van de stabiele isotopen 13C en 15N uit dierlijk en menselijk op … · 2019. 5. 27. ·...

10
Arch eologie in Vlaanderen Vla VII - 1999/2000, 131-140 Dieetreconstructie en herkomstbepaling op basis van de analyse van de stabiele isotopen 13 C en 15 N uit dierlijk en menselijk skeletmateriaal: een eerste verkennend onderzoek op middeleeuwse vondsten uit Vlaanderen Anton Ervynck, Mark Van Strydonck 1 & Mathieu Boudin 1 1 Theoretisch kader 1.1 ISOTOPEN 2 Uit de klassieke atoomtheorie weten we dat een atoom bestaat uit een kern, samengesteld uit protonen en neutronen, en een wolk van elektro- nen. Normaal gezien zijn er evenveel protonen (met een positieve lading) als elektronen (met een negatieve lading) en is het atoom elektrisch neutraal. De chemische eigenschappen van een atoom worden bepaald door het aantal en de energie-inhoud van de elektronen die zich rond de kern bevinden. De kern zelf speelt in de che- mische processen geen rol. Koolstof bijvoorbeeld (voorgesteld door het symbool C) bevat 6 elektronen en bijgevolg ook 6 protonen in de kern. Voor één bepaald type atoom kan het aan- tal neutronen in de kern echter wel veranderen. In de natuur komt koolstof voor met 6 neutro- nen (in 98,89 % van de gevallen) en een atoom- massa van 12 en koolstof met 7 neutronen (in 1,11 % van de gevallen) en een atoommassa van 13. Men noemt deze verschillende vormen van een zelfde atoom isotopen en ze worden gesym- boliseerd door hun massa: 12 C en 13 C (tabel 1). Dit heeft tot gevolg dat chemisch identieke stof- fen toch in hun massa kunnen verschillen. 1.2 ISOTOPEN IN DE VOEDSELKETEN 3 Vereenvoudigd kan men dus stellen dat de isotopen van een bepaald atoom enkel verschil- len in hun massa. Hun chemische eigenschap- pen zijn identiek en hun fysische eigenschappen zijn dit over het algemeen ook. Bij zeer nauw- keurige metingen bemerkt men echter toch kleine verschillen in het gedrag van isotopen. Alhoe- wel het hier gaat om kwantummechanische en thermodynamische effecten kunnen die toch op een vrij eenvoudige manier beschreven worden. Bij de fotosynthese in planten bijvoorbeeld dringt koolzuurgas (CO2) uit de atmosfeer door de huidmondjes in de bladeren binnen om opge- nomen te worden in de chemische processen die de plant gebruikt om bouwstoffen aan te maken, waarbij het CC^-gas wordt omgezet in andere stoffen. De absorptie van het gas zal even- wel gemakkelijker zijn voor het lichtere 12 C02 dan voor het zwaardere 13 C02 met als gevolg dat de verhouding 13 C/ 12 C in de atmosfeer en in de plant niet meer dezelfde zal zijn. Deze afwij- king, aangeduid als d ' 3 C, bedraagt -8 %o (pro- mille) in koolzuurgas uit de lucht maar -25 %o in plantaardige stoffen zoals hout, of in pro- dukten gemaakt op basis van plantaardig mate- riaal, zoals linnen. Per definitie noemt men de 1 14 C-Laboratorium, Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium, Ju- belpark 1, 1000 Brussel. 2 Pollard & Wilson 2001. 3 Zie voor een algemene inleiding: Sealy 2001. Tabel 1 De natuurlijke isotopen van koolstof (C) en hun concentratie in de natuur (Pollard & Wilson 2001) The naturally occuring isotopes of carbon (C), with their concentration (Pollard & Wilson 2001). Isotoop Concentratie Aantal neutronen Aantal protonen Massa 12 C 13 C 14 C 98,89 % 01,11 % 10 10 % 12 13 14 131

Transcript of van de stabiele isotopen 13C en 15N uit dierlijk en menselijk op … · 2019. 5. 27. ·...

Page 1: van de stabiele isotopen 13C en 15N uit dierlijk en menselijk op … · 2019. 5. 27. · Isotopenonderzoek op dierlijk en menselijk skeletmateriaal 5 va n Klinke «a/, 2000, fig.

Arch eologie in Vlaanderen Vla VII - 1999/2000, 131-140

Dieetreconstructie en herkomstbepaling op basis van de analyse van de stabiele isotopen 13C en 15N uit dierlijk en menselijk

skeletmateriaal: een eerste verkennend onderzoek op middeleeuwse vondsten uit Vlaanderen

Anton Ervynck, Mark Van Strydonck1 & Mathieu Boudin1

1 T h e o r e t i s c h kader

1.1 I S O T O P E N 2

Uit de klassieke a toomtheor ie weten we dat een a toom bestaat uit een kern, samengesteld uit p ro tonen en neut ronen, en een wolk van elektro­nen. Normaa l gezien zijn er evenveel p r o t o n e n (met een positieve lading) als e lek t ronen (met een negatieve lading) en is het a t o o m elektrisch neutraal . De chemische e igenschappen van een a t o o m w o r d e n bepaald d o o r he t aan ta l en de energie- inhoud van de e lekt ronen die zich rond de kern bevinden. D e kern zelf speelt in de che­mische processen geen rol. Koolstof bijvoorbeeld (voorgesteld d o o r he t symboo l C) bevat 6 e lek t ronen en bijgevolg o o k 6 p r o t o n e n in de kern. Voor één bepaald type a toom kan het aan­tal neu t ronen in de kern echter wel veranderen. In de na tuur k o m t koolstof voor me t 6 neu t ro ­nen (in 98 ,89 % van de gevallen) en een a toom­massa van 12 en koolstof me t 7 n e u t r o n e n (in 1,11 % van de gevallen) en een a toommassa van 13 . M e n noemt deze verschil lende vo rmen van een zelfde a toom isotopen en ze worden gesym­boliseerd door h u n massa: 1 2C en 1 3C (tabel 1). Di t heeft tot gevolg dat chemisch ident ieke stof­fen toch in h u n massa k u n n e n verschillen.

1.2 I S O T O P E N IN D E V O E D S E L K E T E N 3

Vereenvoudigd kan men dus stellen da t de isotopen van een bepaald a t o o m enkel verschil­len in h u n massa. H u n chemische e igenschap­pen zijn ident iek en h u n fysische e igenschappen zijn di t over het algemeen ook. Bij zeer nauw­keurige metingen bemerkt men echter toch kleine verschillen in het gedrag van i so topen . A lhoe ­wel het hier gaat o m k w a n t u m m e c h a n i s c h e en the rmodynamische effecten k u n n e n die toch op een vrij eenvoudige manier beschreven worden . Bij de fotosynthese in planten bijvoorbeeld dringt koo lzuurgas ( C O 2 ) u i t de a tmosfeer d o o r de h u i d m o n d j e s in de b laderen b i n n e n o m opge­n o m e n te w o r d e n in de chemische processen die de p lan t gebru ik t o m bouwstof fen aan te maken , waarbij het C C ^ - g a s w o r d t omgezet in andere stoffen. De absorptie van het gas zal even­wel gemakkelijker zijn voor het l ichtere 1 2 C 0 2 dan voor het zwaardere 1 3 C 0 2 me t als gevolg dat de v e r h o u d i n g 1 3 C / 1 2 C in de a tmosfeer en in de plant niet meer dezelfde zal zijn. Deze afwij­king, aangeduid als d '3C, bedraagt -8 %o (pro­mille) in koolzuurgas ui t de luch t maar -25 %o in p lan taa rd ige stoffen zoals h o u t , of in p r o -d u k t e n gemaakt op basis van plantaardig mate ­riaal, zoals l innen. Per definitie n o e m t m e n de

1 14C-Laboratorium, Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium, Ju­belpark 1, 1000 Brussel. 2 Pollard & Wilson 2001. 3 Zie voor een algemene inleiding: Sealy 2001.

Tabel 1 De natuurlijke isotopen van koolstof (C) en hun concentratie in de natuur (Pollard & Wilson 2001) The naturally occuring isotopes of carbon (C), with their concentration (Pollard & Wilson 2001).

Isotoop Concentratie Aantal neutronen Aantal protonen Massa 12C 13C 14 C

98,89 % 01,11 % 10 10 %

12 13 14

131

Page 2: van de stabiele isotopen 13C en 15N uit dierlijk en menselijk op … · 2019. 5. 27. · Isotopenonderzoek op dierlijk en menselijk skeletmateriaal 5 va n Klinke «a/, 2000, fig.

A. ERVYNCK, M. VAN S T R Y D O N C K & M. B O U D I N

isotopenjractionatie de ve rande r ing in de i so to-p e n v e r h o u d i n g als een groep a t o m e n overgaat van een bepaald milieu naar een ander. Deze frac-t ionat ie on t s t aa t bij alle b iochemische proces­sen en voor alle a tomen die erbij be t rokken zijn, dus ook voor zuurstof (O) , waterstof (H) en stik­stof ( N ) .

Dieren maken in hun lichaam natuurli jk geen bouwstoffen aan door fotosynthese. Ze doen dat wel d o o r h u n voedsel af te b reken in kle inere c o m p o n e n t e n en daar opn ieuw complexe bouw­stoffen mee samen te stellen. Bij deze b ioche­mische processen treedt opn ieuw fractionatie op maar n u in de zin da t de 8 1 3 C-waarden als­maar minde r negatief worden naarmate m e n ver­der o p k l i m t in de voedselketen (tabel 2) . Waar p lanten dus een 8 1 3C-waarde van -25 %o heb­ben, hebben de bouwstoffen van p lan tene tende dieren een waarde van -21 %o. Dieren die plan-teneters eten (carnivoren of vleeseters dus) ver­tonen waarden van -18 %o. Vleeseters die vleeseters eten hebben nog minder negatieve waarden.

Een goede manier om deze 8 1 3C-waarden bij dieren te meten (vooral bij archeologisch onder ­zoek) is de analyse van de stoffen waaruit het ske­let is o p g e b o u w d . In bo t t en zit een eiwit , collageen genaamd, dat zich bij uitstek tot che­misch onderzoek leent. Experimenteel onderzoek t o o n t i nde rdaad aan dat he t collageen a fkom­stig van de bo t ten van herbivoren (planteneters) qua 8 1 3C-waarde minder negatief is dan het col­lageen afkomstig van de bo t ten van carnivoren (vleeseters).

H e t theore t i sch kader da t to t n u toe werd geschetst is geldig voor p lan ten en dieren van op het land. Organ i smen die in zee leven, vertrek­ken in h u n voedselketen echter van een andere (minder negatieve) initiële 8 1 3C-waarde dan de levende wezens op het land. Dit verklaart waarom mariene vleeseters andere 8 1 3 C-waarden ver to­nen d a n terrestrische vleeseters (tabel 2) . Zelfs als die mar iene vleeseters op het land leven, blijft dit het geval. Landdieren die hun voedsel betrek­ken u i t oceanen (bi jvoorbeeld ijsberen) zullen

een andere isotopenfractionatie in h u n collageen hebben dan landdieren die terrestrisch voedsel tot zich nemen .

Mensen zijn ook dieren, maar dan wel met een zeer gevarieerd dieet . Soms zijn het p lan­teneters , soms vleeseters en vaak e ten ze ook p roduk ten uit de zee. De manier waarop m e n -sengroepen h u n voeding samenste lden zal dus andere 8 1 3 C-waarden geven maar de keuzes gemaakt in het verleden zijn nooi t toevallig. Ze zijn gebonden aan de vroegere leefomgeving (de ecologie) , de economie , of meer ideologische aspecten zoals voedingsregels en taboes. Da t bij het archeologisch onderzoek van menselijk skelet­materiaal , door het meten van de 8 1 3C-waarden, kan nagegaan w o r d e n uit wat de voed ing van vroegere mensen bes tond , is dus een boe iend gegeven, met vele interpretat iemogeli jkheden.

H e t verhaal geschetst voor de 8 1 3C-waarden kent een parallel voor de fractionatie van de stik­stofisotopen (8 N-waarden , die de verhouding weergeven tussen 1 5N en 1 4 N) . Elke stap in de voedselketen maakt deze parameter meer positief en opn ieuw is de beginwaarde verschillend voor land- en zee-milieus. He t meten van de 8 l 5 N -waarden uit archeologisch botmater iaal versterkt a ldus de in te rpre ta t i es op basis van de 8 b e ­waarden . Alhoewel de getallen in tabel 2 geïdea­liseerd zijn, tonen ze toch dat we ons aan de hand van de isotopenfract ionatie van C en N een vrij behoor l i jk beeld k u n n e n vormen van het dieet van mens en dier.

1.3 T E M P E R A T U U R E F F E C T 4

Een compl ice rende factor, van belang w a n ­neer 8 1 3 C-waa rden w o r d e n gebru ik t bij de reconstruct ie van vroegere voedingspat ronen, is het feit dat het gehalte aan 1 3C in planten geogra­fisch var ieer t . In meer zuidel i jke s t reken in E u r o p a zijn de 8 1 3 C-waarden in p l an t en iets m i n d e r negatief, als gevolg van de invloed die de t empera tuu r ui toefent op de o p n a m e van C C ^ -Holocene houtskool toont een gemiddelde 8 1 3 C-

Tabei 2 Gemiddelde waarden van 5 1 3C en 5 15N in het collageen van dieren waarvan het dieet enkel bestond uit onderstaande producten (naar Lanting & van der Plicht 1996): 5 l 3C en 5 15N values within the collagen of animals feeding upon the following products (after Lanting & van der Plicht 1996):

Dieet ö'3C{%o) <5 ;W(%o)

Planten van het type C3 (herbivoor dieet) Vlees van herbivoren (carnivoor dieet) Marien voedsel Zoetwatervis uit rivieren Zoetwatervis uit meren

-21 -18 -13 -24 -20

+8 + 18 + 16 + 16

van Klinken et al. 1994, 2000.

132

Page 3: van de stabiele isotopen 13C en 15N uit dierlijk en menselijk op … · 2019. 5. 27. · Isotopenonderzoek op dierlijk en menselijk skeletmateriaal 5 va n Klinke «a/, 2000, fig.

Isotopenonderzoek op dierlijk en menselijk skeletmateriaal

5 van Klinken «a/, 2000, fig. 3.1. ° Zie bijvoorbeeld Er-vynck in druk.

Montanari 1994, Lauri-oux 2002. 8 Ervynck et al. 1996. 9 Plumier 1993. 10 Van den Hove et al. 2002. 11 Vandekerchove 1998. 12 Veeckman 1998. 13 Gegevens over de date­ringen zijn te vinden in Van Strydonck et al. 1998 en 2001. 14 Lentacker er a/. 1997.

waarde van -26 %o in Scandinavië, -25,7 %o in de Lage Landen, -24 %o in Spanje en -23 %o in Noord-Afrika5. Deze verschillen in het plan-tenmateriaal zetten zich via de voedselketen uiteraard verder in het dierlijk materiaal en zijn geldig voor zowel land- als zee-organismen. Dit betekent dus dat, wanneer in een bepaalde regio ingevoerde voedingsprodukten worden gegeten, dit een betrouwbare schatting van het aandeel van planten versus dieren in het dieet ernstig kan bemoeilijken. Anderzijds kan het temperatuur-effect toelaten ingevoerde plantaardige of dier­lijke produkten als dusdanig te herkennen. In Noordwest-Europa geïmporteerde graankorrels, afkomstig uit zuidelijker streken, of hammen van varkens uit Spanje of Italië, zullen minder nega­tieve 8 13C-waarden hebben dan soortgelijke, ter plaatse gekweekte produkten. Op dezelfde wijze zouden in een collectie van menselijk bot-materiaal 'immigranten' kunnen opgespoord wor­den.

2 Vraagstelling

Ondanks het grote potentieel aan interpre­taties werd het geschetste theoretische onder­zoekskader nog nooit op vondsten uit de Vlaamse archeologie toegepast. Om iets aan deze toestand te veranderen, werd besloten een beperkt piloot-onderzoek te lanceren, rond volgende vraagstel­lingen: - reconstructie van het dieet van de middeleeuwse

stedelijke bevolking; - herkomstbepaling van dierlijke produkten.

De keuze bij deze onderzoeksvragen stond niet enkel in functie van de wetenschappelijke rele­vantie maar hing ook af van de beschikbaarheid van het vondstenmateriaal, wat de chronologi­sche beperking tot middeleeuwse vondsten ver­klaart. Een andere reden voor de beperking tot deze tijdsperiode is de beschikbaarheid van histo­rische bronnen, die als referentiekader kunnen dienen voor de intetpretaties.

Wat de voeding van de middeleeuwse mens uit Vlaanderen betreft, is het duidelijk dat het onderzoek van archeologische dieren- en plan­tenresten reeds heel wat informatie heeft verschaft. Kwalitatief (bijvoorbeeld qua soortensamenstel­ling aan gegeten planten en dieren) kan het middeleeuwse voedingspatroon reeds vrij goed gereconstrueerd worden, en groeien zelfs de eer­ste ideeën rond diachrone evolutie en sociale dif­ferentiatie6. Kwantitatief is echter weinig informatie voorhanden. Eén der grote vragen blijft aldus nog onbeantwoord: het aandeel van planten versus dieren in het middeleeuwse dieet, en binnen deze laatste groep het aandeel van zee- of zoetwatervis tegenover het vlees van land­dieren. Alhoewel historische informatie7 aangeeft

dat deze aandelen sterk verschilden tussen soci­ale groepen binnen de toenmalige maatschappij, en ook van streek tot streek zullen gevarieerd heb­ben, is de archeobotanie en archeozoologie niet in staat op deze vraagstelling in te gaan. Een­voudige tellingen van de organische resten uit consumptieafval bieden zeker geen oplossing; de problematiek is, o.a. door de invloed van externe en inherente bewaringsomstandigheden, en andere tafonomische factoren, zeer complex. Dat volgens de historische bronnen belangrijke voe­dingsmiddelen, zoals bladgroenten, zuivelpro-dukten, vet, merg of orgaanvlees, geen kwantificeerbare archeologische resten opleveren, is reeds een onoverkomelijk probleem8. Maar mis­schien kan het onderzoek van de (bewaarde resten van de) consument zelf, wiens lichaamsstoffen in zekere mate opgebouwd zijn als een reflectie van de opgenomen voeding, hier soelaas brengen?

De herkomstbepaling van dierlijke produk­ten is een problematiek die zich nauwelijks stelt binnen het Vlaamse archeozoölogische onder­zoek, eenvoudigweg omdat (te) vaak wordt aan­genomen dat de dierenresten gevonden op een site afkomstig zijn uit de onmiddellijke omge­ving. Wellicht worden hierdoor echter interpre-tatiefouten gemaakt, zodat de noodzaak zich manifesteert aan dit fenomeen meer aandacht te besteden.

3 Materiaal en methoden

De vraagstelling rond de dieetreconstructie van de middeleeuwse mens werd allereerst aangepakt door menselijke resten (beenderen) te onder­zoeken, afkomstig van stedelijke begraafplaatsen. Het ging daarbij om materiaal uit de volmiddel-eeuwse Chapelle Saint-Hilaire te Namen9, uit de vroeg-middeleeuwse basiliek te Tongeten10, uit het laat-middeleeuws grafveld rond de Sint-Pie­terskerk te Leuven11 en uit een alleenstaand vroeg-middeleeuws graf uit Antwerpen12. Deze vondsten werden aan het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium toevertrouwd met het oog op 14C-datering maar werden met de toe­stemming van de opgravers eveneens aan stabiele isotopen-analyse onderworpen13. De Vlaamse sites vormen daarbij een gradient van toene­mende afstand tot de zee, wat zich misschien zou kunnen vertalen in een afnemend belang van zee-vis in het dieet. Matetiaal uit de Waalse stad Namur dient hierbij als referentie, vermits uit archeozoölogisch onderzoek is gebleken dat de import van zeevis hier, in vergelijking met de Vlaamse steden, laat op gang is gekomen, en dat de consumptie van mariene produkten lange tijd vrij onbeduidend is gebleven14.

Ter vergelijking met de metingen op het men­selijke materiaal werden eveneens dierenbotten

133

Page 4: van de stabiele isotopen 13C en 15N uit dierlijk en menselijk op … · 2019. 5. 27. · Isotopenonderzoek op dierlijk en menselijk skeletmateriaal 5 va n Klinke «a/, 2000, fig.

A. ERVYNCK, M. VAN STRYDONCK & M. BOUDIN

voor onderzoek weerhouden, met name van plan-teneters (runderen en schapen), en van het var­ken, een dier dat bekend staat voor zijn omnivoor voedingsgedrag. De monsters kwamen uit sites te Ename15, Brugge16 en Raversijde17 en werden speciaal voor dit onderzoek geselecteerd. Ter controle werden ze echter ook alle aan een radiokoolstofdatering onderworpen18. Ter refe­rentie werden ook twee botten van een schelvis {Melanogrammus aeglefinus), een mariene vissoort, onderzocht.

Het onderzoek naar de mogelijkheden van herkomstbepaling werd uitgevoerd op een col­lectie runderhoornpitten afkomstig uit twee vind­plaatsen (Willemstraat en Garenmarkt) in de Brugse binnenstad19. Het initiële uitgangspunt was na te gaan of de hoornpitten van lang­hoornige runderen, opgegraven op de middel­eeuwse of postmiddeleeuwse leerlooierssite aan de Brugse Willemstraat, van lokale herkomst waren, dan wel of het om botmateriaal gaat dat vastzat aan ingevoerde huiden. In het laatste geval zou getracht worden de plaats van herkomst te bepalen. Deze laatste mogelijkheid was vooral van belang omdat de hoornpitten van dergelijke langhoornige runderen nog nooit waren gevon­den in de Vlaamse archeologie en omdat histo­rische bronnen de mogelijkheid onderlijnden dat geconserveerde huiden vanuit het buitenland naar Brugge werden aangevoerd om er te worden gelooid. Vertrekkend vanuit de sterke handels­relaties tussen Brugge en het Iberisch Schierei­land gedurende de laat- en post-middeleeuwse periode, en het voorkomen van langhoornige runderen in dat deel van Zuid-Europa, werd een mogelijke import uit zuidelijker streken als hypothese vooropgeschoven. Voor alle duide­lijkheid dient nog eens te worden benadrukt dat de hoornpitten van de langhoornige dieren, gevonden in de Willemstraat, morfologisch sterk verschillen van de hoornpitten van korthoor-nige rassen, die men algemeen aantreft bij de opgravingen van middeleeuwse of postmiddel­eeuwse Vlaamse sites, zoals bijvoorbeeld ook op de Brugse leerlooierssite van de Garenmarkt. In deze laatste site kwamen langhoornige dieren niet voor.

De metingen op de Brugse hoornpitten wer­den vergeleken met deze op het andere Vlaamse materiaal. Ter referentie, en om de 'Iberische' hypothese te testen, werden echter eveneens runderbotten uit het Zuid-Spaanse, middel­eeuwse site te Saltés onderzocht20. Het gaat om postcraniaal botmateriaal zodat niet zeker is of de resten van langhoornige runderen afkomstig zijn. Dit vormt voor het onderzoek evenwel geen bezwaar vermits het voorkomen van een temperatuursignaal in de 6 13C-waarden wordt getest en niet een verschil tussen runderrassen op zich.

De preparatie van alle monsters gebeurde op het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatri­monium. In het l4C-laboratorium werden de monsters onderworpen aan de standaardproce­dures voor de recuperatie van beendercollageen21

en de omzetting tot grafiet. Het gehalte aan 1 C werd vervolgens gemeten met behulp van de AMS-methode (Accelerated Mass Spectrometry) in het Van de Graaff Laboratorium van de Rijks­universiteit Utrecht. De stabiele isotopen, alsook de C/N, werden gemeten met behulp van GMS (Gas Mass Spectrometry) op de Vrije Universiteit Brussel.

De juiste metingen van de isotopenratio's kunnen echter ook gemaskeerd worden door een slechte bewaringstoestand. Het collageen gaat dan gedeeltelijk afbreken en het inspoelen van vreemde koolstof kan de werkelijke waarden ver­valsen. Dit verschijnsel kan echter worden nage­gaan door de verhouding te meten tussen de hoeveelheid koolstof en stikstof in het collageen (C/N-verhouding). Optimaal ligt deze rond 2,8 maar door de aantasting van het bot verdwijnt stikstof (N) vlugger dan koolstof (C). Wordt de C/N-verhouding dus veel groter dan 2,8, dan wijst dit op een slechte bewaringstoestand van het bot en mogelijk foutieve isotopenmetingen22. De verhouding C/N werd voor alle stalen geme­ten op de Vrije Universiteit Brussel.

4 Resultaten

Een overzicht van alle metingen en de date­ringen vindt men in tabel 3. Wanneer de isoto­penratio's voor de dierlijke en menselijke resten samen worden uitgezet (fig. 1), blijkt dat de waarden voor de mariene vis23, de mensen en de huisdieren (rund, schaap en varkens) duide­lijk segregeren. Een uitzondering vormen even­wel de metingen op twee huisdierenbotten die binnen het spectrum van de menselijke metin­gen vallen. Abstractie makend van deze twee afwijkende metingen toont de analyse het ver­schil tussen de voeding van mensen en huisdie­ren maar hoe dit verschil precies moet verklaard worden, is daarmee nog niet opgehelderd. Vast staat dat de metingen voor de huisdieren (run­deren, schapen, varkens) goed overeenkomen met een herbivoor dieet. De afwijkende waarden voor de mensen zouden dan wijzen op meer carnivoor dieet, waarbij een aandeel van vis niet kan uit­gesloten worden. De metingen op het mense­lijk skeletmateriaal vertonen wel een vrij grote variatie; daarop wordt verder teruggekomen.

De twee afwijkende metingen voor huisdie­ren vertegenwoordigen varkens uit Raversijde (fig. 2). Deze dieren blijken een dieet te heb­ben gehad dat even omnivoor was als dat van middeleeuwse mensen. Dat is wellicht te ver-

15 Callebaut 1991. 16 Ervynckl991. 17 Kightlyrta/. 2000. 18 Gegevens over de date­ringen zijn te vinden in Van Strydonckffa/. 1998 en 2001. 19 Zie Hillewaert & Ervynck 1991, Ervynck et al. in druk a. 20 Lentacker & Ervynck 1999. 21 Longin 1975. 22 Van Strydonck & Wouters 2001. 23 Eén der schelvisbotten leverde na behandeling een monster dat niet voor de metingen kon worden gebruikt.

134

Page 5: van de stabiele isotopen 13C en 15N uit dierlijk en menselijk op … · 2019. 5. 27. · Isotopenonderzoek op dierlijk en menselijk skeletmateriaal 5 va n Klinke «a/, 2000, fig.

Isotopenonderzoek op dierlijk en menselijk skeletmateriaal

Tabel 3 Metingen van de stabiele isotopen " C en 15N, de C/N-verhouding, en de ouderdomsbepalingen uitgevoerd binnen het project. Measurements of the stable isotopes 13 C and " N , the C/N-ratio, and the radiocarbon dates performed within the project.

Archeologisch inventarisnummer

dierlijk bot

Brugge, Willemstraat 1 Brugge, Willemstraat 2 Brugge, De Burg 1 Brugge, De Burg 2 Brugge, Garenmarkt 1 Brugge, Garenmarkt 2 Ename 96/EN/472 Ename 85/EN/44 Ename 96/EN/496 Ename 93/HB/260 Ename 94/EN/179 Raversijde Raversijde Raversijde Raversijde Raversijde 110 Raversijde! 10 Raversijde 110 Raversijde 92/127 Raversijde 92/127 Raversijde 92/127 Saltés, Spanje 1 Saltés, Spanje 2

menselijk bot

Antwerpen Hofstraat A134/107T Antwerpen Hofstraat A134/202B Leuven S 2 skelet 1 Leuven S 2 skelet 38 Leuven S 2 skelet 37 Namur T56 Namur T29B Namur T94 Namur D21 Namur T87 Tongeren T097BA7 Tongeren T097BA6

Diersoort

rund rund rund rund rund rund

varken varken rund rund rund

schelvis varken schaap rund

varken schaap rund

varken schaap rund rund rund

mens mens mens mens mens mens mens mens mens mens mens mens

Labomtoriumcode

KIK-1109/UtC-8959 KIK-1127/UtC-8960 KIK-1105/UtC-9011 KIK-1104/UtC-9024 KIK-1101/UtC-9044 KIK-1122/UtC-9012

KIK-985/UtC-7947 KIK-992/UtC-7944

KIK-999/UtC-7951 KIK-994/UtC-7943 KIK-981/UtC-7946 KIK-1097/UtC-9046 KIK-l l40/UtC-9053 KIK-l l44/UtC-9015 KlK- l l4 l /UtC-9014 K I K - n i 2 / U t C - 9 0 1 6 KIK-1103/UtC-9013 KIK-Il42/UtC-9054

KIK-1327/UtC-9057 KIK-1325/UtC-9056

KIK-1327/UtC-9057 KIK-1056/UtC-8955 KIK-1082/UtC-8956

KIK-756/UtC-5896

KIK-775/UtC-5903 KIK-973/UtC-7848 IRPA-1246 KIK-976/UtC-7849 KIK-l l45/UtC-9059 KIK-l l48/UtC-9061 KIK-l l46/UtC-9060 KIK- l l l4 /UtC-9058 KIK-1324/UtC-9062

KIK-807/UtC-6005 KIK-801/UtC-6006

Datering (BP)

150 160

1145 1100 360 420

925 990 960

805 1055 1020 350 665 455 460 340

395 480 500 330 830 870

1240 1060

835 1015 1020 1120

890 1250 1290 1060 1270 1055

± 40

± 35 ± 40 ± 40

± 35 ± 4 5 ± 35 ± 30 ± 30 ± 40 ± 30 ± 70 ± 40 ± 40 ± 40 i 40

± 45 ± 30

± 35 ± 30 ± 30

± 35 ± 80

± 35 ± 30 ± 40 ± 40 i 30

± 35 ± 35 ± 30

± 35 ± 30 ± 40 ± 30

13 C

-21,92 -22,32

-22,05 -22,03 -22,21 -22,11 -22,01 -21,89 -22,57 -21,71 -22,04

-14,97 -20,99 -21,31 -23,26 -21,05 -21,90

-21,83 -20,85 -22,07 -21,82 -19,90 -20,62

-19,40 -19,40 -20,26 -18,14

-20,19 -20,01 -20,48

-19,95 -20,50 -20,04

-19,69 -19,88

'W

4,22

7,55 5,21 5,85 5,60 5,26

7,65 4,71 6,76

7,25 7,40 13,44 11,53 7,22

6,31 7,05 7,2

6,89 11,02 6,92 6,32 6,16

6,53

10,92 11,42 10,86

10,29 10,67 8,77 8,82 9,04 7,98

9,89 11,59 11,66

ON

2,27 2,80 2,74 2,72

2,71 2,73 2,77 2,76

2,75 2,89 2,74 3,34 2,74

2,77 2,70 2,77 2,76 2,76

2,79 2,78 2,79 3,08 3,02

2,78 2,78

2,75 2,80 2,81

2,75 2,78 2,92 2,92 2,70 2,78 2,77

klaren o m d a t ze m e t consumpt ieafva l w e r d e n gevoed. H e t is, gezien ze uit een kustvissersdorp k o m e n , zelfs goed mogel i jk da t deze varkens mar iene p r o d u k t e n hebben gegeten. Een derde dier uit hetzelfde site t oon t evenwel een isoto-pensignaal dat vrijwel niet verschilt van dat van de 'echte ' herbivoren. Meer onderzoek zal moe­ten ui twijzen of de verschillen vastgesteld tus ­sen de Raversijdse d ieren s ignif icant zijn. Opva l l end is verder o o k da t de twee Enaamse varkens volledig me t de herbivoren overeenko­m e n . Well icht werden deze dieren, gezien h u n vrij o u d e da t e r ing (tabel 1), n o g in he t bos gehoed. Voor de 15de-eeuwse varkens ui t Raver­

sijde was dergelijke voedingsstrategie evenwel niet meer mogelijk; bossen waren er niet meer in de buu r t .

Ui t de met ingen blijkt verder dat he t m e n ­selijk materiaal een grote variatie ve r toon t (fig. 3) , zowel in 5 1 3 C- als in 5 1 5 N-waarden . H e t ske­le tmater iaa l u i t N a m e n geeft de laagste 5 1 5 N-waarden, wat kan wijzen op een gering aandeel van mar iene p r o d u k t e n en zoetwatervis in het dieet. Di t zou dus wijzen op een lage consumpt ie van vis in het algemeen, misschien o m sociaal-economische redenen. He t botmater iaa l ui t Leu­ven en u i t A n t w e r p e n geeft enigszins hogere

135

Page 6: van de stabiele isotopen 13C en 15N uit dierlijk en menselijk op … · 2019. 5. 27. · Isotopenonderzoek op dierlijk en menselijk skeletmateriaal 5 va n Klinke «a/, 2000, fig.

A. ERVYNCK, M. VAN S T R Y D O N C K & M. B O U D I N

14 "

12 -

10 -

8 "

6 "

4 "1 -24

• •

< • • i

-22

• 0 O o o "

o o

o $

o

1

-20

1 3 C

o

1

-18

+ zeevis

• huisdieren

O mensen

i

-16 -14

5 '3C- en 8 '''N-waarden (%o) voor botmateriaal van middeleeuwse mensen, huisdieren (rund, schaap en varken) en een zeevis uit Vlaamse sites (staalname zie tabel 3).

5 " C and 5 15N ratios (%o) from medieval hu­man bones, and the me­dieval skeletal remains from domestic animals (cattle, scheep and pig) and a marine fish, sam­pled from Flemish sites (sampling: see table 3).

14 "

12 "

10 -

ÏÏZ

8 "

6 "

4 "

-2

r

• •

:$t x-• •

o ^ 1 1 1 1 1

4 -22 -20 -18 13c

+ zeevis

• varken Raversijde

A rund Raversijde

X schaap Raversijde

O varken Ename

• rund Ename

+ rund Brugge

i 1

-16 -14

8 liC- en 8 '''N-waarden (%o) voor botmateriaal van middeleeuwse huisdieren (rund, schaap en varken) en een zeevis uit Vlaamse sites (staalname zie tabel 3). 5 l 3Cand5 l 5Nratios(%o) from medieval skeletal re­mains from domestic an­imals (cattle, scheep and pig) and a matine fish, sampled from Flemish sites (sampling: see table

3).

Page 7: van de stabiele isotopen 13C en 15N uit dierlijk en menselijk op … · 2019. 5. 27. · Isotopenonderzoek op dierlijk en menselijk skeletmateriaal 5 va n Klinke «a/, 2000, fig.

Isotopenonderzoek op dierlijk en menselijk skeletmateriaal

6 I3C- en ö l5N-waarden (%o) voor botmateriaal van middeleeuwse mensen uit Vlaamse sites (staalname zie tabel 3). S 13C and 6 n N ratios (%o) from medieval hu­man bones, sampled from Flemish sites (sampling: see table 3).

12

11

10

O

- -

1—

X

X

1—

A A

O

X

X X

\

H \

o

X Namur

O Leuven

• Antwerpen

A Tongeren

1 1

-21,5 -21 -20,5 -20 -19,5

13C

-19 -18,5

5 / JC- en ö nN-waarden (%o) voor botmateriaal van middeleeuwse runderen uit Vlaamse sites en uit én Spaanse vindplaats (staal­name zie tabel 3). 8 13C and 5 I 5N ratios (%o) from medieval skele­tal remains from cattle, sampled from Flemish and a single Spanish site (sampling: see table 3).

z 2 6

5 "

x

o

x^

X

-23,5 -22,5 -21,5

1 3 C

-20,5 -19,5

• Raversijde X Brugge - Garenmarkt

• Ename A Brugge-De Burg X Brugge-Willemstraat O Saltés, Spanje

137

Page 8: van de stabiele isotopen 13C en 15N uit dierlijk en menselijk op … · 2019. 5. 27. · Isotopenonderzoek op dierlijk en menselijk skeletmateriaal 5 va n Klinke «a/, 2000, fig.

A. ERVYNCK, M. VAN STRYDONCK & M. BOUDIN

waarden, maar slechts één Leuvens skelet kan door minder negatieve 813C-waarden een wat hogere consumptie van mariene produkten doen vermoeden. Opvallend is tenslotte dat de vroeg­middeleeuwse skeletten uit Tongeren ook op een beduidende inname van vis wijzen. De stand van het archeozoölogisch onderzoek van Vlaamse sites, meer bepaald van de visresten, geeft aan dat er hoogstwaarschijnlijk vóór het jaar 1000 AD geen import van zeevis in onze gewesten voor­kwam24, wat dus betekent dat de hoge 6 15N-waarden voor de Tongerse skeletten zouden moeten verklaard worden door een frequente consumptie van zoetwatervis.

Wat de herkomstbepaling van de Brugse lang­hoornige runderen betreft, bleek uit de radio­koolstofdateringen (tabel 3) dat de beide Brugse ensembles (Willemstraat en Garenmarkt) sterk in ouderdom verschilden. De hoornpitten uit het site Brugge-Willemstraat blijken 18de-19de-eeuws te zijn! Vergelijking van de 5 l3C-waarden met deze van materiaal uit Brugge-Garenmarkt (dat grosso modo 15de-eeuws is), uit de Brugse Burg (9de-10de-eeuws), uit Raversijde (15de-eeuws) en uit Ename (10de-13de-eeuws) tonen, op één uitzondering na, een grote overeenkomst (513C-waarden rond circa -22 %o) (fig. 4). Deze overeenkomende waarden suggereren reeds dat de langhoornige runderen uit het Willemstraat-site niet uit een andere klimaatzone afkomstig zijn dan de andere runderen uit de bemonsterde populatie. Het materiaal uit Spanje heeft boven­dien beduidend minder negatieve waarden voor 813C. Dit wijst er op dat zowel de langhoornige runderen uit Brugge-Willemstraat als de kort-hoornige uit Brugge-Garenmarkt van lokale her­komst zijn. De theorie van de import van huiden voor de leerlooierij mag dus worden verworpen; de langhoornige runderen zijn gewoon een post-middeleeuws ras dat tot nog toe niet door de archeologie geïllustreerd was. Opvallend bij de

SUMMARY

A pilot project was set up analysing the 8 13C en 8 15N ratios within the collagen of animal and human bones from medieval sites in Flanders. Two applications of this technique were tested: the reconstruction of former dietary patterns for both humans and animals, and the establishment of the place of origin of animal products. It was established that the diet of the high medieval pigs from Ename (inland Flan­ders) was essentially herbivorous but that, in contrast, two out of three pigs from the late medieval coastal settlement of Raversijde showed an omnivorous diet, comparable to that of

isotopenbepalingen op de runderbotten blijft de grote variatie in 815N-waarden binnen het Vlaamse materiaal. Een verklaring ligt niet onmiddellijk voor de hand maar moet wellicht te zoeken zijn in verschillen in de voeding.

5 Conclusie

Deze pilootstudie heeft uiteraard enkel voor­lopige resultaten bereikt, die door verder onder­zoek moeten getest worden. De verschillen tussen het dieet van enkele varkens uit Raversijde en dit van andere middeleeuwse huisdieren uit andere sites, openen reeds een onderzoekspiste die ver­der zal worden gevolgd. Mogelijk kan informa­tie verkregen worden over de overgang van in het bos foeragerende varkens naar dieren die dicht­bij de menselijke bewoning werden gehouden, en die consumptie- en ander afval als voeding kregen. Het menselijk dieet in de middeleeu­wen moet eveneens door meer onderzoek ver­der belicht worden. De herkomstbepaling van dierlijke produkten kan tenslotte niet uit het oog worden verloren, zeker wanneer dierlijk mate­riaal wordt gevonden dat niet aan de vertrouwde karakteristieken, gekend uit andere sites, beant­woordt.

6 Dankwoord

Het onderzoek werd gefinancierd door middel van een Krediet aan Navorsers (1.5.460.98N) van het Fonds voor het Wetenschappelijk Onderzoek (FWO). De auteurs danken tevens hun collega's-archeologen voor de samenwerking: D. Callebaut en K. De Groote (opgravingen te Ename), B. Hillewaert (Brugge), M. Pieters (Raversijde), J. Plumier (Namur), V. Vandekerchove (Leuven), A. Vanderhoeven (Tongeren), en J. Veeckman (Antwerpen).

medieval people. The hypothesis can be put for­ward that this pattern reflects the transition from pigs that were herded in the forests to animals that lived close to human habitation, living on consumption leftovers and other organic waste. Within the human dietary patterns, differences can also be observed between the sites, but the dataset is too small to allow sound inter­pretations to be made. Finally, the working hypothesis that the longhorn horncores found at a tannery site at Brugge represent imports from the south, could be contradicted. There is no 8 13C temperature signal to be observed. 24 Ervynckw^/. in druk b

Diet reconstruction and establishment of place of origin by 13C en 15N stable isotope analysis on animal and human skeletal remains: a pilot study on medieval material from Flanders

138

Page 9: van de stabiele isotopen 13C en 15N uit dierlijk en menselijk op … · 2019. 5. 27. · Isotopenonderzoek op dierlijk en menselijk skeletmateriaal 5 va n Klinke «a/, 2000, fig.

Isotopenonderzoek op dierlijk en menselijk skeletmateriaal

BIBLIOGRAFIE

CALLEBAUT D . 1 9 9 1 : Cas t rum, Porrus und Abtei von Ename . In: BöHME H . W . (ed.). Burgen der Salierzeit. Teil 1. In den nördlichen Landschaften des Reiches, Sigmaringen, 2 9 1 - 3 0 9 .

ERVYNCK A. 1 9 9 1 : ' D e beer die w o o n d e op de burg. . . ' : mens en dier in een vroegmiddeleeuwse versterking. In: D E W I T T E H . (ed.) . De Brugse Burg. Van grafelijke versterking tot moderne stadskern (Archeo-Brugge 2) , Brugge, 170-180 .

ERVYNCK A. in d ruk : Orant, pugnant, laborant.

T h e diet of the three orders wi th in the feudal society of medieval Europe . In: JONES O ' D A Y S., V A N N E E R W. & E R V Y N C K A. (eds), Beha­

viour behind bones, Oxford .

E R V Y N C K A., H U P P E R E T Z W. & VAN W I N T E R

J . M . 1996: Papier, bo t ten of pit ten? D e kansen en p rob lemen van een geïnregreerde aanpak van het thema middeleeuwse voeding. In: HUPPERETZ W. & VAN WINTER J . M . (eds) . Dagelijks leven op Limburgse kastelen (1350-1600): voedsel en voed­selbereiding, Venlo, 6 -23 .

E R V Y N C K A., HI I .LEWAERT B., M A E S A. & V A N

S T R Y D O N C K M . in d r u k a: T a n n i n g and h o m work ing at late and post-medieval Brugge: the organic evidence. In: M U R P H Y P. & W I L T S H I R E

P. (eds). The environmental archaeology of industry, Oxford, 60 -70 .

E R V Y N C K A., V A N N E E R W & P I E T E R S M . in

druk b : H o w the N o r t h was w o n (and lost again). Historical and archaeological data on the exploi­ta t ion of the N o r t h At lant ic by the Flemish fis­hery. In: HOUSLEY R.A. & C O L E S G . M . (eds), Atlantic connections and adaptations: economies, envi­ronments and subsistence in lands bordering the North Atlantic, Oxford .

H I L L E W A E R T B. & E R V Y N C K A. 1 9 9 1 : Eeerlooi-

erskuipen langs de Eekhou t s t r aa t . In: Jaarboek

1989-1990. Brugge Stedelijke Musea, Brugge, 109-123.

K I G H T L Y C. , P I E T E R S M . , T Y S D . & E R V Y N C K

A. 2000 : Walraversijde 1465, Brugge.

L A N T I N G J . N . & VAN D E R P L I C H T J. 1996: Wat

hebben Floris V, skelet Swif terbant S2 en vis-otters gemeen?, Palaeohistoria 3 7 / 3 8 , 4 9 1 - 5 1 9 .

L A U R I O U X B. 2 0 0 2 : Manger au Moyen Age, s.l.

LENTACKER A. & ERVYNCK A. 1999: T h e archaeo-

fauna of the late medieval . Islamic harbour town of Saltés (Huelva, Spain) , Archaeofauna 8, 1 4 1 -157.

L E N T A C K E R A., V A N N E E R W & P L U M I E R J.

1997: Historical and archaeozoological data on water m a n a g e m e n r and fishing d u r i n g m e d i e ­val and post-medieval times at N a m u r (Belgium). In: D E B O E G. & V E R H A E G H E F. (eds). Envi­ronment and Subsistence in Medieval Europe. Papers of the Medieval Europe Brugge 1997' Conference Volume 9, (I .A.P Rappor ten 9), Zellik, 83-94 .

LONGIN R. 1 9 7 5 : N e w m e t h o d of collagen extract ion for rad iocarbon da t ing . Nature 2 3 0 , 2 4 1 - 2 4 2 .

M O N T A N A R I M . 1994 : Honger en overvloed,

Amste rdam.

PLUMIER J. 1993 : N a m u r : archéologie urba ine . Fouilles de p reven t i on 1 9 9 0 - 9 1 , Chronique de

FArchéologie Wallonne 1, 117-119 .

P O L L A R D A . M . & W I L S O N L. 2 0 0 1 : Global bio-

geochemical cycles and isotope systematics - how the world works . In: BROTHWELL D.R. & POL­LARD A.M. (eds). Handbook of archaeological scien­ces, Chichester , 1 9 1 - 2 0 1 .

SEALY J. 2 0 0 1 : Body tissue chemis t ry and pala-eodiet . In: BROTHWELL D.R. & P O L L A R D A . M . (eds) . Handbook of archaeological sciences, C h i ­chester, 2 6 9 - 2 7 9 .

V A N D E K E R C H O V E V. 1998 : Stadsarcheologie als

grondig onderzoek van het Leuvens verleden. In: BESSEMANS L. et al. (eds), Leven te Leuven in de

late middeleeuwen, Leuven, 127-139 .

V A N D E N H O V E R, V A N D E R H O E V E N A. & V Y N C -

KIER G. 2 0 0 2 : H e t archeologisch onderzoek in de O.L.V-bas i l iek van Tongeren, fase 1: 1999-2 0 0 1 , Monumenten en Landschappen 21 (4), 12-

37 .

VAN K L I N K E N G.J. , R I C H A R D S M.P. & H E D G E S

R.E .M. 2 0 0 0 : An overview of causes for srable i so topic var ia t ions in past E u r o p e a n h u m a n p o p u l a t i o n s : e n v i r o n m e n t a l , ecophys io logica l , and cultural effects. In: A M B R O S E S.H. & K A T -ZENBERG M . A . (eds), Biogeochemical approaches to paleodietary analysis. N e w York, 3 9 - 6 3 .

VAN K L I N K E N G.J. , VAN D E R P L I C H T J. & H E D ­

GES R . E . M . 1994 : Bone 1 3 C / 1 2 C ratios reflect (palaeo)cl imat ic var ia t ions . Geophysical Research

Letters 2 1 , 4 4 5 - 4 4 8 .

139

Page 10: van de stabiele isotopen 13C en 15N uit dierlijk en menselijk op … · 2019. 5. 27. · Isotopenonderzoek op dierlijk en menselijk skeletmateriaal 5 va n Klinke «a/, 2000, fig.

A. ERVYNCK, M. VAN S T R Y D O N C K & M. B O U D I N

V A N S T R Y D O N C K M . , L A N D R I E M . , H E N D R I X

V , VAN DER B O R G K., D E J O N G A.F.M., A L D E -

RIESTEN C. & K E P P E N S E. 1998: Royal Institute

for Cultural Heritage Radiocarbon Dates XVI, Brus­sels.

V A N S T R Y D O N C K M . , L A N D R I E M . , H E N D R I X

V , M A E S A., VAN DER B O R G K., DE J O N G A.F.M.,

A L D E R I E S T E N C . & K E P P E N S E. 2 0 0 1 : Royal Insti­

tute for Cultural Heritage Radiocarbon Dates XVII, Brussels.

V A N S T R Y D O N C K M . & W O U T E R S J. 2 0 0 1 : Pit­

falls in radiocarbon dat ing of archaeological bone derived gelatin and specific gelatin fraction. In: L O D E W I J C K X M . (ed. ) , Belgian archaeology in a European setting 1, Acta Archaeologica Lovaniensia Monograph iae 12, Leuven, 131-138 .

VEECKMAN J. 1998: De oudste Antwerpenaar op het spoor (Antw.) , Archaeologia Mediaevalis 2 1 , 65 -66 .

140