Tussenruimtes

21

Transcript of Tussenruimtes

Page 1: Tussenruimtes
Page 2: Tussenruimtes

TussenruimtesBij dit onderzoek neem ik - door via sensorische vervormingen de grenzen af te tasten van de gecon-strueerde realiteit - afstand van de ons eigengemaakte visuele waarnemingsmethoden. Door in interactie te gaan met de eigen beelden onderzoeken we de rekbaarheid van onze eigen waarne-mingscapaciteit.

Kunnen wij met behulp van onze zintuigen - vanuit onze positie gerekend – dat wat zich elders bevindt voor waar (aan)nemen? Is dat werkelijk wat het is?

Bij het waarnemen ondergaan we een overbruggingsproces tussen binnen- en buitenwereld. Dit proces is vergelijkbaar met de spanningsboog tussen voor- en achtergrond. Gewend als wij zijn vanuit een natuurlijke instelling te denken, beschouwen wij de waarneming zelden als wonder. Al verdwijnt de vanzelf-sprekendheid als de zintuigen ons in de steek laten en het handelen wordt bemoeilijkt, nog blijft de boog ges-pannen en is het wachten tot hij knapt.

Een ‘figuur’ heeft een bepaalde omtrek, een ‘stabiele’ contour, een ‘begrenzing’. Dit in tegenstelling tot de ‘achtergrond’, die onder de figuur doorloopt en dus ‘onbegrensd’ is. Een vergelijking met Dasbergs onderscheid tussen de ‘begrensde leefwereld’ en ‘onbegrensde belevingswereld’ ligt voor de hand: de belevingswereld die als altijd aanwezige achtergrond onder de leefwereld doorloopt.

Men kijkt in de opvoedingssituatie naar kinderen. Vertrouwend op de ervaring verricht men observaties, die al snel ten koste gaan van de ‘eigen wereld’ die in ieder individu verborgen ligt. Waar ligt de grens tussen verant-woordelijke starheid en het loskomen van de gesocialiseerde waarnemingsmethoden?

Bij Merleau-Ponty gaat het steeds om de vraag: “hoe ik kan openstaan voor fenomenen, die mij te buiten gaan en toch alleen bestaan, voorzover ik hen overneem en leef “

Zijn verwondering over de menselijke existentie en de waarneming komt niet alleen voort uit de vraag waarom het begrip ‘gewaarwording’ - dat in het dagelijkse taalgebruik zo helder lijkt - een van de onduidelijkste begrip-pen is die wij kennen. Hij vraagt zich bovendien af waarom vroegere analyses voorbijgingen aan het fenomeen van de ‘waarneming’. Deze vraag beantwoordt hij met behulp van de uitkomsten van de Gestaltpsychologie, die de waarneming als een ‘ruimtelijk’ fenomeen beschouwt. Zo moet duidelijk zijn wat de woorden ‘rand’ en ‘afgrond’ betekenen en wat er precies gebeurt, wanneer een geheel van kwaliteiten wordt ‘opgevat’ als figuur tegen een achtergrond. Deze problematiek is complex, want: “een ‘figuur’ tegen een ‘achtergrond’ bevat veel meer dan de werkelijk gegeven kwaliteit”.

Het ‘veel meer’ in dit citaat is essentieel, immers: “Ons waarnemingsveld is samengesteld uit ‘dingen’ en ‘leeg-tes tussen de dingen’”. Deze ‘leegtes’ zijn geen loze ruimten, geen ‘niets’, maar maken een wezenlijk bestand-deel van ons waarnemingsveld uit. Het is zelfs zo dat als wij deze ruimten tussen de dingen als dingen zouden gaan zien, het aanzien van de wereld even grondig gewijzigd werd als op de zoekplaatjes, waarin wij plotsel-ing tussen de takken het konijn of de jager ontdekken. Daarvoor is wel oefening nodig; soms is zelfs een lichte hoofd- of oogbeweging voldoende.

Hiervan is ook sprake als Merleau-Ponty de dieptewerking in de ruimtelijke beleving behandelt: “ het onders-cheid tussen vlakken en contouren is onweerlegbaar, en wanneer ik bijvoorbeeld op de boulevard wandel, slaag ik er niet in de tussenruimtes tussen de bomen als dingen te zien en als achtergrond de bomen zelf”. Elders zet Merleau-Ponty uiteen hoe ‘totaal’ de waarneming is. Onze aanblik van de wereld wordt geheel overhoop ge-haald, wanneer wij de tussenruimten tussen de dingen - bijvoorbeeld de ruimtes tussen de bomen op de bou-levard - als ‘dingen’ gaan zien en omgekeerd de dingen als achtergrond. Hetzelfde gebeurt bij het zoekplaatje, waarin bijvoorbeeld het oor van het konijn alleen nog maar de lege ruimte tussen twee bomen in het bos is.

Page 3: Tussenruimtes

Waarnemen is geen som van visuele, tactiele en auditieve gegevens: ik neem niet gefragmenteerd waar, maar op een ongedeelde manier met mijn totale zijn. Bij de auditieve waarneming blijkt dit nog meer: “De melodie is niet een optelsom van noten: elke noot telt slechts door de functie die zij in het geheel heeft”. Wordt de muziek getransponeerd, dan treden geen merkbare veranderingen op: de melodie verandert niet. Wijzigt men een enkele noot, dan gebeurt dat wel. Deze wijzigingen impliceren veranderingen in de tussenruimten van de afzonderlijke noten. Als ‘hoorbaar’ spanningsveld bepalen intervallen het wezen van de melodie.

Door de figuur-achtergrondproblematiek als fundamenteel voor een beter begrip van waarnemingsprocessen te beschouwen, betreden wij het complexe toneel tussen waarnemer en het waargenomene, tussen subjectiviteit en objectiviteit. Met het doel het dualisme ten aanzien van het lichaam - het subjectieve en het objectieve lichaam - te doorbreken, benadert Merleau-Ponty de waarneming als ‘lichamelijke inherentie’. Daarvoor is een ‘théorie mixte’ nodig, een ‘gemengde theorie’, die de psycho-somatische eenheid van het lichaam omschrijft: “Het zou alleen een mengsel (mixture) van beide kunnen zijn, als wij het middel vonden waardoor het één in het ander uitgedrukt kan worden, het ‘psychische’ en het ‘fysiologische’, het ‘pour soi’ en het ‘en soi’; door ervoor te zor-gen dat beide elkaar kunnen ontmoeten, zodat enerzijds processen in de derde persoon en anderzijds persoonli-jke handelingen geïntegreerd kunnen worden in een milieu dat hun gemeenschappelijkheid uitmaakt”

Waarneming als temporaliteitDit inzicht is zo essentieel voor Merleau-Ponty dat hij later stelt: “Zij verheldert de voorgaande analyses omdat zij subject en object laat verschijnen als twee abstracte momenten van een enkelvoudige structuur, namelijk als tegenwoordigheid. Eerst door de tijd wordt het zijn gedacht, want alleen door de betrekkingen van subject-tijd en object-tijd kan men de betrekkingen tussen subject en wereld begrijpen”. Het beschouwen van de subjectivit-eit als temporaliteit verheldert dus ook de voorgaande ‘ruimtelijke’ analyses en werpt enig licht op de ‘hopeloos lijkende onderneming’ het ‘pour soi’ en het ‘en soi’ te verbinden.

Merleau-Ponty citeert Scheler die in zijn -’Idole der Selbsterkenntnis’ beschrijft hoe een kind zich omdraait ‘om te zien of achter hem de wereld er nog is’. Sartre stelt in zijn essay ‘L’homme et les choses’ in bijna dezelfde bewoordingen: “Ik heb een meisje gekend dat haar tuin met veel lawaai verliet om daarna op de tenen terug te keren ‘om te zien hoe hij eruit zag toen zij er niet was’”. De tuin mag wel merken dat ze weggaat, maar niet dat ze direct daarna terugkomt. Door de tuin als het ware te ‘betrappen’, wil zij erachter komen hoe die er tijdens haar afwezigheid uitzag. Zij ‘vergeet’ echter in te calculeren dat zij met haar daad zichzelf ook weer in de tuin heeft teruggebracht.

Ook romanschrijvers gebruiken dit gegeven graag. Zo schrijft Kundera in zijn roman ‘Het leven is elders’ over de acht- jarige Jaromil: “Zo schoot het hem te binnen dat de wereld waarin hij leefde zou ophouden te bestaan als hij doodging. Hij liep langs de rivier, deed af en toe zijn ogen dicht en vroeg zich af of de rivier, ook met zijn ogen dicht, bestond. Natuurlijk stroomde de rivier, elke keer als hij zijn ogen opende, net als daarvoor, maar merkwaardigerwijs kon ze Jaromil niet bewijzen dat ze ook bestond toen hij haar niet zag”.

De wereld kan alleen waargenomen worden door te erkennen dat deze wereld en deze waarneming onze eigen gedachten zijn, voordat zij vastgestelde feiten werden. Die temporele voorwaarde leert ons dat de waarneming en het waargenomene dezelfde existentiële modaliteit bezitten.

Zijn wij als waarnemer flexibel genoeg om op een andere manier waar te nemen, ons aan te passen aan ogen die op een grotere afstand van elkaar staan? Kunnen wij onze ervaring loslaten en volledig zoals een kind terug alles beleven? Kunnen wij de nieuwe, gecreëerde, lege ruimtes zelf terug invullen?En begin je dan uiteindelijk terug in patronen te denken? Zal je al die nieuwe belevingen omzetten in vastgeroeste ervaringen? Ga je dit nieuwe kijken terug als logisch aandoen?

“Wanneer ik waarneem, denk ik de wereld niet, maar deze ordent zich voor mijn blik”

Page 4: Tussenruimtes
Page 5: Tussenruimtes

Werkproces:

1. Onderzoek naar de fysiologische aspecten van de ogen:

Page 6: Tussenruimtes

2. Men heeft in de loop der eeuwen het beeld dat we zien willen vastleggen op verschillende manieren. Fotografie was hierbij een belangrijke openbaring. Met foto werd en wordt nog altijd veel geëxperimenteerd. Vanaf de fotografie is men begonnen met, door echt waar te nemen, temporale belevingen vast te leggen, geen beelden van ‘de exacte realiteit’ meer. Ik heb een kleine bilderatlas gemaakt van verschillende fototoestellen, die mij aanspraken op vlak van industriële sfeer of hun specificaties.

Hieronder: presentatievormen om naar 3d-plaatjes te kijken, de middelste is een fotoplastikon.

Page 7: Tussenruimtes

3. Ik heb een toestel gemaakt waarbij de beweging van de ogen kan gesimmuleerd worden. Het is een uit-vergrote versie van het menselijk oog: de afstand tussen menselijke ogen is +/- 5cm, waar bij mijn toestel de afstand tussen de 2 camera’s 40 cm bedraagt. Met je ogen kan je elk punt dat je voor je ziet scherp stellen. Dat wil zeggen dat de hoek tussen je ogen verschild naar gelang het punt dichtbij of veraf gelegen is. Maar je kan ook iets scherp stellen als het punt zich links of rechts van je ogen bevindt, zonder dat je hoofd daarbij draait. Daarom zijn er op het toestel twee hendels, de eerste is om de hoek aan te passen tussen de 2 camera’s en de andere is om de richting te bepalen waar de camera’s naar kijken.

Page 8: Tussenruimtes

4. Ik ben op verschillende omgevingen gaan filmen. Daardoor krijg je een verschil in begrijpbaarheid. De om-geving wat voor jou het dichtst bij je staat zou dan het meest logische moeten lijken.

Page 9: Tussenruimtes

5. Na de filmpjes van de twee camera’s te hebben gemaakt, heb ik, per opname, het beeld van camera1 sa-mengevoegd met het beeld van camera2 en dit op telkens een verschillende manier. Zo zijn er filmpjes die over elkaar zijn geplaatst waarbij het bovenliggende beeld 50% doorzichtig is gemaakt. Of 2 filmpjes die ten opzichte van elkaar verplaatsen zodanig dat ze op bepaalde stukken hetzelfde beeld geven. Of nog een andere manier is de 2 beelden, met een constante frequentie, te laten afwisselen. En nog enkele andere manieren, maar ik heb vooral niet willen overdrijven met effecten, het is de bedoeling geweest om de puurheid van de beelden te behouden en met enkele effecten uit te testen wat dit geeft bij de verschillende omgevingen.

Page 10: Tussenruimtes

Presentatie:

Page 11: Tussenruimtes
Page 12: Tussenruimtes
Page 13: Tussenruimtes

Bronnen:

* Fenomenologie van de waarneming van Merleau-Ponty

* Bestaan dingen alleen als men ze ziet? van Jan Godderis

* Zien doe je met je breinDe hersenen maken de wereld

Vlekken, dat is het enige wat er op het netvlies van het oog wordt geprojecteerd, stelt experimenteel psycholoog Lex Wertheim van de Universiteit Utrecht. “Vlekkenpatronen registreer je vanaf het moment dat je wordt gebo-ren. Leren om te zien houdt in dat je die patronen gaat invullen, een betekenis geeft. Maar daar hebben je ogen weinig mee te maken - dat gebeurt door je hersenen.”Wertheim houdt zich onder meer bezig met de vraag hoe je het idee kunt hebben stil te staan, terwijl je ogen tegelijkertijd altijd in beweging zijn. Als een camera hetzelfde zou doen, werd televisie kijken een misselijk makende activiteit, want het beeld golfde dan voortdurend heen en weer.“Je visuele systeem als geheel zet hetgeen je ziet stil,” aldus Wertheim. “Maar er is geen stilstand. Integendeel. Er is beweging van de ogen, en er is een beweging van het beeld over je netvlies. De hersenen registreren die twee signalen, en vergelijken de snelheid van beide bewegingen. Zijn ze even groot, dan trekt het brein de con-clusie dat het beeld stilstaat. Dat wil zeggen: wij hebben geleerd om dat stilstand te noemen.” Wertheim vergelijkt het mechanisme met de standaardlesjes uit de schoolboekjes, die uitleggen dat het beeld dat iemand waarneemt, omgekeerd op het netvlies valt. Toch ziet niemand ondersteboven. “Het is niet dat onze hersenen het netvliesbeeld weer omdraaien; wij hebben slechts geleerd om dat als rechtop te beschouwen.” Het vermogen een beeld ‘stil’ of ‘rechtop’ te zetten, zijn volgens Wertheim onderdelen van een veel meer om-vattende vaardigheid, die hij ‘constancy’ noemt: het deel van je blikveld waar je geen aandacht op richt, wordt door het brein ‘constant gehouden’. Het achterliggende systeem zorgt dat alles wat buiten de aandacht valt, constant en onveranderend wordt verondersteld. Dat is een projectie, afkomstig van de hersenen, en gebaseerd op je kennis, ervaring en verwachting. Wertheim illustreert de werking van het brein met een voorstelling van Salvador Dali, die een beeld van de Franse schrijver Voltaire schilderde. Of van twee vrouwen die door een poort gaan - dat zou je ook in hetzelfde beeld kunnen zien. Wertheim: “Het is maar wat je brein besluit - Voltaire of vrouwen. Wij maken zelf onze wereld. Onze hersenen interpreteren de vlekken die op ons netvlies vallen, en die interpretatie noemen we de werkelijkheid. Die zit niet in de wereld om ons heen, maar in ons brein.”

* Verloren bron op het internet: ‘Vergeet vooral de taak van de hersenen in de positie van het geziene niet. Alle beelden komen op de kop en gespiegeld op je netvlies terecht (principe van een positieve lens – en zo’n lens is je ooglens nou eenmaal). Dat moet allemaal recht gedraaid worden. Als je als baby geboren wordt zie je alles namelijk nog op de kop, maar na een paar dagen hebben je babyhersentjes al door dat het toch handiger is dat je die lepel pap niet op de kop en van links ziet komen terwijl hij eigenlijk rechtop en van rechts komt. Ze draaien het beeld dus 180 graden in het rond en dat blijft zo de rest van je leven.Wanneer je een persoon een paar dagen lang met een spiegelbril laat rondlopen – die de wereld dus op zijn kop zet – zullen de hersenen zich daaraan aanpassen en dus stoppen met dat omkeren dat ze sinds je een baby was doen – je kunt dan dus alles normaal zien door een bril die alles op de kop zet voor iemand die hem niet al een paar dagen draagt! En zet je die omkeerbril weer af – waardoor alles dus weer op de kop lijkt te staan – dan zijn je hersens weer flexibel genoeg om dat weer binnen een paar dagen te herstellen!’

Page 14: Tussenruimtes

* Muybridge heeft beweging bestudeerd. Hij deed dit door bijvoorbeeld een paard te filmen en de opgenomen plaatjes, het filmrolletje, naast elkaar te plaatsen.

* David Hockney heeft een zoektocht gedaan van hoe de werkelijkheid anders bekijken. Bij zijn fotocollages krijg je een soort verwronge ruimtelijk beeld, het cubisme van de fotografie.

Page 15: Tussenruimtes
Page 16: Tussenruimtes

Experiment dat ik nog wil doen:

Fietsen met camera’s

Bij dit experiment is het de bedoeling de beweging tussen de camera’s onderling vast te leggen en het bewegend beeld wat voor je afspeeld op de weg. Het lichaam van de fietser beweegt voortdurend tijdens zijn tocht. Daar-om zijn de camera’s elk op een andere plaats op het lichaam en op de fiets geplaatst en kijken ze allen naar voor.Ik wil op verschillende plaatsen gaan fietsen, in het drukke verkeer, heuvelachtige landschappen, bossen, enzo-voort. Op die manier krijg je telkens een andere sfeer.

Page 17: Tussenruimtes

Vechten om aandachtVerrassing in het verkeer is doodzonde

“In de hersenen is een voortdurende strijd gaande tussen indrukken die om aandacht roepen,” zegt experimen-teel psycholoog Jan Theeuwes van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Wat we werkelijk zien, wordt volgens hem geregeld door een mechanisme dat bepaalt welk deel van het beeld de aandacht krijgt. “We scannen wel het hele beeld dat via de ogen binnenkomt, maar verwerken alleen het deel waar de aandacht op gevestigd is.”Theeuwes promoveerde op de visuele selectie, en onderzoekt welke kenmerken een beeld moet hebben om de aandacht te trekken op het moment dat die ergens anders op gevestigd is. Als voorbeeld noemt hij reclamebor-den langs een voetbalveld. De toeschouwer houdt normaal gesproken de bal in de gaten, maar zijn blik gaat naar de borden als die plotseling verdraaien en een ander product aanprijzen.“Delen van de hersenen detecteren zulke veranderingen, vooral grote wisselingen in kleur, vorm en helderheid,” zegt Theeuwes. “Die delen vuren dan een signaal af: hier met die aandacht!” Dat gebeurt automatisch, hoe ir-ritant contrastrijke reclameborden ook zijn. Borden langs de kant van de weg zouden daar gebruik van moeten maken. Maar die kunnen vreselijk de mist in gaan, toont W.H. Janssen van Verkeersgedrag TNO. Langs de N11 bijvoorbeeld, tussen Leiden en Alphen aan den Rijn, is een merkwaardige waarschuwing te zien. Onder een rond, blauw bord met een witte pijl die rech-tdoor gebiedt, staat een tweede bord, dat meldt: ‘dus niet afslaan’. Maar een paar meter verder dwingen voor-sorteervakken de automobilist naar links of rechts, en is niet afslaan onmogelijk. Het bord is bedoeld om te verhinderen dat mensen een weg opgaan die parallel loopt aan de weg rechtsaf. Om dat door te krijgen, is echter zoveel aandacht vereist, dat de automobilist niet meer de capaciteit heeft om de situatie in zijn geheel in te schatten.“Verkeersgedrag is waarnemen, en waarnemen wordt gestuurd door je aandacht,” zegt Janssen. “Vaak word je aandacht in het verkeer in beslag genomen met controleren of de situatie wel klopt met wat je verwacht. Ver-rassingen zijn dan ook een uitgesproken vloek. Je denkt: er is misschien iets vreemds, maar je kunt er niet zo snel achterkomen wat.” In het verkeer kan dat letterlijk een doodzonde blijken.

Page 18: Tussenruimtes

Na de opnames moet ik deze beelden beginnen verwerken. Ik denk dan aan een zoektocht van de beelden naast elkaar plaatsen en zo de juiste sfeer weer te geven. Maar ook bij dit experiment laat ik nog alles open, misschien blijft het nog altijd verstaanbaar als de beelden in elkaar zijn verwerkt. Inspiratiebronnen:

Claude Lelouch C’etait Un Rendezvous

Page 19: Tussenruimtes
Page 20: Tussenruimtes
Page 21: Tussenruimtes