Vanderbruggen - Marxists

25
De wereld volgens Peter Vanderbruggen Kort voor de “affaire Dutroux” losbarstte, leek het erop dat hét schandaal van 1996 zich in de financiële wereld zou afspelen. Begin augustus raakte immers bekend dat tientallen miljarden door de KBLux beheerd zwarte Belgische franken, boven water waren gekomen. Of beter gezegd, ter ore van de Bijzondere Belastingsinspectie. Het zou gaan om 233 dossiers, zowel van vennootschappen als van particuliere personen. Bij deze laatsten viel de naam van niemand minder dan Jan Huyghebaert, een eminent lid van het Vlaamse establishment en voorzitter van de holding Almanij, die zowel de Kredietbank als haar Luxemburgse zuster controleert. Maar ook hier dook de naam Delcroix op, in deze vertegenwoordigd door Jozef en Herman, broers van. Guido Despiegelaere schreef medio augustus in Knack: “De affaire is een klap voor het “gedoogbeleid” dat de financiële autoriteiten ten aanzien van fiscaal paradijs Luxemburg voeren. Iedereen weet wat in Luxem- burg gebeurt — de uitzonderingen kunnen bij hun plaatselijk bankkantoor alle inlichtingen krijgen —maar geen overheid treedt ooit op. Voorzitter Jean-Louis Duplat van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen (CBF) schijnt Luxem- burg niet te kennen, de opperste bankcontroleur had in twintig jaar geen Luxemburgs probleem.” Even later heeft hij er wél een: begin september brengt de politieke nieuwsbrief Faxtueel uit dat de CBF een “geheime” spaarpot van 800 miljoen frank bezit, waarvan ongeveer 140 miljoen werd belegd in een Luxemburgse bevek (beleggings- vennootschap met veranderlijk kapitaal). De heer Duplat verklaart: “Achteraf bekeken was de belegging in een Luxemburgse bevek misschien Vlaams Marxistisch Tijdschrift nr. 4 - december 1996 niet zo verstandig. Maar toen de Commissie in 1993 die beslissing nam, was dat omdat we het geld van onze geadministreerden optimaal wilden beleggen. Nadien hebben we ook onmiddellijk beseft dat dit niet voor herhaling vatbaar was.” En veertien dagen later is het wéér prijs. Dit keer komt Erik Goethals, de voorzitter van voetbalclub Eendracht Aalst, in moeilijkheden door het imploderen van een illegaal beleggingscircuit. Klanten die aasden op een hoger rendement voor hun overwegend zwart geld, plaatsten dit bij een Zwitserse fiduciaire vennootschap, de Société de Gestion de Patrimoines (Sogespat), die het geld zou hebben belegd in Luxemburg, onderandere via rekeningen bij de KBLux. Sogespat raakte in betalings- moeilijkheden en de gretige beleggers verloren waarschijnlijk ettelijke honderden miljoenen. “Die activiteiten hebben niets te maken met de activiteiten van de Aalsterse beursvennootschap Goethals & Co, waarvan Goethals voorzitter is”, schrijft De Standaard op 13 september... Een dag later zorgt Guy Elewaut, hoofdredacteur van de Financieel-Economische Tijd voor een duidingsedito, waarin hij stelt: “Vele Vlaamse beleggers zijn er maar niet van te weerhouden hun vertrouwen én hun vermogen toe te vertrouwen aan de grootste beunhazen. De snelle naoorlogse opgang van “arm Vlaanderen” heeft te vaak geleid tot een cultuur van “nouveaux riches”, die niet geleerd hebben verstandig om te gaan met hun vermogen. De economische ontvoogding is onvoldoende gepaard gegaan met een financiële. De Vlaamse onvolwassenheid rond financiën uit zich in het bijzonder in de omgang met “zwart geld”. Onmiskenbaar heeft Vlaanderen een deel van zijn economisch succes te danken aan de dynamiek van zijn “zwarte activiteiten”, maar de 105

Transcript of Vanderbruggen - Marxists

Page 1: Vanderbruggen - Marxists

De wereld volgens Peter Vanderbruggen

Kort voor de “affaire Dutroux” losbarstte, leek heterop dat hét schandaal van 1996 zich in definanciële wereld zou afspelen. Begin augustusraakte immers bekend dat tientallen miljardendoor de KBLux beheerd zwarte Belgischefranken, boven water waren gekomen. Of betergezegd, ter ore van de BijzondereBelastingsinspectie. Het zou gaan om 233dossiers, zowel van vennootschappen als vanparticuliere personen. Bij deze laatsten viel denaam van niemand minder dan Jan Huyghebaert,een eminent lid van het Vlaamse establishment envoorzitter van de holding Almanij, die zowel deKredietbank als haar Luxemburgse zustercontroleert. Maar ook hier dook de naam Delcroixop, in deze vertegenwoordigd door Jozef enHerman, broers van. Guido Despiegelaere schreefmedio augustus in Knack: “De affaire is een klapvoor het “gedoogbeleid” dat de financiëleautoriteiten ten aanzien van fiscaal paradijsLuxemburg voeren. Iedereen weet wat in Luxem-burg gebeurt — de uitzonderingen kunnen bij hunplaatselijk bankkantoor alle inlichtingen krijgen—maar geen overheid treedt ooit op. VoorzitterJean-Louis Duplat van de Commissie voor hetBank- en Financiewezen (CBF) schijnt Luxem-burg niet te kennen, de opperste bankcontroleurhad in twintig jaar geen Luxemburgs probleem.”

Even later heeft hij er wél een: begin septemberbrengt de politieke nieuwsbrief Faxtueel uit dat deCBF een “geheime” spaarpot van 800 miljoenfrank bezit, waarvan ongeveer 140 miljoen werdbelegd in een Luxemburgse bevek (beleggings-vennootschap met veranderlijk kapitaal). De heerDuplat verklaart: “Achteraf bekeken was debelegging in een Luxemburgse bevek misschien

Vlaams Marxistisch Tijdschrift nr. 4 - december 1996

niet zo verstandig. Maar toen de Commissie in1993 die beslissing nam, was dat omdat we hetgeld van onze geadministreerden optimaal wildenbeleggen. Nadien hebben we ook onmiddellijkbeseft dat dit niet voor herhaling vatbaar was.”En veertien dagen lateris het wéér prijs. Dit

keer komt Erik Goethals, de voorzitter vanvoetbalclub Eendracht Aalst, in moeilijkhedendoor het imploderen van een illegaalbeleggingscircuit. Klanten die aasden op eenhoger rendement voor hun overwegend zwartgeld, plaatsten dit bij een Zwitserse fiduciairevennootschap, de Société de Gestion dePatrimoines (Sogespat), die het geld zou hebbenbelegd in Luxemburg, onderandere via rekeningenbij de KBLux. Sogespat raakte in betalings-moeilijkheden en de gretige beleggers verlorenwaarschijnlijk ettelijke honderden miljoenen. “Dieactiviteiten hebben niets te maken met deactiviteiten van de Aalsterse beursvennootschapGoethals & Co, waarvan Goethals voorzitter is”,schrijft De Standaard op 13 september... Een daglater zorgt Guy Elewaut, hoofdredacteur van deFinancieel-Economische Tijd voor eenduidingsedito, waarin hij stelt: “Vele Vlaamsebeleggers zijn er maar niet van te weerhouden hunvertrouwen én hun vermogen toe te vertrouwenaan de grootste beunhazen. De snelle naoorlogseopgang van “arm Vlaanderen” heeft te vaak geleidtot een cultuur van “nouveaux riches”, die nietgeleerd hebben verstandig om te gaan met hunvermogen. De economische ontvoogding isonvoldoende gepaard gegaan meteen financiële.De Vlaamse onvolwassenheid rond financiën uitzich in het bijzonder in de omgang met“zwartgeld”. Onmiskenbaar heeft Vlaanderen een deelvan zijn economisch succes te danken aan dedynamiek van zijn “zwarte activiteiten”, maar de

105

Page 2: Vanderbruggen - Marxists

boeken

fiscale fobie van de Vlamingen heeft tot excessengeleid die helemaal niet kunnen verklaard wordendoor de grote geldhonger van de Belgischeautoriteiten.”Die hang naar ontwijking en ontduiking van

belastingen is natuurlijk geen typisch Vlaams ofBelgisch verschijnsel, het is steeds meer eenmondiaal gegeven dat aan belang wint. In hetmeest recente nummer van World EconomicOutlook (oktober 1996) van het InternationaalMonetair Fonds, wordt nogmaals gewezen op deanomalieën in de wereldbetalingsbalans. Die zounormaal op nul moeten uitkomen omdatbetalingen en ontvangsten elkaar wereldwijdopheffen. Rapporterings- en tijdsverschillen,weglatingen en vergissingen kunnen altijd vooreen relatief kleine onnauwkeurigheid zorgen,maar in werkelijkheid is de afwijking veel tegroot om door die factoren verklaard te worden.Indien men de wereldbetalingsbalans meergedetailleerd bekijkt, merkt men dat een zeergroot deel van het “zwart gat” veroorzaakt wordtdoor hetfeit dat veel meer beleggingsinkomenwordt uitbetaald dan ontvangen. Uiteraard is ditonmogelijk. De afwijking geeft dus een be-naderend beeld van gesjoemel op wereldschaal.Voor de periode 1990-1994 bedroeg ditsamengeteld 547,4 miljard dollar zwart inkomen.En dat is dan nog een onderschatting want het isonwaarschijnlijk dat aan de kant van de“uitbetalers” alles zou aangegeven worden.Daarin zit dus zowel het geld van deKBLuxgangers en de Goethalsbeleggers (toenalles nog goed ging), middelgrote en vermogendespaarders en KMO's, als de enorme sommen diedoor het echte misdaadmilieu worden versluisd.Volgens een andere studie van het IMF, die eindjuni verscheen, wordt momenteel jaarlijksongeveer 500 miljard dollar (of 2% van hetwereldproduct) witgewassen in het internationalefinanciële circuit, geld dat afkomstig is van de

drugs- en wapenhandel, prostitutie en corruptie.Het spreekt vanzelf dat het grootste deel van detransacties van de “onvolwassen Vlamingen”, deRussische mafia en de Latijns-Amerikaansedrugsbaronnen verlopen over de steeds talrijkerwordende belastingparadijzen.Overdeze bijzondere plekken schreef Peter

Vanderbruggen, correspondent in New York voor

de Financieel-Economische Tijd en hetNederlandse Financieele Dagblad, vorig jaar eenboek dat vooral interessant is voor wie een snellekijk wil krijgen op de problematiek. ZegtVanderbruggen: “Dit boek is een poging om eentip van de sluier op te lichten. Het is de neerslagvan een zoektocht die verscheidene jaren in

beslag heeft genomen. Wat begon als een hobbyis uitgegroeid tot een passie, een passie om meerte leren over de financiële stromen die hetraderwerk van het internationale financiëlesysteem smeren, en over de donkere kanten vandit systeem” (p. 9).Belastingparadijzen bestaatin feite uit twee

delen. Van pagina 185 tot 259 geeft de auteurkorte beschrijvingen van 55 belastingparadijzen,van Andorra tot Zwitserland, en soms gaat hetinderdaad om exotische localiteiten in deletterlijke betekenis van het woord, zoals deBritse Maagdeneilanden of Western Samoa.In het eerste deel van het boek behandelt

Vanderbruggen de verschillende aspecten dieverbonden zijn aan “fiscale optimalisering”. Infeite dienen drie vormen van belastingparadijzenonderscheiden te worden. “Ten eerste zijn er debelastingparadijzen pur sang, waar individuennoch vennootschappen aan enige belastingonderworpen zijn. De Kaaimaneilanden en deBahamas, maar ook Andorra, zijn voorbeeldenvan dergelijke tax paradises. Daarnaast zijn er detax shelters [ook wel tax resorts genaamd, PV],die wel belastingen heffen op individuen enbedrijven die er hun domicilie hebben, maar dieeenuitzondering maken voor ondernemingen diegeen activiteit ontplooien binnen de grenzen vanhet desbetreffende land. Dit is bijvoorbeeld hetgeval in Hong Kong, Panama en Jersey. Tenslottezijn er ook landen die belastingvoordelentoekennen aan welbepaalde activiteiten ofvennootschapsvormen, de zogenaamde taxhavens. Deze laatste categorie is het ruimst enmeteen ook het moeilijkst vast te pinnen.Afhankelijk van de gehanteerde maatstavenkomen nietalleen Luxemburg en Liechtenstein,maar ook België en Nederland hiervoor inaanmerking.” (pp. 15-16)Vanderbruggen beschrijft de verschillende

technieken (de Delaware-constructie, de Ierland-route, de Dutch Sandwich.) die gebruikt worden

106

Page 3: Vanderbruggen - Marxists

boeken

om geen of zo weinig mogelijk belastingen tebetalen. Hetligt voor de hand dat de grens tussenontwijking en ontduiking, tussen fiscalespitstechnologie en fiscale fraude uiterst dun is.Hoewel Vanderbruggen hetniet expliciet stelt enhet waarschijnlijk ook niet denkt, blijkt toch uitde lectuur van vele passages dat het vaak verteldeverhaal over de vrije markteconomie die de bestegaranties biedt voor het vrijelijk circuleren vaneen maximale hoeveelheid informatie, een mytheis. Concurrentie en winstmaximalisatie, tweeessentiële ingrediënten van de vrije markt, leidentot concentratie en centralisatie van eigendomenerzijds entot geheimdoenerij eninformatievervalsing anderzijds. De perikelen vande Franse groep Schneider tonen die relatie tussenkapitaal en verhulling nog maar eens aan.Vanderbruggen vraagthet zich blijkbaar ook af:“Hoewel Schneiders camouflagetruc op zichnatuurlijk niet strafbaar is in België, stemt hetverhaal wel tot nadenken. Als een Belgischbeursgenoteerd bedrijf erin slaagt om actief te zijnin de Zaïrese mijnbouw zonder dat de Zaïreseautoriteiten noch de Belgische aandeelhoudersdaar weet van hebben, wat schuilt er dan nogallemaal achter de balansen van groteinternationale bedrijven?” (p. 103)Op het einde van heteerste deel gaat

Vanderbruggen even, maar mijn inziensteoppervlakkig, in op de pogingen van de Belgischeoverheid om belastingontwijking te bemoeilijkenen fraude te bestrijden. Met name behandelt hij deinvoering in 1993 van de regel van de“economische realiteit”. Dit betekent dattransacties of constructies die louter om fiscaleredenen zijn opgezet niet langer aanvaard worden,metals resultaat dat “belastingplanning” in Belgiëaanzienlijk bemoeilijkt werd. Vanderbruggen:“Belastingontwijking anno 1995 is eenmiljardenbusiness waar een leger advocaten,bankiers en adviseurs een vette kluif aan hebben.Fiscalisten onderscheiden enerzijdsbelastingontwijking en anderzijdsbelastingontduiking. Ontwijking is het legaalbeperken van de belastingen die men betaalt.Iedereen heeft immers het recht om de minstbelaste weg te kiezen — in de mate dathijdaarmee niet ingaat tegen de economischerealiteit. Belastingontduiking daarentegen is

Vlaams Marxistisch Tijdschrift nr. 4 - december 1996

fraude, of het simpelweg verbergen vanbelastbare inkomsten. tussen beide begrippen ligteen grijze zonde waarin enkel duur betaaldefiscalisten hun weg kennen.” (p. 172)En wat wil nu het geval? Peter Vanderbruggen,

die niet alleen het diploma van handelsingenieuraan de Leuvense universiteit behaalde, maar ookhet getuigschrift “Master in Tax Management”aan de Vlaamse Ekonomische Hogeschoolveroverde, schreef dit jaar een nieuw boek DeEuropese Leugen. De onzin van de Europesemuntunie.In dat werkje treft de koper een kaartje aan dat

hem bij terugzending naar Greenwich Capital Ltd,gevestigd in Suite 2411 in Wall Street nummer67, een gratis proefnummer van Offshore Investoroplevert. Offshore Investor is een initiatief vanPeter Vanderbruggen en is naar eigen zeggenbestemd “voor de belegger die verder kijkt danzijn Europese achtertuin. Het blad besteedtuitgebreid aandacht aan de internationalefinanciële markten enleidt zijn lezers naar debeste winstopportuniteiten waar ook ter wereld.”De reeds wat getaanden onder ons herinneren zichnog vaag de vervlogen periode, toen de uitgeverijdie nu deze zelfpromotie steunt, boeken uitgafzoals “Wat zoudt gij zonder ‘t werkvolk zijn?”.Maar ja, er kwamen nieuwe tijden, Kritak werdopgeslokt door Meulenhoff, en zoals de FET-correspondent in New York, Peter Vanderbruggendus, op 3 december nog schreef over despectaculaire koersstijgingen op Wall Street: “Degangbare verklaring komt erop neer dat bedrijvenhun aandeelhouders steeds meer belonen tenkoste van hun arbeiders. Dat aloude conflictmodeltussen kapitaal en arbeid houdt echter steedsmindersteek nu steeds meer Amerikaansearbeiders via beleggingsfondsen in aandelenbeleggen.”“De Europese Leugen” wil een poging doen om

de andere kant van de Europese medaille tebelichten. De stellingen en opinies die in dit boekaan bod komen, zijn grotendeels afkomstig uit hetkamp van de critici. Noem ze Euro-sceptici,contrarians of als je wil ‘lastige mensen’. Dat ismet opzet zo. Wie de officiële standpunten wilkennen, kan terecht bij de waterval van officiëlepersberichten. Europa verdient dat er rond hetonderwerp van de EMU een eerlijke, taboeloze

107

Page 4: Vanderbruggen - Marxists

boeken

discussie wordt gevoerd. Hopelijk kan dit boekdaar een beetje toe bijdragen.” (p. 13) Dat is maarde vraag. Want eerstens komen slechts de

stellingen en opinies van één genre cirtici aan boden tweedens worstelt het boek methet probleemdat het ofwel te lang, ofwelte kort is.Hetis te lang omdat de centrale stelling die

verdedigd wordt tegen de EMU-constructie,onder de vorm van een vlot leesbaar artikel vaneen twintigtal pagina’s kan gepresenteerd worden.Die stelling, waarvan de Canadese econoomRobert Mundell één der bekendste aanhangers is,luidt dat een optimale muntzone veronderstelt dataan een aantal fundamentele voorwaarden wordtvoldaan: vrij verkeer van goederen, kapitaal enarbeid, en een centraal monetair enbegrotingsbeleid. “Deze voorwaarden werken intwee richtingen. Aan de ene kant zijn hetnoodzakelijke voorwaarden opdat de economieënvan de landen in de muntzone voldoende naarelkaar zouden toegroeien. Zolang dieconvergentie niet volledig bereikt is, vormen zeechter tegelijk een stelsel van veiligheidskleppendie het evenwicht herstellen, wanneer externeeconomische schokken de muntzone overhoophalen. Die veiligheidskleppen vormen eenalternatief voorde allerbelangrijkste economischeveiligheidsklep —de wisselkoersflexibiliteit- dieverdwenenis door de invoering van demuntzone.” (p. 92)“De economie van een uitgestrekte

vrijhandelszone zoals de Europese markt, ísvergelijkbaar met een stelsel van com-municerende vaten. Wanneer de druk in één vatoploopt, stijgt het niveau in de andere vaten.Wanneeralle vaten hermetisch afgesloten worden,dan bestaat het gevaar dat een plotselingedrukverhoging het ganse systeem opblaast. Metde economische beleidsinstrumenten van denationale overheden is het net zo. Een uniformeeconomische, sociale en fiscale politiek leidt optermijn automatisch tot een uniforme monetairepolitiek en de daarmee gepaard gaande muntunie.In geval van nood, wanneer de druk op heteconomische, sociale of fiscale vat te groot wordt,kan een Europees land echter altijd zijn toevluchtnemen tot een devaluatie. De monetaire politiekvan één land fungeert dan als een soortveiligheidsklep voor het ganse systeem. Verwijder

die klep en het economische weefsel van de

vrijhandelszone wordt een gevaarlijke tijdbom.”(p. 10)“Anno 1996 lijken de Europese politici, de

eurocraten en de centrale bankiers nog steeds niette begrijpen dat een eenheidsmunt voorafgegaanmoet worden door een economische convergentie,en niet omgekeerd. Europa kan (nog) nietoverleven zonder flexibele wisselkoersen, die deeconomische onevenwichten tussen deverschillende lidstaten compenseren. De recentestoere uitspraken over monetaire unie doen daarniks aan af.” (p. 87)Voilà, meer moet dat niet zijn, en nog niet eens

twintig pagina’s. Plaats te over dus voor nog watfraaie voorbeelden die de centrale stellingillustreren, een grafiekje misschien. Maarhetzijnbijna 150 bladzijden geworden. Veel te lang dus.En daardoor wordt het boek plots ook veel te kort.Want Peter Vanderbruggen is een compaan vanex-Thatchergoeroe Alan Walters en vooral vanBernard Connolly, wiens “The Rotten Heart ofEurope. The Dirty War for Europe’s Money” (cfr.mijn korte bespreking in VMT, maart 1996, pp.117-120) duidelijk model heeft gestaan voorVanderbruggens opus. En dan druk ik mij nogzacht uit. Want men zou kunnen beweren dat heter eigenlijk een geactualiseerde samenvatting vanis. Ik wil niet vervelend doen, maar als je nubijvoorbeeld pagina 34 bij Vanderbruggenvergelijkt met pagina 294 bij Connolly, dien jetoch te stellen dat onze jonge beleggingsadviseuriets meer schatplichtigheid aan zijn geestesgenoothad mogen betuigen dan hij op pagina 12 doet.Daar vermeldt hij slechts dat Connolly metzijnboek het EMU-taboe doorbroken heeft enontslagen werd. De Europese Leugen is dus tekort omdat het de gedetailleerde beschrijvingenen analyses mist, die The Rotten Heart of Europelezenswaard maken. En daardoor komt ook defundamentele zwakte, die ook in Connolly’s boekaanwezig is maar weggemaquilleerd werd onderde overvloed aan voetnoten en inside-informatie,duidelijk tot uiting: de clichématige behandelingvan de economische, sociale en politiekebelangen en aspiraties die meespelen bij de voor-én tegenstanders van de EMU. De diepetegenstellingen over de wenselijkheid van deEMU die bijvoorbeeld in Frankrijk aanwezig zijn,

108

Page 5: Vanderbruggen - Marxists

boeken

zowelter linker- als ter rechterzijde, komen in hetgeheel niet aan bod. Wat we wel geserveerdkrijgen zijn gemeenplaatsen als deze: “Het is dattypisch Franse misprijzen voor de regels van devrije markt dat de Europese monetairesamenwerking vanaf medio jaren tachtigverwrongen heeft.” (p. 33) Of nog: “Enkel eenFranse bureaucraat kon de idiote ruil opzetten,zoals die in 1989 tussen bondskanselier Kohl enpresident Mitterand overeengekomen werd.” (p.34)Op onverklaarbare wijze weet Vanderbruggenpertinent een aantal dingen, waarover wij nietecht harde uitspraken zouden durven doen:“Fiscale harmonisering klinkt de belastingschuweEuropeaan als een vloek in de oren en hetopwerpen van het idee alleen al is voldoende omin landen zoals België de fiscale kapitaalvluchtnaar allerlei laagbelaste belastingparadijzenbuiten Europa aan te wakkeren.” (p. 100) DeEuropeaan? Of deze parel van socio-psychologisch inzicht: “Als de Vlamingen nietwillen betalen voor de Walen, waarom zouden deNederlanders dan betalen voor de Italianen?Fiscale en budgettaire solidariteit is duidelijk eenprincipe waar Europa nog lang niet rijp voor is.”(p. 101)En zoals zijn modellen Walters en Connolly, is

ook Vanderbruggen voorstander van een ultra-liberale politiek. Zijn taalgebruik zit reedshelemaal goed: “de zwaarlijvigheid van deEuropese welvaartsstaat” (p. 105), “Zoals deBritten aan het begin van de jaren negentiggeïllustreerd hebben, kan Europa echter welkiezen op welke manier hetin het overtollige vetvan de welvaartsstaat gaat snijden.” (p. 108).Het boek eindigt zoals het begint, op een

sociaal-darwiniaanse toon. De laatste paragraafbegint met de zin: ‘Vroeg of laat herstelt hetpolitiek verstoorde economische evenwicht zichaltijd.” (p. 150) Door de onzichtbare hand? Datwas vroeger. Thans heeft God daarvoor debeheerders van de hedge funds ingehuurd: “Hierin Bermudazijn ze ver verwijderd van devooroordelen, de politieke vingerwijzingen en devele overheidsbemoeienissen — inclusiefbelastingen — waarmee politici hun activiteitenaan banden proberen te leggen. “Speculanten zijngeen onmensen”, zo verdedigt een van de

Vlaams Marxistisch Tijdschrift nr. 4 - december 1996

aanwezigen zijn broodwinning. “Wij zijn debewakers van de internationale financiële orde.Als nationale overheden het wat al te bont maken,dan zorgen wij ervoor dat het economischeevenwicht hersteld wordt. Vergelijk ons met deroofdieren in de natuur, die het ecologischevenwicht in stand houden”. (p. 8)Geen onmensen maar roofdieren. De wereldvolgens Peter Vanderbruggen. Jurassic Parc.

Paul Verbraeken

Peter Vanderbruggen, De Europese Leugen. De onzinvan de Europese muntunie, Antwerpen: MeulenhoffKritak, 1996.Peter Vanderbruggen, Belastingparadijzen, Antwerpen:Kritak, 259 p. 1995, 695 frank.

Niet aan de arbeid voorbij

“Niet aan de arbeid voorbij. Dewerkloosheidservaring als reflectie over arbeid,solidariteit en sociale cohesie” is de titel van eenonderzoeksrapport dat door Mark Elchardus enIgnace Glorieux werd opgemaakt in opdracht vande Koning Boudewijn Stichting. Het kan als éénvan de belangrijke referenties in de hedendaagsediscussie over arbeid en werkloosheid beschouwdworden. In de eerste plaats omdater belangrijkempirisch materiaal aangedragen wordt over dezingeving van arbeid en werkloosheid.Bovendien neemt het rapport duidelijk stelling in:“niet aan de arbeid” voorbij ofte tegenloskoppeling van arbeid en inkomen via decreatie van een basisinkomen. Deze duidelijkheiddraagt bij tot een verheldering in de discussiesover de toekomst van de arbeid. Voorstanders vaneen basisinkomen hebben er dusalle belang bijhun argumenten te toetsen aan de bevindingenvan dit onderzoek. Maar vooraleer ik inga op ditdebat moet ik eerst “Niet aan de arbeid voorbij”voorstellen.Het eerste deel bevat een analytische

benadering (de eerste vijf hoofdstukken) terwijlwe in het tweede deel (hoofdstuk 6) eenmaatschappelijke reflectie vinden over het belangvan arbeid en de sociale cohesie. Omdat dezeopdeling bedoeld is omdat de schrijvers “de lezer

109

Page 6: Vanderbruggen - Marxists

boeken

niet enkel onze conclusies willen meedelen maarook in staat willen stellen te oordelen over hetonderzoek waarop deze steunen” (p. 13) ga ik hiereven in op de methodologische uitgangspunten.Het zou immers jammerzijn enkel demaatschappelijke bevindingen te bespreken enaldus het wetenschappelijk onderzoek zelfonbesproken te laten. Niet zozeer omdat eenkritische bespreking die zich beperkt tot demaatschappelijke opvattingen aangeloofwaardigheid zou inboeten — ze is daaromniet noodzakelijkerwijs “ideologisch vertekend”— maar juist om de verbanden tussenwetenschappelijke objectivering enmaatschappelijke besluiten bloot te leggen.“Niet aan de arbeid voorbij” en het onderzoek

dat eraan vooraf is gegaan, maken deel uit van eenontwikkelingstrend van het wetenschappelijkonderzoek die sinds enige tijd een buitengewoneexpansie kent. Hierin worden vele facetten van desociale realiteit en het maatschappelijk leven alsonderzoeksvoorwerp genomen: het buurtleven ende “overlevingsstrategiën” van de inwoners,onderwijs, werkloosheid en arbeid,waardenpatronen en leefvormen. In een contextwaarin de sociale realiteit zich gecomplexifieerdheeft en een aantal correlaties hun historischkarakter laten zien (en bijgevolg sociologischeverklaringsschema’s overhoop gooiden en desociale realiteit ondoorzichtig maakten) hebbendergelijke studies een onmiddellijk nut in de matewaarin ze beleidsdragers de praktische kennis ende interventiemiddelen voor het beleid aanreiken.Dit betekent daarom niet dat we spreken vanmanipulaties of ideologische producten, eerdervan een pragmatische ‘sociale expertise”. Hunreductionistisch karakter is eerder het gevolg vande productievoorwaarden, het fragmentarischkarakter van de probleemstelling, van deonderzoeksomstandigheden en de socialebestellingsvoorwaarden waaraan deze expertisezich dient te conformeren. Zij die dergelijketoegepaste sociologie bestellen zijn niet zozeergeïnteresseerd in syntheses en georganiseerdekennissystemen; eerder gaat het om het verkrijgenen gebruiken van empirisch vastgestelde kennisvoor een pragmatiek van orde en sociale controle,een verwachtingspatroon dat steeds zijn stempeldrukt op de onderzoeksresultaten. De huidige

constellatie van de sociale wetenschappen kan dusgekenmerkt worden als toegepaste socialeexpertise ten dienste van de oplossing van de“nieuwe sociale kwestie”.Wat betekent dit in relatie tot “Niet aan de

arbeid voorbij”? Het empirisch materiaal voor ditonderzoeksrapport komt uit twee studies dielongitudinaal met elkaar in verband wordengebracht: een eerste dateert van 1984 en werdgemaakt in opdracht van het Ministerie vanCultuur, de tweede volgde in 1993 en kaderde inhet programma ‘Maatschappelijk onderzoek” vande Federale Diensten voor Wetenschappelijk,Technisch en Culturele Aangelegenheden(WTCA). Een eerste belangrijk gegeven opmethodologisch vlak is de totale afwezigheid vanvrouwen in de onderzoekspopulatie. Deonderzoekers spreken in hun rapport voor deWTCAvan een tekort aan financiële middelen (p.18) maar verantwoorden zich in “Niet aan dearbeid voorbij” door te stellen dat de gevolgen vanwerkloosheid bij vrouwen veel minder eenduidigzijn dan bij mannen, “vermits de socialeverwachting om voltijds institutionele arbeid teverrichten voor vrouwen minder sterk aanwezigis” (p. 20).Het lijkt me echter voorbarig dergelijk

hypothese zonder verdere toetsing te aanvaarden.Sinds de jaren °60 zijn de vrouwen opgenomen inhet salariaat, wat zich vandaag onder meeruitdrukt in hetfeit dat de werkloosheidsgraad bijvrouwen (17,2%) hoger is dan bij mannen (11%).De sexuele differentiatie laat juist zien dat hetover meer dan één discriminatie gaat: in 1991waren 27,4% van de werkende vrouwen deeltijdstewerkgesteld. Tegelijkertijd is deeltijdse arbeidvoornamelijk een vrouwelijk fenomeen aangeziener van de 5,1% deeltijds werkenden in 1991 er64,1% van het vrouwelijk geslacht zijn. Hoewelhet maatschappelijk verwachtingspatroon inzakewerk voor mannen en vrouwen niet hetzelfde is,hoewel de opname in het salariaat van recenteaard is, mag aangenomen worden dat de realiteitvan de loonarbeid en de maatschappelijkebeweging vooreen gelijke verloning ook sporenheeft nagelaten in de percepties van vrouwen tenaanzien van werkloosheid. Het is alleszins eenhypothese die een studie waard is. Zo heeft eenkwalitatieve enquête in Frankrijk laten zien hoe

Page 7: Vanderbruggen - Marxists

boeken

werkloze vrouwen het gevoel hebben dat huntijdsbesteding een “invasie” ondergaat; hoe ze naeen korte periode van enthousiasme de terugkeerin het gezin ervaren als een opsluiting; dewerkloosheid als een ontkenning van hunvaardigheden (die zich dus niet louter in hetverlengde van verzorging situeren); datuitkeringsdiensten hen soms niet als volwaardigewerklozen behandelen!.Naast deze eerste opmerking over wat “Niet aan

de arbeid voorbij” niet bestudeert, zou ik eentweede willen plaatsen over de centrale kwestievan het boek, namelijk de centraliteit van dearbeid als zingever. De stelling die als een rodedraad door het boek loopt en wordt getoetst aanhet onderzoeksmateriaal is de volgende: arbeidblijft een centraal maatschappelijk gegeven enhoudt veel meer in dan een “instrumentele”dimensie. Daarnaast hebben de auteurs een helereeks bevindingen gebundeld die ons beterinstaat stellen de sociale realiteit van dewerkloosheid te kennen. Wezetten deze even opeen rijtje. Een eerste studie (hoofdstuk 2) gaat naof werkloosheid tot sociale isolatie leidt. Zonderdat er van een rechtstreeks causaal verband kanworden gesproken, werd wel vastgesteld datwerklozen meer alleen zijn, minder interactieshebben met personen buiten de familie en devriendenkring. Er is nauwelijks sprake van eenintentionele terugtrekking, eerder van eendesynchronisatie van tijdsbestedingspatroon, eenverschuiving naar andere tijdsbestedingen (café inplaats van restaurant en film) en dit vooral bijgezinnen waar beide partners werklooszijn. Hierrelativeren Elchardus en Glorieux de stelling datwerkloosheid aanzet tot een min of meervrijwillig isolement wegens het schaamtegevoel,identiteitsverlies en afname van zelfwaardering.In hoofdstuk 3 wordt nagegaan hoe arbeid als

collectieve Zeitgeber (tijdgever) functioneert. Devergelijking van tijdsbestedingspatronen vanverschillende categorieën laat zien dat deritmering van het sociale leven globaal dezelfdeblijft zolang één gezinslid nog tewerkgesteld is.Onder personen waarbij de partner eveneenswerkloos is, kon bijna geen echo teruggevondenworden van de op arbeid afgestemde collectieveritmen. Met uitzondering van een vastgesteldedefasering rond het middagmaal en voor het

Vlaams Marxistisch Tijdschrift nr. 4 - decernber 1996

slapengaan kon er ook geen ander sociaal ritmewaargenomen worden. Het structurerende van dearbeidstijd wordt hierbij benadrukt, maar ditvolstaat niet. De centraliteit van de arbeidstijd —de auteurs hanteren het begrip arbeidongedifferentieerd, d.w.z. zonder inhoud entijdsduur als variabele op te nemen — laat zichimmers aflezen in zeer gevarieerde aspecten zoalsrust, vrije tijdsbesteding, de rolpatronen inzakehuisarbeid e.d. De vraag of het ontberen hiervanleidt tot tijdsdestructurering, verlies aan stiptheide.d. blijft niettemin open. Verder in het boekwordt aangegeven dat vnl. kortstondigewerklozen onregelmatiger opstaan dan zowelwerkendenals langdurige werklozen. In dediscussie over een basisinkomen en de effectenvan langdurige werkloosheid zou het interessantzijn om na te gaan over welke autonomie enveerkracht individuen nog beschikken, in functievan bv. zelfperceptie en scholingsgraad.Daarnaast stelden de auteurs vast hoe bepaalde

activiteiten bij werklozen andere betekenissenkrijgen dan dezelfde activiteiten bij werkenden.Daarom wordt verder onderzocht (hoofdstuk 4)vanuit een vergelijking van zingeving aanactiviteiten welke plaats arbeid hier inneemt. Aande hand van een vier-functiemodel werden in1984 en in 1993 van een mannelijkesteekproefpopulatie de tijdsbestedingen enzingeving verzameld. Binnen deze populatie waseen deel kortstondig werkloos, langdurigwerkloos (meer dan 1 jaar) en een deeltewerkgesteld. Het analyse-model hanteert zeventijdsduidingen: 1. fysiologische tijd (lichamelijk);2. tijd van persoonlijke behoeftenbevrediging 3.

zinloze tijd (tijd vullen zonder zich te vervelen);4. instrumentele tijd (inkomen); 5. tijd vanverplichting (aanpassing aan arbeidscondities); 6.

tijd van sociale verbondenheid (sociale contactenin stand houden); 7. tijd als plicht (waarden,plichtsbesef, e.d.). De laatste viertijdsbetekenissen vormen de “sociale tijd”. Eenbelangrijke vaststelling is het feit dat werklozen,inclusief langdurige werklozen, hun activiteitenmeer betekenis verlenen dan tewerkgestelden.Werkloosheid valt dus niet noodzakelijk samenmet een “leeg bestaan”. Naarmate men langerwerkloosis, gaat men meer activiteiten zingevenmet een betekenis zoals “plicht” en “verplichting”

Page 8: Vanderbruggen - Marxists

boeken

en er ook meer tijd aan besteden. Dit is eenreactie ter vervanging van de zingeving die metarbeid verbonden was, een reactie die aantoontdat arbeid niet de enige zingever is, ook hethuishouden en het gezinsleven zijn eenbelangrijke bron van zingeving, aldus Glorieux enElchardus. Maar, zo voegen de auteurs eronmiddellijk aan toe, werklozen slagen er slechtsten dele in om hetverlies van werk goed temaken. Zo antwoorden 17% van kortstondigewerklozen en 25% van langdurige dat ze zichvaak of altijd vervelen terwijl dit bijtewerkgestelden minder dan 5% bedraagt. Ditgegeven bevestigt het feit dat “institutionelearbeid” voor het werkend individu een zeer grotesociale betekenis heeft die niet alleen vaninstrumentele aard is maar ook “verbondenheid”bevat.In hetvijfde hoofdstuk wordt ingegaan op de

duurzameeffecten van werkloosheid, zowel bijkinderen van werklozen als onder tewerkgesteldeex-werklozen. De met de werkloosheidverbonden aanpassingsstrategieën verdwijnen vrijvlug maar terzelfdertijd manifesteren zich pas bijhertewerkstelling een aantal effecten. Dezebetreffen een gewijzigd zelfbeeld, een groterwantrouwen jegens hun omgeving, een gevoelvan mislukking en minder vat te hebben op hetleven. Een minder precies toekomstbeeldcombineert zich met pessimisme, een tendens totproteststem zonder daarom individualistischeringesteld te zijn. Aangezien steeds meer menseneen werkloosheidservaring opgedaan hebben,kunnen we de auteurs alleen maar bijtredenwanneerzij zich afvragen “welke proportiemensen met een geschokt basisvertrouwen eensamenleving kan verdragen zonder symptomenvan desintegratie te vertonen” (p. 104).

Van analyse tot apologieDe besluiten die Mark Elchardus en IgnaceGlorieux bevestigen de centraliteit van arbeidtegenover hen die pleiten voor een basisinkomenof nog zelfverwezenlijking buiten arbeid situeren.Volgens de auteurs van “Niet aan de arbeidvoorbij” wordt de andere betekenissen van arbeiddie individuen maatschappelijk integreren, eengevoel van verbondenheid geven ontkend. Arbeidkan niet gereduceerd worden tot een

instrumentele betekenis alleen (als bron vaninkomen).Hoewel ik de auteurs zou willen bijtreden in

hun opvatting over de centraliteit van arbeid vergtdit m.i. zowel een kritische belichting van hetempirisch vastgestelde arbeidsethos als eennauwkeuriger definiëring van de categorie“arbeid”. De auteurs blijven aan de “buitenkant”van arbeid. Nooit wordt arbeid gerelateerd meteen aantal arbeidssituaties. Nochtans kan wordenvastgesteld dat deze er de laatste tien jaar opachteruit zijn gegaan. Ter illustratie enkelegegevens uit Frankrijk, waar de sociale crisisharderis énstatistisch materiaal meerbeschikbaarder: tussen 1984 en 1991 steeg hetaantal werknemers dat blootgesteld wordt aanpijnlijke houdingen met 12,4% (28,5% in °91), de

ogen niet kan afwenden van hun taak met 11,2%(37% in °91), niet mag spreken op hun werk met6,2% (23,4% in 91).Het vier-functie-model wordt enkel voor de

belangrijkste, de vaakst terugkerende, dus“representatieve” tijdsbetekenissen gehandhaafd.Zo werd de tijd van persoonlijkebehoeftenbevrediging of de zinloze tijd nietgehandhaafd bij de vergelijking van zingeving bijkortstondige, langdurige werklozen en werkendenin relatie tot activiteiten (huishoudelijke arbeid,loonarbeid, vrije tijdsbestedingen). Zo komen weniet te weten of een hoge globale socialebetekenis van werk eventueel coëxisteert met lageen hoge persoonlijke behoeftenbevrediging wateventueel op insatisfactie en frustratie kan wijzen.Dergelijke combinaties zijn juist belangrijk indienmen de verhouding tot arbeid wil begrijpen. Dezeverhouding kan van contradictorische aard zijn.Dit is zowel het geval voor hen die niet kunnenontsnappen aan de loonarbeidsverhouding of nogde hooggeschoolde intellectuele werknemers(informatici, ingenieurs) die zich in hun werkwillen ontplooien. Een sterke “arbeidsethos” heeftinderdaad niets met “vals bewustzijn” envervreemding te maken. Bij mijnwerkers was heteen overlevingsstrategie ten aanzien van eenlevensgevaarlijke, afmattende en veelal slechtbetaalde arbeid. Weinig van de zofieremijnwerkers wensten hun kinderen hetzelfdewerk toe. Daarom waren gastarbeiders nodig.Deze arbeidsethiek is vandaag in crisis, hiervan

Page 9: Vanderbruggen - Marxists

boeken

getuigen voldoende empirische studies. Deuitingsvormen van dezecrisis zijn veelzijdig,gaande van ontkenning en devalorisatie vanarbeid, vlucht uit de arbeid totzelfverwezenlijking in de arbeid’. Zonder hier tewillen ingaan op deze problematiek kan dit enkelverklaard worden vanuit een correct begrip vanarbeid zelf.Inzake definitie van de categorie “institutionele

arbeid” gaan Elchardus en Glorieux nauwelijksverder dan wat de sociale realiteit van zichzelf“laat zien”, dit terwijl de productiemethode vangegevens over deze realiteit deze natuurlijk ookmede construeert, 0.m. via de selectie vanzingevers. Zo draagt het hanteren vanonderscheiden zingevers wellicht bij tot eenbetere beschrijving. Echter, zingevingen bestaanniet op zichzelf, arbeid is geen antropologischecategorie, het is een “lege vorm”. Hoe kunnen weimmers slavenarbeid, de taken verricht doorlijfeigenen of horigen vergelijken met loonarbeid?De vorm drukt m.a.w. de inhoud uit: arbeid isvandaag loonarbeid. En loonarbeid is geensubstantie noch een activiteit op zichzelf maar eensociale verhouding. De loonarbeidsverhoudingstructureert immers niet alleen de samenlevingvia de arbeidstijden, wat Elchardus zeer goedheeft weten te analyseren metzijn onderzoek naarsociale tijden. De loonarbeidsverhouding kan ookteruggevonden worden in reproductie van dearbeidskracht (scholing, rust, vrije tijd.) in hetwerklozenleger dat actief weegt op dearbeidsmarkt inzake arbeidsomstandigheden,statuten, verloning. Bovendien vindt binnen dezeverhouding het afromen van meerwaarde plaats,d.i. een uitbuitingrelatie. Het loon verhultweliswaar de onbetaalde surplusarbeid en laatbovendien het omgekeerde van zichzelf zien: hetloon vertegenwoordigt de “loonkost” ofte dewaarde van de arbeid.Tegen een bepaalde traditie, ook de

marxistische, die deze verhouding reduceert toteen economische dimensie, dient onderstreept teworden dat de loonarbeidsverhouding ook vanpolitieke aard is. De meerwaardeafpersing ofuitbuiting die plaatsgrijpt maakt dat deloonarbeidsverhouding niet van commerciële ofeconomische aard is, het gaat dus niet om“diefstal”. Het onderscheid tussen arbeid en

Vlaams Marxstisch Tijdschrift nr. 4 decemoer 1996

arbeidskracht is hier essentieel, het geeft demogelijkheid te begrijpen hoe toegevoegdewaarde geproduceerd wordt. Indien arbeid zelfwaarde heeft, hoe kan er dan waarde aantoegevoegd worden, vroeg Marx reeds aanRicardo. Wat de loonarbeider aan de kapitalistverkoopt is het gebruik van zijn arbeidskracht enduszijn persoonlijke onderwerping aan hetarbeidsproces. Alles draait om de verhoudingtussen globaal door uitoefening van arbeidskrachttoegevoegde waarde versus niet uitbetaaldesurplusarbeid. Men kan dus in twee uur goedbetaald werken meer uitgebuit worden dan in 10uur werken de kopermijnen van Katanga. Deonderwerping hoeft daarom niet van disciplinaireaard te zijn, maar kan zich juist ontdoen van“fabrieksdespotisme” en de loonafhankelijkeopnemen in een abstract socialisatieproces datcommunicatie, coöperatie en menselijk handelenformaliseert in functie van de valorisatie vankapitaal’. De vergissing van de gorziaanseinterpretatie bestaat erin de categorieën“autonomie” en “heteronomie”te lokaliseren(binnen en buiten arbeid) en aldus het “goedeleven”buiten arbeid te situeren zonder delimieten ervan te problematiseren. Een definitiedie loonarbeid als sociale verhouding begrijptopent juist de mogelijkheid dit dualisme teoverstijgen.“Niet aan de arbeid voorbij” maakt dezelfde

foutals Gorz: arbeid wordt als substantiebenaderd, zij het dan als een meervoudige.Elchardus en Glorieux passen hierbij een procédétoe dat de betekenis ervan verruimt door detoevoeging van andere zingevingen zonderaanduiding te geven over de wederzijdseverhoudingen van deze zingevers. Terzelfdertijdwordt het centrale in de arbeid, nl. de vorm dathet vandaag aanneemt, zijnde loonarbeid,gereduceerd tot één van de “betekenisgevers”.Het buiten beschouwing laten van descholingsgraad, beroep, geslacht, arbeidstaakmaaktelk begrip van correlatie tussen dezevariabelen en zingeving onmogelijk. Bijgevolgverdwijnt de subjectieve beleving van enverhouding tot arbeid in een objectivering dieenkel ruimte laat voor de evidentie dat werk eenbelangrijke bron van zingeving is en eenbelangrijke rol speelt in de sociale cohesie. In dat

Page 10: Vanderbruggen - Marxists

boeken

opzicht kunnen we, alles nuances ten spijt, weldegelijk spreken van een apologie van arbeid.Mark Elchardus en Ignace Glorieux beëindigen

hun besluit met de volgende opmerking: “Het lijktevident dat de kansen op jobcreatie voorlaaggeschoolden zich vooral in de diensten _meer bepaald in de sector van persoonlijkediensten — situeert. Persoonlijke dienst heeft inonze samenleving een negatieve bijklank. Debetekenis die courant aan het werk wordtgegeven, brengt nochtans een positieve koppelingaan het licht tussen het ten dienste staan vananderen en het verwerven van materiëlemiddelen. Het valoriseren van de persoonlijkedienstverlening op basis van die culturelegrondslag en via de exploratie van nieuweorganisatievormen, lijkt ons daarom eenweliswaar moeilijke maar dringende opdracht” (p.118-119). Wat de betrokken werklozen enlaaggeschoolden zelf van dergelijke “persoonlijkediensten” vinden, komen niet te weten. Maar dathoeft ook niet, hetis zelfs te laat, aangezien “desamenleving” er reeds een negatieve bijklank aangegeven heeft. Neen, dankzij de vastgesteldecentraliteit van werk, dankzij de apologie van dearbeid, kunnen de sukkelaars met een discoursvan arbeidsvreugde ingezet worden in de PWA's,bet vierde arbeidscircuit en dergelijke meer. Eenneutrale analyse van de sociale realiteit verschafteen pleidooi voor ““wensbare maatregelen”. Decirkel is rond.

Stephen Bougquin

Niet aan de arbeid voorbij. De werkloosheidservaringals reflectie over arbeid, solidariteit en sociale cohesie.Mark Elchardus en Ignace Glorieux. Brussel: VUBPress,1995.

Noten! Ch. Rogerat, D. Senotier, De Pusage du temps de chômage, pp.73-87. In H. Hirata (coord.), Femmes et bartage du travail,

Syros, 1996.2 Dossiers statistiques du Travail et de VEmploi. Ministère du

Travail, DARES n° 90-91-93.3 Diepte-interviews van jonge werklozen die in demetaalnijverheid gewerkt hebben laten zien hoe deze zichzelfniet als “werkloos” percipiëren: “Ich sag’, wir sind nichtarbeitslos. Wenn ich nun arbeitslos gewesen wär’, warich umsHaus rumgelaufen und wollte Arbeit haben. Woll’, ja keine

Arbeit mehr haben.” In: Rainer Zoll, Arbeitslose und

Gewerkshaft. Untersuchung einer schwierigen Beziehung. p.270. Zie ook: Ch. Lalive d’Epinay, Vom Ethos der Arbeit zumEthos der Selbstverwirklichung. In R. Zoll, Ein neues Kulturelles

Modell, Westdeutscher Verlag, 1992. Voor een empirischeweergave van een “pro-arbeid” houding, in het bijzonder onder“handarbeiders”, zie H. Zanders, Veranderendearbeidsoriëntaties in Europa 1981-1990, in H. De Witte, Opzoek naar de arbeidersklasse, Acco, Leuven, 1994.4 Zie hieroverde kritiek op de arbeidsociologie van GerhardBrandt, Arbeit, Technik und gesellschaftliche Entwicklung, 1990alsook Jean-Marie Vincent, Critique du travail. Le faire et Pagir,PUF 1987 wat als een Frankfurterschule-interpretatie vanMarx’ visie op arbeid aangezien kan worden.

Wachten op werkgelegenheid

Philippe Séguin behoort in Frankrijk tot de klassevan de gaullistische stoorzenders met eenbijzondere voorkeur voor linkse standpunten metbetrekking tot de te voeren sociaal-economischepolitiek. Hij was de inspirator van Chiracssuccesvolle populistische verkiezingscampagnevan 1995. Daarna is hij als voorzitter van deAssemblée blijven hameren op een actievetewerkstellingspolitiek en een kritische houdingten aanzien van “Maastricht” is hem niet vreemd.In zijn manifest “En attendant 1’ emploi.”vat hijzijn argumenten nog eens samen. Dat doethijprovocerend onder het motto “un chômeur, c’estun drame. Un million de chômeurs, juste unestatistique” (vrij naar Stalin). Volgens Séguin zoubet crimineel zijn te wachten totdat deeconomische groei vanzelf de werkloosheid doetopslorpen. Dat zou wachten zijn op Godot (dieuiteraard nooit zal komen) of de houdingaannemen van Zangra die in het fort van Belonzioheldhaftig de vijand afwacht (die uiteraard nooitzal komen). Toch, zegt Séguin, zijn de meestepolitici Zangra’s die op Godot wachten enintussen op een sociale vulkaan hebbenplaatsgenomen. Ze zijn zich van niets bewust engeloven dat met een economische groei vangemiddeld 3 percent per jaar de werkloosheidlangzaam zal afnemen. Maar, zegt Séguin, zelfsmet een gemiddelde economische groei van 4percent zal het nog veertig jaar duren eer het puntvan de volledige tewerkstelling zal wordenbereikt. Hoe deze dit politieke schandaal teverklaren? Volgens Séguin is de huidigecatastrofe verklaarbaar uit het feit dat de

Page 11: Vanderbruggen - Marxists

boeken

welvaartsstaat sociale vangnetten schiep diebedoeld waren om de gevolgen van socialeongevallen te verhelpen en mensen met eentijdelijk (door werkloosheid) wegvallen vaninkomen de kans te geven zich weer in teschakelen in het arbeidsproces. Maar vantijdelijkheid is men nu in een situatie vanblijvende massa-werkloosheid verzeild geraakt.Als lapmiddel] heeft men tijdelijke programma’svoor sociale dienstverlening geschapen.Inmiddels heeft zich een fataal proces vanwerkloosheid, armoede en sociale ontwrichtingdoorgezet, omdat de overheid weigerde omstructurele ingrepen te plegen en op grote schaalvolwaardige banen te scheppen in de collectievedienstverlening. Daarvoor zou men dan mensenook moeten opleiden.Séguin kant zich tegen het liberalisme op

wereldschaal en een internationalisatie die destaat wil doen terugtreden uit economie enpolitiek. Séguin pleit voor een doelbewusteeconomische politiek die komaf maakt met detirannie van de internationale kapitaalmarkt.Séguin wil een Europa van de burgers dat uit eenEuropa van de Naties moet bestaan en gebouwdworden op sociale principes.Het manifest van Séguin hinkt op meerdere

poten tegelijk. Enerzijds wil Séguin voldoenderealist zijn en wijst hij niet de zichinternationaliserende economie radicaal af tengunste van economische nationalisme. Maaranderzijds legt hij toch accenten die getuigen vaneen economische en sociale politiek binnennationale kaders. Om daarna overte schakelen ophet Europese geheelals institutioneel gegeven.Hoe een en ander met elkaarte rijmen valt is nietaltijd even helder uitgewerkt. Dat is jammer, wantals de constructie van een sociaal Europa gewenstis, dan kan dat enkel via of in samenhang met decreatie van een economisch en monetair Europa.Wat zal de rol van de natie-staat in dat Europazijn? Bij Séguin vinden we hier geen klaredenkbeelden. Daar het komende Europa toch in

grote mate zal wentelen rond de Frans-Duitse ashad Séguin toch ook dat aspect moeten uitwerken.Maar niets daarvan.Dit betekent uiteraard niet dat Séguin niet klaar

en duidelijk de onderliggende problematiek vande werkloosheid helder naar voren brengt. Hij

1

Vlaams Marxistisch Tijdschrift nr. 4 - december 1996

schetst voorts alle dilemma’s ervan haarscherp,maar blijft steken daar waar het politieke verhaalde nodige verbreding verdient. Hetis inderdaadzo, zoals Séguin schetst, dat Jacques Delors alsvoorzitter van de Commissie van de EG er maarniet in slaagde om zijn economischeeenheidsmarkt te voorzien van een socialebovenbouw. Maar waardoor kwam dat? Hetantwoord op die vraag is dat de verdieping van deEuropese markt uiteindelijk alieen maar vialiberalisatie van de markten en terugtreding vande nationale staten kan worden bewerkstelligd. Indeze dialectiek past uiteraard geen socialeparagraaf, waardoor het sociale het domein blijftvan nationale actoren (vakbonden).Séguin heeft het vooral over de werkloosheid.

Het is een probleem waarmee we moeten levenals we de meeste politici moeten geloven. Séguinis een politicus die gelooft dat dit de verkeerdeaanpakis. Hij doet suggesties om met datfatalisme te breken. Maar aan de andere kant magmen zich afvragen wathij dan uitvoert in eengaullistische partij die inmiddels gebroken heeftmet haar verkiezingsbeloftes van 19957 Nietshierover. Séguin doet alsof die kloof tussenChirac en hemzelf niet bestaat. Na dit manifestzal hij dus blijven zitten. Zitten te wachten op de“echte” Chirac die nooit zal komen? Ofzalhijuiteindelijk voor een vernieuwde linkse en socialecoalitie kiezen?

André Mommen

Philippe Séguin, En attendant Pemploi.. Parijs:Editions du Seuil, 1996, 175 blz, 95 FF.

Vlaanderen in Europa

Tot voor enige decennia kon men zich metbetrekking tot de opbouw van een ‘Vlaamseidentiteit” vergenoegen met het oplepelen vanplatitudes. Eentje daarvan luidde ongeveer: “Eengoede Vlaming zijn om een goede Europeaan teworden.” Dat klonk uitdagend en vooralgeruststellend omdat het tot niets concreetsverplichtte. Men bleef immers discreet over deinhoud van het begrip Europeaan en nog meer overde politieke en economische inhoud van het

Page 12: Vanderbruggen - Marxists

boeken

geografisch begrip Europa. Vandaag weten webeter omdat hettijdperk van deplatitudes voorbijis nu de natie-staten dreigen opgeslokt wordendoor transnationale verbanden zoals de EuropeseUnie en de globalisering van de economie. Dochom het fijne ervan te weten is het wel dringendnoodzakelijk om enige bestaande grensconflictente regelen. Een aanzet daartoe leveren H. Wuyts,E. Baeten en C. Kesteloot in hun studie“Vlaanderen in Europa”.Het boek valt uit elkaar in vijf hoofdstukken

waarin achtereenvolgens de problematiek van deVlaamse identiteit in opbouw, de opbouw van deEuropese identiteit, de inschakeling van de regio’sin de Europese Unie, de plaats van het Nederlandsin Europa en tenslotte de invloed van Europa opBrussel en op de Brusselse Rand wordenbesproken. Dit alles is uiteraard een complexematerie, omdat op het Europese niveau niet alleenveel “in beweging” is, maar ook omdat er nogsteeds sprake is van een “democratisch deficit” ophet niveau van de Europese instellingen. Daarbijspelen de staatkundige machtsverhoudingen eenrol. Het kleine België heeft in een uitbreidendEuropa toch al weinig meer in de pap tebrokkelen en een eventuele gang naar het Europader regio’s zou de macht van de centralebureaucratie en de multinationals maar doentoenementen koste van de politieke onderdelen.De auteurs gaan ervan uit dat dit procesonafwendbaar is en dat Vlaanderen een autonomepolitieke uitdrukking behoeft. In dat kader is dematerie nog meer complex, omdat zonderculturele en taalkundige identiteit dat Vlaanderenobjectief gezien geen bestaansrecht heeft.Complicerend in deze dat de opening van de

grenzen en de uitbreiding van Europa nog meerdan voorheen het probleem zalstellen van hetoverwicht van de grote talen op de kleintjes. Hierzal Vlaanderen dan noodzakelijk moeten uitziennaar bondgenoten. De eerste bondgenoot zalNederland zijn, dit wegens de culturele entaalkundige verwantschappen. Maar ook op diestrategie rust een hypotheek. Zolang Vlaanderenbinnen de Belgische staatkundige structuren zit, isde Vlaamse onderhandelingspositie zwak. Kaneen Europa der regio’s dan een uitweg bieden?Misschien. Maar het is geenszins zeker dat eendergelijk project de instemming van Bonn en

Parijs zal wegdragen. Men kan wijzen op detheoretische bondgenootschappen met de DuitseLänder, doch enige echte beweging van die kantblijft hypothetisch. Italië en Spanje kampen ookmetzich regionalizerende structuren op zoek naarsoms belachelijk klinkende identiteiten (bijvoorbeeld het Padania van Umberto Bossi), maarzullen zij de spraakmakende as Bonn-Parijs vande kook kunnen brengen? De cruciale vraag indezeis natuurlijk of het Europees Parlement zichop termijn zal bekeren tot een twee-kamerstelselwaarbij de regio’s vertegenwoordigd zullenzijn ineen eigen parlementaire vergadering. De steunvoor dat project zal uiteraard vanuit de regio’szelf moeten komen. Maar dan moeten die regio’servoor zorgen dat de grote nationale statenimploderen. Zo niet dan praten we over eenparlementaire vergadering voor folkloristischefiguren, vendelzwaaiers en promotoren vanregionale culinaire recepten. Daaropzit niemandte wachten.Ook de opstellers van deze bundel weten het

niet zo direct. Voor de actie in de richting van eengeregionaliseerd Europa zijn de bondgenoten dungezaaid. Zelfs binnen de Belgische federalestructuur ontmoet dit denkspoor weinig concreterespons en ziet men de Waalse regionalisten nogniet één front vormen met de Vlaamse beweging.Om maar te zwijgen van de Nederlandse politiekekrachten. Een kleurrijk incident mag ditillustreren. Een tijd geleden liet de sociaal-democratische burgemeester van het NederlandseKerkrade en tevens Senator voor de PvdA,T.Wöltgens, zich ontvallen dat Nederland beter lidkon worden van de Duitse Bondsrepubliek 1n eenfederatie met Rijnland-Westfalen. Uitleg:Nederland was toch al economisch en monetaireen aanhangsel van de BRD geworden. Wildemen nog invloed uitoefenen op het échte beleid,dan kon mendat enkel nog via de Duitse politiekestructuren. Uiteraard hieven de gezamenlijkeNederlandse politieke klasse en de hypocrietemedia een huilconcert aan. Maar dat deed niets afaan het concrete gegeven dat de Nederlandsesoevereiniteit een product is voor puurbinnenlands gebruik. Is dat ook niet zo voor hethuidige België of het toekomstige Vlaanderen? Endan komen we tot de paradox in dit boek: hierwordt veel over Vlaamse identiteiten en politieke

Page 13: Vanderbruggen - Marxists

boeken

omkadering daarvan gepraat, maar over dit soorteenvoudige gegevensals de economischebelangenverstrengelingen en het verdampen vande financiële enfiscale autonomie wordt nietsverteld. Wat zal men aan de creatie van eenVlaamse ducaat hebbenals de Belgische frank alherleid moet worden tot de “face value”van eenpaar Duitse penningen? Over welke cultureleidentiteit praten weals allecommunicatieprogramma’s Engels-Amerikaanszijn en de meeste soaps zich van die taalbedienen? Van Nederlandse kant hoeft men zekergeen betrouwbaar bondgenootschap teverwachten tegen dat grootkapitalistisch cultureelgeweld. De Nederlandse samenleving verengelstzich snel aan de top, in de commercie, in decultuur en in de bankwereld.

André Mommen

H.Wuyts, E. Baeten en C. Kesteloot, Vlaanderen in

Europa. Problemen bij de integratie van een regio,Leuven en Amersfoort: Acco, 1995, 191 biz, 685frank.

Met Uitzicht op Europaof: de zoektocht naar een identiteit voor

de bewoners van het salon?

Waarom moet er zo nodig een Europa zijn enwaarom zou dat dan moeten eindigen aan deRussische grens of aan de Oeral en aan deEgeïsche Zee of in Israël? In Met Uitzicht opEuropa twijfelt men alleszins niet aan denoodzaak van een Europees bewustzijn in de trantvan Europeër te zijn om wereldburger te worden.Opbladzijde 12 lees ik: “Geconfronteerd met eengeleidelijk eenwordend Europa en meteen steedsgroeiend Europees identiteitsbesef, dat ookgevoed wordt door een gemeenschappelijkeEuropese cultuur in haar rijke verscheidenheid,isde vraag naar opvoeding en vorming tot eentoekomstig Europees burgerschapvanzelfsprekend”. Ik vind dit allesbehalvevanzelfsprekend. Neem nu die beruchte uitspraakvan Tobback: het salon is vol. Als je er diegeestesgesteldheid op nahoudt, wordt “eengroeiend Europees identiteitsbesef” synoniem met

Vlaams Marxistisch Tijdschrift nr. 4 - december 1996

een zoektocht naar een identiteit voor debewoners van het salon. Dan betekent “Europeesburgerschap” in de eerste plaats het vreemdeling-zijn van de niet-Europeaan, die geen rechten magdoen gelden op de welvaart in Europa. Danbetekent “gemeenschappelijke Europese cultuurin haar rijke verscheidenheid” het onherleidbaaranders zijn van degenen die het Christendom, deRenaissance, de Verlichting, de democratie en gazo maar door niet hebben gekend. Europeanismekrijgt op die manier enkele naargeestige trekkenvan het nationalisme. Het probleem met MetUitzicht op Europa is, dat het werk onvoldoendetegengas geeft aan dit soort Europeanisme.In dit Europees handboek duwen de onlangs als

rector van de European University in opspraakgekomen Xavier Nieberding en AlfredDaelemans, ere-directeur-generaal NSKO enere-voorzitter van het Europees Comité voor hetKatholiek Onderwijs, aan elkaars kar. Samen metnog 25 andere auteurs uit de academische wereld,het onderwijs, de journalistiek en de sociaal-economische milieus willen zij, vanuit deinvalshoek van het katholiek onderwijs en met“een open humanisme” als filosofischeachtergrond, “inzicht verschaffen in de Europeserealiteit en dan vooral in de manier waarop demens binnen de Europese ruimte een zin heeftweten te geven en steeds weer geeft aanzijnbestaan”. Het boek is didactisch van aard en richtzich daarom in de eerste plaats tot de leerkrachtenvan de laatste jaren van het secundair onderwijsen de studenten van deeerste jaren van het hogeronderwijs. Meer in het algemeen is het bestemd“voor iedere Europese geïnteresseerde lezer, diezich in deze materie wil verdiepen”, Het is deschrijvers vooral te doen om het niet-economische Europa, “het Europa van de vijfdevrijheid, d.i. het vrije verkeer en de ontmoetingvan de ideeën”. Ze besteden dus weinig aandachtaan de politieke instellingen, structuren endebatten en aan de gemeenschappelijke markt.Naast het woord vooraf van Nieberding, de

inleiding over de Europese dimensie vanDaelemans en het verantwoordingsstuk van deeindredacteur Ignace Masson, omvathethandboek twee delen. Het eerste, “Wording vanEuropa in tijd en ruimte”, handelt over deEuropese ruimte en het historisch-culturele

Page 14: Vanderbruggen - Marxists

boeken

erfgoed van Europa. Het behandelt met anderewoorden de geografie en de geschiedenis vanEuropa, aangevuld met een hoofdstuk overliteratuur en een hoofdstuk over het fenomeengrens in de beeidende kunst. Het tweede deel,“Europa vandaag en morgen”, heeft het over hetnationalisme als factor van integratie endesintegratie, de betekenis van het groeiendeEuropa voor de eigen bevolking en voor dewereld en de uitdagingen naar de 21ste eeuw. Hetbehandelt de politieke eenwording en hetnationalisme, de geschiedenis van de Europeseintegratie, het uiteenvallen van Joegoslavië en deSovjet-Unie, de Europese cultuur en identiteit, deculturele verscheidenheid, de verhouding tussenOost- en West-Europa, de relatie tot de DerdeWereld en de perceptie van de Europesesamenleving door Chinese intellectuelen(hoofdstuk geschreven door een Chinees). Deuitdagingen zijn een nieuwe maatschappij,technologie en wetenschappelijk onderzoek,landbouwbeleid, milieuzorg, sociaal Europa enmensenrechten en sociale rechten in Europa.Louter informatief bekeken is dit eenvoortreffelijk boek. Ik kan me natuurlijk bestindenken dat Mort Subite (bedoeld is hetcollectief van radicaal geografen) een anderegeografie van Europa zou hebben geschreven, ofdat een materialist de geschiedenis anders zouhebben aangepakt of bij de uitdagingen andereaccenten zou hebben gelegd, maar het lijkt mijeen wat futiele kritiek, een idealistisch opgezetboekte verwijten dat het niet materialistischuitgewerkt is. Het ís trouwens reeds eenverdienste op zich dat een idealistisch boek, datzich nadrukkelijk als Europees handboekpresenteert, de Europese lezer geensuperioriteitsgevoel tracht aan te kweken of hem/haar een Europees nationalisme wenst aan tesmeren. Het idee van culturele homogeniteit zoalshet nationalisme die predikt is afwezig. DeEuropese cultuur wordt eerder beschreven als eeneenheid in verscheidenheid en zelfs dezegenuanceerde eenheidsidee is niet overalaanwezig. Zo zal men in de geografischehoofdstukken vergeefs zoeken naar een dergelijkesuggestie van eenheid in verscheidenheid.Toch hinkt het boek op twee gedachten. Aan de

ene kant wordtkritisch gesteld dat het streven

naar Europa gedragen wordt door eenhypernationalisme van vooralsnog onduidelijkeaard. Men kan er, volgens sommigen van deauteurs, net zoals in het nationalisme een liberale,romantische en volksnationalistische variant inonderkennen. En hetis duidelijk dat de sympathievan de betrokken auteurs zeker niet naar hetvolkshypernationalisme gaat, maar veeleer naarde liberale opvatting. Zij zijn er zich van bewustdat het niet alleen gaat om het tot-stand-brengenvan een politieke gemeenschap op supranationaleschaal, maar ook om de politieke identiteit vandie gemeenschap. (Volgens de liberale opvattingvan het nationalisme geldt een land als natie, alsbinnen de landsgrenzen de burgers een beroepkunnen doen op dezelfde constitutionele rechtenen vrij kunnen deelnemen aan de vorming van depublieke opinie; de romantische opvattingverheerlijkt de culturele identiteit van een natie enziet in opvallende kenmerken van de bevolking deuitdrukking van een volksaard; volgens hetvolksnationalisme moeten de burgers om eennatie te vormen, naast een cultuur en eengeschiedenis, ook een afstamming gemeenhebbenen is het behoud van de culturele erfenisde historische opdracht van een volk - p. 143-144.) Aan de andere kant hanteren andere auteursde invalshoek dat de eenheid in verscheidenheidhet resultaat is van een doorheen detijdengegroeide cultuurhistorische entiteit, die eenontwikkeling kent met hoogtepunten enlaagtepunten, een invalshoek die soms uitmondtin pure reïficatie: “ontmoeting van Europa met deislam”. Men maakt dan van Europa iets wat hetniet kan zijn - een door historisch en anderonderzoek te reconstrueren empirisch gegeven -

en verliest uit het oog dat ook voor de Europesebeschaving geldt wat op elke beschaving vantoepassing is, namelijk datzij staat voorhedendaagse aanspraken op het verleden. (Deaanspraken steunen op hedendaagse keuzenomtrent historische grenzen die wie ertoe behoortscheiden van wie er niet toe behoort. Men maaktdaarbij dus van het verleden gebruik omhedendaagse rechten, erfenissen, uitsluitingen terechtvaardigen.) Net zoals nationalisten dat doenop het niveau van regio en staat, trekken debetrokken auteurs op het niveau van Europaverkeerde conclusies uit de historische associatie

118

Page 15: Vanderbruggen - Marxists

boeken

tussen, enerzijds, bepaalde, zij het niet altijdprobleemloos af te bakenen, gebieden en,anderzijds, de aanwezigheid in die gebieden vaneen intellectuele elite en van bepaalde culturelepatronen die voor de bewoners van de bewustegebieden identificatiemogelijkheden aanreiken.Op die manier lijkt de wereldgemeenschapprimordiaal te bestaan uit verschillendecultuurgebieden - net zoals voor het nationalismede wereldgemeenschap primordiaal bestaat in eensamenstel van naties - waarvan dan gezegd kanworden dat zij zich op een bepaalde maniertotelkaar (moeten) verhouden of datzij elkaar opeen bepaalde manier (horen te) ontmoeten. Is ditniet precies het romantisch of zelfsvolkhypernationalisme waar de andere auteursafstand van lijken te nemen? Komt daarbovenopdat deze laatsten al evenmin als de eersten deloyaliteitskwestie aan de orde stellen (in hoeverheeft loyaliteit t.o.v. Europa, in de gedaante vaneen Europa der staten of een Europa der regio’s ofeen Europa der volken enz., voorrang op andereloyaliteiten). Twee goede redenen waarom wemogen besluiten dat het boek, tegen de eigenbedoelingen in, al te gemakkelijk munitie in dehanden speelt van degenen die de salonbewonersvan een eigen culturele identiteit willen voorzien.

Pieter Saey

A.Daelemans, R.De Keyser, M.Goossens, M.Janssens& Masson (red), Met Uitzicht op Europa, Leuven-Apeldoorn: Garant, 1995, 248 p.,ISBN 90-5350-233-5.

De meerderheid, een minderheid

Het boekje van Renée Van Mechelen De meer-derheid, een minderheid. De vrouwenbewegingin Vlaanderen: feiten, herinneringen enbedenkingen omtrent de tweede golf bevatprecies wat het belooft in de ondertitel: het is eenchronologisch verslag van de Vlaamsevrouwenbeweging, bekeken vooral vanuit devrouwenbeweging waarvan het Vrouwen OverlegKomitee het dynamisch overkoepelend orgaanwas. De auteur is een bekende feministe van het

Vlaams Marxistisch Tijdschrift nr. 4 - december 1996

eerste uur, die uitstekend geplaatst is om eendergelijk verslag te maken.Dit boek bevat geen analyse, en evenmin

theorieën, evaluatie of strategieën. Het doel vande auteur is de nieuwe generatie feministen enniet-feministen te informeren over dit stukje vanhun geschiedenis.Van Mechelen laat de tweede feministische golfin Vlaanderen - terecht - starten in 1966, toenduizenden werkneemsters van de FN-wapenfabriek het werk neerlegden voor “gelijkloon voor gelijk werk”. Jammer genoeg wordt erniet dieper ingegaan op deze belangrijkegebeurtenis.Er worden geen vragen gesteld zoals: waarom

was en is er zo weinig solidariteit in devakbeweging als het om zogenaamdevrouweneisen gaat? Waarom slaagde devrouwenbeweging er niet in de arbeidsters enbedienden beter te integreren, hoewel eisen rondarbeid altijd op de eerste plaats stonden.In het boekje gaat het in snel tempo over de

Dolle Mina’s, naar de Pluralistische Actiegroepenvoor Gelijke rechten voor vrouw en man (PAG),abortuscommissies, vrouwen tegen de crisis, enz.Tussendoor worden de “traditionelevrouwenorganisaties” (zoals KAV) in het verhaalvermeld.Hoe komt het dat deze traditionele

vrouwenorganisaties zo moeizaam loskwamenvan hun eigen koepels en zichzelf nietfeministisch durfden te noemen? Welkemachtsstrijd werd er gevoerd achter de schermenom te verhinderen dat abortus uit het strafrechtwerd gehaald? Hoe kwam abortus uiteindelijktoch op de politieke agenda, met het bekenderesultaat? Welke achterhoedegevechten leverdende politieke partijen om systematisch vrouwen tewerenuit hun kieslijsten, en om systematisch devrouweneisen te negeren of te kleineren? Waaromblijft de vrouwenwerkloosheid nog steeds hogerdan de mannenwerkloosheid? Wat hebben hetparlement, de politieke partijen, de vakbewegingmet dit gegeven gedaan? Waarom zijn de eisenvan “vrouwen tegen de crisis” van de jaren 1980

nog zo actueel in 1996?Uitvoeriger staat de auteur stil bij de initiatievendie door de vrouwenbeweging zelf genomenwerden (zoals vluchthuizen). Beknopt wordt dan

119

Page 16: Vanderbruggen - Marxists

boeken

weer verwezen naar de rol van de Staatssecretarisvoor Emancipatiezaken, later de Minister voorGelijke Kansen, de commissies opgericht voor dedoorbreking van de rollenpatronen in hetonderwijs, de internationale vrouwenconferentiesin Nairobi, Mexico, Peking. De “rode draad” doorhet verhaalzijn de jaarlijkse vrouwendagen van11 november.Welke vrouwengroepen hebben hier het

voortouw genomen? Welke waren hunstrategieën? Met welke weerstanden kregen ze temaken? In hoeverre werd de vrouwenstrijdgevoerd als een strijd tegen de structuren van hetpatriarchaat, als een bevrijdingsstrijd, eenrevolutie? Op welke cruciale momenten werd“feminisme” gereduceerd tot “emancipatie”; envervolgens “emancipatie van vrouwen” tot“gelijke kansen voor iedereen”?Als deze vragen werden niet gesteld en dus ook

niet beantwoord door Renée van Mechelen. Tochis het een zeer nuttig boekje - bovendien vlotleesbaar - om ons collectief vrouwengeheugen opte frissen. Jammer genoeg ontbreekt eenlijst vande belangrijkste publikaties van deze periode inonze vrouwengeschiedenis, evenals een aantalnuttige adressen. De jonge generatie zou allichtenige illustratie of foto’s gewaardeerd hebben. Numoet ze hetstellen met een - weliswaaruitstekende - cover van GAL.

Monika Triest

Renée Van Mechelen, De meerderheid eenminderheid. De vrouwenbeweging in Vlaanderen:feiten, herinneringen en bedenkingen omtrent detweede golf, Leuven:Van Halewijck, 1996. ISBN 90-5617-082-1.

De zeven levens van de kaaiman

Een eerste kennismaking met Cuba en het regimevan Fide] Castro hoeft niet te verlopen via deplatgetreden paden van de politieke geschiedenisen de guerrilla in Latijns Amerika. Eenalternatieve route is dan de cultuur, vooral depoëzie. Cuba hoeft daarom nog geen land te zijnmet grote dichters of een dichterlijk aangelegdebevolking, maar de lyriekis altijd wel besteed aan

een volk dat op zoek is naar deze vrije vorm vanexpressie als andere uitdrukkingsvormen omwillevan diverse redenen in de versukkeling zijngeraakt. “Vandaag weet ik niet wat me Test van diteiland.” Zo dicht Miguel Barnet in debloemlezing “Cuba: De zeven levens van dekaaiman”. De poëzie dusals sleutel tot een landen een volk? De samenstellers van de bundelhebben aan van alles gedacht en vooral de vrijeassociatie hun gang laten gaan. In de hoop dat hetkleurenpalet niet de heroïek, maar wel deproblematiek van een land op een dramatischkeerpunt van zijn geschiedenis in beeld brengt.De bevraging naar zichzelf is kleurrijk aanwezigzoals in een film als “Fresa y chocolate”: kan menén revolutionair én homofiel tegelijk zijn? Of ishetaltijd een spel van welles-nietes?Om de Iezer niet uitsluitend te tracteren opgedichten staan er ook losse teksten tussen vaneigen waarnemers uit Vlaanderen en Cubanen.Wie daarvan wil proeven moet wél iets afwetenvan de Cubaanse geschiedenis en daarbij debetekenis van woorden binnen en buiten decontext weten. Als Juan Antonio Blanco schrijft,“José Martí stelde zich de vraag welke republiekhij wenste. Fidel Castro diende nu te weten welksocialisme hij wilde opbouwen”, dan klinkt datvrij hermetisch en onverstaanbaar.In principeging het in de periode van Castro’smachtsovername erom of het Oost-Europesemodel zou worden ingevoerd, of het ophumanistische en liberale grondslagen gevestigde“martijsme” dat sterk onder invloed van devrijmetselarij stond. Even verder moet Blancodeze tweedeling verder vertalen in enkeleproposities voor Cuba in de komende decennia.Zijn recept is nogal contradictorisch in debekende noch-wel stijl: geen meerpartijsysteem,maar wel het breedst mogelijke pluralisme, geenprivatisering maar wel socialisering van hetbeheer van de staatsgoederen. Dat gaat nog evenzo voort, maar van een duidelijk omlijndprogramma is tenslotte geen sprake. Ook deverwijzing naar het openstellen van Cuba voorvreemde investeerders (ook buiten de toeristischesector) ontbreekt. Kortom, dit mooie boek metmooie Cubaanse gedichten in het Spaans en inNederlandse vertaling is eerder eenimpressionistische dan doctrinaire uiteenzetting

120

Page 17: Vanderbruggen - Marxists

boeken

over de Cubaanse problematiek.

André Mommen

Rik Baeten, Bernard Desmet, Rudi Mortier, Marc Van

Camp en Bart Vonck, Cuba. De zeven levens van dekaaiman, Brussel: Masereelfonds, 1996, 262 blz.

Diplomatie

“Wie de wereld wil veranderen, moet ten minsteweten hoe zijn land zich opstelt in hetinternationale gebeuren”. Deze gevleugelde zinproduceert Leo Tindemans in zijn woord voorafbij Thuysbaerts boek “Het Belgisch buitenlandsbeleid”. Vraag is natuurlijk of na het lezen van ditboek de kennis van het buitenlands beleidinderdaad verkregen is om aan het veranderen teslaan. Thuysbaert is overigens docent Belgischbuitenlands beleid aan de KUL en in die functie ishij de opvolger van Tindemansals docent.Vandaar dat dit boek ook meer leest als eencollegedictaat dan als een bevlogen geschriftwaarin de ins and outs van de buitenlandsepolitiek worden beschreven.Dit boek wil eerst en vooral geen geschiedenis

bieden van de Belgische buitenlandse politiek,maar wel inzicht bieden in de complexiteit van deomgevingsvoorwaarden. Daarom wordt vooralsystematisch ingegaan op de oogmerken enkenmerken van het Belgisch buitenlands beleid inhet algemeen en op het bilaterale en multilateralebeleid m.b.t. bepaalde beleidsdomeinen. Belgiëvoert een bilateraal beleid ten aanzien van demeeste landen. Delegaties vertrekken met deregelmaat van een klok naar de meest exotischebestemmingen. Koning en koningin gaan opofficieel bezoek naar buitenlandse staatshoofden.Handelsmissies denken aan de commercie. Belgiëheeft overal ambassades of gezantschappen omcontact te onderhouden met de buitenlandseregeringen of om landgenoten te helpen. Datbilaterale beleid is uiteraard zou oud als deBelgische staat. En sinds België federaal is, lopenook de ministers van de deelstaten de deuren platvan andere regeringen of deelstaten.Rest uiteraard de vraag of België een

Vlaams Marxistisch Tijdschrift nr. 4 - december 1996

buitenlands beleid heeft dat gebaseerd is opprincipes en een strategie. Principeszijn er omzich doctrinair op te beroepen en om daden tekunnen rechtvaardigen. Een strategie is nodig omook op langere termijn te werken aan het bereikenvan bepaalde doelstellingen. Welnu, tot 1914 hadBelgië eigenlijk geen echt buitenlands beleid,omdat de regering met handen en voetengebonden was aan de door de grote mogendhedenopgelegd neutraliteit. Die neutraliteit definieerdeimmers ook wat men als België’s nationaal belangzag: buitenelk internationaal conflict blijven enhandeldrijven met iedereen op voet vangelijkheid. Na 1914 was die toestand totaal andersgeworden. België ging op in diversebondgenootschappen. Eerst met Frankrijk (1920-1936), daarna met de USA (1949-nu).Bondgenootschappen leggen al een hypotheek ophet voeren van een eigen buitenlands beleid,omdat men een stuk autonomie opgeeft bij hetzelf beoordelen van te nemen maatregelen. Datgebeurt uit de overweging dat de strategischebelangen dermate groot zijn datalleen viabondgenootschappen het nationale belang kanworden veilig gesteld. Probleem is dan weer dateen bondgenootschap altijd een coalitie tegen eenander of anderen bezegelt. Met de NAVO wetenwe al datdie coalitie tegen de Sovjet-Unie wasgericht. Daarmee was de vijand aangeduid.Hoe gaat Thuysbaert met deze werkelijkheid

om? Hij vertrekt van de abstracte vaststelling dathet buitenlandse beleid gedicteerd wordt door hetonderhouden van goede betrekkingen metiedereen en het nastreven van vrede en veiligheid.De vrede is dan de beste garantie voor deveiligheid. Als klein land heeft België hierduidelijk gescoord, want “vele Belgen hebben eendoorslaggevende multilateral rol vervuld.”Hier komen we bij de crux van het verhaal:

dooraf te stappen van het bilateralisme en over tegaan op multilateralisme heeft de Belgischediplomatie strategische invloed kunnenuitoefenen op het internationale systeem.Dat wil natuurlijk niet zeggen dat België geen

bilateraal beleid meer zou hebben. Thuysbaertbesteedt aan dat bilateralisme 100 bladzijdenopgedeeld naar geografische beleidsgebieden(Azië, de Arabische landen, Afrika, Latijns-Amerika, Zaïre, Rwanda en Burundi, Nederland

121

Page 18: Vanderbruggen - Marxists

boeken

en Luxemburg). Het zijn hoofdstukken die bolstaan van algemeen gebabbel. Op mysterieuzemanier zwijgt Thuysbaert over eenvoudige dingenals de economische achtergrond van het BelgischeZaïre-beleid of de invloed van de missies op datbeleid.Even plichtmatig werkt de auteur dan de

hoofdstukken over het multilaterale beleid af. Zopasseren de Europese integratie, de NAVO, deGATT en de Bretton Woods instellingen en deinternationale politiek de revue. Dit gebeurt 1n

een soort apodictische stijl die meer danadembenemend is. Verpletterendis de wijzewaarop Thuysbaert de multilaterale politiekreduceert tot een uit zichzelf tot stand komendeconsensus over technische oplossingen voortegenstellingen die veelal onbenoemd blijven. Aldeze gebeurtenissen hebben uiteraard voor Belgiëeen betekenis. Maar daar blijft het dan ook bij,omdat Thuysbaert zich van de zure plichtontheven voelt om de binnenlandse context erbijte halen. Wie bij Thuysbaert iets zoekt over devredesbeweging en de acties tegen de plaatsingvan de kruisraketten komt dus van een kale reisthuis. Thuysbaert komt alleen maar op dreef alshij het heeft over instellingen en overleg-structuren, niet als het gaat om belangen-conflicten. Dat geldt ook als hij de politiek van deBretton Woods instellingen behandelt. Hier is hetalsof er geen belangenconflictis tussen Noord enZuid, tussen arm en rijk. Het is dus een boek datvlees noch vis is en daarom man en paard niet wilnoemen. De aankomende Belgische diplomatenzullen er een leerboek met een zeer enge visie aanhebben. Het probleem is immers welkeinternationale actoren men onderscheidt en of dieactoren allemaal regeringen (staten) eninstellingen zijn, en of er ook nationale enmultinationale belangengroepen zijn. Groteondernemingen en financiële groepen opererenimmers ook op het international schaakbord entreden daarbij niet altijd in het daglicht.Integendeel, een specifiek aantal internationaleactoren schuwt doelbewust hetlicht van de

schijnwerpers omdat zij er niet ten onrechtevanuit gaandat te veel publiciteit hun belangenalleen maar kan schaden. Regeringen moeten zichimmers legitimeren, internationalekapitaalsgroepen niet. Wie denkt dat het

Belgische buitenlandse beleid ten aanzien vanAfrika alleen maar op Buitenlandse Zaken wordtgemaakt, vergist zich derhalve.

Deze problematiek van de “machten in hetdonker” is al vele malen beschreven en aan dekaak gesteld. Doch meestal ondervindt dereconstructie van de feiten heel wattegenkantingen. Officiële archieven blijven langgesloten. De bedrijfsarchieven gaan slechts peruitzondering open. Veelal moet men wachten opde totale militaire nederlaag van een mogendheidom zowel inzage te krijgen in de geheimediplomatieke stukken en in de archieven van de

machtige kapitaalsgroependie bij datbuitenlandse beleid betrokken zijn geweest. Alswe eens de archieven van de Generale of van deUnion Minière konden openslaan ten behoeve vande Belgische Afrika-politiek, dan zouden we veelmeer tegenkomen dan de snoeverijen van politici.

Gerald Aalders en Cees Wiebes konden degeheime gangen nagaan van het Wallenberg-imperium (Enskilda Banken en een compleetindustrieel complex in Zweden) vooren tijdens deTweede Wereldoorlog. De Wallenbergsverkeerden toen aan de top van hun macht inZweden omdat ze de fabricage van kogellagers in

Europa controleerden. Ze hadden bevoorrechtecontacten met de top van de Duitse oorlogs-industrie (IF Farben, Bosch) en vormden metdeze oorlogslobby een internationaal consortium.Uiteraard bleef Zweden buiten de oorlog. Nietshoefde de nazi’s aan te sporen om Zweden teoverrompelen, omdat het neutrale Zwedengrondstoffen en logistieke hulp leverde aan deDuitse oorlogsmachine. De diplomatie in deze?Welnu, na 1945 werden de Wallenbergs keurigmet rust gelaten. Ze mochten hun zaakjes in deUSA afwikkelen, omdat ze nu een pion warengeworden in de anti-Sovjet alliantie die in demaak was. De Zweedse regering steunde datproject, want het neutrale Zweden zou immerseen zwaar bewapende vesting worden, een pion inhet netwerk van de Koude Oorlog. Dat deWallenbergs niet los opereerden van debuitenlandse politiek van Zweden wordt ook nogaangetoond door de rol die een telg uit hetroemrijke geslacht speelde tijdens de oorlog in

122

Page 19: Vanderbruggen - Marxists

Ee

oe

boeken

Budapest. Raoul Wallenberg was daargestationeerd als diplomaat, als humanitairetoeverlaat voor bedreigde joden, maar ook alsgeheime agent in dienst van zijn familiebelangenén de Amerikaanse geheime dienst OSS(voorloper van de huidige CIA) die eveneenstijdens de oorlog een voet aan de grond had inZweden. Raoul Wallenberg verdween daarna,naar men mag aannemenals arrestant van deSovjets. Hij zou daarna niet meer boven waterkomen. Niemand weet derhalve met zekerheidwat hem gebeurd is. Ook de auteurs van ditintrigerende boek niet.

André Mommen

P.L.Thuysbaert, Het Belgisch buitenlandse beleid. Eeninzicht in de internationale actuele omgeving, Leuven!Amersfoort: Acco, 1995, 352 biz, 1260 frank,

Gerard Aalders en Cees Wiebes, The art of cloakingownership. The case of Sweden, Amsterdam:Amsterdam University Press, 1996, 210 biz.

Pierre-Theodore Verhaegen (1796-1862)

Sinds meer dan 100 jaar viert men aan de ULB ende VUB te Brussel de Sint-Verhaegen-feesten terherinnering aan de stichter van de ULB Pierre-Theodore Verhaegen.In 1995 werd “een voorbeeld van een familie-

archief: Lammens-Verhaegen” aan het KADOC teLeuven overgemaaktl. Hierin had ArthurVerhaegen, kleinzoon van Pierre-Theodore,zijnpersoonlijk archief en dat van de ganse familie(o.m. zijn vader en schoonvader...) verzameld.Alleen het familiearchief van grootvader Pierre-Theodore was doorzijn zoon grotendeelsvernietigd.Dit jaar werd de 200ste verjaardag van de

geboorte van Pierre-Theodore aangegrepen omeen tentoonstelling te organiseren in Bosvoordeen een herdenkingsboek uit te geven. Enkelevorsers uit de kringen van de ULB en de VUB envan de “Familievereniging Verhaegen”(waaronder ook een aantal historici) hebben eenboek uitgegeven dat uitgegroeid is tot een zeer

Vlaams Marxistisch Tijdschrift nr. 4 - december 1996

verscheiden en zeer boeiende studie, uitgevenbijde VUBPRESS.Dat zowat vijftien verschillende auteurs hun

medewerking aan het boek verleenden, heeftnatuurlijk voor- en nadelen. Een voordeel is weldat men zeer diverse deskundigen aan het woordheeft gelaten en dat zo een zeer ruimediversifiëring mogelijk was. Een nadeelis dat nietalle bijdragen even belangrijk en waardevol zijn.Men kanzich afvragen of er niet wat al te veelaandacht werd besteed aan de familiale voor- ennageschiedenis van Pierre-Theodore Verhaegenen of men niet beter wat meer oog had gehad voorde maatschappelijke, intellectuele en politiekecontext waarin hij leefde en werkte.Wanneer men dit werk vergelijkt met de

magistrale studie van Jan De Maeyer overkleinzoon Arthur, dan kan men alleen hopen datooit een historicus een dergelijke studie aan degrootvader zou wijden, een grootvader die zekereven belangrijk is geweest voor de geschiedenisvan ons politiek leven.Pierre-Theodore Verhaegen was een zeer

belangrijke figuur in het politiek en intellectueleleven van het midden van vorige eeuw, afkomstiguit een Vlaamse familie uit de gegoede burgerij,die vanuit Rijmenam, via Werchter, naar Brusselwas verhuisd. Hij bleef een consequentetweetalige in een bijna uitsluitend verfransteBrusselse bourgeoisie, Van afkomst was defamilie overtuigd katholiek. De peetoom vanPierre-Theodore waszelfs rector van deKatholieke Universiteit Leuven (nog in 1836) eneen neef was als jezuïet rector van een universiteitin de VS. De nakomelingen van Pierre-Theodorezouden terugkeren naar de katholieke kerk en zichzelfs bij de kringen van het ultramontanismevervoegen.Pierre-Theodore was een militant vrijdenker en

anticlericaal, maar hij bleef tot tegen het eindevan zijn leven praktizerend katholiek maar bijnafanatiek gekant tegen elke inmenging van de kerkin het openbaar leven. Opzijn sterfbed weigerdehij elke bijstand van een katholiek priester eneiste een burgerlijke begrafenis. Hij stierf dusvolkomen buiten de kerk. Dit laatste werd hemuitermate kwalijk genomen door zijn zoon enkleinkinderen: vader en grootvader had defamiliale katholieke traditie verraden. Zij stapten

123

Page 20: Vanderbruggen - Marxists

boeken

niet mee op in de begrafenisstoet en woonden deplechtigheid, georganiseerd door de loge, niet bij.Dat zou ook de reden geweest zijn dat hetgrootste deel van hetarchief van Pierre-Theodore,in het bezit van de familie, vernietigd werd.Pierre-Theodore is op zeer diverse terreinen

actief geweest. Hij was een eminent jurist,advocaat en hoogleraar. Maar terzelfdertijd washij gedurende heel zijn levenuiterst bedrijvig inde politieke wereld, binnen de conservatievevleugel van de liberale partij, als burgemeestervan Bosvoorde, als provincieraadslid, maar vooralals volksvertegenwoordiger. Twee maal was hijzelfs voorzitter van de Kamer vanVolksvertegenwoordigers. Hij was ook een van destichters van de Liberale Partij en langetijd eenvan de leidende figuren ervan. Hij behoorde tot demilitant-vrijzinnige vleugel en als doctrinaireconservatief was zijn sociale bekommernis grootmaar wel paternalistisch.Eigenaardig en wellicht te weinig bekend is dat

hij slechts schoorvoetend de BelgischeOmwenteling en de nieuwe staat heeft erkend. Hijweigerde zelfs te zetelen in het Nationaal Congres“want dit strookte niet metzijn overtuiging”. Hijschuwde elk geweld en dus ook de omwentelingvan 1830 en hij bleef een bewonderaar vankoning Willem I. Zelfs wanneer hij, als realistischpoliticus, de Belgische staat en de nieuwemonarchie had erkend, bleef hij wellicht in zijnhart een orangist, zoals nog in 1838 een vriendvermeldde.Hij was echter vooral een van de grote figuren

uit de wereld van de vrijmetselarij. “Hetmagonnieke beginsel is mij een aangeborenbeginsel, dat mij in moeilijke ogenblikken troosten vreugde brengt”, schreefhij in 1852. Zijnmaconnieke activiteiten waren zeersterkverweven met gans zijn leven, ook met depolitiek. De vrijmetselarij gaf hem grote kansenin de politiek, maar hij stelde aan de andere kantalles in het werk om de loge te politiseren. Hijstelde de magonnerie in dienst van het toenmaligeliberalisme. Voor hem was dat éénstrijd: debevrijding van het menselijke individu.Zijn lidmaatschap van de loge heeft hem

ongetwijfeld gebracht tot wat hij zelf, en velenmet hem,zijn grootste opdracht achtte, deoprichting van ULB: een tempel voor de

wetenschap en voor de bevrijding der geesten.Men heeft hem lange tijd beschouwdals déstichter van de ULB. Recent onderzoek heeftuitgewezen dat hij waarschijnlijk wel dé grotebezieler en verdediger was, maar dat ook anderen,zoals Auguste Baron, Alphonse Quételet e.a.hierin een zeer belangrijke rol hebben gespeeld.Jan De Maeyer typeert Pierre-Theodore

Verhaegen als volgt. “Hij was een figuur vanformaat. Terecht kreeg hij een standbeeld op debinnenplaats van het vooroorlogse hoofdgebouwvan de Université Libre de Bruxelles... Hijbewerkte de opleiding van de intellectueleprogressieve elite en haar binding met hetanticlericale liberale gedachtengoed.”

1 KADOC-nieuwsbrief, maart 1996.

Werner Vandenabeele

Pierre-Theodore Verhaegen (1796-1862), Brussel:

VUBPRESS, 1996.

Devrijzinnige traditie in België

De vrijzinnigheid in België heeft een lange entaaie traditie. Maar de geschiedenis ervanisweinig of onvoldoende bekend. Aan de VrijeUniversiteit Brussel, een instelling die het productwas van de vrijzinnige strijd, bestaatal vele jareneen wetenschappelijk centrum dat de geschiedenisvan de Verlichting of het rationalisme bestudeert,doch we hebben tot nu moeten wachten eerhistorici uit die omgeving een handzaamoverzichtswerkje publiceerden over hetrijkeverleden van de vrijdenkerij.

De vrijdenkerij ontstond in haar georganiseerdevorm in het begin van de tweede helft van de

vorige eeuw. Het waren vooral kleinburgers, hunintellectuelen, en delen van de geschooldearbeidersklasse in de steden (de“arbeidersaristocratie””) die zich tot deze clubsaangetrokken voelden. De vrijdenkers verenigdenzich met de expliciete doelstelling om de greepvan de katholieke kerk op het openbare leventerug te dringen. Uit die vrijdenkersgroepenstamden de fondsen voor burgerlijke

124

Page 21: Vanderbruggen - Marxists

boeken

begrafenissen, liga’s voor het lekenonderwijs,filosofische debatingclubs en tenslotte ookpolitieke clubs die aan de basis zouden liggen vande socialistische arbeidersbeweging. Doch datlaatste was slechts een aftakking die te maken hadmet een politieke bewustwording binnen dearbeidersklasse en die niet het product was vaneen doelbewuste politieke oriëntatie, In devrijdenkerij bleefhet links-liberale element sterkaanwezig. En dat links-liberale element steldezich bewust boven de klassenstrijd door deidealen van de Verlichting te vertalen voor eenkleinburgerlijk publiek dat smachtte naarrespectabiliteit. Die respectabiliteit was dan eenafgietsel van de liberaal-burgerlijke cultuur. Hetgeloof in de opvoeding enin de stichtende preekwerd op die manier ook de arbeidersbewegingbinnengedragen.Jeffrey Tyssens en Els Witte slagener perfectin

om deze contradicties in de vrijdenkerij van devorige eeuw bloot te leggen. Ze wijzen er ook opdat de vrijdenkerij langzaam maar zeker haarimpact op de politiek verloor naarmate de liberaleen socialistische partijen vooral hunklassekarakter gingen benadrukken. Deopkomende Belgische Werkliedenpartij (BWP)wist na verloop van tijd niet goed raad met deagressieve anti-clericale groepen in haar middenin een periode dat het aantrekken van nogkatholieke arbeiders een electorale boodschapwas. De BWP zou langzaam maar zeker haarluidruchtige vrijdenkers marginaliseren en eropwijzen dat godsdienst een “privé-kwestie” was.

Toenin het interbellum de BWPincoalitieregeringen met de katholieken kroop,bleek ook dathet felle anti-clericalisme geenpolitieke respons meer hoefde te verwachten endat de socialistische leiders het feit van hetgesubsidieerde katholieke onderwijs erkenden.Binnen de liberale partij was de toestandal nietanders.De georganiseerde vrijdenkerij verloor weldra

haar politieke betekenis en vegeteerde verder.Misschien niet als een secte, maar dan toch meteensterk exclusief karakter. Na de TweedeWereldoorlog kwam vooral in Vlaanderen eenzekere vernieuwing aan bod toen,in navolgingvan het Nederlandse voorbeeld, hier eenHumanistisch Verbond werd opgericht dat zich

Vlaams Marxistisch Tijdschrift nr. 4 - december 1996

positief-gematigd wilde opstellen in ethische enfilosofische kwesties. Pas in een volgende etappegingen ook de franstaligen over op dat model. Devrijdenkerij stierf daarna een stille biologischedood. Voortaan zou men spreken over“vrijzinnigheid”. De georganiseerde vrij-zinnigheid voorzag zich van een koepelstructuuren begon zich binnen de verzuilde context teontplooien als een mini-zuil met een eigendienstverlening, met structuren die afgekekenwaren van de katholieke zuil. Men profiteerdeervan om bij elk groot politiek compromis dekassa te laten rinkelen voor de eigen organisaties.De deconfessionalisering van de samenlevingkwam de vrijzinnigheid te hulp. Niet dat het volkdatuit de kerk wegbleef automatisch bij hetHumanistisch Verbond binnenstroomde, maar weldat het clericale monopolie veel gemakkelijkerdan voorheen doorbroken kon worden door eenberoep te doen op het principe van hetgesubsidieerde pluralisme.

Dit boekje geeft een helder overzicht van dieovergang van vrijdenkerij naar vrijzinnigheid. Hetbelicht de historische breuklijnen en de impactvan de beweging. Gelukkig ontbreekt ook dehagiografische toonzetting en vooral ten aanzienvan het kleinburgerlijke karakter van devrijdenkerij uit de vorige eeuw zijn de auteurszeer kritisch. Maar naarmate het verhaal vordertverdwijnt die kritische teneur. In de conclusieswordt nog gewezen op heel wat pijnpunten. Dekruisbeelden zijn nog niet verdwenen uit deopenbare gebouwen en scholen. Katholiekeprelaten zijn nog altijd opdringerig aanwezig opnationale plechtigheden. Kortom, wie dacht datde feitelijke scheiding tussen kerk en staat eenrealiteit is, komt bedrogen uit. De auteurs hebbendus hun strijdbaarheid niet in de mottenballengewikkeld.Toch is er iets wat stoort in dit boek en datis

wel dat de positie van de vrijmetselarijgrotendeels onbesproken wordt gelaten. Waren devrijdenkersgroepen tot op zekere hoogte niet deuitlopers van de vooruitstrevende loges of vanindividuele logebroeders op zoek naar eendemocratische aanhang? In welke mate werden devrijdenkersgroepen gestuurd vanuit de loges? Engebeurt dat nog steeds met de vrijzinnige

125

Page 22: Vanderbruggen - Marxists

boeken

organisaties? Men kan zich immers niet van deindruk ontdoen dat het Humanistisch Verbond totop zekere hoogte een mantelorganisatie is van deloges met hun diverse obediënties. Uiteraard, devrijmetselarij vormt zeker geen organisatorischeeenheid. De politieke breuklijnen tussen liberalenen socialisten hebben zich uitgediept. Maar hoekan deze vrijmetselarij anders naar buiten tredendan via het Humanistisch Verbond? Overdit alleszwijgen de auteurs decent. Voorts houden deauteurs het bij een soort verslaggeving die geeninzicht biedt in getalsmatige verhoudingen.Statistieken ontbreken. Uit welke(kleinburgerlijke) kringen recruteert men bijvoorkeur? Wie zijn de denkers of de ideologendie het vrijzinnige discours op smaak brengen?Watdat laatste betreft vallen hier en daar wel watnamen, maar dan ook weer niet in die zin datzijgeldenals gidsfiguren. Daarom eindigt dit boekook met het opsommen van institutioneleproblemen (erkenning als te subsidiëren zuil) enkwesties (abortus, Schoolpact). Kortom, ditboekje nodigt derhalve ook uit om bepaaldeblinde vlekken weg te werken.

André Mommen

Jeffrey Tyssens en Els Witte, De vrijzinnige traditie in

België, Brussel: VUBPRESS, 1996, 167 biz.

Mythes

“L'oubli et je dirai même Terreur historique, sontun facteur essentiel de la formation d'une nationet c’est ainsi que le progrès des études historiquesest souvent pour la nationalité un danger.” AldusErnest Renan in “Qu’est-ce qu’ une nation”(geciteerd door Hobsbawm in “Natie ennationalisme sinds 1780”). Het zou als mottokunnen dienen bij het boek “Les Grands Mythesde |’ Histoire de Belgique, de Fiandre et deWallonie”, gepubliceerd onder de directie vanAnne Morelli.Het doorprikken van mythesis een bezigheid diezelden in dank wordt afgenomen. Binnen elkegroep mensen (te beginnen met het gezin en defamilie) worden mythes gekoesterd die vangeneratie op generatie worden overgeleverd en op

den duur dermate geheiligd zijn door de traditie,datelke correctie het aspect van heiligschenniskrijgt. Het was voorspelbaar, dat dit met het boekvan Anne Morelli zou gebeuren, in deze zin datmen binnen elke afzonderlijke groep (rabiateflaminganten, wallinganten en belgicisten)geneigd zou zijn de afbraak van de mythes van deàndere groepen toe te juichen en woest te wordenover de afbraak van de eigen mythes. Zo is hetblijkbaar gebeurd. In Wallonië werd deverontwaardiging over sommige aspecten van hetboek zo ver gedreven, dat de Waalse regermgopdracht gaf aan de “Fondation Jules Destrée” omhet politiek portret van deze door hetWallingantisme heilig verklaarde schrijver enpoliticus, zoals het in “Les Grands Mythes”geschetst wordt, in een pamflet te “corrigeren” ende échte en onvervalste waarheid te laten horen.Het gevolg is, dat in Wallonië niemand het boekvan Anne Morelli kan kopen zonder dat pamfleter op de koop toebij te nemen. Als men dit alspoging tot censuur zou beschouwen, zou het eenernstige zaak zijn; maar het is vermoedelijkredelijker om het alleen maar lachwekkend tevinden.Hetis natuurlijk geen toeval dat dit boek in

deze periode geconcipieerd en geschreven werd.De dynamiek van de staatshervorming blijkt zichniet alleen verder te zetten, maar de afgelopen pasgoed op dreef te komen. Én men mag aannemendat het idee om een boekals dit sámente stellenontstaan is uit de overweging, datin eencomplexe situatie als de “Belgische”, waardrienationale mythes tegenover elkaar staan en insommige opzichten met elkaar verstrengeld zijn,enige helderheid nuttig zou kunnenzijn. Eenmythe is, zoals een van de medewerkers aan hetboek laat opmerken, in se een neutraal gegeven.Maar het subjectivisme daterin vervatzit kan inbepaalde omstandigheden — vooral inconflictuele omstandigheden — een stuwkrachtleveren voor gevaarlijk avontuur. Eenstaatshervorming zoals die jaren geleden in ditland werd ingezet en nog altijd aan de gang is,isin haar concrete uitwerking een zakelijke ennuchtere aangelegenheid, die beter nietvertroebeld wordt door de hoogdravende retoriekvan emoties.Het werk van Anne Morelli (waaraan meer dan

126

Page 23: Vanderbruggen - Marxists

boeken

twintig specialisten een bijdrage leverden) kan indie zin bijdragen tot de mentale hygiëne. Enwanneer een lezer door deze of gene passage inhet boek geërgerd wordt, doet hij er goed aan zichaf te vragen ofzijn ergernis ontstaat uit de eigenhistorische kennis of uit de pijnlijke ervaring dathier een hem dierbare mythe wordt doorprikt.Men hoeft dit boek overigens nietals eenevangelie ter hand te nemen. Geschiedschrijvingbestaat voor een belangrijk deel uit interpretatievan feitelijke gegevens en kan dus aanleidinggeven tot uiteenlopende meningen. Zo meenik indit boek toch accentverschillen te vinden watbetreft de behandeling van de Belgische mythes.Datis geen kwalijke zaak, integendeel: hieruitblijkt de ernst waarmee het werk is samengesteld.Het is immers geen prijzenswaardigeonderneming, oude mythes te vervangen doornieuwe en dogma's te bestrijden met anderedogma's.Afgezien van deze overwegingen is het een boekdat al wie zich voor geschiedenis interesseertgeboeid zal lezen. Hetis met grote helderheidgeschreven en toegankelijk voor een ruimpubliek. Het is wellicht niet onnuttig tespecifiëren, dat deze bespreking van het boekgebaseerd is op de lectuur van de Franse versie.

Willy Courteaux

Les Grands Mythes de PHistoire de Belgique, deFlandre et de Wallonie, sous la direction de AnneMorelli, Brussel: EdVie Ouvrière, 1995.De grote mythesuit de Geschiedenis van België,Vlaanderen en Wallonië, door prof. Anne Morelii,Berchem: EPO, 1996.

Hergé

Generaal de Gaulle zou ooit eens gezegd hebben:“Mon seul rival international, c’est Tintin!”. Dezeuitspraak mocht niet ontbreken in de recentebiografie die de Franse journalist Pierre Assoulinepubliceerde over Georges Remi, de “vader” vanKuifje. Het is tevens de tweede biografie dieAssouline schreef over een beroemde “Belg”.Enkele jaren geleden zorgde zijn biografie overGeorges Simenon voor een kleine aardvers-chuiving toen hij een aantal minder frisse

Vlaams Marxistisch Tijdschrift nr. 4 - december 1996

aspecten uit het verleden van de “vader” vanMaigret publiceerde. Wat zou Assouline nu teonthullen hebben over Hergé?

Na lezing van de biografie valt het nogal meemet de “onbekende” aspecten van de Brusselsestriptekenaar. Assouline heeft naar beproefdrecent dieper gegraven in Remi’s verleden en eenpuzzel in elkaar gelegd. Maar van opzienbarendeonthullingen is geen sprake, wel van het plaatsenvan Hergé’s persoonlijk en politiek denken enhandelen in een bredere context.We wisten allemaal dat Remi begonnen wasalsstriptekenaar van “Tintin” bij de rechts-katholiekekrant Le XXe Siècle, dat hij in de oorlog destripverderzette in de “gestolen” Le Soir, dat hij na1944 enige bange momenten had beleefd, maar alin 1946 weer mocht publiceren dankzij katholiekeprotectie, dat hij anti-semitische denkbeeldenkoesterde en te vinden was in de kringen vanrechtse bourgeois-padvinders, Rexisten, bruineclericalen en alles wat naar de Nieuwe Orde en deRechtse Revolutie zweemde. Hij bleef ook na1945 in die vriendenkring zwemmen metlevenslange vriendschappen voor de Nieuwe Ordejournalisten Robert Poulet (Le Nouveau Journal)en Raymond de Becker (Le Soir) die ook op zijngulle financiële steun mochten rekenen toen ze nade oorlog blut waren.Hergé werd al in de jaren dertig een ondernemer

in strips. Zijn strips in de krant werkte hij om totalbums. Daarvoor had hij een uitgever gevondenin Doornik, bij de katholieke familie vanuitgevers Casterman. Later ging hij zijn albumshertekenen, moderniseren en inkleuren. Zijn stripswerden eerst in Frankrijk, maar weldra inmeerdere landen (0.4. Portugal) in krantenafgedrukt. Hergé zette een “studio” op die veelhandwerk moest overnemen, doch ondanks dezevorm van “industrialisering” bleef hij zichzelf alseen artiest beschouwen die de auteur vanzijnstrips (behalve Kuifje ook Kwik en Flupke; Jo, Jeten Jokko) wilde zijn en die het creatieve werkopeiste. Hij verschilde hierin van Walt Disney diede industriële toer was opgegaan en ook een grotefilmstudio stichtte, zonder daarbij de “auteur” tezijn van zijn striphelden. Disney verkocht zoalsde eerste de beste fabrikant enkel een “product”onder zijn firmanaam.Ook het privé leven van Hergé komt aan bod.

127

Page 24: Vanderbruggen - Marxists

boeken

Dat liep niet over rozen. Georges Remi liet al snelzijn katholicisme vallen en schakelde over op eenvorm van mysticisme. Zo vreemd was dat niet,want de ideologische crisis van de jongekatholieke intellectuelen in de jaren dertig hadimmers onder impuls van Rex gezorgd voorvertwijfeling. De Nieuwe Orde deed de rest. Datbelette niet dat de artiest Hergé voor de ogen vande buitenwereld in de katholieke stal bleefrondhangen. De echte breuk kwam pas veel later,in de jaren vijftig. Doch omdat de kopers van destrips vooraluit katholieke kringen kwamen, werddat feit verhuld. Hergé, zo blijkt tussen de regelsdoor, was een alcoholist of ten minste eensstevige drinker. Maar nog andere persoonlijkekenmerken worden door Assouline aangeroerd.Georges Remi had last van depressies die hem hetwerken onmogelijk maakten. Dat openbaarde zichna 1945 toen hij politiek en professioneel moeilijkzat. En dat noopte de uitgever van het weekbladKuifje om zijn auteur omzichtig te behandelen enhem ook de effectieve leiding van het weekblad teontfutselen. Wat de nodige tegenstellingenopleverde.Remi trouwde tweemaal. De eerste maal met

een secretaresse op de redactie van Le XXe Siècleen dat onder druk van abbé Norbert Wallez die erde lakens uitdeelde. Assouline wekt de indruk datdie eerste echtgenote (Germaine Kieckens) devriendin of meer dan dat was van de autoritaire enpro-fascistische Waalse abbé. Het wordt pasinteressant als we vele bladzijden later vernemendat Georges Remi geen kinderen kon verwekkenals gevolg van een medische behandeling metbestraling. Was hij dan een gefrustreerde“kindervriend”? Allicht niet, want hij liet ooiteens de politie komen omdat in de buurt van zijnwoning spelende kinderen te veel lawaai maakten.Zijn tweede echtgenote ontmoette hij in de jarenvijftig in zijn eigen Studio en met deze Fanny deVlaminck zou hij vele jaren later in het huwelijktreden. Zijn eerste vrouw weigerde te scheiden.Deze biografie schetst niet alieen het privé

leven van ene Georges Remi die weldra als degrote Hergé door het leven zou gaan, maar ookHergé’s universum, nl. het universum vangeesteskind Kuifje en diens “vriendenkring”.Volgens het recept dat Assouline al in zijnbiografie van Simenon hanteerde, geeft dat een

mengeling van bespreking en situering van hetoeuvre in samenhang met de persoonlijke evolutievan de scheppende kunstenaar en diens bedrijf(hier de Studio Hergé). Hergé’s oeuvre is nietaltijd van dezelfde kwaliteit en daarover doetAssouline nogal zeurderig. Maar over het plaatsenvan Hergé in de socio-culturele context isAssouline minder goed onderlegd. Georges Remiis altijd een francofone Brusselaar gebleven endat aspect komt in deze biografie maar matig aanbod. Ook weet Assouline geen raad met deVlaamse kwestie. Het leven van het weekbladKuijfje/Tintin blijft onderbelicht. De fabriek vanhet weekblad vormde nochtans generaties vanstriptekenaars die zich in een zekere mate kondenbeschouwen als de “leerlingen” van Hergé. Deideologische winkel van het weekbiad was rechtsen Hergé was er de scout van. Er liep bij Hergéeen rechtstreekse lijn vanuit de katholieke scouts,waarvan Georges Remi lange jaren lid was, viaLe XXe Siècle, de collaboratie naar het weekbladKuifje. In het weekblad schreven anoniem ex-collaborateurs (0.a. Poulet) of ze werkten er aanmee. Dat was niemand ontgaan in 1946 en ookdaarna nog zouden er campagnes tegen Hergé, detekenaar in de “gestolen” Le Soir, wordengevoerd. Georges Remi dacht daarom even aanemigreren naar Argentinië, waar het regime vanPerón gastvrij was voor fascisten.Was Hergé dan een fascist? Dat is onduidelijk

of niet direct op te sporen in zijn werk. Hijbeweerde altijd dat hij de denkbeelden vanzijntijd verwoordde, dus anti-communisme, anti-semitisme, conservatisme en scoutachtig gedragvan zijn held Kuifje weerspiegelden de normenvan zijn rechtse omgeving. Het waren ook dedenkbeelden van zijn tweede vader, nl. de abbéWallez die trouwens na de oorlog tegen eenveroordeling zou oplopen wegens collaboratie.De bewonderaars van Hergé wijzen graag op zijn“humanisme” en dan vooral naar zijnvriendschapsrelatie met de Chinese student teLeuven Tchang Tchong-Jen. Het ene hoeft echterhet andere niet uit te sluiten. En liefde voor eenChinees kon blijkbaar gecombineerd worden metonverholen anti-semitisme. Waartoe GeorgesRemi dus in staat was.Assouline heeft een neutraliserende houding

aangenomen tegenover zijn hoofdpersoon. Hij

128

Page 25: Vanderbruggen - Marxists

boeken

heeft Hergé vooral veel krediet gegeven als artiesten hem streng beoordeeld voorzijn anti-semitisme(in de strip De Geheimzinnige Ster) of verwetenna 1945 zich als een “slachtoffer” van de repressiete hebben beschouwd. Het vervelendeis echter dater diverse schemerzones in het leven en het werkvan Hergé zijn blijven bestaan en dat Assoulinegeweigerd heeft om daar enige opheldering overtegeven. Was Georges Remi misschienhomoseksueel? Het woord wordt niet gebruikt indit boek. De verhouding met de Chinese studentTchang lijkt er “verdacht” veel op.ldeologisch konden de striptekenaars uit de

generatiecohorte van Hergé moeilijk anders dan dedoor de katholieke kerk geëiste afwezigheid vanvrouwelijke personen in de strips aanvaarden. BijKuijfje komen ze aanvankelijk slechts als oudehuishoudsters naar voren, later in de stereotypepersoon van de a-seksuele Milanese nachtegaalCastafiore (“Kuise Bloem”).Mannenvriendschappen domineren ook in destrips van het weekblad Kuifje. Bij Edgard P.Jacobs was dat het duo Blake & Mortimer, bij BobDe Moor verscheen het duo Barelli en Moreau.Maar of de moraal van al deze fictieve heldenoverduidelijk katholiek was, kan niemand zeggen.De striphelden gaan in elk geval niet naar de kerk.Ze maken zich geen zorgen over hun carrière ofhun inkomen. Ze planten zich niet voort en zeverouderen ook niet. Ze hebben de eeuwige jeugden overwinnen het kwade. Maar strips waren ervoor de jeugd (meestal jongens) en dan vooralvoor een jeugd die onder de duim werd gehoudenen dus behoefte had aan een portie escapisme.Hergé en zijn industriële tekenaars leverden dat.Toen er meer concurrentie kwam op de stripmarkt,bleek ook de broosheid van Hergé’s ideologischconcept. Zijn schepping Kuifje kon alleen maareen beschermd monument worden, een oeuvre datnazijn dood moest verstenen in de befaamdealbums, en niet de basis worden voor een impe-rium à la Disney. Georges Remi was te veel eenambachtelijke artiest en te weinig een industriëleondernemer.

André Mommen

Pierre Assouline, Hergé. Biografie, Amsterdam:Meulenhoff/Leuven: Kritak, 1996, 540 p.

Vlaams Marxistisch Tijdschrift nr. 4 - december 1996 129