Tekstanalyse als evaluatie-instrument bij...

14
. \ TAALBEHEERSING: r8E JAARGANG, 1996-4, 310-323 Tekstanalyse als evaluatie-instrument bij tekstherziening Ted Sanders en José Sanders Samenvatting De analyse van een bestaande tekst .kan belangrijke inzichten opleveren voor het ontwerpen van een nieuwe, vervangende tekst. Een dergelijke evaluatieve tekstanalyse is afgestemd op doel en doelgroep van de tekst. Het doel is pro- blemen met tekstgebruik te voorspellen, teksten te evalueren en te verbeteren. Structuur staat centraal in de analyse omdat daarin de meest fundamentele tekstproblemen tot uitdrukking komen. Eén van die problemen is dat veel voorlichtingsteksten geschreven zijn vanuit een objeetgericht standpunt, dat wil zeggen: gericht op het beschrijven van het van de tekst, in plaats van op het beantwoorden van de vragen van de doelgroep over dit thema. Deze objectgerichte houding beïnvloedt de tekststructuur, maar ook stijl en inhoud. We illustreren dit aan de hand van enkele pensioenvoorlichtingsbrochures. We concluderen dat een lezergerichte tekstanalyse aanbeveling verdient als evaluatie-instrument. Daarnaast betogen we dat toegepaste tekstanalyse gebruik .kan maken van inzichten uit fundamenteel onderzoek naar taalstruc- tuur en taalgedrag, maar dat onderzoek dat gericht is op het oplossen van con- crete communicatie-problemen ook leidt tot nieuwe aanknopingspunten voor (fundamenteler) onderzoek naar taalstructuur- en gedrag op tekstniveau, zoals het verschil tussen object- en lezergerichtheid. 1 Inleiding Steeds vaker worden toegepaste teksrwetenschappers en taalbeheersers te hulp geroepen om schriftelijke communicatie-problemen op te lossen 1. De directe aan- leiding voor veel van die hulpvragen is dat bestaande teksten niet goed functione- ren in de organisatie, of dat zij - in het geval van externe communicatie, zoals cor- respondentie -- niet het beoogde effect hebben. Met andere woorden: de schrijver bereikt zijn doel niet. In zulke gevallen moeten de bestaande teksten eerst worden geëvalueerd en vervolgens dient een nieuwe tekst te worden ontworpen. De toege- paste tekstwetenschapper staan diverse instrumenten ter beschikking om teksther- ziening adequaat uit te voeren. Het ideale praktijkonderzoek naar omvat naar ons idee een vijftal componenten: contextonderzoek, inventariserend lezersonderzoek, tekstanalyse, tekstontwerp, evaluatie in lezersonderzoek; de inhoud en opzet van een dergelijk onderzoek beschrijven we hier verder niet (maar zie Sanders, Sanders, Renkema & Van Wijk, 1994). o

Transcript of Tekstanalyse als evaluatie-instrument bij...

. \

TAALBEHEERSING: r8E JAARGANG, 1996-4, 310-323

• Tekstanalyse als evaluatie-instrument bij

tekstherziening

Ted Sanders en José Sanders

Samenvatting

De analyse van een bestaande tekst .kan belangrijke inzichten opleveren voor het ontwerpen van een nieuwe, vervangende tekst. Een dergelijke evaluatieve tekstanalyse is afgestemd op doel en doelgroep van de tekst. Het doel is pro­blemen met tekstgebruik te voorspellen, teksten te evalueren en te verbeteren.

Structuur staat centraal in de analyse omdat daarin de meest fundamentele tekstproblemen tot uitdrukking komen. Eén van die problemen is dat veel voorlichtingsteksten geschreven zijn vanuit een objeetgericht standpunt, dat wil zeggen: gericht op het beschrijven van het them~van de tekst, in plaats van op het beantwoorden van de vragen van de doelgroep over dit thema. Deze objectgerichte houding beïnvloedt de tekststructuur, maar ookstijl en inhoud. We illustreren dit aan de hand van enkele pensioenvoorlichtingsbrochures. ~ We concluderen dat een lezergerichte tekstanalyse aanbeveling verdient als evaluatie-instrument. Daarnaast betogen we dat toegepaste tekstanalyse gebruik .kan maken van inzichten uit fundamenteel onderzoek naar taalstruc­tuur en taalgedrag, maar dat onderzoek dat gericht is op het oplossen van con­crete communicatie-problemen ook leidt tot nieuwe aanknopingspunten voor (fundamenteler) onderzoeknaar taalstructuur- en gedrag op tekstniveau, zoals het verschil tussen object- en lezergerichtheid.

1 Inleiding

Steeds vaker worden toegepaste teksrwetenschappers en taalbeheersers te hulp geroepen om schriftelijke communicatie-problemen op te lossen1. De directe aan­leiding voor veel van die hulpvragen is dat bestaande teksten niet goed functione­ren in de organisatie, ofdat zij - in het geval van externe communicatie, zoals cor­respondentie -- niet het beoogde effect hebben. Met andere woorden: de schrijver bereikt zijn doel niet. In zulke gevallen moeten de bestaande teksten eerst worden geëvalueerd en vervolgens dient een nieuwe tekst te worden ontworpen. De toege­paste tekstwetenschapper staan diverse instrumenten ter beschikking om teksther­ziening adequaat uit te voeren. Het ideale praktijkonderzoek naar tekstkwalit~it

omvat naar ons idee een vijftal componenten: contextonderzoek, inventariserend lezersonderzoek, tekstanalyse, tekstontwerp, evaluatie in lezersonderzoek; de inhoud en opzet van een dergelijk onderzoek beschrijven we hier verder niet (maar zie Sanders, Sanders, Renkema & Van Wijk, 1994).

o

:at"

TEKSTANALYSE ALS EVALUATIE-INSTjlUMENT BIJ TEKSTHERZIENING 311

In dit artikel verkennen we de waarde van tekstanalyse als zelfitandig evaluatie­instrument. We willen laten zien dat de problemen in de oorspronkelijke tekst vaak zeer fundamenteel van aard zijn; het gaat niet om eenvoudige oppervlakte-formu­leringen die gemakkelijk door de eerste de beste herschrijver kunnen worden her­zien, maar veeleer om essentiële onderdelen van de tekst waarin de houding van de schrijver tot uiting komt. Zo'n onderdeel is de structuur van de tekst. Het is onmo­gelijk tot dit inzicht te komen zonder een grondige tekstanalyse. Wij zullen ons hier concentreren op de rol van structuur.

Dat· tekstanalyse van belang is voor de herziening van bestaande teksten ligt natuurlijk voor de hand: immers, als een tekst moet worden geproduceerd zónder dat er een voorgaande versie van bestond, wordt er ook eerst uitgebreid aandacht besteed aan het ontwerpen van een plan voor de inhoud en structuur. Bij primair tekstontwerp speelt de ordening van inhoudselementen de rol die de tekstanalyse speelt in het geval van tekstherziening. Deze ordening heet dan bijvoorbeeld een bouwplan (Steehouder, Jansen et al., 1992) en staat gelijk aan de dispositio uit het klassiek retorisch systeem (zie Leeman & Braet, 1987).

Het is echter niet mogelijk om een schriftelijk communicatie-probleem succesvol op te lossen door alleen de tekst als talige boodschap in beschouwing te nemen (vgl. Van den Hoven, 1990). Voorafgaand aan een tekstanalyse die informatie moet ople­veren voor tekstherziening is een onderzoek naar de ontstaans- en gebruikscontext noodzakelijk. Ook een inventariserend lezersonderzoek kan waardevolle informa­tie vooraf opleveren over de aard van het communicatieprobleem. We zullen de functie van tekstanalyse als evaluatie-instrument in een tekstherziening illustreren met voorbeelden uit extern gerichte zakelijke teksten, met nanle voorlichtingsbro­chures en direct mail-teksten.

2 Vooronderzoek

2.1 Contextonderzoek

In het contextonderzoek wordt de functionele context van de te verbeteren tekst beschreven: de situatie waarin de tekst geschreven en gebruikt wordt (vgl. Lentz, 1991). De context valt uiteen in een aantal factoren: ontstaansgeschiedenis, doel­groep en doel. Van ieder van deze factoren moet een duidelijk beeld verkregen wor­den. Deze factoren kunnen worden beschreven door bijvoorbeeld diepte-interviews te houden met betrokkenen binnen de organisatie, zowel met schrijvers als met beleids- of management-bepalers die informatie kunnen verschaffen over doel en plan achter de externe communicatie.

Een typisch voorbeeld van een belangrijke vaststelling uit contextonderzoek is dat schrijvers met een tekst meerdere doelen tegelijk willen realiseren.

Voorbeeld In een onderzoek naar voorlichtingsbrochures (Sanders, Sanders, Renkema & Van Wijk, 1992) kwamen twee brochures voor die inhoudelijk op elkaar aan moesten sluiten: één

over de medIsche keuring bij arbeidsongeschiktheid,. en één over het invaliditeitspen­

sioen. Ze waren echter heel verschillend qua vormgeving, stijl en structuur, terwijl er tege­lijk een grote inhoudelijke overlap te zien was. Voor de lezer is dit verwarrend, omdat de

:at

TED SANDERS EN JOSÉ SANDERS

medische keuring en het inyaliditeitspensioen twee stappen in hetzelfde traject (kunnen) zijn. Voor de cliënt is er geen sprake van twee verschillende instanties maar van één pen­sioenfonds: waarom dan twee brochures die van elkaars bestaan niet op de hoogte lijken te zijn? Uit het onderzoek binnen de organisatie bleek dat er sprake was van twee totaal verschillende afdelingen, die organisatorisch en fysiek - in het gebouw - mijlenver van elkaar verwijderd waren. Het gevolg was een gebrek aan onderlinge afstemming en samenwerking. Een belangrijke vraag was verder, welk doel en welke doelgroep de voorlichtingsbrochu­res van het pensioenfonds moesten bereiken. Getuige het lezersonderzoek werden de bro­chures gebruikt als: - naslagwerk; - instructie om pensioen aan te vragen; - nader kennis te maken met pensioenfonds, pensioen en pensioenberekening. De brochures waren dus bestemd voor een zeer breed publiek, van algemeen belangstel­lenden tot mensen die bijna gepensioneerd zijn en instructies moeten krijgen over de manier waarop ze het pensioen moeten aanvragen.

2.2 Inventarisatie van lezersoordelen: een plus-en minmethode met coderingen

Vaak is voor een tekstonderzoeker bij eerste lezing van een te herziene tekst al dui­delijk, waar hem de schoen wringt. Toch kan een inventariserend lezersonderzoek van groot nut zijn bij het diagnostiseren van de aard van de problemen: bevat de tekst te moeilijke woorden? Is hij onvolledig of overvolledig, gezien wat de doel- . groep al weet? Raakt de tekst onnodig zere plekken bij de doelgroep? Is de tekst irri­tant vormgegeven? Lezers bevestigen niet alleen de eerste oppervlakkige diagnose, maar geven ook aan welke andere gevoeligheden zij hebben met tekstuele aspecten. Wanneer de tekstonderzoeker niet tot de specifieke doelgroep van de tekst behoort, kan deze dergelijke gevoeligheden niet geheel zelf inschatten.

In de tekstevaluatie-literatuur wordt een veelheid aan zogenaamde reader-focused evaluatiemethoden onderscheiden (zie Lentz & Pander Maat, 1992, ofDe Jong & Schellens, 1995, voor een overzicht). Sommige methoden zeggen uit te gaan van het leesproces, waarbij de lezer wordt geobserveerd tijdens het lezen van de tekst, het gebruik ervan ofhet reageren erop (bijvoorbeeld door antwoorden op vragen bij de tekst). Deze methoden kunnen waardevolle inzichten over zwakke punten in de tekst opleveren, maar zijn, in isolement gebruikt, diagnostisch zwak, omdat de lezer wel kan aanwijzen waar de tekst niet deugt, maar niet onder woorden kan brengen hoe dat komt. Ook kosten lezersobservaties relatiefveel tijd.

Een methode waarbij de lezer de tekst als produkt beoordeelt is veelal effectiever; de plus- en min-methode is een voorbeeld van een dergelijke methode. Concreet houdt deze in dat de tekst wordt voorgelegd aan een groep lezers die een steekproef is uit de doelgroep van de tekst. De lezer wordt gevraagd de tekst grondig door te lezen en vervolgens een plus ofmin te zetten bij iedere passage die hij/zij opmerke­lijk goed ofslecht vindt (Vroom, 1987), om dit later in een gesprek toe te lichten.

Omdat het inventariserend lezersonderzoek in dienst staat van de tekstanalyse als evaluatie-instrument - we doelen hier dus nietop het toetsende / evaluerende lezers­onderzoek, dat niet in dienst staat van de analyse - is het van belang lezers concre­

TEKSTANALYSE ALS EVALUATIE-INSTRUMENT BIJ TEKSTHERZIENING

:at

te oordelen te ontlokken, met name waar het de tekstuele kenmerken betreft waar­op zij hun oordeel baseren. Daarom hebben wij gewerkt met een plus-en min­methode die we hebben uitgebreid met een lijstje met afgekorte oordelen die lezers over de tekst kunnen geven, zoals '(niet) duidelijk', '(niet) prettig om te lezen', '(niet) belangrijk' (Sanders et al., 1994).

Volgens De Jong & Schellens (1995) zou door het gebruik van deze coderingen het leesproces van de lezers mogelijk meer gestoord worden. Dat bezwaar lijkt ons zeer betrekkelijk, immers alle plus-en min-taken vragen een oordeel van de lezers. Dientengevolge reflecteren lezers bewust op de tekst; zij nemen afstand en evalu­eren. Er is dus per definitie sprake van een methode die verwijdering ven het lees­proces veroorzaakt (vg!. échte methoden om het leesproces te meten, zoals leestijd­en oogbewegingsregistratie, zie bijv. Noordman, 1983). Bovendien hebben wij de indruk dat de coderingen de lezer helpen om zijn of haar instemming dan wel bezwaar bij de tekst sneller en concreter te uiten, waardoor het lezen des te sneller hervat kan worden. Een ander bezwaar tegen het gebruik van coderingen is dat het noodzakelijkerwijs beperkte karakter ervan de voordelen in belang zou doen afne­men, omdat de nadruk teveel op een selectie van probleemsoorten komt te liggen. De door ons gehanteerde coderingen zijn echter niet willekeurig gekozen, maar betreffen de kernaspecten van tekst: structuur, stijl, inhoud en vormgeving. Met andere woorden: alle typen problemen kunnen aan de orde komen.

Het gehanteerde lijstje van oordelen bleek in de praktijk een belangrijk hulp­middel voor lezers te zijn, omdat ze achteraf in een gesprek met een tekstdeskundi­ge gemakkelijker uitleg kunnen geven pij hun evaluatie. Dit is nodig, omdat lezers vaak een vage terminologie hanteren en elkaar tegensprekende oordelen uiten. Door de oordelen van de lezer in een gesprek langs te lopen, wordt het beperkte diagnos­tisch inzicht van de gemiddelde lezer zo goed mogelijk benut.

Het resultaat van de inventarisatie is een beeld van de tekortkomingen in de tekst volgens de beoogde lezers. Door deze oordelen al zoveel mogelijk in termen van tek­stuele kenmerken te beschrijven, is dit lezersonderzoek optimaal bruikbaar voor de tekstanalyse.

3 Tekstanalyse

Op basis van de twee voorafgaande stappen ontstaat een beeld van de tekst dat de basis vormt voor de evaluatieve tekstanalyse zelf De tekst kan nu niet alleen op alge­meen geldende criteria beoordeeld worden, maar ook specifiek op het functioneren van deze tekst met een bepaalde functie voor een specifieke groep lezers. Het doel van de tekstanalyse is drieledig: beschrijven, evalueren en herzien.

Beschrijven: allereerst wordt een beschrijving gegeven van de tekst: hoe zit hij in elkaar? Deze beschrijving vindt plaats aan de hand van de centrale tekstkenmer­ken inhoud, structuur, stijl en vormgeving. Op het aspect van de tekstinhoud gaan we hier niet nader in, omdat inhoudsanalyses vaak een sterk ad hoc karak­ter hebben en vooral informatie opleveren die specifiek is voor één tekst of één tekstonderwerp. Stijl en structuur zijn daarentegen meer generaliseerbare aspec­ten. Structuur, dat wil zeggen de opbouw van de tekst, en stijl, met name per­spectiefkeuzes, zijn tekstkenmerken die de houding van de schrijver ten opzich­

TED SANDERS EN JOSÉ SANDERS

te van de lezer weerspiegelen. Het is dan ook geen toeval dat we in de praktijk juist aan deze kenmerken merken dat er iets mis is met een tekst. In het onder­staande werken we deze claim uit met betrekking tot tekststructuur. Dit doen we mede aan de hand van voorbeelden uit voorlichtingsteksten. Evalueren: vervolgens worden deze aspecten van de tekst geëvalueerd op grond van algemene criteria van effectiviteit. De beoordeling is gebaseerd op de intuï­tie en ervaring van de tekstanalist, op inzichten uit de adviesliteratuur (o.a. Ren­kema, 1995; Steehouder et al., 1992) en (vaak indirect) op empirisch onderzoek over teksthegrip en tekstgebruik (zie bijv. Hoeken, 1992 en Sanders 1992, hoofd­stuk 4). De belangrijkste criteria zijn de mate van begrijpelijkheid, aantrekke­lijkheid en overtuigingskracht. Bij het beoordeling van de mate waarin de tekst aan deze criteria voldoet is de informatie die verkregen is in het vooronderzoek natuurlijk onmisbaar. De begrijpelijkheid, aantrekkelijkheid en overtuigings­kracht zullen immers gerelateerd worden aan doel en doelgroep van de tekst. Herzien: Uiteindelijkworden op basis van deze tekstevaluatie suggesties voor her­zieningen geformuleerd, die concreet tekstueel van aard zijn. .

4 Structuuranalyse

Met structuur bedoelen we de wijze waarop de inhoudselementen zijn geordend en met elkaar in verband worden gebracht. Onder vele tekstexperts (teksttheoretici, tekstanalytici, tekstbegrip-onderzoekers en schrijfadviseurs) lijkt consensus te .

" bestaan over de opvatting dat juist de structuur voor een belangrijk deel de effecti­viteit van een tekst bepaalt (zie o.m. Sanders & Noordman, 1988; Schellens & Stee­houder, 1990), maar toch is er uit empirisch onderzoek nog weinig over bekend. Wel is tekststructuur het object van intensief onderzoek (Noordman & Maes, 1993), en de laatste jaren is er op dit gebied duidelijk vooruitgang geboekt, vooral waar het gaat om de analyse van tekststructuur, denk aan de Rhetorical Structure Theory van Mann & Thompson (1988), de pragmatische tekstanalyse van Pander Maat (1994), de procedurele benadering van Sanders & Van Wijk (1996), en de classificatie en beschrijving van coherentie-relaties (Sanders, Spooren & Noord­man, 1993). Al dit werk biedt een kader voor een globale, toegepaste tekstanalyse van verschillende aspecten van structuur.

4.1 Structuurproblemen en tekstanalyse

Een tekstanalyse ten behoeve van evaluatie moet aandacht besteden aan een aantal structuuraspecten, wil men een goede indruk krijgen van eventuele problemen die de lezer met een tekst zou kunnen hebben:

Relaties tussen de globale inhoudselementen: wat is de betekenis? Voorbeelden van relaties zijn Probleem-Oplossing, Opsommingen Tegenstelling. Hiërarchie: de manier waarop de inhoudselementen hiërarchisch zijn geordend.

IJ Explicietheid: de mate waarin relaties en hiërarchie in de tekst expliciet zijn gemaakt. De structuur wordt expliciet gemaakt in kopjes, inhoudsopgave, inlei­dende teksten en andere structuurmarkeringen.

TEKSTANALYSE ALS EVALUATIE-INSTRUMENT BIJ TEKSTHERZIENING

:at

Daarnaast moet in een evaluerende tekstanalyse aandacht besteed worden aan de mate waarin deze aspecten van de tekst duidelijk zijn voor dit specifieke tekstdoel en voor deze specifieke doelgroep. Een instructieve tekst voor een doelgroep van 65+ers zal in het algemeen explicieter zijn dan een reclametekst voor pubers.

Hoe kan een dergelijke analyse in praktijk worden gebracht? De structuur van een langere tekst komt allereerst tot uitdrukking in de inhoudsopgave. Dit is de eerste stap in de analyse: karakterisering van de tekststructuur zoals die in de inhoudsop­gave wordt weergegeven. We zullen dit illustreren aan de hand van een pensioen­voorlichtingsbrochure (zie ook Van der Meer, 1995).2 In onderstaand schema (zie

Figuur 1 Inhoudsopgave, structuuranalyse en nieuwe structuur van een pensioenvoorlichtingsbrochure

Structuuranalyse bestaande tekst Structuur herziene tekstInhoudsopgave bestaande tekst

1. voorwoord

2. pensioenwet

3. welke rechten biedt het dcelgenootsehap?

3.1 ouderdomspensioen

3.2 invaliditeitspenaiocn

3.3 hcrpiaataingstoelagel hcrplaatsingawaehtgeld

3.4 nabestaandenpensioen

3.S ~oorzieningen'

4. inlichtingen

1. VOOIWoord

2. pensioenwet

3. welke rechten biedt het deelgenootschap? (typen uitkeringen die door tkze wet beregeld wordm) ~ 3.1 ouderdomspenaioen

(geldt voor iedereen) algemeen (wat houdt tk wel in)

aangepaste middelsom (hoogt4 WUI lul inkomen)

pcnsioenjaren (lengte van het dUnstveTband)fl3.2 inva1iditeillpcnsioen

(g~ldt alleen in geval van ajl:euring)

~aflceuring (volledige

ajlceuring -> invaliditeit ofgedeeltelijke qfkeuring -> Mrplaolsing)

-- hoogte van het\ invaliditcitspensioen

~~ ~3.3 hcrplaatsingstoelage I herp1aatsingswschtgeld (geldt alken in geval van ajkeuring)

--afkeuring (gedeeltelijk - > herplamsbaar)

~ t;--3.4 nabestaandenpensioen I / t- wie kan aanspraak

maken op het nabe­staandenpensioen? (SOOrtnl IIlIbestaandm­pensioen)

~ weduwenpenaiocn I-- weduwnaarspensioen ~ partnerpensioen l-- wezenpensioen I--weduwenpensioen van

de gescheiden vrouw

--weduwenpensioen van de gescheiden man

4. voorzieningen

inlichtingen

- 1. inleiding

2. welke rechten biedt het deelgenootschap?

~ 2.1 ouderdomspensioen [wat is het ouderdoma­pensioen?

berekening van bet

~OUd~~ - uw inkomen - uw diensttijd - een uitgewerkt

voorbeeld

- 2.2 herplaauingstoelagel heqdaatsingawachtgeld r- afkeuring (herplaatsbaar

ofni~/)

....... u bent herplaatsbaar (dan herploatsingsl04lage oflrerp/aalsings­wachlgeld}

--u bent niet hcrplaatabaar (dan lnvalidileils­pensioen)

~ 2.3 invaliditeitspensioen

~ beR:kcning van het inv~di~itspensioen

voorZIemngcn voorbeelden van voorzieningen

~ 2.4 nabestaandenpensioen soorten nabestaanden­pensioen

~ - weduwenpensioen ~ - weduwnaarspensioen ~ - partnerpensioen ~ - wezenpensioco

- weduwenpensioen""'"

vld gescheiden vrouw 10- ­ weduwnaarspensioen

vld gescheiden man

3. inlichtingen

trefwoordenregister

TED SANDERS EN JOSÉ SANDERS

figuur 1) wordt de bestaande inhoudsopgave (kolom 1) vergeleken met een struc­tuurschema (kolom 2). In dit structuurschema wordt uitgedrukt hoe de globale inhoudselementen verwant zijn. Daartoe bepaalt de analist eerst de inhoudsele­menten: gebruik makend van de typografische structuur (alineàs, kopjes) worden de grotere bouwstenen in de tekst inhoudelijk gekarakteriseerd.

Binnen de grootste onderdelen, de 'hoofdstukken', worden inhoudselementen benoemd en gegroepeerd. Zo wordt duidelijke welke inhoudselementen thematisch verwant zijn. In het schema zijn de relaties tussen de elementen weergegeven, bovendien geeft de inspringing de hiërarchische verhoudingen tussen de elementen aan.

Wanneer de structuurbeschrijving vergeleken wordt met de inhoudsopgave valt een aantal problemen op. Ten eerste blijkt dat de inhoudselementen geen gelijkwaardi­ge opsomming vormen, zoals de inhoudsopgave suggereert, maar in meerdere of mindere mate bij elkaar horen. Die inhoudelijke verbondenheid komt in de tekst in onvoldoende mate tot uiting. Noch in de inhoudsopgave, noch in de volgorde waarin de onderwerpen achtereenvolgens in de brochuretekst worden' behandeld.

Verder blijkt dat de opbouw zelf ook niet overal logisch is. De tekst valt uiteen in een viertal grotere onderdelen die elke een type uitkering behelzen: het algemeen geldende ouderdomspensioen; de specifieke uitkeringen invaliditeitspensioen, her­plaatsingstoelage en herplaatsingswachtgeld (die alleen bij afkeuring gelden) en het nabestaandenpensioen). Daarnaast zijn er een voorwoord, een onderdeel 'voorzie­ningen' en inlichtingen als aparte onderdelen.

De structuuranalyse laat zien dat de bij elkaar behorende onderdelen niet ach­tereenvolgens afgehandeld worden, maar door elkaar. Telkens wanneer in het struc­tuurschema de verbindende lijnen elkaar kruisen (zie figuur 1) is er sprake van een structuurbreuk die het tekstbegrip waarschijnlijk niet ten goede komt. Wat in de oorspronkelijk opbouw in een apart hoofdstuk als 'voorzieningen' wordt behan­deld, is in feite geen zelfstandig onderdeel, want deze voorzieningen gelden met name bij invaliditeit. De onderdelen 'invaliditeitspensioen' en 'herplaatsingstoela­ge / herplaatsingswachtgeld' zijn onderling sterker aan elkaar gerelateerd dan aan de andere twee typen uitkeringen (ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen) en zouden aan elkaar gekoppeld en liefst in omgekeerde volgorde behandeld moeten worden. Immers, vanuit het perspectief van de doelgroep van de tekst komt een totale afkeuring, dus invaliditeitspensioen, als laatste station nà een mogelijkgedeel­telijke afkeuring.

4.2 Soorten structuurproblemen

Structuurproblemen zoals die in het voorbeeld hierboven behandeld werden, kun­nen onder vier noemers aangeduid worden.

Discontinuïteiten: inhoudselementen die bij elkaar horen, staan niet bij elkaar (vg!. Sanders & Van Wijk, 1991). Onvoldoende / onduidelijke hiërarchie: er zit te weinig ordening in hiërarchische opbouw: de indeling in de inhoudsopgave maakt geen enkele structuur duide­lijk, lijkt een gelijkwaardige opsomming.

:at

TEKSTANALYSE ALS EVALUATIE-INSTRUMENT BIJ TEKSTHERZIENING

Onvoldoende explicietheidvan de structuur: de explicitering is afwezig ofverdui­delijkt niet maar vertroebelt doordat de kopjes verkeerd zijn gekozen ofde lading niet dekken. Objectgerichtheid: zowel de volgorde als de hiërarchische ordening van de tekst­structuur representeert de gedachtenwereld van de schrijver in plaats van de ken­nisbehoefte van de lezer.

De analyse geeft aanleiding tot herzieningsvoorstellen die de structuurproblemen wegnemen. De eerste drie probleemtypen zijn relatief gemakkelijk te herzien door verplaatsing van inhoudselementen en explicitering van de structuur. Het is zaak om inhoudselementen die aan elkaar gerelateerd zijn bij elkaar te plaatsen, en om door inspringen en nummeren duidelijk te maken hoe de hiërarchische verhou­dingen tussen de inhoudselementen zijn. Voor het vierde structuurprobleem, de objectgerichtheid van de tekst, ligt het structuurprobleem wat ingewikkelder.

5 Ohjectgerichte versus lezergerichte structuur

We spreken van een objectgerichte structuur wanneer in een tekst een bepaald object gethematiseerd wordt (in onderstaand voorbeeld het ouderdomspensioen), en dat object wordt uitgewerkt door er een aantal aspecten van op te sommen. Die beschrijvende, opsommende structuur ordent een gedeelte van de tekst ofzelfs de hele tekst. De object-gerichte houding van de schrijver blijkt altijd uit de tekst­structuur, en wordt vaak duidelijk geïllustreerd aan het begin van een complexe uit­leg. Onderstaand voorbeeld (zie ook Sanders et al., 1994) is afkomstig uit een van de beginpaginàs van een algemene voorlichtingsbrochure. Hier wordt de werking van een pensioenberekeningssysteem uitgelegd aan de hand van twee termen die voor de lezers op dat,.thoment nog onbekend zijn: inbouwsysteem en franchise-sys­teem.

Voorbeeld ... In 1986 is de wet op een aantal punten nogal ingrijpend gewijzigd. Dit heeft ook gevol­gen voor de berekening van pensioenen. Ook bij uw ouderdomspensioen zult u dat mer­ken. De jaren voor 1986 vergoeden we volgens het zogeheten inbouwsysteem. Met ingang van 1986 passen we het franchise-systeem toe. In deze brochure zullen we beide systemen uitleggen. 00

In feite is hier een ambtenaar aan het woord die uitlegt hoe het ingewikkelde bere­keningssysteem in elkaar zit. Toevallig heeft dat ook nog gevolgen voor de pensioe­nen van de lezers. En het gaat bij deze brochure niet alleen om één passage, nee: de tweedeling die verwoord wordt in het voorbeeldfragment loopt als een rode draad door de hele brochure en zorgt voor een voor de schrijver vertrouwde en logische, maar voor de lezer ingewikkelde structuur.

De tekst uit het voorbeeldfragment is kennelijk geschreven door een schrijver die zich onvoldoende vanuit het standpunt van de doelgroep probeert in te denken wat deze in welke volgorde over het ouderdomspensioen zou willen ':Veten. Een schrij­ver zou ook een lezergerichte structuur gebruiken. Daaronder verstaan we een struc­tuur die vanuit de lezer gezien een logische, liefst ook chronologische volgorde van inhoudselementen geeft. Topische vragen die het object bevragen kunnen ook hier­

1/1

3IS TED SANDERS EN JOSÉ SANDERS

bij van nut zijn. Als bijvoorbeeld op de kaft van een brochure staat 'Ouderdoms­pensioen', is de eerste vraag die bij de lezer opkomt wellicht: 'Wat is het ouder­domspensioen precies?'

In het voorbeeld bleek een grondige herordening dan ook noodzakelijk, en wel zodanig dat tweedeling in het berekeningssysteem niet meer zo centraal stond. Dat kan worden bereikt door het berekeningssysteem voorafte laten gaan door een dui­delijk inleidend tekstgedeelte dat antwoord geeft op de belangrijkste topische vra­gen vanuit het perspectief van de lezer ("Wat is het ouderdomspensioen?" "Hoe wordt het berekend?"). Het tekstgedeelte over de pensioenberekening werd zoveel mogelijk vanuit de lezer geschreven: eerst uitleggen wat de middelsom is, dan hoe het aantal dienstjaren wordt vastgesteld en hoe dit aantal het pensioen beïnvloedt, beide aan de hand van een uitgewerkt, 'levensecht' voorbeeld.

De voorbeeldtekst die al eerder in figuur 1aan de orde kwam, illustreert hoe object­gerichtheid zelfs de structuur van de hele tekst kan betreffen. Zoals we eerder in de structuuranalyse van deze tekst al zagen, worden ookhier verschillende ~pecten van een pensioensysteem behandeld in een voor de lezer onlogische volgorde. Een op de tekstanalyse gebaseerde herziening kan het best inzichtelijk worden gemaakt aan de hand van (een gedeelte van) de nieuwe inhoudsopgave, zoals weergegeven in de derde kolom van figuur 1. De herziening maakt het mogelijk eerst uit te leggen wat een afkeuring inhoudt, en wat de mogelijke uitkomstçn zijn, en daarna pas de bij­behorende verschillende uitkeringen en voorzieningen te bespreken.

In zo'n lezergerichte ordening is de tekst gemakkelijker te volgen door de '(chro­no-)logische' ordening: de zaken die bij elkaar horen worden direct na elkaar gepre­senteerd. In de herziene tekst kan dit bereikt worden door de oorspronkelijke h~ofdstukken als algemene inhoudelijke categorieën te handhaven, uitgebreid met een Inleidingen een TrefWoordenregister, maar ze anders te ordenen, intern beter te structureren, en uit te breiden met voorbeelden.

De objectgerichte structuur zoals die hierboven geïllustreerd werd vinden we terug in verschillende pensioen-voorlichtingsbrochures. Dat is niet toevallig, omdat pen­sioenen ingewikkelde materie vormen die veelal beschreven zal worden door men­sen die inhoudelijk deskundig en ervaren zijn op het gebied van 'het object'.

Het verschil tussen lezergericht en objectgerichte structuur is niet specifiek voor deze teksten. Integendeel, het is terug te vinden in vele andere teksttypen. Met name voor instructieve teksten is het relevant: krijgt de lezer te maken met een beschou­wing over een onderwerp ('~les wat u altijd al wilde weten over X") of krijgt de lezer antwoord op een vraag als "hoe moet ikX doen"? Sticht (1985) onderscheidt topic-orientedversus performance-orientedteksten, Hoeken (1992) en Pander Maat (1994) onderscheiden thema-georiënteerde en handeling-georiënteerde tekststruc­turen, en ook Jansen & Steehouder (1989, p. 158) bespreken een instructieve stijl waarin vanuit een handelingsperspectiefwordt geschreven. In al deze gevallen is de vraag: ordenen vanuit het beschreven object ofvanuit de lezer?

Tot slot wijzen we er op dat er een parallel lijkt te zijn tussen tekststructuur en een ander cruciaal tekstkenmerk: de perspectiefkeuze. In beide gevallen is de mate van lezergerichtheid te analyseren. Als het om perspectiefkeuze gaat, is de mate van lezergerichtheid af te meten aan de mate waarin en de wijze waarop de schrijver aan

,~

at

TEKSTANALYSE ALS EVALUATIE-INSTRUMENT BIJ TEKSTHERZIENING

zichzelfen aan de lezer refereert: onpersoonlijk ofpersoonlijk (men/u/je, ik/wij/de organisatie), afstandelijk ofnabij (actieve/passieve vorm; zie ]aspers, 1987, lansen, 1989). In beide gevallen is dit zeer relevant voor tekstevaluatie.

6 Conclusies

Onze conclusies betreffen vooral de toepassing van tekstanalyse in een evaluatieve context. Daarnaast bieden de resultaten aanknopingspunten voor verder onder­zoek, van zowel toegepaste als fundamentele aard. We besluiten met een korte bezinning op verschillende evaluatie-methoden, in het bijzonder op de positie van tekstanalyse.

6.1 Te~tanalyse als basis voor tekstontwerp

In dit artikel hebben we laten zien dat de analyse van een bestaande tekst belangrij­ke inzichten kan opleveren voor het ontwerpen van een nieuwe tekst. Bij die tekst­analyse gaven we bepaalde aspecten van structuur en stijl veel nadruk. We hebben speciaal aandacht besteed aan structuur, maar dan wel afgestemd op doel en doel­groep van de tekst, en met als uiteindelijk doel: problemen met het tekstgebruik te voorspellen, teksten te evalueren en te verbeteren. In het voorbeeld van de pen­sioenvoorlichtingsbrochures zouden we nooit tot een succesvolle tekstherziening gekomen zijn zonder deze vorm van tekstanalyse.

Maar werkt een dergelijke herziening ook? Uit evaluatie-onderzoek met een bro­chure die volgens de hier besproken uitgangspunten was herschreven, bleek dat de herzieningen ook inderdaad leiden tot beter teksthegrip en hogere tekstwaardering (Sanders et al., 1994). Bovendien werden juist lezergerichtheid en logische struc­tuur hoog gewaardeerd': dát waren de aspecten waar we ons in de tekstanalyse en herziening op hadden geconcentreerd.

Onze overtuiging dat juist structuur van belang is voor de effectiviteit van zake­lijke teksten is gestoeld op min ofmeer toepasbare kennis uit taalkundig en/oftaal­gedragsonderzoek. Dat geldt bijvoorbeeld voor inzichten over het expliciteren van de structuur (zie Sanders, 1992, hoofdstuk 4 voor een overzicht) en over de schik­king van zinnen (Onrust, Verhagen & Doeve, 1992, hoofdstuk 7). Dergelijke inzichten zijn weliswaar niet zonder meer generaliseerbaar, maar er zijn minstens aanwijzingen dat de betreffende tekstkenmerken de mate waarin de tekst wordt begrepen, beïnvloeden.

Een grondige tekstanalyse is vrijwel de enige manier om te achterhalen of de tekst op genoemde aspecten problematisch is, en hoe daaraan iets gedaan kan worden. Allerlei andere, meer oppervlakkige tekstkenmerken springen al snel in het oog. Niet voor niets is spelling nog steeds het meest voorkomende thema van tekstkri­tiek. Bovendien bestaan over veel stijl- en conventie-aspecten duidelijke schrijfad­viezen (aanhef: tangconstructies, nominaliseringen). Het vermijden van problemen met dergelijke tekstkenmerken is dus veel eenvoudiger dan in het geval van tekst­structuur. Structuur wordt niet zelden verwaarloosd in tekstadviezen, omdat het zo moeilijk te analyseren is en omdat hierover alleen abstracte adviezen mogelijk zijn (zie ook Braet, 1996).

Een vorm van tekstanalyse zoals die hier wordt voorgesteld geeft de broodnodi­ge concrete invulling aan algemene adviezen voor tekstontwerp. Het beste schrijf­

_____________________________--- -~-.~_..u ~~~.._._••.•~_••• _ •••• _ •._.~..__.._~_~ - ••---_

TED SANDERS EN JOSÉ SANDERS

advies is nog steeds: richt u tot de lezer. Maar dat advies kan alleen succesvol wor­den toegepast als het vertaald wordt in tekstkenmerken op niveaus van inhouà, structuur, stijl (en vormgeving). In de praktijk bestaat het risico dat juist de com­plexere zaken op het gebied van structuur (vg!. object- versus lezergericht) over het hoofd worden gezien. Wellicht moet de analyse dan op een makkelijk bruikbare manier worden geformuleerd, bijvoorbeeld in de vorm van een checklist, zoals Lentz & Pander Maat (1992) voorstellen.

6.2 Toegepast en fundamenteel tekstonderzoek

De structuuranalyse van alledaagse gebruiksteksten kan theoretische inzichten uit tekstanalyse en teksthegriponderzoek toetsen aan toepassing in een concrete con­text. Met die toepassing van theoretische inzichten hebben we ons hier ook bezig gehouden. Daarbij blijkt er nog een behoorlijke afstand te zijn tussen theoretisch verantwoorde analysemodellen en empirisch onderzoek naar taalgedrag op tekstni­veau aan de ene kant, en datgene wat we nodig hebben voor een ideale evaluatieve tekstanalyse aan de andere kant. We hebben hierboven bijvoorbeeld geen erg pre­cieze heuristiek voor de structuuranalyse geforn1uleerd. En evenmin konden we ons bij de evaluatie van de structuuranalyse baseren op rotsvaste gegevens over proble­men die lezers hebben met bepaalde tekststructuren. Onderzoek binnen taalbe­heersing en tekstwetenschap heeft een belangrijke taak in het verkleinen van die afstand (zie bijv. Lentz & Pander Maat, 1993 en Renkema, 1994).

Maar dat betekent niet dat de relatie tussen toegepaste tekstanalyse en funda­menteler tekstonderzoek er uitsluitend één is van eenrichtingverkeer, waarin de eva­luatieve tekstanalyse louter gebruik maakt van inzichten uit onderzoek naar tekst­structuur en taalgedrag. Toegepaste tekstanalyse leidt namelijk ook tot nieuwe inzichten in wetmatigheden in structuurvan taal en taalgeàrag. Een voorbeeld daar­van is de hier beschreven houding van schrijvers die objectgericht schrijven in plaats van lezergericht. Deze houding is niet het resultaat van één ad hoc context-afhan­kelijk communicatie-probleem, maar een generaliseerbaar verschijnsel. Deze schrij­vershouding lijkt zich te uiten in een conglomeraat van tekstkenmerken, zoals een veelheid aan additieve structuren waarin het thema een object is. Op het niveau van de stijl gaat dat vaak samen met veel passieven, nominaliseringen, statische werk­woorden en een gebrek aan directe aanspreking.

Dergelijke observaties leveren ideeën op voor fundamenteler tekstkenmerken­onderzoek. Een inventarisatie van stijlkenmerken in verschillende teksttypen (à la Biber, 1988) kan bijvoorbeeld uitwijzen ofer inderdaad clusters kenmerken aange­wezen kunnen worden die gezamenlijk een nadere operationalisering geven van wat we hier object- respectievelijk lezergerichr schrijven hebben genoemd. Vervolgens leiden dergelijke regelmatigheden tot relevante vragen voor taalgedragsonderzoek: wat voor strategieën hanteren schrijvers in termen van tekststructuur (vg!. Bereiter & Scardamelia, 1987; Sanders & Van Wijk, 1996)? Zijn de overige kenmerken van een objectgerichte manier van schrijven te verbinden met de tekstuele? Welke struc­tuur is optimaal voor de lezer van een bepaald teksttype?

6.3 Verhouding tekstgerichte - lezergerichte evaluatiemethoden

Dit themanummer is gewijd aan tekstevaluatie en evaluatie-methoden spelen daar­bij een belangrijke rol. Hierboven hebben we al even het verschil genoemd tussen

:at-

TEKSTANALYSE ALS EVALUATIE-INSTRUMENT BIJ TEKSTHERZIENING 321

lezer- en tekstgeoriënteerde evaluatie-methoden (zie vooral Lentz & Pander Maat, 1992). Met dit artikel pleiten wij voor de bruikbaarheid van een tekstgerichte methode zoals tekstanalyse bij tekstevaluatie. Tekstanalyse is echter alleen bruikbaar in tekstevaluatie indien deze niet alleen op de tekst zèlf gericht is, maar ook reke­ning houdt met het lezersstandpunt. Wij hebben hierboven geschetst dat in de vol­gende twee fasen expliciet rekening wordt gehouden met de lezer: 1 de tekstanalyse wordt voorafgegaan door een contextonderzoek naar ontstaans­

geschiedenis, doelgroep en gebruikssituatie en een inventarisatie van lezersoor­delen, die de basis vormen voor de tekstanalyse;

2 de tekstanalyse zelf is sterk lezergericht. Op deze manier wordt het lezerstandpunt dus niet verwaarloosd; integendeel, het wordt beschouwd als serieus te nemen vertrekpunt voor een gefundeerde diagnose.

Het spreektvanzelfdat in het ideale evaluatie-onderzoekeen vooronderzoeken tekst­analyse gevolgd worden door het ontwerp van een herziene versie van de oorspron­kelijke tekst en een uitgebreide lezersevaluatie -- een experimenteel onderzoek waar­in de herziene versie wordt vergeleken met de oorspronkelijke versie, op de aspecten tekstbegrip en tekstwaardering, in dezelfde situatie en met dezelfde lezers (Sanders et al., 1994). Zeker in gevallen van omvangrijke -- en dus kostbare -- publieksvoor­lichting is het zinvol om zich ervan te verzekeren dat de tekst nu wèl begrijpelijk, aantrekkelijk en overtuigend is voor de doelgroep.

Niettemin leggen wij hier de nadruk op analyse van de tekst, en in het bijzonder die van structuur, en nietop lezersevaluatie. Het belangrijkste argument is dat een adequate tekstanalyse (met name van de structuur) zonder lezersonderzoek wèl kan leiden tot een acceptabele herziening van teksten, terwijl dat bij lezersonderzoek zonder structuuranalyse onmogelijk is. In dat laatste geval is er immers vaak geen sprake van een (vertaling" van de lezersintuïties in bruikbare aanwijzingen. Met andere woorden: er is onvoldoende sprake van een diagnose. Bovendien dreigt men al gauw te blijven steken in ad hoc informatie van één lezer over één toevallige tekst.

Wanneer om de een ofandere reden keuzes moeten worden gemaakt tussen lezer­of tekstgeoriënteerd onderzoek ter verbetering van teksten, kan dan ook beter voor de tekstgerichte worden gekozen. In de praktijk wordt naar ons idee maar al te vaak snel gegrepen naar eenvoudige doch dure lezergerichte evaluaties, waar een evalu­atieve tekstanalyse veel goed zou hebben gedaan. In dit artikel hebben we een indruk gegeven van een dergelijke vorm van evaluatieve tekstanalyse.

Noten

De studie waarvan in dit paper verslag wordt gedaan werd gedeeltelijk onder­steund door een subsidie van de Stichting voor Taal, Spraak en Logica van NWO postdoc-beurs no. 300.173.031 voor José Sanders. Wij danken Peter Jan Schellens, Jan Renkema en Carel van Wijk voor hun advies en commen­taar, ook tijdens eerdere fasen van de studie, en Susie van de Meer, die een gedeelte van het gebruikte voorbeeldmateriaal verzamelde en analyseerde.

2 Dit uitgewerkte voorbeeld betreft de analyse van een pensioenvoorlichtings­brochure van een grote Nederlandse organisatie in de vervoerssector.

TED SANDERS EN JOSÉ SANDERS

Bibliografie

Biber, D. (1988). Textual dimensions in speech and writing. Cambridge: Cambridge University Press.

Bereiter, C & Scardemalia, M. (1987). Psychology ofwritten composition. Hillsdale, N.].: Erlbaum.

Braet, ~ (1996). Tekstopbouwadviezen in schoolboeken: over effectiviteit en machteloosheid. In T. Sanders & ~ Smulders (red.) Schrijfwijsheden. Visies op taal en taaladvies. pp. 73-79. 's-Gravenhage: SDU.

Hoeken, H. (1992). Tekstontwerp: de psychologie achter effectieve teksten. Gramma/TTT1, 2,95-110.

Hoven, e van den (1990). (Taal)verkeersproblemen. (Inaugurale rede). Utrecht: Rijksuniversiteit Utrecht.

Jansen, C.].M & Steehouder, M.F. (1989). Taalverkeersproblemen tussen overheid en burger. Een onderzoek naar verbeteringsmogelijkheden van voorlichtingsteksten en formulieren. (Dissertatie). Enschede: TU Twente.

Jansen, F. (1989). Perspectiefkeuze in functionele teksten: de stille kracht van het zakelijk perspectief. Communicatief2, (2), 112-118.

]aspers, J. (1987). Perspectiefkeuze in voorlichtingsteksten. Toegepaste taalkunde in artikelen 28, 81-93.

Jong, M. de & Schellens, RJ. (1995). Met het oog op de lezer. Pretestmethoden voor schriftelijk voorlichtingsmateriaal. Amsterdam: Thesis.

Leeman, A & Braet, A. (1987). Klassieke retorica. Haar inhoud, functie en beteke­nis. Groningen: Wolters Noordhoff / Forsten.

Lentz, L. (1991). De functionele analyse van een veiligheidsreglement: beschrij­ving van een heuristiek. Tijdschrift voor Taalbeheersing 13, (3), 197-212.

Lentz, L. & Pander Maat, H. (1992). Evaluating text quality: reader-focused or text-focused? In H. Pander tv1aat & !vI. Steehouder (red.) Studies offunctional text quali'ty. pp. 101-114. Amsterdam: Rodopi.

Lentz, L. & Pander Maat, H. (1993). ~t mankeert er aan die tekst? Amsterdam: Thesis.

Mann, ~ & Thompson, S. (1988). Rhetorica! structure theory: toward a functional theory of text organization. Text, 8, (3), 243-281.

Meer, S. van der (1995). De kwaliteit van schriftelijkpensioenvoorlichtingsmate­riaal. (Doctoraalscriptie Algemene Letteren). Utrecht: Universiteit Utrecht.

Noordman, L.G.M. (1983). Psychologische methoden van onderzoek over het begrijpen van taal. Gramma, 7, 331-363.

Noordman, L.G.M. & Maes, AA. (1993). Tekststructuur en tekstbegrip. In A. Braet & J. van de Gein (red.) Taalbeheersing als tekstwetenschap: terreinen en trends. pp. 22-56. Dordrecht: leG.

Onrust, M., Verhagen, A. & Doeve, R. (1992). Formuleren. Houten / Zaven­tem: Bohn, Stafleu & Van Loghum.

Pander Maat, H. (1994). Tekstanalyse. Een pragmatische benadering. Groningen: Wolters-NoordhofE

Renkema, J. (1994). Taal maggeen belasting zijn. (s Gravenhage: SDU uitgeverij. Renkema, J. (1995). Schrijfwijzer (derde, herziene uitgave). (s Gravenhage: SDU

uitgeverij .

TEKSTANALYSE ALS EVALUATIE-INSTRUMENT BIJ TEKSTHERZIENING

Sanders, T. (1992). Discourse structure and coherence. (Proefschrift K.U. Brabant). Tilburg: K.U. Brabant.

Sanders, T & Noordman, L. (1988)., Tekststructuur en begrijpelijkheid. Begrijpelijkheidscriteria van ervaren tekstbeoordelaars. Tijdschrift voor Taalbeheersing, 10, 81-92.

Sanders, T., Sanders, J., Renkema, J. & Van WIjk, C. (1992). Voorlichtings­brochures Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds. Tilburg: Centrum InterCom / Zakelijke Communicatie.

Sanders, T., Sanders, J., Renkema, J. & van Wijk, C. (1994). Praktijk-onder­zoek naar tekstkwaliteit. Een standaardmethode. Communicatief7, (4), 13-22.

Sanders, T., Spooren, "W: & Noordman, L. (1993). Coherence relations in a cognitive theory of discourse representation. Cognitive Linguistics4, (2), 93-133.

Sanders, 1: & Van Wijk, C. (1991). Tekststructuur en tekstkwaliteit: van analyse naar evaluatie en revisie. In M. Bax & W. Vuijk (red.) Thema's in de taalbeheer­sing. pp. 140-150. Dordrecht: rCG.

Sanders, T. & Van Wijk, C. (1996). PISA - A procedure for analyzing the structure of explanatory text. Text, 16, 1, 91-132.

Schellens, E & Steehouder, M. (1990). Vaste structuren en tekstmodellen als hulpmiddel bij het schrijven van een betogende tekst. Tijdschrift voor Taal­beheersing 12, 255-268.

Steehouder, M., Jansen, C., Maat, K., Van der Staak, J. & Woudstra, E. (1992). Leren Communiceren. Handboek voor mondelinge en schriftelijke communicatie. Groningen: Wolters-Noordhof[

Sticht, T. (1985). Understanding readers and their use of texts. In: T. Duffy en R. Waller (red.) Designing usabIe texts. pp. 315-340. Orlando, FA: Academie Press.

Vroom, B. (1987). PubliekSonderzoek met behulp van de plus-en-min methode. Tijdschrift voor Taalbeheersing9, 256-271.