 2,lSte lid, letter b) vanhet Protocol. Het Actieplan van Buenos Airesheeft de Conferentie van de Partijen waarin dePartijen van het Protocol bijeenkomen de taak toe-gewezen om zich daar tijdens haar 1st~ zitting of an-ders zo snel mogelijk daarna over te buigen (Be-slissing 8/CP.46). Concrete verdere stappen zijnechter nog niet genomen en hoewel er vermoede-lijk nog een reeks technische workshops volgt, zaldit pas ten vroegste na de 6d” zitting van de Confe-rentie van de Partijen zijn.

2.4 Technologieoverdracht (artikel 10, letter c)

2.4.1 Algemeen

In letter c) van artikel 10 van het Protocol wordende verplichtingen inzake technologieoverdrachtverder uitgewerkt, die alle Partijen reeds haddenkrachtens artikel 4, lste lid, letter c) en artikel 4,5d” lid van het Verdrag. In deze bepaling van hetProtocol wordt verder gespecificeerd dat technolo-gieoverdracht het voorwerp moet uitmaken vanbeleidsprogramma’s.

Bovendien wordt verduidelijkt dat deze beleids-programma’s niet enkel technologieoverdrachtvanuit de publieke sector maar ook technologie-transfer vanuit de particuliere sector moeten on-dersteunen.

2.4.2 Verdere ontwikkelingen

Het Actieplan van Buenos Aires identificeert eenaantal nog hangende vragen in verband met tech-nologie-overdracht en heeft SBSTA de opdrachtgegeven hiervoor een consultatief proces op te zet-ten en voorstellen van beslissing voor te leggen aande 5dc zitting van de Conferentie van de Partijen(Bonn,25.10.1999-5.11.1999) (Beslissing4/CP.47)

h FCCCICPIlYY8/ló/Add.l’ FCCC/CPIl998/16/Add.l

Page 9: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1 010

Een belangrijk onderdeel van dit proces wordt ge-vormd door een reeks regionale workshops dieplaatsvonden in Tanzania, de Filippijnen en El Sal-vador. Tijdens CoP.5 werd beslist het consultatieveproces verder te zetten, met het oog op een beslis-sing over een kader voor de implementatie van debepalingen van dit artikel van het Protocol en deovereenkomstige bepalingen uit het Verdrag, tij-dens de fYe C o n f e r e n t i e v a n d e P a r t i j e n(Den Haag, 13-24.11.2000).

2.5 Onderzoek en systematische observutie(artikel 1 0 letter d))

Het Verdrag legt alle Partijen (artikel 4, lsie lid. let-ters g en h & artikel 5) op om wetenschappelijk on-derzoek te bevorderen (o.m. ook op technologischen socio-economisch vlak) en daartoe samen te

-‘-werken. Het Protocol voegt met letter d van artikel10 niets substantieels toe aan deze verplichting,maar herhaalt met name de verplichting om aancapaciteitsopbouw te doen in functie van een vol-waardige deelname door ontwikkelingslanden aan

internationale programma’s en netwerken.

Verwijzend naar de bepalingen van het Verdrag,maar niet naar die van het Protocol, heeft de Con-ferentie van de Partijen tijdens haar 4de zitting dePartijen opgeroepen om inzake observatie van hetwereldklimaatsysteem nationale programma’s opte zetten, gegevens uit te wisselen, aan capaciteits-opbouw te doen naar ontwikkelingslanden toe, in-ternationale samenwerkingsprogramma’s te ver-sterken en nationale observatiesystemen te onder-steunen.

Het ‘Global Climate Observing System (GCOS) ‘,opgericht in 1992 met de bedoeling om wereldwijdklimatologische waarnemingen te verrichten, ge-sponsord door de Wereldmeteorologische Organi-satie (WMO), de Intergovernmental Oceanograp-hic Commission (IOC)' van UNESCO, het Milieu-programma van de Verenigde Naties (United Na-tions Environment Programme - UNEP) en de 'In-ternational Council for Science (ICSU) ‘, kreeg hetverzoek om een intergouvernementeel proces opte zetten teneinde prioriteiten te formuleren inza-ke de verbetering van de netwerken voor waarne-ming van het klimaat en daarvoor financiële optieste formuleren (Beslissing 14/CI?4”). Tijdens haar5d” zitting bevestigde de Conferentie van de Partij-en dit mandaat en vroeg ze GCOS een reeks regio-nale workshops te organiseren. met het oog op ca-

paciteitsopbouw inzake systematische observatie inontwikkelingslanden (beslissing 5KP.5”).

2.6 Onderwijs, vorming en bewustmaking (arti-kel 10, letter e)

Deze bepaling herhaalt de bepalingen die het Ver-drag (artikel 4, lste lid, letter i & artikel 6) reeds be-vatte inzake internationale samenwerking rondprogramma’s voor onderwijs, vorming en sensibili-sering. De bepaling in het Protocol biedt één meer-waarde en die is dat aan de hulporganen van hetVerdrag expliciet de opdracht wordt gegeven ge-schikte modaliteiten uit te werken om deze activi-teiten in de praktijk te brengen.

2.7 Internationale lucht- en scheepvaart (artikel 2,2(l’ lid)

2.7.1 Algemeen

Op de vraag hoe de emissies afkomstig van inter-nationale luchtvaart en scheepvaart moeten wor-den toegewezen wordt al nagedacht sedert hetbegin van het UN FCCC-proces. Reeds tijdenshaar lste zitting (Berlijn, 28.03-7.04.1995) heeft deConferentie van de Partijen de Hulporganen deopdracht gegeven de toewijzing en beheersing vanemissies van internationale bunkerbrandstoffenaan te pakken, daarbij rekening houdend met dewerkzaamheden van de Internationale Organisatievoor de Burgerluchtvaart (International CivilAvia-tion Organisation - ICAO) en de InternationaleMaritieme Organisatie (IMO). (Beslissing 4KPlla).

Emissies van internationale lucht- en scheepvaartvallen echter niet onder de gekwantificeerde emis-sieverplichtingen opgelegd door artikel 3 van hetProtocol. Het 2de lid van artikel 2 verplicht de Par-tijen evenwel om de emissies afkomstig van bun-kerbrandstoffen van de internationale scheep- enluchtvaart te beperken, maar dan in de schoot vanICAO en IMO.

4Bij verscheidene gelegenheden hebben de Confe-rentie van de Partijen en de Hulporganen beves-tigd dat UNFCCC enerzijds en IMO & ICAO an-derzijds nauw moeten samenwerken in deze kwes-tie, doch zonder dat concrete afspraken zijn ge-maakt in verband met termijnen voor resultatenvan deze samenwerking.

9 FCCCICPII 999lhlAdd. 1lOFCCC/CP/IC)C)S/7/Add. I

Page 10: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

IMO en ICAO bestuderen momenteel welke actiesmogelijk zijn (zie hieronder) en hebben hierovertijdens de 12”” zitting van SBSTA (Bonn, 12-16.06.2000) schriftelijk verslag uitgebracht. Voor dediscussie ten gronde werd gedacht aan de 13*”SBSTA-zitting (Lyon, 11 - 15.09.2000)

2.7.2 Luchtvaart

Op verzoek van ICAO heeft het IPCC tijdens zijn12d” plenaire sessie (Mexico City, 11-13.09.1996)beslist een Special Report ‘Aviation and the GlohalEnvironment’ te maken. Tijdens een gemeenschap-pelijke zitting van de Werkgroepen I en 11 (CostaRica. 12-14.04.1999) kreeg het rapport inmiddelshet formele fiat van het IPCC.

Verder heeft het hoogste beslissingsorgaan van deICAO. de 'Assembly' tijdens haar 32”” zitting(Montreal. 22.09-2.10.1998) aan zijn Committee onAviation Environmental Protection (CAEP) van deICAO de opdracht gegeven beleidsopties te bestu-deren ter beperking of vermindering van emissiesvan broeikasgassen door de burgerluchtvaart (Re-solutie A32-8, Appendix 8). Daarbij moet rekeningworden gehouden met het IPCC Special Report enmet de vereisten van het Protocol van Kyoto.

CAEP bereidt daartoe tegen zijn 5’1” zitting (einde2000/begin 2001) een Actieplan voor dat zal wor-den voorgelegd aan de 33%‘” zitting van de ICAO-Assembly in september/oktober 2001.

2.7.3 Scheepvaart

Ook bij de Internationale Maritieme Organisatieworden momenteel opties bestudeerd om de emis-sies van broeikasgassen door de internationalescheepvaart te beperken. Tijdens de 42sf” zittingvan het Marine Environment Protection Committee(MEPC) van de IMO (2-6.11.1998) kreeg het IMO-secretariaat de opdracht een ’ IMO Study on Green-house Gas Emissions from Ships’ te initiëren. Deresultaten van deze studie dienden te worden voor-gelegd aan de 44~1” zitting van het MEPC (Londen,6-13.03.2000).

Op 27.09.1999 werd door het IMO-secretariaat inverband met deze studie een overeenkomst afge-sloten met het Marine Technology Research tnstitu-te (MARINTEK), Det Norske Veritas en het ECONCentre for Economie Analysis uit Noorwegen en deCarnegie-Mellon University uit de Verenigde Sta-ten. Einddatum voor de afwerking van het rapportwas 31.03.2000.

r-111 Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1

Tijdens MEPC.44 werd een presentatie gegevenvan de voorlopige resultaten van de studie. Vooreen bespreking van het op 1.04.2000 afgeleverdeeindrapport werd gedacht aan de 4SQC MEPC-zit-ting (2-6.10.2000).

3. Emissiedoelstellingen

3.1 Gekwantificeerde verplichtingen (Artikel 3, l~~f~~ 12(“1 7’1~‘9 8”” en 9’~ lid, Bijlagen A & B)

Zoals in het Mandaat van Berlijn (Beslissingl/CP.111) was gespecificeerd, legt het Protocolkwantitatieve verplichtingen op in verband met debeperking of reductie van de emissies van broei-kasgassen. Het Klimaatverdrag zelf bevatte slechtseen zeer zwak geformuleerde kwantitatieve doel-stelling tot stabilisatie van de emissies van de geïn-dustrialiseerde landen tegen het einde van het de-cennium t.o.v. 1990.

De gekwantificeerde verplichtingen opgenomen inhet Protocol hebben betrekking op een geheel (eenzgn. ‘korf’) van 6 gassen. Deze gassen worden op-gesomd in Bijlage A van het Protocol. Het betreftkoolstofdioxide (C02). methaan (CH,). distiksto-foxide (N,O), onvolledig gefluoreerde koolwater-stoffen (HFK's), perfluorkoolwaterstoffen (PFK’s)en zwavelhexafluoride (SF,).

De in het Protocol opgenomen gekwantificeerdedoelstelling inzake emissiebeperking of -reductie

’heeft de vorm van een verbod aan de Bijlage 1-Par-tijen om een hen toegewezen quotum van emissieste overschrijden. Dit quotum, in het Protocol aan-geduid met de term ‘toegewezen hoeveelheid’,heeft betrekking op een periode van vijf jaar, dezgn. verbintenisperiode. Het Protocol geeft in zijnhuidige vorm alleen voor een eerste verbintenispe-riode van 2005 t.e.m. 2012 de toegewezen hoeveel-heden aan (in Bijlage B).

3.2 Basisjaar (Artikel 3, 5’1” en XW lid)

De toegewezen hoeveelheid wordt uitgedrukt alseen percentage van de uitstoot door de betreffendePartij in het basisjaar.

Het basisjaar voor het Protocol is net als voor hetVerdrag 1990 (zie o.m. artikel 3,l~t” lid van het Ver-drag), behalve voor HFK’s, PFK’s en SF,, waarvoorook 1995 als basisjaar kan worden gekozen(artikel 3,s~‘” lid), indien Partijen dit verkiezen.

1 1 FCCCICPII 99517iAdd. 1

Page 11: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1 012

België koos voor de HFK's, PFDK's en SF, 1995 alsbasisjaar, omdat voor het jaar 1990 onvoldoendegegevens voorhanden zijn.

Het Verdrag (artikel 4, 6d” lid) staat landen metovergangseconomieën enige flexibiliteit toe, inzakehet basisjaar. Voor deze Partijen geldt hetzelfde ba-sisjaar resp. dezelfde basisperiode ook m.b.t. deverplichtingen. Voor andere landen met overgangs-economieën bestaat nog de mogelijkheid om eendergelijke uitzondering te verzoeken bij de Confe-rentie van de Partijen waarin de Partijen van hetProtocol bijeenkomen (artikel 3,5d” lid) onder hetProtocol.

3 . 3 Eerste verbintenisperiode (2008-2012)

De eerste verbintenisperiode van 5 jaar loopt van1.01.2008 t.e.m. 12.12.2012. In die 5 jaar moeten

alle Bijlage 1-landen samen van de betreffendebroeikasgassen gemiddeld per jaar minstens 5 %minder (gewogen naar GWP) uitstoten dan in hetbasisjaar. De concrete verplichtingen voor de indi-viduele Partijen worden samengevat in onderstaan-

. de tabel:

QELRCl Partij

92% Bulgarije,Ts.jechië, Estland, deindividuele Lidstaten van deEuropese Unie, de Europese Unieals geheel, Letland, Litouwen,Liechtenstein, Monaco. Roemenië,Slowakije. Slovenië, Zwitserland

93 % Verenigde Staten van Amerika

94% Canada, Hongarije, Japan, Polen

95% Kroatië

100% Nieuw-Zeeland, Oekraïne, Rusland

101% Noorwegen

108% Australië

110% IJsland

’ ‘quantified emission limitation or reduction commitment'(toegelaten uitstoot 200812012 t.o.v. basisjaar (%))

De toegestane hoeveelheden worden berekend opbasis van emissies én van vastlegging van broeikas-gassen. Hoe zgn. ‘putten’ van broeikasgassen wor-den verrekend, wordt verder in deze memorie vantoelichting verduidelijkt.

3.4 Tussentijdse doelstelling (Artikel 3,2cic lid)

Het 2de lid van artikel 3 legt een tussentijdse, zij hetniet gekwantificeerde doelstelling vast. Tegen 2005

moeten de Bijlage I-landen ‘aantoonbare vooruit-gang’ hebben geboekt in het bereiken van hun ver-plichtingen onder het Protocol. Hoe deze vooruit-gang precies zal worden ingevuld, werd niet gespe-cificeerd. Eerste definiërende besprekingen wer-den tijdens de CoP.6 in Den Haag gevoerd.

3.5 -Volgende verbintenisperiodes (artikel 3, 9cfe lid)

De verplichtingen voor de tweede en daarop vol-gende verbintenisperiodes werden nog niet vastge-legd. Bijlage B bij het Protocol zal daartoe in eenlatere fase worden geamendeerd. De besprekingenvan deze bijkomende verplichtingen moeten min-stens 7 jaar vóór de aanvang van de tweede verbin-tenisperiode worden aangevat, d.w.z. vóór1.01.2006.

4. ‘Sparen’ van emissierechten (Artikel 3,13de lid)

Wanneer na afloop van de verbintenisperiodeblijkt dat de emissies van een Partij in die periodekleiner waren dan de haar toegewezen hoeveelheid_ als ze m.a.w. het haar toegekende quotum nietvolledig heeft ‘opgebruikt’ - dan mag het resteren-de deel worden toegevoegd aan de haar toegewe-zen hoeveelheid van de daaropvolgende verbinte-nisperiode.

5. Gebruik van ‘putten’ (Artikel 3, 3dej 4de en7”’ lid)

5.1 Definitie

Bepaalde processen zorgen ervoor dat broeikas-gassen uit de atmosfeer worden opgenomen. Foto-synthese in planten bijvoorbeeld onttrekt COL aande omgevingslucht en zet deze om in biomassa.Deze processen (kunnen) worden beïnvloed doormenselijke activiteiten zoals landbouw, bosbeheerenz. Dergelijke processen worden in het klimaat-proces aangeduid met de term ‘putten’. Volgens hetVerdrag is een put “een proces, activiteit of mecha-nisme waardoor een broeikasgas, een aërosol of eenvoorloper van een broeikasgas uit de atmosfeerwordt verwijderd” (artikel 1, @te lid).

5.2 Verrekening van putten

5.2.1 Putten in het basisjaar (Artikel 3,7de lid)

Zoals in het tweede deel van artikel 3,7de lid wordtaangegeven, wordt de impact van putten in het ba-sisjaar verrekend bij de bepaling van de toegewe-zen hoeveelheden. De manier waarop dit gebeurt.verschilt naargelang het saldo van uitstoot en vast-legging van koolstof positief dan wel negatief wasin het basisjaar.

Page 12: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

Indien in het basisjaar veranderingen van landge-bruik en bosbouw resulteerden in een netto bronvan emissies, als er m.a.w. meer broeikasgassenvrijkwamen dan er werden vastgelegd door dezeactiviteiten, dan wordt deze netto-bron opgeteld bijde emissies van het basisjaar. Dit betekent dan ui-teraard dat de toegewezen hoeveelheid verhoogten de inspanning om aan zijn verplichtingen te vol-doen minder zwaar wordt, wat voor die landen diein 1990 veel hebben ontbost een relatief voordeelbetekent.

In het omgekeerde geval, wanneer er in het basis-jaar meer koolstof is vastgelegd dan dat er is vrijge-komen, dan wordt deze hoeveelheid & afgetrok-ken van de emissies in het basisjaar. Daardoorwerd vermeden dat landen die vóór 1990 een in-spanning hebben gedaan om te bebossen daarvoorworden zouden worden bestraft met een kleine. .toegewezen hoeveelheid:

5.2.2 Putten in de verbintenisperiodes

Artikel 3, 3de lid van het Protocol bepaalt dat detoegenomen dan wel afgenomen koolstofopslag inelke verbintenisperiode mag worden gebruikt omte voldoen aan de gekwantificeerde verplichtingenuit het Protocol. Eigenaardig genoeg wordt in hetProtocol niet als dusdanig bepaald hoe deze kool-stofopslag zal worden verrekend tegenover de toe-gewezen hoeveelheden. De Conferentie van dePartijen verduidelijkte tijdens haar 4d” zitting (Bu-enos Aires, 13-24.11.1998) dat dit zal gebeurendoor de toegewezen hoeveelheid te verhogen ofverlagen met de verandering in de koolstofopslagtijdens de verbintenisperiode (Beslissing 9/CP.4)t2.

5.3 Categorieën van putten

Artikel 3, 3d” lid bepaalt welke categorieën vanputten mogen worden in rekening gebracht bij devervulling van de gekwantificeerde verplichtingenonder het Protocol. Het 4de lid van dat artikelschept de mogelijkheid om deze categorieën vanafde 2de verbintenisperiode uit te breiden met be-

paalde activiteiten.

5.3.1 Eerste verbintenisperiode : Bebossing, herbe-bossing, ontbossing (Artikel 3,3d’ lid)

Voor de putten die mogen worden gebruikt voorde verwezenlijking van de verplichtingen in de eer-ste verbintenisperiode, gelden volgende bepalin-gen :

l2 FCCC/CP/1998/16/Add.l

El13 Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1

- het gaat enkel om koolstofputten ;

_ die het gevolg zijn van directe ingrepen van demens ;

_ ten gevolge van bebossing, herbebossing en ont-bossingen ;

- die sinds 1.01.1990 hebben plaatsgevonden (deimpact van bebossingen en ontbossingen vanvóór 1990 wordt dus niet meegerekend).

Zoals met veel artikels van het Protocol het gevalis, laat ook dit onderdeel nog een aantal vragen on-beantwoord, meer bepaald in verband met : (1) dedefinitie van de begrippen ‘bebossing, herbebossingen ontbossing’ en ‘rechtstreeks door de mens ont-plooide activiteiten’ (2) de interpretatie van ‘veran-deringen in koolstofvoorraden’ en (3) de methodo-logie voor het meten van de hoeveelheid opgesla-gen koolstof.

5.3.2. Tweede en volgende verbintenisperiodes : bij-komende activiteiten (Artikel 3,4de lid)

Artikel 3,4dc lid heeft betrekking op de uitbreidingvan de in aanmerking komende putten in de twee-de en volgende verbintenisperiodes (vanaf1.01.20 13). Vanaf de tweede verbintenisperiode(vanaf 1 .01.2013) kan het begrip ‘putten’ uitgebreidworden met activiteiten in de categorieën (1) land-bouw, (2) veranderingen in landgebruik en (3) bos-bouw.

De Conferentie van de Partijen waarin de Partijenvan het Protocol bijeenkomen zal bij haar lste zit-ting of anders zo snel mogelijk daarna een beslis-sing nemen over welke activiteiten in de genoemdecategorieën in aanmerking zullen komen en opwelke manier. Hoewel deze richtlijnen pas zullengelden vanaf de tweede verbintenisperiode kaneen Partij ertoe beslissen deze ook toe te passenvoor de eerste verbintenisperiode.

5.4 Verdere ontwikkelingen

De beslissing om artikel 3,4de lid (bijkomende acti-viteiten) verder invulling te geven, viel samen metde goedkeuring van de tekst van het Protocol zelf(Beslissing l/CP3r3). Beslist werd dat de Hulporga-nen voorbereidingen dienden te treffen om te be-palen welke bijkomende activiteiten in aanmerkingzullen komen en onder welke voorwaarden.

l3 FCCC/CP/lW717lAdd.l

Page 13: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

Stuk 839(2001-2002)- Nr.1 014

Tijdens zijn Sstc zitting (Bonn, 2-12.06.1998) ver-zocht het Hulporgaan voor wetenschappelijke entechnisch advies (SBSTA) het IPCC daarom een‘Special Report’ voor te bereiden over ‘Landge-bruik, veranderingen in landgebruik enbosbouw’t4. Dit rapport moest de nodige weten-schappelijke onderbouwing leveren voor hetnemen van beslissingen inzake het 3d” en 4de lidvan artikel 3 tijdens de lste zitting van de Confe-rentie van de Partijen waarin de Partijen van hetProtocol bijeenkomen.

Tijdens CoP.4 (Buenos Aires, 13-24.11.1998) werdbeslist dat tijdens de eerste zitting volgend op deafwerking van het IPCC ‘Special Report’ en de be-spreking ervan door SBSTA ontwerpbeslissingengoedgekeurd zouden worden. die zullen wordenvoorgelegd aan de lste Conferentie van de Partijen

waarin de Partijen van het Protocol bijeenkomen.(Beslissing 9/CP.4’5) Deze beslissingen zullen er opgericht zijn :

- de begrippen gebruikt in artikel 3,3d” lid (‘be-. bossing’, ‘herbebossing’, ‘ontbossing’, ‘(recht-

streeks) door de mens ontplooide activiteiten’)te verduidelijken :

aan te geven welke bijkomende activiteitenonder artikel 3,4d’ lid in aanmerking kunnenkomen als putten en mits welke modaliteiten,regels en richtlijnen.

De Sd” zitting van de Conferentie van de Partijenheeft aan het Hulporgaan voor wetenschappelijken technisch advies een mandaat gegeven om degenoemde ontwerpbeslissingen voor te bereiden,met het oog op hun aanname tijdens CoP.6(Den Haag, 13-24.12000) (beslissing 161CPSt6).CoP.6 werd afgesloten zonder gemeenschappelijkstandpunt, de onderhandelingen werden opge-schort. Het IPCC ‘Special report’ is inmiddels im-mers klaar en kreeg het fiat van het IPCC tijdensz i j n 16de p l e n a i r e vergadering (Montreal,1-8.05.2000)

6. Gemeenschappelijk vervullen van verplichtin-gen (Artikel 3, lste lid, artikel 4)

Artikel 3.1QC lid staat de Partijen toe hun verplich-tingen gemeenschappelijk te vervullen. Dat wilzeggen dat zij hun respectievelijke verplichtingenonderling mogen herverdelen zoals ze zelf willen,

l4 FCCCISBSTAII 998ihls FCCC/CP/l998/16/Add.ll6 FCCCICPII 99916lAdd. 1

zolang ze hun collectieve verplichting maar nako-men. Deze bepaling is bij uitstek van toepassing opde Europese Unie. Artikel 4 bepaalt de voorwaar-den voor een dergelijke onderlinge lastenverdeling.

6.1 Algemeen (Artikel 4, P lid)

Partijen die hun verplichtingen gemeenschappelijkwensen te vervullen, moeten daartoe een onderlin-ge overeenkomst afsluiten. De individuele ver-plichtingen opgenomen in Bijlage B mogen als hetware herverdeeld worden over de Partijen diedeelnemen aan dergelijke overeenkomst. De nieu-we emissieniveaus die aan elk van de deelnemendePartijen wordt toegekend, moeten in de overeen-komst worden opgenomen. De hoogte van de re-sulterende individuele emissieverplichtingen wordtvolledig overgelaten aan de betrokken Partijen. Deenige beperking opgelegd door het Protocol is datde gemeenschappelijke verbintenis wordt nage-leefd.

De Partijen die van deze bepaling willen gebruikmaken, kunnen dit al dan niet doen binnen de con-text van een ‘Organisatie voor Regionale Integra-tie’. Deze term is met name van toepassing op deEuropese Unie, die bovendien reeds een overeen-komst zoals bedoeld in dit artikel heeft bereikt. DeRaad (Leefmilieu) van de Europese Unie heeft tij-dens zijn 2106de zitting - op 16.07.1998 - immers dezgn. ‘interne lastenverdeling’ vastgelegd, zoalsweergegeven in de tabel hieronder. Deze tabelgeeft aan welke jaarlijkse reductie resp. stijging deLidstaten van de Europese Unie zullen realiserenin de eerste verbintenisperiode.

L i d s t a a t Doelstelling

België -7,.5%Denemarken -21 ,O%Duitsland -21 ,O%Finland O,O%Frankrijk O,O%Griekenland +25,0%Ierland +13,0%Italië -6,5 %Luxemburg -28,0%Nederland -6,O%Oostenrijk -13,0%Portugal +27,0%Spanje +15,0%Verenigd Koninkrijk -12,5%Zweden +4,0%~--Europese Unie -8,O%

Ook bij de ondertekening van het Protocol, op29.04.1998, heeft de Europese Gemeenschap de

Page 14: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

01s Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1

verklaring laten optekenen dat de EU en zijn Lid-staten hun verplichtingen onder artikel 3. Iste lidgemeenschappelijk zullen vervullen, gebruik ma-kend van de bepalingen in artikel 4.

6.2 Notificatie van de overeenkomst (Artikel 4,2de lid)

De overeenkomst moet op het moment van ratifi-catie van het Protocol worden meegedeeld aan hetSecretariaat, dat op haar beurt de overige Partijenen de landen die het Protocol hebben ondertekenddaarover inlicht.

De landen van de EU moeten hun instrumentenvan ratificatie dus de facto samen en samen met deEuropese Gemeenschap als geheel neerleggen. Inhaar Mededeling “Voorbereiding van de uitvoeringvan het Protocol van Kyoto” van 1 9.0.5.199917 heeftde Europese Commissie voorgesteld om samenmet de EU-Lidstaten een tijdsschema en richtda-tum voor gemeenschappelijke ratificatie af te spre-

. ken.

In dat verband wordt eveneens voorgesteld om deinterne lastenverdeling een juridische basis tegeven in een wetgevend document. Dit stuk Euro-pese wetgeving zou verder ook de relaties tussende Lidstaten en de Gemeenschap bij niet-nalevingvan het Protocol en de rol van het Europese Hofvan Justitie daarin bepalen.

6.3 Geldigheidsduur van de overeenkomst (Artikel 4,.P lid)

De overeenkomst is slechts geldig gedurende deeerste verbintenisperiode.

6.4 De uitbreiding van de EU en de lastenverdeling(Artikel 4, 4~1’ lid)

.

Wanneer een ‘Regionale Organisatie voor Econo-mische Integratie’ - zoals de EU - na het aanne-

men van het Protocol zou uitbreiden, dan veran-dert dit niets aan de op dat moment in het Protocolvastgelegde verplichtingen voor de nieuwe lidsta-ten, noch voor de EU als geheel of haar oorspron-kelijke lidstaten. Van zodra de EU de overeen-komst met daarin de lastenverdeling heeft genotifi-ceerd, liggen de verplichtingen van die lidstatenimmers vast.

De uitbreiding van de EU kan ten vroegste een rolspelen wanneer nieuwe verplichtingen zul len wor-den vastgelegd, met name voor de tweede en vol-gende verbintenisperiodes. Een beslissing overdeze verplichtingen zal conform artikel 3 ten laat-ste 7 jaar vóór de aanvang van de tweede verbinte-nisperiode genomen moeten worden.

6.5 Aansprakelijkheid bij niet-naleving (Arti-kel 4, _W & 6”” lid)

6.5.1 Algemeen

In het geval bij het einde van de verbintenisperio-de de totale gecombineerde uitstoot van de deelne-mers in de overeenkomst groter is dan de som vande hen individueel conform Bijlage B toegewezenhoeveelheden, dan is elke Partij individueel verant-woordelijk voor zijn aandeel in de overeenkomst.

65.2 Aansprakelijkheid voor en binnen de EU

Vindt de overeenkomst plaats in het kader van eenRegionale Organisatie voor Economische Integra-tie die zelf een Partij is van het Protocol (de EU isheden de enige organisatie die aan deze voorwaar-de voldoet), dan wordt deze verantwoordelijkheidgedeeld tussen de individuele Partij en de be-treffende organisatie.

Op welke manier dit precies zal worden geregeld,is nog niet uitgemaakt. In haar Mededeling “Voor-bereiding van de uitvoering van het Protocol vanKyoto” van 19.05.199918, stelt de Europese Com-missie voor om binnen de EU een afzonderlijk in-tern nalevingsregime in te stellen, met daarin eenrol weggelegd voor het Europese Hof van Justitie.

7. Overdracht of aanschaf van emissierechten : In-ternationale flexihiliteitsmechanismen (arti-kel 3,lOde tot 12de lid, artikel 6, artikel 12 en ar-tikel 17)

7.1 Algemeen

Zoals hoger reeds uitgelegd verbiedt het Protocolde Bijlage 1-Partijen meer broeikasgassen uit testoten dan een bepaalde toegewezen hoeveelheid,die is vastgelegd in Bijlage B bij het Protocol.

Het 10”‘. 1 ldc en 12dC lid van artikel 3 creëren ech-ter de mogelijkheid voor een Bijlage 1-Partij om insamenwerking met een andere Partij de haar toe-

l8 COM( 1999)230

Page 15: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1 016

gewezen hoeveelheid te wijzigen. Partijen krijgenm.a.w. een zekere flexibiliteit bij de verwezenlij-king van hun gekwantificeerde verplichtingen.

Indien een Partij in een verbintenisperiode minderuitstoot dan de haar toegewezen hoeveelheid, dankan ze het overschot overdragen aan andere Partij-en. Dit overschot wordt afgetrokken van de toege-laten hoeveelheid van de eerste en opgeteld bij detoegelaten hoeveelheid van de laatste, die daardoordus meer mag uitstoten dan aanvankelijk was toe-gelaten conform Bijlage B van het Protocol.

Het Protocol voert hiertoe drie mechanismen in :

- Gezamenlijke uitvoering, meestal aangeduidmet de Engelse term Joint Implementation (JI)

(artikel 6) ;

- Internationale emissiehandel (artikel 17) ;

- Mechanisme voor Schone Ontwikkeling, meest-. al aangeduid met zijn Engelse afkorting C D M(=Clean Development Mechanism) (artikel 12).

De eerste twee mechanismen betreffen een over-dracht tussen Bijlage 1 -partijen onderling. De tota-le gemeenschappelijke toegewezen hoeveelheidwordt er niet door gewijzigd. Met het Mechanismevoor Schone Ontwikkeling worden in ontwikke-lingslanden bijkomende quota gecreëerd ten batevan Bijlage 1-landen, waardoor de totale toegewe-zen hoeveelheid toeneemt.

Hieronder worden eerst een aantal gemeenschap-pelijke kenmerken van de mechanismen bespro-ken. waarna nader wordt ingegaan op karakteris-tieken van elk van de drie mechanismen afzonder-lijk.

7.2 Aanvullend karakter van de mechanismen

Een essentieel gemeenschappelijk kenmerk van demechanismen is dat ze ‘aanvullend’ zijn. Dit bete-kent dat ze slechts in aanvulling op binnenlandsbeleid mogen worden toegepast voor de verwezen-lijking van de gekwantificeerde verplichtingen.Deze begrenzing van hun gebruik wordt voor elkvan de drie mechanismen enigszins anders gefor-muleerd :

- bij JI heet het dat het overnemen van emissiere-ductie- eenheden ‘een aanvulling op nationalemaatrgelen' om de verplichtingen onder Arti-kel 3 na te komen is (Artikel 6, 1st” lid,letter d)) :

- onder het Mechanisme voor Schone Ontwikke-ling mogen Partijen de resulterende gecertifi-ceerde emissiereducties gebruiken om ‘een deelvurz’ hun verplichtingen te realiseren (Arti-kel 12,3de lid, letter b)) ;

_ inzake emissiehandel (Artikel 17) wordt gestelddat handel ‘een aanvulling op nationale maatre-ge-len’ vormt om de verplichtingen onder arti-kel 3 na te komen.

De interpretatie van dergelijke ‘plafonds’ op hetgebruik van de flexibiliteitsmechanismen maaktdeel uit van de werkzaamheden in het kader vanhet Actieplan van Buenos Aires(beslissing 7/CP41”).

De Europese Unie heeft in ieder geval tijdens de217%‘” zitting van de Raad (Milieu), op 17.05.1999het standpunt ingenomen dat niet meer dan dehelft van de gekwantificeerde emissiebeperking ofreductie mag worden gerealiseerd door het gebruikvan de mechanismen. Een aantal andere Partijen,met de Verenigde Staten op kop, zijn echter zeersterk gekant tegen een dergelijk maximum.

7.3 Projectgebonden mechanismen : ontwikkelingvan baselines

Het Mechanisme voor Schone Ontwikkeling(CDM) (artikel 12) en Gezamenlijke uitvoering(JI) (artikel 6) worden projectgebonden mechanis-men genoemd. De reden daarvoor is dat een ver-hoging van de toegewezen hoeveelheid kan wor-den verkregen in ruil voor een investering in pro-jecten die in een emissiereductie resulteren.

Deze verhoging is dan gelijk aan (een deel van) dedoor dit project vermeden broeikasgasuitstoot.

_ Bij JI heet het dat dergelijke projecten moetenvoorzien in een extra vermindering van bronnenof uitbreiding van putten dan die welke anderszou zijn opgetreden (Artikel 6, lstelid, letter b))

- Bij CDM geldt dat enkel extra emissie-reductiesdan die welke anders zouden zijn opgetredenzullen worden gecertificeerd (artikel 12.F lid,letter b)).

Beide mechanismen vergen dus dat een referentie-basis wordt gedefinieerd tegenover dewelke de ge-realiseerde emissiereducties kunnen worden geme-ten. Deze zgn. ‘baseline’-kwestie maakt deel uit van

Page 16: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

El17 Stuk 839 (2001-2002) -Nr. 1

de nog lopende onderhandelingen over de princi-pes, richtlijnen, regels en modaliteiten voor de me-chanismen (zie verder).

7.4 Verdere ontwikkelingen in verband met de3 mechanismen

Het Protocol werkt van elk van de drie mechanis-men slechts de algemene beginselen uit. Om zeoperationeel te maken moeten nog veel details na-dere invulling krijgen. Wanneer de Conferentie vande Partijen tijdens haar 3d” zitting (Kyoto, l-11.12.1997) het Protocol aannam (beslissingUCP32n) gaf ze het Secretariaat en de Hulporga-nen tegelijk ook een mandaat om de modaliteitenvan de flexibiliteitsmechanismen beslissingsrijp temaken voor de 4de zitting van de Conferentie vande Partijen (CoP.4, Buenos Aires, 2-13.11.1998).

Tijdens CoP.4 bestond echter nog onvoldoendeeensgezindheid tussen de Partijen om een defini-tieve beslissing te kunnen nemen over de interna-tionale mechanismen. Daarom werd in het Actie-plan van Buenos Aires een werkprogramma opge-nomen voor de verdere invulling van de Kyoto-me-chanismen (Beslissing 7iCP.42’). Dit werkprogram-ma bevat een zeer uitgebreide lijst van niet minderdan 137 ‘elementen’ van de discussie rond de me-chanismen die verdere uitwerking behoeven :

_ Algemene elementen : 17

_ JI (Artikel 6) : 38

De besprekingen tijdens de 10d” en 1 lde zittingenvan de Hulporganen resulteerden in een eerstetekst waarvan de 5de zitting van de Conferentievan de Partijen (CoP.5) besliste dat deze moestworden omgezet naar een ontwerp-‘reglement’,voor aanname tijdens CoP.6. CoP.6 werd afgeslotenzon-der gemeenschappelijk standpunt, de onder-handelingen werden opgeschort.

Dit ontwerp is inmiddels beschikbaar*2 en werdvoor het eerst besproken tijdens de 12d” zitting vande Hulporganen (Bonn, 12-16.06.2000). In deze lij-vige-tekst (142 bladzijden) worden voor elk van de3 mechanismen bepalmgen opgenomen over :

_ de aard en het bereik van het mechanisme(doel, principes, supplementariteit, participatie.toewijzing van een deel van de opbrengsten),

_ methodologieën en werking (waar o.m. regelsvoor registers en rapportering, verificatie, certi-ficatie, naleving e.d. aan bod komen)

_ de rol van de bestaande en te creëren instituties.

Bij de afzonderlijke bespreking van de mechanis-men wordt een meer gedetailleerd overzicht gege-ven van de verdere evoluties inzake deze bepalin-gen.

7.5 Gezamenlijke uitvoering (Joint Implementa-tion) (Artikel 3, 1 0 en 1 lttc lid, artikel 6)

- CDM (Artikel 12) : 507.5.1 Korte definitie

- Emissiehandel (Artikel 17) : 32

Een aantal van deze elementen overlapt echterminstens gedeeltelijk.

De bedoeling van dit werkprogramma is dat deHulporganen een aantal beslissingen voorbereidenm.b.t. de principes, modaliteiten, regels en richtlij-nen voor de toepassing van de flexibiliteitsmecha-nismen. Dit ‘reglement’ moest tijdens de 6de zittingvan de Conferentie van de Partijen (CoP.6,Den Haag, 13-24.11.2000) worden aangenomenresp. tot aanbevelingen leiden voor beslissingenvan de 1st~ Conferentie van de Partijen waarbinnende Partijen van het Protocol bijeenkomen(CoP/moP.1). CoP.6 werd afgesloten zonder ge-meenschappelijk standpunt, de onderhandelingenwerden opgeschort.

Gezamenlijke uitvoering houdt in dat Bijlage I-Partijen investeren in projecten die de netto-emis-sies in andere Bijlage 1-Partijen verlagen en daar-voor in ruil (een deel van) de resulterende netto-emissiereductie op eigen rekening mogen schrij-ven. Dit mechanisme wordt over het algemeenaangeduid met de Engelse term ‘Joint Implementa-tion’ (JI). De officiële term die wordt gebruikt inhet Protocol is ‘overdracht en overname van emis-siereductie-eenheden’.

7.5.2 Voorwaarden en beperkingen

Artikel 6, lste lid bepaalt een aantal van de voor-waarden en beperkingen die van toepassing zijn ophet gebruik van dit instrument :

20 FCCCICPII 99717lAdd. 12’ FCCCICPIl99811óiAdd. 1 2* FCCC/SB/2000/3

Page 17: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1 I18

_ enkel Bijlage 1-landen mogen van dit instru-ment gebruik maken. Op die manier blijft de to-tale toelaatbare uitstoot in de betrokken landengelijk. De creatie van projectgebonden ‘emissie-rechten’ in ontwikkelingslanden is eveneensmogelijk, maar dan enkel via het CDM

(artikel 12) ;

- de betrokken Partijen moeten het project goed-keuren :

_ zowel het verhogen van de opslag in putten alsh e t v e r l a g e n v a n emi s s i e s komen inaanmerking :

het project moet een extra netto-emissievermin-dering opleveren t.o.v. wat anders zou zijn gere-aliseerd. Volgens sommigen heeft deze zgn. ad-ditionaliteitsvoorwaarde een louter financiëlebetekenis en betekent ze enkel dat wordt aan-getoond dat de financiële middelen voor cenproject niet zouden zijn gegenereerd zonder hetJI-mechanisme. De tekst van het Protocol heefthet echter duidelijk over een reductie in emis-sies die additioneel moet zijn aan wat andersaan emissiereducties zou hebben plaatsgevon-den. Deze verwarring is vermoedelijk het gevolgvan de manier waarop de zgn. Activities Imple-mented Jointly (AIJ), een vorm van JI die reedsbestond onder het Verdrag werden gedefi-nieerd.23Bij AIJ-projecten heeft het additionaliteitsbe-grip immers wél een zuiver financiële betekenis.Beslissing 5/CP.1 stelt namelijk dat de financie-ring van AIJ-projecten additioneel moet zijnaan de verplichtingen in het kader van het Fi-nanciële Mechanisme onder het Verdrag en aande bestaande officiële ontwikkelingssamenwer-king ;

- De verdere uitwerking van het additionaliteits-begrip in artikel 6, lste lid, letter b) van het Pro-tocol is één van de elementen van het Actieplanvan Buenos Aires.

- De projecten moeten aanvullend zijn aan natio-nale maatregelen in het investerende land. Par-tijen mogen m.a.w. slechts een deel van hun ge-kwantificeerde verplichting met behulp van JIrealiseren (artikel 6, lste lid, letter d). Ook deuitwerking van dit zgn. supplementariteitsbegripis één van de elementen van het Actieplan vanBuenos Aires.

7.5.3 Activities Implemented Jointly

Een mechanisme dat vergelijkbaar is met de 2 pro-jectgebonden mechanismen uit het Protocol is datvan de zgn. ‘Gezamenlijk Uitgevoerde Activitei-ten’, over het algemeen aangeduid met de Engelseterm ‘Activities Implemented Jointly’ (AIJ). Dezezijn vergelijkbaar met de projecten onder artikels 6en 12 van het Protocol, maar vallen geheel binnenhet kader van het Verdrag, dat in het 2dc lid van ar-tikel 3, waarin de beginselen van het Verdrag wor-den opgenoemd, stelt : ‘Inspanningen om klimaat-verandering tegen te gaan, kunnen door helangheb-bende Partijen gezamenlijk worden ondernomen’.

Dit mechanisme werd in het leven geroepen tijdensde lstc zitting van de Conferentie van de Partijen(Berlijn, 28.03-7.04.199.5), die een zgn. AIJ-pilootfa-se instelde, bedoeld om op vrijwillige basis reedsenige ervaring op te doen met projectgebondenflexibiliteitsmechanismen zonder dat daar emissie-kredieten tegenover stonden (beslissing SICP.124).

Vóór het einde van het decennium moest de Con-ferentie van de Partijen een beslissing nemen overde AIJ-pilootfase en haar eventuele voortzettingdaarna. Tijdens haar 5de zitting heeft de Conferen-tie van de Partijen besloten de pilootfase voor on-bepaalde tijd te verlengen (beslissing 13/CP..525)

7.5.4 Deelname door rechtspersonen

Behalve bijlage 1-Partijen kunnen ook rechtsperso-nen participeren in projecten die emissiereductie-eenheden opbrengen en in de ver- en aankoop vanemissiereductie-eenheden. Ze moeten hiervoorevenwel de toestemming krijgen van de betrokkenlanden. De betrokken staten dragen de eindverant-woordelijkheid.

7.5.5 Controle en handhaving

Partijen die niet voldoen aan de bepalingen van ar-tikel 5 (het hebben van een nationaal systeem voorinventarissen van BKG, het toepassen van de juistemethodologieën) en artikel 7 (mededeling van in-formatie), mogen geen emissiereductie-eenhedenkopen (zie artikel 3,lst” lid, letter c).

Indien uit de toetsing van de implementatie vanhet Protocol door een Partij (zie artikel 8,3”” lid)blijkt dat deze Partij problemen heeft met de uit-voering van de bepalingen van het Protocol, dan

24 FCCCICPI19Y5I7IAdd.ll5 FCCCICPII WWdAdd. 1

Page 18: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

019 Stuk 839 (2001-2002) -Nr. 1

wordt het recht om emissiereductie-eenheden tegebruiken voor het bereiken van de toegewezenhoeveelheid tijdelijk opgeschort, tot deze zgn. ‘na-levingskwestie’ is opgelost. De koop en verkoopvan emissiereductie-eenheden mag ondertussenechter wel gewoon doorgaan. (artikel 6,4de lid)

7.5.6 Verdere ontwikkelingen

Artikel 6,2de lid bepaalt dat de Conferentie van dePartijen waarin de Partijen van het Protocol bij-eenkomen tijdens haar lste bijeenkomst of anderszo vlug als in de praktijk mogelijk verdere richtlij-nen zal uitwerken voor JI, waaronder richtlijnenvoor verificatie en rapportering van JI-projecten.

Zoals hoger reeds gesteld werd, is een tekst invoorbereiding waarmee de Conferentie van de

Partijen waarbinnen de Partijen van het Protocolbijeenkomen verdere regels zullen uitwerken voorhet gebruik van de 3 flexibliteitsmechanismen2h.

Hieronder worden enkele van de elementen van. een dergelijk ‘reglement’ beschreven die van toe-

passing zouden zijn op JI. Deze memorie van toe-lichting kan enkel een indicatie geven van de grotelijnen van deze tekst, gezien de grote mate van de-tail en de onzekerheid in verband met de uitkomstvan de onderhandelingen.

Het gebruik van JI zal worden bepaald in functievan een aantal beginselen. Deze zullen onder meerworden geformuleerd in termen van billijkheid tus-sen Partijen, reële en meetbare milieu-effectiviteitop lange termijn, transparantie, kosteneffectiviteit,additionaliteit en uitwisselbaarheid met de ‘emis-sierechten’ gegenereerd door de andere mechanis-men.

Nog zeer onzeker is de door de EU voorgestaneopname van een bepaling die de supplementari-teitsvoorwaarde uit het Protocol(artikel 6, Iste lid, 1 tte er d)) nadere invulling geeft,in termen van een beperking op de verwervingen/of op de transfer van emissiereductie-eenheden,onder vorm van hetzij een kwantitatief plafond,hetzij een aantal bepalingen van eerder kwalitatie-ve aard.

De ontwerptekst bevat ook voorwaarden voordeelname aan JI door Partijen. Deze voorwaardenzullen worden gesteld in termen van de naleving

door die Partijen van diverse bepalingen in hetProtocol, de naleving van de richtlijnen voor JIzelf, de naleving van de richtlijnen inzake gege-vensinzameling en -rapportering en inzake regis-ters. het voldoen aan de supplementariteitsvoor-waarde, de manier waarop private rechtspersonenkunnen deelnemen, . . .

Waar dit bij het CDM wei het geval is (zie artikel12, @te lid). voorziet het protocol inzake JI niet ex-pliciet dat een deel van de opbrengsten van trans-acties onder dit mechanisme moeten worden ge-bruikt om de transactiekosten dekken en/of omontwikkelingslanden bij te staan zich aan te passenaan de gevolgen van klimaatswijziging. Deson-danks bevat het ontwerpreglement een bepalingdie een dergelijke regeling ook voor JI invoert.

De ontwerptekst bevat tevens een aantal methodo-logische en operationele regels in verband met deaanvaarding of validatie van kandidaat-projecten,het meten van de reducties, de verificatie van degemeten reducties, de certificatie van de geveri-fieerde reducties en tenslotte de uitgifte van emis-siereductie-eenheden.

Een afzonderlijk deel van de ontwerptekst wordtgewijd aan de verbanden met het nalevingsregime,waar zal worden bepaald onder welke omstandig-heden van niet-naleving het recht van Partijen omte participeren in JI wordt beperkt of ontzegd. Detekst bevat tevens bepalingen en technische bijla-gen die beschrijven hoe registers er moeten uitzienen op welke manier moet worden gerapporteerd.

Tot slot zullen een aantal institutionele bepalingenworden opgenomen, waarin de rol van de Confe-rentie van de Partijen waarbinnen de Partijen vanhet Protocol bijeenkomen en andere instituties endeelnemers in het proces van validatie/verificatie/certificatie zal worden uitgeklaard.

Afzonderlijk kan nog worden vermeld dat het Ac-tieplan van Buenos Aires voorzag dat de mogelijk-heid om AIJ-projecten in aanmerking te nemen alsJI-projecten onder artikel 6 van het Protocol moestworden onderzocht. Dit heeft er toe geleid dat hetontwerp van het ‘reglement’ dat principes, modali-teiten, regels en richtlijnen voor de 3 mechanismenzal bevatten27, ook voorstellen inhoudt om AIJ-projecten te valoriseren tot JI-projecten.

Te FCCCISBROOOI3 27 FCCClSBl200013

Page 19: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1 020

7.6 Mechanisme voor Schone Ontwikkeling (Arti-kel 3, 12”’ lid en artikel 12)

7.6.1 Korte definitie

Het Mechanisme voor Schone Ontwikkeling(meestal aangeduid door de Engelse naam ‘CleanDeveloprnent Mechanisrn’ of CDM) is een variantop gezamenlijke uitvoering (JI), waarbij Bijlage I-landen ‘emissiekredieten’ kunnen verkrijgen doorte investeren in projecten in landen die niet in bij-lage 1 werden opgenomen (zgn “niet-Bijlage I-lan-den”).

7.6.2 Een bredere doelstelling dan artikel 6

De doelstelling van het CDM, geformuleerd in ar-tikel 12,2d” lid van het Protocol, is drievoudig :

- Niet-Bijlage 1-Partijen helpen om duurzameontwikkeling te realiseren,

- Bijdragen tot het bereiken van de einddoelstel-. ling van het Verdrag (zie artikel 2 van het Ver-

drag)

Bijlage B-Partijen helpen hun gekwantificeerdeverplichtingen onder artikel 3 te respecteren.

Terwijl ‘gezamenlijke uitvoering’ en emissiehandelenkel tot doel hebben de geïndustrialiseerde lan-den te helpen bij het halen van hun verplichtingenheeft het CDM dus als bijkomende doelstelling deontwikkelingslanden te helpen op weg naar duur-zame ontwikkeling en ze te helpen bij te dragen totde verwezenlijking van de doelstelling van het Ver-drag.

7.6.3 Voorwaarden en beperkingen

Emissiereducties afkomstig van CDM-projectenmoeten gecertificeerd worden door zgn. operatio-nele instellingen, vóór ze mogen worden gebruiktom te voldoen aan de gekwantificeerde verplich-tingen. Deze certificatie kan enkel onder volgendevoorwaarden :

- De deelname van elk van de betrokken Partijenis vrijwillig ;

- Net als bij ‘gemeenzame uitvoering’ (artikel 6)is er bij het CDM een additionaliteitsvoorwaar-de (zie artikel 12,5d” lid, letter c)) ;

gelen, wordt anders verwoord dan in artikel 6.Artikel 12,3de lid, letter a) stelt dat Bijlage I-landen ‘een deel van’ hun gekwantificeerde ver-plichting met behulp van het CDM mogen reali-seren ;

7.6.4 “Early crediting” (Artikel 12,lOde lid)

In tegenstelling tot de andere Kyoto-mechanismen,die pas in werking kunnen treden vanaf het beginvan de eerste verbintenisperiode, kunnen met hetCDM reeds vanaf het jaar 2000 ‘emissierechten’(gecertificeerde emissiereducties) worden gegene-reerd. Deze periode overlapt met de pilootfasevoor Gezamenlijk uitgevoerde activiteiten.

Hoewel Beslissing .5/Cl?128 stelde dat projectenonder de AIJ-pilootfase geen aanleiding kunnengeven tot kredieten en hoewel intussen geen beslis-sing tot het tegendeel is genomen, voorziet het Ac-tieplan van Buenos Aires toch dat bij het bepalenvan de modaliteiten en procedures voor het CDMmeer duidelijkheid wordt gecreëerd over hoe deAIJ-pilootfase en het CDM op elkaar zullen aan-sluiten. (beslissing 7/CP.42y). Ook het ontwerp van‘reglement’ voor de 3 mechanismen3’), dat momen-teel wordt voorbereid, bevat bepalingen die hetomzetten van AIJ-projecten naar CDM-projectenen dus het met terugwerkende kracht certificerenvan de gegenereerde emissiereducties toestaan.

7.6.5 Financiële aspecten (Artikel 12, W lid)

De administratieve kosten van het CDM zullenworden gefinancierd vanuit de opbrengsten van ge-certificeerde CDM-projecten.

Een ander deel van deze opbrengsten wordt ge-bruikt om ontwikkelingslanden die bijzonderkwetsbaar zijn voor klimaatswijziging te helpen dete maken aanpassingskosten te dragen. De Confe-rentie van de Partijen waarin de Partijen van hetProtocol bijeenkomen moet bepalen op welke ma-nier dit gebeurt.

7.6.6 Deelname aan het CDM (Artikel 12,9de lid)

Behalve Partijen kunnen ook publieke of particu-liere instellingen participeren in projecten dieemissiereducties opleveren en in de ver- en aan-koop van gecertificeerde emissiereducties. Op

- De supplementariteitsvoorwaarde of voorwaar-de dat de emissiereducties gerealiseerd via hetCDM aanvullend zijn aan binnenlandse maatre-

2s FCCCICPII 99517lAdd. 129 FCCCICPIl99811ólAdd. 1.70 FCCC/SB/2000/3

Page 20: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

El21 Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1

welke manier dit zal gebeuren, zal worden bepaalddoor de op te richten Raad van bestuur van hetmechanisme.

7.6.7 Controle en beheer

Artikel 12 voorziet in drie hoofdrolspelers in hetbeheer van het CDM :

_ de Conferentie van de Partijen waarin de Partij-en van het Protocol bijeenkomen, als hoogstetoezichthoudende overheid ;

een Raad van bestuur. die toezicht houdt op hetCDM en die richtlijnen uitvaardigt voor dedeelname aan het CDM door private of publie-ke instellingen ;

_ auditoren aangeduid door de Conferentie vande Partijen waarin de Partijen van het Protocolbijeenkomen, die projecten moeten certificeren.

7.6.8 Verdere ontwikkelingen (artikel 12,7d” lid)

Het CDM wordt van de 3 flexibiliteitsmechanis-men het meest uitgewerkt in het Protocol zelf. Tochwordt ook hier de uitwerking van een groot aantalverdere bepalingen overgelaten aan de Conferen-tie van de Partijen waarin de Partijen van het Pro-tocol bijeenkomen.

Het 7d” lid van artikel 12 bepaalt dat de Conferen-tie van de Partijen waarin de Partijen van het Pro-tocol bijeenkomen tijdens haar eerste bijeenkomstmodaliteiten en procedures zal uitwerken.

Het werkprogramma inzake de flexibiliteitsmecha-nismen opgenomen i n h e t A c t i e p l a n v a nBuenos Aires (beslissing 7/CP.43t) stelt duidelijkdat prioriteit moet worden gegeven aan de uitwer-king van het Mechanisme voor schone ontwikke-ling. De achterliggende reden is dat het Protocoltoelaat door middel van het CDM reeds emissie-rechten te genereren vanaf het jaar 2000. De tekstin voorbereiding waarmee de Conferentie van dePartijen waarbinnen de Partijen van het Protocolbijeenkomen verdere regels zal vastleggen voor hetgebruik van de 3 flexibliteitsmechanismen is danook grotendeels besteed aan het CDM32.

Hieronder worden enkele van de elementen be-schreven die het huidige ontwerp-reglement bevatinzake het CDM. Ook hier geldt dat binnen decontext van deze memorie van toelichting slechts

31 FCCC/CPII998/16iAdd.lj2 FCCC/SB/2000/3

een zeer oppervlakkige analyse mogelijk is. Boven-dien kan ook de uitkomst van de lopende onder-handelingen niet worden voorspeld.

Net als bij JI gelden bij de toepassing van hetCDM een aantal beginselen. Billijkheid tussen Par-tijen, reële en meetbare milieu-effectiviteit oplange termijn, transparantie, kosten-effectiviteit,additionaliteit, uitwisselbaarheid met de ‘emissie-rechten’ gegenereerd door de andere mechanis-men, zijn beginselen die ook reeds in het kader vanJI worden overwogen.

Voor het CDM wordt inzake beginselen bijkomendook gedacht in termen van de bijdrage van projec-ten aan een duurzame ontwikkeling van het gast-land, administratieve efficiëntie, het voorkomenvan discriminatie en marktverstoringen, de bijzon-dere noden van de minst ontwikkelde landen, tech-nologie-overdracht, de kosten van aanpassing aanklimaatverandering en worden ook inzake nalevingen instituties een aantal principes genoemd.

Ook hier is er discussie over de invulling van desupplementariteitsvoorwaarde uit het Protocol (ar-tikel 12,3dc lid, letter b)), grotendeels in dezelfdetermen als bij JI.

Inzake deelname aan het CDM bevat de ontwerp-tekst een discussiepunt dat zich bij JI niet stelde,namelijk de vraag of ook ontwikkelingslanden opeigen initiatief CDM-projecten kunnen initiëren.

Deze termen waarin de overige voorwaarden voordeelname worden uitgedrukt komen ruwweg over-een met deze voor JI. Deze termen betreffen denaleving van het Protocol, de naleving van de richt-lijnen voor het CDM zelf, de naleving van de richt-lijnen inzake gegevensinzameling en -rapporteringen registers, het voldoen aan de supplementariteits-voorwaarde, deelname door private rechtsperso-nen. Deze voorwaarden worden gedifferentieerdnaargelang het gaat om geïndustrialiseerde dan welontwikkelingslanden, aangezien ook hun verplich-tingen onder het Verdrag en het Protocol verschil-lend zijn.

Het staat vast dat een deel van de opbrengsten vande handel in emissierechten zal worden gebruiktom de administratiekosten van het ganse systeemte dekken en/of om ontwikkelingslanden bij testaan zich aan te passen aan klimaatswijziging.Daarom zal worden bepaald hoe de hoogte vandeze bedragen moet worden gedefinieerd en hoede bedragen in de praktijk zullen worden vastge-steld en geïnd.

Page 21: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1 El22

De methodologische en operationele bepalingenbetreffen (grosso modo net als bij JI) regels in ver-band met de registratie en validatie van kandidaat-projecten. het meten van de reducties, de verificatievan de gemeten reducties, de certificatie van de ge-verifieerde reducties en tenslotte de uitgifte vangecertificeerde emissiereducties.

Met name het deel over registratie en validatie vanprojecten is echter veel verder uitgewerkt en bevatbepalingen inzake de modaliteiten voor projecten(waarbij o.m. het debat over de toelaatbaarheidvan kernenergie en van putten zijn neerslag zalkrijgen), inzake het additionele karakter van pro-jecten (op milieu-, financieel en technologischvlak), inzake het meten van de langetermijn-batenvoor het klimaat van het project en inzake baseli-nes.

.Naast de bovenstaande elementen worden ook be-palingen voorzien over de financiering van projec-ten en over de manier waarop ontwikkelingslandenzullen worden geholpen om de kosten voor aan-passing aan klimaatverandering te dragen.

Dit heeft de Conferentie van de Partijen er tijdenshaar 4d” zitting (Buenos Aires, 1998) niet van weer-houden om in het Actieplan van Buenos Aires (Be-slissing 7iCP.4”“) te bepalen dat ook over de princi-pes, modaliteiten regels en richtlijnen voor emissie-handel een beslissing zal worden genomen tijdensCoP.6. CoP. werd echter afgesloten zonder ge-meenschappelijk standpunt, de onderhandelingenwerden opgeschort.

De tekst bevat technische bijlagen met richtlijnenvoor het bepalen van baselines, voor de beschrij-ving van projecten, de functies van Partijen, opera-tionele instellingen en de Raad van bestuur, voorhet meten, rapporteren. verifiëren, certificeren envrijgeven van gecertificeerde emissiereducties envoor registers.

Zoals hoger reeds is vermeld, wordt een ‘regle-ment’ voorbereid waarmee de Conferentie van dePartijen waarbinnen de Partijen van het Protocolbijeenkomen de beginselen, modaliteiten, regels enrichtlijnen voor het gebruik van de 3 flexibliteits-mechanismen zal vastleggen.j4

In een deel over institutionele bepalingen, dateveneens veel uitgebreider is dan de equivalentebepalingen over JI, wordt de rol van de CoP/moP,van de Raad van bestuur, van de operationele in-stellingen en van de Partijen binnen het CDM be-schreven.

Hieronder wordt een summiere beschrijving gege-ven van de voornaamste elementen in het hoofd-stuk dat in dit document is gewijd aan internatio-nale emissiehandel.

Net als JI en CDM zal ook emissiehandel aan eenaantal beginselen onderworpen zijn.

7.7 Internationale emissiehandel (Artikel 3, 9de enIO’i” lid, artikel 17)

7.7.1 Algemeen

Als 3de flexibiliteitsmechanisme introduceert hetProtocol de mogelijkheid voor Bijlage B-landenom aan hun gekwantificeerde verplichtingen tevoldoen via de onderlinge verkoop en aankoop vandelen van de hen toegewezen hoeveelheden.

Billijkheid tussen Partijen, reële en meetbare mi-lieu-effectiviteit op lange termijn, transparantie,kosteneffectiviteit, uitwisselbaarheid met de ‘emis-sierechten’ gegenereerd door de andere mechanis-men, zijn inzake principiële voorwaarden discussie-punten die het systeem van emissiehandel deeltmet JI en CDM.

Van de drie Kyoto-mechanismen is dit instrumenthet minst uitgewerkt in de tekst van het Protocol.

De invulling van de supplementariteitsvoorwaardeuit het Protocol (artikel 17, laatste zin) vormt ookhier een punt van discussie, grotendeels in dezelfdetermen als bij JI en CDM.

Nochtans zal dit, uitgedrukt in termen van het vo- 33 FCCCICPII 99811 (i/Add. 1lume overgedragen emissierechten, vermoedelijk 34 FCCClSBl2000/3

het belangrijkste van de drie mechanismen wor-den.

De concrete invulling van dit mechanisme, o.m.door het definiëren van principes, modaliteiten, re-gels en richtlijnen wordt volledig overgelaten aande Conferentie van de Partijen.

7.7.2 Verdere ontwikkelingen

Terwijl dit voor de andere mechanismen wel hetgeval is, plaatst het Protocol geen termijn op deverdere uitwerking van internationale emissiehan-del.

Page 22: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

El23 Stuk 839 (2001-2002) -Nr. 1

De voorwaarden voor Partijen om te mogen deel-nemen aan emissiehandel of om rechtspersonentoe te laten om dat te doen worden net als bij JI enCDM gesteld in termen van de naleving van hetProtocol, de naleving van de richtlijnen voor emis-siehandel zelf, de naleving van de richtlijnen inzakegegevensinzameling en -rapportering en registersen het voldoen aan de supplementariteitsvoor-waarde. De inhoudelijke invulling van deze termenzelf kan natuurlijk grondig verschillen van deze in-zake JI en CDM.

De methodologische en operationele bepalingenbetreffen de werkingsmodaliteiten (met o.m. dekeuze voor een centrale beurs, voor bi- of multila-terale akkoorden dan wel voor beide gecombi-neerd), de certificatie van transacties, bepalingeninzake aansprakelijkheid bij niet-naleving (meto.m. de vraag of aansprak-elijkheid bij de koper, bijde verkoper of bij allebei ligt, of er een nalevings-reserve wordt opgericht, een fonds waarin alle par-tijen een deel van hun emissierechten storten endeze ingeval van niet-naleving verliezen, hoe dedeelname aan emissieshandel bij niet-naleving kanworden beperkt), regels in verband met de regis-ters voor emissierechten en de rapportering daar-over.

Het deel over institutionele kwesties beschrijft derol van de CoP/moP, van de Partijen en van het Se-cretariaat.

8. Verzamelen, rapporteren en toetsen van infor-matie (Artikels 5,7,8 en 3,4de lid)

8.1 Inleiding

Het dwingende karakter van het Protocol en debepalingen inzake aansprakelijkheid en nalevingmaken een juiste en nauwkeurige verificatie van dedaadwerkelijke naleving door de Partijen van hunverbintenissen en dus een accurate kennis over hunemissies onontbeerlijk.

Artikels 5 (‘methodologische vragen’), 7 (‘medede-ling van informatie’), 8 (‘onderzoek van informa-tie’) en het 4de lid van artikel 3 (‘putten’) houdenalle verband met het verzamelen, rapporteren entoetsen van gegevens over de uitstoot of verwijde-ring van broeikasgassen in de Partijen.

Reeds onder het Verdrag (artikel 4, 1st” lid, letter a )en artikel 12, 1st~ lid. letter a) moeten alle Partijenjaarlijks een inventaris opmaken van de emissiesen putten van broeikasgassen. Op gezette tijdenmoet ook een meer uitgebreid rapport, een zgn.

Nationale Mededeling de Conferentie van de Par-tijen worden voorgelegd.

Deze zelfde rapporteringsinstrumenten zullen inaangepaste vorm worden gebruikt onder het Pro-tocol.

Het Protocol biedt nog weinig uitsluitsel over hoeinventarissen en mededelingen zullen worden aan-gepast, maar stelt wel dat dit zodanig moet gebeu-ren dat kan worden nagegaan of de verplichtingenopgelegd door het Protocol worden nagekomen(artikel 7, 1Ste & 2de lid). De bepalingen in het Pro-tocol bestrijken de volgende elementen :

_ nationale systemen voor inventarisatie (arti-kcl 5.1”‘” lid) ;

_ nationale registers van toegewezen hoeveelhe-den (artikel 7,4de lid) ;

inventarissen en nationale mededelingen (arti-kel 5,2d” lid, artikel 7,lst” tot 4”” lid) ;

- toetsingsprocedure voor de gerapporteerde ge-gevens (artikel 8) ;

- aanpassing van gegevens (artikel 5,2de lid).

8.2 Nationale systemen voor inventarisatie (Arti-kel 5, 1st~’ lid)

Ten laatste 1 jaar vóór het begin van de eerste ver-bintenisperiode (vóór 1.01.2007, dus) moeten dePartijen een nationaal systeem ingevoerd hebbenvoor de inschatting van de antropogene uitstoot enverwijdering van alle broeikasgassen.

Het Actieplan van Buenos Aires heeft SBSTA deopdracht gegeven richtlijnen uit te werken voordergelijke systemen (beslissing 8/CP.43s). Dezevoorbereidende werkzaamheden zouden moetenworden afgerond tegen de 6de zitting van de Con-ferentie van de Partijen (Den Haag, 13-24.11.2000).De richtlijnen zullen formeel worden goedgekeurddoor de lste Conferentie van de Partijen waarin dePartijen van het Protocol bijeenkomen.

Het Secretariaat heeft inmiddels een ontwerp vandergelijke richtlijner@ gemaakt, bestemd om be-sproken te worden tijdens de 12d” en 13de zittingenvan SBSTA (Bonn, 12-16.07.2000 resp. Lyon, 11-15.09.2000).

3s FCCC/CP/l’-)$X/ló/Add.l36 FCCClSBSTA/2000lINF.S/Add.l

Page 23: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

Stuk 839 (2001-2002) -Nr. 1 024

8.3 Nationale registers (artikel 7, 4de lid)

De laatste zin van het 4de lid van artikel 7 betreft inwezen een boekhoudsysteem of register waarintoegewezen hoeveelheden worden bijgehouden.Onder meer door het gebruik van de flexibiliteits-mechanismen kan de toegewezen hoeveelheid vanPartijen immers wijzigingen ondergaan over detijd.

In functie van een correcte naleving van de regelsin verband met het gebruik van deze mechanismenis het van belang een sluitend controlesysteem opte zetten voor de overdracht van toegewezen hoe-veelheden tussen Partijen. Een register van de toe-gewezen hoeveelheden is een element van een der-gelijk controlemechanisme. In artikel 7,4d” lid heetdergelijk systeem officieel ‘administratie van toege-wezen hoeveelheden’.

De Conferentie van de Partijen waarin de Partijenvan het Protocol bijeenkomen zal conform deze

bepaling vóór het begin van de eerste verbintenis-periode modaliteiten vastleggen voor de admini-stratie van toegewezen hoeveelheden. In het Actie-plan van Buenos Aires krijgt SBSTA de taak toe-gewezen om de beslissing daartoe voor te bereiden(beslissing 8/CP.4)“7.

Deze voorbereidende werkzaamheden moestenconform het Actieplan worden voltooid tegen de6d’ zitting van de Conferentie van de Partijen(Den Haag, 13-24.11.2000) of zo snel als praktischmogelijk.

Inmiddels nam SBSTA tijdens zijn 10d” zitting eenwerkprogramma aan inzake de uitwerking van debepalingen in artikels 5,7 en 838. De in dit werk-programma opgenomen timing voorziet dat deConferentie van de Partijen pas tijdens haar 7de zit-ting (november 2001) de modaliteiten voor de ad-ministratie van toegewezen hoeveelheden zal be-palen.

Ook het ‘reglement’ dat de beginselen, regels, richt-lijnen en modaliteiten voor de flexibiliteitsmecha-nismen zal vastleggen en dat moest worden aange-nomen tijdens de 6d” zitting van de Conferentievan de Partijen (Den Haag, 13-24.11.2000) zou be-palingen bevatten over de nationale registers.CoP.6 werd echter afgesloten zonder gemeenschap-pelijk standpunt, de onderhandelingen werden op-geschort.

37 FCCCICPIl99811hlAdd. 1X3 FCCCISBI 1999i2

8.4 Inventarissen en nationale mededelingen (arti-kel 7 l”t’ tot 4’1~’ lid, artikel 5, 2(t’ lid,artike; 10, letters b) en f))

8.4.1 Algemeen

Artikel 7 legt de geïndustrialiseerde landen ver-plichtingen op inzake de rapportering van inventa-rissen en nationale mededelingen onder het Proto-col. Daarnaast verwijst ook het 2de lid van artikel 5naar de methodologie voor emissie-inventarisatieen herhaalt artikel 10, letter b), onder ii) enletter f) verplichtingen inzake nationale medede-lingen uit het Verdrag.

Welke bijkomende informatie die -onder het Ver-drag reeds verplichte- inventarissen en nationalemededelingen zullen moeten bevatten onder debepalingen van het Protocol, zal door de Conferen-tie van de Partijen waarin de Partijen van het Pro-tocol bijeenkomen worden vastgelegd in afzonder-lijke richtlijnen.

8.4.2 Doel

De inventarissen onder het Protocol (artikel 7,1st” lid) hebben tot doel te verifiëren of een Partijvoldoet aan zijn verplichtingen onder artikel 3. Ditbetekent in eerste plaats dat deze inventarissenmoeten toelaten na te gaan of een Partij niet meeruitstoot dan de haar toegewezen hoeveelheid (cf.artikel 3,lSic lid). Uit de inventarissen moet echterook blijken of Partijen tegen 2005 vooruitgangkunnen aantonen in de richting van het vervullenvan de verplichtingen onder het Protocol.

De nationale mededelingen onder het Protocolhebben een ruimer opzet (artikel 7,2d” lid). De in-formatie in de nationale mededelingen moet aan-tonen dat een Partij ál zijn verplichtingen onderhet Protocol nakomt.

8.4.3 Richtlijnen (artikel 7, qde lid)

Tijdens haar lste zitting zal de Conferentie van dePartijen waarin de Partijen van het Protocol bij-eenkomen richtlijnen aannemen voor inventarissenen nationale mededelingen. Daarbij zal rekeningworden gehouden met de bestaande richtlijnenvoor nationale mededelingen van Bijlage 1-landenonder het Verdrag. Deze richtlijnen zijn in hun hui-dige vorm door de Conferentie van de Partijen tij-dens haar 5d” zitting vastgelegd door middel vanbeslissingen 3iCP.5 en 4/CP5-‘9

39 FCCCICPII 999iWAdd. 1

Page 24: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

Methodologische basis voor de opmaak van de in-ventarissen alsdusdanig blijven in ieder geval de

richtlijnen van het IPCC40, zoals die door de 3dezitting van de Conferentie van de Partijen (beslis-sing 9/CP.24’) werden goedgekeurd (artikel 5,2d” lid). Diezelfde richtlijnen worden trouwens ooknu toegepast voor de verplichte rapportering vanemissies en putten onder het Verdrag.

Een bijkomende bepaling inzake nationale mede-delingen wordt gegeven in artikel 10, letter f),waarin alle Partijen expliciet de opdracht krijgen inhun nationale mededelingen te berichten inzakebeleidsprogramma’s inzake bestrijding van en aan-passing aan klimaatverandering, verbetering vanemissiestatistieken, technologie-overdracht en ca-paciteitsopbouw, onderzoek en systematische waar-neming van het klimaatsysteem en inzake opvoe-

ding, vorming en voorlichting, zoals ook al door hetVerdrag was bepaald in artikel 4,Istc lid, letter j).

Inmiddels werden door het Secretariaat op basis. van schriftelijke voorstellen van de Partijen en een

SBSTA-workshop over dit thema een aantal ele-menten geïdentificeerd door voor mogelijke opna-me in de richtlijnen.42 Deze werden aan SBSTAvoorgelegd tijdens zijn 12~te zitting (Bonn, 12-16.06.2000), met het oog op de voorbereiding vanontwerp-richtlijnen die door de Conferentie van dePartijen tijdens haar 6de zitting (Den Haag, 13-24.11.2000) kunnen worden bekrachtigd om teworden voorgelegd aan de lste zitting van de Con-ferentie van de Partijen waarin de Partijen van hetProtocol bijeenkomen, voor finale goedkeuring.CoP.6 werd echter afgesloten zonder gemeenschap-pelijk standpunt, de onderhandelingen werden op-geschort.

X.4.4 Frequentie van de rapportering (artikel 7,3de lid)

De inventarissen zullen zoals onder het Verdragreeds het geval is jaarlijks opgemaakt moeten wor-den. De eerste inventaris is deze die de gegevensbevat van het eerste jaar van de verbintenisperiodedat volgt op het jaar van de inwerkingtreding vanhet Protocol voor de betrokken Partij. Onder de

40 Revised 1996 IPCC Guidelines for National GreenhouseGas Inventories

4’ FCCCICPII 996ll SlAdd. 142 FCCCISBSTAIl999iMISC.9,

FCCCISBSTAII 999iMISC.c)iAdd.l.FCCCISBSTAi2000iMISC. 1 enFCCCISBSTAl2000/INF.5/Add.2

025 Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1

hypothese dat het Protocol in werking zal tredenvóór 2008 én dat - zoals nu de regel is - gegevensworden gerapporteerd tot en met het tweede jaarvoorafgaand aan het jaar waarin wordt gerappor-teerd, zal ons land zijn eerste emissie-inventarisonder de bepalingen van het Protocol pas moetenopmaken in 2010.

Voor nationale mededelingen geldt dat de eerstenationale mededeling onder het Protocol samen-valt met de eerste nationale mededeling onder hetVerdrag, volgend op de inwerkingtreding van hetProtocol voor de betreffende Partij. De frequentievan de nationale mededelingen werd nog niet vast-gelegd, noch onder het Verdrag, noch onder hetProtocol ; de datum voor de eerstvolgende nationa-le mededeling onder het Verdrag werd al wel vast-gelegd op 30.11.2001 (beslissing 11/CP.4 van deConferentie van de Partijen)

Tijdens de 4de zitting van de Conferentie van dePartijen (Buenos Aires, 2-14.11.1998) is echter be-slist dat het interval tussen 2 nationale mededelin-gen onder het Verdrag tussen de 3 en 5 jaar zal be-dragen, te beslissen tijdens een latere sessie (Be-slissing lliCP.4)““. Bij de vaststelling van de fre-quentie voor de opmaak van nationale mededelin-gen onder het Protocol door de Conferentie van dePartijen waarin de Partijen van het Protocol bij-eenkomen zal met deze beslissing rekening wordengehouden.

8.5 Verbeteren van de statistische basis voor ernis-sie-inventarissen (artikel 10, letter a))

Artikel 10 letter a) bepaalt dat alle Partijen infunctie van de opmaak van de nationale emissie-in-ventarissen in de mate van het mogelijke program-ma’s moeten instellen voor de verbetering van dekwaliteit van :

_ emissiefactoren ;

_ activiteitsdata ;

_ modellen.

43 FCCCICPII 99811 h/Add. 1

Page 25: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

El26Stuk 839 (2001-2002) -Nr. 1

8.6 Toetsing van gegevens (artikel 8)

8.6.1 Algemeen

Net als onder het Verdrag is de gegevensinzame-l-ing en rapportering onder het Protocol aan eentoetsingsproces onderworpen. Deze toetsing be-treft volgens artikel 8, lste lid meer bepaald de in-formatie die de geïndustrialiseerde landen krach-tens artikel 7 moeten voorleggen. SBSTA heeft tij-dens zijn 10dezitting (Bonn,25.10.1999-5.11.1999)geconcludeerd dat ook de aanpassingen onder arti-kel 5,2de lid onder deze toetsing kunnen vallen.44

De toetsing zal gebeuren door teams van deskundi-gen daartoe aangeduid door Partijen van het Ver-d r a g e n intergouvernementele organisaties

(artikel 8,2d” lid) en onder coördinatie van het Se-cretariaat. Deze toetsingsteams rapporteren overhun bevindingen aan de Conferentie van de Partij-en waarbinnen de Partijen van het Protocol bijeen-komen.

.

8.6.2 Doel

Volgens het 3de lid van artikel 8 heeft het toetsings-proces tot doel de uitvoering van het Protocol dooreen Partij in al zijn aspecten aan een grondige enallesomvattende technische evaluatie te onderwer-pen. Het is daarbij de bedoeling ook problemenmet de naleving en de redenen voor deze proble-men te identificeren.

8.6.3 Richtlijnen

De Conferentie van de Partijen waarin de Partijenvan het Protocol bijeenkomen zal tijdens haar eer-ste bijeenkomst richtlijnen vastleggen voor hettoetsingsproces, rekening houdend met eerdere be-slissingen van de Conferentie van de Partijen (arti-kel 8,4de lid).

Voor de technische toetsing van de jaarlijkse in-ventarissen onder het Verdrag heeft de Conferen-

tie van de Partijen tijdens haar 5de zitting (Bonn,26.10-5.11.1999) richtlijnen aangenomen voor eenproefperiode die loopt van 2000 tot 2001. (beslis-sing 6iCP.545) Voor de toetsing van nationale me-dedelingen heeft de Conferentie van de Partijentot nog toe echter geen richtlijnen aangenomen.

44 FCCCISBSTAIl9991I44s FCCCICPI 199916iAdd. 1

In het Actieplan van Buenos Aires krijgt SBI deopdracht om, in samenwerking met SBSTA, tegende 6d” zitting van de Conferentie van de Partijenrichtlijnen uit te werken voor het toetsingsprocesonder het Protocol (beslissing 8/CP.446).

Het tijdschema opgenomen in hetwerkprogramma voor de uitwerking van richtlij-nen voor de toepassing van artikels 5, 7 en 8 vanhet Protocol, dat werd aangenomen tijdensSBSTA.10 voorziet dat na SBSTA.12 (Bonn, 12-16.06.2000) ontwerprichtlijnen zullen worden op-gesteld, voor aanname door de Conferentie van dePartijen tijdens haar 6de zitting (Den Haag, 13-24.11.2000). CoP. werd echter afgesloten zondergemeenschappelijk standpunt, de onderhandelin-gen werden opgeschort. Het Secretariaat heeft in-middels een tekst voorbereid waarin de mogelijkeelementen voor dergelijke richtlijnen worden op-gesomd4s.

8.6.4 Gevolgen

De Conferentie van de Partijen waarin de Partijenvan het Protocol bijeenkomen mag op basis van detoetsing elke beslissing nemen die nodig is voor deuitvoering van het Protocol (artikel 8,6de lid).

Deze gevolgen zullen vermoedelijk de vorm aan-nemen van de in artikel 5,2d” lid bedoelde bijstel-ling van gerapporteerde gegevens. Men kan hierbijvoorbeeld denken aan een verhoging van de of-ficiële inventaris, met uiteraard gevolgen inzake denaleving van de gekwantificeerde verplichtingen.

8.7 Bijstelling van inventarissen (artikel 5,2de lid)

Ingeval de IPCC-richtlijnen niet (correct) wordengebruikt voor de inventarisatie van emissies enputten, zullen er aanpassingen worden toegepastop de gerapporteerde gegevens.

Dit betekent dat de door de Partij gerapporteerdegegevens inzake uitstoot en verwijdering vanbroeikasgassen zullen worden gecorrigeerd.

Deze aangepaste uitstoot zou dan in rekening ge-bracht worden bij de bepaling of een Partij zijnverbintenissen inzake emissiebeperking of -reduc-tie is nagekomen. De lste Conferentie van de Par-tijen waarin de Partijen van het Protocol bijeenko-

46 FCCCICPII 99X/1 6iAdd. 147 FCCCISBII 9991248 FCCC/SBSTA/2000/1NFS/Add.2, Annex 1

Page 26: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

El27 Stuk 839 (2001-2002) -Nr. 1

men moet beslissen hoe deze aanpassingen zullenworden toegepast.

In het Actieplan van Buenos Aires krijgt SBSTAde opdracht om een dergelijke beslissing voor tebereiden (beslissing 8/CP.4h9) tegen de gde zittingvan de Conferentie van de Partijen.

Het Secretariaat van het Verdrag heeft op basisvan schriftelijke voorstellen van de Partijen en eenSBSTA-workshop een ontwerp van richtsnoer voordergelijke methodologie uitgewerkt.50

Dit ontwerp werd aan SBSTA voorgelegd tijdenszijn 12de zitting (Bonn, 12-16.07.2000), met het oogop de voorbereiding van een voorlopig ontwerpvan methodologie die door de Conferentie van dePartijen tijdens haar 6de zitting (Den Haag, 13-24.11.2000) kan worden bekrachtigd om te worden

voorgelegd aan de lste zìtting van de Conferentievan de Partijen waarin de Partijen van het Protocolbijeenkomen. CoP.6 werd echter afgesloten zondergemeenschappelijk standpunt. de onderhandelin-

. gen werden opgeschort.

8.8 Raming van de bestaande koolstofvoorraden(artikel 3, 4’~’ lid)

Naast de informatie die in het kader van jaarlijkseinventarissen en van de nationale mededelingendoor de Partijen moet worden gerapporteerd, moe-ten Partijen krachtens artikel 3,4de lid aan SBSTAgegevens bezorgen waarmee het niveau van dekoolstofvoorraden in 1990 en de daaropvolgendejaren kan worden geraamd.

SBSTA heeft de Partijen tijdens zijn llde zitting(Bonn, 25.10-5.11.1999)s1 verzocht om preliminairegegevens en informatie te verstrekken tegen1.08.2000.

9. Flexibiliteit voor landen met overgangsecono-mie (Artikel 3,5de en 6de lid)

Het Verdrag (Artikel 4,6+ lid) bevat een algemenebepaling waarin aan de landen met overgangseco-nomieën bij de implementatie van hun verplichtin-gen een zekere mate van flexibiliteit wordt toege-staan. Zo heeft de Conferentie van de Partijen aaneen aantal van deze landen toegestaan een ander

49 FCCCICPII 9WlóiAdd. 15” FCCC/SBSTAII999/MISC.9,

FCCCISBSTAI1999IMISC.9iAdd.l.FCCC/SBSTA/2000/MISC.l BiFCCCISBSTA/2000/1NFS/Add.2

i1 FCCCISBSTAI1999I14

jaar dan 1990 als referentiejaar te kiezen of zelfseen gemiddelde voor een be aalde periode (cf. Be-

52slissingen 9/CI?252, 1 l/CP.4- ).

Andere vormen van flexibiliteit waar de Conferen-tie van de Partijen in beginsel om kan gevraagdworden, i.v.m. het gebruik van de richtlijnen voornationale mededelingen, de data waarop inventa-rissen moeten worden gerapporteerd e.d. (zie be-slissing 9/CP.254), werden nog nooit ingeroepen.

Het Protocol bevat gelijkaardig bepalingen inzakeflexibiliteit. Artikel 3, 5de lid bepaalt dat landenmet overgangseconomieën een afwijkend basisjaarmogen hanteren. Volgens het 6d” lid van dit artikelmoet de Conferentie van de Partijen waarin dePartijen van het Protocol bijeenkomen een zekeremate van flexibiliteit toestaan met betrekking totde verplichtingen van landen met overgangsecono-mieën onder het Protocol, behalve met betrekkingtot de verplichtingen opgenomen in artikel 3 zelf.

10. Beperken van negatieve effecten (Artikel 2,3de lid, artikel 3,14de lid, artikel 10, letter g))

10.1 In leiding

Artikel 2,3d” lid en artikel 3, 14de lid bevatten be-palingen die de negatieve effecten willen beperkenvan de uitvoering van deze beide artikels op ande-re Partijen en dan met name op ontwikkelingslan-den.

Ook letter g) van artikel 10 eist dat, zoals artikel 4,8sie lid van het Verdrag dat oplegt, rekening wordtgehouden met de specifieke noden van de ontwik-kelingslanden. Het Verdrag wil dat in het bijzonderwordt rekening gehouden met 9 specifieke catego-rieën van ontwikkelingslanden die kwetsbaar zijnvoor klimaatswijziging dan wel economisch sterkafhankelijk zijn van de productie van fossielebrandstoffen. Het Protocol refereert in dit artikelnaar dezelfde categorieën van landen.

10.2 Effecten van wat ?

Artikel 2,3de lid heeft betrekking op het minimali-seren van neveneffecten ten gevolge van het natio-nale beleid dat Bijlage 1-Partijen in uitvoering vandit artikel moeten voeren.

s2 FCCC/CP/1996/15/Add.l53 FCCCICP/1998/16/Add.ls4 FCCC/CPIl9961lS/Add.l

Page 27: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

Stuk 839 (2001-2002) -Nr. 1 El28

Daarbij moet rekening gehouden worden met dealgemene beginselen van het Verdrag (artikel 3),die onder meer bepalen dat men zich bij het nast-reven van de doelstelling van het Verdrag zal latenleiden door de belangen van de huidige en toe-komstige generaties, door een billijke verdeling vande inspanningen, door de specifieke noden van deontwikkelingslanden, door een minimalisering vande kosten op globaal niveau, door een streven naarduurzame economische ontwikkeling en door eenopen internationaal economische systeem, waarinhet klimaatbeleid geen willekeurige beperking vande internationale handel meebrengt.

Artikel 3,14d” lid heeft het meer in het algemeenover alle gevolgen van de verplichtingen voor deBijlage 1-landen om hun emissies te beperken of tereduceren conform het lste lid van artikel 3.

10.3 Effecten waarop ?

De negatieve neveneffecten die moeten wordenvermeden krachtens artikel 2,3de lid zijn :

_ effecten op klimaatswijziging ;

_ effecten op de internationale handel ;

_ sociale en economische gevolgen en gevolgenvoor het milieu.

Artikel 3, 14d” lid vermeldt enkel de sociale, econo-mische en milieu-effecten. Dat de negatieve effec-ten op klimaatswijziging niet langer expliciet wor-den vermeld als te mijden neveneffect mag logischgenoemd worden, gezien van een vermindering vande globale uitstoot van BKG logischerwijze eerderpositieve effecten mogen worden verwacht. Bij hetimplementeren van nationale beleidsmaatregelenmoeten conform artikel 2.3 de negatieve effectenop de internationale handel worden vermeden. Ar-tikel 3,14de lid vermeldt deze categorie van neven-effecten niet afzonderlijk, hoewel artikel 3 net eensysteem van internationale handel in emissierech-ten introduceert en een effect op de internationalehandel dus niet ondenkbaar is.

10.4 ‘Begunstigden’ van deze regel

Het vermijden van de neveneffecten van de uitvoe-ring van artikel 2 heeft betrekking op alle Partijen,maar de nadruk ligt op ontwikkelingslanden en inhet bijzonder op de landen genoemd in artikel 4,W en 9de lid van het Verdrag. Deze zijn :

- landen die zeer gevoelig zijn voor de impact vanbeleidsmaatregelen ;

- de minst ontwikkelde landen.

Artikel 3 verwijst uitsluitend naar ontwikkelings-landen, waarbij de nadruk eveneens bij de catego-rieën van landen genoemd in het 8ste en 9de lid vanartikel 4 van het Verdrag ligt.

10.5 Uitvoeringsbepalingen

De Conferentie van de Partijen waarin de Partijenvan het Protocol bijeenkomen kan bijkomende ac-ties ondernemen om deze bepalingen te implemen-teren (er wordt in het Protocol geen termijn voor-zien). De uitvoeringsbepalingen in artikel 3,14d” lidzijn een stuk strikter dan deze uit artikel2,3de liden hebben bovendien een ruimer toepassingsge-bied.

Artikel 2,3dC lid liet de Conferentie van de Partijenwaarin de Partijen van het Protocol bijeenkomen(CoP/moP) vrij om te beslissen of en wanneer zeverdere acties zal in overweging nemen. Krachtensartikel 3, 14d” lid is de Conferentie van de Partijenwaarin de Partijen van het Protocol bijeenkomenverplicht een beslissing te nemen over welke actienodig is en wel bij haar lste zitting (CoP/moP.1). Indeze overwegingen moeten minstens financiering,verzekering en technologie-overdracht worden op-genomen.

10.6 Verdere ontwikkelingen

Het Actieplan van Buenos Aires (beslissing5/CP.455) bepaalt dat CoP.5 (Bonn, 25.10-5.11.1999)zou bepalen welke initiële acties nodig zijn voor deuitvoering van artikels 2, 3d” lid en 3, 14de lid (envan artikel 4,8”*” en 9de lid van het Verdrag).

CoP.6 (Den Haag, 13-24.11.2000) zal beslissen overbijkomende acties. CoP.6 werd echter afgeslotenzonder gemeenschappelijk standpunt, de onder-handelingen werden opgeschort. CoP.5 noemde alsvoorbeelden van initiële acties(beslissing 12/CP.556) :

- Het verstrekken van informatie (over de nega-tieve gevolgen van klimaatverandering voorontwikkelingslanden, over de negatieve gevol-

- landen die zeer gevoelig zijn voor de impact vanklimaatswijziging ;

ss FCCCICPII 998/16lAdd.l% FCCC/CP/1999/6/Add.l

Page 28: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

029 Stuk 839 (2001-2002) -Nr. 1 .

gen van beleid geïmplementeerd door geïndus-trialiseerde landen).

_ de ondersteuning door de internationale ge-meenschap van de diversificatie van de nationa-le economieën van ontwikkelingslanden,

de integratie van maatregelen voor de aanpas-sing aan klimaatverandering in de strategieënvoor duurzame ontwikkeling van ontwikke-lingslanden en in programma’s voor ontwikke-lingssamenwerking.

Daarnaast werd beslist om 2 workshops te organi-seren over enerzijds de gevolgen van klimaatswijzi-ging en anderzijds de gevolgen van het door degeïndustrialiseerde landen gevoerde klimaatbeleidvoor de ontwikkelingslanden (Bonn, 9-11.03.2000resp. 13-15.03.2000). Verdere discussie binnen deHulporganen moet leiden tot een Beslissing vanvan de Conferentie van de Partijen tijdens haar6dc zitting (Den Haag, 13-24.11.2000). CoP.6 werdechter afgesloten zonder gemeenschappelijk stand-punt. de onderhandelingen werden opgeschort.

De beslissing welke input nodig is voor de lste zit-ting van de Conferentie van de Partijen waarin dePartijen van het Protocol bijeenkomen werd even-eens doorverwezen naar de 6de zitting van de Con-ferentie van de Partijen. (beslissing 12/CP.5)56

ll. Financieel mechanisme (Artikel 11)

ll. 1 Algemeen

Net zoals artikel 11 van het Verdrag voorziet arti-kel 11 van het Protocol in de oprichting van eenmechanisme voor de financiële ondersteuning vanontwikkelingslanden. Het 1st~ lid van artikel 11 vanhet Protocol verwijst daarbij expliciet naar de be-palingen van artikels 4,3de tot 5d” en 7d” tot 9dc lidvan het Verdrag, waarin de financiële en andereverplichtingen van de geïndustrialiseerde ten op-zichte van de ontwikkelingslanden worden be-schreven. Deze financiële middelen moeten ‘nieuwen aanvullend’ zijn, wat betekent dat ze niet uit hetnormale budget voor ontwikkelingssamenwerkingmogen komen.

11.2 Specifieke te financieren kosten

11.2.1 Emissie-inventarissen

Artikel 4,lste lid, letter a) van het Verdrag verplichtde opmaak van inventarissen van emissies en put-ten van broeikasgassen door alle Partijen. Arti-kel 10, letter a) van het Protocol verplicht deze

Partijen verder de statistische basis voor de ont-wikkeling van deze inventarissen te verbeteren. Ar-tikel 11, 2d” lid, letter a) stelt dat de kosten diedaartoe worden gemaakt door de ontwikkelings-landen moeten worden gedragen door de geïndus-trialiseerde landen.

11.2.2 Overige verplichtingen

Artikel 11, 2d” lid, letter b) doet het zelfde maardan voor het geheel van de verplichtingen uit hetlste lid van artikel 4 van het Verdrag en voor zoverze ook worden behandeld in artikel 10 van het Pro-tocol.

Voor de financiering van deze kosten door de geïn-dustrialiseerde landen geldt de bijkomende voor-waarde dat daarover eerst een overeenkomst is af-gesloten tussen het betreffende ontwikkelingslanden de instelling aan wie de werking van het finan-ciële mechanisme is toevertrouwd.

11.3 Werking

Het beheer van het financieel mechanisme onderhet Verdrag en dus ook onder het Protocol is toe-vertrouwd aan het ‘Global Environment Facility(GEF)', een instelling die gemeenschappelijk be-heerd wordt door het Milieuprogramma van deVerenigde Naties (United Nations EnvironmentProgramme - UNEP), het Ontwikkelingsprogram-ma van de Verenigde Naties (United Nations Deve-lopment Programme - UNDP) en de Wereldbank.Het GEF staat daarbij onder toezicht van de Con-ferentie van de Partijen, waarbij mutatis mutandisdezelfde regels gelden als onder het Verdrag.

11.4 Andere financieringsmogelijkheden

Net zoals onder het Verdrag mogen de ontwikkel-de landen naast het GEF ook andere multilateraleevenals bilaterale kanalen gebruiken voor de fi-nanciële ondersteuning van de uitvoering door deontwikkelingslanden van hun verplichtingen.

12. Instellingen van het Protocol (Artikels 13,14,15,ló)

Hieronder worden de instellingen van het Protocolbesproken. Achtereenvolgens komen de Vergade-ring van de Partijen, het Secretariaat en de Hulpor-ganen aan bod :

12.1 Vergadering van de Partijen

Artikel 13 stelt een vergadering van de Partijen inen bepaalt de taken en verantwoordelijkheden van

Page 29: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1 n30

dit hoogste beslissingsorgaan van het Protocol. Hetlste lid van dit artikel bepaalt dat de Conferentievan de Partijen die reeds was ingesteld door hetVerdrag zal dienstdoen als vergadering van de Par-tijen van het Protocol. In de tekst van het Protocolwordt daarom naar deze vergadering steeds verwe-zen met de term ‘Conferentie van de Partijen waar-in de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen’.

Het 2d” en 3de lid regelen de deelname van Partijenvan het Verdrag die geen Partijen zijn van het Pro-tocol aan de Conferentie van de Partijen waarin dePartijen van het Protocol bijeenkomen resp. aanhet Bureau van de Conferentie van de Partijen.Het 4de lid somt de taken op van de Conferentievan de Partijen waarin de Partijen van het Protocolbijeenkomen. De hoofding van dit 4de lid is mutatismutandis gelijk aan deze van artikel 7,2de lid van

het Verdrag. Een aantal onderverdelingen van ditlid zijn eveneens gelijk. Andere verschillen enigs-zins.

12.2 Secretariaat.

Het Secretariaat van het Verdrag krijgt ook de taakvan Secretariaat van het Protocol (artikel 14). Zijntaken zijn mutatis mutandis dezelfde als dezeonder het Verdrag. Deze taken (zoals beschrevenin artikel 8 van het Verdrag) zijn, in grote lijnen :

_ dienstverlening aan de Conferentie van de Par-tijen en haar hulporganen ;

_ ingediende rapporten verzamelen en versprei-den :

_ ontwikkelingslanden bijstaan bij het verzamelenen toezenden van de vereiste informatie ;

- rapporteren over zijn werkzaamheden aan deConferentie van de Partijen ;

_ coördinatie met de secretariaten van andere in-ternationale instellingen.

12.3 Hulporganen

De Hulporganen ingesteld door het Verdrag (hetHulporgaan voor wetenschappelijk en technolo-gisch advies (Subsidiary Body for Scientific andTechnological Advice - SBSTA) en het Hulporgaaninzake de uitvoering (Subsidiary Body for Imple-mentation - SBI) zijn krachtens artikel 15 ook deHulporganen van het Protocol. Hun taken zijn mu-tatis mutandis dezelfde als deze onder het Verdrag.Beide Hulporganen zijn samengesteld uit door de

regeringen van de Partijen aangeduide deskundi-gen.

Het Hulporgaan voor wetenschappelijk en techno-logisch advies is bevoegd inzake :

- de stand van zaken van de wetenschappelijkekennis over klimaatverandering en de gevolgendaarvan :

- de wetenschappelijke stand van zaken be-treffende de gevolgen van maatregelen ;

_ inventariseren van technologieën en know-how ;

- adviseren over de ontwikkeling en overdrachtvan technologieën ;

- adviseren omtrent initiatieven voor onderzoeken ontwikkeling met betrekking tot klimaatver-andering ;

_ adviseren omtrent capaciteitsopbouw in ontwik-kelingslanden ;

_ antwoorden op vragen van wetenschappelijke,technologische en methodologische aard, ge-steld door de Conferentie van de Partijen enhaar Hulporganen.

Het Hulporgaan inzake de uitvoering staat de Con-ferentie van de Partijen bij in de beoordeling entoetsing van de uitvoering van het Verdrag. Zijntaken zijn meer bepaald :

- gerapporteerde informatie in inventarissen ennationale mededelingen bestuderen, om de ge-volgen van de door de Partijen ondernomenstappen te beoordelen in het licht van de laatstewetenschappelijke beoordelingen met betrek-king tot klimaatverandering en om de Confe-rentie van de Partijen te helpen bij de door arti-kel 4,2de lid, letter d) voorgeschreven toetsingvan de verplichtingen van de Bijlage 1-landen ;

- voorbereiden en uitvoeren van de beslissingenvan de Conferentie van de Partijen

Beide hulporganen dienen regelmatig verslag uit tebrengen aan de Conferentie van de Partijen overalle aspecten van hun werk.

De zittingen van de Hulporganen onder het Proto-col vallen samen met deze van de Hulporganenonder het Verdrag. Partijen van het Verdrag diegeen Partij zijn van het Protocol mogen als waar-

Page 30: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

El31 Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1

nemers deelnemen aan de vergaderingen van deHulporganen van het Protocol. Leden van het Bu-reau van een Hulporgaan afkomstig uit dergelijkePartijen worden vervangen wanneer dat Hulpor-gaan optreedt als Hulporgaan van het Protocol.

13. Procedures inzake overleg over de uitvoering,inzake naleving, inzake geschillenbeslechtingen inzake stemrecht (Artikels 16,18,19 en 22)

Artikels 16,18,19 en 22 bevatten bepalingen inza-ke procedures i.v.m. vraagstukken over de uitvoe-ring van het Protocol, i.v.m. niet-naleving, i.v.m. ge-schillenbeslechting en i.v.m. stemrecht van Partijen.

13.1 Overleg over de uitvoering (Artikel 16)

.

Artikel 13 van het Verdrag droeg de Conferentie van de Partijen op om zich tijdens haar lste zitting

te buigen over de oprichting van een multilateraalconsultatief overleg dat Partijen zou kunnen bij-staan in verband met vragen over de uitvoering

. van het Verdrag. Om dit artikel verder uit te wer-ken werd door de lste zitting van de Conferentievan de Partijen een Ad hoc Groep voor artikel 13opgericht (AG.13) (Beslissing 2O/CP.1~7), die tegende 4de zitting van de Conferentie van de Partijendiende te rapporteren (Beslissing 14/CP.358).

Tijdens deze zitting werd de door AG.13 voorge-stelde set procedures goedgekeurd (Beslissing10/CP.459), met inbegrip van de oprichting van eenMulatilateraal Consultatief Comité dat deze proce-dures moet toepassen. Over de grootte en samen-stelling van het Comité bestond echter nog geeneensgezindheid, zodat ook de procedures niet kun-nen worden toegepast. Ook tijdens de Vijfde Con-ferentie van de Partijen (Bonn, 25.10-5.11.1999)kon geen eensgezindheid worden bereikt, zodat dezaak naar de 6de zitting moest worden doorverwe-zen (Den Haag, 13-24.11.2000). CoP.6 werd echterafgesloten zonder gemeenschappelijk standpunt,de onderhandelingen werden opgeschort.

Het overlegproces heeft een preventieve en facili-terende functie, d.w.z. dat eerder wordt gestreefd

naar het helpen van de Partijen om hun verbinte-nissen na te komen dan dat naar dwangmaatrege-len wordt gegrepen. Het Comité, dat minstens éénkeer per jaar zal samenkomen, heeft daarom totdoel advies te verlenen aan Partijen die moeilijkhe-den hebben om hun verbintenissen na te komen,

om het begrip van het Verdrag te bevorderen enom het ontstaan van geschillen te voorkomen.Meer bepaald zal het specifieke vragen beantwoor-den, aanbevelingen formuleren inzake het verwer-ven van de nodige technische en financiële midde-len voor implementatie en advies geven bij decompilatie van gegevens. Het kan Partijen ook aan-bevelen samen te werken of bepaalde maatregelente nemen.

Artikel 16 van het Protocol draagt de Conferentievan de Partijen waarin de Partijen van het Protocolbijeenkomen op om te overwegen of dit overleg,eventueel in aangepaste vorm, ook op het Protocolkan worden toegepast.

Het multilateraal consultatief proces staat uitdruk-kelijk los van de geschillenbeslechting bedoeld inartikel 19. Met de nalevingsprocedures en -mecha-nismen, bedoeld in artikel 18, is er echter wel eenband, indien er voor een tweeledig handhavings-mechanisme wordt gekozen, waarbij eerst facilite-rend en pas daarna sanctionerend wordt opgetre-den bij niet-naleving.

13.2 Niet-naleving (Artikel 18)

Dit artikel geeft de Conferentie van de Partijenwaarin de Partijen van het Protocol bijeenkomende taak om tijdens haar lste zitting procedures enmechanismen uit te werken die gelden bij de niet-naleving van het Protocol. Ze moet meer bepaaldeen indicatieve lijst opmaken van de gevolgen vanniet-naleving

Hierbij moet rekening worden gehouden met devolgende kenmerken van de niet-naleving :

Oorzaak ;

- type;

- ernst:

- frequentie.

De uitwerking van nalevingsprocedures en -mecha-nismen is één van de elementen van het Actieplanvan Buenos Aires. Met beslissing 8/CI?460 richttede Conferentie van de Partijen een Gemeenschap-pelijke Werkgroep van SBI en SBSTA op, met alstaak alle elementen van het Protocol te identifice-

57 FCCC/CP/199517/Add.ls8 FCCCICPI1997/7lAdd.l59 FCCCICPI1998I16IAdd.l 6o FCCC/CP/199X/I 6lAdd. 1

Page 31: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

l

Deze elementen betreffen de doelstelling (zowelfaciliterend als bestraffend), de aard (in termen alscoherent, omvattend, doeltreffend, transparantenz.), een aantal beginselen. de reikwijdte (in ter-men van de eronder ressorterende bepalingen vanhet Protocol), de oprichting van een instelling diede naleving moet handhaven, de functies van dieinstelling. de structuur en werking ervan, de regels

voor de inleiding van procedures van niet-naleving(m.i.v. ontvankelijkheid). een snelle procedurevoor zaken die te maken hebben met de flexibili-teitsmechanismen, een beroepsprocedure, de in-voer van een ‘true-up’ periode (waarbij na het ver-lopen van de verbintenisperiode nog de mogelijk-heid wordt gegeven om een situatie van niet-nale-ving recht te trekken, zonder dat de handhavings-procedure meteen wordt ingesteld).

Op basis van de besprekingen in de Werkgroep tij-dens de 12de zitting van de hulporganen (Bonn, 12-16.06.2000) zal een ontwerp-nalevingssysteem wor-den-voorbereid. Deze ontwerp-tekst zal wordenbesproken tijdens de 13de zitting van de Hulporga-nen (Lyon, 11-15.09.2000) om te leiden tot een be-slissing van dc Conferentie van de Partijen tijdenshaar 6de zitting (Den Haag, 13-24.11.2000). CoP.6werd echter afgesloten zonder gemeenschappelijkstandpunt, de onderhandelingen werden opge-schort.

13.3 Beslechting van geschillen (Artikel 19)

Mutatis mutandis zijn dezelfde regels van toepas-sing op het Protocol als degene beschreven in arti-kel 14 van het Verdrag.

13.4 Stemrecht (Artikel 22)

De tekst van dit artikel is identiek aan deze van ar-tikel 18 van het Verdrag.

14. Herziening van het Protocol

Tevens worden een aantal mogelijke gevolgen vanniet-naleving geïdentificeerd. Het betreft hierbijonder meer : advies en bijstand (ook inzake beleiden maatregelen), bekendmaking, waarschuwingen,het opleggen van een nalevings-actieplan, verliesvan de mogelijkheid om deel te nemen aan deflexibiliteitsmechanismen, het verlies van een gro-ter deel van de toegewezen hoeveelheid voor devolgende verbintenisperiode, de opschorting vanbepaalde rechten, toepassing van het nalevings-fonds en/of financiële sancties.

14.1 Toetsing van het Protocol (Artikel 9)

De Conferentie van de Partijen waarin de Partijenvan het Protocol bijeenkomen zal het Protocol re-gelmatig toetsen op basis van de stand van de we-tenschappelijke informatie, van de evaluatie van dewijzigingen in het klimaat en van de technische, so-ciale en economische informatie. Deze toetsingwordt gecoördineerd met deze die ook uit hoofdevan het Verdrag (artikel 4, 2dC lid, letter d) en arti-kel 7,2de lid, letter a)) moet gebeuren.

Ook de rol van de Conferentie van de Partijenwaarin de Partijen van het Protocol bijeenkomenen van het Secretariaat komen aan bod, evenals deverbanden met het overleg ingesteld door artikel16 en de plaats van dit overleg ten opzichte van debeslechting van geschillen op basis van artikel 19

Conform artikel 4,2de lid, letter d) van het Verdragmoet de Conferentie van de Partijen op geregeldetijdstippen toetsen of artikel 4,2d” lid, letters a) enb), die verplichtingen bevatten alle Partijen van hetVerdrag, afdoende zijn.

De Conferentie van de Partijen heeft het mandaat Krachtens artikel 7, 2d” lid, letter a) van het Ver-van de Werkgroep bevestigd tijdens haar 5d~ zitting drag moet de Conferentie van de Partijen op regel-(Bonn, 25.10.5.11.1999) (beslissing 15/CF?5”2) en matige basis de verplichtingen van de Partijen endeze opgeroepen om tegen CoP.6 (Den Haag, 13- de institutionele regelingen van het Verdrag toet-24.11.2000) de werkzaamheden af te ronden zodat sen aan de doelstelling van het Verdrag, de erva-een beslissing kan worden genomen inzake het na- ring met de toepassing van het Verdrag, de evolutielevingsregime. CoP.6 werd echter afgesloten zonder van wetenschap en techniek.

6’ FCCCISB/2000/162 FCCCICPII 99WílAdd. 1

Dit is een belangrijk verschil tussen het toetsings-mechanisme uit het Verdrag en het Protocol. Detoetsing uit het Protocol betreft immers meteen het

Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1 032

ren die te maken hebben met naleving en procedu-res voor naleving te ontwikkelen.

Deze werkgroep is samengekomen tijdens de1Ode en 1 lde zittingen van de Hulporganen (Bonn,31.05-11.06.1999 resp. 25.10-5.11.1999) en op basisvan deze besprekingen en werden voor elk van deonderscheiden elementen van het nalevingsmecha-nisme een aantal opties geïdentificeerd6’.

gemeenschappelijk standpunt, de onderhandelin-gen werden opgeschort.

Page 32: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

El33 Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1

ganse Protocol en niet enkel welbepaalde aspecten,zoals bij het Verdrag het geval is.

Een eerste toetsing moet plaatsvinden tijdens de1 ste Conferentie van de Partijen waarin de Partijenvan het Protocol bijeenkomen en daarna met eenregelmatige tussenpozen, die echter niet naderwordt bepaald dan dat er moet worden gecoördi-neerd met de toetsing van het Verdrag. De Confe-rentie van de Partijen heeft over de frequentie vandeze laatste evenwel nooit een beslissing genomen.

14.2 Wijzigingen van het Protocol (Artikels 20-21)

Los van de mogelijkheid voor de Conferentie vande Partijen waarin de Partijen van het Protocol sa-menkomen om het Protocol naar eigen goeddun-ken aan te passen, zullen het Protocol en/of zijnbijlagen in ieder geval moeten worden gewijzigd

-om volgende redenen :

_ Vastleggen van de gekwantificeerde verplichtin-gen voor de tweede en volgende verbintenispe-riodes (zie artikel 3,9de lid) ;

_ Bepalen van nalevingsprocedures en -mecha-nismen (artikel 18) ;

De regels voor het wijzigen van het Protocol (arti-kel 20) of van zijn bijlagen (artikel 21), zijn gelijkaan deze die gelden voor het Verdrag (artikels 15en 16), behalve voor wijzigingen van bijlagen A enB van het Protocol.

Wijzigingen worden aangenomen door de Confe-rentie van de Partijen waarin de Partijen van hetProtocol bijeenkomen. Een wijziging van Bijlage B(de gekwantificeerde emissiebeperkings of -reduc-tieverplichtingen van de Partijen) kan bovendienslechts mits expliciete schriftelijke toestemmingvan de betrokken Partijen.

Vóór een amendement van het Protocol zelf vankracht kan worden, moet een ‘instrument van aan-vaarding’ worden neergelegd bij de Depositaris.Voor de wijziging van Bijlagen A en B geldt dezelf-de procedure als voor de tekst van het Protocolzelf.

Indien na de inwerkingtreding van het Protocol be-halve de huidige bijlagen A en B nog meer bijlagenbij het Protocol zouden zijn gevoegd en deze zou-den worden gewijzigd, dan worden deze wijzigin-gen vanzelf van kracht, tenzij een Partij schriftelijkte kennen geeft dit niet te aanvaarden. Dergelijkebijlagen mogen enkel technische. procedurale ofadministratieve en louter beschrijvende teksten be-vatten.

15. Procedurele bepalingen

15.1 Deposituris en oorspronkelijke teksten (Arti-kels 23 en 28)

Artikel 19 van het Verdrag bepaalde reeds dat deSecretaris-generaal van de Verenigde Naties depo-sitaris is van alle Protocollen die bij het Verdragworden afgesloten. Het oorspronkelijke exemplaarvan het Protocol (in de 6 officiële talen van de VN :Arabisch, Chinees, Engels, Frans, Russisch enSpaans) wordt eveneens bij hem neergelegd.

15.2 Ondertekening en ratificatie, aanvaarding,goedkeuring of toetreding (Artikel 24)

15.2.1 Ondertekening

Het Protocol lag ter ondertekening van de Partijenvan het Klimaatverdrag van 16.03.1998 t.e.m.15.03.1999. België heeft het Protocol net als deoverige EU-Lidstaten en de EU als geheel onder-tekend op 29.04.1998.

Op de afsluitdatum hadden 84 van de 177 Partijenvan het Verdrag63 het Protocol ondertekend. Par-tijen die niet ondertekenden kunnen later nog Par-tij worden van het Protocol. via de toetredingspro-cedure.

15.2.2 Ratificatie

Artikel 4,2d” lid bepaalt dat Partijen die gebruikwensen te maken van de mogelijkheid om hun ver-plichtingen gemeenschappelijk te vervullen, de on-derling overeengekomen herverdeling van de las-ten gelijktijdig met het neerleggen van het instru-ment van ratificatie moeten meedelen aan het Se-cretariaat.

De Lidstaten van de Europese Unie hebben in1998 ingestemd met een dergelijke lastenverdeling(2106dezitting van de Raad 16.06.1998). Om de las-tenverdeling rechtsgeldig te maken onder het Pro-tocol zijn de Lidstaten er de facto toe verplicht ge-lijktijdig én samen met de Europese Gemeenschapin haar geheel, te ratificeren.

In haar Mededeling ‘Voorbereiding van de uitvoe-ring van het Protocol van Kyoto’64 van 19.05.1999heeft de Europese Commissie voorgesteld omsamen met de EU-Lidstaten een tijdsschema en

h3 Inmiddels heeft het Verdrag 182 Partijen (situatie op23.0s.2000)

64 COM( 1999)230

Page 33: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1 034

l

richtdatum voor gemeenschappelijke ratificatie afte spreken.

15.3 Inwerkingtreding (Artikel 25)

Vóór het Protocol van kracht wordt, dienen min-stens 55 Partijen van het Verdrag het Protocol tehebben geratificeerd. Bovendien moet de totaleCOz-emissie van de Bijlage 1-landen onder deze 55in het jaar 1990 minstens 5.5 % hebben vertegen-woordigd van de totale COz-emissie van Bijlage I-Partijen. Het Protocol treedt in werking 90 dagennadat aan deze voorwaarden is voldaan. Voor indi-viduele Partijen treedt het Protocol in werking opde 9Oste dag na ratificatie,

De emissies die in rekening worden gebracht om tebepalen of de tweede voorwaarde voor het in wer-king treden van het Protocol, zijn deze die de Par-tijen gerapporteerd hebben in hun eerste nationalemededelingen onder het Verdrag.

Onderstaande tabel geeft de verdeling van dezeemissies weer.

Partijen Gg CO2 (1990)

Totaal EU 3.335.561Totaal v.d.kandidaat- 1.050.845EU-LidstatenMonaco 108Liechtenstein 208IJsland 2147Nieuw-Zeeland 25.241Noorwegen 35.202Zwitserland 45.070Australië 275.344Canada 461.250Oekraïne 703.792Japan 1.124.532Russische Federatie 2.372.300Verenigde Staten 4.928.900

%

23,23%7,32%

O,OO%O,OO%O,Ol%0,18%0,25 %0,31%1,92%3,21%4,90%7,83%

16,52%34,32%

Bron : UN FCCC Greenhouse Gas Inventory Da-tabase (http:l/194.95.39.33/)

Uit de tabel blijkt duidelijk dat Partijen gemakke-lijk coalities kunnen vormen om de inwerkingtre-ding van het Protocol te blokkeren.

Tijdens de 5de zitting van de Conferentie van dePartijen (Bonn, 22.10.1999-5.11.1999) hebben devertegenwoordigers van een aantal Partijen offi-cieel verklaard het Protocol in werking te willenlaten treden of te ratificeren in 2002. Deze datum issymbolisch, omdat dan de zgn. Rio+lU-Conferentiezal worden georganiseerd. naar aanleiding van tienjaar UNCED. Volgende landen legden verklarin-

gen af in die zin : Brazilië, Finland (namens de EUen gesteund door afzonderlijke verklaringen vanDenemarken, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxem-burg, Zweden en het VK), Japan, Nauru, Nieuw-Zeeland, Peru, Trinidad en Tobago (mede namensAntigua en Barbuda, Barbados, Bahamas, Domini-ca, Guyana, Haïti, Jamaica, Saint Lucia en Surina-me).

Hun gezamenlijk C02-emissie bedroeg in 1990 ca.31 %, van het totaal, veel minder dus dan de voorde inwerkingtreding van het Protocol vereiste 55%

Brussel,

De minister-president van de Vlaamse regering,

Patrick DEWAEL

De Vlaamse minister van Mobiliteit,Openbare Werken en Energie,

Steve STEVAERT

De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw,

Vera DUA

De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegen-heden, Ambtenarenzaken en Buitenlands Beleid,

Paul VAN GREMBERGEN

De Vlaams minister van Economie, BuitenlandseHandel en Huisvesting,

Jaak GABRIELS

Page 34: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

El35 1 Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1 1

Bijlage 1 bij de memorie van toelichting

Begrippenlijst

Bijlage I - p a r t t i j B-landen

Dit zijn de landen opgenomen in Bijlage 1 bij het Verdrag-resp. Bijlage B bij het Protocol. Het betreft degeïndustrialiseerde landen. Beide bijlagen overlappen grotendeels. Turkije is het enige Bijlage 1-land datniet in Bijlage B bij het Protocol is opgenomen, maar dat land heeft dan ook verzocht om uit bijlage 1 vanhet Verdrag te worden geschrapt.

CDM

Mechanisme voor een Schone Ontwikkeling (Clean Development Mechanism).

CoP

Conferentie van de Partijen van het Klimaatverdrag (Conference of the Parties).

CoP/moP

Conferentie van de Partijen waarbinnen de Partijen van het Protocol bijeenkomen (Conference o f the Par-. ties serving as meeting o f the Parties to the Protocol).

GWP

Aardopwarmingsvermogen (Glohal Warming Potential), het relatieve vermogen van een broeikasgas omover een bepaalde periode (typisch 100 jaar) bij te dragen tot de opwarming van de aardatmosfeer, verge-leken met COZ.

IPCC

Intergouvernementele Werkgroep inzake Klimaatverandering (=Intergovernmental Panel on ClimateChange). Dit gemeenschappelijk initiatief van de Wereldmeteorologische Organisatie (WMO) en het Mi-lieuprogramma van de Verenigde Naties (VN) omvat een wereldwijd netwerk van wetenschappers en des-kundigen. Het IPCC heeft als voornaamste taak de relevante wetenschappelijke, technische en sociaal-eco-nomische informatie te beoordelen en samen te vatten.

JI

Gezamenlijke uitvoering conform artikel 6 van het Protocol (Joint Implementation).

Protocol

Het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering.

Putten

Processen, activiteiten of mechanismen waardoor een broeikasgas, een aërosol of een voorloper van eenbroeikasgas uit de atmosfeer wordt verwijderd.

QELRC

Gekwantificeerde verplichting inzake emissiebeperking of -reductie (Quantified Emission Limitation orReduction Commitment)

Page 35: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1

SB1

036

Hulporgaan voor uitvoering (Subsidary Body for Inzplementation).

SBSTA

Hulporgaan voor wetenschappelijk en technisch advies (Subsidary Body for Scientific and TechnicalAdvice).

Toegewezen hoeveelheid

Het quotum dat de Bijlage 1-Partijen mogen uitstoten over een verbintenisperiode. De toegewezen hoe-veelheid voor de eerste verbintenisperiode werd reeds vastgelegd in Bijlage B van het Protocol. Voor vol-gende verbintenisperiodes zal de toegewezen hoeveelheid later worden bepaald.

Verbintenisperiode

De periode van 5 jaar waarover de zgn. ‘toegewezen hoeveelheid’, dat is het toegestane emissiequotum isgespreid. De eerste verbintenisperiode loopt van 1.01.2008 tot 31.12.2012, de volgende van 1.01.2013 tot31.12.2017 e n z o v o o r t .

Verdrag (=Klimaatverdrag = UN FCCC)

Raamverdrag van de VN inzakeChange).

klimaatverandering (United Nations Framework Convention on Climate

Page 36: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

El37 Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1

Bijlage 2 bij de memorie van toelichting

Krijtlijnen van het politieke akkoord gesloten tijdens de hervatte zesde Conferentie van de Partijeninzake klimaatverandering (Bonn, 16-27 juli 2001)

Hierna wordt de lezer een overzicht gegeven van de krijtlijnen van het politieke akkoord over de inwer-kingtreding van het Kyoto Protocol tijdens de hervatte zesde Conferentie van de Partijen inzake klimaat-verandering (COP 6 bis, Bonn, 16-27 juli 2001).

Voor een analyse van de problematiek vanuit de optiek van het Vlaamse Klimaatbeleid wordt de lezerdoorverwezen naar de mededeling aan de Vlaamse Regering met de referentie VR/2001/1307/MED15 van13 juli 2001. De tekst van het akkoord zelf vindt u na de bespreking.

1. Inleiding

De zesde hervatte Conferentie van de Partijen inzake klimaatverandering vond plaats van 16 juli 2001 t/m27 juli 2001 te Bonn (Dujtsland). Het Ministeriële Segment van de Conferentie van de Partijen begon opdonderdag 19 juli 2001 en zou doorgaan tot zondagavond 22 juli 2001. Na een moeilijke start bleken destandpunten van de verschillende regionale groepen ver uit elkaar te liggen. Hieruit heeft voorzitter Pronkzijn conclusies getrokken en besliste hij op zaterdag 21 juli 2001 een compromisvoorstel voor te leggen, datals ‘take it or leave it’ werd gekwalificeerd. Dit voorstel bevat een politiek akkoord over de belangrijksteonderdelen voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol. In het bijzonder gaat het over de volgendevier onderwerpen : 1) het financieringsvraagstuk voor ontwikkelingslanden, 2) landgebruik en veranderin-gen van landgebruikactiviteiten, 3) de flexibele mechanismen en 4) het handhavingsregime.

Na marathon-onderhandeling werd het compromisvoorstel, mits aanpassing van het handhavingsregimevoor Japan, goedgekeurd door alle partijen. Het politieke akkoord dient evenwel nog in een juridisch bin-dende tekst te worden vertaald tijdens de zevende Conferentie van de Partijen (Marrakech, 29 oktober - 9november 2001). Het bereiken van dit politieke akkoord liikt te betekenen dat de voorwaarden voor de in-werkingtreding van het Kvoto Protocol gehaald kunnen worden.

2. De politieke ontwikkelingen

De EU had op 22 juli 2001 de leiding genomen in het aanvaarden van het politieke akkoord van voorzitterPronk, op voorwaarde dat de andere Partijen geen amendementen zouden indienen. De EU vreesde an-ders dat men opnieuw zou belanden in een situatie zoals in Den Haag, waar meer dan tweehonderd amen-dementen werden ingediend op het compromisvoorstel.

De ‘Environmental Integrity Group’ en de ‘CG1 l’(kandidaat-lidstaten) hebben van meet af aan steun ver-leend en positief geantwoord op het politieke akkoord.

De Umbrella groep was van bij de aanvang weinig flexibel in de technische onderhandelingen. Voorname-lijk de afwachtende houding van Japan deed twijfels rijzen over de haalbaarheid van de inwerkingtredingvan het Kyoto Protocol.

De ontwikkelingslanden waren eerder teleurgesteld over het politieke akkoord, omdat het geen antwoordbiedt voor het financieringsvraagstuk. De EU, Canada, Zwitserland, Nieuw-Zeeland, IJsland en Noorwe-gen hebben in de voltallige vergadering een beleidsverklaring afgelegd waarin ze de garantie bieden aan deontwikkelingslanden een jaarlijks bedrag van 410 miljoen dollar tegen 2005 te geven.

In antwoord op deze beleidsverklaring over de financiering heeft de Verenigde Staten (vertegenwoordigddoor Paula Dobriansky) de Amerikaanse positie nog eens herhaald. De VS wenst het Kyoto Protocol nochte ratificeren, noch te blokkeren. Nadruk wordt gelegd op ‘market friendly approaches’.

Page 37: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1 038

De belangrijkste partners met wie de EU intensief moest onderhandelen zijn Japan en Rusland. Omwillevan de verwerping van een juridisch bindend handhavingsregime door Japan, hebben enkele juridische ex-perts een soort “middle ground” akkoord gevonden. De beslissing of het nalevingsysteem een al dan nietjuridisch bindend karakter zal hebben, zal worden genomen wanneer het Kyoto Protocol in werking treedt.(COP/MOPl-beslissing). Na het bekomen van het politieke akkoord, had Japan echter nog problemen methet compromisvoorstel. Het akkoord stond gedurende de laatste dagen weer bijna op barsten. Ruslanddaarentegen pleitte voor het bekomen van een extra reductiepotentieel van 8,2 Mton CO2 uit bossen voorhet behalen van haar emissiereductieverplichtingen (cfr. Onderdeel B).

In onderstaande tekst wordt dieper ingegaan op de verschillende onderdelen van het politieke akkoord, datde ministers aanvaard hebben op maandag 23 juli 2001, en de verdere ontwikkelingen.

3. Analyse van de belangrijkste onderdelen in het politieke akkoord

A. Onderdeel over het f’inancieringsvraagstuk voor ontwikkelingslanden

Drie nieuwe klimaatfondsen voor ontwikkelingslanden worden gecreëerd :

_

_

-

Special Climate Change Fund : fonds opgericht onder de Klimaatconventie ter promotie van adaptatie-projecten in het domein van energie, transport, industrie, landbouw, bosbouw, afval beheer, technologie-overdracht,. . . Deze activiteiten zijn complementair aan de GEF en worden gefinancierd door vrijwilligebijdragen.

Fonds voor Minst-ontwikkelde landen : zal beheerd worden door GEF en gericht zijn op de financieringvan NAPA’S (National Adaptation Programmes of Action). GEF moet hierover de nodige regelingentreffen en ze aan COP8 rapporteren. Canada beloofde 10 miljoen US$ voor dit fonds.

Kyoto Protocol Adaptation Fund : ter financiering van concrete adaptatieprojecten van ontwikkelings-landen. Dit fonds zal ondermeer gespijsd worden uit opbrengsten uit CDM (Clean Development Me-chanism) en andere bronnen o.a. vrijwillige bijdragen voor landen die het KP hebben geratificeerd.

In een beleidsverklaring voorgelegd aan de voltallige vergadering herhaalden de EU-lidstaten, Canada,Nieuw-Zeeland, Noorwegen en Zwitserland gezamenlijk hun politieke wil voor het verhogen van de fond-sen van klimaatverandering ten gunste van ontwikkelingslanden met voorlopig een jaarlijks bedrag van 410milioen dollar tegen 2005.

B. Onderdeel over landgebruik en veranderingen in landgebruikactiviteiten (LULUCF) :

Het onderdeel over landgebruik en veranderingen in landgebruikactiviteiten (LULUCF) specificeertwelke activiteiten door de Partijen kunnen aangewend worden en hoe ze in rekening zullen gebracht wor-den tijdens de eerste verbintenisperiode.

Het akkoord bevat het algemene principe m.b.t. de vrijwaring van de milieu-integriteit van het Protocolalsook een garantie dat een degelijke wetenschappelijk basis wordt gehanteerd voor verbintenissen in de-toekomst.

De activiteiten onder artikel 3.3 van het Kyoto Protocol, worden beperkt tot bebossing, herbebossing enontbossing voor de eerste verbintenissenperiode (2008-2012). Onder artikel 3.4 kunnen additionele activi-teiten in rekening worden gebracht voor het behalen van de emissiereductiedoelstellingen voor de tweedeen de volgende verbintenissenperiode, maar een land kan beslissen die activiteiten reeds in rekening tebrengen in de eerste verbintenissenperiode op voorwaarde dat de activiteiten plaatsvonden na 1990. In hetpolitieke akkoord kunnen bosbeheer, akkerlandbeheer, graslandbeheer, en herstel van vegetatie in reke-ning gebracht worden voor de eerste verbintenisperiode. De EU had zich aanvankelijk steeds verzet tegenopname van art. 3.4 activiteiten tijdens de eerste verbintenisperiode. Sinkskredieten kunnen eveneens wor-den verkregen uit ‘mechanismen voor schone ontwikkeling’, die evenwel beperkt worden tot bebossing enherbebossing. De ‘mechanismen voor schone ontwikkeling’ (‘Clean Development Mechanisms’ of CDM)

Page 38: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

El39 Stuk 839 (2001-2002) -Nr. 1

zijn project-gebonden activiteiten tussen industrielanden en ontwikkelingslanden, waarbij industrielandenemissiekredieten ontvangen die in rekening kunnen gebracht worden voor het behalen van hun emissiere-ductieverplichting.

Projecten uit bosbeheer uit art. 3.4 en art. 6, gezamenlijke uitvoering (‘Joint implementation’), wordenevenwel beperkt door individuele plafonds. Concreet betekent dit dat voor elk land een individuele limietgeldt op basis van specifieke gegevens waarop een gedefinieerde voorafname is toegepast en een beper-king van 3 % op het basisjaar van emissies. De opname van broeikasgassen door sinks in CDM-projectenwordt voor de eerste verbintenisperiode beperkt tot vijf keer 1 % van de totale broeikasgasemissies uit hetbasisjaar 1990. Voor België betekent dit voor de periode 2008-2012 in totaal maximaal 4,15 Mton.

Bij de allocatie van de sinks kredieten werd aan Canada een extra vier megaton toegekend als gevolg vanhet principe van ” double counting “. Dit betekent concreet dat bij het in rekening brengen van de puttenzowel de activiteiten van art. 3.3 van het Kyoto Protocol als de activiteiten van art. 3.4 (bosbeheer) werdenmeegeteld, terwijl dit voor andere landen niet het geval is. Zweden en Finland hebben hun bezorgdheidgeuit omtrent de genereuze allocatie die Canada te beurt valt. Zij vrezen dat deze situatie kan leiden toteen verhoogd risico op economische ontwrichting in de bosbouw. Om deze reden werd het Belgische voor-zitterschap belast met het uitwerken van een Memorandum waarin de Europese bezorgdheid wordt aange-

kaart en waarin Canada tenslotte wordt aangespoord om af te zien van het aanwenden van de extra sinkskredieten.

Rusland tekende verzet aan bij hun plafond op bosbeheer opgenomen in Annex Z. Deze eis werd door de. andere Partijen verworpen aangezien dit het verzoek tot herziening van de individuele plafond door ande-

re landen zou aanmoedigen. Een nieuwe paragraaf werd geformuleerd welke partijen toelaat de numerie-ke waarde van Annex Z te herzien, ten laatste twee jaar voor de aanvang van de eerste verbintenisperiode.Deze paragraaf werd evenwel nog niet formeel aangenomen.

C. Onderdeel over de flexibele mechanismen :

In het Kyoto Protocol onderscheidt men drie flexibele mechanismen waarvan twee projectgebonden me-chanismen : Gezamenlijke Uitvoering (JI) en Mechanismen voor Schone Ontwikkeling (CDM). JI zijn pro-jecten tussen industrielanden onderling, waarbij het investerend land emissiekredieten op eigen rekeningmag schrijven. CDM daarentegen zijn projecten tussen industrielanden en ontwikkelingslanden, die naasthet bekomen van een emissiereductie als doelstelling hebben de ontwikkelingslanden te helpen op wegnaar een duurzame ontwikkeling. Emissiehandel is de internationale handel in de emissiekredieten en ineenheden van de toegewezen emissiehoeveelheden

Algemene principes :

_ Het gelijkheidsbeginsel (‘equity’) : Annex 1-landen moeten nationale maatregelen ondernemen die ‘be-gunstigend’ zijn voor het verminderen van de verschillen in totale broeikasgasemissies per capita tussenontwikkelde en ontwikkelingslanden. De EU kan zich aansluiten bij dit principe gezien Annex 1-landenals eerste hun verantwoordelijkheid moeten opnemen in het reduceren van de emissies.

- Supplementariteitsbeginsel : het supplementariteitsbeginsel definieert de verhouding tussen binnen-lands beleid en maatregelen en het gebruik van de flexibele mechanismen in kwalitatieve termen enniet meer in kwantitatieve termen. Nationale maatregelen moeten een significant onderdeel uitmakenvan de nationale inspanningen van de Annex 1-landen (industrielanden). De vervanging van de bewoor-ding van ‘chiefly’ door ‘significant’ leidde tot een verdere afzwakking van dit beginsel.

- Onderlinge verwisselbaarheid van de emissiekredieten (‘fungibility’ en ‘transferability’) : de transfer-eenheden zijn onderling verwisselbaar, maar er bestaat geen duidelijkheid of de gecertificeerde emissie-reductie-eenheden (CERs), voortvloeiend uit de CDM-projecten overgebracht worden naar of opge-spaard kunnen worden voor de volgende verbintenissenperiode. Dit probleem zal verder uitgeklaardmoeten worden tijdens COP 7 bij de bepaling van de modaliteiten van de registers.

Page 39: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

Stuk 839 (200 1-2002) - Nr. 1 040

_ Verdeling van de opbrengsten (‘share of proceeds’) : 2% van CERs wordt gebruikt voor het financierenvan het Adaptatiefonds.

- Selectiecriteria voor deelname aan de mechanismen : willen de Annex 1-landen deelnemen aan de me-chanismen, dienen ze, naast de verplichting het Kyoto Protocol te hebben geratificeerd, tijdens de ver-bintenisperiode een jaarlijkse inventaris van hun emissies tezamen met de noodzakelijke informatie be-treffende LULUCF activiteiten en koolstofbuffers (volgens artikel 7.1 van het Kyoto Protocol), een na-tionaal systeem met een schatting van de toekomstige emissies en een register op te stellen. De voor-waarde dat Annex 1-landen het nalevingsakkoord dienen te aanvaarden is echter alleen van toepassingop de twee projectgebonden mechanismen en niet op emissiehandel (er staat louter een verwijzing naar‘transfer and acquire credits' en niet 'any parts of assigned amount’).

- Nucleaire technologie : Annex 1-landen dienen zich te onthouden van het gebruik van nucleaire techno-logie voor de twee projectgebonden mechanismen gedurende de eerste verbintenissenperiode (cfr. uni-laterale projecten).

Gezamenlijke tenuitvoerlegging (Joint Implementation, JI)

Controlecommissie (‘supervisory committee’) : Dit nieuwe orgaan is verantwoordelijk voor de verificatievan de emissiereductie-eenheden (ERUs), indien een Annex 1-land niet in naleving is met de rapporte-ringsverplichtingen onder het Protocol. Indien Annex 1-landen daarentegen de rapporteringsverplichtingenwel naleven, worden ze vrijgesteld van de uitgebreide verificatieprocedure.

In het politieke akkoord wordt dit orgaan louter opgericht, maar de samenstelling, stemprocedure en debevoegdheden van dit orgaan ontbreken vooralsnog in het politieke akkoord. Deze aspecten worden voorafwerking doorverwezen naar COP7.

Mechanismen voor Schone ontwikkeling (Clean Development Mechanisms, CDM) :

Uitvoerende raad (‘executive board’) : De Uitvoerende raad, waarvan de leden tijdens COP7 zullen aange-duid worden, is verantwoordelijk voor het toezicht op CDM-projecten (o.a. controle uit te voeren over deoperationele entiteiten, die op hun beurt emissiereducties moeten certificeren). De samenstelling ervanwerd in het politieke akkoord aanvaard : 4 leden van Annex 1- en 6 leden van niet-Annex 1-landen. Geziende Annex I-landen in de minderheid worden gesteld, dient de stemprocedure tijdens COP 7 aangepast teworden aan de samenstelling.

Unilaterale projecten in CDM : Unilaterale projecten zijn projecten waarbij niet-Annex 1-landen zelf kun-nen instaan voor het financieren van projecten, zonder dat voorafgaande instemming van een Annex 1-landvereist is. Unilaterale projecten worden niet expliciet uitgesloten in het politieke akkoord. Aangezien deonthouding van het gebruik van nucleaire energie zich beperkt tot Annex 1-landen, opent dit de deur voorunilaterale projecten.

De EU heeft de piste gekozen om dit probleem zelf niet aan te kaarten, maar de vraag rijst evenwel hoe deEU dient te reageren indien China. dat een sterke tegenstander is van unilaterale projecten, het probleemweer aan boord brengt.

Kleinschalige projecten : Voor kleinschalige projecten geldt een gesimplificeerde procedure ter bevorde-ring van de gelijke verdeling van CDM-projecten. De definitie en de grenswaarde van kleinschalige projec-ten, waarover de experten in een technische onderhandelingsgroep een akkoord hadden bereikt, werd on-dergebracht in het politieke akkoord. Dit zorgt ervoor dat dit aspect als een verworvenheid beschouwdwordt.

Emissiehandel

Niveau van de ‘Commitment Period Reserve’ : Annex 1-landen dienen een bepaald gedeelte van hun toe-gestane emissiekredieten op een aparte rekening te blokkeren, met als gevolg dat deze kredieten niet inaanmerking komen voor internationale emissiehandel. Deze waarde dient berekend te worden als het laag-ste getal te kiezen tussen 90% van de toegelaten emissiehoeveelheid tijdens de eerste verbintenisperiode

Page 40: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

El41 Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1

amendement op het KP dat juridische bindende sancties bevat.

Het akkoord bereikte eveneens overeenstemming over de herstelratio, ‘restoration rate’, die werd vastge-steld op 1.3 %. Deze ratio drukt de sanctie uit voor het geval dat landen hun investeringen in schone tech-nologie uitstellen tot de tweede verbintenissenperiode. Deze ratio is van toepassing bij een beslissing vande handhavingsafdeling in geval van overschrijding van de toegewezen emissiehoeveelheden. Het bereiktecompromis sluit nauw aan bij de percentages voorop gesteld door de EU.

EVALUATIE VAN HET AKKOORD :

Voordeel van het akkoord is dat de integriteit van het globale akkoord wordt behouden en het niet is vast-gelopen op het punt naleving, waarvoor men lange tijd heeft gevreesd.

Het is een zeer goede zaak dat consensus werd bereikt om te vermijden dat er opnieuw over nalevingwordt onderhandeld om deze bepaling er in te krijgen

Dit akkoord laat de deur open voor Japan en de Verenigde Staten, ook al kunnen/willen ze op dit ogenblikniet ratificeren. In de oorspronkelijke geconsolideerde tekst van voorzitter Pronk was de druk te hoog opJapan daar het zich nu reeds moreel diende te engageren om het juridisch bindend handhavingsregime toete passen.

Delicaat punt blijft evenwel dat dit probleem in de tijd wordt verschoven, aangezien op het ogenblik dathet Kyoto Protocol in werking is getreden opnieuw onderhandeld moet worden of men een beslissing ofeen amendement op het Kyoto Protocol krijgt.

(dit is de zogenaamde Assigned Amount) ofwel 100% van vijf keer de totale broeikasgasemissies uit demeest recente gevalideerde emissie-inventaris voor broeikassen van een Annex I-Partij.

D. Handhaving+ of nalevingsregime (compliance) :

Het "nalevingsregime" (compliance) is lange tijd de achillespees geweest van de onderhandelingen. VooralJapan had problemen met het compliance regime aangezien-de oorspronkelijke Pronk-tekst (ConsolidatedNegotiating Text) uitging van het idee van een bindende overeenkomst (m.a.w. een juridisch bindend in-strument) voor landen die het KP ratificeren.

In voorliggend akkoord werd een soort ” middle-ground ” bereikt bestaande uit een tweesporenbenade-ring, waarbij :

_ ten eerste een beslissing wordt aangenomen door de zesde COP omtrent de regels en modaliteiten van” compliance “. waarbij de niet-nalevingsregels op dit ogenblik evenwel NIET bindend zijn ;

_ ten tweede beslist wordt dat aan de eerste sessie van de COP/MOP (dus wanneer het KP in werking isgetreden) wordt aanbevolen om de regels en procedures m.b.t. de naleving goed te keuren op basis van

art.18 van het KP Concreet betekent dit dat kan geopteerd worden voor (i) een beslisssing : (ii) of een

Page 41: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1 044

VOORONTWERP VAN DECREET

houdende instemming met het protocol van Kyoto bij het raamverdrag van de Verenigde Natiesinzake klimaatverandering en de bijlagen A en B, ondertekend in New York op 29 april 1998

DE VLAAMSE REGERING.

Op voorstel van de minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Financiën, Begroting,Buitenlands Beleid en Europese Aangelegenheden, de Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werkenen Energie en de Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw ;

Na beraadslaging,

BESLUIT:

De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw is ermee belast, in naam van de Vlaamse regering, bijhet Vlaams Parlement het ontwerp van decreet in te dienen, waarvan de tekst volgt :

Artikel 1

Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.

Artikel 2

Het protocol van Kyoto bij het raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, en de bij-lagen A en B, ondertekend in New York op 29 april 1998, zullen volkomen gevolg hebben.

Brussel,

De minister-president van de Vlaamse regering,Vlaams minister van Financiën, Begroting,

Buitenlands Beleid en Europese Aangelegenheden

Patrick DEWAEL

Page 42: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

045 Stuk 839 (2001-2002) - Nr. 1

De Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie,

Steve STEVAERT

De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw,

Vera DUA

Page 43: VLAAMS PARLEMENT van toelichting...volgorde en indeling van het Protocol in zijn arti-kels niet wordt gevolgd. De reden hiervoor is dat Voor de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol

Stuk 839 (2001-2002) -Nr. 1 052

ONTWERP VAN DECREET De Vlaamse minister van Mobiliteit,Openbare Werken en Energie,

D E V LAAMSE R E G E R I N G, Steve STEVAERT

Op voorstel van de minister-president van deVlaamse regering, de Vlaamse minister van Mobili-teit, Openbare Werken en Energie, de Vlaamse mi-nister van Leefmilieu en Landbouw en de Vlaamseminister van Binnenlandse Aangelegenheden,Ambtenarenzaken en Buitenlands Beleid ;

De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw,

Vera DUA

Na beraadslaging,

B ESLUIT :

De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouwis ermee belast, in naam van de Vlaamse regering,bij het Vlaams Parlement het ontwerp van decreetin te dienen, waarvan de tekst volgt :

Artikel 1

Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.

Artikel 2

Het protocol van Kyoto bij het raamverdrag van deVerenigde Naties inzake klimaatverandering, en debijlagen A en B, opgemaakt te Kyoto op 11 decem-ber 1997, zullen volkomen gevolg hebben, voor wathet Vlaamse Gewest betreft.

Brussel, 14 september 2001.

De minister-president van de Vlaamse regering,

Patrick DEWAEL

De Vlaamse minister van BinnenlandseAangelegenheden, Ambtenarenzaken

en Buitenlands Beleid,

Paul VAN GREMBERGEN