UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al.,...

138
UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2012-2013 DE LINK TUSSEN DE VOEDINGSINNAME EN HET SEDENTAIR GEDRAG VAN KLEUTERS Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Gezondheidsvoorlichting en -bevordering Door Annelien Desplenter Promotor: Prof. Dr. Greet Cardon Begeleider: Drs. Ellen De Decker

Transcript of UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al.,...

Page 1: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

UNIVERSITEIT GENT

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

Academiejaar 2012-2013

DE LINK TUSSEN DE VOEDINGSINNAME EN HET SEDENTAIR GEDRAG

VAN KLEUTERS

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van

Master in de Gezondheidsvoorlichting en -bevordering

Door Annelien Desplenter

Promotor: Prof. Dr. Greet Cardon

Begeleider: Drs. Ellen De Decker

Page 2: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

ABSTRACT

Doelstelling: Kleuters vertonen grote tekorten voor de inname van water, groenten en

vers fruit en hebben tevens een hoog sedentair gedragspatroon. Deze twee aspecten

dragen bij tot de ontwikkeling van overgewicht en obesitas op jonge leeftijd. Onderzoek

over de link tussen enerzijds de voedingsinname en anderzijds het sedentair gedrag bij

deze leeftijdscategorie is schaars en wordt daarom in dit onderzoek nagegaan.

Methodiek: Dit cross-sectioneel onderzoek bestond uit een steekproef van 901 kleuters

uit 27 verschillende scholen in West- en Oost-Vlaanderen. De steekproef bevatte 481

jongens en 420 meisjes met een gemiddelde leeftijd van 4,38 jaar. De data werd

verzameld aan de hand van een algemene vragenlijst, een vragenlijst specifiek over de

voedingsinname van de kleuter en een accelerometer om sedentair gedrag objectief te

meten. Met behulp van de Independent-Samples T-test en de one-way ANOVA werd de

link tussen de voedingsinname en het sedentair gedrag van de kleuters nagegaan.

Resultaten: Kleuters die minder dan twee uur per dag tv keken gedurende een

weekenddag en minder dan één uur de computer gebruikten zowel op een week- als

weekenddag dronken significant meer water dan drie- tot zesjarigen die dagelijks meer

tv keken en de computer gebruikten. Eveneens consumeerden kleuters die over het

algemeen en op een weekenddag weinig sedentair gedrag vertoonden, meer groenten in

vergelijking met kleuters die meer sedentair waren.

Besluit: Er bestaat een link tussen de inname van water en groenten en de mate van

sedentair gedrag bij Vlaamse drie- tot zesjarigen. Voor de inname van vers fruit werd

deze link niet teruggevonden.

Aantal woorden masterproef: 16115 (exclusief bijlagen en bibliografie)

Page 3: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

INHOUDSOPGAVE

ABSTRACT

WOORD VOORAF

INLEIDING .................................................................................................................... 1

1. LITERATUURSTUDIE ......................................................................................... 2

1.1 OVERGEWICHT BIJ KLEUTERS .................................................................. 2

1.1.1 Wat is overgewicht en hoe wordt het bepaald? ..................................... 2

1.1.2 Prevalentie van overgewicht en obesitas bij kleuters ............................ 5

1.1.3 Risicofactoren van overgewicht en obesitas bij kleuters ....................... 7

1.1.4 Gevolgen van overgewicht en obesitas .................................................... 8

1.1.5 Preventie van overgewicht en obesitas.................................................... 8

1.2 VOEDINGSAANBEVELINGEN BIJ KLEUTERS ......................................... 9

1.2.1 Belang gezonde voeding ........................................................................... 9

1.2.2 Voedingsaanbevelingen bij kleuters ....................................................... 9

1.2.3 Werkelijke voedingsinname van kleuters ............................................ 12

1.3 SEDENTAIR GEDRAG BIJ KLEUTERS ...................................................... 13

1.3.1 Omschrijving van het begrip ................................................................. 13

1.3.2 Aanbevelingen van de mate van sedentair gedrag .............................. 13

1.3.3 Meten van sedentair gedrag .................................................................. 14

1.3.4 Hoe sedentair zijn kleuters? .................................................................. 15

1.3.5 Gevolgen van sedentair gedrag ............................................................. 17

1.4 DE LINK TUSSEN VOEDINGSINNAME EN SEDENTAIR GEDRAG BIJ

KLEUTERS ................................................................................................................ 18

1.4.1 De link tussen voedingsinname en algemeen sedentair gedrag .......... 18

1.4.2 De link tussen voedingsinname en tv-kijken ........................................ 18

Page 4: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

1.5 ONDERZOEKSVRAGEN .............................................................................. 19

1.5.1 Overgewicht en obesitas ......................................................................... 19

1.5.2 Voedingsinname ...................................................................................... 20

1.5.3 Sedentair gedrag ..................................................................................... 20

1.5.4 Het verband tussen sedentair gedrag en de BMI ................................ 21

1.5.5 De link tussen voedingsinname en sedentair gedrag ........................... 21

2. METHODE ........................................................................................................... 23

2.1 POPULATIE .................................................................................................... 23

2.1.1 Demografische gegevens ........................................................................ 23

2.1.2 Antropometrische gegevens ................................................................... 24

2.2 PROCEDURE .................................................................................................. 24

2.2.1 Soort onderzoek ...................................................................................... 24

2.2.2 Dataverzameling ..................................................................................... 25

2.3 MEETINSTRUMENTEN ............................................................................... 26

2.3.1 Accelerometer ......................................................................................... 26

2.3.2 Vragenlijst ............................................................................................... 28

2.3.3 Registratieformulier ............................................................................... 28

2.3.4 Weegschaal .............................................................................................. 29

2.3.5 Lengtemeter ............................................................................................ 29

2.3.6 Meetlint buikomtrek .............................................................................. 30

2.4 DATA ANALYSE ........................................................................................... 31

2.4.1 Overgewicht en obesitas ......................................................................... 31

2.4.2 Voedingsinname ...................................................................................... 32

2.4.3 Sedentair gedrag ..................................................................................... 34

2.4.4 Het verband tussen sedentair gedrag en de BMI ................................ 36

2.4.5 De link tussen voedingsinname en sedentair gedrag ........................... 36

Page 5: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

3. RESULTATEN ..................................................................................................... 37

3.1 BESCHRIJVENDE RESULTATEN: OVERGEWICHT EN OBESITAS ..... 37

3.2 BESCHRIJVENDE RESULTATEN: VOEDINGSINNAME ........................ 38

3.2.1 Inname van water ................................................................................... 38

3.2.2 Inname van vers fruit ............................................................................. 39

3.2.3 Inname van groenten .............................................................................. 40

3.3 BESCHRIJVENDE RESULTATEN: SEDENTAIR GEDRAG ..................... 41

3.3.1 Algemeen sedentair gedrag .................................................................... 41

3.3.2 Schermkijken .......................................................................................... 43

3.3.3 Rustig spelen ........................................................................................... 44

3.4 HET VERBAND TUSSEN HET ALGEMEEN SEDENTAIR GEDRAG,

SCHERMKIJKEN EN RUSTIG SPELEN EN DE BMI ........................................... 45

3.5 DE LINK TUSSEN SEDENTAIR GEDRAG EN VOEDINGSINNAME ..... 46

3.5.1 De link tussen het algemeen sedentair gedrag, schermkijken en rustig

spelen en de voedingsinname ............................................................................... 46

3.5.2 Maaltijden geconsumeerd voor tv ......................................................... 48

3.5.3 De link tussen het consumeren van tussendoortjes voor tv en BMI .. 48

3.5.4 De link tussen het consumeren van maaltijden voor tv en

voedingsinname ..................................................................................................... 49

4. DISCUSSIE ........................................................................................................... 52

5. CONCLUSIES ...................................................................................................... 64

LITERATUURLIJST .................................................................................................. 65

BIJLAGEN.....................................................................................................................74

Page 6: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

LIJST VAN FIGUREN

Figuur 1: BMI-for-age z-scores voor jongens en meisjes van 24 tot 60 maanden (WHO

Multicentre Growth Reference Study Group, 2006)

Figuur 2: Internationale cut-off points van body mass index voor overgewicht en

obesitas voor 2- tot 18-jarigen (ILSI Europe Overweight and Obesity in

Children Task Force, 2000)

Figuur 3: De IOTF richtlijnen uitgezet ten opzichte van de WHO richtlijnen voor

kinderen tussen de 24 en 60 maanden voor jongens (links) en meisjes (rechts)

(Monasta et al., 2011)

Figuur 4: De actieve voedingsdriehoek voor kleuters (VIGeZ, 2006)

Figuur 5: Sedentair gedrag bij kleuters weergegeven per uur voor weekdagen (links) en

weekenddagen (rechts) opgesplitst voor jongens en meisjes (Van

Cauwenberghe et al., 2012)

Figuur 6: GT1M ActiGraph (links) en GT3X+ ActiGraph (rechts)

Figuur 7: Weegschaal SECA 861 (links) en SECA 813 (rechts)

Figuur 8: Lengtemeter SECA 214

Figuur 9: Meetlint SECA 201

Figuur 10: Punt om buikomtrek te meten

Figuur 11: Prevalentiecijfers voor overgewicht en obesitas bij jongens

Figuur 12: Prevalentiecijfers voor overgewicht en obesitas bij meisjes

Figuur 13: Dagelijkse inname van water bij kleuters

Figuur 14: Dagelijkse inname van vers fruit bij kleuters

Figuur 15: Dagelijkse inname van groenten bij kleuters

Figuur 16: Tijd van dagelijks tv-kijken bij kleuters opgesplitst voor week- en

weekenddagen

Figuur 17: Tijd van dagelijks computergebruik bij kleuters opgesplitst voor week- en

weekenddagen

Figuur 18: Tijd van dagelijks rustig spelen bij kleuters opgesplitst voor week- en

weekenddagen

Page 7: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

LIJST VAN TABELLEN

Tabel 1: Internationale cut off points van BMI voor overgewicht en obesitas bij kleuters

(3 tot 6,5 jaar) (Cole et al., 2000)

Tabel 2: Gemiddelde dagelijkse aanbevelingen voor kinderen van drie tot zes jaar

(VIGeZ, 2006)

Tabel 3: Leeftijd van de totale populatie

Tabel 4: Antropometrische gegevens van de totale populatie

Tabel 5: Planning dataverzameling voor deelnemende ouders en kleuters

Tabel 6: Cut points voor het bepalen van de verschillende intensiteitsniveaus (Pate et

al., 2006)

Tabel 7: Omscoring van keuzemogelijkheden in aantal dagen voor de frequentie van

water, vers fruit, rauwe en bereide groenten.

Tabel 8: Omscoring van keuzemogelijkheden voor de portiegrootte van water

Tabel 9: Omscoring van keuzemogelijkheden voor de portiegrootte van vers fruit,

rauwe en bereide groenten

Tabel 10: Omscoring van keuzemogelijkheden voor het aantal uur tv-kijken

Tabel 11: Prevalentiecijfers voor overgewicht en obesitas

Tabel 12: Aantal minuten en percentages sedentair gedrag opgesplitst tussen jongens en

meisjes

Tabel 13: F- en p-waarden Levene’s test en t- en p-waarde voor het verband tussen het

aantal uur tv-kijken op BMI

Tabel 14: F- en p-waarde Levene’s test en t- en p-waarde voor de link tussen

schermkijken en waterinname

Tabel 15: F en p-waarde Levene’s test en t- en p-waarde voor de link tussen

computergebruik en fruitinname

Tabel 16: F- en p-waarde Levene’s test en t- en p-waarde voor de link tussen algemeen

sedentair gedrag en groenten inname

Tabel 17: Gemiddelde waarde BMI en p-waarde post hoc test voor de link tussen het

consumeren van tussendoortjes voor tv en BMI

Tabel 18: Gemiddelde waarde waterinname en p-waarde post hoc test voor de link

tussen het consumeren van maaltijden voor tv en waterinname

Page 8: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

WOORD VOORAF

Het afronden van mijn bacheloropleiding voedings- en dieetkunde was de aanleiding

om mij verder te verdiepen in thema’s met betrekking tot overgewicht en obesitas. In

het bijzonder ben ik geboeid door mogelijke verbanden tussen sedentair gedrag,

voedingsinname en overgewicht/obesitas.

Ik kon gedurende het schrijven van deze masterproef rekenen op de hulp en steun van

vele personen die ik via deze weg graag wil bedanken.

Eerst en vooral wil ik graag mijn promotor Prof. Dr. Greet Cardon bedanken voor de

ondersteuning en de tijd die zij vrijmaakte om deze masterproef te coachen. Ook Drs.

Ellen De Decker verdient een bijzondere bedanking om mijn vragen snel en nauwgezet

te beantwoorden en om mij doorheen het hele proces te begeleiden.

Ik wil mijn ouders bedanken voor de kans die ze me gaven om deze masteropleiding te

voltooien en mij te steunen tijdens mijn opleiding en bij het schrijven van deze

masterproef.

Tevens wil ik ook graag mijn vrienden en medestudenten bedanken om mij te steunen

en een luisterend oor te bieden tijdens het schrijven van deze scriptie.

Tenslotte een grote dank aan de scholen, de ouders en de kleuters die deelnamen aan dit

onderzoek.

Annelien Desplenter

Master Gezondheidsvoorlichting en -bevordering

Page 9: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

1

INLEIDING

Krantenkoppen als ‘Eén op de vijf Vlaamse kinderen is te dik’ (Het Nieuwsblad

07/10/2010) en ‘Overgewicht nu ook een plaag voor kleuters’ (De Standaard

10/06/2007) doen vermoeden dat overgewicht een opmars maakt bij Vlaamse kleuters.

Ook uit ‘Vlaamse kleuters eten ongezond’ (De Tijd 20/05/2008) en ‘Eén op de vijf

kinderen drinkt bijna nooit water’ (Het Nieuwsblad 26/10/2012) blijkt dat een

voldoende hoge inname van gezonde voeding een probleem vormt bij kleuters.

‘Onze kinderen zitten te veel’ (De Standaard 22/10/2012), ‘Vlaamse vier- en vijfjarige

brengen hun tijd vooral zittend door’ (Het Nieuwsblad 19/02/2008), ‘Kinderen bewegen

te weinig op school’ (De Tijd 20/01/2005), ‘Kleuters kijken beter rechtstaand tv’ (Het

Nieuwsblad 07/04/2012) en ‘Tv-kijken kan de gezondheid ernstig schaden’ (De Tijd

12/01/2010). Deze verontrustende koppen doen vermoeden dat kleuters een hoog

sedentair gedragspatroon vertonen en dat dit nefast is voor hun gezondheid. Deze

actuele onderwerpen worden in deze masterproef nader onderzocht. Naast overgewicht,

voedingsinname en sedentair gedrag bij kleuters wordt de nog weinig onderzochte link

nagegaan tussen de voedingsinname en het sedentair gedrag van kleuters.

Deze masterproef vangt aan met wat reeds onderzocht werd in de literatuur over dit

onderwerp, aansluitend worden de onderzoeksvragen voor deze studie opgelijst. In de

methodiek worden de onderzoekspopulatie, de onderzoeksprocedure, de benodigde

meetinstrumenten en de data analyse beschreven. Vervolgens komen de resultaten van

de data analyse aan bod. Als laatste worden in het discussiegedeelte de gevonden

resultaten in dit onderzoek vergeleken met de literatuurstudie waarna de belangrijkste

conclusies van dit onderzoek terug te vinden zijn.

Page 10: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

2

1. LITERATUURSTUDIE

1.1 OVERGEWICHT BIJ KLEUTERS

1.1.1 Wat is overgewicht en hoe wordt het bepaald?

Overgewicht is het resultaat van een energie-inname die groter is dan het

energieverbruik, waardoor een overmaat aan lichaamsvet ontstaat (ILSI Europe

Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De

volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

worden in verscheidene categorieën: ondergewicht, normaal gewicht, overgewicht en

obesitas. De BMI wordt berekend door het lichaamsgewicht in kilogram te delen door

het kwadraat van de lichaamslengte in meter (kg/m²). Volgens de World Health

Organization (WHO) is een BMI hoger of gelijk aan 25 kg/m² bij volwassenen gelijk

aan overgewicht en een BMI hoger of gelijk aan 30 kg/m² wordt geclassificeerd als

obesitas (World Health Organization, 2012).

Voor kleuters (in deze literatuurstudie wordt het begrip kleuter gebruikt voor een kind

van drie tot zes jaar) en jonge kinderen gelden andere normen om overgewicht en

obesitas te bepalen. Twee verschillende gezondheidsinstanties hebben normen

ontwikkeld om overgewicht en obesitas bij kinderen te bepalen, namelijk de WHO en

de International Obesity Task Force (IOTF).

De WHO-richtlijnen om overgewicht en obesitas voor kinderen tot 59 maanden oud te

bepalen, zijn gebaseerd op een internationale longitudinale steekproef van 882 gezonde,

borstgevoede kinderen en een cross-sectionele sample van 6697 kinderen uit zes

verschillende landen (Brazilië, Ghana, India, Noorwegen, Oman en de Verenigde

Staten) (WHO Multicentre Growth Reference Study Group, 2006). Op basis van de

resultaten uit deze studies ontwikkelde de WHO leeftijdsspecifieke BMI curves met z-

scores (figuur 1). Indien een kind zich bevindt buiten de lijn van één standaarddeviatie

boven het gemiddelde, wordt dit beschouwd als een risico op overgewicht. Vanaf twee

of drie standaarddeviaties verwijderd van het gemiddelde, wordt dit onder de noemer

‘overgewicht’ respectievelijk ‘obesitas’ geplaatst (Monasta, Lobstein, Cole, Vignerova,

& Cattaneo, 2011; WHO Multicentre Growth Reference Study Group, 2006).

Page 11: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

3

Figuur 1: BMI-for-age z-scores voor jongens en meisjes van 24 tot 60 maanden

(WHO Multicentre Growth Reference Study Group, 2006)

Daarnaast ontwikkelde ook de IOTF een standaarddefinitie om overgewicht en obesitas

bij kinderen te bepalen. Deze richtlijnen zijn gebaseerd op studies bij 192 727 mensen

van 0 tot 25 jaar uit zes verschillende landen (Brazilië, Groot-Brittannië, Hong Kong,

Nederland, Singapore en de VS) en worden gebruikt voor kinderen van 2 tot 18 jaar.

Het IOTF berekent eveneens de BMI bij kinderen en trekt deze lijn door tot de

voorspelde BMI op 18-jarige leeftijd voor overgewicht (BMI ≥25 kg/m²) en obesitas

(BMI ≥30 kg/m²). De resultaten worden uitgezet in percentielcurves (figuur 2) en in

tabellen met exacte cijfers (tabel 1) (Cole, Bellizzi, Flegal, & Dietz, 2000; Monasta et

al., 2011).

Page 12: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

4

Figuur 2: Internationale cut-off points van body mass index voor overgewicht en

obesitas voor 2- tot 18-jarigen (ILSI Europe Overweight and Obesity in Children

Task Force, 2000)

Tabel 1: Internationale cut off points van BMI voor overgewicht en obesitas bij

kleuters (3 tot 6,5 jaar) (Cole et al., 2000)

Body mass index 25 kg/m² Body mass index 30 kg/m²

Leeftijd

(in jaren)

Jongens Meisjes Jongens Meisjes

3 17,89 17,56 19,57 19,36

3,5 17,69 17,40 19,39 19,23

4 17,55 17,28 19,29 19,15

4,5 17,47 17,19 19,26 19,12

5 17,42 17,15 19,30 19,17

5,5 17,45 17,20 19,47 19,34

6 17,55 17,34 19,78 19,65

6,5 17,71 17,53 20,23 20,08

Page 13: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

5

In figuur 3 worden de richtlijnen voor overgewicht en obesitas van de IOTF uitgezet ten

opzichte van de WHO en hierbij zijn grote verschillen op te merken. Deze verschillen

zijn te verklaren doordat de IOTF richtlijnen representatief zijn voor de gehele

populatie, terwijl de WHO richtlijnen enkel gelden voor gezonde kinderen met een

optimale groei (Monasta et al., 2011).

Figuur 3: De IOTF richtlijnen uitgezet ten opzichte van de WHO richtlijnen voor

kinderen tussen de 24 en 60 maanden voor jongens (links) en meisjes (rechts)

(Monasta et al., 2011)

1.1.2 Prevalentie van overgewicht en obesitas bij kleuters

Gebaseerd op de richtlijnen van de WHO voor overgewicht en obesitas, werd berekend

dat in 1990 4,2 procent van de kleuters wereldwijd overgewicht of obesitas hadden. Dit

cijfer steeg naar 6,7 procent of 43 miljoen kleuters in 2010 en in 2020 wordt er stijging

in de prevalentie van overgewicht en obesitas verwacht tot 9,1 procent of 60 miljoen

kleuters. Daarnaast is er eveneens een verschil in prevalentie van overgewicht en

obesitas tussen de ontwikkelings- en ontwikkelde landen. In de ontwikkelingslanden

(Afrikaanse landen, de meeste landen in Azië, Zuid- en Centraal-Amerika) heeft 6,1

procent van de kleuters overgewicht of obesitas en is er een toename van 65 procent op

te merken van 1990 tot 2010. In de ontwikkelde landen kent men een prevalentie van

11,7 procent en was er een stijging van 48 procent over twee decennia heen (de Onis,

Blössner, & Borghi, 2010).

Uitgaand van de IOTF-richtlijnen is er in Europa bij meisjes een hogere prevalentie van

overgewicht en obesitas vast te stellen dan bij jongens (Cattaneo et al., 2010).

Page 14: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

6

De hoogste prevalentie van overgewicht en obesitas bij kleuters in Europa is waar te

nemen in Engeland, Schotland, de Zuid-Europese (Italië, Spanje en Griekenland) en

Oost-Europese (Polen en Hongarije) landen (Cattaneo et al., 2010; ILSI Europe

Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012).

Wanneer dan specifiek naar Belgische gegevens rond overgewicht en obesitas bij

kleuters gekeken wordt, blijkt dat België tot de landen behoort met de laagste

prevalentie van overgewicht en obesitas bij kleuters in Europa (Cattaneo et al., 2010;

van Stralen et al., 2012). De gemiddelde BMI van een 5-jarig kind in België bedraagt

15,9 kg/m². Gebaseerd op de richtlijnen van het IOTF heeft 9,4 procent van de jongens

overgewicht en 0,6 procent obesitas. Voor meisjes is dit respectievelijk 13,0 procent en

1,0 procent. Uitgaand van de WHO standaard komt overgewicht voor bij 9,8 procent

van de jongens en 10,9 procent van de meisjes. Twee procent van de jongens en 1,2

procent van de meisjes heeft obesitas. Ook in België komt volgens de IOTF-richtlijn

overgewicht en obesitas vaker voor bij meisjes in vergelijking met jongens (van Stralen

et al., 2012).

Met uitzondering van een studie uitgevoerd in Aalst en in de provincie Limburg zijn er

tot op heden geen prevalentiecijfers voor Vlaamse kleuters beschikbaar.

Uit onderzoek in de Oost-Vlaamse stad Aalst blijkt dat 13 procent van de kleuters te

kampen heeft met overgewicht en 4,9 procent met obesitas. Opgesplitst volgens

geslacht resulteert dit in respectievelijk 10,7 procent en 4,7 procent bij jongens en 15,6

procent en 5,2 procent voor meisjes. Ook in deze studie is de prevalentie van

overgewicht en obesitas bij meisjes hoger in vergelijking met kleuters van het andere

geslacht (Van Gysel, Govaere, Verhamme, Doli, & De Baets, 2009).

Uit de resultaten van een studie uitgevoerd door Massa (2002) blijkt dat in de provincie

Limburg 14,8 procent van de 3- tot 4-jarige kinderen te kampen heeft met overgewicht.

Voor obesitas is dit 6,5 procent van de meisjes en 6,8 procent van de jongens. Bij de

oudere kleuters (5 tot 6 jaar) stijgt de prevalentie van overgewicht naar 23,0 procent bij

meisjes en 19,8 procent bij jongens, voor obesitas is dit respectievelijk 11,2 procent en

8,7 procent (Massa, 2002).

Page 15: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

7

Een gewijzigd voedings- en beweegpatroon ligt aan de basis van de hoge en steeds

stijgende prevalentie tijdens de twee laatste decennia voor overgewicht en obesitas bij

kleuters. Deze verandering in voedingsinname en fysieke activiteit is ontstaan door

sociale en omgevingsfactoren (de Onis et al., 2010).

1.1.3 Risicofactoren van overgewicht en obesitas bij kleuters

Er kunnen verschillende niet-beïnvloedbare risicofactoren geïdentificeerd worden voor

het ontwikkelen van overgewicht of obesitas tijdens de kleuterleeftijd. Kinderen van

Spaanse moeders die ongehuwd zijn, tot een lage socio-economische klasse behoren,

overgewicht hadden voor de zwangerschap of rookten gedurende de zwangerschap

hebben een hogere kans op overgewicht of obesitas op vierjarige leeftijd. Ook

genetische factoren, een hoog geboortegewicht, een zwangerschapsduur van meer dan

37 weken en het hebben van overgewicht of obesitas op tweejarige leeftijd zijn

risicofactoren voor het ontwikkelen van overgewicht of obesitas als kleuter (Kitsantas &

Gaffney, 2010; van Stralen et al., 2012).

Daarnaast kunnen een energierijke voeding, sedentair gedrag en een lage fysieke

activiteit onder de noemer van de beïnvloedbare risicofactoren voor overgewicht en

obesitas bij kleuters geplaatst worden (de Onis et al., 2010; van Stralen et al., 2012). De

voedingsinname en het sedentair gedrag worden verder in deze literatuurstudie uitvoerig

besproken (zie 1.2 Voedingsaanbevelingen bij kleuters en 1.3 Sedentair gedrag bij

kleuters). De aanbevolen hoeveelheid fysieke activiteit voor drie- tot zesjarigen is

minimum drie uur per dag aan een lichte, matige of zware intensiteit (Eetexpert.be,

2012). Kinderen die minder dan 30 minuten fysiek actief zijn of actief spelen per dag

hebben een verhoogd risico op overgewicht en obesitas (Nelson, Carpenter, &

Chiasson, 2006). De Iowa Bone Study toont tevens aan dat kleuters die fysiek actief zijn

minder lichaamsvet hebben in vergelijking met hun inactieve leeftijdsgenoten. Het

stimuleren van fysieke activiteit bij kleuters blijkt ook op latere leeftijd een

beschermend effect te hebben tegen obesitas. Kleuters die weinig fysiek actief zijn,

hebben meer lichaamsvet en hebben tevens een grotere kans op het ontwikkelen van

obesitas op volwassen leeftijd (Janz et al., 2002).

Page 16: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

8

Overgewicht of obesitas op volwassen leeftijd kan tevens voorspeld worden door het

moment van de ‘adiposity rebound’. Er is een sterke stijging van de BMI gedurende het

eerste levensjaar, waarna de BMI daalt en een minimum bereikt en vervolgens weer

stijgt. Dit omslagpunt wordt de ‘adiposity rebound’ genoemd. Idealiter vindt dit

fenomeen plaats rond de leeftijd van zes jaar. Bij kinderen die te kampen hebben met

obesitas start de ‘adiposity rebound’ gemiddeld op driejarige leeftijd. Hoe eerder de

intrede van de ‘adiposity rebound’, hoe meer lichaamsvet er aanwezig zal zijn op

volwassen leeftijd (Rolland-Cachera, Deheeger, Maillot, & Bellisle, 2006; Williams,

2005).

1.1.4 Gevolgen van overgewicht en obesitas

Overgewicht en obesitas kunnen niet alleen op latere leeftijd, maar ook tijdens de

kleuterperiode ernstige gezondheidsproblemen met zich meebrengen. Een verhoogde

bloeddruk, verhoogde cholesterolwaarden en een verhoogd lipidenprofiel zijn

cardiovasculaire risicofactoren die op jonge leeftijd al kunnen voorkomen. Obese

kleuters hebben tevens vaak een laag zelfbeeld en gedragsproblemen waardoor hun kans

op het ontwikkelen van psychologische problemen stijgt (McCrindle, 2006; Reilly et al.,

2003b).

Kleuters met overgewicht of obesitas hebben op volwassen leeftijd een hoger risico op

obesitas, cardiovasculaire ziekten en bepaalde kankers (ILSI Europe Overweight and

Obesity in Children Task Force, 2000; Serdula et al., 1993). Door de steeds stijgende

prevalentie van obesitas bij kleuters, kan er in de toekomst een sterke toename van

zowel obesitas als hart- en vaatziekten bij volwassenen verwacht worden (Baker, Olsen,

& Sorensen, 2007; McCrindle, 2006; Reilly et al., 2003b).

1.1.5 Preventie van overgewicht en obesitas

Uit het voorgaande blijkt een steeds stijgende prevalentie en incidentie van overgewicht

en obesitas bij kinderen. De voedingsinname en het sedentair gedrag van kleuters zijn

belangrijke voorspellers voor overgewicht en obesitas. Het stimuleren van fysieke

activiteit, goede eetgewoontes en een gezonde levensstijl moet aangemoedigd worden

om obesitas en de belangrijke gevolgen te voorkomen (Spiotta & Luma, 2008).

Page 17: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

9

1.2 VOEDINGSAANBEVELINGEN BIJ KLEUTERS

1.2.1 Belang gezonde voeding

Een gezond voedingspatroon bij kleuters is belangrijk voor de groei en het welzijn van

het kind (Huybrechts & De Henauw, 2007). Het consumeren van gezonde voeding op

jonge leeftijd zal het risico op het ontwikkelen van chronische ziekten zoals

cardiovasculaire aandoeningen (waaronder hoge cholesterolwaarden en hypertensie),

diabetes type 2, kanker, obesitas en osteoporose op latere leeftijd verlagen (Huybrechts

et al., 2008a; Huybrechts & De Henauw, 2007; Nicklas & Hayes, 2008). Eveneens

worden tijdens deze jaren eetgewoontes gevormd die meegedragen worden naar de

volwassen leeftijd (Huybrechts & De Henauw, 2007). De ouders spelen hierbij een

belangrijke rol, omdat ze samen met de school en de leeftijdsgenoten verantwoordelijk

zijn voor de voedingskeuzes van de kleuter (Huybrechts et al., 2008b).

1.2.2 Voedingsaanbevelingen bij kleuters

Een evenwichtige voeding bestaat uit energie, koolhydraten, vetten, eiwitten,

voedingsvezels, water, vitaminen en mineralen. Deze nutriënten dienen opgenomen te

worden volgens een hoeveelheid bepaald door de Hoge Gezondheidsraad van België

(Hoge Gezondheidsraad, 2009). De normen voor energie, macro- en micronutriënten

worden vertaald in praktische voedingsaanbevelingen aan de hand van de actieve

voedingsdriehoek voor kleuters (figuur 4).

Page 18: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

10

Figuur 4: De actieve voedingsdriehoek voor kleuters (VIGeZ, 2006)

Dagelijks dienen voedingsmiddelen uit elke laag en volgens de juiste hoeveelheid

geconsumeerd te worden (tabel 2). Variatie tussen voedingsmiddelen binnen dezelfde

groep en tussen de groepen onderling is vereist om aan een evenwichtige

voedingsinname te voldoen (Eetexpert.be, 2012; Nicklas & Hayes, 2008). Ook het

voedingspatroon is belangrijk, kleuters dienen de inname van de verschillende

voedingsmiddelen uit de voedingsdriehoek te spreiden over drie hoofdmaaltijden en

maximum drie tussendoortjes per dag (VIGeZ, 2010).

Page 19: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

11

Tabel 2: Gemiddelde dagelijkse aanbevelingen voor kinderen van drie tot zes jaar

(VIGeZ, 2006)

Voedingsmiddel Kleuters (3 – 6 jaar)

Water

Vocht

1 liter

Graanproducten en aardappelen

Brood

Aardappelen

3 – 5 sneden

1 – 4 stuks (50 – 200 g)

Groenten

Gekookte groenten af en toe door

rauwe groenten vervangen

2 – 3 groentelepels (100 – 150 g)

Fruit 1 – 2 stuks (100 – 200 g)

Melkproducten en calcium verrijkte

sojaproducten

Melk (volle melk tot de leeftijd van 4 jaar,

daarna halfvolle melk)

Kaas

4 bekertjes (500 ml)

½ - 1 sneetje (10 – 20 g)

Vlees, vis, eieren en vervangproducten

Vlees(waren), gevogelte, vis (rauw gewogen)

OF

Vleesvervanger (tofu, tempé, mycoproteïne,

seitan)

OF

Ei

OF

Peulvruchten (droog gewogen)

Peulvruchten (gaar gewogen)

Paddenstoelen

Aanvullend notenpasta of- moes

50 – 75 g

50 – 75 g

1 per week

2 eetlepels (30 g)

6 eetlepels (100 g)

100 g

2 x 15 g

Smeer- en bereidingsvet

Zachte margarine op brood

Zachte margarine of olie voor de bereiding

5 g per sneetje

15 g

Page 20: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

12

1.2.3 Werkelijke voedingsinname van kleuters

De werkelijke voedingsinname van Vlaamse kleuters werd nagegaan aan de hand van

vragenlijsten ingevuld door de ouders (Huybrechts et al., 2008b; Vereecken & Maes,

2010).

De grootste groep van de voedingsdriehoek bestaat uit water, de minimumnorm van één

liter per dag wordt amper (één tot vijf procent) gehaald door de Vlaamse kleuters. De

drie- tot zesjarigen drinken gemiddeld slechts 277 milliliter water per dag.

Graanproducten en aardappelen vormen de daaropvolgende laag, 25 tot 60 procent van

de kinderen bereikt de minimumhoeveelheid van brood per dag terwijl de aanbevolen

norm voor aardappelen bereikt wordt door 81 tot 99 procent. Iets minder dan de helft

van de kleuters consumeert wit brood in plaats van bruin of volkoren brood. Slechts één

vijfde van de kleuters eet dagelijks voldoende groenten en minder dan de helft neemt

dagelijks één tot twee stukken fruit tot zich. Gemiddeld eet een drie- tot zesjarige 65

gram groenten en 94 gram fruit per dag. De dagelijkse minimumaanbeveling van 100

gram wordt voor beide voedingsgroepen niet gehaald. De volgende groep wordt door

één vierde tot de helft van de kleuters voldoende geconsumeerd en bestaat uit

melkproducten (waaronder kaas) en calcium verrijkte sojaproducten. Niettegenstaande

aangeraden wordt om voor de leeftijd van vier jaar volle melk te consumeren, nuttigt

slechts twee procent van de kleuters die melk drinken, volle melk. Vanaf vier jaar wordt

halfvolle melk aanbevolen terwijl meer dan 20 procent van de vierjarigen volle melk tot

zich nemen. De maximumnorm voor kaas wordt echter overschreden door 18 tot 42

procent van deze lijftijdscategorie. Zesenzestig procent van de kleuters nuttigt vlees, vis,

eieren en vervangproducten volgens de aanbevelingen. Toch eet 19 tot 46 procent meer

dan 100 gram vlees per dag. Meer dan 70 procent bereikt de wekelijkse aanbeveling

voor vis niet (75 gram tot 100 gram en dit 1 tot 2 keer per week). Negen op tien kleuters

smeert te weinig vet op de boterham, niettegenstaande twee derde aangeeft dagelijks

smeervetten te gebruiken. De laatste en kleinste groep van de voedingsdriehoek is

vooral populair bij jongens en kleuters vanaf vier jaar. Dagelijks worden gemiddeld 200

gram voedingsmiddelen uit de restgroep geconsumeerd. Over de verschillende groepen

heen blijkt de inname van jongens gemiddeld hoger dan van meisjes (Huybrechts et al.,

2008b; Vereecken & Maes, 2010).

Page 21: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

13

Hieruit kan besloten worden dat er bij Vlaamse kleuters grote tekorten terug te vinden

zijn voor water, groenten, fruit en smeervetten volgens de leeftijdsspecifieke normen

(De Keyzer et al., 2011; Huybrechts et al., 2008b; Vereecken & Maes, 2010).

1.3 SEDENTAIR GEDRAG BIJ KLEUTERS

1.3.1 Omschrijving van het begrip

Sedentair gedrag staat voor alle activiteiten die bestaan uit neerliggen, zitten en scherm

gerelateerde bezigheden. De energiekost voor een lichaam in rust (basaal metabolisme)

is gelijk aan één ‘metabolic equivalent unit’ (MET). Een energieverbruik van 1,0 tot 1,5

METs wordt geclassificeerd als ‘sedentair’. Wandelen, schrijven, kleuren… zijn

voorbeelden van lichte fysieke activiteiten en vragen een energieverbruik van 1,6 tot 2,9

METs. Deze activiteiten mogen dus niet onder dezelfde noemer geplaatst worden als

sedentair gedrag (Owen, Healy, Matthews, & Dunstan, 2010; Pate, O'Neill, & Lobelo,

2008).

Sedentair gedrag is tevens niet gelijk aan de afwezigheid van fysieke activiteit. Het is

een combinatie van unieke gedragingen waarbij specifieke determinanten, andere dan

voor fysieke activiteit, een invloed hebben. Een kleuter kan fysiek actief zijn (naar

school fietsen, sporten) maar tevens een sedentair gedragspatroon vertonen (neerzitten

in de klas, op de speelplaats en thuis voor de televisie). Dit verschijnsel werd bij

volwassenen benoemd als het ‘Active Couch Potato’ fenomeen. De positieve

gezondheidsgevolgen die samengaan met het beoefenen van fysieke activiteit, worden

tenietgedaan door langdurige periodes van sedentair gedrag (Owen et al., 2010; Reilly et

al., 2003a; Reilly et al., 2008; Salmon, Tremblay, Marshall, & Hume, 2011).

1.3.2 Aanbevelingen van de mate van sedentair gedrag

Sedentair gedrag bij kleuters moet beperkt worden, daarom ontwikkelden zes

verschillende instanties uit het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Australië,

Canada en België richtlijnen voor sedentair gedrag per leeftijdscategorie.

Volgens de aanbevelingen van het Verenigd Koninkrijk en de Vlaamse overheid dienen

kleuters overdag hun sedentair gedrag te minimaliseren (Department of Health, 2011;

Eetexpert.be, 2012). De ‘National Association for Sport and Physical Education’

(NASPE) van de VS, de Australische en Canadese overheid voegen een maximumduur

van sedentair gedrag toe aan deze norm. Het langdurig zitten, tv-kijken en elektronische

Page 22: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

14

media gebruiken moet namelijk beperkt worden tot één uur per dag (Australian

Government, 2010; NASPE, 2009; Tremblay et al., 2012).

Een tweede instantie van de Verenigde Staten, de ‘American Academy of Pediatrics’

raadt aan om het vervoeren van het kind met de auto of kinderwagen te beperken.

Kleuters dienen niet meer dan twee uur per dag naar kwalitatieve programma’s te kijken

op tv (American Academy of Pediatrics, 2001).

1.3.3 Meten van sedentair gedrag

Verschillende methodes kunnen gebruikt worden om het sedentair gedrag van kleuters

na te gaan. Aangezien drie- tot zesjarigen nog niet over voldoende cognitieve

vaardigheden beschikken om zelf hun gedrag te beschrijven, wordt vaak aan de ouders

gevraagd om de mate van sedentair gedrag van hun kind te rapporteren in een dagboek

of via vragenlijsten (Loprinzi & Cardinal, 2011; Reilly, 2008). Deze subjectieve

weergaven leiden echter vaak tot onder- of overschattingen. Uit een studie van

Robinson, Winiewicz, Fuerch, Roemmich en Epstein (2006) blijkt dat ouders het aantal

uren tv-kijken onderschatten indien de kleuter een televisie op de kamer heeft. Wanneer

het kind geen televisie op de kamer heeft, wordt het aantal kijkuren overschat (Robinson

et al., 2006). Voorgaande methode impliceert dus subjectieve metingen.

Daarom dienen objectieve metingen (directe observatie en accelerometers) verkozen te

worden om het sedentair gedrag na te gaan. Directe observatie houdt in dat een

observator de hoeveelheid en het soort sedentair gedrag (bijv. zitten of liggen) nagaat en

dit schriftelijk of via een computer rapporteert (Loprinzi & Cardinal, 2011; Reilly et al.,

2003a; Reilly, 2008). Het nadeel is dat deze methode zeer tijdrovend is en niet altijd

overal toe te passen is (Loprinzi & Cardinal, 2011). Daarnaast wordt een accelerometer

gebruikt als objectief instrument om de mate van sedentair gedrag te meten. Een

accelerometer is een kleine bewegingsmeter die gedragen wordt rond het middel en de

versnelling van het lichaam meet bij beweging (Loprinzi & Cardinal, 2011; Troiano,

2005). Met een accelerometer kan sedentair gedrag en de verschillende niveaus van

fysieke activiteit (lichte fysieke activiteit, matige fysieke activiteit en hoge fysieke

activiteit) accuraat en betrouwbaar gemeten worden (Pate et al., 2008; Reilly et al.,

2008). In tegenstelling tot directe observatie kan de accelerometer geen onderscheid

maken tussen de verschillende soorten sedentair gedrag (Reilly, 2008). Toch krijgt de

bewegingsmeter heel vaak de voorkeur om sedentair gedrag bij kleuters na te gaan

Page 23: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

15

omdat deze meetmethode op grote schaal toegepast kan worden (Trost, Loprinzi,

Moore, & Pfeiffer, 2011).

1.3.4 Hoe sedentair zijn kleuters?

1.3.4.1 Algemeen sedentair gedrag

Meerdere studies tonen aan dat kleuters een hoog sedentair gedragspatroon vertonen

tijdens hun wakkere uren (Fischer et al., 2005; Kelly, Reilly, Grant, & Paton, 2005;

Reilly et al., 2003a).

Kleuters brengen op een dag gemiddeld 598 minuten sedentair door, goed voor zo’n

84,7 procent van hun tijd, zo blijkt uit een studie uitgevoerd in Vlaanderen (Cardon &

De Bourdeaudhuij, 2008). Ook studies in het buitenland vertonen gelijkaardige cijfers;

Colombiaanse kleuters besteden meer dan 80 procent van hun tijd aan sedentair gedrag

(Pate, McIver, Dowda, Brown, & Addy, 2008). Bij Ierse kleuters blijkt dit 74 procent en

81 procent te zijn voor jongens en meisjes respectievelijk (Kelly et al., 2005).

Wereldwijd gezien zijn kleuters gemiddeld tussen de 50 procent en 80 procent van hun

tijd sedentair (Hinkley, Salmon, Okely, & Trost, 2010).

Kleuters zijn opvallend meer sedentair tijdens weekdagen (627 minuten) dan tijdens

weekenddagen (570 minuten) (Cardon & De Bourdeaudhuij, 2008). Op weekdagen is

de prevalentie van sedentair gedrag bij jongens uit Australië het hoogst tijdens de

voormiddag (9u tot 10u) en de vroege namiddag (12u tot 14u), bij meisjes is dit vooral

in de voormiddag (8u tot 11u) (zie figuur 5) (Van Cauwenberghe, Jones, Hinkley,

Crawford, & Okely, 2012). Schotse kleuters ondervinden een seizoenseffect op hun

sedentair gedrag, ze zijn meer sedentair in de lente in vergelijking met de zomer en de

herfst (Fisher et al., 2005).

Page 24: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

16

Figuur 5: Sedentair gedrag bij kleuters weergegeven per uur voor weekdagen

(links) en weekenddagen (rechts) opgesplitst voor jongens en meisjes (Van

Cauwenberghe et al., 2012)

1.3.4.2 Tv-kijken

Jonge kinderen worden omgeven door allerlei vormen van media en komen meer dan

ooit in aanraking met scherm gerelateerde activiteiten. Tv-kijken is de belangrijkste en

meest onderzochte vorm van sedentair gedrag. Op een doorsnee dag kijkt 82 procent

van de Amerikaanse drie- tot vierjarigen tv, bij de vijf- tot zesjarigen is dit 78 procent.

(Vandewater, Rideout, Wartella, Huang, & Lee, 2007).

Kleuters kijken dagelijks gemiddeld tussen één uur en vier uur naar televisie (Jackson,

Djafarian, Stewart, & Speakman, 2009; Janz et al., 2001; Manios, 2006; Stolley et al.,

2003; Tandon, Zhou, Lozano, & Christakis, 2011; Vandewater et al., 2007). Opgesplitst

voor weekdagen is dit gemiddeld 74 minuten tot 190 minuten en op weekenddagen 140

minuten tot 191 minuten (Burdette & Whitaker, 2005; Cardon & De Bourdeaudhuij,

2008). Ouders van Europese kleuters bevestigen dit fenomeen, ze rapporteren een hoger

gebruik van televisie tijdens het weekend in vergelijking met weekdagen (De Decker et

al., 2012).

Uit Amerikaanse studies blijkt dat bijna twee derde van de kleuters de grens van twee

uur tv-kijken per dag overschrijden (Burdette & Whitaker, 2005; Tandon et al., 2011).

Anderzijds resulteert uit het onderzoek van Vandewater et al. (2007) dat de meerderheid

van de kleuters binnen deze richtlijnen van de ‘American Academy of Pediatrics’ valt.

1.3.4.3 Computergebruik

Ouders van Europese kleuters rapporteerden in focusgroepen dat computergebruik een

minder voorkomende scherm gerelateerde activiteit is bij kleuters in vergelijking met

tv-kijken (De Decker et al., 2012). Volgens ouders van Amerikaanse kleuters gebruikt

Page 25: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

17

20 procent van de drie- tot vierjarigen en 27 procent van de vijf- tot zesjarigen dagelijks

een computer voor gemiddeld 50 minuten. Bijna 80 procent van de Amerikaanse

gezinnen heeft een computer en zeven op tien beschikt over internettoegang

(Vandewater et al., 2007). De meeste ouders van Europese kleuters geven aan dat hun

kind toestemming dient te vragen om de computer te mogen gebruiken. Ouders

tolereren computergebruik op vrijdagavond of gedurende het weekend voor 30 minuten

tot een uur per dag (De Decker et al., 2012).

1.3.5 Gevolgen van sedentair gedrag

Op korte termijn kunnen reeds enkele gevolgen van een sedentaire levensstijl bij

kleuters geïdentificeerd worden. Jackson et al. (2009) geven aan dat kleuters die

dagelijks tv kijken meer lichaamsvet hebben. Het consumeren van meer

voedingsmiddelen tijdens het tv-kijken zou deze relatie kunnen verklaren. Meerdere

studies tonen een positief verband tussen tv-kijken en de BMI van kleuters (Fuller-

Tyszkiewicz, Skouteris, Hardy, & Halse, 2012; Jouret et al., 2007; van Stralen et al.,

2012). Volgens Jago, Baranowski, Baranowski, Thompson en Greaves (2005) bestaat

er echter pas een uitgesproken relatie tussen tv-kijken en BMI vanaf het zesde

levensjaar. Daarnaast wordt er een negatieve associatie teruggevonden tussen sedentair

gedrag en fysieke activiteit bij kleuters (Jago, Baranowski, Thompson, Baranowski, &

Greaves, 2005). Kleuters die dagelijks minder dan één uur tv kijken, zouden ook vaker

deelnemen aan sportactiviteiten in vergelijking met kleuters die meer tv kijken (Jouret et

al., 2007).

Een hoog gehalte aan lichaamsvet, overgewicht en obesitas op volwassen leeftijd zijn

vaak voorkomende langetermijngevolgen van langdurig tv-kijken tijdens de kleutertijd

(Proctor et al., 2003; Reilly, 2008). Kleuters die dagelijks meer dan twee uur tv kijken

blijken als 26-jarige een hogere kans te hebben op overgewicht, roken, verhoogde

cholesterolwaarden en een slechte conditie (Hancox, Milne, & Poulton, 2004).

Page 26: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

18

1.4 DE LINK TUSSEN VOEDINGSINNAME EN SEDENTAIR

GEDRAG BIJ KLEUTERS

1.4.1 De link tussen voedingsinname en algemeen sedentair gedrag

Sedentair gedrag gaat gepaard met een laag energieverbruik. Vermoedelijk zet sedentair

gedrag bij kleuters aan tot overconsumptie van voedsel en dit terwijl hongergevoelens

uitblijven. Een laag energieverbruik en een hoge inname dragen bij tot de ontwikkeling

van overgewicht en obesitas (Chaput et al., 2011; Thivel, Tremblay, & Chaput, 2012).

Onder deze overconsumptie wordt een hoge inname van energierijke snacks, dranken en

fastfood verstaan, tevens nemen kleuters minder groenten en fruit tot zich (Pearson &

Briddle, 2011).

Enkele studies tonen aan dat de overconsumptie van energierijke voedingsmiddelen en

het te kort aan groenten en fruit bij kleuters voornamelijk voorkomt bij tv-kijken en het

spelen van videospelletjes. Onderzoeken hieromtrent zijn echter schaars. Om een relatie

tussen voedingsinname en sedentair gedrag dat niet scherm gerelateerd is (zoals

cognitieve taken, lezen en luisteren naar muziek) te kunnen aantonen, is eveneens meer

onderzoek nodig (Thivel et al., 2012).

1.4.2 De link tussen voedingsinname en tv-kijken

Verscheidene mechanismen kunnen het eetgedrag van de kleuter tijdens het tv-kijken

beïnvloeden. Kleuters associëren tv-kijken mogelijks met eten. Dit kan verklaard

worden volgens de principes van de klassieke conditionering. Na herhaalde situaties

waarin er gegeten wordt tijdens het kijken naar tv, wordt de televisie een

geconditioneerde stimulus dewelke een geconditioneerde respons uitlokt namelijk het

zin krijgen in voedsel (Campbell, Crawford, & Ball, 2006; Pearson & Briddle, 2011;

Temple, Giacomelli, Kent, Roemmich, & Epstein, 2007). Het is eveneens mogelijk dat

ouders die hun kinderen langdurig blootstellen aan de tv over een geringe kennis

beschikken omtrent gezonde voeding (Campbell et al., 2006). Ook advertenties zouden

een belangrijke rol kunnen spelen. Reclamespots die uitgezonden worden voor, tussenin

of na kinderprogramma’s promoten vaak energiedense voedingsmiddelen. Temple et al.

(2007) toonden aan dat kleuters die geconfronteerd worden met zulke voeding

gerelateerde reclamespots een hogere voedingsinname hebben.

Page 27: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

19

Uit het onderzoek van Francis en Birch (2006) blijkt dat een derde van de kleuters uit de

Verenigde Staten maaltijden of tussendoortjes consumeren tijdens het tv-kijken. Het

ontbijt is de vaakst geconsumeerde hoofdmaaltijd tijdens het tv-kijken en dit voor meer

dan een vijfde van de Canadese kleuters. Daarna volgt het avondmaal met 12,3 procent

en de lunch met 7,3 procent van de kleuters. Tevens blijkt 17 procent van de Canadese

drie- tot zesjarigen een tussendoortje te nuttigen terwijl de televisie aanstaat (Dubois,

Farmer, Girard, & Peterson, 2008; Francis & Birch, 2006). Tv-kijken bij kleuters wordt

zowel geassocieerd met ongezonde eetgewoontes, een gestegen maaltijdfrequentie als

een verhoogde voedselconsumptie en dit in de afwezigheid van hongergevoelens.

Kleuters die vaak (meer dan twee uur per dag) tv kijken en maaltijden of tussendoortjes

consumeren tijdens het kijken naar tv, hebben een hogere inname van energie,

koolhydraten en vetten, drinken vaker frisdranken en de fruit en groenten inname is veel

lager in vergelijking met kinderen die minder tv kijken (minder dan twee uur per dag)

en nooit maaltijden of tussendoortjes eten voor tv (Campbell et al., 2006; De Craemer et

al., 2012; Dubois et al., 2008; Manios et al., 2009; Pearson & Briddle, 2011; Sisson,

Shay, Broyles, & Leyva, 2012; Thivel et al., 2012). Kleuters die dagelijks

tussendoortjes consumeren tijdens het tv-kijken blijken een hogere BMI te hebben dan

kleuters die dit minder vaak doen (Dubois et al., 2008). Het nuttigen van

voedingsmiddelen bij het tv-kijken dient dus geweerd te worden en kleuters dienen de

maximumnorm van twee uur tv kijken per dag niet te overschrijden om overgewicht of

obesitas te voorkomen (Manios et al., 2009).

1.5 ONDERZOEKSVRAGEN

1.5.1 Overgewicht en obesitas

Gedurende de laatste decennia blijken overgewicht en obesitas bij kleuters een sterk

stijgende prevalentie te kennen. Recente cijfers voor Vlaamse kleuters zijn momenteel

niet beschikbaar. Daarom wordt in dit onderzoek de prevalentie van overgewicht en

obesitas en de eventuele verschillen tussen jongens en meisjes nagegaan. Er wordt

aangenomen dat deze welvaartsziekte vaker voorkomt bij het vrouwelijk geslacht.

Page 28: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

20

1.5.2 Voedingsinname

Overgewicht en obesitas kunnen deels veroorzaakt worden door een te grote

voedingsinname van de kleuters. Enerzijds is er een te hoge consumptie van

voedingsmiddelen uit de restgroep. Anderzijds blijkt de inname van water, fruit,

groenten en smeervetten grote tekorten te kennen bij kleuters. Vooral het drinken van

voldoende water blijkt voor deze leeftijdscategorie problematisch te zijn. Slechts één tot

vijf procent van de Vlaamse kleuters voldoet aan de minimuminname van één liter per

dag. Eén vijfde van de kleuters eet dagelijks 100 gram groenten en de aanbevolen

inname van één tot twee stukken fruit per dag wordt gehaald door minder dan de helft

van de Vlaamse kleuters. De meest recente gegevens hieromtrent dateren van 2010. Of

deze tekorten zich nog steeds voordoen bij deze populatie wordt nagegaan in deze

studie. Omdat geen gegevens teruggevonden werden over de kennis van de ouders

omtrent de vooropgestelde richtlijnen voor waterinname, wordt dit eveneens

onderzocht. Ook hun motivatie om water, groenten en fruit te promoten bij hun kind en

het steeds beschikbaar te stellen wordt nader bekeken.

1.5.3 Sedentair gedrag

Langdurige periodes van sedentair gedrag kunnen naast de voedingsinname mee aan de

basis liggen van het ontstaan van overgewicht en obesitas op jonge leeftijd. Sedentair

gedrag blijkt bij Vlaamse kleuters een hoge prevalentie te kennen. De gemiddelde

Vlaamse kleuter is per dag 598 minuten of 84,7 procent van zijn/haar wakkere uren

sedentair. Dit gedrag blijkt tevens meer voor te komen gedurende weekdagen in

vergelijking met het weekend. Voornamelijk tv-kijken, dagelijks gemiddeld één tot vier

uur, is de meest voorkomende vorm van sedentair gedrag. Ook het gebruik van de

computer krijgt gedurende de laatste jaren steeds meer aanzien bij deze populatie, de

maximumnorm is hiervoor één uur per dag. Bovenstaande cijfers zijn voornamelijk

gebaseerd op data verzameld in Amerika, Australië of Europa. Specifieke, recente

gegevens voor Vlaamse kleuters werden, met uitzondering van één studie in 2008, niet

teruggevonden. Daarom wordt het huidig sedentair gedragspatroon van Vlaamse

kleuters in dit onderzoek in kaart gebracht. Hierbij wordt onderzocht hoeveel minuten

of uren kleuters dagelijks sedentair zijn, tv-kijken, gebruik maken van de computer en

rustig spelen. Tevens wordt een opsplitsing gemaakt tussen weekdagen en

weekenddagen en tussen beide geslachten om mogelijke verschillen te onderscheiden.

Page 29: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

21

Bovendien wordt onderzocht welke vorm van sedentair gedrag het meest voorkomt.

Tenslotte wordt gekeken of de ouders op de hoogte zijn van de dagelijkse aanbeveling

van maximum één tot twee uur tv per dag.

1.5.4 Het verband tussen sedentair gedrag en de BMI

Uit de literatuur blijkt dat er vanaf de leeftijd van zes jaar een positieve relatie bestaat

tussen het tv-kijken en de BMI. In dit onderzoek wordt nagegaan of dit verband al terug

te vinden is tijdens de kleutertijd. Tevens wordt gekeken of dit verband ook bestaat met

andere vormen van sedentair gedrag zoals computergebruik, rustig spelen en het

algemene sedentair gedrag gemeten via een accelerometer. De hypothese hierbij is dat

kleuters die vaak tv kijken en een hoog sedentair gedragspatroon hebben, een hogere

BMI hebben in vergelijking met hun leeftijdsgenoten die minder frequent tv kijken en

een laag sedentair gedragspatroon hebben.

1.5.5 De link tussen voedingsinname en sedentair gedrag

Over de link tussen het sedentair gedrag en de voedingsinname bij kleuters is uitgevoerd

onderzoek schaars. Enkele bronnen geven aan dat sedentair gedrag kleuters aanzet tot

de overconsumptie van voedsel en een te lage inname van groenten en fruit. Vooral tv-

kijken blijkt een belangrijke invloed te hebben.

Een eerste hypothese is dat kleuters die een hoog sedentair gedragspatroon hebben

minder water drinken en minder fruit en groenten eten dan kleuters die minder tijd

spenderen aan sedentair gedrag. In dit onderzoek wordt dus nagegaan of er een verband

bestaat tussen het sedentair gedrag en de inname van water, vers fruit en groenten bij

kleuters. Onder sedentair gedrag wordt het aantal minuten dat de kleuter sedentair is van

zijn wakkere uren verstaan, dit omvat ook de tijd dat het kind tv kijkt, de computer

gebruikt en rustig speelt per dag.

Een tweede hypothese die vooropgesteld wordt is dat kleuters het vaakst een ontbijt

consumeren terwijl de televisie aanstaat, gevolgd door het avondmaal en het

middagmaal. Eveneens wordt, als derde hypothese, aangenomen dat kleuters een hogere

BMI hebben als ze hun tussendoortje consumeren tijdens het kijken naar televisie. In dit

onderzoek wordt bijgevolg nagegaan welke maaltijden en tussendoortjes het meest

frequent geconsumeerd worden terwijl de tv aanstaat. Daarbij wordt ook gekeken naar

het verband met de BMI.

Page 30: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

22

Dat kleuters die hun hoofdmaaltijd(en) of tussendoortje(s) consumeren terwijl ze tv

kijken minder water drinken en minder groeten en fruit tot zich nemen, wordt

vooropgesteld als vierde hypothese. De relatie tussen de consumptie van maaltijden en

tussendoortjes voor tv en de dagelijkse inname van water, vers fruit en groenten wordt

dus onderzocht.

Page 31: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

23

2. METHODE

2.1 POPULATIE

In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van data uit de ToyBox studie. Het ToyBox

project (2010 tot 2014) staat in voor de ontwikkeling en het testen van een

kosteneffectief preventieprogramma voor overgewicht en obesitas bij vier- tot zesjarige

kleuters. De studie vindt plaats in zes Europese landen: België, Bulgarije, Duitsland,

Griekenland, Polen en Spanje. Het onderzoek gaat in een eerste fase na welke

gedragingen en determinanten verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling van

overgewicht en obesitas bij jonge kinderen. Vervolgens wordt een interventie

ontwikkeld en geïmplementeerd in de deelnemende landen, om gezonde voeding en

actief spelen te promoten in de kleuterscholen en in de thuisomgeving. Het verminderen

van het sedentair gedrag, het verhogen van de fysieke activiteit, het innemen van

gezondere tussendoortjes, het verminderen van frisdrankconsumptie en het verhogen

van de waterinname bij kleuters zijn de vier hoofddoelen van de ToyBox interventie. Na

het verspreiden van de resultaten van de studie worden aanbevelingen gedaan voor het

Europese volksgezondheidsbeleid (ToyBox: www.toybox-study.eu, 2013).

In België werden de provincies West- en Oost-Vlaanderen geselecteerd om deel te

nemen aan de ToyBox studie. Alle steden en gemeenten gelegen in deze twee

provincies werden samen met hun socio-economische status (SES) geïnventariseerd. De

SES werd bepaald op basis van het opleidingsniveau van de inwoners. Zo konden per

provincie drie groepen onderscheiden worden namelijk: gemeenten of steden met een

lage SES, met een medium SES en met een hoge SES. Vervolgens werden uit deze

inventaris 15 verschillende gemeenten en steden at random gekozen; vijf met een lage

SES, vijf met een medium SES en vijf met een hoge SES. Alle kleuterscholen (97)

gevestigd in deze geselecteerde steden en gemeenten werden gecontacteerd. Uiteindelijk

gaven 27 kleuterscholen toestemming om deel te nemen aan de studie. Vervolgens

werden deze scholen opgedeeld in controle- en interventiescholen met een ratio van 1:2.

2.1.1 Demografische gegevens

De steekproef bevatte 481 (53,4 procent) Vlaamse jongens en 420 (46,6 procent)

Vlaamse meisjes. De 901 geïncludeerde kleuters hadden een minimumleeftijd van 3,03

Page 32: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

24

jaar en een maximumleeftijd van 6,88 jaar. De gemiddelde leeftijd opgesplitst volgens

geslacht, wordt weergegeven in tabel 3.

Tabel 3: Leeftijd van de totale populatie

Jongens Meisjes Totaal

Leeftijd (jaar) 4,38 (SD: ±0,61)

(n=481)

4,37 (SD: ±0,59)

(n=420)

4,38 (SD: ±0,60)

(n=901)

2.1.2 Antropometrische gegevens

De gemiddelde lengte, het gewicht, de BMI en de buikomtrek worden weergegeven in

onderstaande tabel. Voor lengte (t=1,556; p=0,120), gewicht (t=1,128; p=0,260), BMI

(t=-0,209; p=0,834) en buikomtrek (t=1,021;p=0,308) werden geen significante

verschillen gevonden tussen jongens en meisjes.

Tabel 4: Antropometrische gegevens van de totale populatie

Jongens Meisjes Totaal

Lengte (cm) 105,11 (SD: ±5,79)

(n=470)

104,51 (SD: ±5,69)

(n=406)

104,83 (SD: ±5,75)

(n= 876)

Gewicht (kg) 17,62 (SD: ±2,47)

(n=470)

17,43 (SD: ±2,58)

(n=407)

17,53 (SD: ±2,52)

(n=877)

BMI (kg/m²) 15,90 (SD: ±1,27)

(n=470)

15,91 (SD: ±1,48)

(n=406)

15,90 (SD: ±1,37)

(n=876)

Buikomtrek (cm) 51,72 (SD: ±3,31)

(n=468)

51,48 (SD: ±3,45)

(n=407)

51,61 (SD: ±3,37)

(n=875)

2.2 PROCEDURE

2.2.1 Soort onderzoek

Dit onderzoek maakt gebruik van data die verzameld zijn op één bepaald moment in de

tijd. Het gaat hier om een kwantitatief cross-sectioneel onderzoek.

Page 33: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

25

2.2.2 Dataverzameling

De kleuterscholen gelegen in de geselecteerde steden en gemeenten werden telefonisch

gecontacteerd. Vervolgens werd een afspraak gemaakt met de directie van iedere

geïnteresseerde school waarbij de studie in detail werd toegelicht. Ouders van de

kleuters uit de deelnemende scholen werden op de hoogte gebracht door

informatiebrieven. Via een informed consent konden de ouders toestemming geven om

deel te nemen aan de ToyBoxstudie.

Tussen maart 2012 en juni 2012 werden alle deelnemende kleuterscholen bezocht. De

metingen vonden steeds plaats op dinsdag, waarbij de kleuters op ondergoed en kousen

na, volledig uitgekleed werden, waarna de lichaamslengte, het lichaamsgewicht en de

buikomtrek gemeten werden. De kinderen kregen vervolgens elk een accelerometer.

Deze hangt vast aan een riempje en kon zo aangebracht worden rond het middel ter

hoogte van de knie. Om te voorkomen dat de accelerometer gedurende de

daaropvolgende dagen omgekeerd gedragen werd, kleefde op elke bewegingsmeter een

sticker met een leuke afbeelding om duidelijk de onder- en bovenkant aan te duiden.

Elke kleuter kreeg tenslotte twee vragenlijsten (bijlage 1 en bijlage 2) en een

registratieformulier (bijlage 3). Aan de ouders werd gevraagd om deze vragenlijsten en

het registratieformulier in te vullen en op maandag terug mee te geven met hun kleuter

naar school. Indien de kleuter de accelerometer en de ingevulde vragenlijst niet op tijd

terug meebracht naar school, werd er op een later tijdstip terug langsgegaan naar de

school om de resterende vragenlijsten en accelerometers op te halen. De planning voor

de dataverzameling werd uitgezet in tabel 5.

Page 34: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

26

Tabel 5: Planning dataverzameling voor deelnemende ouders en kleuters

Dag Opdracht voor kleuter/ouder

Dinsdag

Antropometrische metingen

Kleuter krijgt accelerometer

Ouders ontvangen vragenlijsten en

registratieformulier

Woensdag Kleuter draagt accelerometer

Ouders vullen registratieformulier in

Donderdag Kleuter draagt accelerometer

Ouders vullen registratieformulier in

Vrijdag Kleuter draagt accelerometer

Ouders vullen registratieformulier in

Zaterdag Kleuter draagt accelerometer

Ouders vullen registratieformulier in

Zondag Kleuter draagt accelerometer

Ouders vullen registratieformulier in

Maandag

Kleuter geeft de accelerometer samen met

de ingevulde vragenlijsten van de ouders

af op school

2.3 MEETINSTRUMENTEN

2.3.1 Accelerometer

Om het sedentair gedrag van kleuters objectief te kunnen nagaan werd gebruik gemaakt

van een accelerometer. Deze kleine bewegingsmeter meet het aantal versnellingen van

het kind. Bij deze dataverzameling werd de GT1M ActiGraph (figuur 6, links) gebruikt,

deze bewegingsmeter meet de versnelling van de proefpersoon in verticale richting. Ook

de GT3X ActiGraph en de GT3X+ ActiGraph (figuur 6, rechts) werden aangewend.

Deze accelerometers kunnen in drie verschillende vlakken gegevens verzamelen.

Gedurende de dataverzameling werden de GT3X en de GT3X+ ingesteld dat zij enkel

de versnellingen in verticale richting registreerden.

Page 35: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

27

Figuur 6: GT1M ActiGraph (links) en GT3X+ ActiGraph (rechts)

Vooraleer de accelerometers verdeeld werden onder de participerende kleuters, werd het

tijdsinterval (epoch) ingesteld om de versnellingen te registreren. Jonge kinderen

vertonen een heel wisselend bewegingspatroon, gedurende korte tijd gaan ze over van

stilstaan naar wandelen of lopen en terug naar stilstaan (Sirard, Trost, Pfeiffer, Dowda,

& Pate, 2005). Daarom is het noodzakelijk een korte epoch in te stellen. Er werd

gekozen voor een tijdsinterval van 15 seconden, de accelerometer meet dus om de 15

seconden het aantal versnellingen (‘counts’). Aan de hand van het aantal ‘counts’ per 15

seconden werden verschillende maten van intensiteit (sedentair gedrag, lichte intensiteit,

matige intensiteit en hoge intensiteit) bepaald. Hiervoor werden de minimum- en

maximumwaarden per intensiteitsniveau (‘cut points’) voor drie- tot vijfjarigen van

Pate, Almeida, McIver, Pfeiffer en Dowda (2006) gebruikt. Een overzicht van deze cut

points wordt weergegeven in tabel 6.

Tabel 6: Cut points voor het bepalen van de verschillende intensiteitsniveaus (Pate

et al., 2006)

Aantal counts per 15 seconden epoch

Sedentair gedrag 0 – 37

Lichte intensiteit 38 – 419

Matige intensiteit 420 – 841

Hoge intensiteit 842 – 1 000 000

Page 36: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

28

2.3.2 Vragenlijsten

Na het opnemen van de lichaamslengte, het lichaamsgewicht en de buikomtrek en na

het aanbrengen van de accelerometer, kregen de ouders van de kleuter twee

vragenlijsten. Een lijst met algemene vragen (bijlage 1) en een lijst met vragen specifiek

over de voedingsinname van hun kleuter (bijlage 2).

In de algemene vragenlijst werden de socio-demografische factoren nagegaan aan de

hand van vragen over het opleidingsniveau van de ouders, de leeftijd van de ouders en

het kind, het geslacht van het kind, de gezinssituatie, etc. Ook drinkgedrag, de inname

van tussendoortjes en de mate van fysieke activiteit van de ouders en het kind werden in

de algemene lijst bevraagd. Tevens werd het sedentair gedrag van de ouders en de

kleuter nagegaan. Het aantal uren op week- en weekenddagen dat het kind tv keek, de

computer gebruikte en zittend speelde, zijn een maat om de hoeveelheid sedentair

gedrag na te gaan. Tenslotte kwamen nog enkele vragen aan bod over de zwangerschap

en de voedingsinname gedurende het eerste levensjaar van het kind.

Een tweede vragenlijst peilde expliciet naar de voedingsinname van de kleuter tijdens

het afgelopen jaar. Deze lijst was opgedeeld in verschillende fragmenten waarbij telkens

de frequentie en de hoeveelheid van consumptie van een bepaalde voedingsgroep

bevraagd werd. Volgende voedingsgroepen kwamen aan bod: sap en andere dranken,

melk, yoghurt en kaas, fruit en groenten, peulvruchten, chocolade, dessert, koekjes, cake

en gebak, ontbijtgranen, brood, zoute tussendoortjes, vlees, gevogelte en visproducten,

aardappelen, rijst en pasta, suiker, confituur en ander beleg. Als hulpmiddel om een

betere inschatting te maken van de grootte van de vermelde porties, kregen de ouders

foto’s waarbij verschillende portiegroottes afgebeeld stonden (bijlage 4). Verder werd

bevraagd hoe vaak en welke tussendoortjes het kind at en dronk tussen de maaltijden

door, hoe frequent het kind een hoofdmaaltijd nuttigde, of het kind het middagmaal op

school consumeerde en of het kind supplementen innam.

2.3.3 Registratieformulier

Het registratieformulier (bijlage 3) dat aan de ouders werd meegegeven bevat in de

eerste plaats een algemene uitleg over de functie en het gebruik van de accelerometer.

Daarnaast werd een tabel toegevoegd waar ouders per dag kunnen invullen wanneer het

kind de bewegingsmeter aan- en uitdeed. Ook de tijd en de redenen voor het niet dragen

van de accelerometer kunnen aangevuld worden. De bewegingsmeter is niet waterdicht

Page 37: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

29

en moet dus uitgedaan worden als de kleuter een bad of douche neemt of gaat

zwemmen. De tijd die de kleuter besteedde aan zwemmen, diende eveneens genoteerd

te worden op het formulier, deze tijd werd later gehalveerd en bijgeteld bij het aantal

minuten fysieke activiteit. De kleuters kregen de bewegingsmeter op dinsdag en dienden

deze terug te geven op maandag. De meter werd dus gedragen gedurende zes

opeenvolgende dagen, maar aangezien dat het mogelijk is dat kleuters reageren op het

dragen van deze bewegingsmeter werden de eerste twee dagen (dinsdag en woensdag)

niet opgenomen. Enkel de resultaten van donderdag en vrijdag (twee weekdagen) en

zaterdag en zondag (twee weekenddagen) werden opgenomen.

2.3.4 Weegschaal

Het lichaamsgewicht (in kg) werd gemeten met de weegschaal SECA 861 en SECA 813

(figuur 7). De kleuter diende tweemaal op de weegschaal te staan, een derde meting

vond plaats wanneer er tussen de herhaalde metingen een te groot verschil was. Van de

verschillende metingen werd dan uiteindelijk het gemiddelde bepaald.

Figuur 7: Weegschaal SECA 861 (links) en SECA 813 (rechts)

2.3.5 Lengtemeter

De lichaamslengte (in cm) werd gemeten via de lengtemeter SECA 214 (figuur 8). De

lichaamslengte van de kleuters werd twee keer gemeten, wanneer deze twee resultaten

niet overeenkwamen werd de meting een derde keer uitgevoerd. Van de verschillende

metingen werd dan eveneens het gemiddelde bepaald.

Page 38: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

30

Figuur 8: Lengtemeter SECA 214

2.3.6 Meetlint buikomtrek

De buikomtrek (in cm) werd gemeten met het meetlint SECA 201 (figuur 9) ter hoogte

van de taille. Dit punt is gelegen in het midden van de onderste rib en de bekkenkam

(figuur 10). Deze omtrek werd twee keer gemeten, indien een groot verschil gevonden

werd tussen deze metingen, werd een extra meting uitgevoerd. Van de verschillende

metingen werd dan de gemiddelde buikomtrek bepaald.

Figuur 9: Meetlint SECA 201

Figuur 10: Punt om buikomtrek te meten

Page 39: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

31

2.4 DATA ANALYSE

De resultaten zijn gebaseerd op de data verzameld aan de hand van de algemene

vragenlijst, de vragenlijst over voedingsinname en de gegevens van de accelerometer

van de kleuters. Voor de statistische verwerking van de resultaten werd het programma

SPSS Statistics 20 gebruikt. Een p-waarde van <0,05 werd beschouwd als een

significant resultaat en een p-waarde van <0,10 werd aangenomen als een trend tot

significant resultaat.

Een kleuter is een kind van drie tot zes jaar. Aangezien kinderen die buiten deze

leeftijdsgrenzen vallen of geen leeftijd hadden opgegeven een vertekend beeld kunnen

geven voor lengte, gewicht, sedentair gedrag en voedingsinname, werden ze uit het

databestand verwijderd. Eveneens werden alle kleuters waarvan gegevens over het

geslacht ontbraken niet verder opgenomen, vermits in de data-analyse vaak de

opsplitsing gemaakt wordt tussen jongens en meisjes. Tevens werden voor iedere

variabele de frequenties nagegaan. Op die manier konden minimum- en

maximumwaarden, gemiddelden en standaarddeviaties bepaald worden. Ook

onmogelijke waarden werden afgeleid uit de frequenties en werden daarna verwijderd

uit het databestand.

2.4.1 Overgewicht en obesitas

De BMI werd berekend aan de hand van de formule

*10000. Voor de

variabelen lengte (cm) en gewicht (kg) werden geen onmogelijke waarden gevonden,

bijgevolg werd elke waarde meegenomen in de verdere analyses. De Independent-

Samples T-test werd aangewend om het verschil tussen jongens en meisjes na te gaan

voor de lengte, het gewicht, de BMI en de buikomtrek.

Om de prevalentie van overgewicht en obesitas in de steekproef na te gaan, werden de

‘cut-off points’ van het IOTF gebruikt (Tabel 1: Internationale cut off points van BMI

voor overgewicht en obesitas bij kleuters, pagina 4) (Cole et al., 2000). De variabele

BMI werd gehercodeerd in nieuwe variabelen voor jongens (1) en meisjes (2) en per

leeftijdscategorie. Vervolgens werden beide geslachten samengenomen zodat de

prevalentiecijfers voor overgewicht en obesitas van de totale populatie konden worden

bekeken.

Page 40: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

32

2.4.2 Voedingsinname

In de vragenlijst over voeding dienden de ouders voor de inname van water, vers fruit,

rauwe en bereide groenten de frequentie aan te duiden en vervolgens de gemiddelde

hoeveelheid per dag. Om de dagelijkse gemiddelde inname van de geselecteerde

voedingsmiddelen te kunnen berekenen werd voor water, vers fruit, rauwe en bereide

groenten de frequentie omgerekend per dag (tabel 7). Hiervoor werd een maand gezien

als 30 dagen en een week als 7 dagen.

Tabel 7: Omscoring van keuzemogelijkheden in aantal dagen voor de frequentie

van water, vers fruit, rauwe en bereide groenten.

Keuzemogelijkheid vragenlijst Aantal dagen

Nooit of minder dan 1 keer per maand 0

1 – 3 dagen per maand 0,06

1 dag per week 0,14

2 – 4 dagen per week 0,43

5 – 6 dagen per week 0,79

Elke dag 1

Vervolgens konden de ouders kiezen tussen 11 antwoordmogelijkheden om de

gemiddelde hoeveelheid water dat hun kind dagelijks drinkt aan te duiden. Aangezien

deze mogelijke portiegroottes telkens bestonden uit twee verschillende waarden, werd

elke antwoordmogelijkheid omgescoord naar de laagste waarde van de

keuzemogelijkheid (tabel 8).

Page 41: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

33

Tabel 8: Omscoring van keuzemogelijkheden voor de portiegrootte van water

Keuzemogelijkheid vragenlijst Omscoring

100 ml of minder 0 ml

Tussen 100 en 200 ml 100 ml

Tussen 200 en 300 ml 200 ml

Tussen 300 en 400 ml 300 ml

Tussen 400 en 500 ml 400 ml

Tussen 500 en 600 ml 500 ml

Tussen 600 en 700 ml 600 ml

Tussen 700 en 800 ml 700 ml

Tussen 800 en 900 ml 800 ml

Tussen 900 en 1000 ml 900 ml

1000 ml of meer 1000 ml

Wanneer de ouders de gemiddelde hoeveelheid vers fruit, rauwe en bereide groenten

dienden aan te geven, hadden zij keuze uit 10 verschillende antwoordmogelijkheden.

Deze antwoorden werden telkens omgescoord naar de laagste waarde van de twee

uiterste waarden (tabel 9).

Page 42: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

34

Tabel 9: Omscoring van keuzemogelijkheden voor de portiegrootte van vers fruit,

rauwe en bereide groenten

Keuzemogelijkheid vragenlijst Omscoring

30g of minder 0g

Tussen 30 en 60g 30g

Tussen 60 en 90g 60g

Tussen 90 en 120g 90g

Tussen 120 en 150g 120g

Tussen 150 en 180g 150g

Tussen 180 en 210g 180g

Tussen 210 en 240g 210g

Tussen 240 en 270g 240g

270g of meer 270g

Vervolgens werd voor elke voedingsgroep (water, vers fruit, rauwe en bereide groenten)

de omgescoorde innamefrequentie vermenigvuldigd met de omgescoorde portiegroottes.

Op die manier kon de gemiddelde dagelijkse inname van elke voedingsgroep die de

kleuter consumeert berekend worden. Om tot de gemiddelde dagelijkse inname van

groenten te komen werden rauwe en bereide groenten opgeteld. Om de gemiddelde

dagelijkse inname van deze voedingsmiddelen grafisch weer te geven werden de

resultaten terug onderverdeeld per antwoordmogelijkheid vanuit de vragenlijst. De One-

Sample T-test werd gebruikt om de gemiddelde dagelijkse inname van water, vers fruit

en groenten te vergelijken met de vooropgestelde richtlijnen.

2.4.3 Sedentair gedrag

Het aantal minuten en het percentage dat de kleuter sedentair is van zijn/haar wakkere

uren werd nagegaan. Eerst werd voor iedere geregistreerde dag (twee weekdagen en

twee weekenddagen) gecontroleerd of elke kleuter het valide aantal uren voor het

dragen van de accelerometer bereikt had. Indien de kleuter de accelerometer minimum

Page 43: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

35

zes uur droeg werd dit als een valide dag beschouwd. De data met betrekking tot het

sedentair gedrag werd verwijderd bij kleuters die minder dan zes uur op een dag de

bewegingsmeter gedragen hadden. Daarna werden aan de hand van boxplots alle

uitschieters in kaart gebracht, deze werden vervolgens verwijderd. Het aantal minuten

en het percentage die kleuters dagelijks besteden aan sedentaire activiteiten werd

berekend door het gemiddelde te nemen van de vier geregistreerde dagen. Indien er één

of meerdere dagen niet valide waren kreeg de kleuter geen eindresultaat voor zijn/haar

dagelijks gemiddeld aantal minuten en percentage sedentair gedrag. Ook werd het

sedentair gedrag van de kleuter tijdens de week (gemiddelde van de twee valide

weekdagen) en tijdens het weekend (gemiddelde van de twee valide weekenddagen)

nagegaan.

Vervolgens werd het aantal uur dat de kleuters op weekdagen en in het weekend tv

keken, de computer gebruikten en rustig speelden gehercodeerd (tabel 10). Zo konden

gemiddelden berekend worden en konden deze variabelen verder meegenomen worden

in de analyses.

Tabel 10: Omscoring van keuzemogelijkheden voor het aantal uur tv-kijken

Keuzemogelijkheid vragenlijst Omscoring

Nooit 0 uur

Minder dan 30 minuten per dag 0,25 uur

30 minuten tot <1uur per dag 0,5 uur

1 – 2 uur per dag 1 uur

3 – 4 uur per dag 3 uur

5 – 6 uur per dag 5 uur

7 – 8 uur per dag 7 uur

8 uur per dag 8 uur

Meer dan 8 uur per dag 9 uur

Ik weet het niet Niet opgenomen

Page 44: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

36

Om verschillen tussen een weekdag en een weekenddag voor alle variabelen met

betrekking tot het sedentair gedrag na te gaan, werd gebruik gemaakt van een Paired-

Samples T-test. Verschillen tussen beide geslachten werden telkens via een

Independent-Samples T-test nagegaan. De One-Sample T-test werd gebruikt om het

gemiddeld aantal uur dat de kleuters per dag tv keken, de computer gebruikten en rustig

speelden te vergelijken met de vooropgestelde richtlijnen.

2.4.4 Het verband tussen sedentair gedrag en de BMI

Het verband tussen het algemeen sedentair gedrag, het schermkijken en het rustig spelen

en de BMI van de kleuters, werd aan de hand van de Independent-Samples T-test

nagegaan. De variabelen met betrekking tot sedentair gedrag werden opgedeeld in twee

groepen. Bij het aantal minuten dat kleuters per dag sedentair gedrag vertonen, gebeurde

deze opdeling op basis van de mediaan. De maximumwaarde van de vooropgestelde

richtlijnen voor tv-kijken, gebruik van de computer en rustig spelen werd gebruikt om

twee groepen te vormen. Voor tv-kijken en rustig spelen was de maximumwaarde twee

uur en voor computergebruik één uur.

2.4.5 De link tussen voedingsinname en sedentair gedrag

Om de link tussen het sedentair gedrag en de inname van water, vers fruit en groenten te

onderzoeken werd de Independent-Samples T-test aangewend. Hier werd dezelfde

opdeling van de variabelen voor sedentair gedrag gebruikt als in 2.4.4. Het percentage

kleuters die (altijd, meestal, soms, zelden of nooit) maaltijden en tussendoortjes

consumeerden tijdens het kijken naar tv werd eveneens nagegaan met behulp van

frequenties.

Om de link te onderzoeken tussen het consumeren van tussendoortjes voor tv en de

BMI van kleuters werd de one-way ANOVA gebruikt. Deze test werd eveneens

aangewend om de link tussen het consumeren van maaltijden voor televisie en de

dagelijkse voedingsinname van de kleuters te analyseren. De F- en p-waarden van de

ANOVA werden enkel geïnterpreteerd als de levene’s test niet significant was. Bij

significante of trend tot significante p-waarden van de ANOVA werden post-hoc testen

uitgevoerd (Tukey). Zo kon bekeken worden tussen welke groepen er significante

verschillen waren.

Page 45: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

37

3. RESULTATEN

3.1 BESCHRIJVENDE RESULTATEN: OVERGEWICHT EN

OBESITAS

Als er gekeken werd naar alle geïncludeerde drie- tot zesjarigen kon vastgesteld worden

dat 10,7 procent te veel weegt. Opgesplitst voor overgewicht en obesitas is dit

respectievelijk 8,5 procent en 2,2 procent. Als er onderscheid gemaakt werd volgens

geslacht blijkt 10,3 procent van de meisjes overgewicht te hebben en 3,0 procent

obesitas. Bij jongens was dit 3,6 procent en respectievelijk 0,8 procent. Deze resultaten

worden grafisch weergegeven in onderstaande figuur 11 en 12. Tabel 11 geeft de

percentages voor overgewicht en obesitas weer opgesplitst per leeftijd en geslacht.

Figuur 11: Prevalentiecijfers voor overgewicht en obesitas bij jongens

Figuur 12: Prevalentiecijfers voor overgewicht en obesitas bij meisjes

95%

4% 1%

Normaal gewicht

Overgewicht

Obesitas

87%

10% 3%

Normaal gewicht

Overgewicht

Obesitas

Page 46: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

38

Tabel 11: Prevalentiecijfers voor overgewicht en obesitas

Overgewicht (kg/m²) Obesitas (kg/m²)

Leeftijd

(in jaren) Jongens Meisjes Totaal Jongens Meisjes Totaal

3 8,7%

(n=23)

16%

(n=25)

12,5%

(n=48)

/

(n=23)

/

(n=25)

/

(n=48)

3,5 4,6%

(n=131)

13,5%

(n=104)

8,5%

(n=235)

0,8%

(n=131)

2,9%

(n=104)

1,7%

(n=235)

4 8,5%

(n=117)

8,2%

(n=110)

8,4%

(n=227)

2,6%

(n=117)

4,5%

(n=110)

3,5%

(n=227)

4,5 7,5%

(n=106)

8,7%

(n=103)

8,1%

(n=209)

2,8%

(n=106)

1,0%

(n=103)

1,9%

(n=209)

5 7,1%

(n=85)

8,3%

(n=60)

7,6%

(n=145)

/

(n=85)

5,0%

(n=60)

2,1%

(n=145)

5,5 /

(n=4)

33,3%

(n=3)

14,3%

(n=7)

/

(n=4)

/

(n=3)

/

(n=7)

6 /

(n=1)

/

(n=0)

/

(n=1)

/

(n=1)

/

(n=0)

/

(n=1)

6,5 /

(n=2)

/

(n=1)

/

(n=3)

/

(n=2)

/

(n=1)

/

(n=3)

3.2 BESCHRIJVENDE RESULTATEN: VOEDINGSINNAME

3.2.1 Inname van water

Dagelijks drinkt 87,3 procent van de kleuters water (n=845). De gemiddelde consumptie

van water bedraagt 378,03 milliliter per dag (SD: ±236,52; n=836). De dagelijkse

hoeveelheid water geconsumeerd door kleuters wordt weergegeven in figuur 13. Er is

een significant verschil tussen de dagelijkse minimumnorm van één liter en de

gemiddelde inname van water bij kleuters (t=-76,034; p<0,001). Van de drie- tot

zesjarigen drinkt 2,6 procent voldoende water per dag (n=836).

Page 47: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

39

Uit de vragenlijst blijkt dat 79,4 procent van de ouders de dagelijkse minimumnorm van

1000 milliliter water onderschat, terwijl 5,3 procent aangeeft de norm voor het drinken

van water niet te kennen (n=880). Tevens moedigt 93,1 procent van de ouders hun kind

aan om water te drinken (n=891) en 97,9 procent van de ouders zorgt er voor dat er

steeds water beschikbaar is voor hun kind (n=895).

Figuur 13: Dagelijkse inname van water bij kleuters

3.2.2 Inname van vers fruit

Uit de antwoorden van de vragenlijst kan afgeleid worden dat 59,4 procent van de

kleuters dagelijks vers fruit consumeert (n=836). De gemiddelde consumptie van vers

fruit bij kleuters bedraagt 111,80 gram per dag (SD: ±62,99; n=804). Deze gemiddelde

dagelijkse inname verschilt significant met de minimumnorm van 100 gram fruit per

dag (t=5,313; p<0,001). Meer dan de helft van de kleuters (54,6 procent) eet dagelijks

voldoende fruit (n=804). In de onderstaande grafiek wordt de dagelijkse hoeveelheid

vers fruit bij kleuters weergegeven.

02468

101214161820

Per

cen

tag

e k

leu

ters

Aantal milliliter water per dag

Page 48: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

40

Figuur 14: Dagelijkse inname van vers fruit bij kleuters

3.2.3 Inname van groenten

Dagelijks eet 4,3 procent van de kleuters rauwe groenten (n=834), voor bereide

groenten (gestoomd, gekookt, gegrild of gestoofd) is dit 57,2 procent van de kleuters

(n=838). Gemiddeld worden er 86,94 gram (rauwe en bereide) groenten gegeten per dag

(SD: ±60,82; n=797). Voor rauwe groenten is dit gemiddeld 27,03 gram per dag (SD:

±34,14; n=816) en voor bereide groenten is dit gemiddeld 60,00 gram (SD: ±44,50;

n=819). Er is een significant verschil tussen de gemiddelde dagelijkse inname en de

minimumnorm van 100 gram per dag (t=-6,064; p=<0,001). De gemiddelde kleuter

voldoet niet aan deze norm, 66,8 procent haalt het minimum van deze richtlijn niet

(n=797). De dagelijkse inname van rauwe en bereide groenten samen wordt in figuur 15

weergegeven.

Onder de ouders geeft 95,9 procent aan dat ze regelmatig groenten en fruit ter

beschikking stellen van hun kind (n=888), tevens zegt 85,8 procent dat ze hun kleuter

vaak groenten en fruit geven als tussendoortje (n=879).

0

5

10

15

20

25

Per

cen

tag

e k

leu

ters

Aantal gram vers fruit per dag

Page 49: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

41

Figuur 15: Dagelijkse inname van groenten bij kleuters

3.3 BESCHRIJVENDE RESULTATEN: SEDENTAIR GEDRAG

3.3.1 Algemeen sedentair gedrag

De gemiddelde tijd die kleuters tijdens hun wakkere uren besteedden aan sedentaire

activiteiten, werd nagegaan aan de hand van de data van de accelerometers. Dit was

gemiddeld 338,16 minuten (n=566), goed voor gemiddeld 49,41 procent van de

wakkere uren van de kleuter (n=571). Vervolgens werd de opsplitsing gemaakt tussen

het gemiddeld aantal minuten op een weekdag (358,82 min; SD: ±57,32; n=566) en op

een weekenddag (317,49 min; SD: ±62,71; n=566). Tussen beide meetmomenten

werden significante verschillen gevonden (t=15,394; p<0,001). Tijdens de week waren

de kleuters gemiddeld ongeveer zes uur sedentair en in het weekend was dit gemiddeld

5,3 uur. Tevens werd het percentage sedentair gedrag tijdens de week en het weekend

nagegaan. Kleuters waren in het weekend gemiddeld 49,80 procent (SD: ±7,81; n=571)

van hun wakkere uren sedentair, terwijl ze in de week gemiddeld 49,02 procent (SD:

±6,60; n=571) van hun wakkere uren sedentair gedrag vertoonden. Het verschil tussen

een weekdag en weekend was significant (t=-2,613; p=0,009).

Het verschil tussen jongens en meisjes werd zowel voor het algemeen sedentair gedrag

als voor sedentair gedrag op een weekdag en op een weekenddag nagegaan (tabel 12).

Hierbij werden voor elke variabele significante verschillen gevonden tussen beide

0

5

10

15

20

25

30

Per

cen

tag

e k

leu

ters

Aantal gram groenten per dag

Page 50: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

42

geslachten. Meisjes vertoonden zowel in de week als in het weekend meer sedentair

gedrag tijdens hun wakkere uren in vergelijking met jongens.

Tabel 12: Aantal minuten en percentages sedentair gedrag opgesplitst tussen

jongens en meisjes

Jongens Meisjes Totaal t-

waarde

p-

waarde

Gemiddeld

sedentair gedrag

(min. per dag)

331,96

(SD: ±52,60)

(n=312)

345,77

(SD: ±47,70)

(n=254)

338,16

(SD: ±50,88)

(n=566)

-3,239 0,001

Gemiddeld

sedentair gedrag

(% per dag)

48,62

(SD: ±6,26)

(n=303)

50,30

(SD: ±6,23)

(n=268)

49,41

(SD: ±6,30)

(n=571)

-3,206 0,001

Gemiddeld

sedentair gedrag

weekdag

(min. per dag)

347,96

(SD: ±57,56)

(n=429)

360,99

(SD: ±58,19)

(n=358)

353,89

(SD: ±58,18)

(n=787)

-3,147 0,002

Gemiddeld

sedentair gedrag

weekdag

(% per dag)

48,10

(SD: ±6,53)

(n=428)

49,75

(SD: ±6,73)

(n=369)

48,86

(SD: ±6,67)

(n=797)

-3,505 <0,001

Gemiddeld

sedentair gedrag

weekend

(min. per dag)

311,37

(SD: ±64,94)

(n=333)

325,20

(SD: ±60,49)

(n=276)

317,64

(SD: ±63,29)

(n=609)

-2,699 0,007

Gemiddeld

sedentair gedrag

weekend

(% per dag)

48,92

(SD: ±7,97)

(n=326)

50,81

(SD: ±7,75)

(n=284)

49,80

(SD: ±7,92)

(n=610)

-2,957 0,003

Page 51: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

43

3.3.2 Schermkijken

3.3.2.1 Tv-kijken

Kleuters keken op een weekdag gemiddeld 0,72 uur (SD: ±0,59; n=887) naar televisie

(dvd’s en video’s inbegrepen) tijdens hun vrije tijd. In het weekend keken ze gemiddeld

1,40 uur per dag (SD: ±1,16; n= 872) naar tv. Drie- tot zesjarigen keken gemiddeld

significant vaker televisie gedurende hun vrije tijd in het weekend in vergelijking met

tijdens de week (t=-22,061; p<0,001). Het aantal uur dat kleuters tv keken tijdens de

week en tijdens het weekend wordt grafisch weergegeven in figuur 16.

Als het gemiddeld aantal uur tv-kijken op een weekdag (0,72 uur) vergeleken werd met

de aanbeveling van maximum twee uur per dag, bleken kleuters deze richtlijn tijdens de

week niet te overschrijden (t=-64,298; p<0,001). Er waren echter 4,5 procent van de

kleuters die deze maximumgrens wel overschreden tijdens de week. Tijdens het

weekend overschreed 24,7 procent van de drie- tot zesjarigen de maximumnorm. De

gemiddelde kleuter keek echter op een weekenddag 1,4 uur naar televisie, wat nog

steeds significant lager was dan de maximumnorm (t=-15,411; p<0,001).

Wanneer gepeild werd naar de opvattingen van de ouders bleek dat 0,9 procent de

maximumnorm van één tot twee uur tv-kijken per dag overschatten en 6,3 procent

bleken deze aanbeveling niet te kennen (n=887).

Figuur 16: Tijd van dagelijks tv-kijken bij kleuters opgesplitst voor week- en

weekenddagen

0

5

10

15

20

25

30

35

40

45

50

Per

cen

tag

e k

leu

ters

Aantal uur tv per dag

Week

Weekend

Page 52: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

44

3.3.2.2 Computergebruik

Het aantal uur dat kleuters gebruik maakten van een computer werd opgesplitst voor

week- en weekenddagen en wordt weergegeven in figuur 17. Op een weekdag

gebruikten kleuters tijdens hun vrije tijd gemiddeld 0,11 uur (SD: ±0,24; n=877) de

computer voor activiteiten zoals spelletjes spelen of spelconsoles (bijv. Playstation,

Xbox, GameCube). Deze gemiddelde hoeveelheid verschilde significant met het

computergebruik van de kleuters tijdens het weekend namelijk 0,22 uur per dag (SD:

±0,36; n=875) (t=-14,196; p<0,001). Het computergebruik bij kleuters dient beperkt te

worden tot maximum één uur per dag. Zowel tijdens de week (t=-108,780; p<0,001) als

in het weekend (t=-63,844; p<0,001) werd deze richtlijn niet overschreden.

Figuur 17: Tijd van dagelijks computergebruik bij kleuters opgesplitst voor week-

en weekenddagen

3.3.3 Rustig spelen

Kleuters besteedden gemiddeld 0,89 uur (SD: ±0,83; n=874) aan rustig spelen (in

boeken kijken, met de blokken spelen, met de poppen spelen, tekenen, bouwen…)

tijdens hun vrije tijd op een weekdag. Op een weekenddag was dit gemiddeld 2,20 uur

(SD: ±1,57; n=877). Het gemiddeld aantal uur dat kleuters rustig speelden per dag

tijdens hun vrije tijd verschilde significant tussen een weekdag en een weekenddag (t=-

27,880; p<0,001). In onderstaande grafiek wordt het aantal uur rustig spelen grafisch

weergegeven, hierbij wordt een opdeling gemaakt tussen weekdagen en weekenddagen.

0

10

20

30

40

50

60

70

80

Per

cen

tag

e k

leu

ters

Aantal uur computer per dag

Week

Weekend

Page 53: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

45

Figuur 18: Tijd van dagelijks rustig spelen bij kleuters opgesplitst voor week- en

weekenddagen

3.4 HET VERBAND TUSSEN HET ALGEMEEN SEDENTAIR

GEDRAG, SCHERMKIJKEN EN RUSTIG SPELEN EN DE BMI

Kleuters die op een weekdag dagelijks minder tv keken dan wat de norm voorschrijft

(twee uur), hadden een lagere BMI in vergelijking met leeftijdsgenoten die meer dan

twee uur per weekdag tv keken. Kleuters die de maximumnorm niet overschreden

hadden een BMI van 15,88 kg/m² (SD: ±1,35; n=825) terwijl kinderen die de

maximumaanbeveling tijdens de week wel te buiten gingen een gemiddelde BMI

hadden van 16,34 kg/m² (SD: ±1,36; n=38) (tabel 13). Voor tv-kijken in het weekend,

het gebruik van de computer, het rustig spelen en het algemeen sedentair gedrag

gedurende de week en het weekend werden geen significante verschillen gevonden voor

de BMI.

Tabel 13: F- en p-waarden Levene’s test en t- en p-waarde voor het verband tussen

het aantal uur tv-kijken op BMI

F-waarde p-waarde t-waarde p-waarde

Tv weekdag 0,011 0,918 -2,075 0,038

0

5

10

15

20

25

30

35

40

45

Per

cen

tag

e k

leu

ters

Aantal uur rustig spelen per dag

Week

Weekend

Page 54: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

46

3.5 DE LINK TUSSEN SEDENTAIR GEDRAG EN

VOEDINGSINNAME

3.5.1 De link tussen het algemeen sedentair gedrag, schermkijken en rustig

spelen en de voedingsinname

3.5.1.1 De link tussen het algemeen sedentair gedrag, schermkijken en rustig spelen

en de inname van water

Kleuters die tijdens het weekend maximum twee uur tv keken per dag dronken

gemiddeld 390,15 milliliter water (SD: ±229,05 ml; n=612), terwijl kleuters die de

maximumnorm overschreden dagelijks 340,09 milliliter water (SD: ±251,07; n=199) tot

zich namen. Tijdens de week waren er geen verschillen op te merken voor de inname

van water tussen kleuters die meer of minder dan twee uur per dag tv keken (tabel 14).

Bij kleuters die tijdens de week minder dan één uur per dag de computer gebruikten,

was er een trend tot significant verschil in de hoeveelheid water ze dagelijks tot zich

namen in vergelijking met kinderen die dagelijks meer dan één uur per dag de computer

gebruikten. Kinderen die tijdens de week minder dan één uur de computer gebruikten,

dronken gemiddeld 380,59 milliliter (SD: ±236,57 ml; n=795) water per dag. Kinderen

die meer dan één uur de computer gebruikten, dronken gemiddeld 276,00 milliliter (SD:

±221,74 ml; n=19) water per dag. Kleuters die tijdens het weekend minder dan één uur

per dag de pc gebruikten, dronken gemiddeld 383,92 milliliter (SD: ±237,76 ml; n=757)

water per dag, terwijl kleuters die in het weekend meer dan één uur per dag de computer

gebruikten 318,18 milliliter (SD: ±220,74; n=56) water per dag dronken (tabel 14).

Als er gekeken werd naar de tijd die de kleuter spendeerde aan rustig spelen tijdens de

week en in het weekend konden geen significante verschillen aangetoond worden voor

de dagelijkse waterinname. Ook voor het algemeen sedentair gedrag gemeten met de

accelerometers werden geen verschillen gevonden voor de waterinname.

Page 55: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

47

Tabel 14: F- en p-waarde Levene’s test en t- en p-waarde voor de link tussen

schermkijken en waterinname

F-waarde p-waarde t-waarde p-waarde

Tv weekend 2,407 0,121 2,615 0,009

Pc weekdag 0,013 0,908 1,907 0,057

Pc weekend 1,004 0,317 2,006 0,045

3.5.1.2 De link tussen het algemeen sedentair gedrag, schermkijken en rustig spelen

en de inname van vers fruit

Kleuters die gedurende het weekend meer dan één uur per dag de computer gebruikten,

namen dagelijks gemiddeld 126,88 gram (SD: ±69,41; n=56) vers fruit tot zich. Indien

drie- tot zesjarigen de computer minder dan één uur per dag gebruikten, aten zij

gemiddeld 110,50 gram (SD: ±62,53; n=726) fruit per dag (tabel 15).

Het gebruik van de computer tijdens de week, de tijd die het kind spendeerde aan tv

kijken of rustig spelen en de hoeveelheid sedentair gedrag tijdens de week en het

weekend hadden geen significante invloed op het aantal gram fruit dat het kind

dagelijks consumeerde.

Tabel 15: F en p-waarde Levene’s test en t- en p-waarde voor de link tussen

computergebruik en fruitinname

F-waarde p-waarde t-waarde p-waarde

Pc weekend 1,057 0,304 -1,874 0,061

3.5.1.3 De link tussen het algemeen sedentair gedrag, schermkijken en rustig spelen

en de inname van groenten

Kleuters die over het algemeen dagelijks minder dan 338,69 min sedentair gedrag

vertoonden, consumeerden gemiddeld 95,39 gram (SD: ±67,53; n=253) groenten op een

dag. Terwijl kleuters die meer minuten van hun wakkere tijd sedentair waren 79,70

gram groenten (SD: ±51,95; n=258) consumeerden. Kleuters die gedurende het

Page 56: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

48

weekend een lage hoeveelheid van sedentair gedrag vertoonden (minder dan 315,63

minuten), aten gemiddeld 95,15 gram (SD: ±66,84; n=267) groenten per dag, terwijl

kleuters die een hoger aantal minuten sedentair waren tijdens het weekend gemiddeld

79,47 gram (SD: ±52,07; n=278) groenten consumeerden per dag (tabel 16). Het aantal

minuten dat kleuters sedentair waren op een weekdag bepaalde de inname van groenten

van het kind niet.

Voor het aantal uren tv-kijken, gebruik van de computer en rustig spelen werden geen

significante verschillen gevonden voor de dagelijkse gemiddelde inname van groenten.

De tijd die kleuters spenderen aan tv kijken, gebruik van de computer en rustig spelen

heeft dus geen invloed op de dagelijkse consumptie van groenten.

Tabel 16: F- en p-waarde Levene’s test en t- en p-waarde voor de link tussen

algemeen sedentair gedrag en groenten inname

F-waarde p-waarde t-waarde p-waarde

Algemeen minuten sedentair 10,064 0,002 2,938 0,003

Minuten sedentair in het weekend 9,486 0,002 3,047 0,002

3.5.2 Maaltijden geconsumeerd voor tv

Als er gekeken werd naar de hoofdmaaltijden, bleek dat bij het ontbijt 15,1 procent van

de kleuters meestal of altijd naar tv keken (n=880), dit werd gevolgd door het

avondmaal waarbij 8,3 procent meestal of altijd naar tv keek (n=876) en als laatste

volgde het middagmaal met 1,9 procent van de kleuters (n=878). Bij de tussendoortjes

werd voornamelijk het tussendoortje ’s avonds (17,9 procent) meestal of altijd

geconsumeerd bij het kijken naar tv (n=873), daarna volgden het tussendoortje in de

namiddag met 3,7 procent van de kleuters (n= 879) en het tussendoortje in de

voormiddag voor 2,4 procent van de kleuters (n=881).

3.5.3 De link tussen het consumeren van tussendoortjes voor tv en BMI

Kleuters die altijd hun voormiddagtussendoortje consumeerden terwijl ze naar tv keken,

hadden een hogere BMI in vergelijking met kleuters die dit zelden of nooit deden (F=

2,292; p=0,058). Ook indien kleuters altijd een tussendoortje in de namiddag aten

terwijl ze naar televisie keken, hadden ze gemiddeld een hogere BMI in vergelijking

Page 57: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

49

met kleuters die dit nooit of soms deden (F=2,045; p=0,086) (tabel 17). Voor kleuters

die ’s avonds een tussendoortje aten terwijl ze tv keken, werden geen significante

verschillen gevonden voor de gemiddelde BMI (F=0,166; p=0,956).

Tabel 17: Gemiddelde waarde BMI en p-waarde post hoc test voor de link tussen

het consumeren van tussendoortjes voor tv en BMI

Frequentie Gemiddelde BMI (kg/m²)

p-waarde post

hoc

Tussendoortje

voormiddag

Altijd 17,38 (SD: ±1,67) (n=6) 0,055

Nooit 15,86 (SD: ±1,29) (n=586)

Altijd 17,38 (SD: ±1,67) (n=6)

0,064

Zelden 15,87 (SD: ±1,61) (n=125)

Tussendoortje

namiddag

Altijd 17,32 (SD: ±1,68) (n=6) 0,078

Nooit 15,88 (SD: ±1,31) (n=469)

Altijd 17,32 (SD: ±1,68) (n=6)

0,074

Soms 15,85 (SD: ±1,38) (n=202)

3.5.4 De link tussen het consumeren van maaltijden voor tv en voedingsinname

3.5.4.1 De link tussen consumeren van maaltijden voor tv en dagelijkse

waterinname

Kleuters die hun ontbijt meestal of altijd consumeerden als de televisie aanstond,

dronken dagelijks minder water in vergelijking met kinderen die zelden hun ontbijt tot

zich namen voor de televisie (F=3,531; p=0,007). Indien het tussendoortje in de

voormiddag soms geconsumeerd werd terwijl de kleuter naar televisie keek, was de

waterinname lager dan bij kleuters die dit nooit deden (F2,372; p=0,051). Kleuters

waarbij de televisie meestal aanstond als ze hun middagmaal innamen, dronken

dagelijks minder water in vergelijking met kleuters bij wie dit nooit het geval was

(F=2,472; p=0,043). Als de televisie zelden of nooit aanstond terwijl de kleuter een

tussendoortje at in de namiddag was de dagelijkse consumptie van water hoger dan bij

Page 58: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

50

kleuters waarbij de televisie soms speelde (F=4,574; p=0,001). Indien gedurende het

avondmaal de televisie nooit of zelden speelde dronken kleuters gemiddeld meer water

per dag dan wanneer de televisie soms aanstond terwijl het avondmaal geconsumeerd

werd (F= 4,269; p=0,002). Kleuters die hun tussendoortje ’s avonds soms of meestal

consumeerden terwijl ze naar televisie keken, dronken minder water op een dag in

vergelijking met kleuters die dit nooit deden (F=4,758; p=0,001) (tabel 18).

Tabel 18: Gemiddelde waarde waterinname en p-waarde post hoc test voor de link

tussen het consumeren van maaltijden voor tv en waterinname

Frequentie Gemiddelde waterinname

(ml)

p-waarde

post hoc

Ontbijt

Zelden 434,76 (SD: ±229,15) (n=72) 0,034

Meestal 326,14 (SD: 23169±) (n=83)

Zelden 434,76 (SD: ±229,15) (n=72) 0,039

Altijd 304,15 (SD: ±199,52) (n=40)

Tussendoortje

voormiddag

Nooit 392,65 (SD: ±238,52) (n=565) 0,056

Soms 327,83 (SD: ±233,34) (n=115)

Middagmaal Nooit 386,39 (SD: ±238,54) (n=699)

0,090 Meestal 176,13 (SD: ±154,23) (n=8)

Tussendoortje

namiddag

Nooit 396,54 (SD: ±240,23) (n=449) 0,002

Soms 321,75 (SD: ±215,27) (n=191)

Zelden 410,90 (SD: ±239,88) (n=149) 0,005

Soms 321,75 (SD: ±215,27) (n=191)

Avondmaal

Nooit 395,66 (SD: ±240,10) (n=538) 0,005

Soms 314,94 (SD: ±224,74) (n=126)

Zelden 398,11 (SD: ±219,64) (n=87) 0,080

Soms 314,94 (SD: ±224,74) (n=126)

Tussendoortje

‘s avonds

Nooit 414,98 (SD: ±246,46) (n=377) 0,006

Soms 345,08 (SD: ±224,49) (n=201)

Nooit 414,98 (SD: ±246,46) (n=377) 0,005

Meestal 328,27 (SD: ±219,71) (n=116)

Page 59: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

51

3.5.4.2 De link tussen consumeren van maaltijden voor tv en dagelijkse inname van

vers fruit en groenten

Het wel of niet consumeren van een hoofdmaaltijd of tussendoortje terwijl de televisie

aanstond had geen invloed op de inname van vers fruit en (rauwe en bereide) groenten.

Page 60: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

52

4. DISCUSSIE

In dit onderzoek wordt de prevalentie van overgewicht en obesitas bij Vlaamse kleuters

nagegaan. Eveneens wordt de inname van water, groenten en fruit bestudeerd. Ook de

gemiddelde tijd die besteed wordt door Vlaamse drie- tot zesjarigen aan algemeen

sedentair gedrag, schermkijken en rustig spelen komt aan bod. Tevens wordt de relatie

nagegaan tussen voorgaande variabelen en de BMI. Als laatste factor in deze studie

werd de link tussen de voedingsinname en het sedentair gedrag van Vlaamse kleuters

onderzocht.

Uit de antropometrische gegevens van deze onderzoekspopulatie blijkt dat Vlaamse

kleuters een gemiddelde BMI van 15,90 kg/m² hebben. Van stralen et al. (2012)

gebruikten in hun studie ongepubliceerde data, verzameld door De Coen et al. van 2008

tot 2011. Hieruit blijkt dat de gemiddelde BMI van een vijfjarig kind in België exact

hetzelfde is als in dit onderzoek.

Uit het onderzoek van van Stralen et al. (2012) kon eveneens afgeleid worden dat bijna

één op tien jongens overgewicht heeft en 0,6 procent kampt met obesitas, voor meisjes

is dit respectievelijk 13,0 procent en 1,0 procent. Uit dit onderzoek blijkt dat 3,6 procent

van de jongens overgewicht heeft en 0,8 procent obesitas. Voor meisjes is dit 10,3

procent en 3,0 procent respectievelijk. Van Stralen et al. (2012) rapporteert een hogere

prevalentie van overgewicht maar een lagere prevalentie van obesitas, ondanks dat

dezelfde cut-off points van de IOTF gehanteerd werden. De onderzoekspopulatie uit dit

onderzoek bestond louter uit Vlaamse kleuters, terwijl in de studie van van Stralen et al.

(2012) Belgische kleuters getest werden. Studies die eerder uitgevoerd werden door

Massa (2002) en Van Gysel et al. (2009), waarbij kleuters geselecteerd werden uit

respectievelijk Limburg en Aalst, resulteerden in prevalentiecijfers voor overgewicht en

obesitas bij beide geslachten die hoger lagen in vergelijking met de onderzochte

populatie van deze studie. Massa (2002) verzamelde data van 2938 kleuters van

september 1998 tot juni 1999 en berekende de prevalentie van overgewicht en obesitas

aan de hand van groeicurves. De resultaten uit zijn onderzoek zijn gedateerd en

gebaseerd op andere cut-off points, waardoor deze niet kunnen vergeleken worden met

de resultaten van dit onderzoek. De prevalentie van overgewicht en obesitas in de studie

van Van Gysel et al. (2009) werd berekend op basis van de cut-off points van de IOTF,

Page 61: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

53

maar er werden amper 284 kinderen geïncludeerd. Dit zorgt er eveneens voor dat deze

studie moeilijk vergelijkbaar is met dit onderzoek dat een onderzoekspopulatie heeft

van 901 kleuters. De resultaten uit deze studie geven aan dat de prevalentie van

overgewicht en obesitas momenteel minder hoog is in West- en Oost-Vlaanderen in

vergelijking met Aalst in 2009 en Limburg in 2002. Desalniettemin blijkt uit de

resultaten van dit onderzoek dat één op tien Vlaamse kleuters te kampen heeft met

overgewicht of obesitas. Uit deze alarmerende cijfers kan besloten worden dat het nodig

is om campagnes op te zetten met als objectief de prevalentie van overgewicht en

obesitas bij deze leeftijdscategorie te doen dalen. Verder kan opgemerkt worden uit alle

bovenstaande onderzoeken dat overgewicht en obesitas beduidend vaker voorkomen bij

meisjes dan bij jongens. Later blijkt echter uit de resultaten van dit onderzoek dat

meisjes ook vaker sedentair zijn in vergelijking met jongens. Een hogere mate van

sedentair gedrag bij meisjes is dus een mogelijke oorzaak van de hogere prevalentie van

overgewicht en obesitas dan bij jongens. Speciale aandacht voor het probleem van

overgewicht bij meisjes is dus aangewezen.

Overgewicht en obesitas kunnen deels veroorzaakt worden door de voedingsinname van

het kind. Specifiek werd de inname van water, vers fruit en groenten nagegaan,

aangezien uit de literatuur bleek dat er bij kleuters voor deze voedingsmiddelen grote

tekorten terug te vinden zijn.

Uit de beschrijvende resultaten van dit onderzoek kan afgeleid worden dat slechts 2,6

procent van de kleuters de minimumnorm van één liter water per dag bereikt. Dit wordt

bevestigd door Huybrechts et al. (2008) en Vereecken en Maes (2010) met één tot vijf

procent onder de Vlaamse kleuters die deze richtlijn haalt. De gemiddelde inname in

bovenvermelde studies was 277 milliliter per dag. De gemiddelde Vlaamse kleuter in dit

onderzoek drinkt dagelijks 100 milliliter water meer. In de vragenlijst werd de inname

van water zonder toevoegingen nagegaan. Wellicht hebben sommige ouders ook het

drinken van thee, bouillon en soep meegerekend bij de gemiddelde dagelijkse inname

van water. Dit zou kunnen verklaren waarom de drie- tot zesjarigen in dit onderzoek

gemiddeld meer water tot zich nemen in vergelijking met wat blijkt uit de studie van

Huybrechts et al. (2008) en Vereecken en Maes (2010). Deze studie onderzocht tevens

enkele elementen die tot nog toe niet teruggevonden werden in de literatuur. Als er

Page 62: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

54

louter gekeken wordt naar het dagelijks of niet dagelijks drinken van water kan er

besloten worden dat slechts 87,3 procent iedere dag water drinkt. Ondanks het feit dat

negen op tien ouders hun kind aanmoedigen om water te drinken en zorgen dat water

steeds beschikbaar is voor hun kind, onderschat toch de grote meerderheid van de

ouders de minimumaanbeveling van één liter water per dag. Het feit dat de gemiddelde

ouder niet op de hoogte is van hoeveel water zijn of haar kind dagelijks dient te drinken,

kan een verklaring zijn voor de ondermaatse dagelijkse inname van water bij kleuters.

Tevens kan opgemerkt worden dat ouders mogelijks de hoeveelheid water die hun kind

consumeert moeilijk kunnen inschatten. De waterinname van de kleuter tijdens de

schooluren kan onder- of overschat worden, ouders hebben weinig zicht op het drinken

van water als de kleuter niet thuis is.

Naast een geringe inname van water werden er in de literatuur tevens tekorten

teruggevonden voor de inname van vers fruit bij Vlaamse drie- tot zesjarigen. Volgens

De Keyzer et al. (2011) eten Vlaamse kleuters gemiddeld 94,0 gram vers fruit per dag.

Deze hoeveelheid ligt onder de minimum richtlijn van één tot twee stukken of 100 tot

200 gram per dag van het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en

Ziektepreventie (2006). Uit dit onderzoek blijkt dat kleuters gemiddeld 111,80 gram

fruit eten per dag. De gemiddelde kleuter blijkt in deze studie dus wel de minimumnorm

te halen. Tevens blijkt dat zes op tien kleuters dagelijks vers fruit eten. Meer dan de

helft van de Vlaamse kleuters eet dagelijks voldoende fruit, dit is in tegenstelling met

het onderzoek van Huybrechts et al. (2008) en Vereecken en Maes (2010) waaruit bleek

dat minder dan de helft dagelijks voldoende fruit consumeert. De stijging van

fruitinname bij kleuters kan wellicht verklaard worden door het effect van enkele

projecten die de laatste jaren ingang maakten in de kleuterscholen om de inname van

fruit te promoten. Een voorbeeld van een dergelijk project dat dit effect mogelijks

teweegbracht is Tutti Frutti (fruit op school), waarbij de school de kleuters verplicht om

per dag minimum één stuk fruit te consumeren als tussendoortje of één dag in de week

waarop enkel fruit gegeten mag worden als tussendoortje. Als besluit kan gesteld

worden dat deze interventies een positieve invloed blijken te hebben op de fruitinname

van kleuters. Bestaande projecten maar ook de ontwikkeling van nieuwe interventies om

fruit te promoten bij deze leeftijdscategorie dienen dus aangemoedigd te worden.

Page 63: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

55

Naast een tekort aan fruit, werd ook een tekort aan het eten van groenten teruggevonden

in de literatuur. Niettegenstaande nagenoeg alle ouders aangeven regelmatig groenten

en fruit ter beschikking te stellen van hun kind, eet de gemiddelde Vlaamse kleuter toch

beduidend minder dan 100 gram groenten per dag. De drie- tot zesjarige eet dagelijks

gemiddeld 86,94 gram. Tevens voldoet niet meer dan één derde van de drie- tot

zesjarigen aan de minimumnorm. Volgens Huybrechts et al. (2008); Vereecken en Maes

(2010) blijkt dit slechts één vijfde van de kleuters te zijn die de minimumnorm haalt en

gemiddeld eten kleuters 65 gram groenten per dag. De consumptie van groenten is net

zoals fruit gestegen maar blijft, in tegenstelling tot de fruitinname, nog steeds

ondermaats. Aangezien campagnes om de inname van vers fruit te promoten effectief

blijken te zijn bij deze doelgroep, kan mogelijks ook de consumptie van groenten

gestimuleerd worden aan de hand van een interventie. Om het ontwikkelen van

overgewicht en obesitas tegen te gaan is het belangrijk dat kleuters dagelijks een

voldoende hoeveelheid groenten tot zich nemen.

Een tweede factor die meespeelt in de ontwikkeling van overgewicht en obesitas bij

kleuters is een sedentaire levensstijl. Uit een Vlaamse studie van Cardon en De

Bourdeaudhuij (2008) blijkt dat kleuters gemiddeld 598 minuten (10 uur) sedentair

gedrag vertonen per dag, goed voor liefst 84,7 procent van hun wakkere tijd.

Wereldwijd gezien besteden kleuters tussen de 50 en de 80 procent van hun wakkere

uren aan sedentair gedrag (Hinkley et al. 2010). Uit dit onderzoek resulteert echter een

prevalentie van sedentair gedrag van gemiddeld 338,16 minuten per dag of 49,41

procent van hun wakkere uren. Het gebruik van verschillende ‘cut-off points’ in

bovenstaande studies kan de mogelijke oorzaak zijn van de lagere prevalentiecijfers in

dit onderzoek. Cardon en De Bourdeaudhuij (2008) hanteerden de ‘cut-off points’ van

Sirard et al. (2005) waarbij nul tot en met 363 ‘counts’ per 15 seconden voor vierjarigen

en nul tot en met 398 ‘counts’ per 15 seconden voor vijfjarigen beschouwd worden als

sedentair gedrag. In dit onderzoek wordt sedentair gedrag gedefinieerd van nul tot en

met 37 counts per 15 seconden (Pate et al. 2006). Dit kan dus verklaren waarom de

gemiddelde Vlaamse kleuter in dit onderzoek een lagere hoeveelheid sedentair gedrag

vertoont in vergelijking met wat teruggevonden werd in de literatuurstudie. De

prevalentie van sedentair gedrag wordt dus mede bepaald door de keuze van de ‘cut-off

Page 64: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

56

points’. Om de resultaten van studies over sedentair gedrag te kunnen vergelijken is er

dus nood aan eensgezindheid voor wat betreft het gebruik van de ‘cut-off points’.

Verder kan een onderscheid gemaakt worden tussen een weekdag en een weekenddag

voor sedentair gedrag. Uit dit onderzoek blijkt dat kleuters meer sedentair gedrag

vertonen tijdens weekdagen in vergelijking met het weekend. Dit toont aan dat kleuters

meer sedentair gedrag vertonen en dus vaker stilzitten op de kleuterschool. Gedurende

het weekend zitten de kleuters duidelijk minder vaak. Eveneens is er een

geslachtsverschil op te merken voor wat betreft de mate van sedentair gedrag. Meisjes

vertonen zowel tijdens de week als in het weekend meer sedentair gedrag dan jongens.

Deze geslachtsverschillen en het verschil in sedentair gedrag tijdens de week versus het

weekend worden bevestigd door de studie van Cardon en De Bourdeaudhuij (2008). Uit

bovenstaande elementen kan geconcludeerd worden dat bij interventies die sedentair

gedrag willen doen dalen, vooral de focus dient gelegd te worden op het sedentair

gedrag dat kleuters vertonen als ze op de kleuterschool zijn. Er dienen methoden en

strategieën ontwikkeld te worden om de hoeveelheid sedentair gedrag tijdens de

schooluren voor beide geslachten te verlagen. Aangezien meisjes een hoger sedentair

gedragspatroon hebben dan jongens dient er in het bijzonder aandacht uit te gaan naar

deze groep.

Sedentair gedrag kan verder onderverdeeld worden in schermtijd (tv-kijken en

computergebruik) en rustig spelen. Kleuters kijken met gemiddeld 43 minuten per

weekdag en 84 minuten op een weekenddag minder tv dan de dagelijkse maximumnorm

van twee uur. Het merendeel van de ouders is dan ook op de hoogte van deze dagelijkse

maximumnorm. Gedurende de week gaan tevens minder kleuters deze richtlijn te boven

dan in het weekend. De tijd die kleuters spenderen aan tv kijken in Vlaanderen, ligt op

een weekdag en op een weekenddag gemiddeld lager dan de cijfers die teruggevonden

werden in de literatuur namelijk 74 tot 190 minuten en 140 tot 191 minuten

respectievelijk. Zowel in dit onderzoek als uit de literatuur blijkt dat er meer tv gekeken

wordt gedurende het weekend in vergelijking met tijdens de week (Jackson et al., 2009;

Janz et al., 2001; Manios, 2006; Stolley et al., 2003; Tandon et al., 2011; Vandewater et

al., 2007). De ouders van de kleuters uit dit onderzoek dienden enkel het aantal uur dat

hun kind tv keek tijdens hun vrije tijd te noteren. Aangezien een kleuter tijdens de week

veel tijd doorbrengt op de kleuterschool is er op een weekdag minder vrije tijd

Page 65: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

57

beschikbaar om tv te kijken in vergelijking met het weekend. Dit kan verklaren waarom

er in het weekend bijna dubbel zoveel tv gekeken wordt. Desalniettemin dient

opgemerkt te worden dat het algemeen sedentair gedrag dat gemeten werd met een

accelerometer bij deze onderzoekspopulatie wel degelijk hoger ligt gedurende de week

in vergelijking met het weekend. In dit onderzoek werd het algemeen sedentair gedrag

nagegaan over de hele dag, terwijl er voor tv-kijken enkel uitspraken kunnen gedaan

worden voor de vrije tijd van het kind. Het eventuele kijken naar tv in de kleuterklas

werd in dit onderzoek niet nagegaan. Op een weekdag gaat het kind de hele dag naar

school en beschikt het over weinig vrije tijd, het sedentair gedrag is op zo’n dag dus

hoog en het tv-kijken laag. Op een weekenddag moet het kind niet naar de kleuterschool

en beschikt het de hele dag over vrije tijd. Dit verklaart waarom het sedentair

gedragspatroon in het weekend lager is en het kind meer tv kijkt. Vlaamse ouders geven

in focusgroepen aan dat ze de televisie zien als hulpmiddel om hun kinderen bezig te

houden. Zo kunnen ze hun kinderen in de gaten houden terwijl ze huishoudelijke taken

afwerken (De Decker et al., 2012). Er dient dus voornamelijk aandacht besteed te

worden aan tv-kijken in het weekend aangezien er de hele dag activiteiten moeten

voorzien worden voor de kleuter. Als ouder activiteiten doen samen met het kind, het

kind buiten laten spelen, of duidelijke afspraken maken omtrent het tijdstip en de duur

van het kijken naar tv, kunnen mogelijke oplossingen zijn om de tijd voor de televisie te

verlagen. Dit kan een mogelijke strategie zijn om tv-kijken te reduceren op zowel

weekdagen als weekenddagen.

Volgens het onderzoek van De Decker et al. (2012) rapporteren ouders in focusgroepen

dat hun kind vaker tv kijkt dan de computer gebruikt. Dit kan bevestigd worden door dit

onderzoek, de gemiddelde kleuter gebruikt op een weekdag voor 6,6 minuten de

computer, op een weekenddag is dit dubbel zo lang. Nagenoeg alle kleuters voldoen

zowel tijdens de week als tijdens het weekend aan de maximumrichtlijn van één uur

computergebruik per dag. Hoewel computergebruik vroeger niet voorkwam bij deze

leeftijdscategorie, kan nu aangenomen worden dat de computer tegenwoordig vaker

gebruikt wordt door kleuters. Wel dient opgemerkt te worden dat het gebruik van de

computer tijdens de vrije tijd binnen de aanbevelingen valt. Uit het onderzoek van De

Decker et al. (2012) blijkt tevens dat ouders computergebruik bij hun kind toelaten voor

30 minuten tot één uur per dag. De resultaten uit deze studie geven echter aan dat

Page 66: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

58

kleuters gemiddeld minder lang de computer gebruiken dan toegelaten door de ouders.

Het computergebruik bij Vlaamse drie- tot zesjarigen blijkt dus nog niet problematisch

te zijn. Het aanzetten van de computer en het opstarten van computerspelletjes is

complexer voor een kleuter in vergelijking met het aanzetten van de televisie. Indien er

geen hulp is van de ouders, is het meer waarschijnlijk dat kleuters tv zullen kijken in

plaats van de computer te gebruiken.

In de vragenlijst van dit onderzoek werd tevens de variabele rustig spelen opgenomen.

Kleuters spenderen gedurende hun vrije tijd gemiddeld 0,89 uur op een weekdag en 2,2

uur op een weekenddag aan rustig spelen. Ook hier ligt de tijd die ze besteden aan rustig

spelen veel hoger gedurende het weekend in vergelijking met tijdens de week. Ook dit

kan verklaard worden door de grotere duur van de vrije tijd in het weekend. In de

literatuur wordt algemeen sedentair gedrag louter opgesplitst in tv-kijken en

computergebruik. Sedentair gedrag onder de vorm van rustig spelen werd echter nog

niet apart onderzocht. Uit deze studie blijkt rustig spelen gedurende de vrije tijd een

belangrijke tijdsbesteding te zijn van Vlaamse kleuters. De drie- tot zesjarigen laten

rechtstaan bij knutselen of tekenen, de zandbak op poten zetten, een bal ter beschikking

stellen van het kind, het kind vaak buiten laten spelen, verhalen voorlezen waarbij

kleuters actieve opdrachten moeten uitvoeren om het verhaal te vervolledigen zijn

mogelijke oplossingen om kleuters meer licht fysiek actief te laten zijn en om de zittijd

bij het rustig spelen te verminderen.

Zoals eerder aangehaald is sedentair gedrag een belangrijke factor voor de ontwikkeling

van overgewicht en obesitas. Daarom werd in dit onderzoek nagegaan of tv-kijken een

invloed kan hebben op de BMI van Vlaamse kleuters. Uit het onderzoek van Fuller-

Tyszkiewicz et al. (2012), Jouret et al. (2007) en van Stralen et al. (2012) blijkt een

positief verband te bestaan tussen tv-kijken en de BMI van kleuters. Volgens Jago et al.

(2005) is deze relatie pas zichtbaar vanaf zes jaar. Het verband tussen tv-kijken en de

BMI wordt al bij drie- tot zesjarigen bevestigd in deze studie, weliswaar alleen voor tv-

kijken gedurende de week. Vlaamse kleuters die minder dan twee uur tv kijken op een

weekdag hebben een lagere BMI in vergelijking met kinderen die meer dan twee uur per

weekdag tv kijken. Het feit dat kinderen stilzitten en geen energie verbruiken tijdens het

Page 67: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

59

kijken naar televisie kan verklaren waarom hun BMI hoger is als ze deze vorm van

sedentair gedrag vaak uitoefenen.

Het hoofddoel van deze studie is het onderzoeken van de link tussen het algemeen

sedentair gedrag, schermkijken en rustig spelen en de voedingsinname van kleuters.

Vooreerst wordt deze link bekeken met de inname van water, hiervoor werden geen

gegevens teruggevonden in de literatuur. Uit dit onderzoek blijkt dat kleuters die tijdens

het weekend niet meer dan twee uur tv kijken, 392,15 milliliter water drinken terwijl

kleuters die meer dan twee uur per dag tv kijken in het weekend maar 340,09 milliliter

drinken. Hetzelfde verband werd teruggevonden bij computergebruik. Kleuters die

zowel op een weekdag als op een weekenddag minder dan één uur de computer

gebruiken, drinken meer water dan kleuters die meer tijd voor de computer besteden.

Tv-kijken en computergebruik zijn twee vormen van sedentair gedrag die een

belangrijke invloed blijken te hebben op de inname van water. Om het drinken van

water te bevorderen dient de tijd die kleuters besteden aan tv kijken of computergebruik

te dalen naar minder dan twee uur en minder dan één uur respectievelijk. De ouders

dienen dus duidelijke afspraken te maken met hun kind zodat de tijd die de kleuter

besteedt aan schermkijken binnen de aanbevelingen blijft. Na het onderzoeken van de

link tussen het sedentair gedrag en de waterinname, werd gecontroleerd of er een

verband bestaat tussen het sedentair gedrag en de inname van vers fruit en groenten bij

kleuters. Uit de studie van Pearson en Briddle (2011) blijkt dat sedentair gedrag bij

kleuters aanzet tot een lagere consumptie van groenten en fruit. Verschillende

onderzoeken (Campbell et al., 2006; De Craemer et al., 2012; Dubois et al., 2008;

Manios et al., 2009; Pearson en Briddle, 2011; Sisson et al., 2012; Thivel et al., 2012)

tonen aan dat deze relatie voornamelijk terug te vinden is bij tv-kijken. Kleuters die

meer dan twee uur per dag tv kijken consumeren minder fruit en groenten in

vergelijking met kleuters die minder dan twee uur per dag tv kijken. De resultaten van

dit onderzoek geven voor de inname van vers fruit geen significante verschillen aan

tussen kleuters die een laag of hoog sedentair gedragspatroon hebben of veel of minder

tijd spenderen voor de televisie. De vooropgestelde hypothese dat kleuters die een hoog

sedentair gedragspatroon vertonen ook minder fruit consumeren moet dus weerlegd

worden. Bovendien werden zelfs tegenstrijdige resultaten teruggevonden, kleuters die

Page 68: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

60

op een weekenddag meer dan één uur de computer gebruiken eten dagelijks meer fruit

dan kleuters die minder tijd voor de computer spenderen. De hogere inname van vers

fruit bij Vlaamse kleuters die teruggevonden werd in de beschrijvende resultaten en de

lagere prevalentie van algemeen sedentair gedrag, tv-kijken en computergebruik in dit

onderzoek in vergelijking met andere studies is vermoedelijk de oorzaak dat deze relatie

niet kan aangetoond worden. Voor de inname van groenten werden echter wel

verschillen teruggevonden tussen kleuters die meer of minder sedentair gedrag vertonen

dan de mediaan. Drie- tot zesjarigen die over het algemeen en specifiek op een

weekenddag weinig sedentair gedrag vertonen consumeren gemiddeld een grotere

hoeveelheid groenten in vergelijking met kleuters die op deze momenten meer sedentair

zijn. Voor de link tussen de inname van groenten en het algemeen sedentair gedrag

wordt de hypothese dus bevestigd. Het algemeen sedentair gedrag dient dus zo beperkt

mogelijk gehouden te worden om de consumptie van groenten te stimuleren. De relatie

tussen de tijd die kleuters tv kijken en de inname van groenten en fruit zoals aangegeven

in de literatuur kan in dit onderzoek niet aangetoond worden. Niettegenstaande de

hoeveelheid tv-kijken van de gemiddelde kleuter hoog is en de consumptie van groenten

laag, werd geen verband gevonden tussen deze variabelen. Het blijft echter noodzakelijk

om het tv-kijken zo beperkt mogelijk te houden en de inname van groenten en fruit zo

veel mogelijk te stimuleren bij deze leeftijdscategorie om de ontwikkeling van

overgewicht en obesitas te voorkomen.

Uit de literatuur blijkt dat kleuters frequent maaltijden en tussendoortjes consumeren

voor tv, wat nefast kan zijn voor de voedingsinname van het kind. Dubois et al. (2008)

en Francis en Birch (2006) tonen in hun onderzoek aan dat 20 procent van de Canadese

kleuters het ontbijt consumeren terwijl de televisie aanstaat. Hierna volgt het avondmaal

met 12,3 procent en als laatste het middagmaal met 7,3 procent. Een gelijklopend

resultaat kan teruggevonden worden in dit onderzoek, 15,1 procent van de Vlaamse

kleuters consumeert het ontbijt terwijl de televisie aanstaat, voor het avondmaal is dit

8,3 procent en 1,9 procent voor het middagmaal. Canadese kleuters consumeren

opvallend vaker hun maaltijd terwijl de televisie aanstaat in vergelijking met Vlaamse

kleuters. Volgens Dubois et al. (2008) en Francis en Birch (2006) kijkt 17 procent van

de Canadese kleuters tv tijdens de consumptie van een tussendoortje. Een gelijkaardig

percentage voor het tussendoortje ’s avonds werd teruggevonden bij Vlaamse kleuters.

Page 69: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

61

Voor het tussendoortje in de voor- en de namiddag is dit cijfer heel wat kleiner. De

lagere prevalentie voor de consumptie van het tussendoortje voor televisie in de voor-

en namiddag en het middagmaal kan verklaard worden door vraagstelling in de

vragenlijst. Voor dit onderdeel werd geen onderscheid gemaakt tussen een weekdag en

een weekenddag (bijlage 1, vraag E34-E39). De vraag en de antwoordmogelijkheden

(nooit, zelden, soms, meestal en altijd) konden dus dubbelzinnig opgevat worden. Voor

de consumptie van het tussendoortje in de voormiddag voor de televisie werd de

antwoordmogelijkheid ‘altijd’ enkele malen aangeduid. Aangezien de meeste kinderen

tijdens de week de voormiddag doorbrengen op school, is het onmogelijk dat de kleuter

steeds zijn of haar voormiddagtussendoortje consumeert voor de televisie. Bepaalde

ouders beantwoordden deze vraag enkel met betrekking tot het weekend, anderen

brachten bij deze vraag zowel een weekdag als een weekenddag in rekening. Dit kan

verklaren waarom de prevalentie van de consumptie van een tussendoortje in de voor-

en namiddag en het middagmaal voor de televisie lager ligt in vergelijking met het eten

van het ontbijt, avondmaal en het tussendoortje ’s avonds als de tv aanstaat.

Als er gekeken wordt naar de link tussen het consumeren van een tussendoortje voor tv

en de BMI blijkt dat kleuters die in de voormiddag altijd een tussendoortje consumeren

voor tv een hogere BMI hebben in vergelijking met kleuters die dit zelden of nooit

doen. Ook voor het tussendoortje in de namiddag werd dit verband teruggevonden.

Voor het tussendoortje ’s avonds werden geen verschillen opgemerkt voor de BMI. De

resultaten van het onderzoek van Dubois et al. (2008) bevestigen de verbanden voor het

tussendoortje in de voor- en de namiddag. Het consumeren van een tussendoortje terwijl

de tv aanstaat wordt dus afgeraden om een mogelijke stijging van de BMI te

voorkomen.

Tenslotte blijkt volgens studies (Campbell et al., 2006; De Craemer et al., 2012; Dubois

et al., 2008; Manios et al., 2009; Pearson & Briddle, 2011; Sisson et al., 2012; Thivel et

al., 2012) dat kleuters die maaltijden en tussendoortjes consumeren terwijl ze naar tv

kijken, dagelijks minder groenten en fruit innemen in vergelijking met kleuters die nooit

maaltijden en tussendoortjes eten terwijl de tv aanstaat. Dit verband werd echter niet

teruggevonden in dit onderzoek. Daarentegen werd wel een link gevonden met het

consumeren van maaltijden en tussendoortjes voor de tv en het drinken van water.

Indien Vlaamse kleuters nooit of zelden een hoofdmaaltijd of een tussendoortje

Page 70: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

62

consumeren terwijl ze naar televisie kijken drinken ze opvallend gemiddeld meer water

dan kleuters die soms, meestal of altijd hun hoofdmaaltijd of tussendoortje eten voor de

televisie. Om de inname van water zo hoog mogelijk te houden is het eveneens

aangeraden de televisie niet aan te zetten tijdens het consumeren van een tussendoortje

of maaltijd.

In dit onderzoek kunnen enkele limitaties naar voor gebracht worden. Een eerste zwak

punt omtrent de methodiek van dit onderzoek is terug te vinden bij de populatie. Er

werden louter kleuters uit de provincies West- en Oost-Vlaanderen geïncludeerd. De

overige Vlaamse provincies, Antwerpen, Limburg en Vlaams Brabant werden niet

opgenomen. Hierdoor kunnen de resultaten van dit onderzoek niet zomaar

veralgemeend worden voor alle Vlaamse drie- tot zesjarigen.

Een tweede zwak punt kan geformuleerd worden omtrent de vragenlijsten. De gegevens

die verzameld werden aan de hand van de vragenlijst zijn subjectief. Ouders kunnen het

antwoord op de vragen over- of onderschat hebben waardoor er dus geen correcte

weergave is van de werkelijkheid.

De vraagstelling uit de algemene vragenlijst (bijlage 1) vormt het derde zwak punt van

de methodiek van dit onderzoek. Voor de vragen in verband met het aantal uur dat de

kleuter dagelijks in de vrije tijd tv kijkt, de computer gebruikt en rustig speelt, werden

verscheidene antwoordmogelijkheden vooropgesteld. De keuzemogelijkheden

bestonden ook telkens uit een interval. Dit zorgde ervoor dat deze

antwoordmogelijkheden dienden omgescoord te worden naar de laagste waarde van het

interval. Bijgevolg kon het aantal uur dat de kleuter dagelijks tv kijkt, de computer

gebruikt en rustig speelt dus niet nauwkeurig weergegeven worden. Eveneens dient

opgemerkt te worden dat in deze vragenlijst enkel de uren tv-kijken, computergebruik

en rustig spelen nagegaan werden in de vrije tijd van de kleuter. Zoals eerder

aangegeven in deze discussie beschikt een kind over meer uren vrije tijd gedurende het

weekend in vergelijking met tijdens de week. In de algemene vragenlijst werd ook geen

onderscheid gemaakt tussen de week en het weekend voor het consumeren van

maaltijden en tussendoortjes terwijl de kleuter naar tv kijkt. Deze vraag kon zoals eerder

aangehaald, dubbelzinnig geïnterpreteerd worden door de ouders. De resultaten van

deze vraag zijn mogelijks geen correcte weergave van de werkelijkheid.

Page 71: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

63

Een vierde zwak punt kan geformuleerd worden omtrent de vragenlijst specifiek over de

voedingsinname van de kleuter (bijlage 2). Hier ontbrak het onderscheid tussen een

weekdag en een weekenddag voor de inname van water, vers fruit en groenten.

Eveneens bestonden de antwoordmogelijkheden op de vragen over de frequentie en de

hoeveelheid van de bepaalde voedingsgroep uit een interval. Deze waarden dienden ook

telkens omgescoord te worden naar de laagste waarde van de keuzemogelijkheid om

gemiddelden te kunnen berekenen en verdere analyses te kunnen uitvoeren. Het nadeel

hiervan is dat dit geen representatie is van de werkelijke inname maar slechts een

benadering. Dit kan eveneens de grote standaarddeviaties van de gemiddelden bij deze

variabelen verklaren. In deze vragenlijst kwamen de frequentie en de hoeveelheid van

de inname van smeervetten niet aan bod. Hierdoor kon niet nagegaan worden of het

tekort dat blijkt uit de literatuur, zich momenteel werkelijk voordoet.

Een sterk punt van dit onderzoek is het groot aantal geïncludeerde kleuters. De

steekproef bevatte, na een correctie voor leeftijd en geslacht, 901 kleuters. Tevens was

deze onderzochte populatie goed verdeeld tussen beide geslachten. De jongens waren

met 53,4 procent het meest vertegenwoordigd in vergelijking met de meisjes (46,6

procent).

Een tweede sterk punt van deze studie is dat het algemeen sedentair gedrag objectief

gemeten werd. Aan de hand van accelerometers werd de dagelijkse mate van sedentair

gedrag van de kleuters nagegaan. Tevens werd hierbij rekening gehouden met het feit

dat kleuters zich de eerste momenten anders kunnen gedragen omdat ze weten dat hun

beweging gemeten wordt. Daarom werd de data die verzameld werd gedurende de

eerste twee dagen van het dragen van de accelerometer niet meegerekend.

In dit onderzoek werd voor het eerst een duidelijke link aangetoond tussen de inname

van water en het algemeen sedentair gedrag, tv-kijken, computergebruik en rustig

spelen. Deze relatie kon tot op heden niet teruggevonden worden in de literatuur.

Page 72: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

64

5. CONCLUSIES

Vooreerst blijkt uit dit onderzoek dat de prevalentie van overgewicht en obesitas bij

drie- tot zesjarige kinderen lager ligt dan de prevalentiecijfers die teruggevonden

werden in de literatuur. Desondanks heeft nog steeds één op tien Vlaamse kleuters te

maken met overgewicht of obesitas.

Deze hoge prevalentie kan te wijten zijn aan het feit dat de gemiddelde Vlaamse kleuter

de minimumaanbeveling voor de inname van water en groenten niet haalt. Toch is er

een positieve trend vast te stellen voor wat betreft de inname van deze

voedingsmiddelen. Opvallend is echter dat kleuters dagelijks voldoende fruit eten.

Ook de vaststelling dat Vlaamse drie- tot zesjarigen gemiddeld de helft van hun

wakkere uren besteden aan sedentair gedrag kan een reden zijn waarom overgewicht en

obesitas zo vaak voorkomen bij deze populatie. Toch blijft de duur van het tv-kijken en

het computergebruik binnen de aanbevelingen.

Uit dit onderzoek kan tenslotte geconcludeerd worden dat er een aantoonbare link

bestaat tussen het sedentair gedrag en de voedingsinname van kleuters. Vlaamse drie-

tot zesjarigen die weinig sedentair gedrag vertonen hebben een lagere BMI, drinken

meer water en eten meer groenten in vergelijking met leeftijdsgenoten die meer

sedentair zijn. Het eten van een tussendoortje of een maaltijd voor tv heeft tevens een

negatieve invloed op de BMI en het drinken van water bij kleuters.

Enkele aanbevelingen voor verder onderzoek kunnen aangegeven worden. Het gebruik

van smeervetten bij kleuters werd in dit onderzoek niet bevraagd. Toch zou het

interessant zijn te kunnen nagaan of het tekort aan smeervetten ook daadwerkelijk

voorkomt bij deze leeftijdsgroep in Vlaanderen. Tevens kan de aanbeveling gedaan

worden om schermkijken en rustig spelen te onderzoeken buiten de vrije tijd, met name

tijdens de schooluren van de kleuters. Ook het opmerkelijke verschil tussen beide

geslachten voor de hoeveelheid algemeen sedentair gedrag dient nader onderzocht te

worden. Tenslotte kan de prevalentie en de invloed van nieuwe vormen van

schermkijken (zoals smartphones en tablets) nagegaan worden op de BMI en op de

voedingsinname van deze leeftijdscategorie.

Page 73: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

65

LITERATUURLIJST

American Academy of Pediatrics. (2001). Children, adolescents, and television.

Pediatrics, 423-426.

Australian Government. (2010). Move and play every day. National physical activity

recommendations for children 0-5 years. Commenwealth of Australia,

Department of Health and Ageing.

Baker, J. L., Olsen, L. W., & Sorensen, T. I. (2007). Childhood body-mass index and

the risk of coronary heart disease in adulthood. The New England Journal of

Medicine, 357(23), 2329-2337.

Burdette, H. L., & Whitaker, R. C. (2005). A national study of neighborhood safety,

outdoor play, television viewing and obesity in preschool children. Pediatrics,

116(3), 657-662.

Campbell, K., Crawford, D., & Ball, K. (2006). Family food environment and dieatary

behaviors likely to promote fatness in 5-6 year-old children. International

Journal of Obesity, 30, 1272-1280.

Cardon, G., & De Bourdeaudhuij, I. (2008). Are preschool children active enough?

Objectively measured physical activity levels. Research Quarterly for Exercise

and Sport, 79(3), 326-332.

Cattaneo, A., Monasta, L., Stamatakis, E., Lioret, S., Castetbon, K., Frenken, F. (2010).

Overweight and obesity in infants and pre-school children in the European

Union: a review of existing data. obesity reviews, 11, 389-398.

Chaput, J.-P., Visby, T., Nyby, S., Klingenberg, L., Gregersen, N. T., Tremblay, A. et

al. (2011). Video game playing increases food intake in adolescents: a

randomized crossover study. The American Journal of Clinical Nutrition, 93,

1196-1203.

Page 74: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

66

Cole, T. J., Bellizzi, M. C., Flegal, K. M., & Dietz, W. H. (2000). Establishing a

standard definition for child overweight and obesity worldwide: international

survey. British Medical Journal, 320, 1-6.

De Craemer, M., De Decker, E., De Bourdeaudhuij, I., Vereecken, C., Deforche, B.,

Manios, Y. et al. (2012). Correlates of energy balance-related behaviours in

preschool children: a systematic review. Obesity Reviews, 13, 13-28.

De Decker, E., De Craemer, M., De Bourdeaudhuij, I., Wijndaele, K., Duvinage, K.,

Koletzko, B. et al. (2012). Influencing factors of screen time in preschool

children: an exploration of parents' perceptions through focus groups in six

European countries. obesity reviews, 13, 75-84.

De Keyzer, W., Lin, Y., Vereecken , C., Maes, L., Oyen, H. V., Vanhauwaert, E. et al.

(2011). Dietary sources of energy and macronutrient intakes among Flemish

preschoolers. Archives of public health, 69(5).

de Onis, M., Blössner, M., & Borghi, E. (2010). Global prevalence and trends of

overweight and obesity among preschool children. The American Journal of

Clinical Nutrition, 92, 1257-1264.

Department of Health, P. A. (2011). Start Active, Stay Active: A report on physical

activity from the four home countries’ Chief Medical Officers. London, UK:

Department of Health.

Dubois, L., Farmer, A., Girard, M., & Peterson, K. (2008). Social factors and televison

use during meals and snacks is associated with higher BMI among pre-school

children. Public Health Nutrition, 11(12), 1267-1279.

Eetexpert.be. (2012). Vlaamse consensustekst in verband met evenwichtige voeding en

beweging, ten behoeve van zorgverstrekkers. Brussel: Ministerie van Welzijn,

Volksgezondheid en Gezin.

Fisher, A., Reilly, J. J., Montgomery, C., Kelly, L. A., Williamson, A., Jackson, D. M.

et al. (2005). Seasonality in physical activity and sedentary behavior in young

children. Pediatric Exercise Science, 17, 31-40.

Page 75: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

67

Francis, L. A., & Birch, L. L. (2006). Does eating during television viewing affect

preschool children's intake? Journal of the American Dietetic Association,

106(4), 598-600.

Fuller-Tyszkiewicz, M., Skouteris, H., Hardy, L. L., & Halse, C. (2012). The

associations between TV viewing, food intake, and BMI. A prospective analysis

of data from the longitudinal study of Australian children. Appetite, 59, 945-948.

Hancox, R. J., Milne, B. J., & Poulton, R. (2004). Association between child an

adolescent television viewing and adult health: a longitudinal birth cohort study.

Lancet, 364, 257-262.

Hinkley, T., Salmon, J., Okely, A. D., & Trost, S. G. (2010). Correlates of sedentary

behaviours in preschool children: a review. International Journal of Behavioral

Nutrition and Physical Activity, 7(66).

Hoge Gezondheidsraad. (2009). Voedingsaanbevelingen voor België. Brussel:

Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.

Huybrechts, I., & De Henauw, S. (2007). Energy and nutrient intakes by pre-school

children in Flanders-Belgium. British Journal of Nutrition, 98, 600-610.

Huybrechts, I., Matthys, C., Pynaert, I., De Maeyer, M., Bellemans, M., De Geeter, H.

et al. (2008a). Flanders preschool dietary survey: rationale, aims, design,

methodology and population characteristics. Archives of Public Health, 66, 5-25.

Huybrechts, I., Matthys, C., Vereecken, C., Maes, L., Temme, E. H., Oyen, H. V. et al.

(2008b). Food intakes by preschool children in Flanders compared with dietary

guidelines. International Journal of Environmental Research and Public Health,

5, 243-257.

ILSI Europe Overweight and Obesity in Children Task Force. (2000). Overweight and

obesity in European children and adolescents: causes and consequences,

prevention and treatment. Brussels: International Life Sciences Institute.

Jackson, D. M., Djafarian, K., Stewart, J., & Speakman, J. R. (2009). Increased

television viewing is associated with elevated body fatness but not with lower

Page 76: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

68

total energy expenditure in children. The American Journal of Clinical

Nutrition, 89(4), 1031-1036.

Jago, R., Baranowski, T., Baranowski, J., Thompson, D., & Greaves, K. (2005). BMI

from 3-6 y of age is predicted by TV viewing and physical activity, not diet.

International Journal of Obesity, 29, 557-564.

Jago, R., Baranowski, T., Thompson, D., Baranowski, J., & Greaves, K. A. (2005).

Sedentary behavior, not TV viewing, predicts physical activity among 3- to 7-

year-old children. Pediatric Exercise Science, 17, 364-376.

Janz, K. F., Burns, T. L., Torner, J. C., Levy, S. M., Paulos, R., Willing, M. C. et al.

(2001). Physical activity and bone measures in young children: The Iowa Bone

Development Study. Pediatrics, 107, 1387-1393.

Janz, K. F., Levy, S. M., Burns, T. L., Torner, J. C., Willing, M. C., & Warren, J. J.

(2002). Fatness, physical activity, and television viewing in children during the

adiposity rebound period: The Iowa Bone Development Study. Preventive

Medicine, 35, 563-571.

Jouret, B., Ahluwalia, N., Cristini, C., Dupuy, M., Nègre-Pages, L., Grandjean, H. et al.

(2007). Factors associated with overweight in preschool-age children in

southwestern France. The American Journal of Clinical Nutrition, 85, 1643-

1649.

Kelly, L. A., Reilly, J. J., Grant, S., & Paton, J. Y. (2005). Low physical activity levels

and high levels of sedentary behaviour are characteristic of rural Irish primary

school children. Irish Medical Journal, 98(5), 138-141.

Kitsantas, P., & Gaffney, K. F. (2010). Risk profiles for overweight/obesity among

preschoolers. Early Human Development, 86, 563-568.

Loprinzi, P. D., & Cardinal, B. J. (2011). Measuring children's physical activity and

sedentary behaviors. Journal of Exercise Science & Fitness, 9(1), 15-23.

Page 77: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

69

Manios, Y. (2006). Design and descriptive results of the "Growth, Exercise and

Nutrition Epidemiological Study In preSchoolers": The GENESIS Study.

BioMed Central Public Health 6(32).

Manios, Y., Kondaki, K., Kourlaba, G., Grammatikaki, E., Birbilis, M., & Ioannou, E.

(2009). Television viewing and food habits in toddlers and preschoolers in

Greece: the GENESIS study. European Journal of Pediatrics, 168, 801-808.

Massa, G. (2002). Body mass index measurements and prevalence of overweight and

obesity in school-children living in the province of Belgian Limburg. European

Journal of Pediatrics, 161(6), 343-346.

McCrindle, B. W. (2006). Will childhood obesity lead to an epidemic of premature

cardiovascular disease? Evidence-based Cardiovascular Medicine, 10, 71-74.

Monasta, L., Lobstein, T., Cole, T. J., Vignerova, J., & Cattaneo, A. (2011). Defining

overweight and obesity in pre-school children: IOTF reference or WHO

standard? Obesity Reviews, 12, 295-300.

NASPE. (2009). Active Start: A statement of physical activity guidelines for children

from birth to age 5, second edition. Oxon Hill, MD, USA: AAHPERD

Publications.

Nelson, J. A., Carpenter, K., & Chiasson, M. (2006). Diet, activity, and overweight

among preschool-age children enrolled in the special supplemental nutrition

program for woman, infants and children. Preventing Chronic Disease, 3(2), 1-

12.

Nicklas, A. T., & Hayes , D. (2008). Position of the American Dietetic Association:

nutrition guidance for healthy children ages 2 to 11 years. Journal of the

American Dietetic Association, 108(6), 1038-1047.

Owen, N., Healy, G. N., Matthews, C. E., & Dunstan, D. W. (2010). Too much sitting:

the population-health science of sedentary behavior. Exercise and Sport Sciences

Reviews, 38(3), 105-113.

Page 78: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

70

Pate, R. R., Almeida, M. J., McIver, K. L., Pfeiffer, K. A., & Dowda, M. (2006).

Validation and calibration of an accelerometer in preschool children. Obesity,

14(11), 2000-2006.

Pate, R. R., McIver, K., Dowda, M., Brown, W. H., & Addy, C. (2008). Directly

observed physical activity levels in preschool children. Journal of School

Health, 78(8), 438-444.

Pate, R. R., O'Neill, J. R., & Lobelo, F. (2008). The evolving definition of "sedentary".

Exercise and Sport Sciences Reviews, 36(4), 173-178.

Pearson, N., & Briddle, S. J. (2011). Sedentary behavior and dietary intake in children,

adolescents, and adults. American Journal of Preventive Medicine, 41(2), 178-

188.

Proctor, M., Moore, L., Gao, D., Cupples, L., Bradlee, M., Hood, M. et al. (2003).

Television viewing and change in body fat from preschool to early adolescence:

The Framingham Children's Study. International Journal of Obesity, 27, 827-

833.

Reilly, J. J. (2008). Physical activity, sedentary behaviour and energy balance in the

preschool child: opportunities for early obesity prevention. Proceedings of the

Nutrition Society, 67(3), 317-325.

Reilly, J. J., Coyle, J., Kelly, L., Burke, G., Grant, S., & Paton, J. Y. (2003a). An

objective method for measurement of sedentary behavior in 3- to 4-year olds.

Obesity Research, 11(10), 1155-1158.

Reilly, J. J., Methven, E., McDowell, Z. C., Hacking, B., Alexander, D., Stewart, L. et

al. (2003b). Health consequences of obesity. Archives of Disease in Childhood,

88, 748-752.

Reilly, J. J., Penpraze, V., Hislop, J., Davies, G., Grant, S., & Paton, J. Y. (2008).

Objective measurement of physical activity and sedentary behaviour: review

with new data. Archives of Disease in Childhood, 93, 614-619.

Page 79: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

71

Robinson, J. L., Winiewicz, D. D., Fuerch, J. H., Roemmich, J. N., & Epstein, L. H.

(2006). Relationship between parental estimate and an objective measureof child

television watching. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical

Activity 3(43).

Rolland-Cachera, M., Deheeger, M., Maillot, M., & Bellisle, F. (2006). Early adiposity

rebound: causes and consequences for obesity in children and adults.

International Journal of Obesity, 30, 11-17.

Salmon, J., Tremblay, M. S., Marshall, S. J., & Hume, C. (2011). Health risks,

correlates, and interventions to reduce sedentary behavior in young people.

American Journal of Preventive Medicine, 41(2), 197-206.

Serdula, M. K., Ivery, D., Coates, R. J., Freedman, D. S., Williamson, D. F., & Byers,

T. (1993). Do obese children become obese adults? Preventive Medicine, 22,

167-177.

Sirard, J. R., Trost, S. G., Pfeiffer, K. A., Dowda, M., & Pate, R. R. (2005). Calibration

and evaluation of an objective measure of physical activity in preschool

children. Journal of Physical Activity and Health, 3, 345-357.

Sisson, S. B., Shay, C. M., Broyles, S. T., & Leyva, M. (2012). Television-viewing time

and dietary quality among U.S. children and adults. American Journal of

Preventive Medicine, 43(2), 196-200.

Spiotta, R. T., & Luma, G. B. (2008). Evaluating obesity and cardiovascular risk factors

in children and adolescents. American Family Physician, 78(9), 1052-1058.

Stolley, M. R., Fitzgibbon, M. L., Dyer, A., Van Horn, L., KauferChristoffel, K., &

Schiffer, L. (2003). Hip-Hop to Health Jr., an obesity prevention program for

minority preschool children: baseline characteristics of participants. Preventive

Medicine, 36, 320-329.

Tandon, P. S., Zhou, C., Lozano, P., & Christakis, D. A. (2011). Preschoolers' total

daily screen time at home and by type of child care. The Journal of Pediatrics,

158(2), 297-300.

Page 80: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

72

Temple, J. L., Giacomelli, A. M., Kent, K. M., Roemmich, J. N., & Epstein, L. H.

(2007). Television watching increases motivated responding for food and energy

intake in children. The American Journal of Clinical Nutrition, 85, 355-361.

Thivel, D., Tremblay, M. S., & Chaput, J.-P. (2012). Modern sedentary behaviors favor

energy consumption in children and adolescents. Current Obesity Reports.

ToyBox. (2013, maart 7). ToyBox – a European multi-country study to develop an

obesity prevention programme specifically for pre-school children. Opgehaald

van ToyBox-study: http://www.toybox-study.eu/

Tremblay, M. S., LeBlanc, A. G., Carson, V., Choquette, L., Gorber, S. C., Dillman, C.

et al. (2012). Canadian sedentary behaviour guidelines for the early years (aged

0-4 years). Applied Physiology, Nutrition, and Metabolism, 37, 370-380.

Troiano, R. P. (2005). A timely meeting: objective measurement of physical activity.

Medicine and Science in Sports and Exercise, 487-489.

Trost, S. G., Loprinzi, P. D., Moore, R., & Pfeiffer, K. A. (2011). Comparison of

accelerometer cut points for predicitng activity intensity in youth. Medicine and

Science in Sports and Exercise, 1360-1368.

Van Cauwenberghe, E., Jones, R. A., Hinkley, T., Crawford, D., & Okely, A. D. (2012).

Patterns of physical activity and sedentary behavior in preschool children.

International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity 9(138).

Van Gysel, D., Govaere , E., Verhamme, K., Doli, E., & De Baets, F. (2009). Body

mass index in Belgian schoolchildren and its relationship with sensitization and

allergic symptoms. Pediatric Allergy and Immunology, 20, 246-253.

van Stralen, M. M., te Velde, S. J., van Nassau, F., Brug, J., Grammatikaki, E., Maes, L.

et al. (2012). Weight status of European preschool children and associations

with family demographics and energy balance-related behaviours: a pooled

analysis of six European studies. Obesity Reviews, 13, 29-41.

Page 81: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

73

Vandewater, E. A., Rideout, V. J., Wartella, E. A., Huang, X., & Lee, J. H. (2007).

Digital childhood: electronic media and technology use among infants, toddlers

and preschoolers. Pediatrics, 119(5), 1006-1015.

Vereecken, C., & Maes, L. (2010). Young children's dietary habits and associations

with the mothers' nutritional knowledge and attitudes. Appetite, 54, 44-51.

VIGeZ. (2006). De actieve voedingsdriehoek. Opgehaald van 123 aan tafel:

http://www.123aantafel.be

VIGeZ. (2010). Voedingstips voor peuters en kleuters. Opgehaald van Kind en Gezin:

http://www.kindengezin.be/img/fiche-peuter-en-kleuter-vigez.pdf

WHO Multicentre Growth Reference Study Group. (2006). WHO child growth

standards: lenght/height-for-age, weight-for-age, weight-for-length, weight-for-

height and body mass index-for-age: methods and development. Geneva: World

Health Organization.

Williams, S. M. (2005). Weight and height growth rate and the timing of adiposity

rebound. Obesity Research, 13(6), 1123-1130.

World Health Organization. (2012, mei). Obesity and overweight: Fact sheet N°311.

Opgehaald van World Health Organization:

http://www.who.int/mediacentre/factsheets/fs311/en/index.html

Page 82: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

74

BIJLAGEN

BIJLAGE 1: CORE QUESTIONNAIRE TOYBOX

BIJLAGE 2: FOOD FREQUENCY QUESTIONNAIRE TOYBOX

BIJLAGE 3: HANDLEIDING EN REGISTRATIEFORMULIER

BEWEGINGSMETER

BIJLAGE 4: AFBEELDINGEN PORTIEGROOTTES VOEDINGSMIDDEL

Page 83: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

BIJLAGE 1: CORE QUESTIONNAIRE TOYBOX

Page 84: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld
Page 85: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

1

Page 86: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

2

Page 87: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

3

Page 88: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

4

Page 89: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

5

Page 90: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

6

Page 91: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

7

Page 92: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

8

Page 93: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

9

Page 94: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

10

Page 95: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

11

Page 96: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

12

Page 97: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

13

Page 98: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

14

Page 99: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

15

Page 100: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

16

Page 101: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

17

Page 102: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

18

Page 103: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

19

Page 104: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

20

Page 105: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

21

Page 106: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

22

Page 107: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

23

Page 108: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld
Page 109: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

BIJLAGE 2: FOOD FREQUENCY QUESTIONNAIRE TOYBOX

Page 110: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld
Page 111: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

1

Page 112: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

2

Page 113: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

3

Page 114: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

4

Page 115: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

5

Page 116: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

6

Page 117: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

7

Page 118: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

8

Page 119: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

9

Page 120: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

10

Page 121: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

11

Page 122: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

12

Page 123: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

13

Page 124: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

14

Page 125: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

15

Page 126: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

16

Page 127: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

17

Page 128: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

18

Page 129: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld
Page 130: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

BIJLAGE 3: HANDLEIDING EN REGISTRATIEFORMULIER

BEWEGINGSMETER

Page 131: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

1

Prof. Ilse De Bourdeaudhuij Prof. Greet Cardon Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen Watersportlaan 2, 9000 GENT Watersportlaan 2, 9000 GENT Tel.: 09 264 63 11 Tel.: 09 264 91 42 email: [email protected] email: [email protected] Drs. Ellen De Decker Drs. Marieke De Craemer Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen Watersportlaan 2, 9000 GENT Watersportlaan 2, 9000 GENT Tel.: 09 264 86 83, GSM: 0498/75 93 33 Tel.: 09 264 86 83, GSM: 0472/45 58 88 email: [email protected] email: [email protected]

Handleiding bewegingsmeter

Een bewegingsmeter of accelerometer is een toestelletje dat alle bewegingen registreert, waardoor

we een goed beeld krijgen van het totale bewegingsgedrag van uw kleuter. Bewegingsmeters

registreren de mate van lichaamsverplaatsingen in 3 vlakken en kan zowel de duur als de intensiteit

van bewegen meten.

Om de beweging te registreren, moet u de bewegingsmeter ’s morgens (onmiddellijk na het

opstaan) bevestigen bij uw kleuter. Uw kleuter moet de bewegingsmeter ter hoogte van zijn/haar

rechter heup (ongeveer boven je knie) dragen door middel van het riempje. Uw kleuter moet de

bewegingsmeter de hele dag aanhouden. ’s Avonds net voor het slapengaan moet u de

bewegingsmeter bij uw kleuter verwijderen. De bewegingsmeter mag ook NIET worden

ondergedompeld in water dus verwijder de meter bij uw kleuter om te douchen, een bad te nemen

of te zwemmen.

Opmerkingen:

Zorg dat het beveiligingsriempje van de bewegingsmeter goed vastgemaakt is bij uw kleuter.

De bewegingsmeter zal niet juist registeren als uw kleuter hem in zijn/haar broekzak bewaart.

De bewegingsmeter moet altijd gedragen worden, ook bij buitenspelen, sporten, ravotten, ….

De bewegingsmeter mag niet worden ondergedompeld in water.

Hieronder ziet u hoe u de bewegingsmeter juist bevestigt bij uw kleuter.

VOOR ACHTER

Page 132: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

2

Registratieformulier bewegingsmeter

Naam en voornaam van de kleuter:

………………………………………………………

Gelieve iedere ochtend en avond te noteren wanneer u de

bewegingsmeter bij uw kleuter bevestigd en verwijderd heeft. Gelieve ook

te noteren wanneer uw kind de bewegingsmeter niet droeg en de reden

waarom hij/zij deze meter niet droeg (bv. zwemmen)

Datum

Uur aandoen

bewegingsmeter

‘s ochtends

Uur uitdoen

bewegingsmeter

‘s avonds

Tijd dat de

meter niet

gedragen werd

Activiteiten/redenen

waarom de

bewegingsmeter niet

gedragen werd

Bijvoorbeeld

Dag 1:

(Woensdag)

14 maart 2012

07:00 20:00 14:00 – 15:00

Bv., 30 min slapen,

15 min zwemmen, 15 min

douchen

DAG 1

(Woensdag)

DAG 2

(Donderdag)

DAG 3

(Vrijdag)

DAG 4

(Zaterdag)

DAG 5

(Zondag)

Page 133: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

3

We vragen u vriendelijk om dit registratieformulier in de bijgevoegde enveloppe

te steken en op maandag [datum] op school af te geven. Op maandagochtend

[datum] hoeft u de bewegingsmeter niet meer aan te brengen bij uw kind. Geef

hem gewoon mee in de envelop naar school. Wij komen daar alles ophalen.

We danken u heel hartelijk voor uw medewerking. Deze gegevens zijn zeer

waardevol en zullen bijdragen tot de gezondheid van vele kinderen!

Vriendelijke groeten,

Prof. Dr. Ilse De Bourdeaudhuij

Prof. Dr. Greet Cardon

Drs. Marieke De Craemer

Drs. Ellen De Decker

Page 134: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

BIJLAGE 4: AFBEELDINGEN PORTIEGROOTTES VOEDINGSMIDDELEN

Page 135: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

1

Page 136: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

2

Page 137: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld

3

Page 138: UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld