Uittreksel Regeren in Nederland

22

Click here to load reader

Transcript of Uittreksel Regeren in Nederland

Page 1: Uittreksel Regeren in Nederland

Regeren in Nederland, internationaal vergeleken

Leereenheid 1/hst 2

Constitutionele monarchie = erfelijk staatshoofd is gebonden aan regels van de grondwet.Regering = staatshoofd en ministers.Parlement = volksvertegenwoordiging.Parlementaire democratie = zwaartepunt van besluitvorming ligt bij relatie parlement/regering.Gedecentraliseerde eenheidsstaat = bevoegdheden van lagere organen in NL zijn afgeleid van soevereiniteit maar andere organen hebben ook eigen taken en competenties.Representatieve democratie = evenredige vertegenwoordiging voor verkiezing van leden 1e en 2e Kamer en Provinciale Staten en gemeenteraden.Participatie-democratie = participatie van burgers in actiegroepen, blokkades, wijkbijeenkomsten etc.Democratische rechtsstaat = macht van Nederlandse overheid is gespreid over diverse organen (regering, parlement en rechterlijke macht), bedoeld om vrijheid en gelijkheid van burgers te waarborgen.Verzorgingsstaat = uitgebreid pakket middelen en voorzieningen ter beschikking van de burger.Belangengroependemocratie = door omvang van invloed van maatschappelijke groeperingen in overlegstructuren (bv SER)Ambtenaren en bureaucratisch apparaat = Nederlands apparaat is beperkt, NL ambtenaar is neutraal, deskundig en loyaal.Contacten tussen staten en afspraken met NL = Verenigde Naties, NAVO, Westeuropese Unie e.a.

1. + 2. Ontwikkeling staatsvormen in Nederland en soevereiniteitRepubliek der Verenigde Nederlanden 1579-1759 Staten Generaal, uiteindelijk bij gewestenBataafse Republiek 1795-1806 Uitvoerend BewindKoninkrijk Holland 1806-1810 Koning van NL Lodewijk NapoleonFranse Tijd 1810-1813 Franse KeizerKoninkrijk der Nederlanden 1813-nu Koning van Nederland, toen Willem I

3. Vier kenmerken van Republiek der Verenigde Nederlanden die van invloed waren op politiek- geloof in oude vrijheden = Unie van Utrecht vooral om te bewaren wat men had en als bescherming tegen

vernieuwingen- koestering van verschillen = tussen gewesten, godsdiensten, politieke stromingen etc. daardoor consensus

bij beslissingen dus evenwichtige besluiten op basis van erkenning van verschillen- dominante groeperingen = zijn gevaar voor diversiteit van staat en samenleving, niemand kreeg een

zelfstandige positie, ambtelijke benoemingen alleen bij raden en colleges- geen aanstoot geven aan het buitenland = Unie van Utrecht erkende al gevaren van buitenlandse inmenging

en kwetsbaarheid van klein land, Nederland moet geen aanstoot geven temidden van machtige buren en bondgenootschappen

4. Geregeld in 1e grondwetten van 1814 en 1815 en belangrijkste constitutionele veranderingen daarnaKoninkrijk der Nederlanden krijgt vorm, land is nu monarchie onder het Huis van Oranje. Vastleggen soevereiniteit van Koning, macht gebonden aan regels van grondwet, verhouding tussen nationale gezag en provincies is geregeld, wijze van verkiezing van Prov. Staten en benoeming/aanwijzing van leden Parlement. Veranderingen daarna:- wijziging grondgebied en gewijzigde verhoudingen (jaren 30)- ministeriële verantwoordelijkheden: besluit moest ook door ministers getekend worden (1840)- bepalingen over vrijheid van godsdienst en onderwijs (1848)- regeling van vele zaken niet meer voor Koning maar voor wetgever (1848) (hieruit volgde Provinciale wet

1850 en Gemeentewet 1851)- erkenning van invloed van parlement op landsbestuur, 1e Kamer wordt niet benoemd door Koning maar

gekozen door Provinciale Staten (1848)

5. Hoe is invulling van ministeriële verantwoordelijkheid veranderd na de grondwetswijziging van 1840?Voor elk besluit dragen ministers strafrechtelijk verantwoordelijkheid. Na wijziging van 1848 ook politieke verantwoordelijkheid voor gedrag van ambtenaren en Koning. Vanaf 1868 betekent het ook dat kabinet vertrouwen nodig heeft van parlement.

6. Wat is er geregeld bij de Pacificatie van 1917Districtenstelsel verdween en er kwam evenredige vertegenwoordiging. Regelingen voor onderwijskwestie en kiesrecht.

Page 2: Uittreksel Regeren in Nederland

Regelingen van 1917 zijn Pacificatie; afspraken komen overeen met streven naar zeggenschap in eigen organisaties voor diverse bevolkingsgroepen. Pacificatie is wapenstilstand, geen vredesverdrag.

7. Wat is de betekenis van de Pacificatie voor de politieke verhoudingen na 1917?Erkenning van levensbeschouwelijke diversiteit. Stimulans voor groei van organisaties op levensbeschouwelijke grondslag. Ontstaan van afzonderlijke organisaties voor gezondheidszorg, universitair onderwijs, voetbal, woningbouw, omroep. Verzuiling. Zuilen waren protestant-christelijk, katholiek en algemeen (verdeeld in socialistisch en liberaal). Zuilen hebben eigen politieke partijen.

8. Gevolgen van de ontzuiling voor de Nederlandse politiek na 1965?Burgers zijn minder bereid politieke keuzen te maken op basis van lidmaatschap.Scheidslijnen tussen oude groeperingen verdwijnen door nieuwe organisaties en samengaan van bestaande.Constatering dat einde komt aan typische spelregels van pacificatiepolitiek; zakelijkheid en geheim overleg door leider wordt niet langer geaccepteerd in open samenleving met volwassen mensen.

Bestuurscultuur in Republiek der Verenigde Nederlanden; kenmerkend is verzet tegen vrijwel iedere vorm van centralisatie van de macht.Censuskiesrecht is dat burger alleen kiesrecht heeft indien hij voldeed aan financiële eis: minstens een bepaald bedrag aan belastingen betalen.Pacificatie loste 2 problemen op van 2e helft 19e eeuw: kiesrecht en onderwijskwestie.Politisering is ontwikkelingen van 2e helft jaren 60; ruimte voor maatschappelijke en politieke discussie; ontzuiling.Herziene grondwet 1815: invloed burgers op samenstelling 1e+2e Kamer was nihil; koning benoemde 1e Kamer en provinciebesturen wezen 2e Kamer aan.

Leereenheid 2/hst 1

1. Staat indien: grondgebied, aanwezigheid mensen, soeverein gezag. Natiestaat indien ook gemeenschappelijke cultuur.

2. + 3. Vier doelen van vergelijking tussen landen en welke aanpak van onderzoek is per doel geschikta. vergroten van kennis over 1 specifiek land; aanpak: elementen van politiek vergelijkenb. vergroten van kennis over meerdere landen; aanpak: elementen van politiek of stelsel vergelijkenc. vergroten van kennis over een bepaald aspect van politiek stelsel; aanpak: verschillende stelsels vergelijken,

land is dan contextd. komen tot algemene uitspraken; aanpak: relatie tussen kenmerken en landen, landen zijn te vergelijken

eenheden van onderzoek waarbij wordt geabstraheerd van nationale eigenaardigheden

4. Landen die zinvol zijn om met Nederland te vergelijkenAlleen landen die zodanige structuur hebben dat het bijdraagt aan verheldering van functioneren van het Nederlandse stelsel. Vnl. Europese landen en VS en Australië (politieke partijen, vrije meningsuiting, oppositie, vrije markteconomie, welvaartsniveau).

Leereenheid 3/hst 4

1. Verschillen tussen parlementair en presidentieel stelselparlementair: regering heeft vertrouwen nodig van parlement en is verantwoording schuldig aan parlementpresidentieel: geen vertrouwens- en verantwoordingsrelatie tussen parlement en regering; parlement controleert regering maar kan ze niet naar huis sturenparlementair: uitvoerende macht heeft geen electorale basispresidentieel: hoofd van uitvoerende macht, president, wordt direct gekozen door burgers

2. Waar komt tot uitdrukking dat NL parlementair stelsel heeftRegering en parlement hebben eigen bevoegdheden en verantwoordelijkheden maar zijn op elkaar aangewezen. Regering kan uitsluitend optreden als beleid voldoende steun heeft van parlement. Voor elke wet is instemming nodig van parlement en regering. Parlement controleert regering en is medewetgever.

3. + 4. Verschil tussen monisme en dualismeEen verhouding tussen regering en parlement waarin eigen verantwoordelijkheden voorop staan is dualisme. Een verhouding tussen regering en parlement waarbij regering een commissie is van parlementaire meerderheid en er nauwe samenwerking is tussen regering en parlementaire meerderheid is monistisch.

Page 3: Uittreksel Regeren in Nederland

Nederland steeds meer monistisch tot 1994: steeds meer ministers komen uit parlement, regeerakkoord wordt gedetailleerder, veel overleg tussen ministers en fractievoorzitters van beide Kamers, partijdiscipline is toegenomen.Vanaf Kok weer meer dualistisch: recrutering ministers buiten parlement, opstelling VVD-fractie die onafhankelijk is van regering waarin ook VVD zit.

5. Voor- en nadelen van instandhouden 1e KamerVoordelen: bewaken zorgvuldigheid van wetgeving, voorkomen overhaaste besluiten, bewaken constitutionele zuiverheid van regelgeving, 1e Kamerleden zijn minder partijgebonden en onafhankelijker.Nadelen: samenstelling onderscheidt zich niet van 2e Kamer, vertraagt wetgevingsproces, 1e Kamer wordt slechts indirect gekozen door burgers en dus is belangrijke rol voor 1e Kamer niet democratisch.

6. Bevoegdheden 1e en 2e KamerWetgevende taken:1e Kamer recht van initiatief (voorstellen in kunnen dienen)

recht van amendement (voorstellen veranderen zolang ontwerp niet definitief is vastgesteld)recht om motie in te dienen (oordeel uitspreken over optreden van bewindslieden of gevoerd beleid)

2e Kamer recht om wetsvoorstel geheel goed of af te keurenrecht om motie in te dienen

Controlerende taken:1e Kamer vragenrecht (schriftelijk inlichtingen vragen aan bewindspersonen, vragen uit 2e Kamer mogen

ook mondeling beantwoord worden in vragenuurtje)recht van interpellatie (bewindslieden aanspreken op optreden en uitnodigen in Kamer te verschijnen; verplicht verschijnen)recht van enquête (commissie uit Kamer onderzoekt bepaalde zaak)

2e Kamer vragenrechtrecht van interpellatierecht van enquête

7. Gang van wetsontwerp1 regering wil wet invoeren 12 openbare behandeling & stemmingen over amende- 2 minister maakt ontwerp met ambtenaren menten en wetsontwerp3 bespreking in ministerraad 13 doorzending 1e Kamer4 naar Raad van State voor advies 14 bespreking in commissie5 terug naar ministerraad met advies 15 voorlopig verslag6 naar Koningin 16 memorie van antwoord minister7 indiening bij 2e Kamer met koninklijke boodschap 17 eindverslag commissie8 vooronderzoek in commissie 18 openbare behandeling en stemming over wetsontwerp9 voorlopig verslag van commissie 19 naar koningin om goedkeuring10 memorie van antwoord van minister 20 naar minister voor contraseign11 eindverslag van commissie 21 naar minister van Justitie voor afkondiging in Staatsblad

8. Hoe kunnen 1e en 2e Kamer wetgevingsproces beïnvloeden2e Kamer:- indienen via recht van initiatief- recht van amendement bij openbare behandeling- motie indienen om opvattingen te laten horen1e Kamer- recht om voorstel geheel goed of af te keuren- motie indienen om opvattingen te laten horen

Leereenheid 4/hst 6

1. Verschillende kiesstelsels en welke heeft NederlandDistrictenstelsel: vertegenwoordigend lichaam wordt samengesteld op basis van afvaardiging door bepaalde delen van het landMeerderheidsstelsel: meer dan helft van stemmen is winnen, soms ook verkiezingen in 2 ronden: 2e ronde alleen voor partijen of kandidaten die meeste stemmen kregen of minimum aantal stemmen had behaaldEvenredige vertegenwoordiging: aantal afgevaardigden voor elke groepering wordt bepaald door aandeel in stemmentotaalNL heeft geen districten en extreem stelsel van evenredige vertegenwoordiging.

Page 4: Uittreksel Regeren in Nederland

2. Gevolgen van Nederlandse kiesstelsel voor samenstelling regering en parlementParlement is zeer nauwkeurige afspiegeling van partijvoorkeuren van kiezers. Evenredige vertegenwoordiging betekent kans op groot aantal partijen in parlement; kans dat 1 partij absolute meerderheid haalt is klein. Daarom is regeringsvorming in NL moeilijk. Samenstelling is afhankelijk van formatiebesprekingen. Invloed van kiezers op regeringssamenstelling is gering.

3. Verloop van opkomst bij soorten verkiezingen sinds afschaffing opkomstplicht in 1970Daling opkomst direct na afschaffing. Prov. Staten in 197 68.9% en gemeenteraden 67.2%. 2e Kamer in 1971 79.1%. In 1979 Europees Parlement 75.8%.Vanaf jaren 80 naar 80% opkomst voor 2e Kamer. Rest daling. Vooral Prov. Staten: naar 50.2% in 1995. Ook voortdurende daling voor Europees Parlement: ca. 33% in 1994 (laagste van Europa).

4. Kiesgedrag in NL sinds midden jaren 60Tot midden jaren 60 verklaringen op basis van verzuilingsvariabelen, kerkelijke gezindte en sociale klasse. Daarna minder. Andere verklaringen:- positie van kiezer op links-rechts-dimensie- opvatting van kiezer over politieke problemen- opvatting van kiezer op gevoerde regeringsbeleid- populariteit van politici mn lijsttrekkers

5. Verklaringen van huidige kiesgedragKenmerken als kerkelijke gezindte, sociale klasse, ideologische identificatie of opvattingen over problemen of politici. Zelf zegt de kiezer: omdat ik daar altijd op stem, opstelling van partij, belangenbehartiging, religie, ideologie, programma, issues en verhouding tussen politieke partijen.

6. Vijf functies van politieke partijen- selectie van kandidaten voor volksvertegenwoordigende lichamen- selectie van kandidaten voor functies van politieke elite (comm. Koningin, burgemeester, minister)- representatie van electoraat- kanaliseren en selecteren van meningen- meebepalen van overheidsbeleid

7. Belangrijkste politieke partijen en stromingen in NL1e confessionele/religieuze stromingen2e socialisten en communisten3e liberalenPartijen: PvdA, VVD, CDA en D66

8. Ontstaan van politieke partijen in historische context plaatsen van maatschappelijke tegenstellingenOorsprong in oude maatschappelijke tegenstellingen (boeren en industriële ondernemers, staat en kerk, protestanten en katholieken, arbeiders en werkgevers). Scherpe verdeeldheid bevolking. Vanaf 19e eeuw bevolkingsgroepen mobiliseren op basis van strijdpunten. Vanaf 2e helft 19e eeuw werden dit politieke partijen. Eind 19e eeuw spitsten politieke tegenstelling zich o 3 punten: onderwijs, kiesrecht en sociale kwestie.

9. Onderdelen van politieke partijen en hun functies- fracties in vertegenwoordigende lichamen (bepalen koers van de partij)- partijorganisatie (landelijk bestuur/partijsecretariaat voor adm./ondersteunende taken, commissies met

bijzondere taken als opstellen verkiezingsprogramma’s of controleren financiën, landelijk overlegorgaan)- neveninstellingen (organisaties voor jongeren, vrouwen, vorming, scholing, kadertrainingen: invloed laten

gelden en mede koers bepalen)

Berekening zetelverdelinga. restzetels en lijstverbindingen; kiesdeler vaststellen, denkbeeldige zetel per partij toekennen om gemiddeld

aantal stemmen per zetel te bepalen, 1e restzetel gaat naar partij met grootste gemiddeldeb. kiesdrempel; partij moet tenminste de kiesdeler halen, 1e zetel moet dus echte zijn en geen restzetelc. lijstenstelsel; volgorde van kandidatenlijst, alle stemmen op kandidaten per partij worden bijelkaar geteld en

zetels worden toegekend aan kandidaten in de volgorde van de lijst. Dus lijstenstelsel en geen personenstelsel.

Discussie over herinvoering opkomstplicht:Argumenten:- democratische legitimiteit; hoge opkomst is daadwerkelijk democratisch

Page 5: Uittreksel Regeren in Nederland

- gelijkheid; vwb opleiding, inkomen etc bepaalde mensen komen minder naar de stembus- politieke interesse en kennis; dwingt kiezers zich te verdiepen in politiek, houdt bevolking bij de lesTegenargumenten:- kiezen is recht, geen plicht; volledige vrijheid- wat is stem van ongeïnteresseerden waard- mensen die normaal ontevreden thuis blijven zouden nu stemmen op partij die gevoelens van

ontevredenheid vertolkt maar waarschijnlijk geen oplossing biedt

Leereenheid 5/hst 4+6

1. Zijn stelsels van VS, GB en Frankrijk presidentieel of parlementair? Waar komt dat in formele structuur van relatie parlement/regering tot uitdrukking?VS: presidentieel stelsel, geen vertrouwens- en verantwoordingsrelatie tussen parlement en regering, parlement kan ministers of president niet naar huis sturen, president kan parlement niet ontbinden, parlement en president worden ieder afzonderlijk en direct gekozen door kiezers.GB: parlementair stelsel, regering heeft vertrouwen nodig van parlement, uitvoerende macht heeft geen electorale basis, ministers worden gekozen uit parlement en blijven lid van parlement, regering is commissie die namens parlement beleid voert.Frankrijk: semi-presidentieel stelsel, macht van president is groot (benoemt en ontslaat ministers, defensie en buitenlands beleid, veto over wetsvoorstellen, via referendum zaken direct aan volk voorleggen), macht wordt in praktijk vooral bepaald door politieke verhoudingen, regering heeft vertrouwen nodig van parlement.

2. Verschillen tussen stelsel van NL en van VS, GB en Frankrijk vwb formele en werkelijke verhouding tussen regering en parlement.VS: afzonderlijke verkiezing geeft onafhankelijke en kritische houding van parlement tegenover regering.GB: Partij in parlement steunt regering onvoorwaardelijk door partijdiscipline, daarom onaantastbare macht van regering.Frankrijk: politieke verhoudingen bepalen macht.

3. Westerse landen waarin, anders dan in NL, de ene Kamer wordt samengesteld op grond van een ander criterium dan de andere Kamer.VS, Duitsland, Zwitserland, Australië, Canada.

4. Welk kiesstelsel hebben GB, Frankrijk en Duitsland?GB: meerderheidsstelsel en districtenstelsel, kandidaat die meeste stemmen wint in district wint zetel namens dat district, bepalende factor voor verdeling van zetels in House of Commons is spreiding van stemmen in het land.Frankrijk: meerderheidsstelsel en districtenstelsel, bij absolute meerderheid direct gekozen, anders 2e ronde met alle deelnemers die minstens 12.5% van de stemmen heeft behaald.Duitsland: stelsel van evenredige vertegenwoordiging en districtenstelsel, 2 stemmen per kiezer: 1 voor districtvertegenwoordiger volgens meerderheidsstelsel en 1 voor partijlijst volgens evenredige vertegenwoordiging, om toegang te krijgen tot Bondsdag moet er minstens 5% van de tweede stemmen zijn of 3 directe mandaten van eerste stem.

5. Wat is de invloed van kiesstelsels in GB, Frankrijk en Duitsland op samenstelling van parlement en regering vergeleken met NL?GB: veel meer zetels voor 2 grote partijen dan op grond van verkiezingsuitslag, ene grote partij regeert of andere, NL is exacte afspiegeling van uitslag.Duitsland: hanteert kiesdrempel die NL niet heeft, dus moeilijker voor kleinere partijen om toe te treden tot parlement.Frankrijk: door 2 ronden worden partijen gestimuleerd samen te werken in linkse of rechtse blokken, 2e ronde is immers strijd tussen 2 kandidaten (vaak links en rechts).

6. Wat is ontwikkeling van belang van sociale klasse en religie voor kiesgedrag in meeste Europese landen?Steeds minder belangrijke rol. Door secularisatie in westerse landen, steeds minder mensen voelen zich verbonden met een godsdienst (ook dalend kerkbezoek) of klasse. Ook stemmen godsdienstige kiezers niet automatisch meer op een partij met een godsdienstige grondslag.

7. Belang van traditionele politieke stromingen voor huidige partijenlandschap in Europa.Drie stromingen (christen-democraten, liberalen, socialisten) leverden ook de politieke partijen. Geldt voor alle Westeuropese landen. Betekenis van stromingen is sterk veranderd. Socialisten accepteren grotere rol van de markt, godsdienstige karakter van christenen is sterk verminderd. Socialisten worden overal geconfronteerd met

Page 6: Uittreksel Regeren in Nederland

groeiende middenklasse en afkalving van achterban (arbeiders in industriële sector). Socialisten willen oude achterban houden en middenklassen aan zich binden.Alle landen hebben ook nog andere kleinere partijen zoals conservatieven, agrarische en regionale die ook traditionele achtergrond hebben.

Dualistisch of monistisch? In GB is verhouding tussen regering en parlement meer monistisch dan in NL. Britse regering is commissie van parlementaire meerderheid; nauwe samenwerking tussen parlement en regering.

Leereenheid 6/hst 3

1. Wat is constitutionele monarchie en waaruit blijkt dat voor NL?Soevereiniteit van staat wordt belichaamd door koning die rol van staatshoofd vervult. Als staatshoofd is hij gebonden aan regels van de Grondwet.

2. Wat zijn verantwoordelijkheden voor staatshoofd van NL?Kern van verantwoordelijkheidsregeling tussen staatshoofd en politici volgens art. 42 Grondwet: 1. Regering wordt gevormd door Koning en ministers en 2. Koning is onschendbaar, ministers zijn verantwoordelijk.

3. Wat is kabinet, ministerraad en regering?Regering: Koning en ministers.Ministerraad: alle ministers.Kabinet: term ontbreekt in Grondwet maar er wordt meestal bedoeld: ministers en staatssecretarissen.

4. Functies van minister-president, ministers en staatssecretarissen.Minister-president: voorzitter van ministerraad, woordvoerder van regering, voorzitter van onderraden, centrale positie in ministerraad en spil in voorbereiding, uitvoering en vorming van regeringsbeleid.Minister: hoogste politiek-verantwoordelijke functionaris op bepaald terrein, hoofd van ambtelijke staf, lid van regering en daardoor mede-verantwoordelijk voor regeringsbeleid, vertegenwoordigen van politieke partij in regering. Staatssecretaris: eigen takenpakket met eigen bevoegdheden met politieke verantwoordelijkheid, leiding over deel van ambtenarenapparaat, ondergeschikt aan minister.

5. Factoren van invloed op toegenomen macht van minister-president.a. Toegenomen behoefte aan coördinatie van beleid; steeds ingewikkelder wordende samenhang tussen verschillende beleidsterreinen vragen om overleg en coördinatie. Ook belangrijker omdat hij zich naar buiten toe presenteert (wekelijkse tv-gesprekken).b. Buitenlands beleid: zwakke positie van NL minister-president leidde tot uitbreiding van bevoegdheden, zwakke positie bleek in Europese raad (staatshoofd van Frankrijk en regeringsleiders van overige lidstaten).

6. Verloop van kabinetsformatie.Staatshoofd vraagt adviezen aan Kamervoorzitters, vice-voorzitter van Raad van State en fractievoorzitters van politieke partijen in 2e Kamer.Koning wijst (in)formateur aan.De informateur onderzoekt mogelijkheden tot samenwerking.De (in)formateur probeert met beoogde fracties te komen tot gemeenschappelijk programma voor nieuw kabinet.De (in)formateur en regeringspartijen leggen besluiten over regeringsprogramma vast in regeerakkoord.Formateur (vaak minister-president in deze fase) onderhandelt met vertegenwoordigers van regeringspartijen over verdeling van ministersposten en staatssecretarissen en over kandidaten voor deze functies.Nieuwe bewindslieden worden beëdigd en nieuwe minister-president legt regeringsverklaring af.

Invloed van politieke carrière als parlementslid op functioneren als minister: minister kan zich meer als partijpoliticus opstellen dan iemand zonder parlementair verleden. Voordeel is dat hij politiek goed kent en gebruik kan maken van bestaande contacten. Nadeel is dat onafhankelijke opstelling tov partijgenoten in parlement bemoeilijkt wordt als er nauwe banden zijn.

Leereenheid 7/hst 5

1. Onderscheid tussen federale staat en eenheidsstaat.In federale staat dragen de delen bevoegdheden over naar geheel en in een eenheidsstaat draagt het geheel bevoegdheden over aan delen.

2. Waaruit blijkt dat NL een gedecentraliseerde eenheidsstaat is?

Page 7: Uittreksel Regeren in Nederland

Soevereiniteit berust bij nationale overheid maar die heeft bepaalde bevoegdheden overgedragen aan andere overheden en bestuursorganen. Lagere organen hebben een zekere mate van zelfstandigheid maar ontlenen de bevoegdheden aan de nationale overheid.

3. Onderscheid tussen territoriale en functionele decentralisatie en 2 voorbeelden.Functionele decentralisatie omvat alle organen, openbare lichamen en instellingen die op een specifiek terrein over enige zelfstandigheden beschikken (ontleend aan nationale overheid). Beperktheid van taken tot bepaalde belangen. Voorbeelden zijn SER, Kamers van Koophandel, Onderwijsraad, Sociale Verzekeringsbank.Territoriale decentralisatie: algemene taak, niet beperkt tot bepaalde belangen. Bevoegdheden worden alleen begrensd door grenzen van gebied en grenzen die hoger gezag stelt. Voorbeelden zijn provincies en gemeenten.

4. Wat is autonomie, medebewind, preventief toezicht en repressief toezicht.Autonomie: zelfstandig regelen en besturen van huishouding, bevoegdheden worden aan lagere organen overgelaten.Medebewind: verplichte medewerking van lagere organen aan uitvoering van besluiten van hogere organen.Repressief toezicht: alle besluiten van lagere organen kunnen in NL worden vernietigd door hogere organen.Preventief toezicht: goedkeuring door hogere organen van bepaalde besluiten van lagere organen is vooraf vastgelegd in besluiten van die hogere organen.

5. Hoe is inrichting van bestuur en wat zijn de taken van provincies en gemeenten.Provincie: hoofd is Commissaris van de Koningin, dagelijks bestuur is Gedeputeerde Staten die vertegenwoordiging is van Provinciale Staten. Kiezers kiezen Provinciale Staten.Gemeente: hoofd is burgemeester, dagelijks bestuur is burgemeester en wethouders. Wethouders zijn vertegenwoordiging van gemeenteraad. Kiezers kiezen gemeenteraad.

Taken provincies: toezicht op waterschappen, taken op gebied van ruimtelijke ordening, verkeersvoorzieningen, milieuhygiëne, industrialisatie en werkgelegenheid, recreatie en natuurbescherming, cultuur.Taken gemeente: openbare veiligheid, volkshuisvesting, onderwijs, cultuur, recreatie, zorg, economisch beleid.

6. Recente ontwikkelingen in bestuur.Grenzen bestaan niet voor eeuwig, gemeenten worden samengevoegd, provincies worden heringedeeld en nieuwe samenwerkingsverbanden worden gevormd. Verhouding tussen bestuur en burger staat ter discussie. Politieke vernieuwing is betrokkenheid burger vergroten. Verbeteren van dienstverlening richting burger. Ook functioneel gedecentraliseerde bestuur is aan veranderingen onderhevig.

7. Argumenten in discussie over vernieuwing van territoriaal gedecentraliseerd bestuur.Argument van slagvaardiger bestuur en argument van verkleining van de afstand tussen burger en bestuur. In vrijwel ieder voorstel tot schaalvergroting of –verkleining moet een goede afweging worden gemaakt tussen beide argumenten.

Driekringenleer: Rijk, provincie en gemeente hebben elk een eigen werkterrein; iedere kring behartigt belangen en taken die behoren tot de huishouding van die kring zonder inmenging van de andere kringen.

Leereenheid 8/hst 3+5

1. België, Frankrijk en Duitsland: monarchie of republiek?België: monarchie, staatshoofd is geen regeringsleiderFrankrijk: republiek, staatshoofd is regeringsleiderDuitsland: republiek, staatshoofd is geen regeringsleider

2. Politieke macht van staatshoofd van België, Frankrijk en Duitsland vergeleken met NL.Franse staatshoofd heeft niet alleen soeverein gezag zoals in NL maar ook verantwoordelijkheid voor belangrijke onderdelen van beleid van Franse regering zoals buitenlandse politiek. In België en Duitsland heeft het staatshoofd een vergelijkbare rol met die van NL.

3. Kenmerken van politieke stelsel van NL die ertoe bijdragen dat macht van ministers groter is dan in andere westerse landen.Ministers in NL hebben belangrijke taken: hoogste politiek-verantwoordelijke functionaris op bepaald terrein, hoofd van ambtelijke staf, lid van regering en daardoor mede-verantwoordelijk van regeringsbeleid, vertegenwoordigen van politieke partij in regering. In andere westerse landen zijn verantwoordelijkheden van ministers veel kleiner; ministers zijn veel meer gebonden aan regeringsleider. In VS bepaalt de direct gekozen president voor een belangrijk deel het beleid.

Page 8: Uittreksel Regeren in Nederland

4. Waarin onderscheidt Nederlandse kabinetsformatie zich van die in andere Westeuropese landen en wat zijn de gevolgen voor de samenstelling van de regering?a. Koningin heeft initiërende en coördinerende rol. Zij wint adviezen in en wijst (in)formateur aan.b. Noodzaak voor onderhandelingen omdat partij nooit absolute meerderheid behaalt. Coalitie met andere partijen is nodig.c. Kabinet heeft na installatie geen formele goedkeuring nodig van parlement. Bewindslieden worden beëdigd en minister-president legt regeringsverklaring af.

5. België, Frankrijk en Duitsland: federale staat, gedecentraliseerde of gecentraliseerde eenheidsstaat?België: federale staatFrankrijk: gecentraliseerde eenheidsstaat (ontwikkelingen naar decentraliseren)Duitsland: federale staat

6. Wat zijn verhoudingen tussen nationale overheid en andere overheden in Duitsland en Frankrijk in vergelijking met NL?Duitsland: bevoegdheden van federale staat zijn vastgelegd in grondwet, overige bevoegdheden komen toe aan deelstaten, autonomie van gemeenten en gewesten zijn in grondwet vastgelegd, meer verticale machtenscheiding dan in NL: provincies en gemeenten in NL hebben zelfstandigheid maar ontlenen die aan de nationale overheid.Frankrijk: veel minder grote zelfstandigheid van lagere overheden dan in NL, zeker voor 1980, na 1980 zijn beide stelsels wat meer naar elkaar toegegroeid.

Leereenheid 9/hst 8

1. Wat is grondgedachte van een rechtsstaat?De burger van de rechtsstaat wordt beschermd tegen de macht van de overheid door de macht van de overheid aan banden te leggen. Klassieke vrijheidsrechten, rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en verbod op willekeur.

2+3. Vier categorieën van rechtsregels waaraan de machtsuitoefening door de overheid in de Nederlandse rechtsstaat is onderworpen.a. klassieke grondrechten (godsdienst, levensovertuiging, recht op eerbiediging van persoonlijke levenssfeer)b. wettelijk vastgelegde bepalingen (tegen misbruik van overheidsgeweld, geen straf zonder wettelijke

strafbepaling)c. rechtsbescherming tegen de overheid (tegen onderwerping aan macht van overheid, beroep mogelijk tegen

bestuur)d. wettelijkheid van bestuur en rechtsspraak (normen voor toepassen van geweld door overheid, arrestaties

door politie)

4. Op welke manieren wordt verhinderd dat burgers worden onderworpen aan macht van overheid (rechtsbescherming tegen overheid)?Burgerlijke rechtspraak en strafprocesrecht.Administratief beroep bij hogere bestuursorganen en administratieve rechtspraak.

5. Hoe draagt horizontale en verticale machtenscheiding bij aan bescherming van burger tegen overheid?Horizontaal: scheiding tussen uitvoerende, wetgevende en rechtsprekende macht.Verticaal: scheiding van macht tussen federale staat en deelstaten.Machtenscheiding bemoeilijkt dat macht is geconcentreerd bij dezelfde meerderheid. Door macht van meerderheid aan banden te leggen wordt de minderheid, de individuele burger, beschermd.

6. In hoeverre is er in NL horizontale en verticale machtenscheiding?Geen strikt doorgevoerde horizontale machtenscheiding. Wetgevende macht is regering en parlement. Ook geen doorgevoerde verticale machtenscheiding. Lagere organen hebben bevoegdheden maar ontlenen deze aan de nationale overheid.

7. Ontwikkelingen die de rechtsstaat in NL onder druk zetten.Strijd tegen criminaliteit: criminaliteit is bedreiging voor burger, overheid kan persoonlijke levenssfeer van burger niet garanderen.Rechtspositie van verdachte wordt door nieuwe wetgeving aangetast: hiermee neemt bescherming van burger af, rechtspositie van verdachte is in geding door omstreden opsporingsmethoden.

Page 9: Uittreksel Regeren in Nederland

Maatschappelijke en politieke vraagstukken worden steeds meer voorwerp van rechtsregels: bij sociale zekerheid wordt beroep gedaan op bureaucratische competentie van burger (kennis en vaardigheden die nodig zijn om uitkering te krijgen), niet iedereen heeft dat dus toenemend aantal rechtsregels om rechtsgelijkheid te creëren.Dulden van ondemocratische politieke partijen: vrijheid van meningsuiting, maar dan racistische en discriminerende opvattingen verkondigen.

Leereenheid 10/hst 8

1. Hoe heeft stelsel van horizontale en verticale machtenscheiding vorm gekregen in VS?Verticaal door federale staatsopbouw, deelstaten hebben eigen soevereine bevoegdheden.Horizontaal door scheiding van drie staatsmachten uitvoering, wetgeving en rechtspraak.Afzonderlijke verkiezing en afzonderlijke bevoegdheden van president (hoofd uitvoerende macht) en Huis van Afgevaardigden en Senaat (organen die wetgevende macht vormen).

2. Verschil tussen Amerikaanse stelsel van horizontale en verticale machtenscheiding en Nederlandse.In NL minder ver doorgevoerd dan in VS. In NL is wetgevende macht regering en parlement samen en uitvoerende macht ligt bij regering. Van gescheiden verkiezing is geen sprake.

3. Wat is “checks and balances”?Elke macht heeft enige zeggenschap over de twee andere machten.

4. Hoe komt “checks and balances” tot uitdrukking in Amerikaanse politieke stelsel op federaal niveau?Uitvoerende macht (president en regering): president kan wetgeving beïnvloeden en benoemt rechters en kan gratie verlenen.Wetgevende macht (parlement): Congres kan veto van president ongedaan maken en senaat kan benoeming van hoge overheidsfunctionarissen afkeuren, Congres kan gerechtshoven instellen en opheffen.Rechterlijke macht: Hooggerechtshof heeft recht een wet van Congres aan grondwet te toetsen en ongeldig te verklaren, Hooggerechtshof kan een handeling van de president toetsen aan grondwet en als onverenigbaar met de grondwet verklaren, kan ook gerechtelijk verbod of bevel uitvaardigen.

5. Waarom beschermt toetsing van wetten aan de grondwet door de rechter de burger tegen de macht van de overheid?Als wet onschendbaar is en parlement heeft laatste woord over interpretatie van de grondwet, bestaat altijd de mogelijkheid dat de grondwettelijkheid van bepaalde wetten in het voordeel van de democratisch gekozen meerderheid uitgelegd wordt en er vervolgens wetten aangenomen worden die de positie van de burger ten opzichte van de overheid verzwakken.

6. NL, VS en GB: geschreven of ongeschreven grondwet, hoe is procedure om grondwet te veranderen en is toetsing van de wet aan de grondwet door de rechter mogelijk?NL: geschreven grondwet

wijziging door 1e ronde meerderheid in beide Kamers, na ontbinding en verkiezingen 2e ronde, dan tweederde meerderheid nodiggeen toetsingsrecht door rechter

VS: geschreven grondwetwijziging door tweederde meerderheid in beide Kamers en drievierde meerderheid van de statentoetsingsrecht door rechter

GB: ongeschreven grondwetwijziging door normale parlementaire meerderheidgeen toetsingsrecht door rechter

7. Waarom is zowel terrorisme als bestrijding van terrorisme een bedreiging voor de rechtsstaat?In een rechtsstaat heeft de overheid het monopolie op geweld terwijl er tegelijkertijd waarborgen voor bescherming van de burger zijn tegen diezelfde overheid. Voorbeeld: overheid doet klopjacht en onschuldige burgers worden opgepakt, onschuldige burgers voelen zich niet langer beschermd en er is rechtsongelijkheid.

Leereenheid 11/hst 9

1. Vijf problemen van verzorgingsstaat die leiden tot pleidooien voor terugdringen van de verzorgingsstaat.- omvang van publieke sector is belemmering voor economische ontwikkeling: hoge belastingen en premies

om verzorgingsstaat te bekostigen leiden tot hoge loonkosten, hoge loonkosten zetten werkgelegenheid onder druk, meer werkloosheid is meer uitkeringen en weer hogere premies en belastingen etc.

Page 10: Uittreksel Regeren in Nederland

- bekostiging van verzorgingsstaat via leningen leidt tot groei overheidsschuld en rentelasten- omvang en complexiteit van uitgaven van verzorgingsstaat maken deze bestuurlijk onbeheersbaar- uitgebreide netwerk van voorzieningen en verzekeringen maakt burgers afhankelijk van overheid, we willen

juist grotere eigen verantwoordelijkheid voor burgers- groot beroep van solidariteit van werkenden met niet-werkenden

2. Taken overheid in nachtwakersstaat en taken in huidige verzorgingsstaat.Nachtwakerstaat: binnenlandse orde en veiligheid, landsverdediging en bescherming van eigendom van belastingbetalers.Verzorgingsstaat: verzorgen van bestaanszekerheid, sociale zekerheid bij ziekte, werkloosheid, ouderdom, betaalbare diensten (vooral voor laagstbetaalden) en welzijnsvoorzieningen.

3. Verschillen tussen sociale verzekeringsmodel van Bismarck en model van Beveridge.

Bismarck BeveridgeDoel Garanderen sociale en economische

statusGaranderen minimum inkomen

Reikwijdte Selectief (werkenden) Universeel (iedereen)Uitkeringen Gerelateerd aan inkomen Niet gerelateerd aan inkomenFinanciering Premies BelastingenUitvoering Privaat PubliekModelland Duitsland Verenigd Koninkrijk

4. Voorbeelden van werknemersverzekeringen en volksverzekeringen in NL.werknemersverzekeringen: WW, WAO, ZFWvolksverzekeringen: AOW, AWW, AWBZ, AKW

5. Factoren die hebben geleid tot stijging van uitgaven van sociale zekerheid in NL.Uitbreiding aantal regelingen, uitbreiding van werkingssfeer van regelingen, hogere uitkeringen, demografische factoren (vergrijzing), technologische ontwikkelingen (duurdere technische mogelijkheden in gezondheidszorg).

6. Hoe komt de Nederlandse overheid tot herverdeling van inkomens?- via belastingstelsel: progressieve belastingheffing- stelsel van inkomensafhankelijke premies voor sociale verzekeringen terwijl uitkeringen van

volksverzekeringen en ZFW niet inkomensafhankelijk zijn- diverse subsidies aan minst-draagkrachtigen (huur, tegemoetkoming studiekosten)

Vijf elementen van verzorgingsstaat:- democratische besluitvormingsprocedure voor vaststelling overheidstaak- publiekrechtelijke garantie voor bestaansminimum voor iedereen- handhaven stelsel van voorzieningen voor sociale zekerheid- voorzien in stelsel van betaalbare en kwalitatief goede diensten tbv alle burgers en vooral laagstbetaalden

(gezondheidszorg, openbaar vervoer, onderwijs, volkshuisvesting)- activiteiten op terrein van maatschappelijke en culturele dienstverlening (bejaardenhulp, sportbeoefening,

ontspannings- en kunstzinnige voorzieningen)

Factoren die bezuinigen op sociale zekerheid bemoeilijken:- verwachtingen die burgers hebben van overheid- demografische factoren (vergrijzing)- technologische ontwikkelingen- economische factoren (werkloosheid)

Leereenheid 12/hst 9

1.+3. Verschillen tussen Scandinavische, Angelsaksische en Continentale model van sociale zekerheid.Scandinavisch model Angelsaksisch model Continentale model

Typering Welvaartsstaat in 1e instantie werkgever in laatste instantie verstrekker uitkering

Welvaartsstaat in laatste instantie uitkeringsver-strekker, strikte nadruk op werk op de arbeidsmarkt

Welvaartsstaat in 1e instantie uitkeringsverstrekker in laatste instantie werkgever

Doel Garantie sociale Garantie sociale Handhaven inkomen

Page 11: Uittreksel Regeren in Nederland

bescherming beschermingRecht op Werk Inkomensoverdrachten Sociale zekerheidPrimaire verantw. Overheid Overheid ArbeidsmarktHoogte uitkering Gemiddeld/hoog Gemiddeld/laag GedifferentieerdReikwijdte stelsels Alle burgers Alle burgers WerknemersFinanciering Belastingen Belastingen PremiesFinanciële onafh. Van de arbeidsmarkt

Hoog Laag Gemiddeld

Herverdelende werking Groot Beperkt Beperkt

2. Tot welke modellen van sociale zekerheid behoren Zweden, GB en Duitsland?Zweden – Scandinavische modelGB – Angelsaksische modelDuitsland – Continentale model

4. Karakteriseer het stelsel van NL aan de hand van de drie modellen.Continentaal model – uitkeringen worden gefinancierd uit premies, verantwoordelijkheid ligt bij sociale partners, in werknemersverzekeringen relatie tussen premiebetaling, arbeidsverleden en hoogte uitkering. Overheid is passief in creëren van werkgelegenheid.Angelsaksisch model – volksverzekeringen bestemd voor iedereen en geen relatie tussen hoogte premies en hoogte uitkering.Over herverdelende werking en financiële onafhankelijkheid van arbeidsmarkt: beide groot. Lijkt meest op Scandinavische model.

5. NL, GB, Duitsland, Zweden en Denemarken vergelijken vwb uitgaven voor verschillende onderdelen van verzorgingsstaat en groei van kring van verzekerden.Kring van verzekerden: groei in Duitsland voor 1900, Zweden 1900-1915, GB interbellum en NL na 2e WO.Uitgaven sociale zekerheid: in NL na 1970 hoger dan in GB en Duitsland, Denemarken op niveau van NL.Uitgaven voor verschillende categorieën van sociale zekerheid: NL geeft groter % van nationaal inkomen uit dan Duitsland, GB en Denemarken aan arbeidsongeschiktheid en beroepsziekten en minder aan ziekten.Overheidsuitgaven aan sociale zekerheid en gezondheidszorg, onderwijs, wetenschap en cultuur: NL geeft lager % van nationaal inkomen uit dan Denemarken, Duitsland en GB aan sociale zekerheid en gezondheidszorg. Uitgaven voor onderwijs, wetenschap en cultuur liggen op hoog niveau vergeleken met Duitsland en GB.

6. Vergelijking aanpak economische problemen voor verzorgingsstaat in NL en Zweden.Hoge werkloosheid is bedreiging voor betaalbaarheid van verzorgingsstaat (minder werkenden en meer uitkeringen). Zweden doet dan in actieve arbeidsmarktpolitiek. Via begeleiding van werklozen door om-, her- en bijscholing moeten werklozen aan het werk. In Zweden ook keynesiaanse remedie: als de markt het laat afweten moet de overheid de consumptie en de investeringen stimuleren om zo economie aan te zwengelen.NL doet veel minder aan actieve arbeidsmarktpolitiek. NL creëert banen aan de onderkant en stimuleert de markt via lastenverlichting en flexibilisering van de arbeidsmarkt. Ook bezuinigingen op sociale zekerheid en aanscherping regels voor toekenning uitkering om verzorgingsstaat betaalbaar te houden.

Leereenheid 13/hst 7

1. Twee functies van politieke participatie.Expressieve functie: geven van uitdrukking van betrokkenheid bij politieke systeem; door participatie is burger volwaardig democratisch burger.Instrumentele functie: doel is delen van overheidsbeleid beïnvloeden; bepaalde politieke doelen verwezenlijken.

2. Waarom is er spanning tussen niet-electorale politieke participatie in een representatieve democratie en het uitgangspunt van de representatieve democratie?Uitgangspunt is dat de gekozen volksvertegenwoordigers met meerderheid van stemmen beslissen. Het kan voorkomen dat deze ingaan tegen de wens van een groot deel, vaak nog steeds minderheid, van de Nederlanders.

3. Waarom is het bezwaarlijk in een democratie als burgers niet politiek participeren?Expressieve functie komt in gedrang: het wordt belangrijk gevonden dat mensen uitdrukking geven aan betrokkenheid. Instrumentele functie: belang is dat mensen invloed uitoefenen op beleid. Geringe participatie is geen ramp omdat beleid in grote lijnen goedkeuring draagt van burgers.Van belang is de betekenis van geringe participatie: zijn burgers dan tevreden of is het acceptatie dat een kleine groep politici het beleid voert en is het juist ontevredenheid?

Page 12: Uittreksel Regeren in Nederland

4. Ontwikkeling van de belangstelling voor politiek in NL sinds begin jaren 70.Populaire beeld klopt niet met werkelijkheid. Men zegt dat politieke belangstelling stijgt tot jaren 80, daarna geen duidelijke richting. Maar het geheel bekeken ligt het niveau van de politieke belangstelling in de jaren 90 boven dat van halverwege de jaren 70.

5. Vier vormen van politieke participatie.- uitbrengen van stem bij verkiezingen op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau- activiteiten in kader van verkiezingscampagnes (affiches ophangen, bijwonen bijeenkomsten, financiële

steun)- individuele contacten van burgers met politici (bezoeken spreekuur wethouders, brief sturen naar 2e Kamer)- activiteiten direct gericht op beïnvloeden besluitvorming (demonstraties, handtekeningenacties, bezettingen,

blokkades)

6. Ontwikkeling van politieke participatie in NL sinds begin jaren 70.Populaire beeld klopt niet met werkelijkheid. Beeld geeft conclusie dat van daling in politieke participatie sinds jaren 80 geen sprake is. Geheel gezien is er juist vanaf de jaren 70 sprake van een stijging van de participatie vooral in handtekeningenacties.

7. Drie verklaringen voor politieke belangstelling en participatie.- individuele kenmerken van mensen (geslacht, leeftijd, inkomen, opleidingsniveau)- mate van (on)tevredenheid met beleid- verandering in houding en opvattingen van burgers

8. Wat is belang van veranderde waardeoriëntaties voor niveau van politieke participatie?Wie zelfontplooiing, emancipatie en democratisering nastreeft zal geen genoegen nemen met traditionele politiek. Naast stemmen zal men dan andere mogelijkheden zoeken om meer betrokken te raken bij besluitvormingsproces.

Leereenheid 14/hst 10

1. Waarin verschillen belangengroepen van politieke partijen?Belangengroepen selecteren geen kandidaten voor volksvertegenwoordigende lichamen of andere functies van politieke elite. Ze proberen geen politieke meningen te kanaliseren en te bundelen tot herkenbare politieke stromingen. Ze streven niet naar regeringsverantwoordelijkheid.Wel proberen ze net als politieke partijen groepen van burgers te vertegenwoordigen, maar ze beperken zich tot 1 of enkele onderwerpen.

2. Criteria waarnaar belangengroepen in NL kunnen worden onderscheiden en voorbeelden.- beleidsterrein (bv Landelijke Specialisten Vereniging op gebied van gezondsheidszorg)- levensbeschouwing (bv. neutrale NOVIB, katholieke CEBEMO op gebied van

ontwikkelingssamenwerking)- organisatiestructuur (bv. FNV en VNO-NCW professioneel en “Uitbreiding Schiphol nee” zwakke

structuur)- plaats in politiek (bv. CNV en Vereniging Nederlandse Zorgverzekeraars veel contact met politiek en

sportorganisaties veel minder)

3. Belangrijkste werkgevers- en werknemersorganisaties in NL.Werknemersorganisaties: FNV (Federatie Nederlandse Vakbeweging), CNV (Christelijk Nationaal Vakverbond in Nederland), MHP (Centrale voor Middelbaar en Hoger Personeel), AVC (Algemene Vakcentrale).Werkgeversorganisaties: VNO-NCW (>100 werknemers, alle sectoren muv landbouw), KNOV en NCOV (nu MKB-Nederland, midden- en kleinbedrijf <100 werknemers), LTO-Nederland, land- en tuinbouw).

4. Op welke wijze en over welke onderwerpen onderhandelen, overleggen en wordt samengewerkt door Nederlandse organisaties van werkgevers en werknemers, al dan niet met overheid?- werkgevers/werknemers/overheid over alle belangrijke aspecten van sociaal-economisch beleid- werkgevers/werknemers over lonen en arbeidsvoorwaarden- werkgevers/werknemers gezamenlijk verantwoordelijk voor uitvoering van delen van het sociaal-

economisch beleid (uitvoering werknemersverzekeringen en uitvoering van arbeidsvoorzieningsbeleid)

5. Belang van Stichting van de Arbeid en SER voor huidige Nederlandse arbeidsverhoudingen.

Page 13: Uittreksel Regeren in Nederland

Stichting van de Arbeid: Opgericht in 1945, vertegenwoordiging van werkgevers en werknemers, adviseerden regering. In 1950 kwamen PBO’s met verordenende bevoegdheden met SER als supervisie. PBO’s werden mislukking maar SER overleefde. Met komst van SER werd adviserende functie minder belangrijk. Nu nog overlegorgaan tussen werkgevers en werknemers.

SER: Sinds maart 1995 is de wettelijke verplichting voor de regering om aan de SER advies te vragen bij sociaal-economische besluiten, afgeschaft. Rol SER in arbeidsverhoudingen is niet uitgespeeld. SER blijft belangrijk adviesorgaan van regering waarin sociale partners en kroonleden proberen te komen tot gezamenlijke richtlijnen voor het sociaal-economisch beleid.

6. Waarin verschilt een actiegroep van andere belangengroepen?Doordat ze geen serviceverlenende functie hebben voor de leden, meestal 1 concreet onderwerp tot actiepunt hebben en hun doel niet uitsluitend via de officiële politieke kanalen proberen te bereiken. Meestal zijn actiegroepen bovendien minder hecht georganiseerd dan andere belangengroepen.

7. Waarom kan een invloedrijke rol voor belangengroepen op gespannen voet staan met een aantal uitgangspunten van de democratie?Gebrek aan democratische controle bij machtsuitoefening door belangengroepen en ongelijkheid in beschikbare machtsmiddelen.

Belang van politiek van contact met belangengroepen: creëren van draagvlak voor beleid, kennis over specifieke onderwerpen.

Leereenheid 15/hst 11

1. Overwegingen voor het Nederlandse beleid sinds begin jaren 80 om het aantal ambtenaren terug te brengen.Financiële overwegingen: groot ambtelijk apparaat kost overheid veel geld.Overwegingen van efficiëntie en doelmatigheid: groot en verkokerd overheidsapparaat werkt inefficiënt en ineffectief.Ideologische overwegingen: overheid moet niet alles willen sturen en kan dat ook niet, veel kan worden overgelaten aan de markt.

2. Is het van belang dat de sociale kenmerken van het ambtelijk apparaat een afspiegeling zijn van de sociale kenmerken van de Nederlandse bevolking?Er is een gedachte dat het de afstand tussen ambtenaren en burgers verkleint. Andere stelling is dat deskundige en gespecialiseerde ambtenaren nooit een afspiegeling zijn van de bevolking. Ambtelijk apparaat dient overheidsbesluiten voor te bereiden en uit te voeren zonder aanzien des persoons. Ambtenaren handelen strikt neutraal. Representatief ambtelijk apparaat is dan zelfs niet wenselijk.

3. Hoe is de verhouding tussen de politiek en de bureaucratie volgens het klassieke ideaal van het functioneren van de bureaucratie?Er is een strikte scheiding: politiek beslist en bureaucratie voert de beslissingen uit. Politiek is verantwoordelijk voor het handelen van de bureaucratie.

4. In hoeverre is volgens het klassieke ideaal van de verhouding tussen de politiek en de bureaucratie van belang dat de politieke voorkeuren van ambtenaren een afspiegeling vormen van de politieke voorkeuren van de bevolking?Bureaucratie handelt in overeenstemming met wat de politiek beslist. Partijpolitieke en politieke voorkeuren mogen nooit een rol spelen bij handelen van ambtenaren. Vraag of afspiegeling van belang is, speelt dan ook niet.Praktijk: bij benoemingen van lagere ambtenaren doen voorkeuren er niet toe maar bij topambtenaren ligt dit anders. Deskundigheid staat voorop maar partijpolitieke voorkeur speelt vnl. bij secretarissen-generaal en directeuren-generaal nog steeds een rol. Partijbinding vormt een zekere garantie voor onderling vertrouwen tussen politici en ambtenaren. Gevolg van deze wijze van recrutering is dat top van ambtelijk apparaat een grove weerspiegeling is van partijpolitieke verhoudingen in parlement en onder de bevolking.

5. Vier kenmerken van bureaucratische organisaties.- duidelijke door regels bepaalde verdeling van taken en bevoegdheden- hiërarchische structuur- benoeming personeel op basis van objectieve kwalificaties blijkend uit diploma’s en ervaring- ambtsuitoefening is gebonden aan algemene en consequent toegepaste regels

Page 14: Uittreksel Regeren in Nederland

6. Factoren die van invloed zijn op de macht van ambtenaren.- door grote bureaucratie en betrokkenheid van ambtenaren bij vele vraagstukken is het voor een minister of

wethouder niet te overzien wat er allemaal door ambtenaren wordt ondernomen- door complexiteit van beleidsproblemen zijn deskundige ambtenaren nodig, politici hebben vaak die

deskundigheid niet- werk van ambtenaren is aan regels gebonden maar in de uitvoering hebben zij altijd een zekere

beleidsvrijheid

7. Wat is de relatie tussen de beleidsvrijheid van ambtenaren en de benodigde bureaucratische competentie van burgers?Ambtenaar kan naar eigen inzicht een kwestie van een burger behandelen. Benodigde bureaucratische competentie is dus afhankelijk van de opstelling van de ambtenaar tegenover de burger. Bij een onwelwillende ambtenaar zal een burger alle vaardigheden moeten aanspreken om rechten te claimen.

Leereenheid 16/hst 7+10+11

1. Ontwikkeling van belangstelling voor politiek en politieke participatie in NL vergeleken met Duitsland, Frankrijk, GB en België.Overal, net als in NL, stijging van belangstelling voor politiek. Vanaf jaren 70 in NL stijging in politieke participatie vooral handtekeningenacties. Idem in andere landen. In vrijwel alle Westeuropese landen is niveau van participatie gestegen maar verschillen in deelname aan onconventionele vormen van politieke participatie zijn aanzienlijk.

2. Hoe verhouden postmaterialistische waardeoriëntaties in NL zich tot die in andere Westeuropese landen?In NL hoog in vergelijking met andere Westeuropese landen.

3. Overleg tussen organisaties van werkgevers en werknemers met overheid in Duitsland, Scandinavië, Frankrijk en GB.- Sociaal-economisch beleid: onderscheid tussen landen met veelvuldig centraal overleg en landen waar dit

nauwelijks is. Scandinavische landen en België veel, maar nergens zo geformaliseerd als in NL. Nauwelijks overleg in Frankrijk, GB en Duitsland.

- Lonen en arbeidsvoorwaarden: in NL op landelijk niveau per bedrijfstak, zo ook in Scandinavische landen een Oostenrijk. Overheid in NL en Denemarken grijpt nogal eens in in collectieve onderhandelingen, Zweden blijft afzijdig. Frankrijk en Italië ook per bedrijfstak maar dan regionaal; hier ook veel arbeidsconflicten. GB nauwelijks onderhandelingen op bedrijfstakniveau.

4. Wat is Amerikaanse “spoils system”?Door de Amerikaanse president worden ambtelijke banen toegekend aan politieke vrienden, zonder specifiek rekening te houden met bekwaamheid van de aan te stellen ambtenaren.

5. Beoordeling “spoils system” vanuit klassieke visie op verhouding tussen politiek en bureaucratie.Er hoort een scheiding te zijn tussen politiek en bureaucratie. Ambtenaren voeren besluiten van politiek onvoorwaardelijk uit. Eigen opvattingen doen niet ter zake. Spoils system maakt scheiding onmogelijk en zal daarom vanuit de klassieke visie negatief worden beoordeeld.

Merit system: itt spoils system vormen kennis en bekwaamheid de enige criteria waarop ambtenaren kunnen worden aangesteld.Theorie van Inglehart: Houdingen en opvattingen van burgers zijn veranderd. De naoorlogse welvaart en sociale rust dragen ertoe bij dat de generaties die waarde hechten aan materialistische zaken zoals economische groei, werkgelegenheid en stijging van de welvaart geleidelijk worden vervangen door generaties die meer waarde hechten aan postmaterialistische zaken zoals zelfontplooiing, emancipatie en democratisering, Deze verschuivingen in houdingen en opvattingen hebben ook gevolgen voor de betrokkenheid van burgers bij de politiek.