2010 Europees Jaar van Strijd tegen Armoede en Sociale Uitsluiting
THEMATISCHE FACTSHEET EUROPEES SEMESTER · Onder werklozen liep niet minder dan 67,1 % risico op...
Transcript of THEMATISCHE FACTSHEET EUROPEES SEMESTER · Onder werklozen liep niet minder dan 67,1 % risico op...
Bladzijde 1 |
1. INLEIDING
De bestrijding van armoede en sociale uitsluiting is een van de
belangrijkste beleidsprioriteiten van de Europese Commissie. Sinds 2010 is
dit thema opgenomen in de Europa 2020-strategie, de EU-agenda
voor groei en banen die is opgebouwd rond het scheppen van banen en
armoedebestrijding. Een van de vijf
kerndoelen van de strategie is om het aantal mensen dat door armoede of
sociale uitsluiting wordt bedreigd met ten minste 20 miljoen te verminderen
tegen 2020, waardoor het aantal mensen in armoede op tien jaar tijd zou dalen
van 116,4 miljoen in 20081 tot 96,4 miljoen. In de nasleep van de
wereldwijde financiële en economische
crisis heeft Europa zich echter minder toegelegd op de verwezenlijking van de
armoededoelstelling. Sinds 2013 is de sociale situatie van de meeste lidstaten
ten gevolge van de toegenomen economische activiteit en gunstigere
arbeidsmarktomstandigheden in het algemeen verbeterd.
De lancering van de Europese pijler van sociale rechten geeft een
nieuwe impuls aan de inspanningen voor armoedebestrijding. De pijler zal
naar verwachting het referentiekader worden voor het doorlichten van de
arbeids- en sociale prestaties van de
1 Op basis van de meest recente beschikbare gegevens (voor het jaar 2008)
op het moment dat de Europa 2020-strategie werd opgesteld in 2010.
lidstaten en voor hervormingen op
nationaal niveau. Meer in het algemeen vormt de pijler een nieuw kompas voor
de totstandbrenging van een eerlijker Europa en voor de versterking van de
sociale dimensie daarvan, door sturing te geven op gebieden zoals sociale
rechtvaardigheid, opwaartse sociale mobiliteit, evenals terugdringing van
armoede en inkomensongelijkheid.
Dit document is bedoeld om een
beknopt overzicht te geven van sociale inclusie in de Europese Unie2.
De opbouw ervan is als volgt: om te beginnen wordt het concept van
armoede en sociale uitsluiting toegelicht
en wordt uitgelegd hoe dit wordt gemeten; vervolgens wordt een
overzicht gegeven van de huidige uitdagingen in de EU; tenslotte worden
specifieke beleidsinstrumenten die sociale inclusie bevorderen, besproken.
Aanvullende thematische factsheets met meer uitleg over dit beleidsterrein zijn
Actief arbeidsmarktbeleid; Toereikendheid en houdbaarheid van de
pensioenen; Gezondheidsstelsels; Vaardigheden voor de arbeidsmarkt;
Belastingen; Loonontwikkeling en loonvormingsstelsels; Aanpak van
ongelijkheden.
2 De gegevens in deze factsheet hebben
betrekking op de EU-28, tenzij anders aangegeven.
THEMATISCHE FACTSHEET EUROPEES SEMESTER
SOCIALE INCLUSIE
Bladzijde 2 |
2. BELEIDSUITDAGINGEN: EEN OVERZICHT VAN DE PRESTATIES IN
DE EU-LANDEN
2.1 De strijd tegen armoede en sociale uitsluiting
Armoede en sociale uitsluiting is een
complex fenomeen dat vanuit een multidimensionele benadering moet
worden gemeten. Daarom gebruikt de EU een set indicatoren om de
vooruitgang in de richting van de
Europese doelstelling voor het terugdringen van de armoede te
evalueren.
De hoofdindicator meet het aantal mensen dat risico loopt op armoede of
sociale uitsluiting. Voor de vaststelling
van deze situatie wordt gebruikgemaakt van drie belangrijke subindicatoren:
voor armoederisico (relatieve of
financiële armoede) wordt het percentage mensen gemeten dat
leeft in een huishouden met een
equivalent van het netto beschikbaar inkomen onder de armoede-
risicodrempel, die is vastgesteld op 60 % van het nationaal mediaan
inkomen (na sociale overdrachten). Gewoonlijk wordt uitgegaan van
60 % van de mediaanwaarde als drempel, wat wordt beschouwd als
het inkomensniveau dat noodzakelijk
is voor een waardig leven. Personen met een equivalent van het netto
beschikbaar huishoudensinkomen onder deze drempel worden
beschouwd als bedreigd door armoede;
voor ernstige materiële deprivatie
wordt het percentage mensen
gemeten wier levens-omstandigheden beperkt zijn door
een gebrek aan middelen en die zich een aantal zaken niet kunnen
veroorloven die in een bepaalde samenleving deel uitmaken van een
waardige levensstandaard. Dit wordt gedefinieerd als het noodgedwongen
onvermogen te betalen voor ten
minste vier van negen specifieke items3;
voor huishoudens met een zeer lage arbeidsintensiteit wordt het
percentage van de bevolking van 0-59 jaar gemeten dat in een
huishouden leeft waar personen in de werkende leeftijd gedurende het
voorbije jaar minder dan 20 % van hun totale potentiële arbeidstijd
hebben gewerkt.
Mensen worden geacht een risico op
armoede of sociale uitsluiting te lopen als zij te lijden hebben van minstens één
van de drie hierboven beschreven dimensies van armoede. Sommige
mensen kampen met twee of zelfs drie verschillende soorten armoede
tegelijkertijd. Daardoor zou de som van
elke indicator in bepaalde gevallen resulteren in dubbeltelling (zie figuur 1).
Het sociaal scorebord, dat in het kader
van de Europese pijler van sociale rechten is ontwikkeld, past de
multidimensionale aanpak van
Europa 2020 toe en biedt aanvullende indicatoren voor het meten van
armoede. Deze indicatoren zijn:
ernstige woningnood, waarvoor het percentage van de bevolking wordt
gemeten dat in een woning woont die
wordt beschouwd als overbezet en tegelijkertijd ten minste een van de
woningnoodaspecten vertoont: 1) een lekkend dak; 2) geen bad,
douche of doorspoeltoilet binnenshuis; of 3) een woning die als
te donker wordt beschouwd;
werkenden die risico lopen op
armoede, waarvoor wordt gemeten welk percentage werkenden leeft in
een huishouden met een equivalent
3 1) huur/hypotheek/nutsvoorzieningen tijdig betalen; 2) de woning voldoende
kunnen verwarmen; 3) onverwachte uitgaven
kunnen betalen; 4) om de twee dagen vlees, vis of even proteïnerijk voedsel eten; 5) één
week met vakantie gaan; 6) een auto bezitten; 7) een wasmachine bezitten; 8) een kleurentelevisie bezitten; 9) een telefoon bezitten.
Bladzijde 3 |
van het netto beschikbaar inkomen onder de armoederisicodrempel, die
is vastgesteld op 60 % van het
nationaal mediaan inkomen (na sociale overdrachten).
Naast armoede-indicatoren bieden ook
indicatoren met betrekking tot inkomensongelijkheid4 een bredere
kijk op sociale uitsluiting:
de Gini-coëfficiënt, de meest
gebruikte maatstaf voor ongelijkheid. Deze coëfficiënt geeft een beeld van
de inkomensverdeling binnen een land of regio. Hoe hoger de
coëfficiënt, hoe groter de ongelijkheid, waarbij een coëfficiënt
van 0 wijst op een situatie van
perfecte gelijkheid (iedereen heeft hetzelfde inkomen), terwijl een
coëfficiënt van 100 wijst op perfecte ongelijkheid.
de verhouding inkomens-
kwintielen (ook de S80/S20-ratio genoemd), die een indicatie geeft
van de inkomensverschillen tussen
de 20 % van de bevolking met het hoogste inkomen (het bovenste
kwintiel) en de 20 % van de bevolking met het laagste inkomen
(het onderste kwintiel).
De communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden
(EU-SILC) is de belangrijkste bron voor
statistieken over inkomens, armoede, sociale integratie en levens-
omstandigheden. Een belangrijk voordeel van deze enquête is dat hierin
gedetailleerde gegevens over personen en huishoudens in alle lidstaten op een
geharmoniseerde wijze zijn samengebracht, waardoor het mogelijk
is verschillende landen te vergelijken.
Een belangrijke beperking is dat deze gegevens pas na twee jaar5 beschikbaar
zijn voor analyse en rapportage.
4 Zie de thematische factsheet in het kader van het Europees semester "Aanpak van
ongelijkheden". 5 In 2017 publiceert Eurostat bijvoorbeeld gegevens voor 2016 op basis van de inkomens van 2015.
2.2 Overzicht van de prestaties
Het percentage van de bevolking dat
risico loopt op armoede of sociale uitsluiting is gedaald tot het niveau
van vóór de financiële crisis van 2008. In 20166 liepen ongeveer 118 miljoen
mensen, of 23,5 % van de EU-bevolking7, het gevaar in armoede te
vervallen of sociaal te worden uitgesloten (zie bijlage, tabel 1), terwijl
in 2012 het aandeel mensen dat risico
loopt op armoede of sociale uitsluiting in de EU bijna 25 % bedroeg.
Financiële armoede is nog steeds de
meest wijdverbreide vorm van armoede in 2016, die bijna 87 miljoen mensen (ofwel
17,3 %) treft.
Het aantal mensen dat met ernstige
materiële deprivatie kampt, is voor het vierde opeenvolgende jaar gedaald.
Voorlopige gegevens voor 2016 wijzen erop dat met een percentage van 7,5 %
(37,8 miljoen mensen) het laagste niveau
is bereikt dat sinds 2005 in de EU is geregistreerd.
Het aandeel mensen in een gezin met
lage arbeidsintensiteit is met 10,4 % (38,8 miljoen mensen) nog steeds hoger
dan in 2008 (9,2 %). De verbeterde
arbeidsmarktomstandigheden en een toegenomen economische bedrijvigheid
hebben er daarentegen toe geleid dat het aandeel van de bevolking dat in
werkloze huishoudens leeft in 2015 voor het eerst sinds 2008 is afgenomen.
Hoewel de armoedecijfers de laatste tijd positief evolueren, is er nog altijd
veel inkomensongelijkheid, wat betekent dat een eerlijke verdeling
voor de bevolking nog altijd een punt
6 Schattingen voor het inkomensjaar 2015. Bij het ter perse gaan van deze publicatie
waren de gegevens voor Ierland nog niet beschikbaar. 7 Het aantal mensen dat risico loopt op
armoede of sociale uitsluiting is kleiner dan
de som van het aantal mensen dat te maken heeft met elk van de drie vormen van
armoede of sociale uitsluiting apart. Dit komt doordat sommige mensen tegelijkertijd met meer dan één van deze situaties wordt geconfronteerd.
Bladzijde 4 |
van zorg is. De S80/S20-ratio voor inkomensverdeling evolueerde de
voorbije jaren in stijgende lijn en stond
op 5.1 in 2016. Ook de Gini-coëfficiënt evolueerde in stijgende lijn en stond op
31 in 2015.
Aangezien de resultaten op EU-niveau op het gebied van armoede en sociale
uitsluiting een gewogen gemiddelde van de nationale resultaten zijn,
verbergen zij aanzienlijke verschillen
tussen de lidstaten (zie figuur 2). In 2016 liep ongeveer een derde van de
bevolking in vier lidstaten risico op armoede of sociale uitsluiting: Bulgarije
(40,4 %), Roemenië (38,3 %), Griekenland (35,6 %) en Litouwen
(30,1 %). De laagste percentages werden dan weer opgetekend in Tsjechië
(13,3 %), Finland (16,6 %) en
Nederland (16,7 %) (zie bijlage, tabel 1).
De armoededynamiek verschilt ook
naargelang de leeftijds- en bevolkingsgroep. Enkele groepen in de
samenleving lijken het meest kwetsbaar:
jongeren, kinderen, personen met een handicap, werklozen en onderdanen uit
derde landen.
Bijna een derde van de jongeren in Europa wordt blootgesteld aan een
verhoogd risico op armoede of sociale
uitsluiting. De jeugdwerkloosheid is voor het derde opeenvolgende jaar
gedaald en bedroeg 18,7 % in 2016. Dit percentage is nog steeds boven het
niveau van vóór de crisis in 2008 (15,6 %). Tegelijkertijd liep bijna een
derde (30,5 %) van de jongeren (18-24 jaar) risico op armoede of sociale
uitsluiting in 2016.
Een andere groep die een groter risico
loopt op armoede of sociale uitsluiting zijn kinderen. In 2016 liep 26,4 % van
de kinderen (0-17 jaar) risico op armoede, wat betekent dat zij meer
risico lopen dan personen in de
werkende leeftijd (18-64 jaar, 24,2 %) of ouderen (ouder dan 65 jaar, 18,3 %).
De kwetsbaarheid van kinderen is grotendeels het gevolg van de positie
van hun ouders op de arbeidsmarkt, zeker in combinatie met beperkte
toegang tot sociale diensten en lage-inkomenssteun.
Ook mensen met een handicap lopen veel meer risico op armoede of sociale
uitsluiting. In 2015 liep 30,2 % van de personen met een handicap in de EU
(31 miljoen mensen) risico op armoede of sociale uitsluiting, wat een aanzienlijk
hoger percentage is dan voor personen zonder een handicap
(20,8 %). Naarmate de handicap
ernstiger is, neemt dit risico toe; voor personen met een ernstige handicap, liep
dit in 2014 op tot 36,7 %.
Onder werklozen liep niet minder dan 67,1 % risico op armoede of sociale
uitsluiting in 2016. Bovendien was
bijna 48 % van de werklozen langdurig werkloos. Deze ontwikkeling is bijzonder
zorgwekkend omdat lange perioden van werkloosheid ertoe kunnen leiden dat de
vaardigheden van deze mensen sterk achteruitgaan en omdat het risico op
armoede en sociale uitsluiting toeneemt. Langdurige werkloosheid heeft ook vaak
als gevolg dat de getroffen mensen niet
langer kunnen rekenen op enige vorm van inkomenssteun of sociale
bescherming.
Een baan beschermt niet altijd tegen armoede: ook de toename van
armoede onder werkenden is een
zorgwekkende ontwikkeling. In 2015 werd een ontoereikend inkomen
gerapporteerd voor 9,5 % van de werkenden, wat een stijging is ten
opzichte van 2008 (8,5 %)8. Deze ontwikkeling is het gevolg van
8 EU-27, gegevens voor HR niet beschikbaar voor 2008.
Bladzijde 5 |
de toename van tijdelijke contracten en deeltijdbanen. Aan zulke banen zijn vaak
lagere salarissen en een lagere
arbeidsintensiteit verbonden, wat belangrijke factoren zijn voor een groter
risico op armoede9. Anderzijds wordt dit soort contracten ook sterk geassocieerd
met tendensen op het gebied van digitalisering van werk, een beter
evenwicht tussen werk en privéleven en de herintegratie van vrouwen met
kinderen op de arbeidsmarkt.
De situatie van EU-inwoners die
buiten de EU zijn geboren is vooral van belang in het licht van de
groeiende noodzaak om te reageren op de toestroom van asielzoekers. In
2015 werd het risico op armoede of sociale uitsluiting voor EU-inwoners die
buiten de EU zijn geboren geschat op
39,1 %, wat bijna tweemaal zo veel is als voor de inwoners die in de EU zijn
geboren (21,6 %).
Andere groepen10 die kampen met armoede of sociale uitsluiting zijn
alleenstaande ouders, gezinnen met
meerdere kinderen, en minderheden, zoals Roma.
9 Employment and Social Developments in Europe (ESDE) 2016, blz. 87. 10 Voor deze groepen zijn er geen vergelijkbare EU-gegevens beschikbaar.
Figuur 1 — Aantal personen dat risico loopt op armoede of sociale uitsluiting, uitgesplitst naar soort indicatoren, EU-28, 2015* (miljoen)
Bron: Eurostat (online gegevenscodes t2020_51, t2020_52, t2020_53 en ilc_pees01). * Intersecties van de armoede-indicatoren voor 2016 waren niet beschikbaar op het tijdstip van publicatie.
Bladzijde 6 |
3. BELEIDSINSTRUMENTEN VOOR HET AANPAKKEN VAN DE
BELEIDSUITDAGINGEN
Het voorkomen en terugdringen van
armoede, sociale uitsluiting en ongelijkheid is sterk afhankelijk van
de maatregelen en hervormingen in de lidstaten. De rol van de EU bestaat
erin om het beleid van de lidstaten op het gebied van sociale inclusie en sociale
bescherming te ondersteunen en aan te
vullen door middel van beleidsrichtsnoeren en financiële steun
voor hervormingen.
Het actieve inclusiebeleid van de EU11 is erop gericht om: i) wie kan
werken te helpen bij het vinden van een
duurzame en kwaliteitsvolle baan; ii) wie niet kan werken voldoende middelen te
verstrekken om een waardig leven te leiden; iii) ondersteuning te bieden voor
sociale participatie. Dit beleid steunt op
11 Zie de aanbeveling van de Commissie inzake de actieve inclusie van personen die
van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten (2008/867/EG) en het werkdocument van de diensten van de Commissie over de uitvoering daarvan [SWD(2017) 257 final].
drie onderdelen: adequate inkomenssteun, inclusieve arbeids-
markten en toegang tot hoogwaardige
diensten.
Adequate inkomenssteun voor iedereen garanderen, zonder
werkloosheids- of inactiviteitsvallen te creëren voor degenen die kunnen
werken; Inclusieve arbeidsmarkten
creëren door iedereen
mogelijkheden te bieden om een betaalde baan en een fatsoenlijk
salaris te krijgen. Inclusieve arbeidsmarkten steunen onder
andere op een actief arbeidsmarktbeleid dat ervoor zorgt
dat meer werknemers een baan vinden die bij hen past en dat
werklozen in contact blijven met de arbeidsmarkt12;
Het verlenen van toegang tot
12 Zie de thematische factsheet in het kader van het Europees semester "Actief arbeidsmarktbeleid".
Figuur 2 – Personen die risico lopen op armoede of sociale uitsluiting (2016): gestandaardiseerde waarden
Bron: Eurostat, EU-SILC, online gegevenscode: tsdsc100.
* Omdat bij het ter perse gaan van deze publicatie de gegevens voor Ierland nog niet beschikbaar waren, zijn de
cijfers van 2015 gebruikt.
-20 -10 0 10 20
Tsjechië
Finland
Denemarken
Nederland
Oostenrijk
Slowakije
Frankrijk
Zweden
Slovenië
Duitsland
Luxemburg
Malta
België
Polen
Verenigd Koninkrijk
EU (28 landen)
Estland
Portugal
Ierland*
Hongarije
Cyprus
Spanje
Kroatië
Letland
Italië
Litouwen
Griekenland
Roemenië
Bulgarije
EU-28 = 0
Bladzijde 7 |
hoogwaardige gezondheidszorg13, sociale en andere
ondersteuningsdiensten kan
belemmeringen voor deelname aan de arbeidsmarkt opheffen en zo
armoede en sociale uitsluiting tegengaan. Dankzij kinderopvang
kunnen ouders bijvoorbeeld weer aan het werk gaan. Andere specifieke
programma’s en diensten worden gebruikt om degenen die het meest
uitgesloten zijn in de samenleving (dak- en thuislozen, ex-gevangenen,
personen met een psychische
aandoening, drugsverslaafden) te bereiken en hen te steunen door hulp
te bieden bij hun herintegratie in de samenleving.
Er zijn nog een aantal andere
beleidsinstrumenten die de lidstaten kunnen gebruiken om hun nationale
sociale resultaten te verbeteren.
Bijvoorbeeld:
Zorgen voor efficiënte en rechtvaardige stelsels voor
onderwijs en een leven lang leren14 om mensen de vaardigheden
te verschaffen die zij nodig hebben om werk te vinden en zich verder te
ontwikkelen. Garanderen dat
kinderen uit kansarme milieus dezelfde kansen krijgen en dat
laaggeschoolden de nodige toegang hebben tot een leven lang leren;
Belastingmaatregelen nemen15 die de juiste stimulansen geven aan
alle actoren (werknemers, werkgevers en ondernemers) om ten
volle deel te nemen aan economische
activiteiten; Een loonvormingsbeleid
ontwikkelen16 dat adequate lonen
13 Zie de thematische factsheet in het kader van het Europees semester
"Gezondheidsstelsels. 14 Zie de thematische factsheet in het kader van het Europees semester "Vaardigheden
voor de arbeidsmarkt". 15 Zie ook de thematische factsheet in het kader van het Europees semester
"Belastingen". 16 Zie de thematische factsheet in het kader van het Europees semester "Loonontwikkeling en loonvormingsstelsels".
garandeert en tegelijkertijd rekening houdt met de gevolgen voor het
concurrentievermogen en het
scheppen van banen; Zorgen voor toereikende en
houdbare pensioenen17, onder meer door middel van een beleid
inzake actief ouder worden op het gebied van werkgelegenheid,
participatie en zelfstandig wonen. In de EU lopen gepensioneerden
gemiddeld minder risico op armoede of sociale uitsluiting dan de totale
bevolking;
De vaststelling van anti-discriminatiewetgeving om
belemmeringen aan te pakken die specifieke groepen kunnen
ondervinden bij het vinden van een baan of een woonplaats of om
aanspraak te maken op hun sociale rechten.
4. EEN ZORGVULDIG ONDERZOEK
VAN DE STAND VAN ZAKEN VAN HET BELEID
4.1. Verbetering van de efficiëntie en doeltreffendheid van inkomenssteun
Sociale overdrachten en belastingen
zorgen voor een inkomensherverdeling tussen
personen en huishoudens. Dit kan een
grote impact hebben op armoede en inkomensongelijkheid. In 2015 hebben
de uitgaven voor sociale uitkeringen18 (met uitzondering van pensioenen) het
armoedecijfer in de EU teruggedrongen van 25,9 % tot 17,3 %. De impact van de
sociale bescherming varieert echter sterk in de EU, van minder dan 7 % in
Bulgarije, Cyprus, Estland, Griekenland,
17 Zie de thematische factsheet in het kader
van het Europees semester "Toereikendheid en houdbaarheid van de pensioenen". 18 Sociale uitkeringen kunnen verschillende
functies hebben, o.a.: ouderdoms- en
nabestaandenuitkeringen (pensioenen); ziekte- en invaliditeitsuitkeringen,
zorgverzekering; gezinsuitkeringen en kinderbijslag; werkloosheidsuitkeringen; huisvestingstoelagen en uitkeringen tegen sociale uitsluiting.
Bladzijde 8 |
Italië, Letland, Polen en Roemenië tot
meer dan 25 % in België, Denemarken, Finland en Ierland (zie figuur 3).
Niet alleen het niveau van de sociale overdrachten, maar ook de
doeltreffendheid en de efficiëntie van de uitkeringen bepalen mee of de best
mogelijke resultaten (doeltreffendheid) worden bereikt tegen de laagst
mogelijke prijs en met een maximaal
overloopeffect op werkgelegenheid en groei (efficiëntie).
Tal van factoren beïnvloeden de
verschillen in de doeltreffendheid en effectiviteit van sociale uitgaven. Ten
eerste zijn er grote verschillen in het
niveau van armoede en ongelijkheid vóór sociale overdrachten, afhankelijk van de
verdeling van het oorspronkelijke inkomen (d.w.z. inkomen uit arbeid, met inbegrip
van inkomen uit een beroepsactiviteit als zelfstandige, kapitaalinkomsten en
pensioenen19). Gesegmenteerde en
19 Pensioenen worden beschouwd als
oorspronkelijk inkomen, omdat zij het
gepolariseerde arbeidsmarkten20 gaan
gewoonlijk gepaard met een grote ongelijkheid vóór sociale overdrachten,
zodat een meer doorgedreven
herverdeling nodig is.
Ten tweede zijn er grote verschillen in de omvang en het ontwerp van de uitgaven
voor sociale uitkeringen; zij kunnen mede verklaren waarom de
herverdelende effecten zo verschillend
zijn voor de verschillende inkomens- en bevolkingsgroepen. Tot de belangrijkste
kenmerken behoren onder meer de samenstelling van de uitgaven per
functie en soort, de progressiviteit van de belastingen, de combinatie van
universele en vermogensafhankelijke
inkomen herverdelen in de loop van een leven. 20
Segmentatie verwijst naar een situatie
waarin een groep goed beschermde werknemers bestaat naast een groep
werknemers in slecht betaalde, precaire banen waarbij de laatstgenoemden weinig kansen hebben om door te groeien naar een betere baan.
Figuur 3 — Het effect van sociale overdrachten* op het terugdringen van armoede in 2016 en de verandering t.o.v. het vorige jaar
Vergelijking van de armoederisicopercentages vóór en na sociale overdrachten; de pensioenen worden niet beschouwd als sociale overdrachten in deze berekeningen.
Bron: Eurostat, EU SILC 2016.
NL
AT
DK
FI
SE
BE
CZ
FR
HU
SIUK
ES
HR
LU
PL
PT
SKBG
EL
IT
LT
RO
CY
DE
MT
EE
LV
y = 0,0232x - 1,6189R² = 0,0103
-8,0
-6,0
-4,0
-2,0
0,0
2,0
4,0
6,0
12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 38 40 42 44 46 48 50 52 54 56 58 60
Effe
ct v
an s
ocia
le o
verd
rach
ten
(and
ere
dan
pens
ioen
en)
op h
et t
erug
drin
gen
van
arm
oede
-ve
rand
erin
g t.
o.v.
201
5
Effect van sociale overdrachten (andere dan pensioenen) op het terugdringen van armoede
2016
Bladzijde 9 |
uitkeringen en de "arbeidsmarkt-
vriendelijkheid" van de uitgaven (d.w.z. in welke mate zij de integratie op de
arbeidsmarkt bevorderen en aanzetten tot werken).
4.2 Specifieke gebieden van sociale
bescherming
Naast werkloosheidsuitkeringen21 wordt
ook gebruikgemaakt van minimum-inkomensregelingen (bv. vangnetten
als laatste redmiddel) om de meest kwetsbare mensen te ondersteunen.
Voor een optimale impact moeten deze regelingen met andere beleids-
instrumenten worden gecombineerd. Dit houdt het volgende in:
de minimuminkomensregelingen koppelen aan een actief
arbeidsmarktbeleid om te vermijden dat er negatieve prikkels om te
werken worden gegeven en inactiviteitsvallen ontstaan;
de minimuminkomensregelingen stroomlijnen met andere vormen van
21 Zie de thematische factsheet in het kader van het Europees semester "Werkloosheidsuitkeringen".
sociale bescherming (bv.
huisvestingstoelagen, gezondheids-zorg, kinderopvang) met het oog op
een betere toegang, een maximale benutting en onderlinge samenhang
(o.a. vermijden van dubbele uitkering).
Kinderbijslag en gezinstoelagen kunnen een aanzienlijk effect hebben op
het terugdringen van armoede onder de
begunstigden. De mate waarin deze uitkeringen een verschil maken in het
bestrijden van armoede verschilt van lidstaat tot lidstaat: kinderbijslag en
gezinstoelagen zorgen voor een belangrijke vermindering van
kinderarmoede in Finland, Ierland, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland, maar
hebben minder effect op kinderarmoede
in Spanje, Portugal, Griekenland, Polen, Bulgarije en Italië.
Over het algemeen zijn in de
lidstaten van de EU minimumlonen vastgesteld om armoede onder
werkenden aan te pakken. In
sommige lidstaten is dit minimumloon echter onder de armoedegrens. In 2016
had de overheid van 22 EU-lidstaten een nationaal wettelijk minimumloon
vastgesteld.
Figuur 4 — Effect van gezinstoelagen en kinderbijslag op het terugdringen van armoede bij kinderen in de leeftijd van 0-17 jaar
Bron: Eurostat, EU-SILC UDB 2013.
Bladzijde 10 |
In de overige zes EU-landen werden loonondergrenzen vastgelegd in
collectieve overeenkomsten, vaak op
sectorniveau, die van toepassing zijn op een groot deel van de arbeidskrachten.
Dit was het geval in Oostenrijk, Cyprus, Denemarken, Finland, Italië en Zweden.
4.3 Armoede onder werkenden
In 201522 bleef het armoede-risicopercentage onder werkenden
stabiel op 9,5 %, maar dit was nog altijd hoger dan het niveau van
200823. Het armoederisicopercentage onder werkenden varieerde sterk in de
EU, van 4,0 % in Tsjechië tot 18,6 % in Roemenië en 13,4 % in Griekenland.
Er zijn ook verschillen tussen personen die actief zijn op de arbeidsmarkt:
zelfstandigen lopen meer risico op armoede dan werknemers en
deeltijdwerkers lopen meer risico op armoede dan voltijdwerkers24.
In vergelijking met standaard-werknemers hebben niet-standaard-werknemers een
loonnadeel. Terwijl sommige werknemers met een laag inkomen hun lager loon
kunnen compenseren met langere werktijden, versterkt onvrijwillig deeltijds
werk het effect van lagere lonen.
Andere factoren die meespelen bij
armoede onder werkenden zijn de samenstelling van het huishouden en de
ontvangst van sociale overdrachten. De aanwezigheid van andere werknemers of
oudere mensen in het huishouden kan
zorgen voor extra inkomsten in de vorm van lonen of ouderdomsuitkeringen.
Sociale overdrachten kunnen het beschikbare inkomen van huishoudens
vergroten en het risico op armoede onder werkenden verminderen.
22 De gegevens voor 2016 voor de EU-28 en voor Ierland waren niet beschikbaar op het
tijdstip van publicatie. 23 EU-27, gegevens voor HR niet beschikbaar voor 2008. 24 ESDE 2016, blz. 84.
Bladzijde 11 |
4.4 Toegang tot hoogwaardige diensten
Toegang tot hoogwaardige diensten
zoals kinderopvang, huisvesting,
gezondheidszorg, langdurige zorg, onderwijs en opleiding, bevordert sociale
inclusie.
Zo is toegang tot hoogwaardige en betaalbare kinderopvang van cruciaal
belang om kinderen de beste kansen in
het leven te geven, ongeacht hun sociale achtergrond, en om voor hun ouders de
integratie op de arbeidsmarkt te vergemakkelijken. Toch blijkt dat de
meest kwetsbare kinderen (bv. kinderen uit gezinnen met een laag inkomen of
gezinnen die het verst van de arbeidsmarkt af staan, Roma-kinderen,
kinderen met een migratieachtergrond,
kinderen met een handicap) in het algemeen minder deelnemen aan
kinderopvang.
Dit lage niveau van deelname aan kinderopvang kan worden toegeschreven
aan een reeks factoren, zoals de
beschikbaarheid en toegankelijkheid
(met name in plattelandsgebieden), de betaalbaarheid, toelatingscriteria en de
keuze van de ouders. Zo kan de kostprijs van kinderopvang, in combinatie met de
lage lonen van ouders, bijvoorbeeld in belangrijke mate de toegang tot
kinderopvang belemmeren, bv. in
Bulgarije, Tsjechië, Ierland, Letland, Litouwen en Slowakije, als alleenstaande
ouders die anticiperen dat ze maar weinig zullen verdienen, niet voldoende
financieel gestimuleerd worden om deel te nemen aan de arbeidsmarkt en dus
geen gebruikmaken van kinderopvang voor hun kinderen. Adequate toegang tot
gezins- en andere diensten is ook van
cruciaal belang om toe te zien op het welzijn van kinderen die opgroeien in
kwetsbare situaties.
Toegang tot hoogwaardige
gezondheidszorg25 van jongs af aan is absoluut noodzakelijk om ervoor te
zorgen dat mensen gezond zijn en
25 Zie de thematische factsheet in het kader van het Europees semester "Gezondheidsstelsels".
Figuur 5 — Armoede onder werkenden in 2008, 2012 en 2015
Noot: Werkenden in de leeftijdsgroep van 18-68 jaar. Geen gegevens voor 2006 voor Kroatië (gegevens van 2009 gebruikt). "EU" verwijst naar de EU-27 in 2006 en de EU-28 voor de andere jaren.
Bron: Eurostat, [ilc_iw01].
0
2
4
6
8
10
12
14
16
18
20
FI
CZ
BE IE DK
NL
MT
HR
SK SI
FR
AT
BG SE
UK
CY
HU LV
EU
DE
LT
EE
PT
PL IT LU ES EL
RO
% v
an 1
8-
tot
64
-jari
gen
2015 2012 2008
Bladzijde 12 |
kunnen bijdragen aan de samenleving. Armoede en ongelijke toegang tot
gezondheidszorg kunnen leiden tot
ziekte, arbeidsongeschiktheid, afhankelijkheid, toenemende armoede
en uitsluiting. In de armste regio’s van de EU is het risico dat een kind vóór zijn
eerste verjaardag overlijdt ruim vijf keer groter dan in de rijkste regio’s, en in
sommige lidstaten bestaat een kloof van tien jaar in levensverwachting tussen
rijke en arme mensen. Er is bijzondere aandacht nodig voor mensen in
kwetsbare situaties, zoals ouderen en
mensen met een handicap. Door ervoor te zorgen dat deze mensen toegang
hebben tot gezondheidsdiensten die zich zo dicht mogelijk bij hun gemeenschap
bevinden (ook in plattelandsgebieden), kan institutionalisering worden
vermeden.
Gebrek aan betaalbare en
hoogwaardige huisvesting is een ander punt van zorg voor het
overheidsbeleid. In 2015 woonde 4,9 % van de Europese bevolking in
huishoudens die kampen met ernstige woningnood26 en besteedde 11,3 % van
de huishoudens meer dan 40 % van hun
beschikbaar inkomen aan huisvesting.
26 Voor ernstige woningnood wordt het
percentage van de bevolking gemeten dat in
een woning woont die wordt beschouwd als overbezet en tegelijkertijd ten minste een
van de woningnoodaspecten vertoont: een lekkend dak, geen badkamer, douche of doorspoeltoilet binnenshuis, of een woning die als te donker wordt beschouwd.
Er tekent zich ook een nieuw profiel daklozen af, bestaande uit vrouwen,
gezinnen met kinderen, jongeren en
mensen met een migrantenachtergrond.
Beleidsinstrumenten die kunnen worden ingezet om deze problematiek aan te
pakken zijn onder meer goede sociale huisvesting of hoogwaardige hulp bij
huisvesting, bescherming tegen gedwongen uitzetting, en het
verstrekken van onderdak en diensten
aan daklozen met het oog op hun sociale integratie.
Datum: 30.10.2017
Bladzijde 13 |
BIJLAGE
Tabel 1 – Personen die risico lopen op armoede of sociale uitsluiting (2008 en 2016)
% van de totale bevolking In duizend eenheden
2008 2016 2008 2016
EU * 23,7 23,5 115 908 117 951
Oostenrijk 20,6 18,0 1 699 1 542
België 20,8 20,7 2 194 2 335
Bulgarije 44,8 40,4 3 421 2 890
Kroatië : 27,9 : 1 159
Cyprus 23,3 27,7 181 234
Tsjechië 15,3 13,3 1 566 1 375
Denemarken 16,3 16,7 887 948
Estland 21,8 24,4 291 318
Finland 17,4 16,6 910 896
Frankrijk 18,5 18,2 11 150 11 463
Duitsland 20,1 19,7 16 345 16 035
Griekenland 28,1 35,6 3 046 3 789
Hongarije 28,2 26,3 2 794 2 541
Ierland 23,7 : 1 050 :
Italië 25,5 29,9 15 082 18 095
Letland 34,2 28,5 740 554
Litouwen 28,3 30,1 910 871
Luxemburg 15,5 19,7 72 114
Malta 20,1 20,1 81 85
Nederland 14,9 16,7 2 432 2 797
Polen 30,5 21,9 11 491 8 221
Portugal 26 25,1 2 757 2 595
Roemenië 44,2 38,8 9 115 7 694
Bladzijde 14 |
Slowakije 20,6 18,1 1 111 950
Slovenië 18,5 18,4 361 371
Spanje 23,8 27,9 10 786 12 827
Zweden 14,9 18,3 1 367 1 799
Verenigd Koninkrijk
23,2 22,2 14 069 14 359
* Gegevens voor 2008 zijn zonder HR, gegevens voor 2016 zijn ramingen en zijn zonder IE.
: Niet beschikbaar.
Bron: tsdsc100.
Bladzijde 15 |
Tabel 2 — Armoede-indicatoren: landenvergelijking
Percentage mensen dat risico loopt op armoede of sociale uitsluiting, armoederisicopercentage, percentage ernstige materiële deprivatie (% van de
bevolking), huishoudens met een zeer lage arbeidsintensiteit (% van de bevolking van 0-59 jaar) in de EU, de eurozone en de afzonderlijke lidstaten, 2012-2015
Noot: Groene balken wijzen op een afname tussen 2012 (waar lichtgroene balken eindigen) en 2015 (waar
donkergroene balken eindigen).
Rode balken wijzen op een toename tussen 2012 (waar lichtrode balken eindigen) en 2015 (waar
donkerrode balken eindigen).
Grijze balken wijzen op weinig of geen verandering.
"Risico op armoede of sociale uitsluiting" omvat "risico op armoede", "ernstige materiële deprivatie" en
"zeer lage arbeidsintensiteit". Indien de balken van deze onderdelen zouden worden samengevoegd,
zou dit niet overeenstemmen met de lengte van de balk die het "risico op armoede of sociale
uitsluiting" weergeeft, omdat de onderdelen overlappen in het "risico op armoede of sociale uitsluiting"
en in de aparte onderdelen.
Het jaartal heeft betrekking op het jaar van de EU-SILC-enquête; "inkomensmaatregelen" is van het
voorgaande jaar; risico op armoede of sociale uitsluiting, risico op armoede: inkomen van het
voorgaande jaar; ernstige materiële deprivatie: lopend jaar; zeer lage arbeidsidentiteit: status in het
afgelopen jaar.
Voor Bulgarije en Estland zijn er breuken in de reeksen in 2014 (Bulgarije: risico op armoede of sociale
uitsluiting, ernstige materiële deprivatie; Estland: risico op armoede of sociale uitsluiting, risico op
armoede, ernstige materiële deprivatie).
Bron: Eurostat, EU-SILC (ilc_peps01. Ilc_li02, ilc_mddd11, ilc_lvhl11).