Verloren Grond - Isik, Murat

1081

description

story about 1st world war and a small boy and his family from a great storyteller Isik Murat!A ver good and recommended read!

Transcript of Verloren Grond - Isik, Murat

  • Verloren grond

  • Murat Isik

    Verloren grond

    Anthos|Amsterdam

  • Deze uitgave kwam tot stand door bemiddelingvan

    Sebes & Van Gelderen literair Agentschap teAmsterdam.

    Zie ook www.BoekEenSchrijver.nl

    ISBN 978 90 414 2226 2 2012 Murat Isik

    Omslagontwerp Marry van BaarOmslagillustratie Monika Zborowska

    Foto auteur Merlijn Doomernik***

    Verspreiding voor Belgi:Veen Bosch & Keuning uitgevers n.v.,

  • Antwerpen

  • Voor mijn familie

  • De schreeuw veranderde mijn vadervoor altijd in een breekbare man.

    Ik zat in de wachtkamer van hetziekenhuis in Mu en kromp ineen toenik het geluid van de zaag hoorde die metmoeite doordrong in het bot. Daarnaklonk de wanhopige schreeuw van mijnvader die na een paar halen van het stukstaal met de scherpe tanden, overging ineen ander geluid dat eerst iets dierlijksen daarna monsterachtigs had. Langzaamveranderde het in een bizar gekrijs,afgewisseld met luguber gegorgel. Het

  • was alsof mijn vader de pijn uit zijnlichaam perste en een deel van zijn zieleen uitweg zocht uit het diepste van zijnwezen.

    Ik rende weg om te ontsnappen aan hetgeluid, maar het bleef me achtervolgen.Zelfs toen ik buiten stond en mijn orendichtdrukte, hoorde ik het nog.

    Soms, als ik mijn ogen sluit en alleenword omringd door stilte, hoor ik hetweer: de schreeuw die ons levenvoorgoed veranderde.

  • 1 Ik ben geboren in de zomer van 1953 opeen yayla op ruim tweeduizend meterhoogte. Mijn moeder beweerde dat ikniet huilde maar glimlachte toen ze mevoor het eerst in haar armen nam, en datmijn zwarte donshaar wapperde in debergwind toen ze me omhooghield enriep: Jij zult wel leven! Jij zult oud ensterk worden en ons eeuwige voorspoedbrengen!

    Ik kreeg de naam van mijn grootvader:Miran. Met die naam werd ik de eerstetien jaar van mijn leven aangesproken tot

  • ik plotseling een andere naam kreeg. Hetwas geen toeval dat ik op de yayla op dewereld werd gezet. Iedere zomer, als dehitte in ons dorp Sobyan ondraaglijkwerd en de huizen in brand leken testaan, trokken de vrouwen met hunkinderen en het vee naar de hoogvlakte,waar de koele berglucht hen uit hunzomerslaap wekte.

    Mijn moeder ondernam de klim naarhet plateau toen ze ongeveer zevenmaanden zwanger was van mij. Mijnvader had haar hand vastgepakt en haareindeloos gesmeekt in het dorp teblijven, omdat het onmogelijk goed konzijn voor een hoogzwangere vrouw omeen zware klim te ondernemen en de ijlelucht op honderden meters hoogte in te

  • ademen. Hij had zelfs toegezegd haar ophet warmste moment van de dag, tijdensde verzengende hitte van twee uur smiddags, koelte toe te wuiven.

    Lieve Ame, ik zal mijn werkonderbreken en met een waaier naast jebed staan, had hij met zachte stemgezegd, tot de zon ondergaat en je rustigin slaap valt.

    Maar mijn vader kon het ook toen nietwinnen van haar koppigheid. Waar hebje het over, Selim? Deze hitte wordt nogmijn dood. Mijn kleren plakken aan mijnlijf en ik heb het gevoel dat mijn keelwordt dichtgedrukt. Ik sterf nog lievertijdens de klim dan dat ik een dag langerhier blijf.

    Ik verdenk mijn moeder ervan dat ze

  • niet zozeer de hitte van het dorpontvluchtte, maar vooral onder geenbeding haar jaarlijkse hoogtepunt wildemissen. Ondanks aandringen van mijnvader weigerde ze op de rug van eenezel te gaan zitten en volbracht ze deklim met verrassend gemak. Slechts nkeer, halverwege de tocht, nam zezuchtend plaats op een rots om op ademte komen. Ze dwong door haarvolhardendheid zelfs respect af bij demannen die hen vergezelden en kreundenvan de zware spullen en voorraden dieze als pak-ezels omhoog sjouwden.

    De mannen zetten de tenten op, die insommige gevallen zo groot waren dat ervier gezinnen in pasten en de hoogvlaktehet aanzien van een kamp gaven. De

  • vrouwen verbleven tijdens de heteperiode zon twee maanden inafzondering van de mannen op de yaylaen hoefden zich slechts te bekommerenom de kleine kinderen. Het was voor hende tijd van het jaar waarin ze eindelooskonden roddelen, terwijl zeonafgebroken zonnebloempitten kraaktenen bittere thee dronken onder desterrenhemel. De jonge kinderenspeelden buiten tot het schemerdonker,waarna ze uitgeput hun hoofd in deschoot van hun moeders legden. De zorgvoor het vee werd de vrouwen uithanden genomen door de jongens dielater herder zouden worden. De mannenbleven achter in het dorp, samen met hunzoons die oud en sterk genoeg waren om

  • fysiek werk te verrichten. Ze bewerktenhet droge land zo goed en zo kwaad alshet ging en behoedden het dorp voorplunderingen door rondzwervendebandieten.

    Toen mijn moeders vliezen braken,eiste ze dat mijn vader zo snel mogelijkwerd gewaarschuwd. Laat iemandSelim halen! had ze geschreeuwd.Waar wachten jullie op? Haal mijnman!

    Een mager jongetje dat geen momentstil kon zitten, werd naar benedengestuurd. Hoewel het verhaal ging dathet jongetje met gevaar voor eigen levenwas afgedaald en onderweg zelfs enkeleberggeiten had ingehaald, lukte het mijnvader niet om op tijd boven te zijn.

  • Toen hij buiten adem arriveerde, hieldmijn moeder me in de lucht en zei:Selim, je hebt een zoon, om er metkrachtige stem aan toe te voegen: Maardeze zal leven! Deze jongen zal oud ensterk worden!

    Mijn moeder vertelde later dat mijnvader eruitzag als een landloper. Hijstonk als een oude os, zei ze lachend.Zijn gezicht was verbrand door degenadeloze zon, en in de groeven vanzijn voorhoofd zat het fijne rode stof datdoor de woestijnwind door het dorpwerd geblazen. Mijn broer Yusuf enmijn zus Zilda keken toe hoe mijn vaderme in zijn armen nam. Hij bracht zijngezicht dicht bij mijn hoofdje, bekeekme met zijn stralende ogen en zei:

  • Welkom, Miran. Welkom mijn zoon.Daarna kuste hij me op mijn neusje.

    Lange tijd waren mijn ouders bang datik plotseling zou sterven, net als mijntweelingbroers Salman en Muse, dietwee dagen na hun geboorte kort naelkaar overleden. In ons dorp Sobyanbeschikten we in die tijd niet overmedicijnen, laat staan dat er een dokterin ons midden was. We warenovergeleverd aan de genade van deonbarmhartige natuur. De angst voormijn dood hield mijn ouders in eenwurggreep. Vooral mijn moeder verloorme in mijn eerste levensjaren geenogenblik uit het oog. Als ik me verslikte,klopte ze me hysterisch op mijn rug enna een ongelukkige val kwam ze meteen

  • aangesneld om me te troosten. Meer daneens werd ze daarbij overvallen doorhuilbuien. Ik zag het hele jaar uit naar ons verblijfop het plateau. We speelden de hele dagbuiten en als we kattenkwaad uithaalden,waren er geen mannen die ons strengtoespraken. Op sommige avondenmochten mijn vriendjes en ik een tentdelen. We bleven dan de hele nacht opom buiten naar de sterren te kijken enelkaar enge verhalen te vertellen.

    Het was voor mij de gelukkigste tijdvan het jaar.

    Ik kon toen onmogelijk weten dat ik nade zomer van 1965 de yayla nooit meerzou zien. Een jaar later trof het noodlot

  • ons en maakte voor altijd een einde aanons geluk.

  • 2 Ons dorp was lang geleden gesticht doorArmenen die het de naam Sobyan gaven.In Oost-Turkije woonden in die tijdbehalve Zazas en Koerden veelArmenen. Sobyan werd in mijnkinderjaren echter uitsluitend bewoonddoor Zazas en het Zazaki was tot mijntiende jaar de enige taal die ik sprak.Mijn vader leerde me dat onzevoorouders uit het noorden van hetvroegere Perzi kwamen. Daar vormdede zuidkust van de Kaspische zee langetijd hun leefgebied. Hij vertelde me dat

  • de Zazas van daaruit naar Turkijetrokken en zich vooral in het oosten vanhet huidige Anatoli vestigden.

    De overgrootouders van mijn moedervestigden zich in Sobyan nadat ze na eenfamilievete, uit hun dorp warenverbannen door de muhtar. Samen meteen groep dorpelingen die hun kant hadgekozen, gingen ze op zoek naar een plekom opnieuw te beginnen. Ze werdengewezen op een dorp in de buurt vanVarto dat door de Armenen wasverlaten. Na een dagenlange voettochtbereikten ze het dorp waar ik tientallenjaren later op de wereld zou wordengezet.

    Ondanks de vele gesprekken die mijnvader jaren later voerde met de

  • dorpsoudsten, die zonder uitzonderingongeletterde boeren waren, bleefonduidelijk waarom de Armenen uitSobyan waren vertrokken. Sommigenzeiden dat ze verjaagd waren, anderenhielden het erop dat ze onder invloedvan missionarissen vertrokken warennaar de Verenigde Staten en Rusland,voordat ze, zoals in omliggende dorpen,met geweld van de staat te makenkregen. De oudste man van het dorp, dewijze Memla die ik nooit heb gekend,staarde zwijgend voor zich uit toen mijnvader hem vroeg naar het lot van devorige inwoners van ons dorp, en zei tenslotte: De Armenen hebben vreselijkgeleden, jongen. Geen volk in Anatoliheeft zo moeten afzien.

  • Nadat de overgrootouders van mijnmoeder zich met hun groep in Sobyanhadden gevestigd, nam het inwoneraantalsnel toe. De verhalen over een dorpwaar stenen huizen met boomgaarden enmoestuinen beschikbaar waren en waarbehoefte was aan hardwerkendelandarbeiders, bereikten al vlug dedorpen in de wijde omgeving. Hetleidde tot de komst van jonge gezinnenen eenzame dagloners die hunspierkracht graag ter beschikking steldenin ruil voor wat eten en een slaapplaats.Alle nieuwkomers waren Zaza en hingennet als mijn familie het alevitisme aan. In de prilste jaren van mijn leven werdik in Sobyan overladen door de liefde

  • van mijn zus Zilda, mijn broer Yusuf enmijn ouders. Het was een periode volwarmte en geluk, tot het noodlot toesloegen mijn zus Zilda overleed. Na mijntweelingbroers Salman en Muse moestenmijn ouders opnieuw een kind begraven.Er volgde een periode van intense rouwdie pas werd verbroken toen mijnmoeder een jaar later merkte dat ze weerzwanger was. Toen ik vijf was, werdmijn zusje Elida geboren. Ze bracht lichten vreugde terug in ons leven en werdmeteen de lieveling van het gezin. Enzoals mijn zus Zilda mij altijd eindeloosvertroetelde, zo knuffelde ik Elidaonophoudelijk en week geen moment vanhaar zijde. Maar het geluk kwam voormijn moeder misschien te snel, want in

  • de eerste maanden was ze ervanovertuigd dat Zilda voortleefde in Elida.Ik keek verward op als ze de baby die zestevig in haar armen hield Zilda noemde,totdat mijn vader haar smeekte daarmeeop te houden omdat het noemen van haarnaam zijn hart opnieuw deed huilen.

    We woonden in een groot stenen huismet een plat dak. Door het ontbreken vanramen waren we voor daglichtaangewezen op het gat in het plafond datmet een glasplaat was afgedekt. Hetweinige licht dat door het gat ter groottevan een flinke watermeloen naar binnenviel, werd versterkt door olielampjesdie op meerdere plekken in huis hingen.In het midden van de woonkamer bevondzich een open haard met daarboven een

  • brede schoorsteen waar in de winter eensnijdende wind doorheen joeg dietelkens het vuur dreigde uit te blazen. Opdie dagen zocht ik verkleumd de grotestal op die vanuit het woonvertrek viaeen nauwe gang te bereiken was. Hetwas er veel aangenamer door de warmelijven van de koeien, schapen en geiten.

    Mijn moeder bereidde de gerechtenboven de haard. Ondanks de schoorsteenvulde het hele huis zich met rook als zijvoor ons kookte. Het heerlijke aromavan kruiden en gebraden vlees vulde allevertrekken. De lekkerste geur was dievan lava, het verse pannenkoekachtigebrood dat werd gebakken op een ijzerenplaat boven de haard. In de tandr, eenkleioven in de grond van ongeveer een

  • meter diep en een halve meter breed,bakte mijn moeder non, het brood datwe alleen op bijzondere dagen aten. Ikhield ervan om toe te kijken hoe mijnmoeder het deeg eerst uitrolde en hetvervolgens tegen de hete wanden van dekleioven aanduwde. Van haar mocht iker niet te dichtbij komen omdat ze bangwas dat ik in de oven zou vallen.Urenlang kon ik bij de tandr zitten ensoms wierp ik er ook voorwerpen inzoals lepels, vorken en bekers. Mijnfascinatie voor vuur beangstigde mijnmoeder. Op een dag gooi je er noglakens in en steek je het hele huis inbrand, zei ze steeds. Tevergeefsprobeerde ze me bang te maken door teroepen dat veel vrouwen in het dorp de

  • dood hadden gevonden bij een val in detandr. En keer hield ze zelfs mijn hander even boven om me te laten voelen datik me kon bezeren, maar ik moest alleenmaar lachen, bood haar ook mijn anderehand aan en riep: Deze ook!

    Voor water waren we aangewezen opde dorpskraan op het plein, die vlak namijn geboorte door de staat wasaangelegd. Ook stroomde er vanaf deheuvels een smal stroompje dat werdgebruikt voor de moestuinen.

    Mijn broer Yusuf werd er iedereochtend op uitgestuurd om water tehalen. Ik keek vaak vol bewondering hoehij met twee volle emmers terugkeerdezonder ook maar een druppel te morsen.Hoewel zijn gezicht rood aanliep en de

  • aderen in zijn onderarm zwollen, keekhij zo onaangedaan mogelijk. Hij wildeniet dat ik water haalde omdat hij eenoude man in het dorp eens had horenzeggen dat kleine kinderen die tilwerkverrichten, achterblijven in hun groei.

    In de moestuin voor ons huisverbouwden we aardappelen,knolgewassen, komkommers en tomaten,en in de boomgaard voor ons huisgroeiden pruimen, abrikozen en appels.Op de akker achter het dorp hadden weeen strookje grond waarop we tarweverbouwden. Mijn vader was belast methet zware werk op het land. Van hemhoefden mijn broer en ik daar niet bij tehelpen. Jullie zijn herders, zei hij,geen landarbeider zoals ik. Maar meer

  • dan landarbeider was mijn vader dedengbej, de verhalenverteller, van hetdorp. De dorpelingen noemden hem volachting dengbej Selim en probeerden derug van zijn hand te kussen als ze hemtegenkwamen. Zelfs mannen die veelouder waren dan hij brachten hun hoofdnaar zijn hand, maar mijn vader stonddat niet toe. Beschaamd trok hij zijnhand telkens terug. Het was een van degebruiken in het dorp die hij voorachterlijk hield. Tot in de wijdeomgeving stond hij bekend om zijngrootse verhalen en schitterende stem.Midden in een verhaal kon hij plotselingzijn saz oppakken en een lied zingen enniet zelden was zijn publiek tot tranentoe geroerd. Ach, dengbej Selim, u

  • heeft ons weer laten huilen, riepen zijntoehoorders na afloop vaak, terwijl zehun ogen aan hun versleten mouwendroogden.

    Hij vertelde zijn verhalen meestal inhet grote huis van de blinde Ilyas waarde mannen van het dorp een paaravonden in de week in de ruime zitkamerbijeenkwamen. Mijn vader voerde degastheer dan mee naar werelden die hijalleen nog in zijn gedachten konbezoeken. Op warme avonden school ikvaak met vriendjes onder het raam vanIlyas zitkamer om naar mijn vader teluisteren. Tientallen verhalen heb ik hemzo horen vertellen, het ene nogindrukwekkender dan het andere.

    Op andere dagen, als hij na het

  • avondeten uitrustte van een zware dagop het land, stonden er vrienden van hemaan de deur. Ze verzochten hem eenverhaal te komen vertellen. En zoalsmijn vader een hulpbehoevende nooitvoorbij kon lopen, zo kon hij het nietover zijn hart verkrijgen om zonverzoek af te wijzen, hoe moe of ziek hijook was. Maar wanneer mijn moeder ofwij ook maar een lichte verkoudheidhadden, veranderde alles. Zonderaarzelen zei hij dan: Het spijt me,vrienden, maar vanavond ben ik geendengbej. Mijn moeder wist dat maar alte goed en op avonden dat ze hem voorzichzelf wilde hebben, veinsde ze eenverhoging, keek hem droevig aan enwreef teder over zijn hand. Blijf bij me,

  • Selim, alsjeblieft. Ik voel me niet goed.Mijn vader kon haar niet weerstaan. Hijzette meteen thee voor haar, perste eenhalve citroen boven haar kopje uit endeed er een paar flinke lepels honing in.Geduldig keek hij toe hoe ze haar theeopdronk. Daarna nam hij haar in zijnarmen en droeg haar naar bed. Daarknoopte hij haar hoofddoek los, trok delange jurken uit die ze net als de anderevrouwen in het dorp over elkaar droegen stopte haar stevig in. Hij nam plaatsop de met stro bedekte grond naast haarmatras en hield haar hand vast tot ze inslaap viel. Soms klaagde mijn moederdan op ondeugende toon dat ze het maarniet warm kreeg. Kom even bij meliggen, Selim, zei ze met oplichtende

  • ogen. Alleen jouw warme hart kan mijnijskoude botten opwarmen. Mijn vadersprong meteen op, zei haastig tegen onsdat we ook naar bed moesten en deedsnel de olielampjes uit. In het laatstelicht van een dovende olielamp zag iknog net hoe mijn vader snel zijn grijzejas uitdeed, zijn wijde zwarte broekuittrok en naakt tussen de lakens kroop.

    Mijn vader trouwde mijn moeder toenze zestien was. Hij was toenachtendertig. Maar wie ze in mijn jeugdsamen zag, zou nimmer zon grootleeftijdsverschil vermoed hebben, wantondanks zijn zesenvijftig jaar bezat hijeen ongekende hartstocht en fladderdehij als een verliefde tiener om haar heen.Hoewel het in ons dorp hoogst

  • ongebruikelijk was dat mannen envrouwen openlijk fysiek waren, trokmijn vader zich daar weinig van aan. Inhuis besloop hij mijn moeder regelmatigom een zoen in haar hals te drukken enals ze samen door het dorp liepen, sloeghij een arm om haar heen of liet hij zijnhand traag over haar brede heupenglijden. En soms omhelsde hij mijnmoeder ineens stevig op het dorpsplein,kuste haar op haar mond en riephartstochtelijk haar naam, alsof hijiedereen wilde laten zien dat hijzielsveel van haar hield.

    Op de avonden dat mijn vader deolielampen haastig doofde, lag ik metopen ogen onder mijn schapenwollendekbed te wachten op de vertrouwde

  • geluiden die zouden volgen. Mijn broer,Elida en ik sliepen aan de andere kantvan hetzelfde ruime vertrek. Ik hoordeeerst het piepje dat klonk zodra hethoofd van Elida wegzakte in haarkussen, daarna klonk het gesnurk vanmijn broer. Het duurde niet lang voordathet zachte gegiechel van mijn moeder deruimte vulde, gevolgd door de vergeefsepogingen van mijn vader haar tot stilte temanen. Even later heerste er eenonnatuurlijke stilte die werd doorbrokendoor het geluid van wild opgekloptedekens en de versnelde ademhaling vanmijn ouders. Het klonk zo zacht dat ikmijn oren moest spitsen en ademinhouden om het te kunnen horen. Na eenpaar minuten was het voorbij en vulde

  • een volmaakte stilte de ruimte.

  • 3 Ali was mijn beste vriend. We warenonafscheidelijk. Hoewel ik maar eenhalfjaar ouder was dan hij, was hij eenkop kleiner. Hij had zachte bruine ogenen een klein rond hoofd dat zijn moederkaal schoor omdat ze bang was dat hijanders luizen zou krijgen. In deafdankertjes die hij droeg, zaten gaten opde gekste plekken.

    Ali woonde een eind verderop in hetkleinste huis van het dorp. Toen hij vierwas, werd zijn vader plotseling ziek enoverleed. Sindsdien leefde Ali in

  • armoede met zijn moeder en zusje. Zehielden als enigen in het dorp geendieren en hun kleine moestuin leverdeniet genoeg op om de honger van hetgezin te stillen. Ze waren aangewezen opaalmoezen. Het was hun geluk dat hethele dorp zich hun lot aantrok. Mijnmoeder was erg op Ali gesteld en liethem zo vaak mogelijk bij onsaanschuiven voor het eten. Ik dacht toenvaak dat Ali zo klein was omdat hij thuiste weinig te eten kreeg. Daarom keek ikvol voldoening toe wanneer hij bij onshet ene bord linzensoep na het anderenaar binnen schrokte.

    Toen we een jaar of vijf waren,werden Ali en ik besneden. Mijn oudershadden Alis moeder aangeboden om

  • ons samen te laten besnijden en dekosten van het besnijdenisfeest voor hunrekening te nemen. Met tranen in haarogen had ze het aanbod geaccepteerd.Op het drukbezochte feest voor het huisvan Ilyas was er veel eten en werd ersaz gespeeld en gezongen. Ali en mijwerd niet verteld wat er stond tegebeuren, ook niet toen we plotseling uithet feestgedruis werden geplukt. Binnenwerden we in een wit jurkje gehesen ennaast elkaar op een kleed in een donkerekamer gelegd. Pas toen zagen we desnneti. Hij droeg een brilletje metronde glazen en had een klein scherpmes in zijn hand. Ali en ik keken elkaarverschrikt aan. Ik begon te schreeuwen,waarna ik meteen voelde hoe grote

  • mannenhanden mijn polsen en voetenvastpakten en tegen de grond drukten. Desnneti liep op mij af als een roofdierdat een prooi ontwaart in een berenklem.Toen ook mijn benen uit elkaar werdengeduwd, begon ik instinctief nog harderte schreeuwen alsof ik begreep dat hijerop uit was om in mijn piemel tesnijden. Maar hoe ik ook spartelde enkronkelde, ik kon niet loskomen uit degreep van de mannen. Met mijn ogenzocht ik mijn vader, maar ik kon hemniet zien. Ik hoorde alleen zijn stem.Rustig, zei hij op kalme toon, rustig,mijn zoon, het doet geen pijn.

    En terwijl Ali mijn hand vastpakte,knielde de snneti voor me neer.

    Niet doen, niet doen! schreeuwde ik.

  • Maar de man nam mijn geslacht in zijnhand en trok de voorhuid strak naarvoren. Ik hield mijn adem in enprobeerde met opgeheven hoofd te zienwat hij deed, maar het jurkje ontnam mehet zicht. In een snelle bewegingverwijderde hij mijn voorhuid, waarnaik het uitgilde. Ali gaf geen krimp toenhij aan de beurt was. Ik bewonderdehem enorm.

    Door zijn kleine postuur enkaalgeschoren hoofd leek Ali wel driejaar jonger dan hij was, wat hem eendankbaar slachtoffer maakte voorpesterijen van oudere jongens. Hij keekuit zelfbescherming altijd nors voor zichuit alsof er met hem niet te sollen viel,maar het voorkwam niet dat hij er vaak

  • zonder aanleiding van langs kreeg.Vooral onze kwelgeest Hakan, de zoonvan de slager Atilla, had het op hemgemunt. En zoals iedereen in het dorp deslager vreesde vanwege zijntemperament, zo vreesden wij zijnonberekenbare zoon. Hoewel Hakan enik slechts een paar maanden scheelden inmijn nadeel, was hij veel groter enforser gebouwd. Dat fysieke voordeelbuitte hij maar al te graag uit. Met zijnlogge lijf struinde hij het dorp vaak af,op zoek naar Ali en mij of andereslachtoffers om mee te vechten. Wegingen hem zo veel mogelijk uit de weg,want als hij ons te pakken kreeg, heugdehet ons nog lang. Meer dan eens heb ikAli uit Hakans klauwen moeten redden

  • door net zo lang aan zijn been te hangentot hij mijn jammerende vriend liet gaan.En keer kwam zijn vader met eenbebloed schort en een groot mes in zijnhand uit het slachthuis gelopen om eeneinde te maken aan het kabaal dat hemafleidde van zijn werk. Hij gaf Hakaneen klap tegen zijn achterhoofd en bruldedat Ali en ik naar huis moesten gaan enbeter uit de buurt van zijn zoon kondenblijven. We wisten niet hoe snel wemoesten wegrennen.

    Atillas slachthuis lag naast zijn huis.Hij had het slachthuis laten bouwen toenhij onder dubieuze omstandigheden eengrote partij vee voor een gunstige prijshad weten te bemachtigen in een naburigdorp. Vanaf dat moment aasde Atilla op

  • onze dieren. Hij had mijn vadermeermaals gevraagd naar de prijs. Vaakhield hij tijdens die korteonderhandelingen een lammetje in zijnarmen dat hij zachtjes over de kopstreelde. Steeds luidde het antwoord vanmijn vader dat zijn vee niet te koop was.Zijn standvastigheid wekte ergernis bijAtilla, maar weerhield hem er niet vanzijn bod telkens met een paar lira teverhogen. Zijn kolossale lichaamtorende tijdens die gesprekken als eenmassieve berk boven ons uit en wierpeen koele schaduw over ons heen. Mijnvader keek hem schuw aan, alsof hijbang was dat elk moment een tak van deberk kon afbreken en ons zouverpletteren. En even leek hij ineen te

  • krimpen toen Atilla eraan toevoegde:Wanneer kunnen we verdomme zakendoen? Vertelt u mij dat, Selim bey!

    Maar mijn vader hield stand en datmaakte me trots. Mijn vee is niet tekoop. Het is onze inkomstenbron. Hijkeek me aan, legde zijn hand op mijnhoofd en zei kalm: En het is detoekomst van mijn zoons.

    Na ieder afgewezen bod wierp Atillamijn vader een woeste blik toe. En evenvreesde ik dat hij het lammetje in zijnarmen ter plekke de nek zou omdraaientoen hij bulderde: Alles heeft zijn prijs,Selim bey! Vergeet u dat niet. Allesheeft zijn prijs. Ali en ik werden er door mijn moeder

  • regelmatig op uitgestuurd om tezek teverzamelen, die als stookmiddel diendevoor de haard. Niet alleen moesten wede stal induiken om de opgedroogdemest met een schep van de grond teschrapen, maar ook verzamelden we deop straat gedumpte mest om in de zon telaten drogen. De tezek deelden we metde moeder van Ali. Als we geen klusjeskregen, slenterden Ali en ik door hetdorp op zoek naar vertier. Het liefstverkenden we de omgeving buiten hetdorp omdat we daar niet mochten komenvan onze moeders. In de broeierigezomers trokken we onze kleren uit ensprongen in het koele beekje achter hetdorp. Urenlang spartelden we in hetwater tot we ons vermoeid op de oever

  • hesen om in de zon op te drogen en naarhet gekwaak van de kikkers te luisteren.Af en toe kwam er een te dichtbij enwierpen we ons erop. De meeste kikkerswisten te ontkomen, maar de minderfortuinlijke vielen aan onze grijpgragehandjes ten prooi en werden hetslachtoffer van onze lugubereexperimenten. Een keer hield Ali eenkikker bij zijn voor- en achterpoten vastterwijl ik hem vanaf zijn romp met eenscherp steentje opensneed. Het kikkertjesputterde hevig tegen, ook toen zijningewanden er helemaal uit hingen. Iksneed vervolgens zijn pootjes eraf om tezien of ze, net als spinnenpoten, zoudenblijven bewegen. Daarna gooide ik zegillend naar Ali.

  • We waren ook gefascineerd door dediepgroene reuzensprinkhanen diewegsprongen als we door de velden volklaprozen renden. De eerste keer dat hetons lukte er een te vangen, konden weonze ogen niet geloven. We hadden nieteerder zon groot insect gezien. Toen wehem voor ons op de grond legden,sprong hij niet weg maar keek hij onskalm aan alsof hij wilde laten zien dathij, de koning van het insectenrijk, nietbang was voor ons. We keken hemgebiologeerd aan om niet veel laterstocijns zijn majestueuze kop van zijnromp te rukken en zijn machtige poten ereen voor een af te trekken.

    Met de jaren maakte onze wreedheidjegens dieren plaats voor affectie. We

  • waren goed voor de kalveren, geiten enkippen die mijn ouders hielden maarbovenal hielden we van de lammetjes.Na het eten renden Ali en ik vaak naarde stal om ze te knuffelen.

    Soms bleef Ali slapen. Een keer tiktehij me aan in bed toen ik net in slaapwas gevallen.

    Wat is er? vroeg ik.Niks.Waarom tik je me dan aan?Ik wilde weten of je al sliep.Nu niet meer. Ik geeuwde en rekte

    me uit. Wat is er? Wilde je watzeggen?

    Nee.Ik kwam overeind in bed en gaf hem

    een zachte por in zijn zij. Jawel, je

  • wilde iets zeggen. Nu kan ik niet meerslapen als je het me niet vertelt.

    Hij zweeg.Kom op, Ali!Eerst dacht ik dat hij giechelde, maar

    toen ik beter luisterde, hoorde ik hemzachtjes snikken. Soms soms wouik dat jouw ouders mijn ouderswaren. Hij haalde zijn neus op.

    Ik wist wat hij daarna zou zeggen envoelde iets zwaars in mijn keel zitten.

    Dan had ik een moeder die mij nietsloeg. Zijn stem trilde. En dan had iknog een vader gehad.

  • 4 Toen ik een jaar of zeven was, reddemijn broer mijn leven. Het gebeurde opeen middag waarop Ali en ik pruimenaan het plukken waren. Mijn zusje Elidawas toen twee jaar en waggelde om onsheen. Net op het moment dat ik eenflinke hap nam van een rijpe pruim, trokAli een gek gezicht waardoor ik inlachen uitbarstte en de pit in mijn keelschoot. Hij zat meteen muurvast. Hoe ikook probeerde te hoesten, ik kreeg geenlucht meer. Ik dacht dat mijn levenvoorbij was, beindigd door een lullige

  • pruim. Meteen dacht ik aan mijn moeder:het schoot als een siddering door meheen dat ze me levenloos op de grondzou aantreffen en ze, na mijntweelingbroers Salman en Muse en mijnzus Zilda, opnieuw een kind zou moetenbegraven. Terwijl ik die gedachteprobeerde te verdringen, leek het alsofik uit mijn lichaam trad en langzaamopsteeg. Ik bekeek mezelf van bovenafterwijl ik rood aanliep. Ik zag Aliverschrikt kijken en Elida niet-begrijpend haar hoofd omhooghouden.Er ontsnapten gorgelgeluiden uit mijnkeel. Uit blinde paniek greep ik Ali bijzijn nek, en terwijl mijn nagels in zijnzachte vlees drongen, schudde ik hemdoor elkaar. Hij schreeuwde dat ik hem

  • los moest laten zodat hij hulp kon halen,maar ik vreesde dat ik dan voorgoedweg zou zakken in een onmetelijkediepte. Ali was mijn reddingsboei. Maargelukkig was hij standvastig. Hij ruktezich met wilde armbewegingen los enrende daarna snel ons huis in. En terwijlElida huilde, keerde Ali even later terugmet mijn broer. Met grote ogen stormdehij op me af en pakte me meteen vast bijmijn hoofd. Hij duwde mijn mond openen stak zonder aarzelen zijn wijsvingertot achter in mijn keel en begon net zolang te wroeten tot hij de pit hadlosgekregen. Proestend spuugde ik hemuit waarna ik naar lucht hapte. Ik liet meuitgeput op mijn knien vallen ensteunde met mijn handen op de grond.

  • Mijn broer streelde me door mijn haar,veegde de kwijl van mijn mond en zeirustig dat ik diep moest ademhalen.

    Jarenlang raakte ik geen pruim meeraan tot ik me de smaak ervan niet meerkon herinneren en de gedachte aan dieene middag me niet langerhartkloppingen bezorgde. Vanaf mijn vijfde jaar leerde mijn broermij kalveren en schapen hoeden. Samenlieten we de beesten dagelijks grazen opde velden rondom het dorp. Met eendunne stok dreven we ze naar het hogegras waar we ze urenlang in debrandende zon lieten eten terwijl mijnbroer me geduldig leerde vechten.

    Je moet je vuisten omhooghouden,

  • Miran! zei hij steeds. Anders ga je bijde eerste klap al naar de grond! Houd zeomhoog!

    Om zijn woorden kracht bij te zetten,gaf hij me een beheerste tik op mijn kinen keek me grijnzend aan. Pas op,Miran, de volgende zul je voelen.

    Ik begon dan in het wilde weg metmijn armen te maaien zonder hem teraken.

    Je dekking is helemaal weg!waarschuwde hij me, waarna hij meweer op mijn kin tikte en meteenbezorgd informeerde of ik pijn had.Meestal was ik na tien minuten zoafgemat en dorstig dat ik tegen een boomging zitten en mijn hele watervoorraad ineen keer achteroversloeg. Ik viel daarna

  • in slaap terwijl mijn broer over dedieren waakte. En over mij. Ik voeldeme veilig bij hem en wist dat hij me zoubeschermen tegen alle boze dingen in dewereld.

    Ik was een jaar of negen toen mijnouders besloten mijn broer voor tweejaar naar de stad Mu te sturen, omdat erin ons dorp geen school was en mijnvader niet wilde dat zijn zoons alsongeletterde herders eindigden. Ik wasdagenlang ontroostbaar. De beslissingvan mijn ouders had verstrekkendegevolgen: mijn broer leerde lezen enschrijven en Turks spreken, maar vondin de stad ook een nieuwe wereld diehem meer aantrok dan het eentonigedorpsleven. Pas na anderhalf jaar kwam

  • hij een weekend op bezoek. Een halfjaarlater, op de afgesproken datum van zijnterugkeer, bleef hij weg. Mijn ouderswaren radeloos en vreesden dat hem ietsernstigs was overkomen. Toen hunongerustheid tot ondraaglijke hoogtenwas gestegen, stuurde mijn moeder mijnvader naar Mu, maar hij keerde terugzonder mijn broer. Toen mijn moederhem in de deuropening zag staan met eensombere blik en hangende schouders,dacht ze dat de dood een vierde kind hadopgeist. Maar nog voordat ze eenwanhoopskreet kon slaken, kalmeerdemijn vader haar door te zeggen dat haaroudste zoon leefde en hem had gesmeektof hij langer in Mu mocht blijven omdathij nog minstens een jaar nodig had om

  • zijn Turks te verbeteren. Mijn vader wasgezwicht en had hem extra geldtoegestopt, onder de dwingendevoorwaarde dat hij na een jaar zouthuiskomen. Maar toen het zover was,bleef mijn broer opnieuw weg.

  • 5 In mijn allervroegste herinneringen zieik niet mijn moeder of vader, maar eenmeisje.

    Ze was altijd in mijn buurt. Van allemensen in het huis bevond zij zich hetvaakst in mijn blikveld. Ze wilde altijdmet me spelen. En zo nu en dan hield zeme vast en wiegde me tot haar armen meniet meer konden dragen. Als ik meverzette, streelde ze mijn wang en zei zedat ik niet moest huilen en dat mama zoterug was.

    Het was haar stem die ik het meest

  • hoorde in huis. Haar stem was altijddichtbij en maakte me op zachte toonwakker. En haar stem klonkverontwaardigd als de grote jongen tehard in mijn wangen kneep waardoor ikmoest huilen.

    Het was de stem van mijn zus Zilda. Mijn vader vertelde me later vaak overZildas pienterheid en vermogen om alop jonge leeftijd goed en duidelijk tespreken. Ze maakte op haar derde alvolzinnen waar niet alleen mijn ouders,maar ook de dorpelingen verbaasd envol bewondering van opkeken. Volgensmijn vader had ze dat door en sterkte hethaar alleen maar in haar drang om op tevallen en gehoord te worden. Als een

  • geboren toneelspeelster zocht ze hetmidden op van iedere ruimte die zebetrad om de grappigste dingen tezeggen en te vragen. Dingen die kinderenvan haar leeftijd niet zeiden en nietalleen over haar eigen belevingswereldgingen, maar ook over de discussies diemijn vader en moeder wel eens hadden.

    Ze corrigeerde mijn broer Yusufzonder aarzelen, iets wat ik nooit hebgedurfd. Het was zonder twijfel degrenzeloze rebellie van mijn moeder dieop haar over was gegaan en waarvangeen vleugje mij ooit heeft bereikt. Ikheb altijd meer op mijn vader geleken,met zijn zeldzame zachtaardigheid enengelengeduld die in het dorp alsdeugden werden beschouwd.

  • Op momenten dat mijn broerkattenkwaad wilde uithalen, riep Zildahem tot de orde. Als hij niet wildeluisteren, liep ze woedend naar mijnmoeder en zei op verontwaardigde toondat Yusuf stout was geweest. Maarmeestal luisterde hij naar haardwingende stem, omdat hij wist dat zegelijk had.

    Mijn ouders weten niet wanneer zeermee begon of hoe vaak ze het deed,maar op een gegeven moment merktemijn moeder dat ze van de zwarte aardeuit onze moestuin at. Handenvol ervanstopte ze in haar mond, alsof ze eenzeldzaam snoepgoed had gevondenwaarvan alleen zij het bestaan kende.Mijn moeder hield het aanvankelijk voor

  • een vorm van nieuwsgierigheid diekleuters vaker vertonen als ze de wereldom zich heen ontdekken. Daaromvolstond ze eerst met een tikje op haarhanden en de boodschap dat het vieswas wat ze deed. Maar nu mijn zuseenmaal had geproefd van iets wat haarzo beviel, bleef ze er heimelijk van eten.

    Op momenten dat ze ongezien naar demoestuin kon sluipen, nam ze de zwartekluiten gretig tot zich alsof iedere haphaar laatste kon zijn. Mijn oudersvermoedden dat het begon met kleinehoeveelheden, en dat naarmate haarhanden en mond groter werden en haareetlust toenam, ze grotere porties nam.Soms zag mijn moeder tot haar schriknog een paar korrels aarde in haar

  • mondhoeken zitten, terwijl ze in deveronderstelling verkeerde dat mijn zusermee was gestopt. Ze duwde dan snelhaar vingers in haar keel om te proberenzo veel mogelijk aarde uit haar mond tekrijgen.

    Van de ene op de andere dag klaagdemijn zus over buikpijn die haar vooral savonds kwelde en haar deed huilen tothet weer overging. Het begon met eenpaar avonden in de week, maar ze kreeger hoe langer hoe meer last van. Op eengegeven moment speelde het iedereavond op. Steeds vroeg mijn moederhaar of ze van de zwarte aarde hadgegeten en telkens schudde Zilda metbetraande ogen haar hoofd. Zolang debuikpijn aanhield, bleef mijn moeder

  • herhalen dat ze niet van de aarde mochteten.

    Maar Zilda kon het niet laten. Haarbuikje werd steenhard en ze kon zichniet meer ontlasten. Ten einde raadprobeerde mijn moeder na een paardagen verlichting te bieden met haarwijsvinger, maar ze kreeg er niet meerdan een paar gitzwarte, praktischgeurloze keutels uit.

    De buikpijn ging niet meer over endeed mijn zus kermen van de pijn. Zekreeg koorts en baadde dagenlang in hetzweet, terwijl buiten de koele wind dekomst van de herfst en de donkere dagenaankondigde.

    Een week later overleed mijn zus, eenpaar maanden voor haar vijfde

  • verjaardag. Ik was toen drienhalf. Mijn moeder schreeuwde wanhopigterwijl ze mijn zus tegen zich aan drukte.Even later legde ze haar naakte lichaamop een tafel in de tuin en goot er wateroverheen. Ze wreef eerst zachtjes overhaar lijfje, bijna teder, daarna sneller enhardhandiger. Ze begon te boenen. Hetwater vormde een kleine plas op degrond.

    Mijn moeder viel op haar knien enbegon te huilen. Ze duwde haar hand inde natte aarde, bracht het naar haar monden at ervan. Toen ik haar vroeg wat zeaan het doen was, zei ze met een stemdie ik niet herkende: Ik wil ook dood.

    Ik ging naast haar op de grond zitten en

  • pakte met mijn kleine handen wat van denatte aarde en volgde haar voorbeeld.Het smaakte vertrouwd, alsof Zilda mijer eens van had laten proeven en me erdaarna nooit meer van had laten eten.

    Ik kauwde op de natte aarde. Enterwijl ik omhoog keek naar het lichaamvan mijn zus, zei ik tegen mijn moeder:Dan wil ik ook dood.

  • 6 In de winter van 1963 werd ik op eenochtend gewekt door een vreemd geluid.Het was het getoeter van een auto die inalle vroegte ons dorp wasbinnengereden. Ik schoot uit bed enrende naar het dorpsplein waar zich eenmenigte begon te vormen rond deglanzend zwarte auto. De chauffeurstapte uit en opende het achterste portier.Een man in een onberispelijk zwart paken leren instappers die glommen in hetvroege ochtendlicht, stapte traag uit. Hijhad een dun potloodsnorretje en zijn

  • haar was met brillantine strak naarachteren gekamd. De muhtar van hetdorp stapte op hem af en schudde hemmet een brede grijns de hand.Vervolgens richtte hij zichhandenwrijvend tot de menigte en zei hijmet overdreven trots in zijn stem: Dit isZengin bey uit Trabzon. Hij zal onzekinderen Turks leren.

    Zengin vulde de woorden van demuhtar met luide stem aan in een taal dieik niet kende en waarvan ik vermoeddedat het Turks was, een taal die slechtseen enkeling in het dorp beheerste. Demuhtar was er een van. Zijn Turks wasnet toereikend om metoverheidsvertegenwoordigers te kunnencommuniceren over simpele

  • aangelegenheden. Hij had Fatih, eenschuchtere jongen van een jaar ofzeventien, voor deze gelegenheidgevraagd zich op te werpen als tolk.Niemand in Sobyan beheerste het Turksbeter dan hij. Net als mijn broer had hijop school gezeten in Mu. Hij kuchteverlegen en zei: Ik zal de woorden vanZengin bey vertalen. Vanaf morgenwordt er lesgegeven in het oude huis vanDewran. Alle kinderen vanaf acht jaarworden daar morgenochtend om negenuur verwacht.

    Er steeg geroezemoes op uit demenigte. Zengin zei weer iets in hetTurks en Fatih knikte volgzaam. Zenginbey gaat ervan uit dat iedereen zalmeewerken, zodat hij geen slecht rapport

  • naar Ankara hoeft te sturen. Hij bedanktiedereen voor de medewerking.

    De muhtar lachte schaapachtig terwijlhij Zengin naar het huisje begeleiddewaar hij zijn intrek zou nemen. Een paarmannen sleepten zijn koffers achter hemaan. Om de een of andere reden was ikervan uitgegaan dat de boodschap vanZengin geen betrekking had op mij, maarlater die ochtend vertelde mijn vader medat ik de volgende dag naar school zougaan om Turks te leren. Hij zei het alsofhet heel vanzelfsprekend was dat ik, eenZaza-jongen van tien jaar, Turks zouleren. Ik begreep er niets van. Wijspraken thuis Zazaki, ik sprak Zazaki metmijn vriendjes en de rest van het dorpsprak het ook.

  • Waarom moet ik Turks leren, apo?Omdat Turks de taal is die ze in de

    rest van het land spreken.Maar waarom moet k het dan leren?Hij dacht even na. Mijn vader had

    nooit eerder met mij over dat soortdingen gepraat. Wie weet ga je op eendag naar de grote stad om dokter teworden of ander belangrijk werk tedoen. Dan is het belangrijk dat je de taalspreekt. Hij keek tevreden bij deverklaring die hij gaf.

    Maar ik wil helemaal geen dokterworden, ik wil hetzelfde doen als jij.

    Hij wreef met zijn hand over mijnhoofd en glimlachte. Dat mag ook. Alsje de taal maar leert.

    De volgende ochtend hoorde ik mijn

  • vader opgewekt zingen. Hij zong sochtends altijd de liederen die hij in zijngeboortedorp had geleerd. Liederenover hoop, voorspoed en liefde. Ik hadde haan nog niet eens horen kraaien toenhij me over mijn wang streelde enfluisterde: Wakker worden, Miran, jemoet naar school.

    Ik rook zijn zware ochtendademterwijl ik in zijn vriendelijke ogen keek.Ik wilde blijven liggen en mijn warmebed niet verlaten, ik wilde niet door desneeuw lopen met mijn schoenen vankoeienhuid die mijn voeten niet warmkonden houden. Maar mijn vader troklangzaam de dekens van me af en zeidatgene wat altijd werkte: Sta opvoordat daye erbij komt. Ik heb wat

  • brood voor je klaargelegd.Ik schoot overeind, wreef de slaap uit

    mijn ogen en pakte mijn trui die naast meop de grond lag. In het keukentjebesprenkelde ik mijn gezicht met wateren propte snel wat brood in mijn mond.Er werd aangeklopt. Toen ik devoordeur opende, sloeg de kou als eenvuistslag in mijn gezicht.

    Ali, kom snel binnen, zei ik terwijlik de deur dichtdeed. Hoe ben je indeze kou naar ons huis gelopen?

    Mijn kleine vriend keek me aan meteen blik waar verbazing en een glimpjetrots in school.

    Het went snel, zei hij zoonverschillig mogelijk, maar ik zag detwinkeling in zijn ogen.

  • Buiten sneed de ijzige wind in mijnwangen. Verkleumd deed ik de kraagvan mijn trui omhoog en duwde mijnhanden onder mijn oksels. De sneeuwknerpte onder mijn voeten, die na eenpaar stappen koud en gevoelloosaanvoelden.

    Ali boog zich voorover. Hij veegdemet zijn blote handen een hoopje sneeuwbij elkaar en wierp een sneeuwbal naarmij die onder mijn linkeroog uit elkaarplofte. En terwijl ik met mijn hand overde pijnlijke plek wreef, trof een tweedesneeuwbal me vol op mijn voorhoofd.Ali kirde van plezier. Snel maakte ikook een sneeuwbal en mikte hem op zijnhoofd, maar hij dook behendig weg.Mijn tweede sneeuwbal kon hij niet

  • ontwijken. Hij spatte op zijn neus uitelkaar waarna ik hem met mijn vollegewicht besprong. We rolden lachendover de grond en duwden sneeuw inelkaars gezicht en mond. Onze wangenen handen begonnen te gloeien van dekou, maar we bleven in de sneeuwstoeien, tot ik opstond en Ali overeindhielp.

    Nu komen we zeker te laat, zei hij.We liepen verder naar het huis aan de

    rand van het dorp dat sinds mijngeboorte leegstond. In een ver verledenhad er een eenzame man genaamdDewran gewoond. Op een dag was hijzonder enige aankondiging verdwenenen nooit meer teruggekeerd. Jaren laterhad de muhtar besloten zijn huis om te

  • laten bouwen tot een school. Hij washoopvol dat de staat snel een leraar naarhet dorp zou sturen, maar uiteindelijkduurde het drie jaar voordat meesterZengin voet in ons dorp zette.

    In het klaslokaal zaten zon twintigjongens en meisjes zwijgend op houtenbankjes. Ze varieerden in leeftijd vanacht tot veertien jaar. Voor in het lokaallas meester Zengin iets voor van eenblaadje in de taal die ik niet verstond.We bleven achterin staan tot hij onsopmerkte en iets onverstaanbaars riep.Omdat we geen idee hadden wat hij vanons wilde, verroerden we ons niet. Metdriftige passen liep hij op ons af, gaf onseen draai om de oren en duwde onshardhandig richting het bankje waarop

  • Hakan alleen zat. Toen hij me zag,grijnsde hij en fluisterde dat ik eendomoor was. Toen de meester naarvoren liep, tikte Hakan met zijnwijsvinger hard tegen mijn oorlel.

    Zwijgend en met in elkaar gevouwenhanden tegen de kou zat ik achter in deklas terwijl de meester onbekendetekens op het bord schreef en onsallerlei vreemde klanken hardop lietuitspreken. Af en toe riep hij omonduidelijke redenen een leerling naarvoren om hem streng toe te spreken enmet een dunne stok op zijn handpalmente slaan. Het geluid van de zwiependestok gevolgd door gegil vulde het lokaalen maakte iedereen angstig en stil. Ikverschool me achter de brede rug van

  • dikke Haydar.Die middag, toen ik thuis theedronk

    met mijn ouders en Elida, werd er op dedeur geklopt. Het was meester Zengin,vergezeld door Fatih. Hij gaf alleen mijnvader een hand en stak meteen van walin het Turks. Toen hij was uitgesproken,knikte hij naar Fatih, die een vertaling inhet Zazaki verzorgde.

    Zengin bey heeft een belangrijkemededeling, zei hij op een toon alsof hijeen afgevaardigde van de staat was.Het betreft uw zoon Miran.

    Ik was bang dat ik nu mijn echte strafvoor het te laat komen in het bijzijn vanmijn ouders zou krijgen.

    Ik verzoek u om de buitenlandse naamMiran te veranderen in een Turkse naam.

  • In Turkije behoren de leerlingen Turksenamen te hebben. Na het uitspreken vande woorden richtte Fatih zijn blik op degrond, alsof hij zich ervoor schaamdedie mededeling te moeten doen in onshuis.

    Mijn moeder keek mijn vaderverschrikt aan, maar hij keek metineengevouwen handen en een geduldigeblik naar Fatih, alsof er helemaal nietwerd verkondigd dat de naam van zijnzoon niet deugde, maar een mededelingwerd gedaan over een tweededorpskraan die het watertekort in hetdorp zou moeten oplossen. Mijn vaderhad me eens verteld dat je mensen altijdmoet laten uitspreken, ook als je het nieteens bent met wat ze zeggen. Die les heb

  • ik hem vaker dan me lief is in de praktijkzien brengen. Op momenten dat ik vurighoopte dat hij in woede zou uitbarsten ende onbeschofte spreker in de rede zouvallen, keek hij meewarig voor zich uittot het zijn beurt was om te reageren.

    Mijn leraar nam het woord weer energens aan het einde van zijn betoog vingik de naam Mehmet op. Ik voorvoeldedat die naam niet meer uit mijn leven zouverdwijnen.

    De nieuwe naam van uw zoon, zeiFatih die plotseling blijk gaf van eenverrassend gevoel voorspanningsopbouw, zal Mehmet zijn!Deze keer keek hij mijn vader wel aan,alsof hij zich ervan wilde vergewissendat zijn woorden waren overgekomen.

  • Ik verzoek u vanaf dit moment alleennog maar die naam te gebruiken bij hetaanspreken van uw zoon en dit ook naarbuiten toe bekend te maken.

    Meester Zengin glimlachte, iets wat ikhem daarna zelden heb zien doen. Hijkeek voldaan alsof hij een belangrijkemissie had volbracht en het lesgevenslechts bijzaak was. Mijn vader knikteen zei kalm: Goed. Hij had erblijkbaar geen moeite mee dat een anderzijn zoon zomaar een nieuwe naam gaf.Ik dacht later dat hij me misschien welnooit Miran had willen noemen omdatde naam hem te veel aan zijn verdwenenvader deed denken. Maar eigenlijk wistik wel dat zijn berusting in mijn nieuwenaam vooral veroorzaakt werd door zijn

  • meegaande karakter. De weinigegevechten die hij in zijn leven hadgeleverd, had hij zorgvuldig uitgekozen.Voor mijn moeder had hij bijvoorbeeldgestreden, maar de naam van zijn zoonwas hem blijkbaar geen gevecht waard.

    Mijn moeder stond ineens op van haarplek. Daar kan geen sprake van zijn!riep ze terwijl ze met haar wijsvingernaar de leraar wees. Mijn zoon heetMiran en zal Miran blijven heten. Het isde naam van mijn schoonvader en denaam die mijn man en ik hem bij zijngeboorte hebben gegeven.

    Verbaasd keek de leraar van mijnmoeder naar Fatih, die de woorden opeen fluistertoon vertaalde, alsof hij zeniet hardop durfde uit te spreken. De

  • leraar hoorde hem hoofdschuddend aanen gaf mijn moeder toen op een nogdwingender toon repliek. Hij zwaaidedaarbij zo driftig met zijn hand dat hetleek alsof hij haar een oorvijg wildeverkopen.

    Hierover kan helemaal geen discussieplaatsvinden, vertaalde Fatih. Ik hebdeze bevoegdheid van Ankaragekregen.

    Al had je de bevoegdheid van Allahzelf gekregen! riep mijn moeder metoverslaande stem. Mijn zoon heetMiran en zal tot aan zijn dood zo blijvenheten.

    Mijn vader pakte de hand van mijnmoeder vast. Het was iets wat hij altijddeed als een situatie uit de hand dreigde

  • te lopen: hij wierp zich op als een mandie begrip heeft voor ieders standpunt endie tegen iedere prijs de vrede probeertte bewaren.

    Zengin bey, u zult begrijpen dat weverrast zijn door deze maatregel, zeimijn vader met gebogen hoofd in hetZazaki. Hij sprak met de nederige stemdie ik zo vervloekte, op de zwakke toondie zo vaak de overwinning van zijntegenstanders had ingeluid. En met eengeforceerde glimlach voegde hij eraantoe: Maar we zullen het verzoekopvolgen en voortaan de nieuwe naamvan onze zoon gebruiken.

    Zo kwam het dat ik vanaf mijn tiendejaar met de naam Mehmet werdaangesproken. Een naam waar ik de

  • eerste jaren nauwelijks op reageerde enmezelf niet mee vereenzelvigde, totdatiedereen me zo begon te noemen en ik ernauwelijks meer bij stilstond. Iedereen,behalve mijn moeder.

    Voor haar ben ik altijd Miran blijvenheten.

  • 7 Op een ochtend werden alle leerlingendoor meester Zengin voor de schoolopgewacht. Hij zei dat het tijd was datwe de gelofte gingen oefenen, maar webegrepen niet wat hij bedoelde.

    Luister goed, zei hij waarop hij alseen soldaat die zijn sergeant salueert,riep: Trkm, dogruyum, alkanm!Daarna dreunde hij de rest van de tekstop die geen van ons kon nazeggen, laatstaan begrijpen. Hij zei dat we het hemna moesten zeggen, maar we keken hemalleen maar vragend aan. In het

  • klaslokaal schreef hij even later de tekstuit op het schoolbord. Pas jaren later zouik begrijpen wat de tekst preciesbetekent.

    Ik ben een Turk, ik ben oprecht en vlijtig.Het is mijn principe om jongeren tebeschermen, ouderen te respecteren enmijn land en mijn volk meer lief te hebbendan mijzelf. Het is mijn ideaal om te stijgenen vooruitgang te boeken. O, grote Atatrk,ik zweer dat ik aldoor in uw voetstappen zalvolgen en uw doel zal nastreven. Moge mijnbestaan een geschenk zijn voor het Turksevolk. Wat gelukkig is hij die kan zeggen dathij Turk is.

    De leraar riep Ali naar voren.Geschrokken keek hij me aan. Pas toenhij een tweede keer werd geroepen, liep

  • hij met gebogen hoofd naar voren. Zijnkorte benen maakten steeds kleinerepasjes waardoor de wandeling naarvoren eindeloos leek te duren. De leraaroverhandigde hem een krijtje en weesnaar de tekst van de gelofte.

    Schrijf het over!Ali keek naar de tekst en staarde toen

    naar het krijtje in zijn hand.Kom op, jongen, schrijf de tekst

    over!Anlamadm, mompelde Ali zijn

    hoofd schuddend. Hij behoorde tot detrage leerlingen en had na een paarweken nauwelijks Turks geleerd, maarde zin die hij al vanaf dag n vloeiendkon uitspreken was anlamadm: ik hebhet niet begrepen. Met een onrustige blik

  • keek hij de klas in. Zijn ogen zochtenmij. Aarzelend schraapte ik mijn keel enriep toen in het Zazaki: Ali, schrijf dewoorden van de leraar over.

    De leraar hief meteen zijn vinger op enzei: De volgende keer dat je in mijnklas je eigen taal spreekt, krijg jeklappen!

    Hij gaf Ali een duw. Waar wacht jeop, jongen?

    Alis onderlip begon te beven.Steek je hand uit! schreeuwde de

    leraar. Steek je hand uit. Nu!Hij greep de hand van Ali waardoor

    het krijtje uit zijn handen viel. Open jehandpalm! Met de dunne stok die hijvan tafel pakte, sloeg hij hem hard opzijn handpalm. Drie keer klonk het

  • geluid van de zwiepende stok. Alikreunde en probeerde zijn tranen tebedwingen. Zijn schoudertjes schokten.

    Schrijf! brulde de leraar.Ali haalde zijn neus op, bukte om het

    krijtje van de grond te rapen en begonmet bibberende hand een hoofdletter top het bord te schrijven. De letter waszo schuin geschreven dat ik een brul vande leraar verwachtte, maar hij zei niks.Vervolgens trok Ali een ruw krijtspoordat eerst een en vervolgens een rmoest voorstellen. Een afgrijselijkkrasgeluid vulde de ruimte waardoor demeesten kreunend hun oren afdekten. Eeneeuwigheid ging voorbij voordat hij dehele tekst had overgeschreven. Hetresultaat was nauwelijks leesbaar. De

  • zinnen waren schuin geschreven en deletters werden steeds kleiner. Ik vreesdevoor Alis lot, maar meester Zenginklopte hem een paar keer tevreden opzijn schouder en zei: Aferin. Oefen detekst goed.

    De volgende ochtend wachtte de leraarons opnieuw op voor de school. Ali enik kwamen zoals altijd als een van delaatsten aangelopen.

    Gnaydn, zei de leraar. En nadat deklas hem in koor ook een goedemorgenhad gewenst, wenkte hij Ali.

    Niet weer h, fluisterde Ali waarophij met tegenzin naar voren schuifelde.Meester Zengin legde een hand op zijnkortgeschoren hoofd en zei: Jij gaatvandaag de gelofte hardop uitspreken

  • voor de klas.Ali draaide ongemakkelijk met zijn

    hoofd en zei net als de vorige dag:Anlamadm.

    De gelofte, zei de leraar. Je hebt dietoch goed geoefend? Zeg het hardop enkijk je klasgenoten aan.

    Anlamadm, zei Ali opnieuw. Ikdurfde hem niet weer te hulp te schieten.Niemand durfde de toorn van de leraarover zich af te roepen.

    Luister naar me. Hij schudde Ali kortdoor elkaar, draaide zijn gezicht naarons toe en schreeuwde: Trkm!

    Toen Ali zwijgend voor zich uit bleefstaren, gaf hij hem een klap op zijnachterhoofd. Er klonk een dof geluid.Zeg het!

  • Trkm, mompelde Ali.Harder!Trkm, zei Ali nauwelijks harder.De leraar gaf hem weer een klap op

    zijn achterhoofd, maar dit keer harder.Ik hoor je niet!

    Er stroomde een traan over Aliswang.

    Trkm! Het kwam eruit als een gilvan een klein meisje.

    Goed zo! De leraar wees naar onswaarop wij uit volle borst Trkmriepen.

    Dogruyum, zei de leraar.Dogruyum, riep Ali op een verbeten

    toon terwijl hij over onze hoofden uitkeek.

    Nu alleen, zei de leraar met een

  • grijns. En helemaal vanaf het begin.Ik beet op mijn onderlip en vreesde

    dat mijn vriend een genadelozeafranseling zou krijgen. Iedereen hieldzijn adem in, zelfs Hakan. Maarplotseling riep Ali hardop Trkm!Meteen beantwoordden we zijn oproepin koor. Daarna keken wij elkaar volverwondering aan toen hij de helegelofte achter elkaar opdreunde zondereen fout te maken. We konden metmoeite zijn tempo bijhouden. Steedskrachtiger en zelfverzekerder klonk hij.Na afloop keek hij me trots aan.

    Lachend wreef ik hem over zijn hoofden zei net als de leraar: Aferin!

    De weken erop wees meester Zengintelkens een andere leerling aan die zijn

  • klasgenoten voor het schoolgebouw degelofte voor moest zeggen. Op diemomenten school ik met kloppend hartachter de brede rug van Haydar envreesde het moment dat mijn naamuitgesproken zou worden. Maar tot mijnverbazing en opluchting werd ik niet nkeer naar voren geroepen. Ik ontdekte het geschreven woord. Deletters op het bord die de eerste dagenvan school nog een raadsel voor mijvormden, kon ik na een paar wekenlangzaam ontcijferen. Met de dag woniedere letter aan betekenis. Letterskregen klanken, ze vormden woorden, enwoorden vormden zinnen in de vreemdetaal die mijn leven plotseling was

  • binnengeslopen. Ik leerde nieuwewoorden voor zon, water en brood en ikleerde dat baba vader betekent in hetTurks en anne moeder. Het was toen datik besloot mijn vader niet langer metapo aan te spreken maar met baba.Als hij me niet langer met mijn eigennaam wenste aan te spreken, dan zou ikhem ook anders noemen. Onbedoeld benik toen ook mijn moeder anne gaannoemen, alsof de woorden voor vader enmoeder onlosmakelijk met elkaar zijnverbonden in het Turks. Elida nam hetals vanzelfsprekend van me over.

    Na een paar maanden gaf de leraar onseen kinderboek genaamd KkMehmet, kleine Mehmet, en droeg onsop er thuis uit te lezen. In het begin kon

  • ik er niet aan wennen dat de jongen uithet verhaal naar dezelfde naam luisterdeals die ik een paar weken daarvoor hadgekregen. Ik vroeg me af of zijn naamook was veranderd door zijn leraar. Netals ik woonde Mehmet in een dorp, alstond er niet bij hoe het heette. Voor hetgemak beeldde ik me in dat hij ook in deomgeving van Sobyan woonde.

    Hoewel het boek was geschreven voorkinderen die veel jonger waren dan ik,viel het me zwaar eruit te lezen. Hoevaak ik de zinnen ook hardop voorlas, ikhad er grote moeite mee ze teontraadselen. Alle woorden die ik nietkende, schreef ik op in mijn schrift zoalsde leraar had gevraagd. Zo oefenden weniet alleen het lezen maar ook het

  • schrijven. Iedere ochtend wees de leraareen paar leerlingen aan die woordenmochten voorlezen uit hun schrift.Daarna probeerde hij de betekenis ervanuit te beelden terwijl hij het woord keerop keer hardop uitsprak. Hij deed dat zobevlogen dat het meer leek op eentoneelstuk dan een taalles. Maar als wehet ondanks zijn inspanningen nietbegrepen, gaf hij zich zuchtendgewonnen en greep naar het boekje metplaatjes waarin voorwerpen, dieren enwerkwoorden stonden afgebeeld.Houden jullie me soms voor de gek?riep hij terwijl het zweet van zijnvoorhoofd droop. Weten jullie echt nietwat een koffer is?

    Wanneer het mijn beurt was om voor

  • te lezen, deed ik dat de eerste kerengehaast en met kloppend hart, maar ikkreeg er hoe langer hoe meer plezier in.De leraar merkte dat en prees me naongeveer een jaar om mijn uitspraak enliet me dagelijks fragmenten voorlezenuit het boek. Luister naar Mehmet, zeihij dan trots. Zo moet je voorlezen.

    Toen we het boek uithadden, kregenwe niet alleen een nieuw boek overkleine Mehmet maar moesten we ookiedere dag opschrijven wat we naschool deden. Ik dacht dat mijnwoordenschat tekort zou schieten omhele zinnen op papier te krijgen. Daarombegon ik met simpele zinnen als: Ik hebgespeeld. Ik heb geslapen. Maar toen ikhet de volgende dag voorlas en een

  • compliment verwachtte van de leraar,zag ik teleurstelling in zijn blik. Hijmoedigde mij, zijn lievelingsleerling,als enige aan om meer te laten zien.Maak langere zinnen, Mehmet. Vertelmeer, maak er een verhaal van. Ik weetdat je het kan! Na het avondeten zat ikurenlang over mijn schriftje gebogen,maar hoezeer ik ook mijn best deed, deeerste maanden kwam ik niet verder dan:Ik heb met Ali gespeeld en ik heb broodgegeten. Meester Zengin had een radiomeegenomen naar ons dorp. Het was eenkolossaal ding dat op vier grotebatterijen werkte. Hij gebruikte hem omhet nieuws van zeven uur te beluisteren,

  • en als hij in een weemoedige bui was,liet hij hem daarna nog even aanstaan omnaar dramatische liederen te luisteren.Soms, als hij goedgeluimd was, neuriedehij even mee. Maar het duurde nooit langvoor hij de radio uitzette om bij deolielamp uit een van zijn vele boeken telezen.

    Toen de lente kwam, stonden we savonds vaak met een paar klasgenotenbij zijn raam en luisterden volverwondering naar de radio. In het beginwerden we door hem weggejaagd, maartoen we bleven terugkomen, mochten weblijven nadat we plechtig haddenbeloofd muisstil te zijn. Het eerstewoord dat we zo leerden, was haberler,nieuws. Daarna werd ons vocabulaire

  • langzaam uitgebreid met woordenwaarvan we de betekenis pas devolgende dag aan de leraar mochtenvragen. We dachten eerst dat meesterZengin kon toveren en dat hij hetapparaat iedere dag tot leven wekte.Maar toen hij ons later met moeiteduidelijk maakte dat in grote steden alsAnkara en Istanbul veel gezinnen eenradio hadden en na het eten samen hetnieuws beluisterden, verdween een deelvan de magie. We waren niet langergetuige van een zeldzaam verschijnsel.

    Het liefst luisterden we naar deliedjes. Vol spanning en ongeduldwachtten we op het einde van hetnieuws. Als we geluk hadden, bleef deradio even aanstaan. Sommigen van ons

  • begonnen te dansen en op en neer tespringen wanneer het eerste liedje werdgespeeld, maar Ali en ik luisterden altijdademloos naar de dromerigevrouwenstemmen en het triestestemgeluid van mannen die leken tezingen over dingen ze kwijt waren. Hetwaren kortstondige momenten vangelukzaligheid die door meester Zenginzonder enige aankondiging werdenafgebroken. Plotseling hoorden we dekrekels weer en waren we terug in onzeeigen wereld zonder magischepianoklanken en roffelende trommels.Terwijl we naar huis liepen, bleven wede liedjes in onze eigen woorden zingen. Toen Ali en ik op een ochtend bij het

  • schoolgebouw arriveerden, zagen we totonze verbazing alle leerlingen buitenstaan. De deur was dicht. Ik vroeg aandikke Haydar waar de leraar was,waarop hij zijn schouders ophaalde.Niemand weet waar de hoca is.

    Ik keek om me heen. Er was geenspoor te bekennen van de leraar. Wewachtten nog een tijdje waarnasommigen ongeduldig werden en met eenondeugende blik voorstelden om naarhuis te gaan.

    Wat zullen we doen, Mehmet? vroegAli.

    Ik weet het niet, antwoordde ik.Misschien moeten we naar het huis vande hoca gaan om te kijken waar hij blijft.Hij heeft zich misschien verslapen.

  • Alleen Ali en mijn zwijgzame vriendBilal gingen met me mee, de rest bleefvoor de school hangen of ging naar huis.Ik voelde dat er iets niet klopte, want deleraar was altijd als eerste op school enhad zich nog nooit verslapen.

    De deuren en ramen van zijn huiswaren gesloten. Ik drukte mijn gezichttegen het raam en zag door dehalfgeopende gordijnen dat het huishelemaal leeg was. Al zijn spullenwaren verdwenen: zijn kleren, de radio,zijn koffer en boeken. Alleen zijnleesstoel stond verloren in het middenvan de kamer.

    Hij is weg, stamelde ik. Onze hocais weg!

    Laat me kijken! Laat me kijken! riep

  • Ali haastig. Hij moest op zijn tenen staanom bij het raam te komen en zelfs toenkon hij nauwelijks naar binnen kijken.Til me op, zo zie ik niks. Til me op!

    Bilal en ik pakten hem ieder bij eenbeen vast en tilden hem de lucht in. Ja,zei Ali met opwinding in zijn stem. Ikzie het. Hij is weg!

    Bilal en ik wisten niet of we blijmoesten zijn of dat het gepast was om tetreuren, maar Ali maakte meteenvreugdesprongen en riep: We zijn vrij!We zijn vrij!

    Pas veel later hoorden we van demuhtar dat de leraar na anderhalf jaarverscheurd was door heimwee en geendag langer in Sobyan wilde blijven. Deman die mijn naam voorgoed had

  • veranderd en mij het geschreven woordhad geschonken, was teruggekeerd naarTrabzon zonder afscheid van ons tenemen. Er kwam geen vervanger voorhem. De gelofte hebben we nooit meerhardop uitgesproken.

  • 8 Wekenlang had ik uitgekeken naar deterugkeer van mijn broer. Oneindig vaakhad ik me voorgesteld hoe het zou zijnom hem weer te zien. Hij zou me stevigvastpakken, tegen zich aan drukken enzeggen dat hij me had gemist. En hij zoume een cadeau geven dat hij met zorghad uitgekozen in een winkeltje in Mu.Daarna zou hij me vertellen over de veleavonturen die hij had beleefd.

    Maar net als een jaar eerder wachttenwe op de afgesproken dag tevergeefs opmijn broer. Het begon te schemeren en

  • even later was het dorp in duisternisgehuld. Mijn moeder begon te huilen. Zevreesde dat haar oudste zoon ietsernstigs was overkomen. Nadat hij ookde volgende dag wegbleef, vertrokkenmijn vader en Ibrahim bij zonsopkomstmet de paardenwagen naar Mu. Ikhoopte vurig dat hem niets mankeerde.

    Nadat ik het vee met een ongerustgemoed terug had gebracht naar de stal,liep ik vroeg in de middag dewoonkamer binnen. Daar zat mijn broerop een kussen op de grond naast mijnouders en Elida. Hij at als eenuitgehongerde van de omelet metmoerbeien die mijn moeder speciaalvoor hem had bereid. Hij was drie langejaren weggeweest. In die periode was

  • hij slechts n keer kort op bezoekgeweest, anderhalf jaar na zijn vertrek.

    Ik herkende hem nauwelijks. Onderzijn ogen zaten donkere kringen en zijnhuid zag grauw. Zijn haar was lang enviel af en toe voor zijn ogen, de stoppelsop zijn wangen en kin waren dikker danvoorheen. Toen hij zijn kopje oppakte ende hete thee slurpend naar binnenwerkte, keek hij me even aan met eenblik waarmee je een vreemdeling in hetvoorbijgaan bekijkt. Hij kniktenauwelijks zichtbaar en stortte zich weerop zijn omelet. Voor zijn vertrek was ikhem om de hals gevlogen als ik hem eenhalve dag niet had gezien, maar nuvoelde ik een afstand waar ik vanschrok. Alsof het niet mijn broer was die

  • daar zat maar een verre oom die ik langgeleden een paar keer had gezien en dienu onverwacht op bezoek was.

    Bao zei ik terwijl ik aarzelendnaar hem toe liep en mijn hand opstak.Ma be gerdi.

    Zonder op te kijken, antwoordde hij inhet Turks: Merhaba. Zijn stem klonkanders, zwaarder dan ik gewend was enzonder de warmte die zijn woordenaltijd had begeleid.

    Mijn moeder stond haar plek aan meaf. Kom, ga maar naast je broer zitten,Miran, zei ze. Ze keek alsof ze ookmoest wennen aan de verschijning vanmijn broer en de kilte die hij uitstraalde.Dan kunnen jullie bijpraten terwijl iktheezet.

  • Ongemakkelijk nam ik naast hemplaats. Ik rook een doordringende geurdie niet bij hem paste. Het was eenzware lichaamsgeur die ik gewoonlijkalleen rook bij de mannen die langedagen op het land werkten. Oud zweetvermengd met een vreemde kruidachtigewalm. Hij rook nu naar een man.

    Terwijl hij een stuk brood in deomelet depte en het gejaagd naar zijnmond bracht, voelde ik dat ik iets moestzeggen, dat ik hem welkom moest heten.Maar ik wist niet meer uit te brengendan: Ik ben blij dat je terug bent.

    Hij reageerde niet.Hoe gaat het?Hij stootte een vaag geluid uit tijdens

    het smakken dat alles kon betekenen, of

  • niets, want misschien verbeeldde ik hetme dat hij reageerde. Ik keek naar mijnvader en hoopte dat hij wat zou zeggen,maar hij staarde onafgebroken naar zijnkopje alsof hij zich al eerder stuk hadgelopen op de muur die mijn broer hadopgetrokken.

    Ik deed nog een poging. Hoe was hetin Mu?

    Hij keek me nu voor het eerst vandichtbij aan. Zijn ogen die voor zijnvertrek altijd hadden gestraald, zagentroebel.

    Goed, zei hij kortaf. Ik schrok. Nupas zag ik dat zijn tanden de kleur vaneen bedorven peer hadden.

    Heb je Sobyan gemist? vroeg ik hemineens. Ik was het niet van plan geweest,

  • het was niet een van de vragen die ikhad voorbereid, maar de vraag drongzich aan me op door zijn houding.

    Soms, zei hij, maar ik geloofde hemniet.

    Heb je iets lekkers meegenomen?vroeg Elida hoopvol.

    Hij zuchtte diep. Nee, Elida.Ze keek hem niet-begrijpend aan.

    Waarom niet?Mijn geld was op. Hij veegde zijn

    mond met de rug van zijn hand af enstond op zonder verder iets te zeggen.Toen pas werd me duidelijk dat hij forswas gegroeid, niet alleen in de lengtemaar ook in de breedte. Hij leek in nietsmeer op de magere tiener die hij bij zijnvertrek was. Voor ons stond een

  • krachtige jongeman. En terwijl hij naarhet wc-hokje liep, miste ik mijn broerineens.

  • 9 Van alle verhalen die mijn vadervertelde, heeft het verhaal over dengbejMusey zonder twijfel de meeste indrukop me gemaakt.

    Toen Ali en ik op een avond volverwachting onder het raam van Ilyashuis scholen, hoorden we de mannen inde zitkamer vragen om het verhaal vandengbej Musey. Mijn vader schraaptezijn keel en sprak op een anderetoonhoogte, met de warmte dieonmiskenbaar bij de verhalenverteller inhem hoorde.

  • Op een warme zomerdag is dengbejMusey, samen met andereverhalenvertellers, muzikanten enzangers, te gast in het schitterendekasteel van de machtige en gevreesdeKoerdische bey Reso. Zoals jullie wetenwas het een grote eer om door Reso beyuitgenodigd te worden, een eer diealleen de beste dengbejs en meestgeliefde zangers te beurt viel. Tervermaak van Reso bey en tegen eenroyale vergoeding moesten ze hunmooiste verhalen en liederen ten gehorebrengen. Terwijl vanaf het erf het gezangvan een nachtegaal klinkt, luistertdengbej Musey geduldig naar deverhalen van de andere dengbejs en doethij zich te goed aan de schalen vol

  • gegrild vlees, groenten, verse vijgen,dadels en druiven. Hij drinkt gulzig vande rode wijn die door mannen in wittelinnen pakken wordt ingeschonken en eetvan de verrukkelijke zoetigheid die inovervloed op gouden schalen op tafeluitgestald staat. Terwijl hij een hapneemt van het malse lamsvlees en zijnblik over het lichaam van eenbuikdanseres laat glijden, wordt hij doorReso bey vanaf zijn gouden troongewenkt. Musey kijkt geschrokken omzich heen en vraagt zich verbaasd af ofhet nu al zijn beurt is. Reso beyglimlacht naar hem als een vader naarzijn zoon en knikt hem toe. Musey staataarzelend op. Hij voelt dat zijn passenonvast zijn door de zalige wijn en loopt

  • langzaam naar Reso bey, naast wie tweegrote lijfwachten staan. De buikdanseresverdwijnt en de muziek houdt op.

    Dengbej Musey, welkom in mijnkasteel. Ik heb veel over je gehoord. Alsik de verhalen mag geloven raken jevertellingen iedereen diep in het hart. Ikzou na al dit gezang en gedans graag vaneen sprookjesachtig verhaal willengenieten dat tot de dageraad duurt.

    Musey slikt en kijkt om zich heen.Reso bey, ik wil u hartelijk dankenvoor de uitnodiging en de eer mijnverhaal aan u te mogen voordragen.

    Reso bey kijkt hem plotseling strengaan. Maar ik wil niet dat je me zomaareen verhaal vertelt. Nee, je gaat me eenverhaal vertellen dat in geen geval de

  • woorden oud en dood mag bevatten.In geen geval! Begrijp je dat Musey?

    Musey denkt even na en antwoordtdan. Zoals u wilt, Reso bey. Ik zal ueen verhaal vertellen dat tot de dageraadduurt en waarin de woorden oud endood niet voorkomen.

    Pas op, Musey! waarschuwt Resobey. Laat dat de laatste keer zijn dat jedie woorden in mijn bijzijn hebtuitgesproken, anders zul je hetberouwen.

    Reso bey is heel oud en het geruchtgaat dat hij al lange tijd ziek is. Iedereweek laat hij doktoren uit Istanbuloverkomen om zijn angst voor de doodde kop in te drukken. De doktorenkunnen niet meer doen dan hem

  • overladen met medicijnen waarvan dewerking nooit is aangetoond.

    Musey neemt plaats op een stoel in hetmidden van de grote zaal die doortientallen kaarsen wordt verlicht. Hijweet dat hij een zware taak tevolbrengen heeft. Musey peinst even enneemt dan nog een paar slokken van dewijn. Ter plekke besluit hij om zijnbeste verhalen tot n groot verhaal teverweven. Hij begint te vertellen zoalshij dat nooit eerder heeft gedaan. Metzijn warme jongensachtige stem, die nietpast bij zijn weerbarstige baard, lukt hethem de zaal te betoveren. Reso bey leunttevreden achterover terwijl hij van dewaterpijp rookt. Musey vertelt over hetlegendarische dorp Altindag dat niet

  • alleen de vruchtbaarste grond van heelAnatoli bezit, maar ook beschikt overvee dat zich in een onnatuurlijk hoogtempo vermenigvuldigt. Hij vertelt overde dappere gebroeders Tarhan die alsdorpswacht fungeren en keer op keergrote groepen bandieten de toegang tothet dorp ontzeggen. De broers stappensteeds als overwinnaars uit groteveldslagen. En telkens als het publiek deadem inhoudt omdat het vreest dat hetwoord dood valt, komt Musey op hetlaatste moment met een onverwachtewending en wijkt hij af van deoorspronkelijke versie. Hij wendt al zijntalent en verbeeldingskracht aan om deverboden woorden te omzeilen. Hijvertelt over de beeldschone Akgl die

  • vanuit heel Anatoli huwelijksaanzoekenkrijgt, maar door haar vader nimmerweggegeven wordt omdat hij allemannen te min voor haar vindt. En hijverhaalt van de jonge herder kr diedagenlang door een horde wolven wordtachtervolgd in de bossen, maar het nuwel overleeft. Maar als de zon bijnaweer opkomt en Musey al negen uurachter elkaar aan het vertellen is zondereen slok water gedronken te hebben,overvalt hem een geweldigevermoeidheid. De helft van de zaal isinmiddels in slaap gevallen maarwanneer de eerste zonnestralen zijnkasteel beschijnen, luistert Reso bey nogsteeds ademloos. Musey begint steedslangzamer te praten en struikelt zo nu en

  • dan over woorden. Dan komt er uit hetniets als in een droom een beeldschonejonge vrouw de zaal binnenlopen. Zeheeft een lange felgroene jurk aan enrond haar hals danst een witte zijdensjaal. Haar zoete geur vult de zaal.Iedereen ontwaakt meteen. Ze zet eentafeltje neer naast de troon van Reso beyen komt even later terug met een theepoten een zilveren schaal met yoghurt,honing, walnoten, gebakken eieren enbrood. Musey kijkt als betoverd naarhaar en voelt een vurig verlangen zijnhart binnensluipen en een oerdrift in hemopwekken die hij lang niet heeftgevoeld. Hij geeft zich eraan over envoor hij het weet verliest hij de controleover zijn tong en sluipen er zinnen in het

  • verhaal die er niet in thuis horen. Zijnogen voeden zijn onstuimige hartstochtals Musey zegt: Hij, onze machtigegastheer, de bey wiens wil wet is en diehoog in aanzien staat tot in Istanbul, heeftalles wat een man zich kan wensen. Hijwoont in een kasteel waar elke vorst inhet westen jaloers op zou zijn, zit op eengouden troon en verwent zijn gastenalsof ze van adel zijn. Maar boven allesheeft hij een prachtige vrouw die heteeuwige leven moet hebben. Maarhelaas, onze machtige bey is oud en dedood zit hem op de hielen. Nadat hij dewoorden heeft uitgesproken, lijkt Museywakker te schrikken uit een soorthalfslaap en trekt er een schok door zijnlichaam. Verschrikt kijkt hij om zich

  • heen in de hoop dat hij de woordenslechts in zijn hoofd heeft uitgesproken,maar tot zijn afgrijzen barst hetontwaakte publiek uit in een daverendelach. Zelfs de lijfwachten doen mee. Endan gebeurt het ondenkbare: de vrouwvan Reso bey begint te giechelen. Eerstzachtjes en beschaamd met een handvoor haar mond, maar daarna kan ze zichniet meer bedwingen en lacht ze net alsde rest van de zaal hardop. Reso beykijkt onthutst om zich heen. Niet eerderis hij in zijn kasteel uitgelachen, nieteerder is hij zo vernederd ten overstaanvan zijn gasten. Maar wat de oude beyhet meeste raakt, is dat zijn vrouw hemopenlijk uitlacht. Hij voelt zich doorMusey bespot om zijn ouderdom en

  • naderende afscheid. Woest staat hij opvan zijn troon. Dit had je niet moetendoen, Musey, je zult het berouwen!schreeuwt hij. Breng hem naar demartelkamer!

    En voordat Musey nog een woord kanuitbrengen wordt hij hardhandigvastgepakt door de lijfwachten entientallen meters over de grond gesleeptnaar een kerker in de kelder van hetkasteel. Ze bevelen hem plaats te nemenop een messcherpe kazk. Musey valt opzijn knien en smeekt Reso bey omgenade. Hij trekt wanhopig aan zijnbroekspijpen en zegt: Vergeef het me,Reso bey, ik heb me versproken door devermoeidheid, ik was aan het ijlen doorde wijn en de slapeloosheid. Maar

  • Reso bey kent geen mededogen. Hij ruktzich los van Musey waarna zijnlijfwachten hem hardhandig oppakken enop de scherpe punt van de kazk duwen.Museys hartverscheurende schreeuwvult het hele kasteel. Een rilling vanafschuw trekt door de grote zaal. Erontstaat paniek. Muzikanten en zangersstaan op en willen naar buiten rennenmaar worden door de lijfwachten vanReso bey tegengehouden. Musey kermtvan de pijn. Tranen stromen over zijnwangen als hij zich nog eenmaaljammerend tot Reso bey wendt. Iksmeek u Reso bey ik heb het niet zobedoeld. Hebt u alstublieft genade.Alstublieft! Vanuit de deuropening zietReso bey dat niet alleen de kazk

  • roodgekleurd is maar ook de grondbesmeurd is met het stroperige bloedvan Musey. Dit is je verdiende loon,zegt Reso bey waarna hij op de grondspuugt. Als de deur dichtslaat, begintMusey te huilen. Reso bey loopt terugnaar zijn troon en terwijl hij aan zijnontbijt begint, laat hij een doodsbangezanger een liefdeslied zingen. Hij eetuitgebreid en laat het zich goed smaken.Als de schaal leeg is, gaat hij op eensofa liggen en geniet hij van de muziekvan het orkest terwijl zijn oogledenlangzaam zwaarder worden. Hij negeertde steeds zwakker klinkendewanhoopskreten uit de kelder endommelt weg. Een paar uur later wordthij wakker als zijn blaas hevig opspeelt.

  • Hij loopt naar de wc die alleen hij maggebruiken. Het is een marmeren pot meteen gouden bril die speciaal voor de beyuit Frankrijk is gehaald. Terwijl hijplast, denkt hij voor het eerst weer aanMusey. Hij trekt zijn broek op, slofttraag naar de martelkamer en ziet Museylijkbleek op de kazk zitten. Hij wordtovereind gehouden door tweelijfwachten.

    Musey! roept Reso bey. Hoe gaathet?

    Musey reageert niet. Zijn ogen zijndicht. Reso bey loopt naar hem toe engeeft hem een klap in het gezicht. Traagkijkt Musey op.

    Musey, zegt Reso bey grijnzend,vertel me eens: heb je ooit een

  • moeilijker moment gekend in je leven?Musey knippert een paar keer met zijn

    ogen alsof hij elk moment kan wegvallenen zegt dan met een zwakke stem. Ja...ja Reso bey... dat heb ik.

    Reso bey kijkt hem vol ongeloof aan.Wat? Wanneer dan?

    Musey slikt, neemt een grote hap luchtalsof hij zich op zijn laatste ademteugvoorbereidt en zegt: Toen ik eensonverwacht gasten kreeg en niets inhuis had om hun aan te bieden.

    Verbluft kijkt Reso bey hem aan. Hijweet niet wat hij moet zeggen, wrijftvertwijfeld over zijn kin en zegt danontroerd: Ach, Musey, ik wist niet datje zon goede man was. Haal hem van dekazk. Snel!

  • Maar het is te laat. Musey valtgeluidloos op de grond. Zijn lichaamschokt nog een paar keer waarna hijsterft.

    Plotseling was het stil in de zitkamervan Ilyas. Buiten was de duisternisingetreden. Er stroomden tranen overmijn wangen. Ik hoopte dat Ali het nietzou merken, maar even later hoorde ikhem ook zachtjes snikken. Binnenhaalden volwassen mannen hun neus open zeiden met overslaande stem: AchMusey toch ach, ach arme Musey.

  • 10 Het was mijn vaders onbegrensdegoedheid die ons leven voorgoed zouveranderen. Op een troostelozedinsdagmiddag in het voorjaar van 1966besloot hij in te gaan op een verzoek vanIbrahim, de vader van mijn vriend Bilal.Ibrahim had hulp nodig bij het bouwenvan een stal. Ik wist dat het mijn vaderniet goed uitkwam, maar ik wist ook dathij zijn eigen werk desnoods dagen zoulaten liggen om een vriend te helpen. Hijstond niet voor niets bekend om zijngoedheid.

  • Ik keek hen na toen ze samen naar deandere kant van het dorp liepen. Mijnvader was toen zesenvijftig jaar en zijnleven, en daarmee ook dat van ons, zoueen fatale wending krijgen. Ik bleef hennakijken alsof ik dat voorvoelde, alsofeen hogere macht me toefluisterde dat ikin stilte afscheid van hem moest nemen.En in mijn herinnering dreef er op datmoment een wolk voor de zon.

    Mijn vader zoals ik hem tot datmoment had gekend, zou nooit meerterugkeren.

    Plotseling draaide hij zich om, alsofhij wilde ontsnappen aan het wrede lot,alsof hem door een mysterieuze krachteen laatste strohalm werd toegeworpen.En hoe onzinnig het ook klinkt, als ik aan

  • dat moment terugdenk, hoop ik nogsteeds dat hij zich bedenkt, dat hij zichbij Ibrahim excuseert, terugloopt naarhuis en me aankijkt met de stralendeglimlach die ik nimmer zou terugzien.Maar hoe vaak ik het beeld ookterughaal, hij zegt telkens hetzelfde:Roep je broer, Mehmet. Hij zal je welhelpen met de dieren. Tot straks!

    Maar ik nam niet de moeite mijn broerom hulp te vragen. Het had toch geen zin.Sinds zijn terugkeer had hij me niet nkeer geholpen met de dieren. Bovendienwist ik niet waar hij uithing. Hij was dieochtend zonder iets te zeggen weer inalle vroegte vertrokken met tweevrienden. Ik schraapte met een schep demest en het hooi van de grond tot mijn

  • armen pijn deden en ik de honger nietlanger kon verdragen. Ik liep naar binnenwaar mijn moeder deeg uitrolde op eenkleed op de grond. Voor mijn gevoelwas ze de hele dag bezig in huis of aanhet werk in onze moestuin. Ze bezat eenongekende werklust. Mijn zusje Elida,die toen zeven was, stond naast haar enprobeerde te helpen, maar liep haarvooral voor de voeten.

    Waar is apo? vroeg mijn moederzonder om te kijken.

    Ik ging op een kussen op de grondzitten. Hij is Ibrahim gaan helpen.

    Ze draaide zich om. Heeft hij de stalal schoongemaakt dan? Ze had vaakonenigheid met mijn vader over zijnhulpvaardigheid. Ze verweet hem dat hij

  • doorsloeg in zijn bereidheid om anderente helpen en dat hij toestond dat ermisbruik van zijn goedheid werdgemaakt. Telkens beloofde hij haarbeterschap, om steeds weer terug tevallen in zijn oude patroon.

    Nee, dat heb ik gedaan, zei ik. En nuheb ik honger.

    Ze gaf me een stuk brood metzelfgemaakte geitenkaas.

    Ik maak meteen ook wat voor apo, hijheeft al sinds vanochtend niet gegeten.Ze zuchtte. Zonder mij zou die man nogverhongeren.

    Ze sneed een groot stuk brood open endeed er plakjes geitenkaas met watstukjes tomaat en komkommer op. Hetbrood wikkelde ze in een doek en ze zei:

  • Zeg hem maar dat hij het niet te laatmoet maken, Miran. Zeg hem maar dathij hier nog genoeg te doen heeft. Ga numaar snel, hij heeft vast honger.

    Met het brood onder mijn arm liep iknaar buiten. Het liefst was ik naar Aligegaan, maar ik moest denken aan mijnvader die misschien wel uitgeput wasvan de honger maar doorging metwerken tot Ibrahim het teken gaf dat zekonden rusten. Ik versnelde mijn pas. Ophet dorpsplein zag ik kinderen spelenmaar ik liep snel door voordat iemandme zag.

    Mehmet! Mehmet!Ik keek om en zag tot mijn schrik dat

    het Hakan was. Hij kwam op meaflopen. Ik bleef roerloos staan en zette

  • me schrap.Waar ga je heen, Mehmet? Met zijn

    grote hand pakte hij me stevig bij mijnnek waardoor ik bijna voorover viel.

    Ik ik breng wat brood naar mijnvader.

    Hij keek me grijnzend aan met zijnkleine varkensogen. Je vader kan welwachten. Ik wil met je vechten.

    Ik voelde zijn greep steviger worden.Hakan ik moet echt naar mijn

    vader. Hij hij wacht op me.Kom op, doe niet zo kinderachtig,

    Mehmet. Of moet ik je Miran noemen?Luister je dan wel?

    Hij wachtte mijn antwoord niet af.Voor ik het wist trok hij me in een snellebeweging naar zich toe en duwde me met

  • twee handen krachtig van zich af. Ik vielachterover en landde met een harde klapop mijn rug. Een pijnscheut trok doormijn lichaam. Terwijl ik kreunendovereind kwam, zag ik dat het brood uitde doek was gerold en op de stoffigegrond lag.

    Hakan! Kijk nou wat je gedaan hebt!Hij pakte het brood op en klopte er een

    paar keer op met zijn dikke vingers.Kijk, het stof is er al af. Maak je niet zodruk. Hij rukte er een stuk van af,propte het in zijn mond en zei smakkend:En het smaakt nog goed.

    Ik trok het brood uit zijn handen enwilde hem eigenlijk een stomp op zijnneus geven en hem voor lompe beeruitmaken, maar hoe woedend ik ook

  • was, ik durfde het niet.Ben je boos, Mehmet? Hij pakte me

    vast bij mijn arm en keek me aan met degrijns die ik zo vervloekte. Ik trok melos en rende zonder om te kijken wegterwijl ik hem hoorde roepen dat hij nogniet klaar met me was. Even later zag ikmijn vriend Bilal al voor het huis staan.Hij liep met zijn armen voor zijn borstgekruist te ijsberen. Een groep mannenrende onrustig heen en weer. Toen Bilalme zag, liep hij naar me toe met zijn bliknaar de grond gericht.

    Bilal, wat is er aan de hand?Je vader hij hij.Wat is er met mijn vader? Ik pakte

    hem bij zijn schouder.Zijn been is ge gebroken.

  • Er ging een steek door me heen. Wat?Waar is hij?

    Bilal wees naar de stal in aanbouw. Ikrende naar de achterkant van het huis enzag Ibrahim. Hij stond over het lichaamvan een man op de grond gebogen. Hetwas mijn vader.

    Baba, baba! schreeuwde ik terwijl iknaar hem toe rende. Baba, heb je veelpijn?

    Zijn voorhoofd was helemaal nat.Hoewel hij leek te vergaan van de pijnzei hij: Ik heb mijn been een beetjebezeerd. Hij kreunde terwijl hij zijnhand op zijn linkerbeen drukte. Zezeggen dat het gebroken is maar ikdenk dat het alleen gekneusd is.

    Wat is er gebeurd?

  • Hij keek me aan met een van pijnverwrongen gezicht en zei: Ik gleeduit bij het oversteken van het beekje.Ik droeg een steen hij kwam neer opmijn been.

    Aan de andere kant van het beekje zagik een hoop stenen liggen. Grote stenendie naar de overkant gedragen moestenworden.

    Ahhh! Hij kreunde en sloeg met zijnrechterhand op de grond toen een hevigepijnscheut door zijn gebroken been trok.Mehmet, ga naar huis, zei hij metopeengeklemde tanden. Vertel daye datik me heb bezeerd... maar zeg erbij dathet wel gaat. Hij kreunde opnieuw hard.Zeg maar zeg maar tegen haar datze mijn been gaan spalken bij Atilla

  • uit voorzorg.Maar ik wil bij je blijven, baba, zei

    ik. Ik wil helpen.Ga maar voordat daye iets hoort

    van de buren en ongerust wordt.Ik voelde de hand van Ibrahim op mijn

    schouder. Hij knikte naar me. Ik legde dedoek met daarin het brood op de gronden rende snel terug naar huis. Mijnmoeder liet een schaal met groenten uithaar handen vallen toen ik haar verteldewat er gebeurd was. Allah, wanneerbegrijpt die man dat hij geen dertig meeris!

    Ze zei dat ik bij Elida moest blijventerwijl zij zich naar het huis van Ibrahimzou spoeden. Ik sputterde tegen en zeidat ik met haar mee wilde. Ze bracht

  • haar hoofd dicht tegen het mijne en keekme streng aan. Jij-blijft-hier-bij-Elida!De woorden klonken alsof ze van eenander kwamen, alsof ze niet zojuist demond hadden verlaten waarmee mijnmoeder zo vaak zoete woorden naar mehad gefluisterd.

    Nee, ik ga mee! riep ikverontwaardigd. Baba heeft hulpnodig.

    Luister, Miran, jijNee!De enorme oorvijg die ze me gaf, had

    ik niet zien aankomen. Mijn oor suisdeen mijn ogen werden vochtig in de stiltedie volgde op haar woede-uitbarsting. Ikrende naar de stal. Even later hoorde ikalleen het zachte gesnik van mijn zusje in

  • huis. Ik dacht aan mijn vader die ik nognooit gewond had gezien. Mijn vader diena verre bergwandelingen altijdheelhuids en met een gezonde blos wasterug gekeerd, was nu gewond. Ik liepnaar Elida en zei dat ze niet meer moesthuilen en dat ik niet lang zou wegblijven.

    Maar baba heeft zich pijn gedaan.Ja, een beetje, zei ik. Maar het komt

    goed, Elida.

  • 11 Ik liep naar het huis van Atilla waar zemijn vaders been zouden spalken. In dietijd was er in ons dorp geen dokter, nochwaren er medicijnen voorhanden. Dedichtstbijzijnde dokterspost bevond zichop vele uren rijden met depaardenwagen. Een zieke was in onsdorp aangewezen op primitievemiddelen die van generatie op generatiedoorgegeven waren, zoals het eten vanyoghurt met veel knoflook bijvergiftigingen of het gebruiken van natdeeg bij kneuzingen. Maar bij de

  • ernstige gevallen werd er met gebogenhoofd en berusting gewacht op wat hetlot voor de zieke in petto had. Vaker danons lief was leerden wij dat het lotuiterst wreed is en geen onderscheidmaakt tussen zuigelingen en oude mensenmet een lichte verkoudheid. Vooral in dekoude maanden was het leed in ons dorpgroot. Iedere winter werd er wel eeninwoner begraven in de ijzige aarde.

    Als het om botbreuken ging, was ermaar n man die ingeschakeld werd:Atilla, de slager. Hij was de enige diede kunst van het spalken beheerste. Hijhield het op een combinatie van technieken kracht en een vleugje onbestemdtalent. Maar waar in het begin zijnenthousiasme voor het spalken groot

  • was, begon hij het hoe langer hoe meermet tegenzin te doen. De verhalen dat hijmensen die om een behandeling vroegenlang liet wachten, kwamen steeds vakervoor. Hij weigerde zijn eigen werk teonderbreken en vond dat alles zijn tijdhad. Het bot is toch al gebroken, zouhij meermaals hebben gezegd.

    Voor het huis van Atilla was het rustig.Daarom liep ik door naar het slachthuis,een primitief bouwwerk zonder ramendat meer weg had van een cel. De stankvan lamsvlees in ontbinding kwam jetegemoet. Aan de vleeshaken hingengrote stukken vlees soms wel dagenlangin de broeierige stank en de grond waser altijd rood gekleurd en lag bezaaidmet koeienhoofden en schapenpoten.

  • Atilla vertikte het de onbruikbare restenvan de geslachte dieren tijdig teverwijderen, waardoor de zwarerottingslucht de dorpelingen in denabijheid misselijk maakte en er oponbewaakte momenten regelmatigstraathonden het slachthuisbinnendrongen. Niemand durfde erechter wat van te zeggen, zelfs de muhtarvan het dorp niet. Ze vreesden allen detoorn van Atilla. In een groezeligschriftje hield hij precies bij hoeveelzijn klanten hem verschuldigd waren.Aan het einde van de maand liep hij dehuizen af om de schulden te innen. Hetwas voor de meeste dorpelingen eenangstig moment als Atilla in het donkermet zijn vuisten op de deur bonkte. Meer

  • dan eens weken de bedragen in Atillasschrift af van hetgeen de mensen hemdaadwerkelijk verschuldigd waren,maar niemand durfde hardop te zeggendat hij met de bedragen sjoemelde.

    Ik stond in de deuropening en zag hoeAtilla een mes sleep om een stuk vleesmee te snijden op een hakblok. Hij keekzo geconcentreerd dat ik hem niet durfdete vragen of ze mijn vader al haddengebracht. Zijn witte schort was bebloeden hij had zijn mouwen opgestrooptwaardoor zijn overmatig behaardeonderarmen zichtbaar werden. Hetwaren onderarmen als boomstammenwaar een bovenmenselijke kracht inschool. In het dorp ging het verhaal dathij in zijn roemrijke jaren moeiteloos

  • met n arm een jonge stier tegen degrond kon werken en dat er wel achtmannen nodig waren om hem in eengevecht de baas te kunnen. Ons dorp waseens binnengedrongen door vierbewapende bandieten. Ze hadden altwee huizen leeggehaald en een oudeman en twee vrouwen mishandeld toenze op straat op de verkeerde persoonstuitten. In een oogopslag schatte Atillade ernst van de situatie in en sloeg zeeen voor een met zijn kolossale vuistenneer waarna hij ze de keel dreigde doorte snijden, zonder vragen te stellen ofook