ligt - Marxists Internet Archive · 2020. 9. 28. · boeken gerokenomopstraattekomen,moetmen...

16
De Witte Mars De Witte Mars blijft voor commentaren zorgen. In zijn Het Witte Ongenoegen poogt de politieke wetenschapper Marc Hooghe de witte beweging en de witte comités te analyseren aan de hand van politicologische en sociologische criteria. Zoals bekend heeft de Witte Mars van 20 oktober 1996 ervoor gezorgd dat het witte ongenoegen plaatselijk georganiseerd raakte en dat er lokale initiatieven kwamen om de eisen en verlangens van de Witte Mars levend te houden. Daarnaast waren er uiteraard de ouders van de verdwenen kinderen die ineens tot mediafiguren waren uitgegroeid. Plus de comités die deze ouders steunden. Marc Hooghe heeft eigenlijk geen grondige studie verricht naar de witte beweging in al haar facetten, maar zich veeleer afgevraagd of de witte beweging wel in staat mag worden geacht om haar radicale eisen door te drukken. Hooghe merkt op dat de mensen die actief zijn in de witte beweging zich vooral laten leiden door ethische motieven en zich graag tegenover of zelfs buiten het “systeem” plaatsen. Ze verwerpen de klassieke organisatievormen en zien in de bestaande politieke structuren de oorzaak van alle kwaad dat nu over de burgers is neergedaald. De kloof tussen burger en instellingen, zoals die door de witte activisten wordt beleefd, is volgens Hooghe niets anders dan een pre-moderne reactie tegen een zich verzakelijkende samenleving die gekenmerkt wordt door koele ambtelijke apparaten en arbeidsdeling. Radicale democratie van de basis en beslissen over alles zijn twee utopieën die men best kan vergeten. Veelvuldig verwijst Hooghe naar de Duitse socioloog Max Weber om zijn verhaal kracht bij te zetten. Maar wat dan? Het advies van Hooghe aan de 84 witte beweging is dat die haar ongeduld moet matigen en moet inzien dat de hervorming van politieke en juridische instellingen enige tijd vergen en dat een beweging alleen maar succes kan boeken als ze op de lange termijn werkt en zich daarvoor ook goed organiseert. Dat laatste is nu precies waaraan het schort in de witte beweging. Marc Hooghe wijst op het uitzonderlijke karakter van de Witte Mars. Die werd niet gedragen en georganiseerd door een goed gestructureerde achterban (zuil) of beweging (de Vlaamse Beweging bij voorbeeld). Ze kwam uit het niets bovendrijven na een nogal spontaan geplaatste oproep vanuit de kringen van de getroffen ouders om desnoods naar Brussel te trekken. De massaliteit van de respons heeft iedereen met verstomming geslagen. Maar die massaliteit kwam enkel tot stand door enkele “aanjagers”, zoals de aanvankelijk nogal onverschillige houding van de politici, de hooghartige inzet van de magistratuur in de hermelijnen mantels en vooral de media die hier een nieuwsthema hadden gevonden dat zichzelf voedde. Het spaghetti-arrest van het Hof van Cassatie, precies op de zes dagen voor de zondag van de manifestatie, deed het hek van de dam springen. De massa geloofde toen werkelijk in de grote samenzwering van het establishment tegen het volk, omdat dat establishment veel te verbergen zou hebben. Het volk kwam meteen op straat. Justitiepaleizen werden overal belaagd. Arbeiders verlieten de fabrieken en versperden autowegen. Daarna verlieten de scholieren de scholen. Kortom, in die week van 14 op 20 oktober 1996 beleefde België een “prerevolu- tionaire” situatie, omdat het erkende gezag van haar voetstuk werd gehaald en er aanvankelijk tegen de wil in van de vakbonden en patroons of de leraren het land leek te kantelen in zo niet

Transcript of ligt - Marxists Internet Archive · 2020. 9. 28. · boeken gerokenomopstraattekomen,moetmen...

Page 1: ligt - Marxists Internet Archive · 2020. 9. 28. · boeken gerokenomopstraattekomen,moetmen afzwakken.Velenhaddenweldegelijkalervaring opgedaanvoordienmetbetogingen.A-politiek magmendedwarsdoorsnedeooknietnoemen

DeWitte Mars

De Witte Mars blijft voor commentaren zorgen. Inzijn Het Witte Ongenoegen poogt de politiekewetenschapper Marc Hooghe de witte bewegingen de witte comités te analyseren aan de hand vanpoliticologische en sociologische criteria. Zoalsbekend heeft de Witte Mars van 20 oktober 1996

ervoor gezorgd dat het witte ongenoegenplaatselijk georganiseerd raakte en dat er lokaleinitiatieven kwamen om de eisen en verlangensvan de Witte Mars levend te houden. Daarnaastwaren er uiteraard de ouders van de verdwenenkinderen die ineens tot mediafiguren warenuitgegroeid. Plus de comités die deze ouderssteunden.

Marc Hooghe heeft eigenlijk geen grondigestudie verricht naar de witte beweging in al haarfacetten, maar zich veeleer afgevraagd of de wittebeweging wel in staat mag worden geacht omhaar radicale eisen doorte drukken. Hooghemerkt op dat de mensen die actief zijn in de wittebeweging zich vooral laten leiden doorethischemotieven en zich graag tegenover ofzelfs buitenhet “systeem” plaatsen. Ze verwerpen deklassieke organisatievormen en zien in debestaande politieke structuren de oorzaak van allekwaad dat nu over de burgers is neergedaald. Dekloof tussen burger en instellingen, zoals die doorde witte activisten wordt beleefd, is volgensHooghe niets anders dan een pre-moderne reactietegen een zich verzakelijkende samenleving diegekenmerkt wordt door koele ambtelijkeapparaten en arbeidsdeling. Radicale democratievan de basis en beslissen overalles zijn tweeutopieën die men best kan vergeten. Veelvuldigverwijst Hooghe naar de Duitse socioloog MaxWeber om zijn verhaal kracht bij te zetten.

Maar wat dan? Het advies van Hooghe aan de

84

witte beweging is dat die haar ongeduld moetmatigen en moet inzien dat de hervorming vanpolitieke en juridische instellingen enige tijdvergen en dat een beweging alleen maar succeskan boeken als ze op de lange termijn werkt enzich daarvoor ook goed organiseert. Dat laatste is

nu precies waaraan het schort in de wittebeweging. Marc Hooghe wijst op hetuitzonderlijke karakter van de Witte Mars. Diewerd niet gedragen en georganiseerd door eengoed gestructureerde achterban (zuil) of beweging(de Vlaamse Beweging bij voorbeeld). Ze kwamuit het niets bovendrijven na een nogal spontaangeplaatste oproep vanuit de kringen van de

getroffen ouders om desnoods naar Brussel tetrekken. De massaliteit van de respons heeftiedereen met verstomming geslagen.

Maar die massaliteit kwam enkel tot standdoor enkele “aanjagers”, zoals de aanvankelijknogal onverschillige houding van de politici, dehooghartige inzet van de magistratuur in de

hermelijnen mantels en vooral de media die hiereen nieuwsthema hadden gevonden dat zichzelfvoedde. Het spaghetti-arrest van het Hof vanCassatie, precies op de zes dagen voor de zondagvan de manifestatie, deed het hek van de damspringen. De massa geloofde toen werkelijk in de

grote samenzwering van hetestablishment tegenhet volk, omdat dat establishment veel teverbergen zou hebben. Het volk kwam meteen opstraat. Justitiepaleizen werden overal belaagd.Arbeiders verlieten de fabrieken en versperdenautowegen. Daarna verlieten de scholieren descholen. Kortom, in die week van 14 op 20oktober 1996 beleefde België een “prerevolu-tionaire” situatie, omdat het erkende gezag vanhaar voetstuk werd gehaald en er aanvankelijktegen de wil in van de vakbondenen patroons ofde leraren het land leek te kantelen in zo niet

Page 2: ligt - Marxists Internet Archive · 2020. 9. 28. · boeken gerokenomopstraattekomen,moetmen afzwakken.Velenhaddenweldegelijkalervaring opgedaanvoordienmetbetogingen.A-politiek magmendedwarsdoorsnedeooknietnoemen

boeken

anarchie, dan toch in de vanuit de geschiedenisbeter bekende “algemene staking”. Wat opvielwas dat deze beweging geen enkele politiekeleiding of leiders had en al snel gerecupereerdwerd. Dehaene sprak van “waardig” betogen. Demedia hielpen mee om de stroom betogers te doenaanzwellen. En inmiddels poogden depolitici delontuit het kruitvat te halen door de koning en dekoningin op de valreep een conferentie met debetrokken ouders te laten houden en, jawel, eenparlementaire onderzoekscommissie naar hetreilen en zeilen van gerecht en politie in de zaak-Dutroux te installeren. Blijkbaar was men bangvooreen letterlijke bestorming van de instellingenen het in puin leggen van de justitiepaleizen. Omde zaak af te ronden ontving op 20 oktober 1996Dehaene de betrokken ouders na afloop van de

betoging en deed hen stevige beloftes. De politicizouden dus hun verantwoordelijkheid opnemen.

Deze episode uit het witte avontuur had eengrondige studie verdiend, maar Hooghe gaat daarnauwelijks op in. In zijn boek zit hij met eenander ei: de “witte” protesteerders worden vooralgedreven door negatieve gevoelens en door eenonbegrip over hetgeen in de huidige politiekecontext kan worden bereikt. Directe democratie is

grotendeels een utopie. Politici zijnberoepspolitici. Het gerecht hoort onafhankelijkte functioneren en slachtoffers moeten niet op destoel van de rechter willen kruipen. Uiteraard kanhet heel wat beter en menselijker aan toe gaan inde rechtsbedeling, maar daaraan kan wordengewerkt. Dat mag wel zo zijn, maar hier gaatHooghe voorbij aan het gegeven dat het groteongenoegen eenuiting was van eenviel dieperemalaise in onze samenleving dan wathij ziet alsalleen maar de “kloof tussen burger en staat”.

De grond van de zaakis dat de politiek geenmobiliserende thema’s meer heeft. Politici dieroepen om ‘law and order” stonden in hun hemdtoen ze achterhaald werden door Dutroux. Decorruptie alom, soms ingekleed als “illegalepartijfinanciering”, heeft de grote massa afkeriggemaakt van diezelfde politici. Het cliëntelisme,dat zo lang het cement was tussen politicus enkiezer, is afgebrokkeld nu de staat afslankt en de

staatsbedrijven op de markt worden gegooid.Het boek van Hooghe ontgoochelt op nog

andere punten. Men had mogen verwachten dat

Vlaams Marxistisch Tijdschrift nr. 4 - december 1997 85

hij een onderzoek had gedaan naar de sociale enpolitieke “identiteit” van de witte marcheerders.Dat is niet gebeurd. Zijn boek geeft de indruk eencollage te zijn van korte deelstudies enbeschouwingen. Dat wreektzich in de opbouwvan het betoog en de leesbaarheid. Voorts is hetstorend dat Hooghe voortdurend sociologenaanroept (Weber, Jonas, Luhmann) naast Vlaamsepoliticologen die iets relevants over hetbestudeerde fenomeen gezegd zouden hebbenzonder dathij dit alles in een bredere —Belgische — context plaatst. De eindredactie hadhierin mogen snoeien.

Terwijl Hooghe alleen maar wat nuttig materiaalaandraagt voor een discussie over de achter-gronden van het witte ongenoegen, dan gevenStefaan Walgrave en Benoit Rihoux in hun DeWitte Mars een nogal omvattende socio-logischeanalyse van de beweging en haar deelnemers.Beide auteurs hebben uitvoerig onderzoek doormiddel van steekproeven gedaan, dit zowel in de

pers als bij de witte betogingen en in wittecomités verricht naar het sociale profiel en demotieven van de betrokkenen. Ze hebben ook eenlovenswaardige poging gedaan om debevindingen van hun onderzoek in een vlotte taalweer te geven. Uiteraard is hier ook weer een“maar”. Dit onderzoek ging vanstart na de wittemars van 20 oktober 1996 en wat we aanprofielen mogen oprapen is dan weerresultaat vanpeilingen achteraf en reconstructies. Maarhierover niet geklaagd. Door het grondigeveldwerk van beide onderzoekers weten we wiezoal de witte protesteerders zijn. Ze komenin elkgeval niet uit de onderklasse, maar vinden hungrootste aanhang in de lagere middenklasse en debeter opgeleiden. De beweging is “populistischer”in Vlaanderen, dan in Wallonië, waar vooral deleraren e.d.erg betrokken waren. In Vlaanderenzijn de duidelijke verbindingen met Agalevafwezig, maar in Wallonië is de link met ECOLOzeker voorhanden. De meeste participantenhebben thuiswonende kinderen. Men was inBrussel vaak met het hele gezin. Sommigennamen de grootouders mee. In de plaatselijkewitte optochten deed men dat met vrienden enkennissen. Ook de verklaring dat het de niet-demonstreerders waren die hun kans hadden

Page 3: ligt - Marxists Internet Archive · 2020. 9. 28. · boeken gerokenomopstraattekomen,moetmen afzwakken.Velenhaddenweldegelijkalervaring opgedaanvoordienmetbetogingen.A-politiek magmendedwarsdoorsnedeooknietnoemen

boeken

geroken om op straat te komen, moet menafzwakken. Velen hadden wel degelijk al ervaringopgedaan voordien met betogingen. A-politiekmag men de dwarsdoorsnede ook niet noemen.Het percentage datlid is van een politieke partijstemt overeen met het gemiddelde. Maar watafwijkt is hun wantrouwen jegens de politiek.

Walgrave en Rihoux wijzen op de klemmendebreuk tussen twee stromingen in de wittebeweging en vooral het onvermogen om met eenenkele stem te sprekenals de media of de politici(kritische) vragen durven stellen. Er is eenstroming die in een nogal wereldvreemdanarchisme wegzinkt en elke centrale organisatieof structuur afwijst. Een meer realistische groepwil zich organiseren om blijvend op de sceneaanwezig te kunnen blijven. De witte comitéQsmoeten evenwel ook naast zich de inmiddelstalrijker geworden vzw’s dulden die de nasporingvan verdwenen kinderen ondersteunen en vooralrond de ouders van de slachtoffers cirkelen. Dezelaatsten beschouwden zich als de echte leidersvan de beweging, wantzij zien zich immers als de“echte” slachtoffers. Sommigen hebben een grootego, anderen willen hun privé-leven redden enhebben zich op de achtergrond geplaatst. Kortom,in de zomer van 1997 konden de interne ruzies inde witte beweging niet meer verborgen blijven endreigde de hele beweging zelfs in elkaar tezakken. Walgrave en Rihoux wijzen op diecontradicties. De witte beweging staat immersvoor de fase van de institutionalisering en dat zaloffers vergen. De ouders, die als media-figuren dewereld werden ingeslingerd, zullen allicht in detoekomst een zuivere ere-functie krijgen. Dethema’s en het programma van de witte bewegingverdienen ook enige precisering. De acties vergenenige programmering. En men moet bondgenotenelders zoeken in de sfeer van demensenrechtenorganisaties, dedemocratiseringsbeweging en andere lokale ofnationale initiatieven voor slachtofferhulp. Er isdus nog werk aan de winkel.

Inmiddels hebben de media, die de bewegingeen forse duw in de rug hebben gegeven,afgehaakt. Witte bijeenkomsten zijn geen“nieuws” meer. De politici hebben weerhet heftin handen. De witte actievoerders voelden dat aantoen ze ineens de witte ballon thuis lieten en een

witte paraplu toonden en de nationale feestdagverstoorden. Er kwam dus een “verharding” totstand. Politici werden daarna lastig gevallen. Hetwas voor Louis Tobback het welgekomen seinom de witte manifestanten aan zijn deuruit temaken voor “onnozelaars” en hun methoden tebrandmerken als “bruin”. Tussen 14 en 20oktober 1996 had hij nog zalvende woorden volbegrip gesproken. Nu spuwde hij plotseling vuuren vlam. Politici hoort men niet lastig te vallenaan de voordeur, maar dienen op hun spreekuurals iedereen te verschijnen. Tobback werd doorzijn partijgenoten of collega’s in de parlementenniet teruggefloten. Hij vertolkte dus degemeenschappelijke mening van de politiekeklasse. De “witten” weten dus waaraan ze zichmogen verwachten: tegenwerking op alle fronten.

André Mommen

Marc Hooghe, Het Witte Ongenoegen. Hoop en illusievan een uniek experiment, Groot-Bijgaarden: Globe,1997, 160 blz.

Stefaan Walgrave en Benoit Rihoux, De Witte Mars. Eenjaar later. Van emotie totpolitieke commotie, Leuven: Van

Halewijck, 1997, 200 blz.

De laatste communisten

De titel van het boek zal wel een keuze zijn vande uitgever: dat doet wellicht verkopen! Decommunistische experimenten zijn zo goed alsallemaal mislukt en de communistische partijen,zeker bij ons, zijn in de marginaliteit verdwenen.Of daarmee het communisme voor eeuwig enaltijd begraven werd is niet voor iedereen evenduidelijk. Prof. Benoit Verhaegen zei op 28februari 1997 tot slot van een interview met RudiVan Doorslaer! “Ik persoonlijk voel een nostalgienaar een communisme dat niet meer ondervoogdij van een wereldrijk staat of het nu Chinaof de Sovjet-Unie is, maar de antithese van hethuidig wereldkapitalisme zou zijn.”

De meeste respondenten van Ivan Ollevierdenken daar ongeveer hetzelfde over. Albert DeConinck zegt: “Ik ben nog altijd communist. Deoplossing van onze problemen ligt nog altijd in

86

Page 4: ligt - Marxists Internet Archive · 2020. 9. 28. · boeken gerokenomopstraattekomen,moetmen afzwakken.Velenhaddenweldegelijkalervaring opgedaanvoordienmetbetogingen.A-politiek magmendedwarsdoorsnedeooknietnoemen

boeken

de collectivisering vansleutelbedrijven.” WardCalseyn: “Ik ben er nogaltijd trots op dat ikcommunist ben.” Is dit enkel nostalgie van oudekampers?

Het boek van Ivan Ollevier heeft twee groteverdiensten. Vooreerst tracht de auteur degeschiedenis van de KP en vooral dan van haarmilitanten zo objectief mogelijk te benaderen:journalistieke nieuwsgierigheid zonder enigevooringenomenheid was zijn drijfveer. Hij zoektnaar de “waarheid” van zijn getuigen, niet naar dewaarheid van de auteur. Verder verzamelde hij eenzeer waardevolle reeks getuigenissen van oud-communisten en van oude communisten, vanmensen die het hebben meegemaakt. Deze zullenvoor latere historici van onschatbare waarde zijn,want de meesten onder hen zijn oud geworden,met alle gevolgen vandien. Dat Ollevier zijngetuigen vrijuit liet spreken verhoogt alleen maarde “bronnen-waarde” ervan.

De auteur zegt van bij het begin dathij geenhistorisch boek wilde schrijven. Hij wilde alleenachterhalen wat zo velen heeft gedreven in hunpolitieke leven. Toch heeft hij hun getuigenissenverwerkt tot een chronologisch verhaal. Dus tocheen geschiedenis van de KP? Hier ligt volgens mijhet zwakke punt van het boek. Vooreerst kan delezer niet steeds duidelijk de respondent van deauteur onderscheiden. Misschien was dat bij degebruikte formule onvermijdelijk, maar het laat deauthenticiteit van de getuigenissen niet altijd eventot hun recht komen. Toch trachtte Ollevier zijngetuigen zo getrouw mogelijk te citeren. Dathoudt echter heel wat gevaren in. Het menselijkgeheugen is niet onfeilbaar. Enkele manifestevergissingen maken dat duidelijk. Op p.33vermeldt iemand minister Gust Balthazar als devader van prof. Herman Balthazar en niet als degroot-oom. Op p. 24 zegt een getuige dat de KPin 1932 bij de gemeenteraadsverkiezingen in Genttwee zetels behaalde (in plaats van drie). En op p.81 situeert iemand de Duitse inval in de Sovjet-Unie op 22 juni 1942 in plaats van 1941. Wellichtzijn dat onbelangrijke (maar controleerbare)details. Maar vergissen zij zich ook niet af en toeop belangrijke (en moeilijker controleerbare)feiten? Verder zijn communistische militanten ookmaar mensen, die hun eigen inbreng of houdingvan de mooiste kant voorstellen.

Vlaams Marxistisch Tijdschnft nr. 4 - december 1997 87

De auteur had er beter aan gedaan om deinteviews integraal na elkaar te publiceren en tevoorzien van een elementair kritisch commentaar.Wellicht zou het verhaal dan niet meer zo mooi enzo boeiend zijn geworden, maar wel waarachtiger.

Al bij al is De laatste communisten een zeerleesbaar boek geworden met enkele schitterendepassages waar oude communisten vrij-uit sprekenover hun illusies en desillusies, ook binnen de

Partij. Een schitterend verteller is bij wijlen AlbertDe Conninck o.m. over zijn Spaanse belevenissenen overzijn “aanhouding” in september 1944door concurerende verzetslui. Schitterend is ookhet verhaal van Marc Braet over zijn “bezoek”aan partijleider Edgard Laimand enzijn, bijnaverontschuldigende vermelding dat zijn gedichtopgedragen aan Kameraad Stalin slechts in deRode Vaan verscheen. Kleine en grote twijfelskonden lange tijd de grote verwachtingen van demilitanten niet ondergraven. De meesten sprekenmet een zeker heimwee over de mooie momentenen zelden hebben ze spijt over wat ze gedaanhebbern. Zij hebben mede een stukje geschiedenisgemaakt die, volgens hen althans, niet zonderbelang is geweest.

Metdit boekis zekerniethet laatste woordgezegd en geschreven. Wellicht zal fundamenteelwetenschappelijk onderzoek in de loop der jarenmeer klaarheid brengen over de geschiedenis vanhet communisme in België en in Vlaanderen.

Werner Vandenabeele

Ivan Ollevier, De laatste Communisten. Hun passies, hunidealen. Leuven: Van Halewyck, 1997.

! Interview met Benoit Verhaegen door Rudi VanDoorslaer, in SOMA Berichtenblad, nr. 29/1997, pp. 46-52.

Page 5: ligt - Marxists Internet Archive · 2020. 9. 28. · boeken gerokenomopstraattekomen,moetmen afzwakken.Velenhaddenweldegelijkalervaring opgedaanvoordienmetbetogingen.A-politiek magmendedwarsdoorsnedeooknietnoemen

boeken

Islam

Lucas Catherine heeft een vrij uitgebreidpalmares op het gebied van onderhoudende engeestige schrijfsels over de Arabische Wereld, demensen die er wonen en de mensen die ervandaan komen. Via pretentieloos en zotoegankelijk mogelijk proza probeert hij zijnlezerspubliek te bevrijden van de gangbarevooroordelen en hen zijn eigen genegenheid voorde Arabieren en hun cultuur overte brengen.Hierbij heeft hij een open, verdraagzame en“multiculturele” maatschappij voor ogen. Dit vindik op zich hoe dan ook lovenswaardig. Gelet opwat er met betrekking tot de Arabieren of de islamzoal in Vlaamse kranten en tijdschriftenverschijnt, ben ik zonder meer overtuigd van hetnut hiervan.

Islam voor ongelovigen is een nieuwe episode indie reeks. “Hoofdafhakkingen, geselingen,bomaanslagen: daar denkt u aan als u het woordislam leest (…)”, schrijft Catherine in zijn“préambule”. Maar, en dit is een constante inCatherines betoog’, ooit was het anders. Hij zieteen duidelijke waterscheiding tussen de islam uitde hoogdagen van de Arabische macht en deislam van na het begin van de Westersedominantie — verworden tot eenonverdraagzame, in zichzelf gekeerde, defensievekarikatuur van het origineel: “fundamentalisme”.

Deeerste helft van het boek gaat over debetere dagen. De geschiedenis van de Arabierenvanaf het begin van de islam wordt uitgebreid enmet gusto besproken. De Arabische cultuur waszeer hoogstaand, open en tolerant. Er was ruimtevoor allerlei artistieke en wetenschappelijkeontwikkelingen, er bestonden verschillendeopvattingen binnen de islam van eerderconservatieve tot vrijdenkersstromingen, er wasverdraagzaamheid tegenover andere religies.Grote wetenschappers en filosofen zoalsAvicenna, Al Kindi en Ibn Rushd stondenoneindig veel verder dan hun Westersetegenvoeters die zich nog in de donkeremiddeleeuwen bevonden. Aan de hoven vanBagdad, Palermo en Cordoba verstond men dekunst van het aangename leven: er werd nietalleen aan wetenschap gedaan, de wijn vloeide

rijkelijk, men bedreef er de liefde, er werdgedanst, gefeest en overdit alles schreef men demooiste liederen en gedichten. “Andalusië”,schrijft Catherine, “was een open, tolerantemaatschappij waar moslims, chistenen en jodenvan Arabische, berberse,of lokale origineRomaans of Arabisch spraken. De eerstemulticulturele maatschappij in Europa. En zehielden van eten, drinken en seks.” (Islam voorongelovigen, p.86).

Catherine gaat ook dieper in op de islam alsdusdanig. Er ontstonden verschillenderechtsscholen die er verschillende interpretatiesomtrent de revelatie en de overlevering op nahielden. Maar zelfs deoriginele islam is eensamenraapsel van allerlei aspecten van de joodse,christelijke en andere Midden-Oosterse religies.Bovendien was de aldus ontstane “officiële”religie nog steeds vatbaar voor invloeden vanbuitenaf. Lokale tradities en gebruiken werdengeïslamiseerd, wat ervoor zorgde dat de islamzich makkelijker kon verspreiden en in eensamenleving verankeren. Op die manier ontstondeen “volksislam”, gestructureerd inbroederschappen.

De islamitische religie is dus meerlagig ensamengesteld uit verschillende componenten eninvloeden. Die gelaagdheid is precies hetonderwerp van Catherines andere boek Degelaagde religie. De eerste honderd bladzijdenzijn gewijd aan de gelaagdheid van hetchristendom, in casu de Westerse variant. Erwordt uitvoerig ingegaan op de Keltische enGermaanse invloeden en het feit dat ook in ditgeval de nieuwe religie pas ingang kon vindendoor zich aan te passen aan de bestaande mythen,riten en gebruiken. Bovendien was het ingevoerdechristendom als dusdanig al een vervlechting vanmythen die gemeenschappelijk cultuurbezit warenin het Midden-Oosten, zegt Catherine. Dit geldtzowel voor het Oude als voor het NieuweTestament. Het ontrafelen van die vervlechting,die de gelaagdheid van het christendom blootlegt,lijkt mij evenwelniet gerichtte zijn op hetontluisteren van de religie tegenover degelovigen.

Zowel De gelaagde religie als Islam voorongelovigen betwisten de exclusieve en

Page 6: ligt - Marxists Internet Archive · 2020. 9. 28. · boeken gerokenomopstraattekomen,moetmen afzwakken.Velenhaddenweldegelijkalervaring opgedaanvoordienmetbetogingen.A-politiek magmendedwarsdoorsnedeooknietnoemen

boeken

monolitische pretenties die eigen zijn aan religies.Catherine lijkt zo de grond te willen wegslaanonder wat hij noemt de politieke mutant die uitreligie is voortgevloeid: het fundamentalisme, ofde religie als ideologie. Hoewel de termfundamentalisme hier voornamelijk met de islamwordt geassociëerd is het geen moslimuitvinding,benadrukt hij. Het fenomeen stak voor heteerstde kop op binnen de christelijke religie als reactieop de nieuwe ideeën die ingang vonden in de

maatschappij met de Franse Revolutie. De anderewereldgodsdiensten volgden pas later, na dekolonisatie?, De essentie van het fundamentalismeis volgens Catherine evenwel overal dezelfde:“Een ongelovige zou het kunnen definiëren alshet verdedigen van een autoritair en reactionairprogramma op basis van godsdienstigeargumenten.” (De gelaagde religie, p. 134.)

De relatie tussen fundamentalisme enkolonialisme blijft in De gelaagde religie zeersummier, maar wordt voor de casus “islamitischfundamentalisme” wel uitgewerkt in Islam voorongelovigen. Naar mijn gevoelblijft hetuiteindelijke beeld wel enigszins wazig.

Catherine plaatst bewegingen als pakweg hetAlgerijnse FIS of het Tunesische an-Nahda onderdezelfde noemerals het Saoedische regime. Mijlijkt het dat je deze drie niet over éénzelfde kamkunt scheren. Dit is een probleem van definiëring.“Fundamentalisme” slaat op een beweging binneneen religie — dit is althans de oorspronkelijkebetekenis ervan in de christelijke context. Hetfundamentalisme is een vernieuwingsbewegingbinnen de islam, die teruggrijpt naar de “wortels”ervan en elke vernieuwing daterend van nà devierde rechtgeleide kalief overboord wil gooien.In die zin zijn de Saoedi’s fundamentalisten. Hundenkbeelden vinden hun weerslag in het bestuurvan het land omdat ze er alleenheerser zijn.Saoedi-Arabië is een islamitische absolutemonarchie en datis altijd zÓ geweest.Het land isnooit gekoloniseerd geweest dooreen Westersemogendheid. Het fundamentalisme is eenreligieuze, geen politieke beweging.

FIS en en-Nahdazijn wél politiekebewegingen. Ze maken veelvuldig gebruik van“islamitische” argumenten. Maar wat RachidGhannouchi van en-Nahda verkondigt is niet zoautoritair. Zoals Catherine zelf aangeeft, zijn deze

Vlaams Marxistisch Tijdschrift nr. 4 - december 1997

bewegingen een gevolg van de kolonisatie, ze zijneen reactie, maar geen van beideis reactionair.Hetligt helemaal niet in hun bedoeling terug tekeren naar de maatschappij zoals die er een paareeuwen geleden uitzag. Dat soort bewegingenwordt vaak aangeduid met de term “islamisme”.

De tweede helft van Islam voor ongelovigengaat voornamelijk over dit islamisme en haarontstaan. Het verhaal begint bij de inval vanNapoleon in Egypte (1798) en de daaropvolgende periode van Franse gezag. Vanaf datogenblik zou de militaire, economische enculturele dominantie van het Westen gestaagtoenemen. Catherine wijst erop dat de Arabiereneen heleboel concepten die het Westen zouinvoeren, zoals bijvoorbeeld de scheiding tussenreligie en wetenschap, al lang kenden. Ibn Rushd(°1126) was hier een groot voorvechter van. Hetfeit dat de Arabische Wereld geen equivalent vande Verlichting heeft gekend en verstoken bleefvan een industriële revolutie, is volgens Catherinete wijten aan het gebrek aan een ontwikkeldeburgerij. Het resultaat was hoe dan ook dat hetWesten de Arabische Wereld in macht en cultureleinvloed voorbijstak.

De reactie hierop was tweeledig, zegtCatherine. Een eerste stroming keerde de(bewonderende) blik resoluut naar het Westen. Detoekomst lag volgens hen zonder meerin hetnavolgen van het Westerse voorbeeld. Een tweedestroming zag haar toekomst echterin hetverleden: het islamisme was geboren. Op die“ideologie van de achteruitkijkspiegel”, zoalsCatherine ze noemt, wordt vervolgens uitvoerigeringegaan. Dat deel vind ik nogal oppervlakkig:het concentreert zich vooral op de meest zichtbaredada’s van de islamisten. Het concentreert zichevenzeer op de meest zichtbare islamisten. En datzijn natuurlijk niet de islamistische partijen dienetjes in het parlement zitten en meedoen aan hetregeringswerk (zoals bijvoorbeeld in Jordanië),maar de terroristen en het meest radicale segmentvan de beweging dat niet verlegen zit om een voorWesterse oren schokkende uitspraak. Enigenuancering was hier wel op zijn plaats geweest.

Catherine brengt deeis tot herinvoering van desjari’a die inderdaad terug te vinden is bij alleislamistische bewegingen, terug op de eis totherinvoering van de lijfstraffen die in de Koran

Page 7: ligt - Marxists Internet Archive · 2020. 9. 28. · boeken gerokenomopstraattekomen,moetmen afzwakken.Velenhaddenweldegelijkalervaring opgedaanvoordienmetbetogingen.A-politiek magmendedwarsdoorsnedeooknietnoemen

boeken

worden vernoemd, de hoedoed. Het begrip sjari’ais evenwel veel breder — de uitvoering van zulkelijfstraffen is er zelfs niet noodzakelijk bijinbegrepen — hetis überhaupt niet eenduidigingevuld. Binnen het islamisme bestaanhieromtrent verschillende strekkingen. Niet elkestrekking vat de notie sjari’a in extenso op:erbestaat een heel spectrum tussen eenminimalistische en een maximalistische visie.Beide uitersten zijn relatief marginaal. ‘Zodra eenfundamentalist aan de macht komt, voert hij delijfstraffen in,” schrijft Catherine. In Soedanworden weliswaar hoofden afgehakt, maar dat ligtmisschien meeraan het schrikbewind vangeneraal Al Bashir — terreur en willekeur zijnbevorderend voor de stabiliteit van een dictatuur— dan dat het een automatische consequentie isvan een islamistische ideologie.

Een ander voorbeeld is het hoofdstukje overjihad. De oorspronkelijke notie jihad is verwordentot een synoniem voorterreur, zegt Catherine. Endatis iets waar de islamisten zich volgens hemveelvuldig aan bezondigen. Gewelddadigebewegingen vormen evenwel een minderheidbinnen de beweging. Bovendien rijst vooral sindsde recente onthullingen met betrekking tothetAlgerijnse drama een niet geringe verdenkingtegenover de rol van de zittende regimes in hunstrijd tegen het ‘islamistische terrorisme”.

Het hoofdstukje over economie beperkt zichtot de begrippen zakat, de islamitische belastingen riba, het verbod op rente. Met dit laatste wordtdoor de “islamitische banken” grof geld verdiend.De sector wordt vooral beheerst door de Saoedi’sdie zich laten leiden door plat kapitalistischewinstmotieven. Dat is waar. Er is evenwel geenduidelijk aanwijsbare link tussen de mensen diede islamitische banken beheren en de islamisten.De islam is voor de “islamitische” bankiers eenmarktargument als een ander. Gewoon reclamedus, het geeft een aura van betrouwbaarheid.Economische programmapunten zijn niet debelangrijkste in de islamistischeverkiezingsprogramma’s, maar uit het weinigestudiemateriaal valt op te maken dat deislamistische beweging wat socio-economischestandpunten betreft een breed spectrum beslaat —van links tot rechts — al wordt hetniet in dietermen uitgedrukt.

90

Ook hier komen de gaten in de definiëringnaar voren. De betrachtingen van hen die zichonledig houden met islamitisch bankieren lijkenin geen enkel opzicht op die van de islamistischepolitieke oppositie in de Arabische Wereld. Het isniet omdat twee partijen zich bedienen vanhetzelfde islamitische vocabularium dat zij tothetzelfde kamp behoren.

Terug naar de relatie islamisme-kolonisatie.Zowel de stroming die de blik naar het Westenrichtte als de islamisten verzetten zich tegen dekolonisatie, zegt Catherine. Er bestond evenweleen belangrijk verschil tussen beide stromingen.De “progressieven”, de Arabische nationalisten ensocialisten, streden tegen de uitbuiting en dedominantie van het Westen, maar zijn enthousiastover de ideeën die de Europese bezettermeebracht. Het waren precies dié ideeën die zezouden gebruiken in de onafhankelijkheidsstrijd.De islamisten daarentegen keerden zich volgensCatherine niet tegen de kolonisator zelf, maartegen diens gedachtengoed. Dit laatste isenigszins betwistbaar — het islamistischeideaalbeeld van de post-koloniale staat verschildeniet zo erg van dat van de nationalisten. Maarzeker tijdens de onafhankelijkheidsstrijd was ergeen sprake van een direct conflict met denationalisten. Conflicten ontstaan eigenlijk pas alsde seculiere nationalisten na de onafhankelijkheidde macht in handen nemenen besluiten die machtmet niemand te delen.

Een echte doorbraak van het islamisme komt erpas in de jaren zeventig, ná hetfailliet van deprogressieve regimes (sic) en de blijken vanmachteloosheid van Arabisch links, steltCatherine. Dat is een waar woord. Vóór de jarenzeventig bevonden de islamisten zich overalineen minderheidspositie. Zelfs de EgyptischeMoslimbroederschap die, naar men zegt, ten tijdevan haar charismatische stichter Hassan al-Bannaéén miljoen leden telde, lag na diens dood opapegapen. De seculiere regimes stelden zich totdoel het land te moderniseren en daarmeeteontwikkelen. Hun bevolking had daar vertrouwenin. Pas toen de groei vertraagde en bleek dat dekosten en de baten niet eerlijk verdeeld waren,kwamen er barsten in de consensus. De oppositie

Page 8: ligt - Marxists Internet Archive · 2020. 9. 28. · boeken gerokenomopstraattekomen,moetmen afzwakken.Velenhaddenweldegelijkalervaring opgedaanvoordienmetbetogingen.A-politiek magmendedwarsdoorsnedeooknietnoemen

boeken

die zich tegen de Westerse ontwikkelings-modellen keerde, was niet exclusief, maar welvoor het grootste deel islamistisch.

De aanhangers van de bewegingen zijn geentraditionele sheikhs, maar scholieren, studenten,intellectuelen of hoog geschoolde technici,opgeleid naar modern westers mode. En precieshet verwerpen van die moderniteit isalomtegenwoordig binnen de islamistischeideologie. Catherine vindt het fenomeen van “hetverwerpen van de moderniteit” ook terug bijchristelijke, joodse en hindoefundamentalisten.Hetis hun conservatieve of zelfs reactionairehouding die hen de moderniteit doet verwerpen.Maar de moderniteit die de christelijkefundamentalisten verwerpen is niet dezelfdemoderniteit als diegene die de islamistenverwerpen — Catherine maakt dat onderscheidniet’.De moderniteit waar de islamisten zich tegenverzetten is een ingevoerde moderniteit die eenkarikatuur is van het oorspronkelijke model:vulgair, ultra-materialistisch en ontdaan van eikhumanisme. Ze komt incoherent encontradictorisch over en staat synoniem voorsociale onrechtvaardigheid en culturele breuk. Debetekenis en de inhoud ervan worden door deislamisten beschouwd als verdraaid engeperverteerd. De seculiereonafhankelijkheidsregimes waren een product vande moderniteit die de kolonisator selectief en toteigen voordeel had overgeplant. De afstand die denieuwe regeringen namen van de structuren,instellingen en leringen van de kolonisator wasnogal relatief. Moderniseren betekendeontwikkelen naar Westers voorbeeld. Diemodernisering, die moest leiden tot ontwikkelingen een beter bestaan voor alle burgers, vormde hetfundament van de legitimiteit van deonafhankelijkheidsregimes. De massa’s moestende ijzeren hand van de regeerders dan maar voorlief nemen. De moderniserings- enontwikkelingsideologieën zouden zo in de ogenvan veel Arabieren van een bevrijdende ideologieverworden tot een onderdrukkende. De opgelegdemoderniteit was in het belang van een bovenlaagen kon nooit de bevrijdende betekenis krijgen dieze zichzelf toedichtte. Dit is iets wat iemand alsFrantz Fanon bijzonder vroeg doorhad. Immanuel

Vlaams Marastisch Tijdschrift nr. 4 - december 1997 91

Wallerstein zou dit later ook op theoretisch vlakbevestigen metzijn theorievorming over wat hijde “liberale geo-cultuur” noemt’.

Lang niet alle islamistische bewegingenverwerpen de door Westers Links zo gekoesterdewaarden die ze met “moderniteit” associeren.Vrijheid, gelijkheid, recht en humanisme wordendoorde islamistische oppositie niet meerverbonden met de Westerse moderniteit. Ze heeftzich naar hun ervaring in ieder geval niet in dezevorm aangediend. Deze noties worden gezien alsbij uitstek islamitisch. Met het verwerpen van deWesterse moderniteit is men er in dit gevalnietzozeer op uit een terugkeer naar de middeleeuwendoor te voeren, maar lijkt men eerder een soortendogene tegen-moderniteit te willen construerendie deze waarden wél in zich draagt.

Misschien mag een dialoog tussen dàt soort“fundamentalisten” en Westers Links, waar LucasCatherine onmiskenbaar toe behoort, toch niet bijvoorbaat worden uitgesloten.

Marleen Renders

Lucas Catherine, De gelaagde religie, Schoten: Westland,1996.Lucas Catherine, Islam voor ongelovigen, Berchem: Epo,1997, 320 p.

! Zie bijvoorbeeld ook Catherine L, Vuile Arabieren.Bedlectuur voor Vlaams Blokkers, Antwerpen: Hadewijch,1993, geschreven naar aanleiding van “Zwarte Zondag”.

? In het geval van het joods fundamentalisme waren zeweliswaar niet de gekoloniseerden, maar de kolonisten.3 Zie in dit verband het werk van de Franse onderzoekerFrancois Burgat, 0.9. BurgatF, Lislamisme en face, Paris:La Découverte, 1996.* Wallerstein |, Geopolitics and geoculture. Essays on thechanging world-system, Cambridge: University Press,1991.

Page 9: ligt - Marxists Internet Archive · 2020. 9. 28. · boeken gerokenomopstraattekomen,moetmen afzwakken.Velenhaddenweldegelijkalervaring opgedaanvoordienmetbetogingen.A-politiek magmendedwarsdoorsnedeooknietnoemen

boeken

Mens tegenover mens

“Wij zelf zijn overtuigd dat onze uiteenzettingenindringend het moderne mensbeeld in vraagstellen enallicht dus ook het beeld dat de lezer ervan zichzelf en de andere op nahoudt”. Dezeambitieuze programmaverklaring uit het“Voorwoord” verwijst naar het fundamenteleonderscheid dat Coolsaet maakt tussen de“eindigheid” en “oneindigheid” van mens enwereld, waarbij hij de hele westerse filosofie enhaar twee bronnen (de Griekse en bijbelse) diedrang naar “oneindigheid” verwijt. Dieoneindigheid kan zowelslaan op het verlangennaar een buiten- en bovenmenselijke “goddelijke”bestemming als naar de pogingen, om de mens“hier op aard” te verabsoluteren. Coolsaetgebruikt hiervoor de term ““zelfgenoegzaamheid”,die hij plaatst tegenover de aanvaarding van de“Jeefwereldlijke nabijheid”, die de concretemenselijke eigenheid tot uitgangspunt neemt.

Hij werktdit thema systematisch uit in vijfhoofdstukken: in heteerste hoofdstuk maakt hijduidelijk, wat hij met deze termen(zelfgenoegzaamheid en solidariteit) en hunonderlinge verhouding bedoelt, In hoofdstukken 2

en 3 geeft hij een overzicht van de “zelfgenoeg-zame relaties” en de verschillende types vanzelfgenoegzaamheid vanaf de Oudheid tot opvandaag. Hoofdstuk 4 vormt de overgang naar de“solidariteit”, via een analyse van de mensals“een stukje gevoelig leven”, waarin hij zijnstellingen confronteert met die van onder meerLevinas en Sartre. Het laatste hoofdstuk is gewijdaan de “solidaire menselijke verhoudingen” inverschillende gradaties, van pragmatischesamenleven in een gedeelde leefwereld tot en metde liefde.

Om zijn stelling hard te maken, moet de auteurde tegenstelling tussen die twee zijnswijzen(zelfgenoegzaamheid en solidariteit) sterkbenadrukken, met het gevaar dat men dan inkarikaturen dreigt te vervallen, zoals bijvoorbeeldin de nogal eenvoudige reductie van de figuren“Jezus (zoals hij door Friedrich Nietzschebeschreven wordt) en Boeddhazijn practici, zezoeken hetheil in feite aan gene zijde van kennis

92

en weten en zintuiglijk genot. Ze doen dat zo datze ervoor pleiten de wil op te geven, te dulden,niet te heersen, “lief te hebben”, medelijden tetonen (hoewel hun medelijden nauwelijks temaken heeft met de pijn voor het feit dat deandere mens in zijn lichaam lijdt). Zeggen ze allesop? Geven ze de zelfgenoegzaamheid prijs? Nietsis minder waar. Ze zijn uit op hun vorm van gelukof heil. Het rijk gods is nu reeds gekomen. Deverlichting is nu reeds een feit (althans voorBoeddha zelf). Ze oefenen een kommerloos,verantwoordelijkheidloos, vrij, onafhankelijkleven uit dat bij voorbaat alle wereldse problemenonbelangrijk verklaart. Ze geven alles op, maarom een zelfgenoegzaam geluk te behouden”.

Maar klopt die beschrijving van Jezus doorNietzsche, of die van Boeddha door Coolsaetwel? Anders gezegd: worden hier de filosofische“tegenstanders”niet al te haastig op hetProcustusbed van Coolsaets tweedelingvastgebonden, om vervolgens vakkundig teworden afgemaakt? De auteur geeft op meerdereplaatsen toe, dat die tweedeling objectief nochsubjectief altijd even sluitend is. Hij is voldoendegenuanceerd om in te zien, dat het hier in deeerste plaats om een schema gaat met duidelijk teonderscheiden verschillen.

Belangrijker vind ik echterzijn analyse van de

menselijke solididariteit, onder meer van hetonderscheid tussen “liefde” (waarbij de ander inzijn eigenheid ten volle gerespecteerd wordt) en“het verlangen naar liefde” (dat essentieelzelfbetrokkenheid en dus een vorm vanzelfgenoegzaamheid is). In dit vijfde hoofdstukpleit hij voor evenwichtige en wederkerigemenselijke verhoudingen: “Goede — maar ookmorele, rechtvaardige — relaties veronderstellendat ik de andere in zijn vrijheid en zijn verlangennaar een goed materieel leven erken”. Hij verzetzich tegen de extremen van zelfbetrokkenheid enzelfverloochening en verdedigt een naar mijngevoel Arestoteliaanse redelijke “dosering” vanbewustzijn, vrijheid, zingeving en autonomie. Hetzou interessant geweest zijn, indien hij in de aanSartre gewijde paragraaf (hoofdstuk 4, 8) hetverschil had duidelijk gemaakt tussen zijn eigenvisie op de solidariteit en Sartres begrip van‘“intersubjectivité”, waarmeedie toch ook naareen evenwicht tussen extreem egoïsme en

Page 10: ligt - Marxists Internet Archive · 2020. 9. 28. · boeken gerokenomopstraattekomen,moetmen afzwakken.Velenhaddenweldegelijkalervaring opgedaanvoordienmetbetogingen.A-politiek magmendedwarsdoorsnedeooknietnoemen

boeken

altruïsme op zoek was.Zijn veroordeling van “de totale afwezigheid

van humane waardering van de anderen”, die hijin de huidige economische relaties ontdekt, kan ikalleen maar beamen. Net als zijn afsluitendeoproep om na te denken over en te werken aan“een maatschappij met een dominantie vansolidaire verhoudingen”, een “beschaving van envoor de massa, met elites die solidair zijn, omdatze opgehouden hebben elitair te zijn” (blz. 123).Het zou goed zijn, indien hij in een volgend essayover bijvoorbeeld een hedendaagse vorm van“solidaire ethiek” verder uitweidt over de manier,waarop men vandaag en morgen deze inzichten inde praktijk kan beginnen om te zetten.

Ludo Abicht

Willy Coolsaet, Mens tegenover mens. Solidariteit en

zelfgenoegzaamheid in de menselijke verhoudingen.Garant, Leuven/Apeldoom, 1997, 123 biz.

Afbraak en opbouw

Deze herdruk van de dialogen die Leo Apostel in1983 had met Jaak Vanlandschoot en Koen Raes,als een terugblik op zijn loopbaan ais wijsgeer,krijgt in 1997 een bijzondere dimensie door devroegtijdige dood van Leo Apostel. De generatieVlamingen die het geluk hadden Apostel alsleraar, als Prof, gehad te hebben, zullen in ditboek veel herkennen maar ook veel nieuwsontdekken. Uit deze dialogen blijkt tenovervloede dat Apostel één van de belangrijkstewijsgeren was in onze regionen tijdens deze eeuw.Hij was tegelijk vrijdenker, anarchist, Marxist,ecologist, ethicus, moraalwetenschapper,pedagoog, denker, wetenschapper in de zuiverstezin van het woord. Zijn hele carrière lang was hijgedreven tot het afbreken van bestaandewetenschappelijke en maatschappelijkepremissen, om ze opnieuw te kunnen opbouwentot een groter zinvol geheel: vandaar detitelwaarvan hij hield “Afbraak en opbouw”.Multidisciplinariteit is voor Apostel slechts eenbegin,de eerste stap. Zijn grote droom was hetconstrueren van diverse coherente en globalewereldbeelden waarin cognitieve, psychische enemotieve elementen metelkaar in verband zoudengebracht worden en een beter inzicht zouden

Vlaams Marxistisch Tijdschrift nr. 4 - december 1997

geven in het heelal, het heelal waarvan hij zicheen intens onderdeel voelde. Dit was geen one-man's dream:hij waser zich sterk van bewust dathij dit niet alleen kon, dat hij groepen van mensenvan diverse disciplines en ingesteldheid nodighad. Die wereldbeelden mochten nooit statischetheorieën zijn, maar moesten zelf onderworpenzijn aan permanente kritiek en dynamiek. Voorhem was dit een droom maar ook een noodzaak,zowel voor de vooruitgang van de wetenschap alsvoor het behoud van onze planeet.

Apostel geeft in de loop van de jaren zijnvergissingen toe, zelfs zijn depressieve jaren: hijis zijn eigen scherpste criticus. Hij erkent zijnpersoonlijke contradicties, zijn contradictorischewetenschappelijke stellingnames: hij verbloemt zeniet, maar analyseert ze haarscherp om ze tekunnen verklaren en te verzoenenals hij dit nuttigacht.

Apostel schuwt het maatschappelijk debat niet,integendeel, hij is van oordeel dat elkewetenschapper via het onderzoek tot moreleinzichten en standpunten moet komen. Van “zijn”naar “moeten”: de centrale vraag én stellingnamevan Apostel gedurende deze eerste decennia vanzijn carrière. Die vraag zou hem nooit meerloslaten, omdat ze behoort tot de kern van zijnpersoonlijkheid als mens, als wetenschapper, als

wijsgeer, als ethicus.

Nergens een spoor van moraliseren, integendeel,gedurfde argumentatie tegen de moraal van demoralist en voor een ethica die tegelijk empirischen exact is.Apostel staat kritisch tegenoverzijn vroegeperiode waarin hij zijn studenten de strengsteregels van de strengste logica in mathematischevorm trachtte bij te brengen. In dit boekis daareen restant van te vinden, en wel als hij het heeftover de normenlogica (hoofdstuk 12), het enigehoofdstuk dat de leek enige kopzorgen zalbezorgen.

Het meest controversiële onderwerp in ditboek is ongetwijfeld de discussie over de bijdragevan de socio-biologie aan het wetenschappelijk enhet maatschappelijk debat: standpunten die meeraandacht verdienen, vooral in progressievekringen, waar de socio-biologie meteen wordtafgeschreven als een wetenschappelijke

Page 11: ligt - Marxists Internet Archive · 2020. 9. 28. · boeken gerokenomopstraattekomen,moetmen afzwakken.Velenhaddenweldegelijkalervaring opgedaanvoordienmetbetogingen.A-politiek magmendedwarsdoorsnedeooknietnoemen

boeken

verrechtsing.Door de hoge eisen die Leo Apostel aan

zichzelf stelt als wetenschapper, komt hij totmorele en politieke inzichten die telkensverrassen. Blijft na dit alles nog het raadselApostel bestaan: was hij een Marxist, was hijlinks, was hij een anarchist, een vrijdenker, eendromer of een mysticus? Wie de dialogen grondigleest, ontdekt bij Apostel onontgonnen terrein,een terrein waarin de totaliteit het altijd wint vande partiële analyse, het “ik” een intrinsiekonderdeel is van de kosmos, rationaliteitverbonden wordt met emotionaliteit, actie metreflectie. Bij lectuur stelt men zich niet meer devraag “was Apostel nu een socialist of niet?”,want hij legt zelf uit hoe een wijsgeer tot politiekactivisme “moet” komen, hoe gelijkheid enpluraliteit verstrengeldzijn, hoe veel leed in dewereld kan voorkomen worden door hetorganiseren of stimuleren van morele netwerken.De vraag naar Apostels soort socialisme verliesthaar zin: grote denkers passen immers niet inkleine politieke hokjes. Dat hebben ook Apostelsdialogerende partners, Jaak Vanlandschoot enKoen Raes, zich gerealiseerd: door hun vragentonen ze zich volwaardige studenten en partnersvan de meester.

Koen Raesvat in een slothoofdstuk nog eensde stadia samen in Apostels denken over ethischeproblemen (met bibliografische gegevens); en totslotis er nog een literatuurlijst en eenpersonenregister. Dit boek is best leesbaar vooreen groter publiek, mits twee voorwaarden:letterlijk en figuurlijk een vergrootglas bij de handte hebben: figuurlijk, omdat de dialogen zo vlotlezen dat soms de diepgang bij eerste lectuur niethelemaal doordringt; letterlijk, omdat de lay-outvan dit boek zo beneden peil is, dat eenvergrootglas geen overbodige luxe is voor degemiddelde ogen. De lectuur wordt verderverstoord door hetfeit dat de spelling helemaalniet (meer) in overeenstemming is metde actuelespellingsregels.

Als deze recensie enigszins klinkt als een adagiovoor de overleden Apostel, dan is dat een juisteobservatie. Iemand die behoort tot de generatiedie Apostel haar leraar mocht noemen, zal ditwellicht niet kwalijk worden genomen.

Integendeel, de tegenstand die Apostel in zijnuniversitaire loopbaan en in zijn grotewetenschappelijke droom heeft ervaren, kan zelfsniet door de meest lovende adagio’s wordengoedgemaakt. Waarbij de meester toch nog hetlaatste woord heeft met een citaat dat dit boekafsluit:“Voor mij is heel belangrijk dat je alleen wanneerje al je illusies hebt overwonnen, van mensen kanhouden.Als je werkelijk fundamenteel weet dat jejezelf niet kunt achten en ook anderen niet. Dankan je zuiver passioneel beginnen liefhebben. Inhet boek van Marguerita Duras “La maladie de lamort”is dit het centrale thema. Voorbij dewaarden kan liefde beginnen”.

Monika Triest

Jaak Vanlandschoot & Koen Raes, Afbraak en opbouw.Dialogen met Leo Apostel, Brussel: VUBpress, 1997(herdruk 1986), ISBN 90-5487-164-4,

Memoires van Wies Moens

In het begin van dit jaar werd in Dendermondeeen tentonstelling gehouden rond de figuur vanWies Moens (1898-1982). Dit gebeurde naaraanleiding van het verschijnen van diensmemoires. Rond de tentoonstelling was er welwat rumoer. Hieruit bleek dat de figuur van WiesMoensvijftien jaar na zijn dood opvierentachtigjarige leeftijd nog steeds omstredenis.

Van uit de Vlaams-nationalistische hoek heeftde stroom van hagiografische publicaties nietopgehouden. Hij was dè dichter van de jarentwintig! En Paul Van Ostayen dan? Maar hij wasvooral de bezieler van de Vlaamse jeugd en deideoloog van het Dietse Volksnationalisme. Aande linkerzijde bleef men zich meestal blind starenop de medestichter (met Joris Van Severen) vanhet fascistische Verdinaso en vooral op dedirecteur van Zender Brussel onder de Duitsebezetting.

De tentoonstelling gaf een zeer boeiendoverzicht van de jonge Wies Moens voor, tijdensen na de Eerste Wereldoorlog. Dit is ook de

94

Page 12: ligt - Marxists Internet Archive · 2020. 9. 28. · boeken gerokenomopstraattekomen,moetmen afzwakken.Velenhaddenweldegelijkalervaring opgedaanvoordienmetbetogingen.A-politiek magmendedwarsdoorsnedeooknietnoemen

boeken

periode die behandeld wordt in de Memoires.Maar de tentoonstelling gleed vlug en tamelijkeenzijdig over Moens van de jaren dertig, van de

collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog envan de ballingschap in Nederland.

In de inleiding op de uitgave van de memoiresis de jonge Gentse historicus Olav Moens (geenfamilie van Wies) dieper ingegaan op de helebiografie van Wies Moens en heeft Yves T'Sjoenhet literaire werk kritisch bekeken.

Wies Moens was als jonge student reeds aktiefin Dendermonde maar vooral in Hamme en Zele(het “Arme Vlaanderen” zo schrijnend beschrevenin Le Peuple rond 1900). Hij behoorde tot diezeersterk sociaal-bewogen flaminganten. Hij gingstuderen aan de eerste Vlaamse Hogeschool (dezg. von Bissinguniversiteit) en werd een vurigpropagandist van het Activisme, in eensterkeGroot-Nederlandse en sociaal-gerichteinvalshoek.

Nade oorlog werd hij hiervoor veroordeelddoor het Assisenhof van Oost-Vlaanderen tot vierjaar cel. Achilles Mussche (de latere Voorzittervan het Vermeylenfonds) schreef toen “Er siddertover Vlaanderen een kreet des harten. Een kreetdie een vermaledijding en meteen een gebed is”.Na ruim twintig maanden komt hij vrij. Maartijdens die gevangenschap schreefhij zijn eersteen wellicht zijn beste gedichten. Zijn bundel “DeBoodschap” (1920) blijft een der beste publicatiesin het humanitaire expressionisme in Vlaanderen.Maar wellicht bleef hij het sterkst bekend enberoemd door zijn “Celbrieven”. Na bijna tachigjaar nog steeds een zeer gewaardeerdtijdsdocument van dat Pacifisme en dat sociaal-bewogen Vlaams-nationalisme uit die tijd samenmet de “Loflitanie van de Heilige Franciscus vanAssisi” van Marnix Gijsen. Na zijn vrijlatingbleef hij vooralactief als dichter, o.m. in“Ruimte” en als secretaris van het “VlaamscheVolkstoneel” van dr, Oscar De Gruyter. Maar dekatholiek (misschien zou men hem nu eerderfundamentalist kunnen noemen) kreeg het vrijvlug aan de stok met de vrijzinnige maarpluralistische De Gruyter. Rond 1925 verliet hijde zuiver-literaire wereld en koos hij voor eenpolitieke “zending”.

Na een korte maar weinig succesrijkeactiviteit in de Frontpartij, stichtte hij samen met

Vlaams Marxistisch Tijdschnft nr. 4 - december 1997 95

Joris Van Severen het Verdinaso. Toen hij in 1934

brak met Van Severen was dat niet om defascistische houding van de beweging maar welom de pro-Belgische koers die Van Severen gingvolgen. Met zijn tijdschrift “Dietbrand” (1933-1939) ginghij zichzelf beschouwen als de

eenzame ideoloog van het DietsVolksnationalisme die met zowat iedereen inconflict lag en hetaltijd zoveel beter wist. Alleenbij de studenten en in de Vlaamsnationalistischejeugdbewegingen vond hij steeds een gretiggehoor, naast of samen met die andere “ziener”Cyriel Verschaeve. Hij kwam zoals zoveleanderen steeds sterker onder de bekoring van delokstem uit het Oosten. Hij wilde zijn Dietse volkeen eigen staat geven “onder leiding vanDuitsland. om het duizendjarige Rijk tescheppen van vrede en gerechtigheid voorVolksche Orde”’!. Deze staat zou anti-Belgisch,anti-parlementair en ook anti-semiet zijn. In 1939

pubiiceerde hij in “Dietbrand” eenstudie“Nederlandsche letterkunde van Volkschstandpunt gezien”, dat tijdens de bezetting als

afzonderlijke brochure verscheen’. Hierin rekenthij wèl Fransschrijvende Nederlanders tot deNederlandse letterkunde maar niet“volksvreemde” schrijvers, zoals de Joden, ook al

schrijven die in het Nederlands. Dit lokte scherpekritiek uit van de jonge Albert Westerlinck, watWies Moens hem blijkbaar nimmer vergevenheeft.

Bij het begin van de bezetting lijkt Moens zijnafkeer van het “smal Vlaamsche” VNV te

vergeten. Hij wordt wel geen lid, maar treedtmeermaals opals spreker voor het VNV en alsraadsman van Staf De Clercq en Hendrik Elias.Hij wordt in april 1941, met steun van het VNV,directeur van de “Zender Brussel”.

Hier werd hij echter geen slaafse dienaar vande Duitse bezetter. Hij bleef de Groot-Nederlandse propagandist, die wel wilde“medewerken” in een grote Germaanse nieuweorde, maar geen annexatie bij Duitslandaanvaardde. Zijn hagiografen vermelden in koor,trouwens terecht, dat hij op 31 december 1943

ontslag nam als directeur van Zender Brussel, nade stichting van de Hitlerjugend Flandern, die hijabsoluut niet kon aanvaarden: de NSJV(Nationaal-Socialistische Jeugd Vlaanderen) ging

Page 13: ligt - Marxists Internet Archive · 2020. 9. 28. · boeken gerokenomopstraattekomen,moetmen afzwakken.Velenhaddenweldegelijkalervaring opgedaanvoordienmetbetogingen.A-politiek magmendedwarsdoorsnedeooknietnoemen

boeken

ver genoeg voor hem. Wat men echter zeldenaanhaalt, zeker niet bij zijn bewonderaars, is derede die hij uitsprak voor de Leuvense studentenop 26 maart 1942. Hier zei hij o.m. het volgende:“Thans leven wij weer in een oorlog. Een grootgevaar bedreigt de Europeesche beschaving. VoorU, jonge Vlaamsche studenten ligt den weg opennaar het Oosten. Gij kunt thans voor uw volkstrijden; gij kunt thans leeren hoe men de wapenshanteeren moet. Doe het dan ook!.… Reedstientallen keeren ben ik hier in Leuven voorhondereden studenten opgetreden. Telkens werdik geestdriftig toegejuicht. Ik heb uwtoejuichingen niet noodig. Ik heb ook geenrespekt voor U.”3 Na deze pathetische oproep ommassaal naar het Oostfront te gaan vechten, werdhij stormachtig toegejuicht. Het waren echtermaar enkelingen die ook de daad bij detoejuichingen voegden.

Na de bevrijding bleef Wies Moens gedurendeca twee jaren ondergedoken bij vrienden. In dietijd schreef hij zijn memoires. In de zomer van1946 vluchtte hij naar Nederland. En in mei1947, xxx werd hij bij verstek ter doodveroordeeld in het proces van Zender Brussel. Hetleidt nu weinig twijfel dat deze straf wel zeerzwaar was, maar een veroordeling bij verstek wassteeds buiten mate. Had hij zich gevangengemeld, zeker in de rustiger periode van 1947 danware hem zeker een mildere straf toebedeeld. In1968 werd die straf trouwens herleid tot twintigjaar, wat hem toeliet om uit ballingschap terug tekeren. Hij verkoos echter om, in vaak moeilijkeen armzalige omstandigheden, in ballingschap teblijven mokken. Hij wilde alleen maar eenvolledig eerherstel, hij was zich van geen enkeleschuld bewust. Hij speelde geen enkele rol meerin het Vlaams-nationalisme, maar bleef wel invoortdurend contact met de meest extremistischeelementen: Karel Dillen en de redacteurs van“Dietsland Europa” en de mannen van Were Di enlater van het Vlaams Blok waren zijn vrienden en“getrouwen”. Dat heeft natuurlijk zijn reputatiebij het democratische deel van het Vlaams-nationalisme en bij vele anderen geen goedgedaan.

Maar zijn houding in de jaren dertig, in decollaboratie èn in de jaren na de bevrijding, magde figuur van de jonge Moens niet doen vergeten:

96

de vriend van Marnix Gijsen en Paul VanOstayen, van Achilles Mussche en Oscar DeGruyter en van zovele anderen. Een van demerkwaardige “koppen” op de tentoonstellingwas een grotetitel in De Volksgazet die trotsmeldde: “Het eerste bezoek nazijn vrijlatingbracht de jonge dichter aan onze redaktie”. In zijnmemoires relativeerde Wies Moens dat (in 1945)wel enigzins. De Volksgazet behoorde niet meertot de bevriende pers‘.

De memoires die vorig jaar verschenenhandelen over die jonge Wies Moens. Frans Vander Elst noemt ze niet zeer belangrijk en zekergeen literair meesterwerk). Dat zijn memoires,vooral dan wanneerze veel later geschreven zijn,zelden. Maar het blijft een boeiend verhaal voorwie interesse heeft voor die turbulentetijd van heteerste kwartaal van deze eeuw. De uitgevershebben het wel nodig geacht om 261 noten over49 bladzijden te spreiden om de niet-ingewijdenbehulpzaam te zijn voor een goed begrip, waar zedan ook wel in geslaagd zijn.

Wellicht ware het ook, voor de geschiedenis,interessant geweest indien de memoires van devolgende 25 jaren waren geschreven. Wies Moensheeft daartoe blijkbaar de mogelijkheden of debehoefte niet gehad.

Werner Vandenabeele

Wies Moens, Memoires, bezorgd door Olaf Moens enYves T'Sjoen, Amsterdam/Leuven: Meulenhof!Kritak, 354p., 1997.

i Wies Moens, Onze Volksche adel, 1941.? Wies Moens, Nederlandsche letterkunde van volksch

standpunt gezien, Brugge, 1941.3 Volk en Staat, 28 maart 19422, geciteerd in HermanVan de Vijver, Het cultureel leven tijdens de bezetting,deel 8 van "België in de Tweede Wereldoorlog”, 1990, p.96.* Memoires, p. 260.5 Wij, 13/02/1997.

Naar de dageraad

Begin mei 1975: ik leg de laatste hand aan mijnlicentiaatsverhandeling over 967 mannen dieprecies éénendertig jaar voordien uit drieBelgische SS-gevangenissen naar het

Page 14: ligt - Marxists Internet Archive · 2020. 9. 28. · boeken gerokenomopstraattekomen,moetmen afzwakken.Velenhaddenweldegelijkalervaring opgedaanvoordienmetbetogingen.A-politiek magmendedwarsdoorsnedeooknietnoemen

concentratiekamp van Buchenwald werdengedeporteerd. Een van die gevangenen was eenman van wie ik in de eerste kandidatuur les hebgekregen. Wanneer ik hem op een regenachtigedag voor mij uit zie lopen op de ULB-VUBcampus, vraag ik in een opwelling naar zijnervaringen in Buchenwald (oral history zou mijnthesis vast en zeker verrijken). Wat een flater! Hijschriktals ik hem aanspreek, laat een deel vanzijn notities op de natte grond vallen en zegt datdie hele periode veel te moeilijk ligt om over tepraten. Hij is gebelgd en wenst me niet langertezien. Ik sta aan de grond genageld, voel grotegêne, maar ook enigszins onbegrip omdat veleandere voormalige KZ-gevangenen ongehinderdover hun kampleven praten (en schrijven). Ik helphem de notities op te rapen, maar hij jaagt mezowat weg.

De reactie van Leopold Flam was niet in deeerste plaats gericht tegen een opdringerigestudent (neem ik aan), maar maakte wellicht deeluit van een worsteling met zijn KZ-ervaring enmet de tijd waarin hij leefde. Tijdens zijnopsluitingen hield Flam een “dagboek” bij, d.w.z.

nu en dan maakte hij notities op losse blaadjes enin kleine schriftjes om “het bewijs te leveren datik nog leef en een mens ben” (p. 101) en in dehoop dat zijn zoon Henri de notities ooit zoulezen (p. 175). In zijn boek De Bezinning (1968)getuigt hij overzijn moeilijke verhouding metdit“dagboek”: ‘In een wanhopige bui heb ik het(dagboek) enkele jaren geleden verbrand. Veel isdaaraan niet verloren, het richtte zich immers niettot de anderen” (geciteerd op p. 18 van het hierbesproken boek). In De Bron (1973) klinkt hetenigszins anders: “Ik heb het (dagboek)grotendeels vernietigd enkele jaren geleden in eenopwelling van wanhoop en verbijstering”(geciteerd op p. 14). Beide zinsneden getuigenniet alleen van Flams zware, begrijpelijkeworsteling metzijn KZ-ervaring, maar zij roepenook vragen op. Waarom heeft hij het enkele jarengehouden en waarom heeft hij het toen nietintegraal vernietigd? Flams moeilijke verhoudingmet het “dagboek” en de periode blijkt ook uit hetfeit dat hij werk stak in een tweede redactie vande tekst (wellicht in 1945-6)} en een Fransevertaling liet maken op basis van deze tweedeversie (vermoedelijk in 1948-9). Waarom heeft hij

Vlaams Marxistisch Tijdschrift nr. 4 - december 1997

boeken

97

beide laatste initiatieven genomen: wilde hij hetdagboek dan tòch publiceren of, ten minste, aan“anderen” laten lezen? Zo ja, waarom?

Denotities die thans worden gepubliceerd, zijneen vertaling van de Franse versie van het“dagboek”. Zij betreffen de opsluiting in deMechelse Dossin-kazerne (mei tot oktober 1943),en in het KZ Buchenwald en het KommandoHadmersleben (mei 1944 tot juli 1945). Wanneeren hoe die Franse versie is ontstaan, blijftonbekend, maar hetis duidelijk dat zij steunt opeen Nederlandse tekst die na de oorlog werdgeschreven. De historiek van de “documentenFlam” (er zouden vijf versies bestaan, deze vanonderhavig boek inbegrepen) leidt tot uitvoerigebeschouwingen door Yannis Thanassekos en PaulHalter over het type bron en het gebruik van deinformatie. Zij concluderen dat het niet gaat omeen “verifieerbare historische bron als zodanig,noch (om) een tijdsdocument” en vragen zich afwelke waarde deze documenten hebben (p. 9). Zijponeren dat de tekst informatie op drie niveausbevat: systematische getuigenissen overMechelen, Buchenwald en Hadmersleben,nauwgezette portretten van medegevangenen envele zelfbespiegelingen. De bundeling van de drieniveaus vormt het belang en de kracht van het“dagboek” omdatzij getuigen van de confrontatievan de “mens met een ervaring zonderlimieten enzonder normen” (p. 11).

Het ware eenvoudiger geweest het concept“dagboek” links te laten liggen om de geschriftente nemen voor watze zijn, namelijk memoires.Deze verdienen de status van “tijdsdocument” enmoeten als zodanig worden beoordeeld engehanteerd. In een ruimer verband refereertHubert Dethier in de Inleiding aan het genre“kunstmatig dagboek” en hij wijst op het gebruikervan om ‘‘de immanente ontwikkeling van deervaring van het subject in de tijd te volgen, tebeschrijven, te verstaan” (p. 25). Met anderewoorden, het genre is een adequate ordenings- enbevattingstechniek. Bovendien mist het zijn effectniet (bij Flam: gebruik van de onvoltooidtegenwoordige tijd, ongekunstelde stij],vermelding van dag en uur, overvloedige details,nauwgezette beschrijving van plaats en ruimte,benadrukken van dagelijks gevaar, uitspitten vanmenselijke emoties). Daardoor ontstaat de indruk

Page 15: ligt - Marxists Internet Archive · 2020. 9. 28. · boeken gerokenomopstraattekomen,moetmen afzwakken.Velenhaddenweldegelijkalervaring opgedaanvoordienmetbetogingen.A-politiek magmendedwarsdoorsnedeooknietnoemen

boeken

alsof de gebeurtenissen en beschouwingenogenblikkelijk en zonder enige tijdsverschuivingwerden vastgelegd, wat de schildering van hetgevangenisleven bijzonder indringend enbeklijvend maakt.

De memoires bevatten een mengeling van“feitelijke” observaties en ruimere overwegingendie evenveel zeggen over de concentratiekampenals over de auteur. Men leest “met fascinatie,belangstelling, verbazing en onzekerheid” (p. 7)hoe Flam het kampleven weergeeft met zijndagelijksheid van honger en eetobsessie,vriendschap en hoop, slavenarbeid en dood en —vooral — de onmogelijke aanpassing. Men leesthoe sommigen wisten te overleven door toeval,solidariteit, dromen en gevoel van rechtvaar-digheid. Aan dat laatste heeft Flam zichvastgeklampt. Zo schrijft hij: “Het is noodzakelijkdat gerechtigheid geschiedt en dat de nazi’sboeten. Datis het gevoel dat mij aanspoort om hetuit te houden” (oktober 1944, p. 148).

Zulke en meer algemene overpeinzingenvan een zoekend, soms religieus iemand zijn opelke pagina van het “dagboek” te vinden. Deauteur kijkt verbaasd naar reacties van anderemensen, ontwaart vriendschap en solidariteit,maar ontdekt vooral afgunst en haat. Hij hechtveel belang aan de “nationaliteiten” in de kampen(Russen zijn primitief, Fransen individualist,Duitsers denken na) enstelt enigszins verbijsterdvast dat KZ-gevangenen nagenoeg uitsluitend aanvoedsel denken. Zijn pessimisme wisselt af metvlagen van optimisme die in ogenschijnlijk kleinedingen zitten (“Buiten zacht weer, blauwe hemel,zonnig. Hoop, niets dan hoop”, p. 63; “Ik heb eenvriend gevonden. Hij heet Antoine”, p. 161).Politieke analyses zijn er eveneens, maar gravenniet diep (“Men heeft Hitler en Mussolinibewapend. Wie is men? U”, p. 95 — overigens,wie wordt bedoeld met die “U”: tòch “deanderen” waarover sprake in hetcitaat uit DeBezinning?).

Zonder twijfel gelden de meestebeschouwingen dé mens. Flam is ontgoocheld.Hij noteert: “De mens gebruikt zijn geest om nogdierlijker dan dierente zijn, zegt Goethe ergens.Hij heeft gelijk” (p. 133). Maar ondanks de bitterevaststellingen (kan men anders verwachten geziende omstandigheden?), blijft Flam in de toekomst

98

van de mens geloven en blijft hij van de mensenhouden. Dit humanisme is wellicht de motiveringvoor de taak die de auteur zich stelt na zijnbevrijding. Op 21 juli 1945, terug in België,schrijft hij: “Welkeis deze taak? De heropvoedingvan de jeugd.” (p. 170). “Heropvoeding” klinktmehier eigenaardig in de oren wegens deconnotatie met correctie, controle en zelfs straf(waarom niet gewoon “opvoeding” of“onderwijs”’?). Deze visie kan de immensebevlogenheid van de leraar, de inspecteur-Geschiedenis en, tenslotte, de professor verklaren.

Peter Scholliers

Leopold Flam, Naar de dageraad. Kroniek en getuigenisvan de oorlogsjaren 1943-1945 (eindredactie HubertDethier), Brussel: VUBPRESS / Auschwitz-Stichting, 1996,213p.

School onder schot

Sire, er zijn nog Marxisten! In ons postmodernetijdvak is het verfrissend nog eens eenmarxistische analyse te krijgen van een actueelvraagstuk. Wie het boek leest en zich mei 68herinnert, zal aangenaam verrast worden door destrijdvaardigheid van het franstaligouderwijspersoneel, zowel in 1990 als in 1996.Het boek wil geen geen relaas geven van demassale stakingen , maar wel een grondigeanalyse van het onderwijsprobleem in ons land.Eén van de auteurs, Nico Hirtt, is wel actiefbetrokken geweest bij de grote acties, heeft hetboek in het frans geschreven, en, samen met detwee andere auteurs, een aangepaste Nederlandseversie gemaakt.

Het perspectief dat aan de basis ligt van hethele boek is de economische analyse: het verbandtussen onderwijsontwikkelingen en evoluties in deeconomie van België, vanaf de negentiende eeuw,maar vooral vanaf de tweede wereldoorlog. Deauteurs tonen aan dat wijzigingen inonderwijspolitiek het resultaat zijn vaneconomische behoeften: de invoering van deleerplicht en de “democratisering” van hetonderwijs worden uitgebreid als voorbeelden vandeze stelling aangehaald. De auteurs beschouwen

Page 16: ligt - Marxists Internet Archive · 2020. 9. 28. · boeken gerokenomopstraattekomen,moetmen afzwakken.Velenhaddenweldegelijkalervaring opgedaanvoordienmetbetogingen.A-politiek magmendedwarsdoorsnedeooknietnoemen

boeken

die democratisering eerder als een massificatie,omdat vanaf een bepaald ogenblik grote aantallengeschoolde arbeidskrachten nodig waren op alleniveaus. Dit betekende niet dat iedereen effectievetoegang kreeg tot alle vormen van onderwijs,gezien de vroegtijdige selectiemechanismen en de

duidelijke hiërarchisering van onsonderwijssysteem: “de formele gelijkheid wasgeen feitelijke gelijkheid” (p. 29).Arbeiderskinderen zijn nog steeds sterkondertegenwoordigd aan onze universiteiten.België scoort zeer goed op internationaal niveauwat betreft deelname aan het onderwijs, maar zeerslecht op het aantal mislukkingen. In naam van destrijd tegen deze mislukkingen worden deselectiemechanismen momenteel nog versterkt.Alle grote politieke partijen werken mee aan deactuele herschikkingen van hetonderwijslandschap, waardoor privatisering enconcurrentie de vrije loop krijgen, dit alles onderhet verhullende principe van de “autonomie” vande scholen. De steeds nauwere samenwerkingtussen de school en de bedrijfswereld,beantwoordt precies aan de behoeften van deondernemers, maar beperkt de vormingskansenvan de kinderen uit de lagere sociale klassen.In dewoorden van Vlaams onderwijsminister Luc Vanden Bossche: “Wij zijn niet de dienstmaagd vanhet bedrijfsleven, maar de leerlingen moetenvertrouwd gemaakt worden met de socialerealiteit, met sociale verhoudingen” (p. 90). Deauteurs illustreren de “mythe” van de gelijkekansen, niet aan de hand van opleiding voormeisjes en jongens, maar aan de hand van hetmigrantenonderwijs.

Veel aandacht in het boek gaat naar dekostprijs van het onderwijs. De auteurstrachtenaan te tonen dat het Belgisch onderwijs per hoofdniet te duur is, alle internationale statistieken tenspijt.

Het hoofdstuk dat de hoogste verwachtingenwekt is dat over “onderwijs en kapitaal”. Ondanksde vele citaten waaruit de rechtstreekse invloedmoet blijken van het Vlaams EconomischVerbond en van de Kredietbank, mist hier demarxistische analyse duidelijk haar diepgang. Deauteurs houden het bij “één kenmerk van dekapitalistische school. de hiërarchischeordening, de opdeling in ongelijke

Vlaams Marxistisch Tijdschrift nr. 4 - december 1997

studierichtingen, ongelijke scholen en ongelijkenetten” (p. 194), wat van kameraad Marx wellichttoch een onvoldoende zou gekregen hebben. WatMarx wel zou gewaardeerd hebben is dat hetmaandenlange verzet van de leerkrachten, oudersen leerlingen tegen de saneringspolitiek, zijn depolitieke inzichten en de strijdbaarheid die eruitgegroeid zijn (tenminste als we de auteurs mogengeloven).

Het boek is vooral waardevol in zijnvergelijkingen (verschillen maar veelgelijkenissen) tussen het vlaamse en hetfranstalige landsgedeelte, een breuk die sinds1989 definitief is geworden. Ter ondersteuningvan de argumenten wordt veel cijfermateriaalgegeven, afkomstig uit diverse bronnen, die vaakniet worden vermeld. Het onderzoeksinstituutHIVA van de KUL en de socioloog Mateo Alalufvan de ULB komen meermaals aan bod,

Het zal meteen duidelijk wezen datdit boekzowel politiek als historisch als wetenschappelijktrachtte zijn, overgangen die soms bruusk wordengemaakt, en soms storend zijn als plots eensloganeske taal wordt gebruikt in een doorgaansrustig betoog. In een slothoofdstuk geven deauteurs hun toekomstvisie te kennen: welkeschool voor welke samenleving. Nadat zij zicheerst duidelijk afzetten tegen de Amerikaanse,Japanse en Duitse onderwijssystemen en huninspiratie meer zoeken in de Sovjet-Unie, Cuba enChina,pleiten zij in hun programma in de eersteplaats voor de “gelijke toegang tot kennis”, meteen prijskaartje dat tegenover de bedrijfswinsteneen peuleschil is.

Hopelijk hebben de auteurs hun boek nietvergeefs geschreven en zal het vele vermoeidemilitanten opnieuw inspireren, want dat waswellicht het belangrijkste opzet.

Monika Triest

Nico Hirtt Annemie Mels, Hugo Van Droogenbroeck,School onder schot de democratisering van het onderwijsniet bestand tegen de crisis.Editions Berchem: EPO, 1996, Ned. Vert, Berchem: EPO,1997. ISBN 90 64450307, 294 p.