UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al.,...
Transcript of UNIVERSITEIT GENT · Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al.,...
UNIVERSITEIT GENT
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2012-2013
DE LINK TUSSEN DE VOEDINGSINNAME EN HET SEDENTAIR GEDRAG
VAN KLEUTERS
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in de Gezondheidsvoorlichting en -bevordering
Door Annelien Desplenter
Promotor: Prof. Dr. Greet Cardon
Begeleider: Drs. Ellen De Decker
ABSTRACT
Doelstelling: Kleuters vertonen grote tekorten voor de inname van water, groenten en
vers fruit en hebben tevens een hoog sedentair gedragspatroon. Deze twee aspecten
dragen bij tot de ontwikkeling van overgewicht en obesitas op jonge leeftijd. Onderzoek
over de link tussen enerzijds de voedingsinname en anderzijds het sedentair gedrag bij
deze leeftijdscategorie is schaars en wordt daarom in dit onderzoek nagegaan.
Methodiek: Dit cross-sectioneel onderzoek bestond uit een steekproef van 901 kleuters
uit 27 verschillende scholen in West- en Oost-Vlaanderen. De steekproef bevatte 481
jongens en 420 meisjes met een gemiddelde leeftijd van 4,38 jaar. De data werd
verzameld aan de hand van een algemene vragenlijst, een vragenlijst specifiek over de
voedingsinname van de kleuter en een accelerometer om sedentair gedrag objectief te
meten. Met behulp van de Independent-Samples T-test en de one-way ANOVA werd de
link tussen de voedingsinname en het sedentair gedrag van de kleuters nagegaan.
Resultaten: Kleuters die minder dan twee uur per dag tv keken gedurende een
weekenddag en minder dan één uur de computer gebruikten zowel op een week- als
weekenddag dronken significant meer water dan drie- tot zesjarigen die dagelijks meer
tv keken en de computer gebruikten. Eveneens consumeerden kleuters die over het
algemeen en op een weekenddag weinig sedentair gedrag vertoonden, meer groenten in
vergelijking met kleuters die meer sedentair waren.
Besluit: Er bestaat een link tussen de inname van water en groenten en de mate van
sedentair gedrag bij Vlaamse drie- tot zesjarigen. Voor de inname van vers fruit werd
deze link niet teruggevonden.
Aantal woorden masterproef: 16115 (exclusief bijlagen en bibliografie)
INHOUDSOPGAVE
ABSTRACT
WOORD VOORAF
INLEIDING .................................................................................................................... 1
1. LITERATUURSTUDIE ......................................................................................... 2
1.1 OVERGEWICHT BIJ KLEUTERS .................................................................. 2
1.1.1 Wat is overgewicht en hoe wordt het bepaald? ..................................... 2
1.1.2 Prevalentie van overgewicht en obesitas bij kleuters ............................ 5
1.1.3 Risicofactoren van overgewicht en obesitas bij kleuters ....................... 7
1.1.4 Gevolgen van overgewicht en obesitas .................................................... 8
1.1.5 Preventie van overgewicht en obesitas.................................................... 8
1.2 VOEDINGSAANBEVELINGEN BIJ KLEUTERS ......................................... 9
1.2.1 Belang gezonde voeding ........................................................................... 9
1.2.2 Voedingsaanbevelingen bij kleuters ....................................................... 9
1.2.3 Werkelijke voedingsinname van kleuters ............................................ 12
1.3 SEDENTAIR GEDRAG BIJ KLEUTERS ...................................................... 13
1.3.1 Omschrijving van het begrip ................................................................. 13
1.3.2 Aanbevelingen van de mate van sedentair gedrag .............................. 13
1.3.3 Meten van sedentair gedrag .................................................................. 14
1.3.4 Hoe sedentair zijn kleuters? .................................................................. 15
1.3.5 Gevolgen van sedentair gedrag ............................................................. 17
1.4 DE LINK TUSSEN VOEDINGSINNAME EN SEDENTAIR GEDRAG BIJ
KLEUTERS ................................................................................................................ 18
1.4.1 De link tussen voedingsinname en algemeen sedentair gedrag .......... 18
1.4.2 De link tussen voedingsinname en tv-kijken ........................................ 18
1.5 ONDERZOEKSVRAGEN .............................................................................. 19
1.5.1 Overgewicht en obesitas ......................................................................... 19
1.5.2 Voedingsinname ...................................................................................... 20
1.5.3 Sedentair gedrag ..................................................................................... 20
1.5.4 Het verband tussen sedentair gedrag en de BMI ................................ 21
1.5.5 De link tussen voedingsinname en sedentair gedrag ........................... 21
2. METHODE ........................................................................................................... 23
2.1 POPULATIE .................................................................................................... 23
2.1.1 Demografische gegevens ........................................................................ 23
2.1.2 Antropometrische gegevens ................................................................... 24
2.2 PROCEDURE .................................................................................................. 24
2.2.1 Soort onderzoek ...................................................................................... 24
2.2.2 Dataverzameling ..................................................................................... 25
2.3 MEETINSTRUMENTEN ............................................................................... 26
2.3.1 Accelerometer ......................................................................................... 26
2.3.2 Vragenlijst ............................................................................................... 28
2.3.3 Registratieformulier ............................................................................... 28
2.3.4 Weegschaal .............................................................................................. 29
2.3.5 Lengtemeter ............................................................................................ 29
2.3.6 Meetlint buikomtrek .............................................................................. 30
2.4 DATA ANALYSE ........................................................................................... 31
2.4.1 Overgewicht en obesitas ......................................................................... 31
2.4.2 Voedingsinname ...................................................................................... 32
2.4.3 Sedentair gedrag ..................................................................................... 34
2.4.4 Het verband tussen sedentair gedrag en de BMI ................................ 36
2.4.5 De link tussen voedingsinname en sedentair gedrag ........................... 36
3. RESULTATEN ..................................................................................................... 37
3.1 BESCHRIJVENDE RESULTATEN: OVERGEWICHT EN OBESITAS ..... 37
3.2 BESCHRIJVENDE RESULTATEN: VOEDINGSINNAME ........................ 38
3.2.1 Inname van water ................................................................................... 38
3.2.2 Inname van vers fruit ............................................................................. 39
3.2.3 Inname van groenten .............................................................................. 40
3.3 BESCHRIJVENDE RESULTATEN: SEDENTAIR GEDRAG ..................... 41
3.3.1 Algemeen sedentair gedrag .................................................................... 41
3.3.2 Schermkijken .......................................................................................... 43
3.3.3 Rustig spelen ........................................................................................... 44
3.4 HET VERBAND TUSSEN HET ALGEMEEN SEDENTAIR GEDRAG,
SCHERMKIJKEN EN RUSTIG SPELEN EN DE BMI ........................................... 45
3.5 DE LINK TUSSEN SEDENTAIR GEDRAG EN VOEDINGSINNAME ..... 46
3.5.1 De link tussen het algemeen sedentair gedrag, schermkijken en rustig
spelen en de voedingsinname ............................................................................... 46
3.5.2 Maaltijden geconsumeerd voor tv ......................................................... 48
3.5.3 De link tussen het consumeren van tussendoortjes voor tv en BMI .. 48
3.5.4 De link tussen het consumeren van maaltijden voor tv en
voedingsinname ..................................................................................................... 49
4. DISCUSSIE ........................................................................................................... 52
5. CONCLUSIES ...................................................................................................... 64
LITERATUURLIJST .................................................................................................. 65
BIJLAGEN.....................................................................................................................74
LIJST VAN FIGUREN
Figuur 1: BMI-for-age z-scores voor jongens en meisjes van 24 tot 60 maanden (WHO
Multicentre Growth Reference Study Group, 2006)
Figuur 2: Internationale cut-off points van body mass index voor overgewicht en
obesitas voor 2- tot 18-jarigen (ILSI Europe Overweight and Obesity in
Children Task Force, 2000)
Figuur 3: De IOTF richtlijnen uitgezet ten opzichte van de WHO richtlijnen voor
kinderen tussen de 24 en 60 maanden voor jongens (links) en meisjes (rechts)
(Monasta et al., 2011)
Figuur 4: De actieve voedingsdriehoek voor kleuters (VIGeZ, 2006)
Figuur 5: Sedentair gedrag bij kleuters weergegeven per uur voor weekdagen (links) en
weekenddagen (rechts) opgesplitst voor jongens en meisjes (Van
Cauwenberghe et al., 2012)
Figuur 6: GT1M ActiGraph (links) en GT3X+ ActiGraph (rechts)
Figuur 7: Weegschaal SECA 861 (links) en SECA 813 (rechts)
Figuur 8: Lengtemeter SECA 214
Figuur 9: Meetlint SECA 201
Figuur 10: Punt om buikomtrek te meten
Figuur 11: Prevalentiecijfers voor overgewicht en obesitas bij jongens
Figuur 12: Prevalentiecijfers voor overgewicht en obesitas bij meisjes
Figuur 13: Dagelijkse inname van water bij kleuters
Figuur 14: Dagelijkse inname van vers fruit bij kleuters
Figuur 15: Dagelijkse inname van groenten bij kleuters
Figuur 16: Tijd van dagelijks tv-kijken bij kleuters opgesplitst voor week- en
weekenddagen
Figuur 17: Tijd van dagelijks computergebruik bij kleuters opgesplitst voor week- en
weekenddagen
Figuur 18: Tijd van dagelijks rustig spelen bij kleuters opgesplitst voor week- en
weekenddagen
LIJST VAN TABELLEN
Tabel 1: Internationale cut off points van BMI voor overgewicht en obesitas bij kleuters
(3 tot 6,5 jaar) (Cole et al., 2000)
Tabel 2: Gemiddelde dagelijkse aanbevelingen voor kinderen van drie tot zes jaar
(VIGeZ, 2006)
Tabel 3: Leeftijd van de totale populatie
Tabel 4: Antropometrische gegevens van de totale populatie
Tabel 5: Planning dataverzameling voor deelnemende ouders en kleuters
Tabel 6: Cut points voor het bepalen van de verschillende intensiteitsniveaus (Pate et
al., 2006)
Tabel 7: Omscoring van keuzemogelijkheden in aantal dagen voor de frequentie van
water, vers fruit, rauwe en bereide groenten.
Tabel 8: Omscoring van keuzemogelijkheden voor de portiegrootte van water
Tabel 9: Omscoring van keuzemogelijkheden voor de portiegrootte van vers fruit,
rauwe en bereide groenten
Tabel 10: Omscoring van keuzemogelijkheden voor het aantal uur tv-kijken
Tabel 11: Prevalentiecijfers voor overgewicht en obesitas
Tabel 12: Aantal minuten en percentages sedentair gedrag opgesplitst tussen jongens en
meisjes
Tabel 13: F- en p-waarden Levene’s test en t- en p-waarde voor het verband tussen het
aantal uur tv-kijken op BMI
Tabel 14: F- en p-waarde Levene’s test en t- en p-waarde voor de link tussen
schermkijken en waterinname
Tabel 15: F en p-waarde Levene’s test en t- en p-waarde voor de link tussen
computergebruik en fruitinname
Tabel 16: F- en p-waarde Levene’s test en t- en p-waarde voor de link tussen algemeen
sedentair gedrag en groenten inname
Tabel 17: Gemiddelde waarde BMI en p-waarde post hoc test voor de link tussen het
consumeren van tussendoortjes voor tv en BMI
Tabel 18: Gemiddelde waarde waterinname en p-waarde post hoc test voor de link
tussen het consumeren van maaltijden voor tv en waterinname
WOORD VOORAF
Het afronden van mijn bacheloropleiding voedings- en dieetkunde was de aanleiding
om mij verder te verdiepen in thema’s met betrekking tot overgewicht en obesitas. In
het bijzonder ben ik geboeid door mogelijke verbanden tussen sedentair gedrag,
voedingsinname en overgewicht/obesitas.
Ik kon gedurende het schrijven van deze masterproef rekenen op de hulp en steun van
vele personen die ik via deze weg graag wil bedanken.
Eerst en vooral wil ik graag mijn promotor Prof. Dr. Greet Cardon bedanken voor de
ondersteuning en de tijd die zij vrijmaakte om deze masterproef te coachen. Ook Drs.
Ellen De Decker verdient een bijzondere bedanking om mijn vragen snel en nauwgezet
te beantwoorden en om mij doorheen het hele proces te begeleiden.
Ik wil mijn ouders bedanken voor de kans die ze me gaven om deze masteropleiding te
voltooien en mij te steunen tijdens mijn opleiding en bij het schrijven van deze
masterproef.
Tevens wil ik ook graag mijn vrienden en medestudenten bedanken om mij te steunen
en een luisterend oor te bieden tijdens het schrijven van deze scriptie.
Tenslotte een grote dank aan de scholen, de ouders en de kleuters die deelnamen aan dit
onderzoek.
Annelien Desplenter
Master Gezondheidsvoorlichting en -bevordering
1
INLEIDING
Krantenkoppen als ‘Eén op de vijf Vlaamse kinderen is te dik’ (Het Nieuwsblad
07/10/2010) en ‘Overgewicht nu ook een plaag voor kleuters’ (De Standaard
10/06/2007) doen vermoeden dat overgewicht een opmars maakt bij Vlaamse kleuters.
Ook uit ‘Vlaamse kleuters eten ongezond’ (De Tijd 20/05/2008) en ‘Eén op de vijf
kinderen drinkt bijna nooit water’ (Het Nieuwsblad 26/10/2012) blijkt dat een
voldoende hoge inname van gezonde voeding een probleem vormt bij kleuters.
‘Onze kinderen zitten te veel’ (De Standaard 22/10/2012), ‘Vlaamse vier- en vijfjarige
brengen hun tijd vooral zittend door’ (Het Nieuwsblad 19/02/2008), ‘Kinderen bewegen
te weinig op school’ (De Tijd 20/01/2005), ‘Kleuters kijken beter rechtstaand tv’ (Het
Nieuwsblad 07/04/2012) en ‘Tv-kijken kan de gezondheid ernstig schaden’ (De Tijd
12/01/2010). Deze verontrustende koppen doen vermoeden dat kleuters een hoog
sedentair gedragspatroon vertonen en dat dit nefast is voor hun gezondheid. Deze
actuele onderwerpen worden in deze masterproef nader onderzocht. Naast overgewicht,
voedingsinname en sedentair gedrag bij kleuters wordt de nog weinig onderzochte link
nagegaan tussen de voedingsinname en het sedentair gedrag van kleuters.
Deze masterproef vangt aan met wat reeds onderzocht werd in de literatuur over dit
onderwerp, aansluitend worden de onderzoeksvragen voor deze studie opgelijst. In de
methodiek worden de onderzoekspopulatie, de onderzoeksprocedure, de benodigde
meetinstrumenten en de data analyse beschreven. Vervolgens komen de resultaten van
de data analyse aan bod. Als laatste worden in het discussiegedeelte de gevonden
resultaten in dit onderzoek vergeleken met de literatuurstudie waarna de belangrijkste
conclusies van dit onderzoek terug te vinden zijn.
2
1. LITERATUURSTUDIE
1.1 OVERGEWICHT BIJ KLEUTERS
1.1.1 Wat is overgewicht en hoe wordt het bepaald?
Overgewicht is het resultaat van een energie-inname die groter is dan het
energieverbruik, waardoor een overmaat aan lichaamsvet ontstaat (ILSI Europe
Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012). De
volwassen populatie kan op basis van de Body Mass Index (BMI) onderverdeeld
worden in verscheidene categorieën: ondergewicht, normaal gewicht, overgewicht en
obesitas. De BMI wordt berekend door het lichaamsgewicht in kilogram te delen door
het kwadraat van de lichaamslengte in meter (kg/m²). Volgens de World Health
Organization (WHO) is een BMI hoger of gelijk aan 25 kg/m² bij volwassenen gelijk
aan overgewicht en een BMI hoger of gelijk aan 30 kg/m² wordt geclassificeerd als
obesitas (World Health Organization, 2012).
Voor kleuters (in deze literatuurstudie wordt het begrip kleuter gebruikt voor een kind
van drie tot zes jaar) en jonge kinderen gelden andere normen om overgewicht en
obesitas te bepalen. Twee verschillende gezondheidsinstanties hebben normen
ontwikkeld om overgewicht en obesitas bij kinderen te bepalen, namelijk de WHO en
de International Obesity Task Force (IOTF).
De WHO-richtlijnen om overgewicht en obesitas voor kinderen tot 59 maanden oud te
bepalen, zijn gebaseerd op een internationale longitudinale steekproef van 882 gezonde,
borstgevoede kinderen en een cross-sectionele sample van 6697 kinderen uit zes
verschillende landen (Brazilië, Ghana, India, Noorwegen, Oman en de Verenigde
Staten) (WHO Multicentre Growth Reference Study Group, 2006). Op basis van de
resultaten uit deze studies ontwikkelde de WHO leeftijdsspecifieke BMI curves met z-
scores (figuur 1). Indien een kind zich bevindt buiten de lijn van één standaarddeviatie
boven het gemiddelde, wordt dit beschouwd als een risico op overgewicht. Vanaf twee
of drie standaarddeviaties verwijderd van het gemiddelde, wordt dit onder de noemer
‘overgewicht’ respectievelijk ‘obesitas’ geplaatst (Monasta, Lobstein, Cole, Vignerova,
& Cattaneo, 2011; WHO Multicentre Growth Reference Study Group, 2006).
3
Figuur 1: BMI-for-age z-scores voor jongens en meisjes van 24 tot 60 maanden
(WHO Multicentre Growth Reference Study Group, 2006)
Daarnaast ontwikkelde ook de IOTF een standaarddefinitie om overgewicht en obesitas
bij kinderen te bepalen. Deze richtlijnen zijn gebaseerd op studies bij 192 727 mensen
van 0 tot 25 jaar uit zes verschillende landen (Brazilië, Groot-Brittannië, Hong Kong,
Nederland, Singapore en de VS) en worden gebruikt voor kinderen van 2 tot 18 jaar.
Het IOTF berekent eveneens de BMI bij kinderen en trekt deze lijn door tot de
voorspelde BMI op 18-jarige leeftijd voor overgewicht (BMI ≥25 kg/m²) en obesitas
(BMI ≥30 kg/m²). De resultaten worden uitgezet in percentielcurves (figuur 2) en in
tabellen met exacte cijfers (tabel 1) (Cole, Bellizzi, Flegal, & Dietz, 2000; Monasta et
al., 2011).
4
Figuur 2: Internationale cut-off points van body mass index voor overgewicht en
obesitas voor 2- tot 18-jarigen (ILSI Europe Overweight and Obesity in Children
Task Force, 2000)
Tabel 1: Internationale cut off points van BMI voor overgewicht en obesitas bij
kleuters (3 tot 6,5 jaar) (Cole et al., 2000)
Body mass index 25 kg/m² Body mass index 30 kg/m²
Leeftijd
(in jaren)
Jongens Meisjes Jongens Meisjes
3 17,89 17,56 19,57 19,36
3,5 17,69 17,40 19,39 19,23
4 17,55 17,28 19,29 19,15
4,5 17,47 17,19 19,26 19,12
5 17,42 17,15 19,30 19,17
5,5 17,45 17,20 19,47 19,34
6 17,55 17,34 19,78 19,65
6,5 17,71 17,53 20,23 20,08
5
In figuur 3 worden de richtlijnen voor overgewicht en obesitas van de IOTF uitgezet ten
opzichte van de WHO en hierbij zijn grote verschillen op te merken. Deze verschillen
zijn te verklaren doordat de IOTF richtlijnen representatief zijn voor de gehele
populatie, terwijl de WHO richtlijnen enkel gelden voor gezonde kinderen met een
optimale groei (Monasta et al., 2011).
Figuur 3: De IOTF richtlijnen uitgezet ten opzichte van de WHO richtlijnen voor
kinderen tussen de 24 en 60 maanden voor jongens (links) en meisjes (rechts)
(Monasta et al., 2011)
1.1.2 Prevalentie van overgewicht en obesitas bij kleuters
Gebaseerd op de richtlijnen van de WHO voor overgewicht en obesitas, werd berekend
dat in 1990 4,2 procent van de kleuters wereldwijd overgewicht of obesitas hadden. Dit
cijfer steeg naar 6,7 procent of 43 miljoen kleuters in 2010 en in 2020 wordt er stijging
in de prevalentie van overgewicht en obesitas verwacht tot 9,1 procent of 60 miljoen
kleuters. Daarnaast is er eveneens een verschil in prevalentie van overgewicht en
obesitas tussen de ontwikkelings- en ontwikkelde landen. In de ontwikkelingslanden
(Afrikaanse landen, de meeste landen in Azië, Zuid- en Centraal-Amerika) heeft 6,1
procent van de kleuters overgewicht of obesitas en is er een toename van 65 procent op
te merken van 1990 tot 2010. In de ontwikkelde landen kent men een prevalentie van
11,7 procent en was er een stijging van 48 procent over twee decennia heen (de Onis,
Blössner, & Borghi, 2010).
Uitgaand van de IOTF-richtlijnen is er in Europa bij meisjes een hogere prevalentie van
overgewicht en obesitas vast te stellen dan bij jongens (Cattaneo et al., 2010).
6
De hoogste prevalentie van overgewicht en obesitas bij kleuters in Europa is waar te
nemen in Engeland, Schotland, de Zuid-Europese (Italië, Spanje en Griekenland) en
Oost-Europese (Polen en Hongarije) landen (Cattaneo et al., 2010; ILSI Europe
Overweight and Obesity in Children Task Force, 2000; van Stralen et al., 2012).
Wanneer dan specifiek naar Belgische gegevens rond overgewicht en obesitas bij
kleuters gekeken wordt, blijkt dat België tot de landen behoort met de laagste
prevalentie van overgewicht en obesitas bij kleuters in Europa (Cattaneo et al., 2010;
van Stralen et al., 2012). De gemiddelde BMI van een 5-jarig kind in België bedraagt
15,9 kg/m². Gebaseerd op de richtlijnen van het IOTF heeft 9,4 procent van de jongens
overgewicht en 0,6 procent obesitas. Voor meisjes is dit respectievelijk 13,0 procent en
1,0 procent. Uitgaand van de WHO standaard komt overgewicht voor bij 9,8 procent
van de jongens en 10,9 procent van de meisjes. Twee procent van de jongens en 1,2
procent van de meisjes heeft obesitas. Ook in België komt volgens de IOTF-richtlijn
overgewicht en obesitas vaker voor bij meisjes in vergelijking met jongens (van Stralen
et al., 2012).
Met uitzondering van een studie uitgevoerd in Aalst en in de provincie Limburg zijn er
tot op heden geen prevalentiecijfers voor Vlaamse kleuters beschikbaar.
Uit onderzoek in de Oost-Vlaamse stad Aalst blijkt dat 13 procent van de kleuters te
kampen heeft met overgewicht en 4,9 procent met obesitas. Opgesplitst volgens
geslacht resulteert dit in respectievelijk 10,7 procent en 4,7 procent bij jongens en 15,6
procent en 5,2 procent voor meisjes. Ook in deze studie is de prevalentie van
overgewicht en obesitas bij meisjes hoger in vergelijking met kleuters van het andere
geslacht (Van Gysel, Govaere, Verhamme, Doli, & De Baets, 2009).
Uit de resultaten van een studie uitgevoerd door Massa (2002) blijkt dat in de provincie
Limburg 14,8 procent van de 3- tot 4-jarige kinderen te kampen heeft met overgewicht.
Voor obesitas is dit 6,5 procent van de meisjes en 6,8 procent van de jongens. Bij de
oudere kleuters (5 tot 6 jaar) stijgt de prevalentie van overgewicht naar 23,0 procent bij
meisjes en 19,8 procent bij jongens, voor obesitas is dit respectievelijk 11,2 procent en
8,7 procent (Massa, 2002).
7
Een gewijzigd voedings- en beweegpatroon ligt aan de basis van de hoge en steeds
stijgende prevalentie tijdens de twee laatste decennia voor overgewicht en obesitas bij
kleuters. Deze verandering in voedingsinname en fysieke activiteit is ontstaan door
sociale en omgevingsfactoren (de Onis et al., 2010).
1.1.3 Risicofactoren van overgewicht en obesitas bij kleuters
Er kunnen verschillende niet-beïnvloedbare risicofactoren geïdentificeerd worden voor
het ontwikkelen van overgewicht of obesitas tijdens de kleuterleeftijd. Kinderen van
Spaanse moeders die ongehuwd zijn, tot een lage socio-economische klasse behoren,
overgewicht hadden voor de zwangerschap of rookten gedurende de zwangerschap
hebben een hogere kans op overgewicht of obesitas op vierjarige leeftijd. Ook
genetische factoren, een hoog geboortegewicht, een zwangerschapsduur van meer dan
37 weken en het hebben van overgewicht of obesitas op tweejarige leeftijd zijn
risicofactoren voor het ontwikkelen van overgewicht of obesitas als kleuter (Kitsantas &
Gaffney, 2010; van Stralen et al., 2012).
Daarnaast kunnen een energierijke voeding, sedentair gedrag en een lage fysieke
activiteit onder de noemer van de beïnvloedbare risicofactoren voor overgewicht en
obesitas bij kleuters geplaatst worden (de Onis et al., 2010; van Stralen et al., 2012). De
voedingsinname en het sedentair gedrag worden verder in deze literatuurstudie uitvoerig
besproken (zie 1.2 Voedingsaanbevelingen bij kleuters en 1.3 Sedentair gedrag bij
kleuters). De aanbevolen hoeveelheid fysieke activiteit voor drie- tot zesjarigen is
minimum drie uur per dag aan een lichte, matige of zware intensiteit (Eetexpert.be,
2012). Kinderen die minder dan 30 minuten fysiek actief zijn of actief spelen per dag
hebben een verhoogd risico op overgewicht en obesitas (Nelson, Carpenter, &
Chiasson, 2006). De Iowa Bone Study toont tevens aan dat kleuters die fysiek actief zijn
minder lichaamsvet hebben in vergelijking met hun inactieve leeftijdsgenoten. Het
stimuleren van fysieke activiteit bij kleuters blijkt ook op latere leeftijd een
beschermend effect te hebben tegen obesitas. Kleuters die weinig fysiek actief zijn,
hebben meer lichaamsvet en hebben tevens een grotere kans op het ontwikkelen van
obesitas op volwassen leeftijd (Janz et al., 2002).
8
Overgewicht of obesitas op volwassen leeftijd kan tevens voorspeld worden door het
moment van de ‘adiposity rebound’. Er is een sterke stijging van de BMI gedurende het
eerste levensjaar, waarna de BMI daalt en een minimum bereikt en vervolgens weer
stijgt. Dit omslagpunt wordt de ‘adiposity rebound’ genoemd. Idealiter vindt dit
fenomeen plaats rond de leeftijd van zes jaar. Bij kinderen die te kampen hebben met
obesitas start de ‘adiposity rebound’ gemiddeld op driejarige leeftijd. Hoe eerder de
intrede van de ‘adiposity rebound’, hoe meer lichaamsvet er aanwezig zal zijn op
volwassen leeftijd (Rolland-Cachera, Deheeger, Maillot, & Bellisle, 2006; Williams,
2005).
1.1.4 Gevolgen van overgewicht en obesitas
Overgewicht en obesitas kunnen niet alleen op latere leeftijd, maar ook tijdens de
kleuterperiode ernstige gezondheidsproblemen met zich meebrengen. Een verhoogde
bloeddruk, verhoogde cholesterolwaarden en een verhoogd lipidenprofiel zijn
cardiovasculaire risicofactoren die op jonge leeftijd al kunnen voorkomen. Obese
kleuters hebben tevens vaak een laag zelfbeeld en gedragsproblemen waardoor hun kans
op het ontwikkelen van psychologische problemen stijgt (McCrindle, 2006; Reilly et al.,
2003b).
Kleuters met overgewicht of obesitas hebben op volwassen leeftijd een hoger risico op
obesitas, cardiovasculaire ziekten en bepaalde kankers (ILSI Europe Overweight and
Obesity in Children Task Force, 2000; Serdula et al., 1993). Door de steeds stijgende
prevalentie van obesitas bij kleuters, kan er in de toekomst een sterke toename van
zowel obesitas als hart- en vaatziekten bij volwassenen verwacht worden (Baker, Olsen,
& Sorensen, 2007; McCrindle, 2006; Reilly et al., 2003b).
1.1.5 Preventie van overgewicht en obesitas
Uit het voorgaande blijkt een steeds stijgende prevalentie en incidentie van overgewicht
en obesitas bij kinderen. De voedingsinname en het sedentair gedrag van kleuters zijn
belangrijke voorspellers voor overgewicht en obesitas. Het stimuleren van fysieke
activiteit, goede eetgewoontes en een gezonde levensstijl moet aangemoedigd worden
om obesitas en de belangrijke gevolgen te voorkomen (Spiotta & Luma, 2008).
9
1.2 VOEDINGSAANBEVELINGEN BIJ KLEUTERS
1.2.1 Belang gezonde voeding
Een gezond voedingspatroon bij kleuters is belangrijk voor de groei en het welzijn van
het kind (Huybrechts & De Henauw, 2007). Het consumeren van gezonde voeding op
jonge leeftijd zal het risico op het ontwikkelen van chronische ziekten zoals
cardiovasculaire aandoeningen (waaronder hoge cholesterolwaarden en hypertensie),
diabetes type 2, kanker, obesitas en osteoporose op latere leeftijd verlagen (Huybrechts
et al., 2008a; Huybrechts & De Henauw, 2007; Nicklas & Hayes, 2008). Eveneens
worden tijdens deze jaren eetgewoontes gevormd die meegedragen worden naar de
volwassen leeftijd (Huybrechts & De Henauw, 2007). De ouders spelen hierbij een
belangrijke rol, omdat ze samen met de school en de leeftijdsgenoten verantwoordelijk
zijn voor de voedingskeuzes van de kleuter (Huybrechts et al., 2008b).
1.2.2 Voedingsaanbevelingen bij kleuters
Een evenwichtige voeding bestaat uit energie, koolhydraten, vetten, eiwitten,
voedingsvezels, water, vitaminen en mineralen. Deze nutriënten dienen opgenomen te
worden volgens een hoeveelheid bepaald door de Hoge Gezondheidsraad van België
(Hoge Gezondheidsraad, 2009). De normen voor energie, macro- en micronutriënten
worden vertaald in praktische voedingsaanbevelingen aan de hand van de actieve
voedingsdriehoek voor kleuters (figuur 4).
10
Figuur 4: De actieve voedingsdriehoek voor kleuters (VIGeZ, 2006)
Dagelijks dienen voedingsmiddelen uit elke laag en volgens de juiste hoeveelheid
geconsumeerd te worden (tabel 2). Variatie tussen voedingsmiddelen binnen dezelfde
groep en tussen de groepen onderling is vereist om aan een evenwichtige
voedingsinname te voldoen (Eetexpert.be, 2012; Nicklas & Hayes, 2008). Ook het
voedingspatroon is belangrijk, kleuters dienen de inname van de verschillende
voedingsmiddelen uit de voedingsdriehoek te spreiden over drie hoofdmaaltijden en
maximum drie tussendoortjes per dag (VIGeZ, 2010).
11
Tabel 2: Gemiddelde dagelijkse aanbevelingen voor kinderen van drie tot zes jaar
(VIGeZ, 2006)
Voedingsmiddel Kleuters (3 – 6 jaar)
Water
Vocht
1 liter
Graanproducten en aardappelen
Brood
Aardappelen
3 – 5 sneden
1 – 4 stuks (50 – 200 g)
Groenten
Gekookte groenten af en toe door
rauwe groenten vervangen
2 – 3 groentelepels (100 – 150 g)
Fruit 1 – 2 stuks (100 – 200 g)
Melkproducten en calcium verrijkte
sojaproducten
Melk (volle melk tot de leeftijd van 4 jaar,
daarna halfvolle melk)
Kaas
4 bekertjes (500 ml)
½ - 1 sneetje (10 – 20 g)
Vlees, vis, eieren en vervangproducten
Vlees(waren), gevogelte, vis (rauw gewogen)
OF
Vleesvervanger (tofu, tempé, mycoproteïne,
seitan)
OF
Ei
OF
Peulvruchten (droog gewogen)
Peulvruchten (gaar gewogen)
Paddenstoelen
Aanvullend notenpasta of- moes
50 – 75 g
50 – 75 g
1 per week
2 eetlepels (30 g)
6 eetlepels (100 g)
100 g
2 x 15 g
Smeer- en bereidingsvet
Zachte margarine op brood
Zachte margarine of olie voor de bereiding
5 g per sneetje
15 g
12
1.2.3 Werkelijke voedingsinname van kleuters
De werkelijke voedingsinname van Vlaamse kleuters werd nagegaan aan de hand van
vragenlijsten ingevuld door de ouders (Huybrechts et al., 2008b; Vereecken & Maes,
2010).
De grootste groep van de voedingsdriehoek bestaat uit water, de minimumnorm van één
liter per dag wordt amper (één tot vijf procent) gehaald door de Vlaamse kleuters. De
drie- tot zesjarigen drinken gemiddeld slechts 277 milliliter water per dag.
Graanproducten en aardappelen vormen de daaropvolgende laag, 25 tot 60 procent van
de kinderen bereikt de minimumhoeveelheid van brood per dag terwijl de aanbevolen
norm voor aardappelen bereikt wordt door 81 tot 99 procent. Iets minder dan de helft
van de kleuters consumeert wit brood in plaats van bruin of volkoren brood. Slechts één
vijfde van de kleuters eet dagelijks voldoende groenten en minder dan de helft neemt
dagelijks één tot twee stukken fruit tot zich. Gemiddeld eet een drie- tot zesjarige 65
gram groenten en 94 gram fruit per dag. De dagelijkse minimumaanbeveling van 100
gram wordt voor beide voedingsgroepen niet gehaald. De volgende groep wordt door
één vierde tot de helft van de kleuters voldoende geconsumeerd en bestaat uit
melkproducten (waaronder kaas) en calcium verrijkte sojaproducten. Niettegenstaande
aangeraden wordt om voor de leeftijd van vier jaar volle melk te consumeren, nuttigt
slechts twee procent van de kleuters die melk drinken, volle melk. Vanaf vier jaar wordt
halfvolle melk aanbevolen terwijl meer dan 20 procent van de vierjarigen volle melk tot
zich nemen. De maximumnorm voor kaas wordt echter overschreden door 18 tot 42
procent van deze lijftijdscategorie. Zesenzestig procent van de kleuters nuttigt vlees, vis,
eieren en vervangproducten volgens de aanbevelingen. Toch eet 19 tot 46 procent meer
dan 100 gram vlees per dag. Meer dan 70 procent bereikt de wekelijkse aanbeveling
voor vis niet (75 gram tot 100 gram en dit 1 tot 2 keer per week). Negen op tien kleuters
smeert te weinig vet op de boterham, niettegenstaande twee derde aangeeft dagelijks
smeervetten te gebruiken. De laatste en kleinste groep van de voedingsdriehoek is
vooral populair bij jongens en kleuters vanaf vier jaar. Dagelijks worden gemiddeld 200
gram voedingsmiddelen uit de restgroep geconsumeerd. Over de verschillende groepen
heen blijkt de inname van jongens gemiddeld hoger dan van meisjes (Huybrechts et al.,
2008b; Vereecken & Maes, 2010).
13
Hieruit kan besloten worden dat er bij Vlaamse kleuters grote tekorten terug te vinden
zijn voor water, groenten, fruit en smeervetten volgens de leeftijdsspecifieke normen
(De Keyzer et al., 2011; Huybrechts et al., 2008b; Vereecken & Maes, 2010).
1.3 SEDENTAIR GEDRAG BIJ KLEUTERS
1.3.1 Omschrijving van het begrip
Sedentair gedrag staat voor alle activiteiten die bestaan uit neerliggen, zitten en scherm
gerelateerde bezigheden. De energiekost voor een lichaam in rust (basaal metabolisme)
is gelijk aan één ‘metabolic equivalent unit’ (MET). Een energieverbruik van 1,0 tot 1,5
METs wordt geclassificeerd als ‘sedentair’. Wandelen, schrijven, kleuren… zijn
voorbeelden van lichte fysieke activiteiten en vragen een energieverbruik van 1,6 tot 2,9
METs. Deze activiteiten mogen dus niet onder dezelfde noemer geplaatst worden als
sedentair gedrag (Owen, Healy, Matthews, & Dunstan, 2010; Pate, O'Neill, & Lobelo,
2008).
Sedentair gedrag is tevens niet gelijk aan de afwezigheid van fysieke activiteit. Het is
een combinatie van unieke gedragingen waarbij specifieke determinanten, andere dan
voor fysieke activiteit, een invloed hebben. Een kleuter kan fysiek actief zijn (naar
school fietsen, sporten) maar tevens een sedentair gedragspatroon vertonen (neerzitten
in de klas, op de speelplaats en thuis voor de televisie). Dit verschijnsel werd bij
volwassenen benoemd als het ‘Active Couch Potato’ fenomeen. De positieve
gezondheidsgevolgen die samengaan met het beoefenen van fysieke activiteit, worden
tenietgedaan door langdurige periodes van sedentair gedrag (Owen et al., 2010; Reilly et
al., 2003a; Reilly et al., 2008; Salmon, Tremblay, Marshall, & Hume, 2011).
1.3.2 Aanbevelingen van de mate van sedentair gedrag
Sedentair gedrag bij kleuters moet beperkt worden, daarom ontwikkelden zes
verschillende instanties uit het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Australië,
Canada en België richtlijnen voor sedentair gedrag per leeftijdscategorie.
Volgens de aanbevelingen van het Verenigd Koninkrijk en de Vlaamse overheid dienen
kleuters overdag hun sedentair gedrag te minimaliseren (Department of Health, 2011;
Eetexpert.be, 2012). De ‘National Association for Sport and Physical Education’
(NASPE) van de VS, de Australische en Canadese overheid voegen een maximumduur
van sedentair gedrag toe aan deze norm. Het langdurig zitten, tv-kijken en elektronische
14
media gebruiken moet namelijk beperkt worden tot één uur per dag (Australian
Government, 2010; NASPE, 2009; Tremblay et al., 2012).
Een tweede instantie van de Verenigde Staten, de ‘American Academy of Pediatrics’
raadt aan om het vervoeren van het kind met de auto of kinderwagen te beperken.
Kleuters dienen niet meer dan twee uur per dag naar kwalitatieve programma’s te kijken
op tv (American Academy of Pediatrics, 2001).
1.3.3 Meten van sedentair gedrag
Verschillende methodes kunnen gebruikt worden om het sedentair gedrag van kleuters
na te gaan. Aangezien drie- tot zesjarigen nog niet over voldoende cognitieve
vaardigheden beschikken om zelf hun gedrag te beschrijven, wordt vaak aan de ouders
gevraagd om de mate van sedentair gedrag van hun kind te rapporteren in een dagboek
of via vragenlijsten (Loprinzi & Cardinal, 2011; Reilly, 2008). Deze subjectieve
weergaven leiden echter vaak tot onder- of overschattingen. Uit een studie van
Robinson, Winiewicz, Fuerch, Roemmich en Epstein (2006) blijkt dat ouders het aantal
uren tv-kijken onderschatten indien de kleuter een televisie op de kamer heeft. Wanneer
het kind geen televisie op de kamer heeft, wordt het aantal kijkuren overschat (Robinson
et al., 2006). Voorgaande methode impliceert dus subjectieve metingen.
Daarom dienen objectieve metingen (directe observatie en accelerometers) verkozen te
worden om het sedentair gedrag na te gaan. Directe observatie houdt in dat een
observator de hoeveelheid en het soort sedentair gedrag (bijv. zitten of liggen) nagaat en
dit schriftelijk of via een computer rapporteert (Loprinzi & Cardinal, 2011; Reilly et al.,
2003a; Reilly, 2008). Het nadeel is dat deze methode zeer tijdrovend is en niet altijd
overal toe te passen is (Loprinzi & Cardinal, 2011). Daarnaast wordt een accelerometer
gebruikt als objectief instrument om de mate van sedentair gedrag te meten. Een
accelerometer is een kleine bewegingsmeter die gedragen wordt rond het middel en de
versnelling van het lichaam meet bij beweging (Loprinzi & Cardinal, 2011; Troiano,
2005). Met een accelerometer kan sedentair gedrag en de verschillende niveaus van
fysieke activiteit (lichte fysieke activiteit, matige fysieke activiteit en hoge fysieke
activiteit) accuraat en betrouwbaar gemeten worden (Pate et al., 2008; Reilly et al.,
2008). In tegenstelling tot directe observatie kan de accelerometer geen onderscheid
maken tussen de verschillende soorten sedentair gedrag (Reilly, 2008). Toch krijgt de
bewegingsmeter heel vaak de voorkeur om sedentair gedrag bij kleuters na te gaan
15
omdat deze meetmethode op grote schaal toegepast kan worden (Trost, Loprinzi,
Moore, & Pfeiffer, 2011).
1.3.4 Hoe sedentair zijn kleuters?
1.3.4.1 Algemeen sedentair gedrag
Meerdere studies tonen aan dat kleuters een hoog sedentair gedragspatroon vertonen
tijdens hun wakkere uren (Fischer et al., 2005; Kelly, Reilly, Grant, & Paton, 2005;
Reilly et al., 2003a).
Kleuters brengen op een dag gemiddeld 598 minuten sedentair door, goed voor zo’n
84,7 procent van hun tijd, zo blijkt uit een studie uitgevoerd in Vlaanderen (Cardon &
De Bourdeaudhuij, 2008). Ook studies in het buitenland vertonen gelijkaardige cijfers;
Colombiaanse kleuters besteden meer dan 80 procent van hun tijd aan sedentair gedrag
(Pate, McIver, Dowda, Brown, & Addy, 2008). Bij Ierse kleuters blijkt dit 74 procent en
81 procent te zijn voor jongens en meisjes respectievelijk (Kelly et al., 2005).
Wereldwijd gezien zijn kleuters gemiddeld tussen de 50 procent en 80 procent van hun
tijd sedentair (Hinkley, Salmon, Okely, & Trost, 2010).
Kleuters zijn opvallend meer sedentair tijdens weekdagen (627 minuten) dan tijdens
weekenddagen (570 minuten) (Cardon & De Bourdeaudhuij, 2008). Op weekdagen is
de prevalentie van sedentair gedrag bij jongens uit Australië het hoogst tijdens de
voormiddag (9u tot 10u) en de vroege namiddag (12u tot 14u), bij meisjes is dit vooral
in de voormiddag (8u tot 11u) (zie figuur 5) (Van Cauwenberghe, Jones, Hinkley,
Crawford, & Okely, 2012). Schotse kleuters ondervinden een seizoenseffect op hun
sedentair gedrag, ze zijn meer sedentair in de lente in vergelijking met de zomer en de
herfst (Fisher et al., 2005).
16
Figuur 5: Sedentair gedrag bij kleuters weergegeven per uur voor weekdagen
(links) en weekenddagen (rechts) opgesplitst voor jongens en meisjes (Van
Cauwenberghe et al., 2012)
1.3.4.2 Tv-kijken
Jonge kinderen worden omgeven door allerlei vormen van media en komen meer dan
ooit in aanraking met scherm gerelateerde activiteiten. Tv-kijken is de belangrijkste en
meest onderzochte vorm van sedentair gedrag. Op een doorsnee dag kijkt 82 procent
van de Amerikaanse drie- tot vierjarigen tv, bij de vijf- tot zesjarigen is dit 78 procent.
(Vandewater, Rideout, Wartella, Huang, & Lee, 2007).
Kleuters kijken dagelijks gemiddeld tussen één uur en vier uur naar televisie (Jackson,
Djafarian, Stewart, & Speakman, 2009; Janz et al., 2001; Manios, 2006; Stolley et al.,
2003; Tandon, Zhou, Lozano, & Christakis, 2011; Vandewater et al., 2007). Opgesplitst
voor weekdagen is dit gemiddeld 74 minuten tot 190 minuten en op weekenddagen 140
minuten tot 191 minuten (Burdette & Whitaker, 2005; Cardon & De Bourdeaudhuij,
2008). Ouders van Europese kleuters bevestigen dit fenomeen, ze rapporteren een hoger
gebruik van televisie tijdens het weekend in vergelijking met weekdagen (De Decker et
al., 2012).
Uit Amerikaanse studies blijkt dat bijna twee derde van de kleuters de grens van twee
uur tv-kijken per dag overschrijden (Burdette & Whitaker, 2005; Tandon et al., 2011).
Anderzijds resulteert uit het onderzoek van Vandewater et al. (2007) dat de meerderheid
van de kleuters binnen deze richtlijnen van de ‘American Academy of Pediatrics’ valt.
1.3.4.3 Computergebruik
Ouders van Europese kleuters rapporteerden in focusgroepen dat computergebruik een
minder voorkomende scherm gerelateerde activiteit is bij kleuters in vergelijking met
tv-kijken (De Decker et al., 2012). Volgens ouders van Amerikaanse kleuters gebruikt
17
20 procent van de drie- tot vierjarigen en 27 procent van de vijf- tot zesjarigen dagelijks
een computer voor gemiddeld 50 minuten. Bijna 80 procent van de Amerikaanse
gezinnen heeft een computer en zeven op tien beschikt over internettoegang
(Vandewater et al., 2007). De meeste ouders van Europese kleuters geven aan dat hun
kind toestemming dient te vragen om de computer te mogen gebruiken. Ouders
tolereren computergebruik op vrijdagavond of gedurende het weekend voor 30 minuten
tot een uur per dag (De Decker et al., 2012).
1.3.5 Gevolgen van sedentair gedrag
Op korte termijn kunnen reeds enkele gevolgen van een sedentaire levensstijl bij
kleuters geïdentificeerd worden. Jackson et al. (2009) geven aan dat kleuters die
dagelijks tv kijken meer lichaamsvet hebben. Het consumeren van meer
voedingsmiddelen tijdens het tv-kijken zou deze relatie kunnen verklaren. Meerdere
studies tonen een positief verband tussen tv-kijken en de BMI van kleuters (Fuller-
Tyszkiewicz, Skouteris, Hardy, & Halse, 2012; Jouret et al., 2007; van Stralen et al.,
2012). Volgens Jago, Baranowski, Baranowski, Thompson en Greaves (2005) bestaat
er echter pas een uitgesproken relatie tussen tv-kijken en BMI vanaf het zesde
levensjaar. Daarnaast wordt er een negatieve associatie teruggevonden tussen sedentair
gedrag en fysieke activiteit bij kleuters (Jago, Baranowski, Thompson, Baranowski, &
Greaves, 2005). Kleuters die dagelijks minder dan één uur tv kijken, zouden ook vaker
deelnemen aan sportactiviteiten in vergelijking met kleuters die meer tv kijken (Jouret et
al., 2007).
Een hoog gehalte aan lichaamsvet, overgewicht en obesitas op volwassen leeftijd zijn
vaak voorkomende langetermijngevolgen van langdurig tv-kijken tijdens de kleutertijd
(Proctor et al., 2003; Reilly, 2008). Kleuters die dagelijks meer dan twee uur tv kijken
blijken als 26-jarige een hogere kans te hebben op overgewicht, roken, verhoogde
cholesterolwaarden en een slechte conditie (Hancox, Milne, & Poulton, 2004).
18
1.4 DE LINK TUSSEN VOEDINGSINNAME EN SEDENTAIR
GEDRAG BIJ KLEUTERS
1.4.1 De link tussen voedingsinname en algemeen sedentair gedrag
Sedentair gedrag gaat gepaard met een laag energieverbruik. Vermoedelijk zet sedentair
gedrag bij kleuters aan tot overconsumptie van voedsel en dit terwijl hongergevoelens
uitblijven. Een laag energieverbruik en een hoge inname dragen bij tot de ontwikkeling
van overgewicht en obesitas (Chaput et al., 2011; Thivel, Tremblay, & Chaput, 2012).
Onder deze overconsumptie wordt een hoge inname van energierijke snacks, dranken en
fastfood verstaan, tevens nemen kleuters minder groenten en fruit tot zich (Pearson &
Briddle, 2011).
Enkele studies tonen aan dat de overconsumptie van energierijke voedingsmiddelen en
het te kort aan groenten en fruit bij kleuters voornamelijk voorkomt bij tv-kijken en het
spelen van videospelletjes. Onderzoeken hieromtrent zijn echter schaars. Om een relatie
tussen voedingsinname en sedentair gedrag dat niet scherm gerelateerd is (zoals
cognitieve taken, lezen en luisteren naar muziek) te kunnen aantonen, is eveneens meer
onderzoek nodig (Thivel et al., 2012).
1.4.2 De link tussen voedingsinname en tv-kijken
Verscheidene mechanismen kunnen het eetgedrag van de kleuter tijdens het tv-kijken
beïnvloeden. Kleuters associëren tv-kijken mogelijks met eten. Dit kan verklaard
worden volgens de principes van de klassieke conditionering. Na herhaalde situaties
waarin er gegeten wordt tijdens het kijken naar tv, wordt de televisie een
geconditioneerde stimulus dewelke een geconditioneerde respons uitlokt namelijk het
zin krijgen in voedsel (Campbell, Crawford, & Ball, 2006; Pearson & Briddle, 2011;
Temple, Giacomelli, Kent, Roemmich, & Epstein, 2007). Het is eveneens mogelijk dat
ouders die hun kinderen langdurig blootstellen aan de tv over een geringe kennis
beschikken omtrent gezonde voeding (Campbell et al., 2006). Ook advertenties zouden
een belangrijke rol kunnen spelen. Reclamespots die uitgezonden worden voor, tussenin
of na kinderprogramma’s promoten vaak energiedense voedingsmiddelen. Temple et al.
(2007) toonden aan dat kleuters die geconfronteerd worden met zulke voeding
gerelateerde reclamespots een hogere voedingsinname hebben.
19
Uit het onderzoek van Francis en Birch (2006) blijkt dat een derde van de kleuters uit de
Verenigde Staten maaltijden of tussendoortjes consumeren tijdens het tv-kijken. Het
ontbijt is de vaakst geconsumeerde hoofdmaaltijd tijdens het tv-kijken en dit voor meer
dan een vijfde van de Canadese kleuters. Daarna volgt het avondmaal met 12,3 procent
en de lunch met 7,3 procent van de kleuters. Tevens blijkt 17 procent van de Canadese
drie- tot zesjarigen een tussendoortje te nuttigen terwijl de televisie aanstaat (Dubois,
Farmer, Girard, & Peterson, 2008; Francis & Birch, 2006). Tv-kijken bij kleuters wordt
zowel geassocieerd met ongezonde eetgewoontes, een gestegen maaltijdfrequentie als
een verhoogde voedselconsumptie en dit in de afwezigheid van hongergevoelens.
Kleuters die vaak (meer dan twee uur per dag) tv kijken en maaltijden of tussendoortjes
consumeren tijdens het kijken naar tv, hebben een hogere inname van energie,
koolhydraten en vetten, drinken vaker frisdranken en de fruit en groenten inname is veel
lager in vergelijking met kinderen die minder tv kijken (minder dan twee uur per dag)
en nooit maaltijden of tussendoortjes eten voor tv (Campbell et al., 2006; De Craemer et
al., 2012; Dubois et al., 2008; Manios et al., 2009; Pearson & Briddle, 2011; Sisson,
Shay, Broyles, & Leyva, 2012; Thivel et al., 2012). Kleuters die dagelijks
tussendoortjes consumeren tijdens het tv-kijken blijken een hogere BMI te hebben dan
kleuters die dit minder vaak doen (Dubois et al., 2008). Het nuttigen van
voedingsmiddelen bij het tv-kijken dient dus geweerd te worden en kleuters dienen de
maximumnorm van twee uur tv kijken per dag niet te overschrijden om overgewicht of
obesitas te voorkomen (Manios et al., 2009).
1.5 ONDERZOEKSVRAGEN
1.5.1 Overgewicht en obesitas
Gedurende de laatste decennia blijken overgewicht en obesitas bij kleuters een sterk
stijgende prevalentie te kennen. Recente cijfers voor Vlaamse kleuters zijn momenteel
niet beschikbaar. Daarom wordt in dit onderzoek de prevalentie van overgewicht en
obesitas en de eventuele verschillen tussen jongens en meisjes nagegaan. Er wordt
aangenomen dat deze welvaartsziekte vaker voorkomt bij het vrouwelijk geslacht.
20
1.5.2 Voedingsinname
Overgewicht en obesitas kunnen deels veroorzaakt worden door een te grote
voedingsinname van de kleuters. Enerzijds is er een te hoge consumptie van
voedingsmiddelen uit de restgroep. Anderzijds blijkt de inname van water, fruit,
groenten en smeervetten grote tekorten te kennen bij kleuters. Vooral het drinken van
voldoende water blijkt voor deze leeftijdscategorie problematisch te zijn. Slechts één tot
vijf procent van de Vlaamse kleuters voldoet aan de minimuminname van één liter per
dag. Eén vijfde van de kleuters eet dagelijks 100 gram groenten en de aanbevolen
inname van één tot twee stukken fruit per dag wordt gehaald door minder dan de helft
van de Vlaamse kleuters. De meest recente gegevens hieromtrent dateren van 2010. Of
deze tekorten zich nog steeds voordoen bij deze populatie wordt nagegaan in deze
studie. Omdat geen gegevens teruggevonden werden over de kennis van de ouders
omtrent de vooropgestelde richtlijnen voor waterinname, wordt dit eveneens
onderzocht. Ook hun motivatie om water, groenten en fruit te promoten bij hun kind en
het steeds beschikbaar te stellen wordt nader bekeken.
1.5.3 Sedentair gedrag
Langdurige periodes van sedentair gedrag kunnen naast de voedingsinname mee aan de
basis liggen van het ontstaan van overgewicht en obesitas op jonge leeftijd. Sedentair
gedrag blijkt bij Vlaamse kleuters een hoge prevalentie te kennen. De gemiddelde
Vlaamse kleuter is per dag 598 minuten of 84,7 procent van zijn/haar wakkere uren
sedentair. Dit gedrag blijkt tevens meer voor te komen gedurende weekdagen in
vergelijking met het weekend. Voornamelijk tv-kijken, dagelijks gemiddeld één tot vier
uur, is de meest voorkomende vorm van sedentair gedrag. Ook het gebruik van de
computer krijgt gedurende de laatste jaren steeds meer aanzien bij deze populatie, de
maximumnorm is hiervoor één uur per dag. Bovenstaande cijfers zijn voornamelijk
gebaseerd op data verzameld in Amerika, Australië of Europa. Specifieke, recente
gegevens voor Vlaamse kleuters werden, met uitzondering van één studie in 2008, niet
teruggevonden. Daarom wordt het huidig sedentair gedragspatroon van Vlaamse
kleuters in dit onderzoek in kaart gebracht. Hierbij wordt onderzocht hoeveel minuten
of uren kleuters dagelijks sedentair zijn, tv-kijken, gebruik maken van de computer en
rustig spelen. Tevens wordt een opsplitsing gemaakt tussen weekdagen en
weekenddagen en tussen beide geslachten om mogelijke verschillen te onderscheiden.
21
Bovendien wordt onderzocht welke vorm van sedentair gedrag het meest voorkomt.
Tenslotte wordt gekeken of de ouders op de hoogte zijn van de dagelijkse aanbeveling
van maximum één tot twee uur tv per dag.
1.5.4 Het verband tussen sedentair gedrag en de BMI
Uit de literatuur blijkt dat er vanaf de leeftijd van zes jaar een positieve relatie bestaat
tussen het tv-kijken en de BMI. In dit onderzoek wordt nagegaan of dit verband al terug
te vinden is tijdens de kleutertijd. Tevens wordt gekeken of dit verband ook bestaat met
andere vormen van sedentair gedrag zoals computergebruik, rustig spelen en het
algemene sedentair gedrag gemeten via een accelerometer. De hypothese hierbij is dat
kleuters die vaak tv kijken en een hoog sedentair gedragspatroon hebben, een hogere
BMI hebben in vergelijking met hun leeftijdsgenoten die minder frequent tv kijken en
een laag sedentair gedragspatroon hebben.
1.5.5 De link tussen voedingsinname en sedentair gedrag
Over de link tussen het sedentair gedrag en de voedingsinname bij kleuters is uitgevoerd
onderzoek schaars. Enkele bronnen geven aan dat sedentair gedrag kleuters aanzet tot
de overconsumptie van voedsel en een te lage inname van groenten en fruit. Vooral tv-
kijken blijkt een belangrijke invloed te hebben.
Een eerste hypothese is dat kleuters die een hoog sedentair gedragspatroon hebben
minder water drinken en minder fruit en groenten eten dan kleuters die minder tijd
spenderen aan sedentair gedrag. In dit onderzoek wordt dus nagegaan of er een verband
bestaat tussen het sedentair gedrag en de inname van water, vers fruit en groenten bij
kleuters. Onder sedentair gedrag wordt het aantal minuten dat de kleuter sedentair is van
zijn wakkere uren verstaan, dit omvat ook de tijd dat het kind tv kijkt, de computer
gebruikt en rustig speelt per dag.
Een tweede hypothese die vooropgesteld wordt is dat kleuters het vaakst een ontbijt
consumeren terwijl de televisie aanstaat, gevolgd door het avondmaal en het
middagmaal. Eveneens wordt, als derde hypothese, aangenomen dat kleuters een hogere
BMI hebben als ze hun tussendoortje consumeren tijdens het kijken naar televisie. In dit
onderzoek wordt bijgevolg nagegaan welke maaltijden en tussendoortjes het meest
frequent geconsumeerd worden terwijl de tv aanstaat. Daarbij wordt ook gekeken naar
het verband met de BMI.
22
Dat kleuters die hun hoofdmaaltijd(en) of tussendoortje(s) consumeren terwijl ze tv
kijken minder water drinken en minder groeten en fruit tot zich nemen, wordt
vooropgesteld als vierde hypothese. De relatie tussen de consumptie van maaltijden en
tussendoortjes voor tv en de dagelijkse inname van water, vers fruit en groenten wordt
dus onderzocht.
23
2. METHODE
2.1 POPULATIE
In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van data uit de ToyBox studie. Het ToyBox
project (2010 tot 2014) staat in voor de ontwikkeling en het testen van een
kosteneffectief preventieprogramma voor overgewicht en obesitas bij vier- tot zesjarige
kleuters. De studie vindt plaats in zes Europese landen: België, Bulgarije, Duitsland,
Griekenland, Polen en Spanje. Het onderzoek gaat in een eerste fase na welke
gedragingen en determinanten verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling van
overgewicht en obesitas bij jonge kinderen. Vervolgens wordt een interventie
ontwikkeld en geïmplementeerd in de deelnemende landen, om gezonde voeding en
actief spelen te promoten in de kleuterscholen en in de thuisomgeving. Het verminderen
van het sedentair gedrag, het verhogen van de fysieke activiteit, het innemen van
gezondere tussendoortjes, het verminderen van frisdrankconsumptie en het verhogen
van de waterinname bij kleuters zijn de vier hoofddoelen van de ToyBox interventie. Na
het verspreiden van de resultaten van de studie worden aanbevelingen gedaan voor het
Europese volksgezondheidsbeleid (ToyBox: www.toybox-study.eu, 2013).
In België werden de provincies West- en Oost-Vlaanderen geselecteerd om deel te
nemen aan de ToyBox studie. Alle steden en gemeenten gelegen in deze twee
provincies werden samen met hun socio-economische status (SES) geïnventariseerd. De
SES werd bepaald op basis van het opleidingsniveau van de inwoners. Zo konden per
provincie drie groepen onderscheiden worden namelijk: gemeenten of steden met een
lage SES, met een medium SES en met een hoge SES. Vervolgens werden uit deze
inventaris 15 verschillende gemeenten en steden at random gekozen; vijf met een lage
SES, vijf met een medium SES en vijf met een hoge SES. Alle kleuterscholen (97)
gevestigd in deze geselecteerde steden en gemeenten werden gecontacteerd. Uiteindelijk
gaven 27 kleuterscholen toestemming om deel te nemen aan de studie. Vervolgens
werden deze scholen opgedeeld in controle- en interventiescholen met een ratio van 1:2.
2.1.1 Demografische gegevens
De steekproef bevatte 481 (53,4 procent) Vlaamse jongens en 420 (46,6 procent)
Vlaamse meisjes. De 901 geïncludeerde kleuters hadden een minimumleeftijd van 3,03
24
jaar en een maximumleeftijd van 6,88 jaar. De gemiddelde leeftijd opgesplitst volgens
geslacht, wordt weergegeven in tabel 3.
Tabel 3: Leeftijd van de totale populatie
Jongens Meisjes Totaal
Leeftijd (jaar) 4,38 (SD: ±0,61)
(n=481)
4,37 (SD: ±0,59)
(n=420)
4,38 (SD: ±0,60)
(n=901)
2.1.2 Antropometrische gegevens
De gemiddelde lengte, het gewicht, de BMI en de buikomtrek worden weergegeven in
onderstaande tabel. Voor lengte (t=1,556; p=0,120), gewicht (t=1,128; p=0,260), BMI
(t=-0,209; p=0,834) en buikomtrek (t=1,021;p=0,308) werden geen significante
verschillen gevonden tussen jongens en meisjes.
Tabel 4: Antropometrische gegevens van de totale populatie
Jongens Meisjes Totaal
Lengte (cm) 105,11 (SD: ±5,79)
(n=470)
104,51 (SD: ±5,69)
(n=406)
104,83 (SD: ±5,75)
(n= 876)
Gewicht (kg) 17,62 (SD: ±2,47)
(n=470)
17,43 (SD: ±2,58)
(n=407)
17,53 (SD: ±2,52)
(n=877)
BMI (kg/m²) 15,90 (SD: ±1,27)
(n=470)
15,91 (SD: ±1,48)
(n=406)
15,90 (SD: ±1,37)
(n=876)
Buikomtrek (cm) 51,72 (SD: ±3,31)
(n=468)
51,48 (SD: ±3,45)
(n=407)
51,61 (SD: ±3,37)
(n=875)
2.2 PROCEDURE
2.2.1 Soort onderzoek
Dit onderzoek maakt gebruik van data die verzameld zijn op één bepaald moment in de
tijd. Het gaat hier om een kwantitatief cross-sectioneel onderzoek.
25
2.2.2 Dataverzameling
De kleuterscholen gelegen in de geselecteerde steden en gemeenten werden telefonisch
gecontacteerd. Vervolgens werd een afspraak gemaakt met de directie van iedere
geïnteresseerde school waarbij de studie in detail werd toegelicht. Ouders van de
kleuters uit de deelnemende scholen werden op de hoogte gebracht door
informatiebrieven. Via een informed consent konden de ouders toestemming geven om
deel te nemen aan de ToyBoxstudie.
Tussen maart 2012 en juni 2012 werden alle deelnemende kleuterscholen bezocht. De
metingen vonden steeds plaats op dinsdag, waarbij de kleuters op ondergoed en kousen
na, volledig uitgekleed werden, waarna de lichaamslengte, het lichaamsgewicht en de
buikomtrek gemeten werden. De kinderen kregen vervolgens elk een accelerometer.
Deze hangt vast aan een riempje en kon zo aangebracht worden rond het middel ter
hoogte van de knie. Om te voorkomen dat de accelerometer gedurende de
daaropvolgende dagen omgekeerd gedragen werd, kleefde op elke bewegingsmeter een
sticker met een leuke afbeelding om duidelijk de onder- en bovenkant aan te duiden.
Elke kleuter kreeg tenslotte twee vragenlijsten (bijlage 1 en bijlage 2) en een
registratieformulier (bijlage 3). Aan de ouders werd gevraagd om deze vragenlijsten en
het registratieformulier in te vullen en op maandag terug mee te geven met hun kleuter
naar school. Indien de kleuter de accelerometer en de ingevulde vragenlijst niet op tijd
terug meebracht naar school, werd er op een later tijdstip terug langsgegaan naar de
school om de resterende vragenlijsten en accelerometers op te halen. De planning voor
de dataverzameling werd uitgezet in tabel 5.
26
Tabel 5: Planning dataverzameling voor deelnemende ouders en kleuters
Dag Opdracht voor kleuter/ouder
Dinsdag
Antropometrische metingen
Kleuter krijgt accelerometer
Ouders ontvangen vragenlijsten en
registratieformulier
Woensdag Kleuter draagt accelerometer
Ouders vullen registratieformulier in
Donderdag Kleuter draagt accelerometer
Ouders vullen registratieformulier in
Vrijdag Kleuter draagt accelerometer
Ouders vullen registratieformulier in
Zaterdag Kleuter draagt accelerometer
Ouders vullen registratieformulier in
Zondag Kleuter draagt accelerometer
Ouders vullen registratieformulier in
Maandag
Kleuter geeft de accelerometer samen met
de ingevulde vragenlijsten van de ouders
af op school
2.3 MEETINSTRUMENTEN
2.3.1 Accelerometer
Om het sedentair gedrag van kleuters objectief te kunnen nagaan werd gebruik gemaakt
van een accelerometer. Deze kleine bewegingsmeter meet het aantal versnellingen van
het kind. Bij deze dataverzameling werd de GT1M ActiGraph (figuur 6, links) gebruikt,
deze bewegingsmeter meet de versnelling van de proefpersoon in verticale richting. Ook
de GT3X ActiGraph en de GT3X+ ActiGraph (figuur 6, rechts) werden aangewend.
Deze accelerometers kunnen in drie verschillende vlakken gegevens verzamelen.
Gedurende de dataverzameling werden de GT3X en de GT3X+ ingesteld dat zij enkel
de versnellingen in verticale richting registreerden.
27
Figuur 6: GT1M ActiGraph (links) en GT3X+ ActiGraph (rechts)
Vooraleer de accelerometers verdeeld werden onder de participerende kleuters, werd het
tijdsinterval (epoch) ingesteld om de versnellingen te registreren. Jonge kinderen
vertonen een heel wisselend bewegingspatroon, gedurende korte tijd gaan ze over van
stilstaan naar wandelen of lopen en terug naar stilstaan (Sirard, Trost, Pfeiffer, Dowda,
& Pate, 2005). Daarom is het noodzakelijk een korte epoch in te stellen. Er werd
gekozen voor een tijdsinterval van 15 seconden, de accelerometer meet dus om de 15
seconden het aantal versnellingen (‘counts’). Aan de hand van het aantal ‘counts’ per 15
seconden werden verschillende maten van intensiteit (sedentair gedrag, lichte intensiteit,
matige intensiteit en hoge intensiteit) bepaald. Hiervoor werden de minimum- en
maximumwaarden per intensiteitsniveau (‘cut points’) voor drie- tot vijfjarigen van
Pate, Almeida, McIver, Pfeiffer en Dowda (2006) gebruikt. Een overzicht van deze cut
points wordt weergegeven in tabel 6.
Tabel 6: Cut points voor het bepalen van de verschillende intensiteitsniveaus (Pate
et al., 2006)
Aantal counts per 15 seconden epoch
Sedentair gedrag 0 – 37
Lichte intensiteit 38 – 419
Matige intensiteit 420 – 841
Hoge intensiteit 842 – 1 000 000
28
2.3.2 Vragenlijsten
Na het opnemen van de lichaamslengte, het lichaamsgewicht en de buikomtrek en na
het aanbrengen van de accelerometer, kregen de ouders van de kleuter twee
vragenlijsten. Een lijst met algemene vragen (bijlage 1) en een lijst met vragen specifiek
over de voedingsinname van hun kleuter (bijlage 2).
In de algemene vragenlijst werden de socio-demografische factoren nagegaan aan de
hand van vragen over het opleidingsniveau van de ouders, de leeftijd van de ouders en
het kind, het geslacht van het kind, de gezinssituatie, etc. Ook drinkgedrag, de inname
van tussendoortjes en de mate van fysieke activiteit van de ouders en het kind werden in
de algemene lijst bevraagd. Tevens werd het sedentair gedrag van de ouders en de
kleuter nagegaan. Het aantal uren op week- en weekenddagen dat het kind tv keek, de
computer gebruikte en zittend speelde, zijn een maat om de hoeveelheid sedentair
gedrag na te gaan. Tenslotte kwamen nog enkele vragen aan bod over de zwangerschap
en de voedingsinname gedurende het eerste levensjaar van het kind.
Een tweede vragenlijst peilde expliciet naar de voedingsinname van de kleuter tijdens
het afgelopen jaar. Deze lijst was opgedeeld in verschillende fragmenten waarbij telkens
de frequentie en de hoeveelheid van consumptie van een bepaalde voedingsgroep
bevraagd werd. Volgende voedingsgroepen kwamen aan bod: sap en andere dranken,
melk, yoghurt en kaas, fruit en groenten, peulvruchten, chocolade, dessert, koekjes, cake
en gebak, ontbijtgranen, brood, zoute tussendoortjes, vlees, gevogelte en visproducten,
aardappelen, rijst en pasta, suiker, confituur en ander beleg. Als hulpmiddel om een
betere inschatting te maken van de grootte van de vermelde porties, kregen de ouders
foto’s waarbij verschillende portiegroottes afgebeeld stonden (bijlage 4). Verder werd
bevraagd hoe vaak en welke tussendoortjes het kind at en dronk tussen de maaltijden
door, hoe frequent het kind een hoofdmaaltijd nuttigde, of het kind het middagmaal op
school consumeerde en of het kind supplementen innam.
2.3.3 Registratieformulier
Het registratieformulier (bijlage 3) dat aan de ouders werd meegegeven bevat in de
eerste plaats een algemene uitleg over de functie en het gebruik van de accelerometer.
Daarnaast werd een tabel toegevoegd waar ouders per dag kunnen invullen wanneer het
kind de bewegingsmeter aan- en uitdeed. Ook de tijd en de redenen voor het niet dragen
van de accelerometer kunnen aangevuld worden. De bewegingsmeter is niet waterdicht
29
en moet dus uitgedaan worden als de kleuter een bad of douche neemt of gaat
zwemmen. De tijd die de kleuter besteedde aan zwemmen, diende eveneens genoteerd
te worden op het formulier, deze tijd werd later gehalveerd en bijgeteld bij het aantal
minuten fysieke activiteit. De kleuters kregen de bewegingsmeter op dinsdag en dienden
deze terug te geven op maandag. De meter werd dus gedragen gedurende zes
opeenvolgende dagen, maar aangezien dat het mogelijk is dat kleuters reageren op het
dragen van deze bewegingsmeter werden de eerste twee dagen (dinsdag en woensdag)
niet opgenomen. Enkel de resultaten van donderdag en vrijdag (twee weekdagen) en
zaterdag en zondag (twee weekenddagen) werden opgenomen.
2.3.4 Weegschaal
Het lichaamsgewicht (in kg) werd gemeten met de weegschaal SECA 861 en SECA 813
(figuur 7). De kleuter diende tweemaal op de weegschaal te staan, een derde meting
vond plaats wanneer er tussen de herhaalde metingen een te groot verschil was. Van de
verschillende metingen werd dan uiteindelijk het gemiddelde bepaald.
Figuur 7: Weegschaal SECA 861 (links) en SECA 813 (rechts)
2.3.5 Lengtemeter
De lichaamslengte (in cm) werd gemeten via de lengtemeter SECA 214 (figuur 8). De
lichaamslengte van de kleuters werd twee keer gemeten, wanneer deze twee resultaten
niet overeenkwamen werd de meting een derde keer uitgevoerd. Van de verschillende
metingen werd dan eveneens het gemiddelde bepaald.
30
Figuur 8: Lengtemeter SECA 214
2.3.6 Meetlint buikomtrek
De buikomtrek (in cm) werd gemeten met het meetlint SECA 201 (figuur 9) ter hoogte
van de taille. Dit punt is gelegen in het midden van de onderste rib en de bekkenkam
(figuur 10). Deze omtrek werd twee keer gemeten, indien een groot verschil gevonden
werd tussen deze metingen, werd een extra meting uitgevoerd. Van de verschillende
metingen werd dan de gemiddelde buikomtrek bepaald.
Figuur 9: Meetlint SECA 201
Figuur 10: Punt om buikomtrek te meten
31
2.4 DATA ANALYSE
De resultaten zijn gebaseerd op de data verzameld aan de hand van de algemene
vragenlijst, de vragenlijst over voedingsinname en de gegevens van de accelerometer
van de kleuters. Voor de statistische verwerking van de resultaten werd het programma
SPSS Statistics 20 gebruikt. Een p-waarde van <0,05 werd beschouwd als een
significant resultaat en een p-waarde van <0,10 werd aangenomen als een trend tot
significant resultaat.
Een kleuter is een kind van drie tot zes jaar. Aangezien kinderen die buiten deze
leeftijdsgrenzen vallen of geen leeftijd hadden opgegeven een vertekend beeld kunnen
geven voor lengte, gewicht, sedentair gedrag en voedingsinname, werden ze uit het
databestand verwijderd. Eveneens werden alle kleuters waarvan gegevens over het
geslacht ontbraken niet verder opgenomen, vermits in de data-analyse vaak de
opsplitsing gemaakt wordt tussen jongens en meisjes. Tevens werden voor iedere
variabele de frequenties nagegaan. Op die manier konden minimum- en
maximumwaarden, gemiddelden en standaarddeviaties bepaald worden. Ook
onmogelijke waarden werden afgeleid uit de frequenties en werden daarna verwijderd
uit het databestand.
2.4.1 Overgewicht en obesitas
De BMI werd berekend aan de hand van de formule
*10000. Voor de
variabelen lengte (cm) en gewicht (kg) werden geen onmogelijke waarden gevonden,
bijgevolg werd elke waarde meegenomen in de verdere analyses. De Independent-
Samples T-test werd aangewend om het verschil tussen jongens en meisjes na te gaan
voor de lengte, het gewicht, de BMI en de buikomtrek.
Om de prevalentie van overgewicht en obesitas in de steekproef na te gaan, werden de
‘cut-off points’ van het IOTF gebruikt (Tabel 1: Internationale cut off points van BMI
voor overgewicht en obesitas bij kleuters, pagina 4) (Cole et al., 2000). De variabele
BMI werd gehercodeerd in nieuwe variabelen voor jongens (1) en meisjes (2) en per
leeftijdscategorie. Vervolgens werden beide geslachten samengenomen zodat de
prevalentiecijfers voor overgewicht en obesitas van de totale populatie konden worden
bekeken.
32
2.4.2 Voedingsinname
In de vragenlijst over voeding dienden de ouders voor de inname van water, vers fruit,
rauwe en bereide groenten de frequentie aan te duiden en vervolgens de gemiddelde
hoeveelheid per dag. Om de dagelijkse gemiddelde inname van de geselecteerde
voedingsmiddelen te kunnen berekenen werd voor water, vers fruit, rauwe en bereide
groenten de frequentie omgerekend per dag (tabel 7). Hiervoor werd een maand gezien
als 30 dagen en een week als 7 dagen.
Tabel 7: Omscoring van keuzemogelijkheden in aantal dagen voor de frequentie
van water, vers fruit, rauwe en bereide groenten.
Keuzemogelijkheid vragenlijst Aantal dagen
Nooit of minder dan 1 keer per maand 0
1 – 3 dagen per maand 0,06
1 dag per week 0,14
2 – 4 dagen per week 0,43
5 – 6 dagen per week 0,79
Elke dag 1
Vervolgens konden de ouders kiezen tussen 11 antwoordmogelijkheden om de
gemiddelde hoeveelheid water dat hun kind dagelijks drinkt aan te duiden. Aangezien
deze mogelijke portiegroottes telkens bestonden uit twee verschillende waarden, werd
elke antwoordmogelijkheid omgescoord naar de laagste waarde van de
keuzemogelijkheid (tabel 8).
33
Tabel 8: Omscoring van keuzemogelijkheden voor de portiegrootte van water
Keuzemogelijkheid vragenlijst Omscoring
100 ml of minder 0 ml
Tussen 100 en 200 ml 100 ml
Tussen 200 en 300 ml 200 ml
Tussen 300 en 400 ml 300 ml
Tussen 400 en 500 ml 400 ml
Tussen 500 en 600 ml 500 ml
Tussen 600 en 700 ml 600 ml
Tussen 700 en 800 ml 700 ml
Tussen 800 en 900 ml 800 ml
Tussen 900 en 1000 ml 900 ml
1000 ml of meer 1000 ml
Wanneer de ouders de gemiddelde hoeveelheid vers fruit, rauwe en bereide groenten
dienden aan te geven, hadden zij keuze uit 10 verschillende antwoordmogelijkheden.
Deze antwoorden werden telkens omgescoord naar de laagste waarde van de twee
uiterste waarden (tabel 9).
34
Tabel 9: Omscoring van keuzemogelijkheden voor de portiegrootte van vers fruit,
rauwe en bereide groenten
Keuzemogelijkheid vragenlijst Omscoring
30g of minder 0g
Tussen 30 en 60g 30g
Tussen 60 en 90g 60g
Tussen 90 en 120g 90g
Tussen 120 en 150g 120g
Tussen 150 en 180g 150g
Tussen 180 en 210g 180g
Tussen 210 en 240g 210g
Tussen 240 en 270g 240g
270g of meer 270g
Vervolgens werd voor elke voedingsgroep (water, vers fruit, rauwe en bereide groenten)
de omgescoorde innamefrequentie vermenigvuldigd met de omgescoorde portiegroottes.
Op die manier kon de gemiddelde dagelijkse inname van elke voedingsgroep die de
kleuter consumeert berekend worden. Om tot de gemiddelde dagelijkse inname van
groenten te komen werden rauwe en bereide groenten opgeteld. Om de gemiddelde
dagelijkse inname van deze voedingsmiddelen grafisch weer te geven werden de
resultaten terug onderverdeeld per antwoordmogelijkheid vanuit de vragenlijst. De One-
Sample T-test werd gebruikt om de gemiddelde dagelijkse inname van water, vers fruit
en groenten te vergelijken met de vooropgestelde richtlijnen.
2.4.3 Sedentair gedrag
Het aantal minuten en het percentage dat de kleuter sedentair is van zijn/haar wakkere
uren werd nagegaan. Eerst werd voor iedere geregistreerde dag (twee weekdagen en
twee weekenddagen) gecontroleerd of elke kleuter het valide aantal uren voor het
dragen van de accelerometer bereikt had. Indien de kleuter de accelerometer minimum
35
zes uur droeg werd dit als een valide dag beschouwd. De data met betrekking tot het
sedentair gedrag werd verwijderd bij kleuters die minder dan zes uur op een dag de
bewegingsmeter gedragen hadden. Daarna werden aan de hand van boxplots alle
uitschieters in kaart gebracht, deze werden vervolgens verwijderd. Het aantal minuten
en het percentage die kleuters dagelijks besteden aan sedentaire activiteiten werd
berekend door het gemiddelde te nemen van de vier geregistreerde dagen. Indien er één
of meerdere dagen niet valide waren kreeg de kleuter geen eindresultaat voor zijn/haar
dagelijks gemiddeld aantal minuten en percentage sedentair gedrag. Ook werd het
sedentair gedrag van de kleuter tijdens de week (gemiddelde van de twee valide
weekdagen) en tijdens het weekend (gemiddelde van de twee valide weekenddagen)
nagegaan.
Vervolgens werd het aantal uur dat de kleuters op weekdagen en in het weekend tv
keken, de computer gebruikten en rustig speelden gehercodeerd (tabel 10). Zo konden
gemiddelden berekend worden en konden deze variabelen verder meegenomen worden
in de analyses.
Tabel 10: Omscoring van keuzemogelijkheden voor het aantal uur tv-kijken
Keuzemogelijkheid vragenlijst Omscoring
Nooit 0 uur
Minder dan 30 minuten per dag 0,25 uur
30 minuten tot <1uur per dag 0,5 uur
1 – 2 uur per dag 1 uur
3 – 4 uur per dag 3 uur
5 – 6 uur per dag 5 uur
7 – 8 uur per dag 7 uur
8 uur per dag 8 uur
Meer dan 8 uur per dag 9 uur
Ik weet het niet Niet opgenomen
36
Om verschillen tussen een weekdag en een weekenddag voor alle variabelen met
betrekking tot het sedentair gedrag na te gaan, werd gebruik gemaakt van een Paired-
Samples T-test. Verschillen tussen beide geslachten werden telkens via een
Independent-Samples T-test nagegaan. De One-Sample T-test werd gebruikt om het
gemiddeld aantal uur dat de kleuters per dag tv keken, de computer gebruikten en rustig
speelden te vergelijken met de vooropgestelde richtlijnen.
2.4.4 Het verband tussen sedentair gedrag en de BMI
Het verband tussen het algemeen sedentair gedrag, het schermkijken en het rustig spelen
en de BMI van de kleuters, werd aan de hand van de Independent-Samples T-test
nagegaan. De variabelen met betrekking tot sedentair gedrag werden opgedeeld in twee
groepen. Bij het aantal minuten dat kleuters per dag sedentair gedrag vertonen, gebeurde
deze opdeling op basis van de mediaan. De maximumwaarde van de vooropgestelde
richtlijnen voor tv-kijken, gebruik van de computer en rustig spelen werd gebruikt om
twee groepen te vormen. Voor tv-kijken en rustig spelen was de maximumwaarde twee
uur en voor computergebruik één uur.
2.4.5 De link tussen voedingsinname en sedentair gedrag
Om de link tussen het sedentair gedrag en de inname van water, vers fruit en groenten te
onderzoeken werd de Independent-Samples T-test aangewend. Hier werd dezelfde
opdeling van de variabelen voor sedentair gedrag gebruikt als in 2.4.4. Het percentage
kleuters die (altijd, meestal, soms, zelden of nooit) maaltijden en tussendoortjes
consumeerden tijdens het kijken naar tv werd eveneens nagegaan met behulp van
frequenties.
Om de link te onderzoeken tussen het consumeren van tussendoortjes voor tv en de
BMI van kleuters werd de one-way ANOVA gebruikt. Deze test werd eveneens
aangewend om de link tussen het consumeren van maaltijden voor televisie en de
dagelijkse voedingsinname van de kleuters te analyseren. De F- en p-waarden van de
ANOVA werden enkel geïnterpreteerd als de levene’s test niet significant was. Bij
significante of trend tot significante p-waarden van de ANOVA werden post-hoc testen
uitgevoerd (Tukey). Zo kon bekeken worden tussen welke groepen er significante
verschillen waren.
37
3. RESULTATEN
3.1 BESCHRIJVENDE RESULTATEN: OVERGEWICHT EN
OBESITAS
Als er gekeken werd naar alle geïncludeerde drie- tot zesjarigen kon vastgesteld worden
dat 10,7 procent te veel weegt. Opgesplitst voor overgewicht en obesitas is dit
respectievelijk 8,5 procent en 2,2 procent. Als er onderscheid gemaakt werd volgens
geslacht blijkt 10,3 procent van de meisjes overgewicht te hebben en 3,0 procent
obesitas. Bij jongens was dit 3,6 procent en respectievelijk 0,8 procent. Deze resultaten
worden grafisch weergegeven in onderstaande figuur 11 en 12. Tabel 11 geeft de
percentages voor overgewicht en obesitas weer opgesplitst per leeftijd en geslacht.
Figuur 11: Prevalentiecijfers voor overgewicht en obesitas bij jongens
Figuur 12: Prevalentiecijfers voor overgewicht en obesitas bij meisjes
95%
4% 1%
Normaal gewicht
Overgewicht
Obesitas
87%
10% 3%
Normaal gewicht
Overgewicht
Obesitas
38
Tabel 11: Prevalentiecijfers voor overgewicht en obesitas
Overgewicht (kg/m²) Obesitas (kg/m²)
Leeftijd
(in jaren) Jongens Meisjes Totaal Jongens Meisjes Totaal
3 8,7%
(n=23)
16%
(n=25)
12,5%
(n=48)
/
(n=23)
/
(n=25)
/
(n=48)
3,5 4,6%
(n=131)
13,5%
(n=104)
8,5%
(n=235)
0,8%
(n=131)
2,9%
(n=104)
1,7%
(n=235)
4 8,5%
(n=117)
8,2%
(n=110)
8,4%
(n=227)
2,6%
(n=117)
4,5%
(n=110)
3,5%
(n=227)
4,5 7,5%
(n=106)
8,7%
(n=103)
8,1%
(n=209)
2,8%
(n=106)
1,0%
(n=103)
1,9%
(n=209)
5 7,1%
(n=85)
8,3%
(n=60)
7,6%
(n=145)
/
(n=85)
5,0%
(n=60)
2,1%
(n=145)
5,5 /
(n=4)
33,3%
(n=3)
14,3%
(n=7)
/
(n=4)
/
(n=3)
/
(n=7)
6 /
(n=1)
/
(n=0)
/
(n=1)
/
(n=1)
/
(n=0)
/
(n=1)
6,5 /
(n=2)
/
(n=1)
/
(n=3)
/
(n=2)
/
(n=1)
/
(n=3)
3.2 BESCHRIJVENDE RESULTATEN: VOEDINGSINNAME
3.2.1 Inname van water
Dagelijks drinkt 87,3 procent van de kleuters water (n=845). De gemiddelde consumptie
van water bedraagt 378,03 milliliter per dag (SD: ±236,52; n=836). De dagelijkse
hoeveelheid water geconsumeerd door kleuters wordt weergegeven in figuur 13. Er is
een significant verschil tussen de dagelijkse minimumnorm van één liter en de
gemiddelde inname van water bij kleuters (t=-76,034; p<0,001). Van de drie- tot
zesjarigen drinkt 2,6 procent voldoende water per dag (n=836).
39
Uit de vragenlijst blijkt dat 79,4 procent van de ouders de dagelijkse minimumnorm van
1000 milliliter water onderschat, terwijl 5,3 procent aangeeft de norm voor het drinken
van water niet te kennen (n=880). Tevens moedigt 93,1 procent van de ouders hun kind
aan om water te drinken (n=891) en 97,9 procent van de ouders zorgt er voor dat er
steeds water beschikbaar is voor hun kind (n=895).
Figuur 13: Dagelijkse inname van water bij kleuters
3.2.2 Inname van vers fruit
Uit de antwoorden van de vragenlijst kan afgeleid worden dat 59,4 procent van de
kleuters dagelijks vers fruit consumeert (n=836). De gemiddelde consumptie van vers
fruit bij kleuters bedraagt 111,80 gram per dag (SD: ±62,99; n=804). Deze gemiddelde
dagelijkse inname verschilt significant met de minimumnorm van 100 gram fruit per
dag (t=5,313; p<0,001). Meer dan de helft van de kleuters (54,6 procent) eet dagelijks
voldoende fruit (n=804). In de onderstaande grafiek wordt de dagelijkse hoeveelheid
vers fruit bij kleuters weergegeven.
02468
101214161820
Per
cen
tag
e k
leu
ters
Aantal milliliter water per dag
40
Figuur 14: Dagelijkse inname van vers fruit bij kleuters
3.2.3 Inname van groenten
Dagelijks eet 4,3 procent van de kleuters rauwe groenten (n=834), voor bereide
groenten (gestoomd, gekookt, gegrild of gestoofd) is dit 57,2 procent van de kleuters
(n=838). Gemiddeld worden er 86,94 gram (rauwe en bereide) groenten gegeten per dag
(SD: ±60,82; n=797). Voor rauwe groenten is dit gemiddeld 27,03 gram per dag (SD:
±34,14; n=816) en voor bereide groenten is dit gemiddeld 60,00 gram (SD: ±44,50;
n=819). Er is een significant verschil tussen de gemiddelde dagelijkse inname en de
minimumnorm van 100 gram per dag (t=-6,064; p=<0,001). De gemiddelde kleuter
voldoet niet aan deze norm, 66,8 procent haalt het minimum van deze richtlijn niet
(n=797). De dagelijkse inname van rauwe en bereide groenten samen wordt in figuur 15
weergegeven.
Onder de ouders geeft 95,9 procent aan dat ze regelmatig groenten en fruit ter
beschikking stellen van hun kind (n=888), tevens zegt 85,8 procent dat ze hun kleuter
vaak groenten en fruit geven als tussendoortje (n=879).
0
5
10
15
20
25
Per
cen
tag
e k
leu
ters
Aantal gram vers fruit per dag
41
Figuur 15: Dagelijkse inname van groenten bij kleuters
3.3 BESCHRIJVENDE RESULTATEN: SEDENTAIR GEDRAG
3.3.1 Algemeen sedentair gedrag
De gemiddelde tijd die kleuters tijdens hun wakkere uren besteedden aan sedentaire
activiteiten, werd nagegaan aan de hand van de data van de accelerometers. Dit was
gemiddeld 338,16 minuten (n=566), goed voor gemiddeld 49,41 procent van de
wakkere uren van de kleuter (n=571). Vervolgens werd de opsplitsing gemaakt tussen
het gemiddeld aantal minuten op een weekdag (358,82 min; SD: ±57,32; n=566) en op
een weekenddag (317,49 min; SD: ±62,71; n=566). Tussen beide meetmomenten
werden significante verschillen gevonden (t=15,394; p<0,001). Tijdens de week waren
de kleuters gemiddeld ongeveer zes uur sedentair en in het weekend was dit gemiddeld
5,3 uur. Tevens werd het percentage sedentair gedrag tijdens de week en het weekend
nagegaan. Kleuters waren in het weekend gemiddeld 49,80 procent (SD: ±7,81; n=571)
van hun wakkere uren sedentair, terwijl ze in de week gemiddeld 49,02 procent (SD:
±6,60; n=571) van hun wakkere uren sedentair gedrag vertoonden. Het verschil tussen
een weekdag en weekend was significant (t=-2,613; p=0,009).
Het verschil tussen jongens en meisjes werd zowel voor het algemeen sedentair gedrag
als voor sedentair gedrag op een weekdag en op een weekenddag nagegaan (tabel 12).
Hierbij werden voor elke variabele significante verschillen gevonden tussen beide
0
5
10
15
20
25
30
Per
cen
tag
e k
leu
ters
Aantal gram groenten per dag
42
geslachten. Meisjes vertoonden zowel in de week als in het weekend meer sedentair
gedrag tijdens hun wakkere uren in vergelijking met jongens.
Tabel 12: Aantal minuten en percentages sedentair gedrag opgesplitst tussen
jongens en meisjes
Jongens Meisjes Totaal t-
waarde
p-
waarde
Gemiddeld
sedentair gedrag
(min. per dag)
331,96
(SD: ±52,60)
(n=312)
345,77
(SD: ±47,70)
(n=254)
338,16
(SD: ±50,88)
(n=566)
-3,239 0,001
Gemiddeld
sedentair gedrag
(% per dag)
48,62
(SD: ±6,26)
(n=303)
50,30
(SD: ±6,23)
(n=268)
49,41
(SD: ±6,30)
(n=571)
-3,206 0,001
Gemiddeld
sedentair gedrag
weekdag
(min. per dag)
347,96
(SD: ±57,56)
(n=429)
360,99
(SD: ±58,19)
(n=358)
353,89
(SD: ±58,18)
(n=787)
-3,147 0,002
Gemiddeld
sedentair gedrag
weekdag
(% per dag)
48,10
(SD: ±6,53)
(n=428)
49,75
(SD: ±6,73)
(n=369)
48,86
(SD: ±6,67)
(n=797)
-3,505 <0,001
Gemiddeld
sedentair gedrag
weekend
(min. per dag)
311,37
(SD: ±64,94)
(n=333)
325,20
(SD: ±60,49)
(n=276)
317,64
(SD: ±63,29)
(n=609)
-2,699 0,007
Gemiddeld
sedentair gedrag
weekend
(% per dag)
48,92
(SD: ±7,97)
(n=326)
50,81
(SD: ±7,75)
(n=284)
49,80
(SD: ±7,92)
(n=610)
-2,957 0,003
43
3.3.2 Schermkijken
3.3.2.1 Tv-kijken
Kleuters keken op een weekdag gemiddeld 0,72 uur (SD: ±0,59; n=887) naar televisie
(dvd’s en video’s inbegrepen) tijdens hun vrije tijd. In het weekend keken ze gemiddeld
1,40 uur per dag (SD: ±1,16; n= 872) naar tv. Drie- tot zesjarigen keken gemiddeld
significant vaker televisie gedurende hun vrije tijd in het weekend in vergelijking met
tijdens de week (t=-22,061; p<0,001). Het aantal uur dat kleuters tv keken tijdens de
week en tijdens het weekend wordt grafisch weergegeven in figuur 16.
Als het gemiddeld aantal uur tv-kijken op een weekdag (0,72 uur) vergeleken werd met
de aanbeveling van maximum twee uur per dag, bleken kleuters deze richtlijn tijdens de
week niet te overschrijden (t=-64,298; p<0,001). Er waren echter 4,5 procent van de
kleuters die deze maximumgrens wel overschreden tijdens de week. Tijdens het
weekend overschreed 24,7 procent van de drie- tot zesjarigen de maximumnorm. De
gemiddelde kleuter keek echter op een weekenddag 1,4 uur naar televisie, wat nog
steeds significant lager was dan de maximumnorm (t=-15,411; p<0,001).
Wanneer gepeild werd naar de opvattingen van de ouders bleek dat 0,9 procent de
maximumnorm van één tot twee uur tv-kijken per dag overschatten en 6,3 procent
bleken deze aanbeveling niet te kennen (n=887).
Figuur 16: Tijd van dagelijks tv-kijken bij kleuters opgesplitst voor week- en
weekenddagen
0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
Per
cen
tag
e k
leu
ters
Aantal uur tv per dag
Week
Weekend
44
3.3.2.2 Computergebruik
Het aantal uur dat kleuters gebruik maakten van een computer werd opgesplitst voor
week- en weekenddagen en wordt weergegeven in figuur 17. Op een weekdag
gebruikten kleuters tijdens hun vrije tijd gemiddeld 0,11 uur (SD: ±0,24; n=877) de
computer voor activiteiten zoals spelletjes spelen of spelconsoles (bijv. Playstation,
Xbox, GameCube). Deze gemiddelde hoeveelheid verschilde significant met het
computergebruik van de kleuters tijdens het weekend namelijk 0,22 uur per dag (SD:
±0,36; n=875) (t=-14,196; p<0,001). Het computergebruik bij kleuters dient beperkt te
worden tot maximum één uur per dag. Zowel tijdens de week (t=-108,780; p<0,001) als
in het weekend (t=-63,844; p<0,001) werd deze richtlijn niet overschreden.
Figuur 17: Tijd van dagelijks computergebruik bij kleuters opgesplitst voor week-
en weekenddagen
3.3.3 Rustig spelen
Kleuters besteedden gemiddeld 0,89 uur (SD: ±0,83; n=874) aan rustig spelen (in
boeken kijken, met de blokken spelen, met de poppen spelen, tekenen, bouwen…)
tijdens hun vrije tijd op een weekdag. Op een weekenddag was dit gemiddeld 2,20 uur
(SD: ±1,57; n=877). Het gemiddeld aantal uur dat kleuters rustig speelden per dag
tijdens hun vrije tijd verschilde significant tussen een weekdag en een weekenddag (t=-
27,880; p<0,001). In onderstaande grafiek wordt het aantal uur rustig spelen grafisch
weergegeven, hierbij wordt een opdeling gemaakt tussen weekdagen en weekenddagen.
0
10
20
30
40
50
60
70
80
Per
cen
tag
e k
leu
ters
Aantal uur computer per dag
Week
Weekend
45
Figuur 18: Tijd van dagelijks rustig spelen bij kleuters opgesplitst voor week- en
weekenddagen
3.4 HET VERBAND TUSSEN HET ALGEMEEN SEDENTAIR
GEDRAG, SCHERMKIJKEN EN RUSTIG SPELEN EN DE BMI
Kleuters die op een weekdag dagelijks minder tv keken dan wat de norm voorschrijft
(twee uur), hadden een lagere BMI in vergelijking met leeftijdsgenoten die meer dan
twee uur per weekdag tv keken. Kleuters die de maximumnorm niet overschreden
hadden een BMI van 15,88 kg/m² (SD: ±1,35; n=825) terwijl kinderen die de
maximumaanbeveling tijdens de week wel te buiten gingen een gemiddelde BMI
hadden van 16,34 kg/m² (SD: ±1,36; n=38) (tabel 13). Voor tv-kijken in het weekend,
het gebruik van de computer, het rustig spelen en het algemeen sedentair gedrag
gedurende de week en het weekend werden geen significante verschillen gevonden voor
de BMI.
Tabel 13: F- en p-waarden Levene’s test en t- en p-waarde voor het verband tussen
het aantal uur tv-kijken op BMI
F-waarde p-waarde t-waarde p-waarde
Tv weekdag 0,011 0,918 -2,075 0,038
0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
Per
cen
tag
e k
leu
ters
Aantal uur rustig spelen per dag
Week
Weekend
46
3.5 DE LINK TUSSEN SEDENTAIR GEDRAG EN
VOEDINGSINNAME
3.5.1 De link tussen het algemeen sedentair gedrag, schermkijken en rustig
spelen en de voedingsinname
3.5.1.1 De link tussen het algemeen sedentair gedrag, schermkijken en rustig spelen
en de inname van water
Kleuters die tijdens het weekend maximum twee uur tv keken per dag dronken
gemiddeld 390,15 milliliter water (SD: ±229,05 ml; n=612), terwijl kleuters die de
maximumnorm overschreden dagelijks 340,09 milliliter water (SD: ±251,07; n=199) tot
zich namen. Tijdens de week waren er geen verschillen op te merken voor de inname
van water tussen kleuters die meer of minder dan twee uur per dag tv keken (tabel 14).
Bij kleuters die tijdens de week minder dan één uur per dag de computer gebruikten,
was er een trend tot significant verschil in de hoeveelheid water ze dagelijks tot zich
namen in vergelijking met kinderen die dagelijks meer dan één uur per dag de computer
gebruikten. Kinderen die tijdens de week minder dan één uur de computer gebruikten,
dronken gemiddeld 380,59 milliliter (SD: ±236,57 ml; n=795) water per dag. Kinderen
die meer dan één uur de computer gebruikten, dronken gemiddeld 276,00 milliliter (SD:
±221,74 ml; n=19) water per dag. Kleuters die tijdens het weekend minder dan één uur
per dag de pc gebruikten, dronken gemiddeld 383,92 milliliter (SD: ±237,76 ml; n=757)
water per dag, terwijl kleuters die in het weekend meer dan één uur per dag de computer
gebruikten 318,18 milliliter (SD: ±220,74; n=56) water per dag dronken (tabel 14).
Als er gekeken werd naar de tijd die de kleuter spendeerde aan rustig spelen tijdens de
week en in het weekend konden geen significante verschillen aangetoond worden voor
de dagelijkse waterinname. Ook voor het algemeen sedentair gedrag gemeten met de
accelerometers werden geen verschillen gevonden voor de waterinname.
47
Tabel 14: F- en p-waarde Levene’s test en t- en p-waarde voor de link tussen
schermkijken en waterinname
F-waarde p-waarde t-waarde p-waarde
Tv weekend 2,407 0,121 2,615 0,009
Pc weekdag 0,013 0,908 1,907 0,057
Pc weekend 1,004 0,317 2,006 0,045
3.5.1.2 De link tussen het algemeen sedentair gedrag, schermkijken en rustig spelen
en de inname van vers fruit
Kleuters die gedurende het weekend meer dan één uur per dag de computer gebruikten,
namen dagelijks gemiddeld 126,88 gram (SD: ±69,41; n=56) vers fruit tot zich. Indien
drie- tot zesjarigen de computer minder dan één uur per dag gebruikten, aten zij
gemiddeld 110,50 gram (SD: ±62,53; n=726) fruit per dag (tabel 15).
Het gebruik van de computer tijdens de week, de tijd die het kind spendeerde aan tv
kijken of rustig spelen en de hoeveelheid sedentair gedrag tijdens de week en het
weekend hadden geen significante invloed op het aantal gram fruit dat het kind
dagelijks consumeerde.
Tabel 15: F en p-waarde Levene’s test en t- en p-waarde voor de link tussen
computergebruik en fruitinname
F-waarde p-waarde t-waarde p-waarde
Pc weekend 1,057 0,304 -1,874 0,061
3.5.1.3 De link tussen het algemeen sedentair gedrag, schermkijken en rustig spelen
en de inname van groenten
Kleuters die over het algemeen dagelijks minder dan 338,69 min sedentair gedrag
vertoonden, consumeerden gemiddeld 95,39 gram (SD: ±67,53; n=253) groenten op een
dag. Terwijl kleuters die meer minuten van hun wakkere tijd sedentair waren 79,70
gram groenten (SD: ±51,95; n=258) consumeerden. Kleuters die gedurende het
48
weekend een lage hoeveelheid van sedentair gedrag vertoonden (minder dan 315,63
minuten), aten gemiddeld 95,15 gram (SD: ±66,84; n=267) groenten per dag, terwijl
kleuters die een hoger aantal minuten sedentair waren tijdens het weekend gemiddeld
79,47 gram (SD: ±52,07; n=278) groenten consumeerden per dag (tabel 16). Het aantal
minuten dat kleuters sedentair waren op een weekdag bepaalde de inname van groenten
van het kind niet.
Voor het aantal uren tv-kijken, gebruik van de computer en rustig spelen werden geen
significante verschillen gevonden voor de dagelijkse gemiddelde inname van groenten.
De tijd die kleuters spenderen aan tv kijken, gebruik van de computer en rustig spelen
heeft dus geen invloed op de dagelijkse consumptie van groenten.
Tabel 16: F- en p-waarde Levene’s test en t- en p-waarde voor de link tussen
algemeen sedentair gedrag en groenten inname
F-waarde p-waarde t-waarde p-waarde
Algemeen minuten sedentair 10,064 0,002 2,938 0,003
Minuten sedentair in het weekend 9,486 0,002 3,047 0,002
3.5.2 Maaltijden geconsumeerd voor tv
Als er gekeken werd naar de hoofdmaaltijden, bleek dat bij het ontbijt 15,1 procent van
de kleuters meestal of altijd naar tv keken (n=880), dit werd gevolgd door het
avondmaal waarbij 8,3 procent meestal of altijd naar tv keek (n=876) en als laatste
volgde het middagmaal met 1,9 procent van de kleuters (n=878). Bij de tussendoortjes
werd voornamelijk het tussendoortje ’s avonds (17,9 procent) meestal of altijd
geconsumeerd bij het kijken naar tv (n=873), daarna volgden het tussendoortje in de
namiddag met 3,7 procent van de kleuters (n= 879) en het tussendoortje in de
voormiddag voor 2,4 procent van de kleuters (n=881).
3.5.3 De link tussen het consumeren van tussendoortjes voor tv en BMI
Kleuters die altijd hun voormiddagtussendoortje consumeerden terwijl ze naar tv keken,
hadden een hogere BMI in vergelijking met kleuters die dit zelden of nooit deden (F=
2,292; p=0,058). Ook indien kleuters altijd een tussendoortje in de namiddag aten
terwijl ze naar televisie keken, hadden ze gemiddeld een hogere BMI in vergelijking
49
met kleuters die dit nooit of soms deden (F=2,045; p=0,086) (tabel 17). Voor kleuters
die ’s avonds een tussendoortje aten terwijl ze tv keken, werden geen significante
verschillen gevonden voor de gemiddelde BMI (F=0,166; p=0,956).
Tabel 17: Gemiddelde waarde BMI en p-waarde post hoc test voor de link tussen
het consumeren van tussendoortjes voor tv en BMI
Frequentie Gemiddelde BMI (kg/m²)
p-waarde post
hoc
Tussendoortje
voormiddag
Altijd 17,38 (SD: ±1,67) (n=6) 0,055
Nooit 15,86 (SD: ±1,29) (n=586)
Altijd 17,38 (SD: ±1,67) (n=6)
0,064
Zelden 15,87 (SD: ±1,61) (n=125)
Tussendoortje
namiddag
Altijd 17,32 (SD: ±1,68) (n=6) 0,078
Nooit 15,88 (SD: ±1,31) (n=469)
Altijd 17,32 (SD: ±1,68) (n=6)
0,074
Soms 15,85 (SD: ±1,38) (n=202)
3.5.4 De link tussen het consumeren van maaltijden voor tv en voedingsinname
3.5.4.1 De link tussen consumeren van maaltijden voor tv en dagelijkse
waterinname
Kleuters die hun ontbijt meestal of altijd consumeerden als de televisie aanstond,
dronken dagelijks minder water in vergelijking met kinderen die zelden hun ontbijt tot
zich namen voor de televisie (F=3,531; p=0,007). Indien het tussendoortje in de
voormiddag soms geconsumeerd werd terwijl de kleuter naar televisie keek, was de
waterinname lager dan bij kleuters die dit nooit deden (F2,372; p=0,051). Kleuters
waarbij de televisie meestal aanstond als ze hun middagmaal innamen, dronken
dagelijks minder water in vergelijking met kleuters bij wie dit nooit het geval was
(F=2,472; p=0,043). Als de televisie zelden of nooit aanstond terwijl de kleuter een
tussendoortje at in de namiddag was de dagelijkse consumptie van water hoger dan bij
50
kleuters waarbij de televisie soms speelde (F=4,574; p=0,001). Indien gedurende het
avondmaal de televisie nooit of zelden speelde dronken kleuters gemiddeld meer water
per dag dan wanneer de televisie soms aanstond terwijl het avondmaal geconsumeerd
werd (F= 4,269; p=0,002). Kleuters die hun tussendoortje ’s avonds soms of meestal
consumeerden terwijl ze naar televisie keken, dronken minder water op een dag in
vergelijking met kleuters die dit nooit deden (F=4,758; p=0,001) (tabel 18).
Tabel 18: Gemiddelde waarde waterinname en p-waarde post hoc test voor de link
tussen het consumeren van maaltijden voor tv en waterinname
Frequentie Gemiddelde waterinname
(ml)
p-waarde
post hoc
Ontbijt
Zelden 434,76 (SD: ±229,15) (n=72) 0,034
Meestal 326,14 (SD: 23169±) (n=83)
Zelden 434,76 (SD: ±229,15) (n=72) 0,039
Altijd 304,15 (SD: ±199,52) (n=40)
Tussendoortje
voormiddag
Nooit 392,65 (SD: ±238,52) (n=565) 0,056
Soms 327,83 (SD: ±233,34) (n=115)
Middagmaal Nooit 386,39 (SD: ±238,54) (n=699)
0,090 Meestal 176,13 (SD: ±154,23) (n=8)
Tussendoortje
namiddag
Nooit 396,54 (SD: ±240,23) (n=449) 0,002
Soms 321,75 (SD: ±215,27) (n=191)
Zelden 410,90 (SD: ±239,88) (n=149) 0,005
Soms 321,75 (SD: ±215,27) (n=191)
Avondmaal
Nooit 395,66 (SD: ±240,10) (n=538) 0,005
Soms 314,94 (SD: ±224,74) (n=126)
Zelden 398,11 (SD: ±219,64) (n=87) 0,080
Soms 314,94 (SD: ±224,74) (n=126)
Tussendoortje
‘s avonds
Nooit 414,98 (SD: ±246,46) (n=377) 0,006
Soms 345,08 (SD: ±224,49) (n=201)
Nooit 414,98 (SD: ±246,46) (n=377) 0,005
Meestal 328,27 (SD: ±219,71) (n=116)
51
3.5.4.2 De link tussen consumeren van maaltijden voor tv en dagelijkse inname van
vers fruit en groenten
Het wel of niet consumeren van een hoofdmaaltijd of tussendoortje terwijl de televisie
aanstond had geen invloed op de inname van vers fruit en (rauwe en bereide) groenten.
52
4. DISCUSSIE
In dit onderzoek wordt de prevalentie van overgewicht en obesitas bij Vlaamse kleuters
nagegaan. Eveneens wordt de inname van water, groenten en fruit bestudeerd. Ook de
gemiddelde tijd die besteed wordt door Vlaamse drie- tot zesjarigen aan algemeen
sedentair gedrag, schermkijken en rustig spelen komt aan bod. Tevens wordt de relatie
nagegaan tussen voorgaande variabelen en de BMI. Als laatste factor in deze studie
werd de link tussen de voedingsinname en het sedentair gedrag van Vlaamse kleuters
onderzocht.
Uit de antropometrische gegevens van deze onderzoekspopulatie blijkt dat Vlaamse
kleuters een gemiddelde BMI van 15,90 kg/m² hebben. Van stralen et al. (2012)
gebruikten in hun studie ongepubliceerde data, verzameld door De Coen et al. van 2008
tot 2011. Hieruit blijkt dat de gemiddelde BMI van een vijfjarig kind in België exact
hetzelfde is als in dit onderzoek.
Uit het onderzoek van van Stralen et al. (2012) kon eveneens afgeleid worden dat bijna
één op tien jongens overgewicht heeft en 0,6 procent kampt met obesitas, voor meisjes
is dit respectievelijk 13,0 procent en 1,0 procent. Uit dit onderzoek blijkt dat 3,6 procent
van de jongens overgewicht heeft en 0,8 procent obesitas. Voor meisjes is dit 10,3
procent en 3,0 procent respectievelijk. Van Stralen et al. (2012) rapporteert een hogere
prevalentie van overgewicht maar een lagere prevalentie van obesitas, ondanks dat
dezelfde cut-off points van de IOTF gehanteerd werden. De onderzoekspopulatie uit dit
onderzoek bestond louter uit Vlaamse kleuters, terwijl in de studie van van Stralen et al.
(2012) Belgische kleuters getest werden. Studies die eerder uitgevoerd werden door
Massa (2002) en Van Gysel et al. (2009), waarbij kleuters geselecteerd werden uit
respectievelijk Limburg en Aalst, resulteerden in prevalentiecijfers voor overgewicht en
obesitas bij beide geslachten die hoger lagen in vergelijking met de onderzochte
populatie van deze studie. Massa (2002) verzamelde data van 2938 kleuters van
september 1998 tot juni 1999 en berekende de prevalentie van overgewicht en obesitas
aan de hand van groeicurves. De resultaten uit zijn onderzoek zijn gedateerd en
gebaseerd op andere cut-off points, waardoor deze niet kunnen vergeleken worden met
de resultaten van dit onderzoek. De prevalentie van overgewicht en obesitas in de studie
van Van Gysel et al. (2009) werd berekend op basis van de cut-off points van de IOTF,
53
maar er werden amper 284 kinderen geïncludeerd. Dit zorgt er eveneens voor dat deze
studie moeilijk vergelijkbaar is met dit onderzoek dat een onderzoekspopulatie heeft
van 901 kleuters. De resultaten uit deze studie geven aan dat de prevalentie van
overgewicht en obesitas momenteel minder hoog is in West- en Oost-Vlaanderen in
vergelijking met Aalst in 2009 en Limburg in 2002. Desalniettemin blijkt uit de
resultaten van dit onderzoek dat één op tien Vlaamse kleuters te kampen heeft met
overgewicht of obesitas. Uit deze alarmerende cijfers kan besloten worden dat het nodig
is om campagnes op te zetten met als objectief de prevalentie van overgewicht en
obesitas bij deze leeftijdscategorie te doen dalen. Verder kan opgemerkt worden uit alle
bovenstaande onderzoeken dat overgewicht en obesitas beduidend vaker voorkomen bij
meisjes dan bij jongens. Later blijkt echter uit de resultaten van dit onderzoek dat
meisjes ook vaker sedentair zijn in vergelijking met jongens. Een hogere mate van
sedentair gedrag bij meisjes is dus een mogelijke oorzaak van de hogere prevalentie van
overgewicht en obesitas dan bij jongens. Speciale aandacht voor het probleem van
overgewicht bij meisjes is dus aangewezen.
Overgewicht en obesitas kunnen deels veroorzaakt worden door de voedingsinname van
het kind. Specifiek werd de inname van water, vers fruit en groenten nagegaan,
aangezien uit de literatuur bleek dat er bij kleuters voor deze voedingsmiddelen grote
tekorten terug te vinden zijn.
Uit de beschrijvende resultaten van dit onderzoek kan afgeleid worden dat slechts 2,6
procent van de kleuters de minimumnorm van één liter water per dag bereikt. Dit wordt
bevestigd door Huybrechts et al. (2008) en Vereecken en Maes (2010) met één tot vijf
procent onder de Vlaamse kleuters die deze richtlijn haalt. De gemiddelde inname in
bovenvermelde studies was 277 milliliter per dag. De gemiddelde Vlaamse kleuter in dit
onderzoek drinkt dagelijks 100 milliliter water meer. In de vragenlijst werd de inname
van water zonder toevoegingen nagegaan. Wellicht hebben sommige ouders ook het
drinken van thee, bouillon en soep meegerekend bij de gemiddelde dagelijkse inname
van water. Dit zou kunnen verklaren waarom de drie- tot zesjarigen in dit onderzoek
gemiddeld meer water tot zich nemen in vergelijking met wat blijkt uit de studie van
Huybrechts et al. (2008) en Vereecken en Maes (2010). Deze studie onderzocht tevens
enkele elementen die tot nog toe niet teruggevonden werden in de literatuur. Als er
54
louter gekeken wordt naar het dagelijks of niet dagelijks drinken van water kan er
besloten worden dat slechts 87,3 procent iedere dag water drinkt. Ondanks het feit dat
negen op tien ouders hun kind aanmoedigen om water te drinken en zorgen dat water
steeds beschikbaar is voor hun kind, onderschat toch de grote meerderheid van de
ouders de minimumaanbeveling van één liter water per dag. Het feit dat de gemiddelde
ouder niet op de hoogte is van hoeveel water zijn of haar kind dagelijks dient te drinken,
kan een verklaring zijn voor de ondermaatse dagelijkse inname van water bij kleuters.
Tevens kan opgemerkt worden dat ouders mogelijks de hoeveelheid water die hun kind
consumeert moeilijk kunnen inschatten. De waterinname van de kleuter tijdens de
schooluren kan onder- of overschat worden, ouders hebben weinig zicht op het drinken
van water als de kleuter niet thuis is.
Naast een geringe inname van water werden er in de literatuur tevens tekorten
teruggevonden voor de inname van vers fruit bij Vlaamse drie- tot zesjarigen. Volgens
De Keyzer et al. (2011) eten Vlaamse kleuters gemiddeld 94,0 gram vers fruit per dag.
Deze hoeveelheid ligt onder de minimum richtlijn van één tot twee stukken of 100 tot
200 gram per dag van het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en
Ziektepreventie (2006). Uit dit onderzoek blijkt dat kleuters gemiddeld 111,80 gram
fruit eten per dag. De gemiddelde kleuter blijkt in deze studie dus wel de minimumnorm
te halen. Tevens blijkt dat zes op tien kleuters dagelijks vers fruit eten. Meer dan de
helft van de Vlaamse kleuters eet dagelijks voldoende fruit, dit is in tegenstelling met
het onderzoek van Huybrechts et al. (2008) en Vereecken en Maes (2010) waaruit bleek
dat minder dan de helft dagelijks voldoende fruit consumeert. De stijging van
fruitinname bij kleuters kan wellicht verklaard worden door het effect van enkele
projecten die de laatste jaren ingang maakten in de kleuterscholen om de inname van
fruit te promoten. Een voorbeeld van een dergelijk project dat dit effect mogelijks
teweegbracht is Tutti Frutti (fruit op school), waarbij de school de kleuters verplicht om
per dag minimum één stuk fruit te consumeren als tussendoortje of één dag in de week
waarop enkel fruit gegeten mag worden als tussendoortje. Als besluit kan gesteld
worden dat deze interventies een positieve invloed blijken te hebben op de fruitinname
van kleuters. Bestaande projecten maar ook de ontwikkeling van nieuwe interventies om
fruit te promoten bij deze leeftijdscategorie dienen dus aangemoedigd te worden.
55
Naast een tekort aan fruit, werd ook een tekort aan het eten van groenten teruggevonden
in de literatuur. Niettegenstaande nagenoeg alle ouders aangeven regelmatig groenten
en fruit ter beschikking te stellen van hun kind, eet de gemiddelde Vlaamse kleuter toch
beduidend minder dan 100 gram groenten per dag. De drie- tot zesjarige eet dagelijks
gemiddeld 86,94 gram. Tevens voldoet niet meer dan één derde van de drie- tot
zesjarigen aan de minimumnorm. Volgens Huybrechts et al. (2008); Vereecken en Maes
(2010) blijkt dit slechts één vijfde van de kleuters te zijn die de minimumnorm haalt en
gemiddeld eten kleuters 65 gram groenten per dag. De consumptie van groenten is net
zoals fruit gestegen maar blijft, in tegenstelling tot de fruitinname, nog steeds
ondermaats. Aangezien campagnes om de inname van vers fruit te promoten effectief
blijken te zijn bij deze doelgroep, kan mogelijks ook de consumptie van groenten
gestimuleerd worden aan de hand van een interventie. Om het ontwikkelen van
overgewicht en obesitas tegen te gaan is het belangrijk dat kleuters dagelijks een
voldoende hoeveelheid groenten tot zich nemen.
Een tweede factor die meespeelt in de ontwikkeling van overgewicht en obesitas bij
kleuters is een sedentaire levensstijl. Uit een Vlaamse studie van Cardon en De
Bourdeaudhuij (2008) blijkt dat kleuters gemiddeld 598 minuten (10 uur) sedentair
gedrag vertonen per dag, goed voor liefst 84,7 procent van hun wakkere tijd.
Wereldwijd gezien besteden kleuters tussen de 50 en de 80 procent van hun wakkere
uren aan sedentair gedrag (Hinkley et al. 2010). Uit dit onderzoek resulteert echter een
prevalentie van sedentair gedrag van gemiddeld 338,16 minuten per dag of 49,41
procent van hun wakkere uren. Het gebruik van verschillende ‘cut-off points’ in
bovenstaande studies kan de mogelijke oorzaak zijn van de lagere prevalentiecijfers in
dit onderzoek. Cardon en De Bourdeaudhuij (2008) hanteerden de ‘cut-off points’ van
Sirard et al. (2005) waarbij nul tot en met 363 ‘counts’ per 15 seconden voor vierjarigen
en nul tot en met 398 ‘counts’ per 15 seconden voor vijfjarigen beschouwd worden als
sedentair gedrag. In dit onderzoek wordt sedentair gedrag gedefinieerd van nul tot en
met 37 counts per 15 seconden (Pate et al. 2006). Dit kan dus verklaren waarom de
gemiddelde Vlaamse kleuter in dit onderzoek een lagere hoeveelheid sedentair gedrag
vertoont in vergelijking met wat teruggevonden werd in de literatuurstudie. De
prevalentie van sedentair gedrag wordt dus mede bepaald door de keuze van de ‘cut-off
56
points’. Om de resultaten van studies over sedentair gedrag te kunnen vergelijken is er
dus nood aan eensgezindheid voor wat betreft het gebruik van de ‘cut-off points’.
Verder kan een onderscheid gemaakt worden tussen een weekdag en een weekenddag
voor sedentair gedrag. Uit dit onderzoek blijkt dat kleuters meer sedentair gedrag
vertonen tijdens weekdagen in vergelijking met het weekend. Dit toont aan dat kleuters
meer sedentair gedrag vertonen en dus vaker stilzitten op de kleuterschool. Gedurende
het weekend zitten de kleuters duidelijk minder vaak. Eveneens is er een
geslachtsverschil op te merken voor wat betreft de mate van sedentair gedrag. Meisjes
vertonen zowel tijdens de week als in het weekend meer sedentair gedrag dan jongens.
Deze geslachtsverschillen en het verschil in sedentair gedrag tijdens de week versus het
weekend worden bevestigd door de studie van Cardon en De Bourdeaudhuij (2008). Uit
bovenstaande elementen kan geconcludeerd worden dat bij interventies die sedentair
gedrag willen doen dalen, vooral de focus dient gelegd te worden op het sedentair
gedrag dat kleuters vertonen als ze op de kleuterschool zijn. Er dienen methoden en
strategieën ontwikkeld te worden om de hoeveelheid sedentair gedrag tijdens de
schooluren voor beide geslachten te verlagen. Aangezien meisjes een hoger sedentair
gedragspatroon hebben dan jongens dient er in het bijzonder aandacht uit te gaan naar
deze groep.
Sedentair gedrag kan verder onderverdeeld worden in schermtijd (tv-kijken en
computergebruik) en rustig spelen. Kleuters kijken met gemiddeld 43 minuten per
weekdag en 84 minuten op een weekenddag minder tv dan de dagelijkse maximumnorm
van twee uur. Het merendeel van de ouders is dan ook op de hoogte van deze dagelijkse
maximumnorm. Gedurende de week gaan tevens minder kleuters deze richtlijn te boven
dan in het weekend. De tijd die kleuters spenderen aan tv kijken in Vlaanderen, ligt op
een weekdag en op een weekenddag gemiddeld lager dan de cijfers die teruggevonden
werden in de literatuur namelijk 74 tot 190 minuten en 140 tot 191 minuten
respectievelijk. Zowel in dit onderzoek als uit de literatuur blijkt dat er meer tv gekeken
wordt gedurende het weekend in vergelijking met tijdens de week (Jackson et al., 2009;
Janz et al., 2001; Manios, 2006; Stolley et al., 2003; Tandon et al., 2011; Vandewater et
al., 2007). De ouders van de kleuters uit dit onderzoek dienden enkel het aantal uur dat
hun kind tv keek tijdens hun vrije tijd te noteren. Aangezien een kleuter tijdens de week
veel tijd doorbrengt op de kleuterschool is er op een weekdag minder vrije tijd
57
beschikbaar om tv te kijken in vergelijking met het weekend. Dit kan verklaren waarom
er in het weekend bijna dubbel zoveel tv gekeken wordt. Desalniettemin dient
opgemerkt te worden dat het algemeen sedentair gedrag dat gemeten werd met een
accelerometer bij deze onderzoekspopulatie wel degelijk hoger ligt gedurende de week
in vergelijking met het weekend. In dit onderzoek werd het algemeen sedentair gedrag
nagegaan over de hele dag, terwijl er voor tv-kijken enkel uitspraken kunnen gedaan
worden voor de vrije tijd van het kind. Het eventuele kijken naar tv in de kleuterklas
werd in dit onderzoek niet nagegaan. Op een weekdag gaat het kind de hele dag naar
school en beschikt het over weinig vrije tijd, het sedentair gedrag is op zo’n dag dus
hoog en het tv-kijken laag. Op een weekenddag moet het kind niet naar de kleuterschool
en beschikt het de hele dag over vrije tijd. Dit verklaart waarom het sedentair
gedragspatroon in het weekend lager is en het kind meer tv kijkt. Vlaamse ouders geven
in focusgroepen aan dat ze de televisie zien als hulpmiddel om hun kinderen bezig te
houden. Zo kunnen ze hun kinderen in de gaten houden terwijl ze huishoudelijke taken
afwerken (De Decker et al., 2012). Er dient dus voornamelijk aandacht besteed te
worden aan tv-kijken in het weekend aangezien er de hele dag activiteiten moeten
voorzien worden voor de kleuter. Als ouder activiteiten doen samen met het kind, het
kind buiten laten spelen, of duidelijke afspraken maken omtrent het tijdstip en de duur
van het kijken naar tv, kunnen mogelijke oplossingen zijn om de tijd voor de televisie te
verlagen. Dit kan een mogelijke strategie zijn om tv-kijken te reduceren op zowel
weekdagen als weekenddagen.
Volgens het onderzoek van De Decker et al. (2012) rapporteren ouders in focusgroepen
dat hun kind vaker tv kijkt dan de computer gebruikt. Dit kan bevestigd worden door dit
onderzoek, de gemiddelde kleuter gebruikt op een weekdag voor 6,6 minuten de
computer, op een weekenddag is dit dubbel zo lang. Nagenoeg alle kleuters voldoen
zowel tijdens de week als tijdens het weekend aan de maximumrichtlijn van één uur
computergebruik per dag. Hoewel computergebruik vroeger niet voorkwam bij deze
leeftijdscategorie, kan nu aangenomen worden dat de computer tegenwoordig vaker
gebruikt wordt door kleuters. Wel dient opgemerkt te worden dat het gebruik van de
computer tijdens de vrije tijd binnen de aanbevelingen valt. Uit het onderzoek van De
Decker et al. (2012) blijkt tevens dat ouders computergebruik bij hun kind toelaten voor
30 minuten tot één uur per dag. De resultaten uit deze studie geven echter aan dat
58
kleuters gemiddeld minder lang de computer gebruiken dan toegelaten door de ouders.
Het computergebruik bij Vlaamse drie- tot zesjarigen blijkt dus nog niet problematisch
te zijn. Het aanzetten van de computer en het opstarten van computerspelletjes is
complexer voor een kleuter in vergelijking met het aanzetten van de televisie. Indien er
geen hulp is van de ouders, is het meer waarschijnlijk dat kleuters tv zullen kijken in
plaats van de computer te gebruiken.
In de vragenlijst van dit onderzoek werd tevens de variabele rustig spelen opgenomen.
Kleuters spenderen gedurende hun vrije tijd gemiddeld 0,89 uur op een weekdag en 2,2
uur op een weekenddag aan rustig spelen. Ook hier ligt de tijd die ze besteden aan rustig
spelen veel hoger gedurende het weekend in vergelijking met tijdens de week. Ook dit
kan verklaard worden door de grotere duur van de vrije tijd in het weekend. In de
literatuur wordt algemeen sedentair gedrag louter opgesplitst in tv-kijken en
computergebruik. Sedentair gedrag onder de vorm van rustig spelen werd echter nog
niet apart onderzocht. Uit deze studie blijkt rustig spelen gedurende de vrije tijd een
belangrijke tijdsbesteding te zijn van Vlaamse kleuters. De drie- tot zesjarigen laten
rechtstaan bij knutselen of tekenen, de zandbak op poten zetten, een bal ter beschikking
stellen van het kind, het kind vaak buiten laten spelen, verhalen voorlezen waarbij
kleuters actieve opdrachten moeten uitvoeren om het verhaal te vervolledigen zijn
mogelijke oplossingen om kleuters meer licht fysiek actief te laten zijn en om de zittijd
bij het rustig spelen te verminderen.
Zoals eerder aangehaald is sedentair gedrag een belangrijke factor voor de ontwikkeling
van overgewicht en obesitas. Daarom werd in dit onderzoek nagegaan of tv-kijken een
invloed kan hebben op de BMI van Vlaamse kleuters. Uit het onderzoek van Fuller-
Tyszkiewicz et al. (2012), Jouret et al. (2007) en van Stralen et al. (2012) blijkt een
positief verband te bestaan tussen tv-kijken en de BMI van kleuters. Volgens Jago et al.
(2005) is deze relatie pas zichtbaar vanaf zes jaar. Het verband tussen tv-kijken en de
BMI wordt al bij drie- tot zesjarigen bevestigd in deze studie, weliswaar alleen voor tv-
kijken gedurende de week. Vlaamse kleuters die minder dan twee uur tv kijken op een
weekdag hebben een lagere BMI in vergelijking met kinderen die meer dan twee uur per
weekdag tv kijken. Het feit dat kinderen stilzitten en geen energie verbruiken tijdens het
59
kijken naar televisie kan verklaren waarom hun BMI hoger is als ze deze vorm van
sedentair gedrag vaak uitoefenen.
Het hoofddoel van deze studie is het onderzoeken van de link tussen het algemeen
sedentair gedrag, schermkijken en rustig spelen en de voedingsinname van kleuters.
Vooreerst wordt deze link bekeken met de inname van water, hiervoor werden geen
gegevens teruggevonden in de literatuur. Uit dit onderzoek blijkt dat kleuters die tijdens
het weekend niet meer dan twee uur tv kijken, 392,15 milliliter water drinken terwijl
kleuters die meer dan twee uur per dag tv kijken in het weekend maar 340,09 milliliter
drinken. Hetzelfde verband werd teruggevonden bij computergebruik. Kleuters die
zowel op een weekdag als op een weekenddag minder dan één uur de computer
gebruiken, drinken meer water dan kleuters die meer tijd voor de computer besteden.
Tv-kijken en computergebruik zijn twee vormen van sedentair gedrag die een
belangrijke invloed blijken te hebben op de inname van water. Om het drinken van
water te bevorderen dient de tijd die kleuters besteden aan tv kijken of computergebruik
te dalen naar minder dan twee uur en minder dan één uur respectievelijk. De ouders
dienen dus duidelijke afspraken te maken met hun kind zodat de tijd die de kleuter
besteedt aan schermkijken binnen de aanbevelingen blijft. Na het onderzoeken van de
link tussen het sedentair gedrag en de waterinname, werd gecontroleerd of er een
verband bestaat tussen het sedentair gedrag en de inname van vers fruit en groenten bij
kleuters. Uit de studie van Pearson en Briddle (2011) blijkt dat sedentair gedrag bij
kleuters aanzet tot een lagere consumptie van groenten en fruit. Verschillende
onderzoeken (Campbell et al., 2006; De Craemer et al., 2012; Dubois et al., 2008;
Manios et al., 2009; Pearson en Briddle, 2011; Sisson et al., 2012; Thivel et al., 2012)
tonen aan dat deze relatie voornamelijk terug te vinden is bij tv-kijken. Kleuters die
meer dan twee uur per dag tv kijken consumeren minder fruit en groenten in
vergelijking met kleuters die minder dan twee uur per dag tv kijken. De resultaten van
dit onderzoek geven voor de inname van vers fruit geen significante verschillen aan
tussen kleuters die een laag of hoog sedentair gedragspatroon hebben of veel of minder
tijd spenderen voor de televisie. De vooropgestelde hypothese dat kleuters die een hoog
sedentair gedragspatroon vertonen ook minder fruit consumeren moet dus weerlegd
worden. Bovendien werden zelfs tegenstrijdige resultaten teruggevonden, kleuters die
60
op een weekenddag meer dan één uur de computer gebruiken eten dagelijks meer fruit
dan kleuters die minder tijd voor de computer spenderen. De hogere inname van vers
fruit bij Vlaamse kleuters die teruggevonden werd in de beschrijvende resultaten en de
lagere prevalentie van algemeen sedentair gedrag, tv-kijken en computergebruik in dit
onderzoek in vergelijking met andere studies is vermoedelijk de oorzaak dat deze relatie
niet kan aangetoond worden. Voor de inname van groenten werden echter wel
verschillen teruggevonden tussen kleuters die meer of minder sedentair gedrag vertonen
dan de mediaan. Drie- tot zesjarigen die over het algemeen en specifiek op een
weekenddag weinig sedentair gedrag vertonen consumeren gemiddeld een grotere
hoeveelheid groenten in vergelijking met kleuters die op deze momenten meer sedentair
zijn. Voor de link tussen de inname van groenten en het algemeen sedentair gedrag
wordt de hypothese dus bevestigd. Het algemeen sedentair gedrag dient dus zo beperkt
mogelijk gehouden te worden om de consumptie van groenten te stimuleren. De relatie
tussen de tijd die kleuters tv kijken en de inname van groenten en fruit zoals aangegeven
in de literatuur kan in dit onderzoek niet aangetoond worden. Niettegenstaande de
hoeveelheid tv-kijken van de gemiddelde kleuter hoog is en de consumptie van groenten
laag, werd geen verband gevonden tussen deze variabelen. Het blijft echter noodzakelijk
om het tv-kijken zo beperkt mogelijk te houden en de inname van groenten en fruit zo
veel mogelijk te stimuleren bij deze leeftijdscategorie om de ontwikkeling van
overgewicht en obesitas te voorkomen.
Uit de literatuur blijkt dat kleuters frequent maaltijden en tussendoortjes consumeren
voor tv, wat nefast kan zijn voor de voedingsinname van het kind. Dubois et al. (2008)
en Francis en Birch (2006) tonen in hun onderzoek aan dat 20 procent van de Canadese
kleuters het ontbijt consumeren terwijl de televisie aanstaat. Hierna volgt het avondmaal
met 12,3 procent en als laatste het middagmaal met 7,3 procent. Een gelijklopend
resultaat kan teruggevonden worden in dit onderzoek, 15,1 procent van de Vlaamse
kleuters consumeert het ontbijt terwijl de televisie aanstaat, voor het avondmaal is dit
8,3 procent en 1,9 procent voor het middagmaal. Canadese kleuters consumeren
opvallend vaker hun maaltijd terwijl de televisie aanstaat in vergelijking met Vlaamse
kleuters. Volgens Dubois et al. (2008) en Francis en Birch (2006) kijkt 17 procent van
de Canadese kleuters tv tijdens de consumptie van een tussendoortje. Een gelijkaardig
percentage voor het tussendoortje ’s avonds werd teruggevonden bij Vlaamse kleuters.
61
Voor het tussendoortje in de voor- en de namiddag is dit cijfer heel wat kleiner. De
lagere prevalentie voor de consumptie van het tussendoortje voor televisie in de voor-
en namiddag en het middagmaal kan verklaard worden door vraagstelling in de
vragenlijst. Voor dit onderdeel werd geen onderscheid gemaakt tussen een weekdag en
een weekenddag (bijlage 1, vraag E34-E39). De vraag en de antwoordmogelijkheden
(nooit, zelden, soms, meestal en altijd) konden dus dubbelzinnig opgevat worden. Voor
de consumptie van het tussendoortje in de voormiddag voor de televisie werd de
antwoordmogelijkheid ‘altijd’ enkele malen aangeduid. Aangezien de meeste kinderen
tijdens de week de voormiddag doorbrengen op school, is het onmogelijk dat de kleuter
steeds zijn of haar voormiddagtussendoortje consumeert voor de televisie. Bepaalde
ouders beantwoordden deze vraag enkel met betrekking tot het weekend, anderen
brachten bij deze vraag zowel een weekdag als een weekenddag in rekening. Dit kan
verklaren waarom de prevalentie van de consumptie van een tussendoortje in de voor-
en namiddag en het middagmaal voor de televisie lager ligt in vergelijking met het eten
van het ontbijt, avondmaal en het tussendoortje ’s avonds als de tv aanstaat.
Als er gekeken wordt naar de link tussen het consumeren van een tussendoortje voor tv
en de BMI blijkt dat kleuters die in de voormiddag altijd een tussendoortje consumeren
voor tv een hogere BMI hebben in vergelijking met kleuters die dit zelden of nooit
doen. Ook voor het tussendoortje in de namiddag werd dit verband teruggevonden.
Voor het tussendoortje ’s avonds werden geen verschillen opgemerkt voor de BMI. De
resultaten van het onderzoek van Dubois et al. (2008) bevestigen de verbanden voor het
tussendoortje in de voor- en de namiddag. Het consumeren van een tussendoortje terwijl
de tv aanstaat wordt dus afgeraden om een mogelijke stijging van de BMI te
voorkomen.
Tenslotte blijkt volgens studies (Campbell et al., 2006; De Craemer et al., 2012; Dubois
et al., 2008; Manios et al., 2009; Pearson & Briddle, 2011; Sisson et al., 2012; Thivel et
al., 2012) dat kleuters die maaltijden en tussendoortjes consumeren terwijl ze naar tv
kijken, dagelijks minder groenten en fruit innemen in vergelijking met kleuters die nooit
maaltijden en tussendoortjes eten terwijl de tv aanstaat. Dit verband werd echter niet
teruggevonden in dit onderzoek. Daarentegen werd wel een link gevonden met het
consumeren van maaltijden en tussendoortjes voor de tv en het drinken van water.
Indien Vlaamse kleuters nooit of zelden een hoofdmaaltijd of een tussendoortje
62
consumeren terwijl ze naar televisie kijken drinken ze opvallend gemiddeld meer water
dan kleuters die soms, meestal of altijd hun hoofdmaaltijd of tussendoortje eten voor de
televisie. Om de inname van water zo hoog mogelijk te houden is het eveneens
aangeraden de televisie niet aan te zetten tijdens het consumeren van een tussendoortje
of maaltijd.
In dit onderzoek kunnen enkele limitaties naar voor gebracht worden. Een eerste zwak
punt omtrent de methodiek van dit onderzoek is terug te vinden bij de populatie. Er
werden louter kleuters uit de provincies West- en Oost-Vlaanderen geïncludeerd. De
overige Vlaamse provincies, Antwerpen, Limburg en Vlaams Brabant werden niet
opgenomen. Hierdoor kunnen de resultaten van dit onderzoek niet zomaar
veralgemeend worden voor alle Vlaamse drie- tot zesjarigen.
Een tweede zwak punt kan geformuleerd worden omtrent de vragenlijsten. De gegevens
die verzameld werden aan de hand van de vragenlijst zijn subjectief. Ouders kunnen het
antwoord op de vragen over- of onderschat hebben waardoor er dus geen correcte
weergave is van de werkelijkheid.
De vraagstelling uit de algemene vragenlijst (bijlage 1) vormt het derde zwak punt van
de methodiek van dit onderzoek. Voor de vragen in verband met het aantal uur dat de
kleuter dagelijks in de vrije tijd tv kijkt, de computer gebruikt en rustig speelt, werden
verscheidene antwoordmogelijkheden vooropgesteld. De keuzemogelijkheden
bestonden ook telkens uit een interval. Dit zorgde ervoor dat deze
antwoordmogelijkheden dienden omgescoord te worden naar de laagste waarde van het
interval. Bijgevolg kon het aantal uur dat de kleuter dagelijks tv kijkt, de computer
gebruikt en rustig speelt dus niet nauwkeurig weergegeven worden. Eveneens dient
opgemerkt te worden dat in deze vragenlijst enkel de uren tv-kijken, computergebruik
en rustig spelen nagegaan werden in de vrije tijd van de kleuter. Zoals eerder
aangegeven in deze discussie beschikt een kind over meer uren vrije tijd gedurende het
weekend in vergelijking met tijdens de week. In de algemene vragenlijst werd ook geen
onderscheid gemaakt tussen de week en het weekend voor het consumeren van
maaltijden en tussendoortjes terwijl de kleuter naar tv kijkt. Deze vraag kon zoals eerder
aangehaald, dubbelzinnig geïnterpreteerd worden door de ouders. De resultaten van
deze vraag zijn mogelijks geen correcte weergave van de werkelijkheid.
63
Een vierde zwak punt kan geformuleerd worden omtrent de vragenlijst specifiek over de
voedingsinname van de kleuter (bijlage 2). Hier ontbrak het onderscheid tussen een
weekdag en een weekenddag voor de inname van water, vers fruit en groenten.
Eveneens bestonden de antwoordmogelijkheden op de vragen over de frequentie en de
hoeveelheid van de bepaalde voedingsgroep uit een interval. Deze waarden dienden ook
telkens omgescoord te worden naar de laagste waarde van de keuzemogelijkheid om
gemiddelden te kunnen berekenen en verdere analyses te kunnen uitvoeren. Het nadeel
hiervan is dat dit geen representatie is van de werkelijke inname maar slechts een
benadering. Dit kan eveneens de grote standaarddeviaties van de gemiddelden bij deze
variabelen verklaren. In deze vragenlijst kwamen de frequentie en de hoeveelheid van
de inname van smeervetten niet aan bod. Hierdoor kon niet nagegaan worden of het
tekort dat blijkt uit de literatuur, zich momenteel werkelijk voordoet.
Een sterk punt van dit onderzoek is het groot aantal geïncludeerde kleuters. De
steekproef bevatte, na een correctie voor leeftijd en geslacht, 901 kleuters. Tevens was
deze onderzochte populatie goed verdeeld tussen beide geslachten. De jongens waren
met 53,4 procent het meest vertegenwoordigd in vergelijking met de meisjes (46,6
procent).
Een tweede sterk punt van deze studie is dat het algemeen sedentair gedrag objectief
gemeten werd. Aan de hand van accelerometers werd de dagelijkse mate van sedentair
gedrag van de kleuters nagegaan. Tevens werd hierbij rekening gehouden met het feit
dat kleuters zich de eerste momenten anders kunnen gedragen omdat ze weten dat hun
beweging gemeten wordt. Daarom werd de data die verzameld werd gedurende de
eerste twee dagen van het dragen van de accelerometer niet meegerekend.
In dit onderzoek werd voor het eerst een duidelijke link aangetoond tussen de inname
van water en het algemeen sedentair gedrag, tv-kijken, computergebruik en rustig
spelen. Deze relatie kon tot op heden niet teruggevonden worden in de literatuur.
64
5. CONCLUSIES
Vooreerst blijkt uit dit onderzoek dat de prevalentie van overgewicht en obesitas bij
drie- tot zesjarige kinderen lager ligt dan de prevalentiecijfers die teruggevonden
werden in de literatuur. Desondanks heeft nog steeds één op tien Vlaamse kleuters te
maken met overgewicht of obesitas.
Deze hoge prevalentie kan te wijten zijn aan het feit dat de gemiddelde Vlaamse kleuter
de minimumaanbeveling voor de inname van water en groenten niet haalt. Toch is er
een positieve trend vast te stellen voor wat betreft de inname van deze
voedingsmiddelen. Opvallend is echter dat kleuters dagelijks voldoende fruit eten.
Ook de vaststelling dat Vlaamse drie- tot zesjarigen gemiddeld de helft van hun
wakkere uren besteden aan sedentair gedrag kan een reden zijn waarom overgewicht en
obesitas zo vaak voorkomen bij deze populatie. Toch blijft de duur van het tv-kijken en
het computergebruik binnen de aanbevelingen.
Uit dit onderzoek kan tenslotte geconcludeerd worden dat er een aantoonbare link
bestaat tussen het sedentair gedrag en de voedingsinname van kleuters. Vlaamse drie-
tot zesjarigen die weinig sedentair gedrag vertonen hebben een lagere BMI, drinken
meer water en eten meer groenten in vergelijking met leeftijdsgenoten die meer
sedentair zijn. Het eten van een tussendoortje of een maaltijd voor tv heeft tevens een
negatieve invloed op de BMI en het drinken van water bij kleuters.
Enkele aanbevelingen voor verder onderzoek kunnen aangegeven worden. Het gebruik
van smeervetten bij kleuters werd in dit onderzoek niet bevraagd. Toch zou het
interessant zijn te kunnen nagaan of het tekort aan smeervetten ook daadwerkelijk
voorkomt bij deze leeftijdsgroep in Vlaanderen. Tevens kan de aanbeveling gedaan
worden om schermkijken en rustig spelen te onderzoeken buiten de vrije tijd, met name
tijdens de schooluren van de kleuters. Ook het opmerkelijke verschil tussen beide
geslachten voor de hoeveelheid algemeen sedentair gedrag dient nader onderzocht te
worden. Tenslotte kan de prevalentie en de invloed van nieuwe vormen van
schermkijken (zoals smartphones en tablets) nagegaan worden op de BMI en op de
voedingsinname van deze leeftijdscategorie.
65
LITERATUURLIJST
American Academy of Pediatrics. (2001). Children, adolescents, and television.
Pediatrics, 423-426.
Australian Government. (2010). Move and play every day. National physical activity
recommendations for children 0-5 years. Commenwealth of Australia,
Department of Health and Ageing.
Baker, J. L., Olsen, L. W., & Sorensen, T. I. (2007). Childhood body-mass index and
the risk of coronary heart disease in adulthood. The New England Journal of
Medicine, 357(23), 2329-2337.
Burdette, H. L., & Whitaker, R. C. (2005). A national study of neighborhood safety,
outdoor play, television viewing and obesity in preschool children. Pediatrics,
116(3), 657-662.
Campbell, K., Crawford, D., & Ball, K. (2006). Family food environment and dieatary
behaviors likely to promote fatness in 5-6 year-old children. International
Journal of Obesity, 30, 1272-1280.
Cardon, G., & De Bourdeaudhuij, I. (2008). Are preschool children active enough?
Objectively measured physical activity levels. Research Quarterly for Exercise
and Sport, 79(3), 326-332.
Cattaneo, A., Monasta, L., Stamatakis, E., Lioret, S., Castetbon, K., Frenken, F. (2010).
Overweight and obesity in infants and pre-school children in the European
Union: a review of existing data. obesity reviews, 11, 389-398.
Chaput, J.-P., Visby, T., Nyby, S., Klingenberg, L., Gregersen, N. T., Tremblay, A. et
al. (2011). Video game playing increases food intake in adolescents: a
randomized crossover study. The American Journal of Clinical Nutrition, 93,
1196-1203.
66
Cole, T. J., Bellizzi, M. C., Flegal, K. M., & Dietz, W. H. (2000). Establishing a
standard definition for child overweight and obesity worldwide: international
survey. British Medical Journal, 320, 1-6.
De Craemer, M., De Decker, E., De Bourdeaudhuij, I., Vereecken, C., Deforche, B.,
Manios, Y. et al. (2012). Correlates of energy balance-related behaviours in
preschool children: a systematic review. Obesity Reviews, 13, 13-28.
De Decker, E., De Craemer, M., De Bourdeaudhuij, I., Wijndaele, K., Duvinage, K.,
Koletzko, B. et al. (2012). Influencing factors of screen time in preschool
children: an exploration of parents' perceptions through focus groups in six
European countries. obesity reviews, 13, 75-84.
De Keyzer, W., Lin, Y., Vereecken , C., Maes, L., Oyen, H. V., Vanhauwaert, E. et al.
(2011). Dietary sources of energy and macronutrient intakes among Flemish
preschoolers. Archives of public health, 69(5).
de Onis, M., Blössner, M., & Borghi, E. (2010). Global prevalence and trends of
overweight and obesity among preschool children. The American Journal of
Clinical Nutrition, 92, 1257-1264.
Department of Health, P. A. (2011). Start Active, Stay Active: A report on physical
activity from the four home countries’ Chief Medical Officers. London, UK:
Department of Health.
Dubois, L., Farmer, A., Girard, M., & Peterson, K. (2008). Social factors and televison
use during meals and snacks is associated with higher BMI among pre-school
children. Public Health Nutrition, 11(12), 1267-1279.
Eetexpert.be. (2012). Vlaamse consensustekst in verband met evenwichtige voeding en
beweging, ten behoeve van zorgverstrekkers. Brussel: Ministerie van Welzijn,
Volksgezondheid en Gezin.
Fisher, A., Reilly, J. J., Montgomery, C., Kelly, L. A., Williamson, A., Jackson, D. M.
et al. (2005). Seasonality in physical activity and sedentary behavior in young
children. Pediatric Exercise Science, 17, 31-40.
67
Francis, L. A., & Birch, L. L. (2006). Does eating during television viewing affect
preschool children's intake? Journal of the American Dietetic Association,
106(4), 598-600.
Fuller-Tyszkiewicz, M., Skouteris, H., Hardy, L. L., & Halse, C. (2012). The
associations between TV viewing, food intake, and BMI. A prospective analysis
of data from the longitudinal study of Australian children. Appetite, 59, 945-948.
Hancox, R. J., Milne, B. J., & Poulton, R. (2004). Association between child an
adolescent television viewing and adult health: a longitudinal birth cohort study.
Lancet, 364, 257-262.
Hinkley, T., Salmon, J., Okely, A. D., & Trost, S. G. (2010). Correlates of sedentary
behaviours in preschool children: a review. International Journal of Behavioral
Nutrition and Physical Activity, 7(66).
Hoge Gezondheidsraad. (2009). Voedingsaanbevelingen voor België. Brussel:
Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.
Huybrechts, I., & De Henauw, S. (2007). Energy and nutrient intakes by pre-school
children in Flanders-Belgium. British Journal of Nutrition, 98, 600-610.
Huybrechts, I., Matthys, C., Pynaert, I., De Maeyer, M., Bellemans, M., De Geeter, H.
et al. (2008a). Flanders preschool dietary survey: rationale, aims, design,
methodology and population characteristics. Archives of Public Health, 66, 5-25.
Huybrechts, I., Matthys, C., Vereecken, C., Maes, L., Temme, E. H., Oyen, H. V. et al.
(2008b). Food intakes by preschool children in Flanders compared with dietary
guidelines. International Journal of Environmental Research and Public Health,
5, 243-257.
ILSI Europe Overweight and Obesity in Children Task Force. (2000). Overweight and
obesity in European children and adolescents: causes and consequences,
prevention and treatment. Brussels: International Life Sciences Institute.
Jackson, D. M., Djafarian, K., Stewart, J., & Speakman, J. R. (2009). Increased
television viewing is associated with elevated body fatness but not with lower
68
total energy expenditure in children. The American Journal of Clinical
Nutrition, 89(4), 1031-1036.
Jago, R., Baranowski, T., Baranowski, J., Thompson, D., & Greaves, K. (2005). BMI
from 3-6 y of age is predicted by TV viewing and physical activity, not diet.
International Journal of Obesity, 29, 557-564.
Jago, R., Baranowski, T., Thompson, D., Baranowski, J., & Greaves, K. A. (2005).
Sedentary behavior, not TV viewing, predicts physical activity among 3- to 7-
year-old children. Pediatric Exercise Science, 17, 364-376.
Janz, K. F., Burns, T. L., Torner, J. C., Levy, S. M., Paulos, R., Willing, M. C. et al.
(2001). Physical activity and bone measures in young children: The Iowa Bone
Development Study. Pediatrics, 107, 1387-1393.
Janz, K. F., Levy, S. M., Burns, T. L., Torner, J. C., Willing, M. C., & Warren, J. J.
(2002). Fatness, physical activity, and television viewing in children during the
adiposity rebound period: The Iowa Bone Development Study. Preventive
Medicine, 35, 563-571.
Jouret, B., Ahluwalia, N., Cristini, C., Dupuy, M., Nègre-Pages, L., Grandjean, H. et al.
(2007). Factors associated with overweight in preschool-age children in
southwestern France. The American Journal of Clinical Nutrition, 85, 1643-
1649.
Kelly, L. A., Reilly, J. J., Grant, S., & Paton, J. Y. (2005). Low physical activity levels
and high levels of sedentary behaviour are characteristic of rural Irish primary
school children. Irish Medical Journal, 98(5), 138-141.
Kitsantas, P., & Gaffney, K. F. (2010). Risk profiles for overweight/obesity among
preschoolers. Early Human Development, 86, 563-568.
Loprinzi, P. D., & Cardinal, B. J. (2011). Measuring children's physical activity and
sedentary behaviors. Journal of Exercise Science & Fitness, 9(1), 15-23.
69
Manios, Y. (2006). Design and descriptive results of the "Growth, Exercise and
Nutrition Epidemiological Study In preSchoolers": The GENESIS Study.
BioMed Central Public Health 6(32).
Manios, Y., Kondaki, K., Kourlaba, G., Grammatikaki, E., Birbilis, M., & Ioannou, E.
(2009). Television viewing and food habits in toddlers and preschoolers in
Greece: the GENESIS study. European Journal of Pediatrics, 168, 801-808.
Massa, G. (2002). Body mass index measurements and prevalence of overweight and
obesity in school-children living in the province of Belgian Limburg. European
Journal of Pediatrics, 161(6), 343-346.
McCrindle, B. W. (2006). Will childhood obesity lead to an epidemic of premature
cardiovascular disease? Evidence-based Cardiovascular Medicine, 10, 71-74.
Monasta, L., Lobstein, T., Cole, T. J., Vignerova, J., & Cattaneo, A. (2011). Defining
overweight and obesity in pre-school children: IOTF reference or WHO
standard? Obesity Reviews, 12, 295-300.
NASPE. (2009). Active Start: A statement of physical activity guidelines for children
from birth to age 5, second edition. Oxon Hill, MD, USA: AAHPERD
Publications.
Nelson, J. A., Carpenter, K., & Chiasson, M. (2006). Diet, activity, and overweight
among preschool-age children enrolled in the special supplemental nutrition
program for woman, infants and children. Preventing Chronic Disease, 3(2), 1-
12.
Nicklas, A. T., & Hayes , D. (2008). Position of the American Dietetic Association:
nutrition guidance for healthy children ages 2 to 11 years. Journal of the
American Dietetic Association, 108(6), 1038-1047.
Owen, N., Healy, G. N., Matthews, C. E., & Dunstan, D. W. (2010). Too much sitting:
the population-health science of sedentary behavior. Exercise and Sport Sciences
Reviews, 38(3), 105-113.
70
Pate, R. R., Almeida, M. J., McIver, K. L., Pfeiffer, K. A., & Dowda, M. (2006).
Validation and calibration of an accelerometer in preschool children. Obesity,
14(11), 2000-2006.
Pate, R. R., McIver, K., Dowda, M., Brown, W. H., & Addy, C. (2008). Directly
observed physical activity levels in preschool children. Journal of School
Health, 78(8), 438-444.
Pate, R. R., O'Neill, J. R., & Lobelo, F. (2008). The evolving definition of "sedentary".
Exercise and Sport Sciences Reviews, 36(4), 173-178.
Pearson, N., & Briddle, S. J. (2011). Sedentary behavior and dietary intake in children,
adolescents, and adults. American Journal of Preventive Medicine, 41(2), 178-
188.
Proctor, M., Moore, L., Gao, D., Cupples, L., Bradlee, M., Hood, M. et al. (2003).
Television viewing and change in body fat from preschool to early adolescence:
The Framingham Children's Study. International Journal of Obesity, 27, 827-
833.
Reilly, J. J. (2008). Physical activity, sedentary behaviour and energy balance in the
preschool child: opportunities for early obesity prevention. Proceedings of the
Nutrition Society, 67(3), 317-325.
Reilly, J. J., Coyle, J., Kelly, L., Burke, G., Grant, S., & Paton, J. Y. (2003a). An
objective method for measurement of sedentary behavior in 3- to 4-year olds.
Obesity Research, 11(10), 1155-1158.
Reilly, J. J., Methven, E., McDowell, Z. C., Hacking, B., Alexander, D., Stewart, L. et
al. (2003b). Health consequences of obesity. Archives of Disease in Childhood,
88, 748-752.
Reilly, J. J., Penpraze, V., Hislop, J., Davies, G., Grant, S., & Paton, J. Y. (2008).
Objective measurement of physical activity and sedentary behaviour: review
with new data. Archives of Disease in Childhood, 93, 614-619.
71
Robinson, J. L., Winiewicz, D. D., Fuerch, J. H., Roemmich, J. N., & Epstein, L. H.
(2006). Relationship between parental estimate and an objective measureof child
television watching. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical
Activity 3(43).
Rolland-Cachera, M., Deheeger, M., Maillot, M., & Bellisle, F. (2006). Early adiposity
rebound: causes and consequences for obesity in children and adults.
International Journal of Obesity, 30, 11-17.
Salmon, J., Tremblay, M. S., Marshall, S. J., & Hume, C. (2011). Health risks,
correlates, and interventions to reduce sedentary behavior in young people.
American Journal of Preventive Medicine, 41(2), 197-206.
Serdula, M. K., Ivery, D., Coates, R. J., Freedman, D. S., Williamson, D. F., & Byers,
T. (1993). Do obese children become obese adults? Preventive Medicine, 22,
167-177.
Sirard, J. R., Trost, S. G., Pfeiffer, K. A., Dowda, M., & Pate, R. R. (2005). Calibration
and evaluation of an objective measure of physical activity in preschool
children. Journal of Physical Activity and Health, 3, 345-357.
Sisson, S. B., Shay, C. M., Broyles, S. T., & Leyva, M. (2012). Television-viewing time
and dietary quality among U.S. children and adults. American Journal of
Preventive Medicine, 43(2), 196-200.
Spiotta, R. T., & Luma, G. B. (2008). Evaluating obesity and cardiovascular risk factors
in children and adolescents. American Family Physician, 78(9), 1052-1058.
Stolley, M. R., Fitzgibbon, M. L., Dyer, A., Van Horn, L., KauferChristoffel, K., &
Schiffer, L. (2003). Hip-Hop to Health Jr., an obesity prevention program for
minority preschool children: baseline characteristics of participants. Preventive
Medicine, 36, 320-329.
Tandon, P. S., Zhou, C., Lozano, P., & Christakis, D. A. (2011). Preschoolers' total
daily screen time at home and by type of child care. The Journal of Pediatrics,
158(2), 297-300.
72
Temple, J. L., Giacomelli, A. M., Kent, K. M., Roemmich, J. N., & Epstein, L. H.
(2007). Television watching increases motivated responding for food and energy
intake in children. The American Journal of Clinical Nutrition, 85, 355-361.
Thivel, D., Tremblay, M. S., & Chaput, J.-P. (2012). Modern sedentary behaviors favor
energy consumption in children and adolescents. Current Obesity Reports.
ToyBox. (2013, maart 7). ToyBox – a European multi-country study to develop an
obesity prevention programme specifically for pre-school children. Opgehaald
van ToyBox-study: http://www.toybox-study.eu/
Tremblay, M. S., LeBlanc, A. G., Carson, V., Choquette, L., Gorber, S. C., Dillman, C.
et al. (2012). Canadian sedentary behaviour guidelines for the early years (aged
0-4 years). Applied Physiology, Nutrition, and Metabolism, 37, 370-380.
Troiano, R. P. (2005). A timely meeting: objective measurement of physical activity.
Medicine and Science in Sports and Exercise, 487-489.
Trost, S. G., Loprinzi, P. D., Moore, R., & Pfeiffer, K. A. (2011). Comparison of
accelerometer cut points for predicitng activity intensity in youth. Medicine and
Science in Sports and Exercise, 1360-1368.
Van Cauwenberghe, E., Jones, R. A., Hinkley, T., Crawford, D., & Okely, A. D. (2012).
Patterns of physical activity and sedentary behavior in preschool children.
International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity 9(138).
Van Gysel, D., Govaere , E., Verhamme, K., Doli, E., & De Baets, F. (2009). Body
mass index in Belgian schoolchildren and its relationship with sensitization and
allergic symptoms. Pediatric Allergy and Immunology, 20, 246-253.
van Stralen, M. M., te Velde, S. J., van Nassau, F., Brug, J., Grammatikaki, E., Maes, L.
et al. (2012). Weight status of European preschool children and associations
with family demographics and energy balance-related behaviours: a pooled
analysis of six European studies. Obesity Reviews, 13, 29-41.
73
Vandewater, E. A., Rideout, V. J., Wartella, E. A., Huang, X., & Lee, J. H. (2007).
Digital childhood: electronic media and technology use among infants, toddlers
and preschoolers. Pediatrics, 119(5), 1006-1015.
Vereecken, C., & Maes, L. (2010). Young children's dietary habits and associations
with the mothers' nutritional knowledge and attitudes. Appetite, 54, 44-51.
VIGeZ. (2006). De actieve voedingsdriehoek. Opgehaald van 123 aan tafel:
http://www.123aantafel.be
VIGeZ. (2010). Voedingstips voor peuters en kleuters. Opgehaald van Kind en Gezin:
http://www.kindengezin.be/img/fiche-peuter-en-kleuter-vigez.pdf
WHO Multicentre Growth Reference Study Group. (2006). WHO child growth
standards: lenght/height-for-age, weight-for-age, weight-for-length, weight-for-
height and body mass index-for-age: methods and development. Geneva: World
Health Organization.
Williams, S. M. (2005). Weight and height growth rate and the timing of adiposity
rebound. Obesity Research, 13(6), 1123-1130.
World Health Organization. (2012, mei). Obesity and overweight: Fact sheet N°311.
Opgehaald van World Health Organization:
http://www.who.int/mediacentre/factsheets/fs311/en/index.html
74
BIJLAGEN
BIJLAGE 1: CORE QUESTIONNAIRE TOYBOX
BIJLAGE 2: FOOD FREQUENCY QUESTIONNAIRE TOYBOX
BIJLAGE 3: HANDLEIDING EN REGISTRATIEFORMULIER
BEWEGINGSMETER
BIJLAGE 4: AFBEELDINGEN PORTIEGROOTTES VOEDINGSMIDDEL
BIJLAGE 1: CORE QUESTIONNAIRE TOYBOX
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
BIJLAGE 2: FOOD FREQUENCY QUESTIONNAIRE TOYBOX
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
BIJLAGE 3: HANDLEIDING EN REGISTRATIEFORMULIER
BEWEGINGSMETER
1
Prof. Ilse De Bourdeaudhuij Prof. Greet Cardon Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen Watersportlaan 2, 9000 GENT Watersportlaan 2, 9000 GENT Tel.: 09 264 63 11 Tel.: 09 264 91 42 email: [email protected] email: [email protected] Drs. Ellen De Decker Drs. Marieke De Craemer Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen Watersportlaan 2, 9000 GENT Watersportlaan 2, 9000 GENT Tel.: 09 264 86 83, GSM: 0498/75 93 33 Tel.: 09 264 86 83, GSM: 0472/45 58 88 email: [email protected] email: [email protected]
Handleiding bewegingsmeter
Een bewegingsmeter of accelerometer is een toestelletje dat alle bewegingen registreert, waardoor
we een goed beeld krijgen van het totale bewegingsgedrag van uw kleuter. Bewegingsmeters
registreren de mate van lichaamsverplaatsingen in 3 vlakken en kan zowel de duur als de intensiteit
van bewegen meten.
Om de beweging te registreren, moet u de bewegingsmeter ’s morgens (onmiddellijk na het
opstaan) bevestigen bij uw kleuter. Uw kleuter moet de bewegingsmeter ter hoogte van zijn/haar
rechter heup (ongeveer boven je knie) dragen door middel van het riempje. Uw kleuter moet de
bewegingsmeter de hele dag aanhouden. ’s Avonds net voor het slapengaan moet u de
bewegingsmeter bij uw kleuter verwijderen. De bewegingsmeter mag ook NIET worden
ondergedompeld in water dus verwijder de meter bij uw kleuter om te douchen, een bad te nemen
of te zwemmen.
Opmerkingen:
Zorg dat het beveiligingsriempje van de bewegingsmeter goed vastgemaakt is bij uw kleuter.
De bewegingsmeter zal niet juist registeren als uw kleuter hem in zijn/haar broekzak bewaart.
De bewegingsmeter moet altijd gedragen worden, ook bij buitenspelen, sporten, ravotten, ….
De bewegingsmeter mag niet worden ondergedompeld in water.
Hieronder ziet u hoe u de bewegingsmeter juist bevestigt bij uw kleuter.
VOOR ACHTER
2
Registratieformulier bewegingsmeter
Naam en voornaam van de kleuter:
………………………………………………………
Gelieve iedere ochtend en avond te noteren wanneer u de
bewegingsmeter bij uw kleuter bevestigd en verwijderd heeft. Gelieve ook
te noteren wanneer uw kind de bewegingsmeter niet droeg en de reden
waarom hij/zij deze meter niet droeg (bv. zwemmen)
Datum
Uur aandoen
bewegingsmeter
‘s ochtends
Uur uitdoen
bewegingsmeter
‘s avonds
Tijd dat de
meter niet
gedragen werd
Activiteiten/redenen
waarom de
bewegingsmeter niet
gedragen werd
Bijvoorbeeld
Dag 1:
(Woensdag)
14 maart 2012
07:00 20:00 14:00 – 15:00
Bv., 30 min slapen,
15 min zwemmen, 15 min
douchen
DAG 1
(Woensdag)
DAG 2
(Donderdag)
DAG 3
(Vrijdag)
DAG 4
(Zaterdag)
DAG 5
(Zondag)
3
We vragen u vriendelijk om dit registratieformulier in de bijgevoegde enveloppe
te steken en op maandag [datum] op school af te geven. Op maandagochtend
[datum] hoeft u de bewegingsmeter niet meer aan te brengen bij uw kind. Geef
hem gewoon mee in de envelop naar school. Wij komen daar alles ophalen.
We danken u heel hartelijk voor uw medewerking. Deze gegevens zijn zeer
waardevol en zullen bijdragen tot de gezondheid van vele kinderen!
Vriendelijke groeten,
Prof. Dr. Ilse De Bourdeaudhuij
Prof. Dr. Greet Cardon
Drs. Marieke De Craemer
Drs. Ellen De Decker
BIJLAGE 4: AFBEELDINGEN PORTIEGROOTTES VOEDINGSMIDDELEN
1
2
3