thema - OKV

41
40 thema in de Vlaamse kunst Winter

Transcript of thema - OKV

Page 1: thema - OKV

40

thema

in de Vlaamse kunstWinter

Page 2: thema - OKV

1WINTER IN DE VLAAMSE KUNST

Er zijn geen winters meerDat er geen winters meer zijn, wordt meermaals verzucht in Vlaanderen. Vervolgens begint men jeugdherinneringen op te halen aan heldhaftige sneeuwballengevechten en witte Kerstmissen. Door de klimaatopwarming glijden de winters inderdaad zacht-jes voorbij, zonder bittere koude en krakende sneeuw. Vroeger was alles beter, zelfs de hagelwitte sneeuw. Deze nostalgische sentimenten verklaren meteen het succes van kerstmarkten en stemmige sneeuwlandschapsplaatjes. Ons beeld van een zalige winter is deels gevormd door het wereldberoemde schilderij Jagers in de sneeuw (1565) van Pieter Bruegel. Via reproducties en bewerkingen van Vlaamse schilders en illustra-tors belandt deze ‘Boerenbruegel’ in onze gezellig verwarmde huiskamers en wakkert het nostalgische vuur flink aan.

Vijfhonderd jaar geleden is een winter wel wat anders. Fotogeniek in het atelier van Bruegel, maar kou en ellende voor vele anderen. Slechts een klein gedeelte van de inwoners van het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant halen hun hartje op in het witte jaargetijde. Edellieden trekken te paard op jacht en keren met een sma-kelijk everzwijn huiswaarts. Gewone landlieden sprokkelen hout, slachten het varken, knotten de wilgen, en kijken uit naar de prille lente.

Laten we op zoek gaan naar de winter in de Vlaamse kunst. Vooraleer een waarlijk winters zicht in de beeldende kunst opduikt, dient het landschap op zich in beeld te verschijnen. Grofweg is er van een landschapsachtergrond in de westerse kunst niet of nauwelijks sprake van 500 tot 1300. De Italiaanse schilder Giotto di Bondone (1266?-1337) is zowat de eerste kunstenaar die zijn taferelen in een waarachtige omgeving zet. Voor religieuze opdrachtgevers is het echte leven lange tijd niet meer dan een tijdelijke overgang naar het hiernamaals. Een egale achtergrond in goud of een effen kleur, soms met rankwerk of sterretjes, mocht volstaan. Een dikke eeuw doet het landschap erover om een volwaardige omgeving voor menselijke activiteit te worden. Deze artistieke ontwikkeling wortelt in een maatschappelijke ommezwaai. Welstellende burgers in steden klimmen hoger en hoger op de sociale ladder. Zij ontwikkelen een eigen smaak die zich spiegelt aan de hoofse zwier en vertoon. Nieuw is wel dat hun alledaagse handel en wandel het realisme in de beeldende kunst stevig stimuleert. Er is meer dan religieuze beeldentaal. Burgers laten zich portretteren. Landlieden gaan hun gangen in miniaturen. En ook de natuur volgt uiteindelijk.

01 Er zijn geen winters meer

02 Op het ritme van de seizoenen

05 Een zeldzaam winters moment bij de Vlaamse primitieven

07 De paneelschilders blijven aarzelen

08 Op jacht met keizer Karel

09 Pieter Bruegel, winter in alle gedaantes

11 Kouwelijke tijden in Antwerpen

12 Bruegel achterna

16 Rubens & Co treden aan

19 Winter in salon en tuin

20 Sneeuwwitte romantiek

21 Grauwe heides, stille bossen en een woeste zee

22 Zwarte sneeuw

23 Impressies van sneeuw

24 Spilliaert versus Wouters

26 Stille sneeuw

31 Anders dan Permeke

32 Met Bruegel in de sneeuw

33 Het landschap deemstert weg

34 Winter met Nonkel Fons

35 Vluchtige indrukken en heftige ritmes

39 Sneeuw in zwart en wit

40 Winterstilte

Anoniem, De maand december (detail) uit Breviarium Mayer van den Bergh (fol. 7r), ca. 1510-1515, velijn, 224 x 160 mmMuseum Mayer van den Bergh, Antwerpen

Arnold Vander Haeghen, Sneeuwpret op het Kramersplein in Gent, ca. 1890-1900, glasnegatief, 17,7 x 12,9 cm Het Huis van Alijn, Gent © www.artinflanders.be

Page 3: thema - OKV

2

Op het ritme van de seizoenen Na een onbewogen zonnige natuur verschijnen hier en daar wolken aan de hemel. Het is in een sterk verstedelijkt Vlaanderen dat het naturalisme zijn doorbraak kent. Zowel wereldlijke en kerkelijke machtigen als gefortuneerde burgers waarderen de dagdagelijkse taferelen. Weersomstandigheden komen in beeld, nog schoorvoetend in de paneelschilderkunst, maar voluit en in alle glorie in de kalenderminiaturen van de getijdenboeken. In de voorstellingen van de twaalf maanden penseelt de miniaturist de seizoensgebonden landarbeid en adellijke ontspanning in geuren en kleuren. Het (vermoedelijk) vroegste sneeuwlandschap in de Lage Landen vloeit evenwel niet voort uit het penseel van een Vlaams-Brabantse verluchter. De eerste krakende sneeuw en verkleumde handen dankt men aan het uitzonderlijke talent van drie jonge broers uit Nijmegen, in het hertogdom Gelre. Door bemiddeling van hun oom Jan Maelwael, hof-schilder van de Bourgondische hertog Filips de Stoute, belanden Herman (1385-1416), Paul (1386/87-1416) en Johan (1388-1416) van Lymborch in de hoogste Franse kringen. Johan en Paul werken vanaf 1402 voor de hertog in Dijon. Na zijn overlijden in 1404 trekken de drie broers naar het hof van Jean hertog van Berry, broer van de Franse koning. Hier ontwerpen en schilderen zij hand in hand vele miniaturen voor diverse handschriften. Omstreeks 1410-1411 krijgen zij de opdracht tot het verluchten van een getijdenboek, dat de geschiedenis in gaat als de Très Riches Heures du duc de Berry. Hun voortijdig overlijden te Bourges in 1416, mogelijk als gevolg van de pest, brengt een abrupt eind aan hun baanbrekend werk. Jaren later voltooien Franse miniaturisten het handschrift.

De winter wordt voorbereid in de volbladminiatuur van de maand oktober met het zaaien van het wintergraan. In november slaat een landman met een stok eikels uit een boom. Een varken doet zich hier aan te goed zonder te beseffen dat het weldra vetgemest geslacht zal worden. December is van oudsher dé maand van de jacht. Het everzwijn, opgejaagd door jachthonden, wordt gedood. In januari ontvangt hertog Jean de Berry zijn gasten in de grote zaal van zijn kasteel. Uiteindelijk verschijnt een stralend sneeuwlandschap in februari. De compositie en enkele onderdelen zijn van de hand van de gebroeders Van Lymborch; de voltooiing gebeurt decennia later. Hier staat de landarbeid in de kijker met een zicht op een boerderij met erf en een dorpje aan de horizon. Met een bijzonder oog voor detail is de winter in beeld gezet: voetsporen in de sneeuw, een wolkige adem en rook die uit de schoorsteen kringelt. Aan de open haard in de boerderij warmen drie verkleumde personen zich. De vrouw vooraan houdt haar jurk wat op, terwijl de man en vrouw achterin hun kledij wel erg hoog opschorten. Stie-kem krijgt de devote lezer van dit getijdenboek een onbeschaamde kijk op hun intieme delen. Anekdotisch realisme ten top.

Vanaf het elegante realisme van de hoofse kunstenaars Van Lymborch gaat het naturalisme met rasse schreden vooruit in de miniatuurkunst, zelfs meer dan in grote schilderijen op paneel of doek. Een handschrift leent zich immers uitstekend om zich te vermeien in landschappen en stadsgezichten vol pittoreske details en waarachtig leven. De hogere burgerij zet voortaan de toon. Zelfs in handschriften vervaardigd voor vorsten en hoge adel en clerus verrast de innemende sfeer van drukke bezigheden op het land en in de stad. Een meesterwerk in het genre is het Breviarium Mayer van den Bergh (ca. 1510) waaraan diverse miniaturisten hebben samengewerkt. De kalender leest als een beeldverhaal van het stedelijke leven in Vlaanderen. In de onderste zone komen seizoensgebonden scènes tot leven. Bovenaan flankeren twee fijne grisailles met spelende kinderen het horoscoopteken. In de maand december vermaken ze zich op het ijs. Links en rechts kijken de heiligen van de maand gelukzalig toe. Geheel bijzonder is wel dat de miniaturist van het blad december het laat sneeuwen tijdens het kelen en slachten van het varken. Haast vijftig jaar voor Bruegel het aandurft een sneeuwbui op een paneelschilderij te laten neerdwarrelen.

Anoniem, De maand januari uit Breviarium Mayer van den Bergh (fol. 1v), ca. 1510-1515, velijn, 224 x 160 mmMuseum Mayer van den Bergh, Antwerpen

Anoniem, De maand februari uit Breviarium Mayer van den Bergh (fol. 2r), ca. 1510-1515, velijn, 224 x 160 mmMuseum Mayer van den Bergh, Antwerpen

Rechts: Paul, Herman en Jan Van Lymborch en anderen, De maand februari uit getijdenboek Très Riches Heures van hertog Jean I de Berry, ca. 1412-1416, velijnMusée Condé, Chantilly

Page 4: thema - OKV

3

Page 5: thema - OKV

4

Simon Bening (1483/84-1561) sluit aan bij de miniatuurkunst die omstreeks 1470 een nieuwe wending krijgt. Zijn voorgangers, de Meester van Maria van Bourgondië en de Meester van het Eerste Gebedenboek van Maximiliaan I, ontwikkelen een naturalis-me in de trant van Hugo van der Goes. Dit doorleefd detailrealisme bepaalt sindsdien de stijl van de Gentse en Brugse miniatuurateliers, tot ver in de zestiende eeuw. Het oeuvre van Simon Bening die te Brugge in 1561 overlijdt, vormt de luisterrijke zwanen-zang van de Vlaamse miniatuurkunst.

Een getijdenboek is een devotieboek voor leken, als het ware de profane tegenhan-ger van het brevier van de priester. Het handschrift begint steevast met een kalender waarin elke maand met een volbladminiatuur wordt geïllustreerd. In tegenstelling tot de hoofse kalenderminiaturen worden de maanden hier verbeeld door taferelen uit land- arbeid en burgerlijke ontspanning. Het atelier van Simon Bening gebruikt modelteke-ningen om de maanden telkens opnieuw te schilderen.

In het zogenaamde Hennessy-getijdenboek (ca. 1530) herinneren de volbladminia- turen van de maanden december en januari meteen aan de Très Riches Heures du duc de Berry. De maand januari van Benings getijdenboek grijpt terug naar de hertogelijke februariminiatuur. Alle elementen zijn aanwezig: het omheinde erf, het inkijkje in de boerderij, de verkleumde vrouw, de landman met bepakte ezel, het dorpje in de verte, de windmolen op de heuvel. Enkel de grijze huiskat die wat meewarig naar het plas-sende zoontje kijkt, is een nieuw element. Het realisme dat reeds op verbluffende wijze aanwezig was bij de gebroeders Van Lymborch is hier ten top gedreven. De bemoste boomstam, het verweerde vakwerk, de schaduw van de vogel op het besneeuwde dak, dragen bij tot een verbluffend illusionistische natuurgetrouwheid. Alsof dit nog niet genoeg is, laat Simon Bening het waaien in zijn winters boerentafereel. De kruinen van de bomen buigen onder een ijzige wind. De eigenaar van dit gebedenboek moet zich

Simon Bening, De maand januari uit het Hennessy-getijdenboek, ca. 1530, velijn, 230 x 181 mmKoninklijke Bibliotheek, Brussel, ms. II 158, fol. 1v en 2r

Page 6: thema - OKV

5WINTER IN DE VLAAMSE KUNST

behaaglijk verkneukeld hebben bij het aandachtig bewonderen van een winter op het Vlaamse platteland. De bijhorende bladzijde toont de kalender voor de maand januari geprojecteerd op de voorstelling van een ondergesneeuwd dorpje. Vooraan wandelt een jager met een dode haas op de rug. Op de kalenderfolio van februari is het tijd om de jonge aanplant te verzorgen. Bijzonder is wel dat op de volbladminiatuur de hoofdrol is weggelegd voor jagers die hun paarden drenken aan een stroompje. De seizoens- taferelen krijgen in de zestiende eeuw een grotere thematische variatie. Het hoeft niet altijd volgens het aloude boekje te gaan.

Een zeldzaam winters moment bij de Vlaamse primitievenBij de paneelschilders in de vijftiende eeuw is het zoeken als naar een speld in een hooiberg om een stukje winter te ontdekken. Door de band genomen is het bij hen een zonnig weertje zonder vuiltje aan de helderblauwe hemel. Af en toe verlevendigen enkele onschuldige witte wolkjes de vredige lucht. Slechts in dramatische scènes als de kruisiging, de bewening en de graflegging laten al even dramatische schilders als Rogier van der Weyden en Hugo van der Goes de hemel verduisteren. Dreigend donkere wolken pakken zich samen. Hier volgen zij nauwgezet de evangelies die verhalen over

Robert Campin, De aanbidding van de herders, ca. 1420-1425, olieverf op paneel, 87 x 70 cmMusée des Beaux-Arts, Dijon

Page 7: thema - OKV

6

de marteldood van Christus: “En het was ongeveer het zesde uur en er kwam duisternis over heel de aarde tot het negende uur toe. En de zon werd verduisterd en het voor-hangsel van de tempel scheurde middendoor” (Lucas 23:44-45).

De keuze om de christelijke scènes in een egaal verlicht en zomers landschap voor te stellen is echter niet zo merkwaardig. Jan van Eyck is de eerste Vlaamse schilder die er magistraal in slaagt om een panoramisch landschap op coherente wijze uit te beelden. Aan de hand van nauwkeurige observatie van natuur en dagelijkse omgeving stoffeert hij het met talloze elementen die het herkenbaar eigentijds en lokaal doen lijken. Niets is minder waar. Ondanks de Vlaamse gebouwen en natuurelementen cre-eert hij een ideëel en eeuwig groen landschap als theologisch toepasselijke omgeving voor Christus, Maria en de talloze heiligen. Alle schilders na hem volgen hierin de groot-meester. Deze ideale setting verbeeldt een tijdloze omgeving die refereert naar het aards paradijs met een bloeiende en harmonieuze natuur vóór de zondeval. Hier past een fris- groene natuur onder een stralende zon volkomen. Tijdelijke fenomenen als regen, mist en sneeuw horen hier niet thuis.

Zelfs ‘winterse’ taferelen als de geboorte van Christus en de aanbidding van de herders en van de wijzen mogen zich koesteren in een stralend zonnetje over groene Vlaamse heuvels. Eén enkeling als de Doornikse schilder Robert Campin (Meester van Flémalle) kiest voor een grauwe winterse achtergrond in zijn Aanbidding van de herders (ca. 1420-1425). Onder een winterzon ontvouwt zich een vaal groen-bruin landschap

Hugo van der Goes, Portinaritriptiek, ca. 1478, olieverf op paneel, 274 x 652 cm (open)Galleria degli Uffizi, Firenze

Page 8: thema - OKV

7WINTER IN DE VLAAMSE KUNST

met kale akkers en lege weiden. Enkele details maken duidelijk dat Campin net als zijn iets jongere tijdgenoot Jan van Eyck uitgaat van een geduldige natuurobservatie. De twee grote wilgen aan de aarden landweg zijn reeds geknot, net als een drietal in de weide verderop. Het knotten van wilgen is een klus die best aan het eind van de winter gebeurt. De lange schaduwen die de bomen over de weg werpen, versterken de atmo-sfeer van een winterse dag. En mocht je nog twijfelen dat de natuurgetrouwe kunste-naar wel degelijk een winterse sfeer wil oproepen, kijk dan eens naar de herders in de stal. Alle drie zijn ze stevig gekleed, met hun kaproen op het hoofd. Bovendien houdt de oudste – en meest kouwelijke – een vilten hoed in zijn handen, lekker beschermd door dikke wanten gemaakt van omgekeerde schapenvacht.

De winterse atmosfeer van Robert Campin krijgt geen navolging in de vele Zuid- Nederlandse laatgotische schilderijen van de kleine Christus, al dan niet bewonderd door herders of wijzen. Enkel een eigenzinnige kunstenaar als Gentenaar Hugo van der Goes (ca. 1430-1482) zet nog een stap verder met zijn doorgedreven naturalisme in het befaamde Portinaritriptiek (ca. 1476-1478). Niet enkel de karakterkoppen van de herders zijn naar het leven getekend, ook de doorlopende achtergrond getuigt van een nauwgezette observatie van weersomstandigheden. Hier verbeeldt het schilderij, over de drie luiken heen, één alomvattende grauwe winterse dag, gehuld in een flauw zijig licht. Opnieuw zijn het enkel de herders die enigszins behoorlijk gekleed zijn tegen de koude.

Bij de Vlaamse primitieven verschuilt de sneeuw zich ver in de achtergrond, op de blauwige bergtoppen aan de hoge horizon. Jan van Eyck is de eerste schilder die met natuurgetrouwe aandacht bergketens in beeld brengt. Zijn inspiratie vindt hij, recht-streeks of onrechtstreeks, in Alpenzichten. Mogelijk ziet hij de eeuwige sneeuw tijdens zijn diplomatieke reizen naar het buitenland.

De paneelschilders blijven aarzelenIn de miniaturen ontwikkelt het landschap zich sneller en gevarieerder dan in de pa-neelschilderkunst. Miniaturisten als Simon Bening doen vaak inspiratie op bij gerenom-meerde paneelschilders als Hugo van der Goes. Toch kunnen zij zich in de intimiteit van een handschrift vrijer uitleven in talloze miniaturen. De ruimte en de gelegenheid zijn er. Paneelschilders verruimen en verdiepen letterlijk en figuurlijk het landschap maar houden zich aan het strikte driekleurenperspectief. Een donkerbruinige voorgrond als repoussoir, hier en daar gekaderd door een flinke boom, gaat vloeiend over in een groen middenplan. Vrij abrupt verloopt de fris oplichtende middelste zone in een ver afgelegen blauwige einder met heuvels of bergen.

In de loop van de zestiende eeuw gaan de vele schilders in handelsmetropool Ant-werpen zich specialiseren. Historieschilders zetten de toon in kerken en kloosters, maar de opkomende burgerij snakt steeds meer naar alledaagse scènes, gegrepen uit hun leven. Uit de bijbelse schilderijen groeien landschappen, stillevens, keukentaferelen, stadsgezichten en bloemstukken. Het duurt tot het laatste kwart van de zestiende eeuw vooraleer deze genres autonoom, zonder bijbelse figuren, bestaansrecht verwerven.

Cornelis Metsys (ca. 1510-1556/57), zoon van de befaamde Antwerpse schilder Quinten Metsijs, borstelt in 1543 een opmerkelijk bewolkt dorpsgezicht met landlieden. Het duurt even eer je de bijbelse scène opmerkt. Jozef klopt aan bij een herberg in de hoop op een veilig nachtverblijf voor Maria die gelaten afwacht bij hun pakezel. Onze aandacht gaat eerst naar het jolige gezelschap op de huifkar en de landman die zijn paarden drenkt aan een stroompje. Vervolgens dwaalt onze blik naar het landschap ge-kaderd door twee donkere bomen. Metsys aarzelt tussen een grauwig winterlandschap en het driekleurige landschap dat al meer dan een eeuw gebruikelijk is. Links van de centrale kale boom valt de nacht in, met een gelige maansikkel die tussen de duistere wolken verschijnt. De bomen op het middenplan worden kaler, maar frisgroene toetsen

Page 9: thema - OKV

8

op de voorgrond en in de rechter doorkijk kiezen voor een nazomer. Hoewel het land-schap in zijn geheel natuurlijker samengesteld is dan het panoramische wereldland-schap van Joachim Patenier, behoudt het schilderkunstige driekleurenschema de over-hand. Wisselende weersomstandigheden zetten op, maar een ware winter met warm ingeduffelde personages blijft nog even het voorrecht van de eigentijdse miniaturisten.

Op jacht met keizer KarelDe twaalf wandtapijten van de Brusselse reeks Jachten van keizer Karel V (1531-1533) sturen een vorstelijk gezelschap op jacht in het Brusselse Zoniënwoud. De valkenjacht en de jacht op hert en everzwijn komen opeenvolgend in beeld in botanisch gedetail-leerde boslandschappen. In de achtergrond verschijnen zichten op Brussel en locaties in het woud. Traditioneel vat het jaar aan in maart en eindigt in februari. Van november tot januari is het tijd om op everzwijnen te jagen. De Brusselse hofschilder Bernard van Orley (ca. 1488-1541) tekent voor het ontwerp. Bij de uitvoering van de kartons op ware grootte wordt hij bijgestaan door zijn atelier en door Jan II Tons (ca. 1500-na 1569) voor de landschappen. Deze Brusselse karton- en landschapschilder wordt anno 1724 nog geroemd als le plus grand Paysagiste qui ait jamais été (Henri Lauval, Histoire et recherches des antiquités de la ville de Paris, deel III, 1724, blz. 10). In de Jachten slaagt hij erin topografisch en botanisch uiterst betrouwbare landschappen neer te zetten. Het wandtapijt December, onder het teken van de Steenbok, is ongetwijfeld een van de meest geslaagde en dramatische episodes. Aartshertog Ferdinand van Oostenrijk staat op het punt het everzwijn met een steekdegen te doden. De reeks, waarschijnlijk bestemd voor keizer Karel V, etaleert de jacht als een hoofse activiteit voor de hoge adel. Hier tonen de Habsburgers zich in hun geliefkoosde jachtdomein als dappere en tac-tische krijgers in vredestijd. Niet enkel de botanische details geeft Jan II ons accuraat weer, hij brengt het open boslandschap tijdens opeenvolgende seizoenen overtuigend

Cornelis Metsys, Landschap met de aankomst van Jozef en Maria in Bethlehem, 1543, olieverf op paneel, 27 x 38 cmGemäldegalerie Staatliche Museen Preussischer Kulturbesitz, Berlijn

Page 10: thema - OKV

9WINTER IN DE VLAAMSE KUNST

ruimtelijk in beeld. De taferelen gewijd aan de everzwijnjacht in de maanden december en januari zijn de eerste monumentale winterlandschappen in de Lage Landen. Een bijzonder detail in december is de prominente aanwezigheid van hulststruiken met rode besjes. De wintergroene plant is al sinds de Romeinse periode verbonden aan de viering van de winterzonnewende op 21 december.

Pieter Bruegel, winter in alle gedaantesSamen met boerenschilderijen zijn de winterse taferelen van Bruegel het meest bekend en gereproduceerd. Bij de winters is het Jagers in de sneeuw (1565) in Wenen dat er met kop en schouders boven uitsteekt. Dit schilderij, hoe zorgvuldig samengesteld ook, overtuigt nog steeds door de haast ongedwongen natuurlijkheid van het landschap. Wij treden moeiteloos in de sporen van de vermoeide jagers die met hun schrale buit van één dode vos naar huis terugkeren. Zelfs de honden sjokken uitgeput voort in de diepe sneeuw. Dit schilderij wakkert ons verlangen aan naar winters in uitgestrekte Vlaamse landschappen, ver van alle kerstdrukte. Nostalgie in retrospectief.

Bruegel schildert in 1565 een reeks van zes schilderijen met de maanden voor de meer dan welstellende koopman Nicolaes Jongelinck. In zijn buitenverblijf Hof ter Beke net buiten de Antwerpse stadsmuren heeft hij reeds twee mythologische reeksen van Frans Floris, dé historieschilder in Antwerpen, aan de muren hangen. Nu klopt hij aan bij Bruegel, die kort voordien van Brussel naar Antwerpen verhuisd was. Vijf van de

Bernard van Orley, December, 1530, ontwerptekening voor wandtapijt uit reeks De jachten van Karel V, pen, bruine inkt, bruin gewassen en waterverf op papierStatens Museum for Kunst, Kopenhagen

Page 11: thema - OKV

10

zes olieverfschilderijen bleven bewaard; de prille lente ging verloren. Bruegel kan nau-welijks of niet terecht bij vroegere paneelschilders. Zijn inspiratie voor de taferelen put hij uit kalenderminiaturen in handschriften verlucht door Simon Bening en diens Gents-Brugse collega’s. Hij laat echter het vermaak van welstellende burgers en edel-lieden achterwege. Hij wendt zijn blik exclusief naar het landleven in alle facetten. Van de verloren lente gaat het naar de hooioogst, op de voet gevolgd door de korenoogst. Eind oktober begin november keert de kudde runderen terug naar het dorpje in de vallei. De winter komt eraan. In februari snoeien de dorpelingen de knotwilgen en smult het boerengezin van carnavalswafels.

Net als in het Hennessy-getijdenboek (ca. 1510) keert de jager met één dood diertje op de rug terug van de vermoeiende jacht. Links van de jagers laait het vuur waarin men zo meteen het geslachte varken gaat schroeien, eveneens een klassieker in de winterse miniaturen. Subtiel geleid door vier zwarte kale bomen glijdt onze blik over een dorpje naar de steile bergtoppen rechts achter. Geen enkel moment hebben we het gevoel dat dit landschap zorgvuldig is samengesteld uit zovele tekeningen en studies. Ritmerende en blik-leidende elementen als bomen, een meanderende rivier en die éne vliegende vogel lijken ongedwongen geplaatst. Tot in het kleinste detail ademt dit schilderij bit-tere koude. Onder een gesloten blauwgrijze hemel zijn alle geluiden gedempt. Zelfs het ijsvermaak met de zwarte mensjes gaat in alle stilte zijn gang. Enkel op de voorgrond rechts licht de rode jurk van het meisje op de slede flauwtjes op. Een rossig lichtpuntje in de zwart-groene vrieskou, samen met het laaiende vuur, de roodbruine honden en de braamstruik. Al even discreet loert de dood om de hoek in een vogelknip ongeveer in het midden van het tafereel.

Pieter I Bruegel, Jagers in de sneeuw, 1565, olieverf op paneel, 116,5 × 162 cmKunsthistorisches Museum Wien Gemäldegalerie, Wenen

Page 12: thema - OKV

11WINTER IN DE VLAAMSE KUNST

Kouwelijke tijden in AntwerpenTijdens de zestiende eeuw groeit de Antwerpse burgerij fors aan, zowel in aantal als in weelde. Haar zucht naar fraaie stadswoningen en al even luxueuze hoven van plaisantie op het omringende platteland kent geen maat. De kleine middenstanders, ambachtslie-den en handelaren blijven niet achter. Op een bescheiden schaal geven ook zij zich over aan interieurdecoratie en verzamelzucht. Nu, maar ook vroeger, is de Antwerpenaar terecht trots op zijn havenstad. In schilderij en prent worden markante gebeurtenissen en pittoreske hoekjes vereeuwigd. Een heel bijzonder moment, vergelijkbaar met de Elfstedentocht in Nederland, is het volledig dichtvriezen van de brede Schelde. Nadelig voor de scheepvaart, maar een waar feest voor jong en oud, rijk en arm. Schaatsen aan en glijden maar. Op tijd en stond brengt een kraampje hartverwarmende hapjes en tap-jes. Meermaals gedurende de zestiende en zeventiende eeuw gaat de Schelde schuil onder een flinke laag ijs. Men kan zelfs met paard en kar over de bevroren rivier rijden. Omstreeks het midden van de eeuw zijn de winters zo bar koud dat huidige weerkundi-gen zelfs spreken van een kleine ijstijd. Bruegel, eens te meer, is een van de eersten die deze ijselijke toestanden in en om Antwerpen in beeld brengt. Voor zijn prentenuitgever Hieronymus Cock tekent hij in 1553 ijspret aan de vesten nabij de Sint-Jorispoort. Zijn collega’s blijven niet achter. Abel Grimmer beperkt zich tot het slaafs kopiëren in kleu-rige olieverf. Een meestertekenaar als Joris Hoefnagel (1542-1600/01) maakt een grote ets van de toegevroren Schelde en Antwerpen gezien vanuit het Vlaams Hoofd op de linkeroever. Waar het bij Bruegel nog om een bevattelijke ruimte gaat, trekt Hoefnagel

Joris Hoefnagel, IJsvermaak op de toegevroren Schelde, 1564, ets op papier, 360 x 510 mmMuseum Plantin-Moretus, Antwerpen

Maurits Blieck, Antwerpse haven in de winter, ca. 1900, olieverf op doek, 111,3 x 138,3 cmKoninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen © www.artinflanders.be -foto: Hugo Maertens

Page 13: thema - OKV

12

het breed open. Een weids zicht op de Antwerpse rede in de achtergrond, maar bovenal een krioelende massa op het stevige ijs. Voorname burgers kuieren over een landweg op de voorgrond. Met dergelijke min of meer betaalbare prenten bereiken de Antwerpse prentenuitgevers een breed publiek. In Antwerpen groeit de bevroren Schelde uit tot een vaste waarde in de winterse stadsgezichten, tot een flink eind in de twintigste eeuw.

Bruegel achternaTot het midden van de zeventiende eeuw dijt de invloed van de schilderijen en prenten van Bruegel uit. Sommige schilders leggen zich toe op het eindeloos herhalen in talloze reproducties en imitaties van zijn boerentaferelen. Andere bewonderen dan weer de landschapsartiest in hem. Zo legt de Antwerpse schilder Joos de Momper (1564-1635) zich bovenal toe op het borstelen van breed opgezette berglandschappen in de trant van Bruegels grootse prenten van Alpenlandschappen. Nog gespecialiseerder gaat zijn stadsgenoot Gijsbrecht Leytens (1586-1643/56) te werk. Hij excelleert in het minutieus penselen van winterse bosgezichten volgens eenzelfde schema: een gesloten bos met aanzuigend tunnelzicht links en een doorkijkje rechts. Leytens gaat zich haast mateloos te buiten aan het kalligrafische spel van de dode takken. Niet voor niets was hij lange

Gijsbrecht Leytens, Sneeuwlandschap met zigeuners, ca. 1626-1645, olieverf op koper, 40 x 51 cmKoninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen© www.artinflanders.be – foto: Hugo Maertens

Page 14: thema - OKV

13WINTER IN DE VLAAMSE KUNST

tijd bij kunsthistorici bekend als de Meester van de winterlandschappen. Antwerpse en Mechelse schilders die naar de Noordelijke Nederlanden uitwijken, nemen de thema’s en prenten van Bruegel mee. In de Vlaamse kolonie te Middelburg schildert Christoffel van den Berghe stemmige winterlandschapjes in de trant van Pieter Bruegel en zoon Jan. De vroegste schilderijen van Hendrik Avercamp, die zich toelegt op ijsvermaak, zijn sterk schatplichtig aan de winters van vader Bruegel.

Al even volgzaam schildert oudste zoon Pieter II Brueghel (1564/65-1637/38) sa-men met zijn atelier aan getrouwe kopieën en brave varianten van het werk van zijn vader. Hiervoor maakt hij gretig gebruik van de tekeningen en levensgrote modellen die hij erft. Uit zijn werkplaats stromen, in wisselende kwaliteit, niet minder dan 45 kopieën van vaders Winterlandschap met vogelknip (1565). In totaal zijn er meer dan 130 replieken van dit wintertafereeltje bekend. Dat maakt het tot Bruegels bekendste schilderij in de zeventiende eeuw. De maandenreeks zat toen al veilig en wel achter gesloten deuren in de collecties van de Habsburgse vorsten. Kunsthistorici geraken er maar niet uit of de vogelknip – prominent aanwezig op het voorplan – een bewuste verwijzing naar de alomtegenwoordige dood is. Verborgen in een schuurtje zit een geduldige vogeljager die op het gepaste moment met één ruk aan het touw de plank op de vogeltjes laat neervallen. Een gebakken vogeltje is een meer dan welkome aan-vulling op het schrale winterrantsoen van een arme landelijke bevolking. Anderzijds is er bij de moralist Bruegel altijd meer aan de hand dan het oog zien kan. Het verband tussen dood en winter gaat al eeuwen mee. Wellicht wijst Bruegel aan de hand van een alledaagse winterse vogelknip op de plotse dood die ieder van ons koud op de nek kan vallen. Memento mori. Net zoals een latere editie van de prent met de ijspret aan de Sint-Jorispoort wijst op de slibberachtigheyt van ’s menschen leven.

Pieter II Brueghel, Winterlandschap met vogelknip, 1602, olieverf op paneel, 38,5 x 56,5 cmMuseum Mayer van den Bergh, Antwerpen

Page 15: thema - OKV

14

Jan I Brueghel (1568-1625) moet het met minder artistieke erfenis stellen. Ook hij put graag uit het oeuvre van vaderlief, maar zelden gaat het om een rechtstreekse kopie. In tegenstelling tot zijn oudere broer Pieter II is hij een veelzijdig talent dat niet alleen nieuwe thema’s in de landschapschilderkunst creëert, maar ook moeiteloos bloemstille-vens of dorpse taferelen als een ware miniaturist penseelt. Al even gemakkelijk staat hij Rubens terzijde, of omgekeerd. In zijn versie van Bruegels Aanbidding van de wijzen ver-mengt hij vaders creaties met diens grote voorbeeld Hieronymus Bosch. De voorstelling is vooral een aanleiding om een bontgekleurd gezelschap rond een pittoresk vervallen stal te scharen in een al even gevarieerd winters landschap. Jan kijkt echter verder dan het werk van zijn vader. Ook als tekenaar komt hij verrassend uit de hoek. Hij ‘tekent’ voor een van de meest bijzondere zeventiende-eeuwse tekeningen van een winterse scène. Onder een blinkende maan trekt een stoet van mensen en dieren voorbij. Vlotte witte hoogsels zetten de monochrome gebeurtenis in het maanlicht. Het welgekozen blauwe papier draagt bijzonder bij aan deze verstilde nocturne.

Jan I Brueghel, Winterlandschap met reizigers, ca. 1615, pen in bruine inkt, bruin, blauw en grijs gewassen, witte hoogsels op blauw papier, 136 x 216 mmSzépmuvészeti Múzeum / Museum of Fine Arts, Boedapest

Jan I Brueghel, De aanbidding van de wijzen, ca. 1600-1610, olieverf op koper, 20,7 x 32 cmMuseum Mayer van den Bergh, Antwerpen

Page 16: thema - OKV

15WINTER IN DE VLAAMSE KUNST

In Brussel schildert Denijs van Alsloot (ca. 1570-1625/26) minutieus gedetailleerde laatmaniëristische boslandschappen in de bruegeliaanse traditie. Als hofschilder van de aartshertogen Albrecht en Isabella creëert hij topografische zichten op het Zoniën-woud gevat in een toneelachtig schema. Donkere bomen met brede kruinen begrenzen het doorzicht. Zo nu en dan schuift hij een boomcoulisse wat meer naar het midden om het kader minder dwingend te maken. Elk takje en twijgje is met evenveel liefde in de verf gezet. In zijn winters besteedt hij als een ware miniaturist aandacht aan de haast tactiele weergave van de fijne sneeuwlaag op de kale bomen. Dergelijke landschappen horen thuis in een privé-interieur waar het minutenlang van nabij bewonderd kan wor-den. Technische virtuositeit wint het hier van compositorische vernieuwing.

Het winterlandschap van 1611 heeft een pendant (1612) met een lentebos met zicht op de abdij van Groenendaal. Samen behoorden ze oorspronkelijk tot een reeks van de vier seizoenen. De wat knullige figuurtjes in het bos zijn geschilderd door Van Alsloot zelf, sterk geïnspireerd door zijn Antwerpse collega Jan I Brueghel. De mythologische goden in de lucht zijn van de hand van zijn Brusselse collega-hofschilder Hendrik de Clerck. In het winterzicht ontvoert de oude bebaarde Boreas, god van de noordenwind, de jonge Oreithyia, Atheense koningsdochter. Zelfs in de winter blijft het liefdesvuur branden.

Denijs van Alsloot, Winterlandschap in het Zoniënwoud met Boreas en Oreithyia, 1611, olieverf op paneel, 46 x 85 cmKoninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, BrusselFoto: Guy Cussac, Brussel

Page 17: thema - OKV

16

Rubens & Co treden aanHet landschap kabbelt rustig verder op het ritme van de seizoenen, als miniaturen in olieverf op paneel of koper. Enkel Jan I Brueghel stuwt het landschap vooruit naar nieuwe horizonten. Het is wachten op Peter Paul Rubens (1577-1640) eer het Vlaamse landschap een versnelling hoger schakelt. De Antwerpse grootmeester houdt zich niet bezig met fijn gepenseelde kabinetstukjes, maar gaat voor het grote gebaar. In een dynamische compositie die met één penseelstreek komaf maakt met het dwangmatige driekleurenperspectief schept hij enkele landschappen, nu eens onstuimig, dan weer idyllisch. Hij geeft de voorkeur aan een bloeiende zomer boven een stemmige herfst of stille winter. Net als zijn Nederlandse evenknie Rembrandt kan hij als niet-specialist historieschilder vrijer omgaan met het landschap dat wat gevangen zit in schema’s.

De zeldzame keer dat Rubens de winter voorstelt, maakt hij er een bijzonder ge-beuren van. Omstreeks 1618 trekt hij er op uit om het landleven rond Antwerpen te schetsen. Gedetailleerde tekeningen van een boerenkar en dies meer gebruikt hij om twee buitengewone stalinterieurs te schilderen. In de zomerse stal (Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen) belandt de verwaarloosde verloren zoon uit Christus’ parabel aan de varkenstrog. Met de winterse variant van een gelijkaardige stal maakt Rubens het intiemer en gezelliger. Bij een vuurtje trachten armoedige landmensen zich op te warmen. De boeren laten de verkleumde zwervers rustig bekomen van hun bar-re tocht. Buiten dwarrelen dikke sneeuwvlokken neer. Het hartverwarmende tafereel herinnert aan de traditionele voorstelling van de aanbidding van het pasgeboren kindje Jezus in een schamele stal. Enkel de ezel ontbreekt in het plaatje. Het contrast tussen de grijzige sneeuwpartij buiten en het houten stalinterieur maakt de winterse atmo-sfeer haast voelbaar.

Weinigen is het gegeven om de vernieuwende landschappen van Rubens ook maar enigszins te benaderen. De Brusselse landschapschilders Jacques d’Arthois en Lodewijk de Vadder komen nog het dichtst in de buurt. In Antwerpen is het met name Jan Wildens (1585/6-1653), een naaste medewerker van Rubens, die de grootmeester

Pieter Paul Rubens, Stalinterieur tijdens de winter, ca. 1618-1619, olieverf op doek, 121,4 x 223,1 cmRoyal Collection Trust © Her Majesty Queen Elizabeth II 2020

Page 18: thema - OKV

17WINTER IN DE VLAAMSE KUNST

kan bijbenen. Na een debuut in het kielzog van Jan I Brueghel, slaagt Wildens erin om-streeks 1620 een grotere dynamiek in zijn weidse landschappen te leggen. Hij behoudt een voorkeur voor evenwichtig opgebouwde composities waarin de onrustige boom-partijen worden getemperd door horizontale lijnen. Een opmerkelijk wintertafereel is wel het schilderij met de jager te voet uit 1624. Geïnspireerd door Rubens concentreren Wildens en de figuurschilder zich op een monumentaal personage dat samen met zijn jachthonden het tafereel dreigt uit te wandelen. De blikvanger in de compositie is even-wel de beweeglijke brok natuur links waarin twee knoestige wilgen de toon zetten. Een ijl besneeuwd horizontaal uitdijend landschap in de achtergrond brengt rust. Het mo-tief van de jager met honden en de dode vangst op de rug gaat terug op de laatmiddel- eeuwse kalenderminiaturen, met een tussenstop bij Pieter Bruegel.

Na Rubens is David II Teniers (1610-1690) in de Zuidelijke Nederlanden zeker en vast de meest productieve en geliefde schilder tijdens de zeventiende eeuw. Omstreeks 1650 komt hij tot een haast arcadische uitbeelding van het leven op het platteland, onder het welziende oog van een deftige burgerij. Aan de hand van zijn goedhartige ‘boertjes’ zet hij ook de geletterde allegorische voorstellingen van de vier seizoenen naar zijn hand. Meermaals verbeeldt hij in vier kleine schilderijtjes de seizoenen door een landman in zijn alledaagse activiteit. De lente is een tuinman die een plantenpot draagt. De zomer bindt een korenschoof samen, terwijl de herfst in de gedaante van een herbergier vrolijk het wijnglas heft. Tijdens de winter valt de arbeid op het veld stil. Teniers grijpt naar het aloude beeld van de grijsaard die zich aan een vuurtje warmt. Meewarig kijkt hij, in de winter van zijn leven, naar de jeugd die zich op het ijs vermaakt.

Het hoeft niet altijd somberheid te zijn tijdens de winter. Vooraleer men op Vasten- avond afscheid neemt van Koning Winter, is er nog dol vermaak tijdens het Driekonin-genfeest op 6 januari, twaalf dagen na de geboorte van Christus te Bethlehem.

Jacques Jordaens (1593-1678) heeft meermaals het Driekoningenfeest voorgesteld. Zijn schilderijen genieten zo’n succes dat hij omstreeks 1640 de vrolijke bedoening in een gravure laat vastleggen. De oude man in het midden van het gezelschap heeft net de boon in zijn stuk taart gevonden. Opgewekt heft hij het glas terwijl zijn tafelgenoten luidkeels roepen: ‘De koning drinkt!’ Links toont de oude nar in zijn linkerhand de boon terwijl hij met evenveel gemak met zijn rechterhand de borsten van de jonge moeder

Jan Wildens, Jager in de sneeuw, 1624, olieverf op doek, 194 x 292 cmGemäldegalerie Alte Meister, Dresden

Willem van Haecht, De kunstkamer van Cornelis van der Geest (detail), 1628, olieverf op paneel, 104 x 139 cmRubenshuis, Antwerpen

Page 19: thema - OKV

18

Jacques Jordaens, Driekoningenfeest, ca. 1640, ontwerptekening voor gravure van Paulus Pontius,zwart krijt en waterverf op papier, 37,5 × 57 cmKoninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen © www.artinflanders.be - foto: Hugo Maertens

David II Teniers, De Winter, ca. 1644, olieverf op koper, 22,2 x 16,2 cmThe National Gallery, Londen

Page 20: thema - OKV

19WINTER IN DE VLAAMSE KUNST

betast. Het gaat er op dit religieuze feestje niet zo beschaafd aan toe. De vrouw links reinigt de billetjes van haar kind. Rechts helpt een vrouw haar dronken man bij zijn uitbundig braken in onze richting. Als de wijn is in de man, is de wijsheid in de kan.

In oorsprong viert het Driekoningenfeest, ook wel Twaalfnachtsfeest genaamd, de openbaring van Christus aan de drie wijzen in de vorm van een ster. In huiselijke kring wordt het een gezellig feestje waarin de gasten hopen een boontje in hun stuk feestgebak te vinden. De gelukkige vinder wordt koning van de dag. Het feestgebeuren kent in de zeventiende eeuw zowel bijval bij katholieken als bij protestanten in de Lage Landen. Op deze vrolijke feestdag gaan de sterrenzangers al zingend van deur tot deur, hunkerend naar een smakelijke gift. Zij zijn verkleed als koningen, met een papieren kroon op hun hoofd, net als het feestvarken binnenskamers.

Winter in salon en tuinWat winterse schilderijen betreft, gaat het er tijdens de achttiende eeuw in de Oos-tenrijkse Nederlanden rustig aan toe. Er verschijnt niet nieuws onder de zon. Slechts in de interieurdecoratie ondergaat de allegorische voorstelling van de seizoenen een amusante gedaanteverandering. Met de opmerkelijke verbouwing en herinrichting van voormalige militaire kastelen tot zomerresidenties winnen de tuinen à la française aan belang. Temidden van bosschages en waterpartijen verlevendigen beelden het groen. Een klassieker in de tuinsculptuur zijn de vier seizoenen. Een jonge Flora verbeeldt de lente, de iets oudere jongedame Ceres met korenaren staat voor de zomer, en de wijngod Bacchus brengt de herfst. De winter is steevast een oude bebaarde man die kleumend zijn vuurkorfje vastklemt. Van de schat aan tuinbeelden uit de achttiende eeuw is nauwelijks iets bewaard. Een zeldzame getuige bevindt zich in het kasteel van Heks (ca. 1770-1775), voorheen jachtverblijf van de Luikse prinsbisschop François Charles de Velbrück. In een blinde nis aan een buitengevel bevindt zich een gietijze-ren beeld van een stoere Winter met vuurpot in de handen. Dergelijke laagreliëfs van 5 à 10 centimeter dik zijn vaak gebruikt als trompe-l’oeilbeelden in groene hagen. Wit geschilderd, lijken ze van op enige afstand fraaie marmeren beelden naar Italiaanse mode. Het is ondenkbaar dat de wandelaar merkt dat het maar ‘magere’ figuren zijn, met een vlakke onbewerkte achterzijde. De Winter van Heks behoort tot een reeks van de vier seizoenen, waarvan een volledige serie (in kopie) te bewonderen is in de tuinen van het kasteel van Annevoie (tussen Namen en Dinant). Het ontwerp is wellicht van de hand van beeldhouwer Guillaume Evrard (1710-1795) die in Luik sinds 1756 diverse gietijzeren tuinornamenten ontwerpt en verhandelt. In 1783 wordt hij hofbeeldhouwer van prinsbisschop de Velbrück, bouwheer van het kasteel van Heks.

Ook binnenshuis maken de seizoenen het mooie weer, nu als grisailleschilderijtjes boven deuren. Niet enkel in kastelen maar ook in een openbaar gebouw als het stadhuis van Lier sieren dergelijke supraporta’s de vertrekken. Van 1740 tot 1745 verbouwt de gereputeerde Antwerpse architect-beeldhouwer Jan Pieter van Baurscheit ingrijpend exterieur en interieur van het Lierse raadhuis. Tot in de jaren 1770 wordt het interieur fraai aangekleed in de stijl van een voornaam herenhuis. Geen zwaarwichtige allego-rieën maar dartele putti in grijze tinten brengen leven in de raadszaal.

Anoniem, Allegorie van de winter, ca. 1745-1780, olieverf op doekStadhuis, Lier

Jean-Philippe de Limbourg (?) naar Guillaume Evrard, De Winter, ca. 1775-1780, brons of gietijzerKasteel van Heks, Heks © Jean-Pierre Gabriel

Page 21: thema - OKV

20

Sneeuwwitte romantiekBij het ontstaan van België zet de vaderlandslievende pathos van Gustaaf Wappers de toon op de prestigieuze salons van Brussel, Antwerpen en Gent. De gegoede burger houdt het binnenskamers liever bij bevallige landschapjes en onderhoudende genre-taferelen.

De romantische landschappen, winters en zomers, staan sterk onder invloed van de Nederlandse schilders Andreas Schelfhout en Charles Leickert (geboren in Brus-sel), die op hun beurt meer dan voldoende inspiratie putten uit de Noord-Nederlandse landschapschilders van de Gouden Eeuw. Belgen als Louis Pierre Verwée (1804-1877) en Albert Moerman (1808-1856) penselen brede rivierzichten onder een helderblauwe hemel met grijzige wolken, die zich ongeremd uitstrekken tot aan de einder. Aan de horizon schemert zachtjes een stadje met enkele minuscule gebouwtjes. Alles staat klaar en helder in de verf, met veel aandacht voor het pittoreske detail in natuur en gebouwen. Ook aan de kleurige figuurtjes, burgers en landlieden, beleeft de burger in zijn salon veel kijkplezier. Iedereen gaat hier rustig zijn gangetje, zonder onaangename drama’s. Net als bij hun illustere voorgangers kijken de voornaam geklede burgers van-op enige afstand naar het volkse vermaak op het ijs. Zelfs wanneer Ferdinand Marinus (1808-1890) arme landlui prominent in beeld plaatst, sluimert er geen enkele sociale aanklacht in. In talloze varianten op enkele geijkte composities leveren vlijtige schilders een aangenaam wintertje voor het deftige burgersalon.

Louis Pierre Verwée en Eugène Verboeckhoven, Ijsgenoegens, 1852, olieverf op doek, 55 x 75 cmStadsmuseum Kortrijk

Albert Moerman, Winterochtend, ca. 1830-1856, olieverf op doek, 59 x 82 cmStadsmuseum Kortrijk

Page 22: thema - OKV

21WINTER IN DE VLAAMSE KUNST

Grauwe heides, stille bossen en een woeste zeeOmstreeks 1850 heeft een jonge generatie landschapschilders het wel gehad met de braaf gepenseelde romantische natuurzichten. Sterk geïnspireerd door hun Franse collega’s in Barbizon bij Parijs trekken zij de natuur in. Aan de hand van talloze schet-sen op papier en enkele in olieverf creëren zij in hun atelier schilderijen waarin een natuurgetrouwe weergave (lees: suggestie) van een werkelijk bestaand landschap voor-opstaat. Schilders trekken naar ongerepte regio’s en sites zoals Tervuren, Kalmthout, Genk, Dendermonde en Knokke-Heist. Hier logeren zij in herbergen of betrekken een huisje. Zij trekken er ’s morgens voor dag en dauw op uit om het unieke ochtendlicht te vangen. Ook de schemerige avond charmeert hen. Nog een stapje verder zoeken zij meer extreme weersomstandigheden als regen, mist en sneeuw zo atmosferisch mogelijk op het doek te brengen. De lucht wint aan terrein en verhoogt de specifieke sfeerweergave van dat ene moment van de dag. De gladde penseeltoetsjes van de romantici hebben afgedaan. Met borstel en paletmes zetten zij een ruwere textuur aan om de natuur zo tactiel mogelijk te verbeelden.

Ferdinand Joseph Bernard Marinus, Winter, 1847, olieverf op paneel, 37 x 50 cmStadsmuseum Kortrijk

Joseph Théodore Coosemans, Winterdag in de Kempen, 1879, olieverf op doek Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen© www.artinflanders.be – foto: Hugo Maertens

Page 23: thema - OKV

22

Guillaume Vogels, De Sneeuw, avond, ca. 1883, olieverf op doek, 35,5 x 49 cmKoninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, BrusselFoto: Guy Cussac, Brussel

Charles Mertens, Kind met slee, ca. 1880-1910, olieverf op doek, 55,5 x 55,5 cmMuseum voor Schone Kunsten, Gent© www.artinflanders.be – foto: Michel Burez

Geleidelijk aan verglijdt het somber getinte realisme naar een vlekkerige schilder-toets onder invloed van het Franse impressionisme. De Belgische landschapschilders houden in dit geheel eigen impressionisme hun voorkeur voor grijzige tinten. Diverse kunstenaars gaan zich toeleggen op een bepaald type landschap. Dé onbetwiste mees-ter van het winterlandschap is de Brusselse schilder Guillaume Vogels (1836-1896). Resoluut trekt hij ons dieper het bos in waar wij, samen met een eenzaam mens, ver-dwalen in een wirwar van dichte sneeuwvlokken. Brusselaar Louis Artan (1837-1890) wordt verliefd op de grijze Noordzee en bouwt zelfs een atelier op het strand. Hij laat de zeilschepen in de haven en verft in een rijke grijsbruine verfmassa een onstuimige Noordzee waarin de verdichte wolkenhemel de hoofdrol speelt.

Zwarte sneeuwDe haast troosteloze aanblik van een asgrauwe winterdag vormt voor diverse sociaal bewogen realisten het geschikte decor voor hun armoedige dagloners. De Antwerpse schilder-etser Charles Mertens (1865-1919) focust op twee kinderen voor een eenvoudi-ge woning. De zon geraakt niet verder dan de muur. In zichzelf gekeerd staat de jongen gelaten in de sneeuw, zijn handen diep in de broekzakken. Voor hem en zijn broertje is er geen sneeuwpret met de slee bij. Zij moeten hout sprokkelen om het vuur in die lange winter brandend te houden.

Page 24: thema - OKV

23WINTER IN DE VLAAMSE KUNST

Bij de Brusselse sociaal-realist Eugeen Laermans sjokken haveloze gezinnen met gebogen rug en hangende schouders langs mistroostige landwegen. Met een pak kille sneeuw wordt de uitzichtloze nooddruft er niet vrolijker op. Zowel in de weidse verge-zichten als in de anonieme figuren schemeren de winterlandschappen van Bruegel door. Laermans’ kijk is evenwel pessimistischer.

Impressies van sneeuwIn het kielzog van Emile Claus, de grootmeester van het Belgisch luminisme, gaan Georges Buysse (1864-1916) en Albert Baertsoen (1866-1922) op verkenning in Gent en het omliggende platteland. Waar Claus de stralende zomer verkiest, gaan beide vrienden het regelmatig zoeken in het mistige najaar of de stemmige winter. Vaak la-ten zij de helderwitte sneeuw met blauwige schaduwen stralen in een lekker zonnetje. Buysse, de braafste van de twee, verrast wanneer hij eens in de richting van Guillaume Vogels kijkt. In enkele ongedwongen olieverfschetsen (Museum voor Schone Kunsten, Gent) die waarschijnlijk in de natuur zijn geborsteld, vat hij treffend dat éne moment. Baertsoen durft het ook aan de vuile sneeuw in de stad te tonen. De dooi zet in, weldra veranderen de straten in een onbestemde brij. Het leven van alledag in een Gentse buurt.

Albert Baertsoen, Dooi in Gent, ca. 1902, olieverf op doek, 118,5 x 167 cmMuseum voor Schone Kunsten, Gent© www.artinflanders.be – foto: Dominique Provost

Page 25: thema - OKV

24

Léon Spilliaert, Winterlandschap, 1907, Contépotlood en houtskool op papier, 437 x 578 mmBelfius Art Collection

Spilliaert versus WoutersRond 1900 manifesteren zich in België enkele schilders die eigenzinnig hun weg gaan, met James Ensor op kop. In Oostende is ook de jonge Léon Spilliaert (1881-1946) aan het werk. Hij maakt geen grote olieverfschilderijen maar houdt het bij aquarellen, goua-ches en tekeningen op papier. Als late symbolist verkiest hij verstilde eenzame momen-ten, bevroren in de tijd. Het uitbundige licht van het populaire luminisme is niet aan hem besteed, noch de carnavaleske grimlach van zijn stadsgenoot Ensor. Hij herleidt de omgeving tot een uitgepuurde compositie van lijnen en vlakken in gradaties van grijs en zwart. Uitgerekte perspectieven die tot niets leiden, met een eenzaam dolende mens, of niet.

Page 26: thema - OKV

25WINTER IN DE VLAAMSE KUNST

Tegenover de bedruktheid van Spilliaert staat Rik Wouters (1882-1916), een blije impressionist met een fauvistisch palet. Meermaals schildert hij zijn geliefde vrouw Nel in haar alledaagse bezigheden. Een geheel bijzondere huiskamer zonder Nel is Late Sneeuw uit 1912. De wat abrupte beelduitsnede, als van een fotograaf, zet ons eens te meer op een verkeerd been. We staan wel degelijk in de huiskamer van Rik en Nel en kijken mee naar een besneeuwde tuin. Het doet er niet zo toe of alle voorwerpen her-kenbaar zijn. Vooral zijn het krachtige kleurvlekken over en naast elkaar. De kijk uit een venster was niet ongewoon voor een schilder, maar een huiswarme blik op de winter buiten wel, toen en nu.

Rik Wouters, Late sneeuw (De kooi), 1912, olieverf op doekCollectie Stedelijk Museum, Amsterdam

Page 27: thema - OKV

26

Stille sneeuwAan de vredige oevers van de Leie in Sint-Martens-Latem ontstaat het Vlaamse ex-pressionisme, als krachtig antwoord tegen het zonnige ‘oppervlakkige’ luminisme van Emile Claus en zijn talloze navolgers. Naast het ingetogen symbolisme van Gustave Van de Woestijne en Georges Minne gaat Albert Servaes (1883-1966) vanuit zijn houten barak op zoek naar een indringende vertolking van de versleten christelijke iconogra-fie. In krachtige lijnen en eenvoudige composities komt hij tot de essentie van het geloof. Deemoed en mede-lijden doordesemen zijn godsvruchtig werk. Naast zijn diep- religieuze taferelen zet hij de eenvoudige boer flink in de verf, oogstend en zaaiend. Tijdens de winter blijft de landman in zijn boerderij en ligt er enkel kille stilte over de akkers. Met brede toetsen borstelt Servaes weidse sneeuwlandschappen waarin ont-bladerde bomen en hoekige boerderijen als zwarte schimmen roerloos staan.

In 1920 schildert hij in twaalf taferelen een religieuze levenscyclus, van geboorte tot overlijden. Van een zonnig geel verglijdt het naar een winters grijs, met als finaal punt een droefgeestige lijkstoet in putje winter. Later herneemt hij diverse thema’s uit de cyclus in afzonderlijke schilderijen. Steeds blijft het grauwe sneeuwlandschap het verstilde decor voor het heengaan.

Albert Servaes, De berechting in de sneeuw, 1918, olieverf op doekMuseum van Deinze en de Leiestreek mudel, Deinze© www.artinflanders.be – foto: Dominique Provost

Page 28: thema - OKV

27WINTER IN DE VLAAMSE KUNST

Na een onrustig bohémien bestaan strijkt Valerius De Saedeleer (1867-1941) in 1898 neer in het kunstenaarsdorp Sint-Martens-Latem. Bekoord door de mystieke atmosfeer vindt hij eindelijk zijn weg. Een bezoek aan de tentoonstelling van de Vlaam-se primitieven in Brugge anno 1902 inspireert danig zijn stijl. Hij brengt hun medita-tieve rust, fijne penseelvoering en lineaire tekening over naar het Leielandschap. Zijn immense bewondering voor Pieter Bruegel, beschouwd als de laatste der Vlaamse pri-mitieven, voert hem tot zijn geliefkoosde motief, de winter in Vlaanderen. Met Bruegels Jagers in de sneeuw voor ogen schept hij een ideëel Vlaams landschap tijdens de winter. Onder een massieve grijze hemel ontvouwt zich een zacht golvend vergezicht bezaaid met nederige hoeves. Stilzwijgende kale zwarte bomen brengen structuur en ritme in het panorama. De kleuretsen van Roger Hebbelinck naar schilderijen van De Saedeleer verspreiden deze archetypische Vlaamse winter, onwrikbaar als een Vlaamse boer.

Ook de Gentse etser Jules De Bruycker (1870-1945) houdt van Bruegel, én van Bosch. Gedurende zijn verblijf in Londen tijdens de Eerste Wereldoorlog maakt hij di-verse etsen die de gruwel van de oorlog indringend verbeelden. In de meest befaamde prent zit de Dood, met Duitse legerlaarzen, op een kathedraal. Hij luidt de doodsklok over een winters Vlaanderen waar de geknakte bomen er als galgen bijstaan.

Jules De Bruycker, Le glas, 1916, ets, 780 x 659 mmMuseum van Deinze en de Leiestreek mudel, Deinze© www.artinflanders.be – foto: Dominique Provost

Valerius de Saedeleer, Grote boerderij in de winter / De oude perelaar, 1926, olieverf op doek, 185 x 176 cmStedelijk Museum Aalst

Page 29: thema - OKV

28

Constant Permeke (1886-1952) toont zich een voorbeeldig discipel van Albert Servaes. Stugge boeren op het veld in kordate penseelstreken en simpele composities. Meer moet dat niet zijn. Als Permeke zo nu en dan de winter intrekt, bewandelt hij ook hier de paden van Servaes. Een winters landschap in Vlaanderen bouwt hij op in drie horizontale lagen, van vlakke velden platteland tot grijzige hemel. Net als hun grote voorbeeld Permeke houden Jules De Sutter (1895-1970) en Hubert Malfait (1898-1971) het tot diep in de jaren 1960 bij voorkeur op zomerse akkers en weiden waarin boeren tussen hooimijten en korenschoven naarstig werken.

Albert Saverys (1886-1964) ontpopt zich tot de eclectische meester van het expres-sionistische landschap. Tot diep in de winter laat hij nog een licht flakkeren op zijn vele doeken. Vaak laat hij onze blik via een rivier naar de diepte glijden, langsheen pittoreske oevers. Stiekem behoudt hij nog de luchtige variatie van de versmade luministen. Al te stroeve contouren en egale vlakken zijn niet aan hem besteed. Zelfs in de winter tintelt het leven onderhuids in zijn landschappen.

Albert Saverys, Winterdag aan de Leie, ca. 1950-1960, olieverf op doek, 80,2 x 120,6 cmMuseum voor Schone Kunsten Gent© www.artinflanders.be – foto: Michel Burez

Page 30: thema - OKV

29WINTER IN DE VLAAMSE KUNST

De sombere landschappen van Permeke leven na de Tweede Wereldoorlog verder in het werk van Bruggelingen Luc Peire (1916-1994) en Rik Slabbinck (1914-1991) en Antwerpenaar Jack Godderis (1916-1971). Slabbinck en Godderis laten de aardse kleu- ren vanaf 1945 varen voor een pittiger coloriet. Zij zoeken aansluiting bij de Brusselse avant-garde en worden lid van de kunstenaarsvereniging La Jeune Peinture Belge, opgericht op 3 juli 1945. In maart 1947 nemen zij reeds ontslag. Waarschijnlijk voelen zij zich, als vertegenwoordigers van de tradition flamande – aldus bestempeld door kunstkenner Robert Delevoy – vreemde Vlaamse eenden in de Brusselse bijt. In elk geval is dit drietal niet zo vooruitstrevend als hun Franstalige collega’s. Hun post- expressionistische landschappen en stillevens zijn nog stevig verankerd in de Vlaamse klei waarin zij met stevige borstels en paletmes wroeten.

Het is echter de Brusselse schilder Henri Victor Wolvens (1896-1977) die, eens in 1930 te Brugge gevestigd, de zware erfenis van Permeke een geheel eigen, luchti-ge wending geeft. In ferme verflagen boetseert hij zonovergoten stranden en grauwe zeegezichten aan de Belgische kust. Onder stevige post-expressionistische toetsen zinderen een impressionistische luminositeit en een animistische stilte. Los van de Brusselse avant-garde herschept hij de Noordzee tot een haast abstracte waterpartij met schuimende golven. Tastbare koude.

Henri-Victor Wolvens, Grijze zee, 1946, olieverf op doek, 53,5 x 79 cmKoninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen © www.artinflanders.be – foto: Hugo Maertens

Page 31: thema - OKV

30

Jean Brusselmans, Grijs winterlandschap, 1935, olieverf op doek, 86 x 57 cmMusea Brugge – Groeninge- museum © www.artinflanders.be – foto: Hugo Maertens

Page 32: thema - OKV

31WINTER IN DE VLAAMSE KUNST

Anders dan PermekeOmstreeks 1900 penseelt Jean Brusselmans (1884-1953) impressionistisch-realistische landschappen in het kielzog van de toonaangevende Guillaume Vogels. Na een fauvisti-sche periode (1914-1920) vindt hij een geheel eigen expressionisme dat bewust afstand houdt van het onstuimige Latemse expressionisme. In de natuur neemt hij geometri-sche vormen waar die hij verwerkt in constructieve composities van lijnen en vlakken. Het is hem niet te doen om een vervormde verbeelding van de werkelijkheid. Hij gaat op zoek naar een alomvattende ordening. Eens hij zich definitief vestigt in zijn nieuwe woning in het gehucht Koudenaerde te Dilbeek, gaat hij volledig op in het ritme van de seizoenen. Door een bedachtzame observatie van het golvende landschap, vanuit zijn atelierraam of in open lucht, ontleedt hij de natuur. In zijn winterse zichten kan hij met enkele kleuren en zwarte lijnen de stille kilte van zijn omgeving strak op het doek zetten.

Bruggeling Achille Van Sassenbrouck (1886-1979) sluit zich na zijn verhuis naar Brussel aan bij de kunstenaarsvereniging Le Clan du Paruck in Molenbeek. Hier leert hij Brusselmans kennen. In zijn Brugse stadsgezichten gaat hij echter niet zo ver als Brusselmans. Karel Van de Woestijne, eminent dichter en kunstcriticus, omschrijft ‘den Sassen’ in zijn eerste tentoonstelling in 1925 met de Paruck-schilders als volgt: Hij is trouwens meer traditioneel dan men zou denken, en weinigen zijn er in dezen tijd, die den invloed der traditie en der school dieper blijven ondergaan. De kunstkenner doelt zeer waarschijnlijk op de sterke invloed van Bruegel.

Achille Van Sassenbrouck, De Potterierei in Brugge tijdens de winter, ca. 1901-1910, olieverf op doek, 80 x 90 cmMusea Brugge © www.artinflanders.be – foto: Dominique Provost

Page 33: thema - OKV

32

Met Bruegel in de sneeuwDe Lierse naturalistische heimatauteur Felix Timmermans (1886-1947) tekent en schil-dert al even lustig als hij schrijft. Hij illustreert zijn eigen romans en kortverhalen met vertederend naïeve pentekeningen waarin de geest van Bruegel rondwaart. Deze blij-moedige stemming doorademt ook zijn olieverfschilderijen waarin de nostalgie naar een landelijk Vlaanderen twinkelt. De dikkige drie koningen wandelen deemoedig in de verse sneeuw naar het stalletje te Bethlehem.

Met Timmermans deelt striptekenaar Willy Vandersteen (1913-1990) eenzelfde diepe liefde voor Pieter Bruegel. Gedurende zijn gehele carrière duikt Bruegel in wis-selende gedaantes op in Suske en Wiske. Na 1960 laat Willy steeds vaker het ambach-telijke tekenwerk over aan de medewerkers van Studio Vandersteen. Af en toe levert hij nog een forse bijdrage aan Suske en Wiske. In het Kerstboek Suske en Wiske 1973 verschijnt het kortverhaal De snoezige Snowijt waar Vandersteen zich volop wentelt in de sneeuwtaferelen van Bruegel.

Felix Timmermans, Drie Koningen, 1920, olieverf op hout, 75 x 59 cmCollectie Stadsmuseum Lier

Willy Vandersteen, Suske en Wiske Winterboek, 1973, Standaard Uitgeverijwww.verwoede-verzamelaar.nl

Page 34: thema - OKV

33WINTER IN DE VLAAMSE KUNST

Het landschap deemstert wegNa 1945 breekt de abstractie finaal door, op alle fronten. De vooroorlogse pioniers beleven hun tweede jeugd. De jonge garde gaat fel en kleurig tekeer in de Brusselse bewegingen Apport, Cobra en Jeune Peinture Belge. Klassieke genres als portret, landschap en stilleven gaan ondergronds. Traditionele kunstenaars houden ze dapper in leven, maar geraken stilaan in het verdomhoekje.

Doch de gruwelijke oorlog heeft de behoudsgezinde schilders niet ongemoeid gelaten. Bij een vakman als Gustaaf De Bruyne (1914-1981) slaat het weer volledig om. Zijn onbezorgde landelijke taferelen met vrolijke Pallieters en mooie boerenmeisjes verdwijnen uit het zicht. Nu creëert hij onrustwekkende taferelen waarin de mens ten onder gaat. In het veelzeggende Chaos (1952) penseelt hij een hels visioen dat herinnert aan De triomf van de Dood (1562) van Pieter Bruegel, een van De Bruyne’s artistieke helden. Het vredige realisme van weleer verandert in een grimmig magisch realisme. De Bruyne plaatst de chaotische doem toepasselijk in een bar winters land-schap waaruit elke frisse kleur verdwenen is. Ook hier vormt het grauwe, levenloze jaargetijde de geschikte achtergrond voor een wereld die ruikt naar ondergang en dood.

Gustaaf C. De Bruyne, Chaos, 1952, olieverf op doek gekleefd op paneel, 75 x 84 cmProvincie Antwerpen – foto: Stany Dederen

Page 35: thema - OKV

34

Winter met Nonkel FonsHet is evenwel niet al kommer en kwel in het naoorlogse Vlaanderen. In Kinderland brengt de winter nog steeds sneeuwpret en knusse avonden bij de open haard. Kerst-mis is het katholieke hoogtepunt in dit donkere seizoen. Bij Uitgeverij Goede Pers/Altiora (Averbode) sluit een goedmoedig betuttelende Nonkel Fons aan bij een voor-oorlogse traditie van winterboeken voor de jeugd. In de jaren dertig verschijnen in Vlaanderen enkele stemmige Winterboeken naar het voorbeeld van grote broer Neder- land. Bekende auteurs en begaafde illustratoren brengen in de Lage Landen stichten-de verhalen en winterse sfeer. Als voorbeeldige norbertijnenpater gaat Nonkel Fons voor zijn jeugdbladen Zonnekind, Zonnestraal en Zonneland nog een stapje verder. De geestdriftige hoofdredacteur levert niet alleen Kerstboeken, maar tevens lentefrisse Paasboeken en zonnige Vakantieboeken. Luieren is er voor zijn lezertjes niet bij.

Kerstboek van Zonnekind, 1963, Uitgeverij N.V. Altiora, AverbodeKADOC-KU Leuven

Page 36: thema - OKV

35WINTER IN DE VLAAMSE KUNST

Vluchtige indrukken en heftige ritmesNa een bewogen debuut als Happy Space-Maker aan de zijde van Panamarenko, keert Hugo Heyrman (1942) in 1973 terug naar de schilderkunst. Als conceptuele kunstenaar van happenings en video’s stelt hij zich niet tevreden met eigentijdse figuratie. Hij gaat op zoek naar een andere realiteit tussen werkelijkheid en verbeelding in atmosferische schilderijen van voorbijglijdende tijdsmomenten. Een eerste serie, Cyclus van het straat-leven, bundelt waarnemingen van het kruispunt van de Belgiëlei, de Mechelsesteenweg en de Koningin Elisabethlei in Antwerpen. Vanuit een raam op de tweede verdieping van een woning, filmt en fotografeert hij het drukke kruispunt, op diverse momenten

Hugo Heyrman, Toeval en geluk VI / reeks Cyclus van het straatleven, 1974, olieverf op doek, 80 x 80 cmProvincie Antwerpen – foto: Stany Dederen

Page 37: thema - OKV

36

van de dag en het jaar. Aan de hand van een projectie op het schilderdoek zet hij de banale werkelijkheid om in een wazige tussenwerkelijkheid. Hij presenteert in 1975 de eerste doeken in de avantgarde kunstgalerie De Zwarte Panter te Antwerpen. De on-dertitel De waarneming van het straatleven omschrijft treffend zijn picturale onderzoek. In dit intellectuele impressionisme kan het vluchtige van een sneeuwbui uiteraard niet ontbreken. Tot vandaag blijven nachtelijke verlichting, regenbuien met spiegelende waterplassen en waaiende sneeuwvlagen zijn postmoderne Antwerpen kleuren. Met zijn fotografische flou is hij dé voorloper van schilders als Luc Tuymans, Koen van den Broek en Bert De Beule.

Geheel anders dan deze meditatieve werken zijn de fel bewogen schilderijen van Fik van Gestel (1951). Aanvankelijk aanleunend bij de stijl van de Duitse Neue Wilden evolueert hij naar een meer uitgepuurde schildering. Met besliste borstelstreken ver-vormt hij zijn natuurindrukken tot lyrisch abstracte composities. Niet zelden geeft de

Fik van Gestel, Voor de knoppen II, 2016, acrylverf op doek, 100 x 80 cmPrivécollectie

Page 38: thema - OKV

37WINTER IN DE VLAAMSE KUNST

grafische contour van bomen en struiken het ritme aan. Alle seizoenen duiken op, zon-der atmosferische impressies te zijn. In recentere winterse beelden rukken de kale donkere takken en stammen resoluut naar de voorgrond. Net als bij Hugo Heyrman wordt de werkelijkheid getransformeerd tot een picturale beleving.

Figuratief schilderen, al dan niet met of naar foto’s, is al geruime tijd terug van nooit echt weggeweest. Het klassieke landschap ruimt baan voor eigentijdse zichten op de werkelijkheid. Een banale asfaltstraat in een al even banale villawijk is alledaags herkenbaar op het eerste zicht, maar wordt danig veranderd door Koen van den Broek. Winter leent zich goed tot ijle abstractie, niet in het minst in de schilderijen van Ilse D’Hollander (1968-1997). Miskend tijdens haar leven, terecht geprezen nu en morgen. Sinds 1994 woont zij in het stille dorpje Paulatem in de idyllische Zwalmstreek. Na haar wandelingen zet zij in kordate borstelstreken landschappen op het doek, zwevend tus-sen figuratie en abstractie. Ondanks de invloed van Raoul De Keyser behoudt zij haar liefde voor een tactiele schildering. De helder-eenvoudige winterse natuur leent zich uitstekend voor haar stevige maar toch sensuele impressies.

Ilse D’Hollander, Zonder titel O/C:238/H06, 1996, olieverf op doek, 38 x 31 cmCollectie FRAC Auvergne

Page 39: thema - OKV

38

Gustave De Smet, Winteravond, 1918, linosnede op Japans zijdepapier, 207 x 206 mmMuseum voor Schone Kunsten Gent© www.artinflanders.be – foto: Dominique Provost

Hans Op de Beeck, still uit Staging Silence (2), 2013, video, zwart-witStudio Hans Op de Beeck

Page 40: thema - OKV

39WINTER IN DE VLAAMSE KUNST

Sneeuw in zwart en witDe winter hoeft niet altijd in vijftig tinten wit weergegeven. Het stille seizoen leent zich voortreffelijk voor een krachtig zwart-wit. Gustave De Smet (1877-1943) wist dit maar al te goed wanneer hij zich gedurende zijn verblijf in Nederland tijdens de Eerste Wereld-oorlog aan de houtsnede waagt. Met succes overigens. Zovele jaren later is de kijk op winter, sneeuw en vrolijke Kerstmis ook veranderd. In een overdaad aan kerstmarkten kijken beeldend kunstenaars al eens hoofdschuddend een andere richting uit. Winter kan ook moeiteloos in zovele tinten zwart.

De veelzijdige beeldend kunstenaar Hans Op de Beeck (1969) doet in zijn video Staging Silence (2009/2013/2019) iets ongewoons met een Vlaamse winter. Geduren-de de gehele film vullen twee handen links en rechts het beeld in, een spiegelend op-pervlak met alledaagse objecten en miniatuurdecors. Ten slotte worden er kale bomen geplaatst tegen een effen achtergrond. De twee handen strooien pakken met fijne sui-ker uit op het oppervlak. Sneeuw, net echt. Dan borstelen zij hier en daar sneeuw weg, en verschijnen er waterplassen. In de derde versie van 2019 gebeurt het suiker strooien in een Vlaams tuintje. Smeuïge streepjes witte tandpasta uit een tube werken het winters tafereeltje keurig af. Bevreemdend reëel en surrealistisch grappig tegelijkertijd.

De jonge fotograaf Anthony De Meyere (1981) gaat als een urban explorer op pad in het Gentse. Zijn aandacht gaat naar het triviale detail, veronachtzaamd door iedereen. In sterke zwarten, geïnspireerd door Dirk Braeckman, kadert hij die ene kerstboom, die nu is uitverteld.

Anthony De Meyere, Untitled, 2015 Foto: Anthony De Meyere

Page 41: thema - OKV

40

Winterstilte

Een witte spreeligt overalgespreid op ’s werelds akker;geen mensche en is,men zeggen zou, geen levend herte wakker.

Het vogelvolk,verlegen enverlaten, in de takkendes pereboomste piepen hangt,daar niets en is te pakken!

’t Is even stilleen stom alhieraldaar; en, ondertusschen,en hoore ik maarhet kreunen meer,en ’t kriepen, van de musschen.

Guido Gezelle, 5 januari 1897

Willem Linnig, Winterlandschap, 1871, potlood en krijt op papier, 335 x 284 mmMuseum Plantin-Moretus, Antwerpen

AuteurFrank Huygens (°1966) is werkzaam als zelfstandig kunsthistoricus. Hij onderzoekt en verhaalt via originele tentoonstellingen, publicaties op papier en online, pittoreske rondleidingen in de Maasvallei en geanimeerde lezingen. In het bijzonder verdiept hij zich in Zuid-Nederlandse landschapschilderkunst (1400-nu), toegepaste kunsten (1750-1960) én stripverhaal en illustratie, van Brussel tot New York. Zijn recente ten-toonstellingen zijn: Design Derby Nederland België 1815-2015 (2015-2016), Kastelen om van te dromen (2017), De wondere wereld van Stef (2021) en Van In leert zijn volk lezen (2022). In zijn nieuwe onderzoeksproject Is getekend speurt hij naar illustrators in Belgenland (1830-nu).www.fourneau-de-monia.eu