UIT DE ACHTERHOEK - verhalen in de bodem (door Linda Dielemans, Kelvin Wilson & Marc Kocken)

25
UIT DE ACHTERHOEK verhalen in de bodem

Transcript of UIT DE ACHTERHOEK - verhalen in de bodem (door Linda Dielemans, Kelvin Wilson & Marc Kocken)

U I T D E AC H T E R H O E Kv e r h a l e n i n d e b o d e m

U I T D E AC H T E R H O E K

Geschreven door Linda Dielemans, met illustraties van Kelvin Wilson

v e r h a l e n i n d e b o d e m

De Achterhoek met zijn akkers, weilanden en slingerende beken, de hout-wallen en boerderijen, dorpen en landgoederen, is ontstaan in een langzaam proces van natuurlijke ontwikkelingen in combinatie met menselijk handelen. Vanaf het begin van onze jaartelling hebben vooral landbouwers het nu rijk en gevarieerd landschap helpen vomen.

Het grootste deel van de lange bewoningsgeschiedenis ligt echter verbor-gen in de bodem. Daar hebben mensen sporen achtergelaten in de vorm van afvalkuilen, waterputten of palen die meestal alleen nog als verkleuring zichtbaar zijn. Archeologen vinden er aardewerkscherven tussen, of metalen en houten voorwerpen die ons een kijkje geven in het leven van de mens van toen. Kwetsbare sporen die ons de kans bieden het verhaal van een plek te vertellen. Studies tonen aan dat cultuurhistorische waarden van grote maatschappelijke en economische betekenis zijn: ze vormen een oude inspi-ratiebron voor nieuwe ontwikkelingen in een gebied. Zo gaan ze de toekomst tegemoet. Maar vaak krijgen archeologische vondsten slechts wat aandacht in de pers om vervolgens in een depot te worden opgeborgen, of heel soms in een mu-seum. Met de speciale presentatie Archeologie uit je achtertuin! willen het Rijks-museum voor Oudheden en ADC ArcheoProjecten de aandacht vestigen op de diversiteit en de rijkdom van Nederlandse bodemvondsten. Ook de gemeenten in de regio Achterhoek werken hier graag aan mee. Om-dat achter elke vondst een boeiend verhaal zit, is dit boekje gemaakt. Aan de hand van de vondsten maak je in vogelvlucht een reis langs vuursteenwerkers en de prehistorische ijzerindustrie, tot aan het leven van boeren en soldaten een paar honderd jaar terug, en komt het verleden van de Achterhoek weer tot leven. Veel kijk- en leesplezier!

VOORWOORDMarc Kocken, regionaal archeoloog Omgevingsdienst Achterhoek

Uit de Achterhoek: Verhalen in de bodem is een co-productie van Linda Dielemans (verhalen), Kelvin Wilson (illustraties, redactie en opmaak) en Marc Kocken (productie en eindredactie).

Dank gaat uit naar alle organisaties en instellingen die financieel als ook belangeloos hun bijdrage hebben geleverd aan zowel de realisatie van het boekje als de tentoonstelling: Aaltense Musea (mw. A. Baanders, mw. G. Brethouwer en mw. D. Griffioen), ADC ArcheoProjecten (mw. F. Reigersman), Archeodienst (dhr. W.S. van de Graaf), Archeologisch Adviesbureau RAAP (dhr. H. Scholte Lubberink), Gemeente Aalten (mw. I. Oonk), Gemeente Berkelland / ODA (mw. A. Lugtigheid en dhr. R. Oostendorp), Gemeente Bronckhorst (dhr. B. Pasman), Gemeente Doetinchem (mw. G. Dutman), Gemeente Montferland (mw. A. Zonnevelden dhr. A. Jansen), Gemeente Oost Gelre (dhr. P. Ballast), Gemeente Oude IJsselstreek / ODA (mw. A. Lugtigheid), Gemeente Winterswijk (dhr. K. Meinderts), Historische en Archeologische Stichting (dhr. A. Koster), Liemers Museum (mw. I. Mens), Museum Het Valkhof / Gelders Depot voor Bodemvondsten (mw. B. van Asperen, mw. L. Schuurman, dhr. L. Swinkels en dhr. S. Weiß-König), Museum Schepers (dhr. N. Eeltink), Omgevingsdienst Achterhoek, Provincie Gelderland, Rijksmuseum voor Oudheden (mw. A. de Wit en dhr. L. Amkreutz), Stadsmuseum Groenlo (dhr. J. Tank), Vereniging Het Museum Winterswijk (dhr. J. Goorhuis).

© 2016 - Linda Dielemans, Kelvin Wilson en Omgevingsdienst Achterhoek

Het mulle zand voelt zacht onder hun voeten. De kinderen zijn vanochtend naar de open plek gebracht, aan de rand van het bos. Verderop stroomt de rivier. De wind brengt de geur van nat zand met zich mee, het geluid van stromend water en net ontwakende water-vogels. Een oude vrouw wacht hen op, haar blik is ernstig, maar vriendelijk. Rond haar voeten liggen stenen, geweitakken en botten. Wat gaat er gebeuren?

Vuursteen. Ideaal materiaal om mee te hakken, snijden, boren en schrapen. Het is hard maar bewerkbaar, breekbaar maar vernieuwbaar. En het is relatief gemakkelijk te vinden. Ver voordat de eerste werktuigen van metaal werden gemaakt, werd er op de rivierduinen langs de Oude IJssel, ter hoogte van de oostelijke Randweg in Doetinchem, vlakbij de Rembrandtweg, druk geklopt en geslagen. Het geluid van steen op steen moet beneden op de rivieroevers te horen zijn geweest.

Rond 10.000 voor Christus leefden de bewoners van het Oude IJsseldal als jager-verzamelaars. Ze trokken rond in kleine groepen, vestigden zich op een gunstige plek — meestal zo hoog en droog mogelijk, maar wel met toegang tot water — en exploiteerden de omgeving zolang het seizoen of de voed-selbronnen dat toelieten. Dan werden de kampvuren gedoofd, de hutten afgebroken of verlaten en trok de groep verder naar een betere plek.

DOETINCHEMLaat-Paleolithicum, ongeveer 12.000 jaar geleden

Jagen was een belangrijk onderdeel van het leven. In Doetichem-Dichteren was de jachtbuit nog goed herkenbaar in het verbrande bot dat in en rond het kamp was achtergelaten: paard, eland, haas en diverse vissoorten. Fijne vuurstenen pijlpunten, eerst met steel, later kleiner en hoekiger, geven aan dat pijl-en-boog de speer als jachtwapen had vervangen.

De beste plekken werden steeds opnieuw bezocht. Gold dat ook voor de vindplaats aan de Randweg? Meer dan 4000 vuurstenen werktuigen werden daar gevonden, van messen tot boortjes tot schrabbers. Om takken mee te snijden, gaatjes in leer mee te maken of huiden schoon te schrapen. Kook-stenen, gebarsten en verkleurd door de hitte van het vuur, geven aan dat het niet alleen een plek was waar werktuigen werden gemaakt, maar dat er ook gewoond werd. Misschien wel jaren achter elkaar, ieder seizoen weer. Is dat de reden voor die grote hoeveelheid werktuigen?

Vuursteen bewerken is moeilijk. Met één verkeerd gemikte slag is een prachtige pijlpunt in een oogwenk verpest. Maar de techniek was van levensbelang. Iedereen zal het hebben moeten leren. Uitkijkend over de IJssel, met in de verte het moerassige komgebied vol met waterwild en het loofbos in de rug.

Maar de kinderen kijken niet naar het uitzicht. Ze staren geconcen-treerd naar de handen van de ervaren ambachtsvrouw. Een leren lap beschermt haar handen en schoot tegen scherpe splinters. Steeds weer pakt ze iets anders om de kling tot mes te bewerken: een grote steen, een stuk gewei. Ze slaat en klopt, drukt en veegt. Plotseling kijkt ze op. Nu jij.

De vuurstenen gereedschappen uit Doetinchem:een kern, vier spitsen, twee schrabbers, een steker en acht klingen.

Foto: Museum Het Valkhof

gemeente DOETINCHEM

Daar komt hij het erf op! Eindelijk. De vrouw knikt de brons-smid beleefd toe en kijkt dan om zich heen. Op het erf heeft de hele familie zich verzameld. En niet alleen de familie. Ook de buren. Ze bestudeert hun gezichten en glimlacht. Ze kan het zien. Ze zijn jaloers. Heel begrijpelijk. Wie zou zo’n bronzen armband niet willen hebben?

Brons is een metaal dat bestaat uit koper en tin. Beide komen voor als ert-sen in de bodem. Maar niet in de bodem van Nederland. De enige manier om hier aan brons te komen, is door te handelen. Bronzen gereedschappen, wapens en sieraden die hier worden gevonden zijn vaak afkomstig uit Scan-dinavië, Engeland of Frankrijk. Toch bleef brons relatief zeldzaam in onze streken. Steen en vuursteen waren nog steeds de belangrijkste grondstoffen.In de loop van de tijd kwam er wel steeds meer brons in omloop. Het mooie van brons is dat het heel vaak opnieuw te smelten en te gieten is. Ook in Nederland zullen er dus al snel mensen zijn geweest die zich gingen specia-liseren in een nieuw vak, dat eerder nog niet bestond: dat van bronssmid.

BERKELLANDBronstijd, ongeveer 3000 jaar geleden

In Hengelo werd tijdens een opgraving aan de Elderinkweg een kuil gevonden met een bijzondere inhoud. Klop- en hamerstenen, een recht-hoekbijl, zogenaamde kussenstenen, polijst- en slijpstenen, allemaal netjes bij elkaar en zo gestapeld dat de werkvlakken niet beschadigd zouden raken.

Op de kussenstenen, die als kleine aambeelden werden gebruikt, zijn resten van koper en goud aanwezig. Gaat het hier om het gereedschap van een bronssmid? Het lijkt er wel op. Hij leefde in het vroege begin van de brons-tijd, rond 2000 voor Christus. Zijn spullen waren zo zorgvuldig opgeborgen, dat hij waarschijnlijk had verwacht alles later weer op te kunnen halen. Dat is alleen nooit gebeurd.

Was deze bronssmid een ‘buitenlander’, die naar de Achterhoek kwam om zijn kunsten te vertonen? Was het een vroege lokale smid, die al rondreizend zijn diensten aanbood? Of woonde hij in de omgeving van Hengelo en kwa-men de mensen naar hem?

In het buurtschap Mallem bij Eibergen, ongeveer 30 km naar het oosten, werd in 1938 aan de Haaksbergse Binnenweg een grafheuvel uit de late bronstijd opgegraven. In het graf werd, naast de gecremeerde overledene en aardewerk, een bronzen armband gevonden die was meeverbrand op de brandstapel voordat hij met de crematieresten onder een heuveltje terecht kwam. De grafheuvel dateert tussen 1200 en 800 voor Christus.

Ook al was in deze tijd brons al wat gebruikelijker, lang niet iedere dode kreeg het mee in het graf. Magisch materiaal uit verre streken, waar onge-twijfeld allerlei wonderlijke verhalen omheen hebben gehangen, om de pols van een gewone vrouw uit Berkelland. Die ineens niet meer zo gewoon was.

De bronssmid kijkt verwachtingsvol op naar de vrouw. Is de arm-band naar haar zin? Haar rode wangen verraden haar opwinding. Al snel dwaalt zijn blik af naar de koeien. Twee maar liefst! De vrouw kijkt opzij en knikt, en de man die de koeien naar hem toe leidt, kijkt hem wat vijandig aan. Maar dan ligt het touw van hun halsters in zijn handen, en kan hij een glimlach niet onderdrukken. Dit is een goede dag.

De bronzen armband uit Eibergen. Hij is half-rond in doorsnede en heeft verdikte uiteindes. Door de opening kon de armband gemakkelijk om de pols worden geschoven.

Foto: Rijksmuseum van Oudheden

gemeente BERKELLAND

Eindeloos graven, hakken en sjouwen. En dan nog ploeteren met ovens, hamers en aambeelden. Hitte, rook, stank en zwaar werk. Roet op het erf. Je moet wat overhebben voor een ijzeren bijl.

Al sinds de prehistorie lag langs de Oude IJssel de grondstof voor ijzer in ruime hoeveelheden voor het grijpen: moerasijzererts. Het ontstaat doordat ijzerdeeltjes uit grondwater neerslaan onder invloed van zuren in de bodem. Als het grondwaterpeil dan zakt, vormen zich dikke lagen erts.

IJzer heeft verschillende voordelen ten opzichte van brons. Het is harder, beter bewerkbaar, beter te repareren en gaat langer mee. Het zachtere, mooiere brons werd een grondstof om sieraden en andere luxe voorwerpen van te maken; ijzer werd hét materiaal voor gereedschappen en wapens.

Vanaf de late ijzertijd ontdekten de bewoners langs de Oude IJssel het moerasijzererts in de grond en groeven ze het op grote schaal op. Dit ging door tot in de elfde eeuw, de vroege middeleeuwen, waarna de ijzerwinning zich beperkte tot lokale productie. Maar daarna nam de ijzerindustrie langs de Oude IJssel een nieuwe vlucht met de uitvinding van de hoogoven en het gietijzer. Aangedreven door waterkracht en later stoommachines ontstonden overal in de IJsselstreek industriële hoogovens en gieterijen.

BRONCKHORSTIJzertijd, ongeveer 2200 jaar geleden

Geen ijzer zonder vuur. Voordat er hoogovens bestonden, kon dat vuur al-leen heet genoeg worden door het met houtskool te stoken. En voor houts-kool is behoorlijk wat hout nodig. Hoe intensiever de ijzerproductie, hoe minder bomen. Een kaal landschap, met brandende houtskoolkuilen en smeltovens die donkere rookpluimen de lucht in stuurden.

Waar metaal in de bronstijd nog zeldzaam en bijzonder was, was het vanaf de ijzertijd een algemeen goed. Niet langer alleen maar bestemd voor de elite, maar voor iedereen. Mensen groeven hun eigen erts op. Ze bouwden smeltoventjes op hun erf, smolten de erts van het ijzer af en smeedden het zo zuiver mogelijk. De brokken afval van dit smelten en smeden, de slak, werd in afvalkuilen gegooid. Zo ook aan de Laakweg in Drempt. Vanaf de late ijzertijd tot in de volle middeleeuwen woonden hier mensen. Mensen die allemaal ijzeren gereedschappen nodig hadden voor hun dagelijkse werkzaamheden.

Een zwart glimmend gezicht, een gloeiend vuur, zwoegende blaas-balgen. Eindeloos gehamer, het sissen van heet ijzer in een emmer water. De geur van houtskoolvuur en zweet. Maar uiteindelijk is daar dan de bijl. Hard, scherp, stevig. Om een leven lang mee te gaan.

De ijzerslakken uit Drempt. Zowel bij het smel-ten als het smeden ontstaat slak: al het materiaal uit ijzererts dat geen ijzer is.

Foto: Museum Het Valkhof

gemeente BRONCKHORST

De honden janken, het paard trappelt onrustig. Een groepje mannen lacht en maakt grappen terwijl een van hen zijn speer voor de laatste keer inspecteert. Weet je nog hoe Abbe gilde als een speenvarken toen dat ene woeste zwijn zijn been doorboorde met zijn slagtanden? Met een klap op de schouder wensen ze hun dorpsgenoot geluk. Met een grijns stijgt hij op en schopt zijn paard in de flanken.

MONTFERLANDRomeinse tijd, ongeveer 1750 jaar geleden

Ten noorden van de Rijn, terwijl aan de overkant de Romeinen in hun wachttorens en forten met hernieuwde krachten hun rijksgrens bewaakten, bestond op de Kollenburg in Didam vanaf het eind van de derde eeuw een klein Germaans dorp. De houten boerderijen waren rechthoekig, de daken bedekt met riet. De oogst, voornamelijk rogge, werd opgeslagen in schuurtjes op palen. In kleine bijgebouwen werd vlas gekamd, wol gesponnen en stof geweven. Rond houten waterputten graasden de koeien en scharrelden de varkens hun kostje bij elkaar.

Hoewel het dorp ten noorden van de Romeinse rijksgrens lag en dus niet onder Romeins gezag viel, hadden de bewoners wel Romeinse contacten. Ze gebruikten aardewerk dat was gemaakt op een draaischijf, een typisch Romeins product. Er werden exotische kruiden zoals koriander en maan-zaad gegeten. Sommige beslagstukken en sieraden wijzen zelfs op militaire banden. Misschien was een van de mannen van het dorp bij het Romeinse leger in dienst getreden en kwam hij na zijn pensioen terug met zijn bijzon-dere bezittingen.

Op de erven werd nog steeds ijzer geproduceerd en bewerkt. Opvallender is de grote hoeveelheid brons die tijdens de opgraving van de nederzetting werd gevonden. Schroot om te smelten en om te gieten tot bijvoorbeeld nieuwe spelden en gespen. Gietmallen en halffabrikaten. Maar ook bronzen beeldjes. Van Minerva, de Romeinse godin van oorlog en wijsheid. En van een everzwijn, tot in het kleinste detail weergegeven. De vervaarlijke slag-tanden, maar ook de krullende haren van de vacht. Ondanks de risico’s werd er graag op dit woeste dier gejaagd. Voor het vlees, maar zeker ook voor de stoere verhalen. Moest dit beeldje de eigenaar ervan geluk brengen bij de jacht?

Het bronzen ever-zwijntje uit Didam. Het beeldje is ouder dan de nederzet-ting waarin het gevonden is en lijkt in Keltische stijl te zijn vormgegeven. Mogelijk is het afkomstig uit Gallië.

Foto: Historische en Archeologische Stichting / Liemers Museum

Het paard davert door het bos, takken zwiepen opzij en de honden blaffen. Daar, recht vooruit, zigzagt het everzwijn tussen de boom-stammen door, vluchtend voor de honden en de jager achter hem. Hij is snel, maar de honden zijn sneller. Ze happen naar zijn poten, proberen zich vast te bijten in zijn nek. Het zwijn slipt, wijkt uit, en draait dan om. Woeste blik, haren overeind, klaar om terug te vech-ten. Het duurt niet lang voor de eerste hond jankend en bloedend in het gras ligt. De jager stijgt af, speer in de aanslag. Nu komt het erop aan. Zwijn tegen man.

gemeente MONTFERLAND

Hij zit hoog op zijn paard, trots, met een zelfverzekerde glimlach op zijn gezicht. De knop van zijn kleurige schild glimt, zijn zwaard hangt op zijn heup. Aan zijn riem flitsen zilveren tongen. Wat komt zo’n man hier doen, in dit kleine dorp? Is het weer oorlog? Toch niet hier? Laat hem maar gauw doorrijden, met zijn mooie kleren. Het leven is hier goed. Dat moet vooral zo blijven.

In de zevende eeuw waren de Romeinen allang weer vertrokken uit Neder-land. In het zuiden heersten de Merovingische koningen, in het noorden de Friezen. De Achterhoek was het grondgebied van verschillende Germaanse stammen: de Saksen.

Terwijl de Merovingische koningen al vanaf het einde van de vijfde eeuw christelijk waren en dat ook van hun onderdanen eisten, bleven in de Achter-hoek nog lange tijd de Germaanse tradities en religie van kracht. De Saksen hadden geen koning, maar leefden onder een verbond van krijgsheren met allemaal evenveel macht. Alleen in tijden van oorlog werd door middel van een loting een leider gekozen.

Aan de Aalter Es moet in deze tijd een dorp hebben gelegen. De boeren trokken ‘s ochtends naar de hooggelegen akkers op de es om het land te bewerken, en keerden aan het eind van de dag terug naar hun houten boerderijen. Maar er woonden niet alleen maar boeren.

AALTENVroege Middeleeuwen, ongeveer 1350 jaar geleden

In één van de graven van het grafveld aan de Damstraat, dat bij het vroeg-middeleeuwse Aalten moet hebben gehoord, lag een krijger met zijn volledige uitrusting: zijn zwaard, de bronzen knop van zijn schild, stijgbeugels en het beslag van zijn rijkversierde gordel. Het beslag was van ijzer, maar ingelegd met zilver en messing in vlechtende patronen van knopen en fantasiedieren.

Ondanks het verbond van de Saksen, zullen de krijgsheren onderling regel-matig strijd hebben gevoerd. Om een grens, om bezittingen, om een dorp, om wraak. En daarvoor waren krijgers nodig. Ze zwoeren trouw aan een krijgsheer en kregen daar goede uitrusting en rijkdom voor terug. Daaraan waren ze overal en voor iedereen herkenbaar als elite.

Aan wie had de Aaltense krijger zijn trouw beloofd? Was Aalten de plaats waar zijn krijgsheer woonde, of was het zijn geboortedorp, waar hij na jaren van trouwe dienst was teruggekeerd? Was hij geliefd of gevreesd? Hoe dan ook, zijn wapenuitrusting was ongetwijfeld zijn belangrijkste bezit. Zo belangrijk, dat hij er zelfs na zijn dood niet van gescheiden wilde worden.

De krijger kijkt om zich heen. Nu pas ziet hij de gezichten van de mensen. Ze stralen angst en boosheid uit. Als ze hem aan zouden durven spreken, zou hij ze vertellen dat hij op weg is naar huis, dat de strijd al gestreden is zonder dat zij er iets van gemerkt hebben. Hij heeft de wonden om het te bewijzen. Maar het ziet er niet naar uit dat hij hier een warm welkom kan verwachten. Hij kan maar beter zo snel mogelijk doorrijden. Thuis zal het beter zijn.

Vier stukken van het tiendelige gordelbeslag uit Aalten. De sier-plaatjes waren beves-tigd op de uiteindes van leren strips die als versiering aan de gor-del hingen.

Foto: Museum Het Valkhof

gemeente AALTEN

Het is een drukte van belang in de stad. De zon is nog maar net op. De straten dampen van de warme lijven en er klinkt geloei en gesnuif. De boer roept en fluit en jaagt zijn kudde langs de huizen, op weg naar de weiden buiten de stadswallen op de eerste lentedag.

In de vijftiende eeuw was de winter in de stad een seizoen van lawaai en stank. De koeien van de stadsboeren zullen hiervan de belangrijkste oorzaak zijn geweest. De dieren stonden dag en nacht op stal in de boerderijen bin-nen de stadswallen. Ze loeiden de hele dag, en de mest werd door de boeren uit hun stallen gekruid en op de achtererven opgeslagen totdat die verkocht kon worden of uitgespreid over het land buiten de stad.

Maar voor zowel de stad als de boeren had deze regeling voordelen. De stadswallen boden de boeren bescherming tegen overvallen en andere vijan-digheden. De stad kon geld verdienen door weiderechten verkopen en in het geval van een belegering konden de inwoners het langer volhouden doordat de oogst en het vee binnen de wallen werden bewaard en gestald.

OUDE IJSSELSTREEKLate Middeleeuwen, vanaf 600 jaar geleden

In Terborg zijn tijdens opgravingen aan de Hoofdstraat de restanten gevonden van zulke stadsboerderijen. Gebouwd van hout, direct langs een gracht met daarachter de stadswal. In de loop van de tijd werden sommige gebouwen steeds verbouwd en uitgebreid tot bakstenen woningen of winkels. Sommige percelen werden verlaten, omdat de stad zich een andere kant op uitbreidde, of omdat er iets anders op die plek moest worden gebouwd.

Hoe zag het leven van de stadsboeren eruit? Het is moeilijk voor te stellen dat ze erg rijk werden van veeteelt en akkeren. Maar in Terborg lijkt het er wel op. Onder de gebruikelijke vondsten van aardewerk en ijzeren gereed-schappen bevonden zich drie vingerringen. Een van goud, een van zilver en een van brons. De gouden ring is versierd met gotische letters, de bronzen ring met fijne bronzen bolletjes rondom. In de zilveren ring is een halfedel-steen gezet. Ze dateren elk uit een andere periode, vanaf de vijftiende eeuw tot en met de eerste helft van de negentiende eeuw.

Eeuwenlang was het dragen van ringen voorbehouden aan de adel en gees-telijken. Pas vanaf de vijftiende eeuw werden vingerringen ook populair onder het gewone volk. Precies de periode waar de ringen uit Terborg aan toegeschreven kunnen worden. Toch zijn ze niet gewoon te noemen. Twee ringen zijn van duur edelmetaal gemaakt. Dit materiaal bleef voor-behouden aan de gegoede burgers. Eeuwenlang moeten de stadsboeren in Terborg dus een luxe, comfortabel leven hebben geleid.

Maar soms gebeuren er dingen die geen onderscheid maken tussen rijk en arm. Twee grote stadsbranden in de vijftiende en zeventiende eeuw legden hele huizenblokken in de as. De houten gebouwen stonden dicht op elkaar, en een vonkje wordt al snel een vlam in een rieten dak.

Na een dag hard werken op het land is het goed thuiskomen in de stad. Een brandende haard, een stevige maaltijd op tafel en een beker goede wijn. De boer zucht tevreden en geniet nog even van de warmte en de alcohol. Zijn wangen gloeien en langzaam vallen zijn ogen dicht. Het vuur in de haard verandert in gloeiende kooltjes. De kat springt op tafel, rakelings langs de kandelaar....

De drie vingerrin-gen uit Terborg. De halfedelsteen in de zilveren ring zou de drager beschermen tegen bijvoorbeeld hekserij.

Foto: Museum Het Valkhof

gemeente OUDE IJSSELSTREEK

Vlammen. Overal is vuur. Vuur en knallen en schreeuwende mensen. De jongen knijpt zijn ogen dicht tegen de dikke, zwarte rook die door de straten drijft. Waar zijn zijn ouders? Zijn broertje, zijn zusjes? Hij heeft ze al dagen niet gezien. Maar hij kan ze niet gaan zoeken.De zuidelijke stadswallen, daar moet hij naartoe. Zijn hart bonkt in zijn keel. Hij grijpt zijn musket stevig vast en begint te rennen.

De vestingstad Groenlo (Grol) heeft het lange tijd zwaar te verduren gehad. De gunstige ligging op de handelsroute van Holland naar Duitsland zorgde ervoor dat de welvarende stad regelmatig belaagd werd. In de veertiende eeuw kreeg Groenlo dan ook haar eerste stadsmuur.

Vanaf de zestiende eeuw, tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), volg-den de belegeringen elkaar in hoog tempo op. Groenlo lag langs één van de weinige wegen door een slecht begaanbaar veengebied en was dus ook strategisch erg waardevol. Deze periode van verovering en herovering zorgde ervoor dat de verdedigingswerken, tussen de belegeringen door, steeds verder werden uitgebouwd en versterkt.

Het beroemdste beleg van Groenlo vond plaats in 1627. Het Staatse leger legde versterkingen aan rond de eigen legers en groef loopgraven richting de stad, zigzaggend zodat de soldaten in de loopgraven moeilijk onder vuur konden worden genomen door de verdedigers. Kanonnen schoten grote vuurballen af, die bij inslag uit elkaar spatten en alles in brand zetten. Met mijnen en kanonskogels probeerden ze een bres te slaan in Groenlo’s vestingwerken.

OOST GELREGouden Eeuw, ongeveer 350 jaar geleden

Het leger van Groenlo, bestaande uit inwoners en Spaanse soldaten, bar-ricadeerde de stadspoorten en blies de toegangsbruggen op. Vanaf de stads-wallen schoten ze met kanonnen en musketten en gooiden ze brandend pek naar beneden. Dag en nacht reed de ruiterij uit voor talloze kleine bliksem-aanvallen op de belegeraars.

Voor de soldaten was een goede uitrusting van levensbelang. Plaatharnas en helm beschermden vitale lichaamsdelen tegen verwondingen. Ze waren gewapend met een rapier en een musket. Onmisbaar bij het laden van een musket was de kruithoorn, waarmee het buskruit goed gedoseerd in de geweerloop kon worden gestort. Hierna werd het aangestampt met een laadstok en werd de ronde, loden kogel ingebracht. Maar het kleinste foutje tijdens het storten of aanstampen van het kruit kon resulteren in het explo-deren van de geweerloop.

Voor ieder schot moest het musket opnieuw worden geladen. Om dit zo ef-ficiënt mogelijk te maken, droegen de soldaten vaak meerdere kruithoorns aan een gordelband over hun borst, die aan de schouder kon worden doorge-draaid als een van de kruithoorns leeg was. Ondanks dat duurde het laden van een musket nog altijd een minuut. Een minuut waarin een soldaat van aanvaller in doelwit veranderde. Elke keer weer.

De stadswallen komen in zicht, donker en dreigend, bevolkt met mensen die hun musketten afschieten en de aanvallers overgieten met brandend pek. Dat is zijn plek. De jongen klimt de wal op. Met trillende handen vult hij de loop met kruit. De laadstok! Waarom krijgt hij de laadstok niet van onder de loop vandaan? Het duurt veel te lang! Om hem heen voelt hij de wind van langsvliegende kogels, boven zijn hoofd schiet een nieuwe vuurbal door de lucht. Eindelijk, gelukt! De kogel glijdt door de loop, de lont smeult. Hij legt aan en zijn vinger krult zich om de trekker. Voor zijn familie. Voor Grol.

De kruithoorn uit Groenlo. Hij is gemaakt van hoorn en draagt de op-schriften ‘IAN COENDERINK HORT DIT HOREN TOE ETC: 1682’ (eigendom van Jan Coenderink, 1682) en ‘(CHR)ISTI FILI (DEI VIVI) MISERERE NO-BIS’ (Christus, zoon van de levende God, ontferm U over ons).

Foto: Stadsmuseum Groenlo

gemeente OOST GELRE

Kijk daar eens, is dat Peter Harmsen zelf, die zijn waren aan staat te prijzen in de deuropening van zijn winkel? Het lijkt er wel op. Zou hij nog steeds van plan zijn om die pottenbakkerij achter zijn huis te bouwen? Stel je voor, een oven, midden in het dorp! Het idee alleen al…

Winterswijk stond tot in de twintigste eeuw vooral bekend om haar textielin-dustrie. Het Weversgilde (of Sint-Michaëlsgilde) werd eind zeventiende eeuw opgericht en bleef tot 1798 bestaan. Tot in 1965 ontvingen Winterswijkse wevers nog een gratificatie uit het door de gemeente beheerde gildefonds.

Maar het dorp kende nog vele andere ambachtslieden. Eén van hen had zelfs enige faam in de omgeving: Peter Harmsen. Rond 1700 was Peter de eerste pottenbakker van Winterswijk. Hij bouwde zijn werkplaats met pottenbak-kersoven aan de rand van het dorp en woonde zelf in de dorpskern aan de Misterstraat.

Het aardewerk dat Peter Harmsen maakte, was niet alleen in Winterswijk geliefd, maar in de hele regio. Vooral de schotels waren populair. Ze waren kleurrijk versierd en de bodem was vaak opvallend gemarmerd. Het bleek-gele loodglazuur wervelde op het donkere aardewerk als een vers geroerde vlaflip. In 1993 en 1994 werden fragmenten van dergelijke schalen gevonden tijdens een noodopgraving voorafgaand aan de bouw van een appartemen-tencomplex aan de Tuinstraat. Het complex werd toepasselijk genoeg ‘Pot-tenbakker’ gedoopt.

WINTERSWIJKVroegmoderne tijd, ongeveer 250 jaar geleden

In 1715 werd Peter tijdelijk wat minder populair in Winterswijk. Hij begon met het bouwen van een pottenbakkerij achter zijn huis. Veel te dicht bij de kern van het dorp, vonden bepaalde burgers, en ze tekenden bezwaar aan. Want niet alleen zou de vieze rook ongezond zijn voor de buren, ook zou het aanzienlijk brandgevaar opleveren. Maar Peter liet zich niet kisten. Hij nam een advocaat in de arm die betoogde dat Peter, als vaste inwoner en eerste pottenbakker van Winterswijk, recht had op de nieuwe werkplaats. En met dat brandgevaar viel het ook wel mee. De koperslagers en bierbrouwers in het dorp stookten al jarenlang net zulke grote vuren.

Jammer genoeg is het niet bekend hoe dit verhaal is afgelopen. Maar zeker is dat Peter Harmsen doorging met pottenbakken. Toen hij in 1750 over-leed, zetten zijn schoonzonen het bedrijf voort. Aardewerk dat gevonden werd tijdens dezelfde opgraving als de ‘vlaflip’-schalen, vermeldt de jaartal-len 1741, 1753 en 1795. Deze vondsten kwamen van de werkplaats buiten het dorp. Misschien hebben de boze buren dan toch gelijk gekregen…

De ‘vlaflip’-schalen uit Winterswijk. Begin achttiende eeuw is het alleen Peter Harmsen die de schalen maakt, later trouwt er een Ribbink in de fami-lie. Ook hij gaat dan pottenbakken.

Foto: Vereniging Het Museum

Kom, we gaan naar de winkel, even kijken. Zullen we zo’n glanzende schotel kopen? Ze zijn ook wel erg mooi. Zelfs in Zutphen wil ieder-een servies van Harmsen op tafel, heb ik gehoord. Het is eigenlijk ook best een vriendelijke man, die Peter. Zeg, pak jij je beurs eens. Hoeveel zit er nog in?

gemeente WINTERSWIJK

Gemeente Berkelland: Museum de ScheperHagen 24, 7151 CA Eibergenwww.museumdescheper.nl

Havezathe BevervoordeJonkerenlaan, GelselaarOver Bevervoorde is maar weinig bekend. Slechts een vermelding in historische bronnen geeft een datering voor een versterkt huis: 1326. Het huis werd in de middeleeuwen omgeven door een natte gracht die door de Koningsbeek werd gevoed. Heden ten dage is van het landschap van toen nauwelijks meer iets terug te vinden en is de Koningsbeek een rechtgetrokken sloot. Op basis van archeologisch onderzoek in 2001 zijn de grachten uitgediept en zijn de omtrekken van het oude kasteel weer zichtbaar gemaakt.

Gemeente Bronckhorst: Museum SmedekinckPluimersdijk 5, 7021 HW Zelhemwww.salehem.nl

Motte Bronckhorst Kasteelweg 3, BronkhorstAan de westzijde van Bronkhorst ligt nog altijd de kunstmatige aarden heuvel, een zogenaamde motte, waarop eens een kasteel stond waarvan de datering teruggaat tot het eind van de tiende eeuw. Oorspronkelijk was het gebouwd van hout, later vervangen door steen.Kasteel Bronckhorst was het stamslot van de Heren van Bronckhorst en was één van de belangrijk-ste kastelen in het graafschap Zutphen. In 1828 werd het grotendeels gesloopt. Op de burchtheuvel zijn de fundamenten nog aanwezig.

De verhalen in dit boek zijn niet de enige die de Achterhoek te vertellen heeft. Ze zijn overal te zien en te horen. Iedere gemeente heeft wel een museum waar aandacht wordt besteed aan de lokale historie. Overal in het landschap zijn restanten te vinden van gebeurtenissen uit het verleden. Een bezoek aan deze plekken brengt de geschiedenis dichterbij. In de lijst hieronder worden per gemeente twee locaties gesuggereerd, aangegeven door rode stippen op de kaart. Een museum of informatiecentrum en een archeologische vindplaats of landschappelijk element, waar het verhaal van die specifieke plek zichtbaar is gemaakt. De groene stippen op de kaart markeren de vindplaatsen van de acht objecten uit dit boekje.Daar waar vindplaats en locatie overlappen, zijn beide kleuren gebruikt.

Gemeente Aalten: Aaltense MuseaMarkt 14, 7121 CS Aaltenwww.aaltensemusea.nl

Vestingpark BredevoortKruittorenstraatIn het Vestingspark van Bredevoort liggen de restanten van de zeventiende/achttiende-eeuwse vestingwerken. Dwars door het park loopt een “zwevend” betonnen pad van ruim twee meter breed, aangelegd met betonnen elementen die zo’n 25 centimeter boven het maaiveld uitsteken. Het pad vormt een verbinding tussen de voormalige bastions Vreesniet en Treurniet en volgt de ligging van de bedekte weg die voor de stadswal lag, waarmee de contouren van de vestingwerken van Bredevoort ter plaatse zijn gevisualiseerd. De onderwal van Bastion Treurniet is met stalen elementen weer zichtbaar gemaakt.

MUSEA EN MONUMENTEN

Gemeente Doetinchem: StadsmuseumBurgemeester van Nispenstraat 2, 7001 BS Doetinchemwww.stadsmuseumdoetinchem.nl

Archeologische speeltuinKolksteeg, WehlIn de nieuwbouwwijk Wehl-Heideslag is in 2015, na jaren van archeologisch onderzoek, samen met de bewoners een archeologische speeltuin gerealiseerd. Een opgegraven middeleeuws erf uit de twaalfde eeuw heeft model gestaan voor twee klimboerderijen, een spieker en een moestuin. Een waterput doet dienst als waterspeelplaats. Elders in de wijk zijn de plattegronden van bijge-bouwen gevisualiseerd, deels in het asfalt en deels in de groenstrook ernaast.

Gemeente Montferland: Kasteel Huis BerghHof van Bergh 8, 7041 AC ‘s-Heerenbergwww.huisbergh.nl

Motte MontferlandMontferland 1, ZeddamOp de top van de heuvel Montferland bevindt zich de grootste motte van Nederland. De Mont-ferrand, zoals de burcht oorspronkelijk heette, heeft een rijke historie die sterk tot de verbeel- ding spreekt. Van de 17 meter hoge heuvel is tenminste de laatste 7 meter kunstmatig opgehoogd. Het plateau meet maar liefst 60 bij 90 meter. De basis van de motte meet 135 bij 150 meter, en is omgeven door een gracht en een dubbele aarden wal. Op het plateau zijn resten gevonden van 5,5 meter dikke muren van een mogelijk nooit voltooide tufstenen toren. Dit zou de motte van het voormalige kasteel Upladen kunnen zijn, die waarschijnlijk uit de negende of tiende eeuw stamde.

Gemeente Oost Gelre: StadsmuseumMattelierstraat 33, 7141 BP Groenlowww.stadsmuseumgroenlo.nl

Engelse SchansSchansweg, LichtenvoordeDe Engelse Schans is een overblijfsel van de circumvallatielinie (een insluitingslinie) om Groenlo, in de zomermaanden van 1627, tijdens de Tachtigjarige Oorlog, aangelegd door het Staatse leger. Men groef er een gracht om heen en gebruikte het vrijgekomen zand voor de wal. Voor de grachten werden als hindernis palen geplaatst, voorzien van ijzeren weerhaken, met de toepasselijke naam ‘scheurbroecken’. Op het middenterrein stonden de tenten van de soldaten. Sinds 2010 zijn het im-posante vestingwerk en de omgeving te bekijken vanaf het hoge plateau van een uitkijktoren.

Gemeente Oude IJsselstreek: ICER innovatiecentrumHutteweg 32, 7071 BV Ulftwww.icer.nl

Kasteel HeuvenSlingerparallel/Oude IJsselweg, EttenHet kasteel, ook bekend als Oud-Wisch en ooit het stamslot van de Heren van Wisch, stond op een motte daterend uit de twaalfde eeuw. Nu rest slechts nog een lichte verhoging in het landschap.In 2008 heeft de gemeente archeologisch onderzoek laten uitvoeren naar de restanten van het oude kasteel. Daaruit bleek dat het kasteel bestond uit een grote mottetoren, een voorburcht met versterkte gebouwen, en drie grachten. De exacte omvang van het kasteelterrein is nog onbekend omdat deze onder de Slingerparallel doorloopt.

Gemeente Winterswijk: Het Museum Het Museum werkt in afwachting van een nieuwe huisvesting met tijdelijke tentoonstellingen op diverse locaties in Winterswijk. Zie hiervoor de website.www.vereniginghetmuseum.nl

Sikkings landweerBurloseweg, KottenEen landweer is een laatmiddeleeuwse (vaak veertiende of vijftiende-eeuws) met struikgewas begroeide, aarden verdedigingswal. De Sikkings landweer, vernoemd naar een nabij liggend erf, stamt vermoedelijk ook uit deze periode maar werd pas in 1656 voor het eerst ingetekend op een kaart. Van de oorspronkelijke circa 3 kilometer lengte is nu nog zo’n 520 meter bewaard gebleven.

Gemeente Zevenaar: Liemers Museum Kerkstraat 16, 6901 AB Zevenaarwww.liemersmuseum.nl

BERKELLAND

bronckhorst

OOST GELRE

MONTFERLAND

Gelselaar

Eibergen

Groenlo

Lichtenvoorde

Winterswijk

KottenBredevoort

Aalten

Zelhem

Doetinchem

Terborg

Etten

Ulft

Zeddam

‘s-Heerenberg

Bronkhorst

Drempt

Wehl

Didam

Zevenaar

DOETINCHEM

AALTEN

WINTERSWIJK

oude

ijsselstreek

Linda Dielemans (1981) studeerde eerst aan het conservatorium, maar pikte later haar oude interesse in de archeologie weer op. Na een afgeronde studie ging ze aan het werk als archeoloog bij de gemeente Utrecht. Haar eerste boek waarin zij verhalen uit de archeologie voor kinderen hervertelt, verscheen in 2013.

Kelvin Wilson (1969) werd geboren in Engeland, maar studeerde in Nederland aan de kunstacademie. Sinds zijn afstuderen, bijna een kwart eeuw geleden, is hij wereldwijd werkzaam in het verbeelden van het verre verleden— in Rusland, in de Verenigde Staten, en van Toetanchamon tot aan Stonehenge.

Marc Kocken (1965) studeerde kunstgeschiedenis en archeologie, en aansluitend Toeristisch Management. De afgelopen 20 jaar heeft hij zich toegelegd op projecten op het snijvlak van het erfgoed en ruimtelijk ontwerp. Tevens was hij als regionaal archeoloog werkzaam in de Achterhoek. Op dit moment werkt hij als projectleider aan het vermarkten van het provinciaal erfgoed in Drenthe en als zelfstandig erfgoedadviseur.