Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - FRBR Repository

22
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1991-1992 22601 Nr. 3 Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en enkele andere wetten in verband met de regeling van een procedure voor de voorbereiding en totstandkoming van besluiten en aanpassing van de Wet algemene bepalingen milieuhygiëne en enkele andere wetten aan de eerste tranche van de Algemene wet bestuursrecht MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN 1. Inleiding 1.1. Dit wetsvoorstel strekt er in de eerste plaats toe de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uit te breiden met een algemene regeling inzake de te volgen procedure bij de voorbereiding van besluiten waarbij de belangen van derden in sterke mate betrokken kunnen zijn. Als zodanig maakt het wetsvoorstel deel uit van de eerste tranche van de Awb en zal het dan ook tegelijk in werking moeten treden met het thans bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel houdende algemene regels van bestuursrecht (Kamerstukken I 1991/92, 21 221, nr. 174). In de memorie van antwoord aan de Tweede Kamer bij laatstgenoemd wetsvoorstel is aangekondigd dat de mogelijkheid om een dergelijke regeling in de Awb op te nemen, zou worden onderzocht (Kamerstukken II 1990/91, 21 221, nr. 5, blz. 4). In de nota naar aanleiding van het eindverslag aan de Tweede Kamer hebben wij vervolgens melding gemaakt van ons voornemen om het onderhavige wetsvoorstel in te dienen (Kamerstukken II 1990/91, 21 221, nr. 8, blz. 7/8). Tijdens de vergadering van de Vaste Commissies voor justitie en voor binnenlandse zaken uit de Tweede Kamer van 16 december 1991 over de eerste tranche van de Algemene wet bestuursrecht is ook over ons voornemen gesproken (Handelingen UCV 1991/92, nr. 17). Een belangrijke reden om naast de facultatieve voorbereidingspro– cedure van afdeling 3.4 een zwaardere, eveneens facultatieve voorberei– dingsprocedure in de Awb op te nemen, is gelegen in de noodzaak om een goede afstemming te bereiken tussen de regels over de voorbe– reiding en totstandkoming van besluiten, opgenomen in de Awb enerzijds en in de milieuwetgeving anderzijds. Wat de milieuwetgeving betreft gaat het om hoofdstuk 13 van de Wet milieubeheer (Wm), zoals dat komt te luiden ingevolge het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet algemene bepalingen milieuhygiëne (Wabm) inzake onder andere vergunningen en algemene regels («VAR»; Kamerstukken I 1990/91, 21 087, nr. 335). Van belang is onder andere dat de in de milieuwet– geving opgenomen voorbereidingsprocedure op een aantal punten meer waarborgen biedt dan de voorbereidingsprocedure die reeds in afdeling 213013F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat 's-Gravenhage 1992 Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 601, nr. 3

Transcript of Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - FRBR Repository

Page 1: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - FRBR Repository

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2Vergaderjaar 1991-1992

22601

Nr. 3

Wijziging van de Algemene wet bestuursrechten enkele andere wetten in verband met deregeling van een procedure voor devoorbereiding en totstandkoming van besluitenen aanpassing van de Wet algemene bepalingenmilieuhygiëne en enkele andere wetten aan deeerste tranche van de Algemene wetbestuursrechtMEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Inleiding

1.1. Dit wetsvoorstel strekt er in de eerste plaats toe de Algemene wetbestuursrecht (Awb) uit te breiden met een algemene regeling inzake dete volgen procedure bij de voorbereiding van besluiten waarbij debelangen van derden in sterke mate betrokken kunnen zijn. Als zodanigmaakt het wetsvoorstel deel uit van de eerste tranche van de Awb en zalhet dan ook tegelijk in werking moeten treden met het thans bij deEerste Kamer aanhangige wetsvoorstel houdende algemene regels vanbestuursrecht (Kamerstukken I 1991/92, 21 221, nr. 174).

In de memorie van antwoord aan de Tweede Kamer bij laatstgenoemdwetsvoorstel is aangekondigd dat de mogelijkheid om een dergelijkeregeling in de Awb op te nemen, zou worden onderzocht (KamerstukkenII 1990/91, 21 221, nr. 5, blz. 4). In de nota naar aanleiding van heteindverslag aan de Tweede Kamer hebben wij vervolgens meldinggemaakt van ons voornemen om het onderhavige wetsvoorstel in tedienen (Kamerstukken II 1990/91, 21 221, nr. 8, blz. 7/8). Tijdens devergadering van de Vaste Commissies voor justitie en voor binnenlandsezaken uit de Tweede Kamer van 16 december 1991 over de eerstetranche van de Algemene wet bestuursrecht is ook over ons voornemengesproken (Handelingen UCV 1991/92, nr. 17).

Een belangrijke reden om naast de facultatieve voorbereidingspro–cedure van afdeling 3.4 een zwaardere, eveneens facultatieve voorberei–dingsprocedure in de Awb op te nemen, is gelegen in de noodzaak omeen goede afstemming te bereiken tussen de regels over de voorbe–reiding en totstandkoming van besluiten, opgenomen in de Awb enerzijdsen in de milieuwetgeving anderzijds. Wat de milieuwetgeving betreftgaat het om hoofdstuk 13 van de Wet milieubeheer (Wm), zoals datkomt te luiden ingevolge het wetsvoorstel tot wijziging van de Wetalgemene bepalingen milieuhygiëne (Wabm) inzake onder anderevergunningen en algemene regels («VAR»; Kamerstukken I 1990/91,21 087, nr. 335). Van belang is onder andere dat de in de milieuwet–geving opgenomen voorbereidingsprocedure op een aantal punten meerwaarborgen biedt dan de voorbereidingsprocedure die reeds in afdeling

213013FISSN0921 - 7371Sdu Uitgeverij Plantijnstraat's-Gravenhage 1992 Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 601, nr. 3

Page 2: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - FRBR Repository

3.4 van de Awb is opgenomen. Ons uitgangspunt is dat deze waarborgeninhoudelijk in stand dienen te blijven. Daarnaast is van belang dat deinzichtelijkheid van de procedure voor alle betrokkenen behouden blijft.Beide uitgangspunten zijn ook verwoord in de nota naar aanleiding vanhet eindverslag aan de Tweede Kamer bij het wetsvoorstel «VAR»(Kamerstukken II 1989/90, 21 087, nr. 13, blz. 21).

Voorts moet erop worden gewezen dat een zwaardere voorbereidings–procedure ook wenselijk kan zijn buiten het terrein van het milieurecht.Wij achten het van belang dat de wetgever, ook de lagere wetgever, overde mogelijkheid beschikt op eenvoudige wijze de toepassing van eendergelijke uniforme procedureregeling voor te schrijven, steeds wanneerdat doelmatig wordt geoordeeld. Het zal dan gaan om gevallen waarinbehoefte bestaat aan een procedure met meer ingebouwde waarborgendan de procedure van afdeling 3.4.

Het terrein van de milieuwetgeving waarop afdeling 3.4A vantoepassing wordt verklaard, omvat reeds een omvangrijk en belangrijkgedeelte van de bestuursrechtelijke wetgeving. Voorts is van belang datde plaatsing van de voorbereidingsprocedure in de Awb de wegvrijmaakt om, waar dat doelmatig wordt geoordeeld, besluiten buiten demilieusfeer aan een zwaardere voorbereidingsprocedure te onderwerpen,zonder dat voor elk van deze besluiten weer afzonderlijke en onderlinguiteenlopende voorbereidingsprocedures worden vastgesteld. Met dezealgemene toepasbaarheid wordt een belangrijke bijdrage geleverd aanhet bevorderen van eenheid binnen de bestuursrechtelijke wetgeving,zoals bekend één van de doelstellingen van de Awb. Wat toekomstigewetgeving betreft, kan in dit verband worden gewezen op de komendeTracéwet. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor eenTracéwet (Kamerstukken I 1991/92, 22 500, nr. 3, blz. 10) is aange–kondigd dat de inspraakprocedure met betrekking tot de trajectnota(artikelen 9 en 10 van de Tracèwet) te zijner tijd in overeenstemming zalworden gebracht met de in voorbereiding zijnde regeling in de Awb.Hiermee is gedoeld op de regeling in afdeling 3.4A van de Awb. In eennota van wijziging bij het wetsvoorstel Tracéwet zal worden geregeld datafdeling 3.4A van toepassing is op de voorbereiding van trajectnota's.

Wat de algemene toepasbaarheid betreft, is het van belang er op tewijzen dat een besluit dat met behulp van een zwaardere voorbereidings–procedure wordt ontworpen, vaak samenhangt met andere besluiten dieop het ontplooien van dezelfde activiteit - bijvoorbeeld het uitvoeren vaneen infrastructureel werk - betrekking hebben. Een eerste vereiste vooreen goede coördinatie van de besluitvorming is dan dat niet ieder besluitvolgens andere procedurele regels verloopt. Zijn wel dezelfde besluitvor–mingsregels van toepassing, dan levert dit mogelijkheden op tot hetsynchroon en eventueel gecombineerd volgen van het besluitvormings–traject, hetgeen de snelheid en doelmatigheid bevordert.

1.2. In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om de nieuwe voorberei–dingsprocedure op te nemen in een nieuwe afdeling 3.4A van de Awb.Evenals bij de procedure van afdeling 3.4 het geval is, kan de procedurevan afdeling 3.4A van toepassing worden verklaard hetzij bij wettelijkvoorschrift, hetzij bij besluit van het bevoegde bestuursorgaan. De Awbverklaart de procedure dus niet zelf van toepassing op bepaaldebesluiten, maar biedt een facultatieve standaardregeling, die kan wordentoegepast waar dat doelmatig wordt geacht.

De procedure zal in ieder geval moeten worden gevolgd bij de voorbe–reiding van besluiten waarop thans de Wabm/Wm-procedure vantoepassing is. Het onderhavige wetsvoorstel voorziet erin dat in debetrokken milieuwetten daartoe de procedure van afdeling 3.4A van deAwb van toepassing wordt verklaard. Inhoudelijk verandert er voor dezewetten vrijwel niets. Zoals hierna nog nader zal worden aangegeven,

Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 601, nr. 3

Page 3: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - FRBR Repository

komt de procedure van afdeling 3.4A van de Awb immers materieel inhoofdzaak overeen met de procedure die is opgenomen in hoofdstuk 13van de Wm. Het onderhavige wetsvoorstel voorziet er tevens in dat inhoofdstuk 13 van de Wm de bepalingen met betrekking tot de voorbe–reiding van besluiten worden geschrapt ten faveure van de regeling vanafdeling 3.4A van de Awb. Voor de toepasselijkheid van de bepalingendie in hoofdstuk 13 van de Wm gehandhaafd worden, fungeert artikel13.1 (nieuw) van die wet als schakelbepaling.

Zoals gezegd is de nieuwe procedure ook voor besluiten buiten demilieusfeer bruikbaar. De bijzondere wetgever (waaronder ook de lagerewetgever) zal aanleiding kunnen zien om het volgen van de procedurevan afdeling 3.4A voor te schrijven, indien het gaat om de voorbereidingvan besluiten waarbij de belangen van derden in sterke mate zijnbetrokken en waarvoor de procedure van afdeling 3.4 te licht wordtgeacht. In gevallen waarin behoefte bestaat aan het creëren vaninspraakmogelijkheden zal steeds moeten worden overwogen of hetzijtoepassing wordt gegeven aan afdeling 3.4 hetzij aan afdeling 3.4A.

Bij deze keuze gaat het er om of in de gegeven omstandigheden devoorkeur wordt gegeven aan een inspraakprocedure die op hoofdlijnenwaarborgen voor een zorvuldige besluitvorming biedt (afdeling 3.4) danwel aan een procedure die extra, in detail uitwerkte waarborgen bevat(afdeling 3.4A). Deze extra waarborgen betreffen bijvoorbeeld hetbetrekken van andere bestuursorganen bij de voorbereiding van hetbesluit, de verzending van een ontvangstbevestiging van de aanvraag,het ter inzage leggen van voor een beoordeling van het ontwerp-besluitrelevante stukken (rapporten, adviezen, eerdere besluiten e.d.), demogelijkheid van een gedachtenwisseling over het ontwerp-besluit (naasthet inbrengen van bedenkingen) en de termijn voor het opstellen van eenontwerp-besluit (twaalf weken) en de beslistermijn (zes maanden).Verder geldt als hoofdregel dat bedenkingen tegen het ontwerp-besluitdoor een ieder kunnen worden ingebracht, terwijl afdeling 3.4 in beginseluitgaat van de belanghebbenden bij het besluit.

Uit hetgeen onder 1.1 is gezegd, vloeit voort dat een argument voor dekeuze van de procedure van afdeling 3.4 of die van afdeling 3.4A in eenspecifiek geval kan zijn dat voor een ander, met het voor te bereidenbesluit nauw samenhangend besluit die procedure ook zal wordengevolgd. Door dezelfde procedureregeling te kiezen, zal de tijdsbewakingbevorderd kunnen worden. Het is daarbij van belang te bedenken dat deprocedure van afdeling 3.4A op zichzelf de meest uitvoerige is, maar dedaarop volgende fase van een eventuele bezwaarschriftprocedure nietkent (zie hieronder bij onderdeel 1.4).

Voorts mag worden verwacht dat ook in verordeningen van decentraleoverheden soms zal worden voorgeschreven dat bij de voorbereiding vanbepaalde besluiten de thans voorgestelde procedure wordt gevolgd. Tenslotte zal ook een bestuursorgaan in bepaalde gevallen zelf van oordeelkunnen zijn dat het volgen van deze procedure gewenst is ten einde tevoldoen aan het vereiste van een zorgvuldige voorbereiding vanbesluiten.

Wij gaan er van uit dat als afdeling 3.4A van toepassing wordtverklaard, dat ook onverkort zal gebeuren. Naar onze mening bestaan ergeen redenen om uitzonderingen te maken. Wel kan er behoefte bestaanom, evenals in de Wet milieubeheer gebeurt, aanvullende regels vast testellen, die toespitsingen behelzen op het specifieke terrein waarop dedesbetreffende besluiten betrekking hebben. Overigens zij er nog opgewezen dat als bij wettelijk voorschrift de procedure van afdeling 3.4Aonvoorwaardelijk van toepassing is verklaard, voor lagere wetgevers enbestuursorganen geen ruimte bestaat om daarop uitzonderingen temaken.

Evenals bij de procedure van afdeling 3.4 het geval is, kan de

Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 601, nr. 3

Page 4: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - FRBR Repository

procedure van afdeling 3.4A op besluiten van alle bestuursorganen vantoepassing worden verklaard. Bij de Wabm/Wm-procedure gaat het inhet merendeel van de gevallen om besluiten van tot de decentraleoverheden behorende bestuursorganen. In een aantal gevallen vallen ookbesluiten van bestuursorganen van de rijksoverheid onder de procedure(bijvoorbeeld de verlening van vergunningen ingevolge de Mijnwet1903). Ook in die gevallen blijkt de voorbereidingsprocedure goedtoepasbaar te zijn.

1.3. Uit hetgeen hierboven is vermeld over de samenhang met demilieuprocedure volgt dat bij het opstellen van afdeling 3.4A aansluitingis gezocht bij hoofdstuk 13 van de Wm. Van belang is immers dat deverworvenheden van de milieuprocedure inhoudelijk worden gehand–haafd. Deze procedure heeft bij de voorbereiding van milieubesluiten inde praktijk zijn waarde bewezen en zal naar verwachting ook voor devoorbereiding van andere besluiten in een behoefte kunnen voorzien.Vanzelfsprekend is de procedure in de Awb toegesneden op het begrip–penkader, het systeem en de werkingssfeer van de Awb. Dit betekentbijvoorbeeld dat de Awb-procedure van toepassing is op besluiten endus niet alleen op beschikkingen, zoals in de Wm het geval is. Voorts isde Awb-procedure tekstueel beknopter, zijn ten opzichte van deWm-procedure technische verbeteringen aangebracht en zijn de desbe–treffende bepalingen anders gerangschikt. In verband met dit laatstepunt is aan het slot van deze memorie een transponeringstabelopgenomen, waaruit blijkt welke bepalingen van het huidige hoofdstuk13 van de Wm corresponderen met verwante in de Awb opgenomen enop te nemen bepalingen.

1.4. Afzonderlijke aandacht verdient de verhouding tussen de voorbe–reidingsprocedure van afdeling 3.4A en de bezwaarschriftprocedure.Omdat de voorgestelde uitgebreide voorbereidingsprocedure vanafdeling 3.4A reeds veel waarborgen biedt voor een zorgvuldigetotstandkoming van besluiten, is de noodzaak om daarnaast eenbezwaarschriftprocedure verplicht te stellen geringer dan wanneer deeenvoudigere voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 is toegepast. Opde verschillen tussen afdeling 3.4 en afdeling 3.4A is in onderdeel 1.2reeds ingegaan. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat er ook naarkarakter een verschil is tussen de twee procedures. De voorbereidings–procedure van afdeling 3.4A heeft altijd betrekking op een ontwerp–besluit, terwijl de inspraak op grond van afdeling 3.4 ook kan plaats–vinden op basis van een aanvraag, dus zonder dat er een ontwerp-besluitwordt gemaakt. Voor de vraag of er een verplichte bezwaarschriftpro–cedure moet gelden, is dat een belangrijk verschil. In de procedure vanafdeling 3.4A zullen bijvoorbeeld ook bedenkingen kunnen wordeningebracht tegen de (ontwerp-)voorschriften die het bestuursorgaanvoornemens is aan een vergunning te verbinden; deze(ontwerp-)voorschriften maken immers deel uit het van(ontwerp-)besluit. Indien de inspraak slechts op basis van een aanvraagplaatsvindt, is dat minder goed voorstelbaar. Juist omdat de bij deprocedure van afdeling 3.4A ingebrachte bedenkingen vaak specifiekerop het voorgenomen besluit kunnen worden toegesneden dan bij deprocedure van afdeling 3.4, zal een bezwaarschriftprocedure in het eerst–genoemde geval vaker tot een «herhaling van zetten» kunnen leiden.

Hoewel inspraak vóór de totstandkoming van een besluit en het makenvan bezwaren daarna niet zonder meer uitwisselbaar zijn, is het ingevallen waarin toepassing is gegeven aan afdeling 3.4A dan ookvoorstelbaar dat de bezwaarschriftprocedure weinig meerwaarde zalhebben. Het is belangrijk dat de procedure tot het onherroepelijk wordenvan een besluit niet onnodig wordt verlengd. Om deze reden is door de

Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 601, nr. 3

Page 5: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - FRBR Repository

1 Advies van de Centrale raad voor demilieuhygiëne van 13 januari 1992, noCRMH ABJ-92/23, aan de Minister vanVolkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening enmilieubeheer; het advies is ter inzagegelegd op de bibliotheek.

eerste ondergetekende tijdens de UCV over de eerste tranche van deAwb toegezegd dat zou worden voorgesteld om de bezwaarschriftpro–cedure niet verplicht te stellen als het desbetreffende besluit isvoorbereid overeenkomstig afdeling 3.4A (Handelingen UCV 1991/92,nr. 17, blz. 32). Deze benadering kon tijdens de UCV op brede steunrekenen. Ook de Centrale raad voor de milieuhygiëne (Crmh) heeft in zijnadvies over het onderhavige wetsvoorstel bepleit om de bezwaarschrift–procedure in dit geval facultatief te stellen.1 De Raad van State heefthierop in zijn advies eveneens gewezen. De in het wetsvoorstelopgenomen wijziging van artikel 6.3.1a van de Awb geeft uitvoering aande gedane toezegging.

1.5. Naast de hierboven beschreven aanpassingen van de Wm en desectorale milieuwetten als gevolg van de opneming van de voorberei–dingsprocedure in afdeling 3.4A van de Awb, bevat dit wetsvoorstel in detweede plaats de volledige aanpassing van enkele van deze wetten aande eerste tranche van de Awb. De desbetreffende wetten zijn de Wm, deMijnwet 1903 en de Kernenergiewet. In de aanpassing van deze wettenis immers niet voorzien door de inmiddels bij de Eerste Kameraanhangige wetsvoorstellen tot aanpassing van een aantal wetten aan deeerste tranche van de Awb (Kamerstukken I 1991/92, 22 061, nr. 173enKamerstukken II 1991/92, 22 320, nr. 2). Bij de aanpassing van de driegenoemde wetten zijn dezelfde uitgangspunten gevolgd als bij de tweeaanpassingswetsvoorstellen. Gezien de samenhang tussen het thans bijde Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel Algemene regels vanbestuursrecht (Kamerstukken I 1991/92, 21 221, nr. 174) en de in hetonderhavige wetsvoorstel opgenomen aanpassingen is ook om die redeneen gelijktijdige inwerkingtreding van beide wetsvoorstellen noodzakelijk.

1.6. Ten einde de kennisneming van het wetsvoorstel te vergemakke–lijken, volgt hieronder een artikelsgewijze inhoudsopgave.

ArtikelArtikelArtikelArtikelArtikelArtikelArtikelArtikelArtikelArtikelArtikelArtikelArtikelArtikelArtikelArtikelArtikelArtikelArtikelArtikelArtikelArtikelArtikel

onderdeel E :onderdeel F :onderdeel G

onderdeel A: wijziging artikel 3.1.1 Awbonderdeel B: wijziging opschrift afdeling 3.4 Awbonderdeel C: wijziging artikel 3.4.1 Awbonderdeel D : nieuwe afdeling 3.4A in Awb

nieuw artikel 3.5.4a in Awbwijziging artikel 4.1.1.5 Awbwijziging artikel 4.1.2.4 Awb

onderdeel H: wijziging artikel 6.3.1a Awbonderdeel I: wijziging artikel 6.3.19 Awbonderdeel J: wijziging artikel 6.4.18 Awbonderdeel EEE : wijziging hoofdstuk 13 Wm

II, overige onderdelen: overige wijzigingen WmIII : wijziging Mijnwet 1903IV: wijziging KernenergiewetV: wijziging DestructiewetVI: wijziging Wet geluidhinderVII: wijziging GrondwaterwetVIII: wijziging Wet inzake de luchtverontreinigingIX: wijziging Wet verontreiniging oppervlakte waterenX: wijziging Wet verontreiniging zeewaterXI: wijziging Wet milieugevaarlijke stoffenXII: wijziging Wet bodembeschermingXIII: inwerkingtredingsbepaling

Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 601, nr. 3

Page 6: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - FRBR Repository

2. Hoofdlijnen van de nieuwe voorbereidingsprocedure

De procedure voor het tot stand komen van een besluit op basis vande van de voorgestelde paragrafen 3.4A.2 tot en met 3.4A.5 van de Awbverloopt op hoofdlijnen als volgt.

Zodra de aanvraag om het besluit bij het bestuursorgaan is ingediend,wordt de datum van ontvangst van die aanvraag daarop aangetekend enwordt de aanvrager een bewijs toegezonden waarop die datum isvermeld. Het bestuursorgaan heeft na de ontvangst van de aanvraag achtweken de tijd om de aanvrager in de gelegenheid te stellen zijn aanvraagbinnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen metgegevens en bescheiden die bij de indiening nog ontbraken. De aanvraagkan op grond van artikel 4.1.1.5 van de Awb buiten behandeling blijven,indien de aanvrager in gebreke blijft om de aanvraag aan te vullen. Indienhet bestuursorgaan de aanvraag ondanks de onvolledigheid ervan toch inbehandeling neemt, wordt hiervan op de aanvraag een aantekeninggemaakt. Betrokken andere bestuursorganen krijgen een exemplaar vande aanvraag en de bijgevoegde stukken toegezonden. Ook wordt henmededelmg gedaan van verzoeken tot aanvulling van de aanvraag en vanbesluiten om de aanvraag niet te behandelen.

Zo spoedig mogelijk stelt het bestuursorgaan een ontwerp-besluit op.Uiterlijk twaalf weken na de datum van ontvangst van de aanvraag wordthet ontwerp toegezonden aan de aanvrager en aan de betrokkenbestuursorganen. Uiterlijk twee weken na die toezending wordt van hetontwerp en van de inspraakmogelijkheden gelijktijdig mededeling gedaandoor terinzagelegging en kennisgeving in dag–, nieuws– ofhuis-aan-huisbladen of in de Staatscourant. Met het ontwerp-besluitworden ook ter inzage gelegd een exemplaar van de aanvraag met dedaarbij behorende stukken alsmede verslagen van eventueel vooroverlegen (overzichten van) relevante rapporten en adviezen. Gedurende hetverdere verloop van de procedure vindt steeds aanvulling plaats metnieuwe relevante stukken en gegevens (o.a. ingebrachte bedenkingen enuitgebrachte adviezen). Adviserende bestuursorganen worden in staatgesteld over het ontwerp-besluit advies uit te brengen binnen vier wekenna de terinzagelegging.

Gedurende vier weken na de terinzagelegging van het ontwerp-besluitkan een ieder daartegen schriftelijk bedenkingen inbrengen. In dezelfdeperiode bestaat de gelegenheid over het ontwerp van gedachten tewisselen en mondeling bedenkingen in te brengen. Het bestuursorgaanstelt ook de aanvrager in de gelegenheid daarbij aanwezig te zijn.

Zo spoedig mogelijk na afloop van de termijn voor het inbrengen vanbedenkingen wordt het besluit genomen. Dit moet uiterlijk zes maandenna de datum van ontvangst van de aanvraag gebeuren.

Voor wat betreft de termijnen is een uitzondering gemaakt voor debehandeling van aanvragen die een zeer ingewikkeld of omstredenonderwerp betreffen. In dergelijke gevallen kan het bestuursorgaan, naoverleg met de aanvrager, besluiten dat een langere termijn geldt. Debeslissing tot verlenging van de termijn moet binnen acht weken na dedatum van ontvangst van de aanvraag worden genomen. Van deindiening van de aanvraag en van het besluit tot verlenging van determijn wordt in dat geval een algemene kennisgeving gedaan. Behalvede termijn voor het nemen van het besluit kan het bestuursorgaan bij zijnbeslissing tot verlenging ook de termijn verlengen waarbinnen hetontwerp-besluit moet worden toegezonden aan de aanvrager.

Het besluit wordt aan de aanvrager bekendgemaakt overeenkomstigartikel 3.5.2 van de Awb. Het voorgestelde artikel 3.5.4A voorziet erindat uiterlijk twee weken na de bekendmakmg mededeling van het besluitwordt gedaan door terinzagelegging en algemene kennisgeving. Hiervoorgelden weer dezelfde regels als die welke gelden voor de terinzage–

Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 601, nr. 3

Page 7: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - FRBR Repository

legging en algemene kennisgeving van het ontwerp-besluit. Tevens wordteen exemplaar van het besluit toegezonden aan degenen die tegen hetontwerp bedenkingen hebben ingebracht.

De voorgestelde paragraaf 3.4A.6 voorziet in een specifieke procedurevoor de voorbereiding van besluiten tot wijziging en intrekking vanbesluiten en voor de voorbereiding van ambtshalve te nemen anderebesluiten. Voor een beschrijving van de inhoud van deze procedure wordtkortheidshalve verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op deartikelen uit genoemde paragraaf. Kortheidshalve wordt in deze memorietelkens gesproken over de procedure van afdeling 3.4A, waarin feitelijkwordt gedoeld op de procedures van hetzij de paragrafen 3.4A.2 tot enmet 3.4A.5 hetzij paragraaf 3.4A.6.

3. Deregulering

Naast de technische aanpassing van de Wm, de Mijnwet 1903 en deKernenergiewet aan de eerste tranche van de Awb, biedt dit wetsvoorsteleen facultatieve standaardregeling voor de voorbereiding van besluiten.Deze regeling, op te nemen in de Awb, kan door de bijzondere wetgeveren bestuursorganen worden toegepast waar dat doelmatig wordt geacht.Zij is bedoeld voor besluiten waarbij de belangen van derden in sterkemate zijn betrokken en waarvoor de voorbereidingsprocedure vanafdeling 3.4 van de Awb onvoldoende waarborgen biedt. Voor eenverdere beschrijving van de doelstellingen en werkingssfeer wordtverwezen naar de inleiding van deze memorie.

De voorgestelde regeling heeft een belangrijk harmoniserend effect.Waar in toekomstige wetgeving van de centrale overheid bepalingen overinspraak noodzakelijk zijn, zal volstaan kunnen worden met de vantoe–passingverklaring van ofwel afdeling 3.4 ofwel afdeling 3.4A van deAwb. Ook bij de vaststelling van inspraakprocedures door lagereoverheden geeft afdeling 3.4A een nuttig alternatief waar de toepassingvan afdeling 3.4 onvoldoende waarborgen biedt.

De Awb laat het aan de bijzondere wetgever c.q. bestuursorganen zelfover om te beslissen in welke gevallen toepassing van de procedure vanafdeling 3.4A doelmatig moet worden geacht. Op deze wijze wordtbereikt dat de bestuurlijke lasten die met het volgen van de procedure nueenmaal zijn gemoeid zich alleen voordoen waar deze opwegen tegen debelangen die met een zorgvuldige voorbereiding van de betrokkenbesluiten zijn gediend. Deze bestuurlijke lasten betreffen administratievehandelingen als het publiceren, ter inzage leggen en toezenden aanbetrokkenen van stukken, het organiseren van hoorzittingen, verslag–legging e.d. Omdat de procedure als standaardregeling steeds opdezelfde wijze kan worden toegepast, mag overigens worden verwachtdat deze handelingen in de praktijk een zeker routinematig karakterzullen hebben. Wat de voorbereiding van milieubesluiten betreft, zal inhoofdzaak de thans bestaande praktijk kunnen worden voortgezet.

Onnodige verlenging van de besluitvorming en daarmee onnodigeuitbreiding van bestuurlijke lasten wordt voorts vermeden door de in hetwetsvoorstel opgenomen uitzondering op de algemene verplichting omvóór een eventueel beroep op de administratieve rechter een bezwaar–schriftprocedure te volgen. Zoals in de inleiding van deze memorie isaangegeven, is een verplichte bezwaarschriftprocedure minder noodza–kelijk als de reeds met veel zorgvuldigheidswaarborgen omklede voorbe–reidingsprocedure van afdeling 3.4A is gevolgd.

Een belangrijke variant voor de voorgestelde regeling betreft dehandhaving van de voorbereidingsprocedure in de Wm en derhalve hetafzien van de opneming daarvan in de Awb. Deze variant is bepleit doorde Crmh in zijn advies over het onderhavige wetsvoorstel. In de inleiding

Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 601, nr. 3

Page 8: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - FRBR Repository

van deze memorie is reeds gewezen op het belang van een uniforme,algemeen toepasbare regeling. Handhaving van de regeling in de Wmverdient uit dat oogpunt niet de voorkeur. Juist het opnemen van deregeling in de Awb biedt de meeste waarborgen tegen een wildgroei vansteeds uiteenlopend geregelde inspraakprocedures. Daarbij komt nog dathandhaving van de voorbereidingsprocedure in de Wm zou moetenleiden tot een omvangrijke technische aanpassing van het desbetref–fende hoofdstuk 13 van de Wm aan de eerste tranche van de Awb.Enkele bepalingen uit hoofdstuk 13 van de Wm zouden in ieder gevalgeheel of gedeeltelijk moeten vervallen, omdat het gaat om reeds in deAwb geregelde materie. Ook in dat geval zou men voor een compleetbeeld van de procedure steeds zowel de Wm als de Awb moetenraadplegen. Regeling in de Awb biedt het voordeel dat nu de kern van deprocedure in ieder geval in één wettelijke regeling, de Awb, is te vinden.Aanvullende waarborgen, met een milieuspecifiek karakter, vindt menvanzelfsprekend in de Wm.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

ARTIKEL I (wijziging Algemene wet bestuursrecht)

Onderdeel A (artikel 3.1.1)

Het is gewenst dat, evenals dit bij de voorbereidingsprocedure vanafdeling 3.4 het geval is, de procedure van afdeling 3.4A ook vantoepassing kan worden verklaard op besluiten tot vaststelling vanalgemeen verbindende voorschriften. De wijziging van het eerste lidvoorziet hierin.

De wijziging van het tweede lid voorziet erin dat afdeling 3.4A vanovereenkomstige toepassing kan zijn op andere handelingen vanbestuursorganen dan besluiten. Deze mogelijkheid bestaat ook tenaanzien van de voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4.

Onderdelen B en C (afdeling 3.4)

Naar aanleiding van de invoering van een nieuwe voorbereidingspro–cedure in afdeling 3.4A, is het wenselijk gebleken het opschrift vanafdeling 3.4 te herzien en de tekst van artikel 3.4.1 in redactioneelopzicht in overeenstemming te brengen met het soortgelijke artikel3.4A.1.1. Met betrekking tot de toevoeging van een tweede lid aanartikel 3.4.1 zij kortheidshalve verwezen naar de toelichting op het gelijk–luidende artikel 3.4A.2.1.

Onderdeel C (afdeling 3.4A)

Artikel3.4A.1.1

Ingevolge dit artikel kan de procedure van afdeling 3.4A op tweemanieren van toepassing worden verklaard: bij wettelijk voorschrift of bijbesluit van het bestuursorgaan. In het desbetreffende wettelijkvoorschrift of besluit kunnen voorts de volgende zaken worden geregeld:

- de aanwijzing van bestuursorganen die betrokken worden bij deprocedure (zie artikel 3.4A.1.2);

- het beperken van de inspraakmogelijkheden tot een bepaaldecategorie van personen (zie de artikelen 3.4A.4.4 en 3.4A.6.3, eerste lid,tweede volzin);

- het overslaan van de «voornemenprocedure» in het kader van devoorbereiding van een besluit tot intrekking of wijziging van een besluit(zie artikel 3.4A.6.1, tweede lid).

Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 601, nr. 3

Page 9: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - FRBR Repository

Artikel3.4A.1.2

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om bestuursorganen aan tewijzen die worden betrokken bij de voorbereidingsprocedure. Wat demate van betrokkenheid betreft, moet in de aanwijzing worden aange–geven of de betrokkenheid zich beperkt tot het in de gelegenheid stellenom advies uit te brengen over een ontwerp-besluit of dat het gaat omeen andere, meer uitgebreide betrokkenheid. In het eerste geval wordt inafdeling 3.4A gesproken over een «adviserend bestuursorgaan», in hettweede geval wordt de term «betrokken bestuursorgaan» gehanteerd.

De aanwijzing kan bijvoorbeeld wenselijk zijn, indien bij een bestuurs–orgaan een vergunning is aangevraagd voor activiteiten die binnen ofnabij het grondgebied van een ander bestuursorgaan zullen plaatsvinden.De regeling van afdeling 3.4A voorziet er onder andere in dat dat anderebestuursorgaan de aanvraag, het ontwerp-besluit en andere relevantestukken ontvangt. Op deze wijze is gewaarborgd dat het betrokkenbestuursorgaan optimaal gebruik kan maken van zijn bevoegdheid omtegen het ontwerp-besluit bedenkingen in te brengen.

De aanwijzing van betrokken bestuursorganen kan op drie wijzenplaatsvinden. In de eerste plaats kan dit geschieden in hetzelfde wettehjkvoorschrift waarin toepassing wordt gegeven aan de procedure vanafdeling 3.4A. In de tweede plaats bestaat de mogelijkheid om deaanwijzing krachtens dat wettelijk voorschrift te doen plaatsvinden; datwettelijk voorschrift moet daartoe dan wel een uitdrukkelijke grondslagbieden (zie bijvoorbeeld artikel 17a, eerste lid, van de Kernenergiewet).In de derde plaats kan de aanwijzing plaatsvinden in hetzelfde besluit vanhet bestuursorgaan als waarin afdeling 3.4A van toepassing is verklaard.

Artikel 3.4A.2.1

De in afdeling 4.1.1 opgenomen voorschriften over de indiening en hetin behandeling nemen van aanvragen gelden alleen voor aanvragen tothet geven van beschikkingen. Artikel 3.4A.2.1 breidt de werkingssfeervan die afdeling uit tot andere besluiten, indien deze besluiten opaanvraag worden genomen en worden voorbereid volgens de procedurevan afdeling 3.4A. Het is gewenst dat in alle gevallen waarin deprocedure van deze afdeling wordt gevolgd, duidelijke regels gelden overde aanvraag en de daarbij over te leggen gegevens. De aanvraag vormtimmers het uitgangspunt voor de verdere procedure.

Artikel 3.4A.2.2

Dit artikel bepaalt dat op de aanvraag de datum van ontvangst moetworden aangetekend en dat de aanvrager onverwijld een bewijs vanontvangst moet krijgen. De bepalmg van de datum van ontvangst is vanbelang, omdat vanaf die datum verschillende termijnen beginnen telopen. Het gaat om de termijn om een onvolledige aanvraag aan te vullen(acht weken; artikel 3.4A.2.3), de termijn voor toezending van eenontwerp-besluit (twaalf weken; artikel 3.4A.3.1), de termijn voor hetnemen van het besluit (zes maanden; artikel 3.4A.5.1) en de termijnwaarbinnen kan worden bepaald dat de termijnen voor het toezendenvan het ontwerp-besluit en het nemen van het besluit worden verlengdomdat de aanvraag een zeer ingewikkeld of omstreden onderwerp betreft(acht weken; artikel 3.4A.5.2).

Tevens moeten de ingevolge artikel 3.4A.1.2 betrokken anderebestuursorganen onverwijld van de aanvraag op de hoogte wordengebracht door toezending van de aanvraag en de daarbij gevoegde

Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 601, nr. 3

Page 10: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - FRBR Repository

stukken, waarop de datum van ontvangst van de aanvraag is vermeld. Zijkunnen zich daardoor reeds vroeg een indruk vormen over de ontvanke–lijkheid en over de toelaatbaarheid van de voornemens van de aanvrageren de aan een besluit te verbinden voorschriften. Onder het begrip«stukken» vallen alle gegevens en bescheiden die door de aanvrager bijde aanvraag zijn gevoegd en die welke ingevolge artikel 4.1.1.2, tweedelid, van de Awb of ingevolge enig ander wettelijk voorschrift dienden teworden verschaft.

Uit de vastlegging van de verplichting onverwijld aan de aanvrager eenbewijs van ontvangst toe te sturen, mag uiteraard niet worden afgeleiddat waar deze verplichting niet is opgenomen, onverwijlde verzendingvan een ontvangstbewijs niet gewenst zou zijn. Het spreekt vanzelf datzo'n bewijs ook overigens steeds zo spoedig mogelijk moet wordentoegezonden.

Artikel 3.4A.2.3

Dit artikel geeft een aanvulling op artikel 4.1.1.5 van de Awb. Uit deartikelen 4.1.1.5 jo. 4.1.3.3 van de Awb vloeit voort dat het bestuurs–orgaan bij een onvolledige aanvraag binnen de beslistermijn om deontbrekende gegevens kan verzoeken. Artikel 3.4A.2.3 bepaalt dat ditverzoek binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag moet wordengedaan. Voor het aanvullen van de onvolledige aanvraag dient hetbestuursorgaan ingevolge artikel 4.1.1.5, eerste lid, de aanvrager aaneen termijn te binden.

Het bestuursorgaan kan ook zonder verzoek om aanvullende gegevensof bescheiden een onvolledige aanvraag in behandeling nemen. Het zaldan gaan om gegevens of bescheiden die op zichzelf niet essentieel zijnvoor de oordeelsvorming over de vraag of een besluit op aanvraag al danniet kan worden genomen. Het derde lid van artikel 3.4A.2.3 verplichthet bestuursorgaan om in dat geval daarvan een aantekening te maken.

Er zij nog op gewezen dat op grond van artikel 4.1.3.3 van de Awb determijn waarbinnen op de aanvraag moet worden beslist (ingevolgeartikel 3.4A.5.2: zes maanden) wordt opgeschort met ingang van de dagwaarop het bestuursorgaan de aanvrager uitnodigt om zijn aanvraag aante vullen. De opschorting eindigt op de dag waarop de aanvraag isaangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Artikel 3.4A.3.1

In dit artikel wordt bepaald dat het bestuursorgaan zo spoedigmogelijk een ontwerp opstelt van het besluit op de aanvraag en dittoezendt aan de aanvrager en aan eventueel medebetrokken bestuursor–ganen. De termijn waarbinnen het ontwerp-besluit aan de aanvragerdient te zijn toegezonden bedraagt twaalf weken. Deze termijn kaningevolge artikel 3.4A.5.2 worden verlengd indien de aanvraag een zeeringewikkeld of omstreden onderwerp betreft.

Het artikel regelt verder de wijze waarop van het ontwerp mededelingwordt gedaan aan een breed publiek. Terinzagelegging van het ontwerpis te allen tijde vereist; artikel 3.4A.3.3 regelt welke stukken verder terinzage moeten worden gelegd. Daarnaast moet van het ontwerp kennisworden gegeven in één of meer bladen. Het bestuursorgaan is vrij in dekeuze van de bladen waarin de kennisgeving wordt geplaatst, maar isgebonden aan het doelvoorschrift dat het met de kennisgeving beoogdedoel - het bereiken van dat deel van het publiek dat redelijkerwijsbetrokken moet worden bij de besluitvorming - zo goed mogelijk wordtbereikt. Onder omstandigheden is denkbaar dat daarnaast ook anderecommunicatiemiddelen worden gebruikt, zoals de lokale omroep.Wanneer het besluit een vergunning voor grensoverschrijdende activi–

Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22601, nr. 3 10

Page 11: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - FRBR Repository

teiten betreft, hetgeen vooral in grensstreken het geval zal kunnen zijn,kan ook publikatie in buitenlandse bladen wellicht gewenst zijn.

Met de term gelijktijdig in het tweede lid wordt niet bedoeld dat deverschillende vormen van kennisgeving op exact hetzelfde moment totuitvoering dienen te worden gebracht, maar wordt aangegeven dat erzoveel mogelijk naar een goede onderlinge afstemming in de tijd moetworden gestreefd. Het is denkbaar dat bij voorbeeld op donderdag in depers mededeling wordt gedaan van de terinzagelegging die plaatsvindtvanaf de maandag daaropvolgend. De termijn voor het naar vorenbrengen van bedenkingen begint dan uiteraard pas vanaf maandag telopen, omdat die termijn is gekoppeld aan de terinzagelegging (zie deartikelen 3.4A.4.2 en 3.4A.4.3).

Artikel 3.4A.3.2

In dit artikel wordt geregeld wat bij de kennisgeving van het ontwerp–besluit in ieder geval dient te worden vermeld. Het artikel bepaalt niet opwelke plaats de terinzagelegging moet plaatsvinden, maar eist wel dat deplaats bij de kennisgeving wordt vermeid. Dit kan bij voorbeeld hetgemeentehuis en/of de openbare bibliotheek zijn van de plaats waar dehandeling waarop de aanvraag betrekking heeft, zal plaatsvinden.

Onderdeel b van het eerste lid sluit aan bij artikel 3.4A.3.4 dat bepaaltwanneer de stukken kunnen worden mgezien. Het spreekt vanzelf dat bijde vermelding in de kennisgeving van de uren waarop en de plaats waarde stukken kunnen worden ingezien, ook wordt aangegeven wanneer destukken buiten werkuren kunnen worden ingezien en tot wie men zichkan wenden om van die mogelijkheid gebruik te maken. Voorts ligt het inde rede dat tevens wordt aangegeven tot welke datum deze mogelijkheidbestaat, rekening houdend met de in artikel 3.4A.3.4, eerste lid,opgenomen termijn van vier weken.

Onderdeel d bepaalt dat het bestuursorgaan melding maakt van demogelijkheid dat op verzoek van degene die schriftelijk bedenkingen naarvoren brengt, zijn persoonlijke gegevens niet worden vermeld. Ingevolgeartikel 3.4A.4.2, vierde lid, worden, indien zo'n verzoek is gedaan, depersoonlijke gegevens niet vermeld.

Artikel 3.4A.3.3

Dit artikel bevat de verdere uitwerking van de vereisten van de terinza–gelegging. Het ontwerp-besluit dat ter inzage dient te liggen moetuiteraard ook inzicht verschaffen in de overwegingen die tot hetontwerp-besluit hebben geleid en de eventuele beperkingen envoorschriften die zo nodig aan het besluit (bij voorbeeld een vergunning)zullen moeten worden verbonden. Het eerste lid bevat een opsommingvan de stukken die naast het ontwerp-besluit ter inzage dienen te wordengelegd.

Er dient onder andere een overzicht ter inzage te worden gelegd vanniet als zodanig ter inzage gelegde rapporten en adviezen en van eerdergenomen nog van kracht zijnde besluiten die hetzelfde onderwerpbetreffen voor zover deze relevant zijn voor de beoordeling van hetontwerp. Er is niet gekozen voor een verplichting alle eventueel relevantebesluiten ter inzage te leggen, omdat dit een te zwaar vereiste zou zijnvoor het bestuursorgaan. Het kan namelijk om zeer veel besluiten gaandie ook nog zeer omvangrijk kunnen zijn. Ook voor de burger zou deduidelijkheid niet toenemen, wanneer hij wordt geconfronteerd met eenaantal stukken die niet alle rechtstreeks met het ontwerp te makenhebben. Wel is van belang dat de stukken op verzoek ingezien kunnenworden.

Het tweede lid bepaalt dat de relevante stukken die gedurende de

Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22601, nr. 3 11

Page 12: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - FRBR Repository

procedure nog binnenkomen, ook ter inzage dienen te worden gelegd.Relevant zijn in ieder geval de overeenkomstig paragraaf 3.4A.4ingebrachte adviezen en bedenkingen en de verslagen van de daarbedoelde gedachtenwisselingen over het ontwerp.

Artikel 4 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) is in het derdelid van overeenkomstige toepassing verklaard, tenzij bij wet anders isbepaald. In artikel 13.6 (nieuw) van de Wm, waar het bijzondere inzage–recht voor de aanvrager is geregeld, is artikel 4 van de Wob buitentoepassing verklaard. De regeling van het inzagerecht van de aanvrageren de buiten-toepassing-verklaring van artikel 4 Wob zijn in de Wmopgenomen, omdat deze specifiek zijn toegesneden op de milieusituatie.

Artikel 3.4A.3.4

Gedurende vier weken dienen de stukken tijdens werkuren ter inzagete liggen. Daarnaast wordt ook op verzoek inzage buiten werkurenmogelijk gemaakt. Vanwege de niet zelden grote omvang van de stukkendienen daarvoor minstens drie aaneengesloten uren beschikbaar te zijn.Bestuursorganen die veel aanvragen behandelen kunnen ter besparingvan kosten en tijd het verlenen van inzage met betrekking tot verschil–lende aanvragen buiten werkuren combineren. Bij de kennisgeving moetuiteraard zijn meegedeeld wanneer de stukken buiten kantoorurenkunnen worden ingezien en tot wie men zich moet wenden om van diemogelijkheid gebruik te kunnen maken (zie artikel 3.4A.3.2). De stukkenblijven ter inzage liggen, ook nadat de voorbereidingsprocedure isvoltooid, en wel minstens totdat de termijn is verstreken waarbinnenberoep kan worden ingesteld.

In het eerste lid is voorts bepaald, dat tijdens de eerste vier weken opverzoek een kosteloze toelichting kan worden verkregen. Dat de inzagezelf kosteloos is, wordt zo vanzelfsprekend geacht dat dit ook niet wordtvastgelegd, evenmin als elders in de Awb waar een recht op inzage isgeregeld. Uit de vermelding van de kosteloosheid van de toelichting magdus uitdrukkelijk niet worden afgeleid dat elders in de wetgeving waarniets over kosteloosheid is gemeld, wel kosten in rekening zoudenmogen worden gebracht. Even vanzelfsprekend achten wij het dat bij destukken wordt aangegeven tot wie men zich voor een toelichting kanwenden.

Afschriften worden verstrekt tegen vergoeding van de kosten. Het ligtvoor de hand dat een zekere vergoeding wordt gevraagd voor hetverstrekken van afschriften. Het voorschrift bevat overigens alleen eenbovengrens: het staat het bestuursorgaan vrij geen kosten in rekening tebrengen voor het vervaardigen van afschriften.

Artikel 3.4A.4.1

Aan adviserende bestuursorganen die in de gelegenheid wordengesteld een advies over het ontwerp-besluit uit te brengen, wordt voorhet uitbrengen van advies, zo zij van deze gelegenheid gebruik willenmaken, in dit artikel een termijn gesteld van vier weken, gerekend vanafde dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd. Het bestuursorgaanbehoeft na het verstrijken van deze termijn niet meer op hun adviezen tewachten. De termijn is gelijk aan de termijn voor het inbrengen vanbedenkingen tegen het ontwerp-besluit.

Artikelen 3.4A.4.2 en 3.4A.4.3

Deze artikelen bieden voor een ieder de mogelijkheid om tegen hetontwerp-besluit bedenkingen in te brengen of daarover met hetbestuursorgaan en eventueel de aanvrager van gedachten te wisselen.

Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 601, nr. 3 12

Page 13: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - FRBR Repository

Anders dan bij de voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 staat demogelijkheid tot inspraak in de onderhavige procedure dus in beginselook open voor degenen wier belang niet rechtstreeks bij het besluit isbetrokken. Daarbij moet wel worden aangetekend dat ingevolge artikel3.4A.4.4 een beperking kan worden aangebracht tot een bepaaldecategorie van personen.

Het inbrengen van bedenkingen is niet aan vormvereisten gebonden.Het kan naar keuze schriftelijk (zie artikel 3.4A.4.2) of mondeling (zieartikel 3.4A.4.3) geschieden. Het feit dat niet is bepaald dat de beden–kingen met redenen omkleed moeten zijn, betekent geenszins datongemotiveerde bedenkingen kunnen worden ingebracht. Het zal van deaard van de bedenking afhangen hoe diepgaand deze moet zijn gemoti–veerd. Veelal zal de motivering besloten liggen in de omschrijving van debedenking zelf.

Voor het voeren van een gedachtenwisseling (zie artikel 3.4A.4.3) kanaanleiding zijn, indien iemand niet aanstonds een negatief oordeel heeftover het voorgenomen besluit, maar ten behoeve van zijn definitievemeningsvorming wel behoefte heeft aan een discussie met het verant–woordelijke bestuursorgaan of met de aanvrager. Het bestuursorgaan isvrij in het kiezen van het organisatorische kader voor het voeren van degedachtenwisseling. Indien meer betrokkenen van gedachten willenwisselen, is het houden van een gecombineerde zitting mogelijk. Dit isechter niet verplicht. Vanzelfsprekend kan het bestuursorgaan ook uiteigen beweging een gedachtenwisseling met betrokkenen organiseren,zonder dat iemand tevoren de behoefte daaraan heeft kenbaar gemaakt.Evenmin als bij de voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 is bij deonderhavige procedure het houden van een hoorzitting verplicht gesteld.Verwezen zij naar hetgeen hierover is vermeld in de memorie vantoelichting bij de eerste tranche van de Awb (Kamerstukken II 1988/89,21 221, nr. 3, blz. 79/80).

In de desbetreffende artikelen zijn voorts bepalingen opgenomen diewaarborgen dat de aanvrager en de adviserende bestuursorganen zospoedig mogelijk op de hoogte worden gebracht van de ingebrachtebedenkingen en van de gedachtenwisselingen. Van het mondelinginbrengen van bedenkingen en van gedachtenwisselingen wordt eenverslag gemaakt. Volstaan zal kunnen worden met een beknopte zakelijkeweergave van de naar voren gebrachte opvattingen. Indien een grootaantal personen mondeling gelijksoortige bedenkingen heeft ingebracht,zal het niet vereist zijn dat elke bedenking afzonderlijk in het verslagwordt weergegeven. Voorts zij gewezen op artikel 3.4A.3.3, tweede lid,waarin is bepaald dat de ingebrachte bedenkingen en verslagen vangedachtenwisselingen ter inzage worden gelegd. Voor inbrengers vanschriftelijke bedenkingen voorziet het vierde lid van artikel 3.4A.4.2 in demogelijkheid om te verzoeken dat persoonlijke gegevens niet wordenbekendgemaakt (aan anderen dan het bestuursorgaan). De betrokkenezal er uiteraard verstandig aan doen een dergelijk verzoek tegelijkertijdmet het inbrengen van zijn bedenkingen in te dienen. Anders dan bij deWm-procedure is de mogelijkheid voor een latere indiening van hetverzoek echter niet bij voorbaat uitgesloten. De betrokkene stelt zich indat geval weliswaar aan het risico bloot dat de desbetreffende gegevensreeds zijn bekendgemaakt, zodat inwilliging van het verzoek materieelgeen effect meer sorteert, maar hem moet anderzijds de vrijheid wordengelaten het verzoek pas later te doen.

Artikel 3.4A.4.4

Zoals hierboven reeds aangegeven, staat bij de voorbereidingspro–cedure van afdeling 3.4A in beginsel voor een ieder de mogelijkheid totinspraak open. Dit is een essentieel verschil met de procedure van

Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 601, nr. 3 13

Page 14: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - FRBR Repository

afdeling 3.4 van de Awb, die dit recht in beginsel alleen geeft aanbelanghebbenden. Zoals artikel 3.4.4, tweede lid, Awb de mogelijkheidbiedt om voor de 3.4-procedure deze in beginsel beperkte kring vaninspraakgerechtigden uit te breiden, zo biedt het voorgestelde artikel3.4A.4.4 - als spiegelbeeld - de mogelijkheid om voor de3.4A-procedure de in beginsel onbeperkte kring van inspraakgerech–tigden te beperken. Bij wettelijk voorschrift of bij het besluit van hetbestuursorgaan waarbij aan afdeling 3.4A toepassing wordt gegeven,kan de mogelijkheid tot inspraak dan bijvoorbeeld worden beperkt totbelanghebbenden.

Artikel 3.4A.4.5

Dit artikel geeft een aanvulling op de motiveringsverplichtingen vanafdeiing 4.1.4 van de Awb. Bij de bekendmaking van het besluit moet hetbestuursorgaan zijn overwegingen over de ingebrachte bedenkingenvermelden. Dit betekent overigens niet dat bij een groot aantal gelijk–soortige bedenkingen steeds op elke bedenking afzonderlijk zal moetenworden ingegaan.

Er zij nog op gewezen dat voor de vermelding van de overwegingenover uitgebrachte adviezen artikel 4.1.4.6 van de Awb reeds voorziet ineen specifieke regeling: afwijking van adviezen moet worden gemoti–veerd. Dit neemt niet weg dat het bestuursorgaan bevoegd blijft ook in tegaan op adviezen die worden opgevolgd.

Artikelen 3.4A.5.1 en 3.4A.5.2

Deze artikelen regelen de beslistermijnen van besluiten op aanvraagdie volgens afdeling 3.4A worden voorbereid. Deze besluiten dienen inde normale gevallen binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraagte worden genomen. Wel kan daarbij zo nodig rekening wordengehouden met de opschortende werking die artikel 4.1.3.3 verleent ingevallen waarin de aanvrager is uitgenodigd om een onvolledigeaanvraag aan te vullen. In veel gevallen zal de beslissing overigensbinnen een kortere termijn dan zes maanden kunnen worden genomen.De wet draagt het bestuursorgaan op om in ieder geval zo spoedigmogelijk te beslissen. Wordt de termijn van zes maanden overschredendan kan ingevolge artikel 6.3.1a jo. artikel 6.1.3 bezwaar wordengemaakt, behalve wanneer de procedure van artikel 3.4A.5.2 wordttoegepast. Artikel 3.4A.5.2 bepaalt dat in zeer ingewikkelde ofomstreden gevallen de beslistermijn kan worden verlengd. Daarbij kanworden gedacht aan technisch ingewikkelde zaken, maar ook aangevallen die uit bestuurlijk of juridisch oogpunt bezien ingewikkeld ofomstreden zijn. Of dit zo is, zal van geval tot geval moeten wordenbeoordeeld; daarvoor zijn geen algemene richtlijnen te geven.

Het besluit tot verlenging van de termijn zal uiteraard gemotiveerddienen te zijn. De redenen waarom de aanvraag ingewikkeld ofomstreden wordt geacht, moeten dan blijken. Het verlengingsbesluitdient binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag te wordengenomen. De aanvrager dient over het voornemen tot verlenging van determijn te allen tijde te worden gehoord.

Het tweede lid bepaalt dat de betrokken bestuursorganen op dehoogte dienen te worden gesteld. Dit is van belang omdat zij ook,krachtens artikel 3.4A.2.2, de aanvraag reeds hebben ontvangen endaaraan in beginsel de termijnen zijn gerelateerd.

In het derde lid is een aantal artikelen die betrekking hebben op dekennisgeving van een ontwerp van overeenkomstige toepassingverklaard. Wanneer het bestuursorgaan niet binnen de bij het verlen–gingsbesluit vastgestelde termijn heeft beslist, bestaat voor de belang–

Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22601, nr. 3 14

Page 15: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - FRBR Repository

hebbende ingevolge artikel 6.3.1a jo. artikel 6.3.1 de bevoegdheid tothet indienen van een bezwaarschrift.

Artikelen 3.4A.6.1 en 3.4A.6.2

Uit artikel 3.4A.6.1 volgt dat de procedure die vooraf gaat aan eenbesluit tot wijziging of intrekking oif aan een ambtshalve te nemen anderbesluit, twee fasen kent.

Eerst moet het bestuursorgaan van zijn voornemen om tot wijziging ofintrekking over te gaan, schriftelijk kennisgeven aan degene tot wie hette wijzigen of in te trekken besluit was gericht (bij vergunningen enontheffingen is dit steeds de houder van de vergunning of ontheffing),aan de betrokken bestuuursorganen en, indien het voornemen op eenverzoek berust, aan de verzoeker. Deze personen worden in degelegenheid gesteld om hun zienswijze naar voren te brengen onder–scheidenlijk advies uit te brengen (tweede en derde lid). Het bestuursorgaan kan hiervoor een termijn bepalen. Deze mag enerzijds uiteraardniet onredelijk kort zijn; anderzijds is het bestuursorgaan gebonden aande totale periode waarbinnen de procedure moet worden afgehandeld opgrond van artikel 3.4A.6.4.

Vervolgens moet een ontwerp-besluit worden opgesteld, waarvan inhet openbaar kennis moet worden gegeven (eerste lid). In dezemededeling moeten onder andere de zakelijke inhoud en een korteredengeving van het ontwerp worden vermeld; tevens moet wordenvermeld wie wanneer en op welke wijze bedenkingen tegen het ontwerpkunnen inbrengen (artikel 3.4A.6.2, eerste lid). Artikel 3.4A.6.2, tweedelid, waarborgt dat ook degene tot wie het te wijzigen of in te trekkenbesluit was gericht, betrokken andere bestuursorganen en de eventueleverzoeker van de mededeling op de hoogte worden gebracht.

De eerste fase (de «voornemenprocedure») kan worden overgeslagen,indien dat is bepaald bij het wettelijk voorschrift of besluit waarbij deprocedure van afdeling 3.4A van toepassing is verklaard. Er zijn omstan–digheden denkbaar waarin zo'n «voornemenprocedure» geen toege–voegde waarde heeft. Er kan dan meteen een ontwerp-besluit wordengepubliceerd.

Er zij nog op gewezen dat de procedure van de artikelen 3.4A.6.1 en3.4A.6.2 inhoudelijk niet afwijkt van de soortgelijke procedure in de Wm.De twee fasen die de Wm onderscheidt, die van het voorlopigevoornemen en die van het definitieve voornemen, worden in artikel3.4A.6.1 aangeduid als voornemen respectievelijk ontwerp-besluit. Opdeze wijze wordt een betere aansluiting bereikt bij de elders in afdeling3.4A gehanteerde terminologie.

Artikel 3.4A.6.3

Schriftelijke bedenkingen tegen het ontwerp-besluit kunnen in beginseldoor een ieder worden ingebracht. Van belang is dat deze kring kanworden beperkt. Hiervoor geldt mutatis mutandis hetzelfde als hetgeenbij artikel 3.4A.4.4 is toegelicht.

Artikel 3.4A.6.4

Ook op het punt van de beslistermijn (zestien weken) is aansluitinggezocht bij de overeenkomstige regeling in de Wm. Indien de «voorne–menprocedure» is overgeslagen, kan de beslistermijn uiteraard korterzijn. Het tweede lid stelt de termijn voor die gevallen op acht weken.

Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 601, nr. 3 15

Page 16: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - FRBR Repository

Onderdeel E (artikel 3.5.4a)

Afdeling 3.5 van de Awb maakt een onderscheid tussen de bekend–making enerzijds en de mededeling anderzijds van besluiten. Voor eentoelichting op dit onderscheid zij verwezen naar blz. 81 van de memorievan toelichting bij de eerste tranche van de Awb (Kamerstukken II1988/89, 21 221, nr. 3). In het systeem van de Awb is de bekend–making van besluiten geregeld in de artikelen 3.5.2 en 3.5.3. Dezebepalingen zijn ook van toepassing op de bekendmakmg van besluitendie volgens de procedure van afdeling 3.4A zijn voorbereid. Over demededeling van besluiten worden algemene regels gegeven in artikel3.5.4. Het voorgestelde artikel 3.5.4a geeft aan deze regels een nadereinvulling met betrekking tot de mededeling van besluiten die zijnvoorbereid met toepassing van de procedure van afdeling 3.4A.

Ingevolge het tweede lid liggen er ten hoogste twee weken tussen hettijdstip waarop het besluit wordt bekendgemaakt aan de aanvrager c.q.degene tot wie het besluit is gericht (op grond van artikel 3.5.2) en hettijdstip waarop het besluit ter inzage wordt gelegd, algemene kennis–geving plaatsvindt en het besluit wordt toegezonden aan degenen diebedenkingen hebben ingebracht. Deze termijn van twee weken kan het indaarvoor in aanmerking komende gevallen voor de aanvrager mogelijkmaken om, voordat anderen kennis nemen van het besluit, geheim–houding van gegevens te verzoeken, in gevallen waarin hem debevoegdheid is toegekend om een zodanig verzoek te doen (vgl. artikel19.3 van de Wm). In beginsel staat het het bestuursorgaan evenwel vrijde mededelingen aan anderen aanstonds te doen. Dit zal in hetalgemeen mede van belang zijn met het oog op de aanwending vanopenstaande rechtsmiddelen: de termijnen daarvoor zijn immersgekoppeld aan de bekendmaking van het besluit.

Met het oog op het beperken van bestuurslasten biedt het derde lid demogelijkheid om het aantal personen aan wie toezending van het besluitplaatsvindt, te beperken of zelfs met een algemene kennisgeving tevolstaan. Dit betekent niet dat de betrokken personen geen kennis meerkunnen nemen van het besluit. Ingevolge het tweede lid, onderdeel a,wordt het besluit immers wel ter inzage gelegd en vindt algemenekennisgeving plaats. Voorts biedt het vijfde lid van het voorgesteldeartikel 3.5.4a aan de betrokkenen de mogelijkheid om alsnog omtoezending van een exemplaar van het besluit te verzoeken. Er zij nog opgewezen dat aan het vereiste van het derde lid, onderdeel a, kan wordenvoldaan door een ieder de kennisgeving te zenden, vergezeld van deoverwegingen bij het besluit. De overwegingen kunnen voor iedereenafzonderlijk worden gesplitst, maar dit is niet noodzakelijk. Metbetrekking tot het in het derde lid, onderdeel d, genoemde aantal van250 personen wordt nog opgemerkt dat dit aantal ook is opgenomen inde regeling van de Wm.

Met betrekking tot het zesde lid geldt mutatis mutandis hetzelfde als isopgemerkt in de toelichting bij artikel 3.4A.3.4, eerste lid.

Het zevende lid voorziet erin dat de algemene kennisgeving van eenbesluit, houdende afwijzing van een verzoek tot wijziging of intrekking,achterwege blijft, indien dat verzoek niet tot het voornemen heeft geleidom daadwerkelijk tot wijziging of intrekking over te gaan. Het besluitwordt uiteraard wel ingevolge artikel 3.5.2 bekendgemaakt en wordt ookter inzage gelegd. De terinzagelegging blijft in dit geval echter beperkttot de werkuren. Reden voor deze afwijkingen op het punt van de kennis–geving en terzagelegging is dat een publieke afronding van de zaak indergelijke gevallen niet nodig is. De situatie met betrekking tot hetbetrokken besluit blijft immers zoals die was. Omdat er in het bedoeldegeval geen voornemen heeft bestaan om tot wijziging of intrekking overte gaan, is er ook geen ontwerp-besluit gepubliceerd waartegen beden–

Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 601, nr. 3 16

Page 17: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - FRBR Repository

kingen hadden kunnen worden ingebracht. Artikel 3.4A.6.1 is immers indit geval niet van toepassing. Dit betekent dat er meestal geen sprake zalzijn van bijgaande stukken, waardoor een geringe beperking van de terin–zageliggingsfaciliteiten gerechtvaardigd is.

Onderdeel F (artikel 4.1.1.5)

Artikel 4.1.1.5 Awb geeft een regeling in geval de aanvraag onvolledigis. Het bestuursorgaan kan de aanvraag dan buiten behandeling laten,mits de aanvrager in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen.De onvolledigheid van de aanvraag kan bij omvangrijke en ingewikkeldeaanvragen bestaan uit het ontbreken van een samenvatting, zonder welkehet desbetreffende stuk met name voor een breed, niet-deskundigpubliek, niet goed te beoordelen is. Het wordt aan het redelijk oordeelvan het bestuursorgaan overgelaten wanneer aanvragen dermateomvangrijk en ingewikkeld zijn, dat in dat licht een samenvatting niet kanontbreken. Bij die beoordeling zal het bestuursorgaan in beginsel uitgaanvan het belang dat een algemeen publiek bij een samenvatting heeft.

Onderdeel G (artikel 4.1.2.4)

De in artikel 4.1.2.4 voorgestelde wijziging waarborgt dat de aanvrageren - zo dit een ander is - degene tot wie het besluit zal zijn gericht op dehoogte worden gesteld van het feit dat voor de voorbereiding van hetbesluit toepassing wordt gegeven aan afdeling 3.4A. Mutatis mutandisgeldt hiervoor hetzelfde als is vermeld in de toelichting op artikel 4.1.2.4van de Awb (zie Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 102).

Onderdeel H (artikel 6.3.1a)

Voor een toelichting op het nieuwe onderdeel d van artikel 6.3.1a zijverwezen naar paragraaf 1.4 van de inleiding van deze memorie.

Onderdelen I en J (artikelen 6.3.19 en 6.4.18)

Evenals ten aanzien van afdeling 3.4 het geval is, moet ook de toepas–selijkheid van afdeling 3.4A bij de behandeling van bezwaar– en beroep–schriften uitdrukkelijk worden uitgesloten. De toepassing van afdeling3.4A laat zich immers evenmin verenigen met de in de afdelingen 7.1 en7.2 opgenomen bepalingen over bezwaar en administratief beroep.

ARTIKEL II (wijziging Wet milieubeheer)

Dit artikel bevat aanpassingen van de Wm (met uitzondering vanhoofdstuk 20) aan de eerste tranche van de Awb. Deze aanpassingenkunnen worden onderverdeeld in enerzijds terminologische aanpassingenaan de Awb en anderzijds wijzigingen die samenhangen met hetovergaan van de voornaamste procedurebepalingen voor de totstand–koming van beschikkingen naar de nieuwe afdeling 3.4A van de Awb.

Wat de terminologische aanpassingen betreft kan gewezen worden opbijvoorbeeld het gebruik van de term «bekendmaken». Waar dit nietstrookte met de betekenis die in de Awb wordt gehanteerd, is deze termzoveel mogelijk vervangen door een andere. Al naar gelang de context isdeze term vervangen door «mededelen», «kennisgeven» of, wanneer ersprake was van een openbare bekendmaking, «openbare kennisgeving».Voorbeelden van dit laatste zijn te vinden in hoofdstuk 4.

Een ander, veel voorkomend, voorbeeld is de term «bezwaren», die

Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 601, nr. 3 17

Page 18: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - FRBR Repository

steeds vervangen is door «bedenkingen». In de gevallen echter dat teronderscheiding van «bezwaren» een andere term voorkwam, is dituiteraard niet gebeurd. Zo is in hoofdstuk 7 de term «opmerkingen» nietvervangen.

Andere voorbeelden waarin de terminologie is aangepast zijn«overheidsorgaan» (door: bestuursorgaan) en «niet-ontvankelijkverklaren» (door: buiten behandeling laten).

Ten slotte kan worden gewezen op de aanduiding van termijnen, die inovereenstemming is gebracht met de aanduiding in weken in de Awb. Inhet algemeen konden hierbij de termijnen van een, twee of drie maandenvervangen worden door vier, acht onderscheidenlijk twaalf weken. Inenkele gevallen echter leidde dit tot een te korte termijn, zodat gekozenis voor vijf, negen of dertien weken.

De aanpassingen die het gevolg zijn van het opnemen van afdeling3.4A in de Awb zijn vooral van betekenis voor hoofdstuk 13 van de Wm,waarin immers thans de meeste procedurebepalingen zijn te vinden. Opde inhoud van afdeling 3.4A is hierboven in de toelichting op artikel Ireeds uitvoerig ingegaan. Kortheidshalve zij daarnaar verwezen.

Voor hoofdstuk 13 betekent dit in de eerste plaats dat het overgrotedeel van de artikelen uit dat hoofdstuk verdwijnt. Gehandhaafd blijvenslechts die bepalingen die door hun specifieke karakter geen plaatshebben gekregen in afdeling 3.4A van de Awb, welke afdeling immersalgemeen, ook buiten het terrein van milieubeschikkingen, toepasbaarmoet zijn. Deze resterende bepalingen zijn opgenomen in afdeling 13.2(nieuw) (zie onderdeel EEE). De toepasselijkheid van afdeling 13.2 isverzekerd doordat in de sectorale milieuwetten in voorkomende gevallensteeds tevens die afdeling uitdrukkelijk van toepassing is verklaard. Inartikel 13.1 (nieuw) is geregeld welke wetten dit betreft. Procedurebepa–lingen die in de Wm zijn gehandhaafd, zijn bijvoorbeeld bepalingen diesamenhangen met milieu-effectrapportage (artikel 13.2-nieuw),bepalingen die betrekking hebben op inrichtingen (artikel 13.4-nieuw), ofbepalingen die een relatie leggen met de coördinatiebepalingen inhoofdstuk 14 (artikel 13.8-nieuw). Ook de bevoegdheid om in bepaaldegevallen procedurevoorschriften geheel of gedeeltelijk buiten toepassingte laten, zijn gehandhaafd (artikelen 13.10 en 13.11-nieuw). In de aanhet slot van deze memorie opgenomen transponeringstabel is aange–geven op welke wijze de bepalingen van hoofdstuk 13 van de Wm in deAwb en in het nieuwe hoofdstuk 13 van de Wm zijn verwerkt.Voorts zijn de talrijke verwijzingen in de wet naar artikelen van hoofdstuk13 vervangen door verwijzingen naar de overeenkomende bepalingen inafdeling 3.4A van de Awb.

Er zij ten slotte op gewezen dat de aanpassingen van hoofdstuk 20(Beroep) van de Wm aan de eerste tranche van de Awb zijn meege–nomen in onderdeel 4.E.10 van het wetsvoorstel voltooiing eerste faseherziening rechterlijke organisatie (Kamerstukken II 1991/92, 22 495,nrs. 1-2, blz. 93 e.v.).

ARTIKEL III (wijziging Mijnwet 1903)

Dit artikel bevat de aanpassingen van de Mijnwet 1903 aan de eerstetranche van de Awb en aan de invoeging van de nieuwe afdeling 3.4A inde Awb. De wijzigingen worden hieronder onderdeelsgewijs toegelicht.Opgemerkt zij nog dat de noodzakelijke aanpassingen van artikel 10 vande Mijnwet 1903 hun beslag krijgen in het wetsvoorstel voltooiing eerstefase herziening rechterlijke organisatie, aangezien dat artikel ook inverband met de tweede tranche van de Awb dient te worden herzien.

Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 601, nr. 3 18

Page 19: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - FRBR Repository

A. Dat een aanvraag voor een beschikking schriftelijk wordt gedaan, isvastgelegd in artikel 4.1.1.1 Awb, zodat die verplichting in de specifiekewetgeving kan vervallen.

B. De wijziging van artikel 1b, tweede lid, betreft een aanpassing aande regels inzake bekendmaking en mededeling van besluiten in afdelmg3.5 van de Awb.

C. Ter vermijding van misverstand wordt het woord «bezwaren», dat inartikel 2 wordt gehanteerd in de betekenis van bezwaar-vooraf,vervangen door «bedenkingen», omdat de Awb het begrip bezwaar reser–veert voor het vragen van een voorziening nadat het besluit reeds isgenomen. Overeenkomstig de Awb worden de termijnen in artikel 2uitgedrukt in weken.

ARTIKEL IV (wijziging Kernenergiewet)

Dit artikel bevat aanpassingen van de Kernenergiewet aan de eerstetranche van de Awb en aan de invoeging van de nieuwe afdeling 3.4A inde Awb. De wijzigingen worden hieronder groepsgewijs toegelicht.

A, B, D1, J, K, L2, R2. De term «overheidsorgaan» wordt, in overeen–stemming met de in de Awb gehanteerde terminologie, vervangen door«bestuursorgaan»; ook de Wm wordt in deze zin gewijzigd.

C, D, F1, G1, 11, 12, L1. In aansluiting op de vervanging van de inhoofdstuk 13 van de Wm voorkomende procedurebepalingen inzake devoorbereiding van vergunningen en ontheffingen door een afdeling 3.4Ain de Awb, worden in de onder het regime van de Wm vallende wettenook de verwijzingen naar de Wm vervangen door verwijzingen naar deAwb. Tevens wordt verwezen naar afdeling 13.2 (nieuw) van de Wm,waarin de bepalmgen zijn opgenomen die in hoofdstuk 13 van de Wmgehandhaafd worden. Artikel 13.1 (nieuw) van die wet fungeert hiervoorals schakelbepaling.

E, F2, G2, 13, L1, N, 01, 03, R1, R3. De bekendmaking van beschik–kingen wordt in algemene zin geregeld in afdeling 3.5 van de Awb, zodatbepalingen daarover in de specifieke wetgeving kunnen vervallen. In deartikelen 36 en 38 wordt in het eerste lid voor alle duidelijkheidopgenomen dat de daar bedoelde bevelen bij beschikking wordengegeven, zodat geen twijfel kan bestaan over de toepasselijkheid vangenoemde afdeling 3.5.

Ook motiveringsbepalingen kunnen vervallen, nu paragraaf 4.1.4 Awbdaarover algemene regels stelt.

H, M, P, V2, W. Bepalingen over de bekendmaking van algemeenverbindende voorschriften, afkomstig van de centrale overheid, kunnen inde specifieke wetgeving vervallen aangezien de Bekendmakingswet datonderwerp in algemene zin regelt.

02. De bekendmaking aan «betrokkene», geregeld in artikel 38, vierdelid, kan vervallen in verband met de algemene regeling inzake bekend–making van beschikkingen in afdeling 3.5 van de Awb. Alleen de«mededeling» aan de burgemeester van de gemeente waar de inrichtingof het vervoermiddel zich bevindt, moet op deze plaats geregeld blijvenomdat de Awb daarvoor geen rechtstreekse voorziening biedt.

Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 601, nr. 3 19

Page 20: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - FRBR Repository

Q. Artikel 58, vijfde lid, betreffende de publicatie van een besluit totaanwijzing van toezichthoudende ambtenaren, wordt in overeen–stemming gebracht met andere dergelijke bepalingen. Het besluit wordtbekendgemaakt overeenkomstig afdeling 3.5 Awb. Door de voorgesteldetekst wordt daarnaast zeker gesteld dat van zo'n besluit altijd ookmededeling wordt gedaan in de Staatscourant. Indien sprake is van eenbeschikking geschiedt de bekendmakmg door toezendmg of uitreikingaan betrokkene; indien sprake is van een besluit van algemene strekkingkan de bekendmaking op andere geschikte wijze plaatsvinden, bijvoor–beeld door plaatsing in de Staatscourant, zodat in dat geval de bekend–making en de mededeling formeel samenvallen.

S. Artikel 69 bevat een geheimhoudingsbepaling en kan thansvervallen nu artikel 2.1.5 voorziet in een algemene geheimhoudingsbe–paling.

T, U, V1. Overeenkomstig de Awb worden de termijnen uitgedrukt inweken.

ARTIKELEN V t/m XII (wijziging andere milieuwetten)

Deze artikelen bevatten wijzigingen van de overige wetten waaropthans de Wabm/Wm-procedure van toepassing is. In aansluiting op devervanging van de in hoofdstuk 13 van de Wm voorkomende procedure–bepalingen inzake de voorbereiding van vergunningen en ontheffingendoor een afdeling 3.4A in de Awb, worden in de onder het regime van deWm vallende wetten ook de verwijzingen naar de Wet milieubeheervervangen door verwijzingen naar de Awb. Tevens wordt verwezen naarafdeling 13.2 (nieuw) van de Wm, waarin de bepalingen zijn opgenomendie in hoofdstuk 13 van de Wm gehandhaafd worden. Artikel 13.1(nieuw) van die wet fungeert hiervoor als schakelbepaling.

Voorts zijn in een aantal bepalingen enkele wijzigingen vantechnisch-redactionele aard aangebracht in verband met de terminologievan soortgelijke bepalingen in Wm, zoals deze komen te luiden ingevolgeartikel II van dit wetsvoorstel.

ARTIKELXIII

Zoals reeds is aangegeven in de onderdelen 1.1 en 1.5 van hetalgemeen deel van deze memorie maakt dit wetsvoorstel enerzijds deeluit van en bevat het anderzijds aanpassingen aan de eerste tranche vande Awb. Het is daarom noodzakelijk dat het wetsvoorstel gelijktijdig inwerking treedt met het thans bij de Eerste Kamer aanhangigewetsvoorstel Algemene regels van bestuuursrecht (Kamerstukken I1991/92,21 221, nr. 174).

Transponeringstabel van hoofstuk 13 (oud) van de wet milieu–beheer naar de algemene wet bestuursrecht en hoofdstuk 13(nieuw) van de wet milieubeheer

Artikelen Wm (oud) Artikelen Awb c.q. Wm(nieuw)

13.1 13.1 Wm13.2 4.1.1.1 Awb13.3 3.4A.2.2Awb13.4 4.1.1.5, tweede lid, Awb13.5 3.4A.2.3, eerste lid, jo. 4.1.1.5,

eerste lid, Awb en 13.3 Wm

Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 601, nr. 3 20

Page 21: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - FRBR Repository

13.6, eerste en tweede lid

13.6, derdelid13.7, eerste lid, eerste volzin13.7, eerste lid, tweede volzin13.7, tweede lid13.813.913.10, eerste en tweede lid

13.10, derdelid13.1113.12, eerste lid, eerste, tweedeen derde volzin13.12, eerste lid, vierde volzin13.12, tweede lid

13.12, derdelid

13.1313.14, eerste lid13.14, tweede en derde lid13.15, eerste, tweede en derde lid

13.15, vierde lid13.15, vijfde lid

13.15, zesdelid13.1613.17, eerste lid13.17, tweede lid

13.17, derde lid, eerste volzin13.17, derde lid, tweede volzin13.17, vierdelid13.18, eerste en tweede lid

13.18, derde lid, eerste volzin13.18, derde lid, tweede volzin13.19, eerste lid13.19, tweede lid13.20, aanhef en onder a13.20, aanhef en onder b13.20, aanhef en onder c13.21, eerste lid, eerste volzin

13.21, eerste lid, tweede volzin

13.21, tweede lid13.21,derdelid13.21, vierdelid13.22, eerste lid13.22, tweede lid, aanhef en ondera13.22, tweede lid, aanhef en onderb en c13.22, derde lid, aanhef en ondera, b en c

3.4A.2.3, eerste lid, jo. 4.1.1.5,eerste lid, Awb3.4A.2.3, derde lid, Awb4.1.4.1 Awb3.5.2 en 3.4A.2.3, tweede lid, Awb4.1.1.5, eerste lid, Awb13.2 Wm3.4A.3.1, eerste lid, Awb3.4A.3.1, eerste en tweede lid,Awb13.4 Wm3.4A.3.2 Awb3.4A.3.3, eerste lid, aanhef enonder a, b en c, Awb3.4A.3.2, eerste lid, Awb3.4A.3.3, eerste lid, aanhef enonder d, Awb en 13.5 Wm3.4A.3.2, eerste lid, aanhef enonder b, en 3.4A.3.3, onder d,Awb3.4A.3.3, tweede lid, Awb13.6 Wm4.1.1.5, derde lid, Awb3.4A.3.4, eerste lid, eerste volzin,Awb3.4A.3.4, tweede lid, Awb3.4A.3.4, eerste lid, tweede volzin,Awb3.4A.3.4, derde lid, Awb3.4A.4.1 Awb3.4A.4.2, eerste lid, Awb3.4A.4.2, eerste en tweede lid,Awb3.4A.4.2, derde lid, Awb3.4A.3.3, tweede lid, Awb3.4A.4.2, vierde lid, Awb3.4A.4.3, eerste en tweede lid,Awb3.4A.4.3,3.4A.3.3,3.4A.5.113.7 Wm4.1.4.2 t/m 4.1.4.5 Awb4.1.4.6 Awb3.4A.4.5 Awb3.4A.5.2, eerste lid, eerste volzin,en 4.1.4.1 Awb3.4A.5.2, eerste lid, tweede volzin,Awb3.5.2 en 3.4A.5.2, tweede lid, Awb3.4A.5.2, derde lid, Awb13.8 Wm3.5.2 en 3.5.4a, eerste lid, Awb3.5.4a, tweede lid, aanhef enonder b, Awb3.5.4a, tweede lid, aanhef enonder a, Awb3.5.4a, vierde lid, Awb

derde lid, Awbtweede lid, Awb

Awb

Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 601, nr. 3 21

Page 22: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - FRBR Repository

13.22, derde lid, aanhef en onderd en e13.22, vierde lid13.23, eerste lid

13.23, tweede lid13.23, derdelid13.23, vierde lid13.24, eerste lid

13.24, tweede lid

13.25,13.25,13.25,13.25,13.26,13.26,13.2713.28,volzin13.28,13.28,13.29,13.29,a13.29,b13.29,c en d13.29,13.29,13.29,13.30,volzin13.30,13.30,

13.3113.32

eerste lidtweede lidderde lidvierde lideerste en tweede lidderde en vierde lid

eerste lid, eerste en derde

eerste lid, tweede volzintweede lideerste lidtweede lid, aanhef en onder

tweede lid, aanhef en onder

tweede lid, aanhef en onder

derde lidvierde lidvijfde lideerste lid, eerste en tweede

eerste lid, derde volzintweede lid

3.5.5 Awb

3.5.4a, vierde lid, Awb3.5.4a, derde lid, aanhef en ondera, b en c, Awb3.5.4a, derde lid, onder d, Awb3.5.4a, vierde lid, Awb3.5.4a, vijfde lid, Awb3.5.4a, zesde lid, eerste en tweedevolzin, Awb3.5.4a, zesde lid, derde volzin,Awb3.4A.6.1, tweede lid, Awb3.4A.6.1, derde lid, Awb3.4A.6.1, tweede lid, Awb13.9 Wm3.4A.6.1, eerste lid, Awb3.4A.6.2 Awb3.4A.6.3 Awb3.4A.6.4, eerste lid, Awb

3.4A.6.4, tweede lid, Awb4.1.4Awb3.5.2 en 3.5.4a, eerste lid, Awb3.5.4a, tweede lid, aanhef enonder b, Awb3.5.2 Awb

3.5.4a, tweede lid, aanhef enonder a, Awb3.5.4a, derde en vijfde lid, Awb3.5.4a, zevende lid, Awb3.5.4a, vierde lid, en 3.5.5 Awb3.5.4a, zesde lid, eerste en tweedevolzin, Awb3.5.4a, zevende lid, Awb3.5.4a, zesde lid, derde en vierdevolzin, Awb13.10 Wm13.11 Wm

De Minister van Justitie,E. M. H. Hirch Ballin

De Minister van Binnenlandse Zaken,C. I. Dales

Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 601, nr. 3 22