UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory,...

138
UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2009-2010 Inventaris van de mate waarin risicogroepen worden bereikt via lokale initiatieven inzake gezondheidszorg Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van master in Management en beleid in de gezondheidszorg door Tine Barbe Promotor: Professor Dr. Lieven Annemans

Transcript of UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory,...

Page 1: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

UNIVERSITEIT GENT

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

Academiejaar 2009-2010

Inventaris

van de mate waarin risicogroepen worden bereikt via lokale

initiatieven inzake

gezondheidszorg

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van

master in Management en beleid in de gezondheidszorg

door Tine Barbe

Promotor: Professor Dr. Lieven Annemans

Page 2: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

ii

ABSTRACT

Er is vandaag een groeiende aandacht voor preventieve

gezondheidszorg. Dit kan enerzijds leiden tot het terugdringen van

ziektes bij de populatie, en anderzijds tot een verlaging van het

gespendeerde gezondheidszorgbudget. Aan de hand van een

empirische studie werd achterhaald of er in Belgische gemeenten al

dan niet voldoende aandacht wordt besteed aan

gezondheidspromotie. Via een online enquête werden de kenmerken

van de georganiseerde gezondheidsinitiatieven nagegaan en werd aan

de hand van bepaalde stellingen gepolst naar het inzicht in het belang

en de mogelijkheid tot het voeren van gezondheidspromotie. Een

belangrijke focus werd gevestigd op het achterhalen van de mate

waarin bepaalde risicogroepen worden bereikt met deze interventies.

Uit de resultaten is gebleken dat Vlaanderen de bovenhand haalt wat

gezondheidspromotie betreft. In beide landsgedeelten zijn

initiatieven inzake sport en sociaal welzijn enorm populair.

Opvallend is dat voedingsinitiatieven minder de aandacht genieten,

ondanks het feit dat een gezonde voedingsinname onontbeerlijk is

om een gezonde levensstijl te bewerkstelligen.

Een belangrijke vaststelling is dat bepaalde risicogroepen minder

worden bereikt door de gezondheidsinitiatieven. Hierbij gaat het

voornamelijk om psychiatrische patiënten, invaliden, kansarmen en

senioren. Specifieke strategieën om ook deze risicogroepen te

bereiken zijn noodzakelijk om in de toekomst gunstige effecten te

garanderen inzake preventie.

Tenslotte toonde de studie aan dat zowel Vlaanderen als Wallonië

het financiële aspect als belangrijkste reden aangaven waarom er

onvoldoende aan preventie wordt gedaan. Er blijkt tevens iets stroef

te zitten met de ruimte binnen het gemeentebeleid om preventieve

acties op touw te zetten.

Aantal woorden masterproef: 24 535 (exclusief dankwoord,

bijlagen en bibliografie)

Page 3: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

iii

INHOUDSTABEL

INLEIDING 1

1 LITERATUUROVERZICHT 3

1.1 Risicofactoren hart- en vaatziekten 5

1.2 Risicofactoren kanker 8

1.3 Gezondheidspromotie 10 1.3.1 Gedragsdeterminanten 11 1.3.2 Omgevingsdeterminanten 26

1.4 Preventieve gezondheidscampagnes 29 1.4.1 Voorlichting op basis van mediacampagnes 29 1.4.2 Computer-gegenereerde voorlichting 32 1.4.3 Voorlichting op het werk 36 1.4.4 Voorlichting via scholen 38 1.4.5 Gemeenschapsprogramma’s 43

2 PROBLEEM- EN DOELSTELLING 47

3 ONDERZOEKSMETHODE 48

3.1 Steekproef 48

3.2 Onderzoeksdesign 48

3.3 Meetinstrument 48

3.4 Procedure 52

4 RESULTATEN 53

4.1 Respons 53

4.2 Onderzoeksresultaten 55 4.2.1 Percentage gemeentes dat initiatieven neemt 55 4.2.2 Uitgangspunt initiatieven 56 4.2.3 Resultaat in functie van het uitgangspunt initiatieven 67 4.2.4 Doelgroep initiatieven 70 4.2.5 Bereikte doelgroep initiatieven 72 4.2.6 Wijze van bekendmaking initiatieven 92 4.2.7 Tijdsspanne initiatieven 102 4.2.8 Stellingen 103

Page 4: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

iv

5 DISCUSSIE 110

6 BESLUIT 117

7 REFERENTIES 118

Lijst van figuren Figuur 1 Het health belief model 12 Figuur 2 Schematische weergave van de relaties tussen de drie klassen

van determinanten volgens Bandura (‘wederzijds determinisme’) 16 Figuur 3 Schematische weergave van het model van het gepland

gedrag 19 Figuur 4 Schematische weergave van het Model van het Gepland

Gedrag) met aanduiding van de zwakke component van dit model 20 Figuur 5 Schematische voorstelling ASE-model 22 Figuur 6 Het transtheoretisch model 23 Figuur 7 Lifetimeprevalentie roken meisjes 40 Figuur 8 Lifetimeprevalentie roken jongens 40 Figuur 9 Responsgraad Vlaanderen 53 Figuur 10 Responsgraad Wallonië 54 Figuur 11 Uitgangspunt initiatieven (%) Vlaanderen in functie

van het totaal aantal initiatieven dat georganiseerd werd door

Vlaamse gemeenten. 57

Figuur 12 Uitgangspunt initiatieven (%) in functie van het totaal

aantal initiatieven dat georganiseerd werd door Waalse gemeenten. 59 Figuur 13 Doelgroep initiatieven (%) in functie van het totaal

aantal initiatieven dat georganiseerd werd voor Vlaamse gemeenten 70 Figuur 14 Doelgroep initiatieven (%) in functie van het totaal

aantal initiatieven dat georganiseerd werd door Waalse gemeenten 71 Figuur 15 Bereikte doelgroep initiatieven (%) in functie van het totaal

aantal initiatieven dat georganiseerd werd door Vlaamse gemeenten 72 Figuur 16 Bereikte doelgroep initiatieven (%) in functie van het totaal

aantal iniatieven dat georganiseerd werd door Waalse gemeenten 73 Figuur 17 Wijze van bekendmaking initiatieven (%) in functie van

het totaal aantal georganiseerde initiatieven Vlaanderen 92 Figuur 18 Wijze van bekendmaking initiatieven (%) in functie van

het totaal aantal georganiseerde initiatieven Wallonië 93 Figuur 19 Tijdsspanne initiatieven Vlaanderen 102

Page 5: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

v

Lijst van tabellen Tabel 1 Percentage Vlaamse/Waalse gemeentes dat exact nul, één,

twee of drie initiatieven heeft georganiseerd 56 Tabel 2 Interesse voor het initiatief ten opzichte van het uitgangspunt

(Vlaanderen) 61 Tabel 3 Interesse voor het initiatief ten opzichte van het uitgangspunt

(Wallonië) 62 Tabel 4 Aantal dropouts initiatief ten opzichte van het uitgangspunt

Vlaanderen 64 Tabel 5 Aantal dropouts initiatief ten opzichte van het uitgangspunt

Wallonië 66 Tabel 6 Resultaat initiatief ten opzichte van het uitganspunt

(Vlaanderen) 68 Tabel 7 Resultaat initiatief ten opzichte van het uitgangspunt

(Wallonië) 69 Tabel 8 Percentage bereikte doelgroep ten opzichte van de bedoelde

doelgroep initiatieven Vlaanderen 74 Tabel 9 Percentage bereikte doelgroep ten opzichte van de bedoelde

doelgroep initiatieven Wallonië 75 Tabel 10 Doelgroep ten opzichte van uitgangspunten voeding, sport,

sociaal welzijn & psychisch welzijn (Vlaanderen) 77 Tabel 11 Doelgroep ten opzichte van uitgangspunten sociale integratie,

tabakspreventie, drugspreventie & alcoholpreventie (Vlaanderen) 78 Tabel 12 Doelgroep ten opzichte van uitgangspunten

ziektepreventie/vaccinatie, ongevallenpreventie en milieu (Vlaanderen) 79 Tabel 13 Interesse ten opzichte van bereikte doelgroep initiatieven

Vlaanderen 82 Tabel 14 Interesse ten opzichte van bereikte doelgroep initiatieven

Wallonië 84 Tabel 15 Aantal dropouts ten opzichte van de bereikte doelgroep

initiatieven Vlaanderen 86 Tabel 16 Aantal dropouts ten opzicht van de bereikte doelgroep

initiatieven Wallonië 87 Tabel 17 Resultaat ten opzichte van bereikte doelgroep initiatieven

Vlaanderen 89 Tabel 18 Resultaat ten opzichte van bereikte doelgroep initiatieven

Wallonië 91 Tabel 19 Interesse ten opzichte van wijze van bekendmaking

initiatieven Vlaanderen 95 Tabel 20 Interesse ten opzichte van wijze van bekendmaking

initiatieven Wallonië 97

Page 6: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

vi

Tabel 21 Resultaat initiatief ten opzichte van wijze van

bekendmaking initiatieven Vlaanderen 99 Tabel 22 Resultaat initiatief ten opzichte van wijze van

bekendmaking initiatieven 101 Tabel 23 Stellingen Vlaanderen 104 Tabel 24 Stellingen Wallonië 106

Page 7: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

vii

WOORD VOORAF

Het einde van mijn studies is nabij. De afgelopen twee extra

masterjaren zijn ontzettend snel voorbij gegaan en deze masterproef

hoort dan ook de kroon op het werk te zijn. Het is een hele opdracht

geweest om dit tot een goed einde te brengen. Het was een lange weg

met vallen en opstaan. Het is dankzij de steun van anderen dat de

realisatie van dit werk mogelijk is geworden. Daarom wil ik dan ook

enkele mensen bedanken.

Allereerst wil ik mijn promotor, Professor Dr. Lieven Annemans,

bedanken voor de geleverde inspanningen en de wijze raad

gedurende dit scriptiejaar. Vervolgens een woordje van dank aan

Christopher, voor de vertalingen noodzakelijk om dit werk te

realiseren. Tenslotte zou ik van de gelegenheid gebruik willen maken

om de mensen uit mijn naaste omgeving te bedanken voor de morele

steun.

Page 8: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

1

INLEIDING

Er is een groeiende aandacht voor gezondheidseconomische

evaluaties van preventieve gezondheidszorg. Dergelijk onderzoek is

van groot maatschappelijk belang. Preventie kost enerzijds geld, daar

mensen en middelen vereist zijn om preventie te realiseren.

Anderzijds kan preventie op termijn tot besparingen leiden, omdat

ziektes en complicaties worden vermeden.

Preventie kan tevens leiden tot winst aan gezonde levensverwachting

wat op zich ook een economische betekenis heeft. Deze winst aan

levensverwachting wordt bewerkstelligd door een reductie van de

blootstelling aan bepaalde risicofactoren.

Een preventief gezondheidsbeleid vraagt om engagement van alle

beleidsdomeinen die ervoor kunnen zorgen dat gezondheidspromotie

kan verankerd worden in de dagelijkse leefomgeving. Er is nood aan

een lokaal gefundeerd en krachtig gezondheidsbeleid. Lokale

besturen moeten bereid zijn om deze maatschappelijke opdracht aan

te pakken. Om dit tot een succesvol einde te brengen is er immers

een Vlaams impulsbeleid nodig. Pas dan kunnen lokale besturen een

antwoord bieden op bestaande gezondheidsrisico’s. Dit pleidooi

roept alle politieke partijen op om te kiezen voor een Vlaams beleid

dat de integratie van een gezondheidspromotiebeleid in Vlaamse

gemeenten hoog op de agenda zet (vigez, 2009).

Het onderzoek dat gevoerd werd, vertrekt vanuit het feit dat

gezondheidspromotie zeer belangrijk is om enerzijds een reductie

van de levensverwachting te voorkomen, en anderzijds de kosten van

de gezondheidszorg in te dijken. Vanuit de invalshoek van de

Belgische gemeenten wordt nagegaan in hoeverre het concept

gezondheidspromotie is gekend en in welke mate dit ook wordt

toegepast in de vorm van initiatieven die georganiseerd worden door

de gemeente. De focus wordt tevens gelegd op de evaluatie van de

mate waarin bepaalde risicogroepen al dan niet bereikt worden door

de georganiseerde gezondheidsinitiatieven.

Page 9: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

2

De indeling van deze scriptie ziet er als volgt uit:

Ten eerste wordt een grondige literatuurstudie uitgevoerd. Daarin

wordt initieel wat dieper ingegaan op de risicofactoren die kunnen

bijdragen tot het ontstaan van cardio-vasculaire aandoeningen en

kanker. Zo wordt een inzicht verworven in de factoren die bijdragen

tot het ontstaansproces van deze chronische aandoeningen, wat op

zijn beurt het besef over het belang van preventie versterkt.

Er wordt eveneens wat dieper ingegaan op het concept

gezondheidspromotie, met daarop volgend enige uitleg over

omgevings- en gedragsdeterminanten. Dit inzicht is van belang om in

te zien hoe een gedragsverandering op basis van

gezondheidsinitiatieven kan bewerkstelligd worden. Er worden zes

theoretische modellen van gedragsverandering besproken.

Daarna wordt specifiek gesproken over preventiecampagnes. In ons

onderzoek gaat het hoofdzakelijk over gemeenschapscampagnes.

Vooraleer deze aan bod komen, wordt wat dieper ingegaan op

mediacampagnes, online interventies, gezondheidspromotie op

scholen en gezondheidsinitiatieven in een werksetting. Deze

interventies kunnen immers een belangrijk onderdeel vormen van

grootschalige gemeenschapsinterventies.

De resultaten, voor- en nadelen van deze soorten initiatieven worden

geanalyseerd aan de hand van de literatuur.

Ten tweede wordt een empirisch onderzoek verricht. Aan de hand

van vragenlijsten wordt bij de Belgische gemeenten nagegaan of er al

dan niet initiatieven worden georganiseerd ter preventie van ziekten

en bevordering van gezondheid. Indien dit het geval is, worden de

kenmerken van de initiatieven nagegaan. In de vragen wordt ook de

focus gelegd op bepaalde risicogroepen, om na te gaan of deze

voldoende bij de gezondheidspromotie betrokken worden.

Na de bespreking van de resultaten van het onderzoek volgt de

discussie. Daarin worden de bevindingen getoetst aan bestaande

literatuur. Tevens wordt de uitgevoerde studie geanalyseerd en

getoetst op positieve dan wel negatieve aspecten. Tenslotte worden

aanbevelingen gedaan om dit onderwerp verder te onderzoeken in de

toekomst.

Page 10: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

3

1 LITERATUUROVERZICHT

Het verzamelen van de nodige wetenschappelijke literatuur werd

stapsgewijs uitgevoerd. De volgende databanken werden

geraadpleegd: Pubmed, Scirus, Cochrane Library, google scholar,

Web of Knowledge. Er werden heel wat zoektermen ingevoerd

wegens de diversiteit aan onderwerpen die in het volgende

literatuuroverzicht vervat zitten. Hierna wordt een kort overzicht

gegeven van de gebruikte zoektermen:

- Risicofactoren hart- en vaatziekten: risks, risk factors,

cardiovascular disease, heart failure, heart disease, obesitas,

overweight, nutrition, diet, food intake, smoking, tobacco,

sigarettes, alcohol

- Risicofactoren kanker: risks, risk factors, cancer, obesitas,

overweight, nutrition, diet, food intake, smoking, tobacco,

sigarettes, alcohol

- Gezondheidspromotie: health promotion, prevention, disease

prevention, health interventions, prevention strategies

- Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection

Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model,

Theory of planned behaviour, Transtheoretical model, Self-

efficacy Theory → deze zoektermen werden bovendien

gecombineerd met de termen ‘effectiveness’, ‘efficiency’,

‘gaps’

- Mediacampagnes: media campaigns, media interventions

- Online campagnes: online tailored interventions, online

health promotion, online disease prevention

- gezondheidspromotie op het werkveld: worksite health

promotion, worksetting

- Campagnes op scholen: school, school-based interventions,

school-based health promotion, school-based disease

prevention

- Gemeenschapsinterventies: community-based interventions,

community-based health promotion, community-based

disease prevention

Page 11: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

4

Na de invoering van de zoektermen werden artikelen geselecteerd

volgens de volgende fasen:

Fase 1:

Een eerste selectie van de gevonden artikelen op basis van de

bovengenoemde zoektermen, gebeurde aan de hand van het het type

van studie. Aangezien het gaat over onderwerpen waarover heel veel

studies te vinden zijn, werd hoofdzakelijk gebaseerd op reviews (op

enkele uitzonderingen na). Dit werd vaak bij het begin van de

zoekactie ingevoerd als een vooropgesteld criterium.

Fase 2:

Een tweede selectie werd doorgevoerd op basis van de informatie die

vervat zat in de gevonden titels.

Fase 3:

Daar bij de meeste titels een abstract is toegevoegd, werd dit

geraadpleegd als het artikel relevant leek. Indien de inhoud van het

abstract paste bij de globale objectieven van dit werk, namelijk de

impact van gezondheidspromotie, werd de full-text opgevraagd.

Fase 4:

Indien het artikel, na het doornemen van de ‘full-text’, relevant leek

voor dit literatuuronderzoek, werd de tekst weerhouden.

Fase 5:

Indien de ‘full-text’ zeer interessant was, werden de referenties

geraadpleegd om verder naar relevante artikelen te zoeken.

Page 12: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

5

1.1 Risicofactoren hart- en vaatziekten

Cardiovasculaire aandoeningen hebben de afgelopen decennia een

groeiend aandeel gehad in de totale morbiditeit en mortaliteit in de

westerse wereld. De toenemende mate waarin beroep gedaan wordt

op zorgverlening en de daarmee gepaard gaande kosten voor deze

aandoeningen resulteren in een groeiende financiële druk op het

totale gezondheidszorgbudget.

Menig internationale studies hebben een aantal risicofactoren

geïdentificeerd die bijdragen tot het ontstaan van cardiovasculaire

aandoeningen. Bij nogal wat personen die een coronaire pathologie

vertonen, vooral indien deze optreedt voor de leeftijd van 55 jaar, is

er een link met bepaalde genetische factoren (Wilson, 2008). Toch

zijn de meeste risicofactoren toe te schrijven aan een ongezonde

levensstijl. Een belangrijke risicofactor is overgewicht. Het cardio-

vasculair risico wordt verhoogd indien de vetzucht van het androïde

of viscerale type is, met een accumulatie van vet in het viscerale

lichaamscompartiment (appelvorm) (De Pover, Roosen & Vyt,

2004). Een vijf jaar durende Nederlandse studie heeft aangetoond dat

mensen met een te hoge BMI en tailleomtrek veel meer kans hebben

op het verwerven van een fatale cardiovasculaire aandoening dan

mensen met een normale BMI. Obesitas zorgt voor een

viervoudiging van het risico, terwijl een te grote tailleomtrek zorgt

voor een drievoudiging van het risico op cardiovasculaire

aandoeningen in vergelijking met mensen met een normaal

lichaamsgewicht (Van Dis, Kromhout, Geleijse, Boer & Verschuren,

2009). Verder zijn er sterkte aanwijzingen dat de bij obesitas

waargenomen chronisch verhoogde concentraties van adipocytokines

in het bloed in belangrijke mate bijdragen tot de ontwikkeling van

insulineresistentie. Hoe hoger de insulineresistentie, hoe hoger het

risico op cardiovasculaire aandoeningen, en in het bijzonder

atherosclerose (De Pover et al, 2004).

Om het risico op overgewicht en obesitas te reduceren, is een

gezonde voedingsinname onontbeerlijk. Bepaalde studies hebben

aangetoond dat een hoge inname van koolhydraten geassocieerd

wordt met een stijging van de triglyceriden, wat op zijn beurt het

Page 13: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

6

cardiovasculair risico verhoogt (Kim, Yun, Choi & Kim, 2008;

McKeown et al, 2009).

Het nastreven van een ideaal lichaamsgewicht bij overgewicht of

obesitas is een te moeilijk na te streven doel. Dit idee stamt uit de tijd

waarin men nog onvoldoende inzag dat obesitas een niet te genezen

chronische aandoening is. Een realistischer doel voor ogen stellen is

belangrijk. Een matige gewichtsreductie van 5 à 10% over een

langere periode resulteert reeds in een verlaagd risico op hart- en

vaatziekten. Dit wordt bereikt door de calorie-inname af te stemmen

op de hoeveelheid calorieën die verbruikt wordt. Een te hoge

consumptie van verzadigde vetten moet vermeden worden (Mathys-

Vliegen, 2003). Dit wordt bevestigd door de studie van Seidell &

Visscher (2003), waaraan 476 volwassenen met een BMI > 28

deelnamen en in twee groepen werden opgesplitst. Elke groep kreeg

een intensief gewichtsreducerend programma, met dat verschil dat de

participanten in de ene groep individueel werden benaderd, terwijl de

andere groep een groepsprogramma genoten. In beide groepen werd

een significant gewichtsverlies vastgesteld, gecombineerd met een

daling van de bloeddruk, cholesterol en glycemie. In de groep met

het groepsprogramma waren de resultaten nog gunstiger dan bij de

individuele aanpak, wat erop wijst dat sociale steun enorm belangrijk

is.

De inname van volle granen en vezels heeft een tegengesteld effect

op de ontwikkeling van het metabool syndroom (McKeown, Meigs,

Liu, Wilson & Jacques, 2002; Sahyoun, Jacques, Zhang, Juan &

McKeown, 2006; Esmaillzadeh, Mirmiran & Azizi, 2005).

Ook de alcoholconsumptie heeft een invloed op het risico op

cardiovasculaire aandoeningen. Een lage dosis alcohol verlaagt het

risico op hart- en vaatziekten, hoewel de exacte afname van dit risico

en de hoeveelheid alcohol waarbij de grootste afname van het risico

plaatsvindt, nog ter discussie staan.

Volgens Anderson & Baumberg (2006) wordt de sterkste afname in

risico bereikt bij een maximale consumptie van 10 gram alcohol (één

standaardglas) per twee dagen. Bij een consumptie van meer dan 20

gram alcohol (twee standaardglazen) per dag, neemt het risico op

hart- en vaatziekten al weer toe. Op hoge leeftijd is de risicoreductie

door alcohol lager. Niet een specifieke soort alcoholhoudende drank,

Page 14: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

7

maar de stof alcohol sec heeft een reducerende werking op het risico

op hart- en vaatziekten.

Naast een gezonde voedingsinname is fysieke activiteit belangrijk

om het lichaamsgewicht te reduceren. Om een goede gezondheid te

garanderen, heeft een gezonde volwassene nood aan 30 minuten

fysieke activiteit van een gemiddelde intensiteit gedurende vijf dagen

per week, of 20 minuten fysieke activiteit met een hoge intensiteit,

en dat minstens drie maal per week. Deze twee vormen van fysieke

activiteit kunnen eveneens gecombineerd worden om aan de

aanbevelingen tegemoet te komen (Haskell et al, 2007). Dit

veroorzaakt een reductie van het lichaamsgewicht wat resulteert in

een verminderd risico op een chronische aandoening, waartoe ook

cardiovasculaire aandoeningen behoren. Uit een drie jaar durende

studie bij 369 vrouwen van middelbare leeftijd is gebleken dat het

verhogen van lichaamsbeweging in de vorm van recreatieve

sportbeoefening of tijdens het huishouden reeds een verlaging in de

hand kan werken van de tailleomtrek, onafhankelijk van andere

factoren zoals het totale vetpercentage, leeftijd, sociaal-economische

status, depressie of opleidingsniveau (Dugan et al, 2009).

Roken is eveneens een belangrijke risicofactor bij de ontwikkeling

van cardiovasculaire problemen.

Het roken van sigaretten bevordert het atherosclerotisch mechanisme

op verschillende manieren. De proatherogene effecten van roken

worden veroorzaakt door een directe uitwerking van sigarettenrook

op de integriteit van het endotheel (directe toxiciteit) en/of de anti-

atherogene effecten van het endotheel (indirecte toxiciteit). Een

belangrijke anti-atherogene stof is stikstofoxide (NO), dat

constitutief door het endotheel wordt aangemaakt. NO remt adhesie

en activatie van monocyten, remt hypertrofie van gladde spiercellen,

remt thrombocytenaggregatie en geeft vasodilatatie. Daarnaast zijn er

talloze directe effecten van roken op de ‘hemostase’ en de

vaatwandtonus die bijdragen tot atherosclerose. Een verhoogde

activiteit van fibrinogeen en thrombocyten verhoogt de kans op

trombose. Door dit alles wordt minder zuurstof naar de hartspier

gevoerd. Daarbij komt dat de zuurstofbehoefte van de hartspier bij

roken toeneemt door hypertensie en tachycardie (Hellemans, 2004).

Page 15: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

8

Endotheelafhankelijke relaxatie is niet alleen gestoord bij actieve

rokers, maar ook bij passieve rokers. Een Amerikaanse studie heeft

aangetoond dat een relatief lage blootstelling aan luchtvervuiling of

sigarettenrook voldoende kan zijn om biologische reacties uit te

lokken met een verhoogd risico op cardiovasculaire aandoeningen tot

gevolg (Pope et al, 2009).

Stoppen met roken gaat al vrij snel gepaard met een daling van dit

risico. Deze afname is in de orde van 40% en wordt in de praktijk

meestal afgerond tot 50%. Met andere woorden: stoppen met roken

halveert de kans op het krijgen van een aandoening. De winst in

levensverwachting is uiteraard afhankelijk van het moment

respectievelijk de leeftijd van het stoppen en de aanwezigheid en

ernst van atherosclerose. Voor de meeste patiënten met een

cardiovasculaire aandoening komt dit neer op enige jaren winst in

levensverwachting. De meeste rokers slagen erin hun gewoonte op te

geven na de eerste acute confrontatie met een cardiovasculaire

complicatie, maar rokers die hiertoe niet in staat zijn, vormen een

aparte groep met een ongunstige prognose (Deckers & Kromhout,

2005).

1.2 Risicofactoren kanker

De voorgenoemde risicofactoren dragen niet alleen bij tot de

ontwikkeling van cardio-vasculaire aandoeningen, maar ook het

ontstaan van kanker kan erdoor in de hand gewerkt worden. Obesitas

is sterk gerelateerd aan veranderingen in de fysiologische functie van

vetweefsel, wat leidt tot insulineresistentie, chronische inflammatie

en een veranderde secretie van adipokines. Verschillende van deze

factoren zijn betrokken bij het ontstaan en de progressie van kanker

(van Kruijsdijk, van der Wall & Visseren, 2009).

Regelmatige fysieke activiteit verlaagt enigszins de kans op het

ontwikkelen van kanker. Verscheidene studies hebben aangetoond

dat fysieke activiteit de incidentie van kanker zowel bij mannen als

bij vrouwen verlaagt (Inoue, Yamamoto, Kurahasni, Iwasaki &

Tsugane, 2008; Orsini, Mantzoros & Wolk, 2008; Orsini et al, 2009).

Page 16: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

9

Het is niet alleen belangrijk om voldoende fysiek actief te zijn om de

ontwikkeling van kanker tegen te gaan, maar het is eveneens van

belang om na de diagnose van kanker fysiek actief te blijven. Een

Amerikaanse studie heeft een onderzoek uitgevoerd waarbij

gedurende 14 jaar 47 620 individuen opgevolgd werden. Het aantal

nieuwe gevallen van prostaatkanker werd geregistreerd volgens de

graad van ernst. Uit de bevindingen van de studie kan geconcludeerd

worden dat regelmatige intensieve fysieke activiteit de progressie

van prostaatkanker kan afremmen. Voldoende fysieke activiteit is

dus aanbevolen om de mortaliteit van prostaatkanker te reduceren

(Giovannucci, Liu, Leitzmann, Stampfer & Willet, 2005). Dit werd

eveneens vastgesteld voor borstkanker bij vrouwen. Verscheidene

studies hebben aangetoond dat voldoende fysieke activiteit voor en

nadat de diagnose van borstkanker werd gesteld, de prognose afremt

alsook de mortaliteit, veroorzaakt door deze aandoening, reduceert

(Emaus et al, 2009; Holick et al, 2008; Holmes, Chen & Feskanich,

2005; Lynch et al, 2009).

Net zoals bij cardiovasculaire aandoeningen veroorzaakt ook roken

een verhoging van het risico op kanker. Ongeveer 20% van alle

sterfgevallen ten gevolge van kanker wordt veroorzaakt door roken.

De schade die door roken wordt aangericht is gerelateerd aan zowel

het aantal sigaretten dat wordt gerookt als het aantal jaren dat men

rookt. Van deze twee factoren heeft de duur van het roken de meeste

invloed. Voor sommige ziekten, zoals longkanker, blijft het risico

gedurende de eerste twintig jaar roken relatief laag, maar neemt

vervolgens exponentieel toe naarmate men langer rookt (Doll, Peto,

Boreham & Sutherland, 1994). Naast longkanker is roken ook

verantwoordelijk voor kankers ter hoogte van de keel, pancreas, nier,

blaas, mond en slokdarm (Chao et al, 2000). Verscheidene studies

hebben eveneens aangetoond dat de mortaliteit voor maag- en

colorectale kanker stijgt ten gevolge van langdurig roken (Chao et al,

2000; Akhter et al, 2007; Steevens, Schouten, Goldbohm & van den

Brandt, 2009; Koizumi et al, 2004).

Alcohol impliceert tevens een verhoogd risico op kanker. Een groot

aantal epidemiologische gegevens hebben bijgedragen tot de

vaststelling van het feit dat chronische alcoholconsumptie een

belangrijke risicofactor vormt voor het verwerven van kanker ter

hoogte van het bovenste maagdarmkanaal, met inbegrip van kanker

Page 17: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

10

van de mondholte, het strottenhoofd, de slokdarm en de lever. Een

minder groot risico ontstaat voor de ontwikkeling van darm- en

borstkanker. Echter, hoewel het risico lager is, kan het ontstaan van

kanker worden bewerkstelligd met een relatief lage dagelijkse dosis

van ethanol (Seitz, Pöschl & Simanowski, 1998). Een dagelijkse

dosis van 20 gram alcohol voor vrouwen en 40 gram alcohol voor

mannen zou reeds een verhoogd risico betekenen op het krijgen van

kanker (Müller, 2002).

1.3 Gezondheidspromotie

Gezondheidspromotie is een proces met als doel mensen in staat te

stellen een gezondere levensstijl aan te nemen. Het is een antwoord

op een complex geheel van condities die de gezondheidstoestand van

de mens bepalen. Er zijn verschillende determinanten mee gemoeid,

namelijk economische en sociale factoren, alsook persoonlijke

gedragingen. Wegens de complexiteit van dit proces is een

gesofisticeerd antwoord vereist om de gewenste effecten te

verzekeren. Daarom is in de hedendaagse gezondheidspromotie een

combinatie van verschillende soorten interventies aangewezen met

het oog op een gunstige outcome. Deze omvatten educatie, politieke

acties, media-interventies, e.d. De bedoeling hiervan is om

hindernissen op weg naar gezondheid uit de weg te ruimen en het

voor de mensen gemakkelijker te maken actie te ondernemen met het

oog op het verbeteren van de gezondheid (Stevens & Van den

Broucke, 2001).

Vooreerst moet het gezondheidsprobleem in kaart gebracht worden.

Daarna bestaat de opdracht eruit om nauwkeurig te analyseren

waardoor het gezondheidsprobleem wordt veroorzaakt. Vaak is het

toe te schrijven aan het individueel gedrag. Ongezond eten, te weinig

bewegen, roken of overmatige consumptie van alcohol zijn

voorbeelden van gedragingen die ervoor zorgen dat de gezondheid

geschaad wordt. Gedrag is in principe veranderbaar en kan een

potentieel doel vormen van gezondheidspromotie (Stevens & Van

den Broucke, 2001).

Page 18: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

11

Nadat er vastgesteld werd dat een gezondheidsprobleem mede kan

veroorzaakt worden door het menselijk gedrag, moet de vraag

gesteld worden hoe het menselijk gedrag kan aangepast worden

zodanig dat een gewenst gedrag wordt bevorderd? Om deze vraag te

beantwoorden is het van belang om een inzicht te verwerven in de

achtergronden en determinanten van gedrag. Het is immers

noodzakelijk te begrijpen waarom mensen zich op een bepaalde

manier gedragen, om dit gedrag te kunnen beïnvloeden (Stevens &

Van Den Broucke, 2001).

1.3.1 Gedragsdeterminanten

Ofschoon het gedrag een aangeboren component bevat, is slechts

weinig gedrag puur aangeboren: de meeste gedragingen zijn dus

deels aangeleerd. Volgens bepaalde leertheorieën leren mensen een

gedrag aan wanneer aan een bepaalde stimulus een beloning wordt

gekoppeld. Gedrag is dus in oorsprong een reactie op een stimulus.

Soms zijn reacties en gedragingen redelijk onbewust en niet-

intentioneel. Dit zijn automatische reacties. Daarnaast onderscheiden

we ook meer gecontroleerde processen van gedrag, gebaseerd op

cognitieve determinanten. Om dit soort processen te evalueren

bestaan verschillende modellen. Om deze te bespreken zal

hoofdzakelijk beroep gedaan worden op het boek van Burg,

Schaalma, Kok, Meertens & van der Molen (2000). Voorts worden

de sterktes en zwaktes van bepaalde modellen besproken aan de hand

van literatuur.

1.3.1.1 Het health belief model

Het health belief model (HBM) kwam tot stand in de jaren vijftig

door een groep sociaal-psychologen in de Verenigde Staten, om te

verklaren waarom mensen niet participeren aan programma’s met als

doel de preventie of het vroeg detecteren van ziekte (Rosenstock, in:

Burg et al, 2000).

Later werd dit model eveneens toegepast op andere gedragingen,

zoals de reactie van individuen op ziektesymptomen en de naleving

Page 19: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

12

van het advies van een arts. Nog later werd dit model ook toegepast

op risicogedrag, zoals roken of alcoholconsumptie.

De centrale gedachte in het HBM is dat de beslissing die mensen

nemen om een bepaald gedrag te vertonen, wordt bepaald door het

feit of er al dan niet een gezondheidsrisico dreigt enerzijds, en door

de evaluatie van het aanbevolen gedrag anderzijds. Vier condities

bepalen of een patiënt bijvoorbeeld het advies van de arts in acht zal

nemen:

1. Indien de patiënt blootgesteld wordt aan een

gezondheidsrisico;

2. Indien het gezondheidsrisico mogelijk ernstige

consequenties heeft;

3. Indien het advies van de arts doeltreffend is om de kans op

gezondheidsproblemen te reduceren;

4. Indien de voordelen van het gedrag groter zijn dan de

mogelijke nadelen (Burg et al, 2000).

In figuur 1 wordt een schematische voorstelling gemaakt van het

‘Health belief model’:

Figuur 1 Het health belief model (Burg et al, 2000)

Achtergrondvariabelen zoals sociaal-demografische variabelen (5) en

psychologische kenmerken (6) kunnen een invloed uitoefenen op de

centrale determinanten van het model en zo indirect het

Demografische Variabelen (5) (sociaal,

economisch,

sekse, leeftijd)

Psychologische kenmerken (6) (persoonlijkheid,

‘health locus of

control’)

Waargenomen

vatbaarheid (1)

Waargenomen

ernst (2)

actie

Waargenomen

voordelen (3)

Waargenomen

Barrières (4)

‘Cues to action’

Page 20: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

13

gezondheidsgedrag beïnvloeden. Een achtergrondvariabele die van

belang is, is de mate waarin individuen denken dat hun gezondheid

in eigen handen ligt, de zogenaamde ‘health locus of control’.

Sommige onderzoekers hebben geconstateerd dat mensen die van

oordeel zijn dat hun gezondheid wordt bepaald door het eigen

handelen, eerder geneigd zijn om acties te ondernemen om de eigen

gezondheid te bevorderen (Wallston, 1992).

Uit een tien jaar durend onderzoek die een kritische evaluatie heeft

gedaan van 29 HBM- gerelateerde onderzoeken, ontstaat een

aanzienlijk empirisch bewijs voor de doeltreffendheid van het HBM,

waarbij de bevindingen uit prospectieve studies minstens even

gunstig zijn als die uit retrospectieve studies. De factor

‘waargenomen barrières’ blijkt de meest krachtige dimensie te zijn

van het HBM, en dus de meest beslissende determinant om al dan

niet gezond gedrag te vertonen (Janz & Becker, 1984; Harrison,

Mullen & Green, 1992).

Toch is het ‘Health belief model’ niet altijd even succesvol gebleken.

Dit wordt duidelijk in de volgende voorbeelden:

Het ‘Health belief model’ komt frequent voor bij studies betreffende

het gedrag van vrouwen ten opzichte van screening voor borstkanker.

Er blijken zes concepten te zijn die op elkaar inwerken om screening

van borstkanker te beïnvloeden: percepties over de gevoeligheid aan

de aandoening, de ernst van de ziekte, voor- en nadelen van

screening, interactie met ‘cues to action’ en opvattingen over het

algemeen screeningsgedrag van vrouwen. Uit een review van

Yarbrough & Braden (2000) komt naar voor dat de gevoeligheid aan

de aandoening, de ernst van de ziekte en de voordelen van screening

laag tot matig positief gecorreleerd zijn met het screeninggedrag. De

barrières vertonen een matig negatieve correlatie met het

screeninggedrag. Desondanks worden de interacties tussen de

verschillende aspecten beïnvloed door externe factoren, en dus niet

door elkaar zoals het model suggereert. De voorspellende kracht van

het model voor het screeningsgedrag van vrouwen is dus niet hoog.

Het is echter niet duidelijk in welke mate dit geldt voor de andere

populaties.

Page 21: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

14

Uit een review van Kretzer & Larson (1998) komt naar voor dat een

studie, die op basis van het ‘Health belief model’ een interventie op

touw had gezet om aan te sporen tot helmgebruik op de fiets, niet

succesvol was. De perceptie over het belang ervan werd beïnvloed,

maar er werd geen directe relatie vastgesteld met de intentie en de

attitude (Witte, Stokols, Ituarte & Schneider, in: Kretzer & Larson,

1998). Uit deze review komt tevens naar voor dat

gezondheidsovertuigingen onvoldoende zijn om de motivatie tot een

bepaald gedrag op lange termijn te kunnen verklaren (Fleury, in:

Kretzer & Larson, 1998).

1.3.1.2 De Protectie Motivatie Theorie

De Protectie motivatie theorie (PMT) werd oorspronkelijk

ontwikkeld binnen een onderzoekstraditie waarin men interesse

toonde in de vraag bij welk angstniveau mensen het meest geneigd

zijn om preventieve acties te ondernemen.

De theorie omvat 3 cruciale componenten:

1. De omvang van het risico van een gebeurtenis;

2. De waarschijnlijkheid van het optreden van een gebeurtenis;

3. De werkzaamheid van de preventieve respons.

Wanneer een bedreiging van de gezondheid optreedt, zijn een aantal

aspecten van belang, zoals de mate waarin men vatbaar is voor de

ziekte en de ernst van de betreffende ziekte. De volgende redenering

wordt daarbij gevolgd: een verhoogde angst zal leiden tot een

verhoogde inschatting van de ernst en de vatbaarheid van de ziekte.

Dit zal wederom leiden tot een grotere motivatie om zich tegen deze

dreiging te beschermen. Een gedrag dat gericht is op het bevorderen

van de gezondheid wordt aangeduid als een ‘adaptieve respons’. Een

‘maladaptieve respons’ insinueert daarentegen een gedrag dat de

gezondheid negatief beïnvloedt (Burg et al, 2000).

Er zijn twee determinanten van belang bij het evalueren van de

mogelijkheden om met de dreiging om te gaan:

Page 22: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

15

1. De verwachting dat de aanbevolen respons leidt tot een

vermindering van de dreiging: de responseffectiviteit

2. De verwachting van het individu dat hij in staat is de

aanbevolen respons uit te voeren: de eigen-

effectiviteitsverwachting

De kans op een adaptieve respons wordt volgens de PMT vergroot

wanneer de persoon deze twee aspecten hoog inschat. Uit onderzoek

komt naar voor dat vooral de eigen-effectiviteitsverwachting

belangrijk is ter bevordering van de adaptieve respons (Burg et al,

2000).

1.3.1.3 De Sociaal-Cognitieve Theorie

De Sociaal-Cognitieve Theorie (SCT) werd ontwikkeld door de

sociaal-psycholoog Bandura als een verdere uitwerking van zijn

‘sociale leertheorie’ (Bandura, in: Burg et al, 2000).

Volgens de SCT wordt het gedrag in belangrijke mate bepaald door

de verwachtingen die men heeft ten opzichte van dat gedrag.

Verschillende verwachtingen spelen daarbij een rol:

1. Verwachtingen over de consequenties van de gebeurtenissen

in de sociale en fysieke omgeving zonder dat er sprake is van

persoonlijke actie (‘situation- outcome expectancies’)

2. Verwachtingen over wat de consequenties zijn van de

persoonlijke acties (‘action-outcome expectancies’)

3. Verwachtingen over of men in staat is een bepaalde actie uit

te voeren (‘self-efficacy expectancy’)

De SCT neemt aan dat gedrag een dynamisch gegeven is. Het is het

gevolg van een interactie tussen de persoon, het gedrag en de

omgeving, die elkaar onderling beïnvloeden: iemand (de persoon)

kan zich in diverse situaties (de omgeving) verschillend gedragen

(het gedrag). Bijvoorbeeld: op het werk niet roken en dat ook geen

probleem vinden, maar in de auto naar huis meteen een sigaret

Page 23: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

16

opsteken (Bandura, in: Burg et al, 2000). In figuur 2 wordt de

interactie tussen de persoon, de omgeving en het gedrag voorgesteld:

Figuur 2 Schematische weergave van de relaties tussen de drie klassen

van determinanten volgens Bandura (‘wederzijds determinisme’) (Burg

et al, 2000)

In dit model speelt de omgeving een belangrijke rol, omdat de

omgeving beperkingen oplegt of net mogelijkheden biedt om een

bepaald gedrag al dan niet te vertonen. De mensen bepalen niet

alleen zelf om een bepaald gedrag aan te nemen, maar doen daarvoor

ook beroep op de observatie van anderen (‘modeling’). Daarnaast

spelen persoonsfactoren een grote rol, omdat de verwachtingen over

een bepaald gedrag (voor- en nadelen) en de mate waarin men

zichzelf in staat ziet om een bepaald gedrag aan te nemen (self-

efficacy) bepalend zijn in de keuze van het gedrag.

Tot slot haalt Bandura ‘self-control’ aan als een belangrijk punt,

namelijk zelf doelen stellen en de juiste strategieën bedenken om

deze te bereiken. Er kan bijvoorbeeld gezocht worden naar

oplossingen voor bepaalde problemen, of er kan gewerkt worden met

een vorm van beloning voor zichzelf indien de vooropgestelde

doelstellingen bereikt zijn (Bandura, in: Burg et al, 2000).

Lee, Arthur & Avis (2008) hebben zich toegespitst op de ‘Sociaal-

Cognitieve theorie’ volgens Bandura (1986), om het gedrag van

oudere volwassenen te bepalen. Specifiek werd het aspect ‘self-

efficacy’ benaderd in relatie tot fysieke activiteit. Dit begrip duidt op

de mate waarin men zichzelf in staat ziet om een bepaald gedrag aan

te nemen. Deze review beoogde een onderzoek naar de manieren

Gedrag

Persoon Omgeving

Page 24: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

17

waarop de Sociaal-Cognitieve theorie kan worden gebruikt in

interventies die gericht zijn op het overwinnen van psychologische

barrières voor het verhogen van de hoeveelheid lichamelijke

activiteit onder de oudere populatie. Ten eerste kan het gevoel van

‘self-efficacy’ wordt versterkt door gunstige ervaringen en verzwakt

door negatieve ervaringen. Langzaamaan opbouwen van een

bepaalde activiteit kan aldus het vertrouwen accumuleren (van de

Laar & van der Bijl, in: Lee et al, 2008). Sociale steun is daarbij zeer

belangrijk. Een tweede belangrijk aspect is de aanmoediging van

anderen, wat leidt tot volharding (Bandura, in: Lee et al, 2008).

Tenslotte kunnen alternatieve interpretaties, voor wat gezien wordt

als negatieve gevolgen van fysieke activiteit, aangeboden worden,

met als doel positieve denkbeelden inzake lichaamsbeweging bij

oudere volwassenen te creëren (Resnick, in: Lee et al, 2008).

Er komt dus duidelijk naar voor dat de omgeving, onder de vorm van

‘modeling’ (observeren van anderen, rolmodellen) en sociale steun,

een bepalende factor is voor het gedrag van mensen. Cole, Waldrop,

D’Auria & Garner (2006) geven aan dat de Sociaal-Cognitieve

Theorie niet alleen doeltreffend is bij de organisatie van interventies

voor de oudere bevolking, maar ook bij jongeren biedt het gebruik

van deze theorie, bij de opstelling van een bepaalde

gezondheidsinterventie, mogelijkheden tot gunstige resultaten. De

Sociaal-Cognitieve Theorie wijst immers op het belang van de

sociale context op het gedrag van een kind. Kinderen worden in de

schoolomgeving geconfronteerd met de normen en waarden van de

samenleving. ‘Modeling’ is één van de belangrijkste technieken die

moet aangemoedigd worden bij het ontwerp van interventies voor

kinderen op school. Demonstratie door leerkrachten van bijvoorbeeld

manieren om gezond te eten kan tot gunstige resultaten leiden. Door

zelfcontrole kan het eigen gedrag door de kinderen geëvalueerd

worden. Bovendien kan het gebruik van beloningen aangewend

worden om de kans op slagen te vergroten. Tenslotte moet ook bij

kinderen ingespeeld worden op de factor ‘self-efficacy’. De review

van Lubans, Foster & Biddle (2008) heeft namelijk aangetoond dat

ook bij kinderen en jongeren (5- tot 18-jarigen) ‘self-efficacy’ de

belangrijkste cognitieve factor is, bepalend voor de intentie om te

sporten. Gegevens uit deze review suggeren dat interventies, gericht

Page 25: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

18

op de toename van de hoeveelheid fysieke activiteit bij jongeren,

zich moeten richten op het verhogen van de ‘self-efficacy’ aan de

hand van specifieke strategieën.

1.3.1.4 De Theorie van Gepland Gedrag

De Theorie van Gepland gedrag volgens Ajzen (1988) gaat ervan uit

dat het gedrag best te voorspellen is door aan mensen te vragen of zij

van plan zijn om dat gedrag aan te nemen: de gedragsintentie.

Bijvoorbeeld: als men wil voorspellen of een iemand met een

verhoogd risico zich zal inenten tegen de Mexicaanse griep, kan men

die persoon vragen of hij van plan is, de intentie heeft, om dat te

doen. Intenties voorspellen bepaalde gedragingen, maar zeker niet in

alle gevallen. Zo is kan het zijn dat het niet mogelijk is om een

bepaald gedrag aan te nemen of dat er barrières zijn die het gedrag

tegenwerken. Als men eenmaal heeft bepaald dat het gedrag kan

verklaard worden door de gedragsintentie, rijst de vraag hoe de

gedragsintentie kan worden verklaard. Volgens Ajzen wordt deze

bepaald door een drietal determinanten (zie figuur 3):

1. De eigen opvattingen (attitude);

2. De opvattingen van anderen (subjectieve normen);

3. De inschatting van de eigen mogelijkheden om het gedrag

aan te nemen (waargenomen gedragscontrole) (Ajzen,

in:Burg et al, 2000).

Page 26: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

19

Figuur 3 Schematische weergave van het model van het gepland gedrag

(Burg et al, 2000)

Attitudes (1), subjectieve normen (2) en waargenomen

gedragscontrole (3) bepalen de intentie (4) om een bepaald gedrag te

vertonen. Achtergrondvariabelen (5), zoals demografische factoren,

kunnen het gedrag alleen beïnvloeden via de drie determinanten van

de gedragsintentie.

Daarna leidt de daadwerkelijke uitvoering van het gedrag tot

feedback over de verwachtingen die men van het gedrag had.

Een voorbeeld maakt dit duidelijk:

Een tiener heeft twee overwegingen ten opzichte van roken: het is

enerzijds stoer, maar anderzijds is het ongezond. Na het roken van

een eerste sigaret kan een derde overweging toegevoegd worden die

een verandering van zijn attitude ten opzichte van roken kan

veranderen: van roken word je misselijk. Het uitvoeren van gedrag

kan dus leiden tot nieuwe determinanten die bepalend zijn voor de

keuze van het aannemen van dat bepaald gedrag. Dit wordt

voorgesteld door de feedback-pijl in figuur 5 (Burg et al, 2000;

Ajzen, 1988).

Achtergrond-

Variabelen (5) Subjectieve

Norm (2)

Attitude (1)

Waargenomen

Gedragscontrole

(3)

Gedrags-

Intentie (4)

Gedrag

Feedback

Page 27: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

20

Een gebrek van deze gedragstheorie is dat de intentie niet meteen

leidt tot een bepaald gedrag. Dit wordt aangetoond door de studie

van Conn, Tripp-Reimer & Maas (2003), die beroep gedaan hebben

op deze gedragstheorie om na te gaan of ouderen al dan niet aan te

sporen zijn tot deelname aan sportinitiatieven. Er werd vastgesteld

dat de waargenomen gedragscontrole, de attitude en de subjectieve

normen significante predictoren zijn voor de intentie tot fysieke

activiteit. Ouderen die gunstigere opvattingen rapporteerden omtrent

fysieke activiteit (attitude) waren meer geneigd om aan fysieke

activiteit te doen. Ouderen die minder hoog scoorden bij de

inschatting van de eigen mogelijkheden om aan sport te doen

(waargenomen gedragscontrole), rapporteerden eveneens minder

uitoefening van sport. Ouderen tenslotte die hoge scores behaalden

inzake de opvatting van anderen (subjectieve normen) verklaarden

vaker de intentie te hebben tot het uitoefenen van fysieke activiteit.

Deze subjectieve normen verklaarden wel de intentie, maar niet het

gedrag inzake fysieke activiteit. Dit onderdeel van de theorie wordt

dus niet ondersteund door deze studie en bevestigt de zwakkere

component van dit model (zie figuur 4).

Figuur 4 Schematische weergave van het Model van het Gepland

Gedrag (Burg et al, 2000) met aanduiding van de zwakke component

van dit model

Achtergrond-

Variabelen (5) Subjectieve

Norm (2)

Attitude (1)

Waargenomen

Gedragscontrole

(3)

Gedrags-

Intentie (4)

Gedrag

Feedback

Page 28: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

21

Menig andere factoren verklaren eveneens de link tussen de

gedragsintentie en de uitvoering van een bepaald gedrag, zoals

bijvoorbeeld het geloof dat sportbeoefening goed is voor de

gezondheid of dat sporten moeilijk is, enerzijds door vermoeidheid

en anderzijds door gebrek aan inzet en tijd.

Deze bevindingen ondersteunen dus slechts gedeeltelijk de

toepassing van de Theorie van het Gepland Gedrag om de het gedrag

van oudere vrouwen inzake fysieke activiteit te bepalen. Immers, de

intentie kan verklaard worden, maar deze intentie leidt niet

stelselmatig tot een verandering van het gedrag. Dit eerste punt van

kritiek op deze theorie wordt bevestigd door een review van Pinto &

Floyd (2008), waarbij eveneens gesuggereerd wordt dat de attitude,

de subjectieve norm en de waargenomen gedragscontrole een directe

invloed uitoefenen op de intentie, maar dat de intentie geen directe

invloed heeft op het gedrag, bijvoorbeeld op de mate waarin een

persoon fysieke actief is.

Een tweede punt van kritiek op de Theorie van het Gepland Gedrag

is dat de rol van emotionele aspecten zoals bedreiging, angst,

positieve en negatieve gemoedstoestanden niet in beschouwing

worden genomen (Pinto & Floyd, 2008).

1.3.1.5 Het ASE-model

Het ASE-model is gebaseerd op de Theorie van het Gepland Gedrag

van Ajzen (1988). Ook de inzichten van Bandura (1986) worden erin

teruggevonden. Het model gaat er namelijk eveneens van uit dat het

gedrag verklaard wordt door de intentie om dat gedrag te vertonen.

De intentie wordt op haar beurt verklaard aan de hand van drie

determinanten:

1. Attitude (A)

2. Sociale invloed (S)

3. Eigen effectiviteitsverwachting (E)

Page 29: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

22

De attitude verwijst naar de kennis die men heeft over het gedrag,

alsook naar de evaluatie van het gedrag en de consequenties van dit

gedrag. Vindt men het gedrag goed of slecht? Zijn de gevolgen

belonend of straffend? De sociale invloed wordt in het ASE-model

bepaald door de directe invloed van anderen. Dit kan enerzijds gaan

over sociale druk, waarbij bijvoorbeeld een jongere door vrienden

wordt aangespoord om te roken. Anderzijds kan dit gaan over sociale

steun waarbij iemand gesteund wordt door de omgeving om

bijvoorbeeld fysiek meer actief te zijn. Onder eigen effectiviteit

wordt verstaan de inschatting van de eigen mogelijkheden om een

gedrag te vertonen (Burg et al, 2000). In figuur 5 wordt een

schematische voorstelling weergegeven van het ASE-model:

Figuur 5 Schematische voorstelling ASE-model (Burg et al, 2000)

Uit bovenstaand ASE-model kan afgeleid worden dat attitudes (1),

sociale invloedsverwachtingen (2) en eigen-

effectiviteitsverwachtingen (3) de intentie (4) om een gedrag aan te

nemen beïnvloeden. Het gedrag is echter niet alleen afhankelijk van

de intentie, maar ook van iemands vaardigheden (5) en de barrières

(6) die de uitvoering van het gedrag in de weg kunnen staan.

Eens de uitvoering van het gedrag is geschied, worden het gedrag en

de consequenties ervan geëvalueerd. Indien de consequenties waren

zoals verwacht, wordt de attitude van de persoon versterkt. Als de

consequenties daarentegen onvoorzien zijn, kan dit leiden tot een

gedragsverandering (Burg et al, 2000).

Attitude (1)

Sociale

Invloeden (2)

Eigen

Effectiviteit (3)

Intentie (4) Gedrag

Barrières (5)

Vaardigheden (6)

Page 30: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

23

Externe variabelen, zoals demografische variabelen en

psychologische kenmerken, worden verondersteld het gedrag alleen

te beïnvloeden via de drie hoofdfactoren: attitude, sociale

invloedsverwachtingen en eigen effectiviteitverwachtingen (De

Vries, Dijkstra & Kuhlman, 1988).

1.3.1.6 Het transtheoretisch model

In het Transtheoretisch Model (zie figuur 6), die ook wel het ‘stages

of change model’ genoemd wordt, staat de motivatie om het gedrag

binnen een bepaalde termijn te veranderen centraal. Men

onderscheidt verschillende stadia van gedragsverandering:

Figuur 6 Het transtheoretisch model (Kok, Molleman, Saan & Ploeg,

2005)

Page 31: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

24

Fase 1 (precontemplatie):

In deze fase is men zich nog niet bewust van het probleem en heeft

men ook niet de intentie om het gedrag te veranderen.

Vb. Een roker heeft niet de intentie om binnen de 6 maanden

te stoppen met roken.

Fase 2 (contemplatie):

Men weegt de voor- en nadelen af van een bepaald gedrag binnen de

6 maanden te veranderen.

Vb. De roker overweegt om te stoppen met roken binnen de

6 maanden.

Fase 3 (preparatie):

De fase waarin men zich voorneemt om iets aan het gedrag te doen.

Vb. De roker onderneemt een poging om te stoppen met

roken.

Fase 4 (actie):

De fase waarin men het nieuwe gedrag vertoont.

Vb. De roker stopt met roken

Fase 5 (Consolidatie):

De fase van gedragsbehoud waarin men het gedrag (reeds 6

maanden) heeft volgehouden.

Vb. De roker is nog steeds gestopt met roken

Als het gedrag niet wordt volgehouden, treedt er een terugval op naar

de vorige fase. Het ene individu evolueert al sneller naar de volgende

fase dan het andere. Het proces hoeft ook niet te beginnen bij de

eerste fase, maar kan bij een verder gevorderde fase aanvatten. Het

model speelt zich af op twee niveaus. Enerzijds zijn er de fases die

doorlopen worden, en anderzijds zijn er de processen die

plaatsvinden om van de ene naar de andere fase te kunnen

Page 32: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

25

overschakelen. Deze processen zijn min of meer specifiek bepaald

voor elke fase. Door dit alles in beschouwing te nemen, kan er een

inzicht ontstaan in de verschillende fasen van gedragsverandering,

waar op z’n beurt kan op ingespeeld worden bij het opzetten van

interventies die de intentie hebben om het gedrag te veranderen.

Vooral het motivationele aspect is hierbij uitermate van belang (Kok

et al, 2005).

Hildebrand et al (2009) hebben een studie uitgevoerd om aan de

hand van het Transtheoretisch Model na te gaan welke strategieën

kunnen gebruikt worden om de oudere populatie aan te moedigen tot

deelname aan een sportinitiatief. Er werd beroep gedaan op

proactieve en reactieve methodes om ervoor te zorgen dat de

senioren (65+) evolueerden naar een volgende fase van gedrag

Proactieve methodes, bedoeld om alle mogelijke deelnemers te

bereiken, bestonden uit groeps- en face-to-face gesprekken om uitleg

te verschaffen, de mogelijkheid te bieden tot vraagstelling en de

reacties te zien van ‘peers’ of leeftijdsgenoten. De reactieve

methodes, die pas toegepast werden als potentiële deelnemers zelf

reageerden op het programma, bestonden uit de uitdeling van flyers,

maandelijkse kalenders en een nieuwsbrief. De proactieve methodes

maakten de meeste indruk op de senioren, daar 88% van de senioren

aangaf dat de proactieve methodes de meest motiverende factoren

waren tot deelname aan de sportinitiatieven. 12% gaf aan dat de

reactieve methodes de doorslag hebben gegeven voor de participatie.

Eén persoon daarvan gaf aan dat de maandelijkse nieuwsbrief hem er

steeds aan herinnerde dat er initiatieven werden georganiseerd,

waardoor de beslissing is gevallen om actief deel te nemen.

Concluderend uit deze studie kan gesteld worden dat de rekrutering

van oudere volwassenen voor bewegingsactiviteit kan

geoptimaliseerd worden indien informatie verschaft wordt over

realistische vormen van lichamelijke activiteit op basis van de

persoonlijke mogelijkheden.

Het geven van realistische informatie behoort voornamelijk bij de

cognitieve processen van verandering. Een voorbeeld daarvan is het

vooropstellen van realistische doelen. Deze aanmoediging is vooral

noodzakelijk bij individuen die zich in de precontemplatie- en de

contemplatiefase bevinden. Gedragsverandering, zoals bijvoorbeeld

Page 33: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

26

het plaatsen van herinneringen om te sporten, moeten vooral

aangemoedigd worden bij individuen die zich reeds in de

voorbereidende fase bevinden en de motivatie hebben gevonden om

effectief de attitude te veranderen (Marcus et al, in: Pinto & Floyd,

2008).

Hierna volgen nog enkele aandachtspunten waarmee rekening moet

gehouden worden bij het gebruik van het Transtheoretisch Model bij

de opzet van een interventie inzake lichaamsbeweging:

In de eerste plaats is het belangrijk om het volledige model in

beschouwing te nemen en zich niet te focussen op één stadium ervan.

Ervoor zorgen dat de deelnemers gebruik maken van de juiste

processen van verandering, indien ze zich verplaatsen doorheen de

verschillende fasen van het model, is essentieel om succes te

garanderen. In de tweede plaats moet voorzichtig omgesprongen

worden met het gebruik van het model bij adolescenten en kleine

populaties, gezien de beperkte bewijskracht dat het model op deze

groepen van toepassing is. Tenslotte is het belangrijk dat een

concrete definitie opgesteld wordt van wat bedoeld wordt met

‘fysieke activiteit’. Een traditionele definitie zal minder mensen

aantrekken dan een definitie die gebaseerd is op de zogenaamde

‘levensstijl gerelateerde fysieke activiteit’, maw fysieke activiteit die

geïntegreerd kan worden in de dagelijkse levensstijl (bijvoorbeeld bij

het doen van boodschappen) (Spencer, Adams, Malone, Roy & Yost,

2006).

1.3.2 Omgevingsdeterminanten

Levensstijl is onlosmakelijk verbonden met de omgeving waarin

individuen zich bevinden. Omgevingscondities kunnen de

gezondheid rechtstreeks beïnvloeden (bijvoorbeeld

luchtverontreiniging), maar ook via indirect gedrag (bijvoorbeeld de

beschikbaarheid van voorzieningen zoals gezondheidszorg of

gezonde voedingsmiddelen) (Burg et al, 2000).

Page 34: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

27

De media blijkt een enorme impact te hebben op de publieke

perceptie. Indien er voldoende media-aandacht wordt besteed aan

wetenschappelijke studies, heeft dit een aanzienlijk effect op de

populatie. Om succesvol te kunnen communiceren met de populatie

over een gezond dieet, is het belangrijk dat er eenvoudige en nuttige

boodschappen de wereld worden ingestuurd zodat de consument de

mogelijkheid heeft om z’n preferenties in verband met voeding te

wijzigen (Borra & Bouchoux, 2009).

Daarop aansluitend komt uit een bepaalde studie naar voor dat

kinderen en adolescenten hun kennis over voeding vooral bijstaven

met behulp van boodschappen en afbeeldingen uit de media. De

toegang tot de media, via televisie, radio en internet, is groot bij deze

populatiegroep (Dorey & McCool, 2009).

De invloed van de media op de perceptie van kinderen en

adolescenten van gezonde voeding werd in verschillende studies

onderzocht en beschreven. Er werd aangetoond dat een hoge

blootstelling aan voedingsreclames geassocieerd is met een positieve

houding ten opzichte van bijvoorbeeld fastfood. Er rijst een sterk

geloof bij kinderen dat de consumptie van deze voedingsmiddelen

dan ook groot is bij leeftijdsgenoten. Het experiment over reclame

voor gezonde voeding heeft aangetoond dat dit tot een gezonder

voedingspatroon kan leiden, maar dat bij de combinatie met reclame

voor slechte voeding, deze laatste de bovenhand haalt (Dixon,

Scully, Wakefield, White & Crawford, 2007).

Dit strookt met de bevindingen uit een studie die heeft aangetoond

dat televisiekijken positief geassocieerd is met de consumptie van

frisdrank, chips, chocolade … Een negatieve associatie werd

vastgesteld met de consumptie van groenten en fruit (Utter, Scragg &

Schaaf, 2006). Er werd daarenboven aangetoond dat promotoren van

ongezonde voeding selectief uitkiezen wanneer de reclames worden

uitgezonden, namelijk gedurende programma’s die populair zijn bij

kinderen. Daardoor wordt een ongezond dieet gepromoot waardoor

obesitas bij kinderen in de hand gewerkt wordt (Neville, Thomas &

Bauman, 2005).

Ook de thuissituatie is bepalend voor het gedrag van een kind of

adolescent. De studie van Muilenburg Legge et al (2009) heeft

Page 35: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

28

aangetoond dat de sociale invloeden van een puber belangrijke

factoren zijn bij de ontwikkeling van een negatieve houding ten

opzichte van roken. Als er thuis een absoluut rookverbod heerst,

resulteert dit in het feit dat de puber op zoek gaat naar vrienden met

dezelfde overtuiging. Een negatieve houding ten opzichte van roken

wordt op die manier in stand gehouden. Deze bevindingen

impliceren ook dat een inzicht in de invloeden op het gedrag van

adolescenten een belangrijke invloed kan hebben op de ontwikkeling

van onderwijsprogramma’s die gericht zijn op het verhogen van het

aantal woningen met een rookverbod en daaruit resulterend een

dalend aantal rokers onder jongeren.

Deze bevindingen worden bevestigd door een studie die aangetoond

heeft dat het rookgedrag van jongeren vooral te verklaren is door het

rookgedrag van ouders, leraren en vrienden.

Volksgezondheidsinterventies, gericht op het uitvoeren van

effectieve gezondheidsbevorderende programma's, moeten

afgestemd worden op specifieke bevolkingsgroepen. Bekende

voorspellers, zoals in deze studie het rookgedrag van mensen in de

omgeving, moeten centraal staan bij het ontwerp van deze

inspanningen (Marcinkova et al, 2009).

Uit bovengenoemde voorbeelden komt naar voor dat

gezondheidsproblemen vooral beïnvloed worden door het individu

enerzijds, maar dat de omgeving anderzijds een belangrijke impact

heeft. Bij de analyse van gedrag en omgeving gaat het er in eerste

instantie om te achterhalen welke relatie er is tussen een bepaald

gedrag of bepaalde omgevingsfactoren en het gezondheidsprobleem.

Daarbij is het niet alleen belangrijk de relatie tussen risicofactoren en

gezondheid te achterhalen (kwalitatief aspect), maar ook hoe sterk

deze relatie is (kwantitatief aspect). Daarnaast moet worden

nagegaan in welke mate de gekozen risicogroep blootstaat aan de

risicofactoren, zodat een schatting kan gemaakt worden van de

potentiële afname van het gezondheidsprobleem bij een geslaagde

reductie van de risicofactor in kwestie (Burg et al, 2000).

De keuze van doelen in termen van verandering van de risicofactoren

hangt vooral af van de combinatie van belang en veranderbaarheid.

De voorkeur gaat uiteraard uit naar factoren die zowel relatief

Page 36: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

29

eenvoudig veranderbaar zijn, als factoren die een aanzienlijke

bijdrage leveren aan het ontstaan van het gezondheidsprobleem. Een

voorbeeld hierbij is een rookverbod op bepaalde plaatsen. Dit is

relatief gemakkelijk uit te voeren, en de impact ervan is groot, daar

minder actief en passief gerookt wordt op die locatie.

Belangrijke maar moeilijke te veranderen factoren vragen een

innovatieve benadering (Burg et al, 2000).

1.4 Preventieve gezondheidscampagnes

1.4.1 Voorlichting op basis van mediacampagnes

Het woord media verwijst naar de kanalen waarlangs een boodschap

de ontvanger bereikt. Deze kunnen zowel visueel als auditief zijn. De

term zoals hier gebruikt verwijst naar de massamedia, zoals televisie,

radio, krant, tijdschriften, …

De presentatie van het gewenste gedrag via massamedia kan sociale

normen veranderen. De idee achter deze strategie is mensen doen

geloven dat het gewenste gedrag normaal is. Dit kan bewerkstelligd

worden aan de hand van bijvoorbeeld reclameborden, affiches, radio-

en televisiespots. Vaak worden in campagnes bekende gezichten

ingezet om mensen aan te sporen tot een gezonder gedrag (Burg,

2000).

Wat de doeltreffendheid van de campagnes betreft, werden heel wat

discrepanties vastgesteld in de literatuur. Menig

gemeenschapsinterventies hadden als doel het minimaliseren van het

aantal rokers in de populatie, teneinde het aantal aandoeningen

geassocieerd met tabak te reduceren. Enkele daarvan waren gericht

op jongeren, terwijl andere gericht waren op volwassenen. Er dient

daar immers een onderscheid in gemaakt te worden. Bepaalde studies

hebben namelijk aangetoond dat campagnes die tot jongeren gericht

zijn, de houding van volwassen niet kunnen veranderen. Ze zijn zich

wel bewust van de campagnes, maar ze zullen zich niet

Page 37: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

30

aangesproken voelen erdoor om hun rookgedrag te veranderen

(Delva, Dietz, Perron, Sanchez & Woolley, 2009; Dietz, Delva,

Woolley & Russello, 2008).

Wat de doelgroep betreft, zijn ook verschillen vastgesteld in het

effect van mediacampagnes bij mensen met een lagere sociaal-

economische status. Uit onderzoek blijkt dat mensen met een lagere

sociaal-economische status minder geneigd zijn om te stoppen met

roken. Er worden hen verschillende barrières opgelegd. Ten eerste

zijn er minder rookbeperkingen op het werkveld. Wie een hoge

functie bekleedt, heeft vaak te maken met rookbeperkingen in een

bedrijf of andere werksetting. Iemand met een minder hoge functie

zal minder blootgesteld worden aan deze rookbeperkingen. Ten

tweede wordt bij mensen met een lagere sociaal-economische status

ook vaker een grotere nicotine-afhankelijkheid vastgesteld, wat het

stoppen met roken nefast beïnvloedt. Tenslotte is er een kleinere

toegang tot behandelingsmogelijkheden. De drempel om medische

hulp te zoeken is groter en het financieel aspect speelt zeker ook een

cruciale rol in het weigeren om professionele zorg op te zoeken. Al

deze aspecten moeten in het achterhoofd gehouden worden bij het

ontwerpen van een mediacampagne (Niederdeppe, Fiore, Baker &

Smith, 2008).

Er is meer aanmoediging nodig voor deze benadeelde

populatiegroepen. Een tabaksbeleid dat zich concentreert op de hele

bevolking door een ondersteunende omgeving te bieden om te

stoppen met roken (bijvoorbeeld door een rookverbod in bars en

café’s of grafische waarschuwingen op sigarettenverpakkingen) zou

het effect van mediacampagnes kunnen vergroten bij achtergestelde

groepen (Siahpush, Wakefield, Spittal & Durkin, 2007).

Ondanks het feit dat antitabakscampagnes door bepaalde subgroepen

in de bevolking minder worden bereikt, kunnen ze toch doeltreffend

zijn in het vergroten van het bewustzijn van de bevolking over de

nefaste gevolgen van roken. Dit resulteert op zijn beurt in een

vermindering van het aantal rokers. Massamediacampagnes blijken

vooral een goede invloed te hebben op de jeugd (Davis, Nonnemaker

& Farrelly, 2007). Een Amerikaanse studie heeft namelijk

aangetoond dat zich in staten met antitabakscampagnes minder

Page 38: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

31

rokende jongeren bevinden dan in staten waarin deze campagnes niet

worden gevoerd (Hersey, Niederdeppe, Mowery & Messeri, 2005).

Jongeren die in staten wonen met agressieve antitabakscampagnes

krijgen meer negatieve overtuigingen over de praktijken in de

tabaksindustrie en vertonen minder intentie om te roken.

Mediacampagnes zijn dus veelbelovend bij het terugdringen van

rookgedrag bij jongeren door verandering van de opvattingen over de

praktijk in de branche (Cotter, Perez, Dessaix & Bishop, 2008).

Niet alleen bij jongeren, maar ook bij volwassen kunnen

antitabakscampagnes doeltreffend zijn en een gedragsverandering

bewerkstelligen. Intensieve publiciteit betreffende de tabakslijn via

televisiespots, radio, krant zorgt voor een verhoogde raadpleging van

dit medium als hulpmiddel om te stoppen met roken (Cotter et al,

2008; Wilson, Grigg, Graham & Cameron, 2005).

Vooral intensieve mediacampagnes blijken een effect te hebben. Dit

wordt bevestigd door een onderzoek waaruit is gebleken dat er wel

degelijk een reductie wordt bekomen van het aantal rokers na een

intensieve mediacampagne. Een intensieve campagne hanteert

verschillende soorten media en is van aanzienlijke duur. Wel kwam

naar voor dat er na de eerste fase van het onderzoek (na 4 maanden)

weinig significante resultaten zichtbaar werden in vergelijking met

de follow-up na de tweede fase (na 18 maanden). Na de eerste fase

van het onderzoek was 6,6% van de rokers gestopt, terwijl dit

percentage na de tweede fase van het onderzoek 9,8% bedroeg. Dit

wijst erop dat de duur van een campagne voldoende lang moet zijn

om significante resultaten te verwezenlijken (Mcvey & Stapleton,

2000). Het is eveneens van belang dat de boodschappen duidelijk en

creatief opgesteld zijn. Deze springen in het oog en worden dan ook

vaker herinnerd (Donovan, Boulter, Borland, Jalleh & Carter, 2003).

De resultaten zijn het best indien meerdere bronnen gebruikt worden

om informatie te verschaffen over de nefaste gevolgen van tabak

(bijvoorbeeld via internet, advertensies, evenementen, …). Op die

manier wordt de kans groter dat een negatieve houding wordt

aangenomen tegenover tabaksgebruik (McAlister et al, 2004;

Reinert, Carver & Range, 2004).

Wat voeding en fysieke activiteit betreft, is het iets ingewikkelder

om een positief resultaat te boeken na het voeren van een

Page 39: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

32

mediacampagne. Mediacampagnes zorgen er wel voor dat de kennis

en het bewustzijn van de nood aan gezonde voeding en fysieke

activiteit wordt verruimd, maar de stap om woorden om te zetten in

daden is vaak nog te groot. Mediacampagnes gecombineerd met

individuele benaderingen zouden daarvoor een oplossing kunnen

bieden (Williams, Matthews, Ruth, Napolitano & Marcus, 2008).

Ook dient een campagne oog te hebben voor de verandering van de

omgeving, het beleid en de sociale normen, om een

gedragsverandering op lange termijn te bewerkstelligen. Het

hervormen van het gedrag van een individu is slechts een deel van

een ruimere strategie om een permanente gedragsverandering teweeg

te brengen (Cavill & Bauman, 2004).

Net zoals bij de resultaten uit de mediacampagnes met betrekking tot

roken, komt naar voor dat er minder bewustzijn is in groepen met

een lage sociaal-economische status over de nood aan gezonde

voeding en het voorkomen van overgewicht of obesitas. Bij diezelfde

campagne is gebleken dat dit bewustzijn ook niet hoger was in de

groep mensen met overgewicht dan in de groep mensen met een

normaal gewicht. Dit wijst op het feit dat een andere benadering

noodzakelijk is bij groepen die het meest gebaat zijn door de

campagne, om de participatiegraad binnen deze groep te vergroten

(Wardle, Rapoport, Miles, Afuape & Duman, 2001).

1.4.2 Computer-gegenereerde voorlichting

Hoewel massamediale campagnes de mogelijkheid hebben om een

grote groep mensen te bereiken, blijken ze toch niet altijd de

gewenste impact te hebben. Dit komt omdat er vaak alleen globale en

algemene informatie wordt overgebracht. Een face-to-face

consultatie is een efficiëntere manier van interventie, maar is redelijk

duur en tijdrovend daar ze van persoon tot persoon of in kleine

groepssessies plaatsvindt en goed getrainde deskundigen vereist.

Interpersoonlijke consultaties kunnen bijgevolg bijna onmogelijk

beschikbaar worden gesteld aan de brede, ‘gezonde’ populatie als

primaire preventie voor ziekten (Brug, Oenema & Campbell, 2003).

Page 40: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

33

Pogingen werden gedaan om karakteristieken van interpersoonlijke

adviesverlening te incorporeren in interventies die het brede publiek

bereiken. Computer-gegenereerde voorlichting, in het Engels

‘tailoring’ genaamd, is een dergelijke poging die het advies afstemt

op de individuele situatie en behoeften van de patiënt/cliënt, zonder

dat de deskundige daarvoor dient aanwezig te zijn.

Online voorlichting kan velerlei onderwerpen bekleden. Vooral het

aansporen tot meer lichaamsbeweging en tot het consumeren van

gezonde voeding primeren. Het bewerkstelligen van een ruimere

kennis en een gedragsverandering ten gevolge van een online

educatieprogramma is zeker mogelijk. Dit werd aangetoond door de

studie van Wantland et al (2004) waarbij het gebruik van het online

programma resulteerde in een verhoogde hoeveelheid fysieke

activiteit, een verhoogde participatie in de gezondheidszorg, een

tragere achteruitgang van de gezondheid, een verhoogde

lichaamsperceptie en het behoud van het gewichtsverlies. Daarbij

moet opgemerkt worden dat het programma goede resultaten beoogt

voor mensen die effectief deelnemen eraan. Maar daar situeren zich

ook de grootste problemen, namelijk deze van de lage

participatiegraad en het hoog aantal drop-outs.

Wat de participatiegraad betreft, komt uit verscheidene studies naar

voor dat er bepaalde groepen van mensen vaker deelnemen aan

dergelijke programma’s. Diverse studies hebben onderzoek gedaan

naar de karakteristieken van de participanten van een online

programma om de hoeveelheid fysieke activiteit te verhogen. Daaruit

is gebleken dat vrouwen sneller geneigd zijn om deel te nemen dan

mannen (Spittaels & De Bourdeaudhuij, 2007; Balmford, Borland &

Brenda, 2008). Ook hebben de meeste deelnemers een gemiddelde of

hoge sociaal-economische status. Mensen met een lage SES

weerhouden zich van te participeren (Spittaels & De Bourdeaudhuij,

2007). Daarop aansluitend werd reeds vastgesteld dat de

programma’s inzake gezondheidspromotie vaak de mensen bereiken

die ze het minst nodig hebben. Verheijden, Jans, Hildebrandt &

Hopman-Rock (2001) ontwikkelden een programma om een

gedragsverandering te bewerkstelligen teneinde het bekomen van

meer fysieke activiteit en het voorkomen van overgewicht en

Page 41: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

34

obesitas. Via een login met een daaraan verbonden paswoord

moesten vragenlijsten ingevuld worden over de huidige gewoontes.

Daaraan werd feedback gekoppeld, werden herinneringen gestuurd

en waren er modules voorzien ter follow-up. Uit de resultaten van de

studie kon men besluiten dat mensen met een vooraf reeds gezonde

levensstijl herhaaldelijk gebruik maakten van het educatieve

programma. Dit vormt dan ook het grootste struikelblok van online

gezondheidspromotie, namelijk dat mensen met dezelfde

karakteristieken deelnemen en niet diegene die het meest nood

hebben aan dit soort interventies. Deze bevindingen worden

eveneens bevestigd door een studie waarin onderzoek gedaan werd

naar het gedrag van de consument betreffende het zoeken naar

gezondheidsinformatie. Mensen die online informatie zoeken, zijn

zich bewust van hun gezondheid, in tegenstelling tot de mensen die

deze informatie het meest kunnen gebruiken (Dutta-Bergman, 2004).

Dat het aanmoedigen van de bevolking tot deelname aan dit soort

educatieve programma’s niet eenvoudig is, is nu wel gebleken. Maar

als er effectief een bevolkingsgroep bereikt wordt, is de kous nog

niet af. De uitdaging is om de deelnemers te blijven motiveren tot

volhouding. Dat is immers erg moeilijk, daar een interventie al snel

resulteert in een groot aantal drop-outs. In een studie omtrent een

online programma om een rookstop te bekomen, keerde slechts 27%

van de gebruikers een tweede maal terug naar het programma.

Daarbij aansluitend werd vastgesteld dat de meeste terugkeer

gesignaleerd werd na het ontvangen van de herinneringsmail. De

redenen om te stoppen met het programma zijn erg divers. Een

belangrijke factor is de verminderde interesse na het eerste bezoek.

Een tweede reden is mogelijks dat de participanten denken dat het zo

goed gaat waardoor een tweede raadpleging niet meer noodzakelijk

is. Een derde reden kan zijn dat het emailadres verandert gedurende

het programma zodat de correspondentie onmogelijk wordt gemaakt

(Balmford et al, 2008). Andere oorzaken van het afhaken van

deelnemers kunnen gevonden worden in het soort advies dat wordt

gegeven door een website. De raad is vaak niet persoonlijk en

specifiek genoeg. Ook is er courant weinig variëteit tussen de

verschillende adviezen, waardoor het nut van het herhaaldelijk

Page 42: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

35

consumeren van de website niet meer ingezien wordt (Slootmaker,

Chinapaw, Schuit, Seidell & Van Mechelen, 2009).

Verschillende oplossingen voor het probleem van drop-outs worden

aangeboden. Vooreerst is het effect van herinneringsmails hierboven

reeds naar voor gekomen, daar er vaker een tweede raadpleging werd

vastgesteld na het ontvangen van de herinneringsmail. Dit stimuleert

immers tot volhouding (Balmford et al, 2008; Carter-Adwards,

Bastian, Schultz, Amamoo & Ostbye, 2009).

Het aanmoedigen via andere media wordt eveneens als oplossing

gezien om volharding te stimuleren (Neville, O’Hara & Milat, 2009).

SMS-boodschappen kunnen een extra stimulans vormen voor de

participanten om de website herhaaldelijk te bezoeken (Balmford et

al, 2008). Er kan tevens beroep gedaan worden op rolmodellen.

Bekende mensen die het hoofd zijn van een bepaald programma

vormen een extra aanmoediging. Het zet de deelnemers aan een

bepaald streefdoel voor ogen te houden en dit te bereiken door het

educatieve programma meermaals te raadplegen tot het gewenste

resultaat wordt beoogd (Carter-Adwards et al, 2009). Tenslotte kan

het verbeteren van de volhouding bewerkstelligd worden door

meerdere mogelijkheden aan te bieden wat interventiematerialen

betreft. Naast een internetgebaseerde interventie kan ook een

persoonlijk contact gerealiseerd worden door bijvoorbeeld een

telefonisch gesprek te voeren (Neville et al, 2009). Persoonlijk

contact moedigt aan tot deelname aan een online

interventieprogramma. Men denkt zelfs dat de response rate nog

hoger zou zijn indien het persoonlijk contact niet met een onbekende

(para)medicus plaatsvindt, maar wel met de huisarts. De huisarts is

immers een vertrouwenspersoon van wie wordt aangenomen dat hij

altijd de beste adviezen verschaft. Op die manier wordt de kans op

het naleven van het advies vergroot (Spittaels & De Bourdeaudhuij,

2006).

Concluderend kunnen we stellen dat internetgebaseerde interventies

pas kunnen slagen als mensen, die anders moeilijk te bereiken zijn,

ook bereikt worden. Voorbeelden hiervan zijn mensen met een lage

socio-economische status of bejaarden. Internetgebaseerde

interventies zullen hoogstwaarschijnlijk nooit volledig de face-to-

Page 43: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

36

face contacten kunnen vervangen om doeltreffend te zijn. Wel kan

een grotere populatiegroep bereikt worden via online

gezondheidsinitiatieven.

1.4.3 Voorlichting op het werk

De werksfeer speelt een cruciale rol in het menselijk bestaan. Zelfs in

een hoog-ontwikkelde post-industriële samenleving spendeert een

persoon heel wat tijd op de werkvloer. De beroepsarbeid is

bovendien sterk bepalend voor het algemeen welzijn en de

maatschappelijke situering van een persoon (Burg et al, 2000). Het is

namelijk een plek waar de mogelijkheid geboden wordt om zich te

ontplooien. Het staat echter ook niet los van gezondheidsrisico’s,

bijvoorbeeld in situaties van gevaarlijke arbeidsomstandigheden of

stress. Minder bekend is dat niet-werkgerelateerde kenmerken, zoals

leefgewoonten, een even grote impact kunnen hebben op

ziekteverzuim als de werkomstandigheden en de werkinhoud. De

werkende mens eet doorgaans niet beter of slechter dan de doorsnee

volwassen bevolking. Bovendien is er vaak sprake van te weinig

fysieke activiteit om voordeel te halen uit het feit dat men

tewerkgesteld is. De gevolgen hiervan, bijvoorbeeld overgewicht of

obesitas, zijn niet enkel voelbaar in de persoonlijke levenssfeer, maar

ook op de werkvloer (Wouters, 2008). Een review van Kuoppala,

Lamminpaa & Husman (2008) heeft aangetoond dat

gezondheidspromotie de jobsatisfactie verhoogt, alsook het mentale

welzijn en de capaciteit om te werken. Het absenteïsme ten gevolge

van ziekte wordt bovendien sterk verlaagd. Daarbij werd wel

opgemerkt dat een goede relatie tussen werknemer en werkgever

onontbeerlijk is om succesvolle gezondheidspromotie op touw te

zetten. De werkgever moet actief betrokken zijn bij het plannen en

het opzetten van interventies. De effecten van gezondheidspromotie

mogen immers niet overschaduwd worden door het wantrouwen op

vlak van de geleverde prestaties. De beste resultaten worden

verkregen als de gezondheidspromotie geïntegreerd is in het beleid

van de organisatie.

Page 44: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

37

Niet alleen absenteïsme wordt verdrongen door aan

gezondheidspromotie te doen, maar ook de kosten betreffende de

gezondheidszorg kunnen geminimaliseerd worden. Een studie werd

uitgevoerd met de bedoeling om de impact van een één jaar durende

interventie inzake gezondheidspromotie na te gaan op de

gezondheidskosten na één jaar. De resultaten waren zeer gunstig,

want voor elke dollar die geïnvesteerd werd in een

gezondheidsprogramma op het werkveld, werd zes dollar bespaard

aan gezondheidszorg voor werknemers (Chapman, in: Naydeck,

Pearson, Ozminkowski, Day & Goetzel, 2008).

Er is een acceptabel bewijs van de doeltreffendheid van

multicomponentiële programma’s op de werkvloer om een

gedragsverandering op lange termijn te bewerkstelligen. Deze

programma’s beïnvloeden immers het gezondheidsgedrag,

biometrische factoren en financiële aspecten ten aanzien van de

werknemer.

Uit een review van Anderson et al (2009) blijkt dat er verscheidene

studies zijn uitgevoerd om de impact van een programma ter

bevordering van gezond gedrag te bepalen. Enkele daarvan focusten

zich op de risicofactoren om cardiovasculaire aandoeningen te

ontwikkelen. De manieren waarop gepoogd werd om een gezond

gedrag te bekomen bij de werkende bevolking waren zeer divers. Het

ging van face-to-face gesprekken tot groepssessies, van posters tot

videofilms en ook omgevingsfactoren werden aangepakt. Het aanbod

van de gezonde maaltijden werd vergroot en het gebruik van tabak

op de werkvloer werd gebannen. De resultaten waren gunstig na de

follow-up van zes en twaalf maanden. Er werd een gemiddelde

daling van de BMI vastgesteld met 0,5 en een gemiddelde daling van

het lichaamsgewicht met twee kilogram. Ook het rookgedrag

veranderde aanzienlijk in positieve zin. Vooral de interventies die

omgevingsfactoren implementeerden, bleken gunstige resultaten te

vertonen.

Dat de resultaten van programma’s inzake gezondheidspromotie op

het werk gunstig zijn, is op zich niet voldoende. Er moet binnen

bedrijven ook ruimte zijn om deze programma’s te implementeren.

Page 45: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

38

Er is sterke nood aan een volwaardig gezondheidsbeleid in bedrijven.

Een voedings- en bewegingsbeleid houdt bovendien meer in dan een

evenwichtig voedingsaanbod en het sporadisch organiseren van

sportinitiatieven. Er moet eveneens aandacht besteed worden aan

voorlichtingsinitiatieven. Sensibilisatie van bedrijven voor een actief

gezondheidsbeleid is noodzakelijk. Bedrijven die reeds actief zijn

mogen niet vergeten worden. Ze moeten methodisch en inhoudelijk

worden ondersteund bij de verdere uitbouw van hun

gezondheidsbeleid (Wouters, 2008).

1.4.4 Voorlichting via scholen

Onderwijs geeft kinderen en jongeren de kans om op een

volwaardige en kritische manier in het leven te staan aan de hand van

kennisoverdracht. Binnen de leerinhoud zou ook plaats moeten

voorzien worden voor gezondheidsthema’s.

Het grote voordeel van schoolgebaseerde interventies is dat er een

grote massa jongeren wordt bereikt. De drempel tot participatie

wordt verlaagd waardoor de participatiegraad verhoogt. Ook is er op

die manier mogelijkheid om de kosten-effectiviteit van preventieve

interventies te optimaliseren (Wen et al, 2010).

Vooreerst zal de focus gelegd worden op gezonde voeding en

voldoende fysieke activiteit bij jongeren.

Een belangrijke vaststelling die uit vele reviews naar voor komt is

dat interventies die enkel een educatieve component behandelen,

zonder iets te veranderen aan de omgevingscomponenten, weinig

impact lijken te hebben op de preventie van obesitas bij jongeren. Er

wordt wel een stijging van de kennis omtrent een gezonde levensstijl

bewerkstelligd, maar een stijging van de kennis impliceert niet altijd

verandering van de attitude (De Bourdeaudhuij et al, 2010).

Naast de educatieve component moet bijgevolg ook aandacht besteed

worden aan omgevingsfactoren. Verscheidene studies hebben

namelijk aangetoond dat multicomponentiële interventies

doeltreffend kunnen zijn in het bekomen van een attitudeverandering

Page 46: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

39

bij jongeren ten aanzien van voeding en lichaamsbeweging. Menig

reviews beschrijven dit soort initiatieven in functie van obesitas bij

kinderen. Interventies die gericht zijn op verschillende aspecten van

het causale verband tussen obesitas en kinderen boeken betere

resultaten dan de interventies die zich enkel richten op het educatieve

aspect (Harris, Kuramoto, Schulzer & Retallack, 2009).

Omgevingsveranderingen kunnen bestaan uit de volgende zaken: het

aanbieden van vegetarische maaltijden, het aanpassen van het

schoolmenu, de restrictie van het verkopen van voeding met een

hoog vet- of suikergehalte, het verbieden van frisdranken op school,

gefluorisceerde markeringen op de speelplaats met

gezondheidsboodschappen, beschikbaarheid van fruit, de

mogelijkheid aanbieden tot fysieke activiteit tijdens de pauzes en het

erbij betrekken van de ouders en/of andere familieleden (Naylor &

McKay,2009) . Dit laatstgenoemde aspect wordt als een cruciale

factor beschouwd, want ouders hebben immers een zeer belangrijke

rol wat betreft de hoeveelheid fysieke activiteit van hun kind

(Kropski et al, 2008; Naylor & McKay, 2009; Sharma, 2007; van

Sluijs et al, 2008; De Meester, Van Lenthe, Spittaels, Lien & De

Bourdeaudhuij, 2009). Niet alleen de overtuigingkracht van de

ouders ten opzichte van de kinderen is hierbij van belang, maar er

werd ook een positief verband vastgesteld tussen de bereidheid en de

mogelijkheid van de ouders om transport te voorzien naar plaatsen

waar fysieke activiteiten worden georganiseerd, en de hoeveelheid

fysieke activiteit die door de jongere wordt uitgeoefend (De Meester

et al, 2009).

Ten tweede wordt de focus gelegd op het rookgedrag bij jongeren en

de preventie ervan via schoolgerelateerde interventies. De recentste

gegevens over het tabaksgebruik bij Vlaamse jongeren tussen 11 en

18 jaar komen uit de studie Jongeren en Gezondheid van de

vakgroep Maatschappelijke Gezondheidskunde van de Universiteit

Gent. De steekproef van de studie bestaat uit 11.154 leerlingen van

het vijfde leerjaar lager onderwijs tot het zesde jaar secundair

onderwijs. De studie bevat gegevens sinds 1990 tot en met 2006 over

het tabaksgebruik bij jongeren van 11 tot 18 jaar.

Page 47: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

40

In de volgende grafieken (figuur 7 & 8) worden de resultaten

weergegeven van de lifetimeprevalentie (ooit gerookt) volgens

leeftijd en geslacht:

Figuur 7 Lifetimeprevalentie roken meisjes

Figuur 8 Lifetimeprevalentie roken jongens

Page 48: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

41

Uit de bovenstaande grafieken (7 & 8) valt af te leiden dat het

percentage van het aantal jongeren tussen 11 en 18 jaar, dat ooit

gerookt heeft, daalt over de jaren heen. Het aantal jongens dat ooit

heeft gerookt daalt respectievelijk van 41,8% in 2002 naar 36,1% in

2006. Bij de meisjes is er een daling van 36,8% in 2002 naar 31,4%

in 2006.

Ook wat het dagelijks roken betreft wordt bij jongeren een daling

vastgesteld, namelijk van 14,9% in 2002 naar 10,9% in 2006 bij

jongens, en van 12,3% in 2002 naar 8,6% in 2006 bij meisjes. De

daling is vooral te danken aan het dalende aantal dagelijkse rokers bij

de 15- tot 16 – en de 17- tot 18-jarige jongeren en dit zowel voor

jongens als voor meisjes (Maes & Vereecken, 2002).

Volgende metingen zullen moet uitwijzen of de dalende trend de dag

van vandaag wordt bestendigd.

Gezondheidspromotie is doeltreffend om het aantal rokers onder de

jeugd significant te doen dalen. Een tien jaar durend onderzoek heeft

namelijk aangetoond dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat

financiering van de bestrijding van tabaksgebruik omgekeerd

evenredig is met het percentage van het aantal jongeren dat rookt en

het gemiddeld aantal sigaretten dat dagelijks gerookt wordt door

jonge rokers. Had men het minimum door de ‘Centers for Disease

Control and Prevention’ aanbevolen bedrag per capita gespendeerd,

dan was de prevalentie van het aantal rokers onder de jongeren 3,3%

tot 15,5% lager geweest dan het aantal dat na die periode werd

vastgesteld (Tauras et al, 2005).

De vraag is nu of schoolgebaseerde interventies een vermindering

van het aantal rokende jongeren kan opleveren. Een Canadese drie

jaar durende studie heeft het verband gezocht tussen

schoolgebaseerde interventies om het tabaksgebruik te verminderen

en het gedrag van de studenten. De studenten werden gevolgd van

graad 10 tot graad 12. De steekproef bestond uit 10 middelbare

scholen in Canada. Gedurende het eerste jaar was er in geen enkele

school een verbod op roken of nam er geen enkele school deel aan

interventies om roken bij jongeren te voorkomen. Tijdens het tweede

jaar was er op 4 van deze scholen een verbod ontstaan om te roken

op en rond de school. De 6 overgebleven scholen hadden een

antitabaksinterventie opgestart. Tijdens het derde jaar hadden alle 10

Page 49: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

42

scholen een verbod op roken opgelegd. Ook participeerden ze aan

interventies om de prevalentie van roken bij de studenten te doen

dalen.

Tot hun grote verrassing stelden de onderzoekers vast dat de

prevalentie van roken bij de studenten hoger was geworden in de 12e

graad dan in de 10e graad. De initiatieven ter bestrijding van

tabaksgebruik waren dus niet doeltreffend genoeg en de intensiteit

ervan was onvoldoende. Bij nader onderzoek werd vastgesteld dat de

toegang tot sigaretten groot was bij de studenten die aangaven een

occasionele of regelmatige roker te zijn. Een studie heeft namelijk

aangetoond dat de toegankelijkheid tot sigaretten een bepalende

factor is in de beslissing van de jongere om al dan niet te starten met

roken. Sigaretten kunnen verkregen worden thuis, bij

leeftijdsgenoten of in de winkel, waar onvoldoende gepolst wordt

naar de leeftijd van de jongere (Doubeni, Fouayzi & Difranza, 2008).

Deze bevindingen suggereren dat programma’s en

beleidsmaatregelen die verband houden met het rookverbod en de

handhaving van rookbeperkingen op scholen alleen niet werken,

tenzij op adequate wijze het bredere contextuele milieu erbij

betrokken wordt, zoals vrienden en familieleden (Murnaghan,

Leatherdale, Sihvonen & Kekki, 2009).

Het is tevens zo dat tabaksbestrijdende interventies de toename van

het gebruik met de leeftijd kunnen temperen, de kans op het vroeg

beginnen roken reduceren en niet-rokers kunnen weerhouden van het

roken. Maar daarnaast werd ook aangetoond dat deze interventies

weinig effect hebben op de attitude van jongeren die reeds roken. Er

wordt dus niet echt gedoeld op het gebruik zelf (Doubeni, Fouayzi &

Difranza, 2008; Faggiano et al, 2008; Kimber & Sandell, 2009;

Vartiainen et al, 2007) .

Het is vaak zo dat studies op korte termijn gunstige effecten vertonen

op het rookgedrag van jongeren. Op lange termijn zijn de gunstige

effecten immers nog niet bewezen. In een review van Thomas et al

(2006) werd immers aangetoond dat de langstdurende interventie,

namelijk het “Hutchinson smoking prevention programme” met een

studietermijn van acht jaar, op lange termijn geen gunstige resultaten

Page 50: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

43

toonde. Veder onderzoek naar de beste interventiestrategieën die ook

op lange termijn gunstige resultaten bewerkstelligen, is dus

noodzakelijk om het tabaksgebruik bij jongeren verder terug te

dringen (Thomas & Perera, 2006).

1.4.5 Gemeenschapsprogramma’s

In de gemeenschap worden eveneens programma’s georganiseerd ter

bevordering van de gezondheid. Deze programma’s kunnen velerlei

onderwerpen bekleden.

De belangrijkste succesfactoren van gemeenschapsinterventies

blijken gerelateerd te zijn aan enerzijds het grote bereik en de grote

betrokkenheid van de populatie, en anderzijds aan het feit dat er

voldoende ruimte en tijd is om sociale en maatschappelijke

veranderingen door te voeren. Toch blijkt uit onderzoek dat weinig

gemeenschapsinterventies succesvolle resultaten boeken. De

organisatie en implementatie van een gemeenschapsinterventie

neemt veel energie en tijd in beslag. Er gaat immers een complex

proces aan vooraf. Om gunstige resultaten te garanderen, moeten

veel partijen bij het programma betrokken worden. Indien het

bijvoorbeeld gaat over het stimuleren van een gezonde

voedingsinname, moeten zowel de voedingsindustrie, de

supermarkten, de fastfoodketens en menig andere partijen erbij

betrokken worden om doeltreffend te zijn. Het probleem schuilt

namelijk in het feit dat deze partijen niet noodzakelijk dezelfde

ideeën en opvattingen hebben. Dit kan leiden tot conflictsituaties, die

de uitkomst van een bepaalde interventie niet ten goede komen. Vaak

is het dus een onrealistische ambitie om een volledige populatiegroep

te bereiken en daarbij veranderingen te bewerkstelligen. Interventies

die zich richten op subgroepen van de populatie, bijvoorbeeld

bepaalde risicogroepen, blijken gunstigere resultaten te boeken dan

interventies die zich richten op de hele gemeenschap. Dit gegeven

suggereert meteen ook het belang van huisartsen, die risicopatiënten

kunnen identificeren.

Interventies die plaatsvinden in een ziekenhuissetting blijken

eveneens doeltreffend te zijn. Mensen bevinden zich dan in een

Page 51: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

44

ondersteunende omgeving om bepaalde veranderingen te laten

plaatsvinden (Verheijden & Kok, 2005).

Uit de review van Atienza & King (2002) komt tevens naar voor dat

een benadering van bepaalde subgroepen tot betere resultaten kan

leiden. Terwijl gemeenschappen vooral geografisch bepaald worden,

moet ook rekening gehouden worden met het feit dat er

economische, sociale, politieke, culturele en demografische

heterogeniteit bestaat binnen een populatie en tussen de

gemeenschappen. Een “one size fits it all”-benadering is dus meestal

niet de beste aanpak.

Veel gemeenschapsinterventies bestaan uit een aantal boodschappen

die de wereld ingestuurd worden via de media. Deze boodschappen

zorgen er echter niet voor dat er een verandering van de levensstijl

van de populatie teweeg wordt gebracht. Toch is de rol van de media

niet te onderschatten. De media kan boodschappen versterken,

gedragsveranderingen helpen bewerkstelligen, het behoud ervan

aanmoedigen en gezondheidsgerelateerde onderwerpen op de

publieke agenda in kaart brengen. De media heeft dus een

ondersteunende rol bij het bekend maken van interventies, maar

enkel boodschappen verspreiden is dus onvoldoende. Interventies

moeten gericht zijn op een gedragsverandering, wat andere

strategieën vereist dan enkel educatieve boodschappen. Er moet

tevens rekening mee gehouden worden dat gemeenschapsinterventies

niet constant even succesvol kunnen zijn. Creativiteit is een must om

de populatie alert en geïnteresseerd te houden (Atienza & King,

2002).

Het succes van interventies schuilt achter een competent leiderschap,

gezamenlijke besluitvorming, betrokkenheid van andere organisaties

en instellingen en het aanbieden van een ondersteunende omgeving.

Dit laatste kan bijvoorbeeld gaan over een algemeen rookverbod op

openbare plaatsen. Indien voldoende barrières opgelegd worden om

een bepaald ongezond gedrag te vertonen, zal dit effect hebben. Een

inmenging van de overheid is dus cruciaal om bepaalde

grootschalige veranderingen te realiseren (Verheijden & Kok, 2005).

Page 52: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

45

Bopp & Fallon (2009) hebben een studie uitgevoerd waarin gezocht

werd naar praktische aspecten die nodig zijn bij de planning van een

gemeenschapsinterventie om de populatie aan te zetten tot de

uitoefening van fysieke activiteit. In de eerste fase is het belangrijk

dat de interventie gepland wordt aan de hand van voorafgaand

onderzoek. Op die manier kan inzicht verworven worden in de

factoren die nodig zijn om een succesvolle interventie op touw te

zetten. Samenwerking met bepaalde communautaire instellingen

(scholen, werkplekken, gezondheidszorgorganisaties, …) biedt veel

voordelen, waaronder de mogelijkheid om een breed publiek te

bereiken. Multicomponentiële interventies, variërend van

individueel-gebaseerde programma’s tot groepsaangelegenheden en

educatieve initiatieven in combinatie met omgevingsveranderingen

bieden ruime mogelijkheden om een gunstige uitkomst te bereiken.

In de tweede en laatste fase is het belangrijk dat de interventie

geëvalueerd wordt. Verschillende methoden zijn beschikbaar om de

doeltreffendheid van de interventie te evalueren. Een procesevaluatie

is noodzakelijk om informatie te verschaffen over de duurzaamheid

en doeltreffendheid van de interventie. Dit geeft de mogelijkheid om

de huidige interventie te verbeteren en om de planning van

toekomstige interventies te optimaliseren.

Uit een recente review is gebleken dat antitabakscampagnes de meest

kosten-effective gemeenschapsinterventies zijn (Kahende, Loomis,

Adhikari & Marshall, 2009). De kosten voor verschillende soorten

gemeenschapsinterventies werden uitgedrukt per QALY. De QALY

(Quality Adjusted Life Years) is een maat waarin de kosten van de

medische behandeling in verband worden gebracht met het aantal

levensjaren, vermenigvuldigd met een correctiefactor voor de

kwaliteit van de levensjaren. Uit de studie komt naar voor dat de

gemiddelde kost voor antitabaksprogramma’s €3287/QALY

bedraagt. De gemiddelde kost voor cardiovasculaire

risicoreductieprogramma’s bedraagt €55285/QALY en de

gemiddelde kost voor kankerscreening komt neer op €13821/QALY.

Hieruit blijkt dat de opzet van antitabakscampagnes zeer

kosteneffectief blijkt. In de studie wordt in het bijzonder ingegaan op

antitabakscampagnes bij zwangere vrouwen. Deze blijken zeer

kosteneffectief te zijn omdat hoge gezondheidszorgkosten bij

Page 53: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

46

prematuren met een laag geboortegewicht, vroegtijdige bevallingen

en wiegendood op die manier sterk kunnen teruggedrongen worden.

Hoewel antitabakscampagnes zeer kosteneffectief blijken te zijn, is

een grondige evaluatie vereist van prijs- en belastingsverhogingen op

sigaretten, mediacampagnes, rookverbod op openbare plaatsen,

quitlines, toegang tot sigaretten voor de jeugd, interventies op

scholen en in werksettings en gemeenschapsgebaseerde

programma’s.

Page 54: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

47

2 PROBLEEM- EN DOELSTELLING

De bedoeling van deze studie is om na te gaan welke preventieve

interventiestrategieën op het niveau van de gemeenten reeds gebruikt

worden om het gezondheidsgedrag van bepaalde risicogroepen te

optimaliseren. Ook wordt de vraag gesteld of alle risicogroepen in

gelijke mate kunnen bereikt worden. Om op deze vragen een

antwoord te kunnen formuleren, werden alle gemeentes in België

bevraagd naar de initiatieven die al dan niet worden genomen ter

preventie van ziekten bij de populatie. Het uitgangspunt, de

doelgroep, de tijdsspanne en de manier van bekendmaking bij de

bevolking van de interventies worden bevraagd via een online

enquête. Aanvankelijk werd geopteerd om deze vraagstelling te

richten tot alle Vlaamse gemeentes. Naarmate het onderzoek

vorderde, werd ook de idee om het onderzoek uit te breiden naar

Wallonië ingewilligd. De enquête werd vertaald zodat ze ook

toegankelijk werd voor de Franstalige Belgen. Deze enquêtes werden

tien dagen later verstuurd dan de Nederlandstalige enquêtes. Er werd

voor de Waalse gemeenten evenveel tijd voorzien om de enquête in

te vullen als voor de Vlaamse gemeenten.

Op die manier is een vergelijking mogelijk tussen Vlaanderen en

Wallonië.

Er werden tevens aan elke gemeente enkele stellingen voorgelegd

waarbij de mate van akkoord moest worden aangegeven. Deze

stellingen handelen enerzijds over de kennis van het concept

gezondheidspromotie, en anderzijds over de mogelijkheid om binnen

het gemeentebeleid aandacht te besteden en te investeren in

initiatieven betreffende gezondheidspromotie.

Page 55: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

48

3 ONDERZOEKSMETHODE

3.1 Steekproef

De steekproef bestond uit alle Vlaamse en Waalse gemeentes in

België. Voor Vlaanderen werden 308 gemeenten aangeschreven,

voor Wallonië waren dat er 262. Enkel de Duitstalige gemeentes

werden van het onderzoek weerhouden, en dit om praktische

(linguïstische) redenen.

De lijst van de emailadressen van al deze gemeentes werd bekomen

door software die ter beschikking gesteld werd door de

gemeentedienst van een Vlaamse gemeente. Primair werd gekozen

voor het emailadres van de sportdiensten, daar zij vaak nauw

betrokken zijn bij de initiatieven die worden genomen ter

bevordering van de gezondheid van de populatie. Indien dit

emailadres niet ter beschikking was, werd geopteerd voor het

algemene emailadres van de gemeente.

3.2 Onderzoeksdesign

Het betreft een retrospectief observationele studie met de gemeentes

als onderzoekseenheid. Door de gemeentes te bevragen over recente

initiatieven tot gezondheidspromotie (zie verder) vormen ook deze

initiatieven het voorwerp van analyse.

3.3 Meetinstrument

Om informatie in te zamelen over de gevoerde gezondheidspromotie

binnen de Belgische gemeenten, werd beroep gedaan op een

vragenlijst. De vragenlijst werd online opgesteld met behulp van het

programma “surveymonkey.com”.

Page 56: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

49

Gaandeweg kwamen uit het literatuuronderzoek bepaalde topics naar

voor die belangrijk zijn binnen de gezondheidspromotie. Ook werd al

snel duidelijk welke eigenschappen van georganiseerde interventies

er konden bevraagd worden. Op die manier werd een vragenlijst op

touw gezet waarmee belangrijke data konden verzameld worden om

een antwoord te bieden op de volgende onderzoeksvragen:

1. Wordt er door Belgische gemeentes voldoende aandacht

geschonken aan gezondheidspromotie via het organiseren

van gezondheidsinitiatieven?

2. Welke preventiestrategieën worden er door de Belgische

gemeentes gehanteerd?

3. In welke mate bereiken deze strategieën de bevolking, en in

belangrijke mate de risicogroepen?

Per gemeente werd er gevraagd naar de drie recentste initiatieven die

georganiseerd werden. Indien de gemeente maar één of twee recente

initiatieven kon opnoemen, was dit uiteraard ook voldoende om de

vragenlijst in te vullen.

De vragenlijst bestond uit twee onderdelen. Enerzijds was er een deel

waarin de kenmerken van de initiatieven, georganiseerd door de

gemeente, bevraagd werden. Anderzijds verwees het tweede deel

naar enkele stellingen waarbij de mate van akkoord moest aangeduid

worden door de gemeente.

Hieronder wordt een kort overzicht voorzien van de twee

voorgenoemde delen, zodat een inzicht kan verworven worden in de

informatie verkregen vanuit de enquête:

Deel 1:

1. Wat is het uitgangspunt van het initiatief?

2. Tot wie (welke doelgroep) werd het initiatief gericht?

3. Wie (welke doelgroep) werd ook effectief bereikt met het

initiatief?

4. Over welke tijdsspanne liep het initiatief?

5. Wat was de wijze van bekendmaking van het initiatief?

Page 57: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

50

6. Hoe beoordeelt u de mate van interesse van de bevolking

voor het initiatief?

7. Was het aantal dropouts voor het initiatief eerder laag of

hoog?

8. Hoe beoordeelt u het resultaat van het initiatief?

Dit zijn gesloten vragen waarbij enkele keuzemogelijkheden werden

voorzien. Er waren meerdere antwoorden mogelijk per vraag.

Deel 2:

De stellingen waarvoor de gemeentes moesten aangeven in welke

mate ze er al dan niet mee akkoord gaan, zijn de volgende:

1. Mensen hebben hulp nodig bij het aannemen van een

gezonde levensstijl.

2. Mensen uit de gemeente hebben interesse om deel te nemen

aan initiatieven inzake gezondheidspromotie.

3. De initiatieven die georganiseerd worden, bereiken de

populatie van de gemeente.

4. De interventies die in onze gemeente ondernomen worden,

hebben gunstige resultaten.

5. Mensen met psychiatrische problemen zijn moeilijker aan te

moedigen tot deelname.

6. Mensen met een lagere socio-economische status zijn

moeilijker aan te moedigen tot deelname.

7. Ouderen (65+) zijn moeilijker aan te moedigen tot deelname.

8. Gezondheidspromotie kan leiden tot minder ziektes bij de

populatie, indien dit op een actieve manier gebeurt.

9. Het concept ‘gezondheidspromotie’ is me bekend.

10. Het is belangrijk om als gemeente aandacht te besteden aan

gezondheidspromotie.

11. Er wordt in onze gemeente voldoende aandacht besteed aan

gezondheidspromotie.

12. Er is voldoende ruimte binnen het gemeentebeleid om

aandacht te besteden aan gezondheidspromotie.

13. Er zijn voldoende financiële middelen beschikbaar in onze

gemeente om aan gezondheidspromotie te doen.

Page 58: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

51

14. Mensen weten zelf wel wat een gezonde levensstijl is.

15. Gezondheidspromotie biedt meer baten dan kosten.

16. Investeren in gezondheidspromotie is belangrijker dan

investeren in behandelingstechnieken voor bepaalde

aandoeningen.

17. De nood aan gezondheidspromotie is hoog binnen de

gezondheidszorg.

18. In de toekomst moet er meer aandacht besteed worden aan

gezondheidspromotie in de gemeente.

Bij het begin van de enquête werd een vraag voorzien waarbij

nagegaan werd of de gemeente al dan niet initiatieven neemt inzake

gezondheidspromotie. Het is uiteraard mogelijk dat een gemeente

niet actief is op dat vlak. Om die reden werden de stellingen

onderverdeeld in twee categorieën:

1. De eerste categorie bestond uit de eerste acht stellingen,

waarbij extra gegevens werden verzameld over de

initiatieven die georganiseerd worden, en tevens over de

toegankelijkheid tot bepaalde risicogroepen. Op die manier

werd meer informatie ingewonnen over de moeilijkheid om

bepaalde groepen van de populatie te bereiken met de

georganiseerde interventies. Deze acht stellingen waren dus

enkel toegankelijk voor de gemeentes die actief zijn op het

vlak van gezondheidspromotie.

2. De tweede categorie bestond uit de laatste tien stellingen

(dus vanaf stelling 9 hierboven in de lijst). Bij deze

stellingen hadden ook de gemeentes die niet actief zijn

inzake gezondheidspromotie de kans om hun mening te

uiten. Deze stellingen polsten ten eerste naar de kennis over

het concept gezondheidspromotie. Ten tweede werd een

verklaring gezocht voor het feit dat er in bepaalde gemeentes

weinig of geen aandacht wordt besteed aan

gezondheidspromotie. Dit kan gaan om een financieel tekort

of simpelweg omdat er onvoldoende ruimte wordt voorzien

binnen het gemeentebeleid om gezondheidspromotie een

plaats te geven. Tenslotte werd ook nagegaan in welke mate

Page 59: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

52

gezondheidspromotie als belangrijk wordt geacht binnen de

gemeente en binnen de gezondheidszorg in het algemeen.

Het mag immers niet vanzelfsprekend beschouwd worden

dat iedereen ervan overtuigd is dat gezondheidspromotie

belangrijk is.

3.4 Procedure

Vooraleer de vragenlijst definitief verzendklaar was, werd een

pilootstudie uitgevoerd. De vragenlijst werd verstuurd naar een

gemeente waarvan op voorhand was gekend dat ze erg actief is op

vlak van gezondheidspromotie (Evergem). Er werden op basis van de

respons van deze gemeente enkele aanpassingen gedaan zodat de

vragen en antwoorden nog duidelijker werden. De formulering van

bepaalde stellingen werd aangepast. Inhoudelijk werden er geen

wijzigingen doorgevoerd.

Begin januari werd de vragenlijst voor de eerste maal verstuurd naar

alle Vlaamse gemeentes. Enkele weken later kwamen ook de Waalse

gemeentes aan de beurt. Twee weken later werd een eerste

herinneringsmail verstuurd naar de gemeentes waarvan nog geen

respons werd ontvangen. Nogmaals twee weken later werd de tweede

en laatste herinneringsmail verstuurd. Dezelfde procedure werd

gehanteerd voor zowel Vlaanderen als Wallonië.

Page 60: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

53

4 RESULTATEN

Hierna wordt een overzicht gegeven van de resultaten van ons

onderzoek. De gegevens werden geanalyseerd aan de hand van het

programma “PASW Statistics 18”. Bij de analyse van de gegevens

werd al snel duidelijk dat er grote verschillen zijn tussen Vlaanderen

en Wallonië, zowel wat de responsgraad als de antwoorden betreft.

Om die redenen werden de analyses voor beide landsgedeelten apart

uitgevoerd, zodat een vergelijking mogelijk werd. Ook kon op die

manier een vertekening van de resultaten van Vlaamse gemeenten

voorkomen worden.

4.1 Respons

Figuur 9 Responsgraad Vlaanderen

1. 04/01/2010

2. 20/01/2010

3. 08/02/2010

4. Na het filteren van de antwoorden

In figuur 9 wordt de responsgraad van Vlaanderen weergegeven. Na

de eerste verzending (1) was er voor Vlaanderen een responsgraad

van 28,25%. De eerste herinneringsmail (2) heeft ertoe bijgedragen

dat de responsgraad bijna werd verdubbeld, van 28,25% naar

Page 61: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

54

52,92%. De laatste herinneringsmail (3) resulteerde in een stijging

van de responsgraad met 15,91%, waardoor de uiteindelijke

responsgraad van de Vlaamse gemeentes 68,3% bedroeg. Na het

afsluiten van de dataverzameling werden de ongeldige antwoorden

gefilterd. Vragenlijsten waarbij na de eerste vraag reeds afgehaakt

werd, werden als onbruikbaar beschouwd. Na deze filtering (4) bleef

er een uiteindelijke responsgraad over van 57,47%.

Figuur 10 Responsgraad Wallonië

1. 14/01/2010

2. 30/01/2010

3. 18/02/2010

4. Na het filteren van de antwoorden

Voor Wallonië (zie figuur 10) was de responsgraad heel wat lager.

Na de eerste verzending (1) was er sprake van een responsgraad van

amper 8,78%. Na het versturen van de eerste herinneringsmail (2)

werd de responsgraad verdubbeld van 8,78% naar 19,47%. De laatste

herinneringsmail (3) leverde ten slotte een responsgraad van 28,24%

op. Spijtig genoeg werd tijdens de filtering van de resultaten (4)

vastgesteld dat heel wat gemeentes na de eerste vraag reeds het

invullen gestaakt hadden. Zo viel nog 11,83% van de respons weg,

wat uiteindelijk resulteerde in een lage responsgraad van 16,41%.

Page 62: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

55

Deze gegevens over de responsgraad geven aanleiding tot het

vaststellen van een eerste opvallend verschil tussen Vlaanderen en

Wallonië. Terwijl dezelfde procedure voor beide landshelften werd

gevolgd, was de responsgraad voor Wallonië aanzienlijk lager

(16,41%) dan voor Vlaanderen (57,47%). Hierbij moet wel vermeld

worden dat het moeilijk is om hieruit reeds besluiten te nemen. Of er

inderdaad minder interesse is in Wallonië voor het concept

gezondheidspromotie zal hoogstwaarschijnlijk kunnen afgeleid

worden uit de antwoorden op de verschillende stellingen inzake

gezondheidspromotie. Dit komt aan bod bij de verdere

onderzoeksresultaten.

4.2 Onderzoeksresultaten

4.2.1 Percentage gemeentes dat initiatieven neemt

94,9% van de Vlaamse gemeentes geeft aan initiatieven te nemen

inzake gezondheidspromotie. In wallonië bedraagt dat percentage

65,1%, wat een beduidend stuk minder is dan in Vlaanderen.

Elke gemeente die aangaf initiatieven te nemen, kon drie initiatieven

opgeven. Uiteraard waren er ook gemeentes die slechts één of twee

initiatieven hadden georganiseerd. In tabel 1 wordt aangegeven

hoeveel procent van de gemeentes 1 initiatief organiseert, hoeveel

procent 2 initiatieven organiseert en tenslotte welk percentage van de

gemeentes dat 3 (of meer) initiatieven kon opsommen:

Page 63: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

56

Vlaanderen Wallonië

Totaal aantal

gemeentes

177 45

0 initiatieven 5,1% 33,4%

Exact 1 initiatief 4,4% 11,1%

Exact 2 initiatieven 13,0% 11,1%

3 initiatieven of meer 77,5% 44,4%

Tabel 1 Percentage Vlaamse/Waalse gemeentes dat exact nul, één, twee

of drie initiatieven heeft georganiseerd

De Chi²-test wijst uit dat er een significant verschil (p<0,001) bestaat

tussen Vlaanderen en Wallonië wat het aantal georganiseerde

initiatieven betreft. De percentages wijzen uit dat in Wallonië

frequenter 0 initiatieven georganiseerd worden (33,4%) dan in

Vlaanderen (waarvan slechts 5,1% van de gemeenten geen

initiatieven organiseert).

Het eerste wat opvalt is het verschil in het aantal gemeentes dat

geantwoord heeft in Vlaanderen in tegenstelling tot Wallonië.

Voor Wallonië moeten de gegevens voorzichtig geïnterpreteerd

worden door de lage responsgraad. Toch kan op basis van de weinige

gegevens wat de Waalse gegevens betreft een groot verschil tussen

Vlaanderen en Wallonië vastgesteld worden. In Wallonië neemt een

derde van de gemeentes geen initiatieven inzake

gezondheidspromotie. In Vlaanderen is dat slechts een twintigste van

de gemeenten. Drie vierde van de Vlaamse gemeenten kon het

maximum aantal initiatieven opgeven, namelijk drie. In Wallonië

was dit slechts de helft van de gemeenten.

4.2.2 Uitgangspunt initiatieven

In Vlaamse gemeentes was het uitgangspunt van de initiatieven zeer

divers. In figuur 11 wordt een overzicht gegeven van de

Page 64: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

57

uitgangspunten van de initiatieven volgens het percentage waarin ze

voorkomen:

Figuur 11 Uitgangspunt initiatieven (%) Vlaanderen in functie van het

totaal aantal initiatieven dat georganiseerd werd door Vlaamse

gemeenten.

Wat duidelijk het meest voorkomt, zijn sportgerelateerde initiatieven.

Het feit dat de vragenlijsten in eerste plaats gericht werden tot de

sportdiensten van de gemeenten kan daar heel wat mee te maken

hebben. De gemeentelijke sportdienst is het uitvoerend orgaan van

het gemeentelijke sportbeleid en staat onder leiding van een

sportfunctionaris. Als decretale opdracht (5/4/95) heeft elke

sportdienst de algemene sportbeoefening door de bevolking te

promoten; dit houdt onder meer het volgende in :

- Instaan voor de sportpromotie door in overleg met de

respectieve sportraden:

o activiteiten te organiseren die de bevolking tot

sportbeoefening aanzetten;

o op aangepaste en onafhankelijke wijze de

sportpromotionele campagnes en acties te

Page 65: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

58

ondersteunen die voor de hele bevolking van de

Vlaamse Gemeenschap gelden.

- Het gemeentelijke sportleven te coördineren;

- Organisatoren van sportevenementen te begeleiden en te

ondersteunen;

- Het bestuur en de promotie van het sportcentrum te

ondersteunen(De Knop & Piéron, 2000).

Wat een sportdienst in een gemeente doet verschillen van gelijk

welke andere gemeentedienst is het sterke accent op de promotie.

Daardoor werd deze dienst verkozen, boven de algemene

gemeentedienst, als respondent van de enquête inzake

gezondheidspromotie. Er bestaat namelijk niet zoiets als een

‘voedingsdienst’ of een ‘dienst ter preventie van ziekten’. De

sportdienst was dus de beste optie.

Het tweede meest voorkomende uitgangspunt is het sociaal welzijn.

Daarop volgen initiatieven betreffende psychisch welzijn en sociale

integratie. Ongeveer een vierde van de interventies doelt op

ziektepreventie en vaccinatie. Opvallend is dat slechts een vijfde van

de initiatieven handelt over gezonde voeding, terwijl dit naast

lichaamsbeweging een cruciale factor is binnen de preventie van

chronische aandoeningen.

Interventies gericht op tabaks-, alcohol- of drugspreventie staan

samen slechts voor ongeveer één tiende van de initiatieven in.

Interventies betreffende het milieu delven tenslotte het onderspit.

In Waalse gemeentes is het uitgangspunt van de initiatieven veel

minder divers. Er is geen enkel uitgangspunt dat erbovenuit steekt

enerzijds of dat extreem slecht scoort anderzijds. Een overzicht

wordt gegeven in figuur 12:

Page 66: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

59

Figuur 12 Uitgangspunt initiatieven (%) in functie van het totaal aantal

initiatieven dat georganiseerd werd door Waalse gemeenten.

Initiatieven die het meest voorkomen in Wallonië zijn initiatieven die

handelen omtrent ziektepreventie en vaccinatie. Daarna volgen sport-

en voedingsinterventies en de interventies betreffende het sociaal

welzijn. In Wallonië zijn er minder soorten initiatieven die heel

slecht vertegenwoordigd zijn, want de minst goed

vertegenwoordigde initiatieven staan toch nog in voor ongeveer één

vijfde van de georganiseerde initiatieven (17,33%). Hierbij gaat het

over interventies inzake ongevallen- en alcoholpreventie.

Voedingsinitiatieven komen hier iets vaker voor, namelijk voor 36%

van de initiatieven. In Vlaanderen was dit slechts 19,9%.

4.2.2.1 Interesse in functie van uitgangspunt initiatieven

De vraag die gesteld kan worden, is voor welke initiatieven de

populatie, volgens de respondent (en dus niet volgens de populatie

zelf), de meeste interesse vertoonde. Om dit na te gaan werd de

‘Fisher’s Exact test’ uitgevoerd. Op die manier wordt telkens

nagegaan of een bepaald uitgangspunt voor meer of minder interesse

zorgt bij de populatie ten opzichte van alle andere uitgangspunten.

Page 67: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

60

Indien een significant gegeven wordt vastgesteld, is er een associatie

tussen het uitgangspunt en de interesse. Hierbij moet opgemerkt

worden dat voorzichtig moet omgesprongen worden met de

interpretatie ervan. Het is immers zo dat elk gegeven in combinatie

kan voorkomen met een ander gegeven, waardoor het significant

effect niet éénduidig is. Dit wordt even verduidelijkt aan de hand van

een voorbeeld:

Stel:

Na de uitvoering ‘Fisher’s exact test’ wordt vastgesteld dat de

interesse voor voedingsinitiatieven significant verschilt (p<0,05) van

de interesse voor initiatieven met een ander uitgangspunt.

Daaruit zou kunnen besloten worden dat er significant meer of

minder (eventueel af te leiden uit de percentages) interesse wordt

getoond voor voedingsinitiatieven.

Dit is geen fout gegeven, maar toch moet er voorzichtig mee

omgesprongen worden, daar het altijd mogelijk is dat deze

initiatieven eveneens handelden over sport of andere uitgangspunten.

Een voedingsinitiatief gaat dus niet altijd enkel over voeding, daar

meerdere antwoorden per vraag konden aangeduid worden. Dit is een

belangrijke bedenking die in het achterhoofd moet gehouden worden

bij de interpretatie van de gegevens. Dit weerhoudt ons echter niet

om de resultaten te interpreteren en bepaalde trends vast te stellen.

In tabel 2 wordt voor Vlaamse gemeenten een voorstelling gemaakt

van de link tussen het uitgangspunt van de initiatieven en de

interesse die getoond wordt door de bevolking. De p-waarde duidt op

het feit of de interesse voor initiatieven met dat bepaalde

uitgangspunt significant verschilt van de interesse voor initiatieven

met een ander uitgangspunt. Bij een p-waarde kleiner dan 0,05 is er

dus sprake van een significant verschil in interesse. Het ‘aantal’ wijst

op het totaal aantal initiatieven dat handelde over dat uitgangspunt én

waarvoor de vraag inzake de interesse werd ingevuld door de

respondent.

Page 68: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

61

Uitgangspunt Aantal Lage

interesse

Matige

interesse

Hoge

interesse

p-

waarde

Voeding 85 10,6% 42,9% 46,5% 0,635

Sport en

beweging 332 10,2% 43,4% 46,4% 0,354

Sociaal

welzijn 203 7,4% 42,4% 50,2% 0,297

Psychisch welzijn

151 8,6% 38,4% 53,0% 0,722

Sociale

integratie 141 7,1% 39,7% 53,2% 0,431

Tabaks-

preventie 24 0% 54,2% 45,8% 0,151

Drugs-

preventie 15 0% 46,7% 53,3% 0,586

Alcohol-

preventie 14 0% 57,1% 42,9% 0,359

Ziekte- preventie

89 9,0% 42,7% 48,3% 0,865

Ongevallen-

preventie 50 0% 50,0% 50,0% 0,015

Milieu 13 7,7% 53,8% 38,5% 0,597

Gemiddelde

interesse alle initiatieven

468 5,5% 46,5% 48,0% /

Tabel 2 Interesse voor het initiatief ten opzichte van het uitgangspunt

(Vlaanderen)

Page 69: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

62

Wat Vlaamse gemeentes betreft, wordt enkel voor initiatieven inzake

ongevallenpreventie significantie vastgesteld. Uit de percentages valt

af te leiden dat het vermoedelijk gaat over meer interesse voor

ongevallenpreventie in vergelijking met andere uitgangspunten.

Daarbij moet wel opgemerkt worden dat het aantal initiatieven dat

handelde omtrent ongevallenpreventie beperkt is, namelijk 50.

Tabel 3 illustreert de resultaten voor Wallonië:

Uitgangspunt Aantal Lage

interesse

Matige

interesse

Hoge

interesse

p-

waarde

Voeding 26 3,8% 42,4% 53,8% 0,926

Sport en

beweging

29 3,4% 31,0% 65,6% 0.263

Sociaal welzijn

24 8,3% 20,9% 70,8% 0,048

Psychisch

welzijn

20 10,0% 25,0% 65,0% 0,208

Sociale

integratie

23 4,3% 26,1% 69,6% 0,132

Tabaks-

preventie

17 17,7% 23,5% 58,8% 0,044

Drugs-

preventie

13 15,4% 23,1% 61,5% 0,138

Alcohol- preventie

12 16,7% 16,7% 66,6% 0,067

Ziekte-

preventie

26 7,7% 50,0% 42,3% 0,340

Ongevallen-

preventie

12 0% 25,0% 75,0% 0,316

Milieu 12 0% 41,7% 58,3% 1,000

Gemiddelde

interesse alle initiatieven

75

7,9%

29,6%

57,5%

/

Tabel 3 Interesse voor het initiatief ten opzichte van het uitgangspunt

(Wallonië)

Page 70: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

63

Voor Wallonië wordt er, afgeleid uit de percentages, significant meer

interesse getoond voor initiatieven betreffende het sociaal welzijn. Er

wordt daarentegen significant minder interesse getoond voor

interventies aangaande tabakspreventie. Er moet immers vermeld

worden dat deze cijfers op betrekkelijk weinig initiatieven gebaseerd

zijn, namelijk 24 voor sociaal welzijn en 17 voor tabakspreventie,

wat de representativiteit van deze conclusies in vraag stelt.

4.2.2.2 Aantal drop-outs in functie van uitgangspunt initiatieven

Drop-outs worden gedefinieerd als mensen die initieel deelnemen

aan een bepaalde interventie, maar gedurende het verloop van de

interventie afhaken. Dit kan diverse redenen hebben, zoals

verminderde motivatie, verminderde interesse, blessures …

Interessant is om te bekijken of er een link is tussen het uitgangspunt

van een bepaald initiatief en de drop-outs. Hierbij moet vermeld

worden dat het aantal drop-outs aangegeven werd door de respondent

van de vragenlijst. Dit steunt niet op reële gegevens betreffende het

aantal mensen dat afhaakte, maar wel op de perceptie van de

respondent.

Op die manier kan vastgesteld worden indien bepaalde soorten

interventies meer of minder drop-outs hadden in vergelijking met

andere soorten interventies. De p-waarde geeft aan of het aantal

drop-outs voor bepaalde initiatieven significant verschilde van het

aantal drop-outs van initiatieven met een ander uitgangspunt. Bij een

p-waarde kleiner van 0,05 is er een significant verschil in het aantal

drop-outs.

De gegevens voor Vlaanderen worden voorgesteld in tabel 4:

Page 71: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

64

Uitgangspunt Aantal

Laag

aantal

dropouts

Matig

aantal

dropouts

Hoog

aantal

dropouts

p-

waarde

Voeding 36 58,3% 36,1% 5,6% 0,224

Sport en

beweging

236 65,3% 32,6% 2,1% 0,046

Sociaal welzijn

140 65,0% 32,9% 2,1% 0,664

Psychisch

welzijn

104 65,4% 30,8% 3,8% 0,588

Sociale

integratie

105 64,8% 32,4% 2,8% 0,794

Tabaks-

preventie

12 66,7% 25,0% 8,3% 0,357

Drugs-

preventie

6 33,3% 50,0% 16,7% 0,044

Alcohol- preventie

6 66,7% 33,3% 0% 1,000

Ziekte-

preventie

35 82,9% 17,1% 0% 0,115

Ongevallen-

preventie

28 82,1% 17,9% 0% 0,245

Milieu 7 42,9% 57,1% 0% 0,345

Gemiddeld aantal

dropouts alle

initiatieven

468

63,0%

33,2%

3,8%

/

Tabel 4 Aantal dropouts initiatief ten opzichte van het uitgangspunt

Vlaanderen

Er wordt voor twee soorten initiatieven een significant verschil

vastgesteld wat het aantal drop-outs betreft ten opzichte van andere

initiatieven, namelijk voor sportinitiatieven en initiatieven inzake

drugspreventie. Voor sportinitiatieven is deze associatie

Page 72: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

65

vermoedelijk in de richting van een laag aantal drop-outs. Er is

namelijk slechts 2,1% van deze initiatieven die te kampen hadden

met een hoog aantal drop-outs. Bij 65,3% van de initiatieven was het

aantal participanten dat afhaakte laag, en bij 32,6% van de

initiatieven wordt gesproken over een matig aantal drop-outs.

Wat drugspreventie betreft is de associatie met het aantal drop-outs

eerder in negatieve zin, daar 16,7% van deze initiatieven een hoog

aantal drop-outs telde. Dit gegeven is immers gebaseerd op slechts 6

initiatieven, waardoor een objectieve conclusie hieromtrent

uitgesloten wordt.

Voor Wallonië worden de gegevens voorgesteld in tabel 5:

Page 73: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

66

Uitgangspunt Aantal

Laag

aantal

dropouts

Matig

aantal

dropouts

Hoog

aantal

dropouts

p-

waarde

Voeding 12 83,3% 8,3% 8,4% 0,824

Sport en

beweging

17 82,4% 17,6% 0% 0,567

Sociaal welzijn

12 75,0% 25,0% 0% 0,416

Psychisch

welzijn

11 72,7% 27,3% 0% 0,378

Sociale

integratie

15 73,3% 26,7% 0% 0,101

Tabaks-

preventie

9 88,9% 11,1% 0% 1,000

Drugs-

preventie

7 85,7% 14,3% 0% 1,000

Alcohol- preventie

6 83,3% 16,7% 0% 1,000

Ziekte-

preventie

9 55,6% 33,3% 11,1% 0,115

Ongevallen-

preventie

4 75,0% 25,0% 0% 0,635

Milieu 5 100,0% 0% 0% 0,686

Gemiddeld aantal

dropouts alle

initiatieven

75

79,6%

18,7%

1,7%

/

Tabel 5 Aantal dropouts initiatief ten opzichte van het uitgangspunt

Wallonië

Er worden geen significante associaties vastgesteld tussen het

uitgangspunt van het initiatief en het aantal drop-outs voor

initiatieven in Waalse gemeenten.

Page 74: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

67

4.2.3 Resultaat in functie van het uitgangspunt initiatieven

Het is interessant om na te gaan indien er voor bepaalde soorten

initiatieven goede dan wel slechte resultaten worden geboekt volgens

de respondenten. De gegevens voor Vlaamse initiatieven worden

weergegeven in tabel 6. De p-waarde geeft aan of er voor bepaalde

initiatieven significant andere resultaten geboekt worden in

vergelijking met andere soorten initiatieven. Een p-waarde kleiner

dan 0,05 duidt op een significant ander resultaat bij deze soort

initiatieven.

Page 75: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

68

Uitgangspunt Aantal Slecht

resultaat

Matig

resultaat

Goed

resultaat

p-

waarde

Voeding 80 5,0% 26,2% 68,8% 0,040

Sport en

beweging

313 2,6% 21,1% 76,3% 0,231

Sociaal

welzijn

191 1,0% 16,2% 82,8% 0,052

Psychisch welzijn

144 2,1% 20,8% 77,1% 0,802

Sociale

integratie

135 2,2% 15,6% 82,2% 0,377

Tabaks-

preventie

22 0% 13,6% 86,4% 0,769

Drugs-

preventie

14 0% 14,3% 85,7% 0,823

Alcohol-

preventie

12 0% 8,3% 91,7% 0,614

Ziekte- preventie

81 3,7% 17,3% 79,0% 0,599

Ongevallen-

preventie

45 0% 13,3% 86,7% 0,343

Milieu 10 0% 40% 60,0% 0,317

Gemiddeld

resultaat alle initiatieven

468

2,8%

19,8%

78,4%

/

Tabel 6 Resultaat initiatief ten opzichte van het uitganspunt

(Vlaanderen)

Op basis van de percentages valt af te leiden dat voedingsinitiatieven

volgens de respondenten significant andere resultaten boeken dan

andere initiatieven. Uit de percentages valt af te leiden dat het

vermoedelijk gaat om een slechter resultaat in vergelijking met

andere initiatieven. 68,8% van deze initiatieven worden als gunstig

beoordeeld, terwijl één vierde van deze initiatieven een slechts

Page 76: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

69

matige uitkomst bieden. 5% van dit soort interventies krijgt een

slechte beoordeling, wat meteen ook het hoogste percentage is dat

terug te vinden is in de kolom van de initiatieven met een slecht

resultaat.

Voor Wallonië worden de gegevens voorgesteld in tabel 7:

Uitgangspunt Aantal Slecht

resultaat

Matig

resultaat

Goed

resultaat

P-

waarde

Voeding 17 0% 64,7% 35,3% 0,026

Sport en

beweging

21 0% 33,3% 66,7% 0,206

Sociaal

welzijn

19 0% 42,1% 57,9¨% 1,000

Psychisch

welzijn

17 0% 35,3% 64,7% 0,517

Sociale

integratie

17 0% 29,4% 70,6% 0,193

Tabaks- preventie

14 0% 35,7% 64,3% 0,518

Drugs-

preventie

11 0% 45,5% 54,5% 1,000

Alcohol-

preventie

10 0% 30,0% 70,0% 0,464

Ziekte-

preventie

12 0% 41,7% 58,3% 1,000

Ongevallen-

preventie

9 0% 33,3% 66,7% 0,704

Milieu 8 0% 37,5% 62,5% 0,709

Gemiddeld

resultaat alle

initiatieven

75

0%

39,0%

61,0%

/

Tabel 7 Resultaat initiatief ten opzichte van het uitgangspunt (Wallonië)

Page 77: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

70

Ondanks het feit dat de resultaten van Wallonië in functie van het

uitgangspunt van de initiatieven gebaseerd zijn op een klein aantal

initiatieven (namelijk 17), blijkt toch dezelfde trend zichtbaar te

worden als in Vlaanderen. Er wordt immers een significant resultaat

vastgesteld betreffende voedingsinitiatieven. Uit de percentages kan

afgeleid worden dat significant weinig van deze initiatieven een goed

resultaat hadden bewerkstelligd, namelijk slechts een derde (35,3%).

De rest van deze initiatieven had eerder een matig resultaat.

4.2.4 Doelgroep initiatieven

Een volgende factor die wordt besproken is de doelgroep tot wie de

initiatieven werden gericht. Op onderstaande grafiek (figuur 13) valt

af te lezen tot welke doelgroepen de initiatieven vooral gericht

werden in Vlaamse gemeenten:

Figuur 13 Doelgroep initiatieven (%) in functie van het totaal aantal

initiatieven dat georganiseerd werd voor Vlaamse gemeenten

Opvallend is dat de Vlaamse initiatieven hoofdzakelijk gericht

werden tot volwassenen en 50-plussers. Daarop volgen dan de

Page 78: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

71

adolescenten en de werkenden. Doelgroepen die ongeveer in gelijke

mate, door ongeveer 30% van de initiatieven, benaderd werden, zijn

scholieren, werklozen, kinderen en minder mobiele 65-plussers. Op

kansarmen doelt men betrekkelijk weinig als potentiële doelgroep

voor bepaalde initiatieven, namelijk slechts 23,5%.

Het minst aan bod komen invaliden, zwangere vrouwen en

psychiatrische patiënten. Deze laatste groep wordt het meest

benadeeld, daar slechts 7,3% van de initiatieven bewust ook tot hen

werden gericht.

Voor Wallonië worden ongeveer dezelfde trends vastgesteld als bij

Vlaanderen, alleen zijn die minder uitgesproken. Een overzicht wordt

gegeven in figuur 14:

Figuur 14 Doelgroep initiatieven (%) in functie van het totaal aantal

initiatieven dat georganiseerd werd door Waalse gemeenten

De initiatieven werden hoofdzakelijk gericht tot 50-plussers en

volwassenen. Wel opvallend is dat in Wallonië, ondanks de geringe

diversiteit tussen de percentages, de psychiatrische patiënten ook hier

duidelijk benadeeld waren. Slechts 12% van de georganiseerde

Page 79: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

72

interventies werd namelijk tot hen gericht. Dit percentage ligt wel

iets hoger dan in Vlaanderen (7,3%).

4.2.5 Bereikte doelgroep initiatieven

Het feit dat de initiatieven tot een bepaalde doelgroep werden

gericht, betekent nog niet dat deze doelgroep ook effectief werd

bereikt. Interessanter is om te bekijken welke doelgroepen ook

effectief bereikt werden met de initiatieven. Daarom werd in de

vragenlijst enerzijds gepolst naar de gedoelde doelgroep, maar

anderzijds ook naar de doelgroep die effectief bereikt werd met de

interventies. Een overzicht voor Vlaanderen wordt gegeven in figuur

15:

Figuur 15 Bereikte doelgroep initiatieven (%) in functie van het totaal

aantal initiatieven dat georganiseerd werd door Vlaamse gemeenten

Wat meteen opvalt is dat slechts 1,9% van de psychiatrische

patiënten bereikt werd met initiatieven inzake gezondheidspromotie.

Ook kansarmen en invaliden vormen een belangrijke risicogroep die

in mindere mate werd bereikt, namelijk met 10,9% en 3,8%.

Page 80: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

73

Voor Wallonië worden de gegevens vastgesteld in figuur 16:

Figuur 16 Bereikte doelgroep initiatieven (%) in functie van het totaal

aantal iniatieven dat georganiseerd werd door Waalse gemeenten

Zwangere vrouwen en psychiatrische patiënten werden ook in

Waalse gemeentes het minst vaak bereikt. Kansarmen en invaliden

blijven eveneens op de achtergrond betreffende

gezondheidspromotie. Dit is waarschijnlijk deels toe te schrijven aan

het feit dat heel weinig initiatieven tot deze doelgroep gericht

werden.

Interessant is om te bekijken welk verschil er bestaat tussen enerzijds

de gedoelde doelgroep van de initiatieven, en anderzijds de effectief

bereikte doelgroep van de initiatieven. Op die manier wordt een

beeld gevormd van het feit of bepaalde doelgroepen onvoldoende

bereikt werden. Dit alles wordt voorgesteld in tabel 8 voor

Vlaanderen en in tabel 9 voor Wallonië. Om een correcte

beoordeling te garanderen werden enkel resultaten geïmplementeerd

van gemeentes die zowel de vraag over de gedoelde doelgroep als de

vraag over de bereikte doelgroep beantwoord hebben.

Page 81: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

74

Aantal

initiatieven

gericht tot deze

doelgroep:

Aantal

initiatieven

waarbij deze doelgroep

werd bereikt

% dat doelgroep

bereikte

Kinderen 136 119 87,5%

Adolescenten 180 137 76,1%

Scholieren 143 100 69,9%

Volwassenen 299 277 92,6%

50-plussers 315 285 90,5%

Minder

mobiele senioren (65+)

133

85 63,9%

Werkenden 158 115 72,8%

Werklozen 143 92 64,3%

Invaliden 79 36 45,6%

Psychiatrische

patiënten 36 16 44,4%

Kansarmen 111 57 51,4%

Zwangere ♀ 47 26 55,3%

Tabel 8 Percentage bereikte doelgroep ten opzichte van de bedoelde

doelgroep initiatieven Vlaanderen

Page 82: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

75

Aantal

initiatieven

gericht tot deze

doelgroep:

Aantal

initiatieven

waarbij deze doelgroep

werd bereikt

% dat doelgroep

bereikte

Kinderen 25 23 92,0%

Adolescenten 25 23 92,0%

Scholieren 21 19 90,5%

Volwassenen 29 21 72,4%

50-plussers 28 25 89,3%

Minder

mobiele senioren (65+)

20

18 90,0%

Werkenden 17 15 88,2%

Werklozen 18 15 83,3%

Invaliden 12 10 83,3%

Psychiatrische

patiënten 3 1 33,3%

Kansarmen 21 15 71,4%

Zwangere ♀ 7 6 85,7%

Tabel 9 Percentage bereikte doelgroep ten opzichte van de bedoelde

doelgroep initiatieven Wallonië

Page 83: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

76

Opvallend in Vlaanderen is dat psychiatrische patiënten het minst

vaak bereikt werden, namelijk slechts met 44,4% van de initiatieven.

Daarbij moet wel opgemerkt worden dat weinig initiatieven gericht

werden tot psychiatrische patiënten, namelijk slechts 7,3%. Ook

invaliden en kansarmen worden weinig bereikt, respectievelijk met

45,6% en 51,4%.

Wat Wallonië betreft worden de resultaten op te weinig initiatieven

gebaseerd om geldige besluiten te kunnen trekken betreffende de

bereikte doelgroepen.

4.2.5.1 Bereikte doelgroep in functie van uitgangspunt

initiatieven

Een belangrijk punt om na te gaan is welke risicogroepen al dan niet

betrokken werden bij welk soort interventies. Het uitgangspunt van

de initiatieven wordt dus tegenover de bereikte doelgroep geplaatst.

Om dit te weten te komen, werd de Spearman correlatiecoëfficiënt

berekend. De resultaten voor Vlaanderen worden voorgesteld in tabel

10, 11 en 12. In de tabel wordt de correlatiecoëfficiënt weergegeven.

De gemarkeerde coëfficiënten zijn deze die significant bevonden

zijn, en waarbij de p-waarde dus kleiner was dan 0,05.

Voor Wallonië waren er te weinig gegevens beschikbaar om correcte

correlaties te berekenen.

Page 84: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

77

Voeding Sport Sociaal

welzijn

Psychisch

welzijn

Kinderen 0,222 0,040 -0,053 -0,062

Adolescenten 0,006 0,075 0,028 0,083

Scholieren 0,015 0,059 0,076 0,149

Volwassenen -0,040 0,126 0,037 0,124

50-plussers -0,062 0,024 0,166 0,128

Senioren 0,031 -0,076 0,080 0,092

Werkenden 0,049 0,133 0,216 0,260

Werklozen 0,054 0,107 0,155 0,234

Invaliden 0,048 -0,001 0,019 0,113

Psychiatrie 0,067 -0,099 0,035 0,086

Kansarmen 0,081 -0,027 0,139 0,137

Zwangere ♀ 0,059 -0,167 -0,013 0,067

Tabel 10 Doelgroep ten opzichte van uitgangspunten voeding, sport,

sociaal welzijn & psychisch welzijn (Vlaanderen)

Page 85: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

78

Sociale

integratie

Tabaks-

preventie

Drugs-

preventie

Alcohol-

preventie

Kinderen 0,006 0,068 0,024 0,033

Adolescenten 0,048 0,136 0,104 0,090

Scholieren 0,081 0,055 0,030 0,039

Volwassenen -0,009 0,025 -0,012 -0,022

50-plussers 0,093 -0,073 -0,103 -0,088

Senioren 0,043 0,020 -0,033 0,003

Werkenden 0,197 0,046 -0,031 0,005

Werklozen 0,180 -0,012 -0,009 -0,032

Invaliden 0,086 0,022 -0,017 -0,012

Psychiatrie 0,027 0,000 -0,038 -0,037

Kansarmen 0,219 0,012 -0,005 -0,036

Zwangere ♀ -0,036 -0,020 0,005 -0,045

Tabel 11 Doelgroep ten opzichte van uitgangspunten sociale integratie,

tabakspreventie, drugspreventie & alcoholpreventie (Vlaanderen)

Page 86: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

79

Ziektepreventie/

vaccinatie

Ongevallen

preventie Milieu

Kinderen -0,044 -0,113 0,102

Adolescenten -0,085 -0,080 0,074

Scholieren -0,054 -0,089 0,018

Volwassenen -0,059 -0,099 0,049

50-plussers 0,177 0,096 0,011

Senioren 0,160 0,194 0,010

Werkenden 0,028 -0,005 0,013

Werklozen 0,026 -0,007 0,005

Invaliden 0,111 0,004 0,036

Psychiatrie 0,169 -0,074 0,033

Kansarmen 0,127 -0,008 0,006

Zwangere ♀ 0,232 -0,062 0,012

Tabel 12 Doelgroep ten opzichte van uitgangspunten

ziektepreventie/vaccinatie, ongevallenpreventie en milieu (Vlaanderen)

Page 87: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

80

De correlatiecoëfficiënten zijn betrekkelijk laag. Toch kunnen

bepaalde matige significante correlaties vastgesteld worden. De

volgende zaken kunnen uit deze gegevens besloten worden:

- Voedingsinitiatieven richtten zich significant meer tot

kinderen dan op andere doelgroepen.

- Sportinitiatieven werden significant meer gericht tot

volwassenen, werkenden en werklozen. Ze werden

daarentegen significant minder gericht tot psychiatrische

patiënten en zwangere vrouwen.

- De initiatieven inzake sociaal welzijn werden significant

meer gericht tot 50-plussers, werkenden, werklozen en

kansarmen.

- De initiatieven met als uitgangspunt psychisch welzijn

werden significant meer gericht tot scholieren, volwassenen,

50-plussers, werkenden, werklozen, invaliden en kansarmen.

Deze initiatieven werden met andere woorden tot bijna alle

doelgroepen gericht, op enkele uitzonderingen na.

Significante negatieve correlaties worden namelijk niet

vastgesteld.

- De interventies met als uitgangspunt ociale integratie werden

significant vaker gericht tot 50-plussers, werkenden en

werklozen. De grootste significante correlatiecoëfficiënt

wordt vastgesteld bij kansarmen, wat betekent dat deze

interventies het meest gericht werden tot deze risicogroep.

- Initiatieven rond drugs- en tabakspreventie werden

significant vaker gericht tot adolescenten. Initiatieven inzake

drugspreventie richtten zich daarentegen significant minder

tot 50-plussers.

- Initiatieven rond ziektepreventie en vaccinatie werden

significant vaker gericht tot de volgende risicogroepen: 50-

plussers, senioren, invaliden, psychiatrische patiënten,

kansarmen en tenslotte het meest tot zwangere vrouwen.

- Ongevallenpreventie richtte zich significant minder tot

kinderen en volwassenen en meer op 50-plussers en senioren

(65+ en minder mobiel).

- Initiatieven inzake milieu werden hoofdzakelijk gericht tot

kinderen.

Page 88: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

81

4.2.5.2 Interesse in functie van bereikte doelgroep initiatieven

Voordien werd besproken in welke mate de doelgroepen effectief

bereikt werden door de organisatoren van de interventies.

Dat betekent echter nog niet dat de interesse bij deze bereikte

doelgroep ook hoog was. Dit kan nagegaan worden aan de hand van

de gegevens in tabel 13 voor Vlaanderen. De p-waarde geeft aan of

bepaalde doelgroepen significant meer of minder interesse tonen in

vergelijking met andere doelgroepen. Het ‘aantal’ wijst op het aantal

interventies dat gericht werd tot kinderen én waarvoor de vraag

inzake de interesse werd ingevuld.

Page 89: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

82

Doelgroep Aantal Lage

interesse

Matige

interesse

Hoge

interesse

p-

waarde

Kinderen 120 4,2% 30,8% 65,0% 0,000

Adolescenten 145 4,8% 39,3% 55,9% 0,033

Scholieren 112 2,7% 39,3% 58,0% 0,005

Volwassenen 272 9,9% 41,9% 48,2% 0,532

50-plussers 279 8,6% 41,9% 49,5% 0,439

Senioren

(+65) 85 3,5% 44,7% 51,8% 0,083

Werkenden 117 6,0% 43,6% 50,4% 0,261

Werklozen 93 2,2% 43,0% 54,8% 0,013

Invaliden 38 0% 34,2% 65,8% 0,027

Psychiatrie 13 0% 30,8% 69,2% 0,401

Kansarmen 60 5,0% 43,3% 51,7% 0,464

Zwangere

vrouwen 23 4,3% 26,1% 69,6% 0,192

Gemiddelde

interesse alle initiatieven

476 4,3% 38,3% 57,4% /

Tabel 13 Interesse ten opzichte van bereikte doelgroep initiatieven

Vlaanderen

Page 90: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

83

Uit de voorgaande tabel kan afgeleid worden dat vooral initiatieven

gericht tot jongeren een significant verschillende interesse opwekten

dan andere initiatieven. Uit de percentages kan afgeleid worden dat

het vermoedelijk gaat over meer interesse. Ook werklozen en

invaliden toonden significant andere interesse voor georganiseerde

interventies. De percentages wijzen tevens uit dat het gaat over meer

interesse. Bij invaliden moet wel voorzichtig omgesprongen worden

met het significant gegeven, daar slechts weinig initiatieven deze

doelgroep effectief hebben bereikt (7,3%).

Het feit dat werklozen significant meer interesse toonden kan te

maken hebben met het feit dat ze meer tijd hebben om zich te

engageren voor deze initiatieven.

Page 91: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

84

Voor Wallonië worden de resultaten voorgesteld in tabel 14:

Doelgroep Aantal Lage

interesse

Matige

interesse

Hoge

interesse

p-

waarde

Kinderen 25 8,0% 32,0% 60,0% 0,423

Adolescenten 26 7,7% 30,8% 61,5% 0,315

Scholieren 24 8,3% 33,3% 58,4% 0,538

Volwassenen 23 4,3% 21,8% 73,9% 0,033

50-plussers 27 3,7% 37,0% 59,3% 0,882

Senioren (+65)

17 5,9% 29,4% 64,7% 0,439

Werkenden 15 6,7% 26,7% 66,6% 0,401

Werklozen 15 6,7% 20,0% 73,3% 0,169

Invaliden 9 11,1% 11,1% 77,8% 0,085

Psychiatrie 2 50,0% 50,0% 0% 0,036

Kansarmen 15 6,7% 26,7% 66,8% 0,401

Zwangere

vrouwen

7 28,6% 14,3% 57,1% 0,014

Gemiddelde

interesse alle

initiatieven

75

12,3%

27,8%

59,9%

/

Tabel 14 Interesse ten opzichte van bereikte doelgroep initiatieven

Wallonië

De resultaten die significant bevonden zijn, zijn gebaseerd op te

weinig initiatieven om geldige conclusies te kunnen trekken.

Page 92: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

85

4.2.5.3 Aantal drop-outs in functie van bereikte doelgroep

initiatieven

Een volgende factor die bevraagd werd is het aantal participanten dat

afhaakte vooraleer het initiatief eindigde. Er werd met andere

woorden gepolst naar het aantal drop-outs bij de initiatieven. De

gegevens voor Vlaanderen worden voorgesteld in tabel 15. De p-

waarde geeft aan of het aantal drop-outs bij bepaalde doelgroepen

significant verschilde van het aantal drop-outs bij de andere

doelgroepen. Indien de p-waarde kleiner is dan 0,05, wijst dat erop

dat deze initiatieven een significant ander aantal drop-outs hadden in

vergelijking met andere initiatieven. Het ‘aantal’ wijst op het aantal

initiatieven dat tot deze doelgroep werd gericht én waarvoor de vraag

inzake het aantal drop-outs werd ingevuld.

Page 93: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

86

Doelgroep Aantal

Laag

aantal

dropouts

Matig

aantal

dropouts

Hoog

aantal

dropouts

p-

waarde

Kinderen 66 75,8% 22,7% 1,5% 0,215

Adolescenten 96 67,7% 28,1% 4,2% 0,411

Scholieren 76 61,8% 32,9% 5,3% 0,154

Volwassenen 189 63,5% 33,9% 2,6% 0,164

50-plussers 185 67,0% 30,8% 2,2% 0,805

Senioren

(+65) 48 77,0% 18,8% 4,2% 0,089

Werkenden 81 66,7% 32,1% 1,2% 0,747

Werklozen 65 63,1% 35,4% 1,5% 0,590

Invaliden 21 66,7% 33,3% 0% 0,893

Psychiatrie 5 60,0% 20,0% 20,0% 0,155

Kansarmen 32 65,6% 31,3% 3,1% 0,934

Zwangere

vrouwen 11 90,9% 9,1% 0% 0,329

Gemiddeld aantal

dropouts alle

initiatieven

476 69,8% 25,9% 4,3% /

Tabel 15 Aantal dropouts ten opzichte van de bereikte doelgroep initiatieven Vlaanderen

Bij geen enkele doelgroep werden significante resultaten bekomen

wat het aantal drop-outs betreft. Enkel bij de senioren is er een trend

tot significantie. Dat betekent, af te leiden uit de percentages, dat zij

het minst geneigd waren om te af te haken.

Page 94: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

87

De gegevens voor Wallonië staan in tabel 16:

Doelgroep Aantal

Laag

aantal

dropouts

Matig

aantal

dropouts

Hoog

aantal

dropouts

p-

waarde

Kinderen 14 78,6% 21,4% 0% 0,230

Adolescenten 15 86,7% 13,3% 0% 0,730

Scholieren 16 87,5% 6,3% 6,2% 0,701

Volwassenen 12 83,3% 16,7% 0% 1,000

50-plussers 15 86,7% 13,3% 0% 0,730

Senioren

(+65)

7 85,7% 14,3% 0% 1,000

Werkenden 10 90,0% 10,0% 0% 1,000

Werklozen 8 87,5% 12,5% 0% 1,000

Invaliden 5 100,0% 0% 0% 1,000

Psychiatrie 2 100,0% 0% 0% 1,000

Kansarmen 9 88,9% 11,1% 0% 1,000

Zwangere

vrouwen

2 100,0% 0% 0% 1,000

Gemiddeld

aantal

dropouts alle initiatieven

75

89,6%

9,9%

0,5%

/

Tabel 16 Aantal dropouts ten opzicht van de bereikte doelgroep

initiatieven Wallonië

Wat Wallonië betreft, worden geen significante resultaten vastgesteld

inzake het aantal dropouts. Ook is het aantal gegevens daarvoor te

gering.

Page 95: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

88

4.2.5.4 Resultaat in functie van bereikte doelgroep initiatieven

Het resultaat van de initiatieven werd eveneens bevraagd. In tabel 17

wordt het resultaat voorgesteld ten opzichte van de bereikte

doelgroep voor Vlaanderen. De p-waarde geeft aan of de resultaten

van de initiatieven, gericht tot een bepaalde doelgroep, significant

verschillen van de resultaten van de initiatieven die gericht werden

tot andere doelgroepen. Bij een p-waarde kleiner dan 0,05 zijn de

resultaten van initiatieven gericht tot deze doelgroep significant

anders in vergelijking met de resultaten voor initiatieven die gericht

werden tot andere doelgroepen. Het ‘aantal’ wijst terug op het aantal

initiatieven dat tot deze doelgroep gericht werd én waarvoor de vraag

betreffende het resultaat van het initiatief werd ingevuld.

Page 96: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

89

Doelgroep Aantal Slecht

resultaat

Matig

resultaat

Goed

resultaat

p-

waarde

Kinderen 112 0% 16,1% 83,9% 0,056

Adolescenten 134 0% 18,7% 81,3% 0,048

Scholieren 104 0% 18,3% 81,7% 0,147

Volwassenen 250 2,4% 20,8% 76,8% 0,580

50-plussers 255 2,0% 20,4% 77,6% 0,442

Senioren

(+65)

80 0% 15,0% 85,0% 0,131

Werkenden 108 1,9% 21,3% 76,8% 0,770

Werklozen 88 0% 18,2% 81,8% 0,231

Invaliden 37 0% 10,8% 89,2% 0,267

Psychiatrie 13 0% 15,4% 84,6% 1,000

Kansarmen 57 1,8% 19,3% 78,9% 1,000

Zwangere

vrouwen

23 4,4% 21,7% 73,9% 0,530

Gemiddeld

resultaat alle initiatieven

476

1,0%

18,0%

81,0%

/

Tabel 17 Resultaat ten opzichte van bereikte doelgroep initiatieven

Vlaanderen

Page 97: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

90

Bij initiatieven die tot adolescenten werden gericht, worden (afgeleid

uit de percentages) significant betere resultaten vastgesteld. Bij

kinderen is er een trend tot significantie wat het resultaat van de

initiatieven betreft. Deze twee doelgroepen toonden ook significant

meer interesse in de initiatieven, zoals hierboven beschreven. Dit kan

een verklaring vormen voor het feit dat ook de uitkomst van het

initiatief gunstig is.

Wat het resultaat van de initiatieven in Wallonië ten opzichte van de

bereikte doelgroep betreft, worden de resultaten weergegeven in

tabel 18.

Page 98: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

91

Doelgroep Aantal Slecht

resultaat

Matig

resultaat

Goed

resultaat

p-

waarde

Kinderen 16 0 37,5 62,5 0,061

Adolescenten 19 0 47,4 52,6 0,433

Scholieren 10 0 52,6 47,4 1,000

Volwassenen 15 0 60,0 40,0 0,715

50-plussers 17 0 52,9 47,1 1,000

Senioren

(+65)

9 0 55,6 44,4 1,000

Werkenden 10 0 70,0 30,0 0,433

Werklozen 10 0 60,0 40,0 1,000

Invaliden 7 0 57,1 42,9 1,000

Psychiatrie 1 0 100,0 0 1,000

Kansarmen 10 0 50,0 50,0 0,714

Zwangere

vrouwen

3 0 100,0 0 0,232

Gemiddeld

resultaat alle initiatieven

75 0% 61,9% 38,1% /

Tabel 18 Resultaat ten opzichte van bereikte doelgroep initiatieven

Wallonië

Er worden geen significante resultaten vastgesteld. Bij kinderen is er

wel een trend tot significantie wat het resultaat van het initiatief

betreft. Er worden dus tevens in Wallonië gunstige resultaten

vastgesteld bij de organisatie van initiatieven voor kinderen inzake

gezondheidspromotie. Wel moet hierbij opgemerkt worden dat deze

vaststelling gebaseerd is op een klein aantal initiatieven, namelijk 16.

Page 99: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

92

4.2.6 Wijze van bekendmaking initiatieven

Een volgende factor die kan beoordeeld worden, is de wijze van

bekendmaking van de initiatieven bij de bevolking. In de volgende

grafiek (figuur 17) worden de mogelijkheden aangegeven die konden

aangekruist worden in de vragenlijst. De percentages geven aan

welke media het meest werden gebruikt om de interventies bekend te

maken bij de populatie. Voor Vlaanderen werd deze vraag ingevuld

door 167 gemeenten.

Figuur 17 Wijze van bekendmaking initiatieven (%) in functie van het

totaal aantal georganiseerde initiatieven Vlaanderen

Uit figuur 17 kan afgeleid worden dat de meest gehanteerde wijze

van bekendmaking online gebeurde, via website of email. Daarna

volgt de bekendmaking via de post.

Opvallend is dat weinig initiatieven bekend gemaakt werden via de

huisarts, terwijl dit voor velen toch de vertrouwenspersoon is.

Uit deze gegevens blijkt ook dat de mond-tot-mond reclame toch nog

steeds een belangrijke manier is om informatie te verspreiden.

Page 100: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

93

Voor Wallonië worden de wijzen van bekendmaking voorgesteld in

figuur 18:

Figuur 18 Wijze van bekendmaking initiatieven (%) in functie van het totaal aantal georganiseerde initiatieven Wallonië

De meest gehanteerde vorm van bekendmaking in Wallonië is via de

post. De bekendmaking via email of website scoort veel lager dan in

Vlaanderen, namelijk 42,7% in vergelijking met 78,2%. Ook hier

wordt een initiatief zelden bekend gemaakt via de huisarts. Mond-

tot-mond reclame hoort daarentegen ook bij de belangrijkste vormen

van bekendmaking.

Page 101: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

94

4.2.6.1 Interesse in functie van de wijze van bekendmaking

initiatieven

Het is interessant om na te gaan welke manier van bekendmaking

zorgt voor de meeste interesse bij de bevolking (zie tabel 19). De p-

waarde geeft aan of de interesse voor initiatieven die bekend

gemaakt werden via een bepaald medium significant verschilt van de

interesse voor initiatieven die bekend gemaakt werden door andere

media. Een p-waarde kleiner dan 0,05 wijst erop dat initiatieven die

via deze weg bekend gemaakt werden, een significant verschillende

interesse opwekten. Het ‘aantal’ wijst op het aantal initiatieven dat

via deze weg bekend gemaakt werd én waarvoor de vraag inzake de

interesse werd ingevuld.

Page 102: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

95

Wijze van

bekendmaking

Aantal

Lage

interesse

Matige

interesse

Hoge

interesse

p-

waarde

Post 256 7,4% 39,1% 53,5% 0,113

Folders

ziekenhuis 31 12,9% 38,7% 48,4% 0,759

Folders

handelszaken 122 9,0% 35,3% 55,7% 0,376

Affiches 233 11,1% 37,8% 51,1% 0,389

Email/website 338 9,8% 40,5% 49,7% 0,880

Krant 198 7,6% 33,8% 58,6% 0,008

Tijdschrift 134 11,9% 35,8% 32,3% 0,345

Radio 14 0% 35,7% 64,3% 0,474

Televisie 13 0% 46,2% 53,8% 0,767

Lokale

organisatie 125 10,4% 42,4% 47,2% 0,645

Scholen 149 8,7% 37,6% 53,7% 0,626

Huisarts 88 10,2% 43,2% 46,6% 0,711

Paramedici 65 12,3% 46,2% 41,5% 0,260

Mond-tot-mondreclame

245 9,8% 36,7% 53,5% 0,286

Gemiddelde

interesse alle

initiatieven

476

9,7%

39,2%

51,1%

/

Tabel 19 Interesse ten opzichte van wijze van bekendmaking initiatieven Vlaanderen

Page 103: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

96

Er wordt één significant resultaat vastgesteld, namelijk voor de

initiatieven die bekend gemaakt worden via de krant. Uit de

percentages valt af te leiden dat er vermoedelijk meer interesse wordt

vertoond voor initiatieven die via dit medium worden

bekendgemaakt. Hierbij moet opgemerkt worden dat de

bekendmaking via de krant gepaard kon gaan met andere media,

zoals reeds geduid werd in de opmerking betreffende de

besluitvorming bij de ‘Fisher’s Exact test’ (blz.61).

Overigens zijn er geen trends tot significantie zichtbaar.

Voor Wallonië worden deze gegevens voorgesteld in tabel 20. Terug

biedt de lage responsgraad weinig mogelijkheid tot het trekken van

representatieve conclusies. Toch worden de resultaten meegegeven:

Page 104: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

97

Wijze van

bekendmaking

Aantal

Lage

interesse

Matige

interesse

Hoge

interesse

P-

waarde

Post 54 5,6% 40,7% 53,7% 0,768

Folders

ziekenhuis

4 25,0% 0% 75,0% 0,093

Folders

handelszaken

15 0% 33,3% 66,7% 0,568

Affiches 35 5,7% 42,9% 51,4% 0,922

Email/website 30 3,3% 36,7% 60,0% 0,622

Krant 34 5,9% 29,4% 64,7% 0,178

Tijdschrift 15 13,3% 20,0% 66,7% 0,096

Radio 10 0% 10,0% 90,0% 0,051

Televisie 11 0% 18,2% 81,8% 0,147

Lokale organisatie

29 10,3% 27,6% 62,1% 0,120

Scholen 25 4,0% 40,0% 56,0% 1,000

Huisarts 9 11,1% 22,2% 66,7% 0,336

Paramedici 5 20,0% 0% 80,0% 0,068

Mond-tot-

mondreclame

33 6,1% 24,2% 69,7% 0,014

Gemiddelde

interesse alle

initiatieven

75

7,8%

24,7%

67,5

/

Tabel 20 Interesse ten opzichte van wijze van bekendmaking

initiatieven Wallonië

Er wordt één significant gegeven vastgesteld, namelijk dat mond-tot-

mond reclame leidt tot een significant verschillende interesse in

vergelijking met initiatieven die via andere media werden

Page 105: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

98

bekendgemaakt. Uit de percentages kan afgeleid worden dat het

vermoedelijk gaat over meer interesse voor de initiatieven die via

deze weg werden bekendgemaakt. Dit resultaat kan immers niet als

voldoende representatief beschouwd worden daar het gebaseerd is op

een klein aantal initiatieven.

4.2.6.2 Resultaat in functie van de wijze van bekendmaking

initiatieven

De invloed van de wijze van bekendmaking op de interesse van de

populatie wordt nu nagegaan. Een tweede vraag die kan gesteld

worden is of de wijze van bekendmaking invloed heeft op het

uiteindelijke resultaat van het initiatief. De gegevens daaromtrent

worden voorgesteld in tabel 21. Een p-waarde kleinder dan 0,05 wijst

erop dat initiatieven die via deze weg bekend gemaakt werden een

significant ander resultaat boekten dan initiatieven die via een andere

weg bekend gemaakt werden.

Page 106: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

99

Wijze van

bekendmaking

Aantal

Slecht

resultaat

Matige

resultaat

Goed

resultaat

P-

waarde

Post 240 2,1% 16,2% 81,7% 0,088

Folders

ziekenhuis

30 3,3% 20,0% 76,7% 0,764

Folders

handelszaken

112 1,8% 21,4% 76,8% 0,753

Affiches 220 2,3% 21,8% 75,9% 0,402

Email/website 312 2,6% 20,5% 76,9% 0,586

Krant 185 1,1% 17,8% 81,1% 0,153

Tijdschrift 122 3,3% 22,1% 74,6% 0,500

Radio 14 0% 7,4% 92,6% 0,527

Televisie 13 0% 7,7% 92,3% 0,628

Lokale

organisatie

114 3,5% 20,2% 76,3% 0,628

Scholen 142 1,4% 18,3% 80,3% 0,531

Huisarts 83 4,8% 20,5% 74,7% 0,315

Paramedici 61 6,6% 21,3% 72,1% 0,076

Mond-tot-mondreclame

227 3,5% 20,7% 75,8% 0,255

Gemiddeld

resultaat alle

initiatieven

476

2,6%

18,3%

79,1%

/

Tabel 21 Resultaat initiatief ten opzichte van wijze van bekendmaking initiatieven Vlaanderen

Page 107: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

100

Er worden geen significante resultaten vastgesteld, wat impliceert dat

de wijze van bekendmaking van de interventie weinig invloed had op

het latere resultaat ervan. Er wordt wel een trend tot significantie

vastgesteld wat de post betreft. Dit impliceert dat de initiatieven via

de post mogelijks kunnen leiden tot gunstige finale resultaten.

Voor Waalse gemeenten wordt de wijze van bekendmaking ten

opzichte van het resultaat geplaatst in tabel 22. Er worden geen

significante resultaten vastgesteld.

Page 108: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

101

Wijze van

bekendmaking

Aantal

Slecht

resultaat

Matige

resultaat

Goed

resultaat

P-

waarde

Post 35 0% 42,9% 57,1% 1,000

Folders

ziekenhuis

3 0% 66,7% 33,3% 0,570

Folders

handelszaken

10 0% 40,0% 60,0% 1,000

Affiches 23 0% 47,8% 52,2% 0,743

Email/website 22 0% 45,5% 54,5% 1,000

Krant 23 0% 52,2% 47,8% 0,325

Tijdschrift 12 0% 41,7% 58,3% 1,000

Radio 4 0% 25,0% 75,0% 0,618

Televisie 6 0% 66,7% 33,3% 0,374

Lokale

organisatie

19 0% 31,6% 68,4% 0,200

Scholen 16 0% 50,0% 50,0% 0,531

Huisarts 5 0% 60,0% 40,0% 0,636

Paramedici 5 0% 20,0% 80,0% 0,363

Mond-tot-mondreclame

24 0% 45,8% 56,4% 0,753

Gemiddeld

resultaat alle

initiatieven

75

0%

45,4%

54,6%

/

Tabel 22 Resultaat initiatief ten opzichte van wijze van bekendmaking initiatieven

Page 109: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

102

4.2.7 Tijdsspanne initiatieven

Wat de tijdsspanne van de initiatieven betreft, wordt in figuur 19

voorgesteld hoe lang de initiatieven gemiddeld in beslag namen:

Figuur 19 Tijdsspanne initiatieven Vlaanderen

Een vierde van de initiatieven was op korte tijd afgehandeld,

namelijk in enkele dagen. Er is ook ongeveer een vierde van de

initiatieven die meer dan een jaar duurden, namelijk 23% (5 + 6 in

figuur 19). Of het nu lange of kortere initiatieven waren, er wordt

met behulp van de Chi²-test geen significant verband vastgesteld

tussen de duur en het resultaat van de initiatieven. Wel moet hierbij

opgemerkt worden dat heel wat gemeentes de tijdsspanne van het

initiatief onvoldoende konden inschatten waardoor deze vraag vaak

open gelaten werd. Daardoor is een consistent besluit inzake het

effect ervan op het resultaat van de initiatieven moeilijk te trekken.

Uit de cijfers van de tijdsspanne van de Waalse initiatieven kan

onvoldoende afgeleid worden door de zeer lage responsgraad op

deze vraag (27%).

1. Enkele dagen

2. Enkele weken

3. Enkele maanden

4. Een jaar

5. 1-2 jaar

6. 2 jaar

Page 110: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

103

4.2.8 Stellingen

Naast het beantwoorden van vragen over de genomen initiatieven,

werden er in de vragenlijst ook enkele stellingen voorzien waarop de

gemeentes moesten aangeven of ze er al dan niet akkoord mee gaan.

De stellingen worden weergegeven in tabel 23. Ze zijn gerangschikt

volgens de mate waarin men ermee akkoord ging:

Stellingen Vlaanderen Rating

Average

Het is belangrijk om als gemeente aandacht te besteden

aan gezondheidspromotie. 6,18

Gezondheidspromotie kan leiden tot minder ziektes bij

de populatie, indien dit op een actieve manier gebeurt. 6,04

Het concept ‘gezondheidspromotie’ is me gekend. 5,86

Mensen hebben hulp nodig bij het aannemen van een

gezonde levensstijl. 5,69

De initiatieven die georganiseerd worden, bereiken de

populatie van de gemeente (er is voldoende

mogelijkheid tot bekendmaking/reclame).

5,37

Mensen met een lagere socio-economische achtergrond

zijn moeilijker aan te moedigen tot deelname. 5,33

De interventies die in onze gemeente ondernomen

worden, hebben gunstige resultaten. 5,27

Mensen uit de gemeente hebben interesse om deel te

nemen aan interventies inzake gezondheidspromotie. 5,17

In de toekomst moet er meer aandacht besteed worden

aan gezondheidspromotie in de gemeente. 5,11

De nood aan gezondheidspromotie is hoog binnen de

gezondheidszorg. 5,10

Page 111: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

104

Mensen met psychiatrische problemen zijn moeilijke

aan te moedigen tot deelname. 5,09

Gezondheidspromotie biedt meer baten dan kosten. 5,08

Er is voldoende ruimte binnen het gemeentebeleid om

aandacht te besteden aan gezondheidspromotie. 4,95

Er wordt in onze gemeente voldoende aandacht besteed

aan gezondheidspromotie. 4,80

Investeren in gezondheidspromotie is belangrijker dan

investeren in behandelingstechnieken voor bepaalde

aandoeningen.

4,77

Er zijn voldoende financiële middelen beschikbaar in

onze gemeente om aan gezondheidspromotie te doen. 4,53

Ouderen (65+) zijn moeilijker aan te sporen tot

deelname. 4,33

Mensen weten zelf wel wat een gezonde levensstijl is. 3,62

Tabel 23 Stellingen Vlaanderen

De tien schuin gedrukte stellingen zijn stellingen waarbij ook de

gemeentes die geen initiatieven nemen inzake gezondheidspromotie,

hun mening bij konden uiten. De acht andere stellingen waren enkel

bedoeld voor de gemeentes die reeds interventies organiseren.

In tabel 24 worden de resultaten voor Wallonië voorgesteld:

Page 112: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

105

Stellingen Wallonië Rating

Average

Het is belangrijk om als gemeente aandacht te besteden

aan gezondheidspromotie. 5,59

Gezondheidspromotie kan leiden tot minder ziektes bij

de populatie, indien dit op een actieve manier gebeurt. 5,52

Het concept ‘gezondheidspromotie’ is me gekend. 5,37

Mensen hebben hulp nodig bij het aannemen van een

gezonde levensstijl. 5,28

De initiatieven die georganiseerd worden, bereiken de

populatie van de gemeente (er is voldoende

mogelijkheid tot bekendmaking/reclame).

5,17

Mensen met een lagere socio-economische achtergrond

zijn moeilijker aan te moedigen tot deelname. 5,14

De interventies die in onze gemeente ondernomen

worden, hebben gunstige resultaten. 5,20

Mensen uit de gemeente hebben interesse om deel te

nemen aan interventies inzake gezondheidspromotie. 5,10

In de toekomst moet er meer aandacht besteed worden

aan gezondheidspromotie in de gemeente. 5,10

De nood aan gezondheidspromotie is hoog binnen de

gezondheidszorg. 4,97

Mensen met psychiatrische problemen zijn moeilijke

aan te moedigen tot deelname. 4,90

Gezondheidspromotie biedt meer baten dan kosten. 4,80

Er is voldoende ruimte binnen het gemeentebeleid om

aandacht te besteden aan gezondheidspromotie. 4,66

Page 113: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

106

Er wordt in onze gemeente voldoende aandacht besteed

aan gezondheidspromotie. 4,46

Investeren in gezondheidspromotie is belangrijker dan

investeren in behandelingstechnieken voor bepaalde

aandoeningen.

4,30

Er zijn voldoende financiële middelen beschikbaar in

onze gemeente om aan gezondheidspromotie te doen. 4,20

Ouderen (65+) zijn moeilijker aan te sporen tot

deelname. 4,03

Mensen weten zelf wel wat een gezonde levensstijl is. 3,53

Tabel 24 Stellingen Wallonië

Een belangrijke vaststelling is dat zowel Vlaanderen als Wallonië de

stelling “Het is belangrijk om als gemeente aandacht te besteden aan

gezondheidspromotie” het hoogst hebben gescoord. Er is dus

eensgezindheid betreffende het feit dat het belangrijk is om als

gemeente aandacht te besteden aan gezondheidspromotie. Daarbij

sluit aan dat zowel Vlaanderen als Wallonië ervan overtuigd zijn dat

mensen hulp nodig hebben bij het aannemen van een gezonde

levensstijl. Wel moet opgemerkt worden dat in Wallonië de stelling

“De nood aan gezondheidspromotie is hoog binnen de

gezondheidszorg” betrekkelijk laag scoort. Dit impliceert dat men er

wel van overtuigd is dat de gemeenten aandacht moeten besteden aan

gezondheidspromotie, maar dat de link tussen gezondheidspromotie

en gezondheidszorg nog niet voldoende duidelijk is. Het inzicht in

het gezondheidseconomische aspect van gezondheidspromotie is

mogelijks niet optimaal in Wallonië.

Een opvallend verschil tussen Vlaanderen en Wallonië is het feit dat

Wallonië er niet van overtuigd is dat de georganiseerde initiatieven

de populatie bereiken en dat er voldoende interesse getoond wordt

door de populatie. In Vlaanderen is dat dan wel weer het geval. Dat

impliceert dat gezondheidspromotie in Wallonië nog te weinig wordt

gewaardeerd en erkend door de bevolking. Wel wordt de stelling

Page 114: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

107

inzake de resultaten van de interventies in Wallonië (average rate:

5,10) ongeveer even hoog gescoord als in Vlaanderen (average rate:

5,27), wat erop kan wijzen dat, ondanks het feit dat weinig mensen in

Wallonië bereikt worden met de initiatieven, er toch gunstige

resultaten worden bewerkstelligd voor diegene die effectief bereikt

kunnen worden. Het probleem van Wallonië schuilt dus niet in het

feit dat de interventies te zwak zijn om gunstige resultaten te boeken,

maar wel in het feit dat er iets fout loopt met de interesse van de

bevolking. Dit kan erop wijzen dat er iets stroef zit met de wijze van

bekendmaking van de initiatieven. Het is immers zo dat de stelling

“De initiatieven die georganiseerd worden bereiken de populatie van

de gemeente” beduidend lager scoort in Wallonië dan in Vlaanderen

(een average rate van 4,90 ten opzichte van 5,37).

Opmerkelijk is dat zowel Vlaanderen als Wallonië de stellingen

inzake de beschikbare financiële middelen in de gemeente of de

ruimte binnen het gemeentebeleid om aan gezondheidspromotie te

doen, behoorlijk laag scoren. De kennis daarentegen van het begrip

gezondheidspromotie en de stelling over het feit dat

gezondheidspromotie kan leiden tot minder ziektes bij de bevolking,

scoren hoog. Dit duidt erop dat het niet gaat over onwetendheid van

de inhoud en het nut van gezondheidspromotie, maar wel over de

gebrekkige mogelijkheden om aan gezondheidspromotie te doen.

Vooral in Wallonië blijkt het financiële aspect een mijlpaal te zijn.

Wat de perceptie over de bereikbaarheid van bepaalde risicogroepen

betreft, worden stellingen aangebracht over mensen met een lagere

sociaal-economische status, psychiatrische patiënten en senioren

(65+). Zowel Vlaanderen als Wallonië zijn het meest akkoord met de

stelling dat mensen met een lagere sociaal-economische status

moeilijk aan te moedigen zijn tot deelname. Daarna volgt de stelling

betreffende de moeilijke aanmoediging van psychiatrische patiënten.

Beide landsgedeelten zijn immers opvallend minder akkoord met de

stelling dat ouderen (65+) moeilijker aan te sporen zijn tot deelname.

Bij de stellingen wordt geen onderscheid gemaakt tussen actieve 50-

plussers en minder mobiele senioren, wat in de vragenlijst

betreffende de initiatieven wel het geval was. Indien dit onderscheid

Page 115: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

108

tevens zou verduidelijkt worden bij de stellingen, zouden misschien

andere meningen gegeven worden wat deze stelling betreft.

Overigens zijn geen opmerkelijke verschillen vast te stellen tussen

Vlaanderen en Wallonië. Voor Vlaanderen werd aan de hand van de

‘Fisher’s exact test’ wel getest of de gemeentes die geen initiatieven

nemen anders scoren op de stellingen dan gemeentes die wel

initiatieven nemen. Zo kwam naar voor dat er voor de stelling “Het

concept gezondheidspromotie is me bekend” een significant verschil

was (p<0,05) tussen gemeentes die geen initiatieven nemen en

gemeenten die wel initiatieven nemen. Bij de gemeenten die reeds

actief zijn op vlak van gezondheidspromotie, gaf 93,0% aan het

begrip gezondheidspromotie te kennen. Dit gegeven steunt op 157

gemeenten (dit is het totaal aantal Vlaamse gemeenten dat actief is

op het vlak van gezondheidspromotie én de stellingen hebben

ingevuld). Bij de niet-actieve gemeenten (aangaande

gezondheidspromotie) gaf slechts 33,3% aan vertrouwd te zijn met

het concept gezondheidspromotie. Dit laatste gegeven is weliswaar

gebaseerd op slechts 6 gemeentes, waarvan er dus 4 aangaven niet

akkoord te zijn met de stelling. Daar deze vaststelling gebaseerd is

op zeer weinig gemeenten, is het moeilijk om er een besluit uit te

trekken. Toch kan met voorzichtigheid gesteld worden dat de niet-

actieve gemeenten minder notie hebben over gezondheidspromotie.

Van de 6 gemeenten die niet actief zijn op vlak van

gezondheidspromotie, is 100% niet akkoord met de stelling: “Er is

voldoende ruimte binnen het gemeentebeleid om aan

gezondheidspromotie te doen” terwijl 71,5% van de actieve

gemeenten wel akkoord gaat met deze stelling. Ondanks het feit dat

het bij de niet-actieve gemeenten slechts over 6 gemeenten gaat, kan

toch met voorzichtigheid gesteld worden dat dit een oorzaak vormt

van het niet-actief zijn op vlak van gezondheidspromotie. Ook met

de stelling “Er zijn voldoende financiële middelen beschikbaar

binnen de gemeente om aan gezondheidspromotie te doen” gaat

100% van de niet-actieve gemeentes niet akkoord. Bij de actieve

gemeentes gaat 56% akkoord, wat een significant verschil vormt met

de niet-actieve gemeenten (p<0,05). Toch is dit laatste percentage

beduidend laag, want slechts de helft vindt dat er voldoende

financiële middelen beschikbaar zijn. Dit suggereert aldus dat zowel

Page 116: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

109

actieve als niet-actieve gemeenten te kampen hebben met een

financieel tekort voor het voeren van gezondheidspromotie.

Voor Waalse gemeenten waren er slechts 30 gemeenten die de

stellingen hebben ingevuld, waarvan 25 actieve en 5 niet-actieve

gemeenten. Op basis daarvan kunnen dus weinig representatieve

conclusies getrokken worden. Toch worden de bevindingen

meegegeven:

Voor de stelling inzake de kennis van het begrip

gezondheidspromotie werd geen significant verschil vastgesteld

tussen gemeenten wel actief zijn inzake gezondheidspromotie en

gemeenten die niet actief zijn op dat vlak. Bij de stelling over de

ruimte binnen het gemeentebeleid werd wel een significant verschil

vastgesteld (p<0,05) waarbij 16 van de 25 actieve gemeenten

akkoord waren met het feit dat er voldoende ruimte is binnen het

gemeentebeleid om aan gezondheidspromotie te doen, terwijl alle 5

niet-actieve gemeenten niet akkoord waren. Wat het financiële aspect

betreft was er geen verschil tussen de actieve en niet-actieve

gemeenten, want beide groepen van gemeenten waren grotendeels

niet akkoord met het feit dat er voldoende financiële middelen zijn

om gezondheidsinterventies te organiseren. De niet-actieve

gemeenten waren het er allemaal niet mee eens dat er voldoende geld

is voor gezondheidspromotie, en van de actieve gemeenten waren er

18 van de 25 gemeenten ook ontevreden over de financiële kant van

de zaak.

Met in het achterhoofd het feit dat deze vaststellingen op weinig

gegevens zijn gebaseerd, kan een vermoeden opgewekt worden dat

dezelfde trends merkbaar zijn in Vlaanderen en Wallonië, namelijk

deze van de gebrekkige ruimte binnen het gemeentebeleid en de

weinige beschikbare financiële middelen om een optimaal

gezondheidspromotiebeleid te verwezenlijken.

Page 117: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

110

5 DISCUSSIE

Opvallend is dat in het Vlaamse landsgedeelte door veel meer

gemeentes initiatieven genomen worden ter bevordering van de

gezondheid dan in het Waalse landsgedeelte, namelijk 94,9%

tegenover 65,1%. Ook de responsgraad was opvallend lager in

Wallonië, waardoor de representativiteit van deze gegevens moeilijk

in te schatten is. In Vlaanderen was er voor bijna alle gemeentes een

emailadres van de sportdienst ter beschikking. Voor Wallonië

daarentegen was dit niet het geval. Meer dan de helft van de

gemeentes had geen sportdienst, althans geen emailadres om die

dienst te bereiken. Daarom werd beroep gedaan op het algemeen

emailadres, wat niet altijd even gemakkelijk te vinden was. Dit kan

mogelijks een reden zijn voor de lage responsgraad. Er werd

nochtans compleet dezelfde procedure gevolgd voor Waalse

gemeentes als voor de Vlaamse gemeentes, waarbij de responsgraad

bij deze laatste meer dan drie maal zo groot was.

Dit kan tevens gelinkt worden aan de meest voorkomende wijze van

bekendmaking van de georganiseerde initiatieven. In Vlaanderen

stond het medium website/email duidelijk bovenaan, terwijl dit in

Wallonië slechts op de vijfde plaats stond. Uit een onderzoek,

gevoerd door het Nationaal instituut voor de Statistiek (Van

Quickenborne, 2009), komt naar voor dat steeds meer Belgische

huishoudens over een computer beschikken, namelijk 71% in 2009

ten opzichte van 57% in 2006. 69% heeft bovendien een

itnernetverbinding. Deze toename staat niet los van regionale

verschillen: in Vlaanderen had in 2009 75% van de huishoudens

minstens 1 computer, in Wallonië was dat 65%. Dit suggereert dat

het internetgebruik in Wallonië nog niet zo courant is als in

Vlaanderen, wat de responsgraad en aldus de resultaten van dit

onderzoek kan beïnvloed hebben.

Ondanks de lage responsgraad van Wallonië, kunnen toch enkele

trends vastgesteld worden die zowel uit de antwoorden van Vlaamse

als Waalse gemeentes kunnen afgeleid worden.

Page 118: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

111

Vooreerst is het zo dat naast sport- en bewegingsinitiatieven veel

belang gehecht wordt aan interventies om het sociale welzijn te

optimaliseren. De term ‘welzijn’ wordt door Van Dale gedefinieerd

als: “Een toestand waarin men zich goed voelt”. Dit kan geassocieerd

worden met gezondheid, daar de definitie voor gezondheid van de

wereldgezondheidsorganisatie als volgt luidt: “Een toestand van

volledig lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn en niet alleen de

afwezigheid van ziekte”. Het feit dat de lichamelijke conditie

optimaal is, wijst dus niet altijd op een optimale gezondheid. Toch

kan fysieke activiteit bijdragen tot een beter sociaal welbevinden. Na

de uitvoering van een Chi²-test komt naar voor dat er een significant

verband bestaat tussen sportinitiatieven en initiatieven om het sociaal

welzijn te bevorderen. 86,4% van de initiatieven waarvoor als

uitgangspunt sociaal welzijn werd aangeduid, handelden

tegelijkertijd over sport en beweging. Dit suggereert dat

sportinitiatieven in veel gevallen ook doelen op het bevorderen van

het sociaal welzijn. Hierbij kan verwezen worden naar een review

van Ogilvie et al (2007), waarbij verschillende interventies om

mensen aan te zetten tot beweging werden onderzocht. Bij zes

interventies die een significante toename van de fysieke activiteit

impliceerden, werden effecten nagegaan wat betreft

zelfgerapporteerde gezondheid, welzijn en kwaliteit van leven. Vijf

van de zes studies vonden een significant verschil betreffende deze

drie factoren tussen de interventiegroep en de controlegroep, waarbij

de interventiegroep goede resultaten vertoonde. Dit suggereert dat

lichamelijke activiteit niet alleen bijdraagt tot een begunstiging van

de lichamelijke conditie, maar ook het sociaal welzijn wordt er

positief door beïnvloed.

Opvallend in Vlaanderen is dat initiatieven inzake sociale integratie

significant vaak gericht worden tot kansarmen. Bij de berekening van

de Spearman correlatiecoëfficiënt wordt immers een matig positief

verband vastgesteld tussen initiatieven betreffende sociale integratie

en de doelgroep kansarmen (r = 0,219; p < 0,05). Dit impliceert dat

kansarmen significant vaker benaderd worden voor initiatieven over

sociale integratie, in vergelijking met andere doelgroepen. Toch is

het niet zo dat deze populatiegroep voldoende bereikt wordt. Slechts

de helft van de initiatieven die gericht werden tot kansarmen, hebben

Page 119: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

112

hen ook effectief bereikt. Het is nochtans uitermate van belang dat

ook deze mensen benaderd worden, aangezien ze een belangrijke

risicogroep vormen op het verwerven van chronische aandoeningen.

Een recente Belgische studie heeft onderzoek gedaan naar de relatie

tussen het opleidingsniveau en risicogedrag betreffende de

levensstijl. Resultaten van Belgische gezondheidsenquêtes uit 1997,

2001 en 2004 werden geanalyseerd. Er werd een levensstijlindex

berekend op basis van vier vooraf bepaalde risicofactoren, namelijk

roken, sedentaire levensstijl, alcoholconsumptie en dieet. Er werd

vastgesteld dat 7,5% van de volwassen populatie drie of vier van

deze risicofactoren vertoonde. De mannen met een lage socio-

economische status hadden de hoogste risico’s. Er wordt bovendien

een tendens vastgesteld van een toenemende ongelijkheid tussen de

laagst en de hoogst geschoolde populatiegroepen (Drieskens et al,

2009.

Indien over een lagere socio-economische status gesproken wordt,

mag niet enkel gefocust worden op volwassenen. Een recente

literatuurstudie heeft namelijk uitgewezen dat er een groeiend aantal

jongeren is die buiten hun wil gemarginaliseerd worden, waardoor

een ongunstige gezondheidstoestand voorspeld wordt voor de

volgende generaties. De toegang tot gezondheidszorg, educatie, werk

en woongelegenheid wordt voor deze bevolkingsgroep vaak om

diverse redenen ontzegd. Hoewel de rol van maatschappelijke

determinanten op gezondheid gekend is, is er een gat in de kennis

over de strategieën die moeten geïmplementeerd worden om deze

factoren te integreren in interventies ter bevordering van de

gezondheid. De onderzoekers concluderen dat er meer gericht moet

worden op bestaande risicogroepen en op adolescenten die dreigen

binnen de risicogroep te vallen. Daarom is het van belang de focus te

leggen op achtergestelde jongeren, die bijvoorbeeld uitgesloten

worden van het onderwijs. Ongeschoolde adolescenten zouden één

van de prioritaire doelgroepen moeten vormen voor initiatieven

inzake gezondheidspromotie. Op die manier kan bij de jongere

ingegrepen worden, om zo een goede gezondheid van het individu op

volwassen leeftijd te garanderen door middel van het aannemen van

een gezondheidsbevorderende levensstijl. Dit kan tevens

overgebracht worden op de volgende generatie. Tenslotte is het zo

dat de sociale determinanten die de gezondheid van de adolescent

Page 120: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

113

beïnvloeden ook een invloed hebben op de gemeenschap waarin de

jongere verkeert. Daarom is het noodzakelijk dat er methodes

bedacht worden om de familie en de gemeenschap erbij te betrekken.

Deze programma’s moeten passende educatieve, economische en

culturele elementen combineren om gunstige resultaten te kunnen

boeken (Mohajer & Earnest, 2010).

Niet enkel kansarmen vormen een belangrijke doelgroep die

onvoldoende wordt bereikt door de interventies ter promotie van de

gezondheid. Uit de bevindingen van Vlaamse gemeentes kan

geconcludeerd worden dat ook psychiatrische patiënten weinig

benaderd worden wat gezondheidspromotie betreft. Het is tevens zo

dat de psychiatrische patiënten die toch benaderd worden, slechts

voor de helft bereikt worden. Dit vormt nochtans een aanzienlijk

belangrijke risicogroep voor chronische aandoeningen. Een review

van Henderson (2005) heeft namelijk aangetoond dat de inname van

atypische antipsychotica, geneesmiddelen die frequent gebruikt

worden voor schizofreniepatiënten, geassocieerd is met de

ontwikkeling van het metabool syndroom en cardiovasculaire

aandoeningen. Dit gevaar bestaat voornamelijk indien initieel met

deze therapie wordt gestart. Screening van het lichaamsgewicht, het

lipidenprofiel en de bloedglucosewaarden zijn dus een must. Ook

moet het lichaamsgewicht op pijl gehouden worden door voldoende

lichaamsbeweging en een gezonde voedingsintake. Desondanks

worden psychiatrische patiënten zeer weinig aangespoord tot fysieke

activiteit. Er werd immers een matige maar significante negatieve

correlatie vastgesteld tussen sportinitiatieven en het aantal

psychiatrische patiënten dat bij de doelgroep van deze initiatieven

hoorde (r = - 0,099; p < 0,05). Dat betekent dat psychiatrische

patiënten significant minder benaderd worden door sportinitiatieven

in vergelijking met andere doelgroepen.

Ook is het zo dat psychiatrische patiënten gemiddeld frequenter

roken dan de doorsnee volwassenen (Lasser et al, in: Gelenberg et al,

2007). Roken wordt vaak gezien als een medicatie voor zichzelf of

om het effect van bestaande medicatie te vergroten.

Deze bevindingen impliceren het belang van preventie bij deze

risicogroep.

Page 121: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

114

Tenslotte vormt de oudere populatie eveneens een belangrijke

risicogroep die moet benaderd worden door de interventies ter

preventie van ziekten. Uit de enquêtes die tot Vlaanderen gericht

werden, komt naar voor dat 50-plussers de belangrijkste doelgroep

vormen voor de diverse interventies. In de vragenlijst werd duidelijk

een onderscheid gemaakt tussen de actieve 50-plussers en de minder

actieve 65-plussers. Deze laatste groep wordt veel minder gezien als

potentiële doelgroep, namelijk voor slechts 28% van de initiatieven.

Daarenboven is het zo dat slechts 63,9% van de senioren daarvan

bereikt worden. Vooral voldoende fysieke activiteit in combinatie

met een gezonde voedingsintake zijn onontbeerlijk voor de oudere

populatie, teneinde de BMI op peil te houden. Het is echter niet

evident om senioren met een minder actieve levensstijl plots te

motiveren tot sporten. Slechts 18,9% van de senioren werd bereikt

door sportinitiatieven. Er zijn dus specifieke strategieën vereist om

hen te overtuigen tot participatie. Hierbij kan verwezen worden naar

de eerder vermelde studie van Hildebrand et al (2009), waarbij naar

de beste methodes werd gezocht om senioren te verplaatsen

doorheen de verschillende fasen van verandering van het

transtheoretisch model. Proactieve methodes zoals face-to-face

gesprekken om uitleg te verschaffen en de mogelijkheid bieden tot

vraagstelling blijken de beste methodes te zijn om ouderen te

rekruteren tot bewegingsactiviteiten. Uit de studie van Lee, Arthur &

Avis (2008), die zich toegespitst hebben op de Sociaal-Congnitieve

theorie volgens Bandura (1986) om het gedrag van senioren te

bepalen, moet vooral aandacht besteed worden aan het versterken het

gevoel van ‘self-efficacy’. Indien ouderen zichzelf in staat achten iets

te realiseren, zullen ze sneller geneigd zijn om actie te ondernemen.

Terwijl de interesse en participatie van de oudere populatie eerder

laag is, worden voor initiatieven gericht tot kinderen en adolescenten

positieve resultaten geboekt.

69,1% van de initiatieven die kinderen wisten te bereiken, werden

(zoals eerder gezien) bekend gemaakt via scholen. Of deze

initiatieven enkel werden bekend gemaakt via de school, of ook op

school werden georganiseerd, kan niet afgeleid worden uit de

vragenlijst. Na de berekening van de Spearman correlatiecoëfficiënt

werd een significant positief verband vastgesteld tussen initiatieven

Page 122: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

115

die kinderen bereiken en initiatieven die op school worden

bekendgemaakt (r = 0,447; P<0,05). Dit kan verklaren waarom de

interesse voor gezondheidspromotie bij kinderen zo hoog is en

waarom er significant meer gunstige resultaten worden geboekt voor

initiatieven gericht tot kinderen en adolescenten. Op scholen kan er

immers een grote doelgroep bereikt worden, wat kan leiden tot een

hoge participatiegraad. Een review van Salmon et al (2007) heeft

aangetoond dat interventies die georganiseerd en bekendgemaakt

worden in een schoolsetting het meest doeltreffend zijn. Activiteiten

die georganiseerd worden in een familiale setting hebben veel

minder gunstige resultaten.

Uit de literatuurstudie werd vastgesteld dat het gebruik van de

Sociaal-Cognitieve theorie doeltreffend is bij de organisatie van

interventies gericht op kinderen. Deze theorie wijst immers op het

belang van de sociale context op het gedrag van het kind. ‘Modeling’

vormt daarbij een belangrijke techniek om het gedrag van kinderen te

beïnvloeden (Cole et al, 2006). Uit de review van Peters et al (2009)

blijkt dan ook dat dit de meest gehanteerde gedragstheorie is bij

gezondheidsinitiatieven op scholen.

Tenslotte kwam uit de literatuur ook naar voor dat ‘self-efficacy’ de

belangrijkste cognitieve factor is die bepalend is voor de intentie tot

een bepaald gedrag (Lubans et al, 2008).

Limieten van onze studie zijn dat er wegens de lage responsgraad

van Wallonië weinig vergelijking mogelijk was tussen beide

landshelften. Ondanks de lage responsgraad is de sterkte van deze

studie dan weer dat alle gemeenten van Vlaanderen en Wallonië bij

de studie betrokken werden, om een zo representatief mogelijk beeld

te kunnen vormen van de stand van zaken betreffende

gezondheidspromotie in België.

Het is tevens zo dat de antwoorden op bepaalde vragen eerder

subjectief bepaald werden door de respondenten van de gemeenten.

Een voorbeeld hiervan is dat het resultaat van de initiatieven die door

de gemeentes moest beoordeeld worden. De grond waarop de

perceptie van de resultaten steunde was echter onduidelijk. Er

werden geen criteria voorgelegd op basis waarvan de resultaten van

de initiatieven moesten geïnterpreteerd worden. Dit was eveneens het

geval voor de beoordeling van de interesse en het aantal dropouts.

Page 123: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

116

In de toekomst kan dit onderwerp nog verder onderzocht worden.

Belangrijk is dat de gemeenten die nog niet actief zijn betreffende

gezondheidspromotie, aangespoord worden om dit te integreren in

het gemeentebeleid. Vooreerst kunnen informatiesessies en

voorlichting een uitkomst bieden voor diegene waarbij het concept

en het doel van gezondheidspromotie nog niet gekend is. Bijgevolg

kunnen voorstellen geformuleerd worden om gezondheidsinitiatieven

een plaats te geven binnen de het gemeentebeleid. Daarbij

aansluitend kan onderzoek gedaan worden naar de beschikbaarheid

van financiële middelen om deze aanbevelingen te kunnen

bewerkstelligen. Indien dit aspect een probleem vormt, is een

doelbewuste aanpak noodzakelijk. Zoals eerder aangegeven kan

investeren in gezondheidspromotie op lange termijn immers

kostenbesparend werken doordat bepaalde aandoeningen en

complicaties vermeden worden.

De bereikbaarheid van bepaalde risicogroepen vormt een belangrijke

hinderpaal bij gezondheidspromotie. Uit onze studie is naar voor

gekomen dat bepaalde populatiegroepen weinig betrokken worden

maar ook moeilijk aan te sporen zijn tot deelname. De reden daarvan

kan verder onderzocht worden. Deze studie werd gevoerd vanuit het

perspectief van de organisatoren van gezondheidsinitiatieven,

namelijk de gemeenten. Verder onderzoek kan gevoerd worden

vanuit het perspectief van de participanten enerzijds, om na te gaan

indien de interventies het gewenste effect bereiken. Anderzijds kan

nagegaan worden welke doelgroepen buiten beschouwing blijven. De

oorzaak daarvan kan opgespoord worden door opnieuw informatie te

verkrijgen vanuit het perspectief van de onbereikte doelpopulatie.

Mogelijke hindernissen of drempels kunnen opgespoord worden,

zodat hiermee rekening kan gehouden worden bij de opzet van

toekomstige gezondheidsinitiatieven. Enkel wanneer ook deze

risicogroepen bereikt worden, kan preventie optimaal functioneren

met een gunstige uitkomst tot gevolg.

Page 124: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

117

6 BESLUIT

Samengevat kan gesteld worden dat in de toekomst bepaalde

risicogroepen, zoals psychiatrische patiënten, kansarmen en minder

actieve senioren, niet over het hoofd gezien mogen worden bij de

organisatie van interventies ter preventie van ziekten. Een specifieke

aanpak van deze risicogroepen kan een uitkomst bieden voor de lage

participatiegraad die in dit onderzoek werd vastgesteld.

Enkele grote verschillen werden vastgesteld tussen Vlaanderen en

Wallonië. Naast de lage responsgraad van Waalse gemeenten werd

eveneens geconcludeerd dat er in Waalse gemeenten minder

gezondheidsinitiatieven georganiseerd worden. Daarbij komt dat de

weinige initiatieven die georganiseerd worden de populatie

onvoldoende bereiken. Naast sensibilistatie van de Waalse

gemeenten inzake gezondheidspromotie moet de wijze van

bekendmaking van de initiatieven herzien worden. Op die manier

kunnen ook in Wallonië gunstigere resultaten geboekt worden.

Tenslotte komt uit deze studie naar voor dat er, zowel in Vlaanderen

als Wallonië, nog onvoldoende ruimte is binnen het gemeentebeleid

om aan gezondheidspromotie te doen. Het financiële aspect blijkt

bovendien de belangrijkste hinderpaal te zijn, vooral in het Waalse

landsgedeelte. Indien deze barrières overwonnen worden, met

daarenboven een versterking van het geloof in het belang van

gezondheidspromotie en een gerichtere benadering van

risicogroepen, kan preventie op termijn leiden tot een reductie van

het aantal chronische aandoeningen en tot een besparing op het totale

gezondheidszorgbudget.

Page 125: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

118

7 REFERENTIES

Ajzen, I. (1988). Attitudes, personality and behaviour. Milton

Keynes: Open University Press.

Akhter, M., Nishino, Y., Nakaya, N., Kurashima, K., Sato, Y.,

Kuriyama, S., Tsubono, Y., Tsuji, I. (2007, april). Cigarette

smoking and the risk of colorectal cancer among men: a

prospective study in Japan. European journal of cancer

prevention, 16, 102-107.

Anderson, P., Baumberg, B. (2006, juni). Alcohol in Europa: een

Volksgezondheidsperspectief. Institute of alcohol studies:

Verenigd Koninkrijk.

Anderson, L.M., Quinn, T.A., Glanz, K., Ramirez, G., Kahwati, L.C.

et al (2009, oktober). The effectiveness of worksite nutrition

and physical activity interventions for controlling employee

overweight and obesity: a systematic review. American

journal of preventive medicine, 37(4), 340-357.

Atienza, A.A., King, A.C. (2002). Community-based Health

Intervention Trials: An Overview of Methodological Issues.

Epidemiologic reviews, 24(1), 72-79.

Balmford, J., Borland, R., Brenda, P. (2008, december). Patterns of

use of an automated interactive personalized coaching

program for smoking cessation. Journal of medical internet

research, 10(5), e54.

Bandura, A. (1977). Social learning theory. Englewood Cliffs, NJ:

Prentice-Hall.

Bandura, A. (1986). Social foundations of thought and action: a

social cognitive theory. Englewood Cliffs, NJ: Prentice-Hall.

Becker, H.M., Haefner, D.P., Maiman, L.A. (1977, december). The

health belief model in the prediction of dietary compliance: a

field experiment. Journal of health and social behaviour,

18(4), 723-730.

Bopp, M., Fallon, E. (2008). Community-Based Interventions to

Promote Increased Physical Activity: A Primer. Applied

health economics and health policy, 6(4), 173-187.

Borra, S.T., Bouchoux, A. (2009, mei 6). Effect of science &

Page 126: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

119

the media on consumer perceptions about dietary sugars.

Journal of nutrition, 139(6), 1214-1218.

Bracht, N. (1990). Health promotion at the community level. USA:

Sage publications.

Brug, J., Oenema, A., Campbell, M. (2003, april). Past, present and

future of computer-tailored nutrition education. The

American journal of clinical nutrition, 77(4), 1028-1034.

Burg, J., Schaalma, H., Kok, G., Meertens, R.M., van der Molen,

H.T. (2000). Gezondheidsvoorlichting en

gedragsverandering: Een planmatige aanpak. Assen: Van

Gorcum & comp.

Cavill, N., Bauman, A. (2004, augustus). Changing the way people

think about health-enhancing physical activity: do mass

media campaigns have a role? Journal of sports sciences,

22(8), 771-790

Chao, A., Thun, M.J., Jacobs, E.J., Henley, S.J., Rodriguez, C.,

Calle, E.E. (2000, december 6). Cigarette Smoking and

Colorectal Cancer Mortality in the Cancer Prevention Study

II. Journal of national cancer institute, 92(23), 1888-1896.

Carter-Adwards, L., Bastian, LA, Schultz, M., Amamoo, MA,

Ostbye, T. (2009, juli). An internet-based weight loss

intervention initiated by a newspaper. Preventing chronic

disease, 6(3), 1-7

Cole, K., Waldrop, J., D’Auria, J., Garner, H. (2006, januari 31). An

integrative research review : effective school-based

childhood overweight interventions. Journal for specialists

in pediatric nursing: JSPN, 11(3), 166-177.

Conn, V.S., Tripp-Reimer, T., Maas, M.L. (2003, maart-april). Older

women and exercise: theory of planned behavior beliefs.

Public health nursing, 20(2), 153-163.

Cotter, T., Perez, DA, Dessaix, AL, Bishop, JF (2008, maart-april).

Smokers respond to tobacco mass media campaigns in NSW

by calling the quitline, New South Wales public health

bulletin, 19(3-4), 68-71.

Danaei, G., Rimm, E.B., Oza, S., Kulkarni, S.C., Murray, C.J.L.,

Ezzati, M. (2010, maart 23). The promise of prevention: The

effects of four preventable risk factors on national life

Page 127: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

120

expectancy and life expectancy disparities by race and

county in the United States, PLoS Medicine, 7(3), 1-13.

Davis, KC, Nonnemaker, JM, Farrelly, MC (2007, november).

Association between national smoking prevention campaigns

and perceived smoking prevalence among youth in the

United States. The journal of adolescent health: official

publication of the society for adolescent medicine, 41(5),

430-436.

De Bourdeaudhuij, I., te Velde, S., Brug, J., Due, P., Wind, M.,

Sandvik, C., Maes, L., Wolf, A., Perez Rodrigo, C., Yngve,

A., Thorsdottir, I. Rasmussen, M., Elmadfa, I., Franchini, B.,

Klepp, K. (2008, juli). Personal, social and environmental

predictors of daily fruit and vegetable intake in 11-year-old

children in nine European countries, European journal of

clinical nutrition, 62(7), 834-841.

De Bourdeaudhuij, I., Van Cauwenberghe, E., Spittaels, H., Oppert,

J.M., Rostami, C., Brug, J. et al (2010, januari 29). School-

based interventions promoting both physical activity and

healthy eating in Europe: a systematic review within the

HOPE project. Obesity reviews: An official journal of the

international association for the study of obesity, 1-12

Deckers, J.W., Kromhout, D. (2005). De invloed van leefstijl en

voeding op hartziekten. Hartbulletin, 36(5), 126-137.

De Knop, P., Piéron, M. (2000). Beheer en organisatie van de sport

in België. Opgehaald, 8 mei, 2010, in: http://www.kbs-

frb.be/uploadedFiles/KBSFRB/Files/NL/PUB_1100_Het_be

heer_ende_organisatie_van_de_sport_in_Belgie.pdf.

Delva, J., Dietz, NA, Perron, B., Sanchez, N., Woolley, ME (2009).

Adult awareness of a youth-focused anti-tobacco campaign :

does having children matter ? Substance use and misuse,

44(6), 763-774.

De Meester, F. Van lenthe, F.J., Spittaels, H. Lien, N., De

Bourdeaudeaudhuij, I. (2009, December 6). Interventions for

promoting physical activity among European teenagers: a

systematic review. The international journal of behavioural

nutrition and physical activity, 6(82), 1-11.

De Pover, M., Rooser, P., Vyt, A. (2004). Multidisciplinaire aanpak

van diabetes mellitus. Garant: Antwerpen, Apeldoorn.

Page 128: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

121

De Vries, H., Dijkstra, M., Kuhlman, P. (1988). Self-efficacy: the

third factor besides attitude and subjective norm as a

predictor of behavioural intentions. Health education

research, 3(3), 273-282.

Dietz, NA, Delva, J., Woolley, ME, Russello, L. (2008, januari 11).

The reach of a youth-oriented anti-tobacco media campaign

on adult smokers. Drugs and alcohol dependence, 93(1-2),

180-184.

Dijkstra, A., De Vries, H. (1999, februari). The development

of computer-generated tailored interventions. Patient

education and counselling, 36, 193-203.

Dixon, H.G., Scully, M.L., Wakefield, M.A., White, V.M.,

Crawford, D.A. (2007, juni 22). The effects of TV

advertisements for junk food vs nutritious food on children’s

food attitudes & preferences. Social science and medicine,

65(7), 1311-1323.

Doll, R., Peto, R., Boreham, J., Sutherland, I. (1994, februari 14).

Mortality from cancer in relation to smoking: 50 years

observations on British doctors. British journal of cancer,

92(3), 419-420.

Donovan, RJ, Boulter, J., Borland, R., Jalleh, G., Carter, O. (2003,

september). Continuous tracking of the australian tobacco

campaign: advertising effects on recall, recognition,

cognitions and behavior. Tobacco control, 12(2), 30-39

Dorey, E., McCool, J. (2009, mei). The role of the media in

influencing children’s nutritional perceptions. Qualitative

health research, 19(5), 645-654.

Doubeni, C.A., Li, W., Fouayzi, H., Difranza, J.R. (2008, juli-

augustus). Perceived accessibility as a predictor of youth

smoking. Annals of family medicine, 6(4), 323-330.

Drieskens, S., Van Oyen, H., Demarest, S., Van der Heyden, J.,

Gisle, L., Tafforeau, J. (2009, November 23). Multiple risk

behaviour: increasing socio-economic gap over time?

European journal of public health, 1-6.

Dugan, SA, Everson-Rose, SA, Karavolos, K., Avery, EF, Wesley,

DE, Powell, LH (2009, oktober). Physical activity and

reduced intra-abdominal fat in midlife African-American and

white women. Obesity.

Page 129: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

122

Dutta-Bergman, MJ (2004, mei). Health attitudes, health cognitions,

and health behaviors among Internet health information

seekers: population-based survey. Journal of medical

internet research, 6(2), 193-203.

Emaus, A., Veierod, M.B., Tretli, S., Finstad, S.E., Selmer, R.,

Furberg, AS, Bernstein, L., Schlichting, E., Thune, I. (2009,

oktober 31). Metabolic profile, physical activiy, and

mortality in breast cancer patients. Breast cancer research

and treatment, 1-10.

Esmaillzadeh, A., Mirmiran, P., Azizi, F. (2005, maart). Whole-grain

consumption and the metabolic syndrome: a favorable

association in Tehranian adults. European journal of clinical

nutrition, 59(3), 353-362.

Faggiano, F., Vigna-Taglianti, F., Burkhart, G., Bohrn, K., Cuomo,

L., Gregori, D., Panella, M., Scatigna, M., Siliquini, R.,

Varona, L., van der Kreeft, P., Vassara, M., Wiborg, G.,

Galanti, M.R. (2008, November). The effectiveness of

school-based substance abuse prevention program: EU-dap

cluster randomized controlled trial. Drug and alcohol

dependence, 108(1-2), 56-64.

Giovannucci, E.L., Liu, Y., Leitzmann, M.F., Stampfer, M.J.,

Willett, W.C. (2005, mei 9). A prospective study of physical

activity and incident and fatal prostate cancer. Archives of

internal medicine, 165, 1005-1010.

Harris, K.C., Kuramoto, L.K., Schulzer, M., Retallack, J.E. (2009,

Maart 31). Effect of school-based physical activity

interventions on body mass index in children: a meta-

analysis. CMAJ: Canadian Medical Association Journal,

180(7), 719-726.

Harrison, J.A., Mullen, P.D., Green, L.W. (1992, maart). A meta-

analysis of studies of the Health Belief Model with adults.

Health education research, 7(1), 107-116.

Haskell, WL, Lee, IM, Pate, RR, Powell, KE, Blair, SN, Franklin,

BA, Macera, CA, Heath, GW, Thompson, PD, Bauman, A

(2007, augustus). Physical activity and public health:

updated recommendation for adults from the American

College of Sports Medicine and the American Heart

Page 130: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

123

Association. Medicine and science in sports and exercise,

39(8), 1423-1434.

Hellemans, I.M. (2004). Schadelijke effecten van roken. Hart

bulletin, 35(4), 81-84.

Henderson, D.G. (2005). Schizophrenia and comorbid metabolic

disorders. The journal of clinical psychiatry, 66(6), 11-20.

Hersey, JC, Niederdeppe, J., Evans, WD, Nonnemaker, J., Blahut, S.,

Farrelly, MC, Holden, D., Messeri, P., Haviland, ML (2003,

December). The effects of state counterindustry media

campaigns on beliefs, attitudes and smoking status among

teens and young adults. Preventive medicine, 37(6.1), 544-

552.

Hersey, JC, Niederdeppe, J., Mowery, P., Messeri, P. (2005,

December). How state counter-industry campaigns help

prime perceptions of tobacco industry practices to promote

reductions in youth smoking. Tobacco control, 14(6), 377-

383.

Hildebrand, M., Neufeld, P. (2009, oktober). Recruiting older adults

into a physical activity promotion program: Active Living

Every Day offered in a naturally occurring retirement

community. The gerontologist, 49(5), 702-710

Holick, C.N., Newcomb, P.A., Trentham-Dietz, A., Titus-Ernstoff,

L., Bersch, A.J., Stampfer M.J., Baron, J.A. Egan, K.M.,

Willett, W.C. (2008, februari). Physical activity and survival

after diagnosis of invasive breast cancer. Cancer

epidemiology, biomarkers & prevention: A publication of the

American association for cancer research, cosponsored by

the American Society of preventive oncology, 17(2), 379-386.

Holmes, M.D., Chen, W.Y., Feskanich, D. (2005, mei 25). Physical

activity and survival after breast cancer diagnosis. Jama,

293(20), 2479-2486.

Inoue, M., Yamamoto, S., Kurahashi, N., Iwasaki, M., Tsugane, S.

(2008, augustus 15). Daily total physical activity level and

total cancer risk in men and women: results from a large-

scale population-based cohort study in Japan. American

journal of epidemiology, 168(4), 391-403.

Janz, N.K., Becker, H.M. (1984). The health belief model: a decade

later. Health education quarterly, 11(1), 1-47

Page 131: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

124

Kahende, J.W., Loomis, B.R., Adhikari, B., Marshall, L. (2009). A

review of economic evaluations of tobacco control programs.

International journal of environmental research and public

health, 6, 51-68.

Kim, K., Yun, SH, Choi, BY, Kim, MK (2008, september). Cross-

sectional relationship between dietary carbohydrate,

glycaemic index, glycaemic load and risk of the metabolic

syndrome in a Korean population. The British journal of

nutrition, 100(3), 576-584.

Kimber, B., Sandell, R. (2009, oktober). Prevention of substance use

among adolescents through social and emotional training in

school: a latent-class analysis of a five-year intervention in

Sweden. Journal of adolescence, 32(6), 1403-1413

Koizumi, Y., Tsubono, Y., Nakaya, N., Kuriyama, S., Shibuya, D.,

Matsuoka, H., Tsuji, I. (2004, December 20). Cigarette

smoking and the risk of gastric cancer: a pooled analysis of

two prospective studies in Japan. International journal of

cancer, 112, 1049-1055.

Kok, H., Molleman, G., Saan, H. & Ploeg, M. (2005) Handboek

Preffi 2.0: richtlijn voor effectieve gezondheidsbevordering

en preventie. Woerden: NIGZ.

Kretzer, E.K., Larson, E.L. (1998, juni). Behavioral interventions to

improve infection control practices. American journal of

infection control, 26(3), 245-253.

Kropski, J.A., Keckley, P.H., Jensen, G.L. (2008, mei). School-based

obesity prevention programs: an evidence-based review.

Obesity, 16(5), 1009-1018.

Kuoppala, J., Lamminpaa, A., Husman, P. (2008, november). Work

health promotion, job well-being, and sickness absences--a

systematic review and meta-analysis. Journal of

occupational and environmental medicine/American college

of occupational and environmental medicine, 50(11), 1216-

1227.

Lee, L.L., Arthur, A., Avis, M. (2008). Using self-efficacy theory to

develop interventions that help older people overcome

psychological barriers to physical activity: A discussion

paper. International journal of nursing studies, 45, 1690-

1699.

Page 132: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

125

Lynch, B.M., Dunstan, D.W., Healy, G.N., Winkler, E., Eakin, E.,

Owen, N. (2010, februari). Objectively measured physical

activity and sedentary time of breast cancer survivors, and

associations with adiposity:findings from NHANES (2003–

2006). Cancer causes and control: CCC, 21(2), 283-288.

Lubans, D.R., Foster, C., Biddle, S.J. (2008, November). A review of

mediators of behaviour in interventions to promote physical

activity among children and adolescents. Preventive

medicine, 47(5), 463-470.

Maes, L., Vereecken, C. (2000). Jongeren en gezondheid 2006.

Opgehaald, 28 maart, 2010, in: http://www.jongeren-en-

gezondheid.ugent.be.

Marcinkova, D., Majdan, M., Gergelova, P., Rusnak, M.,

Pekarcikova, J., Baska, T. (2009). Socioeconomic predictors

of smoking behaviour among school-aged children, in the

Slovakia. Bratislavké lekárske listy, 110(6), 345-349.

Mathus-Vliegen, EM (2003, juni 14). Nutrition and health: ideal

body weight unrealistic; health benefit by moderate sustained

weight loss. Nederlands tijdschrift voor geneeskunde,

147(24), 1168-1172.

McAlister, A., Morrison, TC, Hu, S., Meshack, AF, Ramirez, A.,

Gallion, K., Rabius, V., Huang, P. (2004, maart-april). Media

and community campaign effects on adult tobacco use in

Texas. Journal of health communication, 9(2), 95-109.

McKeown, NM, Meigs, JB, Liu, S, Wilson, PW, Jacques, PF (2002,

augustus). Whole-grain intake is favorably associated with

metabolic risk factors for type 2 diabetes and cardiovascular

disease in the Framingham Offspring Study. The American

journal of clinical nutrition, 76(2), 390-398.

McKeown, NM, Meigs, JB, Liu, S., Rogers, G., Yoshida, M.,

Saltzman, E., Jacques, PF. (2009, april). Dietary

carbohydrates and cardiovascular disease risk factors in the

Framingham offspring cohort. Journal of the American

college of nutrition, 28(2), 150-158.

McVey, D., Stapleton, J. (2000, September). Can anti-smoking

television affecet smoking health behaviour? Controlled trial

of the health education authority for England’s anti-smoking

TV-campaign. Tobacco control, 9(3), 273-282.

Page 133: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

126

Milani, RV, Lavie, CJ (2009, November 15). Impact of worksite

wellness intervention on cardiac risk factors and one-year

health care costs. The American journal of cardiology,

104(10), 1389-1392.

Mohajer, N., Earnest, J. (2010, maart 23). Widening the aim of

health promotion to include the most disadvantaged:

vulnerable adolescents and the social determinants of health.

Health education research, 1-8

Muilenburg Legge, J., Latham, T., Annang, L., Johnson, WD.,

Burdell, AC, West, SJ, Clayton, DL (2009, augustus). The

home smoking environment: influence on behaviors and

attitudes in a racially diverse adolescent population. Health

education and behaviour: the official publication of the

society for public health education, 36(4), 777-793.

Müller, MK (2002, januari 24). Cancer-inducing alcohol.

“Reasonable” drinking also causes damage. MMW

Fortschritte der Medizin, 144(3-4), 43-46.

Murnaghan, D.A., Leatherdale, S.T., Sihvonen, M., kekki, P. (2009).

School-based tobacco-control programming and student

smoking behaviour. Chronic diseases in Canada, 29(4), 169-

177.

Naydeck, BL., Pearson, JA, Ozminkowski, RJ, Day, BT, Goetzel,

RZ. (2008, februari). The impact of the highmark employee

wellness programs on 4-year healthcare costs. Journal of

occupational and environmental medicine/American college

of occupational and environmental medicin, 50(2), 146-156.

Naylor, P.J., McKay, H.A. (2009, januari). Prevention in the first

place: school’s a setting for action on physical inactivity.

British journal of sports medicine, 43(1), 1-5.

Neville, L., Thomas, M., Bauman, A. (2005, juni). Food advertising

on Australian television: the extent of children’s exposure.

Health promotion international, 20(2), 105-112.

Neville, LM, O’Hara, B., Milat, A. (2009, Juni 3). Computer-tailored

physical activity behavior change interventions targeting

adults: a systematic review. The international journal of

behavioral nutrition and physical activity, 6(30), 1-12.

Niederdeppe, J., fiore, MC, Baker, TB, Smith, SS (2008, mei).

Page 134: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

127

Smoking-cessation media campaigns and their effectiveness

among socioeconomic advantaged and disadvantaged

populations. American journal of public health, 98(5), 916-

924.

Ogilvie, D., Foster, C.E., Rothnie, H., Cavill, N., Hamilton, V.,

Fitzsimons, C.F., Mutrie, N. (2007, juni 9). Interventions to

promote walking : a systematic review. BMJ, 334(7605), 1-

10.

Orsini, N., Mantzoros, CS, Wolk, A. (2008, juni 3). Association of

physical activity with cancer incidence, mortality and

survival: a population-based study of men. British journal of

cancer, 98, 1864-1869.

Orsini, ., Bellocco, R., Bottai, M., Pagano, M., Andersson, SO,

Johansson, JE, Giovannucci, E., Wolk, A. (2009, oktober

27). A prospective study of lifetime physical activity and

prostate cancer incidence and mortality. British journal of

cancer, 1-7.

Peters, L.W.H., Kok, G., Ten Dam, G.T.M., Buijs, G., Paulussen,

T.G.W.M. (2009, juni 12). Effective elements of school

health promotion across behavioral domains: a systematic

review of reviews. BMC public health, 9, 1-14.

Pinto, B.M., Floyd, A. (2008, augustus). Theories underlying health

promotion interventions among cancer survivors. Seminars

in oncology nursing, 24(3), 153-163.

Pope, C.A., Burnett, R.T., Krewski, D., Jerrett, M., Shi, Y., Calle,

E.E., Thun, M.J. (2009, september 15). Cardiovascular

mortality and exposure to airborne fine particulate matter and

cigarette smoke. Circulation, 120, 941-948.

Reinert, B., Carver, V., Range, LM (2004, November-december).

Anti-tobacco messages from different sources make a

difference with secondary school students. Journal of public

health management and practice: JPHMP, 10(6), 518-523.

Rogers, R.W. (1975). A protection motivation theory of fear appeals

and attitude change. Journal of psychology: Interdisciplinary

and applied, 91(1), 93-114.

Rosenstock, I.M. (1974). Historical origins of the health belief

model. Health education, 2, 1-8.

Sahyoun, NR, Jacques, PF, Zhang, XL, Juan, W.,McKeown, NM

Page 135: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

128

(2006, januari). Whole-grain intake is inversely associated

with the metabolic syndrome and mortality in older adults.

The American journal of clinical nutrition, 83(1), 124-131.

Salmon, J., Booth, M.L., Phongsavan, P., Murphy, N., Timperio, A.

(2007, juni). Promoting physical activity participation among

children and adolescents. Epidemiologic reviews, 29, 144-

159.

Seidell, JC, Visscher, TL (2003, februari 15). Nutrition and health –

obesitas. Nederlands tijdschrift voor geneeskunde, 147(7),

281-286.

Seitz, HK, Pöschl, G., Simanowski, UA (1998, oktober). Alcohol

and cancer. Recent developments in alcoholism: An official

publication of the American medical society on alcoholism,

the research society on alcoholism, and the national council

on alcoholism, 14, 67-95.

Sharma, M. (2007, maart). International school-based interventions

for preventing obesity in children. Obesity reviews: An

official journal of the international association for the study

of obesity, 8(2), 155-167. Siahpush, M., Wakefield, M., Spittal, M., Durkin, S. (2007, april).

Antismoking television advertising and socioeconomic

variations in calls to quitline. Journal of epidemiology and

community health, 61(4), 289-301.

Sloboda, Z., Stephens, R.C., Stephens, P.C., Grey, S.F., Teasdale, B.,

Hawthorne, R.D., Williams, J., Marquette, J.F. (2009, juni

1). The Adolescent Substance Abuse Prevention Study: A

randomized field trial of a universal substance abuse

prevention program. Drug and alcohol dependence, 102(1-

3), 1-10.

Slootmaker, SM, Chinapaw, MJ, Schuit, AJ, Seidell, JC, Van

Mechelen, W. (2009, juli 29). Feasibility and effectiveness of

online physical activity advice based on a personal activity

monitor: randomized controlled trial. Journal of medical

internet research, 11(3), e27.

Spencer, L., Adams, T.B., Malone, S., Roy, L., Yost, E. (2006,

oktober). Applying the transtheoretical model to exercise: a

systematic and comprehensive review of the literature.

Health promotion practice, 7(4), 428-443.

Page 136: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

129

Spittaels, H. De Bourdeaudhuij, I. (2006, December).

Implementation of an online tailored physical activity

intervention for adults in Belgium. Health promotion

international, 21(4), 311-319.

Spittaels, H., De Bourdeeaudhuij, I. (2007, September 19). Who

participates in a computer-tailored physical activity program

delivered through the Internet? A comparison of participants'

and non-participants' characteristics. The international

journal of behavioural nutrition and physical activity, 19,

34-39.

Steevens, J., Schouten, L.J., Goldbohm, R.A., van den Brandt, P.A.

(2009, oktober 14). Alcohol consumption, sigarette smoking

and risk of sybtypes of oesophagal and gastric cancer: a

prospective cohort study. Gut, 1-20.

Stevens, V., Van den Broucke, S. (2001). Gezondheidspromotie

2001: Tien jaar gezondheidspromotie in Vlaanderen.

Leuven-Apeldoorn: Garant.

Tauras, J.A., Chaloupka, F.J., Farrelly, M.C., Giovino, G.A.,

Wakefield, M., Johnston, L.D., O’Malley, P.M., Kloska,

D.D., Pechacek, T.F. (2005, februari). State tobacco control

spending and youth smoking, Research and practice, 95(2),

338-344.

Thomas, R., Perera, R. (2006, juli). School-based programmes for

preventing smoking. Cochrane database for systematic

reviews, 1-135.

Utter, J., Scragg, R., Schaaf, D. (2006). Associations between

television viewing and consumption of commonly advertised

foods among New Zealand children and young adolescents.

Public health nutrition, 9, 606-612.

Van Dis, I., Kromhout, D., Geleijnse, JM, Boer, JM, Verschuren,

WM (2009). Body mass index and waist circumstance

predict both 10-year nonfatal and fatal cardiovascular disease

risk: study conducted in 20 000 Dutch men and women aged

20-65 years. European journal for cardiovascular prevention

and rehabilitation: Official journal of the European Society

of cardiology, working groups on epidemiology and

prevention and cardiac rehabilitation and exercise

physiology.

Page 137: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

130

van Kruijsdijk, RC, van der Wall, E., Visseren, FL (2009, oktober).

Obesity and cancer: the role of dysfunctional adipose tissue.

Cancer epidemiology, biomarkers & prevention: A

publication of the American association for cancer research,

cosponsored by the American Society of preventive oncology,

18(10), 2569-2578.

Van Quickenborne (2009). De digitale kloof wordt kleiner in België.

Opgehaald, 15 april, 2010, van

http://www.channelworld.be/nl/article.php?news_id=1427

van Sluijs, E.M., McMinn, A.M., Griffin, S.J. (2008, augustus).

Effectiveness of interventions to promote physical activity in

children and adolescents: systematic review of controlled

trials. British journal of sports medicine, 42(8), 653-657.

Vartiainen, E., Pennanen, M., Haukkala, A., Dijk, F., Lehtovuori, R.,

De Vries, H. (2007, juni). The effects of a three-year

smoking prevention programme in secondary schools in

Helsinki. European journal of public health, 17(3), 249-256.

Verheijden, M., Bakx, JC, Akkermans, R., van den Hoogen, H.,

Godwin, NM, Rosser, W., van Staveren, W., van Weel, C.

(2004, December 16). Web-based targeted nutrition

counselling and social support for patients at increased

cardiovascular risk in general practice: randomized

controlled trial. Journal of medical internet research, 6(4),

e44.

Verheijden, M., Kok, F.J. (2005, augustus). Public health impact of

community-based nutrition and lifestyle interventions.

European journal of clinical nutrition, 59(1), 66-75.

Verheijden, M., Jans, MP, Hildebrandt, VH, Hopman-Rock, M.

(2007, januari 22). Rates and determinants of repeated

participation in a web-based behavior change program for

healthy body weight and healthy lifestyle. Journal of medical

internet research, 9(1), 1-9.

Vigez (2009). Memorandum voor gezonde steden en gemeenten. Een

krachtig en integraal gezondheidsbeleid in alle steden en

gemeenten. Geraadpleegd, 12 mei, 2010,

http://www.vigez.be/uploads/documentenbank/0325eb036c8

8af3735350b1bda086406.pdf

Wallston, K.A. (1992). Hocus-pocus, the focus isn’t strictly on locus.

Page 138: UNIVERSITEIT GENT · -Gedragsmodellen: Health Belief Model, Protection Motivation Theory, Social-Cognitive theory, ASE-model, Theory of planned behaviour, Transtheoretical model,

131

Rotter’s social learning theory modified for health. Cognitive

therapy and research, 16, 183-199.

Wantland, DJ, Portillo, CJ, Holzemer, WL, Slaughter, R., McGhee,

EM (2004). The effectiveness of Web-based vs. non-Web-

based interventions: a meta-analysis of behavioral change

outcomes. Journal of medical internet research, 6(4), 40-46.

Wardle, J., Rapoport, L., Miles, A., Afuape, T., Duman, M. (2001,

juni). Mass education for obesity prevention: the penetration

of the BBC’s ‘fighting fat, fighting fit’ campaign. Health

education research, 16(3), 343-355.

Wen, X., Chen, W., Gans, K.M., Colby, S.M., Lu, C., Liang, C. et al

(2010, maart 17). Two-year effect of a school-based

prevention programme on adolescent cigarette smoking in

Guangzhou, China: a cluster randomized trial. International

journal of epidemiology, 1-17.

Williams, DM, Matthews, CE, Ruth, C., Napolitano, MA, Marcus,

BH (2008, juli). Interventions to increase walking behaviour.

Medicine and science in sports and exercise, 40(7), 567-573.

Wilson, N., Grigg, M., Graham, L., Cameron, G. (2005, augustus).

The effectiveness of television advertisement campaigns on

generating calls to a national quitline by Maori. Tobacco

control, 14(4), 284-286.

Wilson, P.W.F. (2008). Progressing from risk factors to omics.

Circulation: cardiovascular genetics, 1, 141-146.

Wouters, E. (2008). Een gezond bedrijf: Kwestie van

voorlichtingssessies of fitnessruimte? Nutrinews, 1, 10-13.

Yarbrough, S.S., Braden, C.J. (2001, maart). Utility of health belief

model as a guide for explaining or predicting breast cancer

screening behaviours. Journal of advanced nursing, 33(5),

677-688