Polymeer gemodificeerd bitumen Erica Jellema Kraton Polymers.
Toxicologische aspecten bij het asfalterenwikis.irion.nl/arbouw/images/b/b0/Toxicologische... ·...
Transcript of Toxicologische aspecten bij het asfalterenwikis.irion.nl/arbouw/images/b/b0/Toxicologische... ·...
M BG ~ BOUW
Toxicologische aspecten bij
het asfalteren
Stichting Bedrijfsgezondheidsdienst voor de Bouwnijverheid
Directeur: W. van Hof, bedrijfsarts
S.J. Veenstra, BGD Alkmaar, juni 1984
Er bestaat geen bezwaar tegen gebruik of overname van gegevens uit deze publicatie, mits de bron volledig en duidelijk wordt vermeld.
INHOUDSOPGAVE
l. lNLE IIJ lNG l
2. HET ASFALTEREN 2
2.1. Inleiding 2
2.2. Grondstoffen die in de wegenbouw worden toegepast 2 2.2.1. Bindmiddelen 2 2.2.1.1. Naamgeving 2 2.2.1.2. Bitumen en bitumenprodukten 3 2.2.1.3. Teer en teerprodukten 4 2.2.2. Het mineraal aggregaat 5 2.2.3. Dopes en fluxoliën 5
2.3. Bitumen 2.3.1. 2.3.2. 2.3.3. 2.3.4. 2.3.5.
en teerprodukten die worden toegepast Inleiding Warm asfalt Koud asfalt Teermengsels Overige toepassingen
2.4. Het weglichaam
2.5. Soorten wegen
2.6. Verwerkingsmetheden en verwerkingskondities 2.6.1. Het spreiden 2.6.2. Het verdichten 2.6.3. Overige methoden
2.7. Hergebruik van asfalt 2.7.1. Koude toepassingen 2.1.2. Warme toepassingen
2.8. Overige toepassingen van asfalt en teermengsels
3 INVENTARISATIE PRODUKTIEQUOTA VAN DE ASFALT PRODUCERENDE BEDRIJVEN
3.1. Inleiding
3.2. De vragen
3.3. Resultaten
3.4. Beoordeling van de resultaten en konklusies
6 6 6 7 7 7
8
9
10 10 10 10
11 11 11
11
12
12
12
12
13
4. TOXICOLOGISCHE ASPEKTEN 15
4.1. Bitumen 15
4.2. Teer 17
4.3. Dopes 18
4.4. Fluxoliën 18
4.5. Overige 19
5. GllZONDHEIDSRISIKO'S BIJ HET ASFALTEREN 20
5.1. Inleiding 20
5.2. Verwerking van warm asfalt zonder toevoegingen 20
5.3. Verwerking van asfaltprodukten waaraan dopes zijn toegevoegd 21
5.4. Verwerking van asfaltprodukten waaraan aardoliepro-dukten als flux zijn toegevoegd 22
5.5. Verwerking van produkten waaraan teer is toegevoegd 23
5.6. Hergebruik van asfalt 24
5.7. Overige toepassingen 24
6. KONKLUSIE 26
7. ADVIEZEN 27
Literatuur
Bijlage 1
Bijlage 2
- 1 -
1. INLEIDING
In dit rapport wordt een oriënterend onderzoek beschreven naar gezondheidsrisiko's bij het asfalteren~ Het onderzoek werd uitgevoerd in de periode juli 1983 tot april 1984 door de Stichting Bedrijfsgezondheidsdienst Alkmaar, op verzoek van de Stichting Bedrijfsgezondheidsdienst voor de Bouwnijverheid te Amsterdam. Het onderzoek was met name gericht op de toxicologische risiko's waaraan de asfaltploeg wordt blootgesteld bij het aanbrengen van asfalt.
Door middel van literatuuronderzoek, werkplekbezoek, interviews en een inventarisatie van toegepaste produkten is getracht inzicht te krijgen in de gezondheidsrisiko's die aan het asfalteren zijn verbonden. Blootstellingsmetingen zijn niet uitgevoerd.
Voor het verkrijgen van een goed beeld van de toxicologische gezondheidsrisiko's is inzicht noodzakelijk in onder andere produkten die worden toegepast, verwerkingsmethoden, verwerkingskondities, etcetera. Daarom wordt in het rapport uitgebreid aandacht besteed aan de wegenbouw, asfalt, het asfalteren, en dergelijke.
- 2 -
2. HET ASFALTEREN
2. l. Inleiding
Asfalt wordt met name toegepast in de wegenbouw. Er ZIJn echter nog een aantal andere toepassingsmogelijkheden (zie par. 2.8.). Om een juist beeld te krijgen van de gezondheidsrisiko's verbonden aan het asfalteren is het noodzakelijk inzicht te hebben in de toegepaste materialen, grondstoffen, verwerkingsmethoden, kondities e.d. De Rijkswaterstaat heeft een groot aantal eisen en richtlijnen opgesteld m.b.t. de samenstelling van produkten, verwerkingsmethoden, enz. Deze zijn vastgelegd in de "Eisen voor bouwstoffen in de wegenbouw, 1978" (eisen 1978, lit. 1) en in de "Voorschriften voor uitvoering en controle van wegverhardingen, 197811
<v.u.c.w. 1978, lit. 2). In bestekbepalingen wordt wat betreft eisen m.b.t. kwaliteit van grondstoffen en de uitvoering van de konstruktie meestal naar de hiervoor genoemde publikaties van de Rijkswaterstaat verwezen.
2.2. Grondstoffen die in de wegenbouw worden toegepast
2.2.1. Bindmiddelen
2.2.1.1. Naamgeving
De belangrijkste bindmiddelen die worden toegepast zijn aardoliebitumen en produkten op basis van steenkoolteer. Het is gewenst een duidelijk onderscheid te maken tussen steenkoolteer, bitumen en mengsels waarin ze zijn verwerkt. Ten aanzien van de naamgeving is er sprake van een verwarrende situatie. In de engelstalige literatuur wordt aardoliebitumen aangeduid met de term petroleumasphalt. In andere landen waaronder Nederland, wordt het mengsel dat op de weg wordt aangebracht omschreven als asfalt. Hoewel dat asfalt meestal vervaardigd zal zijn op basis van bitumen, is ook de mogelijkheid aanwezig dat er teerprodukten in zijn verwerkt.
BINDMIDDELEN
I BITUMEN
BITUMEN UIT AARDOLIE
I
VlOEIBITUMEN EMULSIE
NATUURLIJK BITUMEN
I TEER
I PEK
BINDMIDDELEN EN MENGSELS
lEER· BITUMEN
ASFALT
I I
NATUURASFALT
I MEERASFALT ASFALT· KALt<STEEN
Fig. 1 Overzicl1t bindmiddelen en mengsels*
MENGSELS
I
MENGSELS MET TEER
KUNSTMATIG MENGSEL
Ontleend aan het boek "Asfalt" dat wordt uitgegeven door de Vereniging voor Bitumineuze Werken (VBW) (lit. 3)
3 -
In figuur 1 wordt een overzicht gegeven van de naamgeving van de belangrijkste bindmiddelen en mengsels.
Wat betreft de naamgeving wordt getracht door normering van definities misverstanden zoveel mogelijk te voorkomen. In NEN 3901 worden een aantal termen gedefinieerd. De termen bitumen en bitumineus worden uitsluitend in relatie tot aardolieproJukten gebruikt. Asfalt wordt omschreven als een mengsel op basis van bitumen. Vergelijkbare mengsels waarin teer is verwerkt worden dus geen asfalt genoemd. In de nieuwe Duitse DIN norm (DIN - 55946 - 1983) wordt het woord teer alleen gebruikt voor de ruwe teerfraktie. Voor teerprodukten die op basis van pek worden vervaardigd, wordt de aanduiding pek gehanteerd, b.v. wegenpek, pekbitumen, e.d.
2.2.1.2. Bitumen en bitumen produkten
Bitumen wordt in NEN 3901 omschreven als een zeer visceuze vloeistof of vaste stof die in hoofdzaak bestaat uit koolwaterstoffen of hun derivaten en die vrijwel geheel oplosbaar is in zwavelkoolstof. Het wordt verkregen door raffinage van aardolie of uit natuurlijke afzettingen. Bitumen afkomstig uit natuurasfalt wordt in Nederland vrijwel niet toegepast. Bij raffinage van aardolie blijft als residu het bitumen over. De samenstelling van het bitumen is afhankelijk van de herkomst van de aardolie en van de destillatiekondities. Het verkregen bitumen wordt het destillatie of straight-run bitumen genoemd. Door middel van langere destillatie onder vacuumkondities worden harde bitumina verkregen. Harde bitumina kunnen ook worden geproduceerd als zogenaamd geblazen bitumen of oxidatiebitumen: door het doorblazen van lucht en de daardoor veroorzaakte oxidatiereakties wordt een harder type bitumen verkregen.
De chemische samenstelling van bitumen is nogal gekompliceerd. Het bestaat grotendeels uit koolwaterstofverbindingen met molecuulgewichten variërend van ca. 500 tot meer dan 50.000. (lit. 4). Bitumen kan worden beschouwd als een colloïdaal systeem, waarbij de hoogmoleculaire fraktie (ca. 20%) in vaste vorm fijn verdeeld is in een vloeistof bestaande uit de verbindingen met een lager molecuul gewicht. Wat betreft de samenstelling van bitumen wordt een onderscheid gemaakt tussen maltenen en asfaltenen. De fraktie maltenen is in principe in oplosmiddelen oplosbaar. De fraktie asfaltenen (in wegenbouwbitumen ca. 5 tot 15%) is niet oplosbaar. De belangrijkste typen chemische verbindingen die kunnen worden aangetroffen zijn: verzadigde alifaten (paraffinen), onverzadigde alifaten, naftenen (cycloparaffinen) en aromaten.
- 4 -
Voor toepassingen in de wegenbouw zijn de destillatie bitumina het meest geschikt. Ze worden ingedeeld op grond van een penetratie index die een maat is voor de viscositeit en worden penetratiebitumina genoemd.
Om bitumen ook bij lagere temperaturen verwerkbaar te maken zijn er een aantal mogelijkheden. Door emulgeren van het bitumen in water wordt een bitumen emulsie verkregen. Om de emulsie voldoende stabiliteit te geven wordt een emulgator toegevoegd. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een anionische of een kationische emulgator. Afhankelijk van de toepassing worden types met een verschillende brekingssnelheid gebruikt. Bitumen emulsies zijn stabiel bij temperaturen tussen 0 en lOOQ C en kunnen bij een normale omgevingstemperatuur worden verwerkt.
Een andere mogelijkheid tot verlaging van de viscositeit is vermenging (versnijden) van het bitumen met een oplosmiddel. Voor h(~t oplosmiddel wordt soms ook de benaming flux of fluxolie gehanteerd. De verkregen oplossing wordt vloeibitumen genoemd. Door de verlaging van de viscositeit van het mengsel wordt de verwerkingstemperatuur met ca. 60° C verlaagd. Als oplosmiddel kunnen zowel steenkoolteeroliën) aardoliedestillaten of mengsels van beide worden toegepast. In de "Eisen 197811 worden 3 soorten vloeibitumina omschreven: vloeibitumen 1 met kerosine als oplosmiddel (voor koud asfalt)) vloeibitumen 2 met gasolie als oplosmiddel (voor oppervlakbehandelingen) en asfaltkleefmiddel: bitumen met een hoog gehalte aan white spirit (voor kleeflagen).
2.2.1.3. Teer en teerprodukten
Teer wordt verkregen door destruktieve destillatie van steenkool, hout, bruinkool e.d. De belangrijkste produkten die bij de destillatie worden gevormd zijn gas, cokes en ruwe teer. De ruwe teer wordt verder gedestilleerd. Het residu dat overblijft heet pek. Pek is in warme toestand vloeibaar en in koude toestand vast. Tijdens de destillatie van de ruwe teer komen teeroliën en antraceenolie vrij. De teerprodukten die in de wegenbouw worden toegepast zijn afkomstig uit steenkoolteer en worden bereid uit pek door toevoeging van o.a. teeroliën. Evenals bij bitumen kan de viscositeit van teer worden verlaagd door toevoeging van vluchtige bestanddelen. Verder kunnen door een aantal bewerkingen speciale teerprodukten worden bereid, b.v. teerernulsies, etc. Dergelijke produkten worden in Nederland in de wegenbouw echter weinig of niet toegepast. Het zogenaamde teerbitumen bestaat uit een mengsel van teer en bitumen, waaraan teeroliën zijn toegevoegd. Teerbitumen is het belangrijkste teerprodukt dat in de wegenbouw wordt gebruikt.
- 5 -
2.2.2. Het mineraal aggregaat
In asfalt of teermengsels is behalve het bindmiddel een minerale fraktie aanwezig. Deze fraktie wordt het mineraal aggregaat genoemd. Het type mineraal dat wordt gebruikt, wordt in belangrijke mate bepaald door het hechtvermogen aan het bindmiddel. Verder Z1Jn faktoren als stroefheid, weerstand tegen verbrijzeling en temperatuursinvloeden, e.d., van belang. Wat grootte betreft wordt er onderscheid gemaakt in een zogenaamde steenfraktie (groter dan 2 mm) een zandfraktie (tussen 63 )" en 2 mm) en een vulstoffraktie (kleiner dan 63 J0· De steenfraktie bestaat uit rond (grind) of gebroken (steenslag) materiaal. Het is in allerlei afmetingen verkrijgbaar. De in Nederland het meest gebruikte soorten steenslag zijn: gebroken riviergrind, porfier uit België en Duitsland en kalkhoudende zandsteen uit België. De zandfraktie kan bestaan uit meerdere soorten zand. Aangezien de grootteverdeling van het zand sterk van invloed is op de kwaliteit van het asfalt worden aan de grootteverdeling vaak hoge eisen gesteld en is het meestal noodzakelijk meerdere soorten zand te mengen. Het in Nederland meest toegepaste type zand is kwartszand. Behalve natuurlijk zand kan ook zogenaamd brekerzand afkomstig van steenbrekerijen worden toegepast. Soms wordt voor de steenslag- en /of zandfraktie gebruik gemaakt van gemalen slakken afkomstig van vuilverbrandingsinstallaties (clinker) of van de Hoogovens. De vulstoffraktie speelt een rol bij de vulling van de holle ruimte in het steen - zandmengsel. Verder vormt de vulstof samen met het bitumen het hechtmiddel. Een goede vulstof in de juiste dosering blijkt de hechting van het bitumen sterk te verbeteren. Verder heeft de vulstof een verstijvende werking op het bindmiddel. Vulstoffen worden kunstmatig vervaardigd en bestaan uit kalksteenmeel eventueel vermengd met vliegas, of uit mengsels van kalksteenmeel met kalkhydraat minerale silicaten of vliegassen.
2.2.3. Dopes en fluxoliën
Dopes kunnen voor of tijdens de asfaltbereiding aan het bitumen worden toegevoegd. Het doel van de toevoeging is meestal verbetering van de hechting of van de temperatuurgevoeligheid. Hechtmiddelen verlagen de grensvlakspanning tussen bitumen en mineraal waardoor een beter kontakt tot stand komt en het asfalt beter bestand is tegen de inwerking van vocht. Als hechtmiddel worden o.a. amineverbindingen toegepast. Ter verbetering van de temperatuurgevoeligheid is geëxperimenteerd met synthetische polymeren. In Nederland wordt er echter nog nauwelijks mee gewerkt. Tussen dope en fluxolie is niet altijd een scherp onderscheid te maken. Fluxoliën worden toegevoegd ter verlaging van de viscositeit.
- 6 -
Sonunige fluxoliën hebben behalve effekt op de viscositeit echter ook invloed op de kwaliteit en kunnen dan ook als een dope worden beschouwd. Dat geldt ondermeer voor een aantal steenkoolteerprodukten. Door toevoeging van fluxolie kan de bereidings- en verwerkingstemperatuur van het mengsel worden verlaagd. De flux komt na het asfalteren geleidelijk door verdamping vrij. Als fluxolie worden zowel aardolie- als teerdestillaten toegepast. Voor bitumen worden in het algemeen aardolieprodukten toegepast, terwijl aan teer of teer-bitumenmengsels vaak teerdestillaten (teeroliën en/of anthraceenolie) worden toegevoegd.
2.3. Bitumen en teerprodukten die worden toegepast
2.3.1. Inleiding
Er zijn een groot aantal toepassingsmogelijkheden wat betreft bitumen- en teerprodukten. De belangrijkste toepassing is vermengen met een minerale fraktie tot asfalt of teermengsels. Daarbij wordt aan de minerale fraktie ca. 5 gewichtsprocent bindmiddel toegevoegd (komt overeen met ca. 15 volume procent). Er wordt vaalc een onderscheid gemaakt in warm asfalt, koud asfalt en teermengsels. Soms wordt ook een onderscheid gemaakt naar verwerkingsmethode; walsasfalt, gietasfalt en strijkasfalt. De laatste twee types worden in Nederland nauwelijks toegepast. Bitumen en teerprodukten worden soms ook zonder vermenging met mineraal verwerkt, b.v. bij oppervlakbehandelingen, kleeflagen, of bij penetratie van funderingslagen.
2.3.2. Warm asfalt
Ongeveer 90% van het asfalt dat in Nederland wordt verwerkt bestaat uit warm asfalt. Warm asfalt wordt warm gemengd en verwerkt. Als bindmiddel wordt penetratie bitumen toegepast. Voor het mengen is een temperatuur nodig van ca. 150 à 180° C. Temperaturen hoger dan 190° C zijn ongewenst aangezien dat ten koste gaat van de kwaliteit van het asfalt. Bij het aanbrengen op de weg bedraagt de temperatuur ca. 130 à. 150u C. Een lagere temperatuur kan er aanleiding toe zijn dat met het walsen geen afdoende verdichting kan worden bereikt. De tijd die er mag liggen tussen de produktie en de verwerking van het mengsel is beperkt, aangezien de kwaliteit van het mengsel door o.a. oxidatie verslechtert.
Bij het vaststellen van de samenstelling van warm asfalt wordt meestal uitgegaan van de 11Eisen 1978". Extra toevoegingen zoals dopes worden daarin niet voorgeschreven en komen daarom meestal ook niet voor vergoeding in aanmerking. De laatste jaren is hergebruik van oud asfalt sterk in opkomst, o.a. als grondstof voor de bereiding van warm asfalt. Daarop zal in par. 2.7. verder worden ingegaan.
- 7 -
Afhankelijk van de samenstelling kunnen een aantal soorten warm asfalt worden onderscheiden. De belangrijkste zijn:
Dicht asfaltbeton: Voldoet aan hoge eisen wat betreft kwaliteit en samenstelling en wordt gebruikt voor deklagen. Open asfaltbeton: Is door de open textuur geschikt als tussenlaag en wordt ook wel als tijdelijke deklaag toegepast. Grindasfaltbeton en steenslagasfaltbeton: aan deze mengsels worden minder strenge eisen gesteld dan aan asfaltbeton. De vulstof en bitumengehaltes zijn meestal lager. Ze worden toegepast als fundering of als tussenlaag, voor plattelandswegen ook als deklaag, waarbij dan een oppervlakbehandeling wordt aangebracht. Zandasfalt: Dit mengsel wordt toegepast als stabilisatie of funderingsmateriaal.
2.3.3. Koud asfalt
Koud asfalt wordt t.o.v. warm asfalt slechts in geringe hoeveelheden verwerkt. Het wordt meestal toegepast voor reparatie werkzaamheden. In de 11Eisen 1978 11 worden twee soorten onderscheiden, namelijk op basis van bitumenemulsie (emulsiebeton) en op basis van vloeibitumen. Er worden echter veel meer soorten geproduceerd, die vaak onder een merknaam worden aangeboden. Als bindmiddel wordt onder andere teerbitumen gebruikt. Door toevoeging van dopes of teeroliën wordt het produkt soms geschikt gemaakt voor speciale toepass~ngen.
De naam koud asfalt kan gemakkelijk aanleiding zijn tot misverstanden. Er bestaat koud bereid koud asfalt, b.v. emulsiebeton. De meeste soorten worden echter gemengd bij een temperatuur van ca. 100~ C. Daarvoor worden omschrijvingen gebruikt als: koud asfalt, half warm bereid koud asfalt en warm bereid koud asfalt. Een aantal soorten zijn in principe koud verwerkbaar en lang houdbaar. De meeste worden echter warm verwerkt.
2.3.4. Teermengsels
Mengsels waarin alleen teer als bindmiddel is verwerkt worden in Nederland weinig meer toegepast. Teermengsels hebben ten opzichte van asfalt onder andere het voordeel dat ze beter bestand zijn tegen inwerking van olie. Daarom worden teermengsels nog wel toegepast voor parkeerterreinen, busstations en dergelijke. Mengsels met teerbitumen als bindmiddel worden soms toegepast bij de produktie van koud asfalt.
2.3.5. Overige toepassingen
De kleeflaag is een laag die wordt aangebracht tussen twee lagen asfalt. De laag dient om een goede hechting tussen de twee lagen tot stand te brengen.
- 8 -
Het kleefmiddel dat wordt toegepast 1s bitumenemulsie of asfaltkleefmiddel (fluxbitumen). De laag wordt met een sproei-auto aangebracht. Bij oppervlakbehandelingen wordt een laag bindmiddel op het wegdek gesproeid, die wordt afgestrooid en ingewalsd met split. Deze laag wordt ook wel slijtlaag genoemd. Oppervlakbehandeling wordt ook toegepast als onderhoud~eparatie maatregel indien de kwaliteit van het wegdek verslechtert. Gezien de kans op ruitbreuk is oppervlakbehandeling niet toegestaan op wegen met intensief verkeer en wordt daarom meestal niet toegepast op primaire en secundaire wegen (wel op vluchtstroken). Op plattelandswegen wordt meestal wel een slijtlaag aangebracht. Bij oppervlakbehandeling kan als bindmiddel zowel teer als bitumen (of teerbitumen) worden toegepast.
2.4. Het weglichaam
De opbouw van het weglichaam is weergegeven in figuur 2. Het weglichaam kan worden onderverdeeld in de aardebaan en de daarop aangebrachte verharding, en rust op de natuurlijke ondergrond.
; VERHARDING
FUNDERING
----1-----------WEGLICHAAM
ZANDBEO I AARDE. BAAN
\ GRONDOPPERVLAK
I - :.;B;TE~:; t ONDERGROND
" ----------,-ONDERGROND
i NATÜURUJKE
ONDERGROND
fig. 2 ~·( De opbouw van het weglichaam
Indien de kwaliteit van de ondergrond onvoldoende is moeten rnaatregelen worden getroffen om daarin verbetering aan te brengen. Op de eventueel verbeterde ondergrond wordt een zandbed aangebracht. Het zandbed wordt soms gestabiliseerd. Dat kan gebeuren door verdichten of door b.v. vermengen met cement: de z.g. cementstabilisatie. In plaats van cement kan ook teer, bitumen, of bitumenemulsie als bindmiddel bij stabilisatie worden toegepast. De opbouw van de verhardingslaag is sterk afhankelijk van de verkeersintensiteit. De fundering kan flexibel zijn en bestaat dan uit puin, slakken e.d. Ook kunnen produkten met bitumen of teer als bindmiddel worden toegepast, b.v. grindasfaltbeton, zandasfalt, asfaltsteenslag of een steenslaglaag gepenetreerd met bitumen.
* Ontleend aan het boek 11Asfalt 11 dat wordt uitgegeven door de Vereniging voor Bitumineuze Werken (VBW, lit~ 3).
- 9 -
De fundering kan behalve flexibel ook stijf zijn b.v. schraal beton of zandcement. Tussenlagen zijn de lagen die zich tussen de fundering en de deklaag bevinden. Er worden verschillende types asfalt voor toegepast. De lagen dienen voor verankering van de deklaag en voor overdracht van krachten op de fundering. De deklaag is de zichtbare asfaltlaag en wordt ook wel toplaag genoemd. De laag moet voldoen aan een aantal specifieke eisen; moet b.v. slijtvast en stroef zijn en voldoende weerstand bieden tegen vervorming, atmosferische invloeden e.d. Vaak wordt een deklaag pas aangebracht nadat een tijdlang verkeer op de weg heeft plaatsgevonden.
2.5. Soorten wegen
Er kunnen een aantal soorten wegen worden onderscheiden. De belangrijkste types zijn: a. primaire wegen b. secundaire wegen c. tertiaire wegen d. quartaire wegen e. wegen binnen de bebouwde kom/overige wegen f. paden
Wat betreft a, b en c gaat het om zogenaamde planwegen. Primaire wegen worden in het algemeen volgens het rijkswegenplan aangelegd en de secundaire en tertiaire wegen volgens provinciale wegenplannen. Bij de overige types gaat het om zogenaamde niet-planwegen. De types a t/m d zijn bedoeld voor interlokaal verkeer. Primaire- en secundaire wegen verschillen meestal niet wat opbouw betreft. De dikte van de verharding en het zandbed bedraagt ca. 1 meter. Op de fundering die uit verschillende materialen kan bestaan worden meestal één of meerdere lagen grindasfaltbeton aangebracht. Daarop komt in het a1gt~mcen een laag open asfaltbeton. lle deklaag bestaat uit (grof) dicht asfaltbeton.
Tertiaire wegen worden meestal berekend op een geringere verkeersintensiteit dan primaire en secundaire wegen en zijn daarom meestal lichter uitgevoerd. De tussenlaag van open asfaltbeton is vaak niet aanwezig en soms worden ze voorzien van een oppervlakbehandeling. Quartaire wegen worden ook wel plattelandswegen genoemd en zijn bedoeld voor lage verkeersintensiteiten, b.v. landbouw- en/of rekreatieverkeer. Het weglichaam bestaat uit een zandbed en/of fundering waarop in het algemeen één of meerdere lagen grindasfalt worden aangebracht. Het wegdek wordt meestal voorzien van l~<"n oppervlakbehandeling.
Van de overige wegtypes en paden kan geen algemene omschrijving worden gegeven omdat de konstruktie te sterk afhankelijk is van lokale faktoren.
- 10 -
2.6. Verwerkingsmetheden en verwerkingskondities
2.6.1. Het spreiden
Het spreiden en egaliseren van asfalt gebeurt alleen bij kleine oppervlakken nog met de hand. Dit is onder andere het geval bij reparatie van een bestaande weg, waarbij dan meestal koud asfalt wordt verwerkt. Voor grotere oppervlakken wordt gebruik gemaakt van een zogenaamde spreid- en verdichtingsmachine, ook wel afwerkmachine genoemd. Aan de voorkant van de spreidmachine bevindt zich een opvangbak of hopper voor de asfaltspecie, welke wordt aangevoerd met een vrachtwagen. Bij het vullen van de bak bedraagt de temperatuur van de asfaltspecie ca. 130 à 150" C. De asfaltspreidmachine zorgt er voor dat de asfaltspecie gelijkmatig wordt verspreid. Daarbij zijn de breedte en dikte van de aan te brengen laag instelbaar. De machine zorgt tevens voor een eerste voorverdichting van de laag d.m.v. een zogenaamd stampmes en/of trilplaat. Een machinist regelt de instelling en de besturing van de spreidmachine. Hij bevindt zich op een hoogte van ca. 2 meter bovenop de machine. Vaak bevindt zich achterop de machine de zogenaamde balkrnan. Hij kontroleert of het spreiden en voorverdichten van het asfalt volgens de regels verloopt. Naast de machine zijn meestal één of twee personen bezig met de afwerking van de randen. Zij verspreiden het asfalt indien noodzakelijk met een schep en egaliseren het met een hark. Verder maken zij ook wel gebruik van een bezem of een riek.
2.6.2. Het verdichten
Voor een goede kwaliteit van het asfalt is verdichting noodzakelijk. Aangezien de verdichtbaarbeid sterk afhankelijk is van de temperatuur van het asfalt, moet de verdichting zo snel mogelijk na het spreiden plaatsvinden. De tijd die er na het aanbrengen beschikbaar is voor het walsen is afhankelijk van de laagdikte, atmosferische kondities, e.d. en bedraagt meestal niet meer dan 30 minuten. Voor het verdichten worden een aantal walstypes toegepast. Ze zijn er met stalen wielen of met rubber banden (de z.g. bandenwals). In een aantal types is ter vergroting van de verdichtingskapaciteit een trilmechanisme aangebracht.
2.6.3. Overige methoden
Bet wegfrezen van de bovenlaag wordt soms toegepast bij het vernieuwen van het wegdek. Een freesmachine verwijdert de bovenlaag van het asfalt waarna een nieuwe laag kan worden aangebracht. Soms wordt het asfalt eerst voorverwarmd. Repave is een techniek waarbij de repavemachine het aanwezige wegdek verwarmt met infraroodstralers. Vervolgens wordt de bovenlaag losgewoeld en geherprofileerd.
- ll -
Op de oude laag wordt een dunne deklaag van nieuw asfalt aangebracht. Daarna kan worden verdicht (zie 2.6.2.). De repavetechniek heeft als voordeel dat voor het vernieuwen van het wegdek relatief weinig nieuw asfalt nodig is. Ook zijn er repavetechnieken die zich beperken tot de in het wegdek aanwezige sporen. Het asfalt in de sporen wordt verwarmd, losgewoeld en van een nieuwe deklaag voorzien en vervolgens afgewalsd.
2.7. Hergebruik van asfalt
2.7.1. Koude toepassingen
Breekasfalt kan worden toegepast als funderingsmateriaal. Vermengd met cement heeft het gunstige mechanische eigenschappen voor toepassing als fundering en kan het dienen ter vervanging van zandcementstabilisatie of zandasfalt.
2.7.2. Warme toepassingen
Breekasfalt of freesasfalt kan door verwarmen (tot boven 150" C) weer geschikt worden gemaakt voor hergebruik. Alleen verwarmen is niet voldoende aangezien het door veroudering van het asfalt (ontwijken van vluchtige bestanddelen) noodzakelijk kan zijn om een verjonger (flux-olie) toe te voegen. Het toevoegen van een verjonger is noodzakelijk indien het geproduceerde asfalt vrijwel geheel uit oud asfalt bestaat. Voor partieel hergebruik hoeft meestal geen verjonger te worden toegevoegd en wordt het oude materiaal vermengd met de nieuwe grondstoffen. Het geregenereerde asfalt wordt meestal alleen toegepast in asfaltsoorten waar bij geen hoge eisen worden gesteld aan de mengselsamenstelling, b.v. grindasfaltbeton.
2.8. Overige toepassingen van asfalt en teermengsels
In vergelijking met de wegenbouw worden slechts geringe hoeveelheden asfalt of teermengsels voor andere toepassingen gebruikt. Voorbeelden van toepassing zijn; vliegvelden, bedrijfsvloeren of bedrijfsterreinen, sportvelden en waterbouw.
- 12 -
3. INVENTARISATIE PRODUKTIEQUOTA VAN DE ASFALT PRODUCERENDE BEDRIJVEN
3. 1. Inleiding
Om meer inzicht te verkrijgen in de soorten dopes, fluxoliën/of teerprodukten die worden toegepast en het verbruik ervan, zijn de leden van de Vereniging voor Bitumineuze Werken schriftelijk benaderd met het verzoek om informatie t.a.v. hun produktiequota (zie bijlage 1).
Het eerste informatieverzoek vond plaats in juli 1983. Gezien het geringe aantal reakties is eind september een herinneringsbrief verzonden (met een c.opie van de eerste brief) aan de bedrijven die nog niet hadden gereageerd.
3.2. de vragen
De asfalt producerende bedrijven werden benaderd met het dringende verzoek om informatie over de volgende zaken:
1. De soorten "dopes" en/of fluxoliën die worden toegepast, - de hoeveelheden van deze stoffen die worden toegevoegd,
de asfaltprodukten waarin deze stoffen worden verwerkt en het produktievolume.
2. -Worden er asfaltprodukten vervaardigd en/of verwerkt waarin teer is verwerkt, Zoja, welke hoeveelheid teer of teerbitumen wordt toegevoegd en in welke asfaltprodukten wordt het teer of teerbitumen verwerkt en wat is het produktievolume.
3 Houdt u zich bezig met recycling van oud asfalt zoja, Welke asfaltprodokten maakt u d.m.v. recycling en
- is het mogelijk dat door de aanwezigheid van teer in het oude asfalt (b.v. in slijtlagen of koud asfalt) het nieuwe produkt ook een (geringe) hoeveelheid teer bevat?
3.3. Resultaten
Er zijn 68 bedrijven benaderd. In eerste instantie reageerden 22 bedrijven. Na het 2e verzoek reageerden alsnog 23 bedrijven. In totaal hebben dus 45 (ca. twee derde deel) gereageerd. Een gedetailleerde analyse van de reakties is weinig zinvol, aangezien sommige vragen niet of niet volledig zijn beantwoord. Van de 45 bedrijven die reageerden zijn er vijf die zich niet (meer) met asfaltproduktie bezighouden. Van de resterende 40 beantwoordde ca. 1/3 deel alle vragen met nee, vaak met de vermelding dat het bedrijf zich alleen met normale asfaltproduktie bezighoudt. Een aantal daarvan vermeldde echter als opmerking dat wel teer of teerbitumen wordt toegepast voor oppervlakbehandeling en dat vloeibitumen wordt toegepast voor de produktie van koud asfalt.
- 13 -
Slechts een beperkt aantal bedrijven geeft aan dat er t.b.v. de asfaltproduktie soms gebruik wordt gemaakt van dopes. Als dope wordt meestal een organische stikstofverbinding toegepast. De dope kan zowel aan warm als aan koud asfalt worden toegevoegd. Op grond van de produktiegegevens kan worden berekend dat de jaarlijkse asfaltproduktie, waaraan een stikstofverbinding als dope is toegevoegd, tenminste 30.000 ton of meer bedraagt.
Wat betreft fluxolie moet onderscheid worden gemaakt in olie op basis van steenkoolteer en aardolieprodukten. Aardolieprodukten die worden vermeld zijn white spirit, kerosine en tractorpetroleum. Uit de produktiegegevens volgt dat per jaar tenminste 30.000 ton asfalt (of meer) wordt geproduceerd waaraan een aardolieprodukt als flux is toegevoegd. Als fluxoliën op basis van steenkoolteer werden aangegeven: CB-olie (teer- en/of creosootoliën), anthraceenolie en teeroliën. Op basis van de produktiegegevens bedraagt de jaarproduktie tenminste 15.000 ton (koud en warm asfalt) of meer. Teer of teerbitumen wordt met name toegepast voor oppervlakbehaude 1 ing. Volgens de bedrijven \VOrd t tenrnins te 2. 000 ton teerb i tumen en 300 ton teer t.b.v. oppervlakbehandeling verwerkt. Voor de produktie van koud asfalt of teerbeton wordt tenminste 200 ton teerbitumen en 200 ton teer gebruikt.
Recycling wordt door ongeveer een kwart van de geënqueteerde bedrijven toegepast. Enkelen vermelden koude toepassing Cbreekasfalt cementstabilisatie), bij de meeste gaat het om warme recycling. Op grond van de reakties mag verwacht worden dat in de komende jaren het hergebruik van oud asfalt nog sterk zal toenemen. Volledige recycling wordt weinig toegepast, meestal wordt ca. 20 à 50% oud materiaal toegevoegd. Het nieuwe produkt wordt gebruikt voor funderings-of tussenlagen (niet als deklaag). Op de vraag of bij hergebruik van oud asfalt het nieuwe produkt teer kan bevatten antwoorden de meeste bedrijven dat dat mogelijk is, maar dat het slechts om geringe hoeveelheden gaat. Twee bedrijven schatten dat het teergehalte van het nieuwe produkt ca. 0,2% (m/m) kan bedragen.
3.4. Beoordeling van de resultaten en konklusies
Welke waarde mag worden toegekend aan de resultaten van de enquête is niet met zekerheid te zeggen. Alleen de leden van de VBW zijn benaderd. Hoewel het merendeel van de asfaltproducenten bij de VBW is aangesloten geldt dat niet voor allen. Verder heeft 1/3 deel niets van zich laten horen en hebben niet alle respondenten een duidelijk antwoord gegeven op de gestelde vragen. Het lijkt echter verantwoord om de volgende globale konklusies te trekken:
Het gebruik van oud asfalt als grondstof voor de produktie van asfalt neemt toe. Indien in het oude produkt teer aanwezig is zal ook het nieuwe produkt een geringe hoeveelheid teer kunnen bevatten.
- 14 -
Als dope worden af en toe organische stikstofverbindingen of teerprodukten toegepast. De hoeveelheid asfalt waarin een dope wordt verwerkt is relatief gering en bedraagt naar schatting slechts enkele procenten van de totale asfaltproduktie (ca. 5 miljoen ton). Als fluxolie worden aardolie of steenkoolteer destillaten toegepast. De hoeveelheid asfalt waarin het wordt verwerkt is beperkt (enkele procenten van de totale produktie). Teer wordt in de vorm van teermengsels nog slechts weinig toegepast. De belangrijkste toepassing van teer is in de vorm van teerbitumen ten behoeve van oppervlakbehandelingen.
De bovenstaande konklusies zijn in overeenstemming met het beeld van de situatie zoals dat naar voren kwam tijdens kontakten met de VBW, asfaltproducenten, wegenbouwlaboratoria en grondstoffenleveranciers.
- 15 -
4. TOXICOLOGISCHE ASPEKTEN
4.1. Bitumen
Carcinogeniteit:
Gezien de overeenkomsten tussen teer en bitumen voor wat betreft de verschijningsvorm en de toepassingen, is van veel onderzoek waarbij een relatie werd vastgesteld tussen blootstelling aan teer en/of bitumen en het ontstaan van kanker, niet duidelijk of het nu ging om blootstelling aan teer, aan bitumen of aan beiden. NIOSH stelt in het criteria document: Occupational exposure to asphalt fumes (lit. 5), dat er uit onderzoek is gebleken dat er geen aanwijzingen zijn voor een mogelijke carcinogeniteit van bitumen bij de mens. Wel is aangetoond dat bitumen bij langdurige blootstelling huidkanker bij dieren kan veroorzaken.
In de Toxikologisch-arbeitsmedizinische Begründung von MAK-Werten (lit. 7) wordt onderkend dat er een groot verschil bestaat in het gehalte aan carcinogenen in bitumen en teer. Het gehalte aan Benz(a)pyreen ligt in bitumen in het ppm bereik. In een aantal onderzoeken werden waarden gevonden tussen 0,1 en 27 ppm (lit. 8, 9 en 10). De koncentratie benz(a)pyreen in teer ligt een faktor 100 à 1000 hoger. Aangezien echter nog onvoldoende duidelijk is welke carcinogenen in welke mate in aardolie(produkten) voorkomen, wordt bitumen ingedeeld volgens klasse III B van de MAK-waardenlijst: 11 Stoffe mit begründetem Verdacht auf Krebserzeugendes Potential". Dat geldt ook voor Verschnittbitumen. In 1980 werd door een kommissie van de Deutsche Forschungsgemeinschaft (DFG) daarop een toelichting gegeven (lit. ll). De DFG-kommissie onderkende dat het gehalte aan carcinogenen in zuiver bitumen zeer gering is en dat de waarschuwing m.b.t. carcinogeniteit met name betrekking heeft op bitumina die met steenkoolteerprodokten zijn vermengd.
Overige effekten:
De NIOSH vermeldt in het criteria document (lit. 5) als de belangrijkste gezondheidseffekten in relatie tot blootstelling aan bitumen irritatie van de slijmvliezen van de ogen en de luchtwegen. De NIOSH stelt verder dat er onvoldoende informatie beschikbaar is over de relatie tussen blootstelling en eventuele gezondheidseffekten.
- 16 -
In een onderzoek ( lit. 15) werden een groep bitumenwerkers ( 194 ult de wegenbouw en 37 dakdekkers) vergeleken met een kontrolegroep bouwvakkers; (matched controlH, m.b.t. leeftijd en rookgewoontt-~s). Oiverse Longfunktie parameters en (subjectieve) symptomen van bronchitis werden vergeleken, rekening houdend met de blootstellingsduur. De waarden van de longfunktieparameters bleken niet te verschillen.
M.b.t. de bronchitissymptomen werden echter wel significante verschillen gevonden (ten nadele van de bitumenwerkers) welke bovendien gekorreleerd waren aan de blootstellingsduur. De auteurs vermelden echter dat tot voor enkele jaren gebruik werd gemaakt van teerprodukten. Zij vermelden niet of de gevonden bronchitissymptomen ook door blootstelling aan teerdampen kunnen zijn veroorzaakt.
In de Toxikologische Arbeitsmedizinische Begründung von MAK-Werten (lit. 7) wordt er op gewezen dat bitumen bij langdurig huidkontakt dermatitis en acné-achtige veranderingen veroorzaakt, zoals bij zoals keratose wordt gezien. De kans dat dergelijke verschijnselen zich voordoen bij blootstelling aan bitumen is echter veel kleiner dan bij blootstelling aan teerprodukten. Ook wordt er op gewezen dat er in bitumen komponenten voor kunnen komen die aanleiding kunnen zijn tot het ontstaan van huidallergieën.
Tenslotte moet nog worden vermeld dat de hier vermelde toxiciteitsgegevens betrekking hebben op destillatiebitumen dus bitumen dat d.m.v. destillatie bij relatief lage temperatuur wordt verkregen. Het bitumen dat d.m.v. kraken wordt verkregen valt daar niet onder. Het wordt in de VS ter onderscheiding van petroleumasphalt, petroleumtar genoemd. Aardolieprodukten die d.m.v. kraken zijn verkregen kunnen aanzienlijke hoeveelheden polycyclische-aromaten bevatten.
Normstelling:
In de Nationale MAC-lijst 82/83 wordt onder asfaltrook een TGG-waarde van 5 mg/m3 vermeld. Daarbij wordt niet aangegeven of de vermelde waarde alleen betrekking heeft op asfalt waarin zuiver bitumen is verwerkt.
Op grond van o.a. de aanwezigheid van geringe koncentraties kankerverwekkende stoffen in bitumen 1 adviseert de NIOSH een ceiling koncentratie van 5 mg/m3, wat overeenkomt met de door de OSHA gehanteerde norm. De ACGIH hanteert een TLV-waarde van 5 mg/m3 en een STEL-waarde van 10 mg/m3 ( lit. 6).
- 17 -
4.2. Teer
Carcinogeniteit:
Het is algemeen bekend dat een aantal teerprodukten carcinogeen zijn. Huidkanker werd reeds lang geleden als beroepsziekte bij schoorsteenvegers onderkend. Door destructieve destillatie (onder verhitting) worden uit de steenkool een groot aantal produkten gevormd. Teer bestaat voor ca. 10% uit polycyclische aromaten (PCA). Van deze PCA's vormt benz(a)pyreen (BaP) ca. een tiende deel. Behalve BaP zijn er nog een aantal erkende- of verdacht- carcinogenen in koolteer aanwezig, o.a. B-naftylamine (lit. 14). Behalve huidkanker kan blootstelling aan teer (dampen) ook aanleiding zijn tot het ontstaan van longkanker en blaaskanker (lit. 14, 16). Ook in Duitsland worden de carcinogene eigenschappen van teer onderkend en worden teer, pek en oliën afkomstig uit steenkool ingedeeld in rubiek AI: "Stoffe die beim Menschen erfahrungsgemäss bösartige Geschwülste zu verursachen vermögen 11
•
Overige effekten:
Irritatie van de huid kan worden veroorzaakt door in de teer aanwezige fenolachtige verbindingen. Daardoor kan roodheid, jeuk, schilfering, pigmentatie en depigmentatie ontstaan (lit. 16). Teer kan verder een aantal fototoxische verbindingen bevatten, b.v. anthraceen en fenantreen. Met name in de damp die vrijkomt uit verwarmde teer kunnen deze verbindingen worden aangetroffen. Bij blootstelling kan onder invloed van licht verbranding van de huid en blaarvorming optreden. De vrijkomende dampen kunnen aanleiding zijn tot irritatie van de slijmvliezen van de ogen en de luchtwegen. Bij langdurige blootstelling kunnen chronische luchtwegaandoeningen zoals bronchitis etcetera ontstaan. Hoewel op theoretische gronden bij blootstelling aan aromatische amineverbindingen een methemoglobinemie verwacht mag worden zal dit gezien het blootstellingsniveau bij het werken in de open lucht niet voorkomen.
Nonnstelling:
De NIOSH adviseert (lit. 17) voor koolteerdamp een grenswaarde van 0,1 mg/m3 (de in cyclohexaan oplosbare fraktie). De ACGIH (lit. 6) vermeldt een TLV-waarde voor coal-tar-pitch volatiles van 0,2 mg/m3 (de in benzeen oplosbare fraktie). In de Nationale MAG-lijst (lit. 12) wordt een TGG-waarde van 0,2 mg/m3 vermeld voor de vluchtige bestanddelen van koolteer en pek, onder vermelding dat het geacht wordt carcinogeen voor de mens te zijn. Gezien de gezondheidsrisico•s en gezien het feit dat de huidige normstelling grotendeels bepaald wordt door wat economisch en technisch haalbaar is en wat meetbaar is mag verwacht worden dat in de toekomst de normen verlaagd zullen worden (lit. 18).
- 18 -
4.3. Dopes
In deze paragraaf zal alleen worden ingegaan op de amines die worden toegepast. Soms worden produkten afkomstig uit steenkoolteer (teeroliän, anthraceen e.d.) ook omschreven als dope (zie 4.2. en 4.4.). De andere toevoegingen komen voor zover ze bekend zijn in 4.5. aan de orde. Van de toegepaste amines is de exacte samenstelling niet bekend. Volgens opgave van de leveranciers zou het gaan om z.g. vette amines. De verbindingen hebben een hydrofiele (de amines) en een lypofiele groep (koolwaterstof-staart). Soms gaat het om cyclische verbindingen. Het aantal koolstofatomen bedraagt ca. 14 à 18 en het aantal stikstofgroepen ca. 5. Volgens opgave van de leveranciers zou het gaan om een relatief onschadelijk produkt. Er is weinig bekend omtrent de toxiciteit van deze zogenaamde vette amines. Van alkylamines met een grote alkylgroep (Cg-Clg) wordt verondersteld dat ze sterk irriterend zijn voor huid en slijmvliezen (lit. 19). De blootstelling aan dampen zal meestal echter gering zijn door de lage dampspanning. De introduktie van extra aminegroepen in het molecuul schijnt de toxiciteit te verminderen. Van de toegepaste amines zijn geen normen bekend. De door de ACGIH opgestelde TLV-waarden voor amines (met korte KW-ketens) variëren van ca l tot 25 ppm.
4.4. Fluxoliën
Als fluxolie worden verschillende soorten aardolieprodukten en steenkoolteerprodukten toegepast. Elk van deze produkten kan weer bestaan uit een groot aantal chemische verbindingen. Binnen het kader van dit onderzoek is het niet mogelijk exact de mate van toxiciteit van elk van deze produkten te beoordelen. In de praktijk zal de blootstelling bepaald worden door de verwerkingskondities (zie Hst. 5).
Wat betreft de fluxoliën op steenkoolteerbasis zal de mate van carcinogeniteit afhankelijk zijn van het gehalte aan carcinogene PCA 1 s. Alvorens uitspraken te kunnen doen over de toxiciteit zal dus eerst onderzocht moeten worden of er PCA's aanwezig zijn en welke dat zijn en in welke mate ze in de fluxolie aanwezig Z1Jn. Behalve de mogelijke carcinogene werking zijn bij blootstelling ook andere effekten te verwachten zoals irritatie van huid en slijmvliezen en fototoxische reakties (zie ook par. 4.2.) t.g.v. irriterende of fototoxische verbindingen, b.v. anthraceen. Ook wat betreft de fluxoliën op aardoliebasis zal eerst onderzocht moeten worden wat de samenstelling van het produkt is, alvorens een uitspraak gedaan kan worden over de aard en de mate van de toxiciteit. In het algemeen mag echter verwacht worden dat het gehalte aan carcinogene PCA's in aardolieprodukten aanzienlijk lager zal zijn dan in teerprodukten en dat bij blootstelling fototoxische reakties en irritatie niet of in mindere mate op zullen treden.
- 19 -
4.5. Overige
Wat betreft de materialen die worden toegepast en die nog niet in het voorgaande zijn besproken kunnen worden genoemd: het minerale aggregaat, emulgatoren, overige materialen die ter verbetering van de kwaliteit van het asfalt worden toegevoegd. Wat betreft de minerale fraktie kan er mogelijk sprake zijn van blootstelling aan silicogeen stof. De kans dat dit optreedt lijkt echter gering, aangezien tijdens het asfalteren het materiaal al is omhuld met een laagje bitumen.
Blootstelling aan emulgatoren kan optreden door huidkontakt en door inademen van sproeinevel. Aangezien het meestal gaat om zure of basische verbindingen kan dat aanleiding zijn tot huidirritatie of irritatie van de slijmvliezen van ogen en luchtwegen.
Welke overige materialen worden toegevoegd ter verbetering van de kwaliteit is niet exact bekend. Er worden diverse experimenten op dit gebied uitgevoerd. Voorbeelden daarvan zijn ondermeer synthetische rubber (b.v. styreen, butadieen rubber latex), vermenging van het asfalt met gemalen autobanden en zwavelasfalt. Voorzover bekend bevindt de toepassing van dergelijke produkten zich in Nederland nog in een experimentele fase.
- 20 -
5. GEZONDHEIDSRISIKO' S BIJ HET ASFALTEREN
5 .1. Inleiding
In dit hoofdstuk wordt vrijwel alleen aandacht besteed aan de toxicologische risiko's. Lawaai is echter ook een probleem dat aandacht verdient. Het geluidsniveau op of in de omgeving van de spreidmachine is vaak zo hoog dat bij langdurige blootstelling gehoorschade op kan treden. Verder kunnen door de hoge temperatuur van de meeste produkten die worden verwerkt verbrandingen optreden, met name aan handen en voeten.
5.2. Verwerking van warm asfalt zonder toevoegingen
Bij de verwerking van warm asfalt waarin alleen zuivere bitumen (geen crackbitumen) is verwerkt zonder toevoeging van dopes, flux en dergelijke, zijn volgens de literatuur weinig toxicologische risiko's te verwachten. Uit metingen die zijn uitgevoerd in de damp boven een aantal warmasfalt-mengsels (lit. 5, zie ook bijla~e 2) bleek Benz(a)pyreen in koncentraties tot 20 ng/m voor te komen. Andere mogelijk carcinogene PCA's die werden gemeten waren Benz(a)anthracene (tot 24 ng/m3) en Benz(a)pyrene (tot 40 ng/m3). Er zijn ook metingen uitgevoerd (lit. 20) in de damp boven bitumen. Onder 200"c kon geen Benz(a)pyreen worden aangetoond (detectiegrens onbekend). Bij 240"c was de concentratie Benz(a)- pyreen 2 ng/m3 en bij 260"c: 40 ng/m3. Het onderzoek werd uitgevoerd met bitumen met een Benz(a)pyreen gehalte van 50 ug/g. In een Deens onderzoek is tijdens asfalteren met warm asfalt de persoonlijke blootstelling aan asfaltdampen gemeten (287 monsters, volgens NIOSH-methode). Het grootste deel van de koncentraties was lager dan l mg/m3. Incidenteel werd een uitschieter van 3 à 4 mg/m3 geregistreerd.
De machinist van de spreidmachine ondervond de hoogste blootstelling (gem. 1,7 mg/m3). In hetzelfde onderzoek zijn ook oplosmiddeldampen gemeten. De tolueen- en xyleenkoncentraties waren lager dan l mg/m3. De gehaltes koolwaterstoffen waren: C3-C6:<12 mg/m3 en c 7-c14:<9 mg/m3 (gebaseerd op 18 metingen verdeeld over de leden van de asfaltploeg).
In een Fins onderzoek (lit. 22) werden 17 persoonlijke monsternames uitgevoerd bij de leden van een asfaltploeg tijdens het verwerken van asfaltbeton. De totaalstof koncentraties waren lager dan 1,2 mg/m3• In een aantal monsters is het Benz(a)pyreen gehalte bepaald. De gehaltes lagen onder de detektiegrens: 50 ng/m3. Een Amerikaans onderzoek (lit. 23) beschrijft persoonlijke monsternarnes bij blootstelling aan asfaltdamp tijdens het verwerken van warm asfalt. Verspreid over 14 dagen werden 28 metingen uitgevoerd.
- 21 -
Het asfalt had een temperatuur van 130 à 170 ·c. Van de koncentraties (totaal stof) was 70% lager dan 1 mg/m3, De hoogste waarden (tot 5,6 mg/m3) werden gemeten bij de machinist (gem. 1,3 mg/m3), Uit de hier beschreven onderzoeken komt naar voren dat bij het verwerken van warm asfalt de stofconcentratie slechts incidenteel de waarde van 2 mg/m3 overschrijdt. Doordat het stof niet volledig uit asfaltrook bestaat ligt de blootstelling aan asfaltrook wat lager (MAG-waarde 5 mg/m3),
De blootstelling aan oplosmiddeldampen is gering. Verder kan een overigens geringe blootstelling optreden aan een aantal gassen, zoals b.v. GO, H2S, e.d. (zie bijlage 2.). De blootstelling aan Benz(a)pyreen is relatief gering en vergelijkbaar met de blootstelling die optreedt in stedelijke gebieden (< 0,05 ug/m3).
Gezien het voorgaande mag verwacht worden dat er bij het verwerken van warm asfalt gezondheidkundig gezien weinig of geen problemen te verwachten zijn wat betreft de blootstelling aan vrijkomende dampen/gassen. Wel zal getracht moeten worden de blootstelling zoveel mogelijk te beperken, met name op grond van de in de damp aangetoonde carcinogene PCA's. Indien het asfalt als vloer in een slecht geventileerde ruimte wordt aangebracht dan gelden vanzelfsprekend geheel andere blootstellingskondities waarbij gezondheidkundige problemen, b.v. slijmvliesirritatie, zich voor kunnen doen.
Wat betreft huidkontakt lijkt het belangrijkste risiko de hoge temperatuur van het asfalt. Gezien de temperatuur en de aanwezigheid van PGA's is het gewenst huidkontakt zoveel mogelijk te beperken. Warm asfalt waarin uitsluitend bitumen is verwerkt is het belangrijkste asfaltprodukt dat in Nederland in de wegenbouw wordt toegepast. Indien echter voor de bereiding (ten dele) gebruik wordt gemaakt van oud asfalt dan is de mogelijkheid aanwezig dat het nieuwe asfalt o.a. teerprodukten bevat. Dan kan van invloed zijn op de aan de blootstelling verbonden risiko's (zie. par. 5.6.).
5.3. Verwerking van asfaltprodukten waaraan dopes zijn toegevoegd
In deze paragraaf wordt niet ingegaan op teerprodukten, zie daarvoor par. 5.5. Volgens de beschikbare informatie zou het met betrekking tot dopes vooral gaan om amineverbindingen.
Blootstelling zou kunnen optreden door huidkontakt of door inhaleren van vrijkomende dampen. De hoeveelheid dope die wordt toegevoegd hangt af van het type asfalt dat er mee wordt bereid en bedraagt meestal minder dan 1 gewichtsprocent van de hoeveelheid bindmiddel, en dus meestal minder dan 0,05 gewichtsprocent van het asfalt.
- 22 -
Door de geringe dosering is er met betrekking tot huidkontakt nauwelijks een ekstra risiko te verwachten. De blootstelling ten gevolge van inhalatie van de vrijkomende dampen zal grotendeels worden bepaald door de dosering, de temperatuur van het mengsel en de vluchtigheid van de amineverbindingen.
Dosering en temperatuur kunnen afhankelijk van het mengsel sterk variëren. De vluchtigheid zou volgens één van de leveranciers zeer gering zijn, waardoor ook bij verwerking in warm asfalt weinig verdamping op zou treden. In een Fins onderzoek (lit. 22) zijn bij de verwerking van verschillende soorten asfalt en bitumen metingen uitgevoerd van de aminekoncentratie. De blootstelling werd vergeleken met de Finse norm voor propylamines (5 ppm). De gemeten koncentraties waren lager dan 10% van de norm en de onderzoekers kwamen tot de konklusie dat er met betrekking tot de blootstelling aan aminedampen geen sprake was van een gezondheidsrisiko. In het Finse onderzoek werden wel hoge amine/ammonia koncentraties gemeten tijdens het toevoegen van de dope aan het bitumen. Daarbij werden amine/ammonia koncentraties tot 70 ppm gemeten. Behalve het Finse onderzoek is verder geen informatie beschikbaar omtrent blootstelling aan amines tijdens het asfalteren. De hoeveelheid amines die in Nederland in de wegenbouw wordt toegepast is volgens opgave van één van de leveranciers uiterst gering. In een aantal andere Europose landen worden op grote schaal amines toegepast, doordat het toevoegen ervan wordt voorgeschreven, in verband met de kwaliteit van het asfalt. Of een dergelijke ontwikkeling zich in Nederland ook voor zal gaan doen is niet bekend. De juiste dosering van de dope wordt vastgesteld door de leverancier op verzoek van het asfaltbedrijf. Het toevoegen van de dope aan het bitumen wordt meestal uitgevoerd door de leverancier van het bitumen.
5.4. Verwerking van asfaltprodokten waaraan aardolieprodukten als flux zijn toegevoegd
In het Deense onderzoek (lit 21) is een meting verricht bij de chauffeur van een sproeiwagen, waarmee vloeibitumen (10 à 12% terpentine + kerosine) bij een temperatuur van 135°C werd versproeid. Daarbij werden de volgende koncentraties jemeten: tolueen: 6, xyleen: 10, C3-C6: 6, en C7-C14: 380 mg/m • Dat is ver-gelijkbaar met wat bij het Finse onderzoek (lit. 22) werd gevonden: koncentraties tot ca. 40% van de norm. In het Finse onderzoek is ook oplosmiddeldamp gemeten bij de verwerking van asfaltbeton op basis van fluxbitumen. Daarbij werden oplosmiddeldampkoncentraties tot 6 ppm gemeten. De beschikbare meetresultaten zijn te beperkt om gedetailleerde uitspraken te doeno De blootstelling zal in sterke mate worden bepaald door het gehalte aan oplosmiddel, het type oplosmiddel, de verwerkingstemperatuur en de verwerkingsmethode. Indien er zich t.g.v. de blootstelling klachten voordoen, dan zijn de bij blootstelling aan oplosmiddeldampen "gebruikelijke11 klachten te verwachten, namelijk slijmvliesirritatie van neus-, keelholte en ogen en pre- narcotische verschijnselen.
- 23 -
5.5. Verwerking van produkten waaraan teer is toegevoegd
Aangezien het gehalte aan Benz(a)pyreen in teer veel hoger (ca. 100 à 1000 maal) is dan in bitumen, mag verwacht worden dat bij de verwerking van teerprodukten de blootstelling aan Benz(a)pyreen aanzienlijk hoger zal zijn dan bij bitumen. Bij verhitting tot 260°C werd boven een teer-bitumen mengsel (BaP-gehalte 0,3%) een koncentratie BaP van 2365 ug/m3 gemeten (lit. 20).
De beschikbare informatie omtrent de blootstelling aan teerdampen tijdens het verwerken van teer of teerprodukten is beperkt. Dit wordt onder andere veroorzaakt doordat in veel landen teer niet of nauwelijks meer in de wegenbouw wordt toegepast.
Zorn (lit. 10) vond koncentraties van 50 tot 350 ug BaP/m3 bij het verwerken van een teer-bitumenmengsel. Hij vermeldt verder dat in de onderkleding van de asfaltwerkers BaP en B-naphthylamine kon worden aangetoond, wat aanleiding zou zijn tot een aanzienlijke expositie van de huid. In een Noors onderzoek (lit 18.) werden PCA-koncentraties van 1,3 tot 27,2 ug/m3 gemeten (er wordt niet vermeld hoeveel teer het mengsel bevatte). In een Zweeds overzichtsartikel (lit. 18) over de blootstelling aan BaP wordt op grond van de hiervoor gegeven informatie het asfalteren, waarbij teerprodukten worden verwerkt, ingedeeld als een werkzaamheid waarbij een vrij hoge (1-10 ug/m3) tot zeer hoge (> 10 ug/m3) blootstelling aan BaP optreedt.
De hiervoor vermelde resultaten zouden voor de Nederlandse situatie in kunnen houden dat bij de verwerking van warme teermengsels en ook bij het sproeien van teer of teerbitumen een hoge blootstelling aan BaP mogelijk is. Verhoogde blootstelling aan BaP zal zich ook voor kunnen doen bij mengsels waaraan bijvoorbeeld teer of teeroliën als dope of als flux zijn toegevoegd. Hoge BaP koncentraties zijn dus mogelijk. Daarbij moet echter worden opgemerkt dat de omvang van het probleem beperkt is doordat van de totale mengselproduktie (ca. 5 miljoen ton) naar schatting slechts enkele procenten teer of een teerprodukt bevatten. Voor oppervlakbehandeling wordt jaarlijks ca. 50.000 ton bindmiddel versproeid. Daarvan bestaat ca. 25.000 ton uit teerbitumen. Blootstelling aan PCA's is ook rnogelijk door huidkontakt of verontreinigde kleding. Of er koncentratieniveaus op zullen treden waarbij akute effekten te verwachten zijn valt niet te voorspellen en zal o.a. afhangen van de samenstelling van de teerprodokten (fototoxische reakties t.g.v. blootstelling aan anthraceen en fenantreen).
Gezien de hoge blootstellingsniveaus aan BaP die op kunnen treden bij het verwerken van teerprodukten kan worden gesteld dat er bij dit type werk duidelijk sprake is van een gezondheidsrisiko. Dat geldt zowel voor de inhalatie van de vrijkomende damp als voor huidkontakt met de teerprodukten.
- 24 -
Zonder verder onderzoek is het niet mogelijk om een uitspraak te doen over de grootte van het risiko. Een Nederlandse norm voor BaP is er niet. In Zweden (lit. 18) wordt voor BaP een norm van 5 ug/m3 gehanteerd. Op grond van wat uit de literatuur naar voren komt mag men op theoretische gronden aannemen dat de personen die in de wegenbouw met teerprodukten werken en die onvoldoende bescherming dragen en/of hygiëne in acht nemen, een verhoogde kans hebben op het krijgen van kanker (huid, longen en blaas).
5.6. Hergebruik van asfalt
Hergebruik van asfalt zal ertoe leiden dat materialen die in het oude asfalt aanwezig zijn, in het nieuwe produkt terecht komen. Dat geldt onder andere voor teerprodukten. In de literatuur wordt geen onderzoek vermeld naar het effekt daarvan op b.v. de blootstelling aan PCA's. Naar verwachting zal de hoeveelheid teer in het nieuwe produkt gering zijn, hooguit enkele procenten van het aanwezige bindmiddel. Aangezien echter teerdampen 100 à 1000 maal meer BaP bevatten dan bitumendampen kunnen ook geringe hoeveelheden teer in het nieuwe produkt een sterke invloed hebben op de blootstelling aan BaP. Bij partiële recycling wordt geen fluxolie toegevoegd. Bij volledige recycling moet dat wel. In principe kunnen daarvoor zowel aardolieprodukten als teerprodukten worden toegepast. In Nederland verwerkt op dit moment slechts één asfaltcentrale 100% oud materiaal. Voorzover bekend wordt daarbij een aardolieprodukt als verjonger toegepast.
5.7. Overige toepassingen
In het Finse onderzoek ( lit. 22) zijn ook metingen verricht bij het verwerken van gietasfalt. Daarbij werd een gemiddelde stofkoncentratie van 1,7 mg/m3 gemeten (16 metingen) met een hoogste waarde van 4,2 mg/m3. De koncentratie asfaltrook was ca. 25% lager. Verder is in dat onderzoek gemeten bij de asfalteertechniek, waarbij het aanwezige asfalt eerst verwarmd wordt. Daarbij werden stofkoncentraties van 0,1 tot 3,0 mg/m3 gemeten (gem.: 1,0 mg/m3). In het Deense onderzoek (lit. 21) zijn metingen uitgevoerd tijdens het sproeien van vloeibitumen. Zij vonden een gemiddelde blootstelling van 3,2 mg/m3 (9 metingen) met een maximum van 6,3 mg/m3.
De koncentraties die bij het Finse onderzoek werden gemeten Z1Jn vergelijkbaar met wat bij 11 normale 11 asfalteerwerkzaamheden werd gevonden. De koncentraties die werden gemeten tijdens het sproeien van vloeibitumen liggen hoger, maar het gemiddelde ligt nog wel onder de norm (5 mg/m3). Daarbij moet worden opgemerkt dat alleen tijdens het sproeien is gemeten en dat deze aktiviteiten meestal slechts een beperkt deel van de dag in beslag nemen. De daggemiddelden in het Deense onderzoek waren 1,3 mg/m3 of lager. Voor de beoordeling van het gezondheidkundig risiko zal men er natuurlijk rekening mee moeten houden of er teerprodukten verwerkt worden (of in het oude wegdek aanwezig zijn).
- 25 -
In hoeverre de technieken zoals die zijn omschreven in par. 2.6.3., namelijk het frezen en de repave-techniek aanleiding kunnen zijn tot blootstelling aan ?CA-bevattend stof, valt niet met zekerheid te voorspellen. Het frezen gebeurt koud, of er veel stof bij vrij komt en wat het gehalte is aan PCA's is niet bekend. Verwarming van het wegdek (zoals dat bij de repave-techniek wordt toegepast) leidde in het Finse onderzoek niet tot hoge blootstellingen. Een hoge blootstelling is in principe wel mogelijk indien in of op de oude asfaltlaag teer of teerbitumen is aangebracht. De gebruikte techniek leidt ertoe dat de hoogste temperaturen optreden in de bovenlaag van het asfalt.
- 26 -
6. KONKLUSlES
Op grond van het onderzoek zoals dat in de literatuur wordt beschreven, mag verwacht worden:
Dat bij de verwerking van asfaltmengsels waaraan alleen bitumen als bindmiddel is toegevoegd en waarin geen dopes, fluxoliën of teerprodukten zijn verwerkt, de blootstelling aan stof meestal lager zal zijn dan 2 mg/m3 en slechts incidenteel een niveau van 5 mg/m3 zal overschrijden. Daarbij zal een blootstelling aan Benz(a)pyreen op kunnen treden die vergelijkbaar is met wat wordt gemeten in stedelijke gebieden.
Dat bij de verwerking van teer of van mengsels waarin teer aanwezig is, een hoge blootstelling aan Benz(a)pyreen kan optreden.
Dat het als dope toevoegen van organische amineverbindingen aan asfaltmengsels weinig invloed zal hebben op het gezondheidsrisiko bij verwerking.
Verder mag verwacht worden:
Dat bij het merendeel van de in Nederland werkzame asfaltploegen de toxikologische gezondheidsrisiko's gering zijn, doordat vrijwel alleen warm asfalt wordt verwerkt, waaraan behalve bitumen geen andere produkten zoals teer, flux of dope zijn toegevoegd.
Dat het hergebruik van asfalt aanleiding zal kunnen z~Jn tot de aanwezigheid van een (meestal geringe) hoeveelheid teer in het nieuwe produkt. Dat zal bij de asfaltploegen die warm asfalt verwerken kunnen leiden tot een hogere blootstelling aan Benz(a)pyreen.
- 27 -
7. ADVl~ZEN
Het is gewenst te onderzoeken of hergebruik van asfalt leidt tot een verhoogde blootstelling aan PCA's (met name BaP) tengevolge van in het oude asfalt aanwezige teerprodukten.
Het is gewenst te onderzoeken welke blootstelling aan PCA's (met name BaP) optreedt bij de verwerking van teerprodukten.
Het is gewenst te onderzoeken wat het effekt is van toevoeging van aardolie- en/of teerprodukten als flux of als dope op het gezondheidsrisiko bij de verwerking van het mengsel.
LITERATUUR
1. Eisen voor bouwstoffen in de wegenbouw Rijkswaterstaat 1978, Staatsuitgeverij, 1 s-Gravenhage.
2. Voorschriften voor uitvoering en controle van wegverhardingen Rijkswaterstaat 1978, Staatsuitgeverij, 's-Gravenhage.
3. Asfalt in wegen- en waterbouw Vereniging voor bitumineuze werken VBW (1981), Breukelen.
4. Heide, J.P.J. van der Bitumen in de wegenbouw Asfalt 1 (1983, 26-33), Publicatie VBW Breukelen.
5. NIOSH: Criteria for a Recommended Standard-Occupational Exposure to Asphalt Fumes,
DHEW, publ. no. 78-1G6 (1977) USA.
6. ACGIH: Documentation of the Threshold limit values of substances in workroom Air (1983)
Cincinnati, Ohio, USA.
7. Gesundheitsschädliche Arbeitsstoffe, Toxikologisch-arbeits-medizinische Begründung von MAK-Werten.
Prof.dr. D. Henschler, Vorsitzender der Arbeitsstoff-Kommission der Deutschen Forschungsgemeinschaft, Verlag Chemie, Weinheim, Duitsland (BRD).
8. Neumann, H.J., Kaschani, O.T. Bestimmung und Gehalt von polycyclischen aromatischen Kohlenwasserstoffen in Bitumen. Wasser Luft und Betrieb, 12 (1977) 648-650.
9. Wall Gave, L. e.a. Skin turncrigenesis in mice by petroleumasphalts and coaltar pitches of known polynuclear aromatic hydrocarbon content. Toxicology and applied pharmacology, 18 (1971) 41-52.
10. Zorn. H. Aktuelle Einzelbeiträge - Berufliche und Umweltgefährdigung durch polyzyklisch aromatische Kohlenwasserstoffe (PAH) in Erdöl - oder Koh1endestillaten bei ihrer technologischen Anwendung in der Industrie und im Strassenbau. Arbeitsmed. Sozialmed. Präventivmed. 13 (1978) 6-9.
11. Kaiser, R. Urngang mit Bitumen Asphalt und Teerprodukten im Bauwesen -Gesundheitsgefahren und Vorsorgemassnahmen.
~ Berufsgenossenschaft 9 (1983) 480-485.
12. Nationale MAG-lijst 82/83. DGA, (1982) Voorburg.
13. Gross, D. e.a. Zur Arbeitshygienischen Situation der Gussasphaltierer unter besonderer Berücksichtigung der kanzerogenen Wirkung van Teer Asphalt und Bitumen. Zeitschrift ges. Hyg. 25 (1979) 655-659.
14. Manz. A. Karzinome der Aternwege nach beruflicher Teerexposition; eine dringend zu schliessende Lücke in der Berufskrankheitenliste, Zbl. Arbeitsmed. 32 (1982) 118-127.
15. Nyqvist, B. e.a. Symptoms of bronchitis in asphalt workers engaged in paving and roofing. Bygghälsen - The Construction Industry's Organization for Werking Environment Safety and Health Örebro, Zweden (1978).
16. Verberk, M.M. e.a. Giftige stoffen uit het beroep. Stafleu, Alphen aan den Rijn/Brussel (1980).
17. NIOSH: Criteria for a Recommended Standard-Occupational Exposure to Coal Tar Products
DHEW, publ. no. 78-107 (1977) USA.
18. Lindstedt, G. e.a. Polycyclic aromatic hydrocarbons in the occupational environment - With special reference to benzo(a)pyrene rneasurements in Swedish Industry. Scand. Journal Work env. Health 8 (1982) 1-19.
19. Patty's Industrial Hygiene and Toxicology Vol. 2, Third revised edition (1981) Wiley & Sons, New York, USA.
20. Eidgenössische Materialprüfungs- und Versuchsanstalt: bestimmung von 3,4-Benzpyrene in der Dampfphase von Bitumen Teer-bitumen und Trinidadasphalt (1974), Zwitserland.
21. Byrd, R.A. e.a. Measurements of concentrations of asphaltfumes concentrations of organic vapeurs and chemical analyses of asphalt fumes. Engelse samenvatting van een Deens rapport. A.O.V. Stamholmen 91, DK-2650 Hvidovre (1980) Denemarken.
22. Virtamo, Mw e.a. Research on the harmful effects of the materials used in asphalt paving works. Engelse samenvatting van een Fins rapport. Nylands Regioninstitut för arbetshygien. Helsinki (1978) Finland.
23. Puzinauskas, V.P. Exposure of paving workers to Asphalt emissions The Asphalt Institute, Maryland (1980), USA.
24. Manz. A. Krebsrisiko bei Ofenblockarbeitern von Kokereibetrieben Zentrbl. Arbeitsrned. 34 (1984) 34-41.
/
bgd alkmaar Bijlage 1.
Stichting bedntfsgezondheidsdianst Alkmaar
Noorderkade 1c 1823 CJ Alkmaar Telefoon 072-127373 K.vK AlkmaarS 238559
Ref. 832111/JD/gg
Geachte direktie,
Alkmaar,
----------------
Aan de leden van de vereniging voor
Bitumineuze Werken V.B.W.
T.a.v. de directie van
12 juli 1983.
De stichting Bedrijfsgezondheidsdienst voor de Bouwnijverheid (BG-bouw)
heeft zich tot de BGD-Alkmaar gericht met het verzoek een onderzoek uit te
voeren naar eventuele gezondheidsrisiko's die zijn verbonden aan het asfalteren.
Naar aanleiding van dit verzoek hebben wij informatie ingewonntn over de samen
stelling van asfaltprodukten en over de verwerkingsmethoden. Wij hebben ondermeer
kontakt gehad met de direktie van de VBW en de NABIT.
Op dit moment hebben wij nog onvoldoende infor~tie om tot een juiste beoordeling
van de gezondheidsrisiko's te komen. Ik richt mij daarom tot u met het dringende
verzoek om mij informatie te verstrekken over de volgende zaken:
1. -De soorten "dopes" en/of fluxolieën die door u worden toegepast,
- de hoeveelheden van deze stoffen die worden toegevoegd,
- de asfaltprodukten waarin deze stoffen worden verwerkt en het produktie-
volume.
2. worden er door u asfaltprodukten vervaardigd en/of verwerkt waarin teer
is verwerkt,
- zoja, welke hoeveelheid teer of teerbitumen wordt toegevoegd en
In welke asfaltprodukten wordt het teer of teerbitumen verwerkt en wat is
het produktievolume.
3. Houdt u zich bezig met recycling van oud asfalt zo ja,
-Welke asfaltprodukten maakt u d.m.v. recycling en
is het mogelijk dat door de aanwezigheid van teer in het oude asfalt
(b.v. in slijtlagen of koud asfalt) het nieuwe produkt ook een (geringe)
hoeveelheid teer bevat?
Voor de goede orde wil ik duidelijk stellen dat de informatie die u mij verstrekt
strikt vertrouwelijk zal worden behandeld.
Mocht u echter nog vragen hebben dan ben ik gaarne bereid die te beantwoorden.
Ik hoop op een grote bereidheid tot het geven van informatie uwerzijds te
mogen rekenen ..
Hoogachtend,
--/--J.C. y&~ D~nbopden, bedrijf~ecteur.
bijlage 2.
Samenstelling van de damp boven een aantal warm asfaltmengsels (tabel ontleend aan lit. 5)
Compound
Methane C2-C6 hydrocarbons Hydragen sulfide Carbonyl sulfide Mercaptans Su lfur dioxide Carbon monoxide Aldehydes Pheno1s Ozone Nitrogen dioxide
C7-Cl4 hydrocarbons High volume sample
Total particulates Benzene soluble
Pyrene Benz(a)anthracene Benzo(a)pyrene Benzo(e)pyrene Perylene
Nicke1 Vanadium Cadmium Lead
New Jersey Range
2 - 3 <1++ <0.2+-1.5 <0.2+ <0.2+ <2+
4 - 6 <0.1+ <1 <0.1 <0.1
3 9
2.6 - 6.4 0.3 - 0.5
44 - 240, 5 - 24, 3 - 20,
14 - 40, 5 - 16,
107 ll ll 26 12
ppm/vol
mg/cu m
ug/1,000
avg " " " "
ur:,/cu m
0.005 0.02 - 0.08
North Carolina Range
CU m
2 - 3 <1++ <0.2+ <0.2+ <0.2+ <0.5+
3 0.3 - 0.4
<1++
0.05 - 0.08
3 5
0.5- 5.7 0.2 - 5.4
96 32 - 38 14 - 22 not found 6, 6
0.04 <0.1+ <O.o5+ <O.o5+
+ Not detected. If present at all, the compound was at a concentratien below that as shown. The less than {<) value represents the sensitivity of the sampling and analysis procedure.
++small amount detected; less than value shown.
Gepubliceerde BGBouw rapporten:
1978
1978
1979
1979
1980
1980
1981
Beweging en belasting van de vlechter
Beweging en belasting van de metselaar (uitverkocht)
Eindrapport samenwerkingsprojekt Jeugdgezondheidszorg en bedrijfsgezondheidszorg
11 Het betere werk 11, cabines en torenkranen
Ergonomisch onderzoek van de straatmaker
Gehooronderzoek bouw : een pilot study
Ergonomische analyse van stukadoren
1981 Arbeidshygiënisch onderzoek naar de blootstelling van onderbaudsschilders aan oplosmiddelen
1981
1981
1981
1982
1982
1982
1982 1983 1983
1983
1983
1983
1984
1984
1984
Verkorte (populaire) versie van bovenstaand rapport
Inventarisatie van de arbeid in natuursteenbedrijven in Nederland
"Het betere werk 11, cabines van mobiele kranen
statistiek en normering rugbelasting, literatuuroverzicht tot 1982
Gezondheidsaspecten van in de bouw gebruikte laserapparatuur
nHet betere werk", cabines van grondverzetmachines
Werk en werkomstandigheden van de straatmaker: Deel I. Inventarisatie Deel 11. Werkhoudingen Deel III. Materialen en gereedschappen
Oriënterend onderzoek naar de werkomstandigheden in de timmerfabrieken
Onderzoek naar de gezondheidsrisico 1 s bij schilders in Rotterdam en Den Haag
De prevalentie van huidaandoeningen bij schilders
Oriënterend onderzoek naar de blootstelling aan oplosmiddelen bij het schilderen in kleine ruimtes
Ziekteverzuim van schilders in de bouwnijverheid
Gezondheidsrisico's van schilders in de bouwnijverheid; Verslag van een 5-tal schildersonderzoeken, uitgevoerd in het kader van de BGBouw
1984
1983 1983 1984 1984 1984
Onderzoek naar taak, gezondheid en welbevinden van uitvoerder in het bouwbedrijf; beknopte samenvatting
Beroepen in de bouw. (BEROEPSSURVEYS)
Beschrijvingen van werk en werkomstandigheden van beroepsgroepen in de bouw: De spoorlegger De tegelzetter De steenzetter De sloper De vloerenlegger