Autisme binnen de bewegingsopvoeding in het gewoon en buitengewoon lager onderwijs
Vicariaat Onderwijs Mechelen-Brussel - OORWOORD · 2017-10-31 · Vademecum voor...
Transcript of Vicariaat Onderwijs Mechelen-Brussel - OORWOORD · 2017-10-31 · Vademecum voor...
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 1
VOORWOORD
Goed onderwijs is voortdurend in beweging. Dat geldt ook voor het leergebied
bewegingsopvoeding. Wie op een geëngageerde wijze met dit leergebied bezig is,
tracht uit de voortdurende stroom van nieuwe inzichten en wettelijke bepalingen
datgene te weerhouden dat leidt tot een kwaliteitsvolle verbetering van de opvoeding
van kinderen. Het behoort tot het voortdurende proces van schoolontwikkeling. Dit
vademecum wil scholen helpen om dat proces effectief en efficiënt te doorlopen binnen
een aanvaardbaar tijdsbestek. Leidraad daarbij is het document Opdrachten voor het
katholiek basisonderwijs in Vlaanderen waarin VVKBaO zijn vijf opdrachten uitvoerig
beschrijft.
Fig. 1: Opdrachten voor de katholieke basisonderwijs in Vlaanderen, VVKBaO, 2013)
www.vvkbao.be > Schoolbeleid> Opvoedingsproject > Identiteit
Dit vademecum richt zich tot iedere betrokkene bij het bewegingsbeleid van
scholen. We denken aan de directeurs en beleidsondersteuners, maar ook aan
schoolbesturen en coördinerende directeurs van scholengemeenschappen.
Dit vademecum wil ook de schoolteams die het beleid effectief tot uitvoering
brengen, ondersteunen en bemoedigen. Dat zijn de naast de directeur(s), de
leerkrachten die het bewegingsonderwijs verzorgen, de titularissen die aanvullend en
ondersteunend werk verrichten en de leden van het zorgteam.
Wanneer we het hebben over de leerkracht bewegingsopvoeding bedoelen we de
leermeester bewegingsopvoeding lager- en/of kleuteronderwijs of de
(kleuter)onderwijzer die bewegingsopvoeding geeft.
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 2
INHOUD
INLEIDING ....................................................................................................................... 4
1 WERKEN AAN DE SCHOOLEIGEN CHRISTELIJKE IDENTITEIT ............................................ 6
1.1 Bewegingsopvoeding als domein van de basisvorming .................................................. 6
1.2 Visie op bewegingsopvoeding .................................................................................... 7
1.3 Bewegingsopvoeding als hefboom voor de ontwikkeling ................................................ 8
1.4 Genieten van bewegen ............................................................................................. 8
2 WERKEN AAN EEN GEÏNTEGREERD ONDERWIJSINHOUDELIJK AANBOD ............................. 9
2.1 Bewegingsaanbod .................................................................................................... 9
2.2 Onderwijstijd ......................................................................................................... 10
2.3 Planmatig werken .................................................................................................. 11
2.4 Geïntegreerde bewegingsopvoeding (G.B.O.) ............................................................. 14
2.5 Bewegingsintegratie (B.I.) ...................................................................................... 14
2.6 Leergebiedoverschrijdende eindtermen (LOETEN) ...................................................... 16
3 WERKEN AAN EEN STIMULEREND OPVOEDINGSKLIMAAT EN EEN DOELTREFFENDE
DIDACTISCHE AANPAK .................................................................................................... 18
3.1 Wat is leren bewegen en waardoor wordt dat leren bevorderd? .................................... 18
3.2 Rol van de persoon in ‘de leerkracht bewegingsopvoeding’ .......................................... 18
3.3 Observeren, evalueren en rapporteren ...................................................................... 18
3.4 Besluit .................................................................................................................. 26
4 WERKEN AAN DE ONTPLOOIING VAN IEDER KIND VANUIT EEN BREDE ZORG ................... 27
4.1 Zorg voor het bewegende kind in functie van de totale ontwikkeling ............................. 27
4.2 Het zorgcontinuüm ................................................................................................. 28
4.3 Handelingsgericht werken (HGW) als kader en spiegel vanuit de 7 uitgangspunten ........ 29
4.4 Wat betekent dit concreet voor bewegingszorg? ......................................................... 30
4.5 Hoe kunnen we via bewegingsopvoeding de zorgkinderen verder helpen? ..................... 34
4.6 Besluit .................................................................................................................. 35
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 3
5 WERKEN AAN DE SCHOOL ALS GEMEENSCHAP EN ALS ORGANISATIE ............................. 36
5.1 Een bewegingsgezinde basisschool ........................................................................... 36
5.2 Partners in het overleg ........................................................................................... 38
5.3 Groeien in deskundigheid - eigen vorming ................................................................. 40
5.4 Samenwerken met anderen ..................................................................................... 40
6 VAAKGESTELDE VRAGEN OVER BEWEGINGSOPVOEDING ............................................... 42
6.1 Hoe kunnen we omgaan met curriculumdifferentiatie binnen de les bewegingsopvoeding? 42
6.2 Hoe garanderen we de veiligheid in de les bewegingsopvoeding? ................................. 43
6.3 Moet het materiaal jaarlijks gecontroleerd worden, en zo ja, door wie? ......................... 43
6.4 Wat is de prestatieregeling voor leermeesters bewegingsopvoeding en voor kleuteronderwijzers die instaan voor bewegingsopvoeding? .................................................. 44
6.5 Moet een leerkracht bewegingsopvoeding bijvoorbeeld ook toezicht houden of thuisrijen begeleiden? .................................................................................................................... 45
6.6 Suggesties voor leerkrachten bewegingsopvoeding die tewerkgesteld zijn op verschillende scholen in verband met de aanwezigheid op personeelsvergaderingen en pedagogische werkdagen ..................................................................................................................... 45
6.7 Hoe zit het met de verzekering van de leerkracht bewegingsopvoedinginzake burgerlijke
aansprakelijkheid? ........................................................................................................... 46
6.8 Het hoe en waarom van kledij voor een les bewegingsopvoeding ................................. 46
6.9 Schoolsportdagen: hoe realiseren we dat?................................................................. 47
6.10 Voorbereiding op topsport in de basisschool? ............................................................. 47
7 E-MAILADRESSEN VAN DE PEDAGOGISCHE BEGELEIDING BEWEGINGSOPVOEDING ......... 48
8 LIJST VAN AFKORTINGEN ........................................................................................... 49
9 BRONNEN ................................................................................................................ 51
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 4
INLEIDING
Een school die een degelijk schoolbeleid voert, doet dat bij voorkeur vanuit een
gemeenschappelijk gedragen visie op goed onderwijs. Die visie schrijft de school uit in
het eigen pedagogisch project. Dat wordt geconcretiseerd in het schoolwerkplan. Dat
plan bevestigt het engagement van het schoolteam om de kinderen professioneel te
ondersteunen, te stimuleren en te helpen in hun algemene en harmonieuze
ontwikkeling. Heeft de school een degelijke visie op bewegingsopvoeding, dan zal dat
ook blijken uit dit schoolwerkplan.
Bij bewegingsopvoeding in de basisschool gaat het enerzijds om ‘leren bewegen’ en
anderzijds om ‘leren door beweging’, een ruime invulling dus. Onder ‘leren door
beweging’ verstaan we het verantwoord en noodzakelijk inschakelen van beweging in
de klas en in de school. Het genietend, expressief en creatief bewegen komt in beide
vormen aan bod.
Bewegingsopvoeding biedt kansen tot het oefenen van psychomotorische en
sociomotorische vaardigheden, onderhoudt de fysieke fitheid en stimuleert via
succeservaringen het positief zelfbeeld van de kinderen. Binnen bewegingsopvoeding
krijgen kinderen ook kansen om kennis te maken met motorische cultuurvaardigheden,
zoals inlineskating, voetbal, ropeskipping. Zo vinden ze later hun eigen weg naar een
gezonde, bewegingsrijke levensstijl. Daarenboven is beweging een belangrijk middel
binnen zorgbreed werken op school.
Goede bewegingsopvoeding maakt deel uit van de totale opvoeding en is dan ook
de verantwoordelijkheid van élk teamlid. Bewegingsopvoeding wordt binnen de
basisschool uitgewerkt vanuit een kwaliteitsvol bewegings-beleid.
Goed bewegingsbeleid op school:
informeert alle teamleden in verband met de waarde van het leergebied;
maakt de positie van de leerkrachten bewegingsopvoeding als volwaardige
partners binnen het team duidelijk;
geeft het juiste ‘gewicht’ van de bewegingsopvoeding aan, ook bij het
aanwenden van het lestijdenpakket (LTP);
deelt leerlingengroepen verantwoord in om veilig, zinvol en renderend bewegen
mogelijk te maken;
zorgt ervoor dat de geplande lesmomenten bewegingsopvoeding zo min
mogelijk doorkruist worden;
werkt vanuit een langetermijnvisie gericht op continuïteit en vertaalt dat in een
zinvol personeelsbeleid;
creëert optimale omstandigheden om het leerplan bewegingsopvoeding te
realiseren;
zorgt voor een vlotte organisatie;
voorziet in voldoende middelen: o.a. accommodatie, materieel, financiëel;
middelen;
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 5
creëert een veilig motorisch leer- en leefklimaat op school;
heeft aandacht voor bewegingsintegratie in alle leergebieden en in het
schoolleven van elke dag;
zorgt voor een geïntegreerde aanpak van de leergebiedoverschrijdende
eindtermen binnen het leergebied bewegingsopvoeding;
voorziet bewegingsgerelateerde projecten, bewegings- en creanamiddagen;
zorgt voor een goede en op beweging gerichte speelplaatswerking;
heeft een degelijke en ontwikkelingsstimulerende werking op het vlak van
observatie en evaluatie en communiceert erover als basis voor concrete
remediëring;
bouwt een opvangnet voor kinderen met motorische zorgvragen uit;
betrekt onder andere de zorgcoördinator, de beleidsondersteuner, de ambulante
leerkracht, de orthopedagoog, de externe partners;
heeft aandacht voor het bewegen binnen het zorgbeleid, bijvoorbeeld door de
leerkracht bewegingsopvoeding te betrekken bij een multidisciplinair overleg
(MDO);
ziet bewegen als middel tot preventie of remediëring;
schakelt waar nodig externe hulpverleners om het kind verder optimaal te
kunnen begeleiden;
voorziet een degelijk en uitdagend nascholingsaanbod voor leerkrachten
bewegingsopvoeding en andere teamleden;
informeert ouders over de waarde van het leergebied bewegingsopvoeding.
In het leerplan bewegingsopvoeding vind je eerst en vooral de krachtlijnen, de
visie, de leerplandoelen en de concordantie met de ontwikkelingsdoelen en eindtermen.
Daarnaast vind je ook nog volgende hoofdstukken: pedagogisch-didactische wenken
voor de aanpak van het bewegingsonderwijs, planmatig werken, geïntegreerde
bewegingsopvoeding (G.B.O.) en bewegingsintegratie (B.I.), evalueren en rapporteren,
de materiële vereisten en de documentatiebronnen.
Dit vademecum voor bewegingsopvoeding wil, als aanvulling op het leerplan, een
inspirerend antwoord geven op de vraag hoe je bewegingsbeleid binnen een katholieke
basisschool organiseert.
Machteld Verhelst Marc Van den Brande
Pedagogisch coördinator VVKBaO Secretaris-generaal VVKBaO
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 6
1 WERKEN AAN DE SCHOOLEIGEN CHRISTELIJKE IDENTITEIT
In de christelijke levensvisie beleeft men het leven als een geschenk, als een gave én
tegelijk als een opgave. Dat leidt tot een positieve levenshouding die ook in het
domein bewegingsopvoeding tot uiting komt.
De figuur van Jezus Christus en de evangelische waarden die Hij belichaamt, kunnen
vanzelfsprekend ook de leraar bewegingsopvoeding inspireren. Dat uit zich onder
andere in de manier waarop hij/zij met mensen, met hun talenten en hun tekorten
omgaat.
Binnen de vele relaties met mensen heeft het lichaam een duidelijke brugfunctie
(bv. communicatie): de relatie met zichzelf (hoe men zichzelf ervaart en hoe men
zichzelf droomt), de relatie met de andere(n), de relatie met de dingen, de natuur en
de diepere relatie met de Andere die alle andere relaties overstijgt en omvat. Het
oproepen tot een grotere waardering en liefde én een positieve en zorgzame houding
voor het lichaam behoren tot de specifieke taak van bewegingsopvoeding.
1.1 Bewegingsopvoeding als domein van de basisvorming
Binnen bewegingsopvoeding staat vanzelfsprekend de motorische vorming voorop.
Vandaar dat bewegingsopvoeding zo onmisbaar is voor de harmonische
ontwikkeling van de totale persoon bij elk kind.
}LOET (LL, SV, ICT)
Fig. 2: Bewegingsopvoeding maakt deel uit van de basisvorming (zie: Ontwikkelingsplan + curricula lagere school)
Bewegingsopvoeding is gericht op het bevorderen van de motorische, fysieke en sociale
vaardigheden. Daarbij staat de beleving van de leerling centraal. Zowel het vorderen in
vaardigheden als de eigen beleving scheppen groeikansen voor een realistisch, maar
positief zelfbeeld van het kind.
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 7
Het bewegen dat van nature uit in elke mens ingebakken zit, blijvend stimuleren als
een geïntegreerd onderdeel van het dagelijkse leven van iedereen, is een hele opdracht
geworden. Bewegingsopvoeding in de basisschool kan daar, mits het goed aangepakt
wordt, in belangrijke mate toe bijdragen. Wat op school gebeurt, kan kinderen
motiveren om ook in de vrije tijd of in het spel alle kansen tot zinvol bewegen te
benutten. Regelmatig en goed geproportioneerd bewegen draagt immers bij tot een
betere algemene gezondheid.
Kinderen voorbereiden tot actieve deelname aan de bewegingscultuur is een
fundamentele opdracht voor iedere basisschool. Het kan leiden tot een levenslange
bewegingsbeleving. Ook het aspect ‘rust’ maakt daar als een soort tegenpool van
actie deel van uit. Zo ontstaat evenwicht binnen het domein van het bewegen.
Omdat we de totaliteit van het kind willen bereiken, zijn leer- en opvoedingsdoelen
belangrijk. Opvoeden is immers nooit waardevrij. Samen met de bewegingsactiviteiten
geven we een heel wat waarden mee. Vandaar de aandacht in het visiekader van het
leerplan bewegingsopvoeding, voor de overdracht van waarden en de vertaling ervan in
het gedrag van de kinderen. Moet het nog gezegd dat het voorleefgedrag van de
leerkracht bewegingsopvoeding daarbij van belang is?
Met waarden bedoelen we: bewegingsvreugde, zelfwerkzaamheid, zin voor orde, zorg
voor kledij en materieel, doorzettingsvermogen, weerbaarheid, zelfbeheersing,
eerlijkheid en fairplay, omgaan met gevoelens (bij lukken - mislukken of winst -
verlies), omgaan met grenzen, zelfvertrouwen, zelfzekerheid, verwondering, aandacht
en respect voor anderen, onderlinge solidariteit, verantwoordelijkheidszin, afspraken
naleven, leiding leren nemen en aanvaarden, zorgen voor elkaar.
1.2 Visie op bewegingsopvoeding
Wat verstaan we onder bewegingsopvoeding? Voor een antwoord op die vraag,
verwijzen we graag naar de ruim gedeelde hedendaagse visie op bewegingsopvoeding.1
Die visie staat integraal uitgewerkt in het leerplan voor bewegingsopvoeding (p.
t.e.m. p.10).
1 Lichamelijke opvoeding. Een vakconcept: behouden en vernieuwen, E. Van Assche in: Cahiers voor didactiek, Wolters Plantyn.
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 8
1.3 Bewegingsopvoeding als hefboom voor de ontwikkeling
Gevarieerde bewegings- en spelervaringen leiden tot beter en beklijvender leren. Dat
geldt niet alleen voor het jonge kind. Ook daarna blijft het onmisbaar.
Ons bewegend lichaam geeft immers meer orde en vorm aan de actiewereld en biedt
meer mogelijkheden aan ons intellectueel leervermogen (J.F.P. Hendrickx2).
Kinderen leren door bewegen hun gedrag sturen en structureren. Door meer controle te
verwerven over hun tonus, worden ze rustiger en ontvankelijker voor indrukken, voor
informatie van buitenaf. Via bewegen kunnen kinderen aan den lijve allerlei begrippen
en processen in verband met ruimte en tijd, natuurkundige wetten, technologie en
gezondheid ervaren. Dat draagt bij tot een goede begripsvulling. Het spontane
bewegingsspel van kinderen biedt enorme mogelijkheden om te communiceren met
leeftijdsgenootjes. Spelen komt dus ook de ontwikkeling van taal en sociale
vaardigheden ten goede.3
1.4 Genieten van bewegen
Bewegingsopvoeding moet voor ieder kind een prettige ervaring zijn: voor het
kansarme kind, het talentvolle of het trage kind. Genietend beleven is daarbij een
basiservaring. In het streven naar het werken in de zone-van-de-naaste ontwikkeling
(L. Vygotsky), is het belangrijk om ‘haalbare’ doelen te stellen. Haalbaar betekent dat
het mits minimale hulp door de meeste leerlingen te bereiken is. De ‘leerstof’ is in elk
geval ondergeschikt aan het kind. Dat staat altijd centraal! Onderwijs vanuit een
ontwikkelingsperspectief krijgt voorrang op onderwijs vanuit
verantwoordingsperspectief. Een belangrijk doel blijft het ontwikkelen van een positief
zelfbeeld bij de kinderen.
2 Hendrickx, F.J.P. (1992-1993), Bijscholing psychomotorische pedagogiek, niet gepubliceerde cursus, Dilbeek, C.V.V.
3 Kleuterstappen in beweging, E. Betrands, C. De Medts, G. Descheppere. Acco Leuven, Leusden, 2003.
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 9
2 WERKEN AAN EEN GEÏNTEGREERD ONDERWIJSINHOUDELIJK
AANBOD
2.1 Bewegingsaanbod
2.1.1 Het bewegingsaanbod in de kleuterschool
Vóór een kleuter naar de kleuterschool komt, heeft hij al heel wat vaardigheden, kennis
en attitudes ontwikkeld. In de kleuterschool bouwt de leerkracht op die elementen uit
de thuiscultuur verder door het kind te begeleiden in zijn ontwikkeling. Op die manier
verwerft de kleuter ook elementen van de schoolcultuur. Op school speelt motoriek
een belangrijke rol. Het kind ‘ontmoet’ en ‘verwerft’ zijn wereld, in belangrijke mate
ook via zijn motoriek, via zijn lichaam. Als de leerkracht bv. de motorische activiteit bij
kinderen stimuleert, helpt hij/zij het kind via het motorisch bezig zijn, zichzelf en de
omliggende wereld te ontdekken en erin te functioneren.
Omdat die ontdekkingen stapsgewijs verlopen, is het belangrijk om inzicht te hebben in
de ontwikkelingslijnen op vlak van motoriek. Het is goed dat de leerkracht daarbij
uitgaat van de vraag: Wat biedt de natuur van het kind ons aan? Daarom zijn in de
kleuterschool de gegevens over de ontwikkeling van de kleuter de leidraad bij het
uitzetten van de ontwikkelingslijnen en de streefdoelen.
Kleuters veilig oversteken, SIG.
Kleuterstappen in beweging. Bewegingszorg voor het jonge kind. E. Bertrands,C. De
Medts, G. Descheppere, Acco.
Basisdocument bewegingsonderwijs. SLO, Jan Luiting Fonds.
Bij kleuters kunnen we de motorische ontwikkeling stimuleren door het scheppen van
rijke ervaringskansen. Dat is de basis van waaruit kinderen kunnen ontwikkelen.
Vandaar ook de aandacht voor het welbevinden en het betrokken bezig zijn (zie ook
bij positieve ingesteldheid in het Ontwikkelingsplan). Een positieve ingesteldheid is
een voorwaarde voor gelijk welke ontwikkeling, maar in het bijzonder ook voor die van
de basiskwaliteiten. Die basiskwaliteiten zijn nodig voor het verwerven van specifieke
kennis en vaardigheden.
Het bewegingsaanbod is terug te vinden in het leerplan bewegingsopvoeding (p. 11
t.e.m. p. 35).
2.1.2 Het bewegingsaanbod in de lagere school
Voor het bewegen in de lagere school bouwen we verder op de ontwikkeling van de
motorische competenties, op de gezonde en veilige levensstijl en op het zelfconcept en
sociaal functioneren van de kleuters. Meer en meer zal er echter ook aandacht komen
voor een systematische omgang met leren bewegen. Voor het bewegingsaanbod
verwijzen we naar het leerplan bewegingsopvoeding (p. 11 t.e.m. p. 35).
Het bewegend leren als opdracht voor het hele schoolteam staat beschreven in het
leerplan bewegingsopvoeding (p. 45 en p. 46).
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 10
2.2 Onderwijstijd
Bewegingsopvoeding vormt een belangrijk deel van het vormingspakket in de
basisschool. Een school die zegt aandacht te hebben voor alle leergebieden, vertaalt
dat in de aanwending van haar onderwijstijd.
www.vvkbao.be > Pedagogisch-didactisch > Leerplannen algemeen > Visie en
aandachtspunten > aanwenden van de onderwijstijd
Met onderwijstijd wordt bedoeld, de tijd waarbinnen de leerlingen aan de begeleidende
leerkracht(en) zijn toevertrouwd, individueel of in groep. Het gaat dus niet over de
onderwijsopdracht of de prestaties van de leerkrachten.
2.2.1 In het kleuteronderwijs
Het omkaderingsdecreet voorziet een waarborgregeling voor bewegingsopvoeding in
het kleuteronderwijs nl. minstens 7,7 % van de lestijden volgens de schalen. Dit komt
nog steeds neer op minstens twee lestijden per klasgroep.
Bij de aanwending van instaplestijden kan nu ook een keuze gemaakt worden om die
eventueel in het ambt van leermeester te organiseren.
Voor de peuters en jongste kleuters is het eerder aan te bevelen de lestijden
bewegingsopvoeding op te splitsen in vier lestijden van vijfentwintig minuten. Zij
vervangen geenszins de zo belangrijke geïntegreerde bewegingsmomenten tijdens de
dag. Er dient naar gestreefd dat elk kind de tijd krijgt om als persoon in al zijn
dimensies te ontwikkelen.
Regelgeving: zie punt “3.1.4.3 Waarborgregeling lichamelijke opvoeding” en
“3.1.6.1 Instaplestijden: lestijden bij de instap van kleuters vanaf de
instapdag na de krokusvakantie” van BaO/2005/09 Personeelsformatie Scholen in
het Gewoon Basisonderwijs (29/06/2005)
2.2.2 In het lager onderwijs
VVKBaO biedt de scholen een sleutel aan om de totale onderwijstijd over de
verschillende leergebieden te verdelen. Voor bewegingsopvoeding is het voorstel: 7 à 8
% van de onderwijstijd voor eerste tot vierde leerjaar en ± 8 % voor vijfde en zesde
leerjaar. Er wordt dus uitgegaan van een minimum van twee lestijden
bewegingsopvoeding per week voor elk kind. Scholen kunnen echter autonoom
beslissen om méér tijd aan bewegingsopvoeding te besteden.
Ook hier voorziet het omkaderingsdecreet een minimum van 1,2 % van de lestijden
volgens de schalen, aanvullend ten opzichte van de situatie voor de invoering van de
aanvullende lestijden.
Regelgeving: zie punt “3.1.4.3 Waarborgregeling lichamelijke opvoeding” van
BaO/2005/09 Personeelsformatie Scholen in het Gewoon Basisonderwijs
(29/06/2005)
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 11
2.3 Planmatig werken
2.3.1 Het bewegingswerkplan (BWP)
In de basisschool werkt de leerkracht bewegingsopvoeding een bewegingswerkplan
(BWP) uit. Dat vormt een onderdeel van het ruimere schoolwerkplan (SWP). Het
bewegingswerkplan heeft als doel de visie op het domein te vertalen naar de eigen
schoolsituatie. Het houdt rekening met het leerplan en met begeleidingsadviezen. Laat
het duidelijk zijn: we streven naar een flexibel werkdocument vatbaar voor
aanvullingen, wijzigingen en veranderingen.
In het BWP vinden we naast de visie, ook informatie over de verschillende
bewegingsactiviteiten, begeleidings- of vormingsinitiatieven.
a VISIE
Mogelijke hoofdstukken in een bewegingswerkplan zijn:
de doelen bewegingsopvoeding (zie leerplan bewegingsopvoeding)
bewegingsgezinde basisschool (zie deel 5 van dit vademecum)
evalueren en rapporteren (zie deel 3 van dit vademecum)
zorgbreed werken (zie deel 4 van dit vademecum)
aandacht voor de leergebiedoverschrijdende doelen: leren leren, sociale
vaardigheden, ICT
aandacht voor gezondheidsopvoeding
b PLANNING
De volgende planning slaat zowel op het planmatig werken binnen de lessen
bewegingsopvoeding (binnenrooster) als het plannen van allerlei extra
bewegingsmomenten (binnenrooster algemeen en buitenrooster).
Binnenrooster Binnenrooster algemeen Buitenrooster = bewegingsactiviteiten binnen de lessen bewegingsopvoeding Wat: - lessenrooster en algemene
afspraken - planmatig werken: kleuter: planning in het jaar (zie 2.3.2 en leerplan bewegingsopvoeding p. 44) Lager: jaarplanning (zie 2.3.3 en leerplan bewegingsopvoeding p. 44) Wie: - leerkracht
bewegingsopvoeding
= alle geplande bewegingsactiviteiten binnen de schooltijd, doch buiten de lestijden bewegingsopvoeding Wat: - geprogrammeerde
bewegingsintegratie bijv. verkeersopvoeding
- sportdagen - speelplaatswerking - bewegingsprojecten … Wie: - leerkracht bewegingsopvoeding - de klasleerkracht - de directie - derden - het team Op voorwaarde dat het schoolbestuur (SB) en de directie verwittigd worden en de activiteit goedkeuren.
= alle bewegingsactiviteiten buiten de reguliere schooluren Wat: - activiteiten, georganiseerd door
de school, al dan niet in samenwerking met derden (de school, sportfederatie (SVS), gemeente) Bijvoorbeeld: woensdagnamiddag-activiteiten
- deelname is op vrijwillige basis Wie: - leerkracht bewegingsopvoeding - de schoolsportfederatie (SVS) - derden (bijv. sportdienst
gemeente) Op voorwaarde dat het schoolbestuur (SB), de directie en de ouders verwittigd worden en de activiteit goedkeuren.
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 12
c EIGEN VORMING
Om zichzelf te vormen beschikken leerkrachten over vele mogelijkheden: de
ondersteuning vanuit de pedagogische begeleiding, vorming en bijscholing, deelname
aan intervisie, netwerking, collegiale consultatie of lectuur van vakpublicaties.
2.3.2 Planmatig werken voor de kleuterschool
Het leerplan bewegingsopvoeding en het Ontwikkelingsplan (OWP) wijzen de weg naar
een goede planning (zie: leerplan bewegingsopvoeding (p. 43 en 44)). De concordantie
van de leerplandoelen met de ontwikkelingsaspecten uit het Ontwikkelingsplan kun je
vinden via de zoeker voor het kleuteronderwijs
www.vvkbao.be > Pedagogisch-didactisch> Kleuteronderwijs > Zoeker
Agenda of klasboek
Ook al is de agenda of het klasboek een persoonlijk en functioneel document, toch
wordt het meestal ingevuld en gebruikt in afspraak met het team.
www.vvkbao.be > Admin-juridisch > Personeel > Reglementen >
Arbeidsreglement art. 6
Twee aspecten zijn daarbij belangrijk:
Wat verstaan we onder goede bewegingsopvoeding binnen het kleuteronderwijs
en hoe pakken wij dat aan?
Wat moet in het klasboek terug te vinden zijn?
Bij wijze van antwoord op die vragen een suggestie:
algemene afspraken na collegiaal overleg rond belangstellingscentra, kledij,
verplaatsingen van en naar het bewegingslokaal …
reflecties op de voorbije activiteiten en de ontwikkeling van kinderen
verwijzing naar leerplandoelen/ontwikkelingsaspecten
voldoende ruimte voor de specifieke aanpak van de leerkracht zelf
observaties (of verwijzingen naar een bijhorend observatiesysteem) van de motorische
ontwikkeling van de kleuters én suggesties voor de aanpak
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 13
2.3.3 Planmatig werken voor de lagere school
Het leerplan bewegingsopvoeding wijst de weg naar een goede planning (zie: p.43 en
p.44).
Agenda of klasboek
Ook al is de agenda of het klasboek een persoonlijk en functioneel document, toch
wordt het meestal ingevuld en gebruikt in afspraak met het team.
www.vvkbao.be > Admin-juridisch > Personeel > Reglementen >
Arbeidsreglement art. 6
Twee aspecten zijn daarbij belangrijk:
Wat verstaan we onder goede bewegingsopvoeding en hoe pakken wij dat aan?
Wat moet in het klasboek terug te vinden zijn?
Bij wijze van antwoord op deze vragen een suggestie:
algemene afspraken na collegiaal overleg in verband met kledij, verplaatsingen
van en naar het bewegingslokaal …
reflecties op de voorbije activiteiten en de ontwikkeling van kinderen:
de datum, het lesuur en de klas(sen)
het lesonderwerp, de doelen en de aandachtspunten
de verwijzing naar de lesvoorbereidingen
elementen van zelfevaluatie en reflectie van de leerkracht
gegevens uit de observatie en de evaluatie en tips voor bijsturing
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 14
2.4 Geïntegreerde bewegingsopvoeding (G.B.O.)
Bewegingsopvoeding kan en mag niet geïsoleerd worden van het klas- en
schoolgebeuren. Daarom is het goed dat de leerkracht die de lessen
bewegingsopvoeding verzorgt, in zijn interactie met de leerlingen, een taal spreekt die
aansluit bij die van de klas en de school. Dat noemen we geïntegreerde
bewegingsopvoeding (G.B.O) (zie: leerplan bewegingsopvoeding p. 45 en p. 46).
Ook de leerkracht bewegingsopvoeding kan thematisch werken en zodoende aansluiten
bij BC’s, projecten en thema’s uit de klas.
Fig.3: Bewegingsintegratie én geïntegreerde bewegingsopvoeding
2.5 Bewegingsintegratie (B.I.)
Bewegingsopvoeding op de basisschool kan en mag niet beperkt blijven tot de
wekelijkse lestijden leren bewegen. Ze doorkruist het hele schoolleven zowel in de
klas als in de school: o.a. in lessen schrift, tekenen, handvaardigheden,
wereldoriëntatie (WO), taal, wiskunde, tijdens speeltijden, muzonamiddagen, zee-,
bos-, sport- en sneeuwklassen. In die zin pleiten we voor een bewegingsgezinde
basisschool (zie: leerplan bewegingsopvoeding p. 45 en p. 46).
Zie ook bij opdracht 5. Werken aan een school als gemeenschap en organisatie
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 15
Bewegingsintegratie komt uitgebreid aan bod in het leerplan muzische opvoeding
(deelleerplan bewegingsexpressie). We verduidelijken even de samenhang:
Kinderen van de basisschool zijn bewegende kinderen. Ze drukken zich in hun
beweging ook expressief uit. Zo laten ze spontaan blijken dat ze blij zijn of
genieten. Het zijn expressief bewegende kinderen.
Kinderen drukken met hun bewegingen uit wat aan elk menselijk bewegen eigen is.
Daaraan zijn twee aspecten te onderscheiden. Elk menselijk bewegen is namelijk
tegelijk handeling en expressie. In het leergebied bewegingsopvoeding ligt het
accent op de handeling. Daarom hebben we het daar over handelingsmotoriek.
In het leerdomein bewegingsexpressie ligt het accent op het expressieve karakter
van de beweging. Daar spreken we over uitdrukkingsmotoriek. De beweging
drukt uit wat in iemand leeft: gevoelens, gedachten, ervaringen of bewegingslust.
Bewegingsexpressie heeft daarom haar eigen doelen. De doelen van
bewegingsopvoeding ondersteunen die (cf. VVKBaO, Leerplan muzische opvoeding.
Deelleerplan bewegingsexpressie, Brussel, 1999).
Maar ook in het Ontwikkelingsplan en de andere leerplannen vinden we verwijzingen
naar die bewegingsintegratie terug. We sommen ze even op:
VVKBaO, Het ontwikkelingsplan voor de katholieke basisschool in Vlaanderen,
Brussel, CRKLKO, 2000.
Deelleerplannen Nederlands:
VVKBaO, Nederlands, Krachtlijnen voor taalopvoeding, Brussel, CRKLKO, 2003.
VVKBaO, Nederlands, Luisteren en spreken, Brussel, CRKLKO, 2000.
VVKBaO, Nederlands, Lezen, Brussel, CRKLKO, 2000.
VVKBaO, Nederlands, Schrijven, Brussel, CRKLKO, 2000.
VVKBaO, Nederlands, Taalbeschouwing, strategieën en interculturele
gerichtheid, Brussel, DOKO, 2010.
VVKBaO, Leerplan wiskunde, Brussel, CRKLKO, 1998.
VVKBaO, Leerplan schrift, Brussel, CRKLKO, 1998.
VVKBaO, Leerplan wereldoriëntatie, Brussel, DOKO, 2010.
Licap, Werkplan godsdienst voor het kleuteronderwijs, Brussel, Licap, 2001.
Licap, Leerplan rooms-katholieke godsdienst voor het lager onderwijs in
Vlaanderen, Brussel, Licap, 2000.
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 16
2.6 Leergebiedoverschrijdende eindtermen (LOETEN)
Leergebiedoverschrijdende eindtermen zijn minimumdoelen die niet specifiek behoren
tot één leergebied, maar die door middel van meerdere leergebieden of
onderwijsprojecten kunnen worden gerealiseerd. Zo ook binnen bewegingsopvoeding.
2.6.1 Leren leren
Het leerplan bewegingsopvoeding heeft expliciet aandacht voor leren leren. We vinden
dat terug bij verschillende groepen doelen bv. bij MC 4 en MC 5. Ook bij de
pedagogisch-didactische wenken (zie p. 37 tot en met p. 41) leggen we accenten op de
aspecten van duurzaam leren.
We illustreren dat met een voorbeeld:
“LOET nr. 4: De leerlingen kunnen eenvoudige problemen op systematische en
inzichtelijke wijze oplossen”:
Opstelling van materieel:
- De leerlingen helpen materieel op ordelijke wijze opruimen.
- De leerlingen helpen materieel klaarzetten.
- De leerlingen kunnen, na precieze instructie, materieel klaarzetten en
opruimen.
Gepaste bewegingsantwoorden geven:
- De leerlingen zoeken gepast bewegingsantwoorden op veranderende
bewegingssituaties.
- De leerlingen hebben besef van een complex bewegingsverloop en stellen zich
vragen wanneer het niet lukt. Ze zijn bereid tot overleg.
- De leerlingen kunnen geconcentreerd bezig zijn met een bewegingstaak.
Ze kunnen zelfstandig functioneren in bewegingssituaties. Ze zijn bereid zich
zelf vragen te stellen over hun aanpak voor, tijdens en na het oplossen van
bewegingsproblemen en willen op basis daarvan bijsturen.
www.vvkbao.be > Pedagogisch-didactisch > Leergebiedoverstijgend > Leren leren
2.6.2 Sociale vaardigheden
Het ontwikkelen van sociale vaardigheden krijgt volop kansen binnen
bewegingsopvoeding door de domeinspecifieke doelstellingen (zie: leerplan
bewegingsopvoeding p. 33 t.e.m. p. 35). Vanuit die opdracht zijn leerkrachten
bewegingsopvoeding dan de bevoorrechte partners om aan de
leergebiedoverschrijdende doelen van sociale vaardigheden te werken.
Ook dat willen we illustreren met een voorbeeld: “LOET nr. 2. De leerlingen kunnen in
omgang met anderen respect en waardering opbrengen”:
De anderen ruimte geven om te spelen
- De leerlingen laten iedereen meespelen (in geleid spel).
- De leerlingen tonen respect voor de mening van anderen.
- De leerlingen laten anderen het initiatief nemen en spelen toch mee.
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 17
Zich houden aan afspraken
- De leerlingen houden zich aan afspraken tijdens de les.
- De leerlingen maken regelovertreding kenbaar en kunnen op aanvaardbare
wijze een medeleerling attent maken op een overtreding.
- De leerlingen kunnen spelen zonder scheidsrechter en tonen grote
zelfstandigheid tijdens het spel of de taak.
De leergebiedoverschrijdende eindtermen komen uiteraard ook aan bod in de totale
schoolwerking (bv. bij projectonderwijs).
www.vvkbao.be > Pedagogisch-didactisch > Leergebiedoverstijgend > Relationele
vorming
2.6.3 ICT
Het zinvol integreren van ICT in het onderwijs staat voorop. Dat betekent: bij
activiteiten of lessen bewust gebruik maken van ICT-toepassingen om de leerdoelen
(uit de diverse leergebieden) efficiënter, breder, boeiender te bereiken. De ICT-
meerwaarde kan zich op allerlei vlakken situeren: snellere leerresultaten, meer
motivatie en succeservaringen, betere kansen op differentiatie, extra kansen op het
vlak van creativiteit, meer variatie in oefenvormen, meer samenwerkend leren.
www.vvkbao.be > Pedagogisch-didactisch > ICT> Modellen > Praktijkboek ICT
Gezien de specifieke context binnen de les bewegingsopvoeding blijft het echter
moeilijk om ICT-doelen op een zinvolle wijze te integreren. We maken misschien wel
gebruik van diverse media bv. filmmateriaal als illustratie of als evaluatie. Maar dat
draagt niet echt bij tot realiseren van de ICT-doelen bij de leerlingen. Enkel ET 1. nl. de
leerlingen hebben een positieve houding tegenover ICT en zijn bereid ICT te gebruiken
om hen te ondersteunen bij het leren, komt daarbij aan bod.
Vanuit de integratiegedachte kunnen er binnen de klas wel ICT-activiteiten aan bod
komen die de lessen bewegingsopvoeding ondersteunen bv. opzoeken van bepaalde
relevante sportgegevens (reglementen, afstanden, records).
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 18
3 WERKEN AAN EEN STIMULEREND OPVOEDINGSKLIMAAT EN EEN
DOELTREFFENDE DIDACTISCHE AANPAK
3.1 Wat is leren bewegen en waardoor wordt dat leren bevorderd?
Als antwoord verwijzen we naar het leerplan bewegingsopvoeding: Pedagogisch-
didactische wenken voor de aanpak van het bewegingsonderwijs (p. 37 tot en met p.
42).
3.2 Rol van de persoon in ‘de leerkracht bewegingsopvoeding’
Belangrijker nog dan doelstellingen en leerinhouden is de persoon van de leerkracht.
Door de waarden die hij aanbrengt ook voor te leven, biedt de leerkracht de leerlingen
een houvast. Op die manier is hij een model dat de leerlingen weet te motiveren
We verwijzen naar de bestaande modellen van functiebeschrijving.
www.vvkbao.be > Pedagogisch-didactisch > Leergebieden > Bewegingsopvoeding
> Modellen:
- Functiebeschrijving leerkracht bewegingsopvoeding kleuteronderwijs
- Toelichting bij de functiebeschrijving leerkracht bewegingsopvoeding kleuteronderwijs
- Functiebeschrijving leermeester bewegingsopvoeding lager onderwijs
Belangrijk zijn ook de modellen van ‘kijkwijzers voor een klasbezoek’. Die kunnen een
hulpmiddel zijn om krachtige leeromgevingen te herkennen of aan te bevelen.
www.vvkbao.be > Pedagogisch-didactisch > Leergebieden > Bewegingsopvoeding
> Modellen > Kijkwijzers klasbezoek directies:
- Kijkwijzer klasbezoek bewegingsopvoeding kleuteronderwijs
- Kijkwijzer klasbezoek bewegingsopvoeding lager onderwijs
3.3 Observeren, evalueren en rapporteren
Observeren is gericht kijken naar kinderen. Het is een boeiende opdracht als je weet
waar je moet naar kijken. Leerkrachten observeren vaak vanuit hun ervaring als
deskundige. Een belangrijke kapstok daarbij zijn de natuurlijke ontwikkelingslijnen van
de kinderen en de leerlijnen binnen de school. Uit de observatie valt ook veel te leren in
functie van de evaluatie die er vaak op volgt. Gegevens verzamelen is natuurlijk geen
doel op zich. Met de gegevens moet ook wat gebeuren. Ze zijn de basis voor het
opzetten van een aangepaste begeleiding op maat van elk kind. Observatie en
evaluatie hebben dan ook een effect op het leerproces. Ze zijn er onlosmakelijk mee
verbonden. Door kinderen te evalueren, evalueer je ook jezelf als leerkracht en
evalueer je ook de aanpak. Observatie en evaluatie zijn vaak de start van heel wat
communicatie en overleg met alle betrokkenen.
3.3.1 Kenmerken van goede evaluatie binnen bewegingsopvoeding
Wat is kenmerkend voor de evaluatie binnen bewegingsopvoeding in de basisschool?
We zetten enkele aspecten op een rijtje.
Goede evaluatie binnen bewegingsopvoeding:
is gericht op het welbevinden van de leerlingen.
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 19
is gericht op betrokkenheid van de leerlingen en is dus geïntegreerd in het
leerproces. Die betrokkenheid is het grootst wanneer leerlingen voor, tijdens en
na de evaluatie betrokken zijn bij het evaluatieproces.
is aangepast aan de kenmerken van de leerlingen. Dat gebeurt vanuit een
ontwikkelingsperspectief, richt zich op de persoonlijke evolutie van het kind en
sluit dus aan bij het individuele ontwikkelingsniveau. Dat gebeurt binnen
bewegingsopvoeding vooral door het creëren van een taakgericht (eerder dan
een prestatiegericht) klimaat. Dat wil zeggen dat de leerlingen zich verder willen
bekwamen, nieuwe dingen willen leren, inspanningen willen leveren en
uitdagingen aangaan volgens de eigen mogelijkheden.
is gericht op alle doelen. Bij evalueren beoordeel je leerlingen op het
realiseren van alle soorten doelen, ook die van hogere orde. Kinderen moeten
niet alleen bepaalde vaardigheden kunnen uitvoeren. Ze moeten dat doen met
het nodige inzicht en met de gepaste attitude. Zo ontwikkelen ze ook
leerstrategieën, breed inzetbare oplossingsmethoden, beheersen ze
denkvaardigheden en integreren ze attitudes.
In het Ontwikkelingsplan en het leerplan bewegingsopvoeding staat wat waard is
om onderwezen te worden. De doelen uit die documenten zijn richtinggevend
voor onderwijs-, vormings- en opvoedingsactiviteiten.
Bij het evalueren neem je dus alle soorten doelen mee, waardoor kinderen (en
ouders) die dan ook als belangrijk ervaren. Het gaat van kunnen en kennen naar
zijn als hoogste verwerkingsniveau. Als gevolg van het afleggen van die weg
kunnen kinderen hun vaardigheden gevarieerd aanwenden en spontaan
toepassen in allerlei situaties. Met andere woorden: de kinderen zijn
‘competenter’ geworden. Er zijn heel wat middelen om al die doelen aan bod te
laten komen, bijvoorbeeld een gesprek, vragenlijst of keuzetaken.
is gericht op communicatie met en tussen de kinderen. Dat laat vertrouwen
groeien, stimuleert (zelf)reflectie en vergroot betrokkenheid op elkaar en op de
omgeving. Tijd maken voor gesprekken met individuele leerlingen en groepen is
noodzakelijk. Het is ook belangrijk dat leerkrachten, kinderen en ouders veel
kansen krijgen om informeel en formeel met elkaar te praten.
Communicatie met ouders over hun ervaringen en over verzamelde gegevens
uit alle vormen van evaluatie geven een vollediger en meer betrouwbaar beeld
over het kind.
Ook communicatie binnen het team (tussen zorgcoördinator en klasleerkracht)
kan breed evalueren over kinderen in een ander daglicht plaatsen. Daaraan
koppelen we ook feedback als vorm van communicatie. Geef snel feedback op
de uitgevoerde activiteit, in de vorm van een duidelijke bevestiging van wat
goed liep, of in de vorm van suggesties voor verbetering van het proces.
zet kinderen aan tot zelfreflectie. Wanneer men kinderen wil opvoeden tot
autonome lerenden; moeten ze ook leren zichzelf evalueren. Ook daar is het
geen kwestie van alles of niets maar wel een zoeken naar een zo groot
mogelijke betrokkenheid, rekening houdend met de vooropgestelde doelen.
draagt bij tot het ontwikkelen van een positief zelfbeeld bij kinderen.
Kinderen houden een positief zelfbeeld over aan spelen en oefeningen waarbij er
een evenwicht is tussen wat we kinderen vragen en hun competentiegevoel. Het
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 20
is dus de opdracht van de leerkracht die evenwichtsoefening steeds opnieuw te
maken voor elk individueel kind. Daar komt de uitdaging van het differentiëren
aan bod.
gebeurt met respect voor de anderen. De leerlingen nemen deel aan de
bewegingsactiviteiten in een geest van fairplay met respect, begrip en
waardering voor de inspanning en de mogelijkheden van zichzelf en van de
anderen.
is doelmatig (valide, betrouwbaar en efficiënt) en billijk (objectief, doorzichtig)
en gebeurt daarom best aan de hand van vooropgestelde criteria. Let wel:
Objectief wil niet zeggen voor alle kinderen dezelfde normen, maar alle kinderen
dezelfde (evenveel) kansen. Daarbij houdt men dus rekening met de individuele
mogelijkheden van elk kind.
www.vvkbao.be > Schoolbeleid > GOK- en zorgbeleid > Visie en aandachtspunten
> Curriculumdifferentiatie
is proces- en productgericht. Evalueren is nagaan of de leerdoelen bereikt
(product) zijn en terugblikken op de weg waarlangs dat gebeurde (proces) (zie:
verder onder 3.3.2. Hoe informatie verzamelen?).
stimuleert het dagelijks bewegen, in de les, op de speelplaats, thuis, in de
jeugdbeweging.
3.3.2 Hoe informatie verzamelen?
Het kind toont zijn bewegingscompetentie en zijn sociale vaardigheden niet alleen
binnen de specifieke onderwijstijd voor bewegingsopvoeding. Ook in zijn spontane spel
en handelen van elke dag zal het getuigen van zijn motorische en sociale
vaardigheden: de manier waarop het kind zich spontaan beweegt, de wijze waarop het
speelt op de speelplaats, de spelvaardigheid thuis of in de jeugdbeweging of in de
buurt. Daarom is informatie vanuit al die verschillende invalshoeken belangrijk.
Ook binnen de lessen bewegingsopvoeding benaderen we de motorische competentie
van de kinderen best zo breed mogelijk. Toch kunnen we ook informatie halen uit een
meer systematische benadering en evaluatie. De doelgerichte omgang met de
bewegingsopvoeding maakt het ons ook mogelijk om op een genuanceerdere wijze
informatie te verzamelen. We doen dat zowel met harde als zachte
evaluatieprocedures.
a VORMEN VAN HARDE EVALUATIE
Onder harde vormen van evaluatie verstaan we de toetsen en gestandaardiseerde
observaties bij concrete vaardigheidsopdrachten (bijvoorbeeld een sprong, een dans).
Wat bewegingsopvoeding betreft, komen daar vooral de doelen aan bod binnen
“motorische vaardigheden uitvoeren” en “fysieke fitheid uitbouwen”. Op zich kan er
niets op tegen zijn om die motorische vaardigheden van kinderen in kaart te brengen.
Maar vaak blijft men te oppervlakkig bij die vaardigheden hangen en peilt men niet
naar de essentie van complexere doelen die ressorteren onder ‘motorische competentie’
en ‘gezonde, veilige levensstijl’. Ook doelen in verband met ontwikkelen van ‘een
zelfconcept en ‘het sociaal functioneren’ worden met harde evaluatie niet meegenomen.
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 21
b VORMEN VAN ZACHTE EVALUATIE
Wanneer we het hebben over motorische competentie en ontwikkelen van een gezonde
levensstijl, dan evalueren we ook doelen als leren leren, probleemoplossend denken,
bereidheid tot oefenen, maar ook doorzettingsvermogen, er goede voedingsgewoonten
op nahouden, houdingsbewustzijn bij heffen en dragen.
Zoals hierboven vermeld willen we ook doelen in functie van de ontplooiing van een
positief zelfbeeld bij kinderen én de doelen in verband met sociaal functioneren
meenemen in de evaluatie. We stellen dan dat bewegen een middel (en niet enkel doel
op zich) is om aan deze doelen te werken. Die doelen registreren we door middel van
observaties tijdens de activiteit van de kinderen, gesprekken tussen en met de
kinderen, zelfevaluatie bij de kinderen, het terugblikken op partneractiviteiten, de
bespreking van het verloop van een regelspel, bespreken van reacties bij verlies in het
spel, bevragen van de mate van hulpvaardigheid. Zulke evaluatie is dan misschien niet
zo objectief te meten, maar ze vervolledigt wel de kijk op het totale kind.
Vanzelfsprekend hebben kinderen, ook wat de zachte evaluatie betreft, nood aan
bepaalde criteria waarmee ze zichzelf, hun uitvoeringen, hun sociale vaardigheden
kunnen evalueren. Bij omgaan met zachte evaluatievormen is het vertrouwen in de
leerkracht als expert zeer groot. De leerkracht bewegingsopvoeding staat daar ook in
een bevoorrechte positie omdat hij de kinderen vaak meerdere jaren na mekaar in de
klas heeft.
3.3.3 Het beoordelen van evaluatiegegevens
a BEOORDELINGSCRITERIA: OD/ET, LEERPLANDOELEN, GROEPSNORMEN EN INDIVIDUELE
VORDERINGEN
We gaan uit van wat we willen bereiken, namelijk doelen in verband met motorische
competentie, een gezonde en veilige levensstijl, een goed zelfbeeld en een vlot sociaal
functioneren en dat op vaardigheids-, cognitief en dynamisch-affectief vlak (zie
leerplan).
Zoals bij de andere domeinen van de basisvorming is ook bij bewegingsopvoeding het
kind de norm. Het proces dat een kind gaat, de weg die het aflegt en de wijze waarop,
de vorderingen die het maakt, zijn belangrijk bij het beoordelen. Let wel: het gaat hier
dus niet enkel om de motorische doelen, maar ook om sociale vaardigheden en
attitudes.
Bij het beoordelen speelt de ervaring van de betrokken leerkrachten een fundamentele
rol. De leerkracht bewegingsopvoeding als onderwijsdeskundige, als expert, kan
meestal de observaties, de evaluaties zeer goed plaatsen. Hij weet goed wat het te
verwachten bewegingsniveau is van de kinderen van die leeftijd en welke
omgangsvormen het kind aankan. Daarbij komt dat hij in een bevoorrechte situatie
staat: hij kent de kinderen doorgaans zeer goed. Een leerkracht bewegingsopvoeding
heeft vaak de leerlingen meerdere jaren na mekaar en kent dus veel beter de
motorische beginsituatie en de persoonlijke kenmerken van de leerling. Uiteraard zijn
er ook de motorische ontwikkelingslijnen en leerlijnen waarop de leerkracht kan
terugvallen. Maar er zijn ook lijnen in verband met attitudes en sociale vaardigheden.
Deze laatste zijn soms iets minder gekend).
Voor motorische vaardigheden bestaan er officiële normenlijsten, maar ook klasnormen
op basis van jarenlange ervaring. Er zijn signaallijsten binnen één of ander
leerlingvolgsysteem.
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 22
Kleuters veilig oversteken, SIG.
Kleuterstappen in beweging. Bewegingszorg voor het jonge kind. E. Bertrands, C.
De Medts, G. Descheppere, Acco.
Basisdocument bewegingsonderwijs. SLO, Jan Luiting Fonds.
Echte zorgen maken we ons vooral wanneer een kind geen vorderingen meer maakt en
dus stilstaat in zijn ontwikkeling, of wanneer het een sterk afwijkend gedrag vertoont
ten opzichte van leeftijdsgenootjes.
b DE LEERLING ALS ACTIEVE PARTIJ
Goed evalueren wil dat kinderen actiever betrokken worden bij dat evalueren.
Evaluatie beoogt dan ook zelfsturing, zelfevaluatie, feedback en reflectie. Dat kan door:
vóór de evaluatie een duidelijk zicht te geven op wat de te bereiken
doelstellingen zijn en op de criteria waaraan een prestatie moet voldoen om een
bepaalde beoordeling te krijgen.
tijdens de evaluatie leerlingen te doen nadenken over hun eigen werk en
leerproces. Ze beoordelen zichzelf, ontdekken hun sterke en zwakke punten om
in functie daarvan hun verdere leerproces te plannen en te sturen.
na de evaluatie als leerkracht samen met de leerling te reflecteren over de
evaluatieresultaten en samen te zoeken hoe verder vooruitgang kan worden
geboekt. Indien nodig wordt onmiddellijk geremedieerd.
Het evalueren moet de leerling emotioneel ondersteunen zodat hij gelooft in zijn
mogelijkheden om, met gepaste inspanningen, vooruitgang te boeken. Leerlingen leren
ook veel door elkaars prestaties te observeren, te evalueren en erover te
communiceren. Zoals dat ook geldt voor de andere leergebieden, kun je binnen
evaluatie van bewegingsopvoeding verschillende accenten leggen:
c ACCENT OP HET PROCES
Leerlingen zijn geen lege vaten waarin je kennis en vaardigheden kunt gieten. Ze
bouwen zelf hun vaardigheden en inzichten verder op, op basis van aanwezige
vaardigheden en kennis. Wat wij als leerkracht zien, is dus het resultaat van een
inwendig proces. Anders gezegd, elke prestatie is het resultaat van een dieperliggende
handelingsstructuur of van funderende handelingen (Van Parreren, 1991). Wil je een
beeld krijgen van wat leerlingen werkelijk kunnen en wat de kwaliteit is van wat ze
leerden, dan moet je de black box openen van het leerproces. Pas dan kun je als
leerkracht ook iets doen aan de verbetering van de kwaliteit.
d ACCENT OP HET PRODUCT
Als het accent ligt op het product, dan is de uiteindelijke handelingsmotoriek (bv.
dynamisch evenwicht, een koprol, 25 meter schoolslag, touwspringen, uithoudingsloop,
actieve deelname aan een vrij tikspel) voorwerp van de bespreking. Die evaluatie
gebeurt continu, maar ook op het eind van het proces. Een kijk op het product levert
informatie om het leerproces goed te kunnen ondersteunen.
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 23
e JEZELF EVALUEREN
Binnen bewegingsopvoeding vragen we aan de kinderen een inschatting te maken van
de eigen bewegingsmogelijkheden. Daarover communiceren met anderen (klasgenoten,
leerkracht, ouders) is zeker een verrijking.
f ACCENT OP DE GROEP (PEER-ASSESSMENT)
Binnen de klas bewegen kinderen niet alleen. Het is dus van belang dat kinderen een
bewegingssituatie samen op gang kunnen brengen en houden. Het is dus ook perfect
mogelijk een groepsevaluatie in te lassen. We noemen dat peer assessment. Peer
assessment is een proces waarin medeleerlingen die eenzelfde leerproces hebben
doorgemaakt elkaar evalueren. Het is een evaluatie tussen gelijken.
Concreet betekent dit dat de leerlingen elkaar gaan evalueren volgens vooraf bepaalde
criteria (door de leerkracht opgesteld of in samenspraak met de leerlingen). Het gaat
hier zeker niet alleen om de uiteindelijke evaluatie. We willen vooral ook leerlingen
ondersteunen bij het leerproces.
g FORMELE EN INFORMELE EVALUATIE
Al gebeurt evaluatie meestal expliciet tijdens typische observatiemomenten en al
ontstaat daardoor een vorm van formeel evalueren, nog vaker gebeurt de evaluatie
binnen bewegingsopvoeding heel informeel.
Wordt er bij formele evaluatie vaak ‘een bril’ opgezet waardoor de juiste uitvoering van
de handelingsmotoriek wordt bekeken (bv. vooropgestelde doelen), bij de informele
contacten wordt er meer ingespeeld op de dingen die zich ‘op dat moment’ voordoen
(bv. een knelpunt, een foute uitvoering, een klein ongeluk, hulp gevraagd, overleg bij
zelfstandig werk).
3.3.4 Rapporteren
In het inleidend hoofdstuk lezen we: rapporteren is communiceren met alle
betrokkenen over de ontwikkeling van een leerling, met het oog op de ondersteuning
van die ontwikkeling.
Ook bij bewegingsopvoeding ligt de klemtoon op de communicatie met en door het
betrokken kind. Daarbij staat de inbreng van het kind zelf centraal.
LK LK BO
kind
ouder
communiceren
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 24
We onderscheiden allereerst de mondelinge en de schriftelijke communicatievormen:
a DE MONDELINGE COMMUNICATIE
Ondanks de aandacht voor de schriftelijke vormen van communicatie (bijvoorbeeld het
schriftelijk rapport) betreffende de evolutie van kinderen, stellen we vast dat de meeste
communicatie toch mondeling verloopt. Dat gebeurt onder andere tijdens de talrijke
informele contacten tussen kinderen, leerkrachten en ouders.
Op geregelde tijdstippen wordt die mondelinge communicatie ook echt georganiseerd
(bijvoorbeeld een oudercontact, een MDO-bespreking). We spreken dan van momenten
van formele communicatie. Speelt men bij de informele contacten meer in op een
bepaalde actuele gebeurtenis (bijvoorbeeld een bepaalde opdracht, een voorval), bij de
formele communicatie gaat het meestal over de uitwisseling van informatie betreffende
een langere periode en/of evolutie (bijvoorbeeld een semester, een schooljaar). De
leerkracht spreekt dan ook meestal op een gestructureerde wijze over de ontwikkeling.
De bewegingsopvoeding van vandaag heeft beide communicatiesoorten nodig. Nu zien
we vaak dat de communicatie over de bewegingsontwikkeling van kinderen niet echt
wordt gevoerd. Ten onrechte natuurlijk. Wie wil spreken over het totale kind kan de
motorische component niet onbesproken laten.
b DE SCHRIFTELIJKE COMMUNICATIE
о Vanuit een traditioneel puntenrapport met codes en cijfers
Er is vaak een wat moeilijke verhouding tussen het traditionele puntenrapport en de
specificiteit van bewegingsopvoeding.
Meestal is er plaats voor één punt en quotatie voor bewegingsopvoeding per
rapportperiode, meestal zonder vermelding waarop die quotatie slaat. Die is doorgaans
dan nog een synthesepunt voor vaardigheden én attitudes, waardoor de informatie niet
echt duidelijk is.
о Informatieve functie
Indien er gerapporteerd wordt met punten of letters, dan is het goed om leerlingen en
ouders te informeren over de inhoud waarop die punten of letters slaan. Gaat het
bijvoorbeeld om bewegingsdoelen (motorische competentie, gezonde veilige levensstijl)
of om persoonsdoelen (zelfconcept, sociaal functioneren)? Gaat het om een
vaardigheidscomponent of gaat het om een attitude?
Punten moeten leerlingen en ouders correct en zuiver informeren. Stel dat er
problemen zijn met de motoriek van een jong kind. Heeft het kind bijvoorbeeld
evenwichtsproblemen of is het heel gespannen, dan wordt dat het beste gesignaleerd
aan de ouders. De mededeling kan uiteraard mondeling gebeuren of via een rapport.
Zo kunnen de ouders hun kind meteen verder helpen, en afhankelijk van de ernst al
dan niet externe zorgverstrekkers inschakelen.
Zie ook bij opdracht 4. Werken aan de ontplooiing van ieder kind vanuit brede
zorg
Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor kinderen met problemen op het gebied van sociale
vaardigheden, of voor kinderen met een zwak of negatief zelfbeeld.
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 25
Evengoed kan het positieve informatie betreffen. Zo kan een leerkracht een kind
bijvoorbeeld doorverwijzen naar een bepaalde jeugdsportclub, omdat het blijk geeft
van bijzonder sportieve kwaliteiten.
о Een bewegingsrapport
In veel gevallen houdt de leerkracht een ‘uitgebreid bewegingsrapport’ bij. Daarin staat
duidelijk vermeld waaraan wordt gewerkt en voor welke items een score werd
toegekend. Het geeft ook weer wat belangrijk is om op te nemen in een
evaluatierapport. Ouders krijgen daardoor zicht op de inhoud van het leergebied. Dit is
met andere woorden een (zij het verkort) jaarplan voor één leerjaar. Tevens kunnen de
ouders zo vaststellen hoe hun kind vordert, dus in welke mate hun kind reeds bepaalde
vaardigheden en attitudes beheerst.
Uiteraard is die informatie ook belangrijk voor de leerling zelf. Maar we gaan ervan uit
dat de leerling reeds rechtstreeks de informatie in verband met het verdiende punt of
de verdiende schriftelijke appreciatie van de leerkracht heeft gekregen en dat ook de
resultaten worden besproken. Leerlingen hebben immers behoefte aan een snelle
terugkoppeling. Eigenlijk mag het rapport voor het kind geen verrassingen inhouden.
Een kind hoeft niet te wachten op het rapport om te vernemen waar het staat en hoe
de leerkracht aankijkt tegen zijn vaardigheidsprestaties en attituden.
о Een goed rapport heeft ook een begeleidende en stimulerende functie
Waar staat het kind op dit ogenblik? Heeft het vorderingen gemaakt? Hoe verloopt het
proces? Welke aanbevelingen doen wij als leerkracht? Die gegevens zijn voor het kind
een stimulans om verder in dezelfde zin te vorderen of om zijn vaardigheden te
verbeteren en aan bepaalde attitudes te werken.
о Waarover rapporteren?
Het is onmogelijk alle items afzonderlijk in het rapport op te nemen. Daarom maakt
men op school best volgende afspraken. We rapporteren over: bewegingsdoelen én
persoonsdoelen. Dat wil dus zeggen dat de motorische vaardigheden niet alle gewicht
krijgen.
Er is best een link tussen het rapport bewegingsopvoeding, het jaarplan en het
schooleigen kindvolgsysteem. Het rapport biedt een meerwaarde, wanneer de
geobserveerde items ook terug te vinden zijn in het kindvolgsysteem (KVS). In het KVS
zitten immers de items die noodzakelijk zijn voor een optimale bewegingsontwikkeling.
Via bewegen in het kader van zorg kunnen we ook ondersteunend werken aan de totale
ontwikkeling van de kinderen.
Zie ook bij opdracht 4. Werken aan de ontplooiing van ieder kind vanuit brede
zorg
о Haalbaar?
Een veel gemaakte bedenking is de volgende. We hebben soms driehonderd leerlingen
of meer: Hoe houden we dat allemaal bij? Hoe noteren we dat?
Het is inderdaad goed een standaardrapport te voorzien, waarop gemakkelijk kan
worden aangeduid:
- waaraan in de les werd gewerkt;
- waar de leerling staat binnen zijn ontwikkeling in verband met dit item.
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 26
Een schriftelijke aanvulling voor alle kinderen is inderdaad een gigantisch werk, maar
het wordt vaak door kinderen en ouders geapprecieerd. Een verbale aanvulling kan
echter ook via een informeel gesprek of via een oudercontact.
c GEDIFFERENTIEERD RAPPORTEREN
Leerkrachten rapporteren in bewegingsopvoeding best vanuit ontwikkelingsbegeleiding,
dus los van rangordening. Elk kind krijgt een beoordeling gezien vanuit de eigen
ontwikkeling of de vorderingen die het maakt. Moeten de leerlingen dan niets meer
kunnen? Moeten ze dan niet allen beantwoorden aan dezelfde doelen, einddoelen?
Toch wel: leerlingen moeten over voldoende basisvaardigheden beschikken om zich vlot
te bewegen in het leven, om gezond en veilig door het leven te gaan. Ze moeten over
voldoende bagage beschikken om te kunnen deelnemen aan de bewegingscultuur. Maar
de lat moet voor alle leerlingen niet even hoog liggen.
Bewegingsopvoeding is een belevingsvak waarbij het belangrijk is dat kinderen
intrinsiek gemotiveerd zijn om buiten de les een actieve levensstijl te ontwikkelen (zie:
curriculumdifferentiatie).
www.vvkbao.be > Schoolbeleid > GOK- en zorgbeleid > Visie en aandachtspunten
> Curriculumdifferentiatie
3.4 Besluit
Evalueren mag niet gezien worden als een doel op zich. Het maakt deel uit van het
didactisch proces. Evaluatiegesprekken houden oriëntaties in, zowel voor het kind
als voor de leerkracht. Voor de leerkracht zijn ze een gelegenheid om zich te
bezinnen over de eigen onderwijs- en opvoedingsstijl. Voor het kind zijn die gegevens
een richtlijn en een stimulans om de gemaakte vorderingen aan te houden, of om ze te
verbeteren en om te werken aan bepaalde attitudes.
Evalueren in het leergebied bewegingsopvoeding moet conform zijn met het
opvoedingsproject en moet groeien in overleg met de collega’s betreffende de door
hen gehanteerde methodes in andere leergebieden. We hebben vastgesteld dat
evalueren een steeds breder proces wordt dat steeds dieper ingrijpt in heel het
onderwijs- en opvoedingsproces. Naast het traditionele taakgerichte karakter
(presteren en leren van leerlingen) zien we leerkracht- en leerlingenondersteunende
functies ontstaan die van evalueren eerder een ontwikkelingsondersteunende functie
maakt voor het hele onderwijs.
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 27
4 WERKEN AAN DE ONTPLOOIING VAN IEDER KIND VANUIT EEN
BREDE ZORG
4.1 Zorg voor het bewegende kind in functie van de totale ontwikkeling
Zoals reeds gesteld in 1.3 is beweging een sterke hefboom in de ontwikkeling
van jonge kinderen. Gevarieerde bewegings- en spelervaringen leiden tot beter en
meer fundamenteel leren. Dat geldt zeker voor het jonge kind, maar ook daarna blijft
het onmisbaar. Vanuit de bewegingsmogelijkheden van elk kind wordt de basis gelegd
voor alle verdere ontwikkeling en leren én wordt de basis gelegd om
cultuurvaardigheden te kunnen verwerven.
4.1.1 De basis leggen voor alle verdere ontwikkeling en leren
Bewegen is het uitdrukkingsmiddel van de fysieke, cognitieve en emotionele
ontwikkeling van elk individu. Zonder bewegingsvormen zoals ademhalen, zuigreflex,
behoudsreflex kan de pasgeboren baby zelfs niet overleven. Bewegen is daarom ook de
eerste taal van de baby: zo laat het bv. zijn lust en onlust kennen aan de wereld
waarmee hij in relatie staat.
Door in te gaan op de vele, gevarieerde en aangepaste bewegingsuitdagingen
ontwikkelt het kind, over een aantal stapstenen heen, de noodzakelijke
psychomotorische basisfactoren voor het verdere leren (ontwikkeling van de neuro-
, senso-, perceptuo-, emotio-, en sociomotorische factoren). De mate, aard en kwaliteit
van de vroege bewegingsontwikkeling bepalen voor een groot deel de mogelijkheden
van het verdere leren.
Een illustratie: Door het vele kruipen oefent het voorschoolse kind onbewust zijn
gekruiste coördinatie, waardoor het later bewust kan worden van zijn linker- en
rechterlichaamshelft (lateraliteit), en uiteindelijk een voorkeurzijde kan ontwikkelen
(lateraliseren/ dominantie). Dat is op zijn beurt een bepalende factor bij het leren
lezen, schrijven en rekenen omdat onze cultuurrichting nu eenmaal is vastgelegd (van
links naar rechts).
Kinderen die het kruipen minder oefenden vanuit hun natuurlijke bewegingsdrang,
daartoe niet de uitdagingen kregen, of bleven steken in een ‘slurfmotoriek’, blijken
méér leer- en gedragsmoeilijkheden te ondervinden. (Cheatum en Hammond, 2000)
Omgekeerd is het echter niet zo dat elk kind dat de stapsteen van het ‘kruipen’
oversloeg automatisch leermoeilijkheden zal kennen.
4.1.2 De basis leggen om cultuurvaardigheden te kunnen verwerven
Tegelijk met de evolutie beschreven in 4.1.1 ontwikkelt het gehele bewegingsapparaat.
Dat apparaat, gestuurd door hersenen en ruggemerg stelt ons in staat te leren zitten,
staan, wandelen, lopen, fietsen, zwemmen, klimmen, materieel manipuleren, sporten.
Grosso modo komen volgende basisvaardigheden, al dan niet gecombineerd, voor:
Stabiliteitsvaardigheden (Alles is evenwicht)
Locomotorische vaardigheden (Basisbewegingen)
Handvaardigheden (Grof- en fijnmotorische vaardigheden)
Een illustratie: We blijven even bij de lateraliteit en het lateraliseren. Kinderen die in
vroegere ontwikkelingsstadia daarvoor té weinig aangepaste uitdagingen kregen,
hebben het vaak moeilijk met unilaterale bewegingen zoals dribbelen met de bal (oog-
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 28
hand en oog-voet coördinaties), klimmen (gekruiste coördinatie), doelgericht gooien,
bewegingen naar één zijde (bv. zijwaarts vorderen al dan niet op een evenwichtsbank
of rad). Daarnaast duiken ook problemen op bij het leren van meer fijnmotorische
vaardigheden waarbij één hand de andere assisteert zoals bij het snipperen, kleven,
aankleden, knippen, plakken, schrijven.
Mogelijk kunnen die kinderen minder deelnemen aan onze
bewegingscultuurvaardigheden, waardoor ze op zich minder zullen bewegen, maar
waardoor ze ook minder socaal-emotionele vaardigheden zullen ontwikkelen. Vaak
hebben deze kinderen ook een minder sterk en negatief zelfbeeld.
Onderzoek van Mandich, Polatajko & Rodger (2003) toont aan dat motorische
competentie een zeer grote rol speelt bij het al dan niet aanvaard worden in de groep.
In die studie werd aangetoond dat, na verloop van motorische therapie, de kinderen
met bv. DCD wel meer aansluiting vonden met hun leeftijdgenootjes. Daardoor kregen
ze meer zelfvertrouwen en probeerden ze meer nieuwe activiteiten uit.
4.1.3 Gevolgen voor het onderwijsaanbod
De brandstof voor de ontwikkelingsmotor bewegen zijn de talloze
bewegingsuitdagingen die kinderen dagelijks aangeboden krijgen en die hen steeds
weer prikkelen om er een gepast (motorisch) antwoord op te formuleren. Leren begint
dus met het verwerven van controle over bewegingen.
Het spreekt vanzelf dat de school haar verantwoordelijkheid moet nemen. En we
richten ons zowel naar de leerkracht als naar de verantwoordelijken voor het
schoolbeleid.
De redenen zijn duidelijk:
preventief leer- en gedragsmoeilijkheden voorkomen;
differentiërend of remediërend aangepaste bewegingsuitdagingen formuleren
voor die kinderen waarbij het gebrek aan beweging de
ontwikkelingsmoeilijkheden mee veroorzaakt;
het aanwenden van beweging in de handelingsplanning voor uiteenlopende
leer- en gedragsmoeilijkheden. Dat kan het functioneren helpen optimaliseren.
Denk maar aan relaxatieoefeningen bij concentratiemoeilijkheden, de effecten
van duursport op agressiviteit, de assisterende invloed van aangepaste
beweging bij bv. obesitas, astma, ADHD, DCD.
4.2 Het zorgcontinuüm
Voor een algemene visie op ‘zorg op school’, verwijzen we naar het
Vademecum zorg van VVKBaO. Het Vademecum geeft weer hoe alle betrokkenen
zorg kunnen dragen voor het schoolkind.
www.vvkbao.be > Schoolbeleid > GOK- en zorgbeleid > Visie en aandachtspunten
> Vademecum zorg
In een goed zorgbeleid vinden we:
een goed onderwijs- en begeleidingscontinuüm;
aandacht voor de onderwijsbehoeften van ALLE leerlingen;
een visie op onderwijs waarbij de betrokkenheid van de leerkracht centraal
staat (de leerkracht doet ertoe);
hoe de school haar leerlingenzorg structureert.
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 29
Fase 0: brede basiszorg
Fase 1: verhoogde zorg
Fase 2:
uitbreiding van zorg
Fase 3:overstap
naar school
op maat
zorgvisie
zorgvisie zorgvisie
We krijgen antwoorden op vragen als:
Wat is goede brede basiszorg?
Wat heeft een individuele leerling aan extra begeleiding nodig?
Wat kunnen wij als schoolteam bieden en wat hebben we daarvoor nodig?
Wanneer schakelen we het CLB-team in?
Hebben we nood aan extra externe hulp?
Het zorgcontinuüm beschrijft de zorgfasen op een transparante en eenduidige
wijze, met aandacht voor wisselwerking tussen de fasen. Niet alleen voor
‘zorgleerlingen’, maar voor alle leerlingen.
4.3 Handelingsgericht werken (HGW) als kader en spiegel vanuit de 7
uitgangspunten
Binnen onze zorgvisie sluiten we aan bij het kader van HGW. We sommen hier de 7
uitgangspunten op:
1 De onderwijs- en opvoedingsbehoeften van leerlingen staan centraal en sturen
de visie op zorg, het zorgbeleid, GOK-plan, SWP.
2 De afstemming en wisselwerking tussen alle betrokkenen (ouders, zorgteam,
CLB) zijn onderwerp van gesprek en observatie. Dat kan enkel wanneer er een
veilig klimaat van vertrouwen is met respect voor verschillen (reflectief vermogen).
3 De leerkracht doet ertoe en realiseert kwaliteitsvol onderwijs.
4 Er is bijzondere aandacht voor de positieve aspecten van leerlingen,
leerkrachten, klas, school, ouders.
5 We werken constructief als team samen! School, kind, ouders, CLB, externen …
6 Ons handelen is doelgericht vanuit een zorgstructuur die op preventie is gericht:
een degelijk leerlingvolgsysteem, goede screeningsinstrumenten, een beleid voor
inschrijving en onthaal, een procedure om leerlingen over te dragen, observaties in
de klas …
7 De zorg voor leerlingen gebeurt systematisch, in duidelijke fasen en
transparant.
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 30
www.vvkbao.be > Schoolbeleid > GOK- en zorgbeleid > Visie en aandachtspunten
> Vademecum zorg 2.5
4.4 Wat betekent dit concreet voor bewegingszorg?
4.4.1 Brede bewegingszorg – fase 0
Binnen het zorgbeleid van onze basisscholen staat de aandacht voor het totale kind
voorop. Dat houdt in dat scholen oog hebben voor het kind in alle facetten van zijn
ontwikkeling, dus ook voor zijn bewegingsontwikkeling.
We herhalen nog even het dubbel belang van de aandacht voor beweging:
Enerzijds is het goed aandacht te hebben voor beweging, met ontwikkelen van
beweging als doel.
Anderzijds kan beweging ondersteunend werken in de totale ontwikkeling van de
kinderen en vragen we dus aandacht voor beweging als middel.
Werken vanuit een brede zorg veronderstelt dan ook dat ieder kind alle
bewegingskansen krijgt, aangepast aan zijn ontwikkelingsniveau. Voor
bewegingsopvoeding wil dat zeggen dat we allereerst uitgebreid tegemoet komen aan
de natuurlijke bewegingsdrang van kinderen door het voeren van een degelijk en
aangepast bewegingsbeleid (zie ook de inleiding op dit vademecum).
Maar tegelijk is bewegen een belangrijke hefboom in de algemene ontwikkeling van het
jonge kind. Kinderen leren doorheen het bewegen hun gedrag sturen en structureren.
Ze ervaren begrippen in verband met lichaamsschema, ruimte en tijd, met gezondheid,
en nog veel meer. Bewegen is ook onmisbaar in de taalontwikkeling en de sociale
ontwikkeling.
Gelukkig ontwikkelen heel wat kinderen op motorisch vlak vrijwel zonder
moeilijkheden. Toch is de preventieve zorg voor de bewegingsontwikkeling belangrijk:
differentiëren door elk kind voldoende motorische uitdagingen te bieden op
zijn niveau. Dus bv. ook aandacht voor het bewegingsbegaafde kind;
alert zijn en blijven voor problemen die bij kinderen wel eens opduiken in de
loop van hun schoolloopbaan en alertheid voor kinderen met ontwikkelings-,
leer- en gedragsmoeilijkheden (zie verder).
Tips:
zorgen voor een bewegingsvriendelijke school;
aangepaste inrichting van de speelplaats, bewegingsruimte;
aanbieden van materiaal dat psychomotorische ontwikkeling stimuleert;
aangepaste inrichting van de klas: bewegingshoek, kussenhoek, makkelijk te
verplaatsen meubilair;
gebruik maken van spelmateriaal, activiteiten en werkvormen die de
ontwikkeling van het lichaamsschema en het ontwikkelen van tijds- en
ruimteperceptie stimuleren;
bewegingstussendoortjes inlassen;
gebruik van een adequaat KVS, een goed uitgebouwd schooldossier;
aanbod verhogen van bewegings- en sportfaciliteiten, ook naschools. Link met
buitenschools sportaanbod;
als leerkracht professionaliseren in psychomotoriek en een goed inhoudelijk
aanbod uitwerken.
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 31
4.4.2 Verhoogde bewegingszorg – fase 1
De ontwikkeling van de jonge kinderen verloopt niet steeds zoals verwacht. 5 à 10
procent heeft het effectief moeilijk met motoriek (Njokiktjien, 1996; Calmeyn en De
Witte, 2001). Deze kinderen zijn in hun ontwikkeling bedreigd.
a WIE ZIJN DIE KINDEREN?
Het gaat voornamelijk om kinderen die:
onvoldoende bewegingservaring kunnen of konden opdoen, en daardoor
‘onhandig’ zijn;
door een tekort aan bewegingservaring in hun cognitieve ontwikkeling worden
gehinderd;
over bijzondere aanleg beschikken en niet op hun eigen niveau worden
geprikkeld;
last hebben met hun gezondheid (bv. verminderd zicht of gehoor, obesitas,
neurologische problemen, diabetes, epilepsie).
Merk op dat kinderen vrijwel altijd via hun lichaamstaal duidelijk maken dat zij
problemen hebben ook andere problemen dan motorische zoals emotionele
problemen, gevoel van onbehagen of pesterijen.
In eerste instantie zal de school zelf schoolintern de problemen aanpakken. Veel hangt
natuurlijk af van de draagkracht van de school, en vaak ook van de goodwill van de
leerkracht bv. met betrekking tot het verlenen van verhoogde zorg (bv. Door
binnenklasdifferentiatie).
De leerkracht bewegingsopvoeding bekijkt samen met de ZOCO, de klasleerkracht de
psychomotorische problemen:
Men probeert de problemen duidelijk te omschrijven en te benoemen.
Er wordt gekeken of de kinderen voldoende bewegingskansen hebben gekregen,
met andere woorden: Ligt de oorzaak buiten het kind (de omgeving) of binnen
het kind?
Men probeert de oorzaak aan de hand van hulplijsten te achterhalen.
Kleuters veilig oversteken, SIG.
Kleuterstappen in beweging. Bewegingszorg voor het jonge kind. E. Bertrands, C.
De Medts, G. Descheppere, Acco.
Basisdocument bewegingsonderwijs. SLO, Jan Luiting Fonds.
Men bekijkt zowel wat goed loopt als wat fout loopt.
Men bekijkt de ontwikkeling op andere ontwikkelingsdomeinen: verloopt deze
ook vertraagd, of juist heel vlug en krachtig (denk aan ontwikkeling met
energiespreiding).
Men bekijkt hoe lang de zorg al loopt en of er nieuwe informatie is.
Ouders worden bevraagd, geïnformeerd en betrokken bij de zorgmaatregelen.
Tips voor het omgaan met kinderen in fase 1:
maak gebruik van een meer doorgedreven differentiatie;
schenkt aandacht voor de context: bv. ander speelgoed, ander schrijfmateriaal,
andere structuur, andere instructie (visueel, kinesthetisch).
Gekoppeld aan deze specifieke noden van kinderen is ook de voortdurende
professionalisering van de leerkracht bewegingsopvoeding en van het hele team van
het grootste belang. Kinderen die aangepaste ondersteuning nodig hebben, moeten die
op deskundige wijze krijgen.
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 32
b HOE INFO VERZAMELEN, ZICH (LATEN) INFORMEREN EN OBSERVEREN?
Zich (laten) informeren, observeren en evalueren zijn mogelijkheden om kinderen met
motorische zorgvragen te ontdekken. Pas daarna kan aangepaste zorg worden
opgestart.
о Informatie
Om mogelijke problemen met de motorische ontwikkeling van het kind op het spoor
te komen beschikken we over verschillende kanalen: het gesprek met de ouders bij
inschrijving (met een gerichte bevraging van de ouders over de motorische
ontwikkeling van hun kind), het nalezen van de leerlingenfiche, een gesprek met het
kind zelf (indien mogelijk), informele gesprekken met de ouders en met (voormalige
en/of externe) begeleiders.
In het geval van een schoolverandering kan, mits de ouders toestemming geven,
informatie opgevraagd worden bij de vorige school of bij het CLB dat daaraan
verbonden is. Info over het probleem zelf, maar ook over wat reeds werd gedaan om
eraan te verhelpen. Die gegevens, aangevuld met de gegevens uit observatie en de
interpretatie daarvan, vormen al een ruime basis om het kind (verder) te helpen.
Via nascholing en of vorming komt men ook vaak wat te weten over de specifieke
problematiek van kinderen. Aan de hand van cases leert men signalen herkennen en
wordt men attenter voor bepaalde problemen. Dat leidt uiteindelijk tot
professionalisering van het team waardoor de draagkracht van de school vergroot.
о Hoe observeren en wat?
Bij observeren is beroepservaring erg belangrijk. Iemand met ervaring voelt zeer vlug
aan wanneer iets hapert of fout loopt. Hij herkent signalen en signaalgedrag en kan dit
gedrag juister inschatten. Na de eerste vermoedens is het echter aangewezen
grondiger en gerichter te observeren. In Kleuterstappen in beweging 4 krijgen we een
plan voor een stapsgewijze aanpak:
1. Is er een basis voor ontwikkeling? Bij die gerichte observatie gaan we uit van ‘het
zich goed voelen van het kind’ (de positieve ingesteldheid).
2. Gerichter observeren vanuit een ruime basis: thuis, speelplaats …
3. Een eerste balans van sterke en zwakke aspecten van het kind. Voor de dagelijkse
praktijk kan een handige signaallijst planlastverlagend werken en dienen als
kattenbelletje voor de leerkracht (zie ook: het algemeen kindvolgsysteem in het
Ontwikkelingsplan).
4. Gerichter observeren van de verschillende facetten van motoriek (tegelijkertijd
stimuleren van de kinderen): het gaat bv. om aspecten van zich bewegen in de
ruimte, in de tijd …
5. Doelen kiezen, actieplan opstellen.
6. Het actieplan uitvoeren en daarop reflecteren (opnieuw observeren).
7. Verdere (bijgestuurde) stappen formuleren of afbouwen, maar attent blijven.
о Signaleren en doorverwijzen
Bij eventuele problemen is het noodzakelijk om binnen het MDO af te spreken hoe er
met ouders wordt gecommuniceerd. Ouders en schoolteam zijn immers partners in de
4 Kleuterstappen in beweging, E. Bertrants, C. De Medts, G. Descheppere, Acco, Leuven, 2003.
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 33
zorg voor hun kind. Het kind heeft er dus alle belang bij dat school en ouders
samenwerken.
4.4.3 Welke kinderen verdienen uitbreiding van zorg - fase 2?
Indien de tussenkomsten bij verhoogde zorg niet de verhoopte resultaten geven, en het
probleem blijft of neemt toe, dan schakelen we uitbreiding van zorg in. Daar gebeurt
het verder aflijnen van de concrete zorgvraag in multidisciplinair verband. In die fase
zal het CLB een kind-betrokken interventie starten.
Indien nodig kunnen, mede op vraag van de ouders, motoriektesten afgenomen worden
door het CLB of door externe instanties (bv. centra voor revalidatie, centra voor
onderwijsontwikkeling). In de vakliteratuur worden tal van motoriektests beschreven
waarmee gepeild kan worden naar het ontwikkelingsstadium van de grote (bv. het
vangen van een bal) en kleine motoriek (bv. een draad door het oog van een naald
steken), de mate van lateralisatie (o.a. hinkelen) en andere psychomotorische
vaardigheden (o.a. flamingo-balance), de oogvolgbeweging (o.a. lichtpuntje of balpen
volgen), maar ook naar de kwaliteit van het handschrift, het sociaal gedrag (bv.
aankleden zonder toezicht), het adaptatiegedrag (bv. bouw een brug na met blokjes),
het taalgedrag (bv. blokjes op, voor, achter, naast, links van … leggen).5
Deze aanpak is echt nodig wil men komen tot een duidelijk en genuanceerd beeld van
het kind en zijn specifieke zorgvraag. Eens de zorgvraag gesteld kan een actieplan
handelingsplan (HP) worden opgesteld en uitgewerkt.
We focussen op twee groepen van zorgkinderen:
a KINDEREN MET EEN ONTWIKKELINGSVERTRAGING
Wanneer je de ontwikkeling van kinderen met een ontwikkelingsvertraging vergelijkt
met de gemiddelde ontwikkeling van leeftijdsgenoten, stel je de vertraging vrij
gemakkelijk vast. Er bestaan overzichtelijke ontwikkelingslijnen voor motoriek, die
aangeven wat men op welke leeftijd mag verwachten.
Kleuters veilig oversteken, SIG.
Kleuterstappen in beweging. Bewegingszorg voor het jonge kind. E. Bertrands, C.
De Medts, G. Descheppere, Acco.
Basisdocument bewegingsonderwijs. SLO, Jan Luiting Fonds.
Bij kinderen houdt men doorgaans rekening met een speling van zes maanden. We
spreken van ontwikkelingsvertraging wanneer het kind, om één of andere reden, is
blijven steken in een vorige motorische ontwikkelingsfase. Dat kan aanleiding geven tot
leer- en gedragsproblemen. Een voorbeeld daarvan zijn de gevallen waarbij beide
hersenhelften nog niet zo goed samenwerken als zou mogen verwacht worden op basis
van de kalenderleeftijd. Die kinderen hebben vaak problemen met de sturing van hun
lichaam.
b KINDEREN MET EEN ONTWIKKELINGSSTOORNIS
Bij kinderen met een ontwikkelingsstoornis gaat het om duidelijk afwijkend gedrag
ten opzichte van leeftijdsgenoten. Meestal wordt het afwijkende gedrag veroorzaakt
door een onomkeerbaar defect of ontsporing in de ontwikkeling.
5 Zo worden een aantal test onder meer beschreven in: Motorische ontwikkeling van kinderen. Handboek 1 introductie, Netelenbos, Bernard, J., Uitgeverij Boom, Amsterdam, 1998.
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 34
Heel vaak zien we dat kinderen met een motorische achterstand en/of
ontwikkelingsstoornis het vaak moeilijk hebben met het automatiseren en met het
uitvoeren van gecombineerde opdrachten, met schrijven, met de ooghandcoördinatie,
met zich concentreren, met lateralisatie, met het afwerken van opdrachten. Ze zitten
niet goed in hun vel en ze voelen zichzelf vaak onhandig. Omwille van de specifieke
aanpak en de deskundige remediëring die daarbij nodig is, zijn de school en de
ouders vaak aangewezen op de deskundigheid van derden.
Op dat moment worden de fasen van handelingsgerichte diagnostiek concreet
gehanteerd. Het is goed dat de leerkracht bewegingsopvoeding hierbij betrokken is en
blijft. Zo kan hij zelf tijdens de bewegingsactiviteiten zeer bewust met de
bewegingsproblemen omgaan en verder belangrijke informatie doorspelen.
www.prodiagnostiek.be > Uitbreiding zorg > Handelingsgericht > Diagnostisch
traject.
4.4.4 Overstap naar een school op maat – fase 3
Het kan dat een school heel wat inspanningen doet om de nodige zorg voor een leerling
te realiseren. Als de inspanningen echter niet resulteren in een beter functioneren en in
een beter welbevinden van de leerling, dringt een overstap naar een andere school die
beter kan inspelen op de specifieke behoeften van de leerling, zich op. Een advies voor
aangepast onderwijs komt nooit onverwacht voor ouders en leerling maar is een
logische volgende stap in het doorlopen continuüm van zorg.
4.5 Hoe kunnen we via bewegingsopvoeding de zorgkinderen verder
helpen?
Het is in dit vademecum niet de bedoeling om een opsomming te maken van alle
mogelijke probleemgevallen. Daarvoor verwijzen we naar de literatuur ter zake. We
willen vooral algemene aandachtspunten formuleren op het vlak van aanpak en
leerkrachtstijl.
We geven enkele aandachtspunten vooraf:
Geef kinderen de ‘tijd’ om te ontwikkelen: jonge kinderen ontwikkelen vaak met
energiespreiding over de verschillende domeinen.
Geloof in de ontwikkelbaarheid van kinderen.
Maak kinderen ‘competent’, eerder dan vaardigheden in te drillen. We bedoelen
hier het ‘juist, aangepast en doorleefd bewegen’.
Blijf het kind in zijn totaliteit zien.
Maak niet van alle kinderen zorgkinderen.
Heb aandacht voor doorstroming van de kleutertijd naar de lagereschooltijd en
verder naar het secundair onderwijs.
4.5.1 Initiatieven op het niveau van de leerlingen
Zorg voor het welbevinden van de leerlingen.
Werk aan een krachtige leeromgeving.
Differentieer: speel met je aanbod en aanpak in op wat je ziet, bekijk de effecten
ervan en stuur bij. Dit heeft ook te maken met leerkrachtenstijl.
Zorg voor voldoende en gevarieerde organisatievormen in functie van een hogere
betrokkenheid: bv. hoekenwerk, postenwerk.
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 35
Zonder kinderen niet te vlug af: hou ze in kleine groepjes samen. Maak nu eens
homogene groepjes, dan weer heterogene groepjes.
Observeer op een kwaliteitsvolle manier.
Betrek de kinderen zelf bij het reflecteren.
4.5.2 Initiatieven op het niveau van de leerkracht
Zorg voor het welbevinden van de leerkracht.
Zorg voor voldoende materieel en accommodatie.
Ondersteun leerkrachten in hun professionalisering inzake motorische ontwikkeling
van kinderen (via lectuur of nascholing)
Leer leerkrachten reflecteren over observaties in functie van het interpreteren en
het werken met actieplannen: wat zijn de mogelijke oorzaken van de
leermoeilijkheid en/of het problematisch gedrag? Wat kan ik er als leerkracht in
eerste instantie zelf aan doen? Wanneer moet ik doorverwijzen? Hoe gebeurt dat
op onze school?
4.5.3 Initiatieven op het niveau van de school
Geef de bewegingsopvoeding het volle gewicht in het hele schoolbeleidsplan, het
zorgbeleid, het nascholingsbeleid, de keuze van schoolprioriteiten.
Voorzie dagelijkse bewegingsmomenten in de klas, op de speelplaats, thuis (via
opdrachtkaarten als huistaak), extra kansen in de school.
Heb aandacht voor overleg en betrek er zoveel mogelijk de leerkracht
bewegingsopvoeding bij. Hou rekening met de aanwezigheid van de leerkracht
bewegingsopvoeding op school (bv. bij pedagogische studiedagen).
Neem bij de aanwending van zorguren de bewegingsopvoeding ook mee in
aanmerking.
Bespreek op vlak van motorische ontwikkeling de samenwerking met het CLB.
Kies nascholingen die kaderen in een breder pedagogisch project en bewaak de
implementatie ervan. Ga na of de nascholing wel rendeert.
Zorg ook voor info en documentatie rond motorische ontwikkeling in de orthotheek.
Jouw CLB kan eventueel helpen.
Kortom: Zorg dat de school ook op het vlak van de bewegingsopvoeding ontwikkelt.
4.6 Besluit
Bewegen is een fundamentele bouwsteen van de totale
persoonlijkheidsontwikkeling. De school kan daarom niet voorbij aan de zorg voor de
motorische ontwikkeling op maat van elk kind. Dat vraagt een degelijk en doordacht
bewegings- en zorgbeleid. Pas dan geeft zij alle kinderen kansen om hun intrinsieke
kwaliteiten naar boven te brengen. Hoe elke school dat concreet vorm geeft, behoort
tot haar autonomie. De leerkracht bewegingsopvoeding speelt hierbij echter een
cruciale rol. Ter ondersteuning kan de school vanzelfsprekend een beroep doen op haar
begeleidingsdiensten.
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 36
5 WERKEN AAN DE SCHOOL ALS GEMEENSCHAP EN ALS
ORGANISATIE
5.1 Een bewegingsgezinde basisschool
Niemand zal ontkennen dat kinderen nood hebben aan beweging. De activiteiten
bewegingsopvoeding alleen kunnen die nood niet lenigen. Het gaat om veel meer.
Vandaar het pleidooi voor een ‘bewegingsgezinde basisschool’ (B.B.). Een dergelijke
school uitbouwen is echt een opdracht voor het hele schoolteam (en niet enkel voor
directies en de leerkrachten bewegingsopvoeding).
Wat verstaan wij onder een bewegingsgezinde basisschool? Wie is er verantwoordelijk
voor? Waaruit bestaat die opdracht?
5.1.1 Wat bedoelen wij met een bewegingsgezinde basisschool?
Een B.B. vertrekt vanuit de algemene visie op opvoeding en onderwijs en heeft
aandacht voor de harmonische ontplooiing van elk kind. De motorische
component is daarbij het vertrekpunt.
Een B.B. heeft aandacht voor motorische activiteiten waarin vreugde,
ontmoeting en eenvoudige fysieke inspanningen aan bod komen en die worden
ervaren als deugddoend en bevrijdend.
Een B.B. doet een aanbod van verzorgde activiteiten bewegingsopvoeding met
aandacht voor het principe van de geïntegreerde bewegingsopvoeding. Ze
waakt erover dat de integratie niet ten koste gaat van de bewegingskwaliteit of
–kwantiteit, maar ze sluit aan bij wat op andere momenten in de klas gebeurt.
Zo beleeft het basisschoolkind het hele schoolgebeuren als een eenheid. Enkele
voorbeelden vanuit het leerplan bewegingsopvoeding (p. 46):
o anticiperen op nieuwe begrippen die verband houden met het lichaam,
ruimte, tijd: bv. lichaamsdelen, houdingen, bewegingen, trajecten,
afstanden, opeenvolging;
o abstracte begrippen concreet vorm geven: bv. windroos, helling;
o onderwerpen uit wereldoriëntatie (WO): bv. mijn omgeving, voeding;
Een B.B. heeft aandacht voor de integratie van de beweging (bewegend leren)
als middel binnen andere leergebieden (o.a. motiverend of ondersteunend).
Enkele voorbeelden vanuit het leerplan bewegingsopvoeding (p. 46):
o bewegen als voorwaarde bij schrijven, tekenen, functionele grepen voor
het hanteren van voorwerpen;
o bewegen als ervaring: kunnen meten, kunnen wegen, schatten van
afstanden, snelheden;
o bewegen als toepassing: dat is het materialiseren van
probleemopdrachten zoals het interpreteren van coördinaten bij
kaartlezen, het berekenen van omtrekken, oppervlakten.
Een B.B. zal bij de inrichting van haar lokalen en infrastructuur rekening
houden met het scheppen van maximale bewegingskansen. Zo kunnen ook bv.
de bib, de videotheek, een atelier, een muziekklas, de bewegingsruimte
bewegingsvriendelijke lokalen worden waarbinnen kinderen bv. kunnen
rondlopen, boeken nemen, in groepjes samen zitten, samen een video kunnen
bekijken. Het zijn ook zulke lokalen waarin projectonderwijs mogelijk is en die
op zich al een krachtige leeromgeving zijn (denk aan leerpaden, biotopen).
Een B.B. stimuleert gevarieerde zithoudingen en heeft aandacht voor
doordacht meubilair dat algemeen een gezonde houding bevordert en
dagdagelijkse rugscholing mogelijk maakt.
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 37
Een B.B. heeft aandacht voor voldoende bewegingspauzes in en rond de klas
of school. Dit gaat samen met aandacht voor een bewegingsvriendelijke
speelplaats.
Een B.B. gaat uit van een gezondheidsfilosofie. Dat wil zeggen dat ze
doelgerichte ontladingsactiviteiten inlast en dat ze bewegings- en
sportactiviteiten ter bevordering van de gezondheid en het welbevinden
aanbiedt. Er is aandacht voor lichaamsbewust gedrag in basispatronen als staan,
gaan, zitten en liggen. Er wordt rugsparend gedrag aangeleerd bij
gewoontehandelingen als bukken, heffen en dragen van lasten zoals van
schooltassen en het gewicht daarvan, werken en schrijven, tv kijken of
computerarbeid. Er is aandacht voor gezondheidsbewuste verplaatsingen van en
naar de school (te voet of met de fiets daar waar het enigszins kan).
Een B.B. zorgt voor het dagelijks activeren van het organisme door het zinvol
inschakelen van bewegingsmomenten.
Een B.B. organiseert geregeld activiteiten, waarbinnen bewegen ook zijn plaats
krijgt: bv. muzonamiddagen, sportdagen, projectdagen en –weken, uitstappen,
openluchtklassen of geïntegreerde sportweken.
Een B.B. kan niet nalaten aandacht te schenken aan gezonde voeding.
www.vvkbao.be > Leergebieden > Bewegingsopvoeding > Visie en
aandachtspunten > Bijlage 6: Spiegel voor een bewegingsgezinde basisschool
5.1.2 Wie is verantwoordelijk voor de bewegingsgezinde basisschool?
a HET TEAM: DIRECTIE EN TEAMLEDEN
Het is mooi meegenomen wanneer elk schoolteamlid een bewegingsgezinde houding
uitstraalt. Directie en schoolbestuur hebben vooral een ondersteunende rol. Zij
moedigen het personeel aan om bewegingsgezind te zijn in hun klas, maar ook in de
school en zelfs daarbuiten. Een geïntegreerde aanpak van de bewegingsopvoeding zou
een vanzelfsprekendheid moeten zijn. Interesse en enthousiasme voor sportactiviteiten
van de school, zelfs op woensdagnamiddag bijvoorbeeld, horen daarbij. Een
aangepaste speelplaatswerking is maar mogelijk als iedereen zich inzet.
b DE LEERKRACHT BEWEGINGSOPVOEDING
We verwijzen naar de bestaande modellen van functiebeschrijving.
www.vvkbao.be > Pedagogisch-didactisch > Leergebieden > Bewegingsopvoeding
> Modellen:
Functiebeschrijving leerkracht bewegingsopvoeding kleuteronderwijs
Toelichting bij de functiebeschrijving leerkracht bewegingsopvoeding
kleuteronderwijs
Functiebeschrijving leermeester bewegingsopvoeding lager onderwijs
Onder leerkracht bewegingsopvoeding verstaan we:
de leermeester bewegingsopvoeding en/of klastitularis die zelf de
bewegingsopvoeding verzorgt;
de kleuteronderwijzer en/of de onderwijzer die bewegingsopvoeding geeft.
Hij/zij heeft een verantwoordelijke rol op niveau van de school: hij/zij coördineert
activiteiten in verband met verkeersopvoeding, schoolsport, WO, gezondheid,
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 38
veiligheid, speelplaatswerking. Hij/zij is hoofdverantwoordelijke voor de schoolsport
(schoolsportgangmaker). Dat betekent dat hij/zij tegelijk aanspreekpunt en
kwaliteitsbewaker is.
Naar collega’s toe is hij/zij op het vlak van bewegingsgezindheid de
enthousiasmerende coach. Hij/zij stimuleert collega’s voor bewegingsintegratie, geeft
voorbeelden en helpt waar nodig met de concrete uitwerking.
Op niveau van de kinderen bestaat zijn/haar eerste opdracht uit het opzetten van
degelijke, verzorgde en fijne activiteiten bewegingsopvoeding op maat van elk kind.
Daarbij geeft hij/zij de extra zorg die kinderen vanuit motorische invalshoek nodig
hebben.
Tegelijkertijd heeft de leerkracht bewegingsopvoeding een modelfunctie. Hij/zij is
eigenlijk de trekker van een bewegingsgezinde basisschool. Hij engageert zich ook
vrijwillig buiten de lesuren, op de speelplaats, op woensdagnamiddag. Door de eigen
inzet motiveert hij/zij collega’s om zich mee in te zetten. We hebben begrip voor
leerkrachten bewegingsopvoeding die op meerdere scholen actief zijn en/of
gedifferentieerde opdrachten vervullen. Zij kunnen zelf inschatten wat wel en niet
mogelijk is.
c DE LEERLING ZELF
Voor kinderen is het leerrijk om actief betrokken te worden bij de organisatie van
bewegingsinitiatieven. We denken daarbij bv. aan een leerlingenraad waarbinnen
kinderen inspraak krijgen in het opzetten van bewegingsinitiatieven in de school:
sportdagen, speelplaatsactiviteiten, crea- of muzodagen. Zij kunnen ook
verantwoordelijkheid opnemen bv. voor klein spel- en sportmaterieel of voor
spelkoffers.
d ENKELE AANDACHTSPUNTEN
Een bewegingsgezinde basisschool waakt erover dat:
er op beleidsniveau voldoende tijd wordt uitgetrokken voor het domein
bewegingsopvoeding;
leerkrachten voldoende aandacht hebben voor bewegingsintegratie én dat het
uurtje bewegingsopvoeding waar kinderen ‘recht’ op hebben ook effectief
gegeven wordt, ook bij afwezigheid van de leerkracht bewegingsopvoeding;
het testen, toetsen of uitvoeren van handelingsplannen bij zorgkinderen niet
gebeurt tijdens hun onderwijstijd bewegingsopvoeding of gaat ten koste van hun
motorische uitdagingen (bv. tijdens speeltijden, zwemlessen of sportdagen);
kinderen bij wijze van ‘straf’ niet worden uitgesloten van bewegingsactiviteiten.
5.2 Partners in het overleg
Bewegingsopvoeding in de basisschool vereist een multidisciplinaire aanpak met
complementaire taken.
De directie en het team
Het is zéér belangrijk dat er binnen het team een sfeer van uitwisseling en overleg
heerst en dat de leerkracht bewegingsopvoeding er zich als een volwaardig teamlid
voelt opgenomen.
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 39
Scholengemeenschap (SG)
Ook wat betreft bewegingsopvoeding kan de SG verregaand participeren in een
kwaliteitsvol beleid. Op pedagogisch didactisch vlak denken we bv. aan de uitbouw
van een netwerk voor leerkrachten bewegingsopvoeding, aan het centraliseren en
delen van de knowhow rond leerlijnen, aan het uitwerken van ontwikkelingslijnen en
motorische zorg, aan de gezamenlijke professionalisering van leerkrachten
bewegingsopvoeding, aan het maken van afspraken rond bewegingsopvoeding voor
alle scholen van de SG (bv. geldelijke bijdrage van ouders bij vervoer en deelname
aan sportieve evenementen als schoolsportdagen), de gezamenlijke organisatie van
grotere sportevenementen, enz.
Op logistiek vlak denken we aan het voeren van een doordacht en continu
personeelsbeleid, het voeren van een toekomstgericht patrimoniumbeleid
(sportzalen), de gezamenlijke aankoop van sportmaterieel en/of sportkledij,
administratieve ondersteuning van het bewegingsbeleid, het creëren van een
sterkere onderhandelingspositie tegenover derden (bv. in onderhandeling met
uitbaters van zwembaden, beheerders van sportaccomodaties of het verhuren van
de eigen sportaccomodatie).
Basisegel bij dit alles blijft uiteraard dat de initiatieven uiteindelijk ten goede komen
aan elk kind.
De ouders
De leerkracht bewegingsopvoeding streeft naar een open communicatie met de
ouders. Dat kan formeel op een schriftelijke manier bv. via een overzichtelijk
rapport, maar ook mondeling naar aanleiding van een oudercontact of informeel bv.
aan de schoolpoort of bij het afhalen van de kinderen. Soms is discretie wel
geboden!
De leerlingen
Ook leerlingen moeten gezien worden als mogelijke partners voor overleg. Goede
bewegingsopvoeding vertrekt niet alleen bij leerplannen of leerkrachten. Zij vertrekt
in belangrijke mate bij het kind zelf. Vandaar dat er in de interactie tussen de
leerkracht en de leerling ook veel aandacht gaat naar overleg, uitwisseling en
reflectie. Dat kan op niveau van het individuele kind, een groepje kinderen, de klas
of via klasoverstijgende initiatieven zoals een kinderraad.
De pedagogische begeleiding voor bewegingsopvoeding (PB BO)
De leerkracht bewegingsopvoeding kan steeds beroep doen op de pedagogisch
begeleider bewegingsopvoeding. Bij een interventie gaat die begeleider altijd uit van
het pedagogisch project van de school. Hij/zij reikt kaders aan en zet deze samen
met de leerkrachten om in praktijkgerichte voorbeelden. De PB BO heeft een
luisterend oor voor de leerkrachten en zoekt steeds naar het best mogelijke
antwoord in het kader van schoolontwikkeling. Het kind staat vanzelfsprekend
steeds centraal. De PB BO ondersteunt de regiowerking en netwerking van de
leerkrachten. Op vraag van de directie en/of van de leerkracht kan de PB BO een
ontwikkelingsgericht klassenbezoek brengen met daaraan gekoppeld een
feedbackgesprek met de betrokken leerkracht én de directie.
Het CLB
Het CLB kan de leerkracht bewegingsopvoeding met raad en daad bijstaan in de
begeleiding van de kinderen. Samen met het CLB staat de leerkracht
bewegingsopvoeding sterker bij het interpreteren van gegevens uit observatie,
voornamelijk met betrekking tot kinderen met zorgvragen. Het MDO is daarvoor een
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 40
aangewezen overlegplatform. Daarnaast zal er ook aandacht zijn voor het
uitzonderlijk getalenteerde kind.
Het BuO
Samenwerking tussen leerkrachten van gewoon en buitengewoon onderwijs kan
leiden tot een rijke uitwisseling van competenties en ervaringen. Zeker bij de
invulling van specifieke aanpak voor kinderen met bijzondere noden.
De navormingsinstanties
Schoolontwikkeling kan niet zonder een degelijk nascholingsplan dat past binnen
een bredere implementatiestrategie. In functie van de schoolprioriteiten kiezen
scholen daarom meer en meer voor teamgerichte nascholingsinitiatieven. Het is
aangewezen dat de leerkracht bewegingsopvoeding daar ook aan deelneemt
Anderzijds zijn er de specifieke noden van leerkrachten met bijzondere opdrachten:
zorgcoördinatoren, beleidsondersteuners, GOK-leerkrachten, leermeesters
godsdienst, leermeesters bewegingsopvoeding of pastorale medewerkers. Die
hebben ook nood aan zeer gerichte en specifieke vorming. Een individuele deelname
aan bepaalde nascholingsinitiatieven voor hun doelgroep is dan zinvol.
5.3 Groeien in deskundigheid - eigen vorming
Zoals elke leerkracht heeft ook de leerkracht bewegingsopvoeding de opdracht blijvend
te werken aan de eigen professionalisering. Daarbij kan hij aangemoedigd worden
vanuit een weldoordacht nascholingsbeleid op school. Zowel collegiale consultatie,
intern overleg als deelname aan nascholings- en begeleidingsinitiatieven kunnen
daartoe de weg zijn. Ook de uitwisseling tussen leerkrachten bewegingsopvoeding kan
zeer vormend zijn.
5.4 Samenwerken met anderen
Met de schoolsportfederatie Stichting Vlaamse Schoolsport (SVS)
De schoolsportfederatie wil een schoolsportbeleid voeren dat erop gericht is alle
leerlingen, ongeacht hun bekwaamheid of geaardheid, meer kwaliteitsvolle
bewegingskansen en sportstimuli aan te reiken. Om haar missie ter realiseren gaat
de schoolsportfederatie uit van een aantal strategische doelstellingen:
Scholen stimuleren, ondersteunen en begeleiden om een groter en een meer
permanent sportaanbod te ontwikkelen in kwalitatieve omstandigheden.
Door het aanbieden van eigen organisaties ook bijdragen tot meer en
kwaliteitsvolle sportbeoefening.
Een nauwere samenwerking bevorderen en coördineren tussen scholen en de
(lokale) sportwereld om een brugfunctie te vervullen tussen de les
bewegingsopvoeding, de sport op school en de life-time sportbeoefening.
Moderne managementsprincipes hanteren om een kwaliteitsvollere
schoolsport te realiseren (participatief beleid voeren, optimalisering van
administratie of permanente communicatie met scholen).
Met de gemeentelijke sportdiensten
Vaak bieden gemeentelijke sportdiensten extra sportactiviteiten aan binnen de
schooluren (bv. een sportbeurs of sportinstuif) en daarbuiten (bv. een
dansnamiddag). Daarop kunnen scholen inschrijven met een groep leerlingen. Ook
informatie rond extra bewegingsinitiatieven (bv. info over de werking van
sportclubs, bewegingsschool, sportkampen of vakantiewerking) worden via de
leerkracht bewegingsopvoeding vrijblijvend naar de leerlingen doorgegeven. In het
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 41
overleg met zowel de schoolsportfederatie als met de gemeentelijke sportdiensten
kunnen scholen feedback geven over de bijgewoonde activiteiten. Op die manier
kunnen die diensten en organisaties hun aanbod bijsturen en eventueel uitbreiden.
Die diensten werken ook vaak vraaggestuurd. Het is aan de school om dan ook
effectief een vraag te stellen.
Met plaatselijke sportclubs en/of sportfederaties
Via de ‘Flexibele Opdracht van de Leraar Lichamelijke Opvoeding’ (FOLLO’s) kunnen
contacten met sportclubs worden gelegd om kennis te maken met specifieke
sporten. Via de club zelf worden dan afspraken gemaakt om bv. een initiatie te
verzorgen tijdens een sportdag. Het behoort echter niet tot de opdracht van de
basisschool om mee te werken aan doorgedreven competitiegerichte selecties.
Met anderen
Samenwerken met derden kan na het inwinnen van de nodige info. Niet alle
initiatieven zijn immers even waardevol. Zeker wat betreft de samenwerking met
sponsors is een zekere voorzichtigheid geboden. Wat wel kan zijn initiatieven als
een circusproject, initiatieven van gemeentelijke en provinciale sportdiensten,
federaties, clubs, BLOSO of B.O.I.C.
Over reclame en sponsoring vind je meer op www.vvkbao.be > Admin-juridisch >
School > Zorgvuldig bestuur
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 42
6 VAAKGESTELDE VRAGEN OVER BEWEGINGSOPVOEDING
In dit deel geven we een antwoord op een aantal vaak gestelde vragen in verband
met het leergebied bewegingsopvoeding op de basisschool. Meestal zijn de
antwoorden op die vragen afhankelijk van de geldende decreten, omzendbrieven,
algemene reglementen, arbeidsreglementen of reglementen van inwendige orde. Die
kunnen veranderen of wijzigen. Wij geven daarom op de gestelde vragen het meest
actuele antwoord. Voor actualisering verwijzen we naar de plaatsen waar je de laatste
versies van de documenten kunt verkrijgen en raadplegen of naar de instanties die je
daarover kunnen informeren. We halen hieronder aan waar je de belangrijkste
documenten kan terugvinden:
Wat? Regelen van de verhoudingen tussen de Vlaamse Overheid en het
onderwijsveld
Vorm? Decreten en nieuwsbrieven voor het onderwijs.
Waar? http://www.ond.vlaanderen.be/edulex/ (regelgeving)
http://schooldirect.vlaanderen.be (nieuwsbrieven en info voor directies)
http://www.lerarendirect.be/ (nieuwsbrieven en info voor leerkrachten)
Wat? Regelen van de verhoudingen tussen de schoolbesturen,
personeelsleden en leerlingen
Vorm? Algemeen reglement van het personeel van het katholiek gewoon en
buitengewoon kleuter-, lager en secundair onderwijs met uitzondering
van het volwassenenonderwijs en deeltijds kunstonderwijs én het stuk
“Toelichting”.
Waar? www.vvkbao.be > Admin-juridisch > Personeel > Reglementen > het
Algemeen Reglement van het personeel van het katholiek onderwijs
Wat? Regelen van de verhoudingen tussen de schoolbesturen,
personeelsleden en leerlingen op lokaal vlak en rekening houdend
met de contextgegevens.
Vorm? Arbeidsreglement
Waar? Elke leerkracht in functie ontvangt een exemplaar. Het kan tevens
geraadpleegd worden bij de schooldirecteur of bij de voorzitter van het
schoolbestuur.
www.vvkbao.be > Admin-juridisch > Personeel > Reglementen >
Arbeidsreglement
Wat? Regelen van de afspraken per individuele school
Vorm? Schoolreglement
Reglement van inwendige orde van de school
Afspraken die gemaakt worden op personeelsvergaderingen
Waar? Elke leerkracht in functie ontvangt een exemplaar. De documenten
kunnen ook geraadpleegd worden op de school zelf.
6.1 Hoe kunnen we omgaan met curriculumdifferentiatie binnen de les
bewegingsopvoeding?
www.vvkbao.be > Schoolbeleid > GOK- en zorgbeleid > Visie en aandachtspunten
> Curriculumdifferentiatie
De voornaamste doelen binnen bewegingsopvoeding situeren zich binnen het
ontwikkelen van de motorische competentie en een gezonde en veilige levensstijl.
Langs die weg werken we ook aan een goed zelfbeeld en aan vlot sociaal functioneren.
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 43
Welbevinden en betrokkenheid liggen aan de basis van een goede ontwikkeling en
zullen ervoor zorgen dat kinderen graag blijven bewegen.
Goed bewegingsonderwijs houdt rekening met individuele verschillen en spreekt
kinderen aan op hun eigen niveau en laat toe te werken op hun tempo. Er komen vaak
extra oefeningen voor de sterke bewegers, maar evengoed extra oefeningen voor
zwakkere beweger (afdalend). Met andere woorden we differentiëren.
In de globale tekst rond differentiatie staan nogal wat voorbeelden. Als we
differentiëren houden we steeds rekening met de leerlijn en met de ontwikkelingen die
kinderen doormaken. Curriculumdifferentiatie is een antwoord op de vraag: “Moeten
alle leerlingen dezelfde doelen bereiken?”
Voor bewegingsopvoeding hebben we het iets makkelijker om te differentiëren naar de
doelen toe. Er zijn immers geen prestatie- of kwantitatieve doelen. Het leerplan spreekt
nergens van ‘te behalen meetbare fysieke prestaties’. Er staat nergens vermeld hoe
hoog en hoe ver een leerling moet kunnen springen of welke afstand hij moet kunnen
zwemmen. Toch moeten de leerlingen over een aantal basisvaardigheden beschikken.
We vragen ons af wat noodzakelijk is voor de leerlingen:
op het vlak van zelfredzaamheid (bv. evenwicht kunnen houden of herstellen);
op het vlak van veiligheid (bv. kunnen zwemmen);
op het vlak van deelnamebekwaamheid aan bewegingsspelen en/of -activiteiten,
voornamelijk in functie van het zelfconcept en de sociale vorming (bv. kunnen
meedoen aan een sportspel: een bal kunnen gooien en vangen binnen een
sportspel, kunnen omgaan met winst en verlies, inzicht hebben in spelregels en
de toepassing ervan);
op het vlak van vervolgonderwijs (bv. kunnen doorrollen na handenstand,
kunnen afstoten voor een sprong en veilig kunnen landen, inzicht hebben in de
rol van helper).
Bewegingsopvoeding in de basisschool is in hoofdzaak een belevingsleergebied. Veel en
veilig bewegen is de eerste prioriteit!
6.2 Hoe garanderen we de veiligheid in de les bewegingsopvoeding?
In “Bijlage 7 - Veiligheid – Vaak gestelde vragen” kun je daarover de noodzakelijke
informatie vinden.
6.3 Moet het materiaal jaarlijks gecontroleerd worden, en zo ja, door wie?
De inspectie basisonderwijs hanteert geen specifieke regelgeving in verband met de
controle van het materieel in gym- en sportzalen. Van de scholen wordt niet verwacht
dat ze attesten van (periodieke) controles voorleggen. Uiteraard zullen onveilige
situaties of toestellen wel worden vermeld in doorlichtingsverslagen. Hierbij gelden
echter wel de algemene principes van verantwoordelijkheid en
aansprakelijkheid van schoolbestuur en directie.
http://www.ond.vlaanderen.be > Onderwijsinspectie > Andere_opdrachten >
Controlebewoonbaarheid, veiligheid en hygiëne > Controlelijst wzb bao, so, vwo, dko
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 44
6.4 Wat is de prestatieregeling voor leermeesters bewegingsopvoeding en
voor kleuteronderwijzers die instaan voor bewegingsopvoeding?
Voor wat de prestatieregeling voor leermeesters bewegingsopvoeding en voor
kleuteronderwijzers die instaan voor bewegingsopvoeding betreft, hangt één en ander
af van het personeelsstatuut waarin de leerkracht is aangeworven. Om misverstanden
te vermijden, verwijzen wij je graag naar de regelgeving.
Je kunt daar antwoord vinden op vragen als:
Wat zijn de opdrachten voor voltijdse en/of deeltijdse kleuterleerkrachten die
instaan voor bewegingsopvoeding en van leermeesters bewegingsopvoeding in
de lagere school?
Moet ik als kleuterleerkracht die instaat voor bewegingsopvoeding of als
leermeester bewegingsopvoeding in het lager onderwijs plagelestijden
presteren, en zo ja, hoeveel? Wat als ik deeltijds werk?
http://www.ond.vlaanderen.be > edulex > BaO/97/8 Omzendbrief:
Prestatieregeling (17/06/1997)
http://www.ond.vlaanderen.be > edulex > Besluit van de Vlaamse regering
betreffende de opdracht van het personeel in het basisonderwijs van 17 JUNI 1997
(B.S.11/09/1997)
In de omzendbrief prestatieregeling vind je het volgende:
“De hoofdopdracht van de leermeesters godsdienst, de leermeesters niet-confessionele
zedenleer en de leermeesters lichamelijke opvoeding die voltijds werken in het gewoon
basisonderwijs bedraagt minimaal 24 lestijden en maximum 28 lestijden. De wekelijkse
hoofdopdracht voor de leermeester LO die deeltijds werkt in een opgesplitste
volledige opdracht wordt bepaald volgens onderstaande tabel:
deeltijdse prestaties Hoofdopdracht
lestijden Minimum lestijden maximum lestijden
6 6 7
7 7 8
8 8 9
9 9 10
10 10 11
11 11 12
12 12 14
13 13 15
14 14 16
15 15 17
16 16 18
17 17 19
18 18 21
19 19 22
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 45
20 20 23
21 21 24
22 22 25
23 23 26
Deze tabel geldt niet voor de deeltijds werkende leermeesters godsdienst en niet-
confessionele zedenleer, aangezien aan deze deeltijds werkende personeelsleden geen
plage kan gevraagd worden.
Een personeelslid aangeworven in vacante lestijden, die geen deel uitmaken
van een opgesplitste volledige opdracht, dat deeltijds presteert moet geen plage doen.
De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties mogen maximaal belast
worden met een hoofdopdracht die het minimum van het aantal uren voor een ambt
met volledige prestaties bedraagt”.
6.5 Moet een leerkracht bewegingsopvoeding bijvoorbeeld ook toezicht
houden of thuisrijen begeleiden?
Decretaal gezien kunnen opdrachten als toezicht houden of thuisrijen begeleiden
opgenomen worden binnen de schoolopdracht. Een overzichtelijk schematisch overzicht
ter verduidelijking van de begrippen opdracht, schoolopdracht en onderwijsopdracht
kun je vinden op:
http://www.ond.vlaanderen.be > edulex > BaO/97/8 Omzendbrief:
Prestatieregeling 17/06/1997)
ozb/9302_schema1
In hoofdstuk 4, Artikel 12 geeft het Algemeen reglement van het personeel van het
katholiek gewoon en buitengewoon kleuter- lager en secundair onderwijs met
uitzondering van het volwassenenonderwijs en deeltijds kunstonderwijs daar richtlijnen
over.
www.vvkbao.be > Admin-juridisch > Personeel > Reglementen > het Algemeen
Reglement van het personeel van het katholiek onderwijs
6.6 Suggesties voor leerkrachten bewegingsopvoeding die tewerkgesteld
zijn op verschillende scholen in verband met de aanwezigheid op
personeelsvergaderingen en pedagogische werkdagen
Over de aanwezigheid van leerkrachten bewegingsopvoeding, tewerkgesteld op
verschillende scholen, bij personeelsvergaderingen en pedagogische werkdagen vind je
richtlijnen in het Algemeen reglement van het personeel van het katholiek gewoon en
buitengewoon kleuter-, lager en secundair onderwijs met uitzondering van het
volwassenenonderwijs en deeltijds kunstonderwijs. In hoofdstuk IV, Artikel 16 staat:
Ҥ 1. De personeelsleden nemen deel aan de vergaderingen en andere activiteiten van
schoolse en opvoedende aard die de inrichtende macht organiseert. Deze activiteiten
vinden in principe plaats tijdens de schooluren of aansluitend daaraan. […]
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 46
§ 6 Voor de personeelsleden met een opdracht gespreid over meerdere scholen maken
de betrokken directeurs voor de toepassing van dit artikel hierover gezamenlijke
afspraken.”
www.vvkbao.be > (inloggen) > Admin-juridisch > Personeel > Reglementen > het
Algemeen Reglement van het personeel van het katholiek onderwijs > hoofdstuk IV,
art. 11 t.e.m. 18, (meerdere scholen) art. 16 § 6
6.7 Hoe zit het met de verzekering van de leerkracht
bewegingsopvoedinginzake burgerlijke aansprakelijkheid?
Hoofdstuk IV, artikel 21 van het Algemeen reglement van het personeel van het
katholiek gewoon en buitengewoon kleuter-, lager en secundair onderwijs met
uitzondering van het volwassenenonderwijs en deeltijds kunstonderwijs vermeldt:
www.vvkbao.be > Admin-juridisch > Personeel > Reglementen > het Algemeen
Reglement van het personeel van het katholiek onderwijs > hoofdstuk IV, (verzekering
B.A.) art. 21
Ҥ 1 Het schoolbestuur sluit voor haar personeelsleden een verzekering burgerlijke
aansprakelijkheid en rechtsbijstand af, zodat alle personeelsleden in het kader van de
uitoefening van hun opdracht verzekerd zijn als hun burgerlijke aansprakelijkheid in het
gedrang komt of zij gevat worden door een juridische procedure.
Als het schoolbestuur deze verplichting niet naleeft, moet zij de kosten ten laste nemen
die het personeelslid ten gevolge van het ontbreken van voormelde verzekering zelf
moet dragen.
De polis van voormelde verzekering moet vlot raadpleegbaar zijn voor de
personeelsleden.”
Let wel: die verzekering geldt niet voor activiteiten buiten schoolverband.
6.8 Het hoe en waarom van kledij voor een les bewegingsopvoeding
Als we kinderen willen opvoeden tot een gezonde, veilige en fitte levensstijl spreekt het
vanzelf dat we ook aandacht hebben voor de kledij die de kinderen dragen bij
bewegingsactiviteiten. Om hygiënische redenen en om veiligheidsredenen is het
belangrijk dat kinderen gepaste kledij aantrekken voor de les
bewegingsopvoeding.
De veiligheid vereist een aangepast schoeisel voor binnen- en buitenactiviteiten en
vlotte, sportieve kledij (bv. een sportshirt en een sportbroek, zowel voor meisjes als
voor jongens). Praktisch gezien is een uniforme kledij aangewezen (zie daarover ook:
Bijlage 7 – Veiligheid – Vaak gestelde vragen bij punt 7).
Alle sportkledij wordt best gemerkt met de naam van het kind en wordt, eveneens
omwille van de hygiëne, regelmatig gewassen. Gymgerief wordt bijgehouden in een
stevige gymtas. In het kleuteronderwijs kan het omkleden voor de gymles onderdeel
zijn van de leerlijnen ‘zelfredzaamheid’. Progressieve opbouw is daarbij wellicht
aangewezen. Bij groepen kinderen die zich vlot kunnen omkleden tegen de tijd dat
zij naar de lagere school gaan, kan de actieve bewegingstijd aanzienlijk toenemen.
Zie: leerplan bewegingsopvoeding doel MC 7.4 p.30.
Voor de zwemles kiezen we best voor een zwembroek of een ééndelig badpak, badmuts
(eventueel een schoolbadmuts, al dan niet van een bepaalde kleur voor
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 47
risicoleerlingen) en enkele handdoeken. Een zwembrilletje kan noodzakelijk zijn om de
ogen te beschermen tegen de invloeden van chloor.
6.9 Schoolsportdagen: hoe realiseren we dat?
Je kunt op de basisschool jaarlijks één of meerdere sportdagen organiseren volgens de
autonomie van de school en gekaderd binnen het bewegingswerkplan (BWP).
Tijdens sportdagen kunnen alle velden van bewegingsopvoeding op een geïntegreerde
wijze aan bod komen. Als onderdeel van een goed uitgebouwd bewegingsbeleid hoeven
zulke initiatieven geen alleenstaande motorische prikkels zijn. Sportdagen bieden ook
tal van kansen tot samenwerking met alle schoolbetrokkenen, met de lokale
gemeenschap of met de scholengemeenschap. Sportdagen hebben ook nogal eens een
gunstig effect op de teamspirit in de groep.
De jaarlijkse sportdagen én de geïntegreerde sportweken zijn twee klassiekers om het
algemeen binnenrooster van het bewegingswerkplan in te vullen (zie: Vademecum
2.3.1.2) en worden bij voorkeur jaarlijks in de schoolplanning opgenomen. Beide
kunnen naast elkaar worden aangeboden.
6.10 Voorbereiding op topsport in de basisschool?
Over de wenselijkheid om kinderen op erg vroege leeftijd voor te bereiden op
topsportprestaties heeft VVKBaO op 27 januari 2006 een duidelijk standpunt
ingenomen. Je kunt dit standpunt vinden in: Bijlage 2: Voorbereiden op topsport in de
basisschool – Standpunt VVKBaO.
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 48
7 E-MAILADRESSEN VAN DE PEDAGOGISCHE BEGELEIDING
BEWEGINGSOPVOEDING
VVKBaO Bisdom Gent
Lieve Van Lancker Gerda Geenens
[email protected] [email protected]
Bisdom Hasselt Aartsbisdom Mechelen–Brussel
Marij Hubrechts (lager) Karen Nackom
[email protected] [email protected]
Karin Vandereijken (kleuter)
Bisdom Antwerpen Bisdom Brugge
Bart Jaminé Stefaan Casier
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 49
8 LIJST VAN AFKORTINGEN
ALT Actieve leertijd
BA Burgerlijke aansprakelijkheid
BC Belangstellingscentrum
BHV Basisleerstof, herhalingsleerstof, verdiepingsleerstof
BI Bewegingsintegratie
BLOSO Commissariaat-generaal voor de Bevordering van de Lichamelijke
Ontwikkeling, de Sport en de Openluchtrecreatie
B.O.I.C. Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité
BO Bewegingsopvoeding
BuO Buitengewoon Onderwijs
BWP Bewegingswerkplanning
CLB Centrum voor leerlingenbegeleiding
CODI Coördinerend directeur
COZOCO Coördinerend zorgcoördinator
DT Deeltijdse opdracht
DVO Dienst voor onderwijsontwikkeling
EHBO Eerste hulp bij ongevallen
ES Ervaringssituatie
ET Eindterm(en)
FOLLO Flexibele opdracht van de leraar lichamelijke opvoeding
FT Fulltime opdracht
GBO Geïntegreerde bewegingsopvoeding
GDC Globaal dynamische coördinatie
GOK Gelijke onderwijskansen
GON Geïntegreerd onderwijs
GS Globale spelsituatie
GVS Gezonde en veilige levensstijl
HGW Handelingsgericht werken
HT Halftijdse opdracht
ISB In service bijscholing
Kl(s) Kleuter(s)
KVS Kindvolgsysteem
Li O Lichamelijk ongeval
Ll(n) Leerling(en)
Lk(n) Leerkracht(en)
LL Leren leren
LO Lichamelijke opvoeding
LOET Leergebied overschrijdende eindtermen
MC Motorische competentie(s)
MDO Multidisciplinair overleg
MO Muzische opvoeding
OA Ontwikkelingsaspect
OD Ontwikkelingsdomein
OD’n Ontwikkelingsdoel(en)
OWP Ontwikkelingsplan
PB Pedagogische Begeleiding
SB Schoolbestuur
SF Sociaal functioneren
SG Scholengemeenschap
SV Sociale vaardigheden
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 50
SVS Stichting Vlaamse Schoolsport
SWP Schoolwerkplanning
VSKO Vlaams Secretariaat voor het Katholiek Onderwijs
VVKBaO Vlaams Verbond voor het Katholiek Basisonderwijs
WO Wereldoriëntatie
ZB Zelfbeeld
ZOCO Zorgcoördinator
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 51
9 BRONNEN
BERTRANDS, E., DE MEDTS, C.,DESCHEPPERS, G., Kleuterstappen in beweging.
Bewegingszorg voor het jonge kind, Leuven, Acco, 2003.
BEHETS, D., EN LEPER, R., ‘Anders’ evalueren in de LO, in Praxis
bewegingsopvoeding nr. 17, Leuven, Acco, 2000.
BEHETS, D. EN GANTOIS, J., ‘Leermiddelen en werkvormen in de LO’, in: Praxis
bewegingsopvoeding, nr. 20, Leuven, Acco, 2003.
CALMEYN, P., DEWITTE, G., Kinderen met ontwikkelingsdyspraxie: leidraad voor
begeleiders en ouders, Leuven, Acco, 2001.
CHEATUM, B.A., HAMMOND A., Physical activities for improving children’s learning
and behavior, Human Kinetics books, Champaign USA, 2000.
DE BRUYCKER, S., Bewegte Schule. Niet gepubliceerde tekst.
DE MEDTS, C., Bewegingswerkplanning als deel van de schoolwerkplanning.
Niet gepubliceerde teksten ten behoeve van de leerkrachten bewegingsopvoeding
Bisdom Gent in functie van het BWP (bewegingswerkplan), maart 1999.
DE MEDTS, C., Leidraad voor een klasbezoek bij de leermeester
bewegingsopvoeding in het lager onderwijs. Opgesteld ten behoeve van directies
BaO, Bisdom Gent.
DE MEDTS, C., Leidraad voor een klasbezoek bij de kleuterleid(st)er/leermeester
tijdens een activiteit bewegingsopvoeding. Opgesteld ten behoeve van directies
BaO, Bisdom Gent.
DE MEDTS, C., Hoe veilig zijn onze lessen bewegingsopvoeding in het
basisonderwijs?, BVLO, jg. 2005, jan., febr., ma.
DE MEDTS C., ‘Omdat kinderspel voor ons geen kinderspel is: onze speelplaats’,
in: De Katholieke Schoolgids, nr.1, 1997.
DE MEDTS, C., VERHOEVEN, A., Omdat kinderspel voor ons geen kinderspel is:
Praktijkmap voor een creatieve speelplaatswerking.
DE MEDTS, C., ‘Bewegingsopvoeding in het lager onderwijs; Evalueren en
rapporteren’ in: Schoolwijzer, 1995-11-25, jaargang 102, p.18-19.
LAGAE, L., ‘Bewegingsopvoeding, hoe breed is de zorg?’, in: Canisius, september
2004.
LAGAE, L., Dyspraxie, 2001, onuitgegeven.
LAGAE, L., Geïntegreerde bewegingsopvoeding, Brochure in-service-bijscholing,
2003.
LAGAE, L., Leerlijnen, Brochure in-service-bijscholing, 2001.
Vademecum voor bewegingsopvoeding, december 2013 52
LAGAE, L., Spelend leren leren, Brochure in-service bijscholing
bewegingsopvoeding, 2005.
Mandich A.D., H.J. Palatayko, S. Rodger, ‘Rittes of passage: Understanding
participation of children with DCD’, in: Human movement sience: nr. 22.
MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP,BASISONDERWIJS:
Ontwikkelingsdoelen en eindtermen, 27 mei 1997, Brussel.
NETELENBOS, BERNARD, J., Motorische ontwikkeling van kinderen. Handboek 1
introductie, Uitgeverij Boom, Amsterdam, 1998.
Njiokiktjen, Charles, Problemen in de psychomotorische ontwikkeling, Suyi 1996.
ROBIN FOGARTY, Hersenwerk in de klas (Nederlandstalige uitvoering)APS, AL
Utrecht.
SAVEYN, J., Evalueren in een ontwikkelingsperspectief,2003.
SAVEYN, J., Leerlingen evalueren in de basisschool, 2007.
SIG VZW, Kleuters veilig oversteken. Kleutervolgsysteem, SIG vzw, 2005.
SWINNEN G., Doelgericht werken aan statisch en dynamisch evenwicht,
nascholing PHO.
VAN ASSCHE, E., Basisvorming in de lichamelijke opvoeding, Acco,
Leuven/Amersfoort, 1988.
VAN ASSCHE,E., ‘Zelfstandig leren- leren samenwerken in de LO’, in: Praxis
bewegingsopvoeding (15), Acco, Leuven, 1998.
VAN ASSCHE, E., Lichamelijke opvoeding: Een vakconcept: behouden en
vernieuwen, Cahiers voor didactiek: 3, Wolters Plantyn.
VAN PARREREN, E., Ontwikkelend onderwijs, Leuven, Acco, 1991.
Vlaams Verbond Katholiek Basisonderwijs, Bewegingsopvoeding in de basisschool:
leerplan, Brussel, CRKLKO, 1998.
Vlaams Verbond Katholiek Basisonderwijs, Leerplan Bewegingsopvoeding, Brussel,
DOKO, 2011.
Vlaams Verbond Katholiek Basisonderwijs, Opdrachten voor het katholiek
basisonderwijs in Vlaanderen, DOKO, Brussel, 2013.