Van moesdistel tot boomkikker

112
… van Moesdistel tot Boomkikker Visie van Staatsbosbeheer op het behoud en herstel van natuur- en landschapswaarden in het beekdallandschap van het Merkske Datum: augustus 2002 Auteur(s): Henk Everts & Nico de Vries Buro Everts & de Vries Perry de Louw & Roelof Stuurman Nederlands Instituut voor Toegepaste Wetenschappen TNO-NITG Guido Stooker Staatsbosbeheer Regio West-Brabant – Deltagebied 1

description

Visie van Staatsbosbeheer op het behoud en herstel van natuur- en landschapswaarden in het beekdallandschap van het Merkske

Transcript of Van moesdistel tot boomkikker

Page 1: Van moesdistel tot boomkikker

… van Moesdistel tot Boomkikker

Visie van Staatsbosbeheer op het behoud en herstel van

natuur- en landschapswaarden in het beekdallandschap

van het Merkske

Datum: augustus 2002

Auteur(s):Henk Everts & Nico de VriesBuro Everts & de Vries

Perry de Louw & Roelof StuurmanNederlands Instituut voor Toegepaste Wetenschappen TNO-NITG

Guido Stooker StaatsbosbeheerRegio West-Brabant – Deltagebied

1

Page 2: Van moesdistel tot boomkikker

Colofon

Project:Gebiedsvisie Merkske

Auteur(s):H.EvertsN. de VriesP. de LouwR.StuurmanG.Stooker

Tekstuele bijdragen:H. van Kapel(Waterschap Mark&Weerijs)enM. Meier en L. Beerens(Hoogheemraadschap van West-Brabant)

Redactie:G.StookerR.J. Stuurman

Vormgeving en opmaak:W. Immers

In opdracht van Staatsbosbeheer, Regio West-Brabant – Deltagebied

Uitgevoerd door :Buro Everts & de Vries en TNO-NITG.

© 2001, Staatsbosbeheer Regio West-Brabant – Deltagebied, Middelburg, Nederlands Instituur voor Toegepaste

Wetenschappen TNO-NITG, Delft en Buro Everts & de Vries, Groningen.

Bronvermelding:

Niets uit dit rapport mag worden vermenigvuldigd, en/of openbaar gemaakt dmv. druk, fotokopie, microfilm of

op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van de opdrachtgever en de uitvoerende

bureaus. Uit dit rapport mag worden geciteerd onder gebruikmaking van de navolgende bronvermelding:

auteur(s), jaartal, titel, naam van de opdrachtgever en van de uitvoerende bureaus.

2

Page 3: Van moesdistel tot boomkikker

Inhoud

WAAROM DEZE GEBIEDSVISIE ?

SAMENVATTINGActieprogramma

1 BELEIDSKADERS1.1 Natuur 1.2 Water1.3 Landschap en cultuurhistorie

2 GEOHYDROLOGISCHE BOUWSTENEN2.1 Geomorfologie en bodem2.2 Hydrogeologische opbouw2.3 Historische ontwikkeling van het watersysteem2.3.1 Het watersysteem vóór de grootschalige menselijke ingrepen2.3.2 Water in het landschap van 18502.3.3 Ontginning en ontwatering2.3.4 Grondwaterontrekking en beregening2.4 De regionale waterhuishouding2.5 De lokale waterhuishouding2.6 Waterkwaliteit

3 HISTORISCH-GEOGRAFISCHE BOUWSTENEN3.1 Archeologische waarden3.2 Beschrijving van de landschapsstructuur3.3 Het traditionele agrarische landschap

4 ECOLOGISCHE BOUWSTENEN4.1 Vegetatie en flora4.1.1 Plantengemeenschappen4.1.2 Dotterbloemhooilanden4.1.3 Blauwgraslanden en Veldrusschraallanden4.1.4 Kleine zeggenmoerassen4.1.5 Grote zeggenmoerassen4.1.6 Moerasbossen en –struwelen4.1.7 Heischrale graslanden en heide4.2 Areaal en waardering4.3 Standplaats en verspreiding4.3.1 Sleutelfactoren4.3.2 Verspreidingspatronen4.3.3 Planten als indicatorsoorten4.4 Fauna4.4.1 Vissen4.4.2 Macrofauna4.4.3 Dagvlinders4.4.4 Amfibieën4.4.5 Vogels4.4.6 Zoogdieren

3

Page 4: Van moesdistel tot boomkikker

5 ECOHYDROLOGISCHE LANDSCHAPPEN5.1 Landschapsindeling5.2 Beschrijving systeemtypen5.3 Potenties voor herstel van karakteristieke vegetaties

6 KNELPUNTENANALYSE6.1 Vegetatie en flora6.1.1 Versnippering6.1.2 Verdroging6.1.3 Bodemontwikkeling 6.1.4 Vermesting6.1.5 Beheer6.2 Fauna6.2.1 Beekgebonden fauna6.2.2 Amfibieën6.2.3 Overige fauna6.3 Landschap en cultuurhistorie

7 GEBIEDSVISIE7.1 Doelstellingen, altijd een keuze7.2 Waarderingscriteria7.3 Streefbeelden7.4 Vegetatie en flora7.4.1 Beekdal7.4.2 Hogere gronden7.5 Fauna7.5.1 Beekmorfologie7.5.2 Poelenplan7.6 Landschap en cultuurhistorie7.7 Gewenste inrichting van het landschap7.7.1 Het halfnatuurlijke landschap7.7.2 Verweving natuur - landbouw7.8 Beschrijving van de deelgebieden7.8.1 Hoekbeemden7.8.2 Vogelzang, Castelré en Halbrug7.8.3 Castelreesche Heide7.8.4 Halsche Beemden7.8.5 Kromme Hoek7.8.6 Baarle Brug7.8.7 Vorstersschoor7.8.8 Raijkens Schoor 7.8.9 Manke Goren en Broskens7.9 Prioritering voor verwerving7.10 Aanvullende begrenzingswensen7.10.1 Kromme Hoek / Olgaloop7.10.2 Witte Bergen

Literatuur en Bronnen

4

Page 5: Van moesdistel tot boomkikker

WAAROM DEZE GEBIEDSVISIE ?

Het beekdallandschap van het Merkske is gelegen tussen Baarle-Nassau en hetVlaamse Hoogstraten (figuur 1) en is 5980 ha groot waarvan 3185 ha op Vlaamsgrondgebied ligt. Het wordt al sinds het begin van de zeventiger jaren van devorige eeuw (h)erkend als een bijzonder waardevol agrarisch cultuurlandschap.Waardevol vanwege relatief gaaf gebleven geomorfologische en historisch-geogra-fische kenmerken van het landschap, maar vooral ook wegens de zeldzame plan-tengroei en karakteristieke fauna. In de afgelopen 25 jaar zijn er al veel ecologi-sche en hydrologische studies in het gebied verricht, maar tot op heden zijn dezevrijwel nooit geïntegreerd tot een samenhangende beschrijving en waardering. Indeze visie op het Merkske-gebied beoogt Staatsbosbeheer de unieke waarden,maar ook de bedreigingen en knelpunten in het stroomgebied van het Merkske inbeeld te brengen. En vooral ook hoe zij daar met betrekking tot beheer en inrich-ting mee om wil gaan. Duidelijk moet worden wat de doelen van Staatsbosbeheerzijn en hoe zij die wil realiseren. In deze visie worden de mogelijkheden, maarook de beperkingen tav. behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaardenzichtbaar gemaakt.

Een groot deel (580 ha) van het beekdallandschap van het Merkske is in het kadervan de Relatienota aangewezen als reservaats- en natuurontwikkelingsgebied. Dete verwerven gronden zullen in eigendom en beheer bij het Staatsbosbeheerkomen. Verwerving en inrichting zullen grotendeels geschieden in het kader vanhet Landinrichtingsproject Baarle-Nassau. Naast het waarderen van natuur- enlandschapswaarden en de ecologische relaties was op korte termijn binnen deEHS-begrenzing een prioritering van de aan te kopen natuurgebieden noodzake-lijk. Deze afweging klemde des te meer waar binnen het Landinrichtingsproject

5

Figuur 1 De ligging van het Merkske stroomgebied met de belangrijkste locatie-namen.

Page 6: Van moesdistel tot boomkikker

Baarle-Nassau de taakstelling in deze naar verwachting niet gehaald lijkt te wor-den ten gevolge van de beperkte grondmobiliteit. Een landschapsanalyse van hetgebied en het begrenzen van logische eenheden op basis van landschaps-ecologi-sche relaties vormt de basis van deze gebiedsvisie. Van daaruit beoogt de visieaan te geven wat de mogelijkheden zijn voor een afgewogen en optimale reser-vaat-begrenzing en wáár de prioriteiten in de verwerving van reservaatgrondenliggen. Tenslotte zal dit rapport de basis vormen voor een door Staatsbosbeheerte zijner tijd op te stellen gedetailleerd inrichtingsplan met betrekking tot terealiseren subdoeltypen, doelcomponenten en (abiotische) terreincondities.

“… van Moesdistel tot Boomkikker” zal ook éénvan de bouwstenen vormen voor de integralegebiedsvisie die door de Dienst LandelijkGebied c.q. de LandinrichtingscommissieBaarle-Nassau wordt opgesteld. Staatsbosbe-heer zal voorts bij haar inbreng in het gebieds-programma voor de Baronie in het kader vande Reconstructie Zandgronden, voorliggendegebiedsvisie als uitgangspunt hanteren. Wijbeschouwen de visie dan ook als een belangrijkcommunicatiemiddel naar de bewoners en(grond)gebruikers in het gebied en in het bij-zonder de bestuurders en beleidsmakers, dieuit hoofde van hun functie te maken hebbenmet beheer, inrichting en ruimtelijke planningin het stroomgebied van het Merkske. Wij heb-ben daarbij vooral provinciale en gemeentelij-ke bestuurders en ambtenaren, waterbeheer-ders, leden van de landinrichtings-, respectie-velijk reconstructiecommissies, agrarischestandsorganisaties ed. op het oog. Niet in de

laatste plaats wordt voorliggende gebiedsvisie ook een referentietiekader voor heteigen personeel van Staatsbosbeheer! Ook vergelijkbare instanties en personenaan de Belgische zijde van de rijksgrens behoren daartoe!Voorliggend rapport betreft de visie van Staatsbosbeheer; een min of meer‘sectorale’ gebiedsvisie derhalve, geschreven vanuit het perspectief van eenterreinbeherende organisatie met een overwegend natuurgericht belang. Om derealiteitswaarde ervan te waarborgen is deze visie evenwel ter commentariëringaan een begeleidingsgroep voorgelegd, waarin de Dienst Landelijk Gebied, hetHoogheemraadschap van West-Brabant, het Waterschap Mark & Weerijs en deProvincie Noord-Brabant vertegenwoordigd waren. De laatste twee instanties heb-ben tevens financieel bijgedragen aan de totstandkoming van deze visie.

Het rapport vormt eigenlijk een samenvatting van alle beschikbare kennis. Deauteurs hebben ervoor gekozen om de leesbaarheid van het rapport niet te bela-den met talloze literatuurverwijzingen. De belangrijkste informatiebronnen zijnin de literatuurlijst achter in dit rapport opgenomen.

6

Moesdistel, kenmerkende soort voor hetMerkskedal.

Page 7: Van moesdistel tot boomkikker

SAMENVATTING

Planten en dieren komen niet geïsoleerd voor in het beekdallandschap van hetMerkske. Er bestaan ruimtelijke relaties tussen de verschillende deelgebieden, diehet voorkomen en de verspreiding van planten en dieren bepalen. In een gebiedals het Merkske worden die ruimtelijke relaties in belangrijke mate gedicteerddoor de abiotiek; dwz. bodem, grond- en oppervlaktewater en de beheersbaarheiddaarvan. Voor een efficiënte natuurbescherming en kansrijke natuurontwikkeling is eendaarop afgestemde inrichting noodzakelijk. We noemen dit de vereiste terrein-condities. Zij vormen de randvoorwaarde waarbinnen een optimaal behoud enontwikkeling van de karakteristieke beekdalflora en -fauna mogelijk wordt.Teneinde een beeld te kunnen schetsen van de optimale inrichting voor de natuuris een analyse gemaakt van de landschapsecologische samenhang van hetMerkske-gebied. Daarbij zijn de volgende vragen beantwoord:

•welke landschapsecologische relaties liggen (op macro- en microschaal) binnen het beekdallandschap en hoe zijn zij ten opzichte van elkaar gesitueerd?

•hoe dienen de landschapseenheden vanuit het perspectief van optimaal natuurbehoud en ontwikkeling van potenties ruimtelijk begrensd te worden om de landschapsecologische relaties adequaat beheerbaar te krijgen?

•welke natuurstreefbeelden en doeltypen of doelcomponenten zijn mogelijk en waar zijn zij te vinden en welke knelpunten worden daarbij gesignaleerd?

•wat is daarbij op hoofdlijnen het gewenste inrichtingsniveau (per land-schapstype), gelet op zowel regionale als lokale aspecten van de water-huishouding en de potenties van het beeksysteem?

7

Het dal van het Merkske nabij Castelré naar het oosten gezien.

Page 8: Van moesdistel tot boomkikker

•welke beheersaspecten ten aanzien van vegetatie en fauna en bijbehorende terreincondities per streefbeeld, doeltype of doelcomponent spelen daarbij een rol van betekenis?

Beleidsmatig is aan het Merkske-gebied door de jaren heen een meestal ‘zware’beschermingstatus verleend; zowel waar het gaat om behoud en herstel van na-tuurwaarden, te realiseren grondwatersituatie en waterkwaliteit, de beschermingvan geomorfologische en bodemkundige waarden, als de waardering van histo-risch-geografische kwaliteiten en als stiltegebied. Dat heeft geresulteerd in eenvrij groot oppervlakte aan begrensde reservaatsgronden. De begrenzing daarvanis evenwel niet altijd op basis van landschapsecologische relaties vastgesteld.Deze visie geeft daarom inzicht in die relaties en geeft op basis daarvan de poten-ties aan voor het behoud en de regeneratie van met name de botanische natuur-waarden. Echter ook de fauna komt in de visie uitgebreid aan bod, in het bijzon-der de waarde van het Merkske-gebied als natuurkerngebied voor amfibieën en dekwaliteiten van de beek zelf voor de beekgebonden fauna. Het Merkske-gebiedmaakt onderdeel uit van het landinrichtingsproject Baarle-Nassau; prioritering inde verwerving en richtlijnen voor de basisinrichting van de reservaatsgrondenworden in voorliggende visie aangegeven.

De hydrogeologische opbouw en de historische ontwikkeling van het water-systeem en de waterkwaliteit, zowel op regionaal als lokaal niveau, worden in decontext van de historisch-geografische ontwikkeling van het gebied beschreven.De visie gaat uit van de restauratie van de kenmerken van een samenhangendebeekdallandschap; beekdal, beekdalflanken en aanliggende hogere gronden of tewel kwelgebieden, intermediaire gebieden en inzijggebieden. Het herstel en deregeneratie van diepe en ondiepe kwelsituaties staat in de visie vanStaatsbosbeheer voorop. De natuurwaarden worden beschreven en gewaardeerdbinnen de landelijke en regionale kaders. Het behoud en de ontwikkeling vangrondwaterafhankelijke beekdalvegetaties is de eerste prioriteit. Knelpunten,zoals verdroging, verzuring en vermesting worden in relatie tot deze doelstellingbesproken. Zowel de historische als actuele vegetatie worden beschreven; depotenties voor herstel hiervan worden beschouwd tegen de achtergrond van degeohydrologie en detailwaterhuishouding. Per faunagroep is een karakteristiekgepresenteerd en gewaardeerd. Knelpunten met betrekking tot inrichting enbeheer van de beschreven natuurwaarden worden geanalyseerd.Op basis hiervan worden in het Merkske-dal een drietal landschappen onderschei-den, welke vervolgens worden beschreven in landschapsecologisch samenhangen-de deelgebieden. De onderscheiden landschapsecologische eenheden zijn:

•de benedenloop van het Merkske, vrijwel zonder kwelpotentie, (A-landschap)

•de beneden- en bovenlopen met kwel van lokale herkomst, met of zonder overstromingsinvloeden (B-landschap)

•de middenloop met diepere kalkrijke kwel van bovenlokale herkomst en hoge kwelflux (C-landschap)

Met name in de B- en C-landschappen zijn de potenties voor herstel van denatuurlijke beekdalvegetaties nog ruim aanwezig. De belangrijkste deelgebiedenin deze zijn de Kromme Hoek en de Halsche Beemden en het complex RaaijkensSchoor/Broskens. Aanbevelingen voor planologische bescherming, inrichting enbeheersmaatregelen worden voor elk deelgebied gedaan om in deze situaties depotenties manifest te laten worden in de bijbehorende natuurwaarden.

8

Page 9: Van moesdistel tot boomkikker

Staatsbosbeheer kiest in het beekdallandschap van het Merkske overwegend voor‘cultuur-natuur’ als tegenstelling tot de zgn. ‘wildernis-natuur’. Een kleinschaligagrarisch cultuurlandschap waarin conform de natuurlijke gesteldheid een verwe-venheid van beemden, ruige weiden en graanakkertjes, afgewisseld met vochtigebosjes en veel perceelsrandbegroeiingen gerangschikt is. Dotterbloemhooilandenen Kleine zeggenmoerassen kunnen in een voor landelijke begrippen groot aan-eengesloten areaal worden geregenereerd. Herstel van het halfnatuurlijke land-schap op de hoger gelegen inzijggebieden is daarbij van groot belang. De ontgin-ning van de Castelreesche Heide wordt weer omgevormd naar een vennenrijk bos-heidelandschap. De hogere gronden van de Kromme Hoek en de Singelheide zou-den om die reden binnen de reservaatsbegrenzing moeten worden gebracht enook als zodanig weer omgevormd moeten worden naar de eco-hydrologische func-tie die zij hebben binnen het gehele beekdallandschap.

De belangrijkste herstelmaatregelen voor de terrestrische natuurwaarden bestaanuit:

•het beperken van de grondwateronttrekkingen (grondwaterwinningen, beregening)

•vasthouden van water aan de bron door het dempen van sloten in en rondde inzijggebieden en het verhogen van de drainagebasis beek en het sloten-stelsel in intermediaire en kwelgebieden

•specifiek beheersmaatregelenpakket (vegetatiebeheer en detailwaterhuis-houding) toegespitst op behoud en beheer natte en vochtige schraallanden

•verdere restauratie van het kleinschalige landschap met extra aandacht voor een kenmerkend en extensief grondgebruik, behoud en herstel van diverse landschapselementen, de aanleg van poelen en kwelmoerasjes en de ontwikkeling van bosranden

Voor de beek zelf liggen de verbeteringsmogelijkheden vooral op het vlak van deregeneratie van de natuurlijke beekdynamiek en de waterkwaliteit:

•spontane erosie- en sedimentatieprocessen moeten leiden tot een meer kenmerkende substraatdifferentiatie

•het bevorderen van een natuurlijker afvoerdynamiek en het structureel verhogen van het zomerpeil in de beek

•waar mogelijk herstel van oorspronkelijke beekloopjes en inundatievlakten•waterkwaliteitverbetering; onder andere mede door het aanleggen van

zuiveringsmoerassen•het beekoeverbeheer verdient extra aandacht (gevarieerd maai- en onder

houdsbeheer, maaisel- en speciedepot langs beekoever verdwijnen, beweiding tot in de beek)

•de stuw bij Steenenbrug moet vispasseerbaar worden gemaakt.

9

Page 10: Van moesdistel tot boomkikker

Actieprogramma

Tien actiepunten voor het Merkske

Staatsbosbeheer vindt het zinvol om voor het beekdallandschap van het Merkskeeen zogenaamd actieprogramma vast te stellen. Er zijn vanzelfsprekend tientallenacties en maatregelen die moeten gebeuren om de natuurwaarde en landschappe-lijke betekenis van het gebied weer in haar oude glorie te kunnen herstellen.Variërend van beleidswijzigingen op de middellange termijn of multidisciplinaireprojecten, die op korte termijn uitgevoerd kunnen worden tot inrichtingsmaatre-gelen die per direct door Staatsbosbeheer zelf in de bestaande reservaatsgebiedenkunnen worden genomen. Onderstaand actielijstje geeft in rangorde van belang-rijkheid en urgentie 10 actiepunten voor het Merkske-gebied. Dat betekent nietdat dit ook de volgorde van uitvoering zou moeten zijn; de acties kunnen parallelaan elkaar worden aangepakt, waarbij de ‘eenvoudige’ projecten snel kunnen‘scoren’! Staatsbosbeheer heeft niet de bevoegdheden, expertise of financiëlekaders om van elk project de initiatiefnemer te zijn. We kijken daarom ooknadrukkelijk naar samenwerkingspartners. Wie doet met ons mee?

1. GrondwateronttrekkingenDe diepe grondwaterwinningen in België moeten sterk worden beperkt of gestopt, zodat de kwelflux van diepere, basenrijkere grondwater naar het beekdal weer voldoende wordt hersteld.

2. Watergebruik landbouwIn het intermediaire gebied moeten de (diepere) ontwateringssloten zo veel mogelijk worden gedempt of tenminste worden verontdiept en van drempels en beheersbare stuwtjes worden voorzien. De beregening in het intermediaire infiltratiegebied (de hogere gronden langs de flanken van het beekdal) moeten worden gestopt.

3. WaterkwaliteitDe rioolwateroverstorten en –lozingen in het Belgische deel van het stroom-gebied moeten zsm. gesaneerd worden, opdat de waterkwaliteit voor zowel de aquatische als terrestrische milieus op streefwaardenniveau kan worden gebracht.

4. Grondverwerving Verwerving van EHS-gronden moet versneld worden gerealiseerd, waarbij additionele aankoop van het Kromme Hoek-gebied (incl. Vossenven) en Singelheide moet worden meegenomen.

5. BeeknormalisatieHet beekonderhoud moet worden veranderd in een actief beheer gericht op het verkrijgen van differentiatie in stromingskenmerken en beekmorfologie, zodat weer natuurlijke erosie- en sedimentatieprocessen, substraatverschillenen habitatniches kunnen ontstaan. De beekbodem van het Merkske en haar belangrijkste zijlopen moet worden verhoogd en het zomerpeil moet over de gehele lengte tenminste op 30-50 cm worden gebracht. Om dit te bereiken moeten in het Merkske over de gehele lengte weer natuurlijke kribben enstroomkuilen worden aangebracht, meestromende nevenloopjes (Broskens) en zuiverende inundatiemoerassen (Vorstersschoor, Hoekbeemden) worden ingericht, het doorstroomprofiel van zijlopen volgens accoladeprincipes worden aangepast en kleinschalige retentiegebiedjes worden ingericht (Manke Goren).

10

Page 11: Van moesdistel tot boomkikker

6. BeekoeverbeheerDe oeverwalletjes (specieophopingen) langs de beekoever moeten worden ver-wijderd en het maaien van de beemden moet tot op de insteek van de beek gebeuren; de rasters langs de beek moeten worden verwijderd opdat het weidend vee tot in de beekoever kan grazen en treden.

7. Historische geografieEr kan een begin gemaakt worden met de omvorming van de Castelreesche Heide, door gedeelten van het graslandcomplex af te plaggen en om te vor-men naar heide en heischraal grasland. Door afgraven/uitdiepen van natuur-lijke laagtes worden enkele van de oorspronkelijke vennen weer hersteld worden. Inrichting van enkele ‘heiningen’ kan nu reeds worden uitgevoerd.

8. VegetatiebeheerZorg voor een adequaat en consequent maai- en greppelbeheersplan voor de natte en vochtige schraallanden, waarbij spreiding van maaidata (10% vroeg, 10% laat) en aandacht voor bodemverwonding, randenbeheer (insekten-stroken laten staan) is meegenomen.

9. FaunabeheerHet poelenplan (incl. aanleg en beheer van landbiotoop) in de kerngebieden voor amfibieën moet verder worden uitgevoerd. De boomkikkerbasisbiotopen kunnen worden aangelegd en herintroductie van de Boomkikker moet binnenkort zijn beslag krijgen. De stuw bij Steenenbrug dient zsm. vis-passeerbaar te worden gemaakt.

10. InrichtingsplanMaak op korte termijn een inrichtingsplan, waarin natuurdoeltype, terrein-condities, inrichtings- en beheersmaatregelen op perceelsniveau zijn uitgewerkt.

11

Page 12: Van moesdistel tot boomkikker

1 BELEIDSKADERS

Staatsbosbeheer heeft binnen het Nederlandse deel van het Merkske-stroomgebiedreeds veel gronden in haar bezit (figuur 2). In het Vlaamse deel zijn natuur-terreinen in bezit van de Wielewaal vzw. en de dienst Aminal van het Ministerievan de Vlaamse Gemeenschap. Analoog aan de provinciale begrenzing van deEcologische Hoofdstructuur (PEHS) zijn de aan de beek grenzende Belgische gronden opgenomen in het Vlaams Ecologisch Netwerk (VLEN).

1.1 Natuur

In 1993 is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) voor het Markdal uitgewerkt doorde Werkgroep Ecologische Hoofdstructuur Begrenzing (WEB). De begrenzingenzijn uitwerkingen van het nationaal en provinciaal natuurbeleidsplan. In figuur 3wordt het resultaat voor het Merkske getoond. Naast de PEHS werd in de provin-cie ook de Groene Hoofdstructuur (GHS) begrensd. Deze zone bestrijkt een groteroppervlak dan de PEHS. Binnen de GHS komen zowel natuur- als landbouwgebie-den voor. De doelstellingen van deze GHS-gebieden zijn gericht op een standstillvan de negatieve effecten en uiteindelijk herstel van het waterhuishoudkundigsysteem. In het Natuurontwikkelingsplan van de Provincie Noord-Brabant (NOP, 1996) is hetbeekdal van het Merkske aangeduid als ‘natuurkerngebied’ voor planten- en plan-tengemeenschappen, voor amfibieën èn voor vlinders. De Natuurdoelenkaart (1:100.000) van de Provincie Noord-Brabant is recentelijkvastgesteld. Het is de provinciale weergave voor streefbeelden natuur binnen deEHS en tevens een enigszins vereenvoudigde samenvatting van de provincialeconcept-natuurdoeltypenkaart (1:25.000) van 2001. Voor het Merkskedal zijn voch-tige schraallanden het belangrijkste doeltype, plaatselijk afgewisseld met broek-bos (figuur 3). Op de aangrenzende hogere gronden wordt vooral bloemrijk gras-land, natuurbossen en een complex van struweel, rietmoeras en ruigte als natuur-doelen gezien. Niet alleen voor natuur, maar ook voor mensen zijn rust en stilte belangrijkelevensvoorwaarden. Door haar ligging (grensgebied) en de beperkte urbanisatieen infrastructurele ontwikkeling bezit het Merkske-gebied deze kwaliteiten nogsteeds in ruime mate. Mede daarom is het beekdallandschap als geheel (d.w.z.

12

Figuur 2 De Ecologische Hoofdstructuur en de eigendommen van Staatsbosbeheeranno 2000.

Page 13: Van moesdistel tot boomkikker

samen met de aangrenzende hogere gronden) door de Provincie aangewezen als‘stiltegebied’ (Singelheide).

1.2 Water

In het Provinciale Waterhuis-hou-dingplan (WHP2, 1999) heeft hetbeekdal de bestemming ‘functiewater voor landnatuur’ gekregen(figuur 4) en de beek zelf bezitde aanduidingen ‘functie water-natuur’ en ‘functie viswater’. Defunctie 'water-natuur' houdt in,dat gestreefd wordt naar actievebescherming en herstel van dekwantiteit en kwaliteit van (1)grondwater inclusief kwel enneerslag en (2) oppervlaktewater,waterbodem, afvoer-(fluctuaties)en oevers. De functie 'water voorlandnatuur' houdt in dat dezegebieden afhankelijk zijn vaneen bepaalde waterkwaliteit en -kwantiteit in de vorm van kwel,neerslag, inundatie of aanvoer.De nadere invulling van hetbeleid is afhankelijk van het

13

Figuur 3 De Provinciale natuurdoeltypen voor het Merkske stroomgebied.

Figuur 4 Het Provinciale Waterhuishoudingsplan 2.

Page 14: Van moesdistel tot boomkikker

beleidsaccent per regio. Het 'stroomgebied van de Mark' is wat dat betreft aange-duid als regio met accent op natuur. Dit betekent dat alle voorgenomen ingrepenmoeten worden getoetst op hun nadelige effecten op objecten met deze functie.

1.3 Landschap en cultuurhistorie

Het Merkske-gebied ontleent haar landschappelijke waarde voor een groot deelaan de antropogene ontstaanswijze; de neerslag van een aan de abiotische eigenschappen van het gebied aangepast kenmerkend grondgebruik en de verwevenheid van een halfopen kleinschalig cultuurlandschap met een karakteristieke landschapsstructuur en streekeigen landschapselementen. De historie druipt er als het ware vanaf. Die museaal-landschappelijke betekeniswordt ook door de overheid erkend. In de beleidsnotitie over WaardevolleAgrarische Cultuurlandschappen (CRM, 1982) werd het beekdallandschap van hetMerkske al als zodanig gekwalificeerd. In het meer recentere beleid worden delandschappelijke kwaliteiten van het Merkske-dal nog eens bevestigd in de voor-bereidende rapportage voor de lopende streekplanherziening. In ‘BrabantContrastrijk’ (2000) beschrijft de Provincie het gebied als ‘Aardkundig WaardevolGebied (nr.16). Op de in 2000 verschenen Cultuurhistorische Waardenkaart (CWK)van de provincie Noord-Brabant wordt het gehele beekdallandschap van hetMerkske op de indicatieve waardenkaart (figuur 5) aangeduid als cat.1 (topkwali-teit). Cultuurhistorische en historisch-geografische waarden zijn dominant in hunhuidige ruimtelijke verschijningsvorm. Beleidsmatig zou het accent moetenkomen te liggen op behoud en beheer van het cultuurhistorische erfgoed. Voorruimtelijke ingrepen zou vanuit de cultuurhistorie stringente randvoorwaardenmoeten worden gesteld.

2 GEOHYDROLOGISCHE BOUWSTENEN

14

Figuur 5 De cultuurhistorische waarden volgens het CWK.

Page 15: Van moesdistel tot boomkikker

2.1 Geomorfologie en bodemHet stroomgebied van het Merkske bevindt zich in het zogenaamde

'Dekzandlandschap van de Noorderkempen'. De stroomdalen van de natuurlijkewaterlopen zijn smal en hebben een duidelijk dalkarakter. Hierdoor kunnen hoog-teverschillen van 3 tot 4 meter over 100 meter voorkomen. In het stroom-gebiedvan het Merkske blijkt een algemene helling van 30 meter +NAP in het oostennaar 10 meter +NAP in het westen te bestaan over een lengte van ca.15 kilome-ter. De volgende geomorfologische eenheden kunnen binnen het stroom-gebied worden onderscheiden (zie figuur 6):

1. Relatief hoog gelegen oude ontginningsgronden; rond Baarle-Nassau, Baarle-Hertog en Castelré met zwarte enkeerdbodems (België; droge zandgronden met diepe antropogene humus A horizont/dikke humeuze bovengrond),

2. Relatief hoog gelegen duinen; voormalige stuifduinen zoals de Witte Bergen met vaaggronden (België; zeer droge of droge zandgronden met een duidelijke humus en/of ijzer B horizont),

3. Relatief hoog gelegen terraspuinkegel op de oostelijke waterscheiding (België; droge zandgronden met duidelijke humus en/of ijzer B horizont),

4. Relatief vlak gelegen ontginningsgronden; deze eenheid beslaat het grootste oppervlak in het stroomgebied en bestaat uit veldpodzolgronden (België; matig natte zandgronden met duidelijke humus en/of ijzer B horizont),

5. Relatief laaggelegen beekdalen, met madeveen-, vlierveen-, beekeerd- en

15

Figuur 6 De geomorfologie van het Merkske stroomgebied.

Page 16: Van moesdistel tot boomkikker

gooreerdbodems (België; zeer natte gronden op zandleem met veen-substraat beginnend op geringe diepte of natte gronden op lemig zand). Plaatselijk zijn de beekdalen opgevuld met potstalmest (Nederland; lage zwarte enkeerdgronden. België; natte gronden met dikke humeuze bovengrond),

6. Relatief laaggelegen abrasievlakten; Moermolen en de Manke Goren welke brongebieden vormen voor het Merkske (België; zeer natte gronden op licht zandleem),

7. Lokale depressies; dit zijn de oorspronkelijke, nu ontwaterde, vennen. Deze hebben in het algemeen een moerige podzolgrond als bodem (moer- of dampodzol).

Tabel 1 De geomorfologische landschapsindeling binnen het Merkske stroomgebied.

De hoge gronden hebben geen of bijna geen ontwateringsmiddelen. Deze bevinden zich wel op de ontginningsgronden in het intermediaire gebied. Hierwerd de oorspronkelijke natte heide met vennen immers ontwaterd om aan deeisen van het landbouwkundige grondgebruik te voldoen. In de beekdalen en inde laagten van de Manke Goren, resp. Moermolen (B) neemt de dichtheid van hetdrainagestelsel verder toe. In het Merkske bevinden zich rond de waterscheidingvaag- of haarpodzolen, gevolgd door een relatief groot oppervlak aan veld-podzolbodems. In het beekdal gaan deze veldpodzolen over in beekeerdbodems(figuur 7). Deze beekeerdbodems kennen een breedte van enkele tientallen meters.Vlak langs de beek worden veenbodems aangetroffen. Deze opeenvolging aanbodemtypen levert informatie over de natuurlijke grondwatersituatie. De aanwezigheid van veldpodzolen wijst op een natuurlijke (historische) grondwater-standfluctuatie van ca 30-120 cm -mv. De beekeerd- en veenbodems wijzen op deinvloed van basische kwel.

16

Figuur 7 De bodemtypen in het Merkske stroomgebied.

Page 17: Van moesdistel tot boomkikker

2.2 Hydrogeologische opbouw

Het freatische 1e watervoerende pakket wordt gevormd door dunne dekzanden(Formatie van Twente) en fluviatiele zanden (Formatie van Kedichem). De diktevan dit pakket varieert tussen de 0,5 en 10 meter. Aan de onderkant, op ongeveer15m +NAP, wordt dit pakket begrensd door een vrijwel aaneengesloten pakketbestaande uit fijne zanden en compacte kleien van de Formatie van de Kempen (F. van Kedichem, F. van Tegelen). Deze rivier- en meerafzetting is zeer hete-rogeen; het afzettingsmilieu kan met dat van de huidige Biesbosch vergeleken worden. Op regionale schaal kan de Formatie van de Kempen als een zeer slechtdoorlatend pakket beschouwd worden, terwijl lokaal de zeer fijnzandige in-schakelingen als watervoerend kunnen worden aangemerkt (WVP 2). Het 3ewatervoerende pakket wordt gevormd door grove zanden van de mariene, kalkrij-ke Formatie van Maassluis. De top van dit watervoerende pakket ligt op ca.20meter –NAP ; met andere woorden de dikte van het bovenliggende slecht doorla-tende pakket bedraagt ca. 35 meter. De tweede slecht doorlatende laag wordtgevormd door de Kallo-klei. Deze klei is echter relatief dun (<5 meter) en op ver-schillende plaatsen niet aanwezig. Hieronder bevindt zich het 4e water-voerendepakket welke bestaat uit grove, schelprijke zanden en schelpbanken van deFormatie van Oosterhout en aan de onderzijde fijne zanden van de Formatie vanBreda. In de hydrogeologische schematisatie kunnen 3e en 4e watervoerende pak-ket ook als één geheel worden beschouwd. Dit stemt overeen met de verticalestijghoogtegradiënt in bijna alle diepe waarnemingsputten. De slecht doorlatendebasis wordt gevormd door de klei van Boom.

In figuur 8 is deze schematisatie zichtbaar gemaakt en worden tevens de doorlatendheid-gegevens aangegeven. Voor de Kedichem-Tegelen kleien komt degeschatte doorlatendheid overeen met een weerstand van ca 3000-5000 dagen. Infiguur 9 wordt in een noord-zuid profiel, dat het Merkske ten hoogte van deHalsche Beemden passeert, de regionale hydrogeologie getoond. Uit deze figuurblijkt dat de diepere watervoerende pakketten van het Merkske-stroomgebied inBelgië dagzomen. Dit zijn echter geen voedingsgebieden voor het grondwater

17

Figuur 8 De hydrogeologische schematisatie rond het Merkske.

Page 18: Van moesdistel tot boomkikker

rond het Merkske. Als gevolg van preferente erosie is namelijk op de overgangvan de Kedichem-Tegelen kleilagen (Zanden en Kleien van de Kempen) naar dedagzomende Zanden van Merksplas (Formatie van Maassluis) een cuesta ontstaan.Ten zuiden van deze cuesta is de helling sterker dan aan de noordzijde. Hierdoorbevindt zich op de cuestarand een belangrijke regionale waterscheiding. Het iswel zo dat kwantitatieve ingrepen ten zuiden van de waterscheiding invloed kunnen hebben op het watersysteem ten noorden van deze waterscheiding of visaversa.

Om de interactie tussen oppervlaktewaterpeilen en grondwaterstanden te begrijpen is met name detailkennis over het zogenaamde topsysteem onontbeerlijk. Onder het topsysteem wordt verstaan: de opbouw van de bovenstemeters (ca.10 m) van de ondergrond, de positie van de waterlopen ten opzichtevan deze opbouw, dimensies en hydrologie van de waterlopen, doorlatendheden,bergingscoëfficiënten en hydrologie van de ondergrond en grondwateraanvulling.Op geologische- en geomorfologische gronden kan een grove tweedeling in tweesterk verschillende topsysteemsituaties gemaakt worden, te weten: (1) het dek-zandgebied en (2) het Holocene beekdal. In dit rapport wordt verder alleen aan-dacht geschonken aan de hydrogeologische eigenschappen van het topsysteem.

18

Figuur 9 Een regionaal grensoverschrijdend hydrogeologisch noord-zuid profiel loodrecht op het Merkske dal.

Page 19: Van moesdistel tot boomkikker

2.2.1 Het dekzandgebied

Met uitzondering van het beekdal wordtde ondiepe ondergrond gekarakteriseerddoor een pakket dekzand (plaatselijkstuifduin) op kleien en fijne zanden vande Kedichem-Tegelen Formaties. De diktevan het dekzandpakket kan sterk ver-schillen en ligt tussen enkele decimeterstot ca.8 meter. Zowel in verticale zin alsruimtelijk binnen het stroomgebied kentde deklaag hydrologische verschillen.Binnen het dekzandpakket kunnen in deverticaal grofweg twee onderdelen wor-den onderscheiden (zie figuur 10 ). Directop de kleilagen van Kedichem-Tegelenbevinden zich slecht gesorteerde, somsfijne zanden en leemlagen die ondersmeltwater-omstandigheden zijn afgezet.Opmerkelijk zijn de ‘solifluctieballen’welke in een zeer regelmatig patroon aande top van de Kedichem-Tegelen-klei

voorkomen. Het bovenste onderdeel bestaat uit door de wind afgezette fijne zan-den welke afkomstig zijn van de eerder genoemde oudere smeltwaterafzettingen.De grens tussen beide onderdelen wordt vaak gevormd door een grind-snoerwelke achterbleef na winderosie.Ruimtelijk bestaan binnen het stroom-gebied daarnaast verschillen in leem-gehal-te van de dekzandgronden. De hogere gronden bij de Witte Bergen en ten zuidenvan Baarle Nassau/Hertog zijn arm aan leemfractie. Het grootste oppervlak vanhet stroomgebied bestaat uit zwak lemige zanden. Sterk lemige zanden komenvoor in het gebied ten noorden van de Kromme Hoek en ten zuiden vanZondereigen. Op basis van de Stiboka 1:10.000 bodemkaart en de Belgischebodemkaart is het leemgehalte in kaart gebracht (zie figuur 11).

19

Figuur 11 Het leemgehalte van de dekzandafzettingen op basis van de Nederlandse- en Belgische bodemkaarten.

Figuur 10 Een schematisch dekzandprofiel.

Page 20: Van moesdistel tot boomkikker

2.2.2 Het beekdal

Als gevolg van dalerosie tijdens het Pleistoceen worden de flanken van het beekdal gekarakteriseerd door een dunne dekzandlaag rustend op klei. Lager inhet beekdal kan plaatselijk zelfs geen dekzand meer aanwezig zijn.Stroomafwaarts van de samenvloeiing van het Markske met de Noordermark heeftdaarnaast op de overgang van het Pleistoceen naar het Holoceen een relatiefdiepe, maar ook smalle dalinsnijding plaatsgevonden. Ten hoogte van de HalscheBeemden betrof de diepte van deze insnijding ca.10 meter met een gemiddeldebreedte van ca. 15meter. Deze dalinsnijding is in de loop van het Holoceen opgevuld met veen. Voor de hydrogeologie in het beemdengebied speelt dit veen-dal een belangrijke rol. Het veendal doorsnijdt namelijk de bovenste slecht door-latende kleilagen waardoor de weerstand plaatselijk relatief laag is (figuur 12).

20

Figuur 12 De hydrogeologische situatie rond het Merkskedal (Halsche beemd) op basis van verschillende horizontale of verticale schaalniveaus.

Page 21: Van moesdistel tot boomkikker

Uit Hooghoudt-doorlatendheidsproeven in deHalsche Beemden blijkt dat het veen een doorlatend-heid van gemiddeld 0,5 m/dag bezit. Deze waardekomt overeen met waarden uit de literatuur en ligtaanzienlijk hoger dan die van de geërodeerde kleiaf-zettingen. Het veen bezit hier zelfs een doorlatend-heid die overeenkomt met die van het dekzand.

Onder natuurlijke omstandigheden waren de boven-lopen van het Merkske relatief ondiep ingesneden enworden slechts de bovenste 0,5-1 meter van het dek-

zand doorsneden. Net als de meeste laaglandbeken vormen moerassen, kwelslo-ten- en greppels van oorsprong de ‘bron’ van het Merkske. Veel bovenlopen zijnechter in de afgelopen eeuwen (ver)gegraven, waarbij de diepste soms tot de topvan de kleibodem reiken. De midden- en benedenloop van het Merkske loopt vannature in het Holocene veenlichaam. Als gevolg van talrijke vergravingen en verbeteringen ligt de waterloop echter op veel plaatsen buiten zijn oorspronkelijke loop. In de Broskens is het Markske voor een deel door het klei-pakket gegraven, op andere plaatsen ook door het dekzand. Kennis over de positievan de waterloop ten opzichte van de geologie van de oevers is zeer belangrijkom het nut van peilverhoging in te schatten.

2.3 Historische ontwikkeling van het watersysteem

Water vormt de sturende factor waar het gaat om het ontstaan en de kwaliteitenvan natuur en landschap in het beekdallandschap van het Merkske. Het is in ster-ke mate bepalend voor de natuurwaarde in het beekdal en is derhalve ook sturendvoor inrichting en beheer zoals geformuleerd in deze gebiedsvisie. Het is daarombelangrijk kennis te hebben van de geschiedenis van het landschap, beschouwdvanuit de ontwikkelingen tav. het waterbeheer.

2.3.1 Het watersysteem voor de grootschalige menselijk ingrepen

Op basis van geomorfologische- en hydrogeologische karakteristieken kunnen binnen het Merkske-stroomgebied een viertal onderdelen (deelwatersystemen)worden onderscheiden. Op de flanken van de waterscheidingen bevinden zich

21

De kleigroeve Desta op de noordelijke waterscheidingvan het Merkske stroomgebied. Een dunne laagdekzand rust op klei (Formatie van Kedichem-Tegelen).Plaatselijk stroomt grondwater over lage delen van hetklei oppervlak de groeve in (water is bevroren).

(Inzet)Soliefluctiebal met uittredend (bevroren) grondwater. Debal ontstaat tijdens permafrost bestaat uit dekzand enstaat in verbinding met het bovenliggen dekzandpakket(bruin).

dekzand

klei

Page 22: Van moesdistel tot boomkikker

locale depressies die in het Pleistoceen door windactiviteit zijn ontstaan, in hetHoloceen opgevuld werden met veen (en later zijn ontgonnen of uitgeveend,waarbij de vele vennen ontstonden). Het water bestond hoofdzakelijk uit regen-water en lokaal grondwater. De grote depressies van de Manke Goren enMoermolen (B), welke tijdens het Holoceen met veen dichtgroeiden, ontstondentijdens het Pleistoceen door wind- en hellingprocessen De afgelopen duizend jaarwerd dit veen ontgonnen. Als gevolg van hun geomorfologische positie wordenbeide depressies gevoed door basisch kwelwater en vormen ze de natuurlijkebronzones van het Merkske. De verschillende ondiepe (bovenloop-)dalen die tijdens het Holoceen een afwaterende functie hebben gekregen, vormden zich tijdens het Pleistoceen. Dezewaterlopen kennen een zand- of kleibodem en zijn in de loop van de recentegeschiedenis recht getrokken. Het hoofdbeekdal zelf tenslotte wordt gevoed doorlokaal grondwater vanuit de aangrenzende percelen en grondwater vanuit de die-pere schelpenhoudende watervoerende pakketten en regenwater. Al eeuwenlangvormt inundatie van het beekdal met oppervlaktewater een belangrijke rol.

Tot rond 8000 jaar geleden was er nog sprake van een natuurlijk systeem. Vanafhet begin van het Atlanticum was bijna het gehele stroomgebied, in ieder gevalhet beekdal en de depressies, volgegroeid met veen. Alleen de hoogste plekkenlagen als droge eilanden in het veenlandschap (figuur 13). De infiltratiegebiedenin beschouwing genomen, is het tijdperk dat gesproken kon worden van een natuurlijk Merkske-watersysteem echter al duizenden jaren voorbij. Het zijn deeerste landbouwontginningen, ca.4000 jaar geleden, die een einde hebbengemaakt aan het natuurlijke watersysteem. Tot de Romeinse periode vonden dezeontginningen op extensieve wijze plaats, waarbij de natuur soms lange tijd hetontgonnen land weer terugnam. De natuurlijke beek was dus oorspronkelijk grotendeels beschaduwd! Alleen op plaatsen in het beekdal waar een groterebeekdynamiek (inundaties) of permanent zeer hoge grondwaterstanden voor-kwamen, kwamen meer open landschappen voor. Deze deden zich vooral voor inde middenlopen met veel kwel en benedenloop met innundaties.Na de Romeinse tijd nam de ontginning sterker toe. Het stroomgebied bestondgrotendeels uit broekbos en veenvormende moerasvegetaties in het beekdal en inde hoger gelegen depressies en eiken-berkenbos op de hogere gronden en debeekdalflank. Ongeveer vanaf het jaar 1000 werden door kloosters veel bossen opde dalflank en moerassen in het beekdal ontgonnen tot akkertjes, resp. hooigras-landen (beemden). De Halsche Beemden ontstonden vermoedelijk in de 15e eeuw.In een akte van 1403 wordt namelijk gesproken over de stichting van een abdij-hoeve ter plaatse door monniken van de St. Michielsabdij uit Antwerpen. Rond1671 werd door deze abdij de nog bestaande hoeve Halschoor gebouwd. Een‘schoor' is een met graszoden bedekte houten brug over een beek. De Halbrugvormde in de zeventiende eeuw een belangrijke noord-zuid verbinding tussenAntwerpen en Den Bosch. De aanwezige broekbossen en venen werden door demonniken ontgonnen tot hooigraslanden door het graven van ondiepe ontwateringgreppels en verschilden qua structuur weinig van de huidige situatie.De depressies werden ontveend, waardoor zich vennen vormden. Het Merkskekende slechts enkele bovenlopen. Na de ontginning van de vennenrijke natte heiden in de 17e tot en met de 19e eeuw nam de waterafvoer sterk toe. Zeker isdat eind 1700 de beemden in de winter langdurig inundeerden. Onbekend is of ditvóór de ontginningen ook plaatsvond.

22

Page 23: Van moesdistel tot boomkikker

2.3.2 Water in het landschap na 1850

In de tweede helft van de 19e eeuw bestond het Merkske-stroomgebied voor hetgrootste deel uit heide. Daarnaast kwamen oude bouwlanden en hooigraslandenvoor (figuur 14). Door combinatie van de landgebruikskaart uit 1850 met de actu-ele bodemkaart kunnen enkele patronen worden herkend. Zo valt te zien dat dehooigraslanden in het beekdal in het lage deel een veenbodem bezaten welkeplaatselijk wordt bedekt door een dunne laag beekleem als gevolg van inundaties,terwijl de hogere delen een zandbodem bezaten. Nog hoger grensden de opge-hoogde akkertjes en ruige graslanden meestal aan natte heidecomplexen.Op de zandgronden bevonden zich meer dan 150 vennen. Ferraris (1778) beschreefin zijn ‘Memoires’ dat veel van deze vennen in de zomer konden droogvallen. Metbehulp van GIS is getracht meer inzicht over de hydrologie van de ontwaterdevennen te krijgen. Als de ligging van de historische venlocaties geplot wordt opde actuele bodemkaart blijkt dat veel van de oorspronkelijke venlocaties (54 vande 76 onderzochte vennen) een humuspodzolbodem bezit en nog maar enkele een

23

Figuur 13 Anderhalf miljoen jaar grondwaterstroming rond de Halsche beemd.

Page 24: Van moesdistel tot boomkikker

moerige bodem; slechts enkele vennen waren schijnspiegelvennen. Langs de wegHoogstraten-Baarle Nassau, in de Kromme Hoek en in het gebied van de WitteBergen zijn nog duidelijk de contouren van ontwaterde vennen te zien. In dezepercelen kunnen soms nog brokken ijzeroer gevonden worden, welke vermoedelijkde oude venbodem vormden. De meeste drooggelegde vennen bezitten ook nu nogrelatief ondiepe grondwaterstanden (Gt III/V).

24

Figuur 14 Het landgebruik rond 1850.

Figuur 15 De historische verbreiding van vennen in het Merkske stroomgebied en de periode van drooglegging.

Page 25: Van moesdistel tot boomkikker

Ter verbetering van de waterhuishou-ding werden de vennen soms al honder-den jaren geleden ontwaterd. Metbehulp van historische topografischekaarten vanaf 1850 tot heden is uitge-zocht waar zich vennen bevonden enwanneer deze zijn ontwaterd. In figuur15 zijn de resultaten in een kaart weer-gegeven. Uit deze figuur en diagram 16blijkt dat de meeste van de ruim 150vennen in de tweede helft van denegentiende eeuw zijn ontgonnen. Deontwatering gebeurde door vennen metelkaar te verbinden en voor af-wateringaan te takken aan enkele ‘rijten’(natuur-lijke Merkske-bovenlopen) of het waterrechtstreeks naar het Merkskedal af tevoeren. Van ongeveer 400 ha aan venop-pervlak bleef nog maar 8 ha over. Dezedrooglegging heeft de hydrologischesituatie in het stroomgebied sterk ver-anderd; de afvoerdynamiek is sterk toe-genomen en grondwaterstand en stijg-hoogte zijn duidelijk verlaagd.

Ook het Merkske zelf is veel minder natuurlijk dan men van zo’n fraaie beekmeestal aanneemt. De beek geldt als een morfologisch nog min of meer onaange-taste beek, maar in vergelijking met 1778 blijkt het Merkske toch ca.75 cm ver-diept te zijn, terwijl plaatselijk ook verbreding heeft plaatsgevonden en stroom-kuilen zijn opgevuld met bouwafval. Op de plaats waar het Merkske in de Markuitmondde bevond zich tot 1850 nog een watermolen die het peil plaatselijkopstuwde. Met name de lage hooigraslanden met een veenbodem raakten in dewinter langdurig geïnundeerd Er zijn aanwijzingen dat dit in de zestiger jarennog regelmatig plaatsvond en sterk is afgenomen sinds het beekbeheer systema-tisch en conform de landbouw-wensen wordt uitgevoerd. Door de gewijzigdeafvoerdynamiek èn de profiel-wijzigingen is ook het gemid-delde beekpeil door het jaarheen aanzienlijk veranderd. Hetbeekpeil heeft invloed op degrondwaterstand in het beek-dal. Deze invloed is groot ineen zandprofiel, beduidend klei-ner in een veenprofiel en prak-tisch nihil in een kleiprofiel.Voor de Halsche Beemden meteen veenprofiel is de invloedvan de beek bijvoorbeeld merk-baar tot op circa 15-20 m aan weerzijden van debeek.

25

Figuur 16 Een diagram met de periode van drooglegging en het afgenomen oppervlak van de vennen in het Merkske stroomgebied.

Het Merkske stroomafwaarts van Steenenbrug terhoogte van het peilmeetpunt.

Page 26: Van moesdistel tot boomkikker

2.3.3 Ontginning en ontwatering

Het stroomgebied is de laatste 150 jaar steeds sterker sterk ontwaterd om hetgebied geschikt te maken voor de diverse vormen van grondgebruik Aan het eindvan de negentiende eeuw vond een ontwateringspiek plaats ten tijde van de herbebossing. Het stroomgebied werd in deze periode bijna in zijn geheel bebost.Hierbij werden de natte gebieden (voorheen natte heiden) ontwaterd met behulpvan rabatten. In de loop van de twintigste eeuw verdween het bos geleidelijkweer, waarbij het overging in landbouwgrond. Hierbij werd de ontwatering verdergereguleerd. De laatste vijftig jaar manifesteert deze continue regulering zich ineen sterk gewijzigde dynamiek van het Merkske-peil bij Castelré (figuur 17).Duidelijk is te zien dat het gemiddeld peil en laagste peilen ca. 50 cm daalden,terwijl de hoge peilen relatief toenamen. De karakteristieke afvoerdynamiek, dievoor laaglandbeken als het Merkske ligt tussen de 10-50 cm/sec., veranderde ooknog eens rond 1966 toen het beheer van het Merkske overging van gemeente naarwaterschap en het beekbeheer sterk werd gerationaliseerd. Voor deze overgangkwamen inundaties regelmatig voor waarbij de oeverlanden over een breedte van50-250 m blank stonden (veenbodemzone).

In de loop van de twintigste eeuw is een intensief ontwateringsysteem ontstaanwaardoor de grondwaterstand op grote schaal is verlaagd. De sloten hebben eenzeer lokaal effect op de grondwaterstand. Door de grote hoeveelheid sloten overeen groot oppervlak heeft de ontwatering echter toch een negatief effect op destijghoogte in het diepe watervoerende pakket. Een steeds groter deel van hetneerslagoverschot wordt namelijk afgevoerd door de sloten en kan niet meer infiltreren naar het diepe watervoerende pakket. Uit modelberekeningen is geble-ken dat de stijghoogte door het aangelegde ontwateringstelsel circa 25-40 cm is gedaald. Deze daling van de stijghoogte heeft tevens een vermindering van de kwel in het beekdal veroorzaakt. In de periode 1970 tot

26

Figuur 17 Het verloop van het beekpeil ten hoogte van Castelré bij de Steenenbrug. Inhet begin van de tachtiger jaren werd tijdelijk niet gemeten en het peil kunstmatig verhoogd met behulp van een vaste stuwbalk.

Page 27: Van moesdistel tot boomkikker

heden wordt het ontwateringssysteem verder verbeterd, ondermeer door de aan-leg van buisdrainage. Als gevolg hiervan staat de grondwaterstand vaak te diepwaardoor de landbouwgewassen vochttekort krijgen en er de laatste decenniakunstmatig beregend moet worden.

2.3.4 Grondwateronttrekking en beregeningsputten

De invloed van grondwateronttrekkingen op het Merkske-watersysteem zijn vanrecente datum. In het algemeen werd de invloed van grondwateronttrekking opde waterhuishouding pas in de zestiger jaren van belang. Het Merkske lag relatiefver van de pompstations waardoor het lang relatief weinig werd beïnvloed. Vangrote industriële onttrekkingen was nauwelijks sprake. Alleen in Baarle-Nassau/Hertog bevond zich een relatief grote onttrekking, namelijk die van mineraalwater Bar-le-Duc. Het Merkske-stroomgebied wordt omgeven door eenaantal middelgrote Belgische drinkwaterwinningen, in de orde van 1-4 miljoenm3/jaar, zoals de winning van Hoogstraten, Merksplas en Meerle. Te samen wordtper jaar ca. 21 m3 uit het diepe watervoerende pakket opgepompt. Deze winnin-gen hebben een daling van de stijghoogte en daardoor een vermindering van dekwel in het beekdal veroorzaakt. Rondom de Halsche Beemden wordt de stijghoogte het sterkst beïnvloed door de winningen. De stijghoogte is hier metzo’n 40-60 cm gedaald door winningen. Naast een vermindering van de kwel inhet beekdal is er ook een sterke daling van de grondwaterstand in de infiltratie-gebieden opgetreden.

27

Figuur 18 Het gemeten effect van beregening op de stijghoogte in het Merkske stroomgebied voor de zomerperiode van 1996 en 1997.

Page 28: Van moesdistel tot boomkikker

De laatste 25 jaar is de grondwaterwinning voor landbouwdoeleinden in een versnelling geraakt. Het onttrekken van grondwater voor beregening vindt indroge perioden in het Merkske-stroomgebied op grote schaal plaats. Dit heeftgeleid tot een diffuus netwerk van beregeningsputten met een geschatte totaal-onttrekking van 1 miljoen m3/jaar. Het grondwater wordt onttrokken uit het diepewatervoerende pakket in een periode van zo’n 30-40 dagen per jaar. De onttrekkingen uit beregeningsputten veroorzaken tijdelijke sterke dalingen van destijghoogte met soms meer dan 1 meter! Na het stoppen van de onttrekkingen herstelt de stijghoogte zich wel weer, doch dat duurt meestal ongeveer 1 maand.Als gevolg hiervan wordt met name de stijghoogte in drogere zomerperiodensterk verlaagd. Het is ook net in deze periode dat de grondwaterafhankelijke vegetatie in het beekdal afhankelijk is van de kwel en een hoge grondwaterstand.In figuur 18 is het effect van beregening op de stijghoogte in het diepe water-voe-rende pakket zichtbaar gemaakt. De tijdelijke stijghoogtedalingen hebben door degrote weerstand van slechtdoorlatende scheidende laag nauwelijks een effect opde grondwaterstand. Uit recent onderzoek in het nabij gelegen dal van deStrijbeekse Beek is echter gebleken, dat wanneer door de beek zelf (of het onder-houd ervan!) een groot deel van de scheidende laag is opgeruimd en de weerstanddus lokaal sterk is verlaagd, er toch een sterke interactie tussen het diepe en hetondiepe systeem kan ontstaan, waardoor verlagingen in het diepe systeem en eenreductie van de kwel in het beekdal kunnen optreden. De kans is groot dat indelen van het beekdal van het Merkske dezelfde effecten van de grondwater-onttrekkingen plaatsvinden.

2.4 Regionale waterhuishouding

Eerder in dit rapport is al uitgebreid ingegaan op de geohydrologie van hetMerkske-stroomgebied. De geohydrologische opbouw (opeenvolging van goed enslecht doorlatende lagen) heeft grote invloed op het grondwatersysteem. Hetslecht doorlatende pakket van de Formatie van Kedichem/Tegelen vormt eenbelangrijke barrière voor de grondwaterstroming en vormt de scheiding tussenhet ondiepe freatische systeem en het diepe grondwatersysteem. Er bestaat ech-

ter wel een duidelijke uitwisseling tussen hetondiepe en het diepe systeem. In het dunnebovenste (freatische) pakket wordt de grond-waterstand gemeten wanneer een gat in degrond wordt geboord. Indien het dikke slecht-doorlatende pakket daaronder wordt door-boord tot in het diepe watervoerende pakket,vindt men grondwater dat onder druk staat.Deze druk wordt ook wel de stijghoogtegenoemd en kan lager of hoger zijn dan defreatische grondwaterstand. In het laatstegeval spreekt men dan van ‘kwel’.

In figuur 19 staat het regionale grondwater-systeem weergegeven dat karakteristiek isvoor het Merkske-stroomgebied. Hierin is hethoger gelegen infiltratiegebied en het laagge-legen beekdal duidelijk herkenbaar. Indien de

28

Een beregeningsput met artesisch water in hetbeekdal van het Merkske.

Page 29: Van moesdistel tot boomkikker

grondwaterstand in het freatische pakket hoger staat dan de stijg-hoogte in hetdiepe watervoerende pakket vindt er stroming plaats van het ondiepe freatischepakket naar het diepe watervoerende pakket. Deze gebieden worden infiltratie-gebieden of ook wel inzijggebieden genoemd. In de laaggelegen gebieden, zoals het beekdal, is de stijghoogte hoger dan de fre-atische grondwaterstand en/of het maaiveld, waardoor er diep grondwater indeze gebieden opkwelt. Deze gebieden worden kwelgebieden genoemd. Het kwel-water heeft mede door de doorkruising van de diepe, mariene kalkrijke lagen enzijn lange reistijd een bijzondere samenstelling. De goede kwaliteit van hetopkwellende grondwater is een belangrijke factor voor de natuur in de kwel-gebieden. De grootte van de stijghoogte in het diepe watervoerende pakketbepaalt de hoeveelheid kwelwater in het gebied.

Tussen de infiltratie- en kwelgebieden ligt een gebied dat ook wel wordt aan-geduid als het intermediair gebied. Dit gebied is sterk ontwaterd en er vindt nau-welijks uitwisseling plaats tussen het diepe en ondiepe systeem. Het regen-waterdat in dit gebied valt, wordt meestal direct door de dichtstbijzijnde sloot afge-voerd. Het intermediaire gebied fungeert dus nauwelijks als inzijggebied, terwijler soms tijdelijk en slechts in zeer beperkte mate lokale grondwaterstromingplaats heeft en van kwelinvloed dus eveneens vrijwel geen sprake is.

De ligging van de kwel- en infiltratiegebieden in het Merkske stroomgebied staatweergegeven in figuur 20. De 2 grootste infiltratiegebieden liggen op de rand vanhet stroomgebied rondom Baarle Nassau en het Belgische Weelde (vliegveld). DeWitte Bergen is een relatief klein infiltratiegebied. Buiten het stroomgebied vindt

29

Figuur 19 Het regionale grondwatersysteem in het Merkske stroomgebied.

Page 30: Van moesdistel tot boomkikker

ook infiltratie plaats naar het diepe watervoerende pakket, waarvan grondwaterweer in het Merkske stroomgebied opkwelt. De belangrijkste hiervan liggen in hetTurnhoutse vennengebied. De kwelgebieden liggen in het beekdal van het Merkske, het Marksken en deNoordermark (B). Rondom het gebied van de Manke Goren (nabij Broskens) en hetMoer (B) is een groot laaggelegen gebied aanwezig waar ook diep grondwateropkwelt. Dit zijn de brongebieden van het Merkske. Ook rondom de KrommeHoekloop en de Olgaloop is de zone waar kwel voorkomt vrij veel breder. Bij deaanduiding van deze kwelgebieden wil het niet altijd zeggen dat het diepe grondwater ook daadwerkelijk aan de oppervlakte komt. De sterkste kwelflux is te vinden in een smalle zone langs de beek.

Sinds de ontginning van het gebied is het intermediaire gebied steeds grotergeworden, de infiltratie- en kwelgebieden zijn in omvang afgenomen. Het gebiedis dus steeds sterker ontwaterd door het graven van sloten en het aanleggen vanperceelsdrainage. In figuur 21 is het door de mens gegraven ontwateringstelselafgebeeld. Er zijn veel sloten nodig om het gebied droog te maken en te houdenvoor de landbouw en bewoning. Dit komt door de geringe dikte en doorlatend-heid van het (freatische) dekzandpakket waardoorheen de afvoer van het overtollige regen- en grondwater moet plaatsvinden. Het ontwateringstelsel heeft niet alleen een grote invloed gehad op het grond-watersysteem, maar ook op de afvoer van de Merkske-beek zelf. Het regenwatervindt sneller een weg naar de beek waardoor piekafvoeren zijn toegenomen en degemiddelde dagafvoer is afgenomen. Daarnaast is de beek verdiept, verbreed enwordt regelmatig geschoond en oevers gemaaid waardoor de afvoersnelheid istoegenomen en de waterdiepte (met name in het zomerseizoen) is afgenomen.

30

Figuur 20 De ligging van de kwel- en infiltratiegebieden in het Merkske stroom-gebied.

Page 31: Van moesdistel tot boomkikker

2.5 Lokale waterhuishouding

Door de relatief lage ligging van hetbeekdal is de stijghoogte in het diepewatervoerende pakket hoger dan hetmaaiveld (figuur 22). Hierdoor stroomt ergrondwater van het diepe watervoerendepakket naar het maaiveld van het beek-dal. Op de meeste locaties in het beekdalkomt dit kwelwater alleen in de sloten engreppels aan de oppervlakte. Op enkelelocaties, zoals de Halsche Beemden, deKromme Hoek en de Broskens, treedt hetkwelwater in het maaiveld uit. De kwel iseen zeer belangrijke randvoorwaardevoor de karakteristieke vegetaties. Hetkwelwater heeft door de lange reistijd(>1000 jaar) en de verschillende, diepemariene lagen die het heeft doorkruist,een bijzondere samenstelling. Het isbovendien voedselarm en bevat in princi-pe géén verontreinigingen, maar bezitwèl relatief hoge concentraties calciumbi-carbonaat en ijzer. Het diepere grondwa-ter heeft gemiddeld een neutrale zuur-graad (ongeveer pH 7).

Naast de bijzondere kwaliteit van hetkwelwater veroorzaakt de kwel een hogegrondwaterstand in het beekdal. In dewinterperiode staat de grondwaterstand

31

Figuur 21 Het intensieve ontwateringsstelsel dat grotendeels door de mens is gegraven.

Een smalle, ondiepe greppel in de HalscheBeemd. De greppel voert ijzer- en calcium-rijk grondwater af.

Page 32: Van moesdistel tot boomkikker

tot aan maaiveld van het perceel. Tegenwoordig kan de grondwaterstand in dezomerperiode echter zakken tot 100 cm beneden maaiveld in het lage deel vanhet beekdal en ca.150 cm beneden maaiveld in het hogere deel van het beekdal.Dit in tegenstelling tot in het verleden toen de kwelintensiteit hoog genoeg wasom de verdamping bij te houden. In het lage deel van het beekdal (zone van50-75 meter langs de beek) is de kwelintensiteit het hoogst. In dit deel zijn inhet verleden door de boeren dan ook vaak uitgebreide netwerken van greppelsgegraven om het kwelwater en het oppervlakkige zure neerslagwater uit het per-ceel af te voeren. In het lage deel kan de kwelintensiteit lokaal sterk verschillenals gevolg van de lokale geohydrologische situatie. In een zone van circa 10-15meter breed waar de beek zich diep heeft ingesneden en waar een deel van deweerstandsbiedende laag is weggeërodeerd en veen is afgezet, kan de kwel-inten-siteit hogere waardes aannemen (>5mm/dag). Op de rand van het beekdal is destijghoogte nauwelijks meer hoger dan de grondwaterstand, zodat er van kwel albijna geen sprake meer is. Dit hoge deel wordt sterk beïnvloed door toestromingvan lokaal grondwater uit de aangrenzende hoger gelegen gebieden. Indien ditlandbouwpercelen betreft, vindt er toestroming met door landbouw verontreinigdgrondwater plaats.

32

Figuur 22 Lokaal grondwatersysteem in het beekdal in de historische en actuele toestand.

Page 33: Van moesdistel tot boomkikker

2.6 Waterkwaliteit

Duidelijk is dat de beek in vroeger tijden regelmatig de hooilandgraslanden inundeerde en daarbij een relatief voedselrijk, door sedimenten aangerijkt sliblaagje achter liet. De nutriëntenlast en vervuiling was vroeger echter zobeperkt dat deze geen negatieve gevolgen had voor de soortenrijkdom van hetbeeksysteem en de aanliggende beemden. Thans wordt bij het Belgische plaatsjeZondereigen gezuiverd rioolwatereffluent geloosd op de Noordermark welkeondanks een gering volume een grote invloed op de waterkwaliteit heeft. En in deGoorloop en Schaluinenloop bevindt zich een overstort van het rioolsysteem vanBaarle.

Het Hoogheemraadschap van West-Brabant heeft de afgelopen jaren in hetMerkske en enkele zijbeken onderzoek naar de waterkwaliteit uitgevoerd. HetMerkske, Marksken, Noordermark en de Schouwloop zijn getoetst aan de MTR-nor-mering uit de 4e Nota Waterhuishouding (1998). Uit de analyses blijkt dat detotaal-stikstofgehalten op alle meetpunten de norm overschrijdt, bovenstroomsvan de Zondereigense Baan en in de Schouwloop zelfs 5 maal de norm. De gehalten aan totaal-fosfaat en het ammoniakgehalte voldoen op vrijwel alle meet-punten regelmatig aan de MTR-norm. De gemiddelde gehalten aan chloride en sul-faat voldoen alle jaren aan de norm. Van de groep van zware metalen voldoenkoper, nikkel en zink op alle meetpunten gedurende geen enkel jaar aan de normen wordt soms zelfs 5 maal overschreden.Uit een recent uitgevoerde trendanalyse naar de waterkwaliteit bij Steenenbrugbleek een lichte verbetering te zien bij de meeste nutriënten. Alleen de nitraat-concentratie, die 4-5 keer zo hoog ligt als de doelstelling, blijft stijgen (figuur 23).De oorzaak van de gevonden trend is waarschijnlijk een verminderde vermorsingvan mest in het gebied door een veranderde mesttoediening. Dit betekent dat debron niet is afgenomen, maar dat er nu meer meststoffen in de bodem komen. In dezelfde periode is ook de waterbodemkwaliteit bemonsterd. De waterbodem

33

Figuur 23 Jaargemiddelde stikstof concentraties uitgezet tegen de tijd, met vijfjaarsvoortschrijdend gemiddelden en trendlijnen voor het meetpunt Steenenbrug bij Castelré.

Page 34: Van moesdistel tot boomkikker

van het Merkske voldeed op alle onderzochte locaties aan de MTR; bij de KrommeHoek werd zelfs voldaan aan de streefwaarde. Plaatselijk is een lichte verontrei-niging met zink, arseen of cadmium waargenomen, een verschijnsel dat zich inveel Kempische beekdalen voordoet

Door de verminderde kwel vanuit het diepere systeem neemt de invloed van loka-le kwel en oppervlakkige grondwaterstromingen toe. Omdat het brongebied daar-van vooral is gelegen in het door intensieve landbouwteelten ingenomen interme-diaire gebied vindt met name langs de beekdalflanken toestroom van met mest-stoffen verrijkt freatisch grondwater plaats. Door de intensieve ontwatering en detoegenomen uitspoeling vanuit de landbouwgebieden is ook de kwaliteit van hetbeekwater sterk achteruitgegaan. In het verleden toen de hoger gelegen gebiedennog uit heide bestonden was het beekwater nog niet vervuild met nitraat- en fos-faat-meststoffen. Door de huidige sterke ontwatering spoelen de op het landgebrachte meststoffen snel uit naar het oppervlaktewater. Door de verlaging van de grondwaterstand in de zomerperiode treedt er mineralisatie van het veen op. Hierdoor komen extra nutriënten, met name fosfaat en stikstof, beschikbaar waardoor het beekdal zijn voedselarme karakterverliest.Tenslotte neemt grondwaterstand in het beekdal door de vermindering van kwelen de lagere grondwaterstand de invloed van het zure regenwater in de wortelzo-ne toe. In figuur 24 is te zien dat de bovenste 30-40 cm van de bodem sterk ver-zuurd is. Op ca. 40-50 cm diepte heeft de bodem een pH van 6-7. Om het zureregenwater af te voeren worden ondiepe greppels gegraven, waardoor de verzuring gedeeltelijk wordt geremd.

34

Figuur 24 De zuurgraad van de bodem in het Merkskedal (locatie Halsche beemd).

Page 35: Van moesdistel tot boomkikker

3 HISTORISCH-GEOGRAFISCHE BOUWSTENEN

Het thans zichtbare landschap in het Merkske-gebied is in de loop van de laatste2 miljoen jaar gevormd door processen van natuurlijke en antropogene aard. Inhet vorige hoofdstuk is reeds ingegaan op de geschiedenis van het gebied,beschouwd vanuit de abiotische factoren als klimaat, geologie en bodem. Zoals inde beschrijving over de waterhuishouding ook al werd duidelijk gemaakt, hebbende mensen zich bij de keuze voor bewoning en inrichting van het gebied altijd aldoor de abiotiek van het gebied (geomorfologie, hydrologie, bodemvruchtbaar-heid) laten leiden. Men kan stellen dat tot aan de 2e Wereldoorlog het landschaplangs het Merkske de neerslag vormt van de mogelijkheden die de abiotiek vanhet gebied de mens toestond. Omdat het Merkskedal sinds de Afscheiding metBelgië als grensgebied fungeerde en bovendien buiten de periferie van grote ste-delijke agglomeraties en de moderne achterlandverbindingen lag, is een grootdeel van de karakteristieke structuur en landschapelementen bewaard gebleven.Occupatiepatronen en grondgebruik zijn nog herkenbaar in het landschap aanwezig.Op de IndicatieveCultuurhistorische Waardenkaartwordt de cultuurhistorischewaarde van het gehele beekdal-landschap aangeduid als hoog(rond Castelré en de KrommeHoek) of middelhoog (rest beek-dal). De historisch-geografischewaarde van het landschap wordtqua structuur, aard van de per-celering en grondgebruik (‘vlak-ken’) als zeer hoog (beekdal) tothoog (hogere gronden) omschre-ven.

3.1 Archeologische waarden

Het beekdallandschap van het Merkske is opmerkelijk arm aan archeologische vindplaatsen. Gezien de rijkdom aan vondsten in vergelijkbare en aangrenzendegebieden lijkt dit eerder het gevolg van een beperkte onderzoeksintensiteit. Tochmoet gezien de ontginningsgeschiedenis met name de omgeving van Castelré enBaarle het Merkske-gebied potentieel wel als rijk aan archeologische relicten wor-den beschouwd. Met name uit de periode van de jagersverzamelaars (Steentijd)zijn steekproefsgewijs toch vrij veel vindplaatsen gekarteerd. Het bosje vanStaatsbosbeheer langs de Hoogstratense Baan is voor die prehistorische periodeals AMK-terrein aangeduid. In het Merkske-gebied is op de Castelreesche Heideeen vuursteenplaats uit de Steentijd aangetroffen, nabij Vogelenzang vermoede-lijk een Bronstijdgrafheuvel en in het Markdal, westelijk van Castelré en nabij deWitte Bergen zijn vondsten uit IJzertijd bekend. Romeinse vondsten zijn van hetMerkske-gebied niet aangetroffen. De periode tussen het Neolithicum en deVroege Middeleeuwen lijkt op veel plaatsen in het Merkskegebied te nat voorbewoning te zijn geweest. Op het grote akkercomplex nabij Castelré is Laat-Middeleeuws aardewerk aangetroffen.

35

Het Beemdencomplex; stroomopwaarts van Halbrug.

Page 36: Van moesdistel tot boomkikker

Op basis van de RAAP-kartering in 2000 iseen archeologische advieskaart vervaar-digd. Daarbij is met name aan de hogeenkeerdgronden van het akker-complex nabij Castelré, enkele geïsoleerdeenkeerdgronden en gradiënten langs debeekdalflanken en rond enkele voormaligevennen op de Castelreesche Heide eenrelatief hoge tot zeer hoge archeologischeverwachtingswaarde toegekend.

3.2 Beschrijving van de landschapstructuur

Het Merkske vormt een van de belangrijkste bovenlopen van de Mark. De beekstroomt nu in een door haarzelf sterk ingesneden dal met wel hoogteverschillenvan 3-4 meter (o.a. bij de Kromme Hoek). Ondanks dat de geomorfologie van debeek nog vrij natuurlijk overkomt, is in de loop van de laatste paar honderd jaarhet Merkske op meerdere plaatsen vergraven en bovenstrooms doorgetrokken (deSchouwloop). Een fraai voorbeeld van verlegging van de beekloop ten opzichtevan haar oorspronkelijke loop treft men aan in de Broskens. De Schouwloop en degegraven afwateringen werden meestal aangetakt in laagtes op de beekdalflankwaar van nature reeds waterafvoer van de hogere gronden plaatsvond via zgn.‘rijten’. Deze ‘lopen’ kennen een veel cultuurtechnischer karakter; voorbeeldenhiervan zijn de Heimaasloop vanaf de Castelreesche Heide, de Kromme Hoekloop,Olgaloop westelijk van de Baarle Brug en de Overeindse Loop in de Manke Goren.

Het beekdallandschap van het Merkske behoort tot het traditionele landschap vande zgn. Brabantse zandgronden, tegenwoordig preciezer geformuleerd als ‘deNoorderkempen’. In technische zin wordt het omschreven als een ‘compartimentenlandschap met systematische ontginningen’ . Dit landschapwordt doorsneden door valleien met veenontginningen, in dit geval door hetMerkske met de Noordermark als zijbeekje. De landschappelijk-historische zonering in het Merkske-gebied als gevolg van de natuurlijke ontstaanswijze enmenselijke reactie daarop kan als volgt omschreven worden:

•het oorspronkelijke beekdal op veengrond; vroeger bestaande uit zeggenmoerassen en beekbegeleidende elzen-eikenbossen, later veelal tot hooibeemden ontgonnen (vanaf Zondereigen tot de samenvloeiing met de Mark)

•het brongebied van het Merkske en enkele zijloopjes met broekgebieden (o.a.Manke Gooren, Kromme Hoek), oorspronkelijk ingenomen door elzen-wilgenbroekbossen, die later eveneens zijn ontgonnen tot hooiland, metbehoud van een meer besloten karakter.

36

Boerderij te Castelré grenzend aan hetMerkske.

Page 37: Van moesdistel tot boomkikker

•de dalflank met op enkele plaatsen oude heide-ontginningen, zgn. ‘heiningen’ (o.a. bij Vogelenzang, Baarle Brug, Raijkens Schoor), welke dateren uit de Late Middeleeuwen en gebruikt werden als ruige weide-gronden of tijdelijke akkertjes.

•de hogere gronden met voor de bebossingsgolf van 1832-1840 vooral vennen-rijke natte en droge heide: later (vanaf 1900) als heideontginningen in gras- en bouwland omgezet of bebost met naaldhout.

•delen van de heide met bosaanplant van vóór 1800 (o.a. bossen op Castelreesche Heide); op de heide zijn soms stuifzandduinen aanwezig

•het grootste deel van de vochtige tot zeer natte heide met venige laagtes envennen; vrijwel alle veentjes en vennen zijn na 1900 door vervening en ont-ginning verloren gegaan.

•rond Castelré bevindt zich een zeer oud (Karolingische) open akker-complex, op de overgang naar de heide en het beekdal omgeven door Laat-Middeleeuwse akkerontginningen (heiningen).

3.3 Het traditionele agrarische landschap

Het landschap van de Baronie is vanaf de Late Middeleeuwen in relatief korte tijdveranderd van een grotendeels natuurlijke vegetatie behorende bij een bosheide-beekdallandschap waar jagers-verzamelaars in hun levensbehoefte voorzagennaar een cultuurlandschap dat vrijwel geheel ten dienste stond van de landbou-wende bewoners. De kernen van waaruit het Merkske-gebied is ontgonnen zijn deoudste nederzettingen van Baarle en Castelré, mogelijk al vóór 1200. De aanwe-zigheid van hogere dekzandruggen op korte afstand van een wat grotere beekvormde een ideale vestigingsplaats: overstromingsvrije bewoning en mogelijkhe-den voor het inrichten van aaneengesloten akkercomplexen op de hogere gronden,terwijl op de aanpalende heide het vee werd geweid. Wintervoeder voor het veewerd in de zomer gewonnen in het relatief voedselrijke beekdal, dat in de winter-periode inundeerde.Ten zuidwesten van Castelré ligt een ca. 70 ha groot akkercomplex, zoals dat ken-merkend is voor de zgn. open akkercomplexen in de Baronie. Het uit de vroegeMiddeleeuwen daterende akkercomplex kent een duidelijke steilrand en ligt ca. 4meter hoger dan het aangrenzende Markdal. Door zijn openheid biedt het com-plex fraaie vergezichten op Minderhout en de oude boerderijen van de gehuchtenCastelré en het Groeske. De verkaveling was blokvormig-onregelmatig zonderkavelgrensbegroeiingen. De interne perceelsgrenzen werden aangegeven door een

greppel, een graspad of een landbouw-weggetje, zoals nu ook nog goed bijCastelré te zien is. Vroeger werden derge-lijke open akkercomplexen omgeven dooreen dichtbegroeide (wild)wal. Bij Castelréontbreekt deze echter, maar wordt hetakkercomplex omgeven door de wat ‘jon-gere’ akkers van het Groeske, deSchootsen Hoek en de Heiakkers, die vol-gens de historische kaarten vroeger welelk omgeven waren door hagen en hout-wallen. Deze besloten akkercomplexenworden daarom ook wel ‘heiningen’

37

Page 38: Van moesdistel tot boomkikker

genoemd. Inmiddels zijn deze hagen en wallen bijna allemaal uit het landschaps-beeld verdwenen en is het onderscheid met de modernere heide-ontginningennauwelijks meer waar te nemen.

Op de Kempische zandgronden steunde de Middeleeuwse landbouw vooral op hetextensief gebruik van woeste gronden, de heide en bossen op de hogere zand-gronden. In het ‘Land van Turnhout’ was dit oude grondgebruik sterk geformali-seerd middels de oprichting van zgn. ‘gemeynten’, dwz. per oorkonde opgerichterechtspersoonlijke instellingen gevormd door de gezamenlijke gebruikers uit een bepaald gebied. Van Baarle en omgeving en in het Merkske-gebied zijn deze gemeynten niet bekend. In de Baronie van Breda zien we wèlvaak het ontstaan van zgn. ‘gebuurheikes’, kleine gebiedjes in gemeen-schappelijke gebruik, echter zonder juridische status. In het Merkske-gebied zijndeze echter tot op heden ook niet aangetoond. De woeste gronden in de Baronie werden vooral aangemerkt als ‘vroonte’ enwaren grotendeels het bezit van de Heren van Breda (later behorende tot deNassause Domeinen) of rondom Baarle ook van de Hertog van Brabant. Het gebruik van de vroonte kende geen specifieke organisatievorm; ze werd voor-al geregeld met dorpskeuren. Men gebruikte deze wildernis om vee te weiden, plaggen te steken, brandhout te verzamelen en zand of leem te winnen.Ondanks de soms toch wel strenge reglementering hiervan, leidde het intensievegebruik van de woeste gronden soms tot degeneratie van het bosheidelandschaptot kale heide en plaatselijke zandverstuivingen. De enkele duincomplexen op dehogere gronden langs het Merkske getuigen daarvan (o.a. de Witte Bergen op deSingelheide en het paraboolduin rond het Langven op de Castelreesche Heide).Reeds vóór 1900 zijn grote delen van de heide bebost; het boscomplex op deCastelreesche Heide (Belgisch bezit!) werd aangeplant aan het einde van de 18e

38

De tiendenkaart van Minderhout uit 1698 met de lokaties van de watermolens van Hoogstraten enMinderhout.

Page 39: Van moesdistel tot boomkikker

eeuw. De Tommelse Heide en Rethse Heide ten zuiden van Baarle in het boven-loopgebied van het Merkske en ook de Grote Heide of Singelheide en de KrommeHoek tussen Oude en Nieuwe Strumpt en het Merkskedal waren medio 19e eeuwvrijwel geheel bebost. Later, begin 20e eeuw, toen de kunstmest zijn intrede deed,zijn grote arealen bos weer ontgonnen tot landbouwgrond. Dit betreffen nu degrootschalige open heide-ontginningen, in gebruik als voedselrijke graslanden enmaïsakkers. Kleine dennenbosjes of een rijtje vliegdennen langs een enkele per-ceelsscheiding vormen de relicten van die ooit zo uitgestrekte naaldhoutbebossin-gen. Op de oude topografische kaarten zijn ook zeer fraai de oude vennen terugte vinden.

De beekdalen waren altijd vochtig en overstroomden in de winterperiode vaak. Inde meest venige delen werd turf voor individuele huisbrand gestoken. De turfgaten werden opgevuld met zand van de aanpalende hogere gronden. Ookwerden wel plaggen gestoken voor de potstal. Uit de administratie omtrent de‘cijns’-betaling (een soort pacht) aan het Hof van Thorn blijkt dat juist in het dalvan het Merkske de vroegere beekbegeleidende bossen al vóór 1200 grotendeelswaren gerooid en omgezet in een strokenverkaveling met hooilandgebruik. Dejaarlijkse inundaties zorgden voor de zo noodzakelijke bemesting van de beemden. Ook de nog veel schralere broekgebieden in de beekoverstromings-vlakten, zoals de Manke Goren (een verbastering van Markegoren) werden middelseen meer onregelmatige blokverkaveling ingericht als hooiland. In tegenstellingtot de beekdalen en de jonge akkercomplexen kenden de broekontginningen aanvankelijk betrekkelijk weinig perceelsrandbegroeiingen. Pas later zijn ook dezelage gebieden meer besloten geraakt, terwijl de heide-ontginningen juist openervan karakter werden.Ondanks de inundaties met beekwater bleef de gewasproductie en de graskwali-teit van de beekdalbeemden vrij laag; het hooilandgebruik in de beekdalen wasgeen vetpot. Voor veel boeren in de Baronie was het meeste en de beste kwaliteithooi te halen uit de beemden ten noorden van Breda (Vuchtpolder, Haagsche enEttense Beemden). Voor de boeren ten zuiden van Baarle was dat veelal te ver,waardoor we hier ook wel van ‘echte heiboeren’ spreken. Weinig hooi betekendeweinig beesten en dus minder mest, waardoor de oppervlakte akkerland beperktbleef. ‘Rijke’ boeren vond men dus niet op het zand in de grensstreek en dus ookniet langs het Merkske.De beemden waren dus gemeenschappelijke eigendom, maar werden wel perceels-gewijs door verschillende eigenaren gehooid. Na het hooien werden de gemenebeemden integraal nageweid. Daartoe waren de beekdalen door houtsingels vande hogere gronden afgeschermd. Vanouds waren op de beekdalflank, op de grensvan beemd en heide, ook gronden in gebruik als vaste weidegronden (ruige weideof groeske). Het betroffen veelal kleine heide-ontginninkjes, vaak omheind doorhoutwallen. Pas vanaf ca. 1900 als het gebruik van prikkeldraad in zwang komt,neemt de dichtheid aan hagen, houtwallen en elzensingels in de beekdalen enmet name op de beekdalflanken af.

39

Page 40: Van moesdistel tot boomkikker

4 ECOLOGISCHE BOUWSTENEN

Gezien de natuurkwaliteiten van het beekdallandschap van het Merkske en derelatie daarvan met de geohydrologie en waterhuishouding is aan het beekdal inprincipe vooral een botanische doelstelling toegekend. Het gaat hier in eersteinstantie om grondwater- en kwelafhankelijke vegetaties en plantensoorten.Staatsbosbeheer gaat er vanuit dat bij een consequent daarop afgestemd beheerook de streekeigen fauna-elementen merendeels op volwaardige wijze zullen‘meeliften’. Door het op de juiste wijze inrichten en beheren van het terrein worden de verschillende (deel)biotopen van kenmerkende diersoorten alle meer ofminder in stand gehouden. Slechts voor een klein aantal soorten (door het beleidals prioritaire soorten aangeduid) wordt door Staatsbosbeheer een specifiek opdie soort of faunagroep gericht beheer toegepast. Meestal gebeurt dat in hetkader van een soortbeschermingsplan.

4.1 Vegetatie en flora

De natuurlijke plantengroei zoals we die ervaren vormt altijd een weerslag vanhet milieu, waarin klimaat, reliëf, bodem en grondwaterstand de belangrijkstefactoren zijn. Deze factoren bepalen welke planten waar groeien, hoewel uiter-aard ook het beheer van invloed is. Grasland wordt op een bepaald bodemtypedoor begrazing of maaien in stand gehouden; blijft dat achterwege dan ontwik-kelt zich bos. In de natuur bepalen selectiemechanismen in verspreiding en con-currentie dat in verschillende type milieus (standplaatsen) vrijwel altijd dezelfdecombinatie van plantensoorten voorkomen. De flora en plantengemeenschappenin beekdalen indiceren vaak iets over het grond- en oppervlaktewaterhuishouding.In dit rapport beschrijven we eerst de voornaamste plantengemeenschappen,zoals die in het beekdallandschap van het Merkske thuishoren en geven de waar-dering en bedreiging daarvan aan vanuit het oogpunt van natuurbehoud. Daarnawordt nader ingegaan op standplaats en verspreiding en wat die zeggen overlokale ecologische landschapsrelaties van vegetatie en plantensoorten.

4.1.1 Plantengemeenschappen

De vegetatie-elementen van het Merkskedal zijn relicten van fasen die in de natuurlijke- en antropogene ontwikkeling van een dal van een laaglandbeek zijnte onderscheiden. In de overzichtsstudie van laaglandbeken (Everts & De Vries,1991) worden een drietal beekdallandschappen, overeenstemmend met de histori-sche ontwikkeling zoals in voorgaande beschrijving voor ‘t Merkske zijn ver-woord, beschreven (figuur 25):

• Het oorspronkelijk landschap waarin de mens vrijwel geen rol speelt en veenvorming in het beekdal plaatsvindt. De periode waarin dit landschap voorkwam heeft globaal geduurd vanaf de laatste ijstijd tot het begin van de middeleeuwen. De vegetatie bestaat uit een afwisseling van veenvormende vegetaties (zeggemoerassen, veenheide) en broekbos. Op de hogere, arme zandgronden groeit een min of meer gesloten eiken-berkenbos.

• In het daaropvolgende ‘halfnatuurlijke’ landschap (welke benaming overigens nogal misleidend is, want het is geheel gevormd onder invloed van de mens!),

40

Page 41: Van moesdistel tot boomkikker

worden de beekdalgronden gebruikt als hooi- en weiland. De veenvorming stagneert en de veenvormende vegetaties worden ‘ontgonnen’ tot natte schraallanden en vochtige hooilanden. De vegetatie in het beekdal bestaat uit een afwisseling van kleine zeggemoerassen, blauwgraslanden en dotter-hooilanden, afgewisseld met broekbosrelicten. Op de beekdalflank liggen ook akkers; de hogere zandgronden bestaan uit open bos en vooral erg veel natte en droge heide met vennen.

• Het huidige cultuurlandschap ontstaat vanaf het begin van de vorige eeuw. Door steeds verdergaande ontwatering en intensievere grondbewerking en bemesting komen, vooral na 1950, zowel in het beekdal als op de beekdalflank,moderne hoogproductieve, soortenarme cultuurgraslanden tot ontwikkeling.

Deze graslanden, meestalweilanden, vertegen-woordigen vrijwel geennatuurwaarde meer. Deresterende natuurlijkekwaliteiten zijn erbeperkt tot sloot-randen,overhoekjes en bezittenvrijwel alleen nog waardevoor diverse fauna-ele-menten. De hogere zand-gronden zijn met naald-hout bebost of tot land-bouwgrond ontgonnen,waarbij maïs-akkers uit-eindelijk domineren.Ontwatering en vermes-ting vernietgen de oor-spronkelijk gradiëntrijkeuitgangs-situatie. Hetrechttrekken en herprofi-leren van de beeklopenzijn kenmer-kende aspec-ten van dit landschap.

41

Figuur 25Schets ontwikkelingsfasenvan de vegetatie in hetMerkske.

Page 42: Van moesdistel tot boomkikker

Het Merkske wordt nog in belangrijke mate vertegen-woordigd door elementen van het ‘halfnatuurlijke’ land-schap en in zeer beperkte mate ook door elementen vanhet oorspronkelijk landschap. De belangrijkste doel-componenten voor de vegetatie, zoals verwoord in hetRegionaal Beheerschema van Staatsbosbeheer zijn binnenhet beekdallandschap van ‘t Merkske: natte schraallanden,dotterbloemhooilanden en veenvormende vegetaties vanmatig voedselrijke basenhoudende en zuurdere stand-plaatsen. Deze plantengemeenschappen worden hieronderbeschreven voor wat betreft hun kenmerken en ecologie.Maar ook worden vegetaties beschreven die thans nietvoorkomen maar in het beekdal op termijn weer terug-ontwikkeld kunnen worden en daarmee een belangrijke bijdrage leveren aan de natuurwetenschappelijke betekenis van het beekdal. Te denken valt aan blauwgras-landen en basenrijke kleine zeggenvegetaties. In tabel 2vindt u een overzicht van kenmerkende plantensoortenvan deze gemeenschappen, met daarbij de daarbij-beho-rende Rode Lijstsoorten.

4.1.2 Dotterbloemhooilanden

Dotterbloemhooilanden (Calthion) worden gekenmerktdoor een vrij open tot tamelijk dichte vegetatiestructuurvan middelhoge grassen en kruiden. Het zijn tamelijk productieve en soortenrijke vegetaties. Kenmerkende soor-ten zijn Dotterbloem, Echte koekoeksbloem en Holpijp.Een ander kenmerk is het optimaal voorkomen van andereMolinietalia-soorten als Lidrus, Wederik, Moerasrolklaver,Grote ratelaar, Moerasspirea en Kleine valeriaan. Ookkomen meer zeldzame soorten voor als Breedbladigeorchis, Waterkruiskruid en Moerasstreep-zaad.Dotterbloemhooilanden zijn halfnatuurlijke vegetaties,dwz. wèl sterk door menselijke activiteiten, zoals (lichte)bemesting en/of drainage beïnvloed, maar nog steeds inhoge mate afhankelijk van de natuurlijke bodemvrucht-baarheid. Dotterbloemhooilanden worden vanwege derelatief grote gewasproductie tweemaal per jaar gehooid;in sommige gevallen kan ook nabeweid worden. Er worden in het beekdal van ‘t Merkske meerde-re Dotterbloem-gemeenschappen onderscheiden.

Voedselrijke dotterbloemgemeenschappen hebben eenbetrekkelijk dichte vegetatiestructuur en een hogere pro-ductiviteit. Kenmerkende soorten zijn hier naast de alge-mene kenmerkende soorten ook Liesgras of grote zeggen-soorten als Scherpe zegge en Tweerijige zegge.

Tabel 2 Kenmerkende plantensoorten.

42

Tabel 2

Page 43: Van moesdistel tot boomkikker

Daarnaast komt een soort als Grote pimpernelregelmatig voor. De verschillen in soortensa-menstelling hangen samen met de verschillen-de ontstaanswijze van de hooilanden. Vormenmet Grote zeggen komen voor op vergelijkbarestandplaatsen als verwante gemeenschappenbinnen de Grote zeggengemeenschappen (rela-tief frequent geïnundeerd), maar ontwaterd. Liesgras is metname kenmerkend voor een overgangsfasevanuit de voedselrijke rietlanden. VoedselrijkeDotterbloemhooilanden ontstaan door ver-schraling uit natte vormen van Molinietalia-gemeenschappen of overstromings-gemeenschappen. Omgekeerd kunnen dezegemeenschappen ook ontstaan uit natuurlijkegrote zegge- of rietgemeenschappen doormaatregelen die het grondwaterniveau latendalen en de overstromingsintensiteit doenafnemen.

Mesotrofe (matig voedselrijke) Dotterbloemgemeenschappen vertegenwoordigenbinnen het verbond van Dotterbloemhooilanden de meest schrale of voedselarmevormen. In het Merkskedal onderscheiden de mesotrofe varianten zich door hetfrequent voorkomen van soorten als Veldrus, Zwarte zegge, Egelboterbloem,Snavelzegge en Waterdrieblad. Ze worden voorts gekenmerkt door meerdere RodeLijstsoorten, zoals Paardehaarzegge, Sterzegge en Kleine valeriaan. De gemeen-schap ontstaat pas na een langdurig verschralend beheer uit soortenarme dotter-bloem-hooilanden of Molinietalia-gemeenschappen. Omgekeerd kunnen zij ont-staan door degeneratie van natuurlijke kleine zeggenmoerassen, als deze wordenontwaterd. Ook kunnen zij zich door lichte vermesting ontwikkelen uit natteschraallanden.

Basenrijke Dotterbloemgemeenschappen zijn tamelijk productief en relatief soor-ten- en bloemrijk met een vrij dichte vegetatiestructuur van middelhoge grassen,zeggen en kruiden. Kenmerkende soorten zijn Moeraszegge, Moesdistel en Grotepimpernel naast de meer algemeen kenmerkende soorten. Deze vorm vanDotterbloemhooilanden is het meest zeldzame, kenmerkende en van de overigeBrabantse beekdalen onderscheidende (‘streekeigen’) vegetatietype en stemt over-een met de beschreven derivaatgemeenschap Moeraszegge, die in Nederland dezgn. "Kohldistel-wiesen" (Angelico-Cirsietum oleracei) vertegenwoordigt. Degemeenschap kan zich door een lichte ontwatering en het instellen van een hooi-landbeheer ontwikkelen uit Elzenbroekgemeenschappen met Moeraszegge enElzenzegge, danwel uit grote zeggengemeenschappen met Moeraszegge.Omgekeerd kan laatst genoemde gemeenschap zich uit deze Dotterbloemhooilandontwikkelen door verwaarlozing van het hooilandbeheer. Onder een verschralendbeheer kan de gemeenschap zich ontwikkelen uit natte vormen van deMolinietalia-gemeenschappen. Liesgras is onder meer kenmerkend voor de over-gangsfase van deze ontwikkeling.

43

Dotterbloem, kenmerkend voor goedontwikkelde beemden, die onder invloed staanvan schoon, basenrijk grondwater met eenhoge alkaliteit en ijzerrijkdom.

Page 44: Van moesdistel tot boomkikker

StandplaatseigenschappenHet grondwater van de Dotterbloemgemeenschappen beweegt zich vrijwel altijdbinnen de bovenste 50 cm van het profiel. De vegetaties verdragen niet te langdu-rige overstromingen uitstekend. Bij de voedselrijkere Dotterbloemhooilanden staat het grondwater voor een grootdeel van het jaar om en nabij het maaiveld. De productiviteit is relatief hoog meteen opbrengst van rond de 4-5 ton/ha/jr. De pH verloopt van 5,0 tot 5,5 en kent inhet algemeen minder lage waarden dan bij de mesotrofe vegetaties. De productie van de mesotrofe Dotterbloemgemeenschappen is relatief laag enligt maar rond de 3-4 ton/ha/jr. De pH verloopt van 4,8 tot 5,5. Vormen met soor-ten van basenarme zure standplaatsen indiceren vaak een milieu waarin eengelaagdheid in standplaatsfactoren optreedt. Hierbij wortelen de mesotrofe, zureKleine zeggensoorten waarschijnlijk in een zure en basenarme toplaag en de meereutrafente soorten van de gemeenschap in een diepere en relatief basenrijke laagvan de bodem. Bij vormen met soorten van basenhoudende milieus zoalsWaterdrieblad en Snavelzegge, is de toplaag zwak zuur tot zwak gebufferd. Hierdringt het basenhoudende grondwater nog hoog in het profiel door.Basenrijke dotterbloemgemeenschappen zijn gebonden aan relatief kalkrijkere ofbasenrijkere milieus dan de andere Dotterbloemhooilanden. De pH verloopt in hetalgemeen tussen de 5 en 7. De basenrijke omstandigheden ontstaan veelal doorde toestroom van hard/kalkrijk grondwater en een grote kwelintensiteit. Deopbrengst is relatief hoog en ligt rond de 4-5 ton/hectare/jaar. Het grondwater-regime is vergelijkbaar met de overige Dotterbloemhooilanden. Basenrijkegemeenschappen onderscheiden zich echter door minder frequente inundaties eneen betere en langdurige buffering. Hierbij beweegt de waterstand zich tijdenshet vegetatieseizoen tussen de 10 en 20 cm beneden maaiveld.

4.1.3 Blauwgraslanden en veldrusschraallanden

Typische Blauwgraslanden komen niet (meer?) voor in het beekdallandschap vanhet Merkske. De naam ‘Blauwgraslanden’ ontleend de vegetatie aan de groen-grijze kleur van de bladeren van een aantal kenmerkende soorten, zoals Spaanseruiter, Blauwe knoop, Knoopkruid, Pijpestrootje, Blauwe zegge en Tandjesgras.Blauwgraslanden (Junco-Molinion) vormen een eindstadium in de verschralings-reeks van graslanden en zijn in ons land een zeldzaam en verdwijnend grasland-type. De gemeenschap behoort tot het Veldrusverbond en bestaat uit schrale, laagproductieve, soortenrijke graslanden met zeer hoge botanische en vegetatiekundi-

ge waarden. De vegetatie heeft een kenmer-kende lage structuur waarin de soorten ver-spreid voorkomen. In principe kunnen zij doorverschraling worden ontwikkeld uit mesotrofeDotterbloemgemeenschappen. In de praktijkneemt een dergelijke ontwikkeling echtermeerdere decennia in beslag. Omgekeerd kande gemeenschap zich ontwikkelen uit meso-trofe Kleine zeggevegetaties wanneer dezemoerashooilanden licht worden ontwaterd.

44

Hier komt nog rrn fotobijschrift.nndsmd

Page 45: Van moesdistel tot boomkikker

Tot hetzelfde verbond behoren de zogenaamde Veldrusschraallanden. Dezegemeenschap bestaat uit schrale, laag productieve, soortenrijke graslanden metzeer hoge botanische waarden. De vegetatie heeft een relatief hoge structuur,waar Veldrus dominant in voorkomt. Daarnaast zijn ook soorten als Pijpestrootje,Blauwe zegge, Blauwe knoop, Sterzegge en een aantal Rode Lijst soorten, zoalsKlein glidkruid en Rietorchis kenmerkend. Ook komen soorten van de vochtigehooilanden (Molinietalia) en algemene graslandsoorten in de Veldrusschraallandenregelmatiger voor dan in de blauwgraslanden, zoals Kale jonker, Moeras-rolklaver,Gewone wederik, Witbol, Brunel en Veldzuring.

StandplaatseigenschappenDoor verschillende oorzaken (vooral ontwatering) is dit schraallandtype sterk inkwaliteit achteruitgegaan. Goed ontwikkelde Blauwgraslanden zijn extensiefgebruikte, halfnatuurlijke hooiland-gemeenschappen van natte, matig voedselrijketot voedselarme standplaatsen. Het zijn vegetaties van onbemeste hooilanden,meestal wat hoger op de dalflank, die éénmaal per jaar laat in de zomer (augustus-september) worden gemaaid. De opbrengst is van nature laag en ligtgemiddeld rond de 2,5 ton/ha/jr. Deze lage opbrengst wordt mede bepaald dooreen lage pH en basenverzadiging. De pH ligt gemiddeld tussen de 4,5 en 5,3. Hetgrondwaterstandsregime van goed ontwikkelde Blauwgraslanden is vergelijkbaarmet dat van dotterbloemhooilanden. De gemiddelde hoogste grondwaterstandschommelt rond het maaiveld, de gemiddelde grondwaterstand schommelt tussende 10 en 20 cm beneden maaiveld, terwijl de gemiddelde laagste standen vrijwelnooit dieper zijn dan 60 cm beneden maaiveld.Veldrusschraallanden vormen een eindstadium in de verschralingsreeks van gras-landen. In principe kunnen zij door verschraling worden ontwikkeld uit mesotrofeDotterbloemgemeenschappen waarin Veldrus aspect bepalend is. Ervaring uit hetstroomdal van de Drentse Aa leert dat een dergelijke ontwikkeling meerderedecennia in beslag neemt. Omgekeerd kan de gemeenschap zich ontwikkelen uitmesotrofe kleine zeggen-gemeenschappen met Veldrus wannneer deze moerassenlicht ontwaterd worden. Met name door ontwateringsmaatregelen in de omgevingvan schraallandreservaten waardoor kwelstromen beïnvloed worden, leiden toteen degradatie tot soortenarme schraallanden waarmee met name de zeldzamesoorten verdwijnen.Goed ontwikkelde Veldrusschraallanden worden gevormd door extensief gebruik-te, halfnatuurlijke hooilandgemeenschappen op natte, matig voedselrijke totvoedselarme standplaatsen. Bijzonder aan de standplaats van de gemeenschap isdat deze gebonden is aan een oppervlakkige afwatering van ondiep zuurstofrijkgrondwater. De gemeenschap vindt men daardoor veelal op beekdalflanken en interreinen waar zich ondiepe slecht doorlatende leemlagen bevinden. Het zijnvegetaties van onbemeste hooilanden, die éénmaal per jaar laat in de zomer(augustus-september) worden gemaaid. De opbrengst is van nature laag en ligtrond de 2,5 ton/ha/jr. De pH schommelt rond de 5. Het grondwaterstandsregime isvergelijkbaar met die van de goed ontwikkelde Blauwgras-landen.

4.1.4 Kleine zeggenmoerassen

Kleine zeggenmoerassen (Caricion) zijn betrekkelijk soortenarme vegetaties meteen structuur van voornamelijk lage zeggen, grassen en kruiden. De moslaagbestaat vaak uit veenmossen. Het zijn laagproductieve vegetaties die van nature

45

Page 46: Van moesdistel tot boomkikker

als veenvormende vegetaties in beekdalen voorkomen, maar onder een jaarlijksmaaibeheer ook als moerashooilanden beheerd kunnen worden. Er worden in hetbeekdal van het Merkske een tweetal vegetatietypen onderscheiden: de zure en debasenhoudende kleine zeggenmoerassen.Goed ontwikkelde vormen van zure kleine zeggenvegetaties worden gekenmerktdoor soorten als Zwarte zegge, Sterzegge, Moerasviooltje, Veldrus, Draadrus,Veenpluis en Zomprus. In slecht ontwikkelde vormen gaan soorten alsMoerasstruisgras, Zwarte zegge en Waternavel veelal aspectbepalend optreden,terwijl soorten als Moerasviooltje en Sterzegge verdwijnen. Basenhoudende kleine zeggenmoerassen bestaan over het algemeen uit vegetatiesmet een relatief geringe productiviteit, waarin middelhoge zeggesoorten hetaspect bepalen. Kenmerkende soorten van deze Kleine zeggenmoerassen zijnSnavelzegge, Draadzegge, Padderus, Ronde zegge, Moeraskartelblad en Holpijp.Andere soorten die het aanzien van de vegetatie in deze moerassen kunnen bepa-len zijn Waterdrieblad en Wateraardbei. Minder typisch of fragmentair ontwikkel-de vormen van de gemeenschap kenmerken zich door faciesvorming van de ken-merkende (zegge)soorten en het binnendringen van grassen als Witbol, Hennegrasen Pijpestrootje.

StandplaatseigenschappenVegetaties van zure Kleine zeggemoerassen komen vooral in beekdalen en laag-veenmoerassen voor op plaatsen die worden beïnvloed door mineraalarm zuurgrondwater. Deze vegetaties zijn echter vaak ook secundair ontstaan uit basenrij-ke moerasvegetaties of Dotterbloemgemeenschappen door vervanging van grond-water door regenwater in combinatie met vernatting. Gedegradeerde vormen indi-ceren vermoedelijk situaties met een langdurige stagnatie van mineraal grond- enregenwater en/of oppervlakkige uitdroging. Grasrijke vormen indiceren gelijksoor-tige milieuomstandigheden, waarbij het grondwater in het vegetatieseizoen ietslanger ondiep onder het maaiveld wegzakt. Hierdoor kunnen soorten alsReukgras, Witbol en Veldzuring zich blijvend vestigen.Zure kleine zeggenmoerassen worden in natuurlijke situaties niet of nauwelijksbemest en zijn gebonden zijn aan vrijwel permanent met water verzadigdemilieus. De grondwaterstand beweegt zich het gehele jaar vrijwel rond het maai-veld, waarbij de standen gedurende de zomer slechts voor een korte periode vanenkele weken dieper wegzakken dan 10 cm beneden het maaiveld. De pH is zeerlaag en schommelt veelal tussen de 3,5 en 4,8. Door de zure omstandigheden is deproductie laag. De gemiddeld opbrengst is ca. 2 ton/ha/jr en kan zelfs dalen totminder dan 1 ton/ha/jaar voor gedegradeerde vormen waarin onder meerMoerasstruisgras en Waternavel aspect bepalend zijn.

Basenhoudende Kleine zeggemoerassen bestaan uit veenvormende vegetaties inmatig voedselrijke (tril)venen, vennen en plassen. Ze kan voorkomen als slenk-vegetatie in door nog enigszins mineraalrijk grondwater gevoedebeekdal(hoog)veentjes. Ook worden ze aangetroffen als primaire verlandingsvege-taties in voedselarme, eveneens minerotrofe plassen, in trilveenmoeras in lagenatte kommen in beekdalen. In natuurlijke beekdalen vormen de zeggenmoeras-sen de spontane eindstadia. Door lichte ontwatering kunnen zij overgaan inmesotrofe Dotterbloemgemeenschappen. In de verlanding van vennen kunnendeze vegetaties voorafgaand aan hoogveenslenken-gemeenschappen voorkomen. Deze Kleine zeggengemeenschappen zijn gebonden aan relatief basenrijkeomstandigheden. De zuurgraad en de basenverzadiging zijn gemiddeld hoger dan

46

Page 47: Van moesdistel tot boomkikker

bij de zure kleine zeggenmoerassen. De pH ligt gemiddeld tussen de 5 en 7 metuitschieters naar beneden (pH 4-5) voor zure veenmosrijke vormen van degemeenschappen. De grondwaterstand schommelt gedurende het gehele jaar vrijwel rond het maaiveld. Slechts in de zomer kunnen de standen gedurende eenkorte periode van enkele weken dieper wegzakken dan 10 cm beneden het maai-veld. Deze matig voedselrijke basenhoudende Kleine zeggenmoerassen zijn laagproductief, de gemiddelde opbrengst ligt rond de 2 ton/ha/jr en kan soms dalentot 1 ton/ha/ja.

4.1.5 Grote zeggenmoerassen

Dit vegetatietype bestaat uit redelijk tot hoog productieve, dichte en (middel)hogeGrote zeggenmoerassen (Magnocaricion) waarin Oeverzegge, Pluimzegge, Scherpezegge, Stijve zegge of Moeraszegge het aspect bepalen. De vegetaties wordensteeds gekenmerkt door dominantie van een bepaalde zeggensoort en zijn in hetgeheel betrekkelijk soortenarm. Behalve door structuur en grote zeggensoorten isook het rietklasse-element duidelijk aanwezig. Soortenrijkere vormen kenmerkenzich door soorten van mesotrofe omstandigheden zoals Snavelzegge, Wateraardbeien Waterdrieblad en ontstaan veelal op min of meer geïsoleerde plaatsen waarzich regenwaterlenzen kunnen vormen. Hierbij treedt een menging op van grond-en regenwater op. Oeverzegge en Scherpe zegge zijn gebonden aan de meesteutrofe standplaatsomstandigheden. Andere soorten wijzen vaak op kwel vanbasenrijk grondwater zoals Stijve zegge en Moeraszegge. Verruigde vormen worden gekenmerkt door het frequent voorkomen van ruigtekruiden waaronderRietgras, Hennepnetel, Hennegras en Grote Brandnetel.

StandplaatseigenschappenNatuurlijke of halfnatuurlijke vegetaties die uit Grote zeggenmoerassen bestaan,worden gemaaid maar niet bemest. De ontwikkeling naar grote zeggenmoerassenhangt samen met een bodemvormingsproces. Hierbij vindt rijping van veen plaatswaardoor het aandeel veen groter wordt ten koste van het aandeel water. DeGrote zeggengemeenschappen kunnen ook een secundaire ontstaanswijze hebbenals gevolg van het achterwege blijven van beheer. Uit onderzoek blijkt dat grotezeggensoorten gaan domineren in natte beekdalhooilanden die uit beheer zijngenomen en dan minder typisch ontwikkelde grote zeggengemeenschappenvormen.Grote zeggenmoerassen zijn gebonden aan vrijwel steeds met water verzadigde,eutrofe standplaatsen. Goed ontwikkelde Grote zeggenmoerassen worden een(groot) deel van het jaar overstroomd, waarbij het grondwater periodiek in dezomer voor korte tijd onder het maaiveld kan zakken tot ca. 20 beneden het maai-veld. In het Merkskedal komt deze inundatiemogelijkheid vrijwel nergens meervoor. De produktie van de grote zeggengemeenschappen is hoog en kan variërenvan 30 ton tot meer dan 100 ton/ha/jr. De bodem heeft een hoge basenverzadi-ging, waarbij de pH schommelt tussen de 5 en 6.5. Vanwege de dichte begroeiingen de geringe doorluchting van de bovengrond (anaëroob) is het milieu meestalongeschikt voor de lichtbehoeftige en aan meer aërobe (zuur-stofrijke) omstandig-heden gebonden hooilandsoorten (Molinio-Arrhenatheretea).

47

Page 48: Van moesdistel tot boomkikker

4.1.6 Moerasbos en -struwelen

Het kenmerkende bostype in Kempische beek-dalen is het Elzenbroekbos. De gemeenschapbestaat uit bosvegetaties waarin Els de domi-nante soort is in de boomlaag. In de strui-klaag komen regelmatig Grauwe wilg enBraam en minder frequent ook Gelderse roos,Zwarte bes en Vogelkers voor. In voedselrijke-re typen komen frequent Grauwe wilg,Geoorde wilg en Hop voor. De kruidlaag vande voedselrijkere vormen bestaat vooral uittypische moerasplanten van de riet-klasse,zoals Wolfspoot, Bitterzoet, Moerasandoorn,Gele lis, Gewone wederik, Pluimzegge,Scherpe zegge, Oeverzegge, Kattestaart en

Riet. Veel moerasbossen zijn verdroogd en kennen een zekere mate van verrui-ging, in het bijzonder Dotterbloem, Elzenzegge en Moeraszegge.

Standplaatseigenschappen De natuurlijke eindfase in de successie van riet- en grote zeggenmoerassenbestaat uit Elzenbroekbos. Wanneer het beheer van de zeggenmoerassen achter-wege blijft, wordt elzenbroek meestal voorafgegaan door het elzenwilgenstru-weel, Het elzenbroekbos is gebonden aan een hoge grondwaterstand die weinigonder tot (periodiek) iets boven het maaiveld is gelegen. De gemeenschap komtvoor op voedselrijke veelal venige gronden waarin stagnatie optreedt in de afvoervan grondwater. Het grondwaterstandsverloop van deze gemeenschappen is ver-gelijkbaar met dat van de grote zeggengemeenschappen, alleen in de zomerperiode zakt het grondwater over een lagere periode dieper weg. Het pH-verloopzit tussen de 5 en 7. De matig voedselrijke gemeenschappen ontwikkelen zich inhet bijzonder op plaatsen waar kwel van mesotroof basenrijk grondwateroptreedt

4.1.7 Heischraalgrasland en heide

Heischrale graslanden zijn laagproductieve graslanden met een open en ijle vegetatiestructuur, waarin lage grassen als Schapegras, Borstelgras, Pijpestrootjeen Gewoon struisgras het aspect bepalen en waarin heidesoorten als Struik- enDopheide frequent, maar met een geringe bedekking voorkomen. Daarnaast worden de soortenrijke heischrale graslanden gekenmerkt door het regelmatigvoorkomen van soorten als Tormentil, Pilzegge, Tandjesgras, Trekrus, Blauweknoop, Blauwe zegge, Liggend walstro, Veelbloemige veldbies, Biggekruid enSchapezuring. Zeer goed ontwikkelde vochtige vormen van de gemeenschap, diezeer zeldzaam zijn, kenmerken zich ondermeer door soorten als Heidekartelblad,Klokjesgentiaan en Vleugeltjesbloem.De heidegemeenschap omvat dwergstruiken-begroeiïngen met een aspect van Struik- en/of Dopheide. De droge Struikheide-gemeenschap wordt naast het dominant voorkomen van Struikheide, getypeerddoor het voorkomen van Bochtige smele, Tormentil, Stekelbrem, Tandjesgras,Borstelgras en blad- en bekermossen. In vochtige vormen kan Dopheide ookaspect bepalend zijn.

48

Elzenbroekbos in het beekdal.

Page 49: Van moesdistel tot boomkikker

Soortenrijke natte Dopheidegemeenschappen zijn weinig vergrast metPijpenstrootje. Tot deze vegetaties worden ook pionierbegroeiïngen gerekend meteen open structuur, die gekenmerkt worden door het regelmatig voorkomen vansoorten als Bruine en Witte snavelbies, Moeraswolfsklauw en soms Kleine zonne-dauw. Kenmerkende soorten van goed ontwikkelde natte heide zijn Veldrus,Kruipwilg, Beenbreek, Blauwe zegge, Veenpluis, Klokjesgentiaan, Veenbies endiverse veenmossen.

StandplaatseigenschappenDe bekende paarse Struikheidegemeenschappen zijn gebonden aan droge totenigszins vochtige standplaatsen op dekzandgronden waar door de mens eeuwenlang door plaggen en begrazen voedingsstoffen aan zijn onttrokken. Degrondwaterstand blijft over het algemeen ook in de winter onder het maaiveld enkan 's zomers tot ver onder het maaiveld wegzakken. De grondwaterstandbeweegt zich in het algemeen beneden de 60 cm -mv, in droge perioden tot beneden de 2 meter. Vormen met Dopheide en/of Pijpestrootje indiceren relatiefvochtige omstandigheden, waarbij de grondwaterstand fluctueert tussen de 60 en160 cm beneden maaiveld. De standplaatsomstandigheden zijn zeer voedselarmen zuur. De pH schommelt tussen de 3,5 en 4,3. De opbrengst is laag en ligt rondde 1 ton/ha/jr.Droge heiden zijn afhankelijk van menselijke beïnvloeding. Zonder een beheer vanmaaien of beweiding gaan deze heiden over in soortenarme Eiken-Berkenbossen.Belangrijk probleem bij het behoud van de droge heide is de verarming van de soortenrijkdom en de vergrassing, beide een direct gevolg vanatmosferische depositie, soms in combinatie met achterstallig beheer. Hierdoorverdwijnen vooral de kenmerkende zeldzame soorten alsook de korstmossen enblijft uiteindelijk alleen een soortenarme droge heide over. Bij vergrassing gaatBochtige smele, soms in combinatie met Pijpestrootje overheersen en wordt hetdwergstruikenaspect minder uitgesproken.

Dopheidevegetaties komen van nature voor langs randen van beekdalen, in en omafvoerloze depressies (vennen) en in hoogveencomplexen op de hogere dekzand-gronden. Het zijn vegetaties van door grondwater beïnvloede milieus en metname de veenmosrijke vormen zijn natuurlijke, boomloze vegetaties. Gedurendelangere tijd van het jaar treedt hier stagnatie in de afvoer van grondwater op. Degrondwaterstand is daardoor hoog en fluctueert weinig. 's Winters staat hetgrondwater tot in het maaiveld of daarboven en zakt 's zomers, in goed ontwik-kelde veenmosrijke vormen, niet ver onder het maaiveld, nooit dieper dan 60 cm.Van belang voor het voortbestaan van deze gemeenschappen is dat de periode datdeze lage standen worden bereikt slechts zeer kort duren. De samenstelling vanhet (freatisch) grondwater vertoont nog grote overeenkomst met de samen-stel-ling van regenwater en is mineraal-arm. De bodem is zuur met een pH die tussende 3,5 en 4 schommelt. De vegetatie is door de voedselarme en zure omstandighe-den weinig productief en ligt op ca.0,9 ton/ha/jr. Standplaatsfactoren die de variatie binnen de gemeenschap bepalen zijn verschillen in waterhuishouding en bodemsamenstelling. Veenmosrijke vormenzijn gebonden aan plaatsen waar regenwater stagneert en een hoge grondwaters-tand kennen met weinig tot geen schommelingen daarin. Soorten als Kruipwilg,Blauwe zegge, Klokjesgentiaan en Veenbies indiceren vaak een leemrijke bodem.Beenbreek en Veldrus komen voor waar horizontale grondwaterstroming optreedtdoor kleine hoogteverschillen in het terrein. De gemeenschap van Bruine snavel-

49

Page 50: Van moesdistel tot boomkikker

bies en Moeraswolfsklauw is een pioniervegetatie op afgeplagde of sterk betredenkale, enigszins slikkige plaatsen in de natte heide. Het type kan ook voorkomen inkleine slenkjes of laagtes waar de dopheidevegetatie is afgestorven door langduri-ge inundatie. Wanneer het voor Dopheidevegetaties karakteristieke grondwaterre-gime aanwezig is, zal de vergrassing onder invloed van bemesting uit de luchtover het algemeen en zeker in de veenmosrijke vormen gering zijn. In natte heideis een sterke vergrassing of degradatie naar soortenarme dopheide-gemeenschap-pen meestal in de eerste plaats terug te voeren op vergroting van de fluctuatiesin de grondwaterstand als gevolg van verdroging.

De standplaatsfactoren van de heischrale graslanden zijn vergelijkbaar met dievan de vochtige vormen van de droge struikheidegemeenschappen. De gewas-opbrengst ligt gemiddeld op 1,3 ton/ha/jaar. De vereiste zuurgraad schommelttussen de 4,0 en 4,5. Bij verrijking van de bodem wordt deze verhoogd, waardooreen betere afbraak plaatsvindt van organisch materiaal. Als gevolg van atmosferische depositie van stikstof wordt de bodem zuurder, waardoor het voorveel planten giftige aluminium mobiel wordt en kritische soorten verdwijnen. Soortenrijke en meer gevarieerde heischrale graslanden ontstaan door menselijkeen dierlijke activiteiten zoals extensieve begrazing, betreding en plaggen uit heidevegetaties. Deze verrijking kan ook op natuurlijke wijze plaatsvinden, bij-voorbeeld via afstromend grondwater of het voorkomen van lemig zand. Eenandere ontstaansmogelijkheid is het verschralingsbeheer bij de regeneratie vanheide uit bemest grasland. Onder deze situatie zijn de heischrale graslanden vaaksoortenarm ontwikkeld. De tendens is dat door de depositie van atmosferischestikstof een verarming van de heischrale graslanden optreedt. Voor het voortbe-staan van deze gemeenschappen is het gewenst dat zij met zekere regelmaat wor-den geplagd.

4.2 Areaal en waardering

De botanische natuurwaarde van de meeste Dotterbloemhooilanden is hoog. Hetmilieutype is weinig algemeen tot zeldzaam en vrijwel niet meer te vervangenbinnen de grenzen van ons land. Mesotrofe en basenrijke vormen zijn regionaalkenmerkend voor de door grondwater gevoede milieus in het Kempens district ende overgangen ervan naar het rivierengebied. Typerende en deels bedreigde plan-tensoorten in het Merkskedal zijn ondermeer Moesdistel en Paardehaarzegge.Internationaal gezien is van betekenis dat de basenrijke dotterbloemhooilanden inMidden-Europa hun hoofdverbreiding kennen en hier aan de rand van hun areaalvoorkomen.Van de voedselrijke vormen is het huidige voorkomen in het Merkskedal beperkttot een zone langs de beek in de Halsche Beemden, Kromme Hoek, Baarle Brug ende Broskens. Van mesotrofe Dotterhooilanden komen nog fragmenten voor in deHalsche Beemden, Kromme hoek, Manke Goren, de Broskens en het Vorsterschoor.Vegetaties van basenrijke dotterhooilanden komen voor in de Halsche Beemden,Baarle Brug en plaatselijk ook in het Vorsterschoor en Raijkens Schoor.

De botanische natuurwaarde van Blauwgraslanden is zowel in internationaal alsnationaal opzicht hoog. Deze schraallandbegroeiïngen zijn weinig algemeen totzeldzaam en ternauwernood vervangbaar dan met zeer veel moeite en kosten.Regionaal zijn de blauwgraslanden kenmerkend voor de door grondwater

50

Page 51: Van moesdistel tot boomkikker

beïnvloede milieus in het Kempense district en langs de ‘Naad van Brabant’ met typerende en vaak bedreigde plantensoorten als Spaanse ruiter, Bevertjes,Geelhartje, Blonde zegge en Vlozegge. Veldrusschraalland is regionaal kenmerkend voor de reliëfrijke beekdalen in het Kempense district met als typerende en deels bedreigde soorten Parnassia, Klein glidkruid en Vlozegge.In het Merkske zijn momenteel geen Blauwgraslanden (meer?) aanwezig, maar ditvegetatietype behoort wel tot de natuurlijke potenties. Wèl komen er nog steedsfragmenten (‘vlekken’) van typische Veldrusschraallanden voor, in het bijzonder inhet complex van de Kromme Hoek, Halsche Beemden en Baarle Brug.

De natuurwaarde van kleine zeggenmoerassen is erg hoog. Deze vegetaties zijnvrij zeldzaam en vrijwel niet te vervangen. Het milieutype (nat, matig voedselrijken basenarm tot basenrijk) is kenmerkend voor de door grondwater beïnvloedemilieus van het Kempens district en de overgangen van het Kempense naar hetFluviatiele district. Typerende en bedreigde plantensoorten van met name debasenhoudende kleine zeggenmoerassen zijn Padderus, Draadzegge, Ronde zegge,Paardehaarzegge, Moeraskartelblad en WaterdriebladHet huidige voorkomen van de zure kleine zeggemoerassen in het Merkskedal isbeperkt tot enkele plekken in de Hoekbeemden, nabij Halbrug en het fraaistedirect langs de Hoogstratense Baan bij Baarle Brug. Kenmerkende soorten zijnSterzegge, Stompzegge, Zompzegge, Veenpluis en soms zelfs Zonnedauw enBruine Snavelbies. Van de basenhoudende vorm komen in het beekdallandschapvan het Merkske geen voorbeelden (meer?) voor.

Grote zeggenmoerassen vertegenwoordigen, hoewel zij soortenarm ontwikkeldkunnen zijn, ook een hoge natuurwaarde. Bijzonder element vormen de mesotrofevormen binnen deze gemeenschappen die worden gekenmerkt door soorten alsWaterdrieblad, Snavelzegge en een bedreigde soort als Moeraskartelblad. Hetmilieu van deze gemeenschap wordt gekenmerkt door hoge grondwaterstandenen langdurige overstromingen, en wordt in Nederland steeds zeldzamer als gevolgvan verdroging en eutrofiering. De gemeenschap is slecht vervangbaar en

51

Tabel 3 Areaal en natuurwaarde actuele (kwelafhankelijke) vegetaties in het dal van het Merkske.

Page 52: Van moesdistel tot boomkikker

kenmerkend voor zowel het Kempens als Fluviatiel district.De fraaiste voorbeelden in het beekdal van het Merkske treft men nu aan in deKromme Hoek; in de rest van het beekdal zijn slechts fragmenten aanwezig in dedeelgebieden Baarle Brug, Manke Goren en de Broskens.

Binnen de groep van moerasbossen en –struwelen zijn de voedselarme vormenvan hoge botanische betekenis. De voedselrijke vormen vertegenwoordigen min-der hoge natuurwaarden, terwijl de waarde van gedegradeerde, verruigde vormenals relatief gering moet worden beschouwd. In een aantal bosjes in het Merkskevinden we nog Elzenzegge en Paardehaarzegge. In het westelijk deel zijnBosanemoon en Muskeskruid aangetroffen. De voedselarme, zure en matig voed-selrijke moerasbossen en –struwelen zijn zeldzaam in Nederland en moeilijk ver-vangbaar. Ze zijn echter wèl kenmerkend voor het Kempens district. Het beekdal van het Merkske is niet rijk aan moerasbos; het huidige voorkomen isverspreid over het gehele beekdal en beperkt zich tot een aantal versnipperdebosjes in de Kromme Hoek, Baarle Brug, Vorsterschoor, Raijkens Schoor,Broskensen Manke Goren.

Voor Atlantische heidevegetaties en heischrale graslanden bevindt Nederland zichin het centrum van het verspreidingsgebied en bezit derhalve een specifieke verantwoordelijkheid voor het behoud ervan. Droge en natte heide zijn weliswaarniet zeldzaam in ons land, doch de tweede helft van de vorige eeuw wel sterk inoppervlakte en vooral in kwaliteit achteruit gegaan. In tegenstelling tot Midden-en Oost-Brabant zijn (uitgestrekte, vennenrijke) heidevelden in de Baronie ten zui-den van Breda nauwelijks aanwezig. De vervangbaarheid is technisch niet zomoeilijk, maar de voedselarme terreincondities vormen vaak wel een probleem bijhet herstel. Door atmosferische depositie zijn de heidevegetaties en heischralegraslanden erg gevoelig voor vergrassing door enkele dominante soorten. Metname soortenrijke natte vormen zijn ook moeilijk vervangbaar omdat daarbij debufferende invloed door grondwater een belangrijke rol speelt. Tot de zeventigerjaren van de vorige eeuw waren in het beekdallandschap van het Merkske nogfragmenten van heidegemeenschappen aanwezig. Langs randen van bosjes en inbermen van zandwegen op de Singelheide, de Castelreesche Heide en op de dalf-lank van de Halsche Beemden werden nog droge heide en heischrale graslandrelic-ten aangetroffen. Alhoewel de kenmerkende soorten hier en daar nog steedsstandhouden, is er van een vlakdekkend heideareaal of heischrale vegetaties inhet Merkskegebied niets meer over. Alleen op de Singelheide rond voormaligevenrelicten zijn nu nog vergraste natte heidevegetaties aanwezig.

4.3 Standplaats en verspreiding

Zoals eerder aangegeven zijn er plantensoorten en plantengemeenschappen die ineen beekdal iets specifieks indiceren over het grond- en oppervlaktewater. Datzijn in de regel de samenstelling van het grondwater, de zuurgraad (pH) en de voedselrijkdom van het water, maar ook de ‘kwelflux’ (stroomsnelheid van hetkwelwater). Er kan sprake zijn van complexe indirecte relaties met de factorwater. Het kalkgehalte heeft bijvoorbeeld een bufferende invloed op de bodem-pHen daarmee op de beschikbaarheid van voedingsstoffen. Het (grond)water is der-halve een belangrijke sturende factor in het behoud en ontwikkeling van denatuurwaarden van beekdalen.

52

Page 53: Van moesdistel tot boomkikker

4.3.1 Sleutelfactoren

De verscheidenheid binnen korte vegetaties die de belangrijkste natuurdoeltypenbinnen het Merkskedal zijn, hangt samen met een drietal milieufactoren (zie ecodiagram). Dat zijn zuurgraad (pH), grondwaterregiem en voedingsniveau (infiguur 26 uitgedrukt in productie of gewasopbrengst), waarvan de laatste vooralbepaald wordt door de beschikbaarheid van stikstof, fosfaat en kalium. De natuurlijke veenvormende vegetaties staan boven in het ecodiagram en de gras-landen achter en onder. De graslanden komen onder drogere, voedsel en basenrij-kere omstandigheden voor dan de natuurlijke veenvormende vegetaties.

53

Figuur 26 Ecodiagram lage vegetaties.

Page 54: Van moesdistel tot boomkikker

Door de eeuwen heen heeft de mens in beekdalen geprobeerd de vegetatie tebeïnvloeden met het oog op de kwaliteit van het gewas geschikt te maken voorvee en de gewasproductie (opbrengst) te optimaliseren. Te grote natheid en een tehoge zuurgraad waren de factoren die werden bestreden. Een optimale zuurgraadtrad alleen op bij de aanwezigheid van kwel. De opmerkelijk scherpe grenzen dieop de topografische kaarten van de 19e eeuw zijn te zien tussen beekdalen enhogere gronden geven altijd exact de grens weer tussen infiltratie en kwel. Doorervaring wijs geworden hadden onze voorouders al een scherp beeld van de werking van het landschap, de landschapsecologie, en werd deze nadrukkelijktoegepast bij het grondgebruik en het vegetatiebeheer. Op basis van die kenniswerd overigens ook het beekdalmilieu op grote schaal gemanipuleerd. Zo zijn velebeemden bezand en werden ook bevloeiingen in beekdalen toegepast om de zuurgraad verder te verminderen en daarmee de productie te verhogen. Te grotenatheid werd bestreden door de veenvormende vegetaties licht te ontwateren,waardoor de samenstelling van de vegetatie veranderde en rijker werd aan gras-sen. Blauwgraslanden en op basenrijkere standplaatsen de Dotterbloemhooilandenzijn door lichte ontwatering uit deze venen ontstaan. In de soortensamenstellingvan deze schraallanden is de nauwe verwantschap met de oorspronkelijke veen-vormende vegetaties dan ook nog goed af te lezen. Een verdere verbetering van de agrarische productie werd pas de vorige eeuwgeboekt door verbetering van de ontwatering en de basen en nutriëntenvoorzie-ning (kalk en mestgiften). Als 'kroon' op deze ontwikkeling geldt het hoogproduc-tieve maar zeer soortenarme cultuurgrasland (rechtsonder in ecodiagram). De oor-spronkelijk variatie aan plantengemeenschappen en de daarmee samenhangende verscheidenheid aan plantensoorten is daarmee verdwenen, alsmede de daaraanten grondslag liggende milieuvariatie. Het resterende soortenarme cultuurgras-land weerspiegelt dan ook nog slechts een zeer nauw traject op alle drie demilieu-assen.

4.3.2 Verspreidingspatronen

In 1991 is een integrale vegetatiekartering van het beekdal uitgevoerd, waarvande begrenzing onder meer staat weergegeven in figuur 27. In 1996 en 1997 is vaneen groter gebied (ook het Belgische deel van het stroomgebied is meegenomen)dan in 1991 een integrale kartering van plantensoorten uitgevoerd. Voor een beeld van de grondwatersituatie en de actuele kwelinvloed en daarmeesamenhangende vegetatie zijn een aantal afgeleide verspreidingskaarten vervaar-digd.

Ondanks het gegeven dat kwelafhankelijke soorten in het Merkske nog algemeenzijn, geldt dit in veel minder mate voor kwelafhankelijke vegetaties in de percelen. Kwelafhankelijk vegetaties zijn voornamelijk gebonden aan een smallezone van veengronden langs het Merkske (figuur 27). De figuur laat tevens zien,dat binnen de veengronden het areaal kwelafhankelijke vegetaties beperkt is invergelijking tot het areaal kwelafhankelijke soorten. Deze discrepantie is te verklaren vanuit het drainageniveau en het beheer (bemesting). Lage waterstan-den kunnen ertoe leiden dat de kwel niet de wortelzone in percelen bereikt (geenkwelafhankelijke vegetatie en soorten), terwijl dit wel lukt in de sloot-bodem(kwelafhankelijke soorten). Ook kan, ondanks hoge grondwaterstanden en geme-ten kwelinvloed, bij mestgiften een kwelafhankelijke vegetatie toch ontbreken

54

Page 55: Van moesdistel tot boomkikker

omdat het trofieniveau te hoog is geworden. Andersom geredeneerd betekent dit dat gezien de verspreiding van plantensoor-ten in de sloten op grote schaal kwelafhankelijke vegetaties kunnen worden gere-genereerd in de percelen, indien het drainageniveau voldoende kan worden ver-minderd en de trofiegraad in percelen middels verschralend wordt teruggebrachtnaar een niveau waarop kwelafhankelijke gemeenschappen tot ontwikkeling kun-nen komen. Ervaring elders in ons land (Drentse Aa), heeft de afgelopen decennia geleerd, datonder kwelomstandigheden een dergelijk beheersstrategie in relatief korte termijn (10 jaar) tot een aanzienlijk resultaat kan leiden zeker als de kwel metgrote flux toestroomt. Ook bepaalde delen van het Merkske bieden in dit opzichtveel perspectief voor het herstel van schraallanden.Binnen het Merkske bestaat het grootste deel van het huidige areaal aan kwelafhankelijk schraallanden uit dotterbloemhooilanden. Daarnaast komenlokaal nog kwelafhankelijke broekbossen voor en kleine oppervlakten zeggen-moeras. Deze kwelafhankelijk vegetaties beslaan binnen de kartering van 1991slechts 4% van het gekarteerde areaal (zie tabel 3), terwijl in potentie dit naarschatting 40% zou kunnen zijn.

4.3.3 Planten als indicatorsoorten

Op basis van een set van indicatorsoorten zijn een viertal kenmerken met betrek-king tot kwel, grondwaterinvloed en inundatie onderscheiden. De verspreiding van de gekozen indicatorsoorten geeft een beeld van de actuelewaarden, maar ten dele ook inzicht in de voor kwel en grondwaterafhankelijkevegetaties potentieel nog kansrijke deelgebieden in het dal van het Merkske.De gekozen indicaties zijn:

I. Algemene kwelindicatoren (Holpijp, Dotterbloem, Grote Boterbloem, Elzenzegge, Stijve zegge, Moeraszegge, Snavelzegge,)

II. Indicatoren voor basenrijke kwel

55

Figuur 27 De veengronden en het voorkomen van kwelafhankelijke vegetatie.

Page 56: Van moesdistel tot boomkikker

(Adderwortel, Bosbies, Kleine watereppe, Moesdistel, Paardehaarzegge, Tweerijige zegge)

III. Indicatoren voor basenarm grondwater(Bronkruid, Moerasviooltje, Veldrus, Waterviolier, Gagel, Zompzegge)

IV. Indicatoren voor overstroming met beekwater(Scherpe zegge, Liesgras)

In figuur 28 is de verspreiding van algemene kwelindicatoren (cat.I) weergegeven.Deze soorten zijn weliswaar gebonden aan kwel, maar weinig specifiek naar desamenstelling van het grondwater. Ze geven daardoor globaal de actuele kwelzo-ne in het dal van het Merkske aan. Te zien is dat kwel in het beekdal nog algemeen voorkomt, zeker als het gaat om kwel in de sloten. Deze kaart geeftgeen goed beeld van de perceelkwel. Ter hoogte van Castelré en Halbrug komtonder de huidige omstandigheden nauwelijks kwelindicatie voor. Dit geeft aandat de ontwikkelingsmogelijkheden voor karakteristieke kwelafhankelijke vegetaties hier onder de huidige hydrologische omstandigheden zeer beperkt is.

De volgende groep van indicatorsoorten (cat.II) geeft een meer specifiek milieuaan binnen de kwelzone (figuur 29). De omstandigheden worden bepaald doortoestroom van zeer basenrijk grondwater en een grote kwelintensiteit. Deze kwel-zone komt veelal in het centrale deel van het dal voor nabij de beek. Het kwel-

56

Figuur 28 Categorie I; De verbreiding van algemene kwelindicatoren.

Figuur 29 Categorie II; Indicatoren voor basenrijke kwel (water uit het diepe watervoerende pakket).

Page 57: Van moesdistel tot boomkikker

gebied waar dit water naar boven komt strekt zich daarbij uit van de Broskens totaan de Halsche Beemden. De kwelzone markeert het deel van het Merkskedal metde meest uitgesproken ecohydrologische gradiënt. Die gradiënt varieert van eenvegetatie onder invloed van basenarm grondwater met een geringe kwel-intensiteit naar vegetatie karakteristiek voor zeer basenrijk grondwater met eengrote kwelintensiteit. Dit gedeelte van het Merkskedal is actueel èn potentieel hetmeest waardevol en kansrijk voor het behoud en herstel van soortenrijke schraal-landen en de ontwikkeling van een fraaie gezoneerde vegetatiegradiënt.

De volgende groep (cat.III) indiceert jong basenarm grondwater dat toestroomtvanuit de directe omgeving. Dit gebied wordt gevormd door de flank van het dalen de nabijgelegen hogere zandgronden (figuur 30).

In principe gaat het om een lokale grondwaterstroom die gevoelig is voor vervui-ling als gevolg van intensief landbouwkundig gebruik van de aangrenzende zand-gronden. Toestroom van het water treedt vrijwel langs de gehele beekdalflank op.Dit geeft tevens het belang aan van het belendende inzijggebied voor een optima-le inrichting van het beekdal.

57

Figuur 30 Categorie III; Indicatoren voor basenarme kwel (zijwaartse toestroming uitondiepe watervoerend pakket).

Figuur 31 Categorie IV; Scherpe zegge: Indicator voor overstroming met beekwater.

Page 58: Van moesdistel tot boomkikker

In het oorspronkelijke en halfnatuurlijk landschap hebben binnen het Merkskeoverstromingen (cat.IV) een rol gespeeld. Dit is mede bepalend geweest voor demilieuvariatie en daarmee samenhangende vegetatiegradiënten. Niet alleen hetvoorkomen van beeklemen in de veenpakketten vormt daarvoor een duidelijkeaanwijzing, ook de verspreiding van een overstromingsindicator als de Scherpezegge is hiervoor indicatief (figuur 31). Uit de verspreiding kunnen we afleidendat met name in de boven en middenloop zich in het verleden overstromingenhebben voorgedaan. Binnen het huidig landgebruik schuilt in overstromingen tevens een gevaar. Doorvervuiling van de bodem als gevolg van het intensief landbouwkundig gebruik ishet oppervlaktewater vaak vuil en is daarmee een eutrofiërende factor, die dekwaliteit van schraallanden in het beekdal negatief beïnvloedt. Deze vervuilingtreedt midden en benedenloops op vanaf het Vorsterschoor. Deze vervuiling kanworden afgelezen van de verspreiding van Liesgras (figuur 32).

4.4 Fauna

De fauna van het Merkskedal is minder gedetailleerd onderzocht dan de flora envegetatie van het gebied. Toch zijn van de meest belangrijke faunagroepen welmin of meer vlakdekkende karteringen of inventarisaties bekend. Op basis van dieinformatie blijkt dat de faunistische waarde van het beekdallandschap van hetMerkske als hoog mag worden aangemerkt, voor een aantal faunagroepen zelfsvan bovenregionale betekenis. Daar zijn een aantal redenen voor. De nog steedskleinschalige landschapsstructuur, waarin een fijn mozaïek van agrarische grond-gebruik, talloze landschapselementen en verspreid gelegen meer natuurlijke eco-topen, vormt wellicht de voornaamste factor die ten grondslag ligt aan de faunarijkdom. De hoge dichtheid aan sloten en greppels, kwelmoerasjes, bramen-walletjes, houtsingels en boerengeriefbosjes bieden een verscheidenheid aan(deel)biotopen voor talloze diersoorten. Maar ook het feit dat het Merkskedal letterlijk in een uithoek van Nederland is gelegen, heeft zo z’n voordelen gehad:het gebied heeft nooit een ingrijpende herverkaveling ondergaan, het grond-gebruik bleef relatief extensief en de infrastructuur en urbanisatie is beperktgebleven. De planologische aanduiding ‘stiltegebied’ is dan ook niet voor niets ophet gebied van toepassing. Overigens moet opgemerkt worden dat ook in het

58

Figuur 32 Categorie IV; Liesgras: Indicator voor overstroming met vervuild beek-water.

Page 59: Van moesdistel tot boomkikker

Merkskedal deze ‘streekkenmerken’ de laatste 20 jaar in snel tempo aan het verdwijnen zijn. Maar de toenemende oppervlakte reservaat lijkt deze negatievetendens gelukkig tijdig te keren.In de navolgende paragraven wordt per faunagroep kort ingegaan op de betekenisvan het beekdallandschap van het Merkske voor die diersoorten, de actuele enpotentiële waarde en relevante inrichtings- en beheersaspecten. Omdat hetMerkskedal in het beleid de status kent van natuurkerngebied voor amfibieën envlinders en aan de beek zelf de aanduiding ‘water voor waternatuur’ en ‘viswater’is toegekend, wordt de beschrijving van de fauna toegespitst op deze fauna-elementen. Daarnaast kent het beekdallandschap van het Merkske als geheel nogeen bijzondere rijke broedvogelbevolking (het Belgische deel is zelfs aangewezenals EG-Vogelrichtlijngebied!) en komen als vaste bewoners of incidentele zwerversook een aantal zeldzamere of indicatieve zoogdiersoorten voor. Derhalve wordt innavolgende beschrijving meer of minder uitgebreid ingegaan op de betekenis vanhet Merkskegebied voor volgende diergroepen:

•beekgebonden fauna (vissen, macrofauna, libellen);•amfibieën•vlinders•broedvogels•zoogdieren

4.4.1 Vissen

De visgemeenschap in het Merkske kwam vroeger (vóór 1960) overeen met hetgeijkte referentiebeeld van de typische Brabantse beken. Het Merkskestroom-gebied kan getypeerd worden als de overgang tussen de vlagzalmzone en de bar-beelzone. Veel stroomminnende soorten die kenmerkend zijn voor laaglandbekendie in open verbinding staan met de benedenloop van de beek en het rivieren-stelsel. Bermpje, Riviergrondel en drie en tiendoornig Stekelbaarsje kwamen in degehele beek talrijk voor. Op plaatsen met een wat harder bodemsubstraat en ste-nen leefden kleine populaties van de Beekprik en Rivierdonderpad. De Kwabaalvormde kleine standpopulaties in stroomkommen en de inundatiegebieden langsde beek. Kleine en Grote modderkruiper kwamen in en langs de langzamer stro-mende vegetatierijke beektrajecten in meer of mindere mate voor. Snoek,Blankvoorn, Baars, Kopvoorn, Serpeling en Winde gebruikten het Merkskegebiedals paai en opgroeigebied; de volwassen exemplaren van deze soorten bevondenzich het grootste deel van het jaar op de Mark. Ook Paling werd in hetMerkskegebied aangetroffen.Tijdens het meest recente visstandonderzoek (OVB, 1994) bestond de helft van devangst nog uit stroomminnende soorten als Bermpje, Riviergrondel en Kopvoorn.Vooral stroomafwaarts van de stuw bij Haldijk worden nog relatief veelKopvoorns (Rode Lijstsoort) aangetroffen. Als enige vertegenwoordiger van dekenmerkende groep van langzaam stromende of stagnante wateren werd het tien-doornig Stekelbaarsje in zeer kleine hoeveelheden gevangen. Voorts Paling,Blankvoorn, Giebel en ook het driedoornig Stekelbaarsje. Buiten dit onderzoek omzijn later nog recente meldingen van vangsten in het Merkske of zijlopen daarvangedaan van de Kleine modderkruiper.

59

Page 60: Van moesdistel tot boomkikker

4.4.2 Macrofauna

De afgelopen jaren zijn op enkele meetpunten langs het Merkske en deNoordermark door het Hoogeheemraadschap West-Brabant macrofaunamonstersverzameld en geanalyseerd. De resultaten van deze analyses zijn vertaald naareen ecologisch profiel per meetpunt. In dit ecologisch profiel wordt een beoordeling gegeven van de waterloop op basis van de karakteristieken: stroming,saprobie, trofie, substraat en voedselstrategie. De beoordeling vindt plaats metbehulp van een 5-delige schaal. Het hoogste kwaliteitsniveau is het niveau waar-bij zowel de algemene soorten als de specifieke (voor een bepaald milieu kenmer-kende) macro-faunaelementen aanwezig zijn. Het middelste niveau geeft de situ-atie waarbij de algemene soorten nog grotendeels present zijn, maar de specifiekesoorten nagenoeg ontbreken. Het laagste niveau wordt gekenmerkt door dominan-tie van enkele zeer tolerante soorten. Op basis van de bestemming ’waternatuur’ geldt als ecologische norm voor zowelhet Merkske, de Noordermark als de Schouwloop het hoogste ecologische kwali-teitsniveau voor alle vijf karakteristieken.

In tabel 4 wordt het ecologisch profiel van de meetpunten Steenenbrug (210201),Baarle Brug (210202) en Noordermark (210204) gepresenteerd voor de periode1990 t/m 1999 volgens het STOWA-beoordelingssysteem voor stromende wateren.De gemiddelde scores voor de belangrijkste karakteristiek ‘stroming’ komt voorhet Merkske op het middelste niveau en voor de Noordermark op het laagsteniveau uit. Zeer positief is het voorkomen van veel stroomminnende soorten. Ditgeeft aan dat het Merkske als beeksysteem van grote waarde is, zeker voor West-Brabant. De soortencombinatie is kenmerkend voor een matige organische belas-

ting. De voedselrijkdom (trofie)geeft overwegend het middelsteniveau, met soms uitschieters naarhet hoogste kwaliteitsniveau. Dekarakteristiek ‘substraat’ scoortoverwegend het laagste niveau. Ookde ecologische beoordeling tav.voedselstrategie laat het laagsteniveau zien. Het aandeel ‘knippers’is te gering. Ondanks dat hetMerkske als beeksysteem een grotenatuurwaarde kent, voldoet desamenstelling van de macrofaunaop geen van de meetpunten aan de ecologische norm.

Onder de karakteristieke beeksoor-ten bevinden zich vrij zeldzameaandachts-soorten, zoals de water-mijten Arrenurus cylindratus enLebertia insignis, Neumania imitataen Mideopsis crassipes, grote aan-tallen kokerjuffers Hydroptila spec.en Mystacides azurea, de haftProcloëon bifidum, de waterkever

60

Tabel 4 Ecologische waterkwaliteitsbeoordeling van het Merkske 1990-2000.

Page 61: Van moesdistel tot boomkikker

Oulimnius tuber-culatus, de vedermuggen Orthocladus, Eukiefferiella claripennis,Brillia longifurca, Paracladopelma laminata agg. Polypedilum breviantennatum enThienemanielle flaviforceps agg. (Helaas zijn hiervoor geen Nederlandse namenbedacht).

De libellefauna in het beekdal is vrij soorten-rijk; er zijn sinds 1995 tenminste 24 verschil-lende soorten libellen en waterjuffers waarge-nomen. Maar het betreffen veelal niet ergzeldzame en weinig kenmerkende soorten. Deenige typische ‘beeksoorten’ zijn deHoutpantserjuffer, de Bosbeekjuffer en deMetaalglanslibel (langs de beschaduwde beek-trajecten), alsook de Weidebeekjuffer en deVuurjuffer (in het open beemdengebied metveel watervegetatie in de beek). Kenmerkendis wèl de rijkdom aan ‘zuidelijke’ Sympetrum-soorten; karakteristieke libellen voor pleistocene zandgebieden met beekdalen. Delarvale stadia van deze libellen worden door-gebracht in vennen, poelen of langs beekoe-vers, terwijl de volwassen libellen vooral

jagen langs bosranden en houtwallen boven drasse hooilanden en moerasruigten.Deze samenhang binnen het landschap is in het Merkskedal nog vrij goed aanwe-zig. Het is overigens ook opvallend dat veel waterjuffers en libellensoorten in hetMerkskedal juist gevonden worden langs de vele nieuw gegraven poelen. Door hetvrijwel ontbreken van vochtige heide en vennen ontbreken thans in het beekdal-landschap van het Merkske de elders in Brabant toch vrij algemene heidelibellen.

4.4.3 Dagvlinders

Het beekdallandschap van het Merkske behoort met de geregelde waarneming van26-28 verschillende soorten dagvlinders tot de soortenrijkste gebieden vanBrabant. Bovendien is de soortensamenstelling van de dagvlinderfauna nog vrijkenmerkend voor de Brabantse beekdalen. Typische soorten van vochtige hooi-landen, zoals het Hooibeestje en het Oranjetipje zijn door de beperkte oppervlak-te van dit ecotoop echter uitermate zeldzaam geworden. Het (Belgische) Markdalwas vroeger ook bekend om de populatie Pimpernelblauwtjes. In begin 90-er jarenis onderzocht of het Merkskedal nog geschikt was voor deze schraallandsoort. Opeen enkele plaats was de combinatie van zowel waardplant als waardmieren nogwel aanwezig, doch van een zodanige dichtheid dat herintroductie in hetMerkskedal wèl als beleidsdoel is omschreven, maar voorlopig nog niet overwo-gen wordt.

De kenmerkende dagvlinderfauna van vochtige bossen en bosranden is daarentegen nog wèl redelijk goed vertegenwoordigd. De zeldzame Kleine ijsvogelvlinder wordt op verschillende plaatsen in de vochtige bossen langs hetMerkske waargenomen. Het voorkomen van Bont zandoogje, Gehakkelde aurelia,Boomblauwtje, Eikepage en zelfs de zeldzame Bruine eikepage geeft aan dat delengte en aard van bosranden, vochtige struwelen en opgaande houtige

61

Het Merkske is de laatste beek in West-Brabantwaar de Weidebeekjuffer nog voorkomt.

Page 62: Van moesdistel tot boomkikker

landschapselementen in het beekdallandschap van bovengemiddelde omvang enkwaliteit is. Een andere karakteristieke en zeer zeldzame dagvlinder in hetMerkskedal is het Bonte dikkopje; zowel langs de bosranden in het Merkskedal(Broskens, Kromme Hoek) als op de aanliggende hogere gronden van deRijksweldadigheidskolonie net over de grens in België komt de soort nog voor.Omdat de natuurlijke landschapscomponent op de hogere gronden (loofbossen,heide, heischrale en droge graslanden) vrijwel niet meer of slecht ontwikkeld aanwezig is, ontbreken de meeste soorten die bij deze ecotopen horen. Alleen hetGroot dikkopje, Groentje, de Kleine vuurvlinder en het Oranje zandoogje zijn nogaangetroffen. Vermeldenswaard is voorts dat vrijwel elk jaar Keizersmantels enKoninginnepages worden waargenomen; het betreffen dan zwervers vanuit de nogresterende Belgisch-Limburgse of Vlaamse populaties.

4.4.4 Amfibieën

Het beekdallandschap van het Merkske vorm-de van oudsher één van de rijkste leefgebie-den van amfibieën in Nederland; alle soortendie oorspronkelijk in Brabant voor-kwamen,werden tot ca.1980 nog aangetroffen in hetMerkskedal en directe omgeving. De aanwe-zigheid van vrij veel poelen op de dalflankenen drasse weilanden en greppelrijke beemdenin het beekdal tezamen met natte bosjes,moerasjes en perceelsrand-begroeiingen,vormden met elkaar een ideale mix van voort-plantings-, zomer- en over winteringsbioto-pen. Heikikker, Boomkikker en Rugstreeppadzijn inmiddels in het gebied uitgestorven;Kleine watersalamander, Kamsala-mander enVinpootsalamander zijn zeldzaam of sterkbedreigd. Voor de Vinpoot- en Alpenwater-

salamander vormt het stroomgebied van de Bovenmark van oudsher het belang-rijkste verspreidingsgebied in Brabant. Van de Kamsalamder zijn de 3 resterendevindplaatsen in het Merkskedal de enige van de soort in het stroomgebied.

Vanaf 1992 zijn op basis van een ‘poelenplan’ van Staatsbosbeheer in het kadervan de Landinrichting Baarle-Nassau een groot aantal poelen in het Merkskedalaangelegd. De herkolonisatie van deze poelen is bijzonder succesvol, mede omdaterg veel aandacht besteed is aan de grootte van de poel, de locatie nabij geschiktlandbiotoop en door de poelaanleg te concentreren in clusters, zgn. ‘kerngebie-den’. Met name de Manke Goren is daarmee weer een bijzonder geschikt amfi-bieëngebied geworden. Vooral de populaties van algemene soorten lijken weer opsterkte; kritische soorten (Vinpoot- en Kamsalamander) profiteren nog slechtsmondjesmaat. Uitgestorven soorten als de Boom- en Heikikker zijn echter nogniet teruggekomen. Daarom is Staatsbosbeheer al een aantal jaren bezig het daar-voor meest in aanmerking komende gebiedsdeel in het Merkskedal weer geschiktte maken voor de Boomkikker. Dit gebeurt door het bevorderen van een zeer hogepoeldichtheid, het creëren van zgn. ‘boomkikkerbasisbiotopen’ en het aanleggenvan bramenwalletjes, als preferent landbiotoop in de directe nabijheid van het

62

De vinpootsalamander is karakteristiek voor deBaronie.

Page 63: Van moesdistel tot boomkikker

waterbiotoop. Verwacht wordt dat de levensvoorwaarden voor deze prioritairesoort binnen enkele jaren voldoende gerealiseerd zijn, zodat als laatste actie vanhet poelenproject, herintroductie van de boomkikker, kan worden uitgevoerd.

4.4.5 Vogels

De broedvogelbevolking van het beekdalland-schap van het Merkske is soortenrijk en vooreen deel ook karakteristiek voor een klein-schalig mozaïek van beemden en beekdalbos-jes tezamen met aangrenzend hogere gronden waarop akkerbouw wordt bedreven.De gemiddelde totale soortenrijkdom aanbroedvogels bedraagt door de jaren heenongeveer 80 soorten, hetgeen ongeveer dehelft is van de gemiddeld jaarlijkse broedvo-gelbevolking in Nederland. In het gehelebeekdal, zoals periodiek door Staatsbosbeheeren SOVON gekarteerd (ca. 500 ha) komen 10broedvogelsoorten voor die op de Rode Lijstvan bedreigde en kwetsbare vogelsoorten inNederland zijn opgenomen: Patrijs, Grutto,Kerkuil, Steenuil, Groene specht, Paapje,Tapuit, Roodborsttapuit, Rietzanger enGeelgors.

Wat in het beekdal van het Merkske opvallend genoeg ontbreekt, zijn vooral detypische ‘kensoorten van beekdalen’: IJsvogel, Grote gele kwikstaart enOeverzwaluw. Ze worden af en toe wèl als zwervers waargenomen, maar broedenniet meer in het gebied. Ook de typische weidevogels van natte beekdal-

63

De Roodborsttapuit is kenmerkend voor hetkleinschalige cultuurlandschap.

Tabel 5 Soortensamenstelling en status van amfibieën in het Merkskedal.

Page 64: Van moesdistel tot boomkikker

hooilanden, zoals Watersnip en Kwartelkoning behoren niet meer tot de broedvogelbevolking van het Merkskedal. Slechts in het bijna 100 ha grote beemdencomplex van de Manke Goren broeden jaarlijks nog 5-10 paar Grutto’s enhier en daar nog wat Veldleeuweriken. De vochtige bosjes dragen ook bij aan de waarde als vogelgebied: het aantalbroedparen van Nachtegaal, Wielewaal en Grauwe vliegenvanger is opmerkelijk.Ook de dichtheid aan Bosrietzangers, Blauwborst en andere moerasvogels duidtop een goed ontwikkelde vogelgemeenschap van kleinschalig moerasruigten.Waar het Merkskedal echter landelijk mee scoort is de relatief hoge dichtheid aantypische veldvogels van het kleinschalige agrarische cultuurlandschap met eengrote oppervlakte aan struweel en houtsingels. Geelgors, Heggemus, Grasmus,Roodborsttapuit en Patrijs zijn naar verhouding zeer talrijke broedvogels in hetbeekdal en op de beekdalflanken. Ook Steenuil, Kerkuil, Torenvalk, Paapje, Tapuiten Kwartel behoren tot die vogelgemeenschap en zijn in klein aantal vaste bewo-ners van het beekdallandschap van het Merkske. Karakteristieke heidevogels, zoals het Korhoen, kwamen tot het begin van de 70-er jaren nog voor op de Castelreesche Heide. Omdat de vroeger vennenrijke heide-gebieden aan weerszijden van het beekdal geheel zijn ontgonnen, ontbreekt thansde zo kenmerkende vogelgemeenschap die bij dit landschapstype behoort. Op dehoger gelegen heideontginningen broeden nu in de graslanden vooral veelWulpen.

4.4.6 Zoogdieren

Door de relatieve rust en beslotenheid, de grote oppervlakte extensief grond-gebruik en de hoge dichtheid aan landschapselementen is het beekdallandschapvan het Merkske aantrekkelijk voor zoogdieren. De soortenrijkdom is derhalve vrijhoog. Op het Ree na ontbreekt het ‘grootwild’ hier. Vanuit België zwerven incidenteel Wilde zwijnen, Boom- en Steenmarters het gebied in. Alhoewel hetgebied weer geschikt lijkt te worden voor de Das, is deze marterachtige sinds de60-er jaren niet meer waargenomen in het Merksegebied en omgeving.Vermeldenswaard zijn de waarnemingen van Waterspitsmuis in de beekloopjes enDwergmuis in de verruigende graslanden en rietruigten. Voorts zijn langs de beeken boven de grotere poelen Watervleermuis en Dwergvleermuis waargenomen.

64

Page 65: Van moesdistel tot boomkikker

5 ECOHYDROLOGISCHE LANDSCHAPPEN

Uit de beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van het landschap, de actueleabiotiek en de patroonanalyse van de soortverspreiding en de vegetatie komeneen aantal sturende factoren naar voren die bepalend zijn voor de hoofdvariatiein het beekdallandschap van het Merkske en dus voor de ontwikkelings- en herstelmogelijkheden. Deze factoren worden gevormd door de landschaps-ecologische positie (geohydrologie), het substraat (bodem), de grondwater-kwali-teit en de lokale waterhuishouding.De landschapsecologische positie bepaalt of het gebiedsdeel een inzijg- of kwel-gebied is en de grootte van de kwelflux. De ondergrond en bodemvorming (zan-dig, lemig of venig) zijn vanzelfsprekend van invloed op de vegetatievorming. Dediepte van waaruit de kwelstromen het gebied bereiken, bepalen de chemischekwaliteit van het grondwater. Zijdelings toestromend grondwater is basenarm;kwelwater vanuit de diepere pakketten is basenhoudend. Tenslotte bepaalt delokale waterhuishouding of een gebied te lijden heeft van verdroging of dat ersprake kan zijn van inundatie, al dan niet met vervuild water.

5.1 Landschapsindeling

Op grond van deze factoren valt het Merkskedal uiteen in drie ‘hoofdlandschap-pen' met vier ‘sublandschappen' (figuur 33). In tabel 6 staat weergeven doorwelke indicatie (indicatorsoorten) de hoofdlandschappen worden gekenmerkt.

65

Figuur 33 Landschapsindeling op vegetatiekundige grondslag.

Tabel 6 Ecohydrologische landschapsindeling Merkskedal.

Page 66: Van moesdistel tot boomkikker

Binnen al deze landschappen heeft oorspronkelijk veelal lokale overstroming metschoon beekwater een rol gespeeld. Bovendien speelt in al deze typen de compo-nent van zijdelingse toestroom van jong grondwater. Samen met de kwel uit dediepere watervoerende lagen vormen de componenten de basis van de vormingvan karakteristieke milieugradiënten binnen de afzonderlijke landschapstypen. Infiguur 34 is zichtbaar gemaakt hoe goed deze op vegetatie gebaseerde landschapsindeling overeenstemt met de verdeling in kweldruk.

5.2 Beschrijving systeemtypen

Het A – landschapHoofdlandschap A functioneert onder de huidige omstandigheden als intermediairof inzijggebied; een zone waar regenwater infiltreert en afstroomt naar de beek.Ondanks dat de geohydrologisch gegevens wijzen op kwel, komen er geen kwelin-dicerende soorten meer voor. Dit betekent dat de kwel niet meer tot in het maai-veld of zelfs tot in de ontwateringssloten reikt en alleen in de beekloop zelf uittreedt. Het schone kwelwater raakt als het ware verloren door menging methet vervuilde beekwater.

Het B – en het C –landschapLandschapstype B en C kunnen worden gekenschetst als kwelgebied. Beide typenworden gekenmerkt door een groot scala aan kwelindicatoren. Landschapstype Bis daarbij negatief gekenmerkt ten opzichte van type C door het ontbreken vanMoesdistel en Kleine watereppe. Soorten als Dotterbloem en Holpijp komen inbeide landschapstypen voor en zijn beiden min of meer indifferent voor de water-samenstelling, waarbij Dotterbloem echter iets meer aan hardere typen is

66

Figuur 34 De kweldruk voor het Nederlandse deel van het Merkske uitgedrukt in meters dat de stijghoogte boven maaiveld staat met de contouren van de landschapsindeling op vegetatiekundige grondslag.

Page 67: Van moesdistel tot boomkikker

gebonden. Van belang is dat door een grote toestroom van het schone grondwatertevens vervuild grond- en oppervlaktewater wordt verdrongen. Onder dezeomstandigheden treft men vaak Rode Lijstsoorten aan zoals Paardehaarzegge enkensoorten van de mesotrofe basenhoudende kleine zeggenmoerassen. Het is bekend dat dergelijke soorten afhankelijk zijn van basenrijk en schoon grondwater, waarbij de grondwaterstand weinig fluctueert.

In landschapstype C kan de potentiële kweldruk oplopen tot 3 m of meer, hetgeeneen aanwijzing vormt voor kwel uit diepere pakketten en een grotere kans opbeïnvloeding van de wortelzone. Het is schoon CaHCO3water. Daarbij kan verzadi-ging en afzetting van kalk in de bodem optreden. Dit diepe kalkrijke grondwaterbeïnvloedt met name de vegetaties op de dikkere veenpakketten in het centrumvan het dal. In landschapstype B is de kweldruk daarentegen meestal kleiner dan2 m, waardoor de bufferende werking van het grondwater minder is. Ook treedthier geen verzadiging en neerslag van kalk in de bodem op. In beide landschapstypen worden aan de flank de dunnere veenpakketten beïnvloed door grondwater afkomstig uit ondiepe watervoerende lagen, die gevormd worden door de aangrenzende infiltratiegebieden van de hogere gronden. Grondwater afkomstig uit ondiep pakketten is minder kalkrijk en zorgtervoor dat de veenpakketten aan de flank van het dal zuurder zijn. Daarnaast kanhet water vervuild zijn als aangrenzende gronden door de landbouw wordengebruikt. Vervuild water wordt gekenmerkt door zogenaamde CaCl, Na-mix, CaSO4en Ca-mixtypen. De vegetatie op de beekdalflank bestaat daarom uit andere plan-tengemeenschappen, die typisch zijn voor zuurdere standplaats-omstandigheden (figuur 35). In beide landschapstypen treden van nature overstromingen op. Landschapstype B onderscheidt zich daarbij van type C doordat veelvuldiger overstromingen vanuit de beek plaatsvinden. Daardoorkomen hier op de veenpakketten aan de beekzijde dotterbloemgemeenschappenmet grote zeggensoorten voor.Op basis van de ontstaansgeschiedenis en historische ontwikkeling van het beek-dallandschap van het Merkske mag aangenomen worden dat de natte schraallan-den en vochtige dotterbloemhooilanden vroeger een veel bredere verspreiding inhet beekdal hebben gehad. Nu zijn deze vegetaties over grote oppervlakten ver-vangen door drogere, voedselrijkere vervangingsgemeenschappen als

67

Tabel 7 Kenmerkende plantensoorten per hoofdlandschapstype.

Page 68: Van moesdistel tot boomkikker

Witbolgraslanden, Molinietaliagraslanden en Rood zwenkgras - Gewoon struis-grasweiden of hoog-productieve Engels raaigrasweiden. Uit de verspreiding vande actuele kwelafhankelijke vegetaties blijkt dat de meest waardevolle gemeen-schappen zich thans voornamelijk concentreren in het C-landschap, Van belang isdat ook nu nog in het C-landschap, door de grote kwelintensiteit, de verdrogingminder extreem is dan in andere beekdaldelen (B-landschap) met een geringerekwelintensiteit. De omstandigheden voor herstel van karakteristieke gemeen-schappen lijken hier dan ook het meest gunstig te zijn.

Zoals eerder gesteld, wordt als belangrijkste oorzaak van de verdroging de inter-ne waterhuishouding, de kweldrukafname en het lage beekpeil gezien. De laatstefactor draagt er mede toe bij dat de resterende Dotterbloem-gemeenschappen in de B- en C-landschappen in het Merkskedal als het ware tegende beekdalflank zijn aangedrukt, terwijl ze zich vroeger vanaf de dalflank moetenhebben uigestrekt tot aan het oeverwalletje langs de beek. Dan komt ook eenander knelpunt om de hoek kijken. De vervuiling van het ondiepe lokale grondwater die met name juist effect heeft op de beekdalvegetaties aan de flan-ken van het dal. Dit vervuilde water heeft een eutrofiërende werking op de voed-selarme karakteristieke beekdalgemeenschappen.Tenslotte vormt eutrofiering van vervuild beekwater een probleem (landschapstype C1 en B1). Bij herstel van de voor het Merkskedal karakteristiekeoverstromingscomponent zijn dan ook maatregelen gewenst die het trofieniveauvan het beekwater terugbrengen.

5.3 Potenties voor karakteristieke vegetaties

Voor de verschillende beekdalelementen gelden karakteristieke gradiënten vooreen situatie waarin de verschraling en waterhuishouding optimaal is. Hierbij kaneen onderscheid worden gemaakt tussen licht ontwaterde en niet-ontwaterde situaties. In het laatste geval is sprake van veenvorming. In de praktijk van hetdagelijks beheer wordt veelal gestreefd naar een hybride van beide varianten. Ook in het Merkskegebied wordt momenteel gestreefd naar een ‘halfnatuurlijk’cultuurlandschap, waarin schraallanden de overhand hebben, lokaal afgewisseldmet veenvormende vegetaties en broekbos. In figuur 35 staat voor de landschapstypen B en C de verschillende gradiënten weergegeven met de daarbijbehorende gemeenschappen en doelsoorten.

In alle varianten is de zonering op de inzijggebieden nagenoeg gelijk. Op de hoge-re, drogere gronden vormen droge struikheiden de potentiële vegetatie, plaatse-lijk afgewisseld door heischraalgrasland. Deze laatste komen veelal voor langs debeekdalrand, bij voorkeur op wat lemige bodem of op plaatsen waar een lichteverrijking plaatsvindt met meststoffen door grazend vee en dagzomende lokalegrondwaterstromen. Droge heide en heischraalgrasland staan tegenwoordig sterkonder druk van atmosferische depositie en verliezen daardoor een groot deel vanhun kenmerkende soorten. Voor de vochtige infiltratiegebieden (depressies met een slechtdoorlatendebodem) vormen natte dopheiden de potentiële vegetatie. Er ligt hier veelal ookeen relatie met het beekdal zelf. Hogere grondwaterstanden in het dal kunnen leiden tot een groter areaal aan natte inzijggebieden. In dat kader lijkt herstelvan vennen gezien de EHS-begrenzing mogelijkheden te bieden (Castelreesche

68

Page 69: Van moesdistel tot boomkikker

Heide, Singelheide).Onder halfnatuurlijke omstandigheden waarin beemden licht ontwaterd zijn enlicht of niet bemest worden, vormen Dotterbloemgemeenschappen het

69

Figuur 35 Karakteristieke gradiënten voor landschapstype B en C.

Page 70: Van moesdistel tot boomkikker

karakteristieke element in de beekdalen. In landschapstype C zijn dit de basenrijke Dotterbloemhooilanden, die gekenmerkt worden door een aspect vanMoeraszegge en Moesdistel. In landschapstype B zijn dit waarschijnlijk vooral demesotrofe en voedselrijke Dotterbloemgemeenschappen. Deze gemeenschappentreft men vaak aan op de dikkere veenpakketten in de centra van de dalen. Zowelaan de dalflank en aan de beekzijde komen in beide landschapstypen anderegemeenschappen voor.

Onder veenvormende omstandigheden heeft geen ontwatering en bemestingplaats en reikt de invloed van het kwelwater het hele jaar door tot in het maai-veld. Hierbij geven de Veldrusschraallanden en Blauwgraslanden een licht ontwa-terde en niet bemeste situatie weer. Met betrekking tot de kenmerkende soortentonen deze gradiënten een zekere overlap met de gradiënten van ontwaterde en licht bemeste omstandigheden. Onder veenvormende omstandigheden zullen kenmerkende soorten van de veenvormende vegetaties sterk op devoorgrond gaan treden en daarnaast meer zeldzame soorten en Rode Lijstsoortenaanwezig zijn. Typische en algemene graslandsoorten worden daarbij naar de ach-tergrond gedrukt of zijn verdwenen.

70

Page 71: Van moesdistel tot boomkikker

6 KNELPUNTENANALYSE

6.1 Vegetatie en flora

Het beekdallandschap van het Merkske ont-leende (en ontleent nog steeds) zijn waardeaan het kleinschalige agrarische cultuurland-schap met de daarbij behorende halfnatuurlij-ke vegetaties, in het bijzonder de schralehooilanden in de veenzone langs de beek. Ookde zichtbare èn onzichtbare relaties tussenhet beekdal en de hogere gronden vormden daar-bij lange tijd een belangrijke waarde. Integenstelling tot vroeger (vóór 1950) heeft hetmet moderne agrarische beheer voor vrijwelalle hiervoor beschreven vegeta-tietypen eenmeer of minder negatieve invloed op denatuurkwaliteit. De samenstelling en volledig-heid en daarmee het streekeigen karakter vande beschreven plantengemeenschappen is aan-getast als gevolg van de aard en intensiteitvan de huidige agrarische bedrijfsvoering.Activiteiten zoals scheuren van grasland enhet opnieuw inzaaien, intensieve beweidingen hoge mestgiften hebben voor een directe vernietiging of sterke achteruitgang van debeoogde plantengemeenschappen gezorgd. Deverdroging als gevolg van grondwateronttrek-king, alsmede de toegenomen ontwatering enberegening door de landbouw vormen echterde grootste bedreiging.

6.1.1 Versnippering

Zowel het hele stroomgebied van het Merkske beschouwend, als op lokale schaalin de dwarsgradiënt op de beek liggen de natuurwaarden (het beekdal) altijdbenedenstrooms van de agrarisch gebruikte gronden. Dat geldt zowel voor hetoppervlakte- als het grondwater. De intensieve landbouw ligt voor een groot deelop de hogere gronden rond Baarle-Hertog/Nassau en Zondereigen/Weelde, die alsinzijggebied fungeren voor de grondwatervoeding en de kweltoevoer. Hetzelfdemechanisme geldt voor het lokale grondwater. De hogere gronden die grenzenaan het beekdal zijn meestal in agrarisch gebruik, waardoor de ondiepe grondwaterkwaliteit slecht is. Dit freatische grondwater stroomt af naar het beekdal waar het de schrale beemden vermest.De begrensde natte natuurterreinen liggen langs de beek, waarbij de botanischmeest waardevolle terreinen zich in de benedenste helft bevinden. Hierdoor moethet drainagewater uit de landbouwgebieden altijd door de beek dwars door denatuurzone worden afgevoerd. Vanwege het landbouwbelang wordt een

71

De verbreiding van enkele karakteristiekeplantensoorten is tussen 1986-1996 afgenomen.

Page 72: Van moesdistel tot boomkikker

peilregiem in de beek gehanteerd, die niet overeenstemt met de wensen vanuiteen optimale natuurbeheer. Dit beperkt de ecologische waarde van het beekdal inzijn geheel. De waterkwaliteit van de beek is bovendien tav. het trofieniveauonvoldoende en de natuurlijke interactie tussen beek en aangrenzende hooigras-landen, doormiddel van inundaties, is hierdoor voorlopig ongewenst.

Er is, terwijl Staatsbosbeheer reeds meer dan 20 jaar bezig is met verwerving enreservaatsbeheer in het Merkskedal, nog steeds sprake van een vrij sterk versnipperd beheersareaal. Een belangrijke deel van de begrensde EHS rond hetMerkskedal moet nog verworven worden (figuur 2). Er ontbreken belangrijkegebieden, die daardoor een storend element vormen in de aaneengeslotenheid endaarmee de landschapsecologische samenhang (en beheerbaarheid). Als de lengte-raai van het dal in ogenschouw wordt genomen, dan kunnen als de belangrijkste hiaten delen van de Kromme Hoek, Baarle Brug, Vorsterschoor, dezuidelijke Manke Goren en langs de beemden, de beek bij Castelré wordengenoemd. Ook essentiële delen van de aangrenzende zandgronden op de flankenen de hogere zandgronden aan zowel de noordzijde (Kromme Hoek, Singelheide),als zuidzijde van de beek (Castelreesche Heide) zijn eveneens nog niet in beheeren eigendom van Staatsbosbeheer. Ook het feit dat het stroomgebied voor de helft op Vlaams grondgebied ligt endaardoor internationale afstemming noodzakelijk is, stelt bijzondere eisen tenaanzien van een integrale en grensoverschrijdend waterbeheer.

6.1.2 Verdroging

De meeste schade aan halfnatuurlijke vegetaties wordt veroorzaakt door een nietop deze natuurdoeltypen afgestemde waterhuishouding als gevolg van wijzigin-gen in de regionale of lokale hydrologie en de detailontwatering. Als gevolg vande veranderingen in het ontwateringssysteem zijn de afvoerdynamiek en de debietkarakteristieken van de beek veranderd. Het stroomgebied loopt snellerleeg, waardoor er in grote delen van het systeem sprake is van verdroging.

Ontwatering volgens landbouwnormen vormt de belangrijkste bedreiging voorschrale soortenrijke graslanden en veenvormende vegetaties. Dat kan betrekkinghebben op de detailwaterhuishouding op de locatie zelf, maar ook van de hogergelegen inzijggebieden (brongebieden) of het peilregiem in de beek of afwaterende slotenstelsels. Hierdoor verandert niet alleen de freatische grond-waterstand, maar ook samenstelling van het grondwater in de wortelzone. Gevolgis een drastische afname van de soortenrijkdom en het verdwijnen van tal vankritische, veelal doelsoorten en toename van algemene grassen. Behoud en regeneratie van de beoogde plantengemeenschappen is alléén mogelijk en begintbij herstel van het natuurlijke hydrologische systeem en de waterhuishoud-kundige terreincondities.

De verdroging in het Merkske speelt op twee niveaus. Enerzijds is in een grootdeel van het gebied als gevolg van het intensieve en diepe slotenstelsel het algehele drainageniveau te laag voor ontwikkeling van kwelafhankelijke vegetaties en soorten (figuur 36). In dergelijke situaties komt de kwel alleen tot uitdrukking in de sloten. Daarnaastkomt in schraallandpercelen langs het Merkske veelal een onnatuurlijk brede zone

72

Page 73: Van moesdistel tot boomkikker

(soms tot ca.50 m.) met niet kwelafhankelijk vegetaties voor. Deze zone wordtveroorzaakt door het onnatuurlijk lage beekpeil in het Merkske.Anderzijds speelt in percelen waar kwelafhankelijke vegetaties nog voorkomenlokale verdroging een rol, omdat de detailwaterhuidshouding niet optimaal is.Hier zijn de grondwaterstanden in bepaalde perioden van het jaar veelal te laagof treedt vervanging van watertypen op, waarbij regenwater ten opzichte vangrondwater gaat overheersen. Verzuring is daarvan het gevolg.Van de oorspronkelijke veenvormende vegetaties is in het dal vrijwel niets over(figuur 37). In feite komen alleen nog een aantal kenmerkende soorten van dezevegetaties voor. Dit wijst op een verre van optimale waterhuishouding (weinigzeer natte plaatsen). Elders in Nederland zoals in het Drentse Aa-dal neemt dit element wel een duidelijke plaats in. De veenvormende elementen treffen we vaakaan in terreindepressies en langs greppels.

Het stroomgebied van het Merkske bezit een zeer dicht drainagestelsel (secundairen tertiair ontwateringssysteem). Hierdoor wordt de kwel in het beekdal negatiefbeïnvloed Ook het afvoerregiem van de beek is hierdoor gewijzigd. De drainage isdusdanig gedimensioneerd dat al vroeg in het voorjaar het land met zwaar mate-

73

Figuur 36 Verdroging in kwelafhankelijke vegetatie.

Figuur 37 Soorten van veenvormende vegetaties.

Page 74: Van moesdistel tot boomkikker

rieel kan worden bewerkt.Hiervoor moet het neerslagover-schot in de natte winterperiodegrotendeels worden afgevoerd enwordt het vaak noodzakelijk omdezelfde percelen in de zomer teberegenen. Met behulp van eenhydrologisch rekenmodel wordtin figuur 38 het effect van moge-lijke herstelmaatregelen binnenhet oppervlaktewatersysteemgetoond.De grondwaterwinning (drinkwa-tervoorziening, industrie, land-bouw) gaat ten koste van dekwel in het beekdal. Als gevolgvan het feit dat de waterwinningplaats vindt onder slecht doorla-tende lagen blijft het effect nietbeperkt tot de locale omgevingmaar wordt het grondwatersys-teem op grotere afstand beïn-vloed. In figuur 39 is de invloedvan deze waterwinning op hetwatersysteem aangegeven. Het

74

Figuur 39 Het effect van drinkwaterwinningen uit het diepe pakket op de stijghoogte en grondwaterstand, berekend met een tijdsafhankelijk grondwatermodel.

Figuur 38 Het effect op de grondwaterstand als gevolg van verschillende maatregelenin het oppervlaktewatersysteem, berekend met het regionaal tijds-afhankelijk grondwatermodel.

Page 75: Van moesdistel tot boomkikker

rekenmodel toont de regionale verla-ging van de stijghoogte en dat deze metname in de kwel- en (kern)infiltratiegebieden de grondwaterstand beïnvloedt. Hetgrensoverschrijdende karakter van het Merkske vraagt hier om goed overleg tus-sen Vlaanderen en Nederland. Aandacht moet worden geschonken aan de snelle toename van zogenaamde parti-culiere onttrekkingen en aan de beregening. De laatste veroorzaakt tijdelijke ster-ke stijghoogtedalingen in de zomer, waardoor tijdelijk de kwel afneemt en degrondwaterstand in het beekdal kan dalen. Om het grondwaterverbruik terug tedringen is een grondwaterheffing ingevoerd. Als reactie hierop zijn op veel agrari-sche bedrijven particuliere onttrekkingen geïnstalleerd omdat hiervoor tot 10.000m3/jaar geen vergunning behoeft te worden gevraagd. Deze onttrekkingen vindenmeestal op grote diepte plaats (150-200 meter), omdat hier het grondwater rela-tief lage ijzergehaltes bezit.

6.1.3 Bodemontwikkeling en morfologie

Als gevolg van de grondwaterstandverlaging in de beekdalgronden en op de beekdalflank verschillen de bodemprocessen al langdurig met die onder natuurlijke omstandigheden. Zo wijzigen onder kwelomstandigheden gevormde(basische) beekeerdbodems in (zure), op infiltratie wijzende podzolbodems. Delager in het beekdal aanwezige veenbodems zijn als gevolg van de verdroging inde bovenste decimeters (50-80 cm –mv ) sterk veraard. Onbekend is in hoeverredeze abiotische veranderingen omkeerbaar zijn en welke beperkingen bestaanvoor herstel van natuurwaarden.

Het beekstelsel is op verschillende plaatsen rechtgetrokken, verdiept, opgevuld,verbreed of verplaatst. Uit boringen en luchtfoto's blijkt bijvoorbeeld dat er in deBroskens oorspronkelijk drie kleine waterlopen (in veendalletjes) aanwezig warendie later zijn vervangen door één waterloop. In de Kromme Hoekbeemd is denatuurlijke waterloop in het veentraject gedicht en verplaatst (en verdiept) naarde zijkant. Nog in de zeventiger jaren bevonden zich ook diepe stroomkuilen inde hoofdloop. Deze zijn later met puin dichtgegooid.

Ook de oever is onnatuurlijk; de overgang beek-beemd wordt nu gekenmerkt dooreen veel te steile en hoge oever. De met het beekonderhoud samenhangende spe-ciewalletjes op de oevers van de beek zijn vanuit een adequaat waterhuishoud-kundigbeheer van de beemden ook ongewenst. Behalve dat zij verruiging van depercelen in de hand werken, zorgen zij tevens voor een gebrekkige afvoer van deoppervlakkige afwatering. Regenwater stagneert en de verzuring neemt daardoortoe. Naast de waterlopen zijn voorts tientallen vennen ontwaterd, drooggelegd en ontgonnen. Ook dit heeft het watersysteem nadrukkelijk beïnvloed.

6.1.4 Vermesting

In het algemeen is de bemestingsgraad van de schraallanden in het Merkske noghoog. Van de 1991-kartering (totaal 370 ha.) komt ca.160 ha. cultuurgrasland voor,31 ha. witbolgrasland, 12 ha kamgrasweiland, 9 ha vochtig Molinietalia-hooilanden 7 hectare Dotterbloemschraalland. Dit geeft aan dat het hoge trofieniveau van

75

Page 76: Van moesdistel tot boomkikker

de graslanden een duidelijk knelpunt vormt bij de ontwikkeling van doeltypen. Ontwatering leidt veelal tot onomkeerbare veranderingen in het bodemsubstraat(bijvoorbeeld mineralisatie van veen), een verhoogde beschikbaarheid van nut-riënten en tot een verlaging van de pH in de wortelzone. De door grondwateraf-hankelijke vegetaties vereiste beschikbaarheid van kwelwater van een bepaaldesamenstelling (relatief hoge calcium, bicarbonaatgehaltes en lage stikstof-, fos-faat-, sulfaat-, kalium- en chloridegehaltes) wordt vervangen door water waarinde mineraalarme regenwatercomponent of de invloed van vermest oppervlaktewa-ter overheerst. Als gevolg van de vermesting is de kwaliteit van het oppervlaktewater nog ververwijderd van een gewenste ecologische kwaliteit. Overstroming met beekwaterleidt tot vermesting van de schrale vegetaties. Op enkele plaatsen vinden nogpuntlozingen naar de beek plaats. Bij Zondereigen wordt het effluent van eenrioolwaterzuiveringsinstallatie geloosd in de Noordermark. Gebleken is dat deinvloed van het effluent van Zondereigen op de waterkwaliteit van deNoordermark groot is. Het aandeel in de vracht van de Noordermark is voorammonium 24% en voor fosfaat 42%. Bij Baarle-Nassau bevindt zich nog een overstort die op de beek loost. Inundaties van de beemden langs de beek, zoalsvroeger heel gebruikelijk waren, zijn voor de schraallanddoeltypen derhalve voorlopig niet gewenst.

6.1.5 Beheer

De graslanden in het Merkske werden voorna-melijk beheerd als hooiland. De meeste bota-nisch waardevolle percelen worden ook nunog gemaaid. Op het moment wordt hierbijsoms te zwaar en ongeschikt materiaal voorgebruikt, waardoor bodemschade optreedt.Maaien met een 1-asser verdient soms devoorkeur.Ook wordt niet altijd op het juiste tijdstipgemaaid. In de wat productievere schraallan-den, zoals de Dotterhooilanden, of in verruig-de hooilanden is tweemaal per seizoen maaieneen correcte beheersmethode, maar moet er

niet toe leiden dat de eerste maaironde zo vroeg plaatsvindt dat de karakteristie-ke schraallandsoorten niet tot bloei en zaadzetting komen. Maaien van natteschraallanden dient niet voor 1 juli plaats te vinden. Anderzijds moet om vervil-ting te voorkomen en het perceel kaal de winter in te laten gaan het late tijdstipvan de 2e maaibeurt niet leiden tot extra insporing of het ongemaaid laten vannatte delen. Het om die reden laten liggen van het 2e maaisel is helemaal uit denboze.Het blijkt voorts dat nieuw verworven hooilanden vaak worden ingeschaard metvee. In de veenzone langs de beek leidt dit tot te sterke betredingsschade en hetniet benutten van botanische potenties.

In het vroegere agrarische beheer van de beemden vormde het greppelbeheer eenbelangrijke beheersmaatregel. Met het (jaarlijkse!) greppelonderhoud werden

76

Page 77: Van moesdistel tot boomkikker

meerdere belangen gediend. Het oppervlakkige zure regenwater werd afgevoerdten faveure van het basische, kalkrijke grond of kwelwater. Het perceel bleef beterbeheerbaar op de momenten dat er beheerd moest worden. En met de greppelspe-cie werden de tussenliggende beemden ‘bemest’ en opgehoogd (bolle ‘akkertjes’). Het greppelbeheer verdient daarom extra aandacht.

6.2 Fauna

Alhoewel voor de fauna, net als voor de vegetatie/flora de verdroging van hetbeekdal ook een belangrijke oorzaak is voor de afname in de verspreiding (ja zelfsvoor het verdwijnen van enkele soorten, zoals bijv. de Watersnip, Boomkikker enhet Pimpernelblauwtje), kunnen als belangrijkste factoren voor de achteruitgangvan veel diersoorten (-groepen) toch de versnippering en vernietiging van hetleefgebied (of deelbiotopen daarvan) aangemerkt worden. Door de intensiveringvan het grondgebruik en het verdwijnen of de sterke kwaliteitsafname van land-schapselementen is het beekdal de afgelopen 25 jaar minder geschikt gewordenvoor tal van kenmerkende beekdalsoorten. De rust (stilte) is verminderd, (deel)bio-topen zijn verdwenen of ongeschikt geraakt voor een deel van de levenscyclusvan verschillende diersoorten. Denk daarbij aan het verdwijnen van de vennenrij-ke heide, waardoor niet alléén de typische heidesoorten zijn verdwenen, maar ooksoorten die de heide als deelbiotoop binnen hun leefgebied benutten (bijv.Korhoenders die op de heide broeden, terwijl ze in het beekdal of de landbouw-gronden foerageren). Vrijwel alle diersoorten benutten meerdere deelbiotopen. Amfibieën planten zichvoort in poelen en moerasjes, maar brengen de zomer en de winterperiode doorin vochtige graslanden, ruigten, oude landschapselementen en bosjes. Libellenhebben water nodig om zich voort te planten, maar jagen boven insektenrijkehooilanden, structuurrijke heide en langs bospaden. Vleermuizen overnachten enkramen in holle bomen in oude bossen en gebruiken de landschapselementen alsoriëntatie om bij hun jachtgebieden (vochtige graslanden, poelen en beken) tekomen. In onderstaande wordt per soortengroep ingegaan op de knelpunten metbetrekking tot landschapsecologische relaties, inrichting, terreincondities enbeheer in het Merkskedal.

6.2.1 Beekgebonden fauna

Tot de beekgebonden fauna worden hier voor het gemak zowel de vissen en ma-crofauna, als ook de typische beeksoorten van de avifauna en zoogdieren gere-kend. De knelpunten met betrekking tot deze fauna-elementen liggen zowel in hetontbreken van de natuurlijke beekmorfologische processen, het vegetatiebeheeren gehanteerde peilregiem in de beken en zijlopen, als de waterkwa-liteit. Ondanks dat het Merkske als beek de ‘beeknormalisatie’ is ontsprongen, kan zoalshiervoor reeds is opgemerkt, toch niet onverkort gesteld worden dat het beekpro-fiel nog grotendeels oorspronkelijk is. Door jarenlang ‘groot onderhouds’-beheer(uitmaaien van de watervegetatie, waarbij een deel van de bodemspecie wordtmeegenomen) toe te passen, is de beekbodem aanzienlijk lager komen te liggenten opzicht van het maaiveld. Alleen ter hoogte van enkele aaneengesloten bosjesin de Halsche Beemden (waar de kraan niet kan komen en de bescha-duwing eente uitbundige ontwikkeling van water en oevervegetatie belemmerd) lijkt plaatse-

77

Page 78: Van moesdistel tot boomkikker

lijk nog de oorspronkelijke lemige beekbodemaanwezig. Op andere plaatsen wordt de ver-diepte bodem soms opgevuld met zandig sedi-ment en orga-nisch materiaal.

Met de traditionele beheerswijze is hetnatuurlijke erosie- en sedimentatieproces inde beek en de vroegere inundaties vrijwelgeheel verdwenen. De diversiteit in de beek-morfologie en de aanwezigheid van een ver-scheidenheid in onderwaterbiotopen (harde enzachte substraten, verschillende stroomsnel-heden) is in aard, spreiding en oppervlaktesterk afgenomen. De natuurlijke afvoerdyna-miek is sterk gewijzigd; piekafvoeren treden

vaker op en het evenwicht in sedimentatie en erosie is verstoord. Het verschil instroomsnelheden en vooral de uniformiteit van het substraat zijn de belangrijksteknelpunten. Wat ontbreekt is een dynamisch mozaïek aan microhabitats. De vroe-ger kenmerkende steilkanten, diepe stroomkuilen en slikkige of zandige oeverszijn verleden tijd. Specie en maaisel zijn altijd op de oevers gedeponeerd, waar-door een kunstmatig, geheel begroeid oeverwalletje is ontstaan. Deze ontwikkeling, samen met de thans één-zijdige begroeiing van de beekoever(Riet, Brandnetel) en het vrijwel ontbreken van watervegetaties, is de reden datde paai-, foerageer- en refugiumbiotopen van beekvissen, stroomminnende macro-fauna en de kenmerkende insektenwereld (met name libelleachtigen) langs debeek minimaal zijn geworden. Mogelijkheden voor nestholten voor IJsvogel enOeverzwaluw zijn verdwenen. Ook het uitrasteren van de beekoevers, waardoorvoorkomen wordt dat weidend vee de oeverzone kan begrazen en vertrappen,heeft aan die nivellering bijgedragen. Foerageermogelijkheden voor bijvoorbeeldde Grote gele kwikstaart of Witgatjes zijn daardoor bijna niet meer aanwezig. Gelukkig is er de laatste jaren bij de waterschappen een kentering in het beek- enbeekoeverbeheer te bemerken. Er zijn proeven lopende, waarbij een deel van dewatervegetatie niet wordt weggemaaid, waar houtsingels langs de beek zijn aan-geplant om het maaibeheer te beperken en waar de oeverwalletjes zijn afgeplagd en het vee wèl tot in de beek mag grazen.

Een ander belangrijk knelpunt is het gehanteerde peilbeheer in het zomerhalfjaar.De waterkolom in het Merkske is dan te ondiep (soms niet meer dan 5-10 cm);veel zijloopjes vallen zelfs geheel droog! Voor bovenloopjes geldt een minimumwaterkolom van ca.25 cm; voor grotere bovenlopen >40 cm. en voor middenlopen20-70 cm. Ook kent de stroming te grote fluctuaties. Het door het maaibeheerontstane eenvormige beekprofiel biedt te weinig bescherming aan verschillendekleinere waterorganismen om plotselinge zomerse piekafvoeren te overleven;eieren, larven en soms ook volwassen beesten worden met de sterke stroom mee-gesleurd. Dat door de diepe ligging van de beek en het verdwijnen van de inunda-tievlakten de totale waterafvoer in de winterperiode ook door het beekprofielmoet worden afgevoerd, is eveneens een minder gunstige situatie voor in de beekof beekoever overwinterende organismen. Tijdens drogere perioden daarentegen is de stroming te gering voor de typische stroomminnendemacrofauna. Door de versnelde afvoer in het voorjaar en tengevolge daarvan degeringe buffer is de afvoer vanuit het achterliggende gebied te gering. De water-

78

Vee als hulp bij herstellen natuurlijke oevers,zoals hier in het Merkske oostelijk van Castelré.

Page 79: Van moesdistel tot boomkikker

diepte in de beek is bij het ingestelde zomerpeil te gering om bijvoorbeeld foerageermogelijkheden te bieden voor de IJsvogel. Tenslotte betekent de stuwnabij Steenenbrug voor de visfauna ook een niet te nemen barrière voor migratieen uitwisseling met de rest van het Bovenmark-stelsel.

Last but not least speelt ook voor de fauna de waterkwaliteit van het Merkske enveel van haar zijlopen een belangrijke rol. Alhoewel deze de laatste jaren duide-lijk is verbeterd, is de voedselrijkdom, de last aan microverontreinigingen, hetzuurstofhoudend vermogen en het doorzicht nog steeds niet wat van de boven-en middenloop van een laaglandbeek verwacht mag worden. Deze factoren bren-gen een ongewenste verruiging van de oevervegetatie met zich mee, tasten hetmilieu van gevoelige macrofaunasoorten aan en belemmeren de zichtjagers onderde fauna (in het Merkske zijn dat, behalve vissen, met name de IJsvogel, Grotegele kwikstaart en Waterspitsmuis) bij het foerageren.

6.2.2 Amfibieën

Voor amfibieën is de aanwezigheid van meer-dere deelbiotopen (waterbiotoop, zomer oflandbiotoop, overwinteringsbiotoop) vangroot belang. Voor de voortplanting zijn alleamfibieën aangewezen op veedrinkpoelen,ondiepe sloten en greppels, moerasjes of ven-netjes. Door intensivering van het grondge-bruik en de introductie van de mechanischeveedrenkinstallatie werden de poelen over-bodig. Veel zijn door achterstallig onderhoudof demping verloren gegaan. Met name hetwestelijk deel van het Merkskedal is op diewijze in waarde achteruitgegaan (van de 32bekende oorspronkelijke poelen resteerden erin 1992 nog slechts 4!). De achteruitgang van

Kamsalamander en Boomkikker zijn vooral daaraan te wijten geweest. In het oos-telijke beekdal, met name het gebied van de Manke Goren, werd de verarming vande amfibieënfauna vooral veroorzaakt door verdroging. De moerasjes en drasse,greppelrijke graslandpercelen werden steeds sterker ontwaterd en uiteindelijkgeëgaliseerd. Hiermee verdwenen zowel het voortplantings als zomerbiotoop vanBoomkikker, Heikikker, Rugstreeppad en Kleine watersalamander. Op de hogeregronden werden de poelen gedempt ten bate van de maïsverbouw en verdroogdenen verzuurden de vennetjes en bos-poelen, waardoor het leefgebied van Heikikkeren Vinpootsalamander sterk werden gedecimeerd.

6.2.3 Overige fauna

De grootste bedreiging van de fauna waarvan de verschillende levensfasen vooralbuiten het aquatische milieu plaatsvinden (de zgn. terrestrische fauna, zoals dag-vlinders, zoogdieren en de broedvogelbevolking), liggen voor een belangrijk deelook in de verdroging van de natte ecotopen in het beekdal. Zoals in paragraaf4.4.3 beschreven, zijn diverse inmiddels zeer zeldzame dagvlindersoorten sterk

79

Zal de Boomkikker in de toekomst weer in hetMerkskedal kwaken.

Page 80: Van moesdistel tot boomkikker

gebonden aan vochtige schraallanden en bossen. Ook een groot deel van de libel-lefauna is voor het foerageren aangewezen op de vochtige beemden en kwelmoe-rassen. Karakteristieke beekdalvogels, zoals Watersnip, Grutto en Kwartelkoning,zijn eveneens gebonden aan vochtige hooilanden. Van de zoogdieren komenDwergmuis en Bosspitsmuis in het Merkskedal alleen voor in natte ruigten enrietlanden en foerageren vleermuizen boven grotere poelen en beeklopen. Daarnaast is versnippering, het verbreken van landschapsecologische relaties tus-sen gebiedsdelen door barrièrewerking als gevolg van wegenaanleg, bebouwingen intensief grondgebruik een belangrijke reden voor de achteruitgang van som-mige faunaelementen. Hierdoor worden deelbiotopen van elkaar gescheiden,migratiewegen doorkruist en onoverbrugbare ecologische woestijnen geschapen,waarbij met name de overlevingskansen van populaties van de kleinere en mindermobiele fauna worden aangetast. Ook de directe vernietiging van dekking, migratiebiotopen en beperking van hetvoedselaanbod zijn vaak in het geding. De kleinschaligheid van het landschap, dediversiteit in grondgebruik en de hoge dichtheid aan perceelsrandbegroeiingenblijken in het beekdal van het Merkske en langs de beekdalflanken echter nogsteeds voldoende om tal van diersoorten levenskansen te bieden. Het vergt wèlaandacht van terreinbeheerder en boer/pachter om de beheersintensiteit mede opde fauna af te stemmen.

Het betekent overigens niet dat er sommige habitats of deelbiotopen in het landschap voor een aantal diersoorten niet in het minimum verkeren. Met namede heidecomponent en het droge graslandecotoop is sterk ondervertegenwoordigdbinnen het totale beekdallandschap van het Merkske. Ook het areaal (kruidenrijke)akkers is erg klein, waardoor grote fluctuaties bestaan in populaties waarvoor hetakkerbiotoop een wezenlijk onderdeel van hun habitat uitmaakt. Vooral de typische broedvogelgemeenschap van het kleinschalige agrarische cultuur-landschap wordt hier jaarlijks in sterke mate door bepaald.

6.3 Landschap en cultuurhistorie

Op basis van de historisch-geografische kwaliteiten en de doeltypen uit het natuurbeleid kiest Staatsbosbeheer voor een beheer en inrichting van hetMerkskegebied dat aansluit bij het patroonmatige cultuurlandschap van ca.50-100jaar geleden. Alhoewel het beekdallandschap van het Merkske relatief ongemoeidis gelaten door de drang tot rationalisering van het grondgebruik, lijkt er tochveel verloren gegaan van dat traditionele kleinschalige agrarische cultuur-landschap. Herstel van de karakteristieke flora en vegetatie kan veelal alleengeschieden door ingrepen in de bovenste bodemlaag. Afplaggen van de vermesteteeltlaag of afgraven van bezande beemden, ontwikkelen van heide en heischralegraslanden door plaggen van maïsakkers en heideontginningsgraslanden, venherstel door ontgronding, poelenaanleg en aanleg van wallichamen en hagenzijn maatregelen die dan om de hoek komen kijken. Archeologische- en cultuur-historische waarden zijn erg kwetsbaar voor bodemingrepen. Genoemde maat-regelen kunnen derhalve consequenties hebben. Ook de gewenste aanpassingen inde waterhuishouding (bijv. accoladeprofielen, retentiebekkens, hermeandering,herstel nevengeulen of oorspronkelijke beeklopen) vraagt om een behoedzametoepassing. Op grond van het Verdrag van Malta mag dit alleen geschieden nainventarisatie van de archeologische waarden of potenties. Omdat een herstel van

80

Page 81: Van moesdistel tot boomkikker

het traditionele beekdallandschap is voorzien, zal dit uitgebreid locatie-onderzoekmet zich mee brengen.

Belangrijk bij het herstel van het traditionele beekdallandschap is verder dat ditplanmatig gebeurd. Hiervoor is een inrichtingsplan op historisch-geografischegrondslag noodzakelijk. De hoogste archeologische waarden zijn gelegen op dehogere gronden met Gt VII, in het bijzonder de enkeerdgronden van het akkercomplex nabij Castelré. Hier zijn geen reservaatgronden voorzien, dus beper-kingen tav. de inrichting zijn in het kader van deze visie niet relevant. Voor gebie-den met een middelhoge of lage archeologische verwachtingswaarde gelden geenrestricties voor de planvorming, mits archeologisch vooronderzoek onderdeel uit-maakt van de voorbereiding. Binnen de EHS-begrenzing zijn met name langs debeekdalflank wel enkele enkeerdgronden op geïsoleerde dekzandkoppen gelegen(nabij Halsche Beemden), die een middelhoge verwachtingswaarde hebben van Laat-Middeleeuwse landbouwrelicten. De laagge-legen gronden in het beekdal kennen de laagste archeologische verwachtingswaarde. Het herstel van heidevegetaties en vennen op deCastelreesche Heide door plaggen van de teeltlaag en uitdiepen van komvormigelaagtes kent een middelhoge verwachtingswaarde voor Steentijd-artefacten en zalderhalve begeleid moeten worden door archeologisch onderzoek. Het beoogdeherstel van de kenmerkende perceelsgrensbegroeiingen in het beekdal, rondom deoude heiningen op de beekdalflank en als scheiding tussen het beekdal en dehogere gronden dient te gebeuren op basis van oude topografische kaarten.

81

Page 82: Van moesdistel tot boomkikker

7 GEBIEDSVISIE

7.1 Doelstellingen, altijd een keuze

In het Merkske zijn de typerende elementen en bouwstenen van het halfnatuurlijk cultuurlandschap nog in belangrijke mate terug te vinden. Van hetoorspronkelijke beekdallandschap resteren daarentegen alleen nog wat relicten.Staatsbosbeheer is of wordt (samen met andere terreinbeherende organisaties) dekomende jaren in het stroomgebied van de Bovenmark eigenaar/beheerder vanmeerdere andere deelstroomgebieden (Chaamse bekenstelsel, Strijbeekse Beek,Bovenmark). In een aantal daarvan is, vanwege de verstoorde abiotiek en beperkte systeempotenties, de keuze voor spontane natuurontwikkeling van robuuste procesnatuur (het zgn. wildernisconcept) een logische beslissing. Zoalswe in voorgaande hoofdstukken zagen, hangen de botanische en faunistischewaarden in het Merkskegebied echter nauw samen met het grondgebruik en vegetatiebeheer van een kleinschalig agrarische cultuurlandschap. Het vigerendebeleid en de beleidsvoornemens tav. natuur, landschap en water geven daaromook onmiskenbaar aan dat de waarden die samengaan met dat antropogene land-schap de komende jaren met prioriteit behouden, hersteld en ontwikkeld moeten worden. Staatsbosbeheer kiest daarom voor de ontwikkeling, versterking eninstandhouding van dat ‘halfnatuurlijke’ landschap met bijbehorende natuur-waarden. Daarmee heeft zij, gezien de complexiteit van beheer en inrichting voorhet Merkske, een bijzonder hoog ambitieniveau voor ogen. Gezien de potenties en de zeldzaamheids- en vervangbaarheidswaarde van de kenmerkende plantengemeenschappen ligt de keuze voor een botanische hoofddoelstelling voor de hand. Het herstel van de kenmerkende vegetaties zalgeënt moeten zijn op een zo goed mogelijke regeneratie van de systeem-kenmerken, waarbij nadrukkelijk rekening zal worden gehouden met de cultuurgeschiedenis en historisch-geografische landschapswaarden die het gebiednog bezit. Binnen deze hoofddoelstelling wordt de fauna, gezien het spectrumvan de als waardevol beoordeelde diergroepen, geacht volgend te zijn of te welmee te liften met het vegetatiebeheer. Op onderdelen of in specifieke deelgebieden zal een soortgericht faunabeheer worden uitgevoerd, zonder dat ditmet de botanische doelen mag conflicteren.

7.2 Waarderingscriteria

Op basis van de systeemkenmerken kan binnen het beekdallandschap van hetMerkske een rangorde worden aangebracht in de ontwikkelingsmogelijkheden perdeelgebied. Daarbij worden in eerste instantie twee criteria gehanteerd, namelijkde potenties in het beekdal op basis van systeemkenmerken van het landschaps-type èn de actuele natuurwaarde. Met name de watersysteembenadering is daarbij van belang: water als ordenend principe. Pas daarna is rekening gehoudenmet een aantal andere randvoorwaarden, zoals de verwerving binnen (en buiten)de EHS van aanliggende inzijggebieden, met de mogelijkheid tot het verhogen vande beekbodem (drainagebasis) en het opzetten van het beekpeil, alsmede deoppervlakte en beheerbaarheid van de deelgebieden. Van belang is ook dat (onder-delen) van sommige deelgebieden qua functionaliteit ondergeschikt kunnen(noodgedwongen moeten) zijn aan andere qua potentie waardevollere deel-gebie-den. Het op beperkte schaal inrichten van retentiegebieden en zuiverings-moeras-

82

Page 83: Van moesdistel tot boomkikker

sen langs het Merkske of haar zijlopen vormt hier een duidelijk voorbeeld van.

Op basis van deze criteria liggen de beste mogelijkheden voor natuurherstel, metname het behoud en ontwikkeling van grondwater of kwelafhankelijke vegetaties,in landschapstype C boven dat van type B. Type A bezit vrijwel geen potentiesmeer voor dergelijk systeemherstel (zie hfst 5). Binnen type B en C hebben, indiende eutrofiëring van het beekwater voorlopig niet voldoende kan worden beperkt,de gebiedsdelen zonder een eutrofe overstromingscomponent iets hogere potenties. Deelgebieden waarin de gehele of een zo groot mogelijk deel van degradiënt (van het ondiepe grondwatersysteem) is begrensd en als zodanig een samenhangend beheer krijgen, hebben daarbij de voorkeur.Als we kijken naar de actuele waarden binnen het beekdal, dan hebben de delenmet hoge actuele botanische waarden de hoogste potenties, eenvoudigweg omdatde abiotische uitgangssituatie blijkbaar nog maar beperkt is verstoord en eengeringere beheersinspanning nodig is om het streefbeeld te halen. In gebiedenmet hoge potenties kunnen de streefbeelden relatief gemakkelijker worden gerealiseerd dan gebieden met lage potenties.

7.3 Streefbeelden

Zoals hiervoor gesteld, kiest Staatsbosbeheer er vanuit natuurbeschermingsoptiekvoor om eerste prioriteit te geven aan de botanische doelen van het Merkske,dwz. het herstel van grondwaterafhankelijke flora en vegetaties in een ‘setting’van patroonmatig beheerde terreintypen (hooilanden en ruige weilanden, akkertjes, broekbossen en kwelmoerasjes, poelen en perceelsrandbegroeiingen),zoals in hoofdstuk 4 zijn beschreven. Specifieke doelen voor fauna en landschapworden daarmee ‘volgend’ of ‘meeliftend’. Daarbij is behoud van archeologischeen historisch-geografische waarden en herstel van het kleinschalige agrarische cultuurlandschap echter wel een belangrijk uitgangspunt.Harde randvoorwaarde voor regeneratie van de beoogde vegetaties is het herstelen bevorderen van de diepere kwel in de wortelzone van de beemden en het reali-seren van het juiste grondwaterregiem in het beekdal en op de hogere gronden (infiltratie- en intermediaire gebieden). Voor behoud en terugkeer van dekenmerkende beekdalfauna gelden als belangrijkste uitgangspunten dat het natuurlijke beeksysteem met spontane morfologische processen weer wordt hersteld en voorts dat de kleinschalige landschapsstructuur met een extensief engevarieerd grondgebruik bewaard blijft of hersteld wordt. Daarnaast is het vangroot belang dat binnen het totaal van het beekdallandschap de (half)natuurlijkecomponenten op de beekdalflanken en de hogere gronden worden teruggebracht,de kenmerken van het bosheidelandschap worden gerestaureerd en de oorspronkelijke relaties met het beekdal worden hersteld. Tenslotte vormt hetbehoud van ‘rust en ruimte’ in het Merkskegebied ook een belangrijk nevendoel

7.4 Vegetatie en flora

Op onderdelen wijkt de visie van Staatsbosbeheer op de ontwikkelingspotentiesvan het Merkske af van de natuurdoelenkaart van de Provincie (zie figuur 3). Denatuurdoeltypen op deze kaart blijken weinig differentiatie te vertonen naar despecifieke hydrologische eigenschappen en potenties van het Merkskedal. De

83

Page 84: Van moesdistel tot boomkikker

kaart biedt daardoor onvoldoende houvast en handreikingen voor een doelgerich-te aanpak van de beheers en inrichtingsproblematiek en het aanbrengen van prio-riteiten op perceelsniveau. Op kaart B (pag. 109) en de losse kaartbijlage is daar-om op grond van deze studie een lokale natuurdoeltypenkaart gepresenteerd opbasis van het gedetailleerdere natuurdoeltypensysteem dat door Staats-bosbeheergebruik wordt. Deze lokale doeltypen laten zich overigens goed aggre-geren totde provinciale natuurdoeltypen, die zijn gebaseerd op het ‘HandboekNatuurdoeltypen in Nederland’. Het is de wens van Staatsbosbeheer dat de alloca-tie van de natuurdoeltypen zoals gepresenteerd in de kaartbijlage de basis zalvormen voor de door de provincie op te stellen natuurgebiedsplannen.In sommige gebieden wordt een minder ambitieuze doelstelling aangegeven,omdat, gezien het huidige en verwachte beleid aan weerszijden van de rijksgrens,de hydrologische ingrepen dermate groot zijn dat een hoger doel op korte of middellange termijn (>10jaar) niet realistisch wordt geacht, dan wel een te hogebeheersinspanning vereist. Dit geldt met name voor het deelgebied nabij Halbrug,maar ook de infiltratiegronden aan de noordkant van Raijkens Schoor en deBroskens/Manke Goren (Singelheide).

7.4.1 Beekdal

Als lange termijn doelstellingen heeftStaatsbosbeheer in 1994 in haar RegionaalBeheerschema voor de B en C-landschappen inhet beekdal van het Merkske de ontwikkelingen instandhouding van natte schraallanden(Dotterbloemhooilanden en kleine zeggen-moerassen) aangegeven. Als gidsdoel zijn debasenhoudende kleine zeggenmoerassen vast-gesteld. Dat houdt in dat de regionale hydro-logie zodanig moet worden ingericht datveenvormende en kwelafhankelijke zeggen-moerassen in het Merkskedal kunnen terugkeren. Daarmee wordt tevens beoogd, delokale waterhuishoudkundige omstandighe-den optimaal te krijgen voor de ontwikkelingvan schraalland en broekbosvegetaties.

Uit de natuurdoeltypenkaart (kaart B) blijkt dat voor de gebieden rond de HalscheBeemden en de Kromme Hoek en vervolgens Raijkens Schoor en de Broskens debotanische doelstelling het hoogst is. Hier kiest Staatsbosbeheer nadrukkelijkvoor het behoud en herstel van de verschillende vormen van de Dotterhooilanden(Senecioni-Brometum), in het bijzonder de kenmerkende basische gemeenschapmet Moesdistel en Moeraszegge (Angelico-Cirsietum oleracei) en voor regeneratievan de Blauwgraslanden en Veldrusschraallanden (Junco-Molinion). Lokaal vóórko-men van terreindelen met zure en basische kleine zeggenmoerassen (Caricion nig-rae, resp. lasiocarpae) is daarbij inbegrepen. Een aantal locaties (Baarle Brug-oost,Manke Goren) lenen zich, zowel vanuit functionele overwegingen (waterzuivering, retentie), als qua landschapshistorie voor overstroming. Deze plekken zullen zich op termijn tot grote zeggenmoerassen(Magnocaricion) ontwikkelen. Een consequent hooilandbeheer (2x/jaar maaien metafvoer) is de meest geëigende beheersmethode voor de ‘halfnatuurlijke’ beekdal-

84

Ook in de winter is het Merkske-landschap zeerde moeite waard.

Page 85: Van moesdistel tot boomkikker

beemden. Daarbij moet in de afweging tav. de gebruikte maaiapparatuur metname ook het aspect van bodemverwonding (insporing) meegenomen worden.Voorts kan een periodiek greppelbeheer vereist zijn om oppervlakkige afvoer vanneerslag te bevorderen en zo de verzuring van de hooilanden door stagnerend eninzijgend regenwater te voorkomen een belangrijke beheersmaatregel in deDotterhooilanden, Veldrusschraallanden en Blauwgraslanden. De Kleine zeggen-moerassen daarentegen moeten niet begreppeld worden, omdat zij het natuurlijke climaxstadium vertegenwoordigen in de vegetatieontwikkeling in een beekdal.

Voor beekdalgedeelten met een meer landschappelijke doelstelling (type A) is alsgidsdoeltype de Kamgrasweide (Cynosurion cristati) gekozen of bloemrijke romp-gemeenschappen daarvan. Het beekdal bij Castelré en Halbrug heeft een land-schappelijke doelstelling, omdat de potenties voor hydrologische herstel zeerbeperkt zijn. Het beheer kan hier bestaan uit hooien met naweide of permanenteruige weide.

7.4.2 Hogere gronden

De hogere gronden van de Castelreesche Heide, alsmede de dalflank van deKromme Hoek en de Singelheide hebben behalve hun hydrologische èn bufferendefunctie vooral een landschappelijke en cultuurhistorische waarde. Deze zal zichmoeten gaan manifesteren in het regenereren van met name droge en vochtigeheischrale graslanden (Nardo-Galion) en een mozaïek van droge en natte heide-vegetaties (Calluno-Genistion, Ericion tetracilis) in een samenhangend en historisch verantwoord bosheidelandschap. Het herstel van een vennen (romp-gemeenschappen Littorellion) vormt een belangrijk onderdeel daarvan.Grootschalig plaggen en extensieve integrale begrazing zullen bij dat landschaps-herstel de geëigende inrichtings en beheersmaatregelen zijn. Vanuit landschappelijke en faunistische overwegingen kunnen plaatselijk op dedalflank akkers worden ingericht, die omheind moeten worden door soortenrijkeperceelsrandbegroeiingen houtsingels en bramenwallen. De beekdalflanken en debroekgebieden lenen zich goed voor poelaanleg.

7.5 Fauna

Op basis van de knelpuntenanalyse voor defauna zijn enkele uitgangspunten en aanbeve-lingen op te stellen. De ervaring leert dat deterreinbeheerder bij inrichting en beheer dui-delijke keuzes moet maken en prioriteitenmoet stellen. Dat betekent, zoals eerdergesteld, dat de actuele en potentiële faunistische kwaliteiten in het beekdal in hetalgemeen ondergeschikt zullen zijn aan hetbehoud en de ontwikkeling van de floristisch-vegetatiekundige waarden. In veelgevallen is er overigens geen sprake vantegenstrijdige belangen en kan het traditionele vegetatiebeheer goed

85

Aanleg van de Boomkikker-basisbiotoop.

Page 86: Van moesdistel tot boomkikker

gecombineerd worden met de randvoorwaarden van de fauna ter plaatse.Bijvoorbeeld bij het maaien van schraallanden of het schonen van greppels en slo-ten door om het jaar stroken van de vegetatie te sparen als verpoppings- of over-winteringsbiotoop voor insekten, amfibieën of kleine zoogdieren. De belang-rijk-ste te behouden en te ontwikkelen faunawaarden hebben betrekking op de beek-fauna en de herpetofauna. Aanbevelingen voor inrichting en beheer ten behoevevan de fauna beperken zich in dit rapport derhalve hoofdzakelijk tot de beekmor-fologie en maatregelen ten bate van de amfibieënpopulaties.

Behalve de restauratie van het bosheidelandschap op de Castelreesche Heide ende aanbeveling het oude cultuurlandschap van hooibeemden, weilanden en dedichtheid aan landschapselementen te behouden, gelden voor de overige faunageen specifieke (soortgerichte) inrichtingsmaatregelen. In deze visie wordt wèlmet name voor uitbreiding van het areaal kruidenrijke graanakkers gepleit. Defaunawaarden van veel insektensoorten, vogels en zoogdieren zullen voor eenbelangrijk deel meeliften met de maatregelen die voor het behoud van de kenmer-kende landschap en de beekdalvegetaties, danwel voor de hiervoor beschrevenspecifieke faunagroepen worden uitgevoerd. Ook zal de intensiteit van het grond-gebruik en het vegetatiebeheer, waar dit niet strijdig is met de botanische doelen,afgestemd moeten zijn op de betekenis voor de fauna. Met name bij het beheervan de perceelsranden van hooilanden, bosranden, houtsingels, bramenwallen enruigten moet meer rekening gehouden worden met hun functie als broed-, dek-king-, migratie-, overwinterings- en/of foerageer- gelegenheid. Tenslotte wordtaandacht gevraagd voor de openheid van het landschap in de Broskens en hetbeheer van de vochtige graslanden om de typische weidevogelpopulatie van nattebeekdalen te behouden en te versterken. Dit betekent niet minder perceelrandbegroeiingen maar wel een regelmatig terugsnoeien, knotten of hakhoutbeheer.Dat komt ook de waarde van de landschapselementen voor de fauna te goede.

7.5.1 Beekmorfologie

De beek vormt momenteel voor de fauna binnen het totale beekdallandschap hetminst goed ontwikkelde ecotoop. De waarde van de beek en de zijlopen voor defauna is minder dan gemiddeld voor Brabantse beken met de status van ‘waterna-tuur’, ‘viswater’ en ‘water voor landnatuur’. Als streefbeeld voor het Merkske alslaaglandbeek heeft Staatsbosbeheer een vrij meanderende beek voor ogen met eenkenmerkende visstand en merendeels stroomminnende macrofauna. Beekprik,Kopvoorn en Bermpje zijn de doelsoorten; beekjuffers en haften moeten weerboven het wateroppervlak dansen. IJsvogel en Oeverzwaluw keren weer terug alsbroedvogel.

De verreweg belangrijkste randvoorwaarde om aan die status van ‘waternatuur’weer recht te doen, bestaat uit het herstel van de natuurlijke dynamiek van deMerkskebeek en haar zijlopen. Dit betekent dat erosie- en sedimentatieprocessenweer een kans moeten krijgen en substraatdifferentiatie zal kunnen plaatsvindenconform de ter plaatse kenmerkende evenwichtsdynamiek van de beek. Het bete-kent ook dat de gemiddelde waterkolom in de beek in de zomerperiode over hetgrootste deel van de lengte weer moet overeenstemmen met de breedtediepterefe-rentie van een natuurlijke laaglandbeek en rond de 20-70 cm moet gaan bedragen,zonder dat er sprake is van opstuwing door ‘vaste’ kunstwerken. In tegendeel, de

86

Page 87: Van moesdistel tot boomkikker

stuw bij de Stenenbrug moet vispasseerbaar worden gemaakt. Beide factoren, her-stel van de beekdynamiek en een hoger zomerpeil, zijn te realiseren door het opkorte afstand van elkaar aanbrengen van drempels en natuurlijke ‘kribben’, zoalsomgevallen bomen, waardoor stroomverschillen en sediment-transport weerterugkeren en de beekbodem kan ‘aanzanden’. Bovendien moet gestreefd wordennaar een smaller laagwaterbed en een breed hoogwaterbed met mogelijkhedenvoor inundatie. Op plaatsen waar dit niet strijdig is met de botanische doelstel-ling (schrale vegetaties) zullen tijdelijke overstromingen weer mogelijk moetenworden. Waar mogelijk kunnen spontane of herstelde neven-geulsystemen wordentoegelaten. De Broskens, Manke Gooren en vooral het beekdal ten westen van deHalsche Beemden en ten noorden van Castelré lenen zich hier het beste voor. Metname ook de belangrijkste zijlopen, de haarvaten van het beekdallandschap, zul-len langer water moeten houden. Door een aan-passing van het doorstroomprofiel(accolade), het aanbrengen van de ‘drempels en knijpconstructies’ en het inrich-ten van kleinschalige retentiebekkens aan deranden van het beekdal, kan de func-tie als afwateringsmiddel voor de (landbouw)omgeving op de hogere grondengewaarborgd blijven.

Met betrekking tot het beekoeverbeheer wordt aanbevolen de kunstmatige oever-walletjes af te plaggen. Afkalvende oevers worden getolereerd binnen van tevorenvastgestelde limieten. Er moeten afspraken worden gemaakt over het maximalesedimenttransport naar de Mark. Alhoewel gestreefd moet worden naar een natuurlijke, spontane evenwichtsdynamiek van de beek en het sedimenttransportderhalve beperkt zal blijven, kan de aanleg van een zandvang westelijk vanCastelré daarbij een optie zijn. Voorts is het van het grootste belang dat de afrastering langs de beek wordt verwijderd en de beemden tot in de beekoevergemaaid en/of beweid worden. Met het maaibeheer wordt verruiging van de bee-koever voorkomen en door het weidend vee wordt vertrapping van de oever envorming van een slibbige of zandige, onbegroeide oeverzone bevorderd. Nog meerdan nu in het natuurvriendelijke beekbeheer al gebeurd, zullen (drijvende) water-vegetaties ongemaaid moeten worden gelaten. Plaatselijk, met name in hetbovenloopgebied van de Broskens en de Manke Gooren zal de aanleg van elzensingels, met name langs de zuidelijke beekoever moeten worden bevorderdom de vegetatieontwikkeling in de beek te remmen en zo het maaibeheer te kunnen beperken. Ontwortelde en in de beek gevallen bomen moeten niet meeropgeruimd worden, maar gezien worden als een natuurlijke dynamiekverhogendefactor in het beeksysteem. Met het beoogde beheer zullen de beek en haar zijlopen een natuurlijker regiemherkrijgen, waarbij op den duur (geschat wordt een periode van 5-10 jaar) eenzekere ophoging van de beekbodem zal plaats vinden. Daardoor zal ook de verdroging van de eerste 15 meter langs de beek opgeheven kunnen worden. Debeoogde vernatting in een zone direct langs de beek en de vrijgelaten erosie ensedimentatieprocessen vormen dan eens te meer reden om over de totale lengtevan het Merkske aan beide zijden van de rijksgrens de aangrenzende beemdenversneld door een natuurbeschermingsorganisatie aan te kopen. Door de verwerving van de EHS in het stroomgebied van het Merkske zal ook de nutriëntentoevoer verminderen, waardoor de waterkwaliteit zal toenemen. Wèlverdient in deze de afvoer van effluent vanuit België via de Noordermark blijvend aandacht.

87

Page 88: Van moesdistel tot boomkikker

7.5.2 Poelenproject

Herstel van de soortenrijke amfibieën-populaties in het Merkskegebied is een belangrijk doel van Staatsbosbeheer. Om eenverdere achteruitgang hiervan te voorkomenis door Staatsbosbeheer, in samenwerking methet RAVON en het LandinrichtingsprojectBaarle-Nassau een ‘poelenproject’ opgestartom in de periode 1992-2002 aan deze negatie-ve ontwikkeling mbt. de amfibieënstand eenhalt toe te roepen. In en langs de randen vanhet beekdal van het Merkske zouden op ver-worven EHS-gronden een 50-tal poelen wor-den aangelegd. Inmiddels zijn daarvan in 2fasen al 40 van gerealiseerd en een aantal‘oude’ poelen zijn opgeschoond en vennetjes

zijn hersteld (zie kaartbijlage pag. 111). In het kader van het poelenplan is ookveel gedaan aan het herstel van zowel water- als landbiotoop van de amfibieën.Monitoring heeft inmiddels aangetoond dat het poelenplan als zeer succesvol magworden beschouwd, waar het gaat om kolonisatie door amfibieën en anderewaterorganismen. Opgemerkt moet worden dat de meest kritische soorten (o.a.Kamsalamander) zich echter nog slechts in zeer beperkte mate in de nieuwe poe-len hebben gevestigd. Soorten die in het gebied zijn uitgestorven, zijn bovendiennog niet teruggekeerd. Het streven moet daarom de komende jaren gericht zijn ophet bevorderen van de biotoopeisen van de meer kritische soorten:Kamsalamander en Boomkikker. In het kader van soortbeschermingsplannen zaleen vervolg gegeven moeten worden aan een verdere uitvoering van het poelen-plan. Met name de aanleg van grote poelen in de directe omgeving van bestaandeKamsalamanderpopulaties is daarbij van belang. In de aanleg vanBoomkikkerbasisbiotopen is binnenkort voorzien. Belangrijk is dat de nieuwe poe-len in principe ‘visvrij’ worden aangelegd. Voorts zal in ‘kerngebieden voor amfi-bieën’ (Broskens, Manke Gooren en omgeving Castelré) extra aandacht moetenworden geschonken aan het herstel en onderhoud van de zo belangrijke bramen-wallen. Tenslotte moeten in bossen en heiderelicten op de hogere gronden en opde verworven heideontginnings-graslanden het herstel van de heide en de verd-wenen vennen met voortvarendheid worden ingezet.

7.6 Landschap en cultuurhistorie

In Nederland is een tendens aanwezig om, waar er sprake is van grotere aaneen-gesloten en samenhangende natuurgebieden, als inrichtings en beheers-scenariote kiezen voor het zgn. ‘wildernisconcept’. Wáár en welke natuur er mag komen,mag de natuur zelf bepalen. Bij volledig herstel van de abiotische randvoorwaar-den, de natuurlijke uitgangssituatie, betekent dat een ontwikkeling naar de PNV(potentieel natuurlijke vegetatie). In het beekdallandschap van het Merkske zoudat een sterke vermoerassing en verbossing van het beekdal betekenen en eenopen bosheidelandschap op de beekdalflanken en hogere gronden. Uiteindelijk zalzeker 80-90% van het gehele gebied worden ingenomen door bos. Voor een totaal vergraven en intensief gebruikt cultuurlandschap waar geen spra-

88

De herkolonisatie van de poelen in het beekdalvan het Merkske is succesvol verlopen.

Page 89: Van moesdistel tot boomkikker

ke meer is van natuurwaarden of historisch-landschappelijke kwaliteiten, is dekeuze voor het wildernisconcept te begrijpen. Door de onomkeerbare abioti-scheveranderingen kunnen de historische natuur- en landschapswaarden niet meerhersteld worden. De natuur schept dan op basis van de bestaande abiotiek (even-tueel na een natuurtechnische ingreep om de vereiste terreincondities te bevorde-ren) weer ‘nieuwe’ natuur. In de directe omgeving zijn daar straks voorbeeldenvan te vinden in de middenloop van het Markdal ten zuiden van Breda en delenvan de Strijbeekse beek. In het Merkskegebied zijn de potenties voor herstel van de oorspronkelijke abiotiek echter nog in grote mate aanwezig. Ook de actuele bijbehorende natuur-waarden worden nog in het gebied aangetroffen. De opgelegde natuurdoeltypenuit het provinciale beleid kunnen alleen gerealiseerd worden met een patroonma-tig beheer. Last but not least hangen de archeologische en historisch-geografischekwaliteiten van het gebied nauw samen met het grondgebruik en de cultuurge-schiedenis van het gebied en worden in het beleid als vrij hoog tot hoog aange-merkt. Het ligt daarom voor de hand voor het beekdallandschap van het Merkskete kiezen voor het concept (de streefbeelden) van de zgn. ‘cultuurnatuur’ en hetdaarbij behorende kleinschalige agrarische cultuurlandschap van ca. 50-100 jaargeleden (wat overigens niet inhoud dat op lokaal niveau soms wèl een natuurlijkevegetatieontwikkeling kan worden beoogd; bijv. in broekbosjes en kwelmoeras-jes).

7.7 Gewenste inrichting van het beekdallandschap.

Het belangrijkste knelpunt in het Merkske stroomgebied vormt gezien de opgeleg-de natuurdoeltypen de onverenigbare verweving van de functies landbouw ennatuur. De nadelige invloed van de landbouw op aanwezige en te herstellennatuurwaarden betreffen vooral het intensieve grondgebruik en de verschillendeeisen die aan het watersysteem worden gesteld. Ook de eisen met betrekking tothet trofieniveau (binnen de EHS in principe geen bemesting) verschillen te sterk.In voorgaande hoofdstukken is al aangegeven dat voor het beekdallandschap vanhet Merkske niet is gekozen voor herstel van de natuurlijke situatie; de wildernis-natuur. Uitgaande van de wens tot behoud en herstel van het traditionele agrari-sche cultuurlandschap zijn de hiernavolgende twee scenario's vanuit landschap-soecologische beschouwing, optioneel.

7.7.1 Het ‘halfnatuurlijke’ beekdal.

De ideale (maximale) inrichting vanuit het natuurperspectief beschouwd, bestaatuit het laten verdwijnen van intensieve landbouwactiviteiten uit het gehelestroomgebied. Het beekdal en de hogere gronden krijgen dan in zijn geheel defunctie natuur, welke ten dele gecombineerd kan worden met de functies recreatieen watervoorziening (winning oppervlaktewater aan einde van deelstroom-gebied). De EHS-begrenzing voldoet dan niet; totale verwerving van het beekdal-landschap conform een begrenzing afgestemd op de landschapsecologische rela-ties is dan gewenst. De meer traditionele landbouwbeheersvormen binnen hetreservaatsbeheer kunnen blijven bestaan. Buiten de noodzakelijke uitbreiding(bovenop de EHS) van het areaal natuurgebied moet op grote schaal particuliernatuurbeheer zijn intrede doen. Daarbij worden in dit scenario het oppervlakte-

89

Page 90: Van moesdistel tot boomkikker

watersysteem (waterlopen, vennen) en de infiltratiegebieden hersteld en afge-stemd op de functie natuur, hetgeen gunstig is voor de grondwatervoorraad inhet algemeen en het verhogen van kwel in het bijzonder. Ook dient onderhandeld te worden over het verminderen van de nadelige invloed van grondwaterwinning in aangrenzende stroomgebieden waarvan het effect tot hetMerkskedal uitstrekt. Dit scenario lijkt met de huidige beleidsvoornemens niethaalbaar en moet daarom voorlopig als niet-realistisch worden beschouwd.

7.7.2 Verweving natuur-landbouw

In dit scenario blijven in het stroomgebied van het Merkske economisch rendabelelandbouw (op het merendeel van de inzijggebieden) en natuur (vooral in het beek-dal, maar op enkele plaatsen ook op de beekdalflanken en de bijbehorende hogeregronden) naast elkaar bestaan. Maar het scenario heeft, zonder deze functiesgeheel weg te nemen, óók als doel de nadelige invloed van landbouw en grond-waterwinning op de natuurwaarden in het te vormen reservaat te beperken.Gehoopt wordt dat dit gerealiseerd kan worden met structurele maatregelenwaaraan in het kader van de Reconstructie Zandgronden inhoud kunnen wordengegeven. Verwacht wordt echter dat deze op de korte tot middellange termijn(<10 jaar) nog niet tot de gewenste ecologische toestand zal leiden. Met namehet realiseren van het ecologische gewenste peilregiem in beek en haarvaten ende vereiste waterkwaliteit zal bij blijvende economisch rendabele landbouw op deomringende arme zandgronden nauwelijks of niet te realiseren zijn. Daarbij moe-ten met gebiedsspecifieke maatregelen (SGB, OBN, ed.) worden getracht het water-systeem zo veel mogelijk in te richten op de toegekende natuurfuncties in hetbeekdal. Binnen het reservaatsgebied blijven agrarische beheersvormen operationeel onder regie van Staatsbosbeheer. In tabel 8 en kaart C worden eenaantal maatregelen gepresenteerd die in een te vervaardigen inrichtingsplanopgenomen dienen te worden.

7.8 Beschrijving deelgebieden

Vanuit realiteitszin in relatie tot de doelstellingen van het natuurbeleid in hetalgemeen en van Staatsbosbeheer op de korte en middellange termijn in het bijzonder, wordt in deze paragraaf uitgegaan van het ‘verwevingsscenario’. Innavolgende beschrijvingen wordt per deelgebied ingegaan op actuele natuur-waarden, de potenties voor natuurherstel beschouwd vanuit het ecohydrologischesysteem, de daarbij gekozen natuurdoeltypen, alsmede de dan te herstellen rand-voorwaarden en abiotische terreincondities. Tevens wordt beschreven wat de cultuurhistorische waarde van het deelgebied is en in hoeverre hiermee bij deinrichting en het beheer van het gebied rekening kan (of moet) worden gehouden.

7.8.1 Hoekbeemden

De Hoekbeemden vormen landschappelijk een laaggelegen gebied nabij de samen-vloeiing van Merkske met de Mark. Omdat westelijk van het deelgebied eenwatermolen heeft gelegen, lijkt het aannemelijk dat grote delen van deHoekbeemden in vroeger tijden frequent zijn geïnundeerd. Er zijn geen specifieke

90

Page 91: Van moesdistel tot boomkikker

archeologische vondsten in het gebied gedaan; de verkaveling en het grond-gebruik zijn echter relatief gaaf en ongewijzigd bewaard gebleven. De actuele natuurwaarden in dit deelgebied zijn nog slechts te vinden in de beek-geleidende bosvegetaties, waaronder zich kwelafhankelijke bostypen bevinden. Degraslandpercelen zijn vooral voedselrijk. In de sloten komen verspreid en plaatse-lijk nog kwelindicatoren voor.

Gekozen wordt voor een botanisch-landschappelijke doelstelling, waarbij een per-ceelsgewijze afwisseling van matig voedselrijke Dotterbloemhooilanden, grotezeggen en rietmoerassen, broekbos, vochtige Kamgrasweiden en enkele akkertjeswordt nagestreefd. Het herstel van houtige landschapselementen, het accentuerenvan de oorspronkelijke ontginningsstructuur en de landschappelijke inpassing vanminder fraaie bebouwingslinten (met name het zicht op Belgische Markoever)hebben hier eerste prioriteit. Specifiek soortbeheer wordt in dit gedeelte van hetbeekdal niet voorzien, maar een verdere uitbreiding van het aantal poelen(Poelenplan, 1992) verdient aanbeveling.Aanbevolen wordt de detailontwatering te verbeteren door het opzetten vangrondwaterstanden middels het verondiepen van sloten en herstel van inundatiesmet schoon beekwater. De inrichting van een retentiebekken annex zuiverendmoeras kan, zowel vanuit botanische, als landschappelijk-historische beschou-wing, goed in dit deelgebied ingepast worden. Het Merkske dient als ter plaatsesterk meanderende beek een visueel goed zichtbaar en beleefbaar landschappelijkelement te zijn. Wellicht moet als gevolg van de beoogde versterking van erosie-en sedimentatieprocessen in het Merkske, in dit gedeelte van het beekdal tezij-nertijd een zandvang ingericht worden.

7.8.2 Castelré, Halbrug

Dit deelgebied bestaat uit clusters van percelen bekend onder de toponiemenKaaistraat, Vogelenzang, Hoekvelden, alle ten noorden van het Merkske en deVonderbeemden ten zuiden van de beek. De ontginningsgeschiedenis vanuit hetgehucht Castelré is goed terug te vinden in de huidige verkavelingsstructuur. Erzijn wat archeologische vondsten gedaan uit verschillende perioden. De archeologische verwachtingswaarde is daarom middelmatig tot hoog. Direct grenzend aan het beekdal liggen een aantal Laatmiddeleeuwse ontginningen; inhet gebied Vogelenzang is sprake van relicten van zgn. ‘ronde heiningen’. De bos-jes van de Kaaistraat zijn relatief oud, tenminste 19e eeuws.De actuele natuurwaarden in het deelgebied zijn laag en bestaan vooral uit voedselrijk grasland, terwijl ook in sloten vrijwel geen kwelindicatie voorkomt.De mogelijkheden voor herstel en het optimaliseren van de hydrologie zijn geringen daarmee wordt de ontwikkeling van karakteristieke botanische waarden nietwaarschijnlijk geacht. Ook voor dit deelgebied geldt dat het Merkske de ‘ruggengraat’ van het landschap vormt en derhalve goed zichtbaar en beleefbaarmoet zijn.

Staatsbosbeheer kiest hier derhalve voor een landschappelijke doelstelling met dekarakteristieke waarden van een kleinschalig ‘halfopen’ beekdallandschap. Ookhier geldt echter dat de landschappelijke inpassing van minder fraaie bebou-wingslinten (met name langs het Belgische Halbrug) dmv. het aanbrengen van eenverhullende beplanting op de beekdalflank gewenst is. Het restaureren van hout-

91

Page 92: Van moesdistel tot boomkikker

wallen conform de ontginningsgeschiedenis (heiningen) vormt daarbij een doel opzich. De aanleg van poelen kan, behalve aan het vormen van een kerngebied vooramfibieén, vooral ook bijdragen aan een aantrekkelijk landschappelijke afwisse-ling. De stuw bij de Steenenbrug moet vispasseerbaar worden gemaakt. Het natuurtechnisch beheer van de graslandvegetaties zal zich vooral richten opeen beperkte verschraling naar rompgemeenschappen van Kamgrasweiden enbloemrijke hooilanden. Beweiding, eventueel hooien met naweide, zonder bemes-ting is hier de belangrijkste beheersvorm. De beekoevers in dit open gedeelte vanhet beekdal lenen zich goed voor beweiding en betreding en zouden om die reden‘ontrasterd’ moeten worden. Oevererosie resp. aanzanding geeft hier meer kansenvoor vestiging van karakteristieke flora en fauna van laaglandbeken.Dit gedeelte van het Merkskedal leent zich vanwege de grote mate van ‘cultuur’en de ligging bij het gehucht Castelré het beste voor extensief recreatief medege-bruik gericht op natuur- en landschapsbeleving.

7.8.3 Castelreesche Heide

De Castelreesche Heide is een voormaligheidegebied ten zuiden van de midden-loop van het Merkske. Tot 1795 behoordehet gebied tot de vroonte van de herenvan Breda; na de Franse tijd werd hetDomeingrond. Geomorfologisch gezienbestaat het gebied grotendeels uit doorhet moderne agrarische grondgebruikgenivelleerde dekzandwelvingen. In hetgebied komen enkele dalvormige laagtenen afvoerloze kommen voor, waarin vroe-ger vennen waren gelegen. De natuurlijkeafwatering van het gebied op het Merkskegebeurde vroeger door een tweetalnatuurlijke ‘rijten’ de StaakheuvelscheLoop en de Heimaasloop, die later zijnvergraven (verdiept) tot de huidige afwa-teringslopen door de Halsche Beemden,resp. het Langven. Aan de westzijde wordtde Castelreesche Heide begrensd doorenkele paraboolvormige duinpatronenrond de voormalige vennen Langven enHuisven. Mogelijk zijn deze locaties van-

uit archeologie interessant; elders op de Castelreesche Heide ligt een archeolo-gisch meldingsgebied, waar Steentijdvondsten zijn gedaan. Het bos-gebied in deGooren is één van de oudste bebossingen in de streek, restant van de 18e eeuwsebebossingen die in de 19e en 20e eeuwse ontginningen gespaard zijn gebleven.De rijksgrens is ongeveer gelegen op de oude verbindingsweg Den Bosch –Antwerpen en om die reden het behouden waard.

Aankoop van dit gebied is van groot belang voor het herstel van de natuurlijkeecohydrologische gradiënt met de Halsche Beemden. Bij verwerving van ditgebied ontstaat een groot aangesloten complex vanaf de hogere gronden van de

92

Landschap op de Castelreesche heide met op deachtergrond het beekdal.

Page 93: Van moesdistel tot boomkikker

voormalige Rijksweldadigheidskolonie (België) en de Castelreesche Heide tot aanhet beekdal bij de Halsche Beemden. De huidige botanische waarden van het deelgebied zijn op dit moment nog gering vanwege het overheersende landbouw-kundig gebruik. Het toenemend areaal reservaatsgronden zorgt echter wèl steedsmeer voor broedende graslandvogels. Volledige verwerving van het begrensdegebied is binnen het Merkskegebied de enige mogelijkheid het oorspronkelijkelandschapspatroon van een beekdallandschap van hogere gronden grenzend aaneen beekdal te herstellen. Dit is des te meer evident wanneer men ook de aan-grenzende Belgische gronden in de beschouwing meeneemt; deze gronden zijnrecentelijk door het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap aangekocht.De vennenzone langs de rijksgrens heeft daarbij de bestemming ‘natuur’ gekre-gen, waarbij herstel van het halfnatuurlijke bosheide landschap met talrijke ven-nen is voorzien. De door Staatsbosbeheer beoogde natuurontwikkeling op deCastelreesche Heide sluit daar naadloos bij aan, zodat in de nabije toekomst spra-ke kan zijn van een uitgestrekt grensoverschrijdend natuurgebied.

In de visie van Staatsbosbeheer heeft omvorming van de gras- en bouwlanden vande Castelreesche Heide naar het halfnatuurlijke bosheidelandschap, waarvan totin de 70er jaren van de vorige eeuw nog relicten aanwezig waren, de grootstemeerwaarde voor natuurontwikkeling. Droge en natte heide met herstel van historische vennen met natte veenheidegemeenschappen en mogelijk Oever-kruidvegetaties is daarbij het doel. Integrale begrazing van droge graslanden enheide vormt daarbij de meest geëigende beheersvorm. In de overgangszone naarhet beekdal stelt Staatsbosbeheer zich een afwisseling voor van heide en heischraal grasland, afgewisseld met natte, bloemrijke weiden. Een terugkeer vande karakteristieke fauna-elementen van de halfnatuurlijke ecotopen op de hogerezandgronden (broedvogels, herpeto- en entomofauna), waarvoor juist de relatiemet het beekdal onontbeerlijk is, moet hiervan het resultaat zijn.Het belangrijkste doel van de verwerving en inrichting van de CastelreescheHeide is evenwel het bevorderen van de infiltratie respectievelijk lokale kwelstro-ming in dit deelgebied door extensivering of opheffen (dempen) van het bestaan-de ontwateringsstelsel. De huidige ontwatering van het gebied loopt bovendiendoor een van de meest waardevolle beemdcomplexen van de Halsche Beemden. Dedrainerende werking van deze ontwateringsloop moet met de hoogste prioriteitongedaan worden gemaakt. Vernatting van de Castelreesche Heide vormt ook eenbelangrijke randvoorwaarde voor het beoogde herstel van een aantal historischevennen.

7.8.4 Halsche Beemden

De Halsche Beemden betreffen een smalle strook hooilanden langs de beek tussende Castelreesche Heide en de Schoorse Heide (nabij Hal in België). De verkave-lingstructuur van de Halsche Beemden is goed bewaard gebleven. Behalve op deakkers direct grenzend aan de zuidzijde van de beemden is de archeologische ver-wachtingswaarde echter betrekkelijk gering. Deze akkers, gelegen op een lagedekzandrug tussen de natte heide en het beekdal, waren overigens aan het eindvan de 19e eeuw nog geheel bebost! De diepe ontwateringsloop van deCastelreesche Heide door de beemden (de Staakheuvelse Loop) vormt een vergra-ven relict van een natuurlijke rijt in het Merkske en dient als zodanig bewaard teblijven. Echter, de drainerende werking op de hooilandvegetatie ter plaatse is

93

Page 94: Van moesdistel tot boomkikker

zodanig dat verondieping sterk gewenst is.

Binnen het stroomgebied van het Merkskekomt in dit deelgebied een (potentieel) grootareaal aan schraallanden voor. Soms is nogsprake van beemden met fraai gezoneerdevegetaties van Kamgrasweiden,Veldrusschraal-landen en matig voedselrijkeen basenhoudende Dotterhooilanden. In desloten is duidelijk kwelindicatie aanwezig, inde percelen is dat minder het geval. Bij verho-ging van de drainagebasis van de beek, hetverondiepen van greppels en ontwateringsslo-ten in de beemden en het bevorderen vaninfiltratie op de bijbehorende inzijggebiedenis de Halsche Beemden één van de meestkansrijke deelgebieden binnen hetMerkskedal.

Voor dit gebied kiest Staatsbosbeheer voor uitgesproken botanische doelen.Samen met de aan de overzijde van de beek gelegen Kromme Hoek vormt deHalsche Beemden immers één van de botanische kerngebieden van het beekdal-landschap van het Merkske. De beoogde doelcomponenten met betrekking tot devegetatie gaan in de richting van natte schraallanden, waarbij Staatsbosbeheer deontwikkeling van basenhoudende kleine zeggenmoeras als gidsdoeltype voor ogenheeft. Een afwisseling van Blauwgraslandachtige vegetaties, Veldrusschraallandenen de karakteristieke basenrijke Dotterbloemhooilanden met een inslag van kleine

zeggengemeenschappen zijn de te realiseren vegetatie-typen. Plaatselijk is het herstel van echte kwelbosjesopportuun. Op de beekdalflank zijn vochtige of drogeKamgrasweiden, danwel vochtige Eiken-Berkenbosoptioneel. Als hydrologische maatregelen wordt aanbevolen dedrainagebasis van de beek te verhogen door de beekbo-dem op te hogen, het opzetten van grondwaterstandenen het verondiepen van sloten. Daarnaast moet hiergedacht worden aan het herstel van het oorspronkelijkreliëf door verlagen van de (kunstmatige) oeverwal enhet ontzanden van eertijds bezande percelen. De akkersop de dekzandrug kunnen deels bebost worden (uit oog-punt van verdrogingsbestrijding niet zo gewenst) of alsomheinde akker of ruige weide beheerd worden.

Voor de ontwikkeling van de Halsche Beemden als kern-gebied is het van groot belang dat ook de aangrenzendeinfiltratiegronden van de Castelreesche Heide alsnatuurgebied (bosheidelandschap) worden ingericht.Hiermee wordt beoogd de infiltratie te versterken endaarmee de lokale kwelinvloed in het dal zelf, metname bij de Halsche Beemden. Tevens biedt dit demogelijkheid om de vervuilende invloed van toestro-

94

Knolsteenbreek komt veel voor in deHalsche Beemd.

Waterdrieblad is één van de zeldzaamsteplantensoorten die nog in het Merkskedalwordt aangetroffen.

Page 95: Van moesdistel tot boomkikker

mend ondiep grondwater tegen te gaan. Bovendien wordt daarmee de waterloopdie het watersurplus van deze heide-ontginning afvoert overbodig, zodat dezegedeeltelijk opgeheven kan worden en de drainerende werking op de HalscheBeemden ongedaan wordt gemaakt (zie eerdere opmerking over natuurlijke rijt!). Zeer belangrijk is dat met het herstel van het bosheidelandschap op deCastelreesche Heide de volledige vegetatiegradiënt van hogere gronden via debeekdalflank naar het dalcentrum tot ontwikkeling kan komen, zoals in de doel-stellingenkaart is weergegeven. Herstel van het vroegere bosheidelandschap op dehogere gronden zal ook de soortenrijkdom en vooral de volledigheid van de ken-merkende fauna van een beekdallandschap (incl. de fauna van de behorende bij dehogere gronden) ten goede komen.

7.8.5 Kromme Hoek

Het deelgebied van de Kromme Hoek bestaatuit de beemden van de Kromme Hoek en hetElshout, alsmede de Markbeemden aan dezuidzijde van de beek. Het beekdal is hier hetbreedst en nabij de Markbeemden het sterkstgeprononceerd. De Kromme Hoek en hetElshout vormen van oorsprong typische broek-gebieden gelegen langs later vergraven ‘rijten’die de natuurlijke afwatering van deStrumptse Heide verzorgden. De bossen in deKromme Hoek zijn volgens kaartvergelijkingenal vrij oud. Het toponiem Elshout duidt even-eens op een oude bosgeschiedenis, maar op

historische kaarten staat terplekke vooral beekdal-moeras aangegeven. De huidigeverkavelingstructuur is grotendeels origineel en het behouden waard. De Kromme Hoek kent de hoogste actuele botanische waarden. Hier komt eengroot areaal aan schrale graslanden voor. Zowel in sloten als percelen is kwel-indicatie aanwezig. De botanisch fraaiste beemd (de Notarisbeemd of ook wel de‘waterbeemd’ genoemd) ligt verscholen in de bossen van de Kromme Hoek. Tussendeze bossen en de beek liggen de mooiste voorbeelden en actueel grootste oppervlakte aan basenrijke Dotterhooilanden en grote zeggemoerassen. Evenalsbij de Halsche Beemden wordt ingezet op een ambitieuze botanische doelstelling:de verdere ontwikkeling in areaal en kwaliteit van het doeltype nat en vochtigschraalland. Staatsbosbeheer heeft daarbij haar zinnen gezet op een substantiëleuitbreiding van het areaal ‘Kohlwiesen’; de voor het Merkske kenmerkende basen-rijke graslandgemeenschap van het Angelico-Cirsietum oleracei: vrij produktieveDotterbloemhooilanden met een hoog aandeel grote zeggen, Holpijp, Moesdistel,Moerasstreepzaad, Engelwortel en andere ruigtesoorten. De schraallanden moeten2x jaar gemaaid worden; beweiding is hier niet van toepassing (tenzij naweidemet een schaapskudde!).

Door het grote areaal vochtige schraallanden, natte ruigten en vochtige bossen isdit beekdalgedeelte relatief soortenrijk aan dagvlinders. Samen met de HalscheBeemden is hier voor dit fauna-element, naast een ‘wollige’ ontwikkeling van debosranden, vooral ook een gefaseerde en ruimtelijk gevarieerd maaibeheer vangrote betekenis. De oppervlakte aan natte ruigte en ruig rietland is van belang

95

Page 96: Van moesdistel tot boomkikker

voor een soortenrijke avifauna, entomofauna en zoogdieren. De bossen moeteneen wolliger rand krijgen door rasters verder in het grasland te zetten èn doorkleinschalig open plekken (horsten) uit te kappen.In de beemden langs het Merkske moet gedacht worden aan het herstel van hetoorspronkelijk reliëf door het verlagen van de ‘oeverwal’ en ontzanden van eertijds bezande percelen. Binnen het gebied van de Kromme Hoek bezitten deOlgaloop en de Kromme Hoekloop de potentie voor soortenrijke watergemeen-schappen van kleine zijloopjes (haarvaten) van bosbeeklandschappen. Zij behorendaartoe weer schoon en voldoende water te gaan voeren. Waar deze waterlopendoor en langs de beemden stroomt moet de drainagebasis ervan echter aanzien-lijk worden gereduceerd. Door het opwerpen van lage drempels en natuurlijke‘kribben’ wordt zowel de watervoerendheid als de stroming en de verondiepingbevorderd.

Voor de ontwikkeling van de Kromme Hoek is het van belang dat ook de aangrenzende infiltratiegronden (zowel bossen als beheersgebied) ten noordenervan als te verwerven natuurgebied worden begrensd. Hiermee wordt bereikt datde landschapsoecologische relaties binnen één samenhangend hydrologischbeheer worden verkregen, de infiltratie terplekke wordt versterkt en daarmee dekwelinvloed in het dal zelf, de hooibeemden van de Kromme Hoek wordt bevor-derd. Bij de verwerving moet met name prioriteit worden gegeven aan de aan-koop (en vernatting) van het voormalige ven (Vosseven) ten noorden van deKromme Hoek.

7.8.6 Baarle Brug

In de volksmond ‘Baalbrug’ genoemd, bestaatdit deelgebied uit de Baalbrugse Beemden enhet gebiedje Den Aard, een toponiem datwijst op de aanwezigheid van een ‘gemeene’heide. Over de Baarle Brug liep deMiddeleeuwse verbinding tussen Antwerpenen Den Bosch, waar tol geheven werd. Tot inhet begin van de 13e eeuw stond bij dezebrug ook een watermolen. Als gevolg vandeze tol en molen-activiteiten ontstond hetgehuchtje Baarle Brug, dat daarmee tot deoudste ontginningen in het Merksedalbehoort. Nu resten daarvan nog slechts 2 woningen. Deverkaveling in dit deel van het beekdal is rela-

tief gaaf gebleven. De archeologische verwachtingswaarde van het beekdalgedeel-te is echter vrij laag, alhoewel de vroegere aanwezigheid van een 12e eeuwse ofnog oudere molen doet vermoeden dat er bij Baarle Brug toch wel wat interessan-te Middeleeuwse vondsten in de grond verborgen kunnen zitten. Op een oudakkertje op de beekdalflank ten zuiden van de Baalbrugse Beemden (een zgn.‘hei-ning’) is een Steentijdartefact aangetroffen.Op dit moment zijn de natuurwaarden in dit deelgebied op enkele uitzonderingenna, betrekkelijk laag. In dit deelgebied bevindt zich het fraaist ontwikkelde fragment van een kleine zeggehooiland (op de noordoever direct ten westen van

96

De hooilanden ten westen van de Baarle Brug.

Page 97: Van moesdistel tot boomkikker

de brug). Potentieel zijn de hydrologische omstandigheden vergelijkbaar met dievan de Kromme Hoek en de Halsche Beemden. Het dal is hier tamelijk smal en vrijsterk geprononceerd; de dalflank wordt ingenomen door meestal voedselrijke ofverruigde graslandpercelen of zijn in bouwland omgezet. Kwelindicatie wordtvooral in de sloten aangetroffen.

Staatsbosbeheer kiest hier voor het herstel van natte schraallanden langs de beeken vochtige Kamgrasweiden en heischrale vegetaties op de beekdalflank. Aan denoordzijde zijn goede mogelijkheden aanwezig voor de ontwikkeling van nattebloemrijke ruigten. Op de zuidelijke dalflank, met name ten zuiden van deBaalbrugse Beemden op de overgang naar de Castelreesche Heide kan plaatselijkgedacht worden aan herstel van enkele van de zgn. ‘heiningen’; wat kleinschaligakkerbeheer en ruige weilanden, omheind door lage bramenwalletjes. Het herstelvan enkele poelachtige vennetjes sluit hierbij aan. Beheer en inrichting van de graslanden moet hier vooral gericht zijn op de ont-wikkeling van matig voedselrijke Dotterbloemhooilan-den, kleine zeggen-gemeen-schappen en hei-schrale graslanden. Daarnaast is herstel van het relatief sterkereliëf door het verlagen van de oeverwal en het ontzanden van eertijds bezandepercelen aan te bevelen. Juist omdat het beekdal hier door de Hoogstratense Baanwordt gekruist en het beekdallandschap daarom vanaf de openbare weg het meest‘beleefbaar’ is, zal het beekdal hier relatief open moeten blijven. Bosjes en wil-genopslag moeten derhalve tijdig teruggezet worden.

7.8.7 Vorsterschoor

Deelgebied Vorstersschoor bestaat behalve uit het gebied met ditzelfde toponiemook uit de Heikantse Beemden ten zuiden van het Merkske en de Molenwiel noor-delijk van het Merkske, grenzend aan den Aard (zie Baarle Brug). Schoor is eenveldnaam voor landbouwbruggetje; de vorster was de toeziend ‘ambtenaar’ ophet gebruik van de aanpalende heide. Dat bruggetje is er nog steeds, net als hetverder stroomopwaarts gelegen bruggetje nabij het Raijkens Schoor. Het topo-niem De Molenwiel zal ongetwijfeld te maken hebben gehad met de watermolenbij de Baarle Brug, waarbij door opstuwing van het water wellicht ooit eenmolenvijver of tenminste frequent geïnundeerd gebied heeft gelegen. Ook hiergeldt weer dat de archeologische verwachtingswaarde gering is, nog het hoogstin de akkers op de beekdalflank. Hier zijn ook een drietal vondsten uit hetMesolithicum gedaan.Zowel in sloten als percelen komen kwelindicerende vegetaties en plantensoortenvoor. In de percelen gaat het echter om relatief kleine oppervlaktes, voor hetmerendeel slechts in de vorm van rompgemeenschappen. De hydrologische potenties in dit beekdalgedeelte zijn als gevolg van de EHS-begrenzing en hetgrondgebruik op de hogere gronden, zowel aan Nederlandse, als Belgische zijdevan de rijksgrens duidelijk lager dan bij de Kromme Hoek – Halsche Beemden ende Broskens.

Als doelstelling voor het oostelijke deel van het Vorsterschoor (de HeikantseBeemden en het Vorstersschoor zelf) kiest Staatsbosbeheer voor basenrijkeDotterbloemhooilanden, op de dalflank naar de Singelheide toe ook Kamgras-landen en mogelijke enkele heischrale vegetaties. Plaatselijk zijn op de beekdalf-lank ook kleinschalige met lage bramenwalletjes omheinde akkertjes en ruige

97

Page 98: Van moesdistel tot boomkikker

weiden aanwezig (heiningen). De schraallanden zijn permanente hooibeemden en dienen vanwege de gewas-produktie 2x per jaar gemaaid te worden, alsmede onderworpen te zijn aan een periodiek greppelonderhoud. De dalflank leent zich goed als verbindingszone vooramfibieën (poelenaanleg!) en andere fauna-elementen (bramenwallen en ruigeoverhoekjes). Van de dalflank tot in het beekdal komen veel dwars op de beekstaande perceelsrandbegroeiingen voor. Hydrologische maatregelen zijn beekbodemverhoging, het opzetten van de grond-waterstand en verondiepen van sloten, het vergroten van de kwelflux door hetbevorderen van de infiltratie in het ‘Witte Bergen’-gebied, en ook hier reliëfher-stel en ontzanden van percelen.

Het westelijke deel van het Vorstersschoor (de Molenwiel en aangrenzende beemden onder den Aard) leent zich, qua morfologie van het beekdal en wegenshet ontbreken van hoge actuele botanische waarden, goed voor het inrichten vangrote zeggen- en rietmoerassen tbv. retentie en zuiveringsdoeleinden. Met hetinrichten van een dergelijk moeras wordt voorkomen dat, na de beoogde aanpassing van het peilregiem en de ontwateringsbasis van het Merkske, stroom-afwaarts gelegen waardevolle en kwetsbare beemden (Baalbrugse Beemden,Kromme Hoek en Halsche Beemden) tijdens hoge afvoerpieken met te voedselrijkwater zullen inunderen. Met name de kwaliteit van het uit België afkomstigeoppervlaktewater van de Noordermark wordt hiermee gedeeltelijk gezuiverd.Gezien de toponiemen terplaatse wordt daarmee bovendien een karakteristiekonderdeel (‘vloeivelden’) van het Kempische beekdallandschap teruggebracht. Deoverstromingsgraslanden en moerassen vormen straks (met de bosjes) de enigemeer natuurlijke elementen in het overigens sterk cultuurlijk ingerichte enbeheerde beekdallandschap.

7.8.8 Raijkens Schoor

De originele veldnaam van Raijkens Schoor is Ruitersschoor, dat samenhangt metde Ruitersvelden onder Ginhoven (schoor is een eenvoudig bruggetje).Stroomopwaarts vinden we tot aan de Broskens de lange beemden van dePeruiters. Het Merkske, ter plekke het Marksken genaamd, is vanaf hier stroom-opwaarts vergraven tot aan de Schouwloop. Er bevinden zich in dit deelgebied 2Belgische enclaves. Net als langs de rest van het beekdal is de archeologische ver-wachtingswaarde betrekkelijk gering, op de dalflank wat hoger. Ook hier geldtweer dat de verkavelingsstructuur wèl bijzonder gaaf is gebleven. Binnen het stroomgebied van het Merkske komt hier het in oppervlakte en kwali-teit andere belangrijke areaal aan schrale graslanden voor en is daarmee (na hetcomplex Halsche Beemden – Kromme Hoek) het tweede belangrijk kerngebiedvoor het behoud en herstel van botanische waarden in het beekdal van hetMerkske. Het beekdal is hier weer vrij breed en zowel in sloten als percelen is nogveel kwelindicatie aanwezig.

Voor dit gebied kiest Staatsbosbeheer de verdere ontwikkeling natte schraal-landen als doel, waarbij we het herstel van een mozaïek van basenrijkeDotterbloemhooilanden, basenhoudende en zure kleine zeggenmoerassen als gids-doeltype voor ogen hebben. Ook hier geldt dat 2x per jaar maaien en afvoeren hetvereiste beheer is. Ondiep greppelen moet verzuring voorkomen en het terrein in

98

Page 99: Van moesdistel tot boomkikker

de hooitijd begaanbaar houden. De smalle percelen behoren omzoomd te wordendoor rietrijke sloten en elzensingels. Periodiek en tijdig onderhoud hiervan isessentieel om vermorsing van de schraallanden te voorkomen en het hooiland-beheer goed te kunnen uitvoeren (voorkomen van teveel beschaduwing!)Binnen het beekdal wordt de volledige set aan hydrologische maatregelen voorge-staan, zoals het verhogen van de beekbodem, het bevorderen van een hoge grond-waterstand en het verondiepen van ontwateringssloten. In het oostelijk deel vandit gebied, de Peruiters, zijn in de bodemopbouw en reliëf drie parallelle, fossiele beekloopjes nog goed herkenbaar. Staatsbosbeheer wil deze oude beekbo-venloopjes in ere herstellen.

Voor de ontwikkeling van het Raijkens Schoor als botanisch kerngebied is het vanbelang dat ook de aangrenzende overgangsgronden naar de Witte Bergen natuurgebied worden. Op de beekdalflank zijn potenties voor heischrale graslanden, ruige weiden en kleinschalige akkertjes; alle omheind door lage bramenwalletjes (‘heiningen’). In aansluiting op het kerngebied voor amfibieënvan de Broskens en de Manke Goren, dienen ook hier op de beekdalflank als ‘stepping stones’ een aantal poelen te worden aangelegd. Op de hogere zand-gronden van de Singelheide liggen nog een aantal venlocaties die hersteld kunnenworden. In samenhang met hydrologisch herstel op de Witte Bergen wordt daar-mee beoogd de infiltratie te versterken en daarmee de kwelinvloed in het dal zelf,het Raijkens Schoor. Tevens biedt dit de mogelijkheid om de vervuilende invloedvan toestromend ondiep grondwater tegen te gaan. Het ontwikkelen van de land-schapsgradiënt Singelheide-beekdal kan hier ook voor de fauna, met name debroedvogelbevolking en herpetofauna een grote meerwaarde krijgen.

7.8.9 Manke Goren en Broskens

De Manke Goren vormen van oudsher een komvormige laagte waar het overtolligewater van het omringende gebied zich verzamelde en feitelijk het brongebied vormde voor het Merkske. Pas later is de oorsprong van de beek bovenstroomsverlegd. Door het gebied voeren een drietal hoofdwaterlopen het water van debuiten de EHS-begrenzing gelegen hogere gronden tussen Baarle en Zondereigen,te weten de Goorloop, de Eikendenboschloop en de Tommelsche Loop.Landschappelijk en wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden is dit een vrij uniform, maar nog immer zeer fraai, kleinschalig, halfopen gebied. Er komt veelkwelindicatie voor in de sloten, maar door de intensieve ontwatering van hetgebied èn de landbouwgronden rondom, is het areaal aan kwelafhankelijke vegetaties in de percelen zeer beperkt. Bovendien is hier sprake van grondwater-stromingen van meer lokalere herkomst. Vooral in de westelijker gelegen Broskenszijn wel potenties voor de ontwikkeling van grondwaterafhankelijke schraalland-vegetaties aanwezig.

Om die reden wordt in dit deelgebied ingezet op de ontwikkeling van vochtigeschraallanden in de Broskens en in de rest van de Manke Goren, met name langsde hoofdwaterlopen rompgemeenschappen van voedselrijke Dotterbloem-hooilanden in mozaïek met zure kleine zeggengemeenschappen. Aan de randenvan de komvormige laagte kunnen vochtige Kamgrasweiden het maximaal haalba-re doel zijn. Tweemaal per jaar maaien en afvoeren of hooien met naweide zijn demeeste geëigende beheersmaatregelen in dit deelgebied. Daar waar de waterlopen

99

Page 100: Van moesdistel tot boomkikker

de graslanden kunnen (of mogen) inunderen zijn overstromingsgraslanden ennatte ruigten het aangewezen doeltype (zie hieronder). Indien weidend vee zichbij ‘hoogwater’ kan terugtrekken op de hogere delen van deze percelen, is eenpermanent weidebeheer hier de meest voor de handliggende beheersmaat-regel.De hogere gronden vormen geschikte locaties voor ruige weiden en kleinschaligakkerbeheer.

Om deze doelstelling te realiseren is een hele set aan hydrologische maatregelengewenst. Ook hier geldt dat de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand verhoogdmoet worden. Het slotenstelsel moet geëxtensiveerd en verondiept worden. Dedrie hoofdafwateringslopen door het gebied dienen (noodgedwongen) hun functievoor de landbouw te behouden, doch kunnen door aanpassing van het door-stroomprofiel (accolade) en beekbodemverhoging aanzienlijk bijdragen aan ver-natting van het milieu ter plaatse. In het Landinrichtingsproject Baarle Nassau isovereengekomen dat piekafvoeren aan de randen van het reservaat, maar ook bin-nen het gebied langs de drie hoofdafwateringslopen in kleinschalige retentiebekkentjes zal worden opgevangen. Alledrie de waterlopen zijn sterkgeëutrofiëerd. Deze retentiebekkens moeten daarom zodanig ingericht worden datzij ten dele ook als natuurlijke zuiveringsmoerassen kunnen functioneren. Eén iser gepland na samenstroming van Schouwloop en Schaluinse Loop, voorts éénlangs de Eikelenboschloop en nog één bij binnenkomst van Tommelsche Loop.

De Manke Goren worden tevens als het belangrijkste kerngebied beschouwd vooramfibieën, waaronder potentieel leefgebied voor Kamsalamander en Heikikker enin de toekomst wellicht ook de Boomkikker. Staatsbosbeheer heeft de laatste 10jaar tientallen poelen aangelegd. Behalve voortplantingswateren zijn er inmiddelsook honderden meters landbiotoop in de vorm van houtsingels, bramenwallen enruige overhoekjes aangelegd. In het voorjaar van 2001 is (op basis van professio-neel onderzoek) als laatste fase van het soortgerichte beheersbeleid de inrichtingvan een drietal ‘boomkikker-basisbiotopen’ uitgevoerd. Tenslotte moet opgemerkt worden dat de Manke Goren één van de weinige beek-dalen in Brabant is waar zich nog een populatie grutto’s heeft kunnen handha-ven. Ook watersnippen worden in het trekseizoen veelvuldig gesignaleerd.Wanneer het gebied in de toekomst nog verder zal vernatten, zal ook de betekenisvoor weidevogels wellicht weer terugkeren. Belangrijk daarbij is dan wel dat hetgebied niet verder dichtloopt met opgaand bos en hoogopgaande ruigten. Bosjes,ruigten, houtsingels en bramenwallen dienen periodiek afgezet te worden.Behalve voor de weidevogels komt dit ook de ‘droge’ functies voor de amfibieënten goede.

7.9 Prioritering voor verwerving

Het behoud van actuele en potentiële natuur- en landschapswaarden langs debeek wordt allerwegen in het provinciale en rijksbeleid onderkend. Staatsbos-beheer gaat er vanuit dat de taakstelling tav. de grondverwerving (= realiseringvan de EHS) in dit gebiedsdeel gehaald moet worden. Staatsbosbeheer bezit enbeheert momenteel (per 1 januari 2001) binnen het ruilverkavelingsblok 353 hagronden, verdeeld over 419 percelen. Aan Staatsbosbeheer is gevraagd aan tegeven aan welke, in het kader van de Relatienota begrensde reservaats- ennatuurontwikkelingsgronden binnen het landinrichtingsproject Baarle-Nassau

100

Page 101: Van moesdistel tot boomkikker

prioriteit moet worden verleend bij de toedeling. Op de recentelijk gehoudenwenszitting is door Staatsbosbeheer aan de Landinrichtingscommissie duidelijkgemaakt dat om reden van behoud van natuurwaarde en kansrijkheid tot herstelvan potenties het beekdallandschap van het Merkske het ‘blok’ is met de hoogsteprioriteit (urgentie) voor wat betreft de verwerving.

•Een belangrijk uitgangspunt voor Staatsbosbeheer is dat alle ingebrachte grondeigendom die binnen de begrenzingen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) zijn gesitueerd, ook weer wordt toebedeeld.

•Omdat voor herstel van de natuurwaarden in de waardevolle beemden verhoging van het beekpeil noodzakelijk is, vormt aaneengesloten reservaatsvorming langs de beek een belangrijke randvoorwaarde.

• In deze visie is met name aandacht besteed aan de landschapsecologische relatie tussen de hogere gronden en de kwelgebieden langs de beek. Bij de prioritering laat Staatsbosbeheer deze systeemgerichte randvoorwaarde zwaar doorwegen; de mogelijkheden binnen de aangegeven EHS- begrenzing om zowel lage als ‘bijbehorende’ hogere gronden (kwel resp. inzijggebieden) te verwerven en/of diepe ontwateringslopen door de beek-dalgronden als functie van het grondgebruik op de hogere beekdalflanken of infiltratiegronden te kunnen opheffen, zijn daarbij bepalend geweest.

•Het behoud van actuele natuurwaarden en/of locaties waar de potenties voor herstel of ontwikkeling van de kenmerkende natuur nog zeer groot zijn (C-landschappen) kennen om vanzelfsprekende redenen de hoogste urgentie. Deze waarden kennen momenteel reeds een zeer geringe verspreiding, staan thans erg onder druk en mogen onder geen beding verloren gaan. Beleidsmatig kennen deze natuurdoeltypen de hoogste beschermingsprioriteit.

•Een andere belangrijke randvoorwaarde voor terreinbeheerders is dat de toe te bedelen gronden zodanig gesitueerd zijn dat efficiënt beheerbare, goed te zoneren en te bufferen eenheden ontstaan, die door hun omvang en relatieve randlengte zo weinig mogelijk door hun omgeving beïnvloed kunnen worden. Om die reden kiest Staatsbosbeheer bij haar prioritering voor de verwerving van grote aaneengesloten oppervlakten; verwerving van kleinere landschapselementen hebben derhalve de laagste prioriteit.

•Tenslotte kan de mogelijkheden voor restauratie van een samenhangend waardevolle halfnatuurlijk cultuurlandschap van doorslaggevend belang zijn bij de verwerving van de EHSgronden. Dit argument gaat alleen op wanneer hierbij omvorming van bestaande landbouwgronden naar halfnatuurlijke ecotopen, zoals heide met vennen of natuurlijke beekdal-moerassen sprake is.

De toedelingswens van Staatsbosbeheer is in kaart A (pag. 108) en bijgaandeopsomming conform bovenstaande prioritering opgebouwd (tussen haakjes degronden die buiten de in het landinrichtingsplan vastgestelde reservaats-begrenzing vallen!). De cijfers hebben betrekking op de bloknummering in hettoedelingsplan. De in deze visie benoemde gebiedsdelen zijn daarbij om redenvermeld in boven-genoemde uitgangspunten tot eenheden geaggregeerd.

1e prioriteit: de eenheid Kromme Hoek – Halsche Beemden – Castelreesche HeideKromme Hoek: 05404 en 05406 (05403 en 05405)Halsche Beemden: 06301, 06302, 06303, 06701 en 06702Castelreesche Heide: 06601, 06602, 06603, 06604, 06605, 06607 en 06802

101

Page 102: Van moesdistel tot boomkikker

1e prioriteit: eenheid Manke Gooren – Broskens – Raaykensschoor – SingelheideManke Gooren: 07001, 07002, 07004, 07005, 07007 en 07012Broskens: 06913, 06911 en 06912Raaykensschoor: 06807, 06903, 06907, 06908 en 06909Singelheide: 06990, 06991, 06992, 06993 en 06994

2e prioriteit: eenheid Baarle Brug – VorstersschoorBaarle Brug: 06705 en 06707Vorstersschoor: 06804, 06805 en 06806

2e prioriteit: eenheid Hoekbeemden – VogelzangHoekbeemden: 06001, 06003 en 06004 Vogelzang: 06005, 06006, 06008 en 06010

3e prioriteit: gebiedsdeel Castelré – Halbrug Halbrug: 06204 en 02605

3e prioriteit: gebiedsdeel Bovenloop SchouwloopSchouwloop: 02601, 02605, 02606, 02607, 02701, 02702 en 02704

7.10 Aanvullende begrenzingswensen

Uit voorgaande hoofdstukken in deze visie is gebleken dat bij de begrenzing vande reservaats- en natuurontwikkelingsgebieden in het beekdal van het Merkskelandschapsecologische (met name ecohydrologische) relaties een ondergeschikterol hebben gespeeld. Dit betekent dat realisatie van de door het beleid beoogdenatuurdoeltypen en een duurzame instandhouding ervan in sommige gevallen inernstige mate bemoeilijkt zal worden. Met name bij de deelgebieden met de hoog-ste actuele en potentiële natuurwaarden, de Kromme Hoek en het beekdal bijRaaijkens Schoor en de Broskens ontbreken binnen de begrenzing de vanuit land-schapsecologische zin bijbehorende hogere gronden.

7.10.1 Kromme hoek / Olgaloop

Het is sterk aan te bevelen dat de aangrenzende noordelijke infiltratiegrondenvan de Kromme Hoek alsnog begrensd en verworven worden en als natuurgebiedingericht worden. De ontwatering van de laaggelegen gronden van het voormalige Vosseven zorgt voor minder infiltratie, alsook voor een vergrote drai-nage door de te diepe Olgaloop die de beemden in het beekdal doorsnijdt.Voorgesteld wordt de landbouwgronden tenminste tot aan de Vossendijk, alsmedehet voormalige Vosseven alsnog te begrenzen en met voorrang te verwerven. Versterking van infiltratie is een belangrijk oogmerk. Binnen het natuurlijkehydrologische systeem moeten daarom veel sloten worden gedempt of verondiept.Daarbij hoort tevens het herstel van 2 historische vennen. In het stroomgebiedvan de Kromme Hoekloop en deel van Olgaloop dient de vervuilende en ontwate-rende intensieve landbouw te worden vervangen door natuur of extensieve scho-ne landbouw. Binnen dit gebied moet de Kromme Hoekloop weer schoon watergaan afvoeren. Ook de Olgaloop moet binnen het aangegeven gebied worden ver-ondiept. Voor een deel van de zuidelijke loop zou de meander kunnen worden her-

102

Page 103: Van moesdistel tot boomkikker

steld. Hier worden beekeerdgronden aangetroffen en zijn dus grote kansen opherstel. De huidige natuurwaarden zijn weliswaar gering, maar op termijn is hei-deontwikkeling en herstel van historische vennen zeer wel mogelijk.

7.10.2 Singelheide – Witte Bergen

Een vergelijkbare situatie geldt voor het smalle beekdal nabij Raaijkens Schoor ende Broskens. Het bijbehorende infiltratiegebied betreft de Singelheide, onderdeelvan de vroegere Grote Heide onder Strumpt. Met herstel hiervan wordt de natuurlijke hydrologische gradiënt weer hersteld van infiltratiegebied naar beek-dal. Herstel van dit infiltratiegebied houdt in het vergroten ervan, te beginnenmet het dempen van sloten die het dichtst tegen het huidige infiltratiegebied lig-gen en het vervangen van naaldbos door korte vegetaties, waarbijStaatsbosbeheer vooreerst kiest voor handhaven landbouw maar met vergaandebeperkingen: geen onttrekkingen en extensivering van het ontwateringsstelsel.Op lange termijn is verdere extensivering van de landbouw aan te bevelen en hetovergaan naar meer natuurlijke vegetaties, waarbij te denken is aan afwisselend

103

Figuur 40 Landschapsecologische dwarsdoosnede van de Kromme Hoek in de middenloop van het Merkskedal.

Page 104: Van moesdistel tot boomkikker

de ontwikkeling van droge en natte heide of zandstuifvlakten.Een belangrijk onderdeel van het herstel van de natuurwaarden en eco-hydrologi-sche kwaliteiten van de Singelheide is het herstel van een aantal historischevennen (figuur 40). Een aantal bestaande vennen kan opgeknapt worden(ontbossing van venranden en plaggen venoevers). Een aantal andere vennen daarentegen kan alleen worden hersteld door aankoop van de(landbouw)gronden en omvorming naar waterhoudende vennen temidden van eenbosheide-ecotoop. Met name zijn er mogelijkheden in het MOB-complex, in deWildert en het voormalige ven in de Witte Bergen langs de Hoogstratense Baan.In de overgangzone naar het dal kiest Staatsbosbeheer voor de minder vergaandebotanische doelstelling van Kamgrasweiden, ruige weiden en kleinschalig akker-beheer.

104

Page 105: Van moesdistel tot boomkikker

8 Literatuur

Baayen, G.J.;Everts, F.H. & Bevloeing van graslanden in Nederland.Grootjans, A.P. Studie waar de mogelijke vroegere bevloering

van reservaten. Expertise Centrum LNV/Rijksuniversiteit Groningen, 2001.

Benelux Economische Unie Ecohydrologisch onderzoek van het Merkskestroomgebied; eindrapport. BEU, Brussel, 1988.

Bijkerk, W.; Everts, F.H. & Vegetatiekartering Merkske. Vries, N.P.J de Adviesbureau Everts & de Vries,

Groningen, 1992.Crombaghs, B.H.J.M. & Kolonisatie van nieuwe drinkpoelenStoutjesdijk, J.J.M.R. in de landinrichting BaarleNassau.

Dienst landelijk Gebied, Tilburg / Limes Divergens, Nijmegen, 1997.

Everts, F.H. & Vries, N.P.J. de De vegetatie ontwikkeling van beekdal syste-men. Een landschapsecologische studie van enkele Drentse beekdalen. Historische uitge-verij Groningen, 1991.

Klemann, M.C.M. & Wessels, H. Broedvogels van het Merkske in 1993. SOVON, Beek-Ubbergen, 1994.

Leenders, K.A.H.W. Cultuurhistorisch overzicht van het landinrichtingsgebied BaarleNassau. Dienst Landelijk Gebied, Tilburg, 2000.

Louw, P.G.B. de & Stuurman, R.J. Mogelijkheden voor watersysteem-optimalisatie door actief peilbeheer in het Merkske stroomgebied; deelrapport 2: Analyse peilgrond-waterstandsrelaties en voorspelling stuweffect.TNO-NITG, Delft, 1998.

Louw, P.G.B. de & Stuurman, R.J. Mogelijkheden voor watersysteem-optimalisatie door actief peilbeheer in het Merkske stroomgebied; deelrapport 3: Gemeten stuweffect en analyse vanhoogfrequente metingen in beekdal enlandbouwgebied.TNO-NITG, Delft, 1998.

Louw, P.G.B. de & Stuurman, R.J. Mogelijkheden voor watersysteem-optimalisatie door actief peilbeheer in het Merkske stroomgebied; deelrapport 4:Lokale en regionale beïnvloeding van de grondwatersituatie in de Halsche Beemd. TNO-NITG,Delft, 1998.

Mennema, J. Vegetatiewaardering van het stroomdalland-schap van het Merkske, gebaseerd op eenfloristische inventarisatie.Gorteria 6 (10/11), 1973.

Provincie NoordBrabant Cultuurhistorische Waardenkaart NoordBrabant (1.2). Prov. N-Brabant, ’s-Hertogenbosch, 2000.

105

Page 106: Van moesdistel tot boomkikker

Provincie NoordBrabant Provinciale Natuurdoeltypenkaart (concept). Prov.NoordBrabant, ’s-Hertogenbosch, 2001.

Provincie NoordBrabant Provinciaal Waterhuishoudingplan 2. Prov.N-Brabant, ’s-Hertogenbosch, 2000.

Stooker, G.A.C.R. Het stroomgebied van de Bovenmark (in van Haperen et al.; Aan de mondingvan Maas en Schelde). Staatsbosbeheer, Middelburg, 1999.

Stooker, G.A.C.R. & Amfibieën in het oostelijk deel vanStoutjesdijk, J.J.M.R. het stroomgebied van de Bovenmark.

Staatsbosbeheer, Tilburg, 1992.Stuurman, R.J. & Louw, P.G.B de Mogelijkheden voor watersysteem-

optimalisatie door actief peilbeheer in het Merkske stroomgebied; eindrapport: discussie, conclusie en aanbevelingen. TNO-NITG, Delft, 2000.

Vries, N.P.J. de & Everts, F.H. Plantensoortenkartering in het stroomdal van het Merkske in 1996 en 1997. Adviesbureau Everts & de Vries, Groningen, 1997.

Zadelhoff, F.J. van Landschapsoecologisch onderzoek van het grensoverschrijdend natuurgebied het Merkske; relatie vegetatie- abiotische milieufactoren. LNV-NMF, Tilburg, 1987.

106

Page 107: Van moesdistel tot boomkikker

KAARTBIJLAGEN

Kaart A, pag. 108 Prioritering terreinverwerving korte termijn.

Kaart B, pag. 109 Beheersdoelstellingen.

Kaart C, pag. 110 Beoogde maatregelen.

Kaart D, pag. 111 Overzicht van nieuw gegraven poelen, conform Poelenplan(Stooker&Stoutjesdijk, 1992).

107

Page 108: Van moesdistel tot boomkikker

108

Page 109: Van moesdistel tot boomkikker

109

Page 110: Van moesdistel tot boomkikker

110

Page 111: Van moesdistel tot boomkikker

111

Page 112: Van moesdistel tot boomkikker

112