uit naam van willem van oranje - webdocument2 “Uit naam van Willem van Oranje” De slag op de...

44

Transcript of uit naam van willem van oranje - webdocument2 “Uit naam van Willem van Oranje” De slag op de...

2

“Uit naam van Willem van Oranje” De slag op de Zuiderzee.

Dit is een fictief verhaal gebaseerd op ware gebeurtenissen in onze geschiedenis.

Geschreven en geïllustreerd door PetraLouise Muris.

Avonturenboek, lezen vanaf 11 jaar en ouder. Alle werken van deze auteur zijn auteursrechtelijk beschermd.

De Hollandse vlag was vroeger oranje, blank, blauw

Dit ter ere van Prins Willem van Oranje.

Bladzij Hoofdstuk 3 Wat je moet weten. 4 1 De ronselaar. 7 2 Het schip wordt in beslag genomen. 12 3 De nieuwe geuzen krijgen hun eerste orders. 17 4 T’ eijland Wieringe. 21 5 Petrus verdrinkt. 24 6 De watergeuzen vluchten. 31 7 De slag op de Zuiderzee. 37 8 De teleurstelling. 40 9 De Republiek der verenigde Nederlanden.

3

Wat je moet weten:

De naam Nederland bestond vroeger niet, men noemde het hier “Die laghe landen bi der see”. De lage landen bij de zee. Deze laagvlakte was vroeger verdeeld in gewesten. De Zuiderzee schreef je zo; “Die Suijder see”. Onze Zuiderzee was groot, woest en onvoorspelbaar. Veel schepen vergingen door de sterke wind, door de stroming en de vele zandbanken en moerassige uitmondingen. Door de inpoldering en de afsluitdijk werd de Zuiderzee een meer. Het IJsselmeer. In het verleden verdwenen eilandjes, dorpen en gehuchten door de inpoldering of annexatie door grotere gemeenten bijvoorbeeld Amsterdam dat door uitbreiding gehuchten heeft opgeslokt. Soms heeft men de namen van dorpen of steden eenvoudiger gemaakt doordat zij in het Oud Hollands werden geschreven. Bijvoorbeeld: het eiland Marken schreef je in het Oud Hollands zo: T’ eijland Marché, let op: de c in ch is een k. De T’ is waarschijnlijk de afkorting voor “Ter” als in “Ter plaatse zijn.” De stad Amstelredam heet nu Amsterdam en Santfoort heet Zandvoort. Monckedam is Monnikendam, T’ Mearsdiep is het Marsdiep, enz. Ook de namen van de Hollanders waren anders. Zo kon je Karel heten met als achternaam de voornaam van je vader “Pieter”, Karel Pieters zoon, Pieterszoon Karel of Pietersz. Ook dorpen, gehuchten of steden dienden als achternaam. Beroepen of voorwerpen werden ook als naam gebruikt.

Veel leesplezier! PetraLouise.

4

HOOFDSTUK 1 DE RONSELAAR.

‘Kom jongen, drink wat van mij. Vandaag is het een prachtige dag die nieuwe kansen schept.’ ‘Liever niet, ik zou naar mijn moeder gaan die wacht op mijn duiten.’ (Duiten, oordjes; de muntjes waren een betaalmiddel) ‘Jouw moeder kan wel even wachten. Jouw geld krijgt zij straks wel. Ga mee naar binnen jongen, alle mannen zijn al binnen. Ik betaal de drank vandaag. Dat laat je toch niet lopen? Mannen drink op onze nieuwe scheepsknecht die heeft zich al bewezen!’ Johannes Gerardszoon drentelt onwennig achter zijn schippersbaas het drinkgelag binnen. Hij neemt plaats aan een ronde tafel. ‘Geef mij maar water!’ roept hij nog, maar de waardin zet hem al een tinnen kruik bier voor. Het kost de jongen moeite zoals de rest van de bemanning de kruik in enkele teugen leeg te drinken. Toch slokt hij het zo snel mogelijk naar binnen. De alcohol stijgt naar zijn hoofd. Hij wil eigenlijk niets meer drinken omdat zijn dorst is gelest maar de bemanning dringt het hem op. Na nog geen half uur lalt hij als een dronkenlap en begint de wildste verhalen te vertellen. De mannen lachen erom. Niemand heeft in de gaten dat achter in het drinkgelag een spichtige oude man zit die hen nauwlettend in de gaten houdt. Het is een ronselaar die troepen voor de prins van Oranje verzamelt. Er staat een pot inkt op zijn tafel waaruit een ganzenveer statig omhoog prijkt. De man wacht zijn kans af om de zeelieden te bepraten zodoende hen als soldaten voor Oranje te ronselen. Of het nu een edelman of een piraat is of het tuig van de straat, iedereen is welkom in het leger van de prins. De ronselaar is daar erg handig in. Als hij hoort dat de zeelieden schreeuwerig worden staat hij van zijn kruk op. ‘Kunnen jullie nog geld gebruiken?’ vraagt hij.

5

‘Ja, ha, ha, altijd! Waar kan ik mijn krasje zetten?’ krijgt hij als reactie. Een ander schreeuwt: ‘aan jou te zien geniet je niet veel van je geld. Jij bent zo dun als een spiering!’ Weer een ander schreeuwt: ‘wat moeten we doen om aan dat extra geld te komen? Het is toch geen piraterij hè?’ ‘Nee geen piraterij. Het is voor een oorlog. De prins van Oranje heeft manschappen nodig om de Spanjaarden te verslaan. Luister mannen,’

zegt de spichtige oude man: ‘zijn er in jullie familie mensen opgepakt? Onschuldige mensen die het katholieke geloof in de ban deden en daarom werden gefolterd om daarna als heksen te worden vermoord? Ik wil weten of jullie mij willen helpen de daders te straffen.’ ‘Wij zijn zeelui, wij zijn geen soldaten en ook geen jagers. Wij handelen alleen in metalen, nee daar lenen wij ons niet voor. Dat niet alleen, tracht je iemand die verdacht is te verbergen, wacht je hetzelfde lot. Mensen verraden elkaar uit angst voor de vijand of door er rijker van te worden. Het is nogal een linke zaak weet je? Voor dat je er erg in hebt word je van hekserij beschuldigt en wie weet wat zij dan met je doen.’ ‘Ik heb hier een opdracht van Willem van Oranje. Kijk mannen, jullie kunnen zien dat deze brief van zijn zegel is voorzien.’ De mannen kijken naar de zegel op de kapersbrief. De ronselaar gaat verder: ‘hij roept iedereen op zich tegen de vijand te verzetten. Onze grootste vijand is Spanje. Zij zijn het die onze gewesten hebben veroverd. Aan jullie de keus om je te laten overheersen door de Spanjaarden die uit naam van God jullie gelovige gezinnen uitmoorden.

6

Jullie weten waarschijnlijk niet dat Willem de Zwijger eerst katholiek moest worden vanwege het Oranje Prinsdom in het zuiden. Dat is toch te gek voor woorden? Alsof zijn christelijke geloof niet goed genoeg was! De paus deelt overal de lakens uit met vreselijkste gevolgen. De dood! Prins Willem van Oranje wil alle geloven tot elkaar brengen en van onze gespleten gewesten een republiek maken. Eén land met één landheer met vrijheid van geloof. Is het niet beter dat de wetten die in al onze zeventien gewesten zo erg van elkaar verschillen onder één Staatse partij vallen? Vecht voor de verenigde Republiek der Nederlanden! Het is toch belachelijk dat iedereen onze gewesten binnenvalt en dat zij andersdenkenden martelen en vermoorden. Kunnen zij zomaar lukraak iedereen oppakken en afslachten in naam van God? Er is toch maar één God? Eén God voor ons allen? Hebben wij niets meer over onze geboortegrond te vertellen? Hebben wij niets te vertellen over welke manier van leven wij verkiezen of op welke manier wij willen geloven? En waarvoor moeten wij zoveel belasting betalen? Er is een tiende penning ingevoerd, dat is roof, roof van de armlastigen. Is dat voor het Spaanse volk misschien? Is het voor Filips de tweede of Alva’s zoon of om de paus en zijn kerken te verrijken? Ons volk lijdt mannen! Wij komen eindelijk in opstand! Willen jullie niet in een vredig land wonen zonder angst wat de dag van morgen brengt? Als jullie voor onze vrijheid willen vechten wil ik dat jullie aan mijn tafel een papier ondertekenen. Het is een akte waarin staat dat je als watergeus werkzaam bent voor de prins van Oranje. Je krijgt natuurlijk soldij, een ruime beloning naar ik heb gehoord. Wie niet kan schrijven zet er maar een kruisje onder. Ik vraag het nu nog vriendelijk want er is een grote kans dat jullie schip al in beslag is genomen. En zonder schip geen werk.’

7

HOOFDSTUK 2 HET SCHIP IS IN BESLAG GENOMEN.

‘Wij hebben dus helemaal geen keus. Jullie kapen ons schip voor de prins. Wij zullen dus wel moeten tekenen omdat wij anders geen schip meer hebben. Leuk is dat!’ moppert de oude schipper de Vrind. ‘Hoeveel verdienen wij? Verdienen wij meer dan onze handel in metalen?’ ‘Wie werd rijk van jullie handel? Juist ja, de vijand. Jullie zullen de Spanjaarden, de paus en zijn kerk niet meer verrijken. Hoe meer jullie bereiken in het belang voor ons volk des temeer jullie eerlijk geld verdienen. Er is geen keus, de prins wil dat jullie de vijand verdrijven. Hij heeft trouwe volgelingen nodig en dat zijn jullie.’ De oude man pakt een aantal papieren (aktes) en het potje inkt en de ganzenveer van zijn tafeltje. Met zijn trillende handen zet hij alles op de tafel van de mannen. ‘Teken hier heren en ga dan naar huis. Neem afscheid van jullie familie uit naam van Willem van Oranje. Als jullie niet tekenen hebben jullie geen brood meer op de plank.’ Het is even stil, de zeelieden zitten verstijft. Dan maant de oude ronselaar: ‘echt…, het is voor jullie eigen bestwil. Teken deze akte.’ De mannen geven geen krimp waarop de oude man zegt: ‘jullie werken immers voor de vijand terwijl andere oprechte mensen verloederen? (verloederen= verarmen, verwaarlozing) Jullie handelen in lood en ijzer voor het maken van kanonnen die op je eigen volk gericht staan. Die Spanjaarden geven veel duiten om jullie honger te stillen want jullie moeten toch goed eten en drinken nietwaar? Jullie verkiezen een leven zonder armoe met het geld van de vijand zodat jullie je rijk kunnen kleden. Nu zetten jullie maar voortaan eerlijk brood op de plank! Jullie zullen soberder moeten leren leven. Jullie maken geen paus, kerk of Spanjaard meer rijk. Vanaf heden zijn jullie in dienst van Oranje en zullen het tegen hen moeten opnemen.’

8

Hij gaat verder: ‘wij trekken ten strijde tegen die moordenaars! Jullie zullen voor jullie eigen vaderland strijden. Maakt dat jullie niet trots? Want mannen, als het bekend wordt dat de Spanjaarden zijn verdreven zonder jullie medewerking worden jullie alsnog gestraft. Jullie hebben dus geen keus. Teken, dan ontloop je een vreselijke straf want alleen de hel wacht jullie.’ De mannen tekenen morrend de akte. De ronselaar glimlacht en zegt vriendelijk: ‘vanavond hebben jullie een afspraak. Jullie worden in het statige grijze handelshuis aan de kade verwacht. Beneden wacht iemand die je naar binnen loodst. Boven zal besproken worden waar en hoe men de Spanjaarden zal verslaan. Nu gaan jullie eventjes naar huis. Ga zo behoedzaam mogelijk naar jullie familie. Prent hen in dat jullie dood zijn, dan worden zij niet vervolgd. Ga vooral niet terug naar jullie schip. De man die jullie heeft betaald is door mij omgekocht. Hij vertelt iedereen dat jullie schip door de Spanjaarden naar hier is versleept, dat het was leeggeroofd en jullie overboord zijn gezet. Jullie zijn in zee verdronken. Jullie gekaapte schip is stiekem gelost. Jullie loon is afkomstig van rijke geuzen zodat jullie geen argwaan kregen. Weten jullie dat de Spanjaarden niet goed georganiseerd zijn? Dat komt doordat vele lieden van onze bevolking in Spaanse dienst zijn. Er is een muiterij gaande doordat niet iedereen betaald krijgt, met dank aan onze geuzen die de waterwegen en de Zuiderzee versperren. Vele Hollandse overlopers hier uit Amstelredam met grote monden vechten voor de vijand. De één weet niet wat de ander uitspookt. Het is beter een Geus te zijn dan zo’n verrader. Als de oorlog voorbij is zullen zij hangen! Amstelredam wordt weer van ons! Echter, jullie zijn beter af. Vanaf heden zijn jullie watergeuzen. De helden die de vijand uit onze stad zullen verdrijven. Ik zie jullie morgen hier in het drinkgelag dan bespreken wij de wat er nog besproken moet worden. Bij de ingang staat dan iemand die een wachtwoord verlangt. Er mag geen vijand naar binnen.’ De mannen verlaten het drinkgelag en haasten zich naar hun familie.

9

Een verpletterende regenbui striemt Johannes zijn gelaat als hij door de straten rent. In de nabijheid staat zijn ouderlijk huis. De deur staat uitnodigend open. Zijn moeder verschijnt in de deuropening. Ze glimlacht tevreden als zij haar zoon ziet aankomen. Hijgend en doornat begroet Johannes zijn moeder en duwt een zakje duiten in haar handen. Hij hijgt: ‘moeder, ik vrees dat ik meteen weer weg moet. Ik heb een akte moeten ondertekenen dat ik in dienst kom van prins Willem van Oranje en dat moet geheim blijven moeder!’ ‘Waarom? Wat houdt dat in Johannes? Wat moet je voor hem doen? Werk jij niet meer voor de metaalhandel, was dat te zwaar? De Spanjaarden voorzagen jou van degelijk werk. Ga je niet meer naar zee?

Wat verdien je straks? Jij zult toch jouw deel moeten bijdragen in ons gezin anders raken wij op straat.’ ‘Ik word een watergeus moeder, ik moet het opnemen tegen de Spanjaarden maar wilt u dit alstublieft geheimhouden? U zult zuiniger moeten gaan leven want ik word soldaat van Oranje. Ik verdien dan veel minder. Ik kom in opstand tegen de Spanjaarden die ons gebied hebben veroverd en alle christenen uitmoorden. Willem van Oranje strijdt voor vrije gewesten en de vereniging van al die gewesten. Hij vecht voor de verenigde Republiek der Nederlanden en vecht ook voor de vrijheid van alle geloven. Men zal eens kunnen geloven wat men wil zonder daarvoor gedood te worden. Er bestaat immers maar één God? En zo niet waarom moet men dan gedood worden? Waarom is het katholieke geloof het enige ware geloof? Ik zal opkomen voor de Hollanders en voor iedereen die lijdt.’

10

Zijn moeder kijkt hem verdrietig aan en zegt zacht: ‘ik kan er niet om juichen Johannes! Wat staat ons straks te wachten als alles mislukt? Wat jij gaat doen is zeer gevaarlijk en niet alleen voor jou maar ook voor jouw familie. Misschien worden wij opgepakt en ondervraagt totdat wij er dood bij neervallen. Krijgen wij dan ook de brandstapel? Ik ben bang Johannes, ik ben enorm bang voor die Spanjaarden. Vind jij dat gek? Wat zal er van ons terechtkomen als zij erachter komen dat jij een geus bent geworden? Dood Johannes, dan worden al jouw familieleden uitgemoord! Het kan hier maar beter Spaans gebied blijven, nu is het nog een beetje rustig. Ik maak mij vreselijk bezorgd jongen.’ ‘Moeder het is’ nooit rustig, hoe kunt u dat nou zeggen! Uit elke familie verdwijnen nog steeds tientallen mensen spoorloos. Zij worden gemarteld en gedood door de vijand. Dan zijn die andersdenkenden tenminste van de aardbodem verdwenen! Op zee liggen tientallen Spaanse schepen die onze kust bewaken. Niemand kan ongezien ontsnappen of het Spaanse gebied betreden. Wij zijn slechts een onderdanig slavenvolk die goed genoeg zijn om de paus, de roomse kerk en koning Filips de tweede te verrijken. Wij zijn niet vrij en voor heel ons volk bestaat niet eens de vrijheid van denken of geloof. Daardoor zijn er heel wat mensen op de brandstapel belandt. Wij zijn de geketende gevangenen van die waanzinnige Spaanse katholieke overmacht. Ik ga moeder, ik moet gaan, ik ga voor onze vrijheid daar vecht ik voor. Ik vecht voor jou en voor ons volk. Misschien komen er straks betere tijden. Als iemand naar mij vraagt zeg dan dat jij gehoord hebt dat ik dood ben. Dat ons schip werd gekaapt en dat de zee mijn graf is dan lopen jullie geen gevaar. Huil voor mij moeder!’ Zijn moeder kijkt verbouwereerd. ‘Ik ben hier vandaag niet geweest moeder. U hebt mij niet gezien want muren hebben oren en de vijand loert overal. U ziet mij pas terug als de vijand is verdreven.’

11

‘Nee! Kind toch!’ ‘Vaarwel moeder doe alsof u uw zoon hebt verloren.’ Zijn moeder snikt: ‘jij bent toch niet gevolgd? Weet je zeker dat niemand je heeft gezien? Zag jij niemand onderweg? Wie heeft mij dan verteld dat jij dood bent?’ ‘U hebt het op straat gehoord, u hebt gehoord dat de Staal werd gekaapt. Het moet wel geheim blijven dat ons schip heimelijk (stiekem) is gelost en wij door rijke geuzen zijn betaald. Het ligt momenteel aan de kade. U hoeft alleen te weten dat het schip leeg is teruggevonden nadat het was gekaapt. De Spanjaarden vonden geen bemanning op het schip. Dat zij het hier hebben teruggebracht is natuurlijk gebaseerd op een grove leugen. Gelukkig spreken onze vijanden elkaar toch tegen omdat zij niet meer betaald krijgen. De meeste muiten of slaan aan het kapen.’ ‘Kind toch, het is zo gevaarlijk! Straks ben jij werkelijk dood! O help, jij komt vast in moeilijkheden!’ ‘Ik doe het voor de Republiek moeder. De Republiek der verenigde Nederlanden. Alle 17 gewesten zullen aaneensmelten. Eens zijn wij vrij dan wordt niemand meer gedood om zijn geloof. Leve onze leider Prins Willem van Oranje! Leve de aanstaande verenigde Republiek der Nederlanden! Eén staat met één leider. Vaarwel moeder!’ Johannes Gerardszoon kust zijn moeder waarop zij huilend de deur sluit. Dan loopt hij met snelle passen naar het grijze handelshuis aan de kade. Het regent nog steeds pijpenstelen.

12

HOOFDSTUK 3 DE NIEUWE GEUZEN KRIJGEN HUN EERSTE ORDERS.

Als Johannes bij het statige herenhuis aankomt is het net opgehouden te regenen. Hij is ijskoud tot aan zijn botten. Voor het venster verschijnt een man, hij wenkt hem naar binnen.

Hijgend opent hij de deur. ‘Kom erin knul, iedereen is boven. Jullie zijn de nieuwste lichting watergeuzen. Jij wordt verwacht.’ Johannes rent de trap op en wordt boven hartelijk ontvangen door een uitbundig gezelschap.

‘Weer een geus erbij! Hoe meer zielen des te meer vreugd.’ Een roodharige man klopt goedkeurend op zijn rug. ‘Je bent doornat mijn kind. Warm je bij het haardvuur dan drogen jouw kleren.’ Johannes lacht zuur. Met zijn achttien jaren voelt hij zich geen kind meer. De meeste mannen zijn ouder, gerimpeld of grijs. Omdat zij oud ogen (er oud uitzien) neemt hij er genoegen mee. Ondertussen beklimt de roodharige man een tafel, hij schreeuwt: ‘zou het stil kunnen zijn? Ik noem jullie namen. Steek je hand op als jij jouw naam hoort. Ik wil eerst weten of iedereen er is dan kunnen wij beginnen en weten jullie waar je aan toe bent; Karelszoon Bastiaan, Gerard van Nijmegen en Abelszoon Koos. Jan Kort, Barendszoon Lodewijk en Evert Abbenborch. Johan van Alckmaer. (zeg Alk mer) Johannes Gerardszoon, Willem Iaep Hannes, (zeg Ja ehp hannes, was dorp ten Oosten van Amsterdam) Adam Hilgont.’ De roodharige man noemt nog een aanzienlijk aantal namen en dan blijkt het dat iedereen aanwezig is. ‘Mannen, wij hebben een aantal zeewaardige schepen geconfisqueerd. (zeg gekonfiskeerd= in beslag genomen)

13

Te noemen de Elisabeth, de Oostvaarder, de Staal, de Marché, (zeg Mar- Keeh, oude naam van Marken), de Zeetrekker en de Huijs duijnen. Door de aanval op onze geuzen in T’ IJe gatt, hebben wij veel schepen nodig. (Het IJmeer nabij Schellingwoude- Amsterdam) De bemanning van jullie schepen worden verdeeld ondergebracht. Jullie zijn geen baas meer op jullie eigen schip maar vallen onder het gezag van ervaren aanvoerders. Daar jullie onder een commando staan dienen jullie orders op te volgen. Nu even over ons materieel, wij hebben een aanzienlijk aantal sloepen. Jullie schepen worden omgebouwd tot oorlogsschepen met grote vuurkracht. Dat gebeurt op een geheime werf te Wieringe omdat er momenteel geen plaats is op andere veilige werven. (Het eiland Wieringe lag in de Zuiderzee. Het is door inpoldering vasteland geworden en is later de Wieringermeerpolder genoemd) Dirck Kleintjes is jullie voorlopige gezagvoerder en gaat jullie voor in konvooi op de Staal. Ons sterkste schip.

Jullie schepen varen voorlopig onder de Spaanse vlag dan kunnen jullie in het geniep de Spanjaarden passeren. Bij onverwachtse bemoeienissen neemt niemand van jullie het woord. Dat doet Dirck Kleintjes die spreekt vloeiend Spaans. Wij varen ‘s nachts uit. We varen Noordwest langs de ondiepe kust van “die Suijder See.” de Zuiderzee’. Rond de zandbanken zijn wij veilig daar de vijand in de diepe Kil op de loer ligt. (Diepe Kil is de naam van een stuk diepe zeevaartroute in de Zuiderzee) Wij varen alzo; Memelick. (Medemblik)

Oude Spaanse vlag. Bij vloedtij gaan wij richting Barning (Een niet meer bestaand dorpje) daarna door de vaargeul naar Wieringe. Jullie vertrekdatum wordt morgen besproken in het drinkgelag. Jullie leiders hebben de zeeroute met uitvoerige beschrijving. Maak jullie klaar voor de nacht. Er hangen hangmatten op zolder. Slaap wel. Leve Prins Willem van Oranje! Leve de Republiek!’ De mannen beantwoorden dat met dezelfde kreet.

14

De mannen draven naar de zolder en kiezen een hangmat uit. Omdat de zolder bijzonder muffig, vochtig en koud is kunnen de mannen moeilijk inslaap komen. Na ruim twee uren is iedereen rustig behalve Johannes die er niet in slaagt inslaap te vallen. Hij is onrustig omdat hij in een vreemde omgeving is en over de komende dagen piekert. Hoe zou de oorlog verlopen? Wat te doen als het misgaat? Pas als de zon doorbreekt valt hij alsnog inslaap. Hij slaapt licht door het aanhoudende geroezemoes op de zolder. Eerst denkt hij dat hij in de Staal is omdat hij het gevoel heeft dat zijn hangmat deint. Het geroezemoes veranderd in uitbundig geschater. Hij slaat zijn ogen open en kijkt verbaasd naar de lachende gezichten rond zijn hangmat. ‘Ha, ha, ha, ha, jij dacht zeker dat je op de boot was hè jochie! Lekker hè? Zo heen en weer deinen als een baby. Kom eruit joch, we moeten naar beneden, wij moeten het wachtwoord nog krijgen. Pap of brood is er in het drinkgelag. Je kunt niet de hele dag luieren kind!’ Johannes rekt zich uit en laat zich uit zijn mat vallen. Hij zegt sloom: ‘ik… kom al.’ Maar hij is zo langzaam als een slak. Iedereen is beneden als hij de trap afslentert. Hij hoort nog net: “weten jullie dat te onthouden?” Dan lopen alle mannen het statige huis uit. Hij schrikt: ‘oei, ik weet het wachtwoord nog niet.’ Daarop rent hij schreeuwend de mannen achterna. ‘Ik moet het wachtwoord nog weten. Wat is het wachtwoord? Kunt u mij vertellen wat het wachtwoord is?’ Hij trekt aan het kledingstuk van iemand die voor hem loopt. ‘Meneer, ik heb het wachtwoord niet gehoord!’ De man loopt stug door en beantwoordt zijn vraag niet. Moedeloos zoekt hij tussen de mannen naar bekende gezichten. Hij zoekt naar hen die op het staalschip voeren. Hij denkt: ‘Petrus heeft een licht groene fluwelen mantel. Waar is die in vredesnaam! Het lijkt wel of hier honderd mannen lopen.’

15

Hij rent langs de grote groep mannen en ontdekt de groene mantel voor in de stoet. ‘Petrus stop! Ik weet het wachtwoord nog niet. Ik was niet bijtijds beneden.’ ‘Simpel joch, ons wachtwoord is oranje en als de schepen van kanonnen zijn voorzien krijgen wij een nieuwe leider dat is Cornelis Dirkszoon van Monckedam. (Burgemeester van Monnikendam). Tot aan Wieringe is het Dirck Kleintjes die blijft de gezaghebbende op de Staal. Zeg Johannes, vind jij het ook vervelend dat wij bij vreemden worden ingedeeld? Ik had goed werk dat goed verdiende, nu word mijn hele leven overhoop gegooid en het ging nu juist zo goed.’ Johannes jammert: ‘ik vind het ook naar, ik heb maar enkele duiten verdient. Ik had veel langer op de Staal willen varen. Nu moet ik met wildvreemden op een ander schip! Niks leuk!’ ‘Ik hoop eerlijk gezegd dat jij en ik samen blijven Johannes. Jij bent te vertrouwen en jij lijkt op mijn broertje. Alleen, ben jij blond.’ Johannes zucht: ‘ik vind het vreselijk dat wij nooit meer naar huis mogen. Mijn familie moet doen alsof ik dood ben.’ Petrus reageert: ‘jij wilt toch niet dat jouw familie gevaar loopt? Dat ze op de brandstapel belanden? Je kunt beter bij hen wegblijven. Ga niet terug jongen daar komen moeilijkheden van. Ik zeg dat niet alleen voor jou maar ook voor mij en je familie. De andere geuzen lopen mogelijk ook gevaar. Weet je wat? Ik zeg dat ik jouw grote broer ben en dat ik wil dat wij bij elkaar blijven. Misschien komen wij dan samen op een schip.’ Johannes knikt instemmend. ‘We zijn er. Weet je het wachtwoord nog Johannes?’ Petrus kijkt niet om maar draaft het drinkgelag binnen. Hij heeft niet in de gaten dat een kleine man naar Johannes rent en hem vastgrijpt. ‘Kom even mee knul, ik moet iets van je weten.’ Hij dwingt Johannes een steegje in. ‘Wat wil je weten!’ schreeuwt Johannes: ‘ik heb niets te zeggen! Laat mij los! Ik moet naar binnen! Help Petrus, help, ik word overvallen!’ ‘Wind je niet op joch, ik wilde alleen maar iets van je horen! Schreeuw niet zo! Voort, maak dat je wegkomt!’ Toch trekt hij aan de jongen en trapt hem tegen zijn benen.

16

Johannes trekt zich schreeuwend los en wil juist het drinkgelag binnengaan als hij weer ruw wordt teruggetrokken. Hij wordt gestompt en tegen de grond geslagen. ‘Zeg scharminkel! (mager schepsel) Ga naar huis! Waarom moet ik je slaan voordat jij luistert! Er is hier vandaag een familiebijeenkomst, jij bent dus niet uitgenodigd! Je kunt niet naar binnen want je snapt toch wel dat het alleen voor de familie is?’ Johannes schrikt en bedenkt ineens dat hij het wachtwoord had moeten noemen. ‘Me, meneer, ik wist niet… het spijt me,’ hakkelt hij: ‘oranje. Binnen zit mijn moeder in een oranje jurk. Heel mijn familie is binnen.’ ‘Och knul is het jouw familie? Nou dan ben je welkom.’ Het klinkt spottend achter hem: ‘wij zijn ook familie van dat moedertje in die oranje jurk.’ Johannes voelt zich erg dom, hij drentelt naar binnen en kijkt rond of hij Petrus ziet. ‘Jullie zijn allemaal gekomen!’ roept de ronselaar verrast. Jullie moeten na jullie ontbijt naar de kade. Daar gaan jullie eerst schepen laden of lossen zodat jullie niet opvallen. Aan de kade staan onze geuzen die jullie inklaren. (Inklaren= wie of wat op welk schip mag) Jullie orders krijgen jullie op het schip waar je bent ingedeeld. Succes mannen! Kom hier weer terug als jullie gewonnen hebben dan wacht jullie een volle geldbuidel. Onderweg bespreek je niets met je vrienden of zeematen dat in verband met de oren van de vijand. Onze missie blijft geheim.’ Johannes ziet Petrus en rent op hem af. ‘Heb jij het al gevraagd? Heb je al gevraagd of wij samen mogen blijven?’ ‘Nee dat doe ik wel aan de kade. Ga je pap eten knul, straks krijgen wij het waarschijnlijk zwaar.’ Johannes lepelt zo vlug mogelijk zijn pap naar binnen. Dan staat hij op. ‘Kom Petrus laten wij alvast gaan, dan kun jij het op je gemak vragen.’ ‘Rustig, rustig knul, ik heb mijn brood nog niet op. Wat een haast opeens.’

17

HOOFDSTUK 4 T’ EIJLAND WIERINGE.

Petrus ziet een zenuwachtige blik in de ogen van Johannes. Hij neemt nog een hap uit zijn homp brood en slaat zijn fluwelen groene mantel om. ‘Goed, laten wij gaan. Je hebt gelijk.’ Dan lopen zij getweeën naar de kade waar het al behoorlijk levendig is. Zij wandelen langs alle bedrijvigheid en worden plots tegengehouden. ‘Zijn jullie naar hier gestuurd om te helpen lossen? Komen jullie net uit het drinkgelag en is dit werk jullie opgedrongen?’ ‘Ja,’ antwoord Petrus. ‘Door wie?’ ‘Weet ik niet, een magere oude man.’ ‘Had die toevallig een pot inkt bij zich? En hebben jullie voor dit werk moeten tekenen? Met een ganzenveer?’ ‘Ja.’ ‘Wat was de bijzondere kleur van die ganzenveer?’ fluistert de man. Petrus lacht: ‘ha, ha, wit, nee ‘t was oranje. Als wij gaan lossen willen wij graag samenblijven, wij zijn broers. Is dat mogelijk?’ ‘Tja, alle kerels zijn één familie hier. Ga de Marché (zeg Mar keeh) uitladen en kom straks terug dan zal ik precies uitleggen wat jullie moeten doen. Ik zie jullie als dat schip is gelost. Zeg, hoe komt jouw broer zo blond?’ ‘Mijn moeder is een Hollandse maar mijn vader is een Spanjaard.’ ‘Spaans bloed hè? Goed ik zie jullie straks.’ Terwijl de twee naar de Marché lopen hakkelt Johannes: ‘S, Spaans? Ben jij werkelijk een Spanjaard? Och nee, jij b, bent toch geen verrader? Straks worden wij nog opgepakt door die fanatieke geuzen omdat ze nu denken dat wij broers zijn. Ben jij een Spaanse spion?’ ‘Ik heet eigenlijk Pedro Perlas dat betekent Petrus of Pieter Parel. Spanjaarden zijn ook maar mensen. Ik ben het ook niet eens met de gang van zaken. Ik vind ook dat er iets tegen hun godsdienstwaanzin moet gebeuren. Wees niet bang Johannes, ik ben een heuse watergeus.’ Johannes zucht, hij is niet zeker van zijn zaak. ‘Ik ben een Hollander in hart en nieren. Echt waar Johannes!’ Ondertussen is er een gesprek gaande op de Marché. Iedereen die voor de prins van Oranje heeft getekend krijgt te horen dat Petrus en Johannes Spanjaarden en dus mogelijk spionnen zijn.

18

Omdat het iedereen aangaat en het ook de missie in gevaar brengt wordt besloten dat Petrus en zijn broer uit de weg geruimd moeten worden. Het liefst op open zee. Petrus en Johannes lopen gevaar. Zij weten van niets en doen gewoon hun werk. Als de twee na hun loswerk op de kade naar de man zoeken die hen het werk opdroeg is die nergens te vinden. ‘Ik zal het een ander moeten vragen,’ meent Petrus: ‘wij moeten toch weten op welk schip wij worden ingeklaard? Kom laten wij naar de Staal gaan. Daar vragen wij wel waar wij heen moeten.’ Johannes drentelt mee in de hoop bekenden te zien. Op de Staal worden de twee naar het lijkt, hartelijk ontvangen. ‘Jullie zijn te laat jongens er zijn alleen nog sloepen,’ smaalt Dirck Kleintjes. ‘Dat houdt in dat jullie boot geen mast heeft, jullie zullen met zijn tweeën moeten roeien.’ Petrus kijkt moedeloos, hij had liever op een groot schip gevaren. Omdat hij weet dat er geen weg terug is zegt hij: ‘dat moet dan maar. Krijgen wij nog orders en van wie?’ ‘Zoals jullie weten gaan we naar de geheime werf waar onze schepen worden omgebouwd. Alle schepen worden daar van kanonnen voorzien. Jullie krijgen geen kanon op jullie bootje, dan zou het zinken. Echter, jullie moeten wel mee omdat de Spanjaarden ons dreigen aan te vallen. Zij willen de weg vrijmaken om de blokkering van Amstelredam op te heffen. Iedereen moet naar ‘t eijland Wieringe omdat die werf daar nooit is bezocht door de vijand en dat is een betere optie dan Enchusen. (Spreek de c uit als een k= Enk husen heet nu Enkhuizen) Die stad is wel in onze handen maar wordt toch door de Spaanse onderdrukkers vanuit land in de gaten gehouden. Jullie snappen wel dat het Hollandse verraders zijn, die vallen minder op. Geheimen komen aan het licht en mensen verdwijnen. Je kunt daar geen ogen en oren genoeg hebben, te riskant dus. Goed ik ga verder, omdat wij langs de kust varen zullen wij de Spaanse kleuren in de masten laten wapperen. Onze geuzen weten ervan. We zullen de vijand verrassen! Die Spanjaarden zullen vreemd opkijken als zij straks onverwachts met schip en al de zeebodem worden ingeschoten. Maar als eerst moeten onze schepen nog vuurkrachtig worden.

19

Jullie taak is de vijand van dichtbij te beschieten en de schepen te enteren. Man op man gevechten zijn daarbij niet uitgesloten.’ Hij draait zich om en wijst: ‘kijken jullie nu links langs de kade dan zien jullie sloepen gereed liggen. Kijk pas onder het kleed als je ver van de kust bent.’ Johannes knikt waarop de man verder spreekt: ‘jullie roeien richting Memelick in de smalle vaargeul. Daarna richting Barning en van daaruit naar Wieringe. Blijf vooral rond de zandbanken anders lopen jullie gevaar. Ik hoop dat het weer meezit anders zal het knap ruig worden in jullie bootje. Op het eiland krijgen jullie nieuwe orders.’ Er klinkt gefluister als de beide jonge mannen het schip afgaan. ‘Dat valt tegen,’ jammert Johannes: ‘wij zullen wel spierpijn krijgen. Kijk daar liggen de sloepen! Loop door Petrus, wij hebben nog een lange afstand te roeien.’

Zij kiezen een sloep en roeien om beurten. Ze roeien daar waar de zee ondiep is of vlak langs of over de vele zandbanken, daar waar de zee bevaarbaar is. In hun nabijheid varen de grote schepen in dieper water omdat die

zwaarder zijn en daardoor meer diepligging hebben. Als de kade uit het oog is verdwenen en de twee ver genoeg zijn, kijken zij onder het kleed. Petrus hijgt: ‘dat is een Spaanse vlag en zie hier! Er liggen ook nog handwapens onder. Nou Johannes we zijn in een oorlog gerold.’ ‘Gelukkig is het nog niet zover Petrus, ha, ha, ik ben nou al moe,’ grinnikt Johannes. De twee hebben moeite de grote schepen bij te houden. Als het gaat schemeren is de afstand zo groot dat de schepen nauwelijks meer te zien zijn. Soms weerkaatsen enkele lichtpuntjes in het duister op de golven afkomstig van scheepslantaarns. Maar of dat de Hollanders zijn?

20

Goedgemutst en slap van het lachen roeien de twee door de nacht. Het is stikdonker en er steekt spontaan een storm op. Golven klotsen brutaal de sloep in en het gebulder van de wind geselt hun oren. ‘Ik zou willen dat wij er waren,’ jammert Johannes omdat hij angstig is verdwaald te zijn: ‘ik heb geen armen meer over. Ik ben doornat en ik heb spierpijn.’ ‘Weldra zijn wij vlakbij Barning daar zal wel een lichtbaken staan dan hebben wij wat licht. Vanaf die plaatst kunnen wij door de brede vaargeul want ik zie nu al nauwelijks waar ik roei. Zie jij ergens zandbanken Johannes?’ ‘Ik zie helemaal niks. Het gaat harder waaien, straks is er misschien zoveel stroming dat we misschien in ‘die Noordt see’ terechtkomen.’ ‘De Noordzee! Nee zo snel gaat het ook weer niet. Help roeien! Je zult nu wel steviger moeten roeien, ik houd het niet in mijn eentje.’ Johannes kreunt.

Totaal verkleumt bereiken zij pas tegen het ochtendgloren Wieringe. De geuzenschepen zijn nergens te zien. ‘Dit moet het eiland zijn,’ meent Petrus: ‘laten wij ergens gaan vragen of wij ons mogen warmen. Denk erom dat jij niet zegt waarom wij op het eiland zijn. Ik doe het woord.’ Zij trekken hun sloep op een duintop en lopen dan naar de eerste de beste hoeve die zij tegenkomen. Daar worden zij hartelijk ontvangen en

krijgen zij brood, melk en droge kleding in hun handen gedrukt. De warme stal dient de eerstvolgende uren als slaapplaats. Pas als de twee zijn uitgerust worden zij uitgehoord. Petrus liegt: ‘wij zijn broers. Hij heet Johannes en ik ben Petrus. Wij waren aan het vissen toen er plotseling een hevige storm losbarstte. Het was zo’n noodweer dat wij afdreven. Ons vistuig is verloren gegaan. Gelukkig zijn we nu weer aan land. Hoe heet het hier?’ ‘Waar komen jullie vandaan?’ vraagt de herenboer. ‘Wernershoef.’ liegt Petrus. (Is later Wervershoof genoemd) ‘Wernershoef? Waar ligt dat?’ ‘Een gehucht ten Oosten van Memelick.’

21

HOOFDSTUK 5 PETRUS VERDRINKT.

‘Jullie zijn behoorlijk ver afgedreven. Jullie bevinden je te Wieringe. Het dorp hier vlakbij heet Doeuer.’ (Zeg dò wer lijkt op duwer) ‘Wieringe? Johannes hoor je dat, we zijn op Wieringe. Gelukkig hebben wij de storm overleeft en zijn we hier aangespoeld. Meneer, weet u hier een haven of een werf in de buurt? Wij willen gauw naar huis. Misschien kunnen wij op een vissersboot mee.’ ‘Kinderen ik breng jullie met paard en wagen want onze vissershaven is hier een eind vandaan.’ ‘Dat hoeft niet, wij lopen wel.’ ‘Het is geen moeite, ik breng jullie graag. Leg jullie natte kleding op de wagen. De droge kleding mogen jullie houden want als wij meteen gaan zijn jullie misschien weer snel thuis. Ik zal het paard vast aanspannen.’ zegt de herenboer vriendelijk. Petrus kijkt tevreden, hij is nog steeds sterk vermoeid. ‘De kar staat klaar! Stap erin jongens!’ ‘Kom Johannes jij eerst.’ Petrus geeft Johannes een zetje. ‘Jullie moeder zal zich wel zorgen maken. Wat zal ze blij zijn als jullie weer voor haar neus staan,’ glimlacht de herenboer: ‘wees in vervolg niet meer zo eigenwijs en blijf thuis als het stormt. En dat kan ik weten. Het kan hier ook enorm spoken. Wij hebben hier veel last van zee. Soms staan wij er letterlijk met onze voeten in. Tja even wat anders, ik wil jullie waarschuwen dat er hier watergeuzen rondhangen. Let op kinderen, het zijn schavuiten. Het zijn plunderaars en moordenaars. Zie hen als zeepiraten. Iedere katholiek wordt door hen vermoord. Laat jullie niet verleiden met hen mee te gaan want jullie zullen het bezuren. Ik heb gehoord dat het ruige volk niet deugt. Kinderen ik heb een kennis, hij is een visser. Hij heet Krijn en zal jullie wel mee willen nemen. Bij hem zijn jullie veilig. Zodra wij bij de vissershaven zijn zal ik het hem vragen, als hij er is.’ ‘Dank u wel meneer!’ Petrus vertelt niet dat zij ook watergeuzen zijn, hij houdt wijselijk zijn mond. Eenmaal bij het vissershaventje is Krijn er niet maar ook de schepen zijn nergens te bekennen.

22

‘We vinden het hier verder wel. Dank u dat u ons hebt gebracht maar vooral bedankt voor uw gastvrijheid meneer.’ ‘Geen dank en wel thuis. Hier vind je genoeg andere vissers, vraag het hen!’ Als de herenboer wegrijdt en uit het oog verdwijnt moppert Petrus: ‘zoals je inmiddels hebt begrepen zijn onze schepen ergens anders. Wij hadden als gekken moeten roeien om die schepen bij te houden. Moeten wij nu het hele eiland doorkruisen om die vervloekte schepen te vinden? Laten wij naar de sloep teruggaan. We kunnen moeilijk overal gaan zoeken. Het is een geheime werf weet je nog? Wij kunnen daarom niemand aanspreken waar die schepen zijn.’ Johannes moppert: ‘het lijkt mij beter om van dat geuzengedoe af te zien. Wat een moeite allemaal. Ik ben nu al kapot.’ ‘Ja dat lijkt mij ook het beste,’ moppert Petrus: ‘we roeien naar huis terug, dan maar spierpijn. Het is toch van de kromme dat wij aan ons lot worden overgelaten? Waarom hebben wij geen kaart met gegevens gekregen? Het lijkt wel vuil spel.’ Johannes is een tijdje stil dan zegt hij opeens: ‘we hebben getekend. Wij kunnen niet zomaar naar huis teruggaan. Wij zullen opgepakt worden. Wij zijn nu soldaten van de prins. Wij zijn watergeuzen. Die geuzen zullen korte metten met ons maken als we deserteren.’ (Deserteren is geen soldaat meer willen zijn en daarom weglopen. Wie wegloopt wordt gedood). ‘Je hebt gelijk Johannes. We zoeken eerst op het eiland. Hebben wij de werf dan nog niet gevonden, halen wij de sloep. Dan varen wij wel rond het eiland. Die schepen moeten toch ergens liggen?’ De twee verblijven een poos op het eiland om het te verkennen. Uiteindelijk halen zij hun sloep. Zij slepen het ding de zee in maar hebben veel moeite om in rustiger vaarwater terecht te komen. Door de stroming en de beweging van de golven spoelen zij keer op keer op het eiland terug. Als zij er eenmaal in rustiger zee zijn dreigt de ebtij. Zij ervaren dat rond Wieringe varen niet zo simpel is als het ebtij is. De zandbanken zijn drooggevallen en worden nu plots moerassig en onbegaanbaar. (De enorme zandbank langs Wieringe heette Suijghorn “Zuighorn”. De naam zegt het al). Hun sloep komt vast te liggen, eruit stappen heeft geen zin. Zij besluiten om de vloedtij slapend af te wachten omdat zij zeer vermoeid zijn. Zij zullen immers langer dan twee uren moeten wachten?

23

Hun oogleden zijn erg zwaar en zij zijn overmand van slaap. Als zij na enige minuten slapen hebben zij niet door dat hun sloep langzaamaan steeds dieper in het drassige zand zakt. Johannes schrikt wakker door het zeewater dat de sloep instroomt. Als hij zijn ogen opent schrikt hij des te meer. De sloep ligt zo diep in het zand dat de nog kleine golfjes van de beginnende vloedtij erin rollen. De boot ligt nu barstensvol nat zand. Petrus snurkt, hij merkt er niets van. ‘Petrus wordt onmiddellijk wakker! Wij verdwijnen in het zand, ik durf de boot niet uit!’ ‘Wat!’ moppert hij. Dan voelt hij dat zijn benen door het natte zand zijn omklemd. Hij opent zijn ogen. ‘Mijn hemel!’ reageert hij. ‘Ik moet de sloep uit het zand trekken! Nog even dan worden wij verzwolgen. De vloedtij is begonnen en de boot moet onmiddellijk los. Help mee Johannes! Het water komt snel hoger.’ Hij wrikt zich los en springt pardoes uit de sloep. ‘Het zand moet eruit,’ reageert Johannes: ‘ik zal het met mijn handen eruit scheppen.’ Inmiddels zijn de golven al hoger. ‘Johannes ik zit vast!’ schreeuwt Petrus plotseling. ‘Ik kan mijn benen niet terugtrekken, zij zitten klem in het zand. Ik kan ze niet bewegen. Het lijkt hier wel een moeras, ik zak weg.’ Hij doet verwoede pogingen zich los te wrikken maar hoe meer hij spartelt des te dieper hij zakt. Johannes hangt over de roeiboot en trekt ruw aan Petrus zijn armen. Hij heeft geen kracht genoeg. Hij is niet sterk genoeg om vanuit de boot Petrus uit het zand te bevrijden. Tot overmaat van ramp dreigt de sloep onder het zand te verdwijnen. ‘Help me!’ schreeuwt Petrus. ‘Help mij alsjeblieft!’ ‘Ik, ik kan, kan het niet. Ik, ik durf er niet uit.’ fluistert Johannes angstig als hij zijn vriend tot aan zijn buik verder ziet wegzakken. Golven spoelen over het gezicht van zijn vriend die het benauwd krijgt. De diepgelovige Petrus ziet de hopeloosheid van zijn gespartel in. Hij ziet de dood voor ogen en roept vertwijfeld de naam van God. Johannes denkt aan zichzelf, hij begint verwoedt het zand uit de boot te scheppen maar de zee spoelt het telkens terug. Dan neemt hij de moeite om naar Petrus om te kijken en ziet nog net zijn weelderige haardos onder de golven verdwijnen. ‘Petrus!’ schreeuwt hij geschrokken omdat hij niet voorzag dat zijn vriend zou sterven. ‘Petrus!’

24

HOOFDSTUK 6 DE WATERGEUZEN VLUCHTEN.

Johannes huilt. Hij huilt uit machteloosheid en eenzaamheid. Hij vindt zichzelf een egoïst die alleen aan zichzelf dacht. Nu is het te laat, Petrus is verdronken. Hij denkt dat hijzelf ook zal verdrinken. De golven zijn immens hoog geworden door de orkaankrachtige storm. Met geweld spoelen die over zijn sloep en spatten uiteen op de zandbank. Het bruisende water spoelt er bovendien zand uit. Als Johannes er zeker van is dat hij nu zal verdrinken komt plots de sloep los. Benauwd maar verrast tast hij onder in zijn bootje naar de spanen in de dikke modderbrij. Geen roeispanen, die moeten op een onbewaakt ogenblik uit de sloep zijn gespoeld. Benieuwd of de wapens nog wel op de bodem liggen komt hij erachter dat die ook weg zijn, er is ook geen vlag. De sloep die volkomen stuurloos is wordt door de brute golven als een espenblad de open zee ingetrokken. Het draait in het water en het drijft zijdelings af. Uiteindelijk komt het in de diepe zeevaartroute ‘t Flack terecht dat uitmondt in de Kil. Daar in die nacht van 4 op 5 oktober 1573 zijn Spaanse oorlogsschepen met velen onderweg naar de watergeuzen om hen uit de Zuiderzee te verdrijven en Amstelredam te deblokkeren. Zij hebben genoeg van die botte Hollanders die de waterwegen versperren en daarom zorgen dat er financiële problemen zijn.

Veel van hun oorlogsschepen vallen kades en schansen in het kustgebied aan. Ook vissersboten en geuzenschepen worden niet ontzien. De meeste Spaanse schepen varen richting Thoornicker hop (=Hoornse hop -Markermeer) een zeegebied

tussen Enkhuizen en Marken. Door de stroming koerst de sloep ook die richting op. Dan ziet Johannes tot zijn verbazing de Marché voorbij varen. Hij schreeuwt om hulp. Zijn sloep dobbert nu zijdelings naast het voorbijkomende schip. Plotseling vuurt de Marché. De kanonskogel mist ternauwernood zijn doel.

25

Er klinkt een doffe klap waardoor Johannes plotseling de sloep wordt uitgeslingerd. Ondanks de hoge golven weet hij die toch weer te bereiken en klampt zich vast. De Marché vuurt nogmaals op zijn sloep. Nu vuren de Spanjaarden op hun beurt op de Marché. Omdat de Marché de sloep ondersteboven ziet drijven, bekommeren zij zich niet meer om de twee spionnen maar om de Spaanse vloot. Het wordt een hevig gevecht tussen de oorlogschepen. Over en weer worden kanonskogels afgevuurd waardoor de mast van de Marché vlam vat en spontaan afbreekt. Zelfs de boeg raakt flink beschadigd. Het maakt iets slagzij. Dan verschijnen er meer oorlogsschepen aan de horizon, waaronder ook die van de watergeuzen. De vijand blijkt te machtig en zij zijn met velen. Het dreigt een complete ramp te worden. Veel geuzenschepen vatten vlam waardoor de lucht oranje kleurt. De Oostvaarder raakt zonder munitie en wordt zonder pardon met bemanning en al de zeebodem ingeschoten. Doffe dreunen weerklinken boven het gedreun van de storm en de woeste golven en echoën na als de donder. Terwijl de schepen in vol gevecht zijn en de wind plots draait probeert Johannes zijn boot om te kantelen. Hij tracht verwoedt zijn hoofd boven water te houden. Het is levensgevaarlijk in de brute Zuiderzee die hem door de onderstroom almaar omlaag trekt. Hij wordt ongewild tussen de strijdende oorlogsschepen gestuwd die elkaar met kanonskogels belagen maar elkaar ook met handwapens beschieten. Verdwaalde kogels vliegen langs zijn hoofd en storten naast hem in zee. Het lukt Johannes niet zijn sloep te kantelen zodat hij erin kan klauteren. Zijn handen zijn te stijf, zijn spieren te stram en hij heeft het bitterkoud. De hoge golven spoelen hem telkens weer bij zijn sloep vandaan. Als zijn sloep afdrijft is het niet meer mogelijk die te bereiken. Zwaar vermoeid dobbert hij tussen de hoge golven. Niet ver van hem vandaan vaart de Staal. Als hij het schip voorbij ziet varen schreeuwt hij dat hij in het water ligt. Zijn stem is te hees en te zwak om boven het geluid van de zee uit te komen. De Staal verdwijnt algauw uit het zicht, niemand schijnt zijn geschreeuw gehoord te hebben. Hij is nu in hevige paniek en totaal overstuur, hij krijgt veel water binnen. Hij verliest het bewustzijn.

26

Toch heeft hij het geluk dat de sterke stroming hem naar een zandbank stuwt. Als hij daar eenmaal ligt is breekt de ebtij aan waardoor de zee zich langzaam terugtrekt van de verraderlijke zandbank waar zoveel schepen vergingen. Zijn slappe lichaam kabbelt nu lichtjes over de golfjes over de zandplaat. De stroming is niet

ernstig genoeg om zijn lichaam weer in zee te trekken. Langzaam valt de zandplaat droog. De Staal die aan de verliezende hand is heeft veel last van de storm en de stroming die hen naar het Noorden stuwt. Er heerst een sterke Zuid Zuidwesterstorm waardoor de meeste geuzenschepen Noordelijk afdrijven en alles op alles moeten zetten om niet op een zandbank te stranden. Dat bemoeilijkt de oorlog. Op het dek bespreekt Dirck kleintjes met de oude schipper het probleem. ‘We zullen naar Hoorn moeten,’ meent Dirck: ‘dat ligt het dichtst bij. Dat lijkt mij het beste. Zo te zien hebben de anderen ook last van de storm. Laten we hopen dat die Spanjaarden op een afstand blijven. Zij weten heus wel dat hun schepen hier vast kunnen lopen.’ De oude schipper legt uit: ‘wij koersen er toch op af. Het lijkt mij inderdaad beter om in dit weer naar Hoorn te gaan. Die Spanjaarden zullen denken dat wij vluchten. Dat is ook wel zo want wij raken snel door onze munitie heen.’ Intussen ligt Johannes al bijna twee uren in bewusteloze toestand op het zandplateau. Plots doemt de Staal in de verte op. De jongen ligt roerloos totdat Dries Sijrck van West Frieslandt vanuit het kraaiennest op de Staal hem op de zandbank ontdekt. Op dat moment stormt het nog steeds krachtig met harde windvlagen waardoor het schip naar het Noorden afdrijft.

27

Het zware schip manoeuvreert tussen de zandbanken om er niet in vast te geraken. De andere geuzenschepen volgen. Verschrikt laat Dries zich uit de mast zakken en rent naar zijn baas die

niets meer van betekenis is op het schip. Hij geeft zijn kijker. ‘Kijkt u eens door de kijker meneer de Vrind, ziet u daar die zandbank?’ De oude schipper tuurt.

Dries meent: ‘lijkt dat persoon die daar ligt niet verdacht veel op Johannes? Blond haar, groene broek? Zou die dood zijn? Mag ik kijken of hij nog in leven is?’ ‘Vraag het onze gezagvoerder Dries, ik heb niets meer te vertellen op mijn eigen schip. Ga gauw Dries, redt die knul. De vloedtij begint aanstonds. Als het water opnieuw over die zandbank spoelt verdrinkt Johannes.’ De nieuwe gezagvoerder op de Staal heeft geen zin om toestemming te geven, hij bitst: ‘laat liggen die Spanjaard die rottige spion!’ Dries schreeuwt over zijn toeren: ‘Spanjaard, rottige spion? Nou moet u eens goed luisteren! Ook al bent u hier de baas op dit schip gooi ik met of zonder uw toestemming een sloep overboord!’. Die lieve jongen is zo Hollands als een Edammerkaas. Ook al zou die knul van Spaanse komaf zijn is het een eerlijke jongen. Er is helemaal niks mis met dat joch behalve dat die misschien zo dood is als een pier.’ Enkele minuten later is de sloep te water gelaten en begint de reddingsaktie.

28

De sloep sleept een lange kabel achter zich die vastzit aan de Staal. De oude zeeman de Vrind weet uit ervaring dat de zandbanken in de Zuiderzee moerassig zijn en daarom de afvaart bemoeilijkt. De bedoeling is om de sloep na de redding naar de Staal terug te trekken. Dries Sijrck van West Frieslandt en Jan Smith bemannen de sloep. Zij roeien krachtig zodat zij al snel de zandbank bereiken. Johannes wordt vliegensvlug in de sloep getild waarna de Staal de sloep inhaalt. ‘Hij leeft nog,’ juicht Jan: ‘hij is zo roze als een gepelde garnaal. De dood is immers wit?’ Dries zucht: ‘ik hoop maar dat hij bijkomt, hij voelt ijzig aan die arme ziel. Nu bedenk ik ineens dat hij niet alleen was. Waar voor de drommel is Petrus!’ Inmiddels ligt de sloep naast de Staal. Er hangt een touwladder aan het grote schip. Dries schreeuwt: ‘ik neem Johannes over mijn schouder, maak een warm bad klaar en zorg voor dekens!’ Dries gooit Johannes over zijn schouder en beklimt de touwladder. De jongen wordt meteen verzorgt en niet lang daarna ontwaakt hij uit zijn bewusteloze toestand. Het eerste dat hij hoort is: ‘nou joh, jij’ hebt geluk gehad! Jij droeg een engeltje op jouw schouder. Dat kan niet anders!’ Johannes wil gaan zitten maar hij wordt in zijn hangmat teruggeduwd. ‘Ik heb Petrus vermoord!’ kreunt hij. ‘Dat is dan mooi meegenomen,’ gnuift Dirck Kleintjes: ‘ik wens geen Spanjaard op dit schip. Ben jij werkelijk Hollands? Ik dacht dat jij zijn broer was.’ Johannes zucht: ‘ik heb mijn vriend laten verdrinken. Wat Hollands? Ja natuurlijk! Ik ga straks naar de hel dat is zeker.’ ‘Nee jong jij gaat naar de hemel,’ prijst Dirck Kleintjes: ‘als alles voorbij is omdat de vijand is verslagen zal ik je hoogstpersoonlijk laten eren. Jij bent een verstandige watergeus. Er is pap, ik zal je laten voeren.’ Als hij bij Johannes vandaan loopt schreeuwt hij: ‘verwen die knul hij is goud waard! Het is een beste watergeus!’ Johannes knapt zienderogen op maar voelt hij zich erg zwaarmoedig. Hij verwijt zichzelf dat hij te laf was om zijn vriend te redden.

29

Hij slaapt veel. Als hij eenmaal slaapt, droomt hij hardop. Zijn oude baas zit naast hem, hij maakt zich zorgen om de knul. Dan hoort hij: ‘o God nee! Hij zakt in het moeras! Ik durf de boot niet uit. Petrus, Petrus!’ De oude baas fluistert: ‘ah, dus toch geen held maar een lafaard. Nou jouw geheim blijft bewaard hoor jongen, bij mij is jouw geheim veilig. Maar als ik jou was zou ik niet zo vaak gaan slapen. Je bent immers niet ziek?’ Niet wetende dat er nog iemand luistert. Intussen varen de Spanjaarden gevaarlijk dichtbij. ‘Hinderlijk,’ schreeuwt Dirck Kleintjes: ‘mannen gooi de sloep overboord.

Doe alsof jullie dat schip willen enteren dan varen wij intussen naar de vaargeul tussen de zandbanken. Lok hen ook daarheen!’ Twee moedige geuzen zetten hun leven op het spel. Terwijl zij het schip beklimmen zien de Spanjaarden dat de Staal probeert te vluchten. Langzaam draait hun schip, zij willen jagen. Als de beide geuzen bijna op het Spaanse schip staan laten zij zichzelf in zee storten. Meteen worden zij vanuit het Spaanse schip beschoten. Toch bereiken zij heelhuids hun sloep en varen over het ruige water over de zandbank. Het Spaanse schip volgt hen maar weet vervolgens dat hier waarschijnlijk een zandbank moet zijn.

30

Dan zien zij de robuuste Staal niet wetende dat die zich in een vaargeul tussen de zandbanken bevindt. Het is hoogtij, het zeewater klotst ruim boven de zandplateaus. Zij zijn nu van mening dat zij door kunnen varen. Zij beseffen nog niet dat zij weldra zullen stranden. Dat gebeurt. Het schip kraakt in al zijn voegen als het met een enorme schok vast raakt in het zand dat niet te zien was onder het wateroppervlak. Het breekt. De ruwe golven slaan spaanders van het schip. Op de Staal slaken de mannen een kreet van opluchting en doen een rondedans op hun grote schip. ‘Mannen, we varen de geul uit en gaan dan meteen naar de haven van Hoorn. Ik ben blij als ik aan wal ben en Cornelis Dirkszoon andermaal het volle gezag overneemt. Dom genoeg heb ik niets kunnen ondernemen tegen die overmacht van Spanje.’ Hij grinnikt: ‘daarom zal mijn naam, jammer genoeg nooit in de geschiedkunde voorkomen, ha, ha! Ik hoop dat hij er de volgende keer in slaagt het tij ten gunste te keren. Niet getreurd mannen, wij leven nog, volgende keer beter! Kop op, ik blijf om jullie lekker te kunnen commanderen, ha, ha.’ De mannen lachen en klappen voor hun gezagvoerder. Zij klappen nog harder nu de Spaanse schepen door het voorval op de zandbank rechtsomkeer maken. Het stormt nog steeds krachtig als de geuzen de haven van Hoorn bereiken. Nu de mannen aan land zijn, worden zij met open armen ontvangen. Cornelis Dirkszoon beveelt dat niemand zal mogen afreizen omdat Amstelredam nog niet is ontzet. Hij schalt: ‘jullie zullen het weldra weer moeten opnemen tegen die immens sterke Spaanse vijand. Onze schepen hebben averij (veel schade opgelopen) en er is te weinig munitie. Toch zullen jullie bij gunstig weer de haven verlaten in alles wat maar kan drijven. Wij moeten alles op alles zetten en alle zeilen bijzetten. Ik hoop dat de storm gauw zal liggen. Nu mogen jullie even uitblazen!’

31

HOOFDSTUK 7 DE SLAG OP DE ZUIDERZEE.

De nacht van de tiende op de elfde oktober worden alle mannen die zich als geus hebben aangemeld verzocht naar de kade van Hoorn te komen. Iedereen wordt opnieuw ingedeeld. Na de onbeslissende slag zijn de watergeuzen bereidt weer hun leven op het spel te zetten voor de godsdienstvrijheid en de Republiek. Onder leiding van Cornelis Dirkszoon moeten de nieuwe lichting watergeuzen zich weer bewijzen. Voor Johannes is weer geen plaats, niemand heeft vertrouwen in de jongen. Hij staat met een stel niets betekende jongens in een clubje bijeen. Zij worden verwezen naar de roeibootjes omdat zij jong en onervaren zijn en er geen haan naar ze kraait als zij dood zijn. Niemand van hen mag in de kleine bootjes met mast. Als Johannes samen met een nieuwe vriend naar een sloepje loopt word hij plots op zijn schouder getikt. ‘Wij gaan samen jongen, zou jij met hem gaan roeien knul?’ Johannes draait zich verbaasd om en kijkt in het gelaat van de oude schipper de Vrind. ‘Ja met deze jongen meneer de Vrind. Dit is Jan Wisseling.’ ‘Jan Wisseling ga in mijn plaats naar de Staal. Meld je bij Dirck Kleintjes, hij weet ervan.’ Jan Wisseling weet niet hoe hij het heeft, hij is dolblij maar hij blijft vertwijfelt staan. ‘Ga nou, jij moet je melden op de Staal!’ maant de oude schipper. ‘Dank u wel meneer! Leve de Republiek!’ roept hij terwijl hij wegrent. Meneer de Vrind klopt Johannes op zijn schouder. ‘Zij vertrouwen jou nog niet mijn jongen. Zij zijn tegen jou. Nu beweren zij weer dat jij jouw Hollandse broer hebt vermoord. Dat is onzin natuurlijk. Ik vind dat ik een beetje op jou moet passen. In ieder geval zal de Marché jou niet meer kunnen beschieten. Die is op een zandbank vergaan nadat het stevig onder handen was genomen door de vijand. Er zijn geen overlevenden. Goed laat ik even rondkijken, ik zie een lege sloep! Geen Spaanse vlag dit keer maar ik zie wel dolken en een enterhaak. Kom erin knul! Ik roei eerst daarna mag jij het overnemen. In geval van storm roeien wij beiden.

32

Wij gaan een Spaans oorlogschip enteren en jij zal op hun schip moeten vechten. Ik ben oud en veel trager. Schrik niet, ik kom ook maar jij eerst. Zit je goed knul? Zo nu kunnen wij richting T’ eijland Marché, daar ergens moeten die Spanjaarden zich bevinden. Dat wordt een aantal uurtjes roeien mijn vriend.

Het feest begint opnieuw, ditmaal vallen wij aan.’ Johannes luistert aandachtig. Zijn oude baas zegt: ‘dat moet ook wel want wij hebben onvoldoende wapens. Er zijn nog een paar kogels. Bijna alles is al

verschoten. De bevoorrading duurde te lang daarom zullen wij het anders gaan aanpakken. Willen wij nog een kans maken op een overwinning moeten wij alle zeilen bijzetten, zo noemt Cornelis Dirkszoon dat, ha, ha. Wij dus niet, ha, ha, wij hebben geen zeilen! Grapje! Omdat onze grootste schepen de meeste munitie hebben moeten zij de kleinere scheepjes ondersteunen. Neem de spanen over knul, ik krijg rugpijn. Het zit zo, Cornelis Dirkszoon heeft bevolen dat wij alles op alles moeten zetten. Dat betekent dat als wij niet overwinnen, zullen sterven. Aangezien dat laatste geen optie is verkiezen wij het eerste. We wachten niet af of er toevallig een vijand voorbij komt, wij gaan eropaf! Elk vijandig schip zal worden geënterd. Wij vechten man op man.’ Hij grinnikt: ‘ha, ha, dat zal wel moeten met onze luttele geuzenschepen die slecht bevoorraad zijn. Gelukkig weten de Spanjaarden nog niet dat wij brutale overvallers zijn en hen bereiken met alles wat maar drijft. Ten koste van alles zal Amstelredam ontzet worden, dan maar alleen met messen en bijlen. Ik heb ook een heugelijke mededeling, drie dagen geleden is Alckmaer ontzet. Ja, ja!

33

Alckmaer was Hollands en blijft dat ook, met dank aan onze dappere geuzen die daar de boel onder water hebben gezet. (Alkmaar) Jongen, ik word blij van de gedachte dat wij mogelijk binnenkort één staat hebben met één leider. Let op dat wordt vast de Oranje Republiek! Als het even meezit doden wij Maximiliën de Hénin – Liétard. Hij is admiraal. Ach, hoe heet die boot alweer waarop hij zijn missie leidt? O ja ik weet het weer! Het vlaggenschip de “Inquisitie!” (zeg in kwie sietsie) Als wij dat schip kunnen enteren of vernietigen en die man kunnen grijpen, hebben die Spanjaarden voorlopig geen kundig admiraal meer. Laten wij hopen dat het tij ten gunste keert en dat wij overwinnen. Hoe we dat zullen doen? God zal het weten. Roei door knaap. We gaan even aan boord van de Staal om wat te eten daarna gaan wij knokken. Dan gaan wij tenminste niet hongerig dood, ha, ha!’ Zij roeien naar de Staal en stouwen haastig hompen brood in hun monden. Na wat water gedronken te hebben dalen zij weer in hun sloep af. In het allervroegst van die frisse elfde oktober

zijn zij op weg naar de

Spanjaarden die zich met hun oorlogsschepen ergens bij Marken moeten bevinden. De geuzenschepen bevinden zich allemaal in de Thoornicker hop. (Is nu Hoornse hop- Markermeer) en gaan richting Goudt zee (Gouwzee) een ondieper deel voor Marken berucht om zijn zandbanken. De geuzenschepen varen nu gestaag op de Spanjaarden af zodat de kleine sloepen hen bij kunnen houden. Plotseling klinken doffe dreunen. Er worden vanaf de Spaanse oorlogsschepen kanonskogels op de Staal afgevuurd. De Staal vuurt meteen terug. ‘Enter dat schip, de Vrind!’ schreeuwt Dirck Kleintjes die alleen militaire bevoegdheid op de Staal heeft. ‘Geef ze er van langs!’ Meneer de Vrind schreeuwt: ‘roei erheen Johannes, dat is het eerste schip dat wij samen kunnen enteren! Kijk knul, ik zie dat wij niet alleen gaan er volgt nog een bootje. Nou dan is die klus gauw geklaard…, hoop ik.’

34

Johannes is het eerst op het dek van het vijandige schip, zijn oude baas volgt hem. Terwijl hij het schip beklimt vuurt het Spaanse oorlogsschip onophoudelijk kanonskogels op de Staal en de kleinere scheepjes. ‘Daar moeten wij wat aan doen!’ schreeuwt Dirck: ‘vuur op de boeg!’ Er slaat een gat in de boeg van het Spaanse schip en alsof zij uit het niets opdoemen beklimmen meer geuzen dat Spaanse oorlogsschip. Dan ziet Johannes kruitvaten op het dek. Zodra hij in de buurt van de vaten is word hij bemerkt. Tientallen nijdige Spanjaarden bespringen hem en proberen hem te doden. Zij duwen en steken hem. Johannes is gewond. Omdat de steken wel pijnlijk zijn maar niet dodelijk verweert hij zich uitstekend. Toch probeert hij zich al vechtend een weg te banen naar de kruitvaten op het dek om die te laten ontbranden. Dat lukt hem niet maar zijn medestanders wel. Algauw ontploffen de eerste vaten waardoor alle Spanjaarden alles op alles zetten om hun schip te redden. De masten vliegen spontaan in brand. Ondertussen saboteren geuzen het schip en vallen anderen de Spanjaarden aan. Zij stelen hun musketgeweren en steekwapens en gooien die in de langs liggende sloepen. Het duurt ruim anderhalf uur eer het eerste Spaanse schip is overwonnen. Er zijn veel gewonden en doden te betreuren onder de geuzen. Maar voor de Spanjaarden ziet het er helemaal niet rooskleurig uit, allen worden afgeslacht waarna de gewonden onder de geuzen naar de grote schepen worden overgebracht. Het blijft roerig op de Zuiderzee en niet alleen rond de Staal. Geuzen enteren schepen maar worden vaak onder hoongelach met enterhaak dood of gewond de zee ingesmeten. Er vallen vele doden over en weer. Veel geuzenschepen en sloepen verkeren thans in moeilijkheden omdat zij onophoudelijk met kanonskogels worden beschoten. De grote geuzenschepen hebben geen kanonskogels genoeg om het tegenvuur te openen. Cornelis Dirkszoon schreeuwt zijn bemanning toe dat hij resultaten wil zien. Alles wordt op alles gezet en het uiterste wordt gedaan om deze oorlog toch nog te kunnen overwinnen. Ondertussen gaan veel geuzenschepen ten onder.

35

Het lijkt of de vijand er toch nog in slaagt de botte Hollanders uit de Zuiderzee te verdrijven. Er worden zware verliezen geleden. Cornelis is ten einde raad. Net als hij denkt dat de slag op de Zuiderzee een fiasco wordt, gebeurt er iets wat niemand vooraf had kunnen bedenken.

In de verte is het vlaggenschip van Maximiliën de Hénin – Liétard, beter bekend als de heer van Bossu door zijn West Friese vloot geënterd. Op het dek van de Inquisitie is een strijd gaande. Er vinden man op man gevechten plaats en er vallen

veel doden. Het zijn musketgeweren en hellebaarden tegen degens, zwaarden, messen en bijlen en vuisten. Toch is er een held tussen de vele geuzen op dat schip, dat is Jan Haring. Hij beklimt de mast en slaagt erin de Spaanse vlag te verwijderen en daar een Hollandse vlag voor in de plaats te hangen.

36

Terwijl hij in de mast druk doende is en Spanjaarden van zich af weet te schudden dreigt de mast te worden omgehakt. Beneden zich op het dek vecht de elitegroep van de admiraal voor hun leven. Ondertussen beklimmen steeds meer geuzen de Inquisitie. Er volgt een verbeten strijd, man op man, vuist tegen vuist. Uiteindelijk weten de geuzen de admiraal te omsingelen en zijn elitegroep uit te schakelen. Er klinkt geschal over het water, een soort alarmsignaal afkomstig van het vlaggenschip. Op dat moment ziet de vijand pas in dat hun vlaggenschip (Het leidende schip) is geënterd. Terwijl Jan Haring nog

in de mast hangt wordt op het dek de heer van Bossu gevangen genomen. Die geeft zich over nu het grootste deel van zijn bemanning is gedood. Hij ziet dat zijn Spaanse oorlogsvloot zich langzaam verwijdert. De Spanjaarden hebben de wapperende Hollandse vlag op hun vlaggenschip de Inquisitie ontdekt en realiseren zij zich dat zij echt verslagen zijn. Zij draaien hun schepen met de boeg richting Amstelredam dat nog steeds in Spaanse handen is. Dit keer vluchten zij naar hun veilige haven. Er klinkt een schot. Er was toch nog een vijand die kans zag om Jan Haring in de borst te schieten, die valt uit de mast en stort in zee. Geuzen springen hem onmiddellijk na.

Cornelis Dirkszoon die door heeft dat het Spaanse spel uit is geeft orders om alle Spanjaarden uit te schakelen. Dit keer zijn het de geuzen die jagen. Veel Spanjaarden worden alsnog verslagen of gevangen genomen en overgebracht naar Hoorn. Bij hun aankomst staan honderden joelende geuzen en Oranje gezinden op de kade, zij willen bloed zien. De admiraal smeekt om zijn landgenoten te sparen en dat verzoek wordt ingewilligd. Hij wordt gevangen gezet in het voormalige weeshuis aan de Korte Achterstraat. (Later worden de Spaanse gevangenen geruild tegen de Haarlemse gevangenen)

37

HOOFDSTUK 8 DE TELEURSTELLING.

Een dag later dan dat Cornelis Dirkszoon de gevangen Bossu op de kade van Hoorn aan het plaatselijke gezag overleverde, stapt Johannes met de oude schipper uit de sloep. Zij zijn zwaargewond en vreselijk vermoeid. Dirck Kleintjes rent op hen af, hij hijgt: ‘we zijn er nog niet mannen! We mogen dan wel hebben gewonnen maar Amstelredam is nog van Alva. Cornelis wordt in de grote kerk gehuldigd maar die ziel…, die Jan Haring die zijn leven gaf voor ons allemaal, die maakt dat niet mee. Hij is de held, door zijn actie op de Inquisitie overwonnen wij de Spaanse overmacht op de Zuiderzee. Een wonder! Hij was de kundige in het spektakel, hij was een groot en moedig man. Moge zijn ziel rusten tussen de hemelse engelen. Zijn lichaam wordt hier in het stadhuis opgebaard. Dat is ook het minste wat ze kunnen doen. Jan Haring zullen wij eren, niet diegene die alleen maar orders gaf en dat voorval niet eens verwachtte.’ Hij wenkt een paar geuzen en schreeuwt: ‘breng hen naar het krankengesticht, (ziekenhuis) zij moeten verzorgt worden.

Als de Decembermaand aanvangt is Johannes wel herstelt van zijn wonden maar voelt zich erg ellendig. De jongen mist zijn familie en heeft heimwee. Johannes maakt zich vreselijke zorgen om hen. Hij durft niet naar huis uit angst dat zijn familie alsnog door de Spanjaarden wordt opgepakt. Hij is daar erg verdrietig om. Daarbij begint de decembermaand ijskoud met temperaturen van ruim onder het nulpunt. Het sneeuwt nu al enige weken en het huis waar hij inwoont is niet warm te stoken. De oude schipper de Vrind bezoekt hem daarom regelmatig. Hij regelt een vriend die niet bang is om naar Amstelredam te reizen. Als deze man op het punt staat om te vertrekken schreeuwt een voorbij lopende heraut (dorpsomroeper): ‘hoort aan, hoort aan. Heden de 18

e December 1573 heeft Fernando Alvarez de Toledo

beter bekend als Alva zich teruggetrokken uit de Lage landen. (De Nederlanden) Zijn nederlaag op de Zuiderzee en het feit dat hij Alckmaer (Zeg Alkmer)niet kon innemen kon hij niet verkroppen!’

38

De vriend van de oude schipper wrijft onder zijn kin en mompelt: ‘mm, ik denk dat ik even terugga om dit de Vrind te vertellen. Dit is heugelijk nieuws.’ ‘Toch,’ zegt de oude schipper later: ‘ben ik bang dat het daar uit de hand kan lopen. Het is beter dat jij als koopman naar Amstelredam afreist. Wat denk je van mooie stoffen of verkoop jij liever vis langs de deuren?’ ‘Vis stinkt! Ik neem een kar met stoffen. Kun jij die regelen?’ ‘Niet direct. Ga naar huis, je reist vandaag niet naar Amstelredam. Ik regel stoffen en een paard en wagen. Kun jij wel meten? Weet jij wat een el is? Kun jij toch niet beter vis verkopen?’ Diederick reageert geïrriteerd: ‘ja, ja, ja! Ik ben niet achterlijk! Regel jij die troep maar, ik verkoop die zooi wel in Amstelredam. Ik weet heus wel hoe ik mij daar zal moeten gedragen. Een vrome Spaans gezinde katholiek die langs deuren stoffen verhandeld.’ ‘Ik kom zo snel mogelijk alles bij je afleveren Diederick. Ik denk dat jij over een dag of zes kunt afreizen.’ ‘Nou, dan ga ik weer naar mijn warme huis. Groeten!’ ‘Tot ziens Diederick.’ Na zes dagen staat de oude schipper met paard en wagen beladen met linnen voor Diederick’s deur. ‘Hier heb je een bewijs dat jij in Amstelredam zaken mag doen. Dat dit een valse akte is kun je vast wel begrijpen. Hoe dan ook lijkt die op de gangbare handelsaktes. Ik heb met de stoffenhandelaar afgesproken dat jij onbetaald werk doet en hij dus straks al het verdiende geld krijgt. Hier zijn wat duiten om in Amstelredam te overnachten en om stamppot te eten. Doe zuinig aan. Kom niet eerder terug dan dat jij alle waar hebt verkocht. O ja, jij komt uit Leiden. Hier is een familienaam en een adres. Je kunt daar terecht als je in moeilijkheden komt. Jij bent hun oudste zoon. Hun zoon is gesneuveld rond Haarlem. Het zijn calvinisten maar bezoeken uit noodzaak de katholieke kerk. Leve de Republiek!’ ‘Ja, ja leve. Tot ziens de Vrind.’ Hij gooit een hutkoffer op de kar en pakt de teugels. Eenmaal in Amstelredam wordt hij door de Spaanse stadswacht gecontroleerd. Zijn papier blijkt in orde en zijn kar blijkt alleen met linnen te zijn beladen. Hij mag zijn linnen verhandelen.

39

Vanaf de bok van zijn kar roept hij: ‘linnen! Linnen te koop! Wie wil het mooiste en sterkste linnen? U mevrouw? Wilt u een paar ellen kopen voor schorten, jurken of bedlinnen?’ Algauw is het druk rond zijn wagen. Linnen schijnt het goed te doen in de grote stad. Langzaamaan bereikt hij de straat waar de ouders van Johannes moeten wonen. Hij klopt aan. ‘Ik kom voor Johannes mevrouw.’ zegt Diederick. De moeder van Johannes kijkt argwanend. ‘Johannes is dood meneer,’ zegt zij zacht: ‘hij is verdronken in de Zuiderzee toen het schip waarop hij voer was gekaapt.’ Zij pinkt een valse traan weg. ‘Mag ik even binnenkomen met een rol linnen? Ik heb nieuws over die knaap.’ fluistert Diederick. Zij laat Diederick wel binnen maar vertrouwt hem niet. Zij zegt verder niets en laat Diederick aan het woord. ‘Ik ben gestuurd door meneer de Vrind, de schipper van de Staal. Johannes heeft erge heimwee en is daar ziek van. Daarom lijkt het hem een goed idee u te laten overkomen. Op dit ogenblik is de knul in Hoorn. Hier is zijn adres.’ ‘Nee meneer, daar begin ik niet aan! Het is te gevaarlijk! Daarbij heb ik meerdere kinderen. Binnenkort verwacht ik een nieuwe telg. Weer een mond te vullen. Weer een ziel om de kerk te verrijken! Zij verplichten de katholieken grote gezinnen. Dan komt er meer geld in het laatje als zij opgegroeid zijn. Mijn kinderen moeten er dan voor zorgen dat het laatje gevuld blijft. Hoe meer kinderen des te rijker de kerk! Zeg Johannes dat wij van hem houden maar dat het tijd is om het nest te verlaten. Hij is oud genoeg. Zoals hij zelf al zei, ik zie jullie terug als de vijand is verslagen. Het is niet veilig Amstelredam te verlaten, Alva heeft de benen genomen maar ik heb al gehoord dat daar iemand voor in de plaats komt. Die zal ons ook onderdrukken. Dus voorlopig zit het er niet in. Het spijt mij meneer, ik koop wat van uw waar maar daar laat ik het bij. Doe hem de groeten.’ Diederick haalt zijn schouders op en verkoopt haar enkele ellen linnen. Omdat hij voelt hoe zijn maag rammelt zoekt hij een herberg op om te eten en te overnachten. Hij zal in Amstelredam moeten blijven totdat al het linnen is verhandelt. Anderhalve week later krijgt Johannes het nieuws te horen, hij is erg boos dat hij niet naar huis kan en dat zijn moeder niet komt.

40

HOOFDSTUK 9 DE REPUBLIEK DER VERENIGDE NEDERLANDEN.

In het jaar 1577 is er van hogerhand besproken dat de tijd is aangebroken Amstelredam binnen te vallen. Commandant Nicolaas Ruychaver (zeg Ruikhaver) zit met enkele geuzen in een drinkgelag. Johannes is daar ook met Diederick en meneer de Vrind. ‘Heb jij zin om mee te gaan?’ vraagt Nicolaas aan Johannes. ‘Wij hebben nog enkele betrouwbare sterke geuzen nodig om het Amstelredamse stadsleger aan te vallen.’ ‘Gaan jullie naar Amstelredam? Fijn, ik ga mee. Misschien zie ik mijn familie.’ Meneer de Vrind valt in de rede: ‘ik zou het niet doen knul, jij zult jouw familie in gevaar brengen. Wie zegt dat zij zullen overwinnen?’ ‘Ik wil naar mijn geboortestad, ik zou voor mijn stad willen sterven.’ ‘Zit het zo diep? Vecht jij voor jezelf of voor de stad. Ik denk eerder dat jij naar huis wil. Ik ga dit keer niet met jou mee knul.’ ‘Ik ga mee meneer Ruychaver, ik heb heel wat om voor te vechten.’ ‘Jij hoeft niet met ons mee, je kunt ook met een groep naar Breda. Er zijn genoeg plaatsen die nog ingenomen moeten worden. Jij was toch ook op de Zuiderzee? Fijn dat die is gewonnen knul.’ ‘Dat lag niet aan ons maar aan Jan Haring!’ ‘Ach ja daar had ik van gehoord, een nietszeggend mannetje dat in opdracht van Cornelis Dirkszoon heeft gehandeld.’ Johannes zegt niets meer, hij zucht alleen. Hij weet immers beter? Jan Haring blijft zijn held wat iedereen ook zegt. Hij denkt opeens aan zijn familie, hij zegt: ‘ik wil wel mee meneer Ruychaver, moet ik mij nog ergens aanmelden?’ ‘Ja hier bij mij. Je krijgt niet betaald maar wel voldoende eten. Wil jij nu nog mee?’ ‘Ja.’ ‘Prettig joh, morgen tref je hier kolonel Herman Helling aan. Wees niet bang, wij zijn met velen. We zullen Amstelredam heroveren. Van hem hoor jij wat onze plannen zijn.’ Johannes is blij, eindelijk kan hij iets voor zijn familie betekenen. De volgende dag verteld de kolonel dat het stadsleger in de nacht van 22 op 23 november zal worden aangevallen.

41

Er worden plannen gemaakt hoe de stad binnen te vallen en hoe zij zullen toeslaan. Dat deze aanval tragisch zal verlopen weet Johannes nog niet. Die nacht van de 22

e november op de 23

e november 1577 weten de

Oranje gezinde soldaten en de geuzen Amstelredam binnen te vallen. Omdat dat niet geheel onopgemerkt verloopt worden de ongenode gasten door fanatieke Spaanse aanhangers ontdekt. Men slaat alarm. Onmiddellijk word het Amstelredamse stadsleger opgetrommeld waarna die zich op de Dam voor het stadhuis op de geuzen, de soldaten en hun leiders storten. Het is een gevecht van leven op dood. Nog voordat de Hollandse invallers zijn omsingelt weet Johannes te vluchten. Hij vlucht naar het huis van zijn neef die vlakbij de Dam woont. Daar kijkt hij voorzichtig door het raam. Vanachter het raam ziet hij geuzen wegvluchten. Dan ziet hij tot zijn schrik Jan Wisseling. ‘Mag hij ook binnen? Laat hem binnen!’ sist Johannes. ‘Dat kan ik niet doen Johannes, dan bestormen zij dit huis. Zie, het stadsleger rent hen al na. Jij moet je rustig houden! Wij verstoppen je hier. Als er dan iemand komt, verstoppen wij jou in de kast die heeft een dubbele achterwand. Wij hebben zo al velen van de dood gered. Morgen weten wij meer als de stadsheraut langs komt. Ga slapen, hier is een warm dek.’ Johannes trilt van opwinding, hij is zo bang als een haas. Die vroege ochtend slaapt hij niet. Dat kan hij gewoonweg niet. Diezelfde ochtend schreeuwt de heraut door de straten. Hij klingelt met een bel en roept: ‘Hollandse verraders op de Dam verslagen. Degene die nog wisten te vluchten zijn door ons stadsleger nabij de nieuwe kerk gedood! Amstelredam is weer veilig!’ ‘Heb jij dat gehoord Johannes of slaap je nog? Ik ga jouw moeder vertellen dat jij veilig bent. Jij zult niet naar buiten mogen.’ Nu Johannes weet dat Jan Wisseling dood is begrijpt hij dat hij in gevaar is. Iemand hoeft hem maar te herkennen en dan zal het mis gaan.

42

Dan zal hij verlinkt worden en dan zal het ook mis gaan met zijn gehele familie. Hij voelt zich een gevangene en dat blijft hij een tijd. Op 8 februari 1578 word een verdrag ondertekent wat de satisfactie is genoemd. (zeg satisfaksie= naar volle tevredenheid) Men is het er niet mee eens omdat de katholieken het nog voor het zeggen hebben omdat die te machtig zijn. Daarom word er een nieuw verdrag ondertekent welke bekend is onder de naam: “De alteratie” (= verandering van macht, de protestanten krijgen meer macht). Amstelredam wordt langzaamaan Oranjegezind en hervormd zich. (Hervormd =omvormen =christelijk, geen katholiek geloof meer aanhangen.) Veel katholieken verlaten de stad tot grote vreugde van Johannes die inmiddels weer bij zijn ouders inwoont. Hij is naarstig op zoek naar werk. Hij is veel aan de kade maar meer dan schepen lossen mag hij niet. Dan na een lange tijd legt de Staal aan. Johannes rent er meteen op af om de oude schipper te verwelkomen. Tot zijn schrik bemerkt hij dat de Staal een andere schipper heeft. Het is Diederick die hem meteen herkent. ‘Waar is meneer de Vrind?’ vraagt Johannes ontdaan. ‘Overleden.’ is het korte antwoord. ‘Toch niet!’ stamelt Johannes. ‘Nee, hij is niet gedood tijdens een gevecht, hij is door ouderdom gestorven. Het is fantastisch dat ik jou hier tref want ik heb een geweldige mededeling te doen,’ zegt Diederick: ‘dit schip is voor jou. Het is nog niet officieel, jij moet nog een akte van overdracht ondertekenen. Nu moet jij weten dat ik inmiddels een stoffenhandel heb opgericht dat zo goed gaat dat jij ermee door kunt gaan. Wat denk je, wil jij dat ook?’ ‘Een schip, ik kan er niet eens mee overweg! Zeg Diederick, wil jij alsjeblieft de schipper blijven op de Staal? Ik weet niks over tuien en zeilen en van handel weet ik ook niets. Wil jij mij alsjeblieft helpen?’ ‘Ik zou het een eer vinden nu jij al een rijk man bent.’ ‘Rijk?’

43

‘Schipper de Vrind heeft jou alles nagelaten. Jij erft alles, ook zijn geld en dat is heel wat. Hij dacht dat de Staal nu beter af is met de stoffenhandel, daar is momenteel veel vraag naar. Het schip is niet erg geschikt meer voor de handel in metalen. Het is nog wel sterk maar ook oud en traag. Vind jij het een goede keuze?’ ‘Jij hebt het bedacht.’ ‘Nee dat deed de oude schipper die wilde geen metalen meer verhandelen omdat hij dat voor de Spanjaarden deed. Daarbij was het schip flink beschadigd en functioneerde die niet meer als Geuzenschip. De Vrind heeft de Staal laten opknappen en nu is die van jou.’ Johannes zegt met zekerheid: ‘dan ga ik met die stoffenhandel verder. Ik wil wel dat jij mijn tweede man bent.’ ‘Ik word dus jouw compagnon, of bedoelde jij dat niet?’

‘Ja dat wil ik. Jij hebt toch al het nodige gedaan. Ik maak dat officieel als ik die akte moet ondertekenen. Jij bent te belangrijk voor mij en ik heb jouw kundigheid nodig’. Diezelfde week ondertekent Johannes de akte. Hij erft niet alleen het schip en het geld maar ook een huis. Diederick krijgt de helft van de nieuwe onderneming die zij “Stoffenhandel de Vrind” noemen.

Het huis gebruiken zij als pakhuis voor de vele rollen stoffen. Alles gaat naar wens totdat er droevig nieuws komt, dan is het al 10 juli 1584. Een heraut roept door de Amstelredamse straten dat Prins Willem van Oranje is vermoord. Er heerst grote verslagenheid. Zijn aanhangers waaronder Johannes zijn in diepe rouw. Ondertussen is hij bang dat de Spanjaarden terugkomen. De prins had immers gezorgd dat die werden verdreven? Ondanks dat hun held dood is gaat het Amstelredamse leven verder. Een jaar later 1585, is het jaar dat Johannes 30 wordt.

44

Zijn handel gaat steeds beter nu Antwerpen sinds 1579 niet langer de hoofdstad en handelsstad van de gewesten is door de unie van Utrecht en de unie van Atrecht. Dat betekent dat het Nederlandstalige Noorden definitief is gescheiden van het Franstalige Zuiden. De Noordelijke Nederlanden verklaren zich in 1581 onafhankelijk en noemen zich de Republiek der zeven verenigde Nederlanden. De opbloei van Amstelredam is een feit nu het de grootste handelsstad is en erkend wordt als de Hollandse hoofdstad. In 1587 trouwt Johannes met Reinolde Jacobs en krijgen zij vier zonen. Dan in 1648, als hij de prachtige leeftijd van 93 heeft bereikt, is na de vrede van Munster de Republiek een feit. Niet veel later sterft hij. Dank zij de oude schipper werd hij een vermogend man en een kei van een watergeus die blij was dat de Republiek der verenigde Nederlanden een feit werd. Dat gelovigen niet langer werden bestraft en dat hij in alle rust een calvinist mocht zijn net zoals zijn voorbeeld Prins Willem van Oranje.

EINDE.

Calvinisme is een christelijk stroming wat inhoudt dat het wel om dezelfde God gaat maar niet dat daar beelden voor nodig zijn zoals in het katholieke geloof. Vandaar de beeldenstorm en de moorden wat een tegenreactie was op de katholieke onderdrukking destijds. Je zult in onze geschiedenis ook feiten tegenkomen dat Hollanders hun geloven opdrongen aan andersdenkenden in andere gebieden. Dat ging er vaak niet zachtzinnig aan toe. Ook Hollanders onderdrukten andere bevolkingen. Wat dat betreft veranderd de wereld nooit en moeten wij meer in ons eigen straatje kijken. Maar wat jij ook wilt geloven en waarin jij ook wilt geloven, niemand heeft het recht jou daarvoor af te straffen en helemaal niet in naam van God.

PetraLouise.