U DIENT HET TENTAMEN WEER IN TE...
Click here to load reader
Transcript of U DIENT HET TENTAMEN WEER IN TE...
FACULTEIT DER BESTUURSKUNDE Sectie Organisatie & Financiën Kenmerk : OF 01.109 Datum : : Docent : dr. P. de Vries TENTAMEN Economie en Bestuur (172080) Datum : Tijd : 13.30 – 16.30 uur Plaats : Naam : ………………………………………………… Studentnummer : ………………………………………………… Preambule Plaats eerst uw naam en studentnummer, ook op uw invulformulier. NIET GEDAAN ==> tentamen ONGELDIG! Het tentamen bestaat uit de onderdelen Public Choice (I) en Neo-institutionele economie (II). Eerst meerkeuzevragen, daarna open vragen. De 30 meerkeuzevragen betreffen 15 vragen per onderdeel. Per meerkeuzevraag zijn 2 punten te behalen. De open vragen betreffen elk een onderdeel. Per open vraag zijn er 20 punten te verdienen. Uw eindcijfer is het totaal behaalde aantal punten gedeeld door 10. Voor de beantwoording van de meerkeuzevragen gebruikt u de daartoe verstrekte formulieren. Voor de beantwoording van de open vragen maakt u gebruik van de ruimten tussen deze vragen. Voor zover nodig dient u uw uitwerking erbij te geven. U DIENT HET TENTAMEN WEER IN TE LEVEREN !
Meerkeuzevragen Onderdeel I: Public Choice Vraag 1 Welke van de volgende uitspraken is juist? a. De public choice neemt afstand van de politicologie als wetenschappelijke benadering
van het openbaar bestuur. b. De public choice maakt deel uit van de economie, en vormt een positieve benadering van
politicologische vraagstukken. c. De public choice richt zich op de methode van besluitvorming ten aanzien van de
toedeling van al dan niet schaarse middelen. Vraag 2 Welke van de volgende uitspraken is juist? a. Het methodologisch individualisme gaat uit van de overheid als zelfstandig economisch
subject. b. De structurele isomorfie is kenmerkend voor het methodologisch individualisme. c. Het methodologisch individualisme onderkent dat behalve individuen ook groepen belangen nastreven. Vraag 3 Welke van de volgende uitspraken is juist? a. Het methodologisch individualisme impliceert egoïsme. b. Het methodologisch individualisme sluit altruïsme uit. c. Altruïsme en egoïsme zijn het resultaat van methodologisch individualisme. d. Geen van voorgaande uitspraken is juist. Vraag 4 Welke van de volgende uitspraken is juist? a. Bij een intervalschaal is het sommeren van de verschillen geen zinvolle operatie. b. Een intervalschaal is ook altijd een ratioschaal. c. Een ratioschaal is een intervalschaal met een ‘natuurlijk nulpunt’. Vraag 5 Wat is GEEN kenmerk van het maatschappelijke welvaartsoptimum van een collectief goed? a. De marginale baten van individuen A en B zijn gelijk aan de marginale kosten van het
goed als geheel. b. De totale bijdrage van de individuen A en B te zamen is gelijk aan de totale kosten van het
collectieve goed. c. De individuen A en B betalen een zodanige bijdrage, dat ieders marginale baten gelijk zijn
aan ieders marginale offers. Vraag 6 Collectieve goederen onderscheiden zich van individuele doordat: a. Collectieve goederen zich slechts verticaal laten sommeren, waarbij q = qa + qb b. q = qa = qb en p = pa + pb c. q = qa + qb en p = pa = pb d. q = qa + qb en p = pa + pb Vraag 7 Welke van de volgende uitspraken is juist? a. De Lindahl-oplossing veronderstelt een contrair verloop van vraagcurven. b. Simultaniteit van vraag en aanbod biedt een Lindahl-evenwicht. c. Het Lindahl-evenwicht geeft de optimale hoeveelheid van het collectieve goed aan bij een
Paretiaans-optimale verdeling van de kosten.
Vraag 8 Welke van de volgende uitspraken is juist? a. Positieve externe effecten verhogen de maatschappelijke welvaart. b. Negatieve externe effecten zijn onafhankelijk van de consumptie van een goed. c. Externe effecten geven aanleiding tot niet-Pareto-optimale situaties. Vraag 9 Welke van de volgende uitspraken is juist? a. Het bekende Prisoner’s Dilemma Game is een zogenaamd zero-sum game, waarin geen
winnaar is. b. Coöperatief gedrag leidt in het Prisoner’s Dilemma niet tot evenwicht. c. De gevangenen in het Prisoner’s Dilemma hebben er belang bij een coöperatieve
strategie af te spreken. Vraag 10 I Coöperatief gedrag resulteert wanneer beide spelers de ‘lik op stuk’ strategie hanteren
in het Prisoner’ s Dilemma Supergame II De ‘lik op stuk’ strategie houdt in dat wanneer een van de spelers zich niet coöperatief
opstelt, de ander volhardt in zijn opstelling. Welke van deze stellingen is/zijn juist? a. Stelling I en stelling II zijn beide juist. b. Stelling I is juist, stelling II onjuist. c. Stelling I is onjuist, stelling II juist. d. Stelling I en II zijn beide onjuist. Vraag 11 Welke van de volgende uitspraken is juist? a. Een variant van de Borda-methode is dat iedere kiezer bijvoorbeeld 10
punten geheel naar eigen goeddunken mag verdelen. b. Een kenmerk van de Borda-methode is dat het in discussie brengen van
een nieuw alternatief de discussie niet fundamenteel wordt beïnvloed. c. De Borda methode lost de intransitiviteit van stemgedrag op. Vraag 12 Stemmenruil a versus b c versus d Ind. 1 a > b c < d Ind. 2 a >b c << d Ind. 3 a << b c > d Ind. 2 is gepass. minderheid voor d Ind. 3 is gepass. minderheid voor b De oplossing d.m.v. stemmenruil is: a. Dat individu 3 haar voorkeur voor a t.o.v. b omdraait. b. Dat ind. 2 zijn voorkeur tussen a en b omkeert, en ind. 3 dat t.a.v. c en d doet. c. Dat ind. 1 zijn vookeuren constant houdt, terwijl die van de overigen allemaal omkeren. 13 Welke van de volgende uitspraken is juist? a. Naarmate de publieke sector groeit wordt het ministeriële omspanningsvermogen verder
uitgebreid. b. Bij een lineaire groei van het aantal ondergeschikten neemt het aantal onderlinge relaties
exponentieel toe.
c. Door uitbreiding van het aantal hiërarchische niveaus worden de coördinatievraagstukken binnen een organisatie vergroot.
14 Welke van de volgende uitspraken is juist? a. Indien het bureaucratisch en het politieke samenvallen is er een Pareto-optimum. b. Het politiek optimum optimaliseert tevens de maatschappelijke welvaart. c. Het bureaucratisch optimum vormt het Pareto-optimumn van de ambtenaren. d. Geen van voorgaande uitspraken is juist. 15 Welke van de volgende uitspraken is juist? a. Volgens Drees streven zowel ambtenaren als politici naar een steeds grotere overheid. b. Het paternalisme van politici vormt een correctie op het optimaliserend gedrag van de
ambtenaren(Drees). c. Volens Drees worden de baten van de overheid systematisch onderschat. Onderdeel II: Neo Institutionele Economie 16 Welke veronderstelling is geen uitgangspunt van de neoklassieke micro-economische theorie? a. Gezinnen worden beschouwd als holistic entities (holistische eenheden) b. Bedrijven worden verondersteld een single objective (een doel) te hebben. c. Er is sprake van imperfect information d. Het gedrag van producenten en consumenten word beschreven als maximizing behaviour (maximaliserend gedrag). 17 Welke van de volgende uitspraken is juist? a. Coase beschouwt de markt en de hiërarchie als alternatieven voor het prijsmechanisme. b. Transacties schuiven van de markt naar de organisatie als de transactiekosten toenemen. c. De alternatieven, markt en hiërarchie, zijn equivalent als de transactiekosten nul zijn. 18 Welke van de volgende uitspraken is juist? a. De contractcurve in een boxdiagram van isoquanten verbindt Pareto-optimale
combinaties van goederenproductie. b. De contractcurve in een boxdiagram van isoquanten verbindt Pareto-optimale
combinaties van consumptie. c. Volgens het Coase-theorema verhinderen informatievraagstukken, zoals asymmetrische
verdeling van informatie, dat van de contractcurve wordt afgeweken. 19 Welke van de volgende uitspraken is juist? a. Volgens Mintzberg kent elk type organisatie één coördinatiemechanisme. b. Standaardisatie van werkprocessen en van vaardigheden sluiten elkaar uit. c. Mintzberg bepleit een verscheidenheid aan alternatieve coördinatiemechanismen voor
het prijsmechanisme. 20 Welke van de volgende uitspraken is juist? a. Onzekerheid leidt tot strategisch gedrag. b. Imperfect information leidt tot hidden action. c. Private information leidt tot adverse selection. 21 Welke van de volgende uitspraken is juist? a. Door de bonus/ malus premie bij autoverzekeringen wordt de imperfecte informatie van de
verzekeringsmaatschappij verminderd. b. Door de bonus/ malus premie bij autoverzekeringen wordt het vraagstuk van moral hazard
beperkt. c. Beide voorgaande uitspraken zijn juist. 22 Welke van de volgende uitspraken is juist?
a. In de neo-institutionele economie en in de neoklassieke theorie is informatie een schaars goed, zoals alle goederen.
b. In de neoklassieke economie bepaalt de markt de waarde van informatie. c. In de neo-institutionele economie heeft informatie economische waarde. 23 Welke van de volgende uitspraken is juist? a. De behavioristische benadering komt voort uit een holistisch beeld van de onderneming. b. Door de organizational slack worden de aspiratieniveaus van de participanten op peil
gehouden. c. Het bestaan van organizational slack impliceert dat de marktwerking verre van volledig is. 24 Welke van de volgende uitspraken is juist? a. De scheiding van eigendom en uitvoering is het gevolg van tegengestelde belangen van
managers tegenover aandeelhouders. b. De market for corporate control bemoeilijkt de controle van managers door
aandeelhouders. c. Fusies en overnames vormen de market for corporate control. 25 Welke van de volgende uitspraken is juist? a. Bij teamproductie is een rent contract de meest efficiënte beloningsstructuur. b. Bij teamproductie zijn de partiële afgeleiden van de productiefunctie naar de teamleden
steeds ongelijk aan nul. c. De teamleden vormen de residual claimants van de onderneming. 26 Welke van de volgende uitspraken is juist? a. Indien de principaal de inspanningen van de agent kan waarnemen, is een forcing contract
het meest efficiënt. b. Bij een rent contract loopt de principaal (t.o.v. de agent) een onevenredig groot risico. c. Een wage contract legt het risico bij de (uitvoerende) agent. 27 Welke van de volgende uitspraken is juist? a. Lange-termijn contracten tussen partijen die deel uitmaken van een bedrijfskolom wordt
ook wel quasi-verticale integratie genoemd. b. Quasi-verticale integratie is een oneigenlijke integratie tussen onderdelen van
verschillende bedrijfstakken. c. Relational contracting is een van de voordelen van peer groups. 28 I Volgens Williamson zijn markt en hiërarchie niet de enige, elkaar wederzijds uitsluitende coördinatiemechanismen. II Clans & networks vormen een alternatief coördinatiemechanisme voor transacties. Welke van deze stellingen is/zijn juist? a. Stelling I en II zijn beide juist. b. Stelling I is juist, stelling II onjuist. c. Stelling I is onjuist, stelling II juist. d. Stelling I en II zijn beide onjuist. 29 Welke van de volgende uitspraken is juist? a. Indien de asset specificity voor een van de partijen hoog is en de uncertainty/complexity
laag is, dan is verticale integratie de beste oplossing. b. Indien de asset specificity voor beide partijen laag is en de uncertainty/complexit laag is, is
de spot market de aangewezen oplossing. c. Verticale integratie doet zich alleen voor als de asset specificity voor de partijen
verschillend is.
30 Welke van de volgende uitspraken is juist? a. Franchising is een hybride organisatie van overheid en markt. b. Franchising is een soort rent contract, waarbij de franchisee de risico’s draagt. c. Franchising komt voort uit de netwerkbenadering. OPEN VRAGEN Opgave 1 (Public Choice) Niskanens model kent een budget-outputfunctie en een totale-kostenfunctie, die er als volgt uitzien. B = aQ – bQ2 Waarin Q = hoeveelheid output C = cQ + dQ2 B = Budget C = totale kosten De politici willen het verschil tussen het budget en de kosten maximaliseren. De ambtenaren streven naar een zo groot mogelijk budget. a. Onder welke randvoorwaarde kunnen de ambtenaren hun doelstelling realiseren? b. Laat zien dat er voor de ambtenaren in beginsel twee optima kunnen gelden. Bepaal
deze algabraïsch. c. Bepaal het optimum voor de politici. d. Wat valt ten aanzien van de onder b. en c. gevonden optima te concluderen omtrent de
maatschappelijke efficiëntie? e. Geef hiervan een grafische schets, aan de hand van twee grafieken. (NB. Benoem de
assen!) f. Bepaal het evenwicht indien de private sector de productie van Q verzorgt en van
volkomen concurrentie wordt uitgegaan. g. Wat valt nu over Q in het licht van het maatschappelijk optimum te zeggen? h. Geef twee punten van kritiek op het model van Niskanen. i. Bespreek de alternatieve formulering van Migué en Bélanger. Onderdeel II (neo-institutionele economie) In de economie van de informatie (economics of information) staat de schaarste en waarde van informatie centraal. a. Wat houdt de informatie-paradox in? De introductie van een nieuw product levert, als het aanslaat een winst van 5 mil. Op. Als het product een flop blijkt te zijn, is het verlies 3 mil. De beslisser staat neutraal tegenover risico. b. Wanneer is de verwachte waarde van de introductie van het nieuwe product gelijk aan 2 mil.? c Geef in termen van risico aan wat de betekenis is van de uitkomst onder ‘b’?
d. Geef de uitkomst onder ‘b’ weer met behulp van een decision tree. e. Wat zal de beslissing zijn? Gesteld nu dat een marktonderzoek volledige zekerheid geeft over de vraag of het product al dan niet een succes is. Gesteld dat u voornemens bent het product te introduceren. Het marktonderzoek wijst uit dat de kans dat de introductie een flop is 0,4 bedraagt. f. Wat is de waarde van de informatie die u aan het marktonderzoek ontleent? (NB. Hanteer de hierboven gegeven winst- en verliescijfers) g. Doet zich in bovenstaand vraagstuk een situatie van asymmetrische informatie voor?
Motiveer uw antwoord. h. Wat is de betekenis van ‘private information’? i. Hoe verhouden onzekerheid en private information zich tot elkaar?