TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in...

182
T E K S T E N UITLEG PRAKTISCHE BIJBELVERKLARING DOOR. PROF.Dr. F.M. TH.BOHLenPROF.DR.A.VANVELDHUIZEN J. B. WOLTERS — GRGNINGEN, BATAVIA HET EVANGELIE VAN MATTHEUS DOOR Prof, Dr. J. A. C. VAN LEEUWEN VIERDE DRUK BEZORGD DOOR Dr. W. LODDER

Transcript of TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in...

Page 1: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

T E K S T EN U I T L E G PRAKTISCHE BIJBELVERKLARING

DOOR.

PROF.Dr. F.M. TH. BOHL en PROF. DR.A.VAN VELDHUIZEN

J. B. WOLTERS — GRGNINGEN, BATAVIA

H E T E V A N G E L I E V A N M A T T H E U S

DOOR

Prof, Dr. J. A. C. VAN LEEUWEN

V I E R D E D R U K BEZORGD DOOR

Dr. W. L O D D E R

Page 2: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug
Page 3: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug
Page 4: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug
Page 5: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

HET EVANGELIE VAN MATTHEUS

Page 6: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug
Page 7: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

TEKST EN UITLEG PRAKTISCHE BIJBELVERKLARING

DOOR

PROF. DR. F. M. TH. BOHL EN PROF. DR. A. VAN VELDHUIZEN

II. HET NIEUWE TESTAMENT

MET MEDEWERKING VAN PROF. DR. J. A. C. VAN LEEUWEN,

DR. W. LODDER, PROF. DR. H. M. VAN NES, PROF. DR. J. TH.

UBBINK, DRS. J. WILLEMZE EN PROF. DR. J. DE ZWAAN

HET EVANGELIE VAN MATTHEUS

DOOR

DR. J. A. C. VAN LEEUWEN HOOGLEERAAR AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE

UTRECHT

VIERDE DRUK

BEZORGD DOOR

DR. W. LODDER NED. HERV. PREDIKANT TE BUSSUM

BIJ J. B. WOLTERS' UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ N. v.

GRONINGEN -- DEN HAAG - BATAVIA -- 1934

Page 8: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

VOORWOORD VOOR DEN VIERDEN DRUK.

Het zou van weinig piëteit getuigen, indien ik ingrijpende wijzigingen

ging aanbrengen in het werk, waaraan de overleden Prof. Dr. J. A. C.

van Leeuwen zijn beste krachten gewijd heeft. En dit te meer, omdat

daartoe niet de minste noodzaak bestaat. „Inleiding" en „Uitleg" zijn

dan ook bijna ongewijzigd herdrukt. Van de „Tekst" geldt dat niet;

hier en daar zal men bij vergelijking met den derden druk veranderingen

aantreffen. Ten deele zijn deze nog van Prof. van Leeuwen zelve af-

komstig, wiens bewerking van Mattheus in de in 1932 verschenen „Proeve

van vertaling" meer dan eens antwoord geeft op de vraag, hoe de over-

ledene thans zou vertaald hebben, indien hij zelf den vierden druk had

kunnen verzorgen. In 't algemeen kan ik zeggen, dat ik nergens ingrijpende

veranderingen op eigen verantwoording aangebracht heb. Het blijft

in opzet en geest het werk van Prof. van Leeuwen.

Bussum, Juli 1934. W. LODDER.

BOEKDRUKKERIJ VAN J. B. WOLTERS

Page 9: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

INL E IDING.

I. De naam evangelie. Het woord „evangelie" is van Griekschen oorsprong. Zijn oorspronkelijke beteekenis is: het bode-loon voor een brenger van goede tijding. Later werd het de aanduiding voor die tijding zelf. In de landen om de oude wereldzee heeft het woord een godsdienstigen klank gekregen omstreeks het begin onzer jaartelling. De gedachte werd eraan verbonden van een geluk, een heil van hooger dan menschelijke orde. De wijsheid en het zoeken der Helleensche wereld liep uit op een vergoddelijking van het menschelijke, zooals dit o. a. tot uiting komt in de goddelijke eer, den keizer van het groote Romeinsche wereldrijk bewezen. Hij was de verpersoonlijking van alle macht en grootheid, uit den mensch opkomend, en den menschen heil-zaam. Hij wordt beschouwd en geëerd als van den hemel gezonden Redder. Zoo wordt in een Grieksch inschrift van het jaar 9 vóór Christus, in Klein-Azië gevonden, de geboorte-dag van keizer Augustus genoemd „het begin der goede boodschappen (evangeliën), die hij bracht".

Ook in de Heilige Schrift heeft het woord „evangelie" een gods-dienstige beteekenis en inhoud. In de Grieksche vertaling van het Oude Testament wordt meermalen het hiervan afgeleide werkwoord „een goede boodschap brengen" aangetroffen. En dan heeft het bijna altijd de zeer bepaalde beteekenis van de goede tijding bij uitnemendheid, nl. het toegezegde, of het nabijzijnde, of het aanbrekende Messiaansche heil, de door God aan Zijn volk beloofde, en krachtens de trouw van Zijn verbond gezonden redding (Jes. 40:9, 52:7; Nah. 1 : 15). Het is een heil, dat aanlichten zal met de komst van den Messias-zelven, die gezalfd is om „een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen" (Jes. 61 : 1).

Wanneer Johannes de Dooper, als wegbereider van den Messias, zijn profetischen roep doet uitgaan onder Israël, heet zijne prediking dan ook zeer terecht een „verkondigen van het evangelie aan het volk" (Luk. 3:18).

En treedt de Christus zelf op, predikend dat het koninkrijk Gods gekomen is, dan is dit „het evangelie des koninkrijks" (Matth. 4:23, 9:35). Als zoodanig zal het ook door anderen gepredikt worden (Matth. 24: 14) en heet het „het evangelie" zonder meer.

In den mond van Christus is alzoo „het evangelie" de blijde tijding, dat de heilsbeloften Gods, onder het Oude Verbond gedaan en in het Oude Testament neergelegd, in Hem haar vervulling vinden, dat het „koninkrijk Gods" met Hem aanvankelijk en in beginsel wordt ver-werkelijkt.

De oudste geschriften van het Nieuwe Testament, waarin wij het

Page 10: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

6 De naam. INLEIDING. Het evangelie van Matthéus.

woord „evangelie" aantreffen, zijn de brieven van Paulus. Hij noemt het evangelie „het evangelie Gods" (Rom. 1 : 1, 15 : 16), daar het uitgaat van God, die hierin Zijne beloften vervulde en den Zoon zond in de wereld; ook heet het bij hem „het evangelie van Christus", daar deze, door den Vader gezonden, dit evangelie bracht (1 Cor. 9: 12, 1 Thess. 3:2 enz.), waarvan Hij-zelf de hoofd-inhoud is, als de vervulling van alle beloften Gods (1 Cor. 2: 2, 2 Cor. 1 : 20, 1 Cor. 15: 3 v. enz.). ZOO heeft Paulus gepredikt, in overeenstemming met zijne roeping (Rom. 2: 16, 2 Cor. 4:3 enz.) en met hetgeen hem door de andere apostelen was overgeleverd (1 Cor. 11 : 23, 15:5 vv. enz.).

In het kort kunnen wij dus zeggen, dat volgens het Nieuwe Testament „het evangelie" het getuigenis is aangaande den Zoon Gods, naar luid der beloften Gods onder het Oude Verbond, in de volheid des tijds in het vleesch gekomen om den raad des heils in zijn volheid te verkondigen en het werk der verlossing te volbrengen.

In deze beteekenis is de benaming „evangelie" overgegaan op de schriftelijke opteekening en samenvatting van wat in den apostolischen tijd het gepredikte evangelie was. Datgene, waarin Christus, als van den Vader in de wereld gezonden, in zijne menschwording en geboorte, in zijn prediken en leven, in zijn lijden en sterven en opstanding, ons voor oogen wordt gesteld, is „het evangelie". In de kindsheid der chris-telijke kerk werd der gemeente door de prediking van ooggetuigen, van apostelen en evangelisten, „Christus voor oogen geteekend als gekruisigde" (Gal. 3 : 1). Voor de kerk van alle tijden is dit getuigenis vastgelegd in het geschreven „evangelie", opdat ons geloof Hem als den bewerker onzer zaligheid zou erkennen.

2. Het evangelie van Matthéus. De kerk Gods bezit in haar H. Schrift „het evangelie" als een belangrijk onderdeel van het Nieuwe Testament. En wel in viervoudige opteekening. Van ouds heeft men in de kerk deze opteekening beschouwd en verstaan als een eenheid, als „het evangelie" in viervoudigen vorm. Elk dezer vormen heeft zijn eigen plaats en beteekenis in het geheel van den kánon; ieder van deze doet een ander licht vallen op den persoon van Christus. Wij hebben ons thans alleen met het eerste der vier bezig te houden, in den kánon opgenomen als „het evangelie naar Matthéus". Ook dit heeft een eigen stempel en karakter. Zoo min als in de drie andere evangeliën moeten wij er in zoeken of uit op willen maken een zoogenaamd „leven van Jezus". Iedere poging, om aan de hand der evangeliën zulk een „leven van Jezus" te beschrijven, moet mislukken. Om een dubbele reden. Vooreerst, omdat het leven en werken, de levens-gang en -uitgang van Hem, die het Vleeschgeworden Woord is, niet valt binnen het kader eener gewoon-menschelijke biographie. En dan ook, omdat de vier „evangeliën" zich hiertoe niet leenen. Zij zijn, zooals reeds Herder terecht

Page 11: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Plaats. INLEIDING. Doel. 7

opmerkte, geenszins biographieën, maar getuigenissen aangaande Jezus als den Christus. I. e. w. „zij zijn, wat hun naam zegt".

Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug van het Oude naar het Nieuwe, of de poort tot het Nieuwe Testament. „Groote gebeurtenissen werpen haar schaduw vooruit." De Christus, wiens komst een keerpunt be-teekent in de wereldhistorie, is onder het Oude Verbond in belofte en instituut, in tempeldienst en profetie afgeschaduwd. In het eerste boek nu van het Nieuwe Testament zien wij het contact tusschen het lichaam en de schaduw, de aanraking tusschen profetie en vervulling. De bedoe-ling van het evangelie naar Matthéus is, Jezus te doen zien in zijne waardigheid als de Christus, d. i. als de aan Israël beloofde Messias.

Een Messiaansche verwachting leefde ook onder de Joden van Jezus' dagen, van de eerste eeuw onzer jaartelling; de hoop op een „zoon Davids", die, door God, tot koning gezalfd, zich op Davids troon zou zetten en aan Israëls rijk den ouden luister uit Davids glorietijd zou hergeven, die met het zwaard in de hand zijn volk tegen den onderdrukker zou aanvoeren, den gehaten Romein zou verjagen, zich zou wreken op de vijanden van Gods volk, en Israël in vrede zou doen wonen in het land hunner vaderen.

In het evangelie nu naar Matthéus wordt Jezus als Messias geteekend; doch in zijn oorsprong, zijn optreden, zijn leer en leven, i. e. w. in zijn levens-loop en -einde beantwoordt hij aan geen enkele der aardsch-gezinde nationale verwachtingen van het Jodendom. In dit alles is hij voor de Joden, en voor ieder onwedergeboren hart, een „ergernis" (1 Cor 1 : 23). En toch, in weerwil van, neen, juist in en door dit alles is hij de door God aan de vaderen beloofde Messias, in wien alle beloften Gods haar vervulling vinden. De leeuw is hij uit Juda's stam (Openb. 5 : 5), doch zijn overwinning bevocht hij in een' weg van vernedering en smaad, van stilheid en schijnbaar volslagen ondergang. Dit is de hoofdgedachte in het eerste boek van het Nieuwe Testament. Telkens verwijst de evangelist naar de Oud-testamentische profetie. Karakteristiek is bij hem de uitdrukking „opdat vervuld zou worden, wat gesproken is door den profeet". Door zulk een verwijzing wil de evangelist doen zien, dat de lijn „belofte-vervulling" door God is doorgetrokken in de historie; de Oud-testamentische openbaring en wat in den Christus geschonken is liggen in elkaars verlengde; de openbaring onder het Oude Verbond moest naar Gods raad en bedoeling uitloopen op de komst van den Messias.

3. Inhoud. Het werk van dezen evangelist draagt zijn stempel aan het voorhoofd: het begint met zich aan te dienen als de geschiedenis van Jezus (den) Christus, den zoon Davids (1 : 1). En heerlijk blinkt aan het eind van zijn boek de koninklijke majesteit, het Goddelijk

Page 12: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

8 Karakter. INLEIDING. Inhoud

machtsbewustzijn van dezen Messias uit, wanneer, uit den dood ver-rezen, hij ons wordt voorgesteld, aan zijne discipelen opdracht gevend om alle volken voor hem op te eischen. Hem komt dat toe, en in zijne mogendheid kunnen zij daartoe uitgaan; want, zoo zegt hij, „mij is gegeven alle macht in den hemel en op aarde," en „ik ben met u alle dagen tot aan de voleindiging der wereld" (28: 18, 20).

Tusschen deze twee polen beweegt zich de aardsche historie van dezen Jezus, „die Christus (= Messias) heet" (1 : 18). De weg, dien hij gaat is vreemd voor het natuurlijk hart, een weg van gehoorzaam-heid tot den dood. Doch telkens wordt onverholen, als met opzet, het licht geworpen op al dit paradoxe, opdat zou uitkomen dat hij juist in dit „ergerlijke" de in Israël afgeschaduwde, onder het Oude Verbond beloofde, naar Gods raad gewilde Christus is.

In zijne afkomst en geboorte is oogenschijnlijk veel aanstootelijks, dat aanleiding kon geven en heeft gegeven tot lastering; ook hierin echter gaat de belofte Gods in vervulling en wordt de Christus als Zaligmaker aan de wereld geschonken (hfdst. 1). Terwijl het officiëele Jodendom onverschillig blijft bij het bericht van zijne geboorte, wordt hij als koning door de Magiërs gehuldigd; de trouw en bewaring Gods beschermt hem voor de lagen van Heródes; door de leiding des Heeren wordt gewerkt, dat uit Názaret, het verachte, het optreden van Israëls Messias zou beginnen (hfdst. 2). Als de Dooper optreedt met de prediking dat het Messiaansche heil welhaast zal aanbreken, zet Jezus zijn zegel op dit woord; hij stelt zich, door aan den doop van Johannes zich te onderwerpen, aan het hoofd van zijn volk; als hun Messias zal hij optreden, niet met zwaard of machtsvertoon, maar door in hun zonde en dood in te gaan (hfdst. 3). Gezalfd met den H. Geest en door het Goddelijk Amen bevestigd, wordt hij verzocht in de woestijn, waar hij het „indien gij Gods Zoon zijt" zich laat welgevallen, koninklijk de verzoeking overwint, om dan openlijk onder zijn volk op te treden (hfdst. 4). Zoo geeft hfdst. 1-4 wat als voorbereiding tot het openbaar optreden kan worden beschouwd; ook in hetgeen ons uit dit verborgen leven des Heeren wordt medegedeeld komt zijne Messiaansche waardigheid dui-delijk uit. Niet anders is het in het tweede gedeelte van het boek, hfdst. 4: 23-10 : 42. Jezus ging het land door, leerend, predikend en heelend. Hoe hij leert, daarvan geeft hfdst. 5-7 een staal in de zgn. bergrede. Wat Christus daarin verkondigde is een grondwet van het koninkrijk der hemelen, door hem, den Messias, afgekondigd ; zij is niet de opheffing of ontbinding maar de vervulling van wat onder het Oude Testament gegeven is. Met een koninklijk „ik zeg u" openbaart hij den vollen inhoud der Oudtestamentische wet; aan het al dan niet hooren en beware n .

van zijn woorden verbindt hij leven en dood. Heelend ging de Heiland rond, die zijn volk zou zaligmaken van

Page 13: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Inhoud. INLEIDING. 9

hunne zonden. In de genezingen, die hij verricht door de macht van zijn woord alleen, eerbiedigt hij de wetten van Mozes (vgl. 8: 4); een reeks van wonderbare genezingen verhaalt de evangelist in hfdst. 8-9 : 34. Ook hierin komt uit, dat deze Jezus de beloofde Messias is, die als de „knecht des Heeren" de ellende van zijn volk droeg in rusteloos bezig zijn tot genezing van hunne krankheden (8: 17). Als Messias treedt hij op met kracht tot genezen. Als Messias heeft hij bevoegdheid op aarde de zonden te vergeven (9: 1-9).

Groot is de nood der schare als van een herderlooze kudde. Hij, hun van God gezonden Herder, zal zijn werk aan hen doen; hierin zal hij worden geholpen door de mannen, die hij om zich vergaderd heeft en uitzendt om het koninkrijk Gods te prediken, dat ook na zijn heengaan door hen zal worden verkondigd. Zoo zendt de Koning zijne gezanten uit, van zijnen lastbrief voorzien (hfdst. 10).

Zijn woord en werk evenwel vindt niet enkel instemming. Velen, die in dit optreden ternauwernood of in het geheel niet den Messias erkennen, al is het geheel in overeenstemming met het profetisch woord (hfdst. 11:2-24). Slechts weinigen is het gegeven, Hem te erkennen (11 : 25-29); de meesten, vooral de leiders des volks, keeren zich tegen hem met een lastering, die hunzelf ten oordeel zal zijn (hfdst. 12: 1-45). Velen, die hem hooren, weinigen die hem verstaan (12:46-50).

Zoo begint zich onder de Joden een scheiding te voltrekken tusschen die hem tegenstaan en die hem aanhangen. Deze scheiding wordt, al is zij niet aan de oppervlakte zichtbaar, dieper door Jezus' spreken in ge-lijkenissen. De geheimenissen van het koninkrijk Gods liggen hierin verscho-len voor die buiten staan, en worden erin onthuld aan die hem kennen. Van deze gelijkenissen geeft de evangelist een gansche reeks in hfdst. 13.

Intusschen zet Jezus zijn arbeid voort, de kranken genezend, de scharen spijzigend, wonderen verrichtend, lastig gevallen zelfs door Farizéërs uit Jeruzalem (hfdst. 14, 15).

Zonder terughouding aanvaardt hij de erkentenis, bij monde van Petrus geuit, dat hij de Christus is. Hierop volgt de openlijke aan-kondiging van den lijdensweg, dien hij als Messias zal te gaan hebben (hfdst. 16), en waartoe hij door de verheerlijking op den berg wordt voorbereid (hfdst. 17: 1-23). Om dezen Messias zal zich een gemeente scharen, die van het Jodendom wordt afgescheiden, na aanvankelijk nog met uitwendigèn band te zijn verbonden gebleven (hfdst. 17 : 24-27); aan deze gemeente geeft de Christus zijne koninklijke wet en opdracht, opdat zij wete, welke regel in haar heerschen moet (hfdst. 18).

De Galileesche periode van Jezus' werkzaamheid begint haar einde te nemen; aan het slot hiervan wordt als grondwet van het koninkrijk der hemelen de wet der liefde genoemd, en de eisch van kinderlijke en ootmoedige gezindheid gesteld (hfdst. 19-20: 16).

Page 14: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

10 Inhoud. INLEIDING. De schrijver.

De Judeesche en Jeruzalemsche periode stelt evenzeer Jezus als Messias ons voor oogen: als zoodanig treedt hij op, zij het niet met grootsche pracht en uiterlijk vertoon, bij zijn reis naar Jeruzalem en zijn intocht in die stad (hfdst. 21) ; uit deze periode vermeldt de evangelist eenige konings-gelijkenissen, waarin de Messias aan de ongehoorzame Joden hun verwerping aanzegt en hen waarschuwt. De Farizéërs en Sadducéërs staan in hun woordentwisten beschaamd tegenover de wijsheid van dezen, die meer is dan Sálomo, die èn Davids zoon èn Davids Heere is (hfdst. 22). Zijne vijanden, de Farizéërs, hooren hun oordeel in het veelvuldig „wee u" der strafrede, tegen hen uitgesproken (hfdst. 23). Tot die hem kennen spreekt hij van zijn koninklijk komen met pracht en majesteit, door donkerheid en gerichten heen (hfdst. 24). Als hij komt, moeten de zijnen wakende en bereid zijn (25: 1-10), onvermoeid in de taak, hun opge-dragen, totdat hij komt (25 : 11-30) om in koninklijke majesteit gericht te houden (25:31-46).

Ook in de eigenlijke lijdensgeschiedenis springt deze gedachte naar voren: de weg van den Messias, door lijden en dood, is den Joden een ergernis; maar juist in datgene, waarin hij hun een aanstoot is, blijkt de profetie haar vervulling te vinden. In dezen uitgang in Jeruzalem, schijn-baar zoo smadelijk, naar oogenschijn een mislukking zijner levenstaak, wordt zijn Messíasschap bewezen (hfdst. 26 en 27). Niet zijns ondanks, maar met klaar bewustzijn en in volkomen bereidheid betreedt hij den lijdensweg. Dit einde is niet een wreede teleurstelling, maar de wil des Vaders en in overeenstemming met het profetisch woord. En op het oogenblik dat zijne vijanden meenen te triomfeeren, spreekt hij in koninklijk machtsbewustzijn van zijn zitten aan Gods rechterhand en zijn komen als Messias met hemelsche heerlijkheid.

De teekenen, die zijn sterven vergezellen, wijzen op de beteekenis van dezen dood; op de schuld, die zijn volk op zich laadt door hem te verwerpen; op de vervulling van den dienst der schaduwen in Israël; op de koninklijke grootheid van hem, die zijn leven gaf tot een losprijs voor velen.

Deze Messias is het, die ten slotte in zijne waardigheid openbaar wordt door als overwinnaar van den dood uit het graf uit te treden. En in zijne koninklijke majesteit, in Goddelijk machtsbewustzijn staat hij vóór ons, wanneer aan het eind van zijn evangelie de evangelist hem teekent als den „Messias", den Vorst, den Gezalfde des Heeren, die zijne herauten uitzendt de wereld door, welke hem toebehoort en die aan het einde der dagen aan zijne voeten zal zijn onderworpen (hfdst. 28).

4. De schrijver van het „evangelie naar Matthéiis". In het geschrift zelf wordt geen schrijver genoemd. Noch in den aanhef, noch aan het slot noemt hij zijn naam, of duidt aan, wie hij is. In het derde

Page 15: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Inhoud. INLEIDING. De schrijver. 11

evangelie begint de schrijver, al noemt hij zich niet, toch met een enkelen zin, waarin hij in den eersten persoon spreekt. Evenzoo in het geschied-boek, dat als „tweede deel" bij het derde evangelie behoort, nl. de Handelingen der Apostelen. Ook daar, in den aanhef, een spreken in den eersten persoon, dat later, waar de schrijver verhaalt van zaken, door hem in gezelschap van anderen beleefd, overgaat in een „wij", den eersten persoon meervoud (vgl. Hand. 16 : 11 enz.). Ook in het vierde evangelie treedt de schrijver, zonder zijn naam te noemen, toch telkens op als ooggetuige van de dingen, die hij bericht, en verzekert ons nadrukkelijk de waarachtigheid van wat hij verhaalt uit eigen aanschouwing ( Joh. 1:14, 19:35, 21:24).

Niets van dien aard in ons eerste evangelie. Geen opdracht, geen besluit; de schrijver treedt volkomen op den achtergrond, om op de grootheid van den Messias, dien hij teekent, van het begin tot het eind het volle licht te doen vallen. In weerwil van deze volslagen anoniemiteit is toch van ouds aan dit eerste boek van het Nieuwe Testament de naam van den apostel Matthéus verbonden geweest. Reeds in den titel, dien dit boek ontving, nl. „naar Matthéus". Het is duidelijk, dat niet de schrijver zelf zijn werk de wereld inzond met dezen titel. Dezen ontving het eerst, toen in de kerk meer dan één geschrift bekend was en in de bijeenkomsten der gemeente gelezen werd, dat geheel of gedeeltelijk van gelijken inhoud was. Om hun inhoud, het leven, lijden, sterven en verrijzen des Heeren, heetten deze geschriften gezamenlijk „evangelie". Ter onderscheiding nu werden deze vier deelen van het ééne „evangelie" aangeduid ieder met den naam van hem, dien men voor den schrijver hield: „naar Matthéus" enz. Ondersteld mag worden, dat in de oude kerk genoegzame gegevens waren, om aan het eerste boek van het Nieuwe Testament op deze wijze den naam van Matthéus te verbinden. Onmogelijk toch kan men dit toeschrijven aan de zucht, een dergelijk belangrijk geschrift aan een beroemd persoon, aan een belangrijke figuur uit de omgeving van Jezus of uit de oudste kerk toe te kennen. Zoo iets is wel geschied. Jongere, apocryphe „evangeliën" zijn gesierd met den naam van Petrus, Jacóbus, Thomas e. a. Maar Matthéus ! Welke plaats heeft hij ingenomen in de oude kerk? Welke beteekenis had hij in den kring der twaalf discipelen? Het Nieuwe Testament zelf vermeldt weinig anders van hem dan zijn naam en zijne roeping tot apostel. Hij droeg den naam Levi of Matthéus en was tollenaar, woonachtig te ICapérnaum, waar hij, op een oogenblik dat reeds anderen tot een blijven bij Jezus geroepen waren, door dezen wordt uitgenoodigd hem te volgen. Hij staat op, verlaat het tolkantoor en behoort van dat oogenblik tot de twaalf vertrouwden, de leerlingen, die later als apostel worden uitge-zonden (Matth. 9 : 9-13, Mark. 2 : 13-17, Luk. 5 : 27-32, vgl.

Page 16: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

12 De schrijver. INLEIDING. Arameesch.

Matth. 10 : 3). Zijn naam komt dan ook in alle apostellijsten in hetNieuwe Testament voor.Verder echter is met zekerheid aangaande hem niets bekend. Meerweet de overlevering te verhalen aangaande het geschrift, aan dezenMatthéus toegekend. Wat daarin geloofwaardig is, komt hierop neer:Matthéus zou zijn evangelie hebben geschreven in het Arameesch,een aan het Hebreeuwsch verwant dialect, dat door de joden in jezus'dagen gesproken werd. Zijn werk werd reeds vóór het einde der eersteeeuw buiten Palastina bekend en bijv. in de Klein-Aziatische gemeentengebruikt. Daar men de taal, waarin het geschreven was, hier niet ver­stond, werd het bij de godsdienstoefeningen voorgelezen en vertolktdoor iemand, die het Arameesch en het Grieksch machtig was.

Een overlevering uit andere bron weet verder te verhalen, dat reedsvroeg aan christenen in Indië het evangelie van Matthéus bekendzou zijn geweest, hun daar "in Hebreeuwsch schrift" gelaten doorBartholoméus.

De overlevering aangaande een oorspronkelijk in het Arameesch ge­schreven evangelie kan op goede gronden als juist worden aan­genomen. De Grieksche vertaling heeft dan wel dit oorspronkelijkegeheel verdrongen, doch velerlei, dat hier niet kan worden aangevoerdmaakt waarschijnlijk, dat de ons bekende tekst van Matthéus inderdaadde vertaling is van een Arameeschen tekst. Dit wordt waarschijnlijkgemaakt o. a. door de wijze, waarop het Oude Testament doorMatthéus wordt aangehaald, en door de woordspeling in 1 : 21, dieniet alleen in het Nederlandsch, maar ook in het Grieksch geheel teloorgaat en slechts in een Semietische taal, als het Arameesch is, tot haarrecht komt. Deze Grieksche vertaling moet wel het oorspronkelij kegetrouw hebben weergegeven; immers de naam van den schrijver,Matthéus, is op deze vertaling mede overgegaan.

De overlevering, dat werkelijk de apostel Matthéus de auteur is vandit werk, kan op zeer goeden grond als juist worden aangemerkt. Zijheeft veel meer vóór zich, dan de in de vorige eeuw vaak verdedigdemeening, die echter thans steeds minder voorstanders vindt, dat denaam Matthéus eigenlijk behoorde bij een verzameling van "redenvan jezus", door den schrijver van ons evangelie gebruikt; aan dezebron, in zijn werk opgenomen, zou dan de naam Matthéus zijn ver­bonden gebleven, die later aan het geheel werd toegekend. Wie dit ge­schrift leest, moet echter erkennen, dat het er niet uitziet als een uitverschillende stukken saamgelezen geheel. Het vormt een schooneeenheid, heeft een goeden, harmonischen bouwen wordt beheerschtdoor ééne grondgedachte, die van het begin tot het einde wordt door­gevoerd en in het oog gehouden: de Messiaansche waardigheid vanjezus, die in zijn herkomst en optreden, in zijn leeren en lijden en

Page 17: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

De schrijver. INLEIDING. Eenheid. 13

sterven den Joden een ergernis is, omdat hij in niets van dit alles beantwoordt aan de aardschgezinde, vleeschelijke verwachtingen van het Jodendom. En toch, in weerwil van, neen juist in en door dit „aanstoot gevende", is hij de door God beloofde Messias, in wien het woord der Schrift en de raad des heils hun vervulling vinden.

Matthéus de tollenaar is zeker zoowel met het Grieksch als met de volkstaal, het Arameesch, bekend geweest; ook moet hij, krachtens zijn betrekking als beambte bij het tolwezen, in staat geweest zijn de pen te voeren. En wij mogen aannemen, dat hij de auteur is van het eerste evangelie. Levend te midden van zijn volk, waarvan het meeren-deel den Messias verwierp, zelf geroepen en toegebracht tot de belijders van Jezus, „die de Christus heet", heeft hij ook in geschrifte van dezen Jezus getuigd.

Hoe menigmaal zal een Jood, de prediking van het evangelie hoorende, met verontwaardiging en ergernis de gedachte hebben afgewezen, dat deze Jezus de aan de vaderen beloofde Messias was ! Had hij niet vernomen, misschien wel met eigen ooren gehoord, hoe deze Jezus dingen geleerd had, die lijnrecht ingingen tegen de op-vattingen en practij ken der geestelijke leidslieden van het volk ! Wist hij niet al te goed, hoe deze Rabbi stil zijn' weg was gegaan en niets gedaan had om het volk op zijne hand te krijgen, nog minder om zich aan hun hoofd te stellen en den gehaten Romein te verjagen! En dan dat smadelijk einde, als een gevloekte, aan een kruis ! Neen, deze Jezus kon de Messias niet zijn.

Hoe menigmalen zullen de christenen uit de Joden tegenwerpingen van dezen aard hebben moeten hooren. Hoe bitter zal er gelasterd zijn door de Joden tegen dien Jezus, die door sommigen als Messias werd geëerd. Met hoeveel schijn van recht konden zij zich beroepen op de beloften in het Oude Testament aangaande een koning uit Davids huis, die op den troon van David zou zitten en Israëls vorige glorie zou doen wederkeeren. En waar bleef nu dit alles? Hoe dikwijls zullen de geloovigen op dergelijke tegenwerpingen het antwoord zijn schuldig gebleven ! De ergernis van het kruis was wel vervluchtigd in het licht der opstanding, maar in het leeren en leven van den Christus bleef toch nog veel, dat zij niet aanstonds verstonden.

Een geschrift als ons eerste evangelie moet in Palestina, waar het ontstaan is, onder Joden en Joden-christenen van groote waarde zijn geweest. Groot is zijn apologetische kracht, klaar het licht der profetie, dat in dit evangelie valt over het optreden, over gansch den persoon des Heeren. En ook buiten Palestina is het spoedig verbreid en bekend geweest in Grieksch gewaad. De tijd, waarin het geschreven werd, kan slechts worden gegist. Wij mogen onderstellen, dat het was in de jaren 50-60, terwijl de Grieksche vertaling omstreeks het eind

Page 18: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

14 Tijd en plaats. INLEIDING. Andere evangeliën.

der eerste eeuw in de Klein-Aziatische gemeenten bekend was. In dezen vorm heeft het in de oude kerk ten allen tijde een voorname plaats ingenomen. Ook in heiden-christelijke kringen werd het om zijn nauwe aansluiting aan de Oudtestamentische openbaring hoog gewaar-deerd. Het werd erkend als deel van het Woord Gods, waarbij de gemeente Gods leeft. Deze bezit door alle tijden heen in dit eerste boek van het Nieuwe Testament een onschatbaar getuigenis van de trouw van Gods beloften, welke in dezen Christus haar volkomen vervulling vinden.

5. Betrekking tot de andere evangeliën. Ieder, die de H. Schrift kent en de evangeliën naar Matthéus, Markus en Lukas met aandacht leest en vergelijkt, wordt door het volgende getroffen: tusschen deze drie bestaat eensdeels een zeer groote overeenkomst, anderdeels een belangrijk onderscheid. De gang van Jezus' leven is bij allen in groote lijnen dezelfde; in geheel dezelfde volgorde wordt bij allen vaak een reeks van gebeurtenissen en reden medegedeeld. Zelfs stemmen zij meermalen woordelijk overeen. Daarnevens echter valt een aanmerkelijk onderscheid op te merken. Niet altijd wordt een woord van Jezus bij den éénen evangelist in hetzelfde verband vermeld als bij den ander; allerlei stof vinden wij bij Matthéus, die Markus niet heeft; Lukas heeft verschillende voorvallen en gelijkenissen, die wij bij Matthéus en Markus te vergeefs zoeken.

Hoe is dit opmerkelijk verschijnsel van een nauwe, vaak woordelijke overeenstemming naast een groot onderscheid in stof en ordening van de stof te verklaren? Talrijke pogingen om dit vraagstuk op te lossen, zijn gedaan, zonder dat eenstemmigheid bereikt is. Zij kunnen hier evenmin worden vermeld als beoordeeld. Dit is m. i. wel zeker: in de eerste plaats moet rekening worden gehouden met de prediking van het evangelie in en buiten Palestina. Hierin bekleedden de „daden en woorden des Heeren" een belangrijke plaats. Wat ten dienste der propaganda en der „stichting" van bestaande gemeenten alras ont-stond in schriftelijke opteekening, heeft ongetwijfeld beteekenis voor de vraag naar ontstaan en vorm onzer evangeliën.

Verder is een factor van beteekenis de wijze, waarop in de oudste gemeenten in Palestina de overlevering zich vormde en van mond tot mond ging: groepen van verhalen, van woorden, ontstonden en werden spoedig in dezelfde volgorde overgeleverd, hetzij omdat zij berichtten over wat inderdaad in Jezus' leven in die volgorde was voorgevallen, hetzij omdat zij naar hun inhoud min of meer gelijksoortig waren. Ook moet rekening worden gehouden met de kracht en de trouw van het ge-heugen van den Oosterling: een spreuk, een verhaal nam spoedig een vasten vorm aan waarin het van mond tot mond werd gedragen. Anderzijds moeten wij rekening houden, ter verklaring van het onder-scheid tusschen de evangeliën, met de lezers, die ieder der schrijvers

Page 19: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Andere evangeliën. INLEIDING. 15

zich dacht, en met het doel, dat hij voor oogen had. Dit verklaart bijv.de voorkeur van Lukas voor de gelijkenissen, die in hfdst. 15 te vindenzijn en alleen door hem worden vermeld; het verklaart, dat wij alleenbij Matthéus het bericht over de tempelschatting lezen (hfdst. 17 : 24­27). Voor joodsche en jood-christelijke lezers in Palestina kon ookeen dergelijk voorval toonen, dat jezus niet tegen de ordeningen engebruiken der joodsche wetten inging. Evenzoo is uit het doel, waar­mede Matthéus schreef, te verklaren, dat hij gelijksoortige zakengroepeerde, zonder daarbij te letten op de historische orde. Niet waar­schijnlijk is bijv., en door Matthéus wordt ook niet gezegd, dat allegelijkenissen, die wij in hfdst. 13 vinden, ook achter elkander doorJezus zouden zijn uitgesproken.

Toch is dit alles niet voldoende om alles te verklaren. De mondelingeoverlevering mag woorden en daden des Heeren in vasten vorm hebbenvermeld, in de gemeenten in Palestina was de taal, waarvan zij zichbediende, het Arameesch. En niet in deze taal, maar in het Griekschzijn sommige stukken der eerste drie evangeliën woordelijk gelijk­luidend. Daarbij moet dus iets anders in het spel zijn geweest dan degetrouwheid der mondelinge overlevering. Vrijwel algemeen wordt aan­genomen, dat de ééne evangelist den arbeid van den ander geheel ofgedeeltelijk zal hebben gekend. Zeer veel verschil echter heerscht erover de wijze, waarop men zich de onderlinge betrekking der evangeliëndenkt. Het vraagstuk van de onderlinge verhouding der eerste drieevangeliën is sedert meer dan een eeuw in wetenschappelijke kringenaan de orde geweest. Doch men kan niet zeggen, dat het opgelost isof dat eenstemmigheid is bereikt. Er is hier dan ook ruimte voor demeest verschillende hypothesen, vooral wanneer de Grieksche tekstder evangeliën nauwkeurig vergeleken wordt zonder dat men let ophet levens- en levend verband tusschen prediking en "evangelie".

Ten opzichte van de verhouding tusschen Markus en Matthéus iseen in de laatste jaren door vele, hoewel volstrekt niet door allegeleerden gehuldigde opvatting deze: Markus is de evangelist, diehet eerst heeft geschreven. Aan zijn geschrift ligt een Arameesche bronten grondslag, vrij door hem gebruikt en aangevuld met andere ge­gevens. Na hem schreef Matthéus, die volgens sommigen het evangelievan Markus in zijn canonnieken vorm, volgens anderen een korteren"Oer-Markus" gebruikte, en daarnevens een bron, waarin langere enkortere reden van jezus waren opgeteekend.

Deze onderstelling heeft echter m. i. veel, dat haar onaannemelijkmaakt. Vooreerst, dat zij noodzaakt tot het maken van allerlei uit­zonderingen. Ook haar voorstanders geven zelf toe, dat op menigeplaats de tekst en inkleeding bij Matthéus niet aan Markus ontleendschijnt, maar eerder het omgekeerde het geval is. In deze gevallen neemt

Page 20: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

16 Andere evangeliën. INLEIDING. Literatuur.

men dan zijne toevlucht tot de onderstelling, dat Matthéus hier niet uit Markus, doch uit een andere bron zou hebben geput. Voorts rekent zij niet met de zeer waarschijnlijk juiste overlevering, dat Matthéus zijn evangelie oorspronkelijk in het Arameesch zou hebben geschreven. In de derde plaats doet zij geen recht aan de eenheid in bouw en opvatting van het eerste evangelie : het is niet een mozaiek, maar een schoone, harmonische bouw. En eindelijk rekent bedoelde hypothese niet met de eenstemmige overlevering der oude kerk, die zegt, dat van de evan-gelisten Matthéus het eerst schreef, en na hem Markus.

Ons komt het aannemelijkst voor, wat reeds door H. Grotius, later o. a. door Zahn is verdedigd, dat Matthéus' evangelie in zijn Aramee-schen vorm het oudste was. Markus, die in zeer nauwe betrekking stond tot Petrus en wiens evangelie een schriftelijke opteekening was van de mondelinge prediking van dezen apostel, heeft iets later dan Matthéus geschreven en diens geschrift gekend en gebruikt. Waarschijnlijk stelde Markus zijn geschrift op voor christenen der gemeente te Rome. Hierdoor, en omdat hij met een ander doel schreef, en zijn werk door een andere gedachte wordt beheerscht, liet hij veel weg, vooral van de prediking des Heeren, dat bij Matthéus wordt aangetroffen. Beide, het evangelie van Markus en dat van Matthéus in het Arameesch, waren in het laatste kwar-taal der eerste eeuw bekend en in gebruik in Klein-Aziatische gemeenten. Daar was echter het eerste evangelie, om de taal, waarin het geschreven was, voor slechts weinigen toegankelijk, terwijl het toch veel meer be-vatte dan het veel kortere evangelie van Markus. Begrijpelijk, dat er alras een Grieksche vertaling van Matthéus ontstond, die in dit gewaad voor lezing in Grieksch sprekende gemeenten geschikt was. En even be-grijpelijk, dat deze vertaling hier en daar sporen vertoont van den invloed van Markus' evangelie, waarvan men zich in diezelfde ge-meenten reeds geruimen tijd had bediend.

Bij het stellen van vragen als de hier aangeroerde en bij het zoeken naar een antwoord mogen wij intusschen de oogen niet sluiten voor het eigen licht, dat ook in dit eerste boek van ons Nieuwe Testament op den persoon van Christus valt. Eerst wanneer wij opmerken, hoe ook „het evangelie naar Matthéus" in het geheel der H. Schrift een eigen plaats inneemt, zal ons inzicht toenemen in den rijkdom en de schoonheid van het Woord, door God aan Zijne kerk geschonken.

6. Literatuur. Eenige literatuur moge hieronder volgen. Van vol-ledigheid kan natuurlijk hier geen sprake zijn. Daarom zijn vooreerst alle geschriften vóór de Reformatie weggelaten; voorts wordt ook geen melding gemaakt van tijdschrift-artikelen en monografieën. De meeste opgenoemde werken behandelen Matthéus in zijn geheel. Slechts een enkel geschrift over de Bergrede en over de gelijkenissen vond plaats in deze lijst. De populaire zijn aangeduid met een *, de R.-Kath. met een +.

Page 21: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Literatuur. INLEIDING. 17

E. C. ACHELIS, Die Bergrede exegetisch and kritisch untersucht, 1875. H. ALFORD, The Greek Testament with a critical and exegetical

commentary, I. London, 1859. 2 1880. W. C. ALLEN, A critical and exegetical commentary on the Gospel

according to St. Matthew. (The international critical commentary). Edinburgh 3 1912.

*E. E. ANDERSON, St. Matthew, Edinburgh, 1910. (Handbooks for bible classes).

B. W. BACON, Studies in Matthew, N. York, 1930. J. M. S. BALDON, Commentaar op het evangelie van Mattheus,

Gron. 1900. W. F. BESSER, Das Evangelium St. Matthai in Verbindung mit dem

Ev. St. Marci (Auslegung der H. Schrift fur 's Volk), Halle, 1868. F. BLEEK, Synoptische Erklrung der drei ersten Evangelien, heraus-

gegeben von H. Holtzmann, 2 Bde, Leipzig, 1862. S. T. BLOOMFIELD, The Greek Testament with English notes, I,

London, 1850. A. BOLLIGER, Markus der Bearbeiter des Matthus-evangeliums,

Basel, 1902. G. H. Box, St. Matthew, Century-Bible 2 1932. CHR. A. BUGGE, Die Haupt-parabeln Jesu, mit einer Einleitung liber

die Methode der Parabel-Auslegung, Giessen, 1903. *C. H. A. VON BURGER, Die Evangelien nach Matthaus, Marcus and

Lucas deutsch erklart, Nordlingen, 1865. F. C. BURKITT, The Gospel history and its transmission, Edinburgh r 2 1907. *F. C. BURKITT, The earliest sources for the life of Jesus, London, 1910. tD. BuzY, Introduction aux paraboles évangéliques, Paris, 1912. J. CALVINI Commentarius in harmoniam evangeliorum Matthaei,

Marci et Lucae, Brunsvig. 1891. A. CARR, The Gospel according to St. Matthew (The Cambridge Greek

Testament, ook in The Cambridge Bible). tH. J. CLADDER, S. J. Als die Zeit erfullt war. Das Evangelium des

hl. Matthaus dargelegt. Freiburg im Br. 1915, X, 372, S. *The Church Pulpit Commentary, St. Matthew, London, 1907. *Commentary on the Gospels, 4 vols. Society for promoting christian

Knowledge, London, 1913. *H. COUARD, Das Evangelium nach Matthaus erklárt (Das N. T. for-

schenden Bibellesern erklart), Potsdam, 1883-88. /-P. DAUSCH, Die drei alteren Evangelien, Bonn, 4 1932. *A. DENTON, A commentary practical and exegetical on the Lords

Prayer, London, 1864. Jo. DRUSIUS, Annotationes in totum Jesu Christi Testamentum, Am-

stelod. 1632. V. LEEUWEN - LODDER, Tekst en Uitleg, Matthéus. * 2

Page 22: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

18 Literatuur. INLEIDING.

tA. DURAND, L'évangile selon St. Matthieu, Paris, 1824. *The Expositor's Library, Ed. by J. H. Burn; St. Matthew,

London, n. d. H. EWALD, Die Bucher des neuen Bundes fibersetzt and erkldrt. I.

Die 3 ersten Evangelien and die Apostelgeschichte, 2 1871. *P. FABIANKE, Das Evangelium des Matthaus (Eine ailgemeinver-

standliche Erklrung der H. Schrift), Konstanz, 1908. P. FIEBIG, Altjfidische Gleichnisse and die Gleichnisse Jesu, Tubin-

gen, 1904. P. FIEBIG, Die Gleichnisreden Jesu im Lichte der rabbinischen Gleich-

nisse des neutestl. Zeitalters, Tubingen, 1912. J. A. FINDLAY, Jesus in the first Gospel, London, 1925. tL. FONCK, Christus Lux Mundi, III Die Reden des Herrn, I Bd. Die

Parabeln des Herrn im Ev. exegetisch and praktisch erlautert, Innsbruck, 3 1909.

S. G6BEL, Die Parabeln Jesu methodisch ausgelegt, 1879. FR. GOMARUS, Illustrium ac selectorum ex Evangelio Matthaei locorum

explicatio (Opp. theol. Amst. 1644, p. 1-193). tA. GRAHY, Commentaire sur l'évangile selon St. Matthieu, Paris, 1909. H. GROSCH, Der Umfang des vom Apostel Matthaus verfassten Evan-

geliums, oder des aramaischen Matthëus, Leipzig, 1914. F. W. GROSHEIDE, Het heilig evangelie volgens Mattheus, Amst. 1922. H. GROTIUS, Annotationes in Nov. Test., I, II, Mattheus, Gron., 1826/27. A. HARNACK, Spriiche and Reden Jesu, Leipzig, 1907. J. C. HAWKINS, Horae synopticae. Contributions to the Study of the

synoptic Problem, Oxford, 2 1909. C. F. G. HEINRICI, Die Bergpredigt quellenkritisch and begriffs-

geschichtlich untersucht. Die Bergpredigt begriffsgeschichtlich untersucht,

(Beitrage zur Geschichte and Erklrung des N. T., II, 1900, III, 1, 1905). H. J. HOLTZMANN, Die Synoptiker (Hand-Commentar zum N. T., I),

Freiburg i. B. 3 1901. H. G. JAMESON, The origin of the synoptic Gospels, A revision of the

synoptic problem, Oxford, 1922. J. JEREMIAS, Das Evangelium nach Mattheus, Leipzig, 1932. A. JOLICHER, Die Gleichnisreden Jesu, I Die Gleichnisreden Jesu

im Allgemeinen, 3, II Auslegung der Gleichnisreden der drei ersten Evangelien, 2 1910.

C. F. KEIL, Commentar fiber das Evangelium des Matthaus, Leipzig. E. KLOSTERMANN and H. GRESSMANN, Matthëus (Lietzmann's Hand-

buch zum N. T.), Tubingen, 2 1927. KNABENBAUER, Commentarius in Evangelium secundum Matthaeum

(Cursus scripturae sacrae), Paris, 31924.

Page 23: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Literatuur. INLEIDING. 19

J. KÖGEL, Der Zweck der Gleichnisse Jesu im Rahmen seiner Ver-kündigung. Gütersloh, 1915.

*C. E. VAN KOETSVELD, De gelijkenissen van den Zaligmaker, 1869.*M. L. LAGRANGE, l'Evangile selon St. Matthieu, 21923.*J. A. C. VAN LEEUWEN, Het Evangelie naar Mattheüs. Proeve van

nieuwe vertaling. Amsterdam 1932.J. LICHTENSTEIN, Commentar zum Matthäus-Evangeliurn nach der

Neubearbeitung des Verfassers herausgegeben van Prof. H. Laibleu. P. Levertoff, Leipzig, 1913. (In het Hebreeuwsch; eene Duitschevertaling is aangekondigd).

*MABEL M, LINDSAY, Anni Domini, A gospel study, 2 voll, Lon­don, 1909.

tA. LOISY, Les évangiles synoptiques, Introduction, traduetion etcommentaires, Paris, 1907-08.

*CH. E. LUTHARDT, Das Evangelium d. Matthäus verdeutscht undgemein-verständlich ausgelegt.

*tF. MAlER, Das Ev. Matthaei (Die H. Schrift N. T. übersetzt undgemein-verständlich erklart von F. Tillmann), Berl., 1912.

H. MARRIOT, The sermon on the Mount, Londen, S. P. C. K. 1925.*G. MAYER, Das Matthäus-evangelium (Das N. T. in religiösen Betrach­

tungen für das moderne Bedürfnis), Gütersloh, 1908.PH. MELANCHTHON, Annotationes in Evangelium Matthaei, Basil., 1523.A. MERX, Die vier kanonischen Evangelien nach ihrem ä1testen be­

kanriten Text, 11, 1, Das Ev. d. Matthaeus erläutert, Berlin, 1902.C. G. MONTEFIORE, The synoptic Gospels, ed. with an Introduetion

and Commentary, 3 volle London, 1909. (Reform-Jood).G. C. MORGAN, The Gospel according to Matthew (The analysed Bibie),

London, 1913.G. MURRAY, Jesus and his parables, London, 1914.A. H. Mc. NEILE, The Gospel According to Matthew, Greek text with

Introduction, Notes and Indices, London, 1915.*F. NIEBERGALL, Matthäus, Praktische Auslegung des N. T. (Lietz­

mann's Handbuch zum N. T.), Tübingen, 1908, 21914.C. F. NÖSGEN, Das Evangelium nach Matthäus (kurzgefasster Kom-

mentar zu den H. Schriften A. u. N. T., I), München, 1886, 21897.J. OECOLAMPADIUS, Enarratio in Evangelium Matthaei, Basil., 1526.A. PALLIS, Notes on St. Mark and St. Matthew, Oxford, 1932.tFR. X. PÖLZL, Kurzgefasster Kornmentar zu den 4 h. Evangelien,

Graz, 31914.A. PLUMMER, An exegetical commentary on the Gospel according to

St. Matthew, London, 1909.*CH. J. PLUMPTRE, Matthew (Ellicot's New Testament for English

readers), London, 1897.

Page 24: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

20 Literatuur. INLEIDING.

K. F. PROOST, De bergrede, hare herkomst en strekking (diss. Leiden),Amsterdam, 1914.

A. RÉVILLE, Etudes critiques sur I'Evangile selon St. Matthieu (Werkenvan het Haagsch Genootschap), Leiden, 1862.

*J. A. RICHARDS, Windows in Matthew, New-Vork, 1932.TH. H. ROBINSON, The gospel of Matthew, Morfatt Commentary,London, 1928.*J. H. L. ROOZEMEYER, Het Evangelie van Mattheus verklaard,

Arnhem, 1897.tK. RÖSCH, Die 4 hl. Evangelien und die Ap.-Geschichte, Pader­

born, 1913.H. E. SAVAGE, The Gospel of the Kingdom, or the Sermon on the

Mount considered in the light of contemporary Jewish thought andideals, London, 1909.

*PH. SCHAFF, The synoptical Gospels. (Popular commentary on theNew Test., I), Edinb.

tp. SCHANZ, Commentar über das Evangelium des h. Matthäus, Frei­burg i. Br., 1879.

*A. SCHLATTER, Das Evangelium Matthäi (Erläuterungen zum N. T.),1908, 51922.

A. SCHLATTER: Der Evangelist Matthäus, seine Sprache, sein Zielseine selbständigheit, Stuttgart, 1929.

A. SCHLATTER: Die Kirche des Matthäus, Gütersloh, 1929.AD. SCHULLERUS, Die Bergrede in Predigt u. Unterricht, Göttingen,1918.tD. SMITH, The Gospel according to St. Matthew, with Introduetion

and notes (The Westminster New Test.), London, 1907.*R. T. O. SMITH, Matthew, Cambridge N. T., London, 1927.tp. TH. SOIRON, Die Logia jesu. Eine literarische u. literargeschichtl.

Unters, z. synopt. Problem (Neut. Abh. hrsg. v. Prof. Meinertz VI, 4)Münster i. W. 1918.

V. H. STANTON, The Gospels as historical Documents, 11 The synopticGospels, Cambridge Univ. Press, 1909.

H. U. W. STANTON, The gospel according to St. Matthew, London, 1919.H. STRACK u. P. BILLERBECK, Das Ev. nach Mt. Kornrn. z. N. Test.

aus Talmud u. Midrasch, Bd. I München, 1922.A. THoLucK, Die bergrede Christi, 51872.W. WEBSTER and W. F. WILKINSON, The Greek Testament with

notes grammatical and exegetical, I, London, 1855.B. WEISS, Das Matthäus-Evangelium (H. A. W. Meyer, Kritisch­

exegetischer Kommentar zum N. T.), Göttingen, 1°1910.tH. WEISZ, Die Bergpredigt Christi in ihrem organischen Zusarnmen­

hange, Freiburg i. Br., 1892.*J. WEISS, thans W. BOUSSET en W. HEITMÜLLER, Die Schriften des

Page 25: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Literatuur INLEIDING. 21

N. Test. neu ubersetzt and fur die Gegenwart erklart, Gottingen, 2 1907, 3 1917.

H. M. Weitbrecht, The Gospel acc. to St. Matthew, Lr ndon, S. P. L. K. 1919.

J. WELLHAUSEN, Das Evangelium Matthai ubersetzt and erklárt, Berlin, 2 1914.

J. J. WETSTENIUS, Novum Testamentum Graecum cum variis lec-tionibus et commentario, I, Amstelod., 1751.

J. WICHELHAUS, Das Evangelium Matthai, Akademische Vorlesungen liber das N. T., II Bd., herausg. von A. Zahn, Halle, 2 1882.

A. LUKYN WILLIAMS, The Hebrew-Christian Messiah or the presen-tation of the Messiah in the gospel acc. to Mt. London, 1916.

E. DE WITT BURTON, Principles of literary criticism and the synoptic problem, Chicago, 1904.

CH. WORDSWORTH, The four Gospels and Acts (The New Test. of our Lord and Saviour Jesus Christ, in the orginal Greek, with introductions and notes, I), London, 1864.

Th. ZAHN, Das Evangelium des Matthaus (Kommentar zum Neuen Testament, I), Leipzig, 31910.

Page 26: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

TEKST.

1 Boek der geschiedenis van Jezus Christus, zoon van David, zoon van Abraám.

2 Afkomst van den Christus, vs. 2-11. — Abraám verwekte Izaak, 3 Izadk verwekte Jakob, Jakob verwekte Juda en zijne broeders. Juda

verwekte Phares en Zára bij Thámar, Phares verwekte Esrom, Esrom 4 verwekte Aram, Aram verwekte Amínadab, Amínadab verwekte Naás- 5 son, Naásson verwekte Salmon, Salmon verwekte Boas bij Rachab, 6 Boas verwekte Jobed bij Ruth, Jobed verwekte Isai, en Isai verwekte

David, den koning. 7 David verwekte Sálomo bij Uría's vrouw, Sálomo verwekte Rehábeam, 8 Rehábeam verwekte Abía, Abía verwekte Asaf, Asaf verwekte Jósafat, 9 Jósafat verwekte Joram, Joram verwekte Uzzía, Uzzía verwekte Jotham,

10 Jotham verwekte Achaz, Achaz verwekte Hiskia, Hiskía verwekte 11 Manasse, Manasse verwekte Amos, Amos verwekte Josía, Josía verwekte

Jechonja en zijne broeders tijdens de Babylonische ballingschap. 12 Na de Babylonische ballingschap verwekte Jechonja Saláthiël, 13 Saláthiël verwekte Zerubábel, Zerubábel verwekte Abiud, Abiud ver- 14 wekte Eljakim, Eljakim verwekte Azor, Azor verwekte Zádok, Zádok 15 verwekte Achim, Achim verwekte Eliud, Eliud verwekte Eleázar, 16 Eleázar verwekte Matthan, Matthan verwekte Jakob, Jakob verwekte

Jozef, den man van Maria, uit welke Jezus geboren werd, die Christus wordt genoemd.

17 Zoo waren het van Abraám tot David tezamen veertien geslachten, en van David tot de Babylonische ballingschap veertien geslachten, en van de Babylonische ballingschap tot den Christus veertien geslachten.

18 Geboorte van den Christus, vs. 18-25. — Met de geboorte van den Christus was het zóó gelegen: terwijl zijne moeder Maria verloofd was

19 met Jozef, werd zij, voordat zij tezamengekomen waren, zwanger be-vonden uit den Heiligen Geest. Jozef nu, haar man, die rechtvaardig was en haar niet aan de kaak wilde stellen, was van zins heimelijk

20 van haar te scheiden. Doch terwijl hij met dit plan omging, zie daar verscheen hem in den droom een engel des Heeren, en zeide: Jozef, zoon Davids, schroom niet Maria uwe vrouw tot u te nemen; want hetgeen in haar verwekt is, is uit den Heiligen Geest. En zij zal een

21 zoon baren, en gij moet hem den naam Jezus geven; hij toch zal zijn 22 volk behouden van hunne zonden. En dit alles is geschied, opdat vervuld

Page 27: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 1: 23. TEKST. 23

23 zou worden, hetgeen de Heere door den Profeet gesproken heeft, toen hij zeide : zie de maagd zal zwanger worden en een zoon baren, en men zal hem den naam Immánuel geven, dat wil, vertaald, zeggen : God met ons.

24 Jozef nu, uit zijn slaap ontwaakt, deed zooals de engel des Heeren 25 hem bevolen had, en nam zijne vrouw tot zich; en hij bekende haar

niet totdat zij een' zoon had gebaard, en gaf hem den naam Jezus. 2 Aanbidding der Magiërs, vs. 1-12. — Nadat nu Jezus te Béthlehem 2 in Judéa geboren was in de dagen van Heródes den koning, zie Magiërs

uit het Oosten kwamen te Jeruzalem en zeiden : wáár is de koning der Joden 3 die geboren is? Wij hebben namelijk zijne ster gezien in het Oosten,

en wij zijn gekomen om hem hulde te bewijzen. Toen koning Hérodes 4 dit hoorde, ontstelde hij en heel Jeruzalem met hem : hij vergaderde

al de overpriesters en schriftgeleerden van het volk, en trachtte van 5 hen te weten te komen, waar de Messias zou geboren worden. Zij zeiden

hem : te Béthlehem in Judéa; want aldus is geschreven door den profeet : 6 en gij Béthlehem, land van Juda, zijt volstrekt niet de geringste onder

de vorsten van Juda, want uit u zal een Leider uitgaan, die mijn volk Israël hoeden zal.

7 Toen riep Hérodes heimelijk de Magiërs, en vroeg van hen nauw-keurig den tijd van het verschijnen der ster, en zond hen naar Béth-lehem met de opdracht : gaat, en onderzoekt nauwkeurig naar het kind; en wanneer gij het gevonden hebt, bericht het mij, opdat ook ik kome

9 en het hulde bewijze. Zij hoorden naar den koning en gingen; en zie, de ster die zij in het Oosten gezien hadden, ging hen voor totdat zij

10 bleef staan boven de plaats waar het kind zich bevond. Toen zij de ster in het oog kregen, verheugden zij zich met een zeer groote vreugde.

11 En zij gingen het huis binnen en zagen het kind met Maria zijne moeder. Zij vielen op de knieën en bewezen hem hulde. En na hun schatten ont-sloten te hebben, boden zij hem geschenken aan, goud en wierook en

12 myrrhe. En door een droom van Godswege gewaarschuwd om niet weder te keeren tot Hérodes, gingen zij langs een anderen weg naar hun land terug.

13 Vlucht naar Egypte, kindermoord te Béthlehem, vestiging te Ndzaret, vs. 13-23. — Toen zij vertrokken, waren, zie, een Engel des Heeren verschijnt in een droom aan Jozef en zegt : maak u op en vlucht met het kind en zijne moeder naar Egypte, en blijf daar totdat ik u een bevel geef;

14 want Hérodes is van plan het kind op te sporen en te dooden. Hij nu maakte zich op, en week in den nacht mèt het kind en diens moeder

15 uit naar Egypte, en vertoefde daar tot den dood van Hérodes, opdat vervuld zou worden hetgeen de Heere door den profeet gesproken heeft, toen hij zeide : uit Egypte heb ik mijnen Zoon geroepen.

16 Toen ontstak Hérodes, ziende dat hij door de Magiërs beetgenomen was, in hevige woede, en zond bevel om in Béthlehem en de gansche

Page 28: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

24 Matthéus 2: 17. TEKST.

omgeving alle knapen van twee jaar en daaronder te dooden, in over- eenstemming met den tijd, dien hij van de Magiërs uitgevorscht had.

17 Toen werd vervuld het woord gesproken door den profeet Jeremia 18 toen hij zeide : Een stem is te Rama gehoord, geween en veel geklaag.

Rachel, weenend om haar kinderen, weigert zich te laten troosten, omdat 19 zij niet meer zijn. 19 Toen Herodes gestorven was, zie een Engel des Heeren verschijnt in 20 een droom aan Jozef in Egypte en zegt : sta op, en ga met het kind en

zijne moeder naar het land van Israël; want ze zijn dood, die het kind 21 naar het leven stonden. En hij stond op en nam het kind en zijn moeder 22 en kwam in het land van Israël. En hoorende dat Archeláus over Judea

Koning was in plaats van zijn vader Herodes, durfde hij daarheen niet 23 gaan, doch van Godswege in een droom vermaand, week hij naar het

gebied van Galiléa, en ging wonen in een stad Názaret geheeten, opdat vervuld zou worden hetgeen door de Profeten gesproken is, dat hij „Nazo-reeër" zou heeten.

3 Johannes de Dooper, vs. 1-12. — In die dagen trad Johannes de 2 Dooper op, en predikte in de woestijn van Judéa: bekeert u, want nabij 3 is het koninkrijk der hemelen. Hij toch is het, van wien door den

profeet Jesaja gesproken werd, toen hij zeide: een stem van één die roept in de woestijn: bereidt den weg des Heeren, maakt recht Zijne paden.

4 Hij nu, Johannes had zijn gewaad van kameelenhaar, en een lederen 5 gordel om zijn lenden, en zijn voedsel was sprinkhanen en wilde honig.

Daarop trok Jeruzalem en heel Judéa en heel de streek om de Jordaan tot hem uit en zij lieten zich door hem doopen in de rivier de Jordaan onder belijdenis van hunne zonden.

7 Toen hij vele Farizéërs en Sadducéërs zag komen tot den doop, zeide hij tot hen: adderengebroedsel, wie heeft u te verstaan gegeven, den toe-

s komenden toorn te ontvluchten? Brengt dan vrucht voort die bij de 9 bekeering behoort; en beeldt u niet in, dat gij bij u zelven kunt zeggen :

als vader hebben wij Abraam; want ik verzeker u, God is machtig om uit deze steenen kinderen voor Abraam te doen opstaan. Reeds is de

10 bijl aan den wortel der boomen gelegd: iedere boom nu, die geen goede 11 vrucht voortbrengt, wordt omgehouwen en in 't vuur geworpen. Ik doop

u wel met water tot bekeering, doch die na mij komt is machtiger dan ik; ik ben niet waard hem zijne sandalen na te dragen; hij zal u doopen

12 met den Heiligen Geest en met vuur; zijne wan heeft hij in de hand, en hij zal zijn dorschvloer grondig zuiveren, en zijne tarwe zal hij in de schuur bijeenbrengen; doch het kaf zal hij verbranden met onbluschbaar vuur.

13 Jezus door Johannes gedoopt, vs. 13-17. — Daarop kwam Jezus uit Galiléa bij de Jordaan bij Johannes om door hem gedoopt te worden.

Page 29: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 3: 14. TEKST. 25

14 Deze echter trachtte hem te weerhouden met de woorden: mij is noodig15 om door i.t gedoopt te worden, en gij, komt gij tot mij? Jezus antwoordde

hem: laat het nu begaan; want op deze manier past het ons alle gerechtig­16 heid te vervullen. Toen liet hij hem begaan. Nadat Jezus gedoopt was

steeg hij terstond op uit het water, zie, daar gingen de hemelen open,en hij zag den Geest Gods neerdalen als eene duif, en op hem komen;

17 en zie, een stem uit de hemelen zeide: deze is mijn geliefde Zoon, in wienik welbehagen heb.

4 Jezus verzocht in de woestijn, vs. 1-11. - Toen werd Jezus in de2 woestijn gevoerd door den Geest om verzocht te worden door den duivel.3 En na 40 dagen en 40 nachten gevast te hebben, kreeg hij ten slotte

honger. En de verzoeker kwam en zeide tot hem: indien gij Gods Zoon4 zijt, zeg dat deze steenen brooden worden. Hij echter antwoordde:

er staat geschreven: niet bij brood alleen zal de mensch leven, maar5 bij alle woord, dat door Gods mond uitgaat. Toen nam hem de duivel6 mede naar de heiligestad, en stelde hem op de tinne des tempels en sprak

tot hem: indien gij Gods Zoon zijt, werp u naar beneden; want er staatgeschreven: zijn engelen zal Hij bevelen geven u aangaande, en ophanden zullen zij u dragen, opdat gij aan geen steen uwen voet stoot.

7 Jezus zeide tot hem: er staat óók geschreven: gij zult den Heere uwen8 God niet verzoeken. Weer nam hem de duivel mede naar een zeer hoogen

berg, toonde hem alle koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid9 en zeide tot hem: dit alles zal ik u geven, wanneer gij voor mij neer­

10 valt en mij hulde bewijst. Toen zeide Jezus hem: ga heen, satan, want11 er staat geschreven: den Heere uwen God zult gij eeren en Hem alleen

dienen. Toen liet hem de duivel los, en zie, engelen kwamen en bediendenhem.

12 Vestiging te Kapérnaûm, roeping van de eerste discipelen, vs. 12-22. -Toen hij nu hoorde, dat Johannes overgeleverd was, ging hij naar Galiléa

13 terug. En hij verliet Názaret en ging wonen te Kapérnaürn dat aan de14 zee ligt in het gebied van Zébulon en Náphthali; opdat zou vervuld15 worden, hetgeen door den profeet Jesaja gesproken werd, toen hij zeide:

het land Zébulon en het land Náphthali, aan den zeeweg, aan genezijde16 van de Jordaan, Galiléa der heidenen, het volk dat in duisternis gezeten

is, heeft een groot licht gezien en hun die in land en schaduw des doodsgezeten zijn, is een licht opgegaan.

17 Van toen af begon Jezus te prediken en te zeggen: bekeert u, wantnabij is het koninkrijk der hemelen.

18 En wandelend langs de Galileesche zee, zag hij twee broeders, Simon,die Petrus genoemd wordt, en diens broeder Andreas, bezig een net in de

19 zee uit te werpen; het waren namelijk visschers. En hij zeide tot hen:komt achter mij en ik zal u visschers van menschen maken. Zij nu lieten

20 terstond hun netten liggen en volgden hem. Hij ging verder, en zag een

Page 30: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

26 Matthéus 4: 21. TEKST.

21 ander broeder-paar, Jacóbus, den zoon van Zebedéiis, en zijn broeder Johannes, die in het schip met hun vader Zebedéiis aan het verstellen

22 van hunne netten waren; en hij riep hen. Zij nu verlieten terstond het schip en hun vader en volgden hem.

23 En hij trok rond in geheel Galiléa, leerend in hunne synagogen en predi- 24 kend het evangelie des Koninkrijks en genezend allerlei ziekte en allerlei

kwaad onder het volk. En zijn roep drong door in heel Syrië, en men bracht tot hem allen die er slecht aan toe waren, gekweld door allerlei ziekten en pijnen, bezetenen en maanzieken en verlamden, en hij genas ze. En hem volgden vele scharen uit Galiléa en Dekápolis en Jeruzalem en Judéa en het Overjordaansche.

5 Op den berg der zaligsprekingen, vs. 1-12. — Toen hij nu de scharen zag, beklom hij den berg: en nadat hij zich neergezet had, kwamen zijne

2 discipelen tot hem. En hij opende zijn mond en leerde hen, zeggende: 3 Zalig de armen van geest, want hunner is het koninkrijk der hemelen. 4 Zalig die treuren, want zij zullen vertroost worden. 5 Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven. 6 Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen

verzadigd worden. 7 Zalig de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden. 8 Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien. 9 Zalig de vredestichters, want zij zullen kinderen Gods genaamd worden.

10 Zalig de vervolgden om der gerechtigheid wil, want hunner is het konink-rijk der hemelen.

11 Zalig zijt gij, wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei 12 kwaad tegen u spreekt om mijnentwil. Verblijdt en verheugt u, want

uw loon is groot in de hemelen; want evenzoo heeft men de profeten vóór u vervolgd.

13 Der discipelen roeping, vs. 13-16. — Gij zijt het zout der aarde; indien nu het zout zijn kracht verliest, waarmede zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe dan om weggeworpen en door de menschen vertrapt te worden.

14 Gij zijt het licht der wereld. Verborgen kan niet blijven een stad, 15 die op een berg ligt. Ook steekt men geen lamp aan en zet die onder

een korenmaat, maar op een standaard, en zij schijnt voor die in het huis 16 zijn. ZoO schijne uw licht voor de menschen; opdat zij uwe goede werken

zien en uwen Vader, die in de hemelen is, verheerlijken. 17 Jezus en de wet, vs. 17-19. — Meent niet, dat ik gekomen ben om

de wet of de profeten te ontbinden; ik ben niet gekomen om te ont- 18 binden, maar om te vervullen. Want voorwaar ik zeg u, totdat de hemel

en de aarde zullen vergaan, zal er niet één jota of tittel vergaan van de 19 wet, totdat alles zal zijn geschied. Wie dan één van deze kleinste ge-

boden ontbindt en de menschen zóó leert, zal de kleinste heeten in het

Page 31: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthëus 5 : 20. TEKST. 27

koninkrijk der hemelen. Maar wie ze doet en leert, die zal groot heeten in het koninkrijk der hemelen.

20 Jezus en de traditie, vs. 20-48. -- Want ik zeg u, indien uwe gerech-tidheid die der schriftgeleerden en Farizéërs niet ver te boven gaat, zult gij zeker niet binnengaan het koninkrijk der hemelen.

21 Gij hebt gehoord, dat tot de ouden is gezegd: „gij zult niet dooden, 22 doch wie doodt, zal aan het gerecht vervallen". Maar ik zeg u: ieder

die toornt op zijn broeder zal aan het gerecht vervallen; en wie tot zijn broeder zegt „deugniet", zal aan het opperste gerecht vervallen, en wie zegt „dwaas", zal vervallen aan de hel des vuurs.

23 Wanneer gij dan uwe gave naar het altaar brengt, en u daar herinnert, 24 dat uw broeder iets tegen u heeft, laat uwe gave daar voor het altaar,

en ga heen, verzoen u eerst met uw broeder en kom dan en offer uw gave. 25 Wees uwen tegenpartijder welgezind, tijdig, terwijl gij nog met hem 26 onderweg zijt, opdat de tegenpartijder u niet aan den rechter overgeve,

en de rechter aan den gerechtsdienaar, en gij in de gevangenis geworpen wordt; voorwaar ik zeg u, gij zult daar zeker niet uitkomen totdat gij den laatsten penning zult hebben betaald.

27 Gij hebt gehoord dat er gezegd is: gij zult niet echtbreken. Maar ik 28 zeg u: ieder die een vrouw aanziet om haar te begeeren, heeft reeds echt-

breuk met haar bedreven in zijn hart. Indien uw rechteroog u tot zonde zou brengen, ruk het uit en werp het van u, want het is u beter dat één

30 uwer leden verloren gaat dan dat uw geheele lichaam in de hel geworpen wordt. En indien uw rechterhand u tot zonde zou worden, houw ze af en werp ze van u; want het is u beter, dat één uwer leden verloren gaat dan dat uw geheele lichaam ter helle vaart.

31 Er is ook gezegd: „wie zijn vrouw wil wegzenden, moet haar een 32 scheidbrief geven". Maar ik zeg u: ieder die zijn vrouw heenzendt anders

dan om reden van ontucht, maakt dat er echtbreuk met haar gepleegd wordt, en wie de weggezondene trouwt, pleegt echtbreuk.

33 Wederom hebt gij gehoord dat tot de ouden is gezegd: „gij zult uwen 34 eed niet breken, maar gij zult den Heere uwe eeden gestand doen". Doch 34 ik zeg u, in het geheel niet te zweren; bij den hemel niet, omdat hij de 35 troon Gods is, en bij de aarde niet, omdat zij is de voetbank Zijner voeten; 36 en bij Jeruzalem niet, omdat zij de stad is des grooten Konings. En

ook bij uw hoofd zult gij niet zweren, omdat gij niet één haar wit kunt 37 maken of zwart. Maar laat uw woord zijn: ja, ja, neen, neen; wat daarboven

gaat, is uit den booze. 38 Gij hebt gehoord, dat er is gezegd: „oog om oog en tand om tand".

Maar ik zeg u: den booze niet te weerstaan; maar wie u een slag geeft 40 op de rechterwang, keer hem ook de andere toe. En dengene, die met 41 u rechten wil en uw onderkleed nemen, laat hem ook het bovenkleed. En 42 wie u prest voor één mijl, ga er twee met hem. Geef hem, die van u

eischt, en wijs hem, die van u leenen wil, niet af.

Page 32: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

28 Matthéus 5 : 43. TEKST.

43 Gij hebt gehoord, dat er is gezegd: „uwen naaste zult gij liefhebben" 44 en uwen vijand zult gij haten. Maar ik zeg u: hebt uwe vijanden lief en

bidt voor wie u vervolgen, opdat gij u kinderen moogt betoonen van 45 uwen Vader, die in de hemelen is; want Hij laat Zijne zon opgaan over 46 boozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrecht- 47 vaardigen. Want wanneer gij liefhebt, die u liefhebben, wat voor loon

hebt gij? Doen niet ook de tollenaars hetzelfde? En wanneer gij alleen 48 uwe broeders groet, wat doet gij voor bijzonders? Doen niet ook de

heidenen hetzelfde? Weest gij dan volmaakt, zooals uw hemelsche Vader volmaakt is.

6 Jezus en de farizeesche vroomheid, vs. 1-18. Over aalmoezen geven, vs. 1-4. — Wacht u, uwe gerechtigheid niet te oefenen ten aanschouwe van de menschen, om door hen gezien te worden. Anders hebt gij geen loon bij uw' Vader, die in de hemelen is.

2 Wanneer gij dan aalmoes geeft, laat het niet voor u uitbazuinen, zooals de geveinsden het doen in de synagogen en op de straten, om door de menschen geprezen te worden; voorwaar ik zeg u, zij hebben hun loon

3 ontvangen. Maar wanneer gij aalmoes geeft, laat uw linkerhand niet weten wat uw rechterhand doet; opdat uw aalmoes in het verborgene zij ;

4 en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal u vergelden. 5 Over het bidden, vs. 5-15. — En wanneer gij bidt, zult gij niet zijn

als de geveinsden; want zij staan gaarne in de synagogen en op de hoeken der straten te bidden, om den menschen in het oog te vallen; voorwaar

6 ik zeg u, zij hebben hun loon ontvangen. Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer, sluit de deur, en bidt uwen Vader in het ver-borgen; en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal u vergelden. En ge-

7 bruikt bij uw bidden geen ijdelen omhaal van woorden, gelijk de heidenen; want zij meenen, dat zij om hun woorden-veelheid zullen verhoord

8 worden. Maakt u dan aan hen niet gelijk; want uw Vader weet wat gij 9 van noode hebt vóór gij Hem vraagt. Bidt gij dan aldus: „Onze Vader,

10 die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd, uw koninkrijk kome, 11 uw wil geschiede, gelijk in den hemel alzoo ook op aarde. Geef ons heden 12 ons dagelijksch brood, en vergeef ons onze schulden, zooals ook wij ver- 13 geven onzen schuldenaars, en leid ons niet in verzoeking, maar behoed

ons voor den booze. Want U is het Koninkrijk en de kracht en de heer-lijkheid tot in eeuwigheid. Amen".

14 Want indien gij den menschen hunne misdaden vergeeft, zal uw 15 hemelsche Vader ook u vergeven; doch wanneer gij den menschen niet

vergeeft, zal ook uw Vader uwe misdaden niet vergeven. 16 Over het vasten, vs. 16-18. — Waneer gij vast, toont u niet als de

geveinsden met een droevig gezicht, want zij maken hun gelaat ontoonbaar om voor de menschen met hun vasten vertoon te maken;

17 voorwaar ik zeg u, zij hebben hun loon ontvangen. Gij echter, zalf

Page 33: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 6: 18. TEKST. 29

is bij uw vasten uw hoofd, en wasch uw gelaat, opdat gij den menschen niet met uw vasten in het oog loopt, maar uwen Vader, die in het verborgene is; en uw Vader die in het verborgene ziet, zal u vergelden.

19 Over aardsche en hemelsche schatten, vs. 19-23. — Vergadert u geen schatten op de aarde, waar mot en roest verteert, en waar dieven door-

20 graven en stelen. Maar vergadert u schatten in den hemel; waar noch mot noch roest verteert, en waar geen dieven doorgraven en stelen;

21 want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn. 22 De lamp van het lichaam is het oog. Indien dan uw oog oprecht is,

zal geheel uw lichaam verlicht zijn: doch indien uw oog slecht is, zal geheel uw lichaam donker zijn. Als nu het licht dat in u is tot duisternis is, hoe groot moet die duisternis zijn!

24 Over het niet bezorgd zijn, vs. 24-34. — Niemand kan twee heeren dienen; want of hij zal den één haten en den ander liefhebben, of

25 hij zal zich aan den een hechten en den ander verachten. Gij kunt niet God dienen en Mammon. Daarom zeg ik u: weest niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten of wat gij drinken zult, en niet voor uw lichaam, wat gij zult aandoen; is niet het leven meer dan het voedsel, en het lichaam

26 dan de kleeding? Ziet naar de vogelen des hemels: zij zaaien niet en oogsten niet en brengen niet bijeen in schuren, en toch voedt ze uw

27 hemelsche Vader; gaat gij hun niet verre te boven? En wie van u kan 28 met bezorgd zijn aan zijne lengte één el toevoegen? En wat zijt gij bezorgd

over kleeding? Let op de leliën des velds, hoe zij wassen; zij arbeiden niet 29 en spinnen niet; en ik zeg u dat zelfs Sálomo in al zijn heerlijkheid niet 30 bekleed was als één van deze. Indien nu God het gras des velds, dat er

heden is en morgen in den oven geworpen wordt, alzóó bekleedt, hoeveel 31 te meer u, gij kleingeloovigen? Weest dus niet bezorgd, zeggende: wat 32 zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons

kleeden? Want naar al deze dingen gaat het zoeken der heidenen uit. 33 Uw hemelsche Vader toch weet, dat gij dit alles noodig hebt. Maar zoekt 34 eerst Zijn koninkrijk en Zijne gerechtigheid, en dit alles zal u erbij ge-

geven worden. Weest dan niet bezorgd voor den dag van morgen, want de morgen zal voor zichzelf zorgen. Iedere dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.

7 Over het oordeelen en het geloovig gebed, vs. 1-12. — Oordeelt niet, 2 opdat gij niet geoordeeld wordt. Want met het oordeel, waarmede

gij oordeelt, zult gij geoordeeld worden, en met de maat, waarmede 3 gij meet, zal u gemeten worden. Wat ziet gij den splinter in het oog 4 uws broeders, maar den balk in uw eigen oog merkt gij niet? Of

hoe zult gij tot uw broeder zeggen: laat mij den splinter uit uw oog 5 verwijderen, en zie, den balk hebt gij in uw oog? Geveinsde, doe eerst

den balk uit uw eigen oog, en dan zult gij scherp kunnen zien om den 6 splinter uit uws broeders oog weg te doen. Geeft het heilige niet aan

Page 34: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

30 Matthéus 7: 7. TEKST.

de honden, en werpt uwe paarlen niet voor de zwijnen, opdat zij ze niet misschien met hun pooten vertrappen, en zich omkeeren en u verscheuren.

7 Bidt, en u zal gegeven worden, zoekt en gij zult vinden, klopt en u 8 zal worden opengedaan. Want ieder die bidt, ontvangt, en die zoekt, 9 vindt, en wie klopt dien zal worden opengedaan. Of welk mensch is er

1 i onder u, wien zijn zoon om brood vraagt; hij zal hem toch geen steen 11 geven? of ook om een visch vraagt; hij zal hem toch geen slang geven?

Indien gij dan, hoewel gij boos zijt, goede gaven weet te geven aan uwe kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader, die in de hemelen is, het goede geven aan die Hem bidden. Alles nu wat gij wilt dat u de menschen doen,

12 doet gij hun ook alzoo, want dit is de wet en de profeten. 13 Wie in Gods koninkrijk ingaan, vs. 13-27. — Gaat binnen door de

enge poort, want wijd is [de poort] en breed de weg, die tot het verderf 14 leidt, en het zijn er velen, die daardoor binnengaan; en eng is de poort

en smal de weg, die tot het leven leidt, en weinig zijn het er, die hem 15 vinden. Wacht u voor de valsche profeten, die tot u komen in schaaps- 16 vachten, maar innerlijk zijn het roofzuchtige wolven. Aan hunne vruchten

zult gij ze kennen. Men leest toch van doornen geen druiven, of vijgen 17 van distels? Zóó brengt iedere goede boom goede vruchten voort, maar 18 een verkeerde boom brengt slechte vruchten voort. Een goede boom

kan geen slechte vruchten voortbrengen, en een verkeerde boom geen 19 goede vruchten. Iedere boom, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt 20 omgehouwen en in het vuur geworpen. Zoo zult gij ze dan aan hunne

vruchten kennen. 21 Niet ieder, die „theere, Heere" tot mij zegt, zal in het koninkrijk der

hemelen binnenkomen, maar wie den wil doet van mijn Vader, die in 22 de hemelen is. Velen zullen in dien dag tot mij zeggen: „theere, Heere,

hebben wij niet in uwen naam geprofeteerd en in uwen naam demónen uitgedreven, en in uwen naam vele krachten gedaan? En

23 dan zal ik hun openlijk zeggen: „nooit heb ik u gekend, gaat weg van mij, 24 gij werkers der ongerechtigheid". Ieder nu, die deze mijne woorden 25 hoort en ze doet, zal te vergelijken zijn bij een verstandig man, die

zijn huis bouwde op rotsgrond. En de regen viel neer en de stroomen kwamen en de winden bliezen en vielen op dat huis aan en het viel niet,

26 want gefundeerd was het op rotsgrond. En ieder, die deze mijn woorden 27 hoort en niet doet, zal te vergelijken zijn bij een dwaas man, die zijn

huis op zand bouwde. En de regen viel neer, en de stroomen kwamen, en de winden bliezen en sloegen tegen dat huis aan en het viel, en zijn val was groot.

28 En het geschiedde, toen Jezus deze woorden beëindigde, dat de scharen 29 versteld stonden over zijne leer; want hij leerde hen als één die gezag

had, en niet als hunne schriftgeleerden. 8 Een melaatsche genezen, vs. 1-4. — Toen hij van den berg afge-

Page 35: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Mauhéus 8: 2. TEKST. 31

2 daald was, volgden hem talrijke scharen. En zie, daar kwam tot hem een3 melaatsche, en viel hem te voet met de woorden: Heere, indien gij wilt,

gij kunt mij reinigen. En hij strekte de hand uit, en raakte hem aan,4 daarbij sprekende: ik wil het, wordt gereinigd. En terstond werd hij van

zijne melaatschheid gereinigd. En Jezus zegt hem: Ziet toe, dat gij hetaan niemand zegt, maar ga heen en toon u den priester en offer de gave,die Mozes voorgeschreven heeft, hun tot een getuigenis.

5 De officier te Kapérnaûm, vs. 5-13. - En toen hij in Kapérnaürn6 kwam, kwam een hoofdman tot hun met een verzoek en zeide: Heere,7 mijn knecht ligt thuis, verlamd, en lijdt hevige pijnen. Hij zeide tot8 hem: zal ik komen en hem genezen? De officier antwoordde: Heere, ik

ben niet waard, dat gij onder mijn dak inkomt; maar spreek slechts een9 woord, en mijn knecht zal genezen zijn. Immers ik ben ook een mensch,

die onder bevelen sta, en heb soldaten onder mij, en ik zeg tot den één:ga, en hij gaat, en tot een ander: kom, en hij komt, en tot mijn slaaf:

10 doe dit, en hij doet het. Toen Jezus dit hoorde verwonderde hij zichen zeide tot die hem volgden: voorwaar ik zeg u, bij niemand in Israël

11 heb ik een zoo groot geloof gevonden. En ik zeg u, velen zullen er komenvan Oost en West, en met Abraäm en Izaäk en Jakob aanzitten in het

12 koninkrijk der hemelen; maar de kinderen des koninkrijks zullen uit­geworpen worden in de duisternis daarbuiten; daar zal geween zijn,

13 en tandengeknars. En Jezus zeide tot den hoofdman: ga, naar gij geloofdhebt, geschiede u. En de knecht werd beter in dat uur.

14 In Petrus' woning, vs. 14-17. - En in het huis van Petrus komende,15 zag Jezus diens schoonmoeder te bed liggen met koorts; en hij vatte

haar hand, en de koorts verliet haar; en zij stond op en bediende hem.16 Toen het avond was geworden bracht men vele bezetenen tot hem; en

hij dreef door (zijn) woord de geesten uit, en alle lijdenden genas hij;17 opdat vervuld zou worden hetgeen gesproken werd door den profeet

jesaja, toen hij zeide: hij heeft onze kwalen op zich genomen, en onzeziekten heeft hij gedragen.

18 Het rusteloos arbeiden, de storm gestild, vs. 18-27. - Toen Jezus19 een talrijke schare om zich heen zag, gaf hij bevel, over te steken

naar de andere zijde. En er kwam een schriftgeleerde op hem toe en zeide:20 Meester, ik zal u volgen overal waar gij heengaat. En jezus zeide tot hem:

de vossen hebben holen, en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoondes menschen heeft niet, waar hij het hoofd nederlegge. Een ander van

21 de discipelen zeide tot hem: Heere, sta mij toe eerst heen te gaan en mijn22 vader te begraven. jezus zeide tot hem: volg mij, en laat de dooden

hunne dooden begraven.23 24 En toen hij in het schip ging, volgden zijne discipelen hem. En zie,

een hevige storm ontstond op zee, zoodat het schip overdekt werd25 door de golven; maar hij sliep. En zij kwamen naar hem toe en wekten

Page 36: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

32 Matthéus 8 : 26. TEKST.

26 hem, zeggende: Heere, red ons, wij vergaan. En hij zeide tot hen: Waarom zijt gij bang, kleingeloovigen? Toen stond hij op en bestrafte de winden

27 en de zee, en er ontstond een volkomen windstilte. En de menschen verbaasden zich, en zeiden: wat voor iemand is deze, dat zelfs de winden en de zee hem gehoorzamen?

28 De bezetenen in het land van Gádara, vs. 28-34. — En toen hij aan de overzijde gekomen was in het gebied der Gadarénen, ontmoetten hem twee bezetenen, die van tusschen de graven kwamen, zeer ge-

29 vaarlijke menschen, zoodat niemand langs dien weg kon voorbijgaan. 30 En zie, zij riepen luide: wat hebben wij met u te maken, Zoon Gods?

Zijt gij hier gekomen om ons vóór den tijd te kwellen? Nu was er ver van 31 hen een groote kudde zwijnen aan het weiden. En de démonen smeekten 32 hem: indien gij ons uitdrijft, zendt ons dan in die kudde zwijnen. En hij

zeide tot hen: gaat heen. Zij gingen uit en voeren in de zwijnen; en zie, 33 de gansche kudde stormde langs de steilte de zee in, en zij kwamen om

in het water. En de hoeders vluchtten en vertelden, in de stad gekomen 34 alles, ook dat van de bezetenen. En zie, de gansche stad trok Jezus

tegemoet, en toen zij hem zagen, verzochten zij hem, uit hun land weg te gaan.

9 Een verlamde genezen, vs. 1-8. — En hij ging scheep, en stak over, 2 en kwam in zijn eigen stad. En zie, daar bracht men tot hem een ver-

lamde, liggende op een bed. En Jezus, hun geloof ziende, zeide tot den 3 verlamde: grijp moed, kind, uwe zonden worden vergeven. En zie,

enkele schriftgeleerden zeiden bij zichzelf : deze spreekt godslastering. 4 En Jezus, die hun gedachten wist, zeide: waarvoor overlegt gij ver- 5 keerde dingen in uw hart? Want wat is gemakkelijker, te zeggen: uwe

zonden worden vergeven, of te zeggen: sta op en wandel? Opdat gij 6 echter weten moogt, dat de Zoon des menschen macht heeft, op de aarde

zonden te vergeven — en nu zeide hij tot den verlamde: sta op, neem uw 7, 8 bed, en ga naar uw huis. En hij stond op en ging naar zijn huis. De scharen

nu, dit ziende, ontstelden en prezen God, die zulk eene macht aan menschen gegeven had.

9 De roeping van Matthéus, vs. 9-13. -- En Jezus, verder gaande, zag iemand aan het tolkantoor zitten, Matthéus genaamd, en hij zeide

10 tot hem: volg mij. En hij opstaande volgde hem. En het geschiedde, toen hij in het huis aanlag, zie, vele tollenaars en zondaars kwamen en lagen

11 mede aan met Jezus en zijne discipelen. En de Farizéërs, die dit zagen, zeiden tot zijne discipelen: waarom eet uw Meester met tollenaars en

12 zondaars? Hij hoorde het, en zeide: Niet zij, die gezond zijn, hebben een geneesheer noodig, maar zij, die ziek zijn. Doch gaat heen en leert, wat

13 het zeggen wil: barmhartigheid wil ik, en geen offerande; want ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.

14 Het vasten, vs. 14-17. — Toen kwamen de discipelen van Johannes

Page 37: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 9: 16. TEKSf. 33

tot hem met de vraag: waarom vasten wij en de Farizéërs wel, maarvasten uwe discipelen niet? En jezus zeide tot hen: de bruiloftsgastenkunnen toch niet rouw bedrijven, zoolang de bruidegom bij hen is? Maarer zullen dagen komen, wanneer de bruidegomvan hen weggenomen is, en

16 dan zullen zij vasten. Niemand zet een niet gekrompen stuk goed in eenoud kleedingstuk; want het ingezette stuk rafelt het kleed uit, en de

17 scheur wordt erger. Ook doet men geen jongen wijn in oude zakken;anders scheuren de zakken, en de wijn vloeit weg en de zakken gaanteloor; maar men doet jongen wijn in nieuwe zakken, en beiden blijvensamen bewaard.

18 Hetdochtertje vaneen overste opgewekt, eene vrouw genezen, vs. 18-26. -­Terwijl hij hierover nog tot hen aan het spreken was, zie daar kwameen aanzienlijk man aan, en viel Jezus te voet met de woorden: mijndochtertje is zooeven gestorven; maar kom, en leg uwe hand op haar,

19 en zij zal leven. En jezus maakte zich op en ging met hem, ook zijne20 discipelen. En zie, eene vrouw, die twaalf jaren lang lijdende was aan

bloedvloeiing, kwam nader en raakte van achteren de kwast van zijn21 kleed aan. Want zij zeide bij zichzelf: indien ik zijn kleed slechts kan

aanraken, zal dat mijn behoud zijn. En jezus keerde zich om, zag haar22 en zeide: grijp moed, dochter, uw geloof heeft u behouden. En van dat23 uur af aan was de vrouw beter. En toen Jezus in het huis van dien aan­

zienlijke gekomen was en de fluitspelers en de misbaar makende menigte24 zag, zeide hij: gaat heen; want het meisje is niet gestorven, maar het

slaapt. En zij lachten hem uit. Toen echter de menigte uitgedreven was,25 ging hij naar binnen, vatte haar hand, en het meisje stond op. En het

gerucht hiervan verbreidde zich door die gansche landstreek.27 Genezing van twee blinden en van een stomme, vs. 27-34. - En toen

jezus vandaar verder ging, volgden hem twee blinden, die luide28 riepen: ontferm u over ons, Zone Davids. En toen hij in huis gegaan

was, kwamen de blinden bij hem, en jezus zeide tot hen: gelooft gij,29 dat ik dit doen kan? Zij zeiden: ja, Heere. Toen raakte hij hun oogen30 aan en zeide: naar uw geloof moge u geschieden. En hunne oogen werden

geopend. En jezus scherpte hun in en zeide: Ziet toe, niemand mag het31 te weten komen. Zij echter gingen uit en maakten hem in die gansche32 landstreek bekend. En terwijl zij vertrokken, zie, daar bracht men een

stomme, een bezetene, tot hem. En nadat de démon uitgedreven was33 begon de stomme te spreken. En de scharen verbaasden zich en zeiden:34 nog nooit is zoo iets in Israël gezien. Doch de Farizéërs zeiden: door

den overste der demónen drijft hij de demónen uit.3S De grootte der taak, vs. 35-10: 4. - En jezus ging alle steden en

dorpen rond, leerende in hunne synagogen, en het evangelie des konink­rijks predikend, en allerlei ziekte en allerJei kwaal genezend. En toen

36 hij de scharen zag, werd hij vervuld met medelijden over hen, wantv. LEEUWEN-LODDER, Tekst en Uitleg, Mauhéus. * 3

Page 38: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

34 Matthéus 9: 37. TEKST.

zij waren voortgejaagd en uitgeput als schapen, die geen' herder hebben. 37 Toen zeide hij tot zijne discipelen: de oogst is wel groot, maar de arbeiders 38 zijn weinigen; bidt daarom den Heer des oogstes, dat Hij arbeiders

uitzende tot Zijn' oogst. 10 En hij riep zijne twaalf discipelen bij zich en gaf hun macht over onreine

geesten om die uit te drijven en om allerlei ziekte en kwaal te genezen. 2 Van de twaalf apostelen nu zijn dit de namen: de eerste Simon, Petrus

genaamd, en Andreas zijn broeder, en Jacóbus, de zoon van Zebedéi s, 3 en Johannes zijn broeder, Filippus en Bartholoméus, Thomas en

Matthéus de tollenaar, Jacóbus, de zoon van Alphéiis, en Thaddéiis, 4 Simon de Kananéër en Judas de Iskáriot, degene, die hem ook heeft

overgeleverd. 5 Uitzending van de twaalf, vs. 5-16. — Deze twaalf zond Jezus uit

met de volgende opdracht: gaat niet op den weg tot de heidenen, en 6 komt niet in een stad der Samaritanen; maar gaat liever tot de verloren

schapen van het huis Israëls. 7 Gaat en predikt aldus: nabij is het koninkrijk der hemelen. Geneest 8 zieken, wekt dooden op, reinigt melaatschen, drijft demónen uit. Om 9 niet hebt gij het ontvangen, geeft het om niet. Verschaft u geen goud of

lo zilver of kopergeld in uwe gordels, geen reiszak voor onderweg, ook geen twee stuks onderkleederen of sandalen of een staf. Want de arbeider

11 is zijn voedsel waard. En wanneer gij in een stad of dorp komt, onder-zoekt wie het daarin waard is, en vertoeft dáár totdat gij vertrekt.

12 Wanneer gij nu het huis binnengaat, groet het. En wanneer het huis 13 het waard is, kome uw vredegroet daarover; maar wanneer het on-

waardig is, keere uw vredegroet tot u terug. En wanneer men u niet 14 ontvangt, en naar uwe woorden niet hoort, vertrekt uit dat huis of die

stad, en schudt het stof van uwe voeten. Voorwaar, ik zeg u, het zal 15 voor het land van Sódom en Gomórra verdragelijker zijn in den dag des

oordeels dan voor die stad. Zie ik zend u uit als schapen midden onder 17, 16 wolven ; betoont u dan voorzichtig als de slangen en argeloos als de

duiven. Het lot der afgezanten, vs. 17-33. — Wacht u voor de menschen,

want zij zullen u overleveren aan rechtbanken, en in hunne synagogen 18 zullen zij u geeselen; en voor stadhouders en vorsten zult gij geleid

worden om mijnentwil, tot een getuigenis voor hen en voor de heidenen. 19 Wanneer men nu u overlevert, heb geen zorg, hoe of wat gij spreken

moet; want in dat uur zal u gegeven worden wat gij spreken moet; 20 gíj toch zijt het niet die spreekt, maar de Geest uws Vaders, die door u 21 spreekt. De broeder zal zijn broeder uitleveren ten doode, en een vader

zijn kind, en kinderen zullen tegen hun ouders opstaan en ze ter dood 22 brengen. En gij zult gehaat zijn door allen om mijnen naam; maar

wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden. Wanneer

Page 39: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 10: 23. TEKST. 35

23 men nu u vervolgt in de ééne stad, vlucht naar een andere; want voorwaar, ik zeg u, gij zult niet gereed zijn met de steden van Israël, voordat de Zoon des menschen komt.

24 Een discipel is niet meer dan zijn leermeester, en een slaaf niet meer 25 dan zijn heer. Het zij den discipel genoeg, dat het hem ga als zijn

leermeester, en den slaaf, als zijn heer. Indien zij den huisheer Bëélzebul hebben genoemd, hoeveel te meer zijne huisgenooten. Vreest hen dus

26 niet. Want er is niets bedekt, of het zal openbaar worden, en verborgen, 27 of het zal bekend worden. Wat ik u zeg in de duisternis, zegt het in 28 het licht; en wat gij u hoort influisteren, predikt het op de daken.

En vreest niet voor hen, die het lichaam dooden, doch de ziel niet kunnen dooden; doch vreest veeleer Hem, die èn ziel èn lichaam kan

29 doen te gronde gaan in de hel. Worden niet twee muschjes voor een 30 penning verkocht? En toch zal niet één van hen op de aarde vallen 31 zonder uwen Vader. En van u zijn óók de hoofdharen alle geteld. Vreest 32 dus niet; vele muschjes gaat gij te boven. Ieder nu, die mij belijden zal

voor de menschen, dien zal ik ook belijden voor mijn' Vader, die in de 33 hemelen is; maar wie mij verloochenen zal voor de menschen, dien zal

ik ook verloochenen voor mijn' Vader, die in de hemelen is. 34 Met Jezus of tegen Hem, vs. 34--11 : 1. — Meent niet, dat ik gekomen

ben om vrede te brengen op de aarde; ik ben niet gekomen om vrede 35 te brengen, maar een zwaard. Want ik ben gekomen om een mensch in

tweedracht te brengen met zijn vader, en een dochter met haar moeder, 36 en een schoondochter met haar schoonmoeder, en iemands huisgenooten 37 zullen zijne vijanden zijn. Wie vader of moeder liefheeft boven mij,

is mijner niet waard, en wie zoon of dochter liefheeft boven mij, is 38 mijner niet waard; en wie zijn kruis niet opneemt en mij volgt, is mijner 39 niet waard. Wie zijn leven vindt, zal het verliezen, en wie zijn leven

verliest om mijnentwil, zal het vinden. Wie u ontvangt, ontvangt mij, 40 en wie mij ontvangt, ontvangt Hem, die mij gezonden heeft. Wie een 41 profeet ontvangt omdat hij als profeet komt, zal profeten-loon ontvangen,

en wie een rechtvaardige ontvangt omdat hij als rechtvaardige komt, zal eens rechtvaardigen loon ontvangen. En wie één' dezer geringen ook maar een beker koud water te drinken geeft omdat hij een discipel is, voorwaar zeg ik u, hem zal zijn loon zeker niet ontgaan.

11 En het geschiedde, toen Jezus zijn opdracht aan zijne twaalf dis- cipelen beëindigd had, dat hij vandaar wegging om te leeren en te prediken in hunne steden.

2 Een vraag van en een getuigenis over den Dooper, vs. 2-19. — Johannes nu hoorde in de gevangenis van de werken van den Christus en liet

3 Hem door zijne discipelen vragen: zijt gij het, die komen zou, of moeten 4 wij een ander verwachten? En Jezus antwoordde hun: gaat heen en bood- 5 schapt Johannes wat gij hoort en ziet: blinden worden ziende en kreupelen

Page 40: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

36 Matthéus 11 : 6. TEKST.

wandelen, melaatschen worden gereinigd en dooven hooren, dooden worden opgewekt en armen hooren zich het evangelie prediken; en

6 zalig is hij, die aan mij geen aanstoot neemt. 7 Terwijl zij heengingen begon Jezus tot de scharen te zeggen over

Johannes: wat zijt gij in de woestijn gaan aanschouwen? Een riet, door 8 den wind heen en weder bewogen? Neen, maar wat zijt gij gaan zien?

Een mensch gekleed in zachte kleederen? Zie, die zachte kleederen dragen zijn in de paleizen der vorsten. Neen, maar waartoe zijt gij uitgegaan?

9, 10 Om een profeet te zien? Ja, zeg ik u, zelfs meer dan een profeet. Deze is het, van wien geschreven staat: „zie, ik zend mijn' bode voor uw aan-

11 gezicht, die uw weg voor u heen bereiden zal". Voorwaar ik zeg u, onder hen, die van vrouwen geboren zijn, is er geen opgestaan grooter dan Johannes de Dooper; doch de geringste in het koninkrijk der hemelen is

12 grooter dan hij. Van de dagen van Johannes den Dooper tot nu toe breekt het koninkrijk der hemelen zich baan met geweld en geweldenaars grijpen

13 er naar. Want alle profeten en de wet hebben geprofeteerd tot Johannes; 14 en indien gij het wilt aannemen: hij is Ella die komen zou. Wie ooren 15 heeft, hoore. 16 Waarbij echter zal ik dit geslacht vergelijken? Het is als de kinderen, 17 die op de markten zitten en hun makkers toeroepen: wij hebben u op de

fluit gespeeld, en gij hebt niet gedanst, wij hebben klaagliederen ge- 18 zongen, en gij hebt geen rouw bedreven. Want Johannes kwam, hij at 19 niet en dronk niet, en men zegt: hij heeft een démon. De Zoon des menschen

kwam, hij eet en drinkt, en men zegt: zie, een vraat en drinker, een vriend van tollenaars en zondaars. En toch is de wijsheid gerecht-vaardigd uit hare werken.

De onbekeerlijken, de wijzen en verstandigen, de eenvoudigen, vs. 20-30. 20 - Toen begon hij de steden, waarin zijne meeste wonderkrachten ver-

richt waren te verwijten, dat zij zich niet bekeerd hadden: wee u, Chorázin, wee u, Bethsáïdan; want waren in Tyrus en Sidon de wonder-krachten verricht, die in u verricht zijn, allang zouden zij zich in zak

22 en asch bekeerd hebben. Maar ik zeg u, Tyrus en Sidon zal het verdrage- 23 lijker zijn in den dag des oordeels dan u. En gij, Kapérnaum, zijt gij niet

hemelhoog verheven? tot den Hades zult gij neerdalen. Want waren in Sodom de wonderkrachten verricht, die in u verricht zijn, het zou tot den huidigen dag in stand zijn gebleven. Maar ik zeg u, het land

24 van Sodom zal het verdragelijker zijn in den dag des oordeels dan u. 25 In dien tijd hief Jezus aan en zeide: Ik dank u, Vader, Heere des

hemels en der aarde, dat gii deze dingen voor wijzen en verstandigen 26 hebt verborgen, en ze kinderkens hebt geopenbaard; ja Vader, want alzoo 27 is het een welbehagen geweest voor U. Alle dingen zijn mij overgegeven

door mijn Vader, en niemand kent den Zoon, dan de Vader, en den Vader kent niemand dan de Zoon en degeen, wien de Zoon het wil open-

Page 41: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 1 1 : 28. TEKST. 37

28 baren. Komt herwaarts tot Mij, allen die zwoegt en belast zijt, en 29 ik zal u rust geven. Neemt mijn juk op u, en leert van mij, want ik 30 ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor

uwe zielen. Want mijn juk is zacht en mijn last is licht. 12 Jezus en de Sabbat, vs. 1-14. — In dien tijd ging Jezus op Sabbat

door de korenvelden; zijne discipelen nu hadden honger, en begonnen 2 aren te plukken en te eten. Toen de Farizéërs dat zagen, zeiden zij 3 tot hem: zie, uwe discipelen doen wat men op Sabbat niet mag doen.

Hij nu zeide tot hen: hebt gij niet gelezen, wat David deed, toen hij 4 en die met hem waren honger hadden? Hoe hij in het huis Gods binnen-

gingt en zij de toonbrooden aten, die hij en die met hem waren niet 5 mochten eten, maar alleen de priesters? Of hebt gij in de wet niet gelezen, 6 dat op Sabbat de priesters in den tempel den Sabbat schenden, en toch

zonder schuld zijn? Doch ik zeg u, meer dan de tempel is hier. Indien gij 7 echter verstaan hadt, wat het zeggen wil: barmhartigheid wil ik en geen

offerande, zoudt gij de onschuldigen niet veroordeeld hebben. Want de 8 heer van den Sabbat is de Zoon des menschen.

9, 10 En hij ging vandaar en kwam in hunne synagoge. En zie, daar was een mensch met een verschrompelde hand, en zij vraagden hem: „is het geoorloofd, op Sabbat te genezen?", om hem te kunnen beschuldigen.

11 Hij nu zeide tot hen: Welk mensch zal er onder u zijn, die één schaap 12 heeft, en die, indien het op Sabbat in een put valt, het niet zal grijpen

en er uithalen? Hoeveel gaat nu een mensch een schaap te boven. Der- 13 halve mag men op Sabbat goed doen. Daarop zeide hij tot dien mensch:

strek uwe hand uit. En hij strekte haar uit, en zij werd hersteld, gezond 14 als de andere. De Farizéërs nu gingen naar buiten en pleegden overleg

tegen hem, om hem te dooden. 15 De zonder gerucht werkende knecht des Heeren, vs. 15-20. — Maar 17 Jezus doorzag het en trok zich vandaar terug. En velen volgden hem, 18 en hij genas hen allen en verbood hun hem bekend te maken, opdat

vervuld zou worden, hetgeen gesproken werd door den profeet Jesaja, toen hij zeide: „zie mijn knecht, dien ik verkoren heb, mijn geliefde, in wien mijn ziel een welbehagen heeft; ik zal mijn Geest op hem leggen,

19 en gericht zal hij den heidenen aanzeggen. Hij zal niet twisten of schreeu- 20 wen, en op de straten zal niemand zijne stem hooren. Gekneusd riet zal

hij niet verbreken, en een walmende pit zal hij niet uitdooven, totdat hij 21 het recht tot zegepraal zal hebben gebracht. En op zijnen naam zullen

(de) heidenen hopen." 22 De lastering van Farizéërs, vs. 22-37. — Toen werd een bezetene

tot hem gebracht, die blind en stom was; en hij genas hem, zoodat 23 de stomme sprak en zag. En alle scharen stonden versteld, en zeiden: 24 is deze niet de Zone Davids? Maar de Farizéërs, die dit hoorden zeiden:

deze drijft de demónen niet anders uit dan door Bëélzebul, een overste

Page 42: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

38 Matthéus 12 : 25. TEKST.

25 der demónen. En hun gedachten wetend, zeide hij tot hen: ieder konink-rijk dat innerlijk verdeeld is, gaat ten onder, en iedere stad of huis, die

26 innerlijk verdeeld is, zal niet kunnen bestaan. En indien de satan den satan uitdrijft, strijd hij tegen zichzelf; hoe zal zijn rijk dan kunnen be-

27 staan? En indien ik door Bëélzebub de demónen uitdrijf, door wien doen uwe zonen het dan? Daarom zullen zij rechters over u zijn. Doch

28 indien ik door den Geest Gods de demónen uitdrijf, dan is immers het 29 koninkrijk Gods tot u gekomen. Of hoe kan iemand in het huis van den

sterke binnenkomen, en zijn huisraad rooven, tenzij hij eerst den sterke 30 bindt, en dan kan hij zijn huis plunderen? Wie niet met mij is, is tegen mij,

en wie met mij niet vergadert, verstrooit. Daarom zeg ik u, alle zonde 31 en lastering zal den menschen vergeven worden, maar de lastering van 31 den Geest wordt niet vergeven. En hem, die een woord spreekt tegen den 32 Zoon des menschen, dien zal het vergeven worden; maar hem, die spreekt

tegen den Heiligen Geest, dien zal het niet vergeven worden, noch in deze 33 wereld noch in de toekomende. Of noemt den boom goed, en dan ook

zijn vrucht goed, af noemt den boom slecht, en dan ook zijn vrucht 34 slecht; want aan de vrucht wordt een boom gekend. Adderenge-

broedsel, hoe kunt gij goede dingen zeggen, terwijl gij verkeerd zijt? 35 Want uit de volheid van het hart spreekt de mond. Een goed mensch

brengt uit zijn goeden voorraad goede dingen te voorschijn, en een 36 verkeerd mensch brengt uit zijn verkeerden voorraad slechte dingen te

voorschijn. Ik zeg u, ieder ijdel woord dat de menschen spreken, zij zullen 37 er rekenschap van geven in den dag des oordeels; want uit uwe woorden

zult gij rechtvaardig verklaard en uit uw woorden zult gij veroordeeld worden.

38 Schriftgeleerden uit de Farizéërs vragen een teeken, vs. 38-45. — Daarop 39 antwoordden hem eenigen der schriftgeleerden en Farizéërs en zeiden:

Meester, wij wenschen van u een teeken te zien. Hij echter antwoordde hun: een verkeerd en overspelig geslacht begeert een teeken, doch een teeken zal hun niet gegeven worden dan het teeken van den profeet Jona.

40 Want evenals Jona drie dagen en drie nachten in het binnenste van het zeemonster was, zoo zal ook de Zoon des menschen in den schoot der

41 aarde zijn, drie dagen en drie nachten. Mannen van Ninevé zullen in het 41 oordeel opstaan met dit geslacht en het veroordeelen; want zij hebben

zich bekeerd op de prediking van Jona, en zie, meer dan Jona is hier. 42 Een koningin van het Zuiden zal in het oordeel opstaan met dit ge-

slacht en het veroordeelen; want zij is gekomen van het eind der aarde 43 om Sálomo's wijsheid te hooren, en zie, meer dan Sálomo is hier. Wan-

neer de onreine geest uit een mensch is uitgegaan, gaat hij rond in 44 waterlooze plaatsen, rust zoekende, en vindt die niet. Dan zegt hij :

ik zal terugkeeren naar mijne woning, die ik verlaten heb; en als hij 45 komt, vindt hij die leeg en geveegd en op orde. Dan gaat hij heen en

Page 43: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 12:46. TEKST. 39

brengt zeven andere geesten mede, boozer dan hijzelf, en zij trekken daar in en wonen er; en het wordt in het eind erger met dien mensch dan in het eerst. Zoo zal het ook met dit verkeerd geslacht gaan.

46 Jezus' verwanten, vs. 46-50. -- Terwijl hij nog tot de scharen sprak, zie, daar stonden zijne moeder en zijne broeders buiten, en trachtten

47 hem te spreken te krijgen. En iemand zeide tot hem: zie, uwe moeder 48 en uw broeders staan buiten, en trachten u te spreken te krijgen. Hij

echter zeide tot dengene, die hem dit vertelde: wie is mijne moeder, en 49 wie zijn mijn broeders? En de hand over zijne discipelen uitstrekkende, so zeide hij: zie hier mijne moeder en mijn broeders; want ieder, die den wil

doet mijns Vaders, die in de hemelen is, die is mijn broeder en mijne zuster en mijne moeder.

13 Gelijkenis van het zaad, vs. 1-23. — Op dien dag verliet Jezus zijn 2 huis en zette zich neer aan de zee. En vele scharen verzamelden zich

bij hem, zoodat hij in een schip ging en zich daarop neerzette, en heel 3 de schare stond op het strand. En hij sprak vele dingen tot hen in ge- 4 lijkenissen en zeide: Zie, een zaaier ging uit om te zaaien. En terwijl s hij zaaide, viel een gedeelte langs den weg, en de vogels kwamen en aten

het op. Een ander deel viel op steenachtig land, waar het niet veel aarde 6 had, en het kwam terstond op, omdat het geen diepen grond had .; maar

toen de zon was opgegaan, verschroeide het, en omdat het geen wortel 7 had, verdorde het. Een ander deel viel tusschen de doornen, en de

doornen gingen op en verstikten het. En een ander deel viel in goeden 8 grond, en droeg vrucht, het ééne honderd, het andere zestig, en weer 9 ander dertigvoud. Wie ooren heeft, hoore.

10 En zijne discipelen kwamen en zeiden tot hem: waarom spreekt gij tot 1 hen in gelijkenissen? Hij nu antwoordde: omdat het u gegeven is, de

verborgenheden van het koninkrijk der hemelen te verstaan, maar 12 hun is het niet gegeven. Want ieder die heeft, dien zal gegeven worden

en hij zal overvloed hebben: maar wie niet heeft, dien zal ontnomen 13 worden ook wat hij heeft. Daarom spreek ik tot hen in gelijkenissen,

want zij zien zonder te zien, en hooren zonder te hooren of te verstaan, 14 en aan hen wordt de profetie van Jesaja vervuld, die zegt: „Met het ge-

hoor zult gij hooren, maar niet verstaan, en met open oogen aanschouwen, 15 maar niet zien. Want het hart van dit volk is verstokt en hunne ooren

hardhoorend geworden, en hunne oogen hebben zij gesloten; opdat zij niet met hunne oogen zien en met hunne ooren hooren, en in hun hart

16 verstaan en zich bekeeren, en ik hen genezen zou." Maar uwe oogen zijn zalig, omdat zij zien en uwe ooren, omdat zij hooren. Want voorwaar,

17 ik zeg u, vele profeten en rechtvaardigen hebben begeerd te zien wat gij ziet, en het niet aanschouwd, en te hooren, wat gij hoort, en het niet vernomen.

18, 19 Gij dan, hoort de gelijkenis van den zaaier. Bij ieder, die het woord

Page 44: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

40 Matthéus 13 : 20. TEKST.

des koninkrijks hoort en niet verstaat, komt de booze en rooft wat in zijn hart gezaaid was; dat is hij, bij wien het aan den weg gezaaid

20 is. En bij wien het in steenachtig land gezaaid is, dat is hij, die het woord hoort en het terstond met vreugde ontvangt; hij heeft echter

21 geen wortel in zich, maar is iemand van het oogenblik; en wanneer er verdrukking of vervolging ontstaat om het woord, valt hij terstond

22 af. En bij wien het in de doornen gezaaid is, dat is hij, die het woord hoort, en de zorg van de wereld en de verleiding van den rijkdom verstikken het woord, en hij blijft zonder vrucht. Maar bij wien in

23 goede aarde gezaaid is, dat is hij, die het woord hoort en verstaat; hij draagt dan ook vrucht, en geeft, de één honderd- en een ander zestig-en een derde dertigvoud.

24 Gelijkenis van het onkruid tusschen de tarwe, vs. 24-30, 36-43. — Een andere gelijkenis hield hij hun voor en zeide: het koninkrijk der hemelen gelijkt op een mensch, die goed zaad in zijn akker gezaaid had. Doch

25 terwijl de menschen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide onkruid midden 26 tusschen de tarwe, en ging heen. Toen nu het groen opkwam en vrucht 27 begon te zetten, toen werd ook het onkruid zichtbaar. Toen kwamen

de slaven van den huisheer en zeiden tot hem: heer, hebt gij niet goed 28 zaad in uw akker gezaaid? Vanwaar heeft hij dan onkruid? Hij zeide

tot hen: een vijand heeft dat gedaan. De slaven zeiden tot hem: wilt gij dan, dat wij het gaan verzamelen? Maar hij zeide: neen,

29 want gij zoudt misschien, terwijl gij het onkruid vergaart, tegelijk daar- 30 mede de tarwe uittrekken. Laat het beide samen opwassen tot den oogst;

en in den oogsttijd zal ik tot de maaiers zeggen: verzamelt eerst het onkruid en bindt het in bossen om het te verbranden, maar brengt de tarwe in mijne schuur.

31 Andere gelijkenissen, vs. 31-35. — Een andere gelijkenis hield hij hun voor en zeide: het koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mosterd-

32 zaad, dat iemand nam en in zijn akker zaaide; het is het kleinste onder alle zaden, maar wanneer het opgegroeid is, is het grooter dan de moeskruiden, en wordt een boom, zoodat de vogelen des hemels komen schuilen in zijne takken.

33 Een andere gelijkenis sprak hij tot hen : het koninkrijk der hemelen

is gelijk aan een zuurdesem, dat een vrouw nam en deed in drie maten meel, totdat dit geheel doortrokken was.

34 Dit alles sprak Jezus in gelijkenissen tot de scharen, en zonder gelijkenis 35 sprak hij niets tot hen; opdat vervuld zou worden, hetgeen gesproken

werd door den profeet, toen hij zeide: ik zal mijn mond openen met ge-lijkenissen, ik zal te voorschijn brengen wat verborgen is van de schepping aan.

36 Toen liet hij de scharen gaan en ging naar huis. En zijne discipelen kwamen bij hem met de vraag: leg ons de gelijkenis van het onkruid

Page 45: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 13: 37. TEKST. 41

37 in den akker uit. Hij nu antwoordde hun en zeide: die het goede zaad zaait, 38 is de Zoon des menschen; de akker is de wereld; het goede zaad, dit zijn

de kinderen des koninkrijks; het onkruid zijn de kinderen des boozen; de 39 vijand, die het zaaide is de duivel; de oogst is de voleindiging der wereld, 40 en de maaiers zijn engelen. Zooals nu het onkruid vergaard en met vuur

verbrand wordt, zoo zal het zijn in de voleindiging der wereld. De Zoon 41 des menschen zal zijne engelen uitzenden, en zij zullen uit zijn koninkrijk

vergaderen al wat tot zonde brengt en hen, die de ongerechtigheid be- 42, 43 drijven, en zij zullen hen in den oven des vuurs werpen; daar zal geween

zijn en tandengeknars. Dan zullen de rechtvaardigen schitteren als de zon in het koninkrijk huns Vaders. Wie ooren heeft, hoore.

44 Andere gelijkenissen, vs. 44-52. — Het koninkrijk der hemelen is gelijk aan een schat, verborgen in een akker; dien een mensch vond en verborg en in zijn blijdschap er over gaat hij heen en verkoopt al wat hij heeft en koopt dien akker.

45 Wederom is het koninkrijk der hemelen gelijk aan een koopman, die schoone parelen zocht; toen hij ééne zeer kostbare parel vond, ging hij heen en verkocht al wat hij had en kocht die.

47 Nog is het koninkrijk der hemelen gelijk aan een vischnet, dat in zee is 48 uitgeworpen en van allerlei bijeenbrengt; als het vol is, trekt men het

op het stand, zet zich neer en zoekt het goede uit en doet het in manden, 49 en het onbruikbare werpt men weg. ZOO zal het zijn in de voleindiging

der wereld: de engelen zullen uitgaan, en zullen de verkeerden uit het 5o midden van de rechtvaardigen afzonderen, en ze in den oven des vuurs

werpen; daar zal geween zijn en tandengeknars. 5i Hebt gij dit alles verstaan? Zij zeiden tot hem: ja. Hij nu zeide tot 52 hen: daarom is ieder schriftgeleerde, die leerling is geworden van

het koninkrijk der hemelen, gelijk aan een huisheer, die uit zijn voor- 53 raadkamer nieuwe en oude dingen te voorschijn brengt. En het geschiedde,

toen Jezus deze gelijkenissen beëindigd had, dat hij vandaar wegging. 54 In zijn vaderstad verworpen, vs. 54-58. — En hij kwam in zijn vader-

stad en leerde hen in hunne synagoge, zoodat zij versteld stonden en zeiden: hoe komt deze aan deze wijsheid en de wonderkrachten?

55 Is dit niet de timmermans-zoon? Heet zijne moeder niet Maria en zijne 56 broeders Jacóbus en Jozef en Simon en Judas? En zijn zijne zusters niet

alle onder ons? Vanwaar heeft deze dan dit alles? En zij namen aanstoot 57 aan hem. Doch Jezus zeide tot hen: een profeet is slechts ongeëerd in 58 zijn vaderstad en in zijn huis. En hij deed daar niet vele wonderkrachten

vanwege hun ongeloof. 14 Herodes' oordeel over Jezus. Dood van Johannes den Dooper, vs. 1-12.

— In dien tijd hoorde de viervorst Heródes de mare aangaande Jezus, 2 en zeide tot zijn dienaars: dat is Johannes de Dooper; hij is uit 3 de dooden opgewekt, en daarom werken die krachten in hem. Want

Page 46: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

42 Matthéus 14:4. TEKST.

Heródes had Johannes laten grijpen en binden en gevangen zetten, om Heródias, de vrouw van zijn' broeder Filippus. Want Johannes

4 zeide tot hem: gij moogt haar niet hebben. En hoewel hij hem wilde ter 5 dood brengen was hij bevreesd voor de schare, omdat zij hem voor een' 6 profeet hielden. Doch op den geboortedag van Herodes danste de dochter 7 van Heródias in hun midden en dit behaagde Heródes; zoodat hij haar 8 met een eed beloofde haar te zullen geven al wat zij zou vragen. Zij nu

zeide opgestookt door hare moeder: geef mij hier op een schotel het hoofd 9 van Johannes den Dooper. En hoewel bedroefd, gaf de koning toch om

10 zijn eeden en om de gasten order, dat men het geven zou. En hij zond 11 heen . en liet Johannes in de gevangenis onthoofden. En zijn hoofd werd 12 gebracht op een schotel en aan het meisje gegeven, en zij bracht het aan

hare moeder. En zijne discipelen kwamen, haalden het lijk weg en be-groeven hem, en gingen het Jezus berichten.

13 Vijfduizend gespijzigd, vs. 13-21. — Toen Jezus het hoorde trok hij vandaar met een schip zich terug naar een woeste plaats, alleen; en de

14 scharen, die het vernamen, volgden hem te voet uit de steden. En toen hij uit het schip kwam, zag hij een groote menigte, en kreeg medelijden

15 met hen, en genas de zieken onder hen. Tegen den avond nu kwamen zijne discipelen tot hem en zeiden: de streek is onbewoond, en het is reeds over tijd, zend dus de scharen weg, dat zij heengaan naar de dorpen en voedsel voor zich koopen. Doch Jezus zeide tot hen: zij behoeven niet

16 heen te gaan, geeft gij hun te eten. Maar zij zeiden tot hem: wij hebben 17 hier niet anders dan vijf brooden en twee visschen. Hij zeide: brengt 18 ze mij hier. En hij beval de scharen te gaan zitten op het gras, nam de

vijf brooden en de twee visschen, zag op naar den hemel, sprak een zegenbede uit, brak de brooden en gaf ze aan de discipelen en de dis-

20 cipelen aan de scharen. En allen aten en werden verzadigd, en zij namen 21 het overschot van de brokken op, twaalf manden vol. En die aten waren

ongeveer vijfduizend man, buiten de vrouwen en de kinderen. 22 Het wandelen op het meer, vs. 22-36. — En terstond dwong hij de

discipelen in het schip te gaan en hem vooruit te varen naar de overzijde, terwijl hij de scharen zou heenzenden.

23 En toen hij de scharen had laten gaan, klom hij op den berg alleen, om te bidden. Toen nu de avond was gevallen, was hij daar

24 alleen. Het schip nu was reeds vele stadiën van het land verwijderd, 25 en werd geteisterd door de golven, want de wind was tegen. En in de 26 vierde nachtwake kwam hij tot hen, wandelend over de zee. De discipelen.

ziende hem op de zee wandelen, ontstelden en zeiden: het is een spook, 27 en van angst schreeuwden zij het uit. Doch terstond sprak Jezus hen 28 aan en zeide: houdt moed, ik ben het; vreest niet. Petrus antwoordde

hem en zeide: Heere, indien gij het zijt, beveel mij tot u te komen op het 29 water. Hij zeide: kom. En uit het schip geklommen wandelde Petrus op

Page 47: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 14: 30. TEKST. 43

30 het water, en ging naar jezus. Doch den wind ziende werd hij bevreesd, entoen hij begon te zinken riep hij: Heere, red mij. En jezus strekte

31 terstond zijne hand uit, en greep hem, en zeide tot hem: kleingeloovige,32 waarom twijfeldet gij? En toen zij in het schip geklommen waren,33 ging de wind liggen. Die in het schip nu vielen hem te voet en zeiden:

Gij zijt waarlijk Gods Zoon. En zij voeren over en kwamen aan land34 in Gennésaret, En toen de mensehen uit die streek hem herkenden,

zonden zij bericht in den geheelen omtrek; en men bracht allen tot35 hem, die er slecht aan toe waren, en zij smeekten hem, dat zij slechts36 de kwast van zijn kleed mochten aanraken. En allen, die hem aanraakten

werden gezond.15 Gods wet en inzettingen van menschen, vs. 1-20. - Toen kwamen

2 uit jeruzalem Farizéërs en schriftgeleerden tot jezus met de vraag:waarom overtreden uwe discipelen de overlevering der ouden? Wantzij wasschen zich de handen niet, wanneer zij brood eten. Hij nu ant­

3 woordde hun: waarom overtreedt ook gij het gebod Gods om uwe over­4 levering? Want God heeft gezegd: eer uwen vader en uwe moeder, en:5 wie vader of moeder vloekt, zal zeker sterven. Doch gij zegt: wie6 tot zijn vader of tot zijne moeder zegt: het is offergave, wat gij van mij

hadt kunnen trekken, behoeft zijn vader of zijne moeder niet te eeren;en zoo hebt gij het woord Gods van kracht beroofd ter wille van uweoverlevering. Geveinsden, terecht heeft Jesaja over u geprofeteerd,

7 zeggende: dit volk eert mij met de lippen, maar hun hart is verre van8 mij; tevergeefsvereerenzij mij met hun leerenvan leeringen, die menschen­9 geboden zijn.

10 En hij riep de scharen tot zich en zeide tot hen: hoort, en begrijpt11 het: niet wat den mond ingaat verontreinigt den mensch, maar wat12 den mond uitgaat, dat verontreinigt den mensch. Toen kwamen de

discipelen naderbij en zeiden tot hem: weet gij, dat de Farizéërs toen zij13 dit woord hoorden, zich geërgerd hebben? Hij nu antwoordde: iedere14 plant, die mijn hemelsche Vader niet heeft geplant, zal worden uitgeroeid.

Laat ze los, blinde leidslieden zijn het van blinden; en wanneer eenblinde een blinde leidt, zullen beiden in een kuil vallen. En Petrus ant..

15 woordde en zeide tot hem: leg ons deze gelijkenis uit. Hij nu zeide: zijt16 ook gij nog onbevattelijk? Begrijpt gij niet,' dat alles wat in den mond17 ingaat, in den buik komt en in heimelijkheid wordt uitgeworpen? Doch18 wat den mond uitgaat, komt uit het hart, en dát verontreinigt den19 mensch. Want uit het hart komen voort verkeerde overleggingen, moord,20 echtbreuk, hoererij, diefstal, valsch getuigenis, lasteringen. Dit zijn de

dingen, die den mensch verontreinigen; maar eten met ongewasschenhanden verontreinigt den mensch niet.

21 De Kananeesche vrouw, vs. 21-28. - En Jezus ging vandaar en trok22 zich terug naar het gebied van Tyrus en Sidon. En zie, een Kananeesche

Page 48: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

44 Mattheus 15: 23. TEKST.

vrouw, die uit die streek was gekomen, riep: ontferm u over mij ; Heere, 23 Zone Davids; mijn dochter is deerlijk bezeten. Doch hij antwoordde haar

geen woord. En zijne discipelen kwamen nader en vraagden hem: zend haar 24 weg, want zij roept ons na. Hij echter antwoordde: ik ben niet gezonden

dan tot de verloren schapen van het huis Israël. Zij nu kwam, viel hem 25 te voet en zeide: Heere, help mij. Doch hij antwoordde: het is niet goed, 26 het brood der kinderen te nemen en den hondekens voor te werpen. Zij 27 zeide: zoo is het, Heere; ook de hondjes eten wel van de kruimels, die

van de tafel hunner meesters vallen. Toen antwoordde Jezus en zeide 28 tot haar: o vrouw, groot is uw geloof ; u geschiedde naar gij wilt. En

hare dochter was genezen van die ure af. 29 Genezingen, vierduizend gespijzigd, vs. 29-38. — En Jezus vertrok

vandaar en ging langs de Galileesche zee en beklom een berg en zette 30 zich daar neer. En tot hem kwamen groote scharen, met lammen en

kreupelen, blinden, stommen en allerlei anderen bij zich, die zij voor 31 zijne voeten neerlegden; en hij genas ze. zoodat de schare verbaasd

stond, want zij zag stommen spreken, kreupelen gezond, lammen wandelen, en blinden zien; en zij verheerlijkten den God van Israël. Jezus nu riep

32 zijne discipelen bij zich en zeide: Ik heb innige deernis met de schare, want reeds drie dagen zijn ze bij mij, en zij hebben niets te eten; en

33 nuchter wegzenden wil ik hen niet, opdat zij niet bezwijken onderweg. En zijne discipelen zeiden tot hem: vanwaar krijgen wij in een onbewoonde streek zooveel brood, dat wij zulk een groote schare kunnen verzadigen?

34 En Jezus zeide tot hen: hoevele brooden hebt gij? Zij zeiden: zeven, en 35 enkele vischjes. En hij beval de schare op den grond te gaan zitten, 36 nam de zeven brooden en de visschen, dankte, brak ze en gaf ze aan 37 de discipelen, en de discipelen aan de scharen. En allen aten en werden

verzadigd; en men nam het overschot der brokken op, zeven manden 38 vol. En die aten waren vierduizend man, buiten de vrouwen en de

kinderen. Jezus weigert een teeken aan de Farizéërs en waarschuwt voor hun zuur-

deeg, vs. 15 : 39-1 : 6 12. — En toen hij de - scharen heengezonden had, ging hij in het schip, en kwam in het gebied van Mágadan.

16 En de Farizéërs en Sadducéërs kwamen om hem op de proef te 2 stellen, en vraagden hem, hun een teeken uit den hemel te laten zien.

Hij nu antwoordde hun: als het avond wordt, zegt gij : goed weer, want de lucht ziet rood, en des morgens: vandaag storm, want de lucht ziet

3 somber rood. Het voorkomen van den hemel kunt gij wel onderscheiden, 4 maar de teekenen der tijden niet? Een boos en overspelig geslacht vraagt

om een teeken, en geen ander teeken zal hun gegeven worden dan het 5 teeken van Jona. En hij liet hen staan en ging heen. En toen de discipelen

naar de overzijde gingen, hadden zij vergeten brooden mede te nemen. 6 Jezus nu zeide tot hen: ziet toe en wacht u voor het zuurdeeg der

Page 49: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 16: 7. TEKST. 45

7 Farizéërs en Saducéërs. Zij overlegden onder elkander en zeiden: dat is, 8 omdat wij geen brooden medegenomen hebben. Doch Jezus, het be-

merkende zeide: wat overlegt gij onder elkander, kleingeloovigen, dat gij 9 geen brooden hebt? Hebt gij nog geen begrip, en herinnert gij u niet de vijf

brooden der vijfduizend, en hoeveel manden gij hebt opgenomen? En 10 ook niet de zeven brooden der vierduizend en hoeveel korven gij hebt 11 opgenomen? Hoe begrijpt gij dan niet, dat ik u niet over brood sprak?

Doch wacht u voor het zuurdeeg der Farizéërs en Sadducéërs. Toen 12 begrepen zij, dat hij niet bedoeld had: zich wachten voor het zuurdeeg,

maar voor de leer der Farizéërs en Sadducéërs. 13 De belijdenis van Petrus, vs. 13-20. — Toen nu Jezus in de streek

van Caesaréa Filippi kwam, vroeg hij zijne discipelen: wie zeggen de 14 menschen, dat de Zoon des menschen is? Zij nu zeiden : sommigen Johannes

de Dooper, anderen Ella, en weer anderen Jeremia of één van de profeten. 15 Hij zeide tot hen : en gij, wie zegt gij, dat ik ben? Simon Petrus nu ant- 16 woordde en zeide: gij zijt de Christus, de Zoon van den levenden God. En 17 Jezus antwoordde en zeide tot hem: zalig zijt gij, Simon Barjóna, want

vleesch en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar mijn Vader, die in 18 de hemelen is. En ik zeg u: gij zijt Petrus, en op deze petra zal ik mijne

gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. 19 Ik zal u de sleutelen van het koninkrijk der hemelen geven, en al wat

gij bindt op aarde, zal in de hemelen gebonden zijn, en al wat gij ont- 20 bindt op aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn. Toen zeide hij zijn

discipelen scherp aan, dat zij niemand zouden zeggen: hij is de Christus. 21 Aankondiging van het lijden, vs. 21-28. — Van toen aan begon Jezus

Christus zijn discipelen duidelijk te zeggen, dat hij heen moest gaan naar Jeruzalem, en veel lijden van de oudsten en overpriesters en schriftgeleerden, en gedood worden en ten derden dage opgewekt worden.

22 En Petrus nam hem terzijde, begon hem te bestraffen en sprak: dat verhoede God, Heere; dat mag u volstrekt niet overkomen. Doch hij

23 wendde zich om en zeide tot Petrus: ga weg, achter mij, Satanas; een aanstoot zijt gij mij, want gij zijt niet bedacht op de dingen Gods, maar

24 op die der menschen. Toen zeide Jezus tot zijne discipelen : indien iemand achter mij wil komen, hij verloochene zichzelf en neme zijn kruis op

25 en volge mij. Want wie zijn leven zal willen behouden, zal het verliezen; 26 maar wie zijn leven zal willen verliezen om mijnentwil, zal het vinden.

Want wat zou het een mensch baten, indien hij de geheele wereld zou winnen, doch er zijn ziel bij zou inboeten? Of wat zal een mensch geven

27 tot lossing van zijne ziel? Want de Zoon des menschen zal komen in de heer-lijkheid zijns Vaders met zijne engelen, en dan zal hij een ieder vergelden

28 naar zijn doen. Voorwaar, ik zeg u, er zijn sommigen van die hier staan, die den dood niet zullen smaken, voordat zij den Zoon des menschen hebben zien komen als koning.

Page 50: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

46 Matthéus 17: 2. TEKST.

17 De verheerlijking op den berg, vs. 1-13. — En zes dagen daarna nam Jezus Petrus en Jacóbus en Johannes zijn broeder mede en bracht

2 hen op een hoogen berg, zonder iemand anders erbij. En hij veranderde voor hunne oogen van gedaante, en zijn aangezicht straalde als de zon,

3 en zijne kleederen werden wit als het licht. En zie, hun verschenen Mozes en Ella, die zich met hem onderhielden. En Petrus nam

4 het woord en zeide tot Jezus: Heere, het is goed, dat wij hier zijn; indien gij het goedvindt, zal ik hier drie hutten maken, voor u een en voor Mozes een en voor Ella een. Terwijl hij nog sprak,

5 zie, daar overschaduwde hen een lichtende wolk, en zie, daar kwam eene stem uit de wolk: deze is mijn Zoon, mijn geliefde, in wien ik welbe-

6 hagen heb; hoort naar Hem. En toen de discipelen dat hoorden, vielen zij op hun aangezicht en werden zeer bevreesd. En Jezus kwam naderbij,

7 raakte hen aan en zeide: staat op en vreest niet; en hunne oogen opslaande 8 zagen zij niemand dan Jezus alleen. En terwijl zij den berg afdaalden, 9 beval Jezus hun : vertelt niemand het gezicht, voordat de Zoon des men-

schen uit de dooden is opgewekt. En de discipelen vraagden hem: waarom 10 zeggen dan de Schriftgeleerden, dat Ella eerst moet komen? Hij nu 11 antwoordde: Ella komt wel en zal alles weder herstellen; doch ik zeg u : 12 Ella is reeds gekomen, en men heeft hem niet erkend, maar men heeft

met hem gedaan al wat hun goed dacht; zoo zal ook de Zoon des men-schen door hen lijden. Toen begrepen de discipelen, dat hij hun over Johannes den Dooper sprak.

14 Genezing van een maanzieken knaap, vs. 14-20. — En toen zij bij de schare waren gekomen, kwam een man op hem af, die hem te voet

15 viel en zeide: Heere, ontferm u over mijn zoon, want hij is maanziek en er slecht aan toe; want dikwijls valt hij in het vuur en dikwijls in

16 het water. En ik heb hem tot uwe discipelen gebracht, en zij hebben 17 hem niet kunnen genezen. En Jezus antwoordde: o ongeloovig en ver-

keerd geslacht, hoelang zal ik nog bij u zijn? hoe lang zal ik u nog ver- 18 dragen? Brengt hem mij hier. En Jezus bestrafte hem, en de démon

ging van hem uit, en de knaap werd gezond van die ure af aan. Toen kwamen de discipelen apart tot Jezus en zeiden : waarom hebben wij

20 hem niet kunnen uitdrijven?Hij nu zeide tot hen: vanwege uw klein geloof ; want voorwaar ik zeg u, indien gij geloof hebt als een mosterdzaad, zult gij tot dezen berg zeggen : verplaats u van hier dáárheen, en hij zal zich verplaatsen, en geen ding zal u onmogelijk zijn.

Vernieuwde lijdens-aankondiging; de tempelbelasting, vs. 22-27. - 22 Terwijl zij in Galiléa vertoefden, zeide Jezus tot hen: de Zoon des men-

schen zal overgeleverd worden in menschen-handen en men zal hem 23 dooden, en ten derden dage zal hij opgewekt worden. En zij werden

zeer bedroefd. 24 Toen zij te Kapérnaiim gekomen waren, kwamen de ontvangers van

Page 51: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Mattheus 17 : 25. TEKST. 47

de tempelbelasting tot Petrus en zeiden: betaalt uw Meester geen 25 tempelbelasting? Hij zeide: jawel. En toen hij in huis gekomen was,

voorkwam hem Jezus door te zeggen: wat dunkt u, Simon, van wie nemen de aardsche koningen tol of cijns? Van hunne zonen of van de

26 vreemdelingen? Toen nu Petrus zeide: van de vreemdelingen, zeide 27 Jezus tot hem: dan zijn de zonen dus vrij. Doch opdat wij hun geen

aanstoot geven, ga naar de zee, werp den hengel uit en neem den eersten visch dien gij ophaalt, en als gij zijn bek opendoet zult gij een stater vinden; neem dien en geef hun dien voor mij en u.

18 Jezus en de kleinen; ergernissen, vs. 1-14. — Te dier ure kwamen de discipelen tot Jezus met de vraag: wie is toch de grootste in het

2 koninkrijk der hemelen? En Jezus riep een kind tot zich, zette het in 3 hun midden en zeide: voorwaar, ik zeg u, indien gij u niet verandert

en wordt als de kinderen, zult gij in het koninkrijk der hemelen 4 zeker niet binnenkomen. Wie dan zich zal vernederen als dit kind, 5 die is de grootste in het koninkrijk der hemelen. En wie één dergelijk 6 kind ontvangt in mijnen naam, ontvangt mij, doch wie een van deze

kleinen, die in mij gelooven, tot een aanstoot wordt, het ware hem beter, dat hem een molensteen aan den hals gehangen werd en hij in

7 de diepe zee wegzonk. Wee der wereld, vanwege al den aanstoot ; want het is noodzakelijk dat er aanstoot komt, maar wee dien mensch,

8 door wien de aanstoot komt. Indien dan uwe hand of uw voet u ten val zou brengen, houw hem af en werp hem van u, het is u beter, ver-minkt of kreupel tot het leven in te gaan, dan met twee handen of twee voeten in het eeuwige vuur geworpen te worden. En indien uw oog

9 u ten val zou brengen, ruk het uit en werp het van u; het is beter, met één oog tot het leven in te gaan, dan met twee oogen in de hel des vuurs

10 geworpen te worden. Ziet toe, dat gij niet één van deze kleinen gering acht; want ik zeg u, dat hunne engelen in de hemelen altijd letten op het aangezicht van mijnen Vader die in de hemelen is. Wat dunkt u? Wanneer

12 een mensch honderd schapen heeft, en één daarvan is afgedwaald, zal hij niet de negen en negentig op het gebergte laten, en het dwalende

13 gaan zoeken? En wanneer hij het komt te vinden, voorwaar ik zeg u, hij verheugt zich daarover meer dan over de negen en negentig, die niet verdwaald zijn geweest. Zoo is het niet de wil van uw Vader die in de

14 hemelen is, dat één van deze kleinen verloren ga. 15 Tucht in de gemeente, vs. 15-20. — Wanneer uw broeder gezondigd

heeft, ga hem terechtwijzen onder vier oogen. Wanneer hij naar u 16 hoort, hebt gij uw broeder gewonnen; doch wanneer hij niet hoort, neem

dan nog één of twee met u mede, opdat „door den mond van twee of drie 17 getuigen iedere zaak vastgesteld wordt" ; wanneer hij naar hen niet

hoort, zeg het der gemeente, en wanneer hij ook naar de gemeente niet 18 hoort, dan zij hij u als een heiden of een tollenaar. Voorwaar, ik zeg

Page 52: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

48 Matthéus 18: t9. TEKST.

u, al wat gij bindt op aarde, zal in den hemel gebonden zijn, en al watgij op aarde ontbindt, zal in den hemel ontbonden zijn. En nog eens:

19 voorwaar, ik zeg u: wanneer twee uwer op aarde eenstemmig om eenigezaak bidden, zij zal hun geworden van mijn Vader die in de hemelen is.

20 Want waar er twee of drie vergaderd zijn in mijnen naam, daar ben ik inhun midden.

21 Gelijkenis van den onbarmhartigen dienstknecht, vs. 21-35. - Toenkwam Petrus bij hem en zeide: Heere, hoe dikwijls zal mijn broeder

22 tegen mij zondigen, en moet ik hem vergeven? Tot zeven maal toe?jezus zeide tot hem: niet tot zeven maal toe, zeg ik u, maar tot zeventig

23 maal zeven maal. Daarom gelijkt het koninkrijk der hemelen op eenkoning, die wilde afrekenen met zijne dienaren. Toen hij nu begon af

24 te rekenen, werd een schuldenaar tot hem gebracht, die tienduizend25 talenten schuldig was. En daar hij niet kon betalen, beval de heer,

dat hij verkocht zou worden, en zijn vrouwen zijne kinderen en alwat hij had, en dat er zóó betaald zou worden. Toen wierp zich die

26 dienstknecht neer, viel hem te voet en zeide: heb geduld met mij, en'27 ik zal u alles betalen. En de heer van dien dienstknecht kreeg medelijden

met hem, liet hem los, en schold hem de schuld kwijt. Maar toen die28 dienstknecht wegging, vond hij één zijner mede-dienstknechten,

die hem honderd denáriën schuldig was, en hij greep hem bij de keelen zeide: betaal wat gij schuldig zijt. Zijn mede-dienstknecht nu wierp

29 zich neer en smeekte hem: heb geduld met mij, en ik zal u betalen.30 Hij echter wilde niet, maar ging heen en liet hem in de gevangenis zetten

totdat hij het verschuldigde zou betaald hebben. Toen nu zijne mede­31 dienstknechten zagen wat er geschied was, werden zij zeer bedroefd, en

gingen zij hunnen heer al het gebeurde vertellen. Toen riep zijn heer32 hem bij zich en zeide tot hem: gij booze dienstknecht, heel die schuld33 heb ik u kwijtgescholden, omdat gij mij erom gesmeekt hebt; hadt

dan ook gij niet medelijden met uw mede-dienstknecht moeten hebben,34 zooals ook ik medelijden met u heb gehad? En zijn heer, in toorn ont­

stoken, gaf hem over aan de gevangenbewaarders, totdat hij hem al het35 verschuldigde zou betaald hebben. Zóó zal ook mijn hemelsche Vader

u doen, wanneer gij niet, een ieder zijnen broeder, van harte vergeeft.De reis naar judéa. Over huwelijk en echtscheiding. jezus en de kinderen,

19 vs. 1-15. - En het geschiedde toen jezus deze rede beëindigd had,dat hij uit Galiléavertrok en ging naar het gebied van judéa, aan de over­

2 zijde van de jordaan. En vele scharen volgden hem, en hij genas ze daar.3 En er kwamen Farizéërs tot hem, die hem op de proef wilden stellen

en zeiden: is het geoorloofd zijne vrouw te verstooten om allerlei reden?4 Hij nu antwoordde en zeide hebt gij niet gelezen, dat de Schepper hen van

den beginne als man en vrouw heeft gemaakt, en heeft gezegd:5 daarom zal een mensch zijn vader en moeder verlaten, en zijne vrouw

Page 53: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 19: 6. TEKST. 49

aankleven, en die twee zullen tot één vleesch zijn? Zoo zijn ze dan6 geen twee meer maar één vleeseh. Wat dus God vereenigd heeft, een7 mensch scheide het niet. Zij zeiden tot hem: waarom heeft Mozes dan

bevolen, een scheidbrief te geven en zoo heen te zenden? Hij zeide8 tot hen: omdat Mozes met het oog op de hardheid uwer harten u heeft

toegestaan uwe vrouwen te verstooten; doch van den beginne is het9 zoo niet geweest. Doch ik zeg u, wie zijne vrouw verstoot anders dan

om hoererij, en een andere trouwt, pleegt echtbreuk. Zijne discipelen10 zeiden tot hem: indien het met de verhouding tusschen man en vrouw

zóó staat, is het niet goed om te trouwen. Hij nu zeide tot hen: niet allen12 vatten dit woord,maar alleenzij,wienhet gegeven is. Want er zijn ontman­

den, dievan degeboortezoogeweest zijn,en er zijnontmanden, dieontmandzijn door de menschen, en er zijn ontmanden, die zichzelf ontmand heb­ben ter wille van het koninkrijk der hemelen. Die het vatten kan,vatte het.

13 Toen werden kinderen tot hem gebracht, dat hij hun de handen14 zou opleggen en bidden; doch de discipelen scholden hen. jezus echter

zeide: laat de kinderen, en verhindert ze niet tot mij te komen; want15 voor zulken is het koninkrijk der hemelen. En nadat hij hun de handen

opgelegd had, ging hij vandaar.16 De rijke jongeling; armoede en rijkdom, vs. 16-30. - En zie, daar

kwam één tot hem, die zeide: Meester, wat goeds moet ik doen om17 het eeuwige leven te verwerven? Hij nu zeide tot hem: wat vraagt

gij mij over het goede? Eén is de Goede, en wilt gij tot het leven18 ingaan, houd de geboden. Hij zeide tot hem: welke? jezus nu zeide:19 dit: "gij zult niet doodslaan, gij zult niet echtbreken, gij zult niet stelen,

gij zult geen valsch getuigenis geven, eer uw vader en uwe moeder,20 en heb uwen naasten lief als uzelven". De jongeling zeide tot hem:21 dit alles heb ik in acht genomen, wat kom ik nog tekort? jezus zeide tot

hem: wilt gij volkomen zijn, ga uwe bezittingen verkoopen en geefhet (geld) aan de armen, dan zult gij een schat in den hemel hebben,

22 en kom dan en volg mij. Doch toen de jongeling dit woord gehoordhad, ging hij bedroefd heen; want hij bezat vele goederen. jezus nu zeide

23 tot zijne discipelen: voorwaar, ik zeg u, een rijke zal bezwaarlijk in het24 koninkrijk der hemelen inkomen. En ik herhaal, het is gemakkelijker

dat een kameel door het oog van een naald komt, dan een rijke in het25 koninkrijk Gods. Op het hooren hiervan werden de discipelen zeer ver­

slagen, en zeiden: wie kan dan behouden worden? Doch jezus zag hen26 aan en zeide tot hen: bij menschen Is dit onmogelijk, maar bij God27 zijn alle dingen mogelijk.. Toen antwoordde Petrus en zeide tot hem:

zie, wij hebben alles verlaten, en zijn u gevolgd; wat zal ons dan ge­28 worden? Jezus dan zeide tot hen: voorwaar, ik zeg u, gij, die mij gevolgd

zijt, zult in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des menschen op zijn

v. LEEUWEN-LODDER, Tekst en Uitleg, Maithéus. * 4

Page 54: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

50 Matthéus 19:29. TEKST.

heerlijken troon zal gezeten zijn, 66k zitten op twaalf troonen, en de 29 twaalf stammen Israëls richten. En ieder, die huizen of broeders of zusters

of vader of moeder of kinderen of akkers om mijnentwil heeft verlaten, zal vele malen meer ontvangen en eeuwig leven beërven. Doch vele eersten

30 zullen laatsten zijn, en laatsten eersten. 20 Gelijkenis van de arbeiders in den wijngaard, vs. 1-16. — Want het

koninkrijk der hemelen is gelijk aan een huisheer, die des morgens 2 vroeg uitging om arbeiders te huren voor zijn wijngaard. Hij nu kwam

met de arbeiders overeen een dagloon van een' denárie, en zond hen 3 in zijn' wijngaard. En uitgegaan omstreeks de derde ure zag hij anderen

op de markt werkeloos staan, en zeide tot hen : gaat ook gij heen naar 4 den wijngaard, en wat billijk is zal ik u geven. En zij gingen heen. En 5 nogmaals uitgegaan omstreeks de zesde en de negende ure, deed hij 6 evenzoo. Omstreeks de elfde ure nu uitgegaan, vond hij er nbg staan,

en zeide tot hen: wat staat gij hier den ganschen dag werkeloos? Zij 7 zeiden tot hem: niemand heeft ons gehuurd. Hij zeide tot hen : gaat

ook gij heen naar den wijngaard. Toen de avond viel zeide de heer van 8 den wijngaard tot zijn rentmeester: roep de arbeiders en betaal het 9 loon uit, te beginnen bij de laatsten, en zoo tot de eersten. Toen nu die

van de elfde ure kwamen, ontvingen zij ieder een denarie. En de eersten 10 kwamen, en meenden dat zij meer zouden ontvangen; en toch ontvingen

ook zij ieder hun denarie. Terwijl zij dien ontvingen, morden zij tegen 11 den huisheer en zeiden : deze laatsten hebben één uur gewerkt, en gij 12 hebt hen met ons gelijk gesteld, die den last des daags en de hitte 13 verdragen hebben. Hij nu antwoordde één van hen: vriend ik doe u 14 geen onrecht: zijt gij het niet met mij eens geworden voor één denárie? 15 Neem het uwe en ga heen; ik wil dezen laatste evenveel geven als u; 16 staat het mij niet vrij, met het mijne te doen wat ik wil? Of is uw oog

boos om dat ik goed ben? Op die wijze zullen de laatsten eersten zijn en de eersten laatsten.

Nieuwe lijdens-voorspelling; verzoek van de moeder der zonen van Zebedéiis, 17 vs. 17-28. — Toen nu Jezus zou opgaan naar Jeruzalem, nam hij de 18 twaalf apart en zeide onderweg tot hen: zie, wij gaan op naar Jeruzalem,

en de Zoon des menschen zal aan de overpriesters en schriftgeleerden 19 worden overgeleverd, en zij zullen hem ter dood veroordeelen, en hem over-

leveren aan de heidenen, om hem te bespotten en te geeselen en te kruisigen, en ten derden dage zal hij worden opgewekt. Toen kwam

20 de moeder der zonen van Zebedéiis tot hem met haar zoons, viel hem 21 te voet en had iets van hem te vragen. Hij dan zeide tot haar: wat

wenscht gij? Zij zeide tot hem: zeg, dat deze mijn beide zoons zitten mogen de één aan uw rechter- en de andere aan uw linkerhand in uw

22 koninkrijk. Doch Jezus antwoordde : gij weet niet, wat gij vraagt. Kunt gij den beker drinken, dien ik drinken zal? Zij zeiden tot hem: ja. Hij

Page 55: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 20: 23. TEKST. 51

23 zeide tot hen: mijn beker zult gij wel drinken, maar wat het zitten aan mijne rechter- en aan mijne linkerhand betreft, het staat niet aan mij, dit te geven, maar het is voor hen, wien het bereid is door mijnen

24 Vader. En de tien, toen zij het hoorden, waren verontwaardigd over 25 de beide broeders. Jezus echter riep hen tot zich en zeide : gij weet, dat

de regeerders der volken hen overheerschen, en de grooten hebben macht 26 over hen. Zoo is het onder u niet; maar al wie onder u groot zal willen 27 worden, zal uw dienaar zijn, en wie onder u de eerste zal willen zijn, die 28 zij uw slaaf; gelijk de Zoon des menschen niet gekomen is om gediend te wor-

den, maar om te dienen en zijn leven te geven tot een losprijs voor velen. 29 Genezing van twee blinden, vs. 29-34. — En terwijl zij Jericho uit- 30 gingen, volgde hem een groote schare. En zie, daar zaten twee blinden

aan den weg, die, hoorende dat Jezus voorbijging, riepen: Heere, 31 ontferm u over ons, gij Zone Davids. Doch de schare voer tegen hen

uit, dat zij zwijgen zouden; doch zij riepen nog te meer zeggende: Heere, 32 ontferm u over ons, gij Zone Davids. En Jezus stond stil, riep hen en 33 zeide : wat wilt gij, dat ik u doen zal? Zij zeiden tot hem: Heere, dat onze 34 oogen geopend worden. En Jezus, die innig medelijden met hen had,

raakte hunne oogen aan, en terstond werden zij ziende en volgden hem. 21 Intocht in ,Jeruzalem, vs. 1-11. — En toen zij Jeruzalem naderden

en in Bethfagé aan den Olijfberg gekomen waren, zond Jezus twee 2 discipelen uit tot wie hij zeide: gaat naar het dorp daar vóór u,

en terstond zult gij een ezelin vinden vastgebonden en een veulen 3 bij haar; maakt die los en brengt ze mij. En wanneer iemand u er iets

van zegt, moet gij zeggen : de Heere heeft ze van noode, en dan zal 4 hij ze terstond meegeven. Dit nu is geschied, opdat zou vervuld worden

hetgeen gezegd is door den profeet : „Zegt der dochter Zions: zie uw koning 5 komt tot u, zachtmoedig en gezeten op een ezelin en een veulen, het

jong van het jukdragende dier." 6 De discipelen dan gingen heen en handelend volgens hetgeen Jezus 7 hun opgedragen had brachten zij de ezelin en het veulen, en legden

hunne kleederen daarop, en hij zette zich erop. Het meerendeel nu 8 van de schare spreidden hunne kleederen op den weg, en anderen hieuwen

twijgen van de boomen en strooiden die op den weg. En de scharen, die voor 9 hem uit gingen en achter hem aan kwamen riepen : Hosanna den Zone

Davids, gezegend die komt in den naam des Heeren, Hosanna in den hooge. 10 En toen hij Jeruzalem binnenkwam, geraakte de geheele stad in 11 beweging, en men zeide : Wie is dat? De scharen zeiden : dat is de profeet

Jezus, uit Názaret in Galiléa. 12 De tempelreiniging; de vijgeboom verdort, vs. 12-22. — En Jezus

kwam in den tempel en verjoeg Allen, die in den tempel verkochten en kochten; ook de tafels der wisselaars keerde hij om en de banken

13 der duiven-kooplieden, en zeide tot hen : er staat geschreven : „mijn

Page 56: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

52 Matthéus 21 : 14. TEKST.

14 huis zal een bede-huis heeten", doch gij maakt het tot een roovershol.En blinden en kreupelen kwamen tot hem in den tempel, en hij genas

15 ze. Toen nu de overpriesters en schriftgeleerden de wonderen zagen,die hij deed, en de knapen in den tempel, die riepen: Hosanna denZone Davids, werden zij verontwaardigd, en zeiden tot hem: hoortgij wat dezen zeggen? jezus nu zeide tot hen: ja; hebt gij nooit gelezen:uit den mond van kinderen en zuigelingen hebt gij u lof bereid? En

17 hij liet hen staan en ging de stad uit naar Bethánië en overnachtte daar.18 Toen hij des morgens vroeg naar de stad terugkeerde, had hij honger.19 En hij zag een vijgeboom aan den weg, ging er op af, en vond er niets

aan dan alleen bladeren, en zeide tot dien boom: nooit kome er meervrucht aan u in eeuwigheid. En terstond verdorde de vijgeboom. En de

2D discipelen, die dit zagen, verwonderden zich en zeiden: hoe is de21 vijgeboom zoo terstond verdord? jezus dan antwoordde hun: voorwaar,

ik zeg u, wanneer gij geloof hebt en niet twijfelt, zult gij niet slechtsdat met den vijgeboom doen, maar zelfs wanneer gij tot dezen berg

22 zoudt zeggen: word opgenomen en stort in de zee, zal het geschieden;en al wat gij in het gebed geloovig vragen zult, zult gij ontvangen.

Vraag naar jezus' bevoegdheid; gelijkenis van de twee zoons, vs. 23-32.23 - En toen hij in den tempel was gekomen, kwamen, terwijl hij bezig

was te leeren, de overpriesters en oudsten des volks tot hem en zeiden:krachtens welke bevoegdheid doet gij dat? En wie heeft u deze

24 bevoegdheid gegeven? jezus antwoordde hun: ook ik zal u ééne vraagdoen, en wanneer gij mij die beantwoordt, zal ik u ook zeggen, krachtenswelke bevoegdheid ik deze dingen doe. De doop van johannes vanwaar

2S was die? Uit den hemel, of van de menschen? Zij nu overlegden bij zich-zelven: zeggen wij "uit den hemel" dan zal hij tot ons zeggen: waaromhebt gij hem dan niet geloofd? En zeggen wij: "van de menschen", dan

26 hebben wij het volk te vreezen; want allen houden zij johannes voor27 een profeet. En zij antwoordden jezus: wij weten het niet. Toen zeide

hij op zijne beurt tot hen: dan zeg ik u ook niet, krachtens welke28 bevoegdheid ik deze dingen doe. Wat dunkt u? Iemand had twee zoons;

hij ging naar den eersten en zeide: kind, ga en werk vandaag in den29 wijngaard. Hij antwoordde: ja heer, en ging toch niet. En hij ging naar den30 tweeden en zeide hetzelfde. Doch deze antwoordde: ik wil niet; later kreeg31 hij berouw, en ging. Wie van deze twee heeft den wil van den

vader gedaan? Zij zeiden: de laatste. jezus zeide tot hen: voorwaar,ik zeg u, tollenaars en hoeren gaan u voor in het koninkrijk Gods.

32 Want johannes is tot u gekomen met den weg der gerechtigheid, engij hebt hem niet geloofd; doch tollenaars en hoeren hebben hem geloofd;gij echter hebt het gezien en zijt ook achterna niet tot andere gedachtengekomen, zoodat gij in hem gingt gelooven.

33 Gelijkenis van de goddelooze landlieden, vs. 13-46. - Hoort een andere

Page 57: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 21:34, TEKST. 53

gelijkenis: er was een mensch, een huisheer, die een wijngaard plantte, en zette er een heining om, en groef een kelder erin, en bouwde een schuur, en verhuurde hem aan landlieden, en ging op reis. Toen nu de

34 tijd der vruchten naderde, zond hij zijn slaven tot de landlieden, om zijne vruchten in ontvangst te nemen. En de landlieden namen zijne

35 slaven, sloegen den één, een ander doodden zij, en een derde steenigden zij. Weer zond hij andere slaven uit, meer dan de vorige, en met hen

37 deden zij evenzoo. Ten slotte zond hij zijn' zoon tot hen, met de ge- 38 dachte: mijn zoon zullen zij wel ontzien. Maar toen de landlieden den

zoon zagen, zeiden zij onder elkaar: dit is de erfgenaam; komt, laten 39 wij hem dooden, dan nemen wij zijn erfdeel; en zij namen hem, wierpen 40 hem uit den wijngaard en doodden hem. Wanneer nu de eigenaar van 41 den wijngaard komt, wat zal hij dien landlieden doen? Zij zeiden tot

hem: de slechtaards, hij zal het hun slecht doen vergaan, en den wijn-gaard zal hij aan andere landlieden verpachten, die hem de vruchten op tijd zullen leveren.

42 Jezus zeide tot hen: hebt gij nooit in de Schriften gelezen: „de steen, dien de bouwlieden afgekeurd hebben, deze is geworden tot een hoek-steen; van den Heere is deze gekomen, en hij is wonderlijk in onze

43 oogen?" Daarom zeg ik u, het koninkrijk Gods zal van u genomen 45 en aan een volk gegeven worden, dat zijne vruchten opbrengt. Toen

de overpriesters en de Farizéërs zijn gelijkenissen hoorden, begrepen zij, dat hij hen bedoelde, en zij zochten hem in handen te krijgen, doch

46 vreesden de scharen, daar die hem voor een profeet hielden. 22 Gelijkenis van het koninklijk bruiloftsmaal, vs. 1-14. — En Jezus

2 nam het woord en sprak wederom in gelijkenissen tot hen, zeggende: het koninkrijk der hemelen is gelijk aan een koning, die zijnen

3 zoon een bruiloft bereidde. En hij zond zijne slaven uit, om de genoo- 4 digden ter bruiloft te roepen, en zij wilden niet komen. Weer zond hij

andere slaven uit met de opdracht: zegt aan de genoodigden: zie mijn' maaltijd heb ik aangericht, mijne ossen en het mestvee zijn

5 geslacht, en alles is gereed, komt tot de bruiloft. Doch zij sloegen er geen acht op en gingen de een naar zijn akker, een ander naar zijn zaak;

6 en de overigen grepen zijn slaven, mishandelden en doodden hen. 7 De koning nu werd toornig, zond zijn legers, bracht die doodslagers

om en verbrandde hun stad. Toen zeide hij tot zijne slaven: het brui-loftsmaal is wel gereed, doch de genoodigden waren het niet waard;

9 gaat dan op de kruispunten der wegen en noodigt zoovelen gij aantreft 10 tot de bruiloft. En die slaven gingen uit op de wegen en brachten allen,

die zij vonden, bij elkaar, slechten zoowel als goeden; en de bruilofts- el zaal werd vol gasten. Toen nu de koning binnentrad om de gasten te

overzien, zag hij daar een man, die geen bruiloftskleed aanhad. En hij 12 zeide tot hem: vriend, hoe zijt gij hier binnengekomen zonder bruilofts-

Page 58: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

54 Matthéus 22: 13. TEKST.

kleed? Hij nu wist niets te zeggen. Toen zeide de koning tot de bedienden : 13 bindt hem aan handen en voeten, en werpt hem uit in de duisternis 14 daarbuiten, daar zal het geween zijn en het tandengeknars. Velen toch

zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren. 15 Strikvraag over den belastingpenning, vs. 15-22. — Toen gingen de

Farizéërs heen en beraadslaagden, hoe zij hem in een strikvraag konden 16 vangen. En zij zonden hunne leerlingen met de Herodianen op hem af,

met de vraag: Meester, wij weten, dat gij waarachtig zijt, en den weg 17 Gods in waarheid leert, en u aan niemand stoort, want gij ziet geen mensch

naar de oogen; zeg ons dan: wat dunkt u? Is het geoorloofd, den keizer 18 belasting te betalen of niet? Jezus echter doorzag hunne boosheid, en zeide:

wat stelt gij mij op de proef, huichelaars? Toont mij den belasting- 19 penning. Zij dan brachten hem een denárie. En hij zeide tot hen: van 20 wien is deze beeldenaar en dit opschrift? Zij zeiden : van den keizer. 21 Toen zeide hij tot hen : betaalt dan den keizer wat den keizer toekomt 22 en Gode wat Gode toekomt. En toen zij het hoorden, stonden zij ver-

baasd, lieten hem en gingen heen. 23 Twistgesprek met Sadducéërs over de opstanding, vs. 23-33. — Op

dienzelfden dag kwamen er Sadducéërs tot hem, die zeggen, dat er 24 geen opstanding is, en vraagden hem, zeggende : Meester, Mozes heeft

gezegd: wanneer iemand sterft zonder kinderen, moet zijn broeder met de vrouw het zwagerhuwelijk sluiten, en zijnen broeder kinderen

25 verwekken. Nu waren er onder ons zeven broeders; en de eerste huwde en stierf, en daar hij geen kinderen had, liet hij zijne vrouw voor zijn'

26 broeder na. Zoo ook de tweede en de derde, tot alle zeven toe. En het 27 laatst van allen stierf de vrouw. In de opstanding nu, wien der zeven 28 zal zij dan tot vrouw zijn? Want allen hebben zij haar gehad. Jezus 29 dan antwoordde hun : gij dwaalt, daar gij de Schriften niet kent, noch 30 de kracht Gods. Want in de opstanding huwt men niet en wordt niet

uitgehuwelijkt, maar is men als engelen in den hemel. En wat de 31 opstanding der dooden betreft, hebt gij niet gelezen, wat door God

tot u gezegd is aldus : ik ben de God van Abraham en de God van Izaak 32 en de God van Jakob? Hij is niet een God van dooden, maar van 33 levenden. En de scharen, die het hoorden, stonden versteld over zijne leer. 34 Het voornaamste gebod, vs. 34-40. -- Toen nu de Farizéërs gehoord

hadden, dat hij den Sadducéërs den mond had gestopt, kwamen zij 35 bijeen, en één van hen, een wetgeleerde, stelde hem op de proef met de 36 vraag: Meester, wat voor gebod is voornaam in de wet? Hij dan zeide 37 tot hem : gij zult den Heere uwen God liefhebben met geheel uw hart 38 en met geheel uwe ziel en met geheel uw verstand. Dit is het voornaamste 39 en eerste gebod. Een tweede, hieraan gelijk, is: gij zult uwen naaste 40 liefhebben als uzelven. Aan deze twee geboden hangt de geheele wet

en de profeten.

Page 59: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 22:41. TEKST. 55

41 Davids zoon. Davids Heer, vs. 41-46. — Toen de Farizéërs bijeen 42 waren, vraagde Jezus hun: wat dunkt u van den Christus? Wiens zoon 43 is hij? Zij zeiden tot hem: van David. Hij zeide tot hen: hoe noemt 44 David hem dan door den Geest „theere", als hij zegt: de Heere heeft

tot mijnen Heere gezegd: zet u aan mijne rechterhand, totdat ik uwe vijanden onder uwe voeten gelegd heb? Indien nu David hem Heere

45 noemt, hoe is hij dan zijn zoon? En niemand kon hem een woord ant- 46 woorden, en ook waagde niemand van dien dag af hem iets meer

te vragen. 23 Waarschuwing tegen de schriftgeleerden, vs. 1-12. — Toen sprak

2 Jezus tot de scharen en tot zijne discipelen zeggende: op den stoel van 3 Mozes hebben zich de schriftgeleerden en de Farizéërs gezet. Alles dus 4 wat zij u zeggen doet dat en houdt dat, maar doet niet naar hunne

werken. Want zij zeggen het wel, maar zij doen het niet. Zij binden zware lasten bijeen en leggen die op de schouders der menschen, maar

5 zelven willen zij die met geen vinger aanraken. En al hunne werken doen zij om door de menschen gezien te worden: want zij maken hunne

6 gebedsriemen breed en maken hunne mantel-kwasten groot, en zij 7 houden ervan op de voornaamste plaats te zitten bij de maaltijden, en

vooraan te zitten in de synagogen, en te worden begroet op de pleinen 8 en door de menschen „Rabbi" te worden genoemd. Gij echter moet

u geen „Rabbi" laten noemen. Eén toch is uw meester, en allen zijt gij 9 broeders. Ook „vader" moet gij niemand noemen op aarde; want één

is uw Vader, die in den hemel. En laat u ook niet voorgangers noemen, 10 want één is uw voorganger, de Christus. Maar wie de grootste onder u is,

11, 12 zal uw dienaar zijn. Wie echter zichzelf verhoogen zal, zal vernederd worden, en wie zich vernederen zal, zal verhoogd worden.

13 Wee over de huichelaars, vs. 13-33. — Wee u, schriftgeleerden en Farizéërs, gij huichelaars, want gij sluit het koninkrijk der hemelen voor de menschen: want gij komt er niet in, en die binnen zouden

15 komen, laat gij niet ingaan. Wee u, schriftgeleerden en Farizéërs, gij huichelaars, want gij reist zee en land af om één proseliet te maken, en wanneer hij het geworden is, maakt gij hem een kind der hel twee

16 maal zoo erg als gij. Wee u, blinde leidslieden, die zegt: als iemand bij den tempel zweert, dat beteekent niets; maar zweert iemand bij het

17 goud van den tempel, dan is hij gebonden. Dwazen en blinden, wat toch is meer: het goud, of de tempel, die het goud geheiligd heeft: En: zweert

18 iemand bij het altaar, dat beteekent niets: maar zweert iemand bij de 19 offergave op het altaar, dan is hij gebonden. Gij blinden, wat toch is meer:

de offergave, of het altaar, dat de gave heiligt? Wie dus zweert bij het 20 altaar, zweert dáárbij en bij alles wat erop komt; en wie zweert bij 21 den tempel, zweert dáárbij en bij Hem, die erin woont. En wie zweert 22 bij den hemel, zweert bij den troon Gods en bij Hem, die daarop zit.

Page 60: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

56 Matthéus 23: 2:3. TEKST.

23 Wee u, schriftgeleerden en Farizéërs, gij huichelaars, want gij geefttienden van munt en dille en komijn, en het zwaarste der wet hebt gijnagelaten: recht en barmhartigheid en geloof; het ééne moest men doen

24 en het andere niet nalaten. Gij blinde leidslieden, die de mug uitzeeft, doch25 de kameel doorzwelgt. Wee u, schriftgeleerden en Farizéërs, gij huiche­

laars, want gij reinigt den buitenkant. van drinkbeker en schotel, maar26 van binnen zijn ze vol door roof en onmatigheid. Blinde Farizéër, reinig27 eerst wat in den beker is, dan is hij ook van buiten rein. Wee u, schrift­

geleerden en Farizéërs, gij huichelaars, want gij gelij kt op gepleisterdegraven; van buiten zien zij er wel fraai uit, maar van binnen zijn zij

28 vol doodsbeenderen en allerlei onreinheid. Zoo óók gij, van buiten komtgij den menschen wel rechtvaardig voor, maar van binnen zijt gij vol

29 huichelarij en ongerechtigheid. Wee u, schriftgeleerden en Farizéërs,gij huichelaars, want gij bouwt de graven der profeten en siert de

30 graftomben der rechtvaardigen op, en zegt: hadden wij geleefd inde dagen onzer vaderen, wij zouden met hen niet medeplichtig zijngeweest aan het vergieten van het bloed der profeten. Zoo geeft gij

31 zelven getuigenis, dat gij zonen zijt der profeten-moordenaars. Maakt32 ook gij de maat uwer vaderen vol! Slangen, adderengebroed, hoe zoudt33 gij ontkomen aan het gericht der hel?34 Het gericht over stad en volk voorspeld, vs. 34-39. - Daarom zie,

ik zend tot u profeten en wijzen en schriftgeleerden; van hen zult gijer dooden en kruisigen, en van hen zult gij er geeselen in uwe synagogen,

35 en vervolgen van st ad tot stad; opdat over u kome alle onschuldig opaarde vergoten bloed, van het bloed van den rechtvaardigen Abel tothet bloed van Zacharia den zoon van Barachja, dien gij vermoord hebt

36 tusschen tempel en altaar. Voorwaar, ik zeg u, dit alles zal over dit37 geslacht komen. jeru.zalem, jeruzalem, dat de profeten doodt en steenigt,

die tot haar gezonden zijn, hoe dikwijls heb ik uwe kinderen willenbijeenvergaderen, zooals een vogel zijne jongen verzamelt onder zijne

38, 39 vleugels, en gij hebt niet gewild. Zie, uw huis wordt aan u overgelaten.Want ik zeg u, van nu aan zult gij mij niet meer zien, totdat gij zeggenzult: gezegend hij, die komt in den naam des Heeren!

24 [eruzaiems val; het begin der weeën, vs. 1-14. - En jezus verlietden tempel en ging vandaar, en zijne discipelen kwamen tot hem, om

2 hem de gebouwen van den tempel te wijzen. Hij nu zeide tot hen: zietgij dat alles niet? Voorwaar, ik zeg u, hier zal geen steen op den

3 anderen gelaten worden, die niet zal afgebroken worden. Toen hij danop den Olijfberg zat, kwamen zijne discipelen alleen tot hem en zeiden:zeg ons, wanneer za]. dat zijn, en wat is het teeken van uwe komst en

4 van de voleindiging der wereld? En jezus antwoordde en zeide tot hen:5 ziet toe, dat u niemand verleide. Want velen zullen er komen onder6 mijn naam, en zeggen: ik ben de Christus, en zij zullen velen verleiden.

Page 61: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 24 : 6. TEKST. 57

6 En gij zult hooren van oorlogen en geruchten van oorlogen: ziet toe, weest niet vervaard; want het moet geschieden, maar het is het einde

7 nog niet. Want volk zal opstaan tegen volk, en koninkrijk tegen konink- 8 rijk, en er zullen hongersnooden en aardbevingen zijn op onderscheiden

plaatsen; doch dit alles is een begin der weeën. Dan zal men u overleveren 9 ter verdrukking en men zal u dooden, en gij zult bij alle volken gehaat 10 zijn om mijns naam wil. En dan zullen velen tot afval worden gebracht

en men zal elkander overleveren en elkander haten; en vele valsche 11 profeten zullen opstaan en er velen verleiden; en omdat de ongerech- 12 tigheid zich vermeerdert, zal de liefde der meesten verkoelen. Doch 13 wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden. En dit evangelie 14 des koninkrijks zal in de geheele wereld verkondigd worden tot een

getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde komen. 15 De groote benauwing, vs. 15-28. — Wanneer gij dan den gruwel

der verwoesting, waarvan gesproken is door den profeet Daniël, ziet 16 staan in de heilige plaats, (die het leest, geve acht), dat dan zij, die 17 in Judéa zijn, naar het gebergte vluchten, wie op het dak is, kome niet 18 naar beneden, om het goed uit zijn huis te halen, en wie op den akker

is, keere niet terug, om zijn bovenkleed te halen. Wee den zwangeren 19 en den zoogenden vrouwen in die dagen! Doch bidt, dat uw vlucht 20 niet in den winter valle of op een Sabbat, want dan zal er zóó groote 21 nood zijn, als er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe,

en ook niet meer komen zal. En indien die dagen niet bekort werden, 22 zou geen vleesch behouden worden; maar om den wille der uitverkorenen

zullen die dagen bekort worden. En indien alsdan iemand tot u zegt: zie 23 hier is de Christus, of : daar, gelooft het niet; want er zullen valsche 24 Christussen opstaan en valsche profeten, en zij zullen groote teekenen

en wonderen doen, zoodat zij, zoo mogelijk, zelfs de uitverkorenen zouden verleiden. Zie, ik heb u gewaarschuwd. Wanneer men u dus zeggen zal:

25 zie, in de woestijn is hij, gaat er niet heen; of : zie, hij is in de binnen- 26 kamer, gelooft het niet. Want gelijk de bliksem komt van het Oosten 27 en licht tot het Westen, zóó zal de komst van den Zoon des menschen 28 zijn. Waar het aas is, daar zullen zich de arenden verzamelen. 29 Het teeken van den Menschenzoon, vs. 29-35. — Doch terstond na

den nood dier dagen zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar licht niet geven, en de sterren zullen van den hemel vallen, en de

30 machten des hemels zullen wankelen. En dan zal het teeken van den Zoon des menschen verschijnen aan den hemel, en dan zullen alle volken der aarde weeklagen en zij zullen den Zoon des menschen zien komen op de wolken des hemels met groote kracht en heerlijkheid; en hij zal

31 zijne engelen uitzenden met machtig bazuingeklank, en zij zullen zijne uitverkorenen bijeenvergaderen uit de vier windstreken van het eene

32 uiterste der hemelen tot het andere. Leert nu van den vijgeboom deze les:

Page 62: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

58 Matthéus 24: 33. TEKST.

als zijn tak reeds sappig wordt en bladeren doet uitspruiten, dan bemerkt 33 gij, dat de zomer nabij is; zOo moet ook gij, wanneer gij alle deze dingen

ziet, er uit leeren, dat het dichtbij, voor de deur is. Voorwaar, ik zeg u, dit 34 geslacht zal niet voorbijgaan, vóórdat dit alles is geschied. De hemel 35 en de aarde zullen vergaan, maar mijne woorden zullen niet voorbijgaan. 36 Het onbekende tijdstip; trouw en waakzaamheid, vs. 36-51. — Doch

van dien dag en die ure weet niemand, zelfs de engelen des hemels niet, 37 of de Zoon, maar alleen de Vader. Want evenals met de dagen van

Noach zal het met de komst van den Zoon des menschen zijn. Want 38 zooals zij in de dagen vóór den zondvloed waren, etende en drinkende,

huwende en ten huwelijk gevende tot op den dag dat Noach in de ark 39 ging, en zij niets merkten, totdat de zondvloed kwam en allen wegnam,

zoo zal het ook met de komst van den Zoon des menschen gaan. Dan 40 zullen er twee op den akker zijn, één wordt aangenomen, en een achter- 41 gelaten; twee zullen aan het malen zijn in den molen, ééne wordt aange- 42 nomen, en ééne achtergelaten. Waakt dus, want gij weet niet op wat voor 43 dag uw Heere komt. Maar dit begrijpt gij : indien de huisheer had geweten,

in welke nachtwake de dief zou komen, hij zou gewaakt hebben, en in zijn huis niet hebben laten doorbreken. Daarom weest ook gij bereid, want

44 op een uur, dat gij het niet verwacht, komt de Zoon des menschen. Wie 45 is dan de trouwe en verstandige slaaf, dien de heer over zijn onder-

geschikten gezet heeft, om hun op tijd hun voedsel te geven? Zalig 46 de slaaf, dien zijn heer bij zijn komst daarmede bezig zal vinden. Voor- 47 waar, ik zeg u, hij zal hem over al zijne bezittingen stellen. Maar wanneer 48 een slechte slaaf bij zichzelf zal zeggen: mijn heer blijft lang uit, en zijne 49 mede-slaven zou beginnen te slaan, en zou eten en drinken met de so dronkaards, dan zal cle heer van dien slaaf komen op een dag, dat hij het 51 niet verwacht, en op een uur, dat hij niet weet, en hij zal hem in stukken

houwen, en hem het lot der huichelaars doen deelen; daar zal het geween zijn en het tandengeknars.

25 Gelijkenis der wijze en dwaze maagden, vs 1-13. — Dan zal het koninkrijk der hemelen gelijk zijn aan tien maagden, die hare lampen

2 namen en uittrokken den bruidegom tegemoet. Vijf van haar waren 3 dwaas, en vijf wijs. Want de dwaze namen de lampen mede, maar 4 namen geen olie met zich; doch de wijze namen olie mede in kruiken, s met haar lampen. Toen nu de bruidegom uit bleef, werden zij alle 6 slaperig, en sliepen in. Doch te middernacht begon er een geroep: daar 7 is de bruidegom, gaat hem tegemoet. Toen stonden al die maagden 8 op en begonnen hare lampen in orde te maken. En de dwaze zeiden tot 9 de wijze: geeft ons van uwe olie, want onze lampen gaan uit. Doch

de wijze antwoordden: neen, er mocht niet genoeg zijn voor ons en voor u, gaat liever tot de verkoopers, en koopt voor uzelf. Terwijl

10 zij nu heengingen om te koopen, kwam de bruidegom, en die

58 Matthéus 24: 33. TEKST.

als zijn tak reeds sappig wordt en bladeren doet uitspruiten, dan bemerkt33 gij, dat de zomer nabij is; zóó moet ook gij, wanneer gij alle deze dingen

ziet, er uit leeren, dai: het dichtbij, voor de deur is. Voorwaar, ik zeg u, dit34 geslacht zal niet voorbijgaan, vóórdat dit alles is geschied. De hemel35 en de aarde zullen vergaan, maar mijne woorden zullen niet voorbijgaan.36 Het onbekende tijdstip; trouwen waakzaamheid, vs. 36-51. - Doch

van dien dag en die ure weet niemand, zelfs de engelen des hemels niet,37 of de Zoon, maar alleen de Vader. Want evenals met de dagen van

Noach zal het met de komst van den Zoon des menschen zijn. Want38 zooals zij in de dagen vóór den zondvloed waren, etende en drinkende,

huwende en ten hu~'elijk gevende tot op den dag dat Noach in de ark39 ging, en zij niets merkten, totdat de zondvloed kwam en allen wegnam,

zoo zal het ook met de komst van den Zoon des menschen gaan. Dan40 zullen er twee op den akker zijn, één wordt aangenomen, en een achter­41 gelaten; twee zullen aan het malen zijn in den molen, ééne wordt aange­42 nomen, en ééne achtergelaten. Waakt dus, want gij weet niet op wat voor43 dag uw Heere komt. l\1.aar dit begrijpt gij: indien de huisheer had geweten,

in welke nachtwake de dief zou komen, hij zou gewaakt hebben, en inzijn huis niet hebben laten doorbreken. Daarom weest ook gij bereid, want

44 op een uur, dat gij het niet verwacht, komt de Zoon des menschen. Wie45 is dan de trouwe en verstandige slaaf, dien de heer over zijn onder-

geschikten gezet heeft, om hun op tijd hun voedsel te geven? Zalig46 de slaaf, dien zijn heer bij zijn komst daarmede bezig zal vinden. Voor­47 waar, ik zeg u, hij zal hem over al zijne bezittingen stellen. Maar wanneer48 een slechte slaaf bij zichzelf zal zeggen: mijn heer blijft lang uit, en zijne49 mede-slaven zou beginnen te slaan, en zou eten en drinken met de50 dronkaards, dan zal de heer van dien slaaf komen op een dag, dat hij het51 niet verwacht, en op een uur, dat hij niet weet, en hij zal hem in stukken

houwen, en hem het lot der huichelaars doen deelen; daar zal het geweenzijn en het tandengeknars.

25 Gelijkenis der wij.~e en dwaze maagden, vs 1-13. - Dan zal hetkoninkrijk der hemelen gelijk zijn aan tien maagden, die hare lampen

2 namen en uittrokken den bruidegom tegemoet. Vijf van haar waren3 dwaas, en vijf wijs. Want de dwaze namen de lampen mede, maar4 namen geen olie met zich; doch de wijze namen olie mede in kruiken,5 met haar lampen. l'oen nu de bruidegom uit bleef, werden zij alle6 slaperig, en sliepen in. Doch te middernacht begon er een geroep: daar7 is de bruidegom, gaat hem tegemoet. Toen stonden al die maagden8 op en begonnen hare lampen in orde te maken. En de dwaze zeiden tot9 de wijze: geeft ons van uwe olie, want onze lampen gaan uit. Doch

de wijze antwoordden: neen, er mocht niet genoeg zijn voor ons envoor u, gaat liever tot de verkoopers, en koopt voor uzelf. Terwijl

10 zij nu heengingen om te koopen, kwam de bruidegom, en die

Page 63: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 25:11. TEKST. 59

gereed waren gingen mèt hem ter bruiloft, en de deur werd gesloten. 11 En later kwamen ook de overige maagden, en zeiden: Heere, heere 12 doe ons open. Doch hij antwoordde: voorwaar, ik zeg u, ik ken u niet. 13 Waakt dus, want gij weet niet den dag of het uur. 14 Gelijkenis van de talenten, vs. 14-30. — Want het is ermede als met

een mensch, die op reis wilde gaan en zijne slaven riep, en hun 15 zijn bezittingen overdroeg; en den éénen gaf hij vijf talenten, een ander 16 twee, een' derde één, ieder overeenkomstig zijne bekwaamheid. En

hij ging op reis. Terstond ging degene, die de vijf talenten ontvangen 17 had, op weg, deed er zaken mee en won er vijf bij. Evenzoo won degene,

die de twee ontvangen had, er nog twee. Doch die het ééne ontvangen 18 had, ging heen, groef in den grond, en verborg het geld van zijn' heer. 19 Na langen tijd nu kwam de heer van die slaven en rekende met hen af. 20 En die de vijf talenten ontvangen had, kwam toe en bracht nog vijf

talenten, met de woorden: heer, vijf talenten hebt gij mij overgedragen; zie, ik heb nog vijf talenten gewonnen. Zijne heer zeide tot hem: flink,

21 gij goede en getrouwe slaaf, over weinig waart gij getrouw, over veel zal ik u stellen; ga in tot de vreugde uws heeren. En ook die van de

22 twee talenten kwam en zeide: heer, twee talenten hebt gij mij over- 23 gedragen, zie, nog twee talenten heb ik gewonnen. Zijn heer zeide tot

hem: flink, gij goede en getrouwe slaaf, over weinig waart gij getrouw, 24 over veel zal ik u stellen; ga in tot de vreugde uws heeren. En ook

die het ééne talent ontvangen had, kwam en zeide: heer, ik kende u als een hardvochtig mensch, die oogst waar gij niet hebt gezaaid, en

25 inzamelt waar gij niet hebt uitgestrooid; en bevreesd geworden, ben ik uw talent in den grond gaan verbergen; zie, hier hebt gij het

26 uwe. Zijn heer nu antwoordde hem: gij slechte en trage knecht, gij wist, dat ik oogst waar ik niet gezaaid heb, en inzamel waar

27 ik niet heb uitgestrooid? Dan hadt gij mijn geld bij de wisselaars moeten brengen, en ik zou bij mijne terugkomst het mijne met rente

28 terugontvangen hebben. Neemt hem dus het talent af, en geeft het aan hem, die de tien talenten heeft; want aan een' ieder die heeft, zal

29 gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben; maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden. En dien onnutten

30 dienstknecht, werpt dien in de duisternis daarbuiten; daar zal het ge-ween zijn en het tandengeknars.

31 Het gericht, vs. 31-46. — Wanneer dan de Zoon des menschen komt in zijne heerlijkheid, en alle engelen met hem, dan zal hij zich zetten op

32 den troon zijner heerlijkheid; en alle volken zullen voor hem verzameld worden, en hij zal ze van elkander scheiden, zooals een herder de schapen

33 van de bokken scheidt, en de schapen zal hij aan zijne rechterhand plaatsen, 34 doch de bokken aan de linkerhand. Dan zal de koning spreken tot die

aan zijne rechterhand zijn : komt, gij gezegenden mijns Vaders, beërft

Page 64: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

60 Matthéus 25: 35. TEKST.

35 het koninkrijk, u bereid van de grondlegging der wereld. Want ik was hongerig, en gij gaaft mij te eten; ik was dorstig, en gij hebt mij te drinken

36 gegeven; ik was vreemdeling en gij hebt mij geherbergd; ik was naakt, en gij hebt mij gekleed; ik was ziek, en gij hebt mij bezocht; ik was

37 in de gevangenis, en gij hebt mij opgezocht. Dan zullen de rechtvaardigen hem antwoorden: Heere, wanneer hebben wij u hongerig gezien en gevoed,

38 of dorstig, en u gelaafd? En wanneer hebben wij u als vreemdeling 39 gezien, en geherbergd; of naakt, en u gekleed? En wanneer hebben 40 wij u ziek gezien of in de gevangenis, en hebben u bezocht? En de

koning zal hun ten antwoord geven: voorwaar, ik zeg u, voor zooveel gij dit gedaan hebt aan één van deze mijne geringste broeders, hebt gij het mij gedaan.

41 Dan zal hij tot die ter linkerhand zijn zeggen: gaat weg van mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, dat den duivel en zijn engelen

42 bereid is. Want ik was hongerig, en gij hebt mij niet te eten gegeven, 43 en ik was dorstig, en gij hebt mij niet te drinken gegeven; ik was vreem-

deling en gij hebt mij niet geherbergd; ik was naakt, en gij hebt mij niet 44 gekleed, ik was ziek en in de gevangenis, en gij hebt mij niet bezocht.

Dan zullen ook zij ten antwoord geven: Heere, wanneer hebben wij u hongerig of dorstig of vreemdeling of naakt of ziek of in de gevan-

45 genis gezien, en u niet geholpen? Dan zal hij hun antwoorden: voorwaar, ik zeg u, voor zooveel gij dit niet gedaan hebt aan één dezer geringsten,

46 hebt gij het ook mij niet gedaan. En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, doch de rechtvaardigen naar het eeuwige leven.

26 jezus' dood besloten, vs. 1-5. — En het geschiedde, toen Jezus al 2 deze reden beëindigd had, dat hij tot zijne discipelen zeide: gij weet,

dat na twee dagen het Pascha gehouden wordt, dan wordt de Zoon des 3 menschen overgegeven om gekruisigd te worden. Toen vergaderden de

overpriesters en de oudsten des volk in het paleis van den hoogepriester, 4 Kájaphas geheeten, en beraamden een plan om Jezus door list in handen 5 te krijgen en te dooden; doch zij zeiden: niet op het feest, dat er geen

oproer onder het volk kome. 6 De zalving en het verraad, vs. 6-16. — Toen Jezus in Bethánië was 7 ten huize van Simon den melaatschen, kwam eene vrouw op hem toe met

een albasten flesch vol zeer kostbare zalf, en goot die uit over zijn 8 hoofd, terwijl hij aan tafel lag. Toen zijne discipelen het zagen, deden

zij hun ongenoegen blijken in deze woorden: waartoe deze verkwisting? 9 Immers dit had duur kunnen verkocht worden en aan de armen gegeven.

10 Jezus echter, het bemerkende, sprak tot hen: waarom valt gij de vrouw 11 lastig? Want een goed werk heeft zij aan mij gedaan: altijd toch hebt 12 gij de armen bij u, mij echter hebt gij niet altijd; want dat zij deze zalf

over mijn lichaam heeft uitgegoten heeft zij met het oog op mijne be- 13 grafenis gedaan. Voorwaar, ik zeg u: overal waar dit evangelie zal ver-

Page 65: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 26: 14. TEKST. 61

kondigd worden in de geheele wereld, zal ook verteld worden, wat zij gedaan heeft, tot aandenken aan haar.

14 Toen ging één der twaalf, Judas Iskáriot genaamd, tot de over- 15 priesters en zeide: wat wilt gij mij geven, dan zal ik hem u over- 16 leveren? En zij telden hem dertig zilverlingen toe. En van dat oogenblik

zocht hij een goede gelegenheid om hem over te leveren. 17 Toebereiding van het paaschmaal, vs. 17-19. — Op den eersten dag

nu der ongezuurde brooden kwamen de discipelen tot Jezus en zeiden: 18 waar wilt gij, dat wij u het Paaschmaal gereed maken? Hij zeide dan:

gaat heen naar de stad, naar dien en dien, en zegt hem: de Meester zegt : mijn tijd is nabij, bij u houd ik Pascha met mijne discipelen. En de discipe-

19 len deden zooals Jezus hun bevolen had, en maakten het pascha gereed. 20 In de paaschzaal, vs. 20-30. — In den avond nu lag hij aan met de 21 twaalf discipelen. En onder den maaltijd zeide hij : voorwaar, ik zeg 22 u, één van u zal mij overleveren. En zeer bedroefd begonnen zij één 23 voor één tot hem te zeggen: ik ben het toch niet, Heere? Hij nu ant-

woordde : iemand, die met mij de hand in den schotel heeft ingedoopt, 24 die zal mij overleveren. De Zoon des menschen gaat wel heen gelijk

over hem geschreven is, wee echter dien mensch, door wien de Zoon des menschen overgeleverd wordt; het ware hem beter, zoo hij niet geboren

25 was, die mensch. En Judas, die hem overleveren zou nam het woord en zeide: ik ben het toch niet, Rabbi? Hij zeide tot hem: gij hebt het gezegd.

26 Terwijl zij aan tafel waren, nam Jezus brood, sprak een zegen uit, brak het, gaf het aan zijne discipelen en zeide: neemt, eet, dit is mijn

27 lichaam. En hij nam den beker, dankte en gaf hun dien, met de woorden: 28 drinkt allen hieruit; want dit is mijn bloed, nl. van het testament, dat voor 29 velen vergoten wordt tot vergeving van zonden. Doch ik zeg u, ik zal van

nu aan van deze vrucht van den wijnstok zeker niet meer drinken, tot dien dag, dat ik haar nieuw met u drink in het koninkrijk mijns Vaders.

30 En na het zingen van den lofzang gingen zij naar den Olijfberg. 31 Petrus' verloochening voorspeld, vs. 31-35. — Toen zeide Jezus tot

hen: allen zult gij mij ontrouw worden deze nacht. Want er staat ge-schreven : „ik zal den herder slaan, en de schapen der kudde zullen zich

32 verstrooien"; doch nadat ik opgestaan ben, zal ik u voorgaan 33, 34 naar Galiléa. Petrus nu antwoordde hem : al werden allen u ontrouw,

ik nooit. Jezus zeide tot hem: voorwaar, ik zeg u, in dezen nacht, eer de haan kraait, zult gij mij driemaal verloochenen. Petrus zeide

35 tot hem: ook al moest ik met u sterven, zal ik u zeker niet verloochenen. Evenzoo spraken ook alle discipelen.

36 De gebedsstrijd in Gethsémané, vs. 36-46. — Toen ging Jezus met hen naar een plaats, Gethsémané genaamd, en zeide tot zijne discipelen:

37 gaat hier zitten, terwijl ik heenga om daar te bidden. En hij nam Petrus en de twee zoons van Zebedéiis mede, en begon bedroefd en zeer be-

Page 66: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

62 Matthéus 26: 38. TEKST.

38 nauwd te worden. Toen zeide hij tot hen : mijne ziel is zeer bedroefd, 39 tot stervens toe, blijft hier en waakt met mij. En hij ging nog een weinig

verder, wierp zich biddende op zijn aangezicht en zeide: mijn Vader, indien het mogelijk is, ga deze beker aan mij voorbij; doch niet gelijk ik wil,

40 maar zooals Gij wilt. En hij kwam tot de discipelen en vond hen in slaap, en zeide tot Petrus: zoo waart gij niet in staat, één uur met mij

41 te waken? Waakt en bidt, dat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak. Weder ging hij heen voor de tweede

42 maal, en bad aldus:: mijn Vader, indien deze niet kan voorbijgaan, tenzij 43 dat ik hem drinke, uw wil geschiedde. En hij kwam en vond hen weer 44 in slaap, want hunne oogen waren zwaar geworden. En hij liet hen, en 45 ging weer heen en bad ten derden male, weer dezelfde woorden sprekende.

Toen kwam hij bij de discipelen en zeide tot hen : slaapt maar voort en rust; zie de ure is nabij, dat de Zoon des menschen in handen van zondaren

46 wordt overgeleverd. Staat op, laat ons gaan, zie, die mij overlevert is nabij. 47 De gevangenneming, vs. 47-56. — En terwijl hij nog sprak, zie daar

kwam Judas, een der twaalf, en met hem een groote schare met zwaarden en knotsen, vanwege de overpriesters en de oudsten van het volk.

48 En die hem overleverde had hun een teeken gegeven: dien ik kus, die 49 is het, grijpt hèm. En terstond op Jezus toetredend, zeide hij : wees ge- so groet, Rabbi, en omhelsde hem. Jezus nu zeide tot hem: vriend, waartoe

gij hier zijt .... Toen kwamen zij toeloopen en sloegen de handen aan 51 Jezus en grepen hem. En zie, één dergenen, die bij Jezus waren, strekte

de hand uit, trok zijn zwaard, trof den slaaf van den hoogepriester, 52 en hieuw hem zijn oor af. Toen zeide Jezus tot hem: steek uw zwaard

weer in de schede; want allen, die naar het zwaard grijpen, zullen door 53 het zwaard omkomen. Of meent gij, dat ik mijnen Vader niet kan bidden,

en Hij zal mij terstond meer dan twaalf legioenen engelen ter zijde stellen? Hoe zouden dan de Schriften vervuld worden, dat het zoo moet

54 geschieden? In die ure zeide Jezus tot de menigte: als tegen een roover 55 zijt gij uitgetrokken met zwaarden en knotsen om mij gevangen te

nemen; dagelijks zat ik in den tempel en leerde, en gij hebt mij niet 36 gegrepen. Doch dit alles is geschied, opdat de Schriften der profeten

zouden vervuld worden. Toen lieten de discipelen hem allen aan zijn lot over en gingen op de vlucht.

57 Voor het Sanhedrin, vs. 57-68. — Zij nu, die Jezus hadden gevangen genomen, leidden hem weg naar Kájaphas, den hoogepriester, waar

ss de schriftgeleerden en de oudsten zich verzamelden. En Petrus volgde hem van verre tot de binnenplaats van den hoogepriester, en naar binnen gegaan zette hij zich neer bij de dienaren, om den afloop

59 te zien. De overpriesters nu en de gansche groote raad zochten valsch 60 getuigenis tegen Jezus om hem te kunnen dooden, en zij vonden niets,

hoewel vele valsche getuigen optraden. Doch eindelijk kwamen er twee,

Page 67: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 26:61. TEKST. 63

51 die zeiden: deze heeft gezegd: ik kan den tempel Gods afbreken, 62 en binnen drie dagen opbouwen. En de hoogepriester stond op en zeide 63 tot hem: antwoordt gij niets? Wat getuigen dezen tegen u? Doch Jezus

zweeg. En de hoogepriester zeide tot hem: ik bezweer u bij den levenden God, dat gij ons zegt, of gij zijt de Christus, de Zoon Gods. Jezus zeide

64 tot hem: gij hebt het gezegd; doch ik zeg u, van nu aan zult gij den Zoon des menschen zien zitten ter rechterhand der Kracht en komen op de

65 wolken des hemels. Toen scheurde de hoogepriester zijne kleederen, en zeide: hij lastert God; wat hebben wij nog getuigen noodig? Zie,

66 nu hebt gij de Godslastering gehoord; wat dunkt u? Zij nu antwoordden: 67 hij is des doods schuldig. Toen begonnen zij hem in zijn gelaat te

spuwen en met vuisten te slaan, anderen sloegen met stokken, en zeiden: 68 profeteer ons, Christus, wie is het, die u geslagen heeft? 69 De verloochening van Petrus, vs. 69-75. — Petrus nu zat buiten,

op de binnenplaats; en een slavin kwam op hem af en zeide: ook gij 70 waart bij Jezus den Galiléër. Doch hij loochende het voor allen en zeide: 71 ik weet niet, wat gij bedoelt. Toen hij wegging naar het portaal, zag hem

eene andere, en zeide tot die daar waren: deze was bij Jezus den 72 Nazaréner. En wederom loochende hij met een eed: ik ken den mensch 73 niet. Kort daarop kwamen zij, die daar stonden, op Petrus af en zeiden:

waarlijk, ook gij behoort bij hen; immers uw spraak verraadt u. Toen 74 begon hij zich te vervloeken en te zweren: ik ken den mensch niet. En

terstond kraaide een haan. En Petrus kwam het woord in de gedachten, 75 dat Jezus gesproken had: eer de haan kraait, zult gij mij driemaal ver-

loochend hebben; en hij ging naar buiten en weende bitter. 27 De wegleiding; Judas' einde, vs. 1-10. — Toen het dag geworden was,

namen al de overpriesters en de oudsten des volks een besluit tegen Jezus om hem ter dood te brengen; en zij lieten hem binden, leidden

2 hem weg, en leverden hem over aan den landvoogd Pilátus. 3 Toen kreeg Judas, die hem had overgeleverd, ziende dat hij veroor-

deeld was, berouw, en bracht de dertig zilverlingen aan de overpriesters en oudsten terug met de woorden: ik heb gezondigd door onschuldig

4, 5 bloed over te leveren. Zij echter zeiden: wat gaat ons dat aan, dat moet gij weten. Toen smeet hij de zilverlingen in den tempel, trok zich

6 terug, en ging heen en verhing zich. De overpriesters nu namen de zilverlingen en zeiden: wij mogen die niet in de offerkist werpen, omdat

7 het bloedgeld is. En zij besloten, hiervoor den akker van den potte-bakker te koopen, tot een begraafplaats voor vreemdelingen. Daarom

8 heet die akker bloedakker tot den huidigen dag. Toen ging in ver- 9 vulling wat gesproken is door den profeet [Jeremía] toen hij zeide:

„en zij namen de dertig zilverlingen, de waarde van den gewaardeerde, io dien zij gewaardeerd hadden van de zonen Israëls, en zij gaven ze voor

den akker van den pottebakker, gelijk de Heere mij bevolen had."

Page 68: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

64 Matthéus 27: 11. TEKST.

11 Jezus en Pilátus, vs. 11-26. — Jezus nu werd voor den landvoogd gesteld; en de landvoogd ondervraagde hem zeggende : zijt gij de koning

12 der Joden? Jezus zeide: gij zegt het. En terwijl hij door de over- 13 priesters en oudsten beschuldigd werd, antwoordde hij niets. Toen zeide 14 Pilátus tot hem: hoort gij niet, hoeveel beschuldigingen zij tegen u

inbrengen? En hij antwoordde hem zelfs niet op een enkel ding, zoodat de land-voogd zich zeer verwonderde.

15 Op ieder feest nu was de landvoogd gewoon, een gevangene los te 16 laten, naar keuze van het volk. Zij hadden toen een beruchten gevangene, 17 met name Barábbas. Terwijl zij dan te hoop liepen, zeide Pilátus tot

hen : wien wilt gij, dat ik u loslaat, Barábbas, of Jezus, den zoogenaamden 18 Christus? Want hii wist, dat zij hem uit nijd overgeleverd hadden.

Terwijl hij nu op den rechterstoel zat, zond zijne vrouw hem deze bood- 19 schap : Bemoei u toch niet met dien rechtvaardige; want ik heb heden

in een droom veel om hem geleden. De overpriesters nu en de oudsten 20 bewerkten de scharen, dat zij Barábbas zouden eischen, en Jezus laten 21 ombrengen. De stadhouder dan nam het woord en zeide tot hen : wien

van de twee wilt gij, dat ik u zal vrijlaten? Zij zeiden : Barábbas. 22 Pilátus zeide tot hen : wat moet ik dan met Jezus doen, die Christus ge-

naamd wordt? Allen zeiden : hij moet gekruisigd worden. Doch hij 23 zeide : wat voor kwaad heeft hij dan gedaan? Doch zij riepen des te

harder: hij moet gekruisigd worden. Toen Pilátus zag, dat het niets 24 hielp, maar dat er veeleer oproer kwam, nam hij water, wiesch zich de

handen ten aanschouwe van de menigte, en zeide : ik ben onschuldig aan dit bloed, gij moet het weten. En gansch het volk antwoordde :

25 zijn bloed kome over ons en over onze kinderen. Toen liet hij hun Barábbas 26 los, maar Jezus liet hij geeselen en gaf hem over om gekruisigd te worden. 27 Bespot, weggeleid en gekruisigd, vs. 27-38. — Toen namen de soldaten

van den landvoogd Jezus mede in het rechthuis en brachten de gansche 28 afdeeling tegen hem bijeen. Zij ontkleedden hem en deden hem een 29 rooden mantel om, vlochten een krans van doornen en zetten die op

zijn hoofd, en gaven hem een riet in zijne rechterhand, en hem te voet 30 vallend, bespotten zij hem, zeggende : wees gegroet, koning der Joden, en

terwijl zij naar hem :spuwden, namen zij het riet en sloegen op zijn hoofd. 31 En toen zij hem bespot hadden, trokken zij hem den mantel uit, deden

hem zijn eigen kleederen aan en leidden hem weg ter kruisiging. 32 Bij het uitgaan vonden zij een man uit Cyréne, met name Simon; 33 dien presten zij om zijn kruis te dragen. En aan een plaats gekomen, 34 die Gólgotha, d. i. schedelplaats, heet, gaven zij hem wijn te drinken,

met gal vermengd, en toen hij even geproefd had, wilde hij dien 35 niet drinken. Na hem gekruisigd te hebben, verdeelden zij door loting

zijne kleederen, en zetten zich en hielden daar de wacht over hem,

Page 69: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 27 : 36. TEKST. 65

36 En boven zijn hoofd hadden zij een opschrift gesteld, dat zijne mis- 37 daad vermeldde: Deze is Jezus, de koning der Joden. Toen werden 38 met hem twee roovers gekruisigd, een ter rechter- en een ter linkerzijde. 39 Jezus aan het kruis; zijn sterven, vs. 39-56.-- De voorbijgangers 40 nu lasterden hem, terwijl zij hun hoofd schudden en zeiden: gij, die

den tempel afbreekt en binnen drie dagen opbouwt, verlos uzelf, indien 41 gij Gods Zoon zijt, en kom af van het kruis. Eveneens zeiden de over- 42 priesters, spottende met de schriftgeleerden en oudsten: anderen heeft

hij verlost, zichzelven kan hij niet verlossen; koning van Israël is hij, laat hij nu van het kruis afkomen, dan zullen wij in hem gelooven.

43 Hij heeft op God vertrouwd, laat die hem nu redden, indien Hij hem 44 welgezind is. Hij heeft immers gezegd: ik ben Gods Zoon. Op dezelfde

wijze beschimpten hem ook de roovers, die met hem gekruisigd waren. -- 45 Van de zesde ure nu kwam er duisternis over het geheele land, tot de 46 negende ure. En omstreeks de negende ure riep Jezus met luider stemme

uit: Eli, Eli, lema sabáchthani? dat is: mijn God, mijn God, waarom 47 hebt gij mij verlaten? Sommigen dan der omstanders, dit hoorende, 48 zeiden: die roept Ella. En terstond liep één van hen toe, nam een spons,

doopte die in zuren wijn, stak die op een riet en gaf hem te drinken. Doch 49 de anderen zeiden: stil, laat ons eens zien of Ella komt om hem te so redden. En Jezus riep wederom met luider stem en gaf den geest. En 51 zie, het voorhangsel van den tempel scheurde van boven tot onder in

tweeën, en de aarde beefde, en de rotsen scheurden, en de graven gingen open, en vele lichamen van ontslapen heiligen werden opgewekt; en

52 uitgegaan uit de graven, kwamen zij na zijne opstanding in de heilige 53 stad en verschenen aan velen. 54 De hoofdman en die met hem bij Jezus de wacht hielden, werden,

toen zij de aardbeving zagen en wat er geschied was, zeer bevreesd ss en zeiden: waarlijk, deze was een Gods-zoon. En er waren daar vele

vrouwen, die het van verre aanzagen, die Jezus gevolgd waren van 56 Galiléa, hem dienende ; onder hen was Maria van Mágdala, en Maria

de moeder van Jacobus en Jozef, en de moeder der zonen van Zebedéiis. 57 Begrafenis; verzegeling van het graf, vs. 57-66. — Tegen den avond

nu kwam een rijk man, van Arimathéa, Jozef genaamd, die eveneens 58 een discipel van Jezus was geworden; deze ging tot Pilátus en vroeg 59 om het lichaam van Jezus. Toen beval Pilátus, dat men het geven zou.

En toen Jozef het lichaam ontvangen had, wikkelde hij het in rein 60 linnen, en legde het in zijn eigen graf, dat hij in de rots had doen uit-

houwen, en na een grooten steen voor de opening van het graf te hebben 61 gewenteld, ging hij heen. Maria van Mágdala was daar en de andere

Maria, en zij zaten tegenover het graf. 62 Den volgenden dag nu, d. i. den dag na de voorbereiding, kwamen de 63 overpriesters en de Farizéërs bijeen bij Pilátus, en zeiden: Heer, het

V. LEEUWEN-LODDER. Tekst en Uitleg, Matthéus. * 5

Page 70: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

66 Matthéus 27: 64. TEKST.

is ons in de gedachten gekomen, dat die verleider bij zijn leven gezegd 64 heeft : „na drie dagen word ik opgewekt". Geef daarom order, dat het

graf tot den derden dag veilig bewaakt wordt, anders komen de dis-cipelen, stelen hem en zeggen tot het volk : hij is uit de dooden opge-wekt, en dan zal liet laatste bedrog erger zijn dan het eerste. Pilátus

65 zeide tot hen: gij kunt een wacht krijgen; gaat heen en verzekert het graf zooals gij het gewoon zijt. Zij gingen heen, en verzekerden het graf door den steen in tegenwoordigheid van de wacht te verzegelen.

28 De opstanding, verschijning aan de vrouwen, vs. 1-10. — Na den Sabbat, in den morgenstond van den eersten dag der week, ging Maria

2 van Mágdala en de andere Maria het graf bezien. En zie, er kwam een hevige aardbeving; want een engel des Heeren daalde af uit den hemel,

3 kwam toe, wentelde den steen af en zat daarop. En zijn voorkomen was als een bliksemstraal, en zijn kleed wit als sneeuw. En uit vrees

4 voor hem ontstelden de wachters en werden als dooden. De engel nu 5 nam het woord en zeide tot de vrouwen: weest gij niet bevreesd; want 6 ik weet, dat gij Jezus den gekruisigde zoekt; hij is hier niet, want hij

is opgewekt, zooal$, hij heeft gezegd; komt hier, ziet de plaats, waar 7 hij gelegen heeft. En gaat vlug zijn discipelen zeggen, dat hij opgewekt

is uit de dooden, en zie, hij gaat u voor naar Galiléa, daar zult gij hem zien; zie, ik heb het u gezegd. En zij gingen haastig van het graf weg

8 in vrees en groote blijdschap en liepen heen, om het aan zijne discipelen 9 te boodschappen. En zie, daar ontmoette haar Jezus, en zeide: weest

gegroet. En zij kwamen toe, omvatten zijne voeten en aanbaden hem. 10 Toen zeide Jezus tot haar: weest niet bevreesd; gaat aan mijn broeders

berichten, dat zij naar Galiléa moeten gaan, en daar zullen zij mij zien. 11 De gevluchte wacht, vs. 11-15. — Terwijl zij nu heengingen, zie, daar

kwamen eenigen van de wacht in de stad en berichtten aan de over- 12 priesters alles wat er voorgevallen was. En dezen vergaderden met de 13 oudsten, beraadslaagden en gaven den soldaten veel geld en zeiden:

gij moet zeggen: zijne discipelen zijn in den nacht hem komen stelen, 14 terwijl wij sliepen. En indien dit den landvoogd ter oore komt, zullen

wij hem bepraten en maken dat het voor u geen kwaad kan. Zij namen 15 het geld aan en deden, zooals hun was gezegd. En dit gerucht is onder

de Joden verbreid tot op den huidigen dag toe. 16 Het koninklijk bevel, vs. 16-20. — De elf discipelen nu gingen naar 17 Galiléa, naar den berg waar Jezus hen bescheiden had, en toen zij hem 18 zagen, aanbaden zij hem, doch sommigen twijfelden. En Jezus trad

nader en sprak tot hen aldus: mij is gegeven alle macht in hemel en 19 op aarde. Gaat dus heen, maakt alle volken tot mijne discipelen, hen

doopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, 20 leerende hen houden alles wat ik u geboden heb. En zie, ik ben met u

alle dagen tot aan de voleindiging der wereld.

Page 71: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

UITLEG.

1 Titel, vs. 1. — De eerste regel van ons evangelie moet beschouwd als de titel van het geheele boek. Niet als opschrift van een gedeelte, hetzij van vs. 1-17, hetzij van het gansche eerste hfdst., of ook van 1 :2-2: 23. Want in het gansche boek komt verder niet één dergelijk opschrift boven een gedeelte voor. Indien men vertalen mocht „boek der geboorte", zou men vs. 1 desnoods nog als opschrift van vs. 2-17 of van het geheele eerste hoofdstuk kunnen beschouwen. Doch deze vertaling is onjuist, en dus onmogelijk. Even onmogelijk is de gedachte, dat de woorden van vs. 1 bij vs. 2-17 zouden behooren, en door Mt. mede zouden zijn overgenomen mèt de volgende geslachtslijst. Want deze geeft niet een genealogie van Jezus, doch van Abraham. Dan zou het dus hebben moeten heeten: geslachtsregister van Abraham. Zoo is het bijv. in Gen. 5 : 1 en 11 : 10. Neen, de evangelist heeft willen zeggen, dat, wat hij schrijven gaat, een geschiedenis is van Jezus (den) Christus. En reeds in dezen titel wordt de draad der heilsbelofte opgevat, die door gansch het 0. Test. heenloopt. Immers deze Jezus wordt aan-gekondigd in den titel, en ons voorgesteld in het boek, als „zoon Davids" : in hem is de belofte vervuld van één, die op Davids troon zou zitten, tot koning gezalfd over Zion, om in eeuwigheid te regeeren. En niet alleen de aan David en zijn huis geschonken belofte vindt in dezen Jezus haar vervulling; hij is ook „zoon van Abraham" : alle beloften, aan Israël geschied, loopen, evenals Israëls heele historie, op hem uit. Abrahams afzondering, Israëls roeping, ze moesten heenleiden naar de vervulling van het woord aan Abraham : in u zullen alle geslachten der aarde gezegend worden (Gen. 12:3). Mt. teekent ons „Abrahams zoon", als wiens laatste bevel hij vermeldt : „maakt alle volken tot mijne discipelen" (28 : 19).

Afkomst van den Christus, vs. 2-17. — Van Abraham tot den Christus loopt de lijn der belofte door, door Abrahams nageslacht, bepaald over Juda, één der 12 zonen van Jakob, den drager der heilsbelofte. Daarom zegt Mt.: Juda en zijne broeders. Deze lijn wordt nergens verbroken; ook de zonde der menschen doet Gods trouw niet te niet, wat blijken kan als wij ons door Mt. de zonde van Juda laten herinneren en den

Page 72: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

68 Matthéus 1 : 2. UITLEG.

naam van Thamar vermeld vinden (Gen. 38); Gods belofte neemt haren weg ook door menschelijke dwaasheid en zonde heen. Zoo klimt Israëls historie tot het hoogtepunt, de glorie van Davids regeering. Mt. legt hierop den nadruk, door David ,,den koning" te noemen, vs. 6, een bijvoeging, die wij bij geen der Davidische koningen vinden, welke vs. 7-11 worden opgesomd. Van David gaat de lijn nederwaarts, tot in den smaad der Babylonische ballingschap, die als een gericht Gods over het afvallige Juda en zijne vorsten kwam, vs. 7-11. Toch is de lijn van Davids geslacht niet afgebroken, en de belofte Gods niet verbroken. En ook in de vernedering loopt zij door; doch het zijn slechts onbekende, onaanzienlijke namen, over welke de lijn wordt getrokken. Het huis van David is vervallen, zijn geslacht komt niet meer op den troon na de ballingschap. Na Zerubbábel (vs. 12) noemt Mt. dan ook slechts namen van Davids nageslacht, die noch in Ezra, noch in Kron. voor-komen; zij moeten hem uit de, bij de Joden veelvuldig voorkomende en met zorg bijgehouden, familie-registers bekend zijn geweest.

Zoo gaat het almeer de diepte in, een diepte, die deel en profetie is van de vernedering van den Zoon Gods. Israëls geschiedenis toch loopt uit, door deze diepte heen, op „Jezus, die de Christus heet" (vs. 16), d. i. de Gezalfde, de Messias.

Mt. bedoelt ons te laten zien, hoe dit het beloop is van de historie van Israël, en de gang der belofte Gods; immers als rustpunten in den rhythmus der geschiedenis geeft hij aan: Davids regeering, het hoogte-punt, de Babylonische ballingschap, het laagtepunt, de komst van den Messias, het eindpunt, waarin de trouw Gods zich betoont (vs. 17).

Dit laatste scheen den Joden ongelooflijk. Daarom wijst de evangelist op hetgeen ook in de geschiedenis van Abrahams geslacht en Davids huis aanstootelijk was. Met deze bedoeling noemt hij de namen van vier vrouwen, wat ;in een Joodsche genealogie zeer ongewoon is: de afstamming wordt steeds naar den vader gerekend. En welke vrouwen! Thamar (vs. 3), Rachab en Ruth (vs. 5) en „de huisvrouw van Uria" (vs. 6). Kleeft niet aan deze namen deels de herinnering en de smaad van gruwelijke zonde, deels een heugenis van heidensche afkomst? Thamars ongerechtigheid (Gen. 38) werd reeds aangestipt. Rachab de hoer wordt wel in het N. Test. ( Jac. 2 : 25, Hebr. 11 : 31) en daarna geroemd als voorbeeld van geloof, maar zij wordt toch ook geteekend in haar zondig bestaan. Evenzoo is het met de vermelding van Ruth. Liefelijk is haar beeld in het boek, dat haar naam draagt. Dit neemt echter niet weg, dat zij een Moabitische was; en het feit van Davids afstamming van een heidensche vrouw was den Joden in later tijd niet aangenaam. En dan „Uria's vrouw"! Staat niet bij deze aanduiding, nog duidelijker dan indien haar naam was genoemd, aan een ieder terstond Davids overspel met Bathséba en de doodslag, aan Urfa

Page 73: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 1 : 19. UITLEG. 69

gepleegd, voor den geest? Welnu, indien door dit alles heen Gods trouw en verbond zich gehandhaafd heeft, wat zal dan een Jood aanstoot nemen aan de afkomst van Jezus, die Christus genoemd wordt? Maakt niet de afstamming van den Christus uit zulk een geslacht, dat door dergelijke litteekens ontsierd is, deel uit van zijne vernedering? Zooals 66k tot zijne vernedering behoort de schijn van smaad en zonde, die zijn eigen geboorte omgeeft.

Geboorte van den Christus, vs. 18-25. — Matthéus' bedoeling is méér, de aan zijn lezers uit de prediking reeds bekende dingen in een bepaald licht te laten zien, dan hun geheel nieuwe zaken mede te deelen. Vandaar vermeldt hij Maria's verloving met Jozef als iets, waarvan zij wel wisten; de plaats, waar Jezus geboren werd, noemt hij hier niet. Het is hem om iets anders te doen. Daarom begint hij hier te spreken van de geboorte van den Christus. ZOO toch meenen wij te moeten lezen, op grond van de oudste vertalingen en van het belangrijk getuigenis van sommige kerkvaders (bl. 21). En dan volgt het bericht, welke smaad hieraan scheen te kleven: vóórdat Maria in huwelijksgemeenschap met Jozef leefde, bleek zij zwanger te zijn, hetgeen, zoo voegt Mt. er terstond bij, vrucht was van de werking van den H. Geest. Aan Jozef was dit

19 laatste niet bekend. De schijn was tegen haar. De verloving gold in Israël als begin van de sluiting van het huwelijk. Vandaar dat Maria in vs. 20 en 24 Jozefs vrouw kan genoemd worden. Vandaar ook, dat Jozef, die rechtvaardig was, wettig recht meende te hebben, van haar te scheiden. Doch hij wil haar niet in opspraak brengen, en is dus van zins, de scheiding in stilte te voltrekken, hetzij dat hij haar niet voor den rechter wilde beschuldigen, hetzij dat in den scheidingsbrief de reden niet zou vermeld staan. Was het zóó gegaan, dan zou deze smaad op Maria

20 zijn gebleven. Doch nu grijpt God in, om dit te verhinderen: door een' engel laat Hij Jozef waarschuwen en inlichten; het gaat hier om de vervulling van Gods raad, de verwezenlijking van Goddelijke be-loften; hieraan wordt Jozef reeds herinnerd, wanneer de engel hem

21 aanspreekt als „Davids-zoon". En nog meer, als hem onthuld wordt, hoe het met Maria gesteld is, die hij dus gerust tot zich nemen kan; als hem wordt gezegd, hoe hij dit kind, dat door de kracht des H. Geestes verwekt is, noemen moet: Redder, omdat hij het zijn zal, die zijn volk zal redden van hunne zonden. Zoo geven wij het best dit bevel weer, om de woordspeling zoowel als de kracht van het „want" te doen uitkomen.

22 Dat hier geen zonde in het spel is, maar dat het gaat om de wondere vervulling van Goddelijke belofte, blijkt nog meer uit de nadrukkelijke verzekering van den engel, waarom dit alles zoo ge-schied is: opdat het profetisch Godswoord in vervulling zou gaan: „zie,

23 de maagd zal zwanger worden, en een zoon baren, en men zal hem den naam „Immánuel", d. i. God met ons, geven".

Page 74: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

70 Matthéus 1 : 24. UITLEG.

In hoeverre gaat hier het profetische woord van Jes. 7-14 in vervul-ling? Het „teeken", door Achaz afgewezen, door Jesaja niettemin aangezegd, heeft voor hen en hun omgeving bestaan in de geboorte van den zoon eener maagd of jonge vrouw, wien de moeder den naam Immanuël gaf. Deze naam, en het geloof, dat hieruit spreekt, zijn een „teeken" van de genade en de trouw Gods ten opzichte van Zijn volk. De moeder laat de beloften Gods niet los, evenmin als God Zijn Volk loslaat; in dit kind, en in den hem geschonken naam komt dit beide uit.

Deze belofte Gods, deze redding uit tijdelijken nood, waaraan deze vrouw blijft vasthouden, vindt, gelijk heel Israëls roeping en afzondering, gelijke iedere verlossing, aan het volk geschonken, haar diepsten grond in de verkiezing van den Zoon tot Messias. In Hem is ten volle vervuld datgene, waarvan de geboorte van het in Jesaja's dagen „Immanuël" genoemde kind een afschaduwing was, het „God met ons".

24 De aanwijzing van den engel stelt Jozef gerust, zoodat hij Maria niet verstoot, maar haar als vrouw tot zich neemt. Zoo rust op de geboorte van den Messias niet de smaad van onwettige geboorte,

25 waarvan reeds zeer vroeg door de Joden werd gelasterd. Tot de ge-boorte van Maria's kind, dat naar het bevel van den engel door Jozef „Jezus" wordt genoemd, onthoudt Jozef zich van huwelijksgemeen-schap met haar.

2 Aanbidding der Magiërs, vs. 1-12. -- Mt. vertelt verder niet van de geboorte van Jezus; ook niet wáár deze plaats had, en wanneer. Terloops, in een' bijzin, vermeldt hij dat de geboorte-plaats Béthlehem was „in Judéa" ; met deze bijvoeging vestigt hij de aandacht erop, hoe Israëls Messias moest geboren worden in het stamgebied van Juda; ook stipt hij aan, dat in die dagen Heródes de koning regeerde, nl. Heródes I, die gewoonlijk den bijnaam „de Groote" heeft, een zoon van Antipater. In 40 v. Chr. was deze Iduméër door de Romeinen tot

2 koning der Joden aangesteld; hij kwam in de plaats van de dynastie der Hasmonéërs. Met een „zie", waarin het verrassende en ongewone van dit verschijnen wordt aangegeven, gaat Mt. aanstonds over tot het teekenen van eert onverwacht bezoek van „magiërs" uit het Oosten aan Jeruzalem. De betiteling „magiër" had bij de Joden dikwijls de verachtelijke beteekenis van „toovenaar", en werd aan rondreizende waarzeggers gegeven. Aan zulke personen heeft Mt. hier natuurlijk niet gedacht. Waarschijnlijk aan „sterrewichelaars", die den loop der sterren bestudeerden, en aan een nauw verband tusschen den stand der sterren bij iemands geboorte en het levenslot van den mensch geloofden. Men trof zulke magiërs van ouds aan onder de Chaldéën en in Perzië. Vanwaar déze magiërs kwamen, is onzeker. Mt. zegt niet anders dan „uit het Oosten". Men kan het ook niet met zekerheid af-leiden uit de geschenken, die zij medebrachten; het is immers niet

Page 75: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 2: 3. UITLEG. 71

gezegd, dat dit voortbrengselen waren juist van hun eigen land. Evenmin blijkt, dat het koningen waren; hiertoe heeft de traditie hen verheven, omdat men in dit bezoek der magiërs de vervulling zag van de profetie aangaande de toebrenging der heidenen, vgl. Ps. 72: 10, Jes. 60:6. Dat het er drie waren, besluit men uit het aantal geschenken; zelfs worden hunne namen genoemd, nl. Caspar, Mélchior en Bálthasar. Latere sage maakt er twaalf van. Noch voor het één noch voor het ander geeft Matthéus' bericht eenigen grond. Alleen is zeker, dat het

3 heidenen waren. Een bijzondere ster had hun gezegd, dat den Joden een koning geboren was. De verwachting, dat in het Westen een koning zou opstaan, wiens geboorte ook voor hen van belang zou zijn, was onder de Babylonische astrologen niet zeldzaam; ook hierin werkte de invloed van de Joden der ballingschap en van het 0. Test. Dat deze verwachting nu verwezenlijkt was, zegt dezen magiërs het ongewoon verschijnsel, door hen opgemerkt. Zij gaan den koning der Joden zoeken, en meenen hem te vinden in de hoofdstad. Hun vraag echter wekt verbazing, en bij den ouden, achterdochtigen tyran Heródes ontstel-tenis; een Joden-koning, die bij het volk aanhang zou vinden, kon niet anders dan gevaarlijk zijn voor zijne macht. En de gansche stad, die weet tot welke bloedige maatregelen Heródes in staat is, als het erop aankomt, zich te handhaven, wordt mede in onrust gebracht. De leiders

4 van het volk moeten hem de zaak ophelderen. En zij weten bescheid. s Met beroep op de profetie van Micha (5 : 1) wijzen zij hem op Béthlehem 6 als de geboorte-plaats van den Messias. En Heródes zendt daarheen de 7 magiërs, met verzoek, hem nauwkeurig in te lichten over hun onder-R vinding; zijn bedrieglijk voorgeven is, dat ook hij den jongen koning 9 wil gaan huldigen. De magiërs verlaten Jeruzalem; geen der over-

priesters en schriftgeleerden, die zoo precies wisten te zeggen, wáár zij moesten zoeken, vergezelt hen; de zaak laat het volk en zijne leids-lieden koud! Het verlangen der heidenen is tot beschaming van de overschilligheid der Joden. Alléén begeven de magiërs zich op weg, in den avond. Daar straalt vóór hen uit weer de ster, die zij in het Oosten

o hadden gezien ! Groot is hunne vreugde, zegt Mt. met echt Hebreeuwsch klinkende uitdrukking. Als zij stilhouden, is het alsof hun door de ster de plaats van het dorp van koning David gewezen wordt. Zij vinden

1 het huis, waar zij het kind als koning begroeten, door naar Oosterschen trant voorover ter aarde te vallen, en het gelaat tot den grond te buigen; eene begroeting, die niet in de uiterlijke omstandigheden, niet in vorstelijke praal haar grond vindt; toch erkennen zij in dit kind den koning der Joden, den Messias; hun groet mag dus, wat Mt. ook zeker eronder verstond, als aanbidding worden verstaan. Ook leggen zij de kostbare geschenken, die zij hadden medegebracht, voor het koninklijk kind neer: goud, wierook en myrrhe. Hun terugweg voert

Page 76: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

72 Matthéus 2: 12. UITLEG.

12 niet over Jeruzalem. In een droom ontvangen zij aanwijzing, langs een anderen weg weder te keeren.

13 Vlucht naar Egypte, kindermoord te Béthlehem, vestiging te Ndzaret, vs. 13-23. — God waakte over den Messias. Jozef wordt (evenals 1 : 20) door een' engel in den droom gewaarschuwd, dat Heródes het leven van het kind belaagde. Gehoorzaam aan het gegeven bevel, vlucht

14 Jozef in dien eigen nacht met Maria en het kind naar Egypte, waar hij blijven moet, tot opnieuw een goddelijke aanwijzing hem vergunt

15 terug te gaan. In deze lotgevallen van het kind Jezus ziet Mt. de leiding Gods, die Zijn woord doet in vervulling gaan. Voor het eerst treffen wij hier — in 1 : 23 is het de engel, die tot Jozef spreekt — de uit-drukking aan, die telkens uit de pen van den evangelist zal vloeien, „opdat vervuld zou worden, wat door den Profeet gesproken is". Hier haalt hij Hos. 11 : 1 aan — niet naar den Griekschen tekst, maar den Hebreeuwschen volgend — „uit Egypte riep ik Mijnen Zoon". Bij Hos. is het een woord Gods, dat het volk Israëls geldt; het houdt hun hunne ondankbaarheid voor: door God verlost uit Egypte, uit „het dienst-huis", dat het graf dreigde te worden van hun volksbestaan, zijn zij door Hem als een zoon verzorgd; en toch hebben zij God verlaten.

De geschiedenis van Jezus' jeugd loopt evenwijdig met die der kindsheid van het volk, waaruit de Christus zou voortkomen. Ook over hem waakt de zorg des Heeren; in dit komen uit Egypte ligt een nieuw bewijs, dat hij de Messias is, aan Israël beloofd, in Israël afgeschaduwd.

16 Heródes heeft geen vermoeden, welke krachten hier werken, welke machtige hand over dit kind is uitgestrekt. Hij meent, dat de magiërs hem hebben beetgenomen. Zonder andere inlichtingen dan over den tijd, dat de ster het eerst was waargenomen, niet wetende, wáár dit kind, dat hem immers zijn troon zou kunnen kosten, te zoeken, neemt hij zijn toevlucht tot een bloedigen, wreeden maatregel, één der vele, die zijn regeering kenmerkten; zijn eigen zoons Aristobulus en Alexander liet hij ter dood brengen, later zijn' zoon Antipater; talrijke hovelingen en farizéërs vielen als offer van zijn afgunst. Thans zijn het jonge kinderen van Béthlehem, die worden omgebracht; de magiërs hadden hem ingelicht, wanneer zij voor het eerst de ster hadden gezien; hoe lang dat geleden was, meldt Mt. niet; alleen dat de slachting zich uitstrekte tot de kinderen van twee jaar en jonger. Om den rouw te

17 schilderen, die door de uitvoering van dit wreed bevel heerschte, haalt de evangelist een woord uit Jer. 31 : 15 aan, dat nu zijn vervulling

18 vindt. Jeremía schildert daar in poëtische taal de smart over den toestand van de stammen Efraim en Benjamin; Rachel, de stammoeder, wordt voorgesteld als ontroostbaar over hare kinderen, die deels gedood,

72 Matthéus 2: 12. UITLEG.

12 niet over jeruzalem. In een droom ontvangen zij aanwijzing, langs eenanderen weg weder te keeren.

13 Vlucht naar Egypte, kindermoord te Béthlehem, vestiging te Názaret,vs. 13-23. - God waakte over den Messias. jozef wordt (evenals 1 : 20)door een' engel in den droom gewaarschuwd, dat Heródes het levenvan het kind belaa.gde. Gehoorzaam aan het gegeven bevel, vlucht

14 jozef in dien eigen nacht met Maria en het kind naar Egypte, waarhij blijven moet, tot opnieuw een goddelijke aanwijzing hem vergunt

15 terug te gaan. In deze lotgevallen van het kind jezus ziet Mt. de leidingGods, die Zijn woord doet in vervulling gaan. Voor het eerst treffenwij hier - in 1: 22; is het de engel, die tot jozef spreekt - de uit­drukking aan, die telkens uit de pen van den evangelist zal vloeien,"opdat vervuld zou worden, wat door den Profeet gesproken is". Hierhaalt hij Hos. 11 : 1 aan - niet naar den Griekschen tekst, maar denHebreeuwschen volgend - "uit Egypte riep ik Mijnen Zoon". Bij Hos.is het een woord Gods, dat het volk Israëls geldt; het houdt hun hunneondankbaarheid voor: door God verlost uit Egypte, uit "het dienst­huis", dat het grat dreigde te worden van hun volksbestaan, zijnzij door Hem als een zoon verzorgd; en toch hebben zij Godverlaten.

De geschiedenis van jezus' jeugd loopt evenwijdig met die derkindsheid van het volk, waaruit de Christus zou voortkomen. Ookover hem waakt de zorg des Heeren; in dit komen uit Egypte ligteen nieuw bewijs, dat hij de Messias is, aan Israël beloofd, in Israëlafgeschaduwd.

16 Heródes heeft geen vermoeden, welke krachten hier werken, welkemachtige hand over dit kind is uitgestrekt. Hij meent, dat de magiërshem hebben beetgenomen. Zonder andere inlichtingen dan over dentijd, dat de ster het eerst was waargenomen, niet wetende, wáár ditkind, dat hem immers zijn troon zou kunnen kosten, te zoeken, neemthij zijn toevlucht tot een bloedigen, wreeden maatregel, één der vele,die zijn regeering kenmerkten; zijn eigen zoons Aristobulus en Alexanderliet hij ter dood brengen, later zijn' zoon Antipater ; talrijke hovelingenen farizéërs vielen als offer van zijn afgunst. Thans zijn het jongekinderen van Béthlehem, die worden omgebracht; de magiërs haddenhem ingelicht, wanneer zij voor het eerst de ster hadden gezien; hoelang dat geleden was, meldt Mt. niet; alleen dat de slachting zichuitstrekte tot de kinderen van twee jaar en jonger. Om den rouw te

17 schilderen, die door de uitvoering van dit wreed bevel heerschte, haaltde evangelist een woord uit jer. 31: 15 aan, dat nu zijn vervulling

18 vindt. jeremia schild{~rt daar in poëtische taal de smart over den toestandvan de stammen Efraim en Benjamin; Rachel, de stammoeder, wordtvoorgesteld als ontroostbaar over hare kinderen, eHe deels gedood}

Page 77: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 2: 19. UITLEG. 73

deels weggevoerd zijn. Geen heil of uitkomst scheen meer mogelijk. Zoo scheen er voor het beroofde Béthiehem niets dan ramp en leed. Maar gelijk de profeet op die klacht de vermaning volgen laat: „be-dwing uwe stem van geween en uwe oogen van tranen", want de wegge-voerden zullen wederkeeren, zoo is ook het leed van Béthlehem niet vruchteloos. Gered is hij, die straks zal wederkeeren uit Egypte, en opstaan als de Redder van zijn volk.

19 Die terugkeer heeft plaats, nadat een openbaring in den droom Jozef 20 had vergewist, dat de belager gestorven was. Uit het heidensche land

moet hij thans terugkeeren, niet naar Judéa, maar, zooals het met een echt-Joodsche uitdrukking heet, naar het land van Israël, het land van

21 den Messias. Waarheen? Misschien was Jozefs plan, zich te Béthiehem te vestigen, in de meening, dat van daar de Messias behoorde uit te gaan. Doch God beschikt het anders. Wie Heródes zou opvolgen, was niet aanstonds zeker. Bij zijn komst in het vaderland verneemt Jozef, dat het zuidelijke gebied aan Archeláus is toegewezen; dat maakt hem

22 huiverig, zich dáár te vestigen. En terecht. Joséphus, de Joodsche ge-schiedschrijver, verhaalt, dat Archeláus kort na Heródes' dood in de nabijheid van Jeruzalem 3000 burgers had laten dooden, „om niet een onechte zoon van Heródes te schijnen". Dus niet naar Béthlehem? Ook hier regeert het bestel Gods, die Jozef, opnieuw in een' droom, aanzegt, naar Galiléa te gaan. Zoo vestigt hij zich te Názaret. Dit moet

23 voor hem voor de hand hebben gelegen. Evenzoo moeten Matthéus' lezers dit zonder nadere toelichting hebben begrepen; zij wisten van Jozefs betrekking tot Názaret, die Ons bekend is uit Lk. 2. God leidt Jozefs weg aldus, opdat het profetenwoord zou vervuld worden. Men heeft zich afgevraagd, welke profetie hier kan bedoeld zijn? Een woord, dat van het optreden van den Messias uit Názaret gewaagt, is in het 0. Test. niet te vinden. En de Hebreeuwsche woorden „Spruit" (Hebr. netzer), een naam voor den Messias, Jer. 11 : 1, en „Naziréër" (Hebr. Nazir), hangen met Názaret en Nazaréner niet samen. Mt. spreekt hier niet, als vs. 15, 17 en elders van den profeet, en leidt niet een citaat in; hij zegt, dat het door de profeten gesprokene zou in vervulling gaan. Daarom verdient het aanbeveling, te vertalen, „want hij zou Nazaréner genoemd worden". In dezen naam „Nazaréner" was de minachting uitgedrukt, door de Joden gekoesterd, voor dezen Jezus, die uit het verachte Názaret kwam, vgl. Hand. 6: 14, Joh. 1 : 46, ook zijne aanhangers worden met dezen naam genoemd, Hand. 24: 5. Matthéus wil dan doen uitkomen, dat in den smaad, dien de Christus als „Nazaréner" te dragen had, vervuld werd, wat in allerlei vorm door de profeten was voorzegd, dat de Messias „de onwaardigste onder de menschen" zou zijn.

3 Johannes de Dooper, vs. 1-12. Vgl. Mk. 1 : 2-8, Lk. 3: 1-20, Joh. 1 : 19-27. --- Mt. geeft geen kroniek; evenmin een levensbeschrijving

Page 78: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

74 Matthéus 3: 2. UITLEG.

Hij stelt de figuur van Jezus in een bepaald licht. Zoo gaat hij met een zeer vage tijd-aanduiding naar Hebreeuwschen trant (vgl. Ex. 2: 11) tot iets anders over: „in die dagen", toen Jezus te Názaret leefde. Na ons verhaald te hebben, hoe Gods belofte haren weg kiest door smaad heen en vijandschap, gaat de evangelist thans spreken van den heraut, die den Koning vooraf gaat. Johannes treedt op, bij Matthéus' eerste lezers reeds bekend en daarom hier zonder nadere inleiding voorgesteld, als „de Dooper". Het oord van zijn optreden is het bijna onbewoonde, daarom nog niet geheel woeste gebied van de Doode Zee tot het gebergte van Juda, voor zoover het tot Judéa behoorde. Inhoud van des Doopers

2 prediking is in het kort een roep tot bekeering, waarop hiermede wordt aangedrongen: nabij is het koninkrijk Gods: ophanden is de tijd, dat God Zich als Koning zal betoonen en laten gelden, dat Zijn Koningschap zal openbaar worden en door de menschen erkend; waar het wordt erkend en God met blijdschap gehoorzaamd en gediend, daar heeft Hij zijn koninkrijk gevestigd. Nu God met deze genade komt, is be-keering noodig; algeheele verandering van inzicht en van doen, van denken en van streven. Mt. spreekt meestal van het koninkrijk der hemelen: niet door de natuurlijke orde en ontwikkeling der dingen, maar door Zijne macht en majesteit van den hemel te openbaren, door den beloofden Koning te zenden, zal God welhaast Zijn koninkrijk oprichten; het is nabij.

3 Wat geeft Johannes het recht, om met deze profetische, nimmer in dezen vorm vernomen prediking op te treden? Hij predikte „in de woestijn", beeld van het dorre, schijnbaar van God verlaten leven van Israël in die dagen. Meer en voller dan van eenig profeet, die vóór hem heil en herstel aan het volk had aan te zeggen, geldt van hem, wat Jesaja sprak (Jes. 40 : 3 v.) : een stem, van een die roept; meer dan eenig profeet vóór hem is hij „eerre stem", een heraut, wiens persoon in het niet verzinkt bij den vorst, dien hij aankondigt, wiens weg hij heeft te banen.

4 Als Ella de prediker van het gericht in oude dagen, draagt Johannes, de „Elia, die komen zou" (11 : 14), een grof gewaad, van kameelhaar geweven, met een lederen gordel, in den trant der armen; sober is zijn voedsel: sprinkhanen, die werden gedroogd en geroosterd, of fijngemalen en bij wijze van brood gebakken, en wilde honing, uit een hollen boom of een rotskloof verzameld. Groot was de stroom van Joden, die dezen

5 profeet wilden hooren : heel Jeruzalem liep uit; de bewoners van Judéa bleven niet achter; evenmin zij, die in de vlakte om den benedenloop

6 van de Jordaan woonden; dat de indruk van Johannes' woord groot was, zegt Mt. in het korte bericht, waarin iedere beschrijving van de wijze van doopen ontbreekt (zijne lezers wisten wel, hoe dit in zijn werk ging) : zij werden gedoopt, onder belijdenis van hun zonden. Dat men zich doopen liet, sloot zonde-belijdenis in en was uiting van de

Page 79: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Mattheus 3: 7. UITLEG. 75

veranderde gezindheid, waartoe johannes riep. De doopeling, die af­daalde in de wateren van de jordaan, sprak hiermede uit, dat, gelijkde stroom, die afvloeide naar de zee, zijne onreinheid mee-voerde, zoode stroom der genade hem reinigen moest en bevrijden van zijne zonde;gelijk het water der rivier zich sloot boven zijn hoofd, eer hij eruitopkwam als uit een graf, moest als uit het graf van het oude zijn levennieuw verrijzen.

7 Nevens deze algemeene, schematische karakteristiek van johannes'prediking geeft de evangelist ook een aanschouwelijke beschrijving,hoe de Dooper sprak in een bepaald geval. Onder de menigte merkthij ook vele Farizéërs en Sadducéërs op. Komen zij uit zuivere motieventot zijn' doop? Zijn zij inderdaad bezorgd over hun zonde, bevreesdvoor den toorn en het gericht Gods, die zullen openbaar worden? Laat

8 dan in hun leven de vrucht van zulk een veranderd inzicht rijpen. Of9 meenen zij, omdat zij "Abrahams zaad" zijn, voor Gods gericht veilig

te zijn? Laat het toch bij hen niet opkomen, te denken: indien wijer niet waren, waar zou het volk Gods wel zijn? Aan regelrechte af­stamming van Abraham hangt de belofte Gods niet; uit de steenen aanden rivierrand kan Gods macht zich een volk doen opstaan, dat Abrahamskinderen heeten mag. Gij, Farizéërs en Sadducéërs, beveiligd voor het

10 gericht? Dit sluimert niet lang meer. Gereed ligt de bijl, die den onvrucht­baren boom zal vellen; het vuur wacht, om het doode hout te ver­branden. Immers, johannes is maar heraut In zijn doopen en in zijn

11 prediken; hij wordt gevolgddoor den Machtigere, oneindig meer en sterkerdan johannes. Het water van johannes' doop is maar beeld van denHeiligen Geest, dien de Komende geven za.: brandt des Doopers woordin de zielen zijner hoorders, hij zal een vuur brengen, dat het onreine

12 wegbrandt. De Komende, zijn heraut ziet en schildert hem als denlandman, die staat bij zijn geoogste graan, dat uitgedorscht ligt opzijn dorschvloer; hij heeft de groote houten schop in de hand, waarmeehij het omhoog werpt; de wind scheidt het kaf van het graan, dat hijin zijn schuur zal brengen; het kaf zal hIj verbranden met (hier vloeithet beeld in de afgebeelde werkelijkheid over) onbluschbaar vuur(vgl. Ps. 1: 4, jer. 23: 28, Mal. 4: 1).

Jezus door Johannes gedoopt, vs. 13-17. Vgl. Mk. 1 :9-11, Lk. 3:21,13 22, joh. 1: 31-34. - Terwijl johannes profeteert van den Komende,14 komt jezus zelf uit Galiléa, en wil zich laten doopen. johannes begrijpt

het niet, en wil hem ervan terughouden: hij is de door johannes aan­gekondigde, aan wiens Geestes-doop de .Dooper behoefte heeft; zouhij zich aan den waterdoop onderwerpen, welke van bekeering en zonden­vergeving spreekt? Jezus weert deze erkenning, dat hij de Beloofdezou zijn, niet af. Alleen, hij blijft er bij, nu moet het zóó geschieden;hij wil johannes' doop ondergaan. Beiden, hij en johannes, behooren

Page 80: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

76 Matthéus 3: 16. UITLEG.

alle recht, door God aan Israël gesteld, te vervullen. Door zich te laten doopen, erkent Jèzus Johannes' doop en profetische roeping, en maakt hij zich één met zijn volk. En door Jezus tot dezen doop toe te laten, vervult Johannes -de rechts-orde, door God aan dezen Koning gesteld.

De apologetische bedoeling van den evangelist is ook hier duidelijk. Johannes was door de Joden als profeet geëerd en erkend (21 : 26). Welnu, hij heeft immers van Jezus getuigd, en op Jezus gewezen. Hij heeft het goedgevonden, dat deze Jezus een weg van smaad en ver-nedering ging, dien hij, Johannes, niet verstond. Laten dan de Joden, wien Jezus, om dezen weg, een ergernis is, erkennen, dat het alles naar Gods wil en bedoeling met Zijnen Christt's is geschied.

16 Jezus maakt zich één met zijn volk; als hun Messias gaat hij in hun zonde en dood in, en op het oogenblik, dat hij dezen weg betreedt, wordt hij door den H. Geest, dien hij uit den geopenden hemel als een

17 duif ziet neerdalen, tot zijn ambt toegerust. Of ook anderen dit zagen, blijkt niet. Wel is zeker, dat de stem, die uit den hemel gehoord werd, zoowel hem als anderen bereikte. God-zelf getuigt aangaande dezen Messias, juist op het oogenblik, dat hij den voet zet op den weg van vernedering en smaad, en zich één gaat maken met zijn zondig volk: deze is mijn geliefde Zoon; het Hebr. woord voor eenige zoon wordt in de Gr. vertaling van het O. Test. meermalen weergegeven door geliefde zoon. Op dezen Zoon, die in dezen weg zich begeeft, rust Gods welge-vallen. Deze stem doet God hooren, tot een bevestiging voor Jezus-zelf, tot een getuigenis voor allen.

4 Jezus verzocht in de woestijn, vs. 1-11. Vgl. Mk. 1:12, 13, Lk. 4 : 1-13. — Na den doop leidt de Geest, waarmede hij was gezalfd en toegerust tót zijn Messias-ambt, Jezus uit naar de woestijn. Ver van de menschen brengt de drijving des Geestes hem, waarschijnlijk naar de eenzame, woeste hoogvlakte, ten noorden van Jéricho. In de eenzaamheid kon hij zich gansch indenken in de taak, waartoe hem de Vader geroepen had. In de eenzaamheid wordt hij gebracht door den Geest, om daar verzocht te worden door den duivel. God stelt hem daaraan bloot, opdat hij de verzoeking in. ons vleesch overwinnen zou. Gelijk Mozes op den berg,

2 vóór hij de tien geboden ontving (Ex. 34 : 28), en als Ella, eer God zich aan hem openbaarde (1 Kon. 19 : 8), vast Jezus 40 dagen en 40 nachten. Met Gods Geest vervuld, en door Gods hand in het leven gehouden, schijnt hi . boven de orde van het zwakke menschelijk leven verheven. Doch ten slotte doet de menschelijke natuur zich gelden en

3 wordt het nijpen van den honger gevoeld. Aan dezen nood knoopt de verzoeker zijn woord aan: Jezus heeft immers de stem bij den doop gehoord; indien hij Gods Zoon is, hij helpe, nu God hem verlaat, zich-

4 zelf en verandere door zijn woord de steenen, die daar liggen in brood. Doch Jezus laat het geloof in Gods macht niet los; hij toont het, door

Page 81: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 4 : 5 UITLEG. 7 7

zich te beroepen op Gods woord (Deut. 8: 3); God zegt, dat Hij bij machte is, ook waar de natuurlijke middelen ontbreken, den mensch door het woord Zijner kracht bij het leven te houden. Jezus wil niet, om door den Satan erkend te worden, het geloof in Gods almacht, waarvan hij als mensch te leven heeft, loslaten en zich eigenwillig, ten eigen be-hoeve, van zijne wondermacht bedienen. Bij de tweede verzoeking

5 neemt de duivel Jezus mede naar de heilige stad, d. i. Jeruzalem (vgl. Jes. 48:2, 52: 1 enz.) ,de stad, waar de Messias aan zijn volk zich zou openbaren. Jezus is in gewaarwording en gevoelen en voorstellingen zoozeer in de macht des duivels gegeven, dat hij zich als verplaatst gevoelt in Jeruzalem, op een vooruitspringenden hoek van den hoogen muur, die het complex van tempel en bijbehoorende gebouwen omgaf.

b Weer sommeert hem de duivel, te toonen dat hij Gods Zoon is; hij werpe zich naar beneden, God zal hem beschermen; of staat het Psalmwoord over Gods bewaring door Zijne engelen (Ps. 91: 11, 12) tevergeefs, en niet juist voor hèm geschreven? Ieder profeet legitimeerde zich bij Israël door teekenen. Zou nu niet de Messias door dit wonder als de uit den hemel komende „Zoon des menschen" (Dan. 7 : 13) te midden van

7 zijn volk in ééns erkenning vinden? Doch Jezus keert de verzoeking met óók een Schriftwoord; op Gods beloften kan alleen hij rekenen, die den weg van gehoorzaamheid aan Gods geboden bewandelt. Wie de proef neemt van Gods almacht, zonder dat dit noodzakelijk is, ver-zoekt God, en gaat in tegen het woord: gij zult den Heere uwen God niet verzoeken (Deut. 6: 16). In de derde verzoeking gevoelt Jezus zich verplaatst op een hoogen berg, en toovert de duivel hem alle konink-rijken der wereld en hun schoonheid voor den geest. Hij belooft ze aan

s Jezus, hij, die de „overste dezer wereld" (Joh. 12:31) is, op de ééne voorwaarde, dat Jezus zijne macht erkent en hem huldigt. Dan zouden zonder strijd „de einden der aarde" den Messias ten deel vallen, hem door

10 God belooft (vgl. Ps. 2 : 8); doch dan ware het koninkrijk Gods verloren. Jezus wijst den Satan af, zendt hem heen, met beroep op het Schrift-woord, dat Gode alleen aanbidding en vereering toekomt (Deut. 6: 13). Ten einde toe weerstaan, laat hij Jezus los uit zijn greep. Niet te vergeefs

11 heeft deze in gehoorzaamheid zich op den Vader verlaten; thans komen de engelen toe en dienen hem; zij brengen hem de spijze, die zijn afgemat lichaam verkwikken kan; en hem, die door wonderteekenen zich voor den Satan niet als Gods Zoon had willen bewijzen, erkennen zij als één, die meer is dan zij.

Vestiging te Kapèrnaum, roeping van de eerste discipelen, vs. 12-22. 12 Vgl. Mk. 1 : 14-20, Lk. 4 : 14, 15; 5 : 11. — Hoe weinig het den evangelist

te doen is om een volledige biographie of een nauwkeurig aaneenge-schakeld bericht van de opeenvolging der gebeurtenissen, blijkt duidelijk aan deze plaats. Waar Jezus vertoefd heeft na de verzoeking, en of hij

Page 82: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

78 Matthéus 4: 13. UITLEG.

al dan niet gepredikt heeft, zegt hij niet. Evenmin wanneer Johannes in de gevangenis werd gezet; dat het geschiedde door Heródes Antipas, onderstelt hij bij zijne lezers als bekend. Het is Mt. er hier om te doen, Jezus' openlijk optreden in Galiléa in een bepaald licht te doen zien. Het bericht van Johannes' gevangenneming was hem aanleiding, weer

13 naar Galiléa te gaan. Daar verlegde hij zijne woonplaats van Názaret naar Kapérnaum, dat met opzet „het bij de zee gelegene, in het gebied van Zébulon en Náphthali" wordt genoemd. De keus van deze plaats was niet toevallig. Zij lag niet ver van de plek, waar de Jordaan in het meer Genésareth stroomt, dat druk bevaren werd en de gemeenschap met de dicht bevolkte oevers gemakkelijk maakte. Bovendien lag Kapérnaum aan den grooten weg van Damascus naar de Middel-landsche zee. Het was een veelgezochte plaats, waar de bewoners der kustplaatsen van het meer veel kwamen, en een middelpunt, van waaruit

14 de omliggende strekten gemakkelijk te bereiken waren. Dat Jezus zich hier vestigt om in Galiléa op te treden, daarin ziet de evangelist de vervulling van de profetie van Jesaja (8:23; 9: 1). Deze spreekt van de verlichting van den druk, van de verlossing, die voor Israël dagen zal met de komst van den zoon uit Davids huis. Niet voor Jeruzalem,

15 maar voor het zwaarbezochte land van het Noorden, van de stammen 16 Zébulon en Náphthali, voor het in Judéa geminachte Galiléa, zal het

licht éérst dagen, en de doodsschaduw wijken. Zoo was het Galiléa, het „Galiléa der heidenen", in de oogen der Jeruzalemsche autoriteiten een veracht en heidensch land ( Joh. 7 : 52), waarover, evenals over het aangrenzende land, liet eerst het licht van den Messias opging. Matthéus, zelf een Galiléër, zelf uit Kapérnaum (vgl. 9 : 1) heeft deze genade verstaan en ook hierin de profetie vervuld gezien, dat het licht der ontferming het eerst zijne stralen schijnen doet over het arme en ellendige volk.

17 Nadat het terrein van Jezus' werkzaamheid is geteekend, geeft Mt. in een kort woord den inhoud aan van de prediking, waarmede hij begon hier op te treden, en die in den aanvang geheel gelijkluidend was met den roep, die uit Johannes' mond in Judéa had weerklonken (3 : 1) ; met dit verschil, dat hij niet, als de Dooper, heenwees naar één, die na hem zou optreden. Hij is niet de heraut, maar zelf de Koning. Hij wijst niet vooruit naar den Meerdere, die nog komen moet. Doch

18 hij vergadert zijne dienstknechten, die, door hem geleerd, in zijn dienst zullen arbeiden. Dat laat de evangelist ons zien in het schetsje, dat hier in de algemeene karakteristiek van Jezus' optreden (vs. 12-17 en 23-25) ingevoegd is (vs. 18-22). Simon, die ook onder Matthéus' tijdgenooten later bekend is als Petrus, en zijn broeder Andreas worden in Jezus' gevolg ge roepen, met de bedoeling dat zij, die thans in de

19 vischrijke Galileesche zee het net uitwerpen, door hem bekwaamd zullen worden om dat eenmaal te doen in de zee der menschheid. Op het

Page 83: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 4: 20. UITLEG. 79

20 koninklijk bevel volgt een onmiddellijk gehoorzamen. Dat deze ontmoe-ting niet de eerste kennismaking kan zijn geweest, is duidelijk. Tever-geefs vragen wij Mt., hoe deze mannen reeds eerder in aanraking kwamen met Jezus, wiens oproep zij zoo onmiddellijk volgen. Zulke bijzonder-heden vallen voor hem in het niet bij het groote doel, Jezus' koninklijk optreden in het licht te stellen 1). Iets verder treft Jezus nog een

21 broederpaar aan; één van hen is Jacobus, die om den veelvuldig voor-komenden naam, dien hij draagt, nader wordt aangeduid als zoon van Zebedétis. Deze is met Jacobus en een anderen zoon, Johannes, aan boord van hun schip aan het herstellen van de netten. Ook zij voegen zich

22 terstond in Jezus' gevolg, als hij hen daartoe roept. In groote trekken 23 schetst Mt. dan de wijze en de uitwerking van Jezus' optreden : als een

rondreizend prediker ging hij door Galiléa, knoopte in de synagogen der Galileesche steden zijn onderwijs vast aan hetgeen daar uit de H. Schrift gelezen werd; ook riep hij daarbuiten, bij allerlei gelegen-heid en naar velerlei aanleiding „het evangelie aangaande het konink-rijk" uit. Voorts behoorde tot Jezus' werkzaamheid het genezen van allerlei ziekte en kwaal; hierbij beperkte hij zich tot „het volk", d. w. Z.

24 tot de Joden. Tot over de grenzen van het Joodsche land, naar het N. gelegen Syrië, verbreidde zich het gerucht van zijn woord en wonder-macht; ook van daar zocht men hulp voor bezetenen en maanzieken

25 en verlamden. En van steeds verder omtrek kwamen de volksmenigten toestroomen, die hem volgden door Galiléa; ook uit Dekápolis kwamen zij, het gebied ten Z. en Z.O. van de Galileesche zee; ja straks ook uit Jeruzalem en Judéa, en het Overjordaansche, d. i. het gebied ten O. van de Jordaan. Dat dit gevolg niet in enkele dagen of weken bereikt is, spreekt vanzelf. Evenzeer is dus duidelijk, dat hier een algemeene karakteristiek gegeven wordt van Jezus' gansche optreden. Hoe dit in bijzonderheden is, zien wij in hetgeen volgt, vgl. bl. 8 v.

5 Op den berg der zaligsprekingen, vs. 1-12. Vgl. Lk. 6:20-23. — Daar Mt. van 4: 17 af, ook in vs. 23-25, een algemeene karakteristiek geeft van Jezus' wijze van optreden, waarin geen enkel chronologisch gegeven te vinden is, behoeven wij ons niet te vermoeien met de vraag naar het tijdstip, waarop de ,,bergrede" werd uitgesproken. Wel kunnen wij zeggen : niet in den allereersten tijd van Jezus' werkzaamheid. De 4:23-25 geteekende toeloop verplaatst ons zèker in dagen, dat zijne prediking reeds geruimen tijd moet weerklonken hebben. En ,,zijne discipelen" konden toch niet hem opzoeken, vóórdat hij een aantal menschen aan zich verbonden had, die hem volgden op zijne omwan-delingen, in het bewustzijn, dat zij bij hem behoorden.

1) Uit Joh. 1 : 35 vv. kunnen wij zien, waar voor het eerst een band gelegd werd tusschen Jezus en deze leerlingen.

Page 84: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

80 Matthéus 5: 2. UITLEG.

Tevergeefs zoeken wij ook naar een nadere aanduiding van "denberg", op welks helling of op een plateau waarvan jezus zich neer­zette, om zijne discipelen, die omgeven waren door een breeden kring

2 uit de volksmenigte (vgl. 7: 28) te onderwijzen. Met de plechtigeomschrijving dat jezus "den mond opende" (vgl. 13: 35, job. 3: 1,Dan. 10: 16) wordt de bergrede ingeleid. Zij begint met een achtvoudig"welgelukzalig", dat paradox genoeg klinkt, daar het menschen gelukkigprijst, die naar den maatstaf der wereld gemeten, rampzalig moeten

3 heeten. Gelukkig geprezen worden de armen van geest; niet zij, diearm aan geest zijn, of naar geest. Hier treedt hij op, die gezonden is"om den armen het evangelie te verkondigen" (vgl. 11: 5). In het O. Test.grenzen de begrippen "arm" en "ootmoedig" aan elkaar. De armenen verdrukten worden door hunne ellendegenoopt, tot God hun toevluchtte nemen. Zoo prijst jezus de armen gelukkig, niet om hun armoedeop zichzelf, doch wanneer zij in hun beroofd zijn op God zich verlaten.Hun toch, en zulken alleen, zal het koninkrijk der hemelen ten deelvallen. Niet den aanzienlijken, die zich sterk voelen in hun bezit, in hunkennis van de wet, in hun nationalen trots, maar den gebogenen, dieop God hun betrouwen stellen, zegt de profeet van het N. Verbondhet koninkrijk der hemelen toe, het rijk dat hemelsch van oorsprongis en eeuwig bestaat. Dat koninkrijk wordt echter nog niet gezien. De

4 goddeloozen hebben nog voorspoed en het "recht der armen" komt nietaan het licht. Zalig, die hierover treuren, en wachten op Gods tijd:zij zullen vertroost worden, wanneer zij den triomf der gerechtigheid

5 Gods aanschouwen, en de rechtvaardiging van Zijn bestuur. Gelukkigook de zachtmoedigen, die onder beleediging en onrecht bereid zijnom te verdragen, en vreezen zich gelijk te maken aan hem, die onrechtbedrijft; zij, de zachtmoedigen, en niet die hen vertrappen, die, brutaal,de halve wereld hebben, zullen de aarde erfelijk bezitten.

6 Gelukkig zij, wier zielsbegeeren, als naar het "broodnoodige", uitgaatnaar de gerechtigheid, naar een toestand, waarin overeenstemmingbereikt zal zijn met Gods eischen. Zij, die dit begeeren en inwachten,

7 en niet zij, welker goed in dit leven is, zullen verzadigd worden. Zulkenook, ziende wat hun nog ontbreekt, zullen zich ontfermen, barmhartigzijn, en jezus prijst hen gelukkig, omdat zij bij God barmhartigheidvinden zullen.

8 Minder paradox schijnt de gelukkigprijzing van de reinen van hart.Bedoeld is echter niet een reinheid van zondige gedachten, of een"mystisch-aesthetische schoonheid en vlekkeloosheid der ziel"; jezusprijst hen gelukkig, die zonder bedrog en list zijn, eenvoudig van hart,zonder bijbedoeling. Door de menschen op zijde gedrongen, door deIistigen overtroefd, met medelij den als onnoozelen aangezien, zal voor

9 hen de genade zijn, God te aanschouwen. Zalig de vredestichters, die

Page 85: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 5: 10. UITLEG. 81

vrede trachten te maken en te bewaren. Den naam van kinderen Gods zullen zij dragen.

10 Terwijl dit alles, wat Jezus gelukkig prijst, het kenmerk is der discipelen, vindt het in de wereld geen bijval; om de gerechtigheid, die zij najagen, worden zij vervolgd. Jezus echter zegt hun het koninkrijk der hemelen toe.

11 Zij, die aan zijn persoon en werk verbonden zijn, en die hij hier rechtstreeks toespreekt, hebben erop te rekenen, dat om zijnentwil

12 smaad en laster en vervolging hun deel zal zijn. Laat het hun tot vreugde zijn: met de profeten, die hen voorgingen, stelt hen die vervolging op ééne lijn; en groot is de vergoeding, die voor hen in de hemelen is weggelegd.

13 Der discipelen roeping, vs. 13-16. Vgl. Lk. 14: 34, 35, Mk. 4: 21. — In duidelijke en sprekende beelden, die wij in dit verband alleen bij Mt vinden, teekent Jezus hunne roeping als leerlingen van hem; door het woord, dat zij te brengen hebben, zijn zij voor de aarde, d. i. voor de menschheid als het zout; zonder dit zou de menschheid aan het verderf ten prooi vallen; wie aan deze roeping niet meer beantwoordt, is even waardeloos als het ongezuiverde zout, waarin de niet uitgezuiverde

14 bestanddeelen den zoutsmaak overheerschen. Even als een op den 15 bergtop gelegen stad niet verborgen kan blijven, en men een lamp aan-

steekt om die op een standaard te zetten, zoodat allen, die in het vertrek 16 zijn, van haar licht partij kunnen trekken, moeten de discipelen door

hunne goede werken de menschen aanleiding geven tot verheerlijking van God. Dat God hun „Vader in de hemelen" is, weten de discipelen; dat hebben zij van Jezus reeds eerder gehoord. Hier onderstelt hij deze kennis bij hen.

17 Jezus en de wet, vs. 17-19. Vgl. Lk. 16: 17. — Hoe dikwijls hebben de Farizéërs getracht, Jezus een antwoord te ontlokken, dat vat op hem zou geven als op iemand, die zich tegenover de wet van Mozes stelde! En hoe vaak is aan de eerste Christenen door de Joden verweten, dat zij leerden wat „tegen de Mozaïsche wet" was (vgl. Hand. 6 : 13, 21 : 21). Was het met recht? Jezus geeft hier zijne en der discipelen positie ten opzichte van „de wet en de profeten", d. i. van het 0. Test., aan. Welke is deze? Waartoe kwam hij? Niet om te ontbinden, d. i. om te leeren en te toonen, dat wet en profeten geen geldige beteekenis hebben. Maar om te vervullen, om de volle beteekenis ervan te leeren verstaan, en in gansch zijn optreden den vollen inhoud eraan te geven. Dus niet een nieuwe wet in plaats van de oude, of eene aanvulling van het nog onvolledige; maar een vólmaken van het voorloopige. Den regel en eisch van Gods recht, en de belofte Zijner genade, Jezus komt ze door zijne prediking niet opheffen; hij is gekomen om te vervullen, om aan eisch en belofte hun vollen inhoud te schenken, en de volle beteekenis

V. LEEUWEN-LODDER, Tekst en Ui tleg, Matthéus. * 6

Page 86: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

82 Matthéus 5: 18. UITLEG.

ervan te laten zien. Met een "amen"1 ja waarlijk, bevestigt jezus dit·18 Immers zoo lang deze wereld bestaat, zal de kracht van Gods wet hierin

blijken, dat zij in alle deelen vervuld wordt. jezus drukt dit uit in dezenvorm, dat niet één jod, d. i. de kleinste letter van het Hebreeuwschealfabet, of één streepje of haakje van een letter mag verwaarloosd

19 worden. Met deze houding van jezus-zelf moet die der leerlingen inovereenstemming zijn; hun plaats in het toekomstig koninkrijk derhemelen wordt erdoor bepaald; leert iemand van hen, dat ook maaréén der geringste geboden der Oudtestamentische wet geen krachtheeft, hij zal in het koninkrijk der hemelen zijn wat in de synagogeeen leerling was, die "klein" heette en nog geen recht van spreken had;doch wie de wet leert en volbrengt, zal de positie hebben als in desynagoge een leeraar, een "Rabbi" (vgl. Dan. 12: 3, 1 Cor. 15: 9). Zoois ook de practijk eler apostelen geweest. Aan den joodschen tempel­dienst bleven zij deelnemen, en de joodsche wet bleef voor hen, dieeronder geboren waren, van kracht, zoolang tot God-zelf door hetgericht, dat over tempel en volk kwam, toonde, dat het in Christuszijn vervulling had verkregen.

20 Jezus en de traditie, vs. 20-48. - Zóó weinig wil jezus weten vaneen krachteloos-verkl.aren van de wet, dat hij van zijne discipelen eenegerechtigheid eischt, welke die der schriftgeleerden en Farizéërs teboven gaat. Hoe dezen, prat op hun wetskennis en wetsvervulling,Gods wet krachteloos maken, en hoe jezus van zijne zijde de eischender wet wil verstaan hebben, leert hij in een reeks van tegenstellingen.De schriftgeleerden beijverden zich om regels op te stellen, en gevallente noemen, waarin een gebod niet van kracht was. jezus zet hier­tegenover met zijn "ik zeg u", wat de wezenlijke strekking en de

21 bedoeling is van Gods eischen. Zoo was de toelichting, die de Rabbijnenin hun onderricht in de synagoge gaven, en die op de overlevering der"ouden" heette te berusten, bij het gebod: "gij zult niet doodslaan",

22 deze: "wie een moord begaat, valt in handen van den rechter". Hier­tegenover leert jezus als de bedoeling van het gebod, dat niet alleenwie de daad begaat, schuldig staat aan ov.ertreding; ook hij, in wienshart de toornige gezindheid leeft, of wiens gezindheid zich uit in eenscheldwoord, als "deugniet", is even schuldig als iemand, dien de jodenvoor hun plaatselijke rechtbank of voor het opperste gerechtshof, hetSánhedrin, dagen. En wie "dwaas" zegt, is waard aan de vurige Gehènnate vervallen. jezus gebruikt hier en elders (o.a. 5 : 29, 30, 10: 28, 23 : 15)het woord Gehènna, dat ook in de joodsche literatuur de aanduidingis van het oord der rampzaligen. De uitdrukking is niet anders dan"het dal Hinnom" (Ge-Hinnom), voor een Israëliet de plaats van af­grijzen om de kinderoffers, die er gebracht werden (jer. 7 : 31 v. 2 Kon.23 : 10); bovendien werd alle gebeente en al het onreine erheen gebracht,

Page 87: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 5: 23. UITLEG. 83

en werd er tot verbranding hiervan voortdurend een vuur aangehouden. 23 Het negatieve „gij zult niet doodslaan" heeft een positieven inhoud,

en stellige strekking; aan het gebod is niet voldaan, tenzij uit het hart 24 alle haat gebannen is, ja liefde tot den naaste erin woont. Daarom kan

geen offer Gode welgevallig zijn, gebracht met een hart, dat in liefde 25 tot den naaste te kort komt. Diezelfde gedachte, dat een tekort aan

liefde, en niet maar feitelijke doodslag, schuldig maakt aan het zesde gebod, schuilt in de beeldspraak van vs. 25 en 26. Ban allen haat en bitterheid tegen uwen broeder, die iets tegen u heeft, uit uw hart, terwijl gij nog met hem op den weg zijt, d. i. op den levensweg, opdat hij in het

26 gericht voor God niet tegen u getuige, en uw schuld u toegerekend worde. — Terwijl de Rabbijnen het ten aanzien van het zevende gebod

27 bij een vermelden van het voorschrift lieten, wijst Jezus ook in dit op- 28 zicht naar de gezindheid; de verkeerde begeerte van het hart is reeds

overspel, ook al leidt zij tot niet meer dan tot het met begeerte het oog 28 laten rusten op eens anders vrouw. Eveneens moet gebroken worden met

alles wat tot een val zou kunnen worden, al is het even dierbaar als 29 rechteroog of rechterhand. Het is een eisch van zelfbehoud: beter af

te snijden al wat aanleiding tot zonde is, dan onverminkt verloren te 31 gaan. — Ook wat de echtscheiding betreft, keert Jezus zich niet tegen

wat in de wet geschreven staat. Deut. 24: 1, maar tegen de lakse en lichtvaardige praktijk der Rabbijnen; echtscheiding ook uit de geringste aanleiding achtten zij wettig, indien maar de man aan het voorschrift voldeed en aan de vrouw een scheidbrief medegaf. Neen, zegt Jezus,

32 ten spijt van die formaliteit van een scheidbrief, blijft, behalve in geval van hoererij, het huwelijk bestaan; zulk een scheiding is dus oorzaak, dat de gescheiden vrouw, die opnieuw huwt, tegen het 7e gebod zondigt, evenals de man, die haar tot vrouw neemt. — De bepalingen der wet

33 over het zweren van een eed (Lev. 19 : 12, Deut. 23 : 22) bedoelden het heilig houden van Gods Naam. De Rabbijnen echter beriepen zich erop om op allerlei wijzen voor het breken van beloften en eeden ruimte te laten: indien maar Gods Naam in den eed niet genoemd was, was men

34 er niet door gebonden (23 : 16 vv). Hiertegenover stelt Jezus zijn verbod, dergelijke eedsformules, welke dan ook, te gebruiken. Want al wordt

35 Gods Naam niet uitdrukkelijk genoemd, toch wordt Hij erdoor ont-heiligd. Wie zweert onder aanroeping van den hemel, is toch niet los van God, die den hemel tot Zijnen troon heeft? Wie God niet noemt, maar bij de aarde zweert, vergeet dat Zijne majesteit over alles is verbreid: de aarde is een voetbank Zijner voeten. Wie zweert bij Jeruzalem, zweert toch 66k bij God: Jeruzalem is immers de stad des grooten Konings, waar Hij Zijne heerlijkheid deed wonen. Zweert iemand

36 „bij zijn leven", of „bij zijn hoofd", ook dan is hij van God niet los; het leven, dat hij in eigen hand neemt als onderpand, is een gave Gods,

Page 88: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

84 Matthéus 5 : 37. UITLEG.

bij Hem berust alle levenskracht; bij ons is de beschikking over eigen leven z66 weinig, dat wij niet één haar kunnen wit of zwart maken.

37 Daarom zij, telkens wanneer iemand iets te bevestigen heeft, zijn ver-zekering eenvoudig „ja"; heeft hij iets te ontkennen, dan zij een een-voudig „neen" genoeg. Dat betuigingen en schijn-eeden, waaraan men zich dan toch niet gebonden acht, noodig heeten te zijn, is een uitvloeisel van het booze, dat in eens menschen hart woont. — Waldenzen, Menno-nieten, Quakers e. a. hebben met beroep op dit woord lederen eed voor ongeoorloofd verklaard. Ten onrechte evenwel. Jezus' strijd is hier tegen de Joodsche casuïstiék en practijk, die een eed of gelofte niet bindend achtten, waarbij Gods Naam niet uitdrukkelijk genoemd was. Jezus-zelf heeft, op een eed gevorderd, dien niet geweigerd (vgl. 26:63 v.).

38 Het recht der wedervergelding, „oog om oog en tand om tand", was in de Mozaïsche wet den rechter als regel in de rechtspraak voorge-schreven (Ex. 21 : 24, Lev. 24:20). Dit mag echter niet als maatstaf en regel gelden in de verhouding van den mensch tegenover zijn' naaste.

39 Hier zij men bereid, in plaats van aanstonds vergelding te zoeken, liever een tweede maal beleediging te verduren; zelfs indien iemand voor den

40 rechter u iets wil afdwingen, toon u bereid, een geding te vermijden, door méér te willen geven, dan van u geëischt wordt. Dezelfde bereid-

41 heid om niet naar den maatstaf van het strakke recht te werk te gaan, maar naar dien van liefde en van gewilligheid, om onrecht te lijden gelde ook in geval iemand u prest tot wat niet strikt uwe verplichting is,

42 of hulp of een gave van u inroept. 43 Het gebod (Lev. 19:18) „gij zult uw naaste liefhebben" („als

uzelven", dat hier merkwaardig genoeg, wegblijft) haalt Jezus hier aan mèt de toevoeging, die het in het onderricht der Rabbijnen had verkregen: „en uw vijand zult gij haten". Zij vraagden niet naar grond en recht van het gebod der liefde, maar wisten het te beperken tot volks-genoot en broeder, in dat gebod uitdrukkelijk genoemd. Op wie er niet in genoemd werden, was het dus niet van toepassing. Ook

44 tegenover deze uitlegging, die een verkrachting is van Gods gebod, doet Jezus met zijn „ik zeg u" den eisch van de wet der liefde uitkomen. De liefde is gegrond in het wezen Gods, en in de eenheid van het menschelijk geslacht. Zij moet zich uitstrekken ook tot degenen, die ons slecht gezind zijn of kwaad aandoen, en zich openbaren zelfs

45 in het gebed voor vervolgers. Op die wijze zullen de discipelen zich kinderen betoonen van hun hemelschen Vader, die 66k zonder onder-scheid Zijne liefde betoont en Zijn' zegen schenkt: zoowel over die Hem liefhebben als over Zijn haters doet Hij Zijne zon opgaan. Beperken

46 de discipelen hun liefdebetoon tot die hun liefde bewijzen, waarin gaan zij dan boven de tollenaars uit? En heeft hunne liefde niets van de Goddelijke liefde, die zondaren liefheeft, waarin onderscheiden zij zich

Page 89: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 5: 48. UITLEG. 85

van de heidenen? ZOO is hunne gerechtigheid niet boven die der Farizéërs 46 (vs. 20). Gelijk God van Israël volkomenheid, een ongedeeld hart vraagt

(Lev. 19:2, Deut. 18: 13), eischt Jezus dat van zijne discipelen. En wel met beroep op Gods volkomenheid. Hij is ongedeeld, volmaakt, in al wat Hij doet en eischt; van zijne discipelen, die God als hun hemelschen Vader kennen, vraagt Jezus niet een uitwendige, formeele overeenstemming met Gods wet, maar zulk eene, waarbij het hart haar bedoeling verstaat en erkent.

6 Jezus en de farizeesche vroomheid, vs. 1-18. Over het aalmoezen geven, vs. 1-4. — Na deze polemiek tegen de onder de Joden gangbare leer over de wetsvervulling volgt een onderrichting over de daarmede samenhangende practijk van het religieuse leven. Het oefenen van gerechtigheid (5: 20) moet door de discipelen niet geschieden met het oog op den lof van menschen, om hun aandacht te trekken. Anders is alle waarde eraan ontnomen, en hebben zij bij God geen loon. Aan drie werken van vroomheid, aalmoezen geven, gebed en vasten, wordt dit dan achtereenvolgens geïllustreerd. Jezus spreekt hier tot vs. 4

2 evenals vs. 6 en vs. 7 v. in het enkelvoud, gij, niet gijlieden; hierdoor heeft zijn vermaning nog persoonlijker karakter. De „geveinsden", waarmede wel de Farizéërs worden bedoeld (vgl. hfdst. 23) oefenen hun weldadigheid met veel ophef; zij zorgen ervoor en houden ervan, in het oog te loopen, en zoeken om hun mildheid te worden geprezen. Dat doel bereiken zij ; doch daarin hebben zij dan ook al hun loon ont-vangen. Het woord, hier in het Gr. gebruikt voor „zij hebben ontvangen", komt in de papyri op vele kwitanties voor, als bewijs van kwijting (= ons: „voldaan"). Gods welgevallen hebben zij niet te wachten. De discipel van Jezus zij mild met het oog op God; zijn aalmoes zij een offer niet aan eigen ijdelheid, maar aan God, en geschiede zonder getuige.

3 Zulk een dienen van God in de verborgenheid ontvangt van Hem een loon, dat niet gezocht, niet verwacht, niet gezien, toch in de verbor-

4 genheid een gewisse vergelding is. Over het bidden, vs. 5-15. Vgl. Lk. 11 : 2-4. Mk. 11 : 25, 26. — Bij

het gebed behoort geen vertoon. Wie het doet als de geveinsden, in de synagóge, om in het oog te loopen, of op den hoek der straat, als

s het gebedsuur slaat, en zoo lof wil inoogsten over zijn stipt en vroom inachtnemen van de gebedstijden, (Dan. 6 : 11, Hand. 3 : 1; 10 : 3, 9), oogst misschien dien lof. Dat is dan het loon, waarvoor hij kwijting kan verleenen. Zijn discipelen beveelt Jezus, voor hun persoonlijk gebed, een andere handelwijze aan : zoek niet publieke plaatsen, en veler oogen,

6 die bewonderend op u rusten; zoek de eenzaamheid, bid dáár in het verborgen uwen Vader. (Een andere lezing zegt : bidt uwen Vader die in het verborgen is). Hoe menigmaal bracht Jezus-zelf dit in practijk, de nachtelijke eenzaamheid van den bergtop zoekend (14 : 23, Lk. 6 : 12 enz.).

Page 90: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

86 Matthéus 6: 8. UITLEG.

Doch ook waar geen menschenbehagen aan het gebed zijne waarde ontrooft, kan nog een onjuiste voorstelling het bidden bederven en gelijk maken aan dat der heidenen. Hun doen wordt weergegeven door een woord in den Gr. tekst, waarvan afleiding en beteekenis niet vaststaan. Waarschijnlijk beteekent het een eindeloos herhalen en opsommen van namen, waarmede de godheid wordt aangeroepen 1); dit wordt een zinledig, gedachteloos geprevel. Wordt hun niet gelijk, zegt Jezus.

8 Stort uwe ziel uit, in het vertrouwen dat God niet alleen in uwe nooden 9 voorziet, maar Ook ze kent, nog vóór gij tot Hem roept. — In het „vol-

maakte gebed" dat volgt, geeft Jezus eene aanwijzing, hoe zijne dis-cipelen moeten bidden; niet als mocht geen ander gebed, geen eigen inkleeding gebruikt; maar als onovertrefbaar voorbeeld, op welken toon, en van welken inhoud het rechte gebed moet zijn. Lk. (11 : 2-4) ver-haalt erbij, naar welke aanleiding Jezus zijn' discipelen dit gebed gaf; Mt., die meermalen met de historische volgorde geen rekening houdt, maar het gelijksoortige ordent en bijeenvoegt, heeft het in de bergrede waarschijnlijk ingelascht. Het is een gebed, dat Jezus niet zelf mede-bidt, waarbij hij zichzelf niet insluit, doch dat hij aan zijne discipelen geeft. In zijne indeeling komt het overeen met vele Joodsche gebeden, die be-ginnen moesten met een verheerlijken van God, daarop volgde een gedenken van persoonlijke behoeften, terwijl aan het einde een lof-prijzing kwam.

De aanhef, „onze Vader, die in de hemelen zijt", wijst ons geloof op Gods vaderlijke liefde, en op Zijne hemelsche macht en majesteit. Ook in het 0. Test. heet God wel „Vader" ; meestal echter van Israël als volk (Deut. 32: 6, Jes. 63: 16, enz.), of van de Israëlieten als leden van het volk. Met den naam „onze Vader in de hemelen", die in de Joodsche gebeden in het begin onzer tijdrekening niet zeldzaam is, leert Jezus zijne discipelen God aanroepen, niet als deelen van het volk Israël, maar als zijne discipelen. — „Geheiligd worde uw Naam". Gods Naam, die heilig is, moge Hij-zelf als heilig bewijzen. God „heiligde Zijn' grooten Naam" onder Israël, door Zijn volk te begenadigen, en Israëls vijanden, die Hem smaadden, te bestraffen. Deze tweede bede vraagt : wil uwe macht en trouw aan uw volk zóó betoonen, dat de grootheid van uw Naam erkend wordt, en doe hen, die U kennen, de heiligheid van dien Naam beseffen.

10 „Uw koninkrijk kome" : wil uw koninklijke heerschappij vestigen ; andere heeren heerschen in de wereld en over ons; doe den toestand

1) Ter illustratie diene de volgende aanhaling uit een gebed, dat in de synagóge gebeden moet worden: „Deze groote naam zij geprezen tot in eeuwigheid, in de eeuwigheid der eeuwigheden; geprezen en verheerlijkt, geloofd en verheven en groot-gemaakt en uitgejubeld en hoogverheven zij zijn heilige Naam".

Page 91: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 6: 11. UITLEG. 87

komen, waarin Gij als koning heerscht en wordt erkend. — „Uw wil geschiede, gelijk in den hemel, alzoo ook op aarde". Deze bede bedoelt niet een onderwerping aan Gods, vaak niet bekende, beschik-king over ons; dit blijkt ten duidelijkste uit de toevoeging: „gelijk in den hemel". Zij beteekent : geef, dat wat Gij beveelt, gehoorzaamd en volbracht worde op aarde, zooals ook in den hemel de engelen wachten

11 op uwe wenken. — ,Geef ons heden ons dagelijksch brood". Deze ver-taling is hier behouden, daar zij, ofschoon niet letterlijk, de bedoeling voor oils Westersch denken het zuiverst weergeeft; bovendien is zij ons zóó gemeenzaam, dat een andere wijze van weergeven stooten zou. De beteekenis van het Gr. woord, met het aan de lat. bijbelvertaling ontleende ,,dagelijksch" weergegeven, is onzeker. Nergens dan in het „Onze Vader" komt het voor. Sommigen meenen, dat het is „wat voor de hand ligt", „genoegzaam"; de bede zou dus zijn eene vraag om „het brood van ons bescheiden deel" (vgl. Spr. 30 : 8). Waarschijnlijker is de beteekenis: „voor den volgenden dag". Doch ook al wordt deze beteekenis als waarschijnlijk aanvaard, dan nog is er verschil over de bedoeling van deze vierde bede. Reeds verschillende oude kerkvaders verstonden haar geestelijk, denkende aan Christus als de spijze voor de ziel. Zoo zijn er nog geleerden, die hier vinden een bede om het „toe-komstig brood", d. i. de „spijze die blijft tot in het eeuwige leven" (Joh. 6:27); deze spijze wordt afgebeeld en genoten in het H. Av., vóór welks viering in de oude kerk het „Onze Vader" door de gemeente werd gebeden tezamen met de pasgedoopten, die voor het eerst tot het H. Av. zouden worden toegelaten. Meer aanbeveling verdient echter de opvatting, dat Jezus hier bidden leert om de nooddruft des levens; om „ons brood", d. i. naar Oud-testamentisch, ook onder ons niet onbekend populair spraakgebruik (vgl. Gen. 3 : 19, Ex. 23 : 25, Ps. 37 : 25 enz., „hij heeft goed zijn brood") datgene, wat voor ons levensonder-houd noodig is. Dat Jezus bidden leert om het brood „voor den dag van morgen" is niet in strijd met zijn vermaning, „niet bezorgd te zijn voor den dag van morgen" (vs. 34); juist wie biddend en vertrouwend zijn nooddruft verwacht van God, is van dit bezorgd-zijn ontheven.

12 Van het aardsche en tijdelijke leidt Jezus de gedachten van den bidder naar het geestelijke, het blijvende, als hij bidden leert om voor-ziening in geestelijken nood. Allereerst een bede om vergiffenis, kwijt-schelding van de schuld, waarin wij staan tegenover God. „Gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaars". Niet als zou in onze vergevensgezind-heid een grond liggen voor de vergiffenis, die wij begeeren te verkrijgen; maar zóó te verstaan: niemand mag wagen, voor zichzelf Gods barm-hartigheid in te roepen, die niet uit zijn hart allen haat en wraakzucht heeft gebannen. Met de oudste handschriften heeft Nestle's tekst : „gelijk ook wij vergeven hebben" ; deze lezing is misschien ontstaan onder

Page 92: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

88 Mattheus 6 : 13. UITLEG .

invloed van de gewoonte in de oude kerk, dat men elkander vóór de viering van het H. Av. begroette met den broederkus, die ook uiting van vergevensgezindheid was.

13 Uit zich in de vijfde bede het bewustzijn van schuld en de behoefte aan vergeving, in de zesde, „leid ons niet in verzoeking", spreekt het besef van eigen zwakheid; zonder de bewarende trouw Gods is de zondaar aan den Satan overgeleverd, en valt in allerlei verzoeking, waaraan hij geen weerstand kan bieden. Daarom wordt er ook bijge-voegd: maar behoed ons voor den booze. — De lofprijzing „want van U is de heerschappij enz." wordt in de oudste handschriften weggelaten. Dat is wellicht hieraan toe te schrijven, dat, wanneer in de samenkomst der gemeente het gedeelte werd voorgelezen, waarin het Onze Vader voorkwam, niet de voorlezer, maar de gemeente deze lofprijzing uitsprak. Daar de oudste handschriften, ons bewaard, veelal exemplaren waren, waaruit in de godsdienstoefening werd voorgelezen, behoefde de, door de gemeente uitgesproken doxologie er niet in opgenomen: niet de voorlezer, maar de gemeente sprak haar uit. Het ontbreken in de oude handschriften wettigt dus niet de conclusie, dat de doxologie niet oorspronkelijk bij het Onze Vader zou hebben behoord.

14 Het woord over de vergevensgezindheid, die God verwacht en eischt, is een nadere toelichting van wat in de vijfde bede (vs. 12) kort tot uitdrukking was gekomen. Niet onmogelijk, dat Mt. het daarom hier ingelascht heeft, al is het wellicht in dit verband niet door Jezus gezegd (vgl. 18:35).

16 Over het vasten, vs. 16-18. — Evenals de liefdadigheid en het gebed werd door de „geveinsden" het vasten tot een ceremonie gemaakt, waarbij de geestelijke hoogmoed door de scheuren van het boetekleed heengluurde. Gewoon, twee vastendagen per week te houden (Lk. 18 : 12), deden zij dat met veel vertoon van verootmoediging; wat een spontane uiting moest zijn, een weerslag van innerlijke gesteldheid, misbruikten zij tot een uitstallen van hun schijn-vroomheid. Daartegenover beveelt

17 Jezus zijn' discipelen aan, het anders te doen. Is er voor hen aanleiding, 18 zich voor God te verootmoedigen, zij moeten er niet mede te koop

loopen, het niet uitdragen op de straten; maar „gewoon" doen voor de menschen, en voor Gods aangezicht zich diep buigen.

19 Over aardsche en hemelsche schatten, vs. 19-23. Vgl. Lk. 12: 33, 34; 11 : 34-36. — Jezus waarschuwt tegen een gezindheid en levenspractijk, die met de door hem bestreden schijn-vroomheid gemakkelijk samengaat: het opleggen van schatten op de aarde, die men verlaten moet, die vergankelijk van aard zijn, en een onzeker bezit: hoe gemakkelijk maakt een dief een gat in den leemen wand van het huis, en haalt de kost-

20 baarheden naar zich toe! Beter, rustiger en veiliger verzamelt men zich een schat in den hemel, als een genade-loon weggelegd voor hem,

Page 93: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 6: 22. UITLEG. 89

wiens hart niet hangt aan het aards: he goed, maar gericht is op het volbrengen van Gods wil en de overdenking van het hemelsche leven.

22 Doch niet ieder heeft hiervoor oog; geldzucht verblindt. Het oog is als de lamp, die het lichaam verlicht, waardoor een mensch zijn weg weet te vinden; tenminste als het gezond, normaal is. Doch is dat licht ge-

23 bluscht, dan tast iemand in het duister om. Heeft dus een mensch geen oog voor wat onvergankelijk goed is, welk een donkerheid in zijne ziel en in zijn leven!

24 Over het niet bezorgd zijn, vs. 24-34. Vgl. Lk. 16 : 9, 13; 12 : 22-31. — Het hangt van een al dan niet innerlijk verlicht zijn af, wáárop het hart zich richt : op vergankelijk of op eeuwig goed; aan beide tegelijk kan een hart zich niet geven. Evenmin als een slaaf zijn diensten kan verdeelen tusschen twee heeren, maar moet kiezen of deelen, kan een mensch tegelijk God dienen en Mamon. De afleiding van dit woord is onzeker. Onjuist is de meening, dat het de naam zou zijn van een afgod. Mamon is het geld, het vermogen, hier gepersonifieerd; het is een heer, die alle krachten en gedachten in beslag neemt. De dienst van Mamon gaat

25 dus niet samen met het dienen van God. Laat daarom het hart der discipelen niet met angstige zorg vervuld zijn over kleeding en voedsel. God, die het leven geeft en in stand houdt, zal voor kleeding en voedsel ook wel zorgen. De trouw en zorg Gods leest Jezus ook in de natuur;

26 het zorgeloos vliegen en zingen der vogels, de stille pracht der veld- 28 lelie (vgl. Hoogl. 1 : 1), de zekere groei van het waardeloos gras, dat,

gedroogd, als brandstof diende in den oven, het predikt hem alles de zorg Gods voor Zijne schepping. Zooveel te meer zal Hij, die voor Zijne

30 kinderen een Vader is, voor hèn zorgen. Bovendien, al dat bezorgd zijn verlengt het leven niet in het minst. (Een el is hier niet maat voor lichaamslengte, maar voor den tijd, Ps. 39:5, 6). Bezorgd zijn is kleingeloof, dat op Gods doen niet let, de waarde van het kindschap Gods niet vat en met Gods beloften het niet aandurft. Het stelt de

32 discipelen op ééne lijn met heidenen, wier hart van deze dingen vol is. God verzorgt Zijne kinderen als een vader zijn huisgezin, en weet hunne

33 behoeften. Vooraan moet steeds staan de vraag naar Zijn koninkrijk en Zijne gerechtigheid; niet alleen dus een verlangen naar of dwepen met de hemelsche heerlijkheid, maar 66k een vragen naar de gerechtigheid, die onder Gods heerschappij en in Zijn oog geldt. Dan wordt al het andere als toegift geschonken.

7 Over het oordeelen en het geloovig gebed, vs. 1-12. Vgl. Mk. 4: 24, Lk. 11 : 9-13. — In dit deel der bergrede treffen wij verschillende beelden en kernspreuken aan, die onderling minder nauw samenhangen dan de vorige gedeelten. Toch is ook hier, al wordt zij niet uitgesproken, de tegenstelling tegen leer en doen der Farizéërs meestal zeer duidelijk.

2 „Oordeelt niet". Jezus bedoelt niet, zijn' discipelen den maatstaf voor

Page 94: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

90 Matthéus 7: 4. UITLEG.

goeden kwaad uit de hand te nemen of hun te leeren, over de grens tus­schen zonde en gerechtigheid skeptisch de schoudersop te halen. Hij keurtde hebbelijkheid af, zich hooghartig tot rechter te stellen over den naaste,verkeerde motieven te onderstellen, waar ook een ander oordeel mogelij kis. Zulk oordeelen heeft van God geen barmhartigheid te verwachten,

4 omdat het alleen anderer verkeerdheid, en niet die van eigen harten leven kent en weet af te keuren. In de krasse beeldspraak van balken splinter, ook in de Rabbinistische literatuur voorkomend, wordt dezegedachte geïllustreerd. Wie niet eerst eigen zonde heeft gezien en zich-

5 zelf geoordeeld, is vaak scherp en liefdeloos in het oordeelen over gelijk­soortig, maar veel geringer, kwaad in den naaste.

6 Toch moeten jezus' leerlingen niet zonder critiek te werk gaan; ookdit wordt in beeldspraak hun voorgehouden: het heilige, d. i. het offer­vleesch (vgl. Ex. 29: 31, 34) werpt men den honden niet voor, en eenkostbare parel niet voor de zwijnen. Wat hun heilig is, en een kostelijkeschat (vgl. 13: 45, Spr. 3: 15, job 28: 12-28) moeten zij niet ver­spillen aan wie het openlij k verachten en bespotten, en misschien zichtegen hen zouden keeren.

7 Op bidden, dat de belofte heeft van te zullen ontvangen, wordt aan­gedrongen door een verwijzing naar de liefde van een aardsehen vader;

9 deze liefde, een flauwe weerglans van Gods Vaderliefde, weigert eensmeekend kind het noodige niet, bedriegt hem niet met schijn-gaven.

11 Hoeveel te meer mogen dan Gods kinderen op het gebed het goedevan hun hemelsehen Vader verwachten.

12 jezus had in de bergrede reeds gesproken over zijne uitlegging vande wet. Thans vat hij zijne opvatting samen in een algemeenen regel;geen casuïstiék, geen uitzonderingsgevallen; maar een gulden regel(gewoonlij k in negatieven zin aangehaald: wat gij niet wilt enz.), hetkort begrip van al wat God ten opzichte van de liefde tot den naastedoor wet en profeten vraagt: wat gij wilt dat u de menschen doen,doet gij hun eveneens.

13 Wie in Gods koninkrijk ingaan, vs. 13-27. Vgl. Lk, 13: 24-27. - Watjezus leert over de vervulling van de wet, is niet zoo gemakkelijk alsde casuïstiék der Farizéërs, die met een uitwendig doen genoegen neemt.Hij maakt de poort, niet tot het helleensche deugd-ideaal, maar tot

14 "het leven" in het koninkrijk Gods eng. De discipelen zullen dan ook15 nimmer de meerderheid vormen. Ook op dien smallen weg ontbreken

de gevaren niet. Leiders die verleiders zijn, zullen opstaan. Aan dediscipelen, die een kudde des Heeren zijn (vgl. Ps. 79: 13, 80: 2, jer. 23,Ez. 34, joh. 10 enz.) zullen zij zich voordoen, alsof ze erbij hooren;feitelijk en naar hun aard zijn zij als wolven, die de schapen van de

16 kudde afscheuren (vgl. joh. 10: 12, Hand. 20: 29). De gemeente hoedezich ervoor! Zij zijn valsche profeten; men zal ze kunnen herkennen

Page 95: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 7: 18. UITLEG. 91

aan hunne vruchten: aan wat zij leeren, en aan hun leven. Zoo wijzen ook de vruchten uit, aan wat voor boom zij rijpten; geen druif wordt

18, 19 geoogst van een doornstruik. Naar den aard van den boom zijn onver- mijdelijk de vruchten. Het oordeel over den verkeerden boom is vast besloten. Het oordeel heeft plaats „in den dag des gerichts". Naar welken maatstaf zal dan de toelating zijn in het koninkrijk der hemelen? Niet het zeggen van „theere, Heere" tot Jezus is beslissend; maar het zich onderwerpen aan den wil van God, dien Jezus, hier voor het eerst bij Mt., zijn' hemelschen Vader noemt. „In dien dag", d. i. den oordeelsdag,

22 zal Christus zitten als Rechter. De schijnprofeten zullen zich beroepen op hun profeteeren, op de krachten, die zij werkten, alles onder aanroe-ping van zijnen naam. Hij onderstelt dus de mogelijkheid van zulk een wondergeloof, waardoor zijne kracht zal kunnen werken in sommigen, die toch tot hem niet in persoonlijke, levende betrekking staan (vgl. 24:24). Zij zullen met nadruk zich erop beroepen (tot driemaal toe

23 „in uwen Naam" vs. 22), doch tevergeefs. Zij mogen Christus' naam hebben aangeroepen, hun vonnis zal hierin liggen: ik heb u nooit erkend; ik heb gezien en geweten, dat dit maar een vorm was. En hij zal ze als werkers der ongerechtigheid heenzenden (vgl. Ps. 6: 9). Duidelijk stelt hier in de prediking van het koninkrijk de Christus zichzelf in het centrum. In zijne handen is de beslissing; den doorslag geeft de ver-houding, die tegenover zijn persoon zal hebben bestaan.

24 Beslissend is voor ieder, die hem hoort, of hij niet slechts hoort, maar ook zich voor Jezus' woord buigt. Tweeërlei houding tegenover hem is mogelijk: hooren en gehoorzamen, of : hooren en dezelfde blijven. Uiterlijk is er tusschen werkelijke en schijnbare discipelen vaak geen

25 onderscheid. Het gericht zal het aan het licht brengen. Jezus stelt dit voor in een dubbele gelijkenis, aan de Oostersche natuur ontleend: een in den winter losbrekende orkaan, met slagregens, die als snelle beken de bergen afstroomen, en den grond wegspoelen (vgl. Jes. 28: 17,

27 Job 1 : 19 enz.). Wee den man, die de aarde niet heeft weggegraven, totdat hij aan den rotsachtigen ondergrond kwam ! De muren van zijn huis scheuren, zij wijken voor den storm; het huis stort in; een geweldige val ! Slechts het huis, dat op den rotsgrond gefundeerd is, staat veilig en vast.

28 Met woorden, die wij telkens na een lange rede van Jezus vinden (11 : 1, 13 : 53; 19 : 1, 26 : 1) verhaalt Mt. van den indruk, dien 's Heeren woorden maakten. Zulk spreken was de menigte niet gewoon te hooren ! Hunne schriftgeleerden leerden, herhaalden, stelden gevallen en wierpen excepties op; zij beriepen zich op het gezag van Rabbi zus of Rabbi

29 zoo. Hier was geheel iets anders. Een woord met macht. Het gezag van een ,,ik zeg u". Het wel of wee verbonden aan het gehoorzamen van zijn woord.

Page 96: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

92 Matthéus 8: 1. UITLEG.

8 Een melaatsche genezen, vs. 1-4. Vgl. Mk. 1 : 40-44, Lk. 5 : 12-14. — Na een proeve gegeven te hebben van de wijze waarop Jezus leerde, voegt Mt. hier drie genezingen bijeen. Omgeven van de zeer talrijke menigte, die hem op den berg had aangehoord, daalt hij naar de vlakte

2 af. Daar komt, waarschijnlijk in een plaats tusschen den berg der zalig-sprekingen en Kapérnaum, een melaatsche, die hem te voet valt met het dringend verzoek, hem te reinigen. Dat Jezus de macht hiertoe heeft,

3 staat bij hem vast. Doch zou hij hem, den onreine, de handen willen opleggen? Jezus schroomt de aanraking niet, raakt den melaatsche aan. Op zijn bevel verdwijnt de ziekte terstond. Den beweldadigde,

4 die nu weer in de samenleving kan terugkeeren, wordt stilzwijgen geboden. Niet, als wilde Jezus zijne wonderen geheim houden; hoe zou het mogelijk zijn? maar omdat hijzelf, zooveel het kan, wil keeren, dat voor hem als voor een wonderdoener en wonderdokter reclame zou worden gemaakt. Hij wil nog iets anders dan ziekten wegnemen; voor dat andere wil hij gezocht zijn. De genezene moet zich vertoonen aan den priester, die constateeren moest, of hij waarlijk beter was; overal was wel een priester te vinden; daarna moest hij naar Jeruzalem, het voorge-schreven reinigingsoffer brengen (Lev. 14). Zoo heeft Mozes bepaald. En hiervan wijkt Jezus niet af. „Hun tot een getuigenis". Wel raakte hij den melaatsche aan. Maar nooit zullen de autoriteiten met recht kunnen beweren, dat hij de wet niet eerbiedigde of een ander leerde, die niet te houden, vgl. 5 :17.

5 De officier te Kapérnaum, vs. 5-13. Vgl. Lk. 7 : 1-10; 13 : 28, 29. — De weg leidt naar Kapérnaum. Daar komt een officier van Heródes

6 Antipas smeekend tot Jezus, in het belang van zijn' knecht, die met schrikkelijke pijnen thuis ligt, en dus onmogelijk tot Jezus kan worden gebracht. Deze officier was een heiden, gelijk verreweg de meeste troepen in dienst der Heródessen. Lk. verhaalt, dat hij voor den eere-

7 dienst der Joden veel voelde. Jezus begrijpt het onuitgesproken verzoek; doch hij maakt bezwaar : ik zou hem komen genezen? Deze vertaling verkrijgen wij door, anders dan Nestle, een vraagteeken achter den zin te plaatsen. Ik, de Joodsche leeraar, den voet zetten in het huis van een heiden, en mij verontreinigen? De veer wordt dieper neergedrukt;

8 haar spankracht wordt grooter. De man weet, dat hij niet geschikt is, Jezus in zijn huis te ontvangen. Maar het is ook niet noodig. Een enkel

9 bevel van Jezus, uit de verte, zal genoeg zijn. Als militair brengt hijzelf immers ook het bevel van zijn superieur over, en het wordt uitgevoerd. Zoo heeft Jezus toch ook de beschikking over machten, die zijn wil zullen volbrengen. Dit is geloof, dat het waagt met Jezus' macht, en zijn woord genoeg acht ! Jezus verbaast zich over zoo groot geloof ;

10 nog nimmer trof hij dit aan. En deze man is geen Israëliet ! Zijn geloof 12 wordt niet beschaamd, naar de mate van zijn geloof ontvangt hij --

Page 97: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 8 : 13. UITLEG. 93

Deze heiden is tot beschaming en waarschuwing voor de Joden. Het voorval op zichzelf spreekt duidelijk. Mt., die meermalen zijn stof niet chronologisch ordent, maar het gelijksoortige bijeenvoegt, om een be-paalde idee te accentueeren, lascht hier een woord in, dat bij Lk. (13 : 28, 29) in een ander verband staat. Het is over den voorrang, dien de Joden in hun ongeloof aan de geloovig geworden heidenen zullen moeten af-staan. Van heinde en verre zullen de heidenen tot de gemeente komen; met de vromen van het 0. Verbond zullen zij, in den eindtijd, de vreugde en zaligheid van het koninkrijk der hemelen smaken. Deze worden voorgesteld onder het bekende beeld van een maaltijd, met zijn over-vloed en vreugde en feestelijk licht, vgl. Jes. 25:6 vv., Spr. 9,

13 Mt. 22 : 1-13, Op 19 : 7, 9. — De Joden echter, die erfgenamen schenen te zijn, zullen buiten de vreugde en het licht van het koninkrijk worden gesloten. Daar heerscht de duisternis, is het geween en het tanden-geknars, de bittere wanhoop en het onherroepelijke.

14 In Petrus' woning, vs. 14-17. Vgl. Mk. 1 : 29-34, Lk. 4: 38-41. — De derde genezing, door Mt. vermeld, is die in Petrus' huis, waar Petrus'

15 schoonmoeder met koorts lag; door een aanraking van Jezus werd zij genezen, zoodat zij in staat was, hem te dienen bij den maaltijd. Deze genezing viel in vroeger tijd dan de twee vorige, wat uit Mk. 1 : 29 vv. blijkt. Mt. zegt niet, dat zij volgde op de beide andere, door hem verhaald.

16 Blijkens Mk. viel zij op een Sabbat; dit verklaart, dat eerst na het vallen van den avond, d. i. toen de Sabbat voorbij was, zieken tot Jezus ge-bracht werden, waaronder vooral bezetenen. Onvermoeid was hij met

17 hen bezig. Ook hierin ziet Mt. vervuld, wat van den lijdenden knecht des Heeren geschreven staat. Hij geeft dit woord niet naar de Gr. vertaling van het 0. T., maar geheel naar den Hebr. tekst: „híj onze kwalen op zich genomen en onze ziekten gedragen". Niet alleen was het eene lichaams-en geestes-inspanning, onafgebroken met allerlei ziekten bezig te zijn; het uitdrijven van booze geesten en genezen van allerlei kwaal, hij vol-bracht het niet door een tooverformule, niet mechanisch; maar onder al de spanning zijner heilige, op God gerichte ziel. Doch ook voelde hij, dieper dan wij ons denken kunnen, al de zonde en al het leed, waarvan die vele krankheden spraken.

Het rusteloos arbeiden, de storm gestild, vs. 18-27. Vgl. Mk. 4 : 35--41, Lk. 9: 57-60, 8: 23-25. — Thans geeft Mt. in een reeks van elkaar opvolgende gebeurtenissen een indruk van het onvermoeid rondgaan

18 en weldoen van Jezus (bl. 8 v.). Op zekeren tijd, naar Mk. 4: 35 zouden wij zeggen : na het uitspreken van de groote parabelrede, zag Jezus talrijke scharen (andere lezing: een menigte), die hem omringden. Om hen te ontwijken, vermoeid als hij was, zóó, dat hij straks aan boord in diepen slaap zinkt, vs. 24, geeft hij bevel, het meer over te varen. Petrus en Andreas hadden zeker wel een schip tot hunne beschikking,

Page 98: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

94 Matthéus 8: 19. UITLED.

4 : 18 v. Vóór zij afsteken heeft Jezus nog twee ontmoetingen ; de ééne met een schriftgeleerde, die het voornemen te kennen geeft, Jezus overal

19 te volgen. Schrikt Jezus hem af met zijn antwoord? Hij wil den man te verstaan geven, dat hij noch zichzelf, noch Jezus kent. Het rustige, gemakkelijke leven kan hij in zijn gevolg niet voortzetten. Voor het eerst

20 treffen wij hier bij Mt. den naam „Zoon des menschen" aan. Zij komt bij hem 30 keer voor, altijd in Jezus' eigen mond. Hij duidt zichzelven ermede aan, in aansluiting aan Dan. 7 : 13. Omsluierd, en niet verstaan door die het hoorden, geeft hij te kennen, dat hij de in Daniël symbolisch geteekende Messias is; doch die op geheel andere wijze, in geheel andere gestalte en op veel rijker wijze het dáár geprofeteerde zou vervullen. In den naam „Zoon des menschen" ligt zoowel de armoede en nederigheid, de smaad en het lijden, als de opstanding en verheerlijking, ja ook de Goddelijke afkomst van den Messias opgesloten. De ééne maal ligt het accent anders dan een ander maal, al naar het verband. Het is een naam, die alleen bij den staat zijner vernedering paste, en die de gemeente dan ook niet heeft overgenomen: buiten de evv. komt hij niet voor, behalve Hand. 7, 56. Op. 1, 13; 14, 14 herinnert weer aan Dan. 7, 13.

21 De tweede, die tot Jezus komt, behoort reeds tot den kring der leerlingen. Nu Jezus wil vertrekken, vraagt hij verlof, eerst zijn' vader

22 te begraven. Later zal hij zich weer bij Jezus voegen. Deze echter staat hem deze daad van piëteit niet toe: „laat de dooden hun eigen dooden begraven". Vindt ge bij mij het leven, blijf dan bij mij ; voeg u niet weer bij hen, die nog geestelijk dood zijn. Wat deze leerling en de schrift-geleerde doen, hooren wij niet; het is Mt. er om te doen, Jezus in zijn rusteloos arbeiden en in zijn absoluten eisch te doen uitkomen. — Zijne

23 grootheid komt ook uit bij den overtocht. Wie als hij is, heeft recht, zoo absoluut te zijn. Wat zijn zijne leerlingen zonder hem? En met hoe-veel recht kunnen zij van hem alles verwachten ! Zij in angst en nood bij den plotseling opkomenden storm; hij, van uitputting in diepen slaap, maar, door hun noodkreet gewekt, aanstonds, in majestueuze

25 kalmte, de elementen gebiedend. Zij de kleingeloovigen; hij degeen, tot wien zij zich wenden, en niet tevergeefs.

28 De bezetenen in het land van Gddara, vs. 28-34. Vgl. Mk. 5: 1-17, Lk. 8 : 26-37. — De rust, die Jezus zoekt, is hem ook in het heidensch gebied, waar hij voet aan land zet, niet gegund. Het is het gebied van Gádara; wij hebben het waarschijnlijk te zoeken aan de zuidelijke kust van de Galileesche zee. De stad, waarvan vs. 34 sprake is, is waarschijnlijk het thans geheel verdwenen Gérgesa geweest; van de 2de tot de 5de eeuw vinden wij haar bij Christelijke auteurs vermeld. Op weg naar dat stadje ontmoet Jezus twee (Mk. noemt er slechts één, van wien hij enkele bijzonderheden vertelt) door demónen bezetenen. De demónen gevoelen als bij intuïtie, dat zij hier den sterkere dan zij zijn tegenover zich hebben.

Page 99: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 8: 29. UITLEG. 95

29 Als „Zoon Gods" roepen zij Jezus aan. Hij komt hen kwellen vóór den 32 tijd. Voor hun bestraffing is het hun altijd nog te vroeg. De genezing

van de bezetenen, het verlies van de volgens Mk. zeer talrijke kudde zwijnen en al wat verder voorgevallen was, wordt door Mt. maar zeer kort geschetst. Hoofdzaak is ook hier, de macht en grootheid van den Messias te doen uitkomen, welke zelfs door de demónen wordt erkend,

34 en aan hen bewezen. Op de bewoners van het nabijgelegen stadje maakt dit alles geen indruk. Het stoffelijk verlies weegt hun zwaarder dan de winst voor de ongelukkigen, die genezen werden, en is hun een ver-hindering, de grootheid van Jezus te erkennen. Liefst zien zij hem weer zoo spoedig mogelijk verdwijnen.

9 Een verlamde genezen, vs. 1-8. Vgl. Mk. 2 : 1-12, Lk. 5 : 17-26. — In weerwil van zijne weldaad in het heidensch gebied niet ontvangen, keert Jezus terug naar zijn eigen stad, d. i. lCapérnaum (4 : 13). Ook hier vindt hij nieuwe gelegenheid, zijne macht te toonen, vindt hij

2 nieuwen tegenstand van de officieele leeraars van het volk. Ditmaal is het een verlamde, dien men tot hem brengt; hij wordt gedragen op een bed, d. w. z. een mat, hoogstens een matras. Waaraan Jezus het geloof der dragers bemerkt, zegt Mt. ons niet; de détails vallen voor hem weg bij de groote hoofdzaak, ook aan dit voorval te toonen, wie Jezus wel is. Markus' uitvoeriger bericht licht ons in over de moeite, die zij ervoor over hadden, hun' zieke in Jezus nabijheid te brengen. Deze zelf was misschien minder zeker, of hij hulp zou vinden. Was er wellicht verband tusschen zijne kwaal en een zondig verleden? Het is, alsof Jezus dergelijke gedachten van onzekerheid en angst in het hart van den ongelukkige leest. Althans zijn eerste woord is een be-moediging, en geldt niet den lichaamstoestand van den zieke, maar

3 zijne zonden. Jezus verzekert: ze worden u kwijtgescholden. Eenige schriftgeleerden, die erbij zijn, nemen dit hoog op; zij vinden zulke taal

4 Godslasterlijk. Jezus, die ze doorziet, zal hun bewijzen, dat het iets anders is, en hij dus ook een ander, dan zij denken. Het genezen van

s zulk een kranke door zijn woord alleen is evenmin menschenwerk als het kwijtschelden van zonden. Daartoe is Goddelijke bevoegdheid noodig. Wie deze blijkt te bezitten voor het ééne geval, heeft ze ook voor het andere. Welnu, Jezus bewijst haar, door den verlamde, louter op zijn

6 bevel, te doen opstaan. Laat men dan ook verstaan, dat hij als de Zoon des menschen bevoegd is, in den naam Gods op de aarde zonden te vergeven. Wat in den hemel geschiedt, en Gods genadige wil is, de ver-geving der zonden, daarvan brengt hij op de aarde de zekerheid en de verwezenlijking.

9 De roeping van Matthéus, vs. 9-13. Vgl. Mk. 2 : 13-17, Lk. 5 : 27-32. — Een nieuwe ontmoeting, die onmiddellijk op de vorige volgt, toont, hoe de ergernis der geestelijke leiders van het volk over Jezus' wijze

Page 100: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

96 Matthéus 9: 10. UITLEG.

van doen toeneemt; en tegelijk, dat zij niet vatten, waartoe hij gekomen is. Beter werd dit verstaan door „iemand", in wiens leven een beslissend moment is aangebroken. En wel door Mt., die hier zijn roeping beschrijft; Jezus treft hem aan in zijn functie als tolpachter, en roept hem, zijn volgeling te worden. Evenals Petrus en de drie anderen (4: 18 vv.) zal ook hij Jezus reeds eerder gehoord en van zijn werken iets gezien hebben.

10 Te Kapérnaum was de gezegende gelegenheid hiervoor overvloedig (11 : 23). Mt. gehoorzaamt, richt een maaltijd aan in zijn huis, waar, behalve Jezus en diens discipelen, vele tollenaars de gasten zijn, en vele „zondaars", d. w. z. menschen, die de wet niet hielden en door de Farizéërs met minachting werden aangezien, evenals de tolpachters, die zich in dienst der Romeinen stelden. Ook nu kunnen de Farizéërs het niet vatten, dat Jezus met zulke menschen zich ophoudt. Zij vragen

11 zijn' leerlingen opheldering. Met Jezus-zelf wagen zij zich thans niet 12 in dispuut. Hij vangt hun vraag op, en beantwoordt haar met het

spreekwoord, dat een dokter niet is voor gezonden, maar voor zieken. 13 Zoo is het zijne zending, niet om rechtvaardigen, maar wel om zondaars

te roepen. Zij, de Farizéërs, in eigen oog de rechtvaardigen, moeten echter het profetisch woord, Hos. 6: 6, nog leeren begrijpen, dat God barmhartigheid wil, en niet offers. Aan het besef van hunne voortref-felijkheid boven die „zondaars" ontbreekt het hun niet; wèl aan de deernis, die hen opzoekt; en daarom ook aan begrip van wat Jezus doet.

14 Het vasten, vs. 14-17. Vgl. Mk. 2: 18-22, Lk. 5:33-38. — Vlak daarna heeft Jezus een andere vraag te beantwoorden; zij komt van de zijde der leerlingen van den Dooper. In navolging van het sober leven van hun meester hielden zij nog vele vastendagen. Zoo deden ook de Farizéërs; zij gingen hiermede verre uit boven de Mozaïsche wet, die slechts het vasten op den grooten verzoendag voorschreef. Blijkens de uitdrukking, die Mk. hier gebruikt, was het juist zulk een vastendag. Het contrast met de houding van Jezus en diens discipelen, die juist van den maaltijd in Matthéus' huis komen, treft hen. Zij willen de reden weten van dit onderscheid in levens-stemming en -houding. Jezus' ant-woord is in parabelvorm. Zoolang de bruidegom er is, is het voor de

15 gasten geen tijd, om in den rouw te zijn. Johannes' leerlingen zullen het beeld wel begrepen hebben. Hun meester had hun gesproken van Jezus als den bruidegom (Joh. 3:29). Zoolang hij als Messias op de aarde is, en de gasten verzamelt voor het bruiloftsmaal (22 : 1-10), is er stof tot blijdschap. Voor vasten zal er later aanleiding zijn. Jezus doelt

16 blijkbaar op zijn gewelddadigen dood. — De oude gewoonten kunnen niet in stand blijven door ze te combineeren met het nieuwe. Dat is de gedachte van het beeld, waarmede Jezus niet alleen zijne houding verdedigt, maar ook zijdelings afkeurt, dat Johannes' leerlingen niet schijnen te begrijpen, dat hun meester slechts Voorlooper was, heraut

Page 101: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 9: 17. UITLEG. 97

van den komenden dag: met een nieuwe lap in een oud kleedingstuk te zetten, kan men dit niet goed houden: het nieuwe stuk krimpt, en

17 rafelt het oude, versletene, maar verder uit. — De volgende beeld-spraak breidt de gedachte nog iets verder uit; de gistende, jonge wijn kan niet bewaard in oude leeren zakken, die niet meer soepel en rekbaar zijn. Dan gaat niet alleen het leer, dat barst, teloor, maar ook de kostelijke jonge wijn wordt verspild. Zoo past voor het nieuwe leven, dat de discipelen door Jezus ontvingen, niet meer de oude vorm der Joodsche traditie en gebruiken. Wel houden zij zich aan de wet en haar voorschriften (5: 17 vv.); maar in de inzettingen en ceremoniën, waarin Johannes' leerlingen met het farizeïsme samengaan, kan het nieuwe zich niet voegen.

18 Het dochtertje van een overste opgewekt, een vrouw genezen, vs. 18-26. Vgl. Mk. 5 : 22-43, Lk. 8: 41-56. — Terwijl dit gesprek nog in gang is, komt alweer iemand op Jezus toe, met een dringend verzoek. Mt. geeft het bericht veel korter weer dan Mk., en dan Lk., die het tweede evangelie kende. Bij Mt. valt het aanschouwelijke en levendige van de schildering weg; hij dringt zijn verhaal samen, en laat alle licht vallen op wat hem hoofdzaak is: de macht welke zijn Christus toont ook tegen-over den dood. Een overste, een man, die mede het bestuur der gemeente had, valt Jezus te voet. zijn dochtertje is juist gestorven. Op weg naar

20 het sterfhuis komt er oponthoud; een vrouw, die twaalf jaren aan bloedvloeiïng had geleden, raakt, achter Jezus doorgedrongen, één der vier kwasten van zijn overkleed aan. Schroomde zij, hardop, midden

21 tusschen de menschen, van haar kwaal te spreken? In ieder geval, haar geloof in Jezus' macht is zóó groot, dat zij van een aanraking-alleen

22 heil verwacht. En dit geloof, dat het hierop waagt, wordt niet beschaamd. Jezus bemoedigt haar, en op zijn woord verkrijgt zij genezing. — In

23 het huis van den overste is een andere stemming; daar zijn de fluit-spelers, die bij een sterfgeval het klaaggezang der klaagvrouwen bege- leiden (Jer. 9 : 16). Volgens Joodsch voorschrift moest zelfs de armste in Israël bij den dood zijner vrouw tenminste twee fluitspelers en één klaagvrouw nemen. Daar zijn ook de deelnemende buren en bekenden in grooten getale; de vader van het kind was een man van aanzien in

24 de plaats. Jezus' opmerking, dat het kind niet gestorven, maar in slaap was, wekt den spot der omstanders. Doch toen zij verwijderd waren, bleek, hoe Jezus het bedoelde: tegenover hem, die machtiger was dan de dood, kon dit kortstondig in den dood zijn niet anders heeten dan een

25 slaap. Hij roept haar uit dien slaap weer wakker. 27 Genezing van twee blinden, en van een stomme, vs. 27-34. — Aan het

slot van dezen dag, waarop de eene weldaad de andere volgde, vallen nog twee genezingen, die alleen Mt., zeer kort, verhaalt. Twee blinden roepen hem aan, terwijl hij op weg is naar huis. Zij schijnen hem als

V. LEEUWEN-LODDER, Tekst en Uitleg, Matthéus. * 7

Page 102: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

98 Matthéus 9: 28. UITLEG.

28 Messias te erkennen; als „Davids-zoon" wordt hij aangeroepen. Mis-schien juist hierom neemt Jezus van hen geen notitie. Doch zij laten het er niet bij. Zij zoeken hem op in huis. Jezus vraagt, of zij inderdaad overtuigd zijn van zijne macht, hen te genezen. En als blijkt, dat hun

29 geloof van hem hulp verwacht, ontvangen zij het gezicht. Dat dit wonder niet verborgen bleef, maar in heel de streek werd rondverteld, was tegen

30 Jezus' wensch. Hij-zelf wil er niet toe bijdragen, dat men Hem zoekt om zijne genezingen en niet om zijn woord. Reclame begeert hij niet.

32 Nog is geen rust hem weggelegd. Terwijl de twee genezen blinden heengaan, wordt een man bij hem gebracht, die onder demonischen invloed niet spreken kon. Ook hij wordt genezen. Zoo verliep een lange dag van onverpoosd arbeiden en weldoen (vgl. 8: 18). Welken indruk

33 maakte Jezus' optreden? Mt. schetst ons dien als tweeledig: het volk was opgetogen, zóó iets was nooit eerder gezien; de Farizéërs lasterden en spraken van invloed van den overste der demónen.

35 De grootte der taak, vs. 35-10 : 4. Vgl. Mk. 6 : 7-13, Lk. 9 : 1-5, Mk. 3 : 14-19, Lk. 6 : 13-16. — Met ongeveer geheel dezelfde woorden als 4:23 besluit Mt. het daar begonnen overzicht van Jezus' leer en

36 werk. Tegelijk spint hij voort aan den draad van zijn verhaal (bl. 9). De aanblik van het door zijn leiders verlaten of misleide volk wekt Jezus' deernis. Voortgejaagd zijn zij en uitgeput, als schapen zonder herder. En toch zijn ze de kudde des Heeren, de schapen van Gods weide (vgl. Num. 27: 17, 1 Kon. 22: 17, Ez. 34: 4, 5). Voor hem, den Leidsman, den Messias (2: 6), de taak, de kudde te vergaderen onder zijn' staf.

37 Hoe velen zijn er (de ééne beeldspraak gaat hier in de andere over) in den wijngaard Gods als rijp voor de inzameling. Doch wie zal hen allen bereiken?

10 Jezus zelf draagt de twaalf apostelen op, als zijne afgezanten tot dezen arbeid in te gaan. Hij rust ze toe met de kracht over demónen en ziekten, die hij zelf bezat. „De twaalf apostelen" worden hier door Mt. als een bekende grootheid ondersteld, hoewel hij slechts van vijf hunner de roeping verhaalde, 4: 18-22, 9: 9. Voor zijne lezers was het niet noodig, opzettelijk te vertellen, wat hij bedoelt, wanneer hij over

2 „de twaalf apostelen" schrijft. Wel noemt hij hier hun namen op. Het 3 eerste viertal kennen wij uit 4 : 18-22; Bartholoméus, d. i.: de zoon

van Tholmai, is waarschijnlijk dezelfde als Nathánaël, die altijd samen met Filippus wordt genoemd, Joh. 1 : 45-51; alleen Mt. noemt zichzelf

4 „de tollenaar". Simon de Kananéër heet bij Lk. „zeloot", ijveraar. Judas wordt van zijn' naamgenoot Thaddéiis, die bij Lk. Judas, zoon van Jacobus, heet, onderscheiden door den bijnaam Iskáriot, wat waar-schijnlijk een Hebr. woord is en beteekent „man van Kárioth", de plaats van herkomst; en verder wordt hij gesignaleerd als degene, die hem heeft overgeleverd.

Page 103: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 10:5. UITLEG. 99

5 Uitzending van de twaalf, vs. 5-16. Vgl. Mk. 6 : 7-13, Lk. 9 : 1-6, 10 : 10-12. Het getal twaalf heeft blijkbaar voor Mt. beteekenis. Vier malen vermeldt hij het: vs. 1, 2, 5 en 11 : 1. In de hun verstrekte opdracht ziet hij het begin van herstel van het Israël Gods, dat onder den oppersten

6 Herder zal vereenigd worden. Hun taak blijft voor het oogenblik beperkt tot „de verloren schapen van het huis Israëls" en mag nog niet uitge-breid tot het land der Samaritanen of tot de met heidenen bevolkte steden van Palestina. Op het hun gegeven arbeidsveld zullen zij de

7 prediking hebben te brengen, die Jezus bracht, en in zijne kracht zijne werken van genezing en redding moeten volbrengen. Gelijk deze wonder-

9 macht als een genadegave verleend is, moeten zij om niet haar besteden ten nutte van anderen. Ook moeten zij zich niet van een uitrusting

10 als voor een lange reis voorzien; geen geld in hun gordel, die als beurs diende, geen reserve-kleederen of -schoenen, als zouden zij moeten voor-zien in het geval, dat deze zouden verslijten (vgl. Deut. 29 : 5), ook niet een extra-staf. Zij hebben te rekenen op de zorg en trouw van den heer des oogstes, die zijne arbeiders uitzendt; de arbeider is zijn voedsel

11 waard, en zal het ontvangen. Lang moeten zij zich nergens ophouden; is ergens een geschikt onderdak gevonden, dan moeten zij daar blijven, en niet een ander gastheer in diezelfde plaats opzoeken; bij lang verblijf zou dat natuurlijk wèl noodig worden. De „leer der 12 apostelen", een geschrift uit het begin der 2e eeuw, noemt als kenmerk van een „valsch profeet", die een klaplooper is, dat hij langer dan hoogstens twee dagen bij iemand als gast vertoeft. Met den semietischen groet „vrede zij u",

12 moeten zij binnentreden. Deze groet zal hun, die hen waardig ontvangt, vrede brengen; zoo niet, tot de gezanten als vermeerdering van hun

13 vrede terugkeeren. Met een huis of stad, die hen om hun boodschap niet wil ontvangen, moeten zij niets van doen willen hebben; het stof

14 der straten zelfs van hunne voeten schudden; zulk een plaats stond gelijk met een heidensche stad; de schriftgeleerden zeiden, dat zelfs het stof van een heidensch land verontreinigde. Sodom en Gomorra zijn in de H. Schrift voorbeelden van een gestreng gericht Gods; over de verachters van het woord Gods zal in den oordeelsdag nog schrik-

16 kelijKer gericht gaan. Aan tegenstand en gevaar zal het niet ontbreken; als schapen onder wolven zullen zij zijn; verweer en geweld zullen zij tegenover het geweld niet mogen stellen. Ik zend u, zegt Christus. Hij bewaart dus ook. Laten zij behoedzaam zich betoonen, als de slangen, die scherp zien en zich weten te dekken tegen gevaar; maar tegelijk, in het spreken van hun woord, in het volbrengen van hun taak, argeloos als de duiven, niet door te groote vreesachtigheid belemmerd.

17 Het lot der afgezanten, vs. 17-33. Vgl. Mk. 13 : 9-13, Lk. 21 : 12-17; 12:2-9. — Mt. heeft hier zijn reeds meer geconstateerde wijze van werken gevolgd, en in de uitzendingsrede woorden van Jezus ingelascht,

Page 104: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

100 Matthéus 10 : 18. UITLEG.

die bij een andere gelegenheid zijn gesproken. Bij Mk. en Lk. komen zij in een ander verband voor; zij zinspelen op late r dagen, wanneer Jezus niet meer met hen zal zijn, en het Jodendom zich vijandig tegenover

18 de gemeente zal toonen. Daarom moeten zij op hunne hoede zijn; men zal hen aanbrengen, aan mishandelingen blootstellen, niet alleen voor Joodsche rechters, ook voor heidensche overheid zullen zij, om hun verkondigen van den naam van Christus, worden gesteld. „Hun tot een getuigenis" : zij zullen niet kunnen zeggen, dat zij van hem niet hoorden.

19 Jezus zegt zijn' leerlingen de hulp en voorlichting toe van den Geest huns Vaders, die hun het rechte woord ter verantwoording zal te spreken geven. De vijandschap tegen Christus en het evangelie zal de naaste betrekkingen tot aanbrengers maken. Algemeen zal de haat worden tegen

22 de belijders van zijn' naam. Doch de uiteindelijke redding is voor hem, die tot het eind volhardt.

Tegenstand en vervolging moeten hen niet ontmoedigen. Van plaats 23 tot plaats zullen zij moeten beproeven, of hun woord wordt aangenomen.

Ergens zullen zij toch wel een toevlucht vinden. En met alle steden van Israël zullen zij nog niet gereed zijn, of de Zoon des menschen zal gekomen zijn. Dit laatste woord heeft alleen Mt. Het heeft evenmin eenige toelichting als de uitdrukking Zoon des menschen. De toekomst zou eerst onthullen, hoe dit „komen" zou te verstaan zijn. Het bedoelt in ieder geval een openbaar worden van de Messias-heerlijkheid van hem, die zich Zoon des menschen noemde. Wij kunnen, achterna, zeggen dat hier gedoeld wordt op het gericht dat over Israël kwam in den Jood-schen oorlog en Jeruzalems verwoesting. Dat Mt. dit woord weergeeft zonder opheldering, is eene aanwijzing, dat hij schreef v66rdat het voltrokken gericht deze uitspraak in een bepaald licht zette.

Heeft Jezus, sprekende van zijn Messiasheerlijkheid, gedacht aan 24 het lijden en den dood, die vooraf moeten gaan? Wij vermoeden het,

hoorend hoe hij de apostelen herinnert, dat zij geen ander lot te wachten hebben dan hun Meester. Heeft men hém gesmaad, zou het hun anders vergaan? Wat de naam Beëlzebul, in sommige handschriften Beëlzebul,

25 in andere Beëlzebub (vgl. 2 Kon. 1 : 2) geschreven, beteekent, is onzeker. Misschien is het „heer des huizes", en bedoelden de Joden het als een lasteren tegen Jezus: gelijk in de bezetenen de démon huisde, zou in Jezus de overste der demónen, de heer des huizes zetelen (vgl. 12: 24). In dat geval is het een fijne woordspeling, dat Jezus zichzelf hier „heer des huizes" noemt; dan echter in een anderen zin !

Tot driemaal toe klinkt zijn „vreest niet", vs. 26, 28, 31. De aard en 26 de werkelijkheid van het koninkrijk Gods zijn nog niet openbaar; daarom

kan men hen, die het prediken, vervolgen. Doch het zal aan het licht komen: zij krijgen de kroon op het hoofd. Nu spreekt Jezus van dit

27 mysterie nog in het verborgen, als in een schuilhoek; gelijk de Rabbi

Page 105: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 10:28. UITLEG. 101

in de synagóge zijn verklaring den vertolker influisterde, die het luid-op verkondigde aan de toehoorders, heeft Jezus veel te zeggen, dat slechts voor zijn leerlingen geschikt is; zij moeten het straks openlijk en luide

28 verkondigen. Geen vrees, de vijanden kunnen slechts het lichaam schade doen. God kan den ontrouwen gezant aan lichaam én ziel straffen. Wat het tijdelijk leven betreft, gaat Zijn zorg over alles, over het geringste en het aanzienlijkste; hoeveel te meer over hen, Zijne kinderen ! En wat

32 het eeuwig leven aangaat: wie in vertrouwen op die zorg zich de belijdenis van Christus niet heeft geschaamd, zal in hem een voorspraak vinden bij den Vader. Hoeveel grooter is, wat Christus belooft, dan wat hij vraagt !

34 Mèt Jezus of tegen hem, vs. 34-11: 1. Vgl. Lk. 12 : 51-53; 14 : 26, 27; 17 : 33; 10: 16. — Jezus wil zijn gezanten doen begrijpen, dat de vervolging en smaad, waaraan zij zullen bloot staan, hen niet alleen niet bevreesd moet maken, maar ook niet verbazen. Van den Messias zouden zij dit wellicht anders verwacht hebben, vgl. Jes. 2: 4; 11 enz., doch die strijd en vijandschap is een noodzakelijk gevolg, ja doel van

35 zijn komst. Openbaar moet worden, wat in de harten woont. Vaak zullen, wie hem erkennen ook van hunne naaste betrekkingen worden vervreemd. Hoe pijnlijk dit ook zal zijn, het mag van een belijden van Christus niet

38 terughouden. Gelijk hij alles geeft, zichzelven zal geven aan het kruis, mag hij ook een opnemen van het kruis, d. i. het niet terugschrikken voor een bloedigen en smartelijken dood, van de zijnen verwachten. Wie zich hieraan onttrekt, is zijner niet waard. In een van zijn sprekende,

39 en daardoor zoo bekende paradoxen zegt Jezus, dat zich uit zelfbehoud onttrekken aan moeite en strijd, aan sterven om zijnentwil, tenslotte groote schade is. Wie daarentegen zijn leven niet achten zal, het wil opofferen, omdat hij van Christus niet wil gescheiden zijn, hij zal in de toekomst van Christus uit zijne hand het eeuwig leven ontvangen. Ten slotte wijst Jezus zijn' gezanten erop, hoe hoog hij hun moeilijk werk

40 schat. Wie hen ontvangt, ontvangt Christus, wiens gezanten zij zijn, ontvangt ook God, die Jezus zond. Wie hen om huns woords wil op-

41 neemt, heeft, evengoed als zijne gezanten zelf, deel aan hem. En wie 42 hun een weldaad bewijst om huns werks wil, hem zal zijn loon niet ont-

gaan. Een weldaad, die in het Oosten een buitengewone verkwikking kan zijn, en die binnen het bereik ligt ook van den armste: het reiken van een dronk koud water.

11 In den trant van 7 : 28 (bl. 91) is vs. 1 een besluit van deze uitzen- dingsrede, waarmede echter Jezus' werkzaamheid niet is geëindigd. Hij-zelf gaat óók voort met prediken.

Een vraag van en een getuigenis aangaande den Dooper, vs. 2-19. Vgl. Lk. 7: 18-35. — Ook hier verwaarloost Mt. allerlei bijzonder-heden, die een geschied- of kroniekschrijver zeker vermelden zou.

Page 106: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

102 Matthéus 11 : 2. UITLEG.

Evenmin als 4: 12 hooren wij, hóe Johannes in de gevangenis kwam. Of zijn boodschap aan Jezus juist viel in den tijd, dat de apostelen op hun reis door het Joodsche land waren, zegt de evangelist ons niet. Het is, in de compositie van zijn werk, hoofdzaak voor hem, te laten

2 zien, welken indruk Jezus' optreden maakte. Johannes was niet z66 geisoleerd in zijn gevangenis, of hij kon door zijn leerlingen op de hoogte blijven van de buitenwereld. Hij verneemt van Jezus' optreden; Mt. zegt, „de werken van den Messias" zijn het, die Jezus verricht.

3 Johannes echter zou een ander optreden willen zien. Is dat nu de komende Man, dien hij had aangekondigd? Waar is nu het koninkrijk Gods? Waar blijft het gericht over de goddeloozen (3: 10, 12)? Waarom zucht de heraut van den komenden dag in den kerker, en zit Heródes onge-stoord op zijn troon? Waarom treedt de Christus niet krachtdadiger

4 op? — Jezus vergist zich niet, maar Johannes is te haastig. Zijne leer-lingen moeten hem Jezus' optreden verhalen in woorden, die de profetie gebruikt had als zij den Messiaanschen tijd schilderde, vgl. Jes. 35:5, 61 : 1 vv.; Jezus gebruikt deze profetie, om zijn werk en woord te karak-teriseeren; de periode van den Messias is aangebroken; zij heeft echter

5 nog een andere zijde, dan Johannes had aangekondigd. De armen, ge-bogenen, hooren het evangelie. Die verkondiging moet eerst haar werk

6 doen. Zij, die gelooven, haasten niet. Als een zachte terechtwijzing, meer nog als een vermaning, zich als zulk een arme onder dat evangelie te buigen klinkt Jezus' woord, dat hij zalig is, die aan hem geen aanstoot neemt, die in het geloof vertrouwt, dat deze wijze van optreden nu nog de eenig mogelijke, de goede is.

7 Op het woord, aan Johannes gericht, volgt onmiddellijk een woord over Johannes. Van den gevangen profeet, wien de mond was gestopt, van den ongeduldigen profeet, die zelf met Jezus' optreden niet tevreden scheen, worden de gedachten der menigte, die Jezus omringt, terugge-leid tot den boet-profeet, zooals hij in de woestijn de scharen deed sidderen voor zijn woord, en sprak van den Komende, van het komende Godsrijk. ZOO hebben zij hem gekend. ZOO moet hij hun voor den geest staan. Waarom was het volk bij stroomen de woestijn ingetrokken? Toch niet om het alledaagsche schouwspel te zien van het wuivend riet? Of het in de woestijn ondenkbare van een weekelijk en weelderig hoveling? Immers, omdat zij de mare van een profeet hadden gehoord?

9 Welnu, dat was Johannes. Zelfs meer dan dat: hij profeteerde niet slechts, van hem is geprofeteerd. Hij is de door de profetie aangekondigde heraut van den Messias (Mal. 3 : 1). Daarom is Johannes (door Jezus in dit ver-band tweemaal „de Dooper" genoemd, wat elders niet voorkomt en bewijst, dat Jezus hem hier waardeert als profeet, niet maar als mensch)

i onder alle profeten de grootste. Alle andere profeten mogen gesproken hebben van een tijd des heils, niemand behalve Johannes kon spreken

Page 107: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 11 : 12. UITLEG. 103

van de nabijheid hiervan. Hij staat op den drempel en wijst door de geopende deur den dageraad aan van het N. Verbond. Daarom is er onder de profeten van het 0. Verbond geen grooter dan hij. En toch is de geringste profeet in het koninkrijk Gods, d. i. één, die spreken mag van den gekomen, niet van den komenden tijd, meer dan Johannes. Zoo leidt Jezus de gedachten zijner hoorders van den heraut naar den Messias, door den heraut aangekondigd.

12 De volgende woorden zijn duister, en worden verschillend verklaard. Ons bestek gedoogt niet, daarop in te gaan. De moeilijkheid ligt in het woord, dat wij vertaalden „het breekt zich met geweld baan", doch dat ook passieve beteekenis kan hebben: „het lijdt geweld". Jezus wil, dunkt ons, zeggen: gij kunt wel zien, dat Johannes ais profeet terecht van den komenden Messias en het komende rijk sprak. Sedert zijn optreden heeft het koninkrijk Gods met kracht zich baan gebroken,

13 en wie met macht ernaar grijpen, verwerven het. Daarop wijst ook gansch de Oud-Testamentische openbaring: totdat Johannes kwam,

14 sprak zij van een Godsrijk, dat zou komen. En Johannes is het begin van de vervulling, van de volheid, die met den Messias aanbrak. Want Johannes is de geprofeteerde Ella, die aan den „dag des Heeren", aan de periode van den Messias, zou voorafgaan, vgl. Mal. 4: 5. Dat is hij, „indien gij het wilt aannemen"; d. w. z. het ligt voor uwe verant-woording, met al wat eruit volgt ten aanzien van den Messias. Vandaar

15 ook de ernst, waarmede hij deze rede over Johannes besluit : wie ooren heeft, hoore.

Zullen zij hooren, „dit geslacht"? Jezus spreekt meermalen van Israël, het volk der Godsopenbaring, als van „dit geslacht" wanneer hij hun geloof en hardnekkigheid wil bestraffen, 12 : 39, 41; 17 : 17,

16 21; 23 : 36; vgl. Jer. 2 : 31. Men kan het hun nooit naar den zin maken. Wat God openbaart en komen doet, zij zouden willen dat het zich voegde

17 naar hun wenschen en invallen. Precies als spelende kinderen, die willen dat anderen naar hun pijpen dansen, als zij bruiloftje willen spelen; dat zij zich in hun stemming verplaatsen, als het hun lust, een begrafenis

18 voor te stellen. Noch de boetprofeet Johannes met zijn strenge prediking en asketische levenswijze, noch Jezus, die vriendelijk met tollenaren omgaat en zich tot het verlorene bukt, doet het hun naar den zin.

19 Johannes is niet bij zijn verstand, en van Jezus lasteren zij, zijn zoeken van tollenaars en zondaars boosaardig uitleggend, 9: 11, 14 v. -- En toch, in weerwil van deze afwerende houding van het volk en zijn leiders, is de Goddelijke wijsheid, die in Johannes en Jezus openbaar werd, gerechtvaardigd door de werken, die zij tot stand bracht: die zich door Johannes lieten doopen, en door Jezus' woord werden gelokt, zijn het klaar bewijs, dat in dezen heraut en dezen Messias de Wijsheid Gods zich manifesteert tot redding.

Page 108: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

104 Matthéus 11 : 20. UITLEG.

20 De onbekeerlijken, de wijzen en verstandigen, de eenvoudigen, vs. 20-30. Vgl. Lk. 10 : 12-15, 21, 22. — Jezus doet „de werken van den Messias", maar wordt niet erkend. Zelfs in de steden, die het meeste bevoorrecht waren, doordat Jezus in haar predikte en wonderen deed, bekeerde

21 men zich niet. Hun oordeel is gewis. Dat Chorázin en Bethsáïda (waar-schijnlijk beide niet ver van Kapérnaum) genoemd worden als de plaatsen, waarover een „wee" wordt uitgeroepen, is opmerkelijk. Geen evangelist vermeldt iets van een optreden van Jezus in die plaatsen. Bezocht hij ze misschien, terwijl de twaalf op hun tocht waren? In ieder geval is hier een bewijs, dat Jezus veel meer gedaan en gesproken heeft, dan ons in de evangeliën is bewaard gebleven. Het „wee" vindt zijn grond in de onbekeerlijkheid dezer plaatsen; zij zijn nog erger dan de heidensche steden, spreekwoordelijk om het strenge oordeel Gods, dat over hen kwam (vgl. Ez. 26 : 2 vv., Joël 3 : 4 enz.). Déze steden zouden niet zóó hardnekkig zijn geweest, maar „in zak en asch" (vgl. Jes. 58 : 5) zich bekeerd hebben was hun zulke genade ten deel gevallen.

23 Geweldiger nog is het woord tegen Kapérnaiim. Daar had Jezus gewoond; met dit voorrecht begunstigd, was het hemelhoog verheven; omdat het dit voorrecht met voeten trad, zou het diep worden ver-nederd (vgl. Jes. 14: 15). Zelfs het goddelooze Sodom zou voor zulke voorrechten niet onaandoenlijk zijn gebleven.

25 Toch is het niet alles onbekeerlijkheid en verharding. Er is ook een lieflijke keerzijde. Tegenover het „wee" staat de lofprijzing voor wat God werkte. Zij wordt ingeleid met het semietisch klinkende, plech-tige: Jezus hief aan (vgl. Deut. 21 : 7). Hij prijst het welbehagen zijns Vaders, die als Heer van hemel en aarde alles in Zijne hand heeft; wijzen en verstandigen, de „deskundigen", die er werk van hebben gemaakt en er verstand van wanen te hebben (vgl. 23 : 34, 1 Cor. 1 : 20), allereerst de schriftgeleerden en Farizéërs, vatten niet, God verbergt het hun, wat den eenvoudigen, die zich laten gezeggen, die van eigen wijsheid

27 aflaten, verstaan leeren. Hun, den kinderkens, den eenvoudigen, is geopenbaard, en zij vatten, wat Jezus hier van zichzelf verklaart. Hij doet dit in woorden, die een verheven zelfbewustzijn ademen; in diepte en toon herinneren zij aan menig woord uit het 4de ev. De kinderkens vatten iets van de grootheid van den Messias, wien alle dingen zijn overgedragen door den Vader; zij vatten het, omdat de Vader het hun openbaarde. Doch zij vatten het slechts zeer ten deele; want de heer-lijkheid van zijn wezen gaat schuil onder zijn aardsche verschijning; gelijk hij is, als Zoon, kent hem alleen de Vader. En verder: alle kennis Gods is gebonden aan hem, den Zoon, die alleen den Vader kent; zij is voor hen, aan wie de Zoon haar wil schenken.

28 Alleen Mt. heeft het volgende, zeer bekende, woord van Jezus. Hij noodigt allen tot zich, die zuchten onder den last van voorschriften

Page 109: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 11 : 29. UITLEG. 105

en bepalingen, door de Farizéërs hun opgelegd (vgl. 23 : 4). Zij bezwijken onder dien last, en vinden de gerechtigheid niet. Hij belooft herademing.

29 Wie als zijn leerling zich wil laten onderwijzen, vindt niet een hooghartig en hardvochtig leermeester (vgl. Joh. 7 : 49, 8 : 1-11), die ondragelijke lasten oplegt, maar zal één vinden, die zachtmoedig en nederig van hart is; één, die zich ontfermt en de rust doet vinden. Zijn juk, zegt de schoone paradox, is liefelijk, aangenaam; het is niet een wet, een gebod, maar een belofte, nl. de vergeving der zonden.

12 Jezus en de Sabbat, vs. 1-14. Vgl. Mk. 2 : 23-3 : 6, Lk. 6 : 1-11. — Het hier geschetst conflict over den Sabbat toont dat de Farizéërs niet nederig en zachtmoedig zijn, en Jezus in zijn waarde en waardig-heid niet kennen. Op een weg, die tusschen de rijpende korenvelden loopt — het moet dus niet ver van het Paaschfeest zijn geweest — plukken

2 Jezus' discipelen van de aren, en eten de korrels op. Daarop maken de Farizéërs aanmerking. Het was „arbeid", die onder de rubriek „oogsten"

3 viel, en dus tegen het Sabbatsgebod. Jezus neemt zijne discipelen in bescherming, met beroep op een voorbeeld uit de H. Schrift: uit nood stond de priester aan David en diens gezellen (1 Sam. 21 : 1-6) toe, de toonbrooden te eten, die naar de wet (Ex. 29:33) alleen voor de

5 priesters waren. En dit is nog een exceptie; het volgende argument hebben noch Mk. noch Lk.; sterker nog is wat, nog wel op een Sabbat, en dat in den tempel, de priesters geregeld doen : hun dagelijksche dienst is op den Sabbat nog vermeerderd. En toch zijn ze hierin zonder schuld.

6 Welnu, de discipelen zijn in het gevolg en den dienst van Jezus. Hun roeping is het prediken van het koninkrijk Gods; wat de tempel af-schaduwde, wordt nu verwerkelijkt; hier is méér dan de tempel. Weer

7 verwijst hij hen naar Hos. 6 : 6, vgl. 9 : 13. God vraagt niet naar de mechanische, uitwendige gehoorzaamheid, maar de liefde, die het wezen-lijke element is van alle priesterschap en gehoorzaamheid. Hadden zij dit verstaan, zij zouden deze onschuldigen niet hebben veroordeeld

s in wat hij niet afkeurt. Hij heeft, als Menschenzoon, beschikking over den Sabbat.

9 Een nieuw conflict doet zich voor in de synagóge. De Farizéërs lokken het uit. Zij zien een man met een verschrompelde hand; zonder af te wachten, dat hij Jezus' hulp inroept, of Jezus den man tot zich zal roepen, stellen zij zelf hem de vraag, of men op Sabbat genezen mag. Eerst

10 moet theoretisch de zaak uitgemaakt. Waarschijnlijk zullen zij in zijn 11 antwoord wel stof voor een aanklacht vinden. Doch Jezus beroept zich

op een geval, dat in hunne scholen verschillend beoordeeld werd. Mk., die niet als Mt. voor lezers van Joodsche afkomst schreef, vermeldt dit niet. Een Rabbi uit de 3de eeuw leerde, men mocht stroo of een kleed onder een stuk vee leggen, dat in een put of greppel was gevallen op

12 Sabbat. Jezus zegt : wie is zóó onmenschelijk, dat hij niet terstond de

Page 110: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

106 Matthéus 12: 15. UITLEG.

handen uitsteekt en het dier helpt? Hoeveel te eerder mag men dus een mensch hulp verleenen ! Jezus' slotsom is, heel anders dan de casuïstiek der Farizéërs, een algemeene regel: het is geoorloofd op Sabbat goed te doen. Deze regel is ook in dit geval van toepassing; Jezus geneest de hand van dien man. Verslagen en verbitterd verwijderen zich de Farizéërs. Zij besluiten, Jezus ten val te brengen. Het is het voorspel van den strijd tegen hem, welke niet rusten zal, vóór zij hem aan het kruis hebben gebracht.

15 De zonder gerucht werkende Knecht des Heeren, vs. 15-21. Vgl. Mk. 3:7-12. — Jezus onttrekt zich aan hunne lagen, en zet elders zijn' arbeid van weldoen en genezen aan de velen, die hem volgden, voort.

16 Hij twist niet met zijne vijanden, en legt den menschen, die hij genas, het zwijgen op; reclame verlangt hij niet. In deze wijze van optreden betoont hij zich de Messias, de knecht des Heeren, van wien Jesája

18 profeteerde (42 : 1-4). De evangelist geeft deze woorden vrij weer, wat den vorm betreft. Het door den profeet geteekende beeld vindt

20 zijn verwezenlijking in Jezus: zachtmoedig tegenover zijn vijanden, allen ophef afwijzend, de zwoegenden en beladenen onder het juk der wet tot zich lokkend : het gekneusde riet verbreekt hij niet. In het oog der

21 wereld heeft hij geen succes, is zijn werk een mislukking; doch juist in dezen weg zal hij Israëls recht herstellen, zullen op hem ook de heidenen leeren hopen.

De lastering van Farizéërs, vs. 22-37. Vgl. Mk. 3:22-30, Lk. 22 11 : 14-23, 12: 10, 6: 45, 19: 22. — Een genezing van een bezetene,

die stom en blind was, wordt door Mt. zeer kort bericht. Zij is aan-leiding eenerzijds tot een ekstase van de menigte, die begint te vermoeden, dat zij met den Zoon Davids, 9 : 27, d. i. den Messias, te doen heeft.

23 Aan de andere zijde verscherpt zich de tegenstand der Farizéërs. Aan het 24 wonder, dat zij niet loochenen kunnen, geven zij de hatelijkste, meest

lasterlijke uitlegging : Jezus bedient zich van de hulp van Beëlzebul (10 : 25), een overste in het rijk der demónen. Zonder te zeggen, dat deze

25 lastering in Jezus' bijzijn werd uitgesproken, doet Mt. uitkomen, dat hij wist van hun innerlijke gedachten en van hunne beoordeeling van zijn

26 optreden. Met een bekend spreekwoord stelt hij het ongerijmde hiervan in het licht : zou de Satan dan bezig zijn, zelf de macht, die hij over menschen had, te bestrijden en te verminderen? Ook wijst hij op het

27 onoprechte van hun oordeel ; zij meten met twee maten. Onder hun eigen menschen komen duivelbanners, exorcisten voor (vgl. Hand. 19: 13). Hen laten zij ongemoeid. Deze houding is dus een feitelijke weerlegging van hun oordeel over Jezus; zij bewijst het onoprechte hiervan. Doch

28 indien het Gods Geest is, door wien Jezus demónen bant, dan moest dit voor de Farizéërs bewijs zijn, dat God bezig is, Zijn heerschappij

29 te vestigen. Uit Jezus' optreden blijkt die heerschappij. Hij is bezig,

Page 111: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 12: 30. UITLEG. 107

het huisraad van den "Sterke", d. i. van Satan, te rooven; hij ontneemthem degenen, die onder zijn macht waren. Dat kan immers alleen, omdathij-zelf de Sterkere is, die den Sterke principieel overwonnen heeft.Denkt jezus misschien aan het terugwijzen van de verzoeking, 4: 1-11?

30 Van het verweer gaat jezus tot bestraffing over. Omdat met hem hetkoninkrijk Gods is gekomen, moet men vóór of tegen hem zijn; en wiemeent, buiten hem óm voor Gods koninkrijk iets te kunnen doen, ver­gadert niet, maar verstrooit de schapen.

31 Een ernstige waarschuwing volgt tegen een zonde, die onvergeeflijkzou zijn; die noch in deze, noch in de toekomende wereldperiode, welkebegint met de wederkomst van Christus, vergeving zal vinden.. Onver..geeflijke zonde is het lasteren tegen den H. Geest. Zij kunnen nu nietlanger zeggen, dat jezus' macht Satanische macht is. Blijven zij zóólasteren, dan is dit tegen beter weten in; dan schrijven zij aan demónentoe, wat zij weten dat door den Geest Gods wordt verricht. Niet allezonde tegen het geweten, en tegen beter weten in verricht, is dus zondetegen den H. Geest, maar die verharding en overmoed, waarbij eenmensch tegen zijn overtuiging in opzettelijk Gods Naam lastert. De

33 consequentie wordt hun voorgehouden: als zij jezus' doen, het uitdrijvenvan demónen, voor een goede daad houden, dan moeten zij ook erkennen,dat deze de goede vrucht van een goeden boom is; durven zij volhouden,dat Jezus' werk onder Satanischen invloed geschiedt, laten zij dan ookden moed hebben te verklaren, dat zijne weldaden aan ongelukkigenslecht zijn: slechte vruchten van een verkeerden boom.

34 Van de Farizéërs verwacht jezus eigenlijk geen ander oordeel overhem, dan zij deden hooren; het is niet anders dan de openbaring van deboosheid van hun hart; wat in deze schatkamer is opgeborgen, komtin het spreken naar buiten. Daarom zal een mensch rekenschap te gevenhebben ook van ieder ijdel woord; ook het spontane, onoverdacht gespro-

37 kene is uiting van wat er schuilt in het hart. Als afspiegeling van wathet hart bergt zal uit zijn woord een mensch gerechtvaardigd of ver­oordeeld worden.

Schriftgeleerden uit de Farizéërs vragen een teeken, vs. 38-45. Vgl.38 Lk. 11 : 16, 29-32, 24-26. - Jezus heeft erkenning gevraagd; geëischt,

dat men vóór of tegen hem zal verklaren. Eenige Farizéërs, die tevensschriftgeleerden zijn, willen een praetext voor hun ongeloof. Met eerbiedspreken zij hem aan als "Meester", Rabbi. Zij begeeren, dat jezus zichlegitimeeren zal door een teeken uit den hemel, een buitengewoon,direct van God gezonden wonder, vgl. 1 Cor. 1; 22. In zijn antwoord

39 teekent Jezus de vragers en heel het volk als boos en overspelig, omdathet 't verbond van Gods trouw, in het O. T. dikwijls onder het beeldvan een huwelijksverbintenis voorgesteld, vgl. Jes. 50: 1, Hos. 2: 18 v.enz., verbreekt. Het woord en de belofte Gods moest hun genoeg zijn

Page 112: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

108 Matthéus 12:40. UITLEG.

om hun geloof te wekken. Een zichtbaar „teeken" kan het geloof versterken. Zij willen het omgekeerde: een „teeken", waarvan zij hun al of niet gelooven afhankelijk stellen. Daarom geeft Jezus ten antwoord, dat zij geen ander teeken zullen hebben, dan dat van Jona. In de wonder-

40 bare wijze, waarop Jona tot de Ninevieten kwam, uit de diepte der zee gered, was hij hun een teeken. Zoo zal de Christus ook een teeken zijn; doch niet als de hemelsche Messias, plotseling van den hemel verschijnend, maar als de „Zoon des menschen", in de diepste vernedering en smaad ingaande, en uit het graf verrijzend. Een teeken dus, maar slechts voor

41 wie gelooft een teeken. „Dit geslacht" zal niet gelooven. In het oordeel zullen daarom de Ninevieten (vgl. Jona) en de koningin van het Zuiden (1 Kon. 10: 1--10) hen beschaamd maken. In hun midden is „meer dan Jona"; doch hun schijnt het woord van dezen profeet niet tot be-keering te zijn; zij geven zich niet de moeite, kennis te nemen van de schatten van wijsheid, verborgen in hem, die in hun midden en „meer dan Salomo" is.

43 Ernstig waarschuwt Jezus zijn volk voor het gevaar van een toe-nemende verharding. De beeldspraak is ontleend aan het waarschijnlijk niet zeldzaam geval, dat op de uitdrijving van een démon soms een nog veel heftiger aanval van bezetenheid volgde. De woestijn wordt, ook in het O. T., vaak als verblijfplaats der booze geesten voorgesteld. Op het volk scheen Jezus' prediking en wondermacht eenigen indruk te maken. Doch dat zou voorbijgaan, en een schrikkelijke verharding zou over hen komen.

46 Jezus' verwanten, vs. 46-50. Vgl. Mk. 3 : 31-35, 7 : 19-21. — Volgens Mt. en Mk., die beiden het nu volgend woord in hetzelfde verband hebben, had tot dusver het gesprek in huis plaats, voor een verzamelde menigte. Inmiddels trachten zijne moeder en broeders Jezus te bereiken om hem te roepen of iets te zeggen. Hij echter zegt, om een particuliere aangelegenheid zijn' beroeps-arbeid niet te kunnen afbreken. Op de

49 plaats en in den rang zijner naaste verwanten zijn thans de leerlingen, die om hem geschaard zijn, zij, die den wil doen van zijn' hemelschen Vader. In dit verband wil dit zeggen: zij die hem als den gezondene des Vaders erkennen.

13 Gelijkenis van het zaad, vs. 1-23. Vgl. Mk. 4: 1-20, Lk. 8 : 4-15. — De reeks parabels, die in hfdst. 13 volgen, sluit naar inhoud en bedoeling goed in den bouw van Mt.'s werk. Wij hebben den tweeërlei indruk kunnen opmerken, door Jezus' optreden gewekt; een scheiding is bezig zich te voltrekken in het volk; in 12 : 43-45 en 46--50 teekent zij zich duidelijk af. De parabels werken ertoe mede om haar dieper en duide-lijker te maken.

Op denzelfden dag, waarop het gesprek van hfdst. 12 viel, begeeft Jezus zich uit huis naar den oever van het meer. De toeloop der menigte

Page 113: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Mattheus 13 : 3. UITLEG. 109

is zó6 groot, dat hij zich op een schip begeeft en vandaar ze toespreekt, en wel „in parabels". De parabel of gelijkenis is een in het 0. T., in het algemeen in het Oosten veel gebruikte vorm van spreken. Een korte spreuk of een langer uitgesponnen vergelijking dient, om in een aan het „gewone" alledaagsche leven ontleend voorval een waarheid van hooger orde in te kleeden. Zoo hult Jezus de „mysteriën van het koninkrijk Gods" in dit gewaad. Naar zijn aard, en, zooals blijken zal, ook naar Jezus' bedoeling, verbergt en onthult deze parabelvorm tegelijk.

3 De eerste parabel stelt in een, ieder Oosterling bekend, voorval voor oogen, hoe verschillend het door een zaaier uitgestrooide zaad terechtkomt, al naar het valt op het pad, of in een deel van den akker, waar de rotsachtige ondergrond van de berghelling bijna door de dunne laag aarde van den akker heenkomt, of tusschen de wortelstokken van doornstruiken, of wel in een vruchtbaar deel van het korenland.

9 En ook hier is de opbrengst van de korrels nog ongelijk. Dat Jezus in dit alledaagsche voorval een gedachte neerlegt, die men heeft uit te vorschen, en die het overdenken waard is, zegt hij in de woorden waarmede deze parabel wordt besloten : wie ooren heeft, hoore.

l o De discipelen schijnen te meenen, dat in een dergelijken vorm ge-goten, Jezus' onderwijs de menigte geen nut kan doen. Althans zij

11 vragen: waarom hij in gelijkenissen spreekt. Jezus' antwoord geeft opheldering. De parabelvorm heeft dubbele werking. Hij bergt nl. mysteriën van het koninkrijk der hemelen in zich; omdat hij ze ver-bergt, leggen de meesten de parabel achteloos naast zich neer; som-migen echter zoeken door de schaal heen de kern te bereiken. Een „mysterie" (het woord wordt in de evangeliën slechts gebruikt in dit verband, Mk. 4 : 11, Lk. 8 : 10, vaker bij Paulus) is in het N. Test. altijd een verborgenheid, bestemd om geopenbaard te worden, of in het geloof reeds verstaan. Wat Jezus aangaande het koninkrijk Gods te prediken heeft, bevat een diepte van genade en wijsheid, waaraan de menigte voorbijgaat, doch die zijne leerlingen zullen leeren ver-staan. Daarom deze parabelvorm; dat is een oordeel en genade tegelijk.

12 Wie heeft, ontvangt méér. Wie reeds begonnen, Jezus te verstaan, wier hart openging voor hetgeen hij komt brengen, hun wordt in de parabels de diepte der waarheid ontsloten; die zich van hem af- of tegen hem keerden, voor hen is de kostelijke parel thans weggesloten

13 in een schaal, die zij niet eens trachten te openen. De parabel is een oordeel over de ongeloovige menigte, die met open oogen niet ziet; aan hen wordt het woord van Jes. 6 : 9, 10 vervuld, dat spreekt van

16 een oordeel der verblinding en verharding, waardoor Israël op het profetisch woord geen acht zal slaan. Daartegenover echter staat het

17 voorrecht der discipelen, wien in de parabels het geheim van het konink-rijk wordt ontsluierd. Groot is de genade hun bewezen. Tevergeefs heeft

Page 114: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

110 Matthéus 13 : 18. UITLEG.

het geloofsverlangen veler vromen van het O. Verbond uitgezien naarde vervulde heilsbelofte, die Jezus' leerlingen thans verwezenlijkt zien.

18 Hun gunt Jezus de uitlegging van deze gelijkenis. Zij schetst deverschillende ontvangst en werking van het woord des koninkrijks,

19 dat als een levend zaad wordt uitgestrooid. Verschillende categorieënvan hoorders worden geteekend: de onbewogenen, die hooren enterstond vergeten; de oppervlakkigen, lichtbewogen en schijnbaarontvankelijk, menschen van het oogenblik, bij wie de vrucht uitblijft,omdat de diepte van het hart niet is geraakt; moeite en vervolging

22 om des woords wil verdragen zij niet. Bij anderen is de zorg voor hettijdelijke en de vreugde van het bezit een tijdlang teruggedrongen;wat uitgerukt scheen, was slechts teruggedrongen en besnoeid, en omdathet hart niet bekeerd was, schiet het straks weer welig op. En eindelijkzijn er, wier hart als een vruchtbaar land is, waar het zaad welig vruchtdraagt, zij het niet overal in gelijke mate.

24 Gelijkenis van het onkruid tusschen de tarwe, vs. 24-30, 36-43. ­Deze gelijkenis vinden wij alleen bij Mt. Zij begint met de aankon­diging, dat het om een parabel te doen is. Dat was bij de gelijkenisvan het zaad (vs. 3) niet gezegd. Jezus "houdt hun deze parabel voor",zij hebben er over na te denken. "Het koninkrijk der hemelen is tevergelijken met een mensch enz." Eigenlijk gaat deze vergelijkingmank. Zoo is het dikwijls in de parabels. Dat is echt Oostersche trant.De Oosterling houdt niet van abstracte redeneering: hij zet zijn ge­dachten om in concrete, plastische schildering. Zoo geven ook deparabels aanschouwelijk, levendig, het beeld van een geval, waarbijhet zoo toegaat als met het koninkrijk der hemelen.

25 Bij het onkruid, door den vijand tusschen de tarwe gezaaid, is waar..schijnlijk te denken aan lolium temulentum of dolik. Zoolang het geenvrucht zet, is het van tarwe moeilijk te onderscheiden. Eerst toen devrucht in de halm begon te komen, werd het verraderlijk bedrijf ontdekt.

29 Het verbod van den landheer vindt dan ook niet zijn grond in demoeilijkheid, om onkruid en tarwe van elkander te onderkennen, maarin het gevaar, in den dichtbezaaiden akker ook de goede halmen mede

30 te wieden. De maaiers, die in den oogst tarwe en onkruid moetenscheiden, zijn niet de knechts van den landheer. Blijkbaar werden voorhet werk van den oogst afzonderlijke arbeiders gehuurd, vgl. Jak. 5 : 4.

36 Deze gelijkenis vraagt nadere toelichting. Als Jezus met de discipelenin huis gekomen is, na de schare te hebben laten gaan, vragen zij naarhaar beteekenis. Het is hier anders dan in de vorige gelijkenis. Daarwas het, zeer algemeen, "een zaaier". Hier noemt Jezus zichzelf, alsZoon des menschen, degeen, die het zaad uitstrooit op zijn akker, waarvan

Ja hij zijn oogst zal verzamelen. Zooals op den akker het koren, rijpt indeze tegenwoordige bedeeling, als vrucht van het gepredikte woord,

Page 115: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 13 : 40. UITLEG. 111

het koninkrijk des Heeren. Het is een in deze wereld optredende en herkenbare grootheid, gevormd door de „kindren des koninkrijks", zooals met een echt Semietische uitdrukking wordt gezegd. Daaronder zijn echter altijd „kinderen des Boozen" gemengd. Gelijk het onkruid schade doet aan de tarwe, zijn zij een gevaar en belemmering in het

40 koninkrijk Gods op aarde. Zij zijn wel te onderkennen, maar de schifting zal eerst plaats hebben in de „voleindiging der wereld". Dan zit de „Zoon des menschen" als rechter, en zendt zijne engelen uit. Het onkruid, d. i. zij die anderen tot een val werden, de verleiders, en die zelf onge-

42 rechtigheid werkten, wordt vergaderd. „De oven des vuurs", waarin het onkruid verbrand wordt (vs. 30) is beeld voor het branden van het gericht. De straf, die de verworpenen wacht, is voor ons niet te bevatten, evenmin als de heerlijkheid der kinderen Gods; hier moeten beeld-spraak en benaderende omschrijving genoeg zijn. „De oven des vuurs" als beeld voor de richtende heiligheid Gods vgl. Gen. 19 : 28, Ex. 19 : 18. —

43 Als de schifting heeft plaats gehad, zullen de rechtvaardigen schitteren als de zon in het koninkrijk huns Vaders (vgl. Dan. 12 : 3). Alle nevelen zullen verdwenen zijn, elke belemmering weggenomen; volkomen hunne heerlijkheid.

31 Andere gelijkenissen, vs. 31-35, 44-53. Vgl. Mk. 4 : 30-34, Lk. 13 : 18-21, 14 : 33. — De gelijkenis van het mosterdzaad is van een eenigszins ander karakter dan de beide vorige. Jezus geeft van deze beide zelf de verklaring, en brengt verschillende trekken van het beeld over. Daaruit blijkt, dat zij meer tot een allegorie naderen; de gelijkenis van het mosterdzaad, evenals de volgende, is korter, en staat dichter bij een kernspreuk, zooals wij ze ook uit het 0. Test. kennen. Zij beeldt de groeikracht van het koninkrijk der hemelen af. Het mos-terdzaad, hoewel niet in letterlijken zin het kleinste zaadje, wordt toch èn in de Talmud en in den Koran meermalen als voorbeeld van iets zeer gerings gebruikt, vgl. ook 17 : 20. De stengel dezer plant kan tot 3 à 4 M. hoog opschieten, en is dan, vergeleken bij andere groenten in den moestuin, een boom. Het onaanzienlijk begin en het geringe gevolg van Jezus' optreden moet zijne discipelen niet ontmoedigen; het koninkrijk, met hem gekomen, heeft onweerstaanbare groei-kracht.

33 Het zuurdeeg, zuur geworden meel, bij het broodbakken gebruikt, deelde aan het bereide deeg zijn smaak mede, en maakte het brood smakelijker. Ook in deze gelijkenis treft het aanschouwelijk en een-voudig-verhevene van Jezus' onderwijs. In het Oosten, gelijk ook bij ons op het platteland, waar men het brood zelf bakt, is dat het werk der vrouw. In den regel is het zuurdeeg met zijn doordringende werking beeld voor een kracht ten kwade, vgl. 16 : 6, 1 Cor. 5 : 6, 7, Gal. 5 : 9. Hier echter dient het als beeld van de onzichtbaar-, als een ferment werkende kracht van het koninkrijk Gods. Al wordt het niet aanstonds

Page 116: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

112 Mattheus 13 : 34. UITLEG.

aanschouwd, en treedt het niet op met vertoon en rumoer, het is er, en oefent zijn werking uit.

34 Bij deze gelegenheid sprak Jezus niet anders dan in gelijkenissen de scharen toe. Met welk doel, werd reeds gezegd. Ook in dit spreken in gelijkenissen ziet de evangelist de vervulling van een profetisch

35 psalmwoord, Ps. 78 : 2. De dichter houdt in dezen psalm zijn volk de historie der vaderen vóór als beeld van hun eigen houding; maar in dien spiegel herkennen zij zichzelf niet. Zoo vat ook de menigte, die Jezus hoort, den zin der parabels niet; deze is voor hen een „ver-

44 borgen ding". — Het volgende gelijkenispaar stelt niet de groeikracht en de machtige werking van het koninkrijk der hemelen voor, maar zijn onvergelijkelijke waarde. Den éénen valt het in den schoot, hij stuit erop, als de man, die ongedacht een in den grond, misschien in tijden van gevaar, verstopten schat, een kist met geldstukken, vindt

45 bij het graven. Een ander valt het ten deel, nadat hij als de koopman, die bij de parelvisschers naar kostbare parels zoekt, tevergeefs in allerlei gaven van het leven het hoogste goed heeft meenen te vinden. Beiden gaat, is het eenmaal herkend en gevonden, het koninkrijk Gods in waarde alles te boven.

Wie de vraag zou willen stellen, of de vinder juridisch of moreel wel recht had op den schat, of, als de schat het koninkrijk der hemelen is, wat dan wel de akker beteekent, maakt van deze korte parabels allegorieën. Op de ééne hoofdgedachte, in de gelijkenis neergelegd, komt het hier aan. Het andere is illustratie, die tot de parabel, niet tot de verklaring behoort.

47 Hoe verstaanbaar en sprekend moet voor een Petrus en een Johannes, vroeger zelf visschers (4 18 vv.) de gelijkenis van het vischnet zijn geweest! Zij kenden de hanteering van zoo'n sleepnet, en wisten, als er van allerlei was opgehaald, hoe dat schiften in zijn werk ging. En als zij straks, als „visschers van menschen" uitgaan, zullen zij tot allerlei menschen het woord des koninkrijks hebben te brengen. Om hun woord zal van allerlei slag zich verzamelen; wat deugdelijk is en wat ondeugdelijk, wie in het koninkrijk Gods behoort en wie niet, het gericht zal het aan den dag brengen; dan komt de schifting en scheiding.

51 Deze laatste drie gelijkenissen verstaan de leerlingen zonder nadere uitlegging. Zij zullen er dus hun voordeel mede kunnen doen; zelf leerlingen geweest in het koninkrijk der hemelen, zullen zij straks

52 anderen te onderwijzen hebben. Dan moeten zij beschikken over een schat van inzicht en leering, die zij, als een huisvader zijn' voorraad, uit de H. Schrift als ware schriftgeleerden, vgl 23 : 34, moeten putten en uitdeelen : het oude, dat zij nu eerst recht gingen begrijpen, en het nieuwe, dat zij van Jezus ontvingen.

In zijn vaderstad verworpen, vs. 54-58. Vgl. Mk. 6 : 1-6, Lk.

Page 117: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 13 : 54. UITLEG. 113

54 4 : 15-30. — Op de parabelrede, die, als een oordeel over de hard-nekkigheid van het meerendeel van het volk, de mysteriën van het koninkrijk der hemelen brengt zonder dat zij het opmerkten, laat Mt. een ander voorbeeld volgen van den tegenstand, dien Jezus ontmoet. Hij zegt niet, dat Jezus' bezoek aan zijne vaderstad, d. i. Názaret, 2 : 23, in tijdsorde volgt op het voorafgaande. De ervaring, daar opgedaan, is een illustratie te meer van de scheiding, die bezig is zich te voltrekken; tegenover zijn' Messias staat de meerderheid van zijn volk. Ook zijn eigen stadgenooten. Zij staan versteld over de wijsheid, die van zijn lippen vloeit. Zij begrijpen niet, waar hij dit alles vandaan heeft, ook de macht om wonderen te doen, waarvan zij hoorden. Zij

55 weten alles van zijne omstandigheden, van zijne familie. Bij de schrift-geleerden, in den officiëelen weg, heeft hij deze wijsheid niet opgedaan. In plaats van dus Gods wijsheid in hem te eeren, nemen zij aanstoot

57 aan hem. Zoodat Jezus op hen het spreekwoord toepast, dat een profeet in zijn vaderstad en bij zijn eigen familie, die toch het eerst moesten erkennen, dat hij van God gezonden is, het minst in eere is. En hun ongeloof is hem een belemmering, zijne krachten te openbaren.

14 Heródes' oordeel over Jezus. Dood van Johannes den Dooper, vs. 1-12. Vgl. Mk. 6 : 14, 17-29, Lk. 9 : 7-9, 3 : 19-20. — Ook Heródes' indruk wordt ons medegedeeld. Heródes Antipas was, na zijns vaders dood (2 : 22) viervorst geworden over een deel van diens gebied, en wel over Galiléa en Peréa. In den volksmond heette hij ook wel koning (vs. 9). Het gerucht van Jezus' optreden dringt ook tot hem door, en maakt hem ongerust. Het geweten van den angstigen en zwakken

2 vorst schrikt nog weer eens op. Een profeet! Zoo iets als Johannes, dien hij had laten dooden? Hij maakt zijn hovelingen deelgenoot van zijne onrust. Het gerucht over dezen profeet doet hem denken aan wat vroeger Johannes' optreden was. Zou deze misschien uit de

3 dooden zijn wedergekeerd? Om deze uiting toe te lichten verhaalt de evangelist hier, wat vroeger was voorgevallen. Van Johannes' gevangen-schap had hij reeds eerder gesproken (4 : 12, 11 : 2). Nu eerst hooren wij, wie hiervan de schuld had. Heródes had aan één zijner broeders diens vrouw Heródias afhandig gemaakt, en leefde met haar in over-spel. De naam van dien broeder, Filippus, ontbreekt bij Mt. in enkele zeer oude getuigen. Misschien is hij onder den invloed van Markus' tekst in dien van Mt. ingedrongen. De Joodsche geschiedschrijver Flavius Joséphus noemt een anderen Heródes als echtgenoot van

4 Heródias. Haar invloed was ongetwijfeld in het spel bij de gevangen-zetting van Johannes, die niet schroomde, den overspeligen vorst zijne zonde onder het oog te brengen. Zwak en onder allerlei invloed zint hij erover, Johannes te dooden, maar waagt het niet. Mk. verhaalt, dat hij ook onder den indruk van den machtigen profeet niet kon uitkomen.

V. LEEUWEN-LODDER, Tekst en Uitleg, Matthéus. * 8

Page 118: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

114 Matthéus 14 : 6. UITLEG.

Mt. spreekt van Heródes' vrees voor het volk. Hij is eene figuur als Achab, die beheerscht wordt door Izébels wil, maar nu en dan onder

6 andere indrukken komt. Meer echter dan indrukken zijn het ook bij Heródes niet. Het ééne oogenblik is hij bevreesd voor Johannes; het andere weegt bij hem een mogelijke onrust onder het volk zwaar. En straks is hij, aan een weelderigen maaltijd, onder de bekoring van Salóme's verschijning: deze dochter van Heródias voert een dans uit

7 voor het tafelgezelschap op Heródes' geboorte-dag. Zij maakt, in overleg met en op aanstichten van haar moeder, van Heródes' opwinding

9 gebruik; hij belooft haar, wat zij ook vragen zou. Zij vraagt het hoofd van Johannes. De zwakkeling durft niet; en toch durft hij het ook niet laten, zijn lichtvaardige belofte te vervullen. Zoo verkrijgt Heródias haar wensch; aan Salóme wordt Johannes' hoofd op een schotel gebracht. Zijn lijk wordt door zijn leerlingen begraven.

12 Klaarblijkelijk heeft Johannes, door Jezus' antwoord op zijn vragen gerustgesteld (11 : 2), aan den Messias geen aanstoot genomen. Het geestelijk rapport tusschen den heraut en den koning is blijven bestaan. Thans, na zijn' dood, gaan zijne leerlingen Jezus den dood van hun meester berichten.

13 Vijfduizend gespijzigd, vs. 13-21. Vgl. Mk. 6 : 31-44, Lk. 9 : 10-17. — De tijding van Johannes' gevangenzetting is voor Jezus het begin geweest van zijn' arbeid in Galiléa (4 : 12), waarvan Mt. ons, zonder overal op de volgorde der gebeurtenissen te letten, tot dusver een schets heeft gegeven; hierbij liet hij duidelijk uitkomen, dat de meerder-heid zich van Jezus af of tegen hem keert. In die conflicten wordt reeds af en toe een woord gehoord, dat aan het schrikkelijk eind doet denken, vgl. 9 : 15, 10 : 38, 12 : 14. — Het bericht van Johannes' terecht stelling is de naaste aanleiding, dat Jezus zich aan de scharen en aan de lagen zijner vijanden onttrekt. Zijne zorg en aandacht is nu vooral voor de leerlingen, voor den kring, welke straks als de gemeente van Christus hem belijden zal. Zonder dat hij zijne hulp aan kranken en ellendigen onttrekt, vinden wij hem toch in de volgende hoofdstukken, totdat de laatste reis naar Jeruzalem begint, voornamelijk bezig met de onderwijzing en vorming zijner leerlingen.

Jezus zoekt de eenzaamheid. Maar niet gemakkelijk slaagt hij erin, haar te vinden. Door de prediking der twaalf (hfdst. 10, Mk. 6 : 30) en door zijn eigen optreden was er te veel roep van hem uitgegaan. Ook nu volgen groote menigten van verschillende plaatsen langs de kust tot de plek, waar hij, een deel van het meer overstekend, weer voet aan

14 land zet. Hij ontzegt zijn hulp aan de scharen niet. ZoO lang zelfs zet hij zijn werk der ontferming voort, dat zijne leerlingen hem er attent op maken, dat het al ver over den tijd voor den maaltijd is. Hij mag noodig de menschen laten gaan: hier is niets te krijgen, dan kunnen

Page 119: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 14 : 16. UITLEG. 115

16 zij in den omtrek zich van spijzen voorzien. Ligt in zijn antwoord: ,,geeft gij hun te eten", een zacht verwijt, dat zij niet verstaan, hoe hij, die de scharen weldoet en door zijn woord hun zieken geneest, ook voor hun voedsel wel kan zorgen? Hoe onmogelijk zij dit bevel achten, bij den geringen voorraad, dien zij hebben, het zal toch worden uit-gevoerd. Als tot een maaltijd moeten de scharen, in groepen verdeeld,

19 op het gras zich neerzetten. En de discipelen zijn het, die hun het brood en de visch uitdeelen, nadat Jezus, als een huisvader, een zegen erover heeft uitgesproken. Zijn wondere macht was zóó groot, dat de discipelen aan de meer dan 5000 tellende menigte genoeg konden verschaffen; ja, toen zij met hun twaalven rondgingen, vergaarde ieder van hen van wat er overbleef, nog een mand vol.

20 Het wandelen op het meer, vs. 22-36. Vgl. Mk. 6 : 46-56, Joh. 6 : 15-21. — Na dit wonder dwingt Jezus zijne discipelen, alleen weg te varen; zij zullen dit ongaarne gedaan hebben. goh. 6 : 15 geeft ons recht, te vermoeden dat Jezus hen onttrekken wilde aan een ver-zoeking: hoe licht zouden zij, aardschgezind als hun Messias-ver-wachting nog was, ingestemd hebben met het enthousiasme der scharen, die, opgetogen over wat zij gezien hadden, Jezus nu wel tot Messias hadden willen uitroepen. Doch straks zullen de discipelen heerlijker openbaring zien van zijne macht, en in aanbidding voor

23 hem neervallen! Nadat de menigte is heengegaan, brengt Jezus een groot deel van den nacht in het gebed door. Ook voor hemzelf was deze kans om als Messias erkend te worden, eene verzoeking geweest.

25 In de gemeenschap met den Vader sterkt hij zijne ziel. Om de vierde nachtwake, tusschen drie en zes uur, gaat hij over het water, terwijl de discipelen worstelen met den tegenwind. Hun angst over de spook-achtige gedaante wordt door zijn woord: „ik ben het" weggenomen.

28 Petrus' verzoek, dat Jezus, indien hij het was, hem zou bevelen, tot hem te komen over het water, strookt geheel met zijn impulsief ka-rakter. Hij overschat echter, niet de macht van Jezus, maar zijn eigen geloof. Zoolang hij uitsluitend met het woord van zijn Messias rekent,

30 is diens macht ook de zijne; maar zoodra hij op de omstandigheden ziet, het gevaar opmerkt, schrikt van zijn waagstuk, begint hij te zinken. Zonder Jezus' reddende hand zou hij het leven er niet hebben afgebracht.

32 Een zacht verwijt moet hij hooren over zijn kleingeloof: waarom was zijn hart verdeeld tusschen 's Heeren woord en wat daartegenover stond? Alleen Mt. heeft het verhaal van Petrus' geloof en kleingeloof. De macht, door Jezus betoond, maakt op de discipelen een overweldigenden indruk. Hij heeft zichzelven wel „de Zoon"genoemd (11 : 27). Inderdaad, wie zóó de natuur beheerscht en de elementen regeert, is iemand van meer dan menschelijke grootheid: gij zijt werkelijk Zoon Gods!

34 De nachtelijke overvaart eindigde in de streek Gennésar of Gennésaret

Page 120: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

116 Matthéus 15 : 1. UITLEG.

ten Z. van Kapérnaum gelegen. Lang houdt Jezus zich hier niet op, van een prediken hier wordt niets vermeld; alleen van genezingen; men wenschte maar de kwast van zijn mantel te mogen aanraken (vgl. 9 : 21). Ook dit wijst erop, dat hij slechts dóórtrok, zonder een langere werkzaamheid hier aan te vangen.

15 Gods wet en de inzettingen van menschen, vs. 1-20. Vgl. Mk. 7 : 1-23, Lk. 11 : 38. — Ook uit Jeruzalem worden Farizéërs en schrift-geleerden op Jezus afgezonden. Zij kunnen hem niet met rust laten; zijn vrij standpunt tegenover hun heilig huisje, de leer en de over-levering der ouden, is hun een ergernis. Van ouds had het Farizeïsme naast de Mozaïsche wet allerlei voorschriften en bepalingen gemaakt, die de toepassing van de wet op de meest verschillende gevallen moesten regelen. Deze van mond tot mond, van meester op leerling

2 overgaande „overlevering" was hun even heilig als de wet. Nu vallen zij Jezus aan, roepen hem tot verantwoording, omdat hij zijn leerlingen leert, zich aan de overleveringen der ouden niet te houden. Als voor-beeld en bewijs noemen zij, dat Jezus' leerlingen de voorgeschreven wasschingen vóór den maaltijd verzuimen. Daardoor stelden zij zich immers bloot aan het gevaar, spijzen met „onreine" handen aan te raken, en dus iets te eten dat in religieuzen zin onrein was geworden. Naar de meeping der Farizéërs eerden zij God niet op de rechte wijze.

3 Jezus ontkent niet, dat zijne leerlingen deze voorschriften veronacht-zamen. Evenmin verdedigt hij zich. Hij antwoordt met een wedervraag, die veel zwaarder aanklacht behelst: waarom zij, de Farizéërs, ter

4 wille van hun overlevering Gods gebod overtreden? Zij, zoo bevreesd voor verontreiniging, maken door hunne tradities Gods wet krachteloos. Neem bijv. het vijfde gebod, dat het eeren van vader en moeder beveelt, Ex. 20 : 12, terwijl het vervloeken van vader en moeder met den dood wordt bedreigd, Ex. 21 : 17. Wat is nu der Farizéërs toepassing van

5 dit gebod? Volgens hun traditie kon iemand zeggen: eer maak ik er een offergave van, dan dat ik u iets zou doen ten goede komen. Zulk een krasse betuiging, in toom geuit, was naar de leer der rabbijnen bindend, niet in zóóver nl., dat men het bedoelde werkelijk zou moeten offeren, maar wel dat geen ander er meer aanspraak op kon maken.

6 Zulk een in toorn uitgesproken woord (in het Hebr. korbán, vgl. Mk. 7 : 11) dat veel van een vervloeking had, ontsloeg den zoon van den onderhoudsplicht ten opzichte zijner ouders. Door zulk een bepaling deden dus de Farizéërs beide door Jezus genoemde goddelijke geboden

7 te niet. Op zulke geveinsden is het profetisch woord Jes. 29 : 13 van toepassing; het is een uiterlijke vroomheid, waaraan het hart vreemd is, door deze leeraars beoefend en geleerd; zij binden de gewetens des volks aan hun bepalinkjes en hunne casuïstiék; doch het is een

10 eeren van God, dat zonder waarde is. Openlijk stelt Jezus zich tegenover

Page 121: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 15 : 11. UITLEG. 117

de Farizéërs met hunne voorschriften. Hij vraagt nadrukkelijk aan- dacht bij de menschen, die hij bijeen roept; misschien hadden zij op een' afstand het dispuut mede aangezien en gedeeltelijk gehoord.

11 Zij behoeven niet zoo angstvallig te letten op verontreiniging bij de maaltijden ; voor God wordt men niet onrein door wat men eet ; wat

12 den mond uitkomt, verontreinigt. Jezus' leerlingen zijn over zijne houding verbaasd, en eenigszins ongerust. Heeft hij niet opgemerkt, hoe de Farizéërs zich aan zijne woorden geërgerd hebben? Zijn zij

13 niet de erkende leiders? Moeten zij niet worden ontzien? Mogen zij worden afgestooten? Jezus zegt, dat dit onvermijdelijk is. Het ligt niet aan hem of aan zijn prediking. Hij arbeidt in Gods wijngaard waar de oogst rijpt, vgl. 9 : 37; wat in het midden van het volk Gods opwast, maar niet door Zijne hand is geplant, zal worden uitgeroeid, •

14 hoe hoog het zich verheffe. De discipelen moeten van deze menschen leeren afzien, en door Jezus zich de oogen laten openen. De Farizéërs zijn leidslieden van blinden (vgl. Rom. 2 : 19) maar zelf blind; wie aan hunne leiding zich overgeeft, komt mèt hen verkeerd uit.

15 Petrus peinst intusschen nog over het straks gehoorde woord; het is een parabel, doch haar beteekenis is hem niet duidelijk. Hij vraagt

w om opheldering. Deze wordt hem en den anderen gegeven; doch niet zonder een verwijt over hun onbevattelijkheid, met welke Jezus evenwel

17 geduld heeft. Niet het eten met ongewasschen handen, door de Fari-zéërs in Jezus' leerlingen veroordeeld, is bron van religieuze veront-reiniging; niet dit stoort of verbreekt de gemeenschap met God. De

19 bron der onreinheid is het zondig hart. Wat hierin schuilt aan ver-keerde overlegging en gezindheid, en hieruit opwelt tot verkeerde woorden en daden, dat maakt scheiding tusschen ons en God.

21 De Kananeesche vrouw, vs. 21-28. Vgl. Mk. 7 : 24-30. — Jezus blijft zich onttrekken aan de lagen van zijn vijanden en aan het enthousiasme der opgetogen menigte, die hem kent in zijn wonder-macht. Hij begeeft zich op weg naar het gebied van Tyrus en Sidon, d. i. van het tot de Romeinsche provincie Syrië behoorende Fenícië.

22 Daar heeft hij eene ontmoeting, die beschamend is voor zijn eigen volk: hèn moet hij ontwijken om hun ongeloof en aardsche Messias-idealen; een heidensche vrouw toont een sterk geloof. Het voorval is een spiegel en profetie van Israëls verwerping en het ingaan der heidenwereld, vgl. 8 : 11. De tegenstelling komt reeds scherp uit i n .

den ouderwetschen naam, waarmede Mt. de vrouw uit dit heidensche land aanduidt; hij noemt haar een „Iananeesche"; Mt.'s lezers be-grepen nu wel, dat zij zeker een heidensche vrouw was. Toch heeft zij van Israëls beloften en ook van Jezus' macht gehoord. Zij roept althans hem aan als „Zoon Davids", vgl. 12 : 23. In haar zorg om haar kind, in haar verlangen, nu hulp te vinden, begint zij reeds uit

Page 122: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

118 Matthéus 15 : 23. UITLEG.

23 de verte te roepen. Maar Jezus laat haar roepen, en antwoordt niet. De discipelen beginnen dat geroep hinderlijk te vinden. Waarom zendt Jezus haar niet heen? Zij vragen niets in het belang der vrouw, maar willen van dezen hinder ontslagen zijn. Jezus toont in zijn

24 antwoord, dat hij wè1 over helpen denkt. Maar dit ligt buiten zijn roeping. Zoolang zijn aardsche loopbaan niet is geëindigd, en zijn woord tot heel het huis Israëls gebracht, kan hij tot de heidenen niet gaan, vgl. 10 : 5, 6. Intusschen haalt de vrouw hem in, valt hem te voet en smeekt om hulp. Jezus' antwoord is niet bemoedigend. Het

26 gaat niet aan, zegt hij, de kinderen het brood af te nemen, en den hondjes voor te werpen. De „kinderen" zijn de Israëlieten, met Gods verbond en beloften begunstigd. In hun oog waren allen, die daar-buiten stonden, onrein; de heidenen werden dikwijls voor honden gescholden. Jezus sluit zich bij deze spreekwijze aan, doch verzacht haar, en laat tevens voor de vrouw eenige hoop over. Hij spreekt van hondjes. Dat doet niet denken aan de half wilde honden, die nog in het Oosten over de straten zwerven, en hun eigen voedsel moeten zoeken, maar aan een kleiner soort, dat als huisdier werd geduld. Maar wie zal, vóórdat de kinderen verzadigd zijn, het brood hun afnemen en aan de hondjes geven? Hiermede is dus niet gezegd, dat een prediking aan de heidenwereld buiten Jezus' gezichtskring lag.

27 Alleen, nu kon dat nog niet gebeuren. Eerst de kinderen. Voor haar schijnt er dus geen kans. De vrouw houdt toch vol; haar geloof en verlangen vindt een argument : er valt, terwijl de kinderen eten, toch wel eens een brokje voor de hondjes af; meer verlangt zij niet. Het

28 is niet een recht, maar een gunst. Haar geloof, door Jezus geroemd, wordt niet beschaamd. Haar kind werd van stonden aan beter.

Genezingen, vierduizend gespijzigd, vs. 29-38. Vgl. Mk. 7 : 34, 37 8 : 1--10 -- Hoe lang Jezus noodig had, om uit het gebied van Tyrus en Sidon weer den oever van de Galileesche zee te bereiken, wordt ons niet medegedeeld. Evenmin zegt Mt., hoe ver hij langs de kust ging, wáár dus de menigte met haar zieken en hulpbehoevenden naar hem toestroomde. Mk. zegt, dat het was in Dekápolis, een deel van het Joodsche land, waar veel heidenen woonden, vgl. 8 : 28. Op heidensche bewoners wijst ook de uiting, dat het „den God van

30 Israël" is, dien zij prezen. Stof voor dit loven van Israëls God vinden zij in de vele genezingen, die Jezus ook hier verricht. Ongelukkigen van allerlei aard brengt men tot hem; sommigen, die waarschijnlijk gedragen moesten worden, legt men aan zijne voeten neer. Zulke

32 lammen, en ook kreupelen, stommen, blinden, geneest hij. Drie dagen houdt dit aan. Van allen kant komen zij toeloopen, en die beweldadigd zijn, gaan niet aanstonds weer heen. Om zijne discipelen op de proef te stellen, spreekt Jezus van zijn medelijden met die schare: zij moeten

Page 123: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 15 : 33. UITLEG. 119

wel honger krijgen. ZOO kan hij ze toch niet laten gaan: ze zouden geheel flauw worden onderweg. De discipelen zijn hardleersch en

33 vatten niet, waar Jezus heen wil. Zij zien het bezwaar; waar vandaan moeten zij in de onbewoonde streek eten voor z66veel menschen halen. Weer toont Jezus hun zijne macht. Met de zeven brooden en enkele vischjes, die zij nog hadden, spijzigt hij de schare, nu van vierduizend mannen, ongerekend de vrouwen en de kinderen. En nog bleven er zeven korven met resten over. Zullen zij leeren letten op de wondere macht van hem, die met zijne hand de zijnen voedt?

39 Jezus weigert een teeken aan de Farizéërs en waarschuwt voor hun zuurdeeg, 15 : 39-12. Vgl. Mk. 8 : 11-21, Lk. 12 : 54-56, 12 : 1. — Lang duurt het oponthoud in het land van Dekápolis niet. Na de menigte haar afscheid te hebben gegeven, gaat hij weer scheep, en steekt over naar de streek van Mágadan. Waar dit plaatsje lag, is niet meer bekend; waarschijnlijk hieraan is de verandering in Mágdala toe te schrijven, die in sommige handschriften wordt gevonden. Markus spreekt van Dalmanutha, waarvan de ligging evenmin vaststaat.

16 Hier komen Farizéërs en Sadducéërs tot Jezus. Mt. noemt alleen Farizéërs, maar in het woord, dat, evenals bij Mt., op dit korte gesprek volgt, Mk. 7 : 15, wordt ook van Heródes gesproken. De geestelijke leiders en voormannen der Joden, gewoonlijk scherp tegenover elkaar staand, vereenigen zich nu tegen Jezus. De tegenstand en vijandschap nemen toe. Zij vragen, dat hij hun een teeken uit den hemel zal toonen. Een wonderlijk luchtverschijnsel, of iets buitengewoons in den loop van zon of maan. Dat zou hem in hunne oogen legitimeeren. Zuiver zijn echter hunne bedoelingen niet; zij doen het, om hem op de proef te stellen. Iets als zij vragen, zal Jezus immers niet kunnen presteeren ;

2 dan hebben zij ook recht, hem af te wijzen! Het gedeelte van Jezus' antwoord, dat vs. 2 en 3 behelzen, wordt in de oudste Grieksche handschriften niet gevonden; andere oude getuigen hebben het wèl. Het is wellicht een woord van Jezus, door de mondelinge overlevering voortgeplant. In Lk. 12 : 54-56 vinden wij een uitspraak, die in

3 inhoud, niet in den vorm, veel op deze bij Mt. gelijkt. Uit het avond-rood, zegt Jezus, kunnen zij een schoonen dag, uit een sombere, roode lucht des morgens weten zij naderenden storm te voorspellen. Kunnen zulke scherpe waarnemers van den hemel dan de teekenen der tijden niet onderscheiden? Hebben zij uit wat sedert Jezus' optreden geschied is, niet gemerkt, dat de tijd vol, de Messiaansche periode aangebroken

4 is? Zij zijn een boos en overspelig geslacht, en zullen geen teeken ontvangen, behalve dat van den profeet Jona. Doch voor hun ongeloof was dit geen teeken; zij sloegen er geen acht op, vgl. 12 : 38. Kort en afwerend worden zij behandeld. Verder laat Jezus hen staan, en

5 vertrekt. — Dat de discipelen bij het overvaren vergaten, brood mede

Page 124: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

120 Mattheus 16 : 6. UITLEG.

6 te nemen, is aanleiding voor eene waarschuwing in parabelvorm: zij moeten zich wachten voor het zuurdeeg van Farizéërs en Sadducéërs.

7 Deze parabel vatten zij letterlijk op; zij meenen, dat Jezus hen herinnert aan hun verzuim. Moeten zij nog teruggaan, maar dan zorgen, als zij zich van leeftocht gaan voorzien, niet bij een Farizéër of Sadducéër

8 terecht te komen? Zoo mompelen zij onder elkaar. Dit berokkent hun een zeer scherpe terechtwijzing van hun Meester. Hoe kunnen zij denken,

9 dat hij over zijn eten bezorgd was en aanwijzingen gaf? Hebben zij nog záá weinig inzicht? En die vijf brooden dan, voor hem genoeg om er vijfduizend van te spijzigen, en er bleef nog over; en die zeven

10 brooden, meer dan rijkelijk genoeg voor vierduizend man? Vatten zij niet, dat hij hun waarlijk niet over brood behoeft te spreken? En nu hij de parabel herhaalt, beginnen zij te begrijpen, wat hij bedoelt:

12 de leer der Farizéërs en Sadducéërs, hun levensopvatting en onderricht, die als een ferment veler denken en doen doortrák; dáárvoor moesten zij oppassen, daartegen waren zij nu gewaarschuwd! Had Jezus bij een vorig twistgesprek hen moeten geruststellen, toen zij zich over de ergernis der Farizéërs bezorgd maakten, 15 : 12, thans waarschuwt hij nog duidelijker, dat zij van de geestelijke leidslieden van het volk zich moeten losmaken.

13 De belijdenis van Petrus, vs. 13-20. Vgl. Mk. 8 : 27-30, Lk. 9 : 18-21. — In deze dagen zondert Jezus zelf zich met zijne discipelen steeds van het volk af. Van aanraking met de scharen of van conflict met de tegenstanders lezen wij vooreerst niets. Wij treffen thans Jezus aan in het gebied van Caesaréa Filíppi. Mk. vermeldt een door Mt. niet genoemde genezing te Bethsáïda. Dit ligt aan den noordelijken oever van het meer, waar de Jordaan erin uitmondt. Van hieruit is hij noordwaarts gereisd, tot aan de uiterste grens van het land; daar ligt, niet ver van de Jordaan, Caesaréa Filíppi. Vroeger heette deze plaats Paneas, naar een heiligdom van Pan, wat nog in den huidigen naam Bániás is terug te vinden. Filippus de viervorst, zoon van Herádes den Grooten, vernieuwde en verfraaide deze, in zijn gebied gelegen, stad en noemde haar Caesaréa. Om haar te onderscheiden van het aan de kust der Middellandsche zee gelegen Caesaréa, Hand. 8 : 40, 10 : 1, 23 : 23 enz., heet zij Caesaréa Filíppi. Op den tocht in dit gebied stelt Jezus zijne discipelen de vraag, voor wien de menschen den Zoon des menschen toch wel houden. Ook hier bedoelt Jezus zich-zelf ; hij vraagt niet naar de heerschende meening over den in Dan. 7 : 13 als „Zoon des menschen" geteekenden Messias, maar hoe men over hèm

14 oordeelt (vgl. 7 : 20). Het antwoord geeft iets weer van wat de discipelen van de publieke opinie hadden opgevangen. Er werd over Jezus gesproken; velen begrepen, dat hij een buitengewoon iemand was. Dat spiegelt zich af in de verklaringen, die men geeft van het

Page 125: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 16 : 15. UITLEG. 121

ongewone in zijn optreden. Naar de populaire opvatting was een op-nieuw verschijnen van een overleden profeet mogelijk (vgl. 14 : 2). Zoo konden sommigen hem voor Elia houden, anderen voor Johannes den Dooper, of voor Jeremia, of, veel vager, voor één der Oud-Tes-tamentische profeten. Wat al verwarring! Wat al verschil van meening! Wat al verblinding! Dat Jezus wat groots is, daarover is men het eens. Zal dan niemand verstaan en erkennen, wie hij is? Mag al dit meenings-verschil oorzaak zijn zich van hem af te maken? Mogen zijne leerlingen zeggen: niemand mag beweren, dat hij het bij het rechte eind heeft?

15 Jezus leert het hun anders. Zijn vraag naar de gangbare meeningen is slechts eene inleiding tot zijne vraag aan hen, wat zij dan wel hebben leeren inzien. Zij worden door deze vraag afgezonderd van en gesteld tegenover de menigte met haar bont gewarrel van meeningen. Het

16 antwoord is een plechtige belijdenis; zij geeft weer, wat hun aller inzicht (vgl. Joh. 6 : 67-70) is, maar komt uit den mond van éénen. Het is Petrus, die antwoordt: gij zijt de Christus, de Zoon van den levenden God. Daarin ligt samengevat al wat zij van hem hadden leeren begrijpen. Evenals de menigte, hadden zij de „werken van den Messias (vgl. 11 : 2 vv.) gezien, de prediking van het koninkrijk der hemelen gehoord. De mysteriën van dat koninkrijk waren hun onthuld. Thans, niet onder den verschen indruk van een machtig wonder (vgl. 12 : 23, 14 : 33), maar als resultaat van al zijn spreken en werken, van heel zijn verkeeren met hen, hoort Jezus zich belijden als de Messias. En meer dan dat. Als de Zoon van den levenden God. Wat Jezus van zichzelf betuigd had (11 : 27), had weerklank gevonden in de ziel zijner discipelen. Hem hebben zij leeren kennen als den Zoon, en wel als den Zoon van den levenden God, die in hem zich openbaart als dien God, die het leven heeft (P; 84 : 2) en het leven geeft, d. i. die behoudt (vgl. Ps. 119 : 25 enz.).

17 Jezus, wel verre van deze belijdenis af te wijzen, aanvaardt haar, en prijst hem zalig, die ze uitsprak. In de kennis, in deze belijdenis tot uiting gekomen, ligt de zaligheid, vgl. Joh. 17 : 3. Zij is niet een vrucht van menschelijk inzicht en overlegging, maar een licht, door God zelf ontstoken. Wat de belijder in zichzelf en uit zichzelf is, kan Petrus verstaan uit den naam, waarmede hij wordt toegesproken. Simon bar Jona, zoon van Jóchanan of Johannes, vgl. Joh. 1 : 42; 21 : 15. Evenals in deze beide genoemde plaatsen is ook hier de be-naming van Petrus met zijn geboortenaam en dien zijns vaders, een herinnering aan wat hij van nature is, in tegenstelling met hetgeen genade van hem maakt, vgl. vs. 18. Hij heeft deze erkentenis van wat Jezus is niet uit zichzelf, of van een ander mensch. „Vleesch en bloed" is in de Joodsche literatuur een gangbare uitdrukking voor „een sterfelijk, een gewoon mensch", vgl. ook Gal. 1 : 16, Ef. 6 : 12. Petrus

Page 126: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

122 Matthéus 16 : 18. UITLEG.

dankt dit aan openbaring van den Vader, die alleen den Zoon kent, 18 11 : 27; Hij deed hem dit licht opgaan, en Jezus in dat licht zien.

Wat Jezus, die Petrus' belijdenis aanvaardt, op zijne beurt van dezen Simon zegt, is eene herinnering aan den naam, dien hij hem vroeger had gegeven, vgl. Joh. 1 : 42, Mt. 10 : 2. In het Arameesch luidt deze naam geheel als het woord, dat rots of steen beteekent. Jezus zeide dus: gij zijt Képha, en op deze Képhá zal ik mijne gemeente bouwen. (Slechts hier en 18 : 15 komt in de evangeliën het woord ecclésia = Kerk of gemeente voor). Wie hij mocht zijn van zichzelf, (en Simon was alles behalve een vast, zichzelf gelijkblijvend mensch), Jezus noemt hem Képhá, een' uit de rots gehouwen steen; als een „levende steen" zal hij in het geestelijk huis Gods worden ingevoegd, vgl. 1 Petr. 2 : 5. En wel als Képhá als Petrus, d. i. omdat hij gebracht is tot de juist gehoorde belijdenis. Ja meer nog: hij, Képhá, is als één der eerste steenen in dat geestelijk huis, dat Christus zelf bouwen zal, en allen, die na hem worden toegebracht en ingevoegd, zullen op dezen „eersten steen" gebouwd worden. Met hem als gemeente vereenigd in de belijdenis, van zijne lippen gehoord.

Voor zijne gemeente heeft Christus ook deze belofte: de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. De Hades of Sjebl is gedacht als een eigen gebied, als een sterke burcht; ook in het 0. T. is sprake van den Sjeól, Jes. 38 : 10 en de poorten des doods, Ps. 107 : 18. In die onderwereld huist en heerscht de Satan met zijne dienaren, vgl. Lk. 8 : 31, Op. 9 : 1 vv.; telkens opent zij hare poorten, om hare legermachten door te laten ter bestrijding van de gemeente Gods. Deze heeft dus te rekenen op nimmer rustenden strijd, maar, gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, Ef. 2 : 20 v., ook op

19 de belofte, die Christus haar geeft. In die gemeente zal aan Petrus, die Jezus als den Christus beleed, een belangrijke taak worden toever-trouwd. De sleutelen niet van de hemelpoort, maar van het koninkrijk der hemelen, zooals dit op aarde bestaat, vgl. hfdst. 13. Gelijk de májor-dómus, de huismeester, in naam van zijn vorst, toegang geeft tot diens burcht, de schatten en voorraden beheert en uitdeelt, daar aanwezig, vgl. Jes. 22, zoo geeft ook hij, die de sleutels van het koninkrijk der hemelen heeft, toegang, en beheert en deelt uit, wat daar aan schatten en spijze ligt opgetast. De schatten van het koninkrijk Gods zijn geestelijk van aard; zij zijn samengevat in de belijdenis van Jezus als den Christus, den Zoon des levenden Gods; zij worden ontsloten en uitgedeeld in de verkondiging van het Woord. De Fari-zéërs, die de wet hadden uit te leggen, hadden den sleutel der kennis door hunne verkeerde wets-opvatting weggenomen, vgl. Lk. 11 : 25 Mt. 23 : 13. In de prediking van het Woord, dat den Christus brengt, wordt de schat der vergeving van zonden geopend en uitgedeeld.

Page 127: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 16 : 20. UITLEG. 123

Het volgende woord wordt zeer verschillend verklaard. Veel is te zeggen voor de meening, dat Jezus hier een spreekwijze gebruikt, bij de Rabbijnen zeer dikwijls te vinden; volgens dit spraakgebruik is binden = iets voor verboden, en losmaken == iets voor geoorloofd verklaren. Geeft Jezus dus aan Petrus als apostel en aan de anderen, wier geloof hij in zijn belijdenis mede vertolkte, met hem, den sleutel om de poort te openen, waardoor de geloovige kan ingaan, hij verleent hun ook de macht, om de huisorde, in het huis dat hij bouwen zal, te maken. Aan hun woord wordt gezag toegekend, alsof het een woord uit den hemel was.

20 Jezus legt zijn discipelen thans met nadruk het zwijgen op. Hij is de Christus. Doch zij mogen dat nog niet verkondigen. Niet omdat het een geheim was. Maar omdat deze tijding bij de menigte verkeerde verwachting zou wekken. Zij hadden Jezus' woord gehoord, zijn werken gezien, en waren dezelfden gebleven. Werd hij hun voorgesteld als de Messias, hun nationale hartstocht zou wakker worden. De Christus wilde Jezus slechts zijn voor het geloofs-inzicht van hen, die door zijn persoon en woord getrokken waren. En ook zij zouden hem een' weg zien gaan, dien zij nu nog niet begrepen.

21 Aankondiging van het lijden, vs. 21-28. Vgl. Mk. 8 : 31-9 : 1, Lk. 9 : 22-27. — Wèlken weg het uit moet, zullen zij na dit ge-wichtig moment, na deze plechtige belijdenis, wel kunnen hooren en verdragen. In ieder geval, zij moeten erop worden voorbereid. Jezus begint nu onomwonden, ronduit te spreken van zijn verwerping te Jeruzalem, door de officiëele, geestelijke autoriteiten. Dat is een Goddelijk raadsbesluit; het moet. Vroeger was hierop wel gezinspeeld,

22 vgl. 9 : 15, 10 : 38, 12 : 40; nu wordt het duidelijk gezegd. Hoe weinig kunnen zij het verstaan. Petrus acht zich zelfs gerechtigd, deze gedachte ver weg te werpen, en Jezus erover te bestraffen. Welk een complicaties in het zondig hart, ook van Petrus! Is hij nu de Simon bar Jona? En is hem de lof en belofte van zooeven eene

23 weelde, die hij niet dragen kan? Hij krijgt thans wat anders te hooren. Jezus wijst hem af, noemt hem een Satan. Het woord van dezen discipel is hem een satanische verzoeking; wéér wordt hem de weg van het lijden als niet onvermijdelijk, ja als een dwaasheid voorgesteld, vgl. 4 : 8 v. Zelf teekent Jezus het pad af; en daar stelt zich Petrus hem als een struikelblok in den weg! Dat is niet een bedacht zijn op Goddelijke dingen, maar komt uit den mensch op.

24 Jezus weet, dat niet alleen Petrus zóó denkt. Daarom zegt hij tot allen -- volgens Mk. 8 : 34 zijn er ook anderen dan de discipelen bij — wat er aan vast is, „achter hem te komen", d. w. z. hem als koning te erkennen en te gehoorzamen, vgl. 2 Kon. 9 : 18, 19. Wie dat doen wil, moet naar eigen inzicht en lust en gemak niet vragen; zelfs

Page 128: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

124 Matthéus 16 : 25. UITLEG.

voor een sterven om jezus' wil niet terugschrikken. Wij moeten deuitdrukking "zijn kruis opnemen" niet verzwakken, door haar figuur-

25 lijk op te vatten. Wie zóó zichzelf liefheeft, en het leven er wilafbrengen, richt zichzelf te gronde. Wie, om van hem niet gescheidente worden, het leven ervoor over heeft, zal het leven vinden; immershij zal het ontvangen uit de hand van Christus, die ten gerichte enmet gericht komen zal, en ieder zal geven overeenkomstig zijne ver-

28 houding jegens hem. Om hen door den eisch der zelfverloocheningtot in den dood, door de afteekening van den lijdensweg niet geheelterneer te slaan, en om hun te verzekeren, dat hij waarlijk degene is,die het leven beloven en beschikken kan, geeft hij nog de plechtigeverzekering: er zijn er, die nog zullen zien en beleven, dat deMenschenzoon komt in zijne koninklijke majesteit: de bewijzen vanzijn verhoogd zijn als Messias zullen zij aanschouwen. Hoe enwaarin? Daarop zou eerst de toekomst het antwoord geven. Eerstmoest het de diepte in.

17 De verheerlijking op den berg, vs. 1-13. Vgl. Mk. 9 : 2-13, Lk. 9 :28-36, 2 Petr. 1 : 16-18. - Even sober in de voorstelling alsraadselachtig in zijn beteekenis is het voorval, dat thans volgt. Dathet in nauw verband staat met wat vooraf ging, de lijdens-aankondiging,en de verzoeking voor jezus gelegen in Petrus' verweer tegen dezegedachte, blijkt uit alle drie evangelisten. Zij zeggen, dat het 5 dagenlater (Lk.: ongeveer acht dagen) gebeurde. Lk. voegt er nog bij, dathet was "na deze woorden". jezus beklimt met de drie het meestin zijn vertrouwen genomen discipelen, vgl. Mk. 5 : 37, een hoogenberg; de traditie heeft van ouds als den berg der verheerlijking denThabor aangewezen, ten O. van Názaret. Hiertegen pleit, dat ophet plateau op den top van dezen berg een stad was. In ieder geval,geen der evangelisten geeft eenige nadere aanwijzing. Ook nu, vgl.14 : 23, zoekt jezus de eenzaamheid. Lk. 9 : 28 zegt, dat het was omte bidden. Hij had van zijn naderend lijden gesproken: zijn volk zouhem verwerpen, zelfs de eigen discipelen verstonden hem niet, javerzetten zich tegen de gedachte van het lijden. Dit is vereenzaming,en verzoeking. Hij zoekt de gemeenschap met den Vader. En niet te

2 vergeefs. Ten aanschouwe van de drie getuigen, die hij had mede­genomen, wordt zijn wezen overtogen met hemelsche heerlijkheid englans, de heerlijkheid bloeit op uit zijn volmaakt zondeloos bestaan.

3 Een voorsmaak en profetie van de overwinning. De overwinning vanlater; nà de worsteling. De drie discipelen krijgen een verschijningvan Mozes en Elia, die met hem in gesprek zijn. Waaraan zij dezegestalten herkennen, wordt niet gezegd. Dat zij het zijn, daarover isbij hen geen twijfel. Mozes, de man der wet, van Gods eischendegerechtigheid, Elia, de profeet, de ijveraar voor de eer van Gods

Page 129: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 17 : 4. UITLEG. 125

4 Naam, de man van Gods richtende gerechtigheid. Petrus, die hetgezicht niet verstaat, en alleen de heerlijkheid ervan ziet, wil dithemelsche vasthouden; het treft goed, dat zij hier zijn, om hutten tebouwen voor Jezus en Mozes en Elia. De heerlijkheid van het konink­rijk Gods vastgelegd op dien bergtop! Petrus anticipeert, en verstaatnog niet. Volgens Lukas gaat het gesprek over den uitgang te

5 jeruzalem. Dien weg kiest jezus. Petrus heeft nog niet uitgesprokenof een lichtende wolk, doch niet zoo stralend als de schitterglans vanjezus' heerlijkheid, overschaduwt hen. En gelijk bij den Doop, vgl.3 : 17, wordt ook thans, nu jezus niet voor zichzelf de heerlijkheidkiest, maar den weg van het lijden om zijn volk, de stem gehoord,die spreekt van het welbehagen des Vaders, dat op hem, den Zoon,

6 rust, en vermaant om naar hem te hooren. De hemelsche stem ver­schrikt de discipelen, die op hun aangezicht vallen. Als zij opzien bijeen aanraking van Jezus' hand, is het gansche gezicht verdwenen.

8 Alleen jezus is overgebleven, die hun vrees voor Gods majesteit verdrijft.Bij het afdalen van den berg verbiedt hij hun, van dit gezicht te

spreken, voordat de Zoon des menschen uit de dooden zou zijn opgewekt.Wat zou de wetenschap van dit hemelsch teeken baten, indien nieteerst het geloof in hem, die in den dood zich gegeven had, den ZoonGods had erkend!

10 Het juist aanschouwde, en wat zij hoorden over de opstanding uitde dooden, wekt bij hen de verwachting van het koninkrijk Gods.De glans van de juist geziene heerlijkheid straalt nog na, hun hartis vol hoop .op den tijd des heils, die daagt. Maar is dan de leer derschriftgeleerden niet ! .st, dat aan het aanbreken van dien tijd dekomst van Elia moet voorafgaan, vgl. Mal. 3 : 4-6? Het Messiaanscheheil schijnt aan te lichten. Maar Elia dan? Hoe kort hebben zij hemaanschouwd. En aan het volk heeft hij zich toch niet vertoond, omhet ontwrichte weer recht te zetten, jezus' antwoord is: die leer der

12 schriftgeleerden over Elia is juist. AiIeen maar wat zij zeggen is ge­13 schied, doch men heeft dien Elia niet erkend, en hem gedood. Toen

begrepen de discipelen, dat jezus johannes den Dooper bedoelde.En terwijl zij droomden van een heerlijk Godsrijk, wéér die herin­nering aan den lijdensweg : den Zoon des menschen zal het niet andersgaan dan den Dooper.

Genezing van een maanzieken knaap, vs. 14-20. Vgl. Mk. 9:14 14-29, Lk. 9: 37-42, 17: 6. - Eene vergelijking van Mt.' bericht

dezer genezing met die van Mk. en Lk. toont, dat hij de minst uit­voerige is. Bij de andere evangelisten vinden wij détails, die hij nietvermeldt. Bij Mt. valt alle licht op de machteloosheid der discipelenzonder jezus, op de macht, die hij ook hier betoont, en op de rechteverhouding der discipelen tot hem. Van den berg in de bewoonde

Page 130: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

126 Matthéus 17 : 15. UITLEG.

15 wereld teruggekeerd, vindt Jezus zich tegenover eene ellende, waarin alleen hij heul kan brengen: een vader smeekt om zijne hulp voor 'n ongelukkigen zoon, die blijkens Mk. van der jeugd aan ziek is; maanziek heet het bij Mt.; niet onmogelijk hebben wij aan epilepsie te denken, terwijl onder den invloed van een démon de verschijnselen

16 verergerden. Ook Jezus' discipelen beproefden tevergeefs eene ge-nezing. De klacht tegen het „ongeloovig en verkeerd" geslacht (vgl. Deut. 32 : 5, Col. 3 : 13) geldt voornamelijk de Farizéërs en schrift-geleerden. Mk. vertelt ons, dat zij in dispuut waren met de 9 dis-cipelen. Zij hebben waarschijnlijk uit hun onvermogen de slotsom

17 getrokken, dat ook hun Meester weinig te beduiden had. Jezus zucht over z66veel hardnekkigheid. Hoelang zal hij de smart van dit onver-

18 stand en dezen tegenstand nog moeten verdragen? Hij toont opnieuw, wat hij vermag, door den jongen aanstonds te genezen. Als de dis-cipelen daarna alleen zijn met Jezus, vragen zij hem, hoe het komt,

20 dat zij den démon niet hebben kunnen uitbannen. Waarom hebben zij machteloos gestaan? Jezus ontdekt hun den innerlijken grond hiervan, nl. hun ongeloof. De lezing „om uw kleingeloof" bedoelt waarschijnlijk dit verwijt te verzachten. Indien hun geloof, al was het klein als een mosterdzaad, toch maar de levens- en kiem-kracht had van zoo'n zaadje, zou niets hun onmogelijk zijn. In forsche beeld-spraak zegt Jezus dit zóó, met den vinger naar een nabijzijnden berg wijzend: op hun woord zou dan die berg zelfs zich verplaatsen. Niet, als zou zulk bergenverzettend geloof (vgl. 1 Cor. 13 : 2) alles ver-krijgen, wat iemand maar in den zin kwam; doch alles, waarvoor God een belofte gaf. Zooals Jezus zijn' discipL. n de belofte gaf, dat zij demónen zouden kunnen uitbannen (vgl. 10 : 1). — Het woord over vasten en bidden, dat ook de Staten-vertaling als vs. 21 heeft, is in vele handschriften te vinden, doch uit Mk. 9 overgenomen.

22 Vernieuwde lijdens -aankondiging; de tempel -belasting, vs. 12-27. Vgl. Mk. 9 : 30-32, Lk. 9 : 43-45. — Terwijl wij Jezus in de laatste hoofdstukken telkens buiten de grenzen van Israël aantroffen (vgl 15 : 21, 16 : 13), zien wij ons thans weer in Galilea verplaatst. Dit wordt hier nadrukkelijk vermeld. Doch van een spreken tot de menigte, of een verrichten van wonderen niets. De aanraking met de scharen is thans slechts sporadisch. De tijd wordt besteed aan het onderrichten van de discipelen. Mk. zegt dit duidelijker dan Mt., die

23 slechts samenvat, wat hierin op den voorgrond staat: het lijden en sterven van den Zoon des menschen, die in menschenhanden zal worden overgeleverd, en zal worden gedood, om ten derden dage weder op te staan. Het schijnt, dat deze gedachte tot de discipelen begint door te dringen; thans wekt zij nog hunne droefheid op.

24 Het volgend voorval, te Kapérnaum plaats grijpend, vermeldt alleen

Page 131: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 17 : 25. UITLEG. 127

Mt. Voor zijne lezers, in Palestina wonende Joden-christenen en Joden, had het belang, zoolang Jeruzalem en de tempel nog stonden. Het bewees, dat Jezus niet tegen de wet van Mozes inging, en was voor de Joden-christenen in de eerste tijden, toen de breuk met het Joden-dom en den tempel nog niet volkomen was, een aanwijzing, hoe zij zich hadden te gedragen tegenover Israëls wet en eeredienst.

De mannen, aangewezen om de tempelbelasting te innen, die tot een bedrag van een halven heiligen sikkel of didrachme jaarlijks door alle mannelijke Israëlieten boven de twintig jaar moest worden opgebracht (vgl. Ex. 30 : 13 v., 2 Kron. 24 : 6) en gewoonlijk in de maand Adar, de maand vóór die van het Paaschfeest, werd geind, komen bij Petrus en vragen, of zijn Meester gewoon is, die belasting te betalen? Misschien dat zij juist Petrus hierover aanspreken, omdat Jezus daar thuis was. Het geheele gezelschap der twaalf met Jezus zal wel niet onder één dak hebben kunnen verblijven. Door Jezus' omwandelingen in Galiléa was hij dikwijls uit Kapérnaum afwezig. Zoo zullen zij niet precies geweten hebben, wat hij gewoon was te doen. Petrus antwoordt, dat hij in den regel wel betaalt. Als hij in

25 huis komt, is Jezus hem vóór met eene vraag, die toont, hoe hij van deze zaak weet, en hoe hij principiëel er tegenover staat. Een aardsch vorst heft geen tol of cijns van de zonen van zijn huis, maar van vreemden. Ook in het Romeinsche rijk waren de Romeinsche burgers vrij van den census, en onder de Rabbijnen heerschte verschil van meening over de vraag, of de priesters al dan niet de tempelbelasting

26 moesten betalen. Hoeveel te meer is dan hij vrij, die meer dan de tempel (vgl. 12 : 6), die de Zoon is (vgl. 11 : 27), en ook zij, die kinderen zijn van den hemelschen Vader (vgl. 5 : 4 enz.), door hun

27 betrekking niet tot den tempel, maar tot hem. Toch wil Jezus de zwakken en weifelenden onder zijn volk niet afstooten, door zich te onttrekken aan een bepaling der Mozaische wet. En ook in dit opzicht stelt hij zich „onder de wet" (Gal. 4 : 4); doch op eene wijze, die toont, wie hij is, en dat hij, die gebiedt als de Zoon, inderdaad vrij is. Petrus verschaft zich, door op Jezus' bevel den vischhaak in de zee te werpen, den stater, die de waarde van een dubbele didrachme heeft. Juist genoeg dus voor hem en Jezus.

De christenen uit de Joden hebben, wat de Handelingen der Apostelen bewijzen, ten opzichte van den tempeldienst en al de religieuze gebruiken van het Jodendom eenzelfde gedragslijn gevolgd. Totdat God zelf in het gericht over stad en tempel den eeredienst deed ophouden, hebben zij er niet mede gebroken.

18 Jezus en de kleinen; ergernissen, vs. 1-14. Vgl. Mk. 9 : 33-47, Lk. 9 : 46-48, 15 : 4-7. — Jezus heeft de laatste tijden herhaal- delijk den discipelen gesproken van zijn lijden en sterven. Zij moesten

Page 132: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

128 Matthéus 18 : 3. UITLEG.

dit hooren en leeren verstaan, nu zij eenmaal wisten, dat hij de Messias was. Zij zijn er echter onvatbaar voor. De gedachte aan het Messias-schap houden zij vast, daaraan spinnen zij voort. Maar langs welken weg de koninklijke heerlijkheid zal worden bereikt, en wat dat voor hen zegt, daarvoor zijn zij doof. Zij vragen, naijverig op elkander, ieder op eigen eer bedacht, wie toch wel de eerste zal zijn in het komende rijk. Sommigen zijn bijzonder onderscheiden door Jezus (vgl. 17 : 1) ; met name Petrus schijnt op den voorgrond te zullen treden (vgl. 17 : 24, 16 : 18). Maar zijn zij niet Allen zijne getrouwen, en

3 hebben zij dus niet allen gelijke aanspraak? Tot antwoord stelt Jezus een kind in hun midden. Zij twisten over de eerste plaats in het komende rijk. Indien zij niet van gezindheid veranderen, zal er zelfs van binnenkomen in dat rijk geen sprake zijn. Zij moeten worden als de kinderen. Onbevangen, niet denkend over eigen grootheid of meerder-heid boven anderen; maar, als dat kind, beschaamd en verlegen in dien kring van groote menschen, verlegen over de gunst Gods, die

4 deel geeft aan Zijn rijk. Zonder zulk eene gezindheid geen sprake van binnengaan. En in dat rijk op aarde die gezindheid betoonen, door zich

s te vernederen, minder te willen zijn dan de anderen. Wie dat wil en volbrengt, is de meeste. Op zulke kleinen, die als de kinderen zijn, moet men niet neerzien, of ze verachten. Wie één van zulken aanneemt, eert, in zijn gedragingen erkent, omdat zoo-een Christus toebehoort,

6 eert hèm, neemt hèm op. Een tegenovergestelde houding is eene schrikkelijke zonde. Doelende op hen onder zijne discipelen, die niet jaloersch zijn op de anderen en zich niet op den voorgrond willen dringen, zegt Jezus: wie één van deze geringen, die toch in mij ge-looven, tot een aanstoot wordt, laadt schrikkelijke schuld op zich. Wie door zijn hooghartigheid, door zijn wedijver hen afbrengt van den rechten weg, hun iets in den weg legt, waarover zij struikelen, is er nog erger aan toe, dan wanneer hij, met een grooten molensteen aan den

7 hals gebonden, als een misdadiger werd verdronken. -- Met een „wee" klaagt Jezus over en waarschuwt hij tegen al den aanstoot, die in de wereld onvermijdelijk is. Maar met een ander „wee" waar-schuwt hij ieder, toe te zien, dat niet door zijne schuld een ander tot

8 een val komt. En ook wat in onzen eigen aanleg, in onze natuur tot een gevaar voor onze ziel zou kunnen zijn, moet worden afgesneden, vgl. 5 : 28, 29.

10 Jezus geeft in dit verband ook aanwijzingen over den regel en de gezindheid, die in de gemeente heerschen moet. Alles moet vermeden, wat den broeder tot een val zou kunnen zijn. En nimmer mag de broeder worden gering geacht, zoodat het niet der moeite waard zou zijn, hem een aanstoot uit den weg te ruimen. Bij God zijn ze zóó weinig gering geschat, dat veeleer de engelen, die tot den dienst der

Page 133: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 18 : 12. UITLEG. 129

geloovigen uitgezonden worden, vgl. Hebr. 1 : 14; Ps. 34 : 8, steeds acht hebben op het aangezicht van den Vader in de hemelen, of Hij hun een wenk en bevel geeft, één dezer geringen voor een val te

12 behoeden. De woorden, die de Statenvert. als vs. 11 heeft, komen hier in den besten en oudsten tekst niet voor. Ze zijn gelijkluidend met Lk. 19 : 10. Zij verbreken ook het verband. De gedachte van vs. 12 v. sluit nauw bij die van vs. 10 aan. In een zeer duidelijke parabel stelt Jezus hun dat voor, die veel overeenkomst heeft met de bekende ge-lijkenis van het verloren schaap uit Lk. 15. De gedachte is daar eenigs-zins anders toegepast; zij stelt tegenover de hooghartige minachting der Farizéërs jegens tollenaren en zondaren Jezus' opzoekende liefde

14 tot het verlorene in het licht. Hier staat meer de gedachte op den voorgrond, dat in de gemeente de discipelen geduld moeten hebben met de zonden en gebreken ook der geringen, en moeten trachten, hen op den rechten weg terug te leiden. Want wie anders handelt, doet in strijd met den wil Gods, die niet wil, dat één van deze geringen verloren ga.

15 Tucht in de gemeente, vs. 15-20. Vgl. Lk. 17 : 3. --- Alleen vs. 15 heeft ongeveer een parallel in Lk. 17 : 3. Het overige vinden wij alleen bij Mt. Jezus geeft hier aanwijzing, op welke wijze en naar welken regel men in de gemeente moet trachten, een afgedwaalden broeder terecht te brengen. De liefde, die begeert den dwalende te redden, gaat daarbij aldus te werk: in eerste instantie bedekt zij alle dingen, en tracht den broeder, die zondigde, onder vier oogen tot inzicht van het bedreven kwaad te brengen. Het niet aanstonds aan de groote klok hangen; dat prikkelt en verbittert. Misschien wordt door een bestraffing onder vier oogen de broeder, die afdwaalde,

16 gewonnen. Baat dit niet, dan herhale men zijn vermaning onder ge-tuigen, opdat, blijft de dwalende broeder nóg hardnekkig, dit naar

17 den regel van Deut. 19 : 15 wettig zij vastgesteld. Het uiterste red-middel is, de zaak voor de gemeente te brengen. Stuiten ook hier alle vermaningen tot bekeering en belijdenis van het bedreven kwaad af, dan worde hij beschouwd, zooals in de synagóge een heiden en een tollenaar beschouwd werden, als iemand, die buiten hun gemeen-schap stond.

1 s Gelijk 16 : 19 aan de verkondiging van het woord, wordt hier met een plechtig „voorwaar, ik zeg u", aan zulk een oordeel der gemeente kracht toegekend. Hiermede geeft God Zijne macht niet over aan

19 de gemeente. Haar uitspraak, zoo voegt Christus met een tweede „voorwaar" erbij, heeft kracht, omdat God der gemeente schenkt, wat zij in haar gebed van Hem vraagt. En dat niet, waar zij in grooten

20 getale bijeen is, of omdat zij uit eigen wijsheid put, maar omdat zij de belofte heeft, dat Christus in haar midden is, waar twee of drie

V. LEEUWEN-LODDER, Tekst en Uitleg, Matthéus. * 9

Page 134: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

130 Matthéus 18 : 21. UITLEG.

vergaderd zijn, „in zijnen naam", d. w. z. terwijl zijn naam, dien zij belijden, is hetgeen hen vereenigt. Hij heeft gesproken van zijn lijden en sterven. Thans spreekt hij van een zijn met hen. Hoe deze belofte zal vervuld worden, zegt hij niet. Daarvoor is het thans nog het oogenblik niet.

21 Gelijkenis van den onbarmhartigen dienstknecht vs. 21-35. Vgl. Lk. 17 : 4. -- Petrus komt tot Jezus met eene vraag. Hoogstwaarschijnlijk vindt zij haar aanleiding in een gesprek dat Mt. echter niet vermeldt Sporen hiervan vinden wij in Lk. 17 : 4. Petrus vraagt, hoever hij wel gaan moet met een' broeder vergiffenis te schenken, die tegen hem gezondigd heeft? Het maximum is toch wel zeven maal? Anders wordt hij misschien maar aangemoedigd om voort te gaan met zondigen.

22 Jezus echter trekt deze grens niet, die Petrus wellicht reeds zeer ruim vond. Geen zevenmaal, zegt hij ; uw bereidheid om te vergeven moet onbegrensd zijn; dat bedoelt zijn woord: zeventig keer zeven maal, vgl. Gen. 4 : 24.

23 Waarom dit zoo zijn moet, stelt de volgende gelijkenis in het licht. De koning wil afrekenen met zijn onderdanen. Niet zelden leende

een vorst geld aan één zijner onderdanen, om daarmede in beider voordeel geldhandel te drijven. Bij de afrekening is er één, die de

24 onnoemelijk groote som van tienduizend talenten schuldig is, d. i. ongeveer vierentwintig millioen gulden. In het reusachtig groote van deze som ligt zeker het onmetelijke van onze schuld jegens God uit-gedrukt. Op zijn smeeken en de, onmogelijk te vervullen, belofte van te zullen betalen, wordt hem een dubbele weldaad bewezen. Niet

27 alleen wordt hij niet, met vrouw en kinderen, naar het schuld-recht dier dagen verkocht; maar de schuld wordt hem kwijtgescholden. Hoe ruim is nu het hart van dezen beweldadigde? Hij ontmoet één zijner mede-dienstknechten, die hem 100 dénariën, ongeveer / 42, schuldig

28 is. Onbarmbartig grijpt hij hem aan. Volgens het gewoonte-recht kon men een schuldenaar bij de kraag van zijn toga vatten, en hem zelf ter gijzeling wegbrengen. Geen smeeken baat. Hij moet betalen. Voor

32 dezen hardvochtige, wiens doen door de geërgerde mede-dienstknechten bij den koning wordt aangebracht, is nu geen barmhartigheid te ver-

35 wachten. Jezus maakt zelf de toepassing van deze gelijkenis: wie geen barmhartigheid bewijst, en tot vergeven niet geneigd is, toont daar-mede, nog niet begrepen te hebben, hoe hij zelf dagelijks vergeving behoeft, en tegenover God een onmetelijke schuld heeft, vgl. 6 : 12, 14.

19 De reis naar Judéa; over huwelijk en echtscheiding; Jezus en de kinderen, vs. 1-15. Vgl. Mk. 10 : 1-16, Lk. 18 : 15-17. — Al het-geen Mt. van 17 : 24-18 : 35 bericht, viel voor te Kapérnaum, en vormt een aaneengeschakelde reeks. De evangelist sluit deze reeks van woorden op zijn gewone wijze af, vgl. 7 : 28, 11 : 1 enz., en gaat

Page 135: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 19 : 2. UITLEG. 131

daarmede over tot iets nieuws. Voor het laatst vertoefde Jezus thans in Galiléa en vertrekt naar Judéa, zijn' weg nemende door het Over- jordaansche; dit was de gewone reisweg voor de Joden, die den

2 korteren weg door Samaria vermeden, vgl. Joh. 4 : 4, 10. Ook op deze reis wordt hij door velen gevolgd. Zijne hulp onthoudt hij niet aan de zieken. Doch dat de scharen in dezen tijd nog onderricht wor-

3 den, vinden wij niet vermeld. Wel heeft Jezus eene ontmoeting met Farizéërs. Zij leggen hem eene vraag voor, die in de scholen der Rabbijnen Hillel en Sjammaï een punt van geschil was. Hun bedoeling is, vat op hem te krijgen. De vraag loopt over de echtscheiding, of het nl. geoorloofd was om allerlei oorzaak zijne vrouw te verstooten. Sjammaï's uitlegging van Deut. 14 : 1 was strenger dan die van Hillel, wiens school om de geringste nietigheid echtscheiding gewettigd achtte. Wellicht zal Jezus, wiens ernst zij wel kennen, een antwoord geven, dat hem in tegenspraak brengt, niet met één dezer beide

4 Rabbijnen, maar met de Mozaïsche wet. Jezus gaat in zijn antwoord aanvankelijk in het geheel niet in op de vraag, in welke gevallen echtscheiding mag worden toegestaan. Disputeeren hierover maakt, dat de waarde van het huwelijk uit het oog wordt verloren. Daarom begint hij, met beroep op de Schrift, te verwijzen naar de ordening Gods, die in de schepping van man en vrouw ligt opgesloten. Het huwelijk is in de schepping gegrond, dus niet een menschelijke in-

s stelling. En de band van het huwelijk is sterker dan de toch zoo hechte band tusschen ouders en kinderen : om een huwelijk te sluiten verlaat men vader en moeder. Is dan de band tusschen ouders en kinderen onverbreekbaar, hoeveel te meer de nog hechtere, die man en vrouw

6 tot één maakt! Eene eenheid, in Goddelijke scheppingsorde gegrond, moet dus door menschen niet verbroken worden.

7 Dit beroep op de Schrift was klemmend en onafwijsbaar. Toch be-roepen Jezus' belagers zich op Mozes. Waarom heeft Mozes dan bevolen, een scheidbrief te geven en zoo eene vrouw weg te zenden?

8 Jezus dingt niets op dit woord van Deut. 24 : 1 af. Doch, zoo zegt hij, het is niet een bevel in dien zin, dat middelen zouden moeten worden uitgedacht, om het zooveel mogelijk uit te voeren; naar dit bevel alleen moet het huwelijk niet geregeld en gewaardeerd worden. Mozes' voorschrift is eenvoudig eene concessie, noodig geworden om de verstoktheid hunner harten. Maar het wezen van het huwelijk mag hieruit niet worden afgeleid. Het normale, zooals het in de

9 schepping is gegrond, is anders. Daarom voegt Jezus erbij, hoe hij dit voorschrift van Mozes verstaat: alleen overspel is reden tot echt-scheiding, omdat daardoor het huwelijk metterdaad reeds is ver-broken. Doch wie om andere reden zijne vrouw verstoot, en opnieuw

to een huwelijk sluit, begaat echtbreuk. Deze hooge opvatting van het

Page 136: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

132 Matthéus 19 : 11. UITLEG.

huwelijk schijnt ook den discipelen te ver boven de zondige werkelijk-heid. Als het zóó gesteld is met de verhouding tusschen een man en zijne vrouw, is het maar beter, geen huwelijk te sluiten. Wat kan zich al niet in een huwelijk vóórdoen, dat wenschelijk maakt, naar

11 de Rabbijnsche regels over echtscheiding te grijpen. Jezus' antwoord is: het is niet ieder gegeven, dit woord in zich op te nemen, dat het beter is, geen huwelijk aan te gaan. Dit is niet een algemeene regel, doch geldt maar voor sommigen, wien het gegeven is, zich van het huwelijk te onthouden. Het geldt voor hen, die er van nature onbekwaam toe zijn, of door verminking ongeschikt voor geworden; ook voor sommigen, wier gave het is, ongehuwd te blijven, om zich geheel aan het koninkrijk Gods te geven. Zoo was Johannes ongehuwd, en Jezus zelf. Maar als algemeene regel mag het niet worden gesteld. Het huwelijk is een ordening Gods. Dat het beter is niet te huwen, zegge alleen hij, die dit waarlijk bevatten kan.

13 Wij mogen aannemen, ook zonder dat de evangelist het uitdrukkelijk zegt, dat de discipelen hun bedenking, vs. 18, eerst geuit hebben, toen zij met Jezus alleen waren. Hun ernstig gesprek wordt gestoord. Jonge kinderen, op den arm hunner moeder, vgl. Lk. 18 : 15, brengt men tot Jezus. Als hij hun de handen oplegt, en voor hen bidt, kan hun dat niet ten goede komen? Zijne gaven waren reeds zoovelen ten zegen geweest. Doch de discipelen nemen dat uiterst kwalijk. Zij willen het niet toelaten. Wat kunnen kinderen dáárvan nu vatten! Zij waren juist met zulke ernstige dingen bezig. Hadden niet velen van hen alles, ook hun huiselijk leven, verlaten, om Jezus en het koninkrijk

14 Gods? Doch Jezus denkt er anders over. Hij weert de kinderen niet af. Zijn werk en zegen is ook voor hen; hij legt hun de handen op, en herinnert zijn discipelen nog eens, dat voor zulke kinderen en voor wie aan hen gelijk zijn, vgl. 18 : 3, het koninkrijk der hemelen is. Zoo'n herinnering is dienstig om hen, bij het gewicht hunner roeping, voor zelfverheffing en geestelijken hoogmoed te waarschuwen.

16 De rijke jongeling; armoede en rijkdom, vs. 16-30. Vgl. Mk. 10: 17-31, Lk. 18 : 18-30. — Nog duidelijker dan uit Mt's „en zie" blijkt uit Mk. 10 : 17, dat deze ontmoeting onmiddellijk volgt op Jezus' woord over de kinderen. Terwijl zij het huis verlieten, waarin het laatste gesprek met de discipelen over het huwelijk had plaats gevonden, en de kinderen tot hem waren gebracht, komt een jonge man, vs. 20, van aanzienlijken stand, vgl. Lk. 18 : 18 op Jezus toe, met de vraag: „Meester, Rabbi, wat goeds zal ik doen, om het eeuwig leven te verkrijgen?" De lezing van vele jongere handschriften, die „goede Meester" hebben, is ontstaan onder den invloed van den tekst van Mk. en Lk. Deze jonge man is rijk, voelt zich machtig en is zelf-bewust. Deze Rabbi heeft hem maar aan te wijzen wat hij wil: hoe

Page 137: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 19 : 17. UITLEG. 133

moeilijk het ook zij, hij zal het volbrengen, en zijn loon zal zijn: heteeuwig leven. jezus' antwoord zouden wij haast nuchter kunnen

17 noemen. Het is in staat, het zelfbewust enthousiasme van dezen man,die zich zoo sterk en zoo zeker gevoelt, wat omlaag te schroeven.Waarom vraagt gij naar het goede? Eén is de Goede, en wilt gij tothet leven ingaan, houd de geboden, die Hij gaf. Zijn gebod is uit­drukking van Zijn' heiligen wil, maatstaf van al wat goed is. Naariets buitengewoons, iets dat daarboven uitgaat, behoeft niet te wordengegrepen. Wie in dezen weg het leven zoekt, heeft geen andere aan-

18 wijzing noodig, ook niet van jezus. De jonge man vraagt, wat voorgeboden jezus bedoelt. jezus noemt hem eenige der tien gebodenop, Ex. 20 : 12; alle zijn het geboden der tweede tafel, die hij tenslotte samenvat in het gebod: heb den naaste lief als uzelf, Lev. 19 : 18

20 Hoe weinig de vrager nog in den spiegel der wet zichzelf had gezien,blijkt uit zijn antwoord, dat hij dit alles had onderhouden. Waarin

21 komt hij dan nog tekort? jezus kent hem beter dan hij zichzelf kent.Hij tracht hem thans niet onder het oog te brengen, wàt hem ontbreekt.Het ééne, dat hem ontbreekt, en dat eigenlijk alles is, zal hij misschienleeren zien, wanneer hij jezus volgt. Daarom zegt jezus tot hem:wilt gij volkomen zijn, vgl. 5 : .48, volg mij dan. Doch hij weet öók,waarop het afstuit bij dezen rijke: hij hangt het meest aan zijn' rijkdom.Voor den schat in den hemel, dien Jezus hem toezegt, kan hij zijn velegoed niet laten varen. En bedroefd gaat hij heen.

jezus doorzag dezen rijke; deze man kende zoo weinig de betee­kenis van Gods wet, dat hij kon meenen, dat alles te hebben volbracht.En instede van hiermede tevreden, hierover voldaan te zijn, zoekt hijtoch nog iets anders, iets dat dieper gaat en hooger reikt. En hij leeftin den waan, wel iets extra's te kunnen doen, als iemand hem maarzegt, wàt dat zijn moet. Een man, die rijk is, en zich sterk voelt.Ontvangen wil hij niet, hij wil niet arm worden; een rustig engemakkelijk leven opgeven, om zeker te worden van een hemelsehenschat, die nog vèr is, dàt is hem te machtig.

Dit gesprek, in enkele zinnen weergegeven, zal niet in enkele se­conden zijn afgeloopen. De evangelisten vatten samen, en geven dehoofdzaak. Zoo vermeldt Mk. de vraag van den jongen man, evenalsLk., in een eenigszins anderen vorm, evenzoo het eerste gedeeltevan jezus' antwoord. Bij Mk. en Lk. spreekt de man jezus aan als"goede Meester", en antwoordt deze: "wat noemt gij me goed"? Dochook in dezen vorm valt alle nadruk op het woord "goed", en volstrektgeen klemtoon op het woordje "me". Jezus bedoelt niet, te ontkennendat hij "goed" is. Hij wil den vrager slechts hierop wijzen, dat hij bijhem geen anderen maatstaf voor gerechtigheid en eeuwig leven te ver­wachten heeft, dan in den uitgesproken wilvan God, die alleen"goed" is.

Page 138: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

134 Matthéus 19 : 23. UITLEG.

23 Nadat de arme rijke is heengegaan, volgt een gesprek met de dis-cipelen naar aanleiding van deze ontmoeting. Aan dezen man is te zien, dat waar is wat Jezus zegt: een rijke zal moeilijk in het koninkrijk der hemelen binnenkomen. In zijn hart, in zijn leven, op zijn' weg, is te veel, dat hem vast- en terughoudt. Deze waarschuwing heeft blijkbaar bedenkingen van de zijde der discipelen uitgelokt, die ons echter geen der evangelisten heeft opgeteekend. Wel zeggen

24 zij, dat Jezus er nog weer op terugkomt; hij neemt zijn woord niet terug, maar herhaalt, ja verscherpt het in den vorm van een parabel: gemakkelijker gaat een kameel door het oog van een naald, dan een

25 rijke in het koninkrijk Gods. De discipelen passen dit ook op zichzelf toe. Dit woord slaat hen neer. Indien, niet het bezit op zichzelf, maar het gevaar, daaraan verbonden, de verleiding erin gelegen, eene belemmering is voor het ingaan in Gods koninkrijk, is dan de weg niet voor Allen afgesloten? Ook voor den niet-bezitter, maar die

26 hunkert naar rijkdom als naar het hoogste goed. Verslagen zeggen zij bij zichzelf: wie kan er dan zalig worden? De moed is hun ontnomen, bij een blik in eigen binnenste. En nu komt Jezus den moed verwakkeren, door hunne hoop te richten op de macht der genade Gods. Hij ziet hen aan, en zegt: gered worden is bij de menschen onmogelijk; maar bij God is alles mogelijk, ook dat, waaraan een mensch, die op zichzelf ziet, leert wanhopen.

27 Petrus, de impulsieve, springt snel van de ééne gedachte op de andere over. Zijn verslagenheid is door Jezus' laatste woord spoedig geweken. Hij maakt eene vergelijking tusschen de discipelen en dien rijken jongeling. Wij, zegt hij, zijn er niet voor teruggeschrikt, al wat wij hadden op te geven; wij hebben alles verlaten en zijn u gevolgd. Wat hebben zij in de plaats daarvan te verwachten? Wat zal hun loon zijn? Totnogtoe levert hun het volgen van Jezus niet veel anders

28 op dan armoede en smaad. Plechtig verzekert Jezus, dat hun loon hun niet zal ontgaan. Zij, de twaalf, door hem geroepen, hadden zijne stem gehoorzaamd en waren hem gevolgd. Nu ging het nog door smaad en verwerping heen. Maar toch, in hem was een nieuw beginsel, een kracht der wedergeboorte en vernieuwing in de wereld ingebracht. Dat zal doorwerken. Hij is de Messias, hij maakt alle dingen nieuw, vgl. Jes. 65 : 17, 11 : 1-9, 66 : 22, Op. 21 : 1-5. Is dit voltooid, en zal hij zich zetten op zijn' heerlijken troon, dan zullen zij in die heerlijkheid deelen. Twaalf is hun getal, als symbool en profetie van het herstel, de wederbrenging van Israël. Zooals eens de „richters" Israël bestuurden, zullen ook zij zich zetten op twaalf tronen en de twaalf stammen Israëls regeeren, vgl. 20 : 21, Op. 20 : 4.

29 En niet alleen voor hèn is er loon. Het is er voor allen, die uit hoofde van Christus, om hem te volgen en te belijden, veel, dat hun dierbaar

Page 139: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthëus 19 : 30. UITLEG. 135

was, hebben moeten opgeven. Verlies van bezit, vervreemding van de naaste betrekkingen, verscheuren van de sterkste banden, het zal alles veelvuldige en rijke vergoeding ontvangen. Hetgeen zij vinden in hem, weegt rijkelijk op tegen wat zij loslieten. En in de voleindiging zal hun als erfdeel het eeuwig leven worden geschonken.

30 Doch daarbij mag niet vergeten worden, dat velen, die „eersten" zijn, laatsten, en omgekeerd velen, die „laatsten" waren, eersten zullen zijn.

20 Gelijkenis van de arbeiders in den wijngaard, vs. 1-16. — Deze gelijkenis, alleen bij Mt. te vinden, is een illustratie van de gedachte. van 19: 30. In het koninkrijk Gods toch gaat het als in een wijngaard. Dit beeld ligt in de lijn van het 0. Test., waar Israël meermalen als het volk Gods een wijngaard des Heeren wordt genoemd, vgl. Jes. 5 : 1 vv., 27 : 2-6, Ps. 80 : 9, Joh. 15 : 1. Gods doen met Zijn volk en in Zijn koninkrijk wordt voorgesteld onder het beeld van menschelijke verhoudingen. Het gaat als met een menschelijk eigenaar, vgl. 18 : 23,

2 die arbeiders gaat huren voor zijn' wijngaard. Een eerste ploeg huurt hij met het begin van den arbeidstijd, die met zonsopgang begon; hun loon zou zijn een denárie, het gewone dagloon, en de gewone dag-

3 soldij van den Romeinschen soldaat. Ook omstreeks negen uur gaat hij erop uit, en vindt op het plein, waar nbg in het Oosten de arbeids-krachten zich beschikbaar stellen, arbeiders die hij te werk stelt. Eveneens om twaalf en om drie uur. Zelfs een uur vóór zons-ondergang

8 huurt hij er nog, die door niemand in dienst waren genomen. Bij de afrekening ontvingen deze laatsten een vol daggeld. De anderen ver-wachten méér loon, maar krijgen hetzelfde. In hun vefbntwaardiging protesteeren zij : die anderen hebben maar één uur, in de avondkoelte, gewerkt, zij hebben den ganschen dag gezwoegd in het zonnebranden.

13 Staan zij nu gelijk? In hun wrevel verzuimen zij, den werkgever beleefd toe te spreken. Deze beantwoordt één uit de groep der ontevredenen, zachtmoedig, maar duidelijk: vriend, u geschiedt geen onrecht ; gij

15 ontvangt het afgesproken loon. Tevens handhaaft hij zijn recht, om, met vrije beschikking over het zijne, zijn goedheid te bewijzen aan wie hij wil. Zal een ander hem er donker om aanzien, dat hij goed is, zooveel te erger voor dien ander.

16 Dat deze gelijkenis inderdaad de in 19 : 30 uitgesproken waarschuwing bedoelt te illustreeren, is duidelijk. Jezus wijst erop terug, door haar in eenigszins gewijzigden vorm te herhalen: zóó, als het in die gelijkenis is geteekend, zullen de eersten laatsten zijn en de laatsten eersten. Jezus heeft van loon gesproken, ook voor hen, die van den beginne met hem waren, „de eersten". Doch vat die loongedachte post in de ziel, dan loopen deze eersten gevaar „laatsten" te worden, evenals in de gelijkenis. In het koninkrijk Gods is geen uniformiteit. Er zal verschil zijn in de plaats en orde, door ieder der kinderen Gods in te nemen.

Page 140: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

136 Matthéus 20 : 17. UITLEG.

Zoo was aan de discipelen een rijk loon toegezegd, 19 : 28, als Jezus' eerste volgelingen, en als arbeiders in zijn' wijngaard. Doch wie dit loon zoekt en ontvangt (zegt de eigenaar niet: neem het uwe en ga heen, vs. 14?) is toch niet de eerste. Dat is hij, die het meest bij machte is, zich te verlustigen in de ongehouden gunst en goedheid, hem èn anderen uit Gods volheid en vrijmacht geschonken. — Na vs. 16 heeft de Statenvert. met verschillende handschriften nog de woorden „want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren". Zij zijn uit 22 : 14, waar zij uitnemend in het verband passen, hier overgenomen, maar niet op hun plaats.

17 Nieuwe lijdens-voorspelling; verzoek van de moeder der zonen van Zebedéiis, vs. 17-28. Vgl. Mk. 10 : 32-45, Lk. 18 : 31-33, 22 : 24-27. — De reis door het Overjordaansche, vgl. 19 : 1, die hen naar

18 Jeruzalem moest brengen, is voortgezet. Naarmate het doel naderbij komt, vervult de gedachte aan het lijden Jezus' ziel. En weer spreekt hij erover. Hij neemt uit de vrienden en aanhangers, die hem volgen, vgl. vs. 20, 27 : 55, de twaalf apart, om hun te spreken van wat hem

19 te Jeruzalem wacht. Telkens duidelijker stelt hij het hun voor. Wat vorige keeren nog niet gezegd was, vgl. 16 : 21, 17 : 22, 23, bl. 123, 126, hooren zij nu : dat Jezus door de overpriesters aan de heidenen zou worden overgeleverd, om door hen te worden bespot en mishandeld en gekruisigd. Ook van de opstanding ten derden dage gewaagt hij. Mt. spreekt niet, als Mk., van de ongerustheid der jongeren; of, als Lk., van hun onverstand. Bij hem komt het er vooral op aan, te laten uitkomen, dat het lijden en het einde Jezus niet verrassen; hij wordt er niet door overrompeld; koninklijk en gewillig treedt hij het tegemoet, en al zijn de discipelen voor het oogenblik te onvatbaar om het te verstaan, later zal hun toch in de gedachten komen, dat hij het alles had voorzegd.

20 Nu echter verstaan zij er zoomin iets van als anderen, die de feest-reis (het ging immers tegen Paschen) met hem hadden aangevangen. Dat blijkt uit een verzoek, waarmee de moeder van Jacobus en Johannes hem te voet valt. Zij heet blijkens 27 : 56, Mk. 15 : 40, 16 : 1 Salóme. Haar verzoek geldt haar beide zoons. Dezen zijn er niet onkundig van, want mèt haar komen zij tot Jezus; zij zullen veeleer hun moeder ervóór gespannen hebben, zij het uit zeker besef, dat hun vraag geen gunstig onthaal zou vinden, zij het omdat de moeder, nog eerzuchtiger voor haar kinderen dan dezen zelf, zich voor dit verzoek zeer gemakkelijk liet vinden. Toch is er eenige schroom ook bij haar.

21 Zij komt niet aanstonds met haar verzoek voor den dag. Jezus moet haar vragen, wat zij wenscht. En dan blijkt, welke gedachte moeder en zoons vervult. Zij volgen den Messias. Hij is op weg naar Jeru-zalem. En zij droomen van heerlijkheid en glans. Zij hebben onder de eersten behoord, die hem aanhingen. Op hèn mag dus wel allereerst

Page 141: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 20 : 22. UITLEG. 137

iets van dien glans afstralen. Salóme vraagt voor haar zoons de eersteen de eere-plaatsen in het rijk van den Messias. Hun geloof heeft hemals den koning erkend; maar zij willen, in eerzucht en zelfbehagen, deanderen vóór zijn. Welke weg tot de heerlijkheid van den Messias

22 leidt, daarvan verstaan zij niets. jezus' antwoord is niet gericht totde moeder, maar tot de zoons. "Gij weet niet, wat gij vraagt." Vanden aard van zijn rijk hebben zij een geheel verkeerde voorstelling. Endaardoor ook van de roeping van hem, den Messias. Zij anticipeeren:zij wil1en buit, maar zonder den strijd; zij grijpen naar de kroon, endenken niet aan het kruis, dat zij op te nemen hebben achter jezus.Hij vraagt hun: kunt gij den beker drinken, dien ik ga drinken?Een duidelijke zinspeling op het lijden, dat hem wacht, vgl. joh.18 : 11. Dezelfde gedachte ligt in de vraag, die wij bij Mk. hieraantoegevoegd vinden: kunt gij gedoopt worden met den doop, waarmedeik gedoopt word? Uit Mk. is deze vraag, evenals het daarmede corres­pondeerende wederwoord vs. 13 in den tekst van Mt. door sommige

23 handschriften opgenomen. Zij weten óók niet wat zij zeggen, als zijantwoorden: dat kunnen wij. Doch wát dit inheeft, zullen zij onder­vinden. De discipel is niet meer dan de Meester, 10: 24. Dit kanhij hun zeggen, en dit moeten zij leeren verstaan. Maar over de rang­orde en het verschil in de heerlijkheid van het koninkrijk Gods heefthij thans niet te beschikken. Daarover heeft hij hun ook niets te zeggen.De eerste en eere-plaatsen zullen zijn voor hen, wien dit door denVader is bereid.

24 De andere tien zijn zeer verontwaardigd over deze vraag van jacobusen johannes. Zuiver verontwaardigd hierover, dat zij Jezus durfdenlastig vallen met iets dergelijks? of ook jalouzie? Die twee waren hun

25 daar te vlug af geweest! In ieder geval, Jezus vindt aanleiding omhen tot zich te roepen, en hun te zeggen, wie in hun kring waarlijkgroot is. Niet als bij vorsten en grooten in de wereld moet het toegaan:macht oefenen, anderen aan zich onderwerpen. Onder hén is groot,

27 wie aller dienaar is. En wie ernaar streeft, de eerste te zijn, betooneen bereike dit, door hun slaaf te zijn.

28 Dat is immers ook zijn doen en voorbeeld. Waarin bestaat de groot­heid en roeping van den Messias, dien zij volgen? De Zoon des menschenis niet gekomen om zich te laten dienen. Wel hebben de engelenhem gediend, 4 : 11, en was zijne grootheid gebleken, vgl. 14: 22vv. Maar zijn doel was toch, te dienen, vgl. 9 : 36. En het meest zalhet hierin uitkomen, dat hij is gekomen, om zijn leven te geven toteen losprijs voor velen. Niet slechts zijn tijd, zijn dagen en zijn nachten;niet maar zijne wondermacht en zijn woord, dat met wondere machtwas; maar zichzelf; zijn eigen leven in den dood. Tot een losprijs voorvelen. Om den prijs der verzoening en verlossing Gode te betalen,

Page 142: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

138 Matthéus 20 : 29. UITLEG.

waardoor de velen van schuld en oordeel zouden worden verlost. 29 Genezing van twee blinden, vs. 29-34. Vgl. Mk. 10 : 46-52, Lk.

18 : 35-43. — De reis wordt voortgezet. Mt. verhaalt niet, op welke plaatsen Jezus zich ophoudt. Thans vinden wij hem te Jéricho; de Jordaan is dus overschreden en Jeruzalem niet heel ver meer. Terwijl wij den laatsten tijd meest hoorden van onderwijs aan de jongeren afzonderlijk, zien wij thans Jezus weer omstuwd door een groote

30 menigte. Bij het vertrek uit Jéricho (Lk. spreekt van een doortrekken door de plaats), zijn er twee blinden, die aan den weg zitten te bedelen. Evenals 8 : 28, spreekt Mt. hier van twee personen, terwijl Mk. van één gewaagt, dien hij met name noemt. Het voorbijgaan van een groote menigte trok hunne aandacht. Nu zij hooren, wie daar voorbij-gaat, roepen zij Jezus' ontferming in. Wat verwachten zij van hem? Het blijkt hieruit, dat zij hem als „Davids-Zoon" aanroepen. Hoe, weten wij niet, maar zij kennen hem als den Koning uit Davids huis, den

31 beloofden Messias. Dringend en dreigend wil de menigte hun het zwijgen opleggen. Doch dit is hun slechts een aansporing tot des te luider roepen. Hun stem dringt tot Jezus door. Wordt hij daar als

32 Davids-Zoon aangeroepen? Hij laat de twee blinden tot zich leiden, en vraagt: wat wilt ge, dat ik u doen zal? Niet tevergeefs hebben zij zich tot hun Messias gewend. Deze blinden zijn niet zoo verblind als

34 de leiders van het volk. Door een aanraking van Jezus' hand worden zij genezen. En als sprekende getuigen volgen zij hem. Zij zullen wel mede gehoord hebben onder de menigte, die hem straks bij den intocht in Jeruzalem het Hosánna toeroept.

21 Intocht in ,Jeruzalem, vs. 1-11. Vgl. Mk. 11 : 1-10, Lk. 19 : 29- 44, Joh. 12 : 12-16. — Van de reis van Jéricho tot in de nabijheid van Jeruzalem hooren wij niets. Op de belijdenis der blinden, die Jezus als „Davids-Zoon" aanroepen, laat Mt. den intocht volgen, waarbij Jezus als Messias wordt gehuldigd; doch op een zeer bijzondere wijze. Het gezelschap is Jeruzalem genaderd, Bethánië reeds voorbij. Den Olijfberg moet men nog over. Iets terzijde ligt Bethphagé (= vijgen-huis), een dorpje, waarvan de ligging niet nauwkeurig bekend is.

2 Er doorheen trok Jezus niet. Hij wijst het twee zijner discipelen aan, die hij erheen zendt; dáár zullen zij het rijdier vinden, dat de koning bij zijn' intocht zal berijden; een ezels-veulen, nog bij zijne moeder.

3 De Koning moet het leenen van den eigenaar, wien hij blijkbaar bekend is, en die het hem gereedelijk zal afstaan, zoodra hij hoort, wie het noodig heeft. Mk. en Lk. gewagen alleen van een veulen, door niemand nog ooit bereden. Mt. vermeldt ook het moeder-dier. Het veulen volgde, wanneer het moederdier werd meegenomen. Inderdaad, grandiose toebereidselen voor een vorstelijken intocht! Dan deed Absalom het anders, om het hart des volks te stelen, 1 Sam. 15 : 1 7

Page 143: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 21 : 4. UITLEG. 139

en Jéhu, toen hij als koning van Israël de residentie binnenkwam, 4 1 Kon. 9 : 30, 33! Doch Mt. doet ons zien, dat deze gang van dingen

door Jezus zoo gewild, en in overeenstemming is met het profetisch woord, Zach. 9 : 9. De profeet heeft daar, vs. 1-8, gesproken van de gerichten, die over de Israël omringende landen zouden gaan.

5 Jeruzalems inwoners daarentegen worden opgeroepen tot vreugde-betoon om het heil, dat met hun koning zal aanbreken. Doch deze komt niet met strijdwagens en strijdboog, vs. 10; niet met geweld en praal; maar arm en nederig, op een ezelsveulen rijdend. Deze belofte werd thans aan Jeruzalem vervuld. Doch de stad-zelve zal het niet inzien. Mt. vervangt dan ook den oproep tot vreugde-betoon van Zach. 9 : 9 „verheug u zeer, gij dochter Zions, juich gij dochter Jeruzalems", door een woord uit Jes. 52 : 11: „zegt der dochter Zions". Het wordt Jeruzalem, al is het doof voor deze prediking, aangezegd. -

7 De discipelen leggen hun kleederen op het veulen, Jezus bestijgt het, en het meerendeel der schare, meest Galiléërs, die met hem de reis hadden gemaakt, spreiden hun kleederen op den weg, anderen bereiden

8 hem als een vorstelijk tapijt van de takken, die zij van de boomen sneden. En vóór en achter klinkt uit dezen stoet een blij gejubel, dat hem geldt, die in hun midden als „Davids-Zoon" zijn intocht houdt.

9 Met de woorden uit Ps. 118 : 25, 26 wordt hij begroet. „Hosánna" is letterlijk eene bede: „geef nu heil", doch is geworden tot een vreugde-roep; de Messias wordt begroet met een „heil den koning", gezegend hij, die komt in den naam des Heeren, Hosánna in den hooge. Het enthousiasme van dit hartstochtelijk volk is wakker geroepen; zij

10 droegen met een grimmig hart het juk der Romeinen. Wie zal zeggen, welke verwachtingen in hen zijn opgestaan? De luidruchtige optocht

11 wekt opschudding in Jeruzalem. En als men de menigte vraagt, wat er te doen is, wien dit vreugde-betoon geldt, is hun opgetogen antwoord: dat is de Profeet, Jezus uit Názaret. — En Jezus, die vroeger niet ruchtbaar gemaakt wilde hebben, wie hij was, aanvaardt thans deze hulde: openlijk komt hij als Messias de tempelstad binnen.

De tempelreiniging; de vijgeboom verdort, vs. 12-22. Vgl. Mk. 11 : 11-24, Lk. 19 : 45-48. — Zoo is Jezus openlijk als Messias Jeruzalem

1 2 binnengetrokken. Zijn Messiasschap verbergt hij ook verder niet. In zijn doen en in zijn leeren laat hij duidelijk uitkomen, wie hij is. Dit verscherpt het conflict met de geestelijke leiders te Jeruzalem. Mt. verhaalt eerst twee daden van Jezus (vs. 12--22) met de daaraan zich vastknoopende gesprekken, daarna een gansche reeks van leering in parabels, in twistgesprekken met zijn tegenstanders, in onderwijzing aan het volk en de discipelen (21 : 23-25 : 46). Dit verklaart ook, dat de volgorde der gebeurtenissen niet door den evangelist wordt in acht genomen. Hij voegt bij elkaar, wat op het optreden van den

Page 144: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

t40 Mattheus 21 : 13. UITLEG.

Christus een bepaald licht werpt. Mk. is hier meer gedétailleerd en laatons zien, hoe de tempelreiniging en de vervloeking van den vijgeboomop elkaar volgen.

Jezus komt in het heiligdom, het gebouwen-complex met zijn voor­hoven en gaanderijen, waarvan de eigenlijke tempel het middelpuntwas. Het liep tegen Paschen. Vele offers moesten gebracht; de tempel­sikkel, vgl. 17 : 24, moest betaald, maar niet in vreemde munt. Hetwas den vromen gemakkelijk gemaakt. In één der voorhoven, diender heidenen, kon men zich alles verschaffen: de offerdieren, die noodigwaren; op banken waren korven met duiven uitgestald; vreemde muntkon men, tegen een kleine provisie, bij de wisselaars inruilen tegenden joodsehen halven sikkel. Het was er een druk bedrijf, waarbijeen zoete winst niet werd versmaad. Jezus verstoort al dien handel;de kooplieden en koopers verjaagt hi], de tafels der bankiers en debanken der duivenhandelaars werpt hij om, in toorn ontstoken over

13 de ontwijding van het huis zijns Vaders. De autoriteiten schenen dienhandel te dulden. Hij zegt, het woord van jes. 56: 7 aanhalend:"mijn huis zal een bede-huis heeten," maar gij maakt er een roovers­hol van, vgl. jer. 7 : 11. Omdat het de tempel was, en de handel voor

14 den offer- en tempeldienst, meenden zij veilig en straffeloos daar hunbuit te kunnen inhalen. - Mt. verhaalt niets van den indruk, diendeze daad maakt. Hij laat slechts zien, hoe de Messias optreedt, Godszaak tot de zijne maakt, en ijvert voor de eer van Gods huis. Dààrgeen handel of eigenbaat. Maar weldaden en wonderen: genezing vanongelukkigen, die tot hem komen. Deze teekenen wekken bewondering

15 en geestdrift; de jeugd herhaalt het geroep, bij den intocht gehoord:Hosánna, heil, den Davids-zoon. De overpriesters en schriftgeleerdenkunnen dit niet verdragen. Laat jezus zich als koning huldigen?

16 Verontwaardigd vragen zij: hoort gij wel, wat zij daar zeggen? Zeker.Jezus hoort het. En hij weert het niet af. Hij laat hen voelen, dat ditnaar de Schrift is, door hun de vraag' voor te leggen, of zij nooit haddengelezen: uit den mond van kinderen en jonge kinderen hebt gij u lofbereid (Ps, 8 : 3)? De grooten, de leiders, zij zullen hem verwerpen.De kinderen juichen hem toe; straks is een nieuw geslacht opgegroeideen nieuw Israël, dat hem als Messias zal erkennen. Met dat antwoord

17 laat hij hen staan. Hij verlaat jeruzalem, en gaat naar Bethánië,waar hij overnacht.

18 Als Jezus op een' morgen terugkeert naar de stad, krijgt hij honger,gaat op een vijgeboom af, die aan den weg staat; en geen vruchtvindend, doet hij door zijn machtwoord den boom verdorren. Mk. isook hier uitvoeriger en duidelijker. Mt. slaat allerlei bijzonderhedenover, en dringt, alsof 't in één oogenblik geschied was, het woord

19 van Jezus en zijn uitwerking in één kort bericht samen. Uit Mk. is

Page 145: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 21 : 20. UITLEG. 141

duidelijk, dat de discipelen (Mt. spreekt eerst vs. 20 van hen) den volgenden morgen opmerken, hoe Jezus' woord niet ijdel was. Voor Mt. is hoofdzaak, te laten zien, dat de Messias, „de profeet", vs. 11, hier zijne macht betoont. De vervloeking van den vijgeboom is een symbolische handeling, gelijk wij er ook bij de Oud-Testamentische profeten vele vinden. Zij is een zinnebeeld van het oordeel, dat hij straks over Jeruzalem en zijne bewoners zal uitspreken, en dat over hen zal komen. Met gejuich werd hij ingehaald (vgl. Joh. 12 : 13, 18) en begroet, vs. 14 vv.; toch zullen zij hem weldra uitwerpen. Vruchten schenen zij te beloven, doch zij gaven ze niet. Zoo kan het oordeel niet uitblijven, vgl. Lk. 13 : 6-9.

20 De discipelen toonen zich verbaasd over de onmiddellijke uitwerking van Jezus' woord. Zij vatten niet, dat hij sprak en handelde in het bewustzijn van den profeet, die Gods kracht tot zijne beschikking heeft. Jezus antwoordt op hun verwonderd vragen, hoe toch die vijge-boom zoo terstond verdord is, dat zij zich niet moeten verbazen. Dezelfde kracht, ja nog grooter macht, zal God hun verleenen, indien zij, vasthoudend aan Zijne beloften, en niet twijfelend, dat in het geloof van Hem vragen, vgl. 17 : 20. Niet, als zou het geloof alles kunnen verwachten, wat iemand verzint van God te bidden; maar wel alles, wat Hij aan den geloovige, ook aan de apostelen in de uitoefening van hun ambt, heeft toegezegd, vgl. Hand. 5 : 1-11, 8 : 20 vv.; 13 : 9 vv.

23 Vraag naar Jezus' bevoegdheid; gelijkenis van de twee zoons, vs. 23-32. Vgl. Mk. 11 : 27-33, Lk. 20 : 1-8. — De geestelijke leiders in Jeruzalem hebben begrepen, dat Jezus als Messias optrad. Hij aan-vaardt de toejuiching der Galileesche scharen, die een weerklank vindt in het gejuich der knapen in den tempel; hij treedt daar op, als had hij daar alles te zeggen. Nu vinden zij hem weer in den tempel, bezig de scharen te onderrichten. Thans roepen zij hem tot verantwoording. Wie en wat geeft hem bevoegdheid tot dat alles? Jezus stelt zijn ant-

24 woorden afhankelijk van ééne voorwaarde: hij zal hun ook ééne vraag stellen. Ontvangt hij bevredigend antwoord, dan zullen zij ook van

25 hem hooren, waarin zijne bevoegdheid ligt. De vraag, die hij hun stelt, ontdekt zijne groote wijsheid, en hun hardnekkig ongeloof. Jezus vraagt hunne meening over den doop van Johannes. Deze had hun duidelijk genoeg gewezen op den komenden Messias, en diens Goddelijke volmacht ; vgl. 3 : 11. Maar zij hadden critisch erbij gestaan, en zich aan dien doop niet onderworpen. Jezus' vraag brengt hen in verlegenheid. Zeggen zij, dat Johannes een Goddelijke zending had, dan getuigen zij daarmede tegen zichzelven; Jezus zou vragen: waarom hebt gij hem dan niet geloofd? Dan zoudt gij ook niet bij mij behoeven te komen, om van mij een getuigenis over mijzelf te hooren; hij heeft

26 duidelijk genoeg gesproken. — Doch zijne profetische zending openlijk

Page 146: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

142 Mattheus 21: 28. UITLEG.

te loochenen wagen zij 66k niet, uit vrees voor het volk, dat Johannes hoog stelde. Zij maken zich eraf, en zeggen : wij weten het niet. Nu hebben zij van Jezus ook geen antwoord op hunne vraag te wachten.

28 Ja, sterker nog, hij laat hen hun eigen vonnis uitspreken. Eene gelijkenis legt hij hun voor van twee zoons; de één louter vriendelijkheid en schijn van gehoorzaamheid, de ander bruusk en kras in zijn tegen-streven; doch achterna komt hij tot andere gedachten, en gaat doen

31 wat hem was opgedragen. Jezus laat nu de afgezanten van het Sánhedrin zeggen, wie naar hunne meening den wil van zijn vader heeft gedaan. Zij aarzelen niet met het antwoord, dat voor de hand lag. En Jezus maakt de toepassing, waaruit blijkt, wier beeld in die twee zoons was geteekend. Tollenaars en hoeren gaan hun vóór in het koninkrijk Gods. Zij, de leiders van het volk, leefden in de inbeelding, Gods wil te vol-brengen, in den waan, dat, om hun schijn-gehoorzaamheid, voor hen zéker het koninkrijk Gods was: op tollenaars en openlijke zondaars zagen zij neer uit ongenaakbare hoogte; doch dezen gaan in; en zij?

32 Immers Johannes kwam en predikte den rechten weg, en zij lieten hem prediken; zelfs de bekeering van tollenaars en hoeren heeft hen nog niet tot het inzicht gebracht, dat daar een man met Goddelijke zending was opgetreden.

33 Gelijkenis van de goddelooze landlieden, vs. 33-46. Vgl. Mk. 12: 1-12, Lk. 20 : 9-19. — Op deze parabel, die alleen Mt. heeft, volgt een andere, waarin den leiders van het volk nog duidelijker hun oordeel wordt aangezegd om hun verwerpen van den Messias. De gelijkenis is volkomen duidelijk, vooral voor wie weet, dat Israël in het O. Test. de wijngaard Gods heet, vgl. 20 : 1. De aanhef der gelijkenis herinnert

35 sterk aan Jes. 5 : 1. Zooals de pachters de knechts van den eigenaar behandelen, heeft Israël de profeten behandeld, vgl. 23 : 37, het lot van Ella, 2 Kon. 22, van Jeremía, Jer. 38. Méér, een andere, dan de profeten, is de Zoon, die ten slotte wordt gezonden. Maar ook hij wordt uitgeworpen. Eigen invloed en macht gaat den leiders boven alles,

40 vgl. Joh. 7 : 47, 12 : 19. Evenals de vorige gelijkenis, besluit Jezus deze met een vraag. In hun antwoord spreken de leden van het Sánhedrin hun eigen vonnis uit : de slechtaards, hij zal het hun slecht doen vergaan.

42 Jezus weerspreekt dit niet. Wel voegt hij hieraan iets toe, dat méér zegt. Hij vraagt, of zij Ps. 118 : 22, 23 niet kennen. Dat Schriftwoord kan hun veel leeren. Zij meenen, zich in hunne positie te handhaven, door hem, den Messias, uit te werpen. Doch zijne beteekenis hangt niet af van het goeddunken van menschen; zij zal in en door en uit zijn verwerping bevestigd worden door God-zelf. De verworpene wordt gesteld tot den hoeksteen, waarop het gebouw rust, en die in zijne waarde voor allen kennelijk is. Duidelijk zinspeelt Jezus hier zoowel op zijn' dood als op zijne opstanding.

Page 147: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 21 : 43. UITLEG. 143

43 De leiders meenen zich te kunnen handhaven in hun bevoorrechte positie, door Jezus, die hun in den weg staat, te verwerpen. Hierin ligt juist hun oordeel. De voorrechten van Israël zullen overgaan op een ander volk, nl. op de gemeenschap van hen, die den Christus belijden. Zij zullen de vruchten van het koninkrijk Gods, in het Israël van Jezus' dagen vergeefs gezocht, opbrengen.

45 Door de toepassing, die Jezus zelf maakt, gaan hun de oogen open. Zij begrijpen, dat die gelijkenissen op hen doelen. Hun verbittering neemt toe. Doch van daden van geweld worden zij nog weerhouden door vrees voor het volk, dat Jezus als profeet hoog stelt.

Vs. 44, dat hier het verband verbreekt, is uit Lk. 20 : 18 in den tekst gekomen.

22 Gelijkenis van het koninklijk bruiloftsmaal, vs. 1-14. Vgl. Lk. 14 : 16-24. — In één van de dagen dezer laatste week werd ook de gelijkenis

2 van het koninklijk bruiloftsmaal uitgesproken. Het is niet zoo vreemd, dat Jezus de oprichting van het koninkrijk Gods, met hem gekomen, in dit beeld voorstelt. Gods verhouding tot Israël wordt meermalen als die van een' man tot zijne vrouw geteekend, vgl. Jes. 50 : 1, Hos. 2 : 15-18 enz. Zoo heet Christus de bruidegom, vgl. 9 : 15, en de gemeente de' bruid, vgl. 2 Cor. 11 : 2, Ef. 5 : 32, Op. 19 : 7, 21 : 9, 22 : 17 enz. Dus is de beeldspraak duidelijk genoeg. Een koning

4 bereidt zijn' zoon een bruiloft. Jezus bedoelt zonder twijfel met dien zoon zichzelf. De gelijkenis spreekt van een dubbele uitnoodiging, naar Oostersche gewoonte, eene algemeene en een definitieve, vgl. Esther 5 : 12, 6 : 14. Zoo zou tot Israël, nadat hun de nabijheid van het koninkrijk Gods door Johannes den Dooper, door Jezus-zelf en zijn apostelen, vgl. hfdst. 10, reeds was aangezegd, de prediking komen van den Christus, na zijn verheerlijking. Hoe zij de eerste uit-noodiging opnamen, hoe Johannes was bejegend, het was in vorige gesprekken reeds genoeg uitgekomen, vgl. 21 : 25-44. En straks zal

5 het niet beter gaan. De onverschilligheid van sommigen, de verbittering van anderen, zullen toenemen.

7 Het oordeel hierover zal niet uitblijven. Men kan meenen, dat in vs. 7, dat eene duidelijke toespeling is op Jeruzalems lot, de beeld-spraak geheel wordt losgelaten; ook kan men denken aan het feit, dat in het Oosten een koninklijk gastmaal vaak politieke beteekenis had : de vorst vereenigde zijn vasallen aan zijn tafel; eene weigering om te komen stond gelijk met opzeggen van de gehoorzaamheid. ZOO verstaan, wordt ook in dit vers de beeldspraak niet losgelaten.

10 In de plaats van de eerst genoodigden, die de roeping versmaadden, worden anderen toegebracht, op 's konings bevel. De feestzaal wordt vol. 's Konings woord keert niet ledig tot hem weder.

11 Was in vs. 10 sprake van „allen, die de dienaars van den vorst

Page 148: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

144 Matthéus 22 : 13. UITLEG.

zouden vinden", toch is in de bruiloftzaal niet ieder zonder onder-scheid op zijn plaats. De vorst, die naar Oostersche gewoonte afzon-derlijk maaltijdde, vgl. Gen. 43 : 32, Esth. 1 : 3, Dan. 5 : 1, bewijst den gasten eer en vriendelijkheid; hij komt de feestzaal binnen en overziet de gasten. Hij merkt er een op, die zonder bruiloftskleed mede bruiloft vierde. Ter verantwoording geroepen, heeft hij niets tot zijn verontschuldiging aan te voeren. Het was hem niet de moeite waard geweest, zijn toga wit te maken. Deze man wilde wel de eer en het genot, maar niet de houding en het voorkomen, die bij het koninklijk gastmaal pasten.

13 Hij kan dan ook daarbinnen niet geduld. En hij wordt uitge-worpen .... hier gaat de parabel over in regelrechte woorden, zonder beeldspraak: in de duisternis daarbuiten.

14 De toepassing wijst aan, wie met den man zonder bruiloftskleed wordt bedoeld: niet één persoon, maar een categorie. Velen zijn ge-roepen, maar weinigen uitverkoren. Vele uiterlijk geroepenen; weinig, die de waarde en de genade der noodiging Gods blijken te verstaan, en de kenmerken van verkiezing, geloof en bekeering, vertoonen.

15 Strikvraag over den belastingpenning, vs. 15-22. Vgl. Mk. 12 : 13-17, Lk. 20 : 20-26. — Het Sánhedrin, dat officieel door eenige zijner leden het tegen Jezus had opgenomen, 21 : 23, durfde toch nog niets tegen hem ondernemen, 21 : 46. Doch de partijen, waarin het Sánhedrin verdeeld was, nl. Farizéërs en Sadducéërs, vgl. Hand. 23 : 6, treden thans afzonderlijk op tegen Jezus, en doen al het mogelijke, zijn' invloed op het volk te breken. Immers zijn Messíasschap is gevaarlijk voor hun positie. De Farizéërs spannen hem een strik, waaraan hij, naar

16 ze meenen, onmogelijk ontkomt. Zij zenden er hunne leerlingen op af; misschien krijgt Jezus dan niet aanstonds argwaan, uit welken hoek de listige vraag komt. De vragers zijn jonge mannen; het kon dus allen schijn hebben, dat zij, geneigd tot opstand, gaarne zouden hooren: schudt het juk van den Romein af. Zij verbinden zich met de Hero-dianen, aanhangers van Heródes' partij, met wie wij de Farizéërs wel meer tegen Jezus zien samenspannen, vgl. Mk. 3 : 6, 8 : 15. Listig is niet alleen hun vraag, maar heel de wijze, waarop zij Jezus aan-spreken. Zij beginnen met hem te vleien als een eerlijk mensch, noemen hem Rabbi, erkennen, dat hij waarlijk leert, wat God gebiedt. Ook stoort hij zich aan niemand; „zelfs aan den keizer niet, als het erop aankomt," kunnen wij als onuitgesproken gedachte wel aanvullen Na deze introductie, die, hoe onoprecht ook, de waarheid behelst,

17 komen zij met hun listige vraag voor den dag. Zij willen Jezus' oordeel hooren, of men den keizer al dan niet belasting mag geven. Wat moet hij antwoorden? Zegt hij : ja zeker, betalen; zal hij dan niet deze jonge menschen tegen zich innemen en hebben afgedaan bij het volk, dat

Page 149: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 22 : 19. UITLEG. 145

van den Messias verwacht, dat hij de Romeinen zal verjagen en hunde onafhankelijkheid hergeven? En komt hij den vragers in het gevlei,zegt hij: "betaal uw belasting niet," welnu, dan kunnen zij hem immersbij den Romeinschen landvoogd aanbrengen, en zijn rijk heeft uit!Wat zal hij antwoorden? Jezus doorziet hun perfiden toeleg, en bewijst,dat hij zich aan niemand stoort. Hij noemt de vragers "veinzaards",en maakt zich volstrekt niet met een onduidelijk of ontwijkend ant-

19 woord eraf. Hij zegt: laat mij eens een belastingpenningzien. Men brengthem een denárie, ongeveer een halven gulden waard. Waarschijnlijkhad ieder zonder onderscheid deze som als hoofdgeld te betalen. In dat

21 muntstuk, dat zij hem toonen, ligt het antwoord. Zij meenen, dat hethun als het volk Gods onwaardig is, den keizer onderworpen te zijn.De munt met 's keizers beeldenaar is onder hen gangbaar, en wordtdoor hen niet versmaad. Daarmede toonen zij immers metterdaad, datzij zich hebben onderworpen. Laten zij dus den keizer betalen, wathem toekomt. Uit religieuze overwegingen dit te willen weigeren, isdwaasheid. En bij hen is het huichelarij. Daarom voegt Jezus er nogiets aan toe: "geeft Gode, wat Hèm toekomt". Gij meent, dat het metGods eer strijdt, belasting te betalen aan den keizer. Ziet liever toe,

22 dat niet met uw goedvinden en op uw aanwijzing Gods wetten wordengeschonden, onder den schijn van vroomheid. Jezus is niet in den strikgevallen. Verwonderd gaan de vragers heen.

Twistgesprek met Sadducéërs over de opstanding, vs. 23-33. Vgl.23 Mk. 12 : 18-27, Lk. 20 : 27-40. - Op denzelfden dag wagen ook

de Sadducéërs een aanval tegen Jezus. De vraag naar de Romeinscheheerschappij liet hen koud; zij schikten zich in die overheersching.Zij ontkennen, ook tegenover Jezus, de mogelijkheid van een opstanding

24 der dooden. De ongerijmdheid van het geloof aan de opstandingtrachten zij aan te toonen met een beroep op de wet van Mozes, Deut.25 : 5 vv., die het huwelijk van een kinderlooze weduwe met denbroeder van haar overleden man voorschrijft. Zij verzinnen nu hetgeval, dat op grond van die bepaling achtereenvolgens zeven broeders

28 dezelfde vrouw huwen. De conclusie, waarmede zij het geloof in deopstanding meenen te weerleggen, is dan: wie moet nu in de opstandingder dooden die vrouw hebben? Jezus is door deze vondst volstrektniet in verlegenheid gebracht. In zijn antwoord zegt hij, dat de Sad­ducéërs op een dwaalspoor zijn. Zij beroepen zich op de Schrift, diezij echter verkeerd gebruiken, omdat zij haar niet verstaan; en zij

30 hebben geen begrip van de macht Gods. Zij passen een Schriftwoord,dat aardsche verhoudingen regelt, op het opstandingsleven toe. Dochdáár is geen sprake meer van huwen en uithuwelijken; niet van eeninstandhouden van het menschelijk geslacht door voortteling; in deopstanding hebben allen onverderfelijkheid, evenals de engelen in den

v. LEEUWEN-LODDER, Tekst en Uitleg, Maithéus. * 10

Page 150: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

146 Matthéus 22 : 31. UITLEG.

31 hemel. En wat hun beroep op de Schrift betreft, jezus voert hun óókeen woord uit de vijf boeken van Mozes tegemoet. Deze werden erkenddoor de Sadducéërs, die met de profetische boeken niet veel op hadden.

32 Als God aan Mozes verschijnt, noemt Hij zich de God van Abrahamen Izaäk en jakob, de God der aartsvaders van Israël, Ex. 3 : 6. Datis een herinnering aan het verbond Gods met Abraham. En dus nietaan een ver en dood verleden; maar aan Zijne trouwen macht, waardoorHij niet alleen het Israël van Mozes' dagen zou verlossen, doch ookdeze gestorvenen, Abraham en Izaäk en jakob wederom zou doenleven voor Zijn aangezicht. Hij is niet een God van dooden, maar vanlevenden. Omdat de Sadducéërs evenmin van de Schrift als van demacht Gods begrip hebben, dáárom is hun de gedachte aan de opstandingder dooden ongerijmd. Gelijk in Galiléa, 7 : 28 v., stond ook te jeruzalemhet volk versteld over jezus' leeren. Hoe anders waren zij dat gewoonvan de Farizéërs en schriftgeleerden!

34 Het voornaamste gebod, vs. 34-40. Vgl. Mk. 12: 28-31, Lk. 10:25-28. - De bestraffing van de Sadducéërs door jezus zal hunvijanden, den Farizéërs, wel eenig leedvermaak hebben verschaft. Dochwaar het jezus-zelf geldt, doen zij in vijandschap voor de Sadducéërsniet onder. Op alle manier willen zij hem den voet dwars zetten. Thans

35 wagen zij een poging, niet door hunne leerlingen, vs. 16, maar dooréén uit eigen kring; hij wordt, wat overigens bij Mt. niet voorkomt,wél bij Lk. en Tit. 3 : 13, een "wetgeleerde" genoemd; deze schrift­geleerde kwam dus zeker uitnemend beslagen ten ijs; tegen hem zoujezus niet op kunnen. Lk. laat dit gesprek in dit verband weg, daarhij op een andere plaats, 10 : 25 vv., een dergelijk voorval had mede-

36 gedeeld. De woordvoerder stelt de vraag, wat voor gebod eigenlijkvoornaam is in de wet. Zij twistten daarover onderling; en in hunontmoetingen met jezus hadden zij een schijnbare geringschatting bijhem ontdekt bijv. voor het Sabbatsgebod, dat hun stof leverde voor

37 eindelooze bepalingen. jezus' antwoord brengt den vrager vàn de ver­gelijking van het gewicht der verschillende geboden aanstonds terugtot de éénheid der wet; deze ligt in het gebod der liefde tot God,Deut. 6 : 5, deze moet heel het hart in beslag nemen, vanwaar allelevens-uitingen uitgaan; zij moet de ziel vervullen, in al haar functies, enheel het denken sturen. Dat gebod der liefde tot God is hèt groote en

38 voornaamste. En als tweede, dat hiermede op ééne lijn staat, noemtjezus, de geboden der tweede tafel in een eenheid samenvattend, het

40 gebod: heb den naaste lief als uzelf, Lev. 19 : 18. Deze twee gebodenzijn als de scharnieren, waar een deur op hangt en zich beweegt: de wethangt eraan, en evenzeer de profeten; van de wet èn de profeten zijnze grondtoon en refrein, wanneer zij spreken van wat God eischt. Mt.is hier minder uitvoerig dan Mk.

Page 151: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 22 : 41. UITLEG. 147

Davids zoon, Davids Heer, vs. 41-46. VgI. Mk. 12: 35-37. Lk.20 : 41-44. - Op alle punten bleek jezus de geestelijke leiders tewoord te kunnen staan, 21 : 16, bij iedere strikvraag, waardoor zijhopen hem, die Messias wil zijn, te beschamen, toont hij zich hunmeerdere. Wie zijn zij nu, die zich over hem een oordeel aanmatigen?Zijn ze bevoegd? jezus laat hen voelen, hoe weinig zij nog verstaan.

41 Terwijl zij nog om hem heen staan, legt hij hun eene vraag voor,den Messias betreffend. Van wien moet de Messias een afstammelingzijn? Zou een Farizéër, zouden de schriftgeleerden dat niet weten?Dat wist ieder Israëliet, vgI. 20 : 30. Als de meest vanzelf sprekendezaak, die geen verdere toelichting noodig heeft, antwoorden zij: vanDavid. jezus weerspreekt dat niet. Doch hij laat hen voelen, dat ditniet alles is. Zij dwalen, en oordeelen onjuist, indien zij een' Messiasverwachten, die niet méér is dan enkel een Davidszoon. jezus ver-

43 wijst hen naar Ps. 110. In dien psalm, zegt hij, spreekt David; enwel geleid en verlicht door den Geest; die psalm is Messiaansch; wat

44 David daar zegt, geldt den Messias; tot mijnen Heer, zegt David,heeft God gezegd: zet u aan mijne rechterhand. Is dus de MessiasDavids Heer, hoe kan Hij dan Davids zoon zijn? Merkwaardig, dat

45 jezus het niet andersom zegt: als de Messias Davids zoon is, hoe ishij dan Davids Heer? De Messias Davids Heer, dat is het eerste.Doch dit is een mysterie voor de Farizéërs. Zij weten op zijne vraagniets te antwoorden. Zij denken van den Messias slechts aardschegedachten. Dat hij de Zoon is, 11 : 27, voor hen is het verborgen.Daarom vatten zij ook de waarschuwing niet, in dien aangehaalden11()en psalm gelegen, dat God alle vijanden aan den Messias zal onder­werpen. Het geheim van den Messias, die, als de Zoon, Davids Heereis, niet te vatten, ziedaar de oorzaak, dat zij hem als Messias ver­wierpen. Hier ligt de grond van alle vijandschap tegen hem, de recht­vaardiging ook van zijn "wee", over de Farizéërs uitgeroepen, hfdst.23. - Deze laatste vraag des Heeren stopt zijn' vijanden den mond.Nu is het woord aan hem.

23 Waarschuwing tegen de schriftgeleerden, vs. 1-12. VgI. Mk. 12 : 38-40, Lk. 20 : 45-47. - Thans geen dispuut meer; thans een koninklijkmet gezag optreden. jezus waarschuwt de scharen en zijne discipelentegen de Farizéërs, vs. 2-12, wier gezindheid en leer en doen hijscherp veroordeelt, vs. 13-36. De schriftgeleerden hebben zich gezet

2 op den zetel van Mozes. Zij propageeren dus de wet, en leggen die uit,doch matigen zich tevens aan, wat aan Mozes, maar niet aan hen

3 toekomt, nl. de waardigheid van wetgever. Als leeraars der wet,welke zij uitleggen, moeten zij geëerbiedigd, maar hun doen is nietnavolgenswaardig. Want zij houden zich niet aan wat zij leeren. Wiehun aanwijzing volgt, leeft tot Gods eer, en zal de gerechtigheid

Page 152: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

148 Matthéus 23:4. UITLEG.

4 vinden, heet het. Onder een last van geboden en voorschriften doen zij de menschen gebukt gaan. Doch wáár blijft de gerechtigheid en de vrede, die hieruit moeten voortkomen? Hebben zij eenig gevoel voor den last, waaronder de werkheilige bezwijken moet? Zij eischen, hard en onmeedoogend. Doch steken zij een' vinger uit, om den zwaren last te verwijderen? Zij heerschen met strengheid en hardheid, vgl. Ez. 34 : 4. Ontferming kennen zij niet. Beloften hebben zij niet, enkel eischen, vgl. 11 : 28, 30.

s Dat is, omdat zij niet Gods eer of het heil hunner leerlingen zoeken, maar alles doen voor zichzelf, om in het oog te loopen. Daarom dragen zij breede gebedsriemen, en groote kwasten aan hun kleed. Het woord van Ex. 13 : 9 voeren zij uit naar de letter. Bij het gebed, voornamelijk het morgengebed van iederen dag, bonden zij zich een spreuk uit de Schrift, op perkament geschreven, op het voorhoofd, en één aan den linkerarm, ter hoogte van het hart, en maakten den riem, waarmede deze bevestigd werd, flink breed. Ter voldoening aan Num. 15 : 38, 39 droegen zij kwasten aan de hoeken van hun mantel, waarin blauwe draden waren. Was het hun te doen om Gods geboden te gedenken?

6 Of om als extra-vroom in het oog te vallen? Geëerd willen zij zijn; gaarne hebben zij de eereplaatsen bij maaltijden en in de synagógen,

7 eerbiedige begroeting op straat; gaarne worden zij aangesproken als „Rabbi". Meester. Tegen het voorbeeld der schriftgeleerden en Farizéërs waarschuwt Jezus speciaal zijne leerlingen. Zij, die anderen zullen hebben te onderwijzen en te prediken, moeten niet staan op titels en

8 eer; zich niet „meester" laten noemen; één is hun aller meester; zonder dat hij het zegt, weten zij wel, dat hijzelf dat is; evenmin moeten zij zich „vader" laten noemen, een eeretitel, dien de Joden aan beroemde

10 leeraars geven, wier autoriteit zij hoog stellen. Den eerenaam „voor-ganger, leidsman", vgl. Rom. 2 : 18, 19, moeten zij ook niet zoeken ;

12 één is hun Leidsman, de Christus. Onderscheid in gaven en invloed zal er zijn, ook onder hen; wie zich daarop verheft, wordt vernederd; wie de anderen nederig ermede dient, zal groot zijn en verhoogd worden.

Wee over de huichelaars, vs. 13-33. Vgl. Lk. 11 : 39-52. — De parallel voor dit „wee" vindt men bij Lk. in een ander verband; hij vermeldt een voorval, dat er aanleiding toe gaf. Niet onwaarschijnlijk heeft Mt. naar zijne gewoonte ook hier het gelijksoortige bijeengevoegd en woorden, bij verschillende gelegenheden gesproken, tot ééne groote strafrede vereenigd. Dit zevenvoudig „wee", vgl. Jes. 5 : 8, 10 : 1, Jer. 23 : 1, Ez. 13 : 18, van den hoogsten profeet tegen de huichelaars en zelfgenoegzamen vormt een merkwaardigen tegenhanger tegen de zaligsprekingen, 5 : 3 vv. Hij, de heilige, met ontferming bewogen over herderlooze schapen, 9 : 36, geeselt met striemende woorden de herders, die de schapen laten dolen of ze mishandelen. Hij noemt ze

Page 153: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 23 : 13. UITLEG. 149

menschen, die een rol spelen; niet op het tooneel, maar in het leven; ze zijn huichelaars, voor wie de menigte moet gewaarschuwd zijn.

13 Door hun leeren en hun invloed sluiten zij het koninkrijk der hemelen voor de menschen; want tegen Jezus, met wien dat koninkrijk is gekomen, verzetten zij zich; zelf komen zij er dus niet in, vgl. 21 : 23, en anderen staan zij in den weg. Het 14de vers van den receptus, dat in sommige handschriften vóór vs. 13 staat, komt in andere in het geheel

15 niet voor; het is uit Mk. 12 : 40 overgenomen. Groot is hun ijver om proselieten te maken, vgl. Rom. 2 : 19 v.; doch een heiden, tot hun Jodendom gebracht, wordt een kind der hel, tweemaal erger dan zij.

16 Blinde leidslieden, dwazen, vs. 17, noemt Jezus hen, om de wijze waarop zij leeren de wet onderhouden. Hun casuïstiek ten opzichte van allerlei eedsformules is erop uit, niet om de heiligheid van den eed in te prenten, maar om aan te wijzen, hoe men zweren kan zonder

22 schuldig te zijn, wanneer de eed niet wordt gehouden. Jezus zegt, dat, met welke formule ook, de eed toch altijd betrekking heeft op God, en hem bindt, die zweert, vgl. 5 : 33.

23 Een ander „wee" geldt hun wets-opvatting: zij blijven dood op nietigheden; het geven van tienden breiden zij uit tot zelfs de nietigste kruiderijen. Volgens Deut. 12 : 6, 14 : 22 v., Lev. 27 : 30, Num 18 : 12 bestond er tiendplicht ten opzichte van koren, olie, most en vruchten; zij passen het toe ook op munt (mentha), dille (anethum grave olens), en komijn. Ook in den Talmud worden deze kruiden opgenoemd bijv. ; ,van al wat men kweekt en eet, en wat in den grond groeit, zijn tienden verschuldigd". Maar wat in de wet van méér gewicht is, laten zij na: recht doen, barmhartigheid oefenen en trouw betoonen.

24 Blinde leidslieden zijn het, die de menschen muggezifterij leeren; immers de mug zeven zij uit, een kameel zwelgen zij door. Hun wijn zouden zij door een zeef doen, om niet een onrein insect, dat erin gevallen was, mede binnen te krijgen, vgl. Lev. 11 : 42 vv.; maar een kameel, óók een onrein dier, Lev. 11 : 4, zwelgen zij door. Voorbeeld hiervan is hun houding tegenover Jezus, en Judas, vgl. 27 : 3 vv. Uiterst nauwgezet, angstig om zich te bezondigen in kleinigheden; zeer ruim van geweten, waar het groote ongerechtigheden geldt.

25 Met een vijfde „wee" geeselt Jezus hun huichelachtige nauwgezetheid ten opzichte van de reinheidswetten; uiterst bevreesd om door gebruik van onrein drinkgerei zich te bezondigen, vgl. Mk. 7 : 3, hindert het hen niets, dat zij zich de tafel voorzien van wat door roof, vgl. Mk. 12 : 40, was verkregen en tot onmatigheid dienen moest. Zij

26 zijn zelf als zulk een blinkende beker, die van binnen onrein is. Al hun voortreffelijkheid is voor den schijn en voor de menschen.

27 Die schijn wordt ook geteekend doordat Jezus de Farizéërs vergelijkt met de graven, die onrein zijn, vgl. Num. 19 : 16. In de maand vóór

Page 154: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

150 Mattheus 23 : 28. UITLEG.

het Pascha werden zij gewoonlijk met kalk gewit, om de menschenvoor verontreiniging door onwillekeurige aanraking te bewaren. Zóó

28 waren zij goed kenbaar en zagen er tevens frisch en helder uit. Menzou haast vergeten, hoe het daarhinnen er uitziet. Dat is het beeldvan de Farizéërsl Het is, als wil Jezus hen, die het hooren, waarschuwen:hoe goed ze zich ook voordoen, houdt hen op een afstand!

29 Het zevende "wee" stelt nog in ander opzicht de huichelarij derschriftgeleerden en Farizéërs aan de kaak: zij bouwen en sieren degraven van profeten en vromen van den ouden dag; al weten wij nietvan profeten-graven, dat men de graven der grooten uit den voortijdin eere hield, bewijst toch Hand. 2 : 29; hun zorg voor die gravengeeft den schijn, als zouden zij gehoorzame leerlingen der profeten

30 geweest zijn; in dien trant spraken zij ook: zij zouden aan dien profeten­moord hunner vaderen nooit hebben mee-gedaan! Het eenige warehierin is, dat zij die profeten-moordenaars hun vaderen noemen. ja,zij hebben hetzelfde bloed in hunne aderen, ook zij! Hun houdingjegens de tot hen gezonden profeten bewijst dat, vgI. 21 : 25, 32.

32 In heilige ironie sommeert Jezus hen, om de maat hunner vaderenvol te meten, Wat aan dezer zonden nog ontbrak, zij zullen het welaanvullen. Slangen zijn ze, adderengebroed, vgI. 3 : 7, onbekeerlijk,aan het kwade verkocht; hen wacht onafwendbaar het helsch gericht.

Het gericht over stad en volk voorspeld, vs. 34-39. Vgl. Lk. 13 : 34,34 35. - Van de gerichten, die komen, spreken deze laatste verzen.

De droeve horizont breidt zich daarbij allengs uit, van de schrift­geleerden en Farizéërs tot heel de stad, die den Christus zal uitwerpen,tot het volk, dat zijn leiders volgt en zijn' Messias verstoot. Zij zullende gelegenheid hebben, te toonen, wie zij zijn, en de maat hunnerzonden vol te maken, zoodat het gericht over hen rijpt. Immers, zegtjezus, ik zend u profeten en wijzen en schriftgeleerden. Hiermededuidt hij de mannen aan, door hem uitgezonden, om ook na zijn dooden verheerlijking van hem te getuigen. Onder hen waren inderdaadprofeten, vgI. Hand. 11 : 27, 13: 1, 21 : 10, EI. 4 : 11, en wijzenen schriftgeleerden, vgI. Mt. 13: 52, 1 Cor. 2 : 6. Welke bejegeningzullen zij vinden? De joden zullen hen dooden, aan het kruis slaan,~eeselen in hunne synagógen, verjagen van stad tot stad. De lotgevallender jeruzalemsche gemeente, de dood van Stéphanus, van jacobus

35 den apostel, ze zijn de vervulling van deze profetie. En evenals Jezus'woord voor de ongehoorzamen een gericht was, vgl. 13 : 13 v., zullenzij tegenover jezus' gezanten hun verharding: toonen en vermeerderen,totdat het gericht over hen losbreekt. Ja, dat is, voor hen, de bedoelingvan de zending dezer afgezanten. Immers zegt jezus: opdat over ukome, d. i. aan u de schuld bezocht worde, vgl. 27 : 25, van al hetonschuldig op aarde vergoten bloed, van het bloed van den recht-

Page 155: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Mattheus 23 : 36. UITLEG. 151

vaardigen Abel tot dat van Zacharia, den zoon van Baráchja, dien gij vermoord hebt tusschen tempel en altaar. Vele vragen en gissingen zijn naar aanleiding van dit woord geopperd. De ruimte laat niet toe, hierop in te gaan. Wij vragen slechts: hoe hebben wij dit woord te verstaan? Jezus spreekt van een stroom van onschuldig vergoten bloed; dat begon bij Abel, van wien één der eerste bladzijden van den Bijbel spreekt, en het gaat voort tot Zacharia, die op één der laatste bladen van de H. Schrift der Joden wordt genoemd. Bedoeld is ongetwijfeld de Zacharia, wiens steeniging 2 Kron. 24 : 20 v. is te lezen. In het 0. Test. der Joden is Kronieken het laatste boek. Welis-waar is deze Zacharia de zoon van den priester Jójada, en niet van Baráchja. Doch het is zeer verklaarbaar, dat aan een' afschrijver onwillekeurig in plaats van „zoon van Jójada" dit „zoon van Baráchja" uit de pen vloeide; deze Zacharia, één der kleine profeten, is immers veel meer bekend (Zach. 1 : 1). Ook in Joodsche geschriften komt deze verwisseling meer dan eens voor. Lukas noemt alleen den naam Zacharia, niet van diens vader, Lk. 11 : 51.

Hoe kan nu aan het Israël van Jezus' dagen vergolden worden de bloedstorting uit den ouden tijd? Het is niet voor niet, dat hij Abel „den rechtvaardige" noemt en spreekt van Zacharia's vermoording „tusschen tempel, d. i. het eigenlijk heiligdom, en brandofferaltaar". Abel werd vermoord uit haat tegen het goede, en Zacharia als getuige van Gods eer, en omdat hij pleitte voor gehoorzaamheid aan de wet Gods. Hij stierf met de woorden: „De Heere zal het zien en zoeken," 2 Kron. 24 : 22. In weerwil van dit getuigenis, dat door heel hun Schrift loopt, trekken de Joden de lijn van vijandschap tegen Gods

36 getuigenis door; den Christus zullen zij verwerpen, zijne leerlingen dooden. Hun vijandschap, dezelfde als die van Kain en van Zacharía's moordenaars, ja nog schuldiger, daar zij tegen rijker openbaring zich verzet, zal aan „dit geslacht", vgl. 11 : 16, worden bezocht.

37 Jezus ziet in den geest het gericht reeds losbreken over het Jeru-zalem, dat hem verwerpt. Zijn hart beeft, als hij, in een laatste waar-schuwing, haar dit komende gericht als met tranen aanzegt: Jeru-zalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en steenigt die tot u zijn gezonden, hoe dikwijls heb ik uwe inwoners willen bijeenvergaderen zooals een vogel over zijne jongen zijne vleugels uitspreidt, als er gevaar dreigt! Het is thans niet voor het eerst, dat Jezus in Jeruzalem is, al is het wel het eenige bezoek, door de synoptici ons bericht. Johannes weet van meer bezoeken. Dat de evangeliën niet volledig zijn, noch bedoelen te zijn, is duidelijk, vgl. 11 : 21. Geen stad, zoo bevoorrecht en begenadigd als Jeruzalem, de stad Gods, de stad, waar Hij woonde met Zijne genadige tegenwoordigheid. Geen volk zoo hardnekkig als Jeruzalems bewoners, die zich tegen al Jezus' roep-

Page 156: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

152 Matthéus 23 : 38. UITLEG.

38 stemmen verzetten. Het gericht blijft niet uit. Verlaten wordt hun huis, d. i. het huis waar God woonde in hun midden, vgl. Ps. 68 : 17. Dat

39 gericht begint, nu Jezus zich onttrekt. Het heet toch in vs. 39 „want ik zeg u, gij zult mij van nu aan niet meer zien". Zij zullen zijne prediking niet meer hooren. Hun verharding is volkomen. Aan het volk in zijn geheel zal hij niet openbaar worden; totdat zij zullen zeggen: „gezegend is hij, die komt in den naam des Heeren". Dit woord is een terugslag op zijn blijden intocht van voor enkele dagen, 21 : 9. Nu wil men hem niet als Messias. En toch, hij is het. De toen gehoorde jubel is verstomd; maar toch profetie van een ander komen, een komen in heerlijkheid; dan zal alle tong hem belijden, vgl. Fil. 1 : 11, en aller oog hem zien, 24 : 30, Openb. 1 : 7.

24 Jeruzalems val; het begin der weeën, vs. 1-14. Vgl. Mk. 13 : 1-8 10, 12, 13, Lk. 21 : 5-19. — Zoo gaat Jezus den tempel uit. En de tempel wordt ledig. Nu is hij gedoemd, te vallen. Alleen de nieuwe tempel blijft over, die Christus zelf is; ook deze zal worden verbroken, maar in drie dagen weer opgericht, vgl. 26, 61, Joh. 2 : 19-21. De discipelen hebben gehoord, welk gericht hij Jeruzalem en zijn' tempel voorspelde. Het smartte hun in de ziel. Zij kunnen het zich niet voor-stellen. En terwijl zij zich van stad en tempel verwijderen, in de richting van den Olijfberg, wijzen zij hem met nadruk op de prachtige gebouwen, welker marmer schittert in de zon. Mk. teekent het nog levendiger. In hun gebaar ligt al hun smart, hun niet begrijpen, haast

2 een zwijgend protest. En Jezus? Hij herhaalt met een plechtig „voor-waar", wat hij reeds gezegd had: het is ten ondergang opgeschreven; van den indrukwekkenden majestueuzen bouw zal geen steen op den anderen blijven. Dit woord is duidelijk genoeg. Maar niet aanstonds te verwerken. Zij wachten, tot zij rustig gezeten zijn. Aan de helling van den Olijfberg; met Jezus alleen; en met het gezicht op den tempel, het centrum van Israëls bestaan, de woonstede Gods onder Zijn volk.

3 En dan komen zij , terug op al het gehoorde. Zij vragen ook, wanneer dat alles zal gebeuren? Zal het gericht nog lang vertoeven? Zij vragen, aan welk zichtbaar teeken zij zijne „komst" zullen herkennen? Want dat alleen zal hen over het andere heenhelpen. En wanneer hij komt, al het oude ineenvalt, dan loopt deze bedeeling zeker af?

Mt. gebruikt hier voor „komst" een woord, paroesie, dat de andere evangelisten niet hebben, en hij slechts in dit hoofdstuk. Zooveel te vaker komt het voor o. a. bij Paulus. Het is hetzelfde woord, dat gebruikt wordt voor een officieel bezoek van den Keizer of een hoog-geplaatst ambtelijk persoon. Van de „komst" van den Messias in heerlijkheid en luister verwachten zij alles. Hij is nu wel onder hen. Maar onaanzienlijk, in nederigheid, zonder glorie. De wederkomst, het

Page 157: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 24 : 4. UITLEG. 153

tweede komen, dat zal voor hen eerst zijne „komst" zijn. Waaraan zullen zij weten, dat deze ophanden is?

4 Wat krijgen zij te hooren? Vooreerst een waarschuwing. Hun ver-wachting, in spannend uitzien, zou hen blind kunnen maken voor wat éérst nog komen moet, en vatbaar voor de pretensie van velen, die zouden optreden als waren zij Messias, en met de belofte van een

6 gouden tijd. Temeer zal naar dien tijd verlangd worden om den strijd dien zij zullen aanschouwen, en waarvan zij uit de verte zullen hooren. Dat moet zoo gaan: de wereld, die niet om en in den Christus vereenigd is, wordt verscheurd door strijd; laat het hen niet vervaard

7 maken. Allerlei ramp en ellende zal worden gezien. Dat is nog het einde niet. Het is het begin der geboorte-weeën, waaruit de weder-geboorte, vgl. 19 : 28, zou voortkomen. Deze uitdrukking was ook den Joden gemeenzaam ; zij spraken van de „weeën van den Messias", in aansluiting aan een Oud-Testamentisch spraakgebruik, volgens het-welk aan den tijd van een beslissende redding of stelligen ondergang een worsteling als in barens-wee voorafgaat, vgl. Jes. 66 : 7, 26 : 17, Mich. 4 : 9 enz.

9 In die verwarring en dien strijd behoeven Jezus' discipelen niet te droomen van glorie; zij zullen vijandschap en vervolging te verduren

10 hebben, omdat zij den Christus belij den. Velen zullen tot afval worden gebracht, en verraad plegen tegen de gemeente; deze zal door valsche leer worden verscheurd en verleid; daardoor zal ook de ongerechtig-heid toenemen, wat tengevolge zal hebben, dat de liefde van de

13 meesten zal verkoelen. Daar de zuigkracht der meerderheid steeds groot en gevaarlijk is, zegt Jezus de redding uit allen nood toe aan

14 hem, doch ook aan hem alleen, die tot het einde volhoudt. In al dien nood zal nochtans het evangelie niet ten ondergaan; alle volken moeten het hooren, als een getuigenis van Gods genade, dat hen schuldig stelt, indien zij het verwerpen, en redt, indien zij het aannemen. En dan, maar ook niet eerder, zal „het einde", d. i. de voleindiging der wereld, vs. 3, zijn. Zoo roept Jezus zijne discipelen, die droomden van over-winning en glorie, terug tot den strijd en den smaad.

De groote benauwing, vs. 15-28. Vgl. Mk. 13 : 14-24, Lk. 21 : 15 21— 24; 17 : 31, 23, 24; 17 : 37. — Doch ook het andere deel van

hunne vraag blijft niet onbeantwoord: welke teekenen zijne „komst" voorafgaan en aankondigen? Allereerst, wat zij zoo moeilijk gelooven konden, het ophouden van Israëls eere-dienst in den prachtigen tempel, het tenietgaan van heel Israëls instituut. Zij zouden, zegt Jezus met zinspeling op Daniëls profetie, 9 : 27, 11 : 30-39, waarvoor hij de aandacht van den lezer vraagt, den gruwel der verwoesting zien staan op de heilige plaats. De tempel zou worden ontwijd, zoodat de offerdienst niet meer kon plaats hebben. Een duidelijke zinspeling

Page 158: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

154 Matthéus 24 : 16. UITLEG.

op den Romeinschen veldheer, wiens legioenen met hun adelaars, de 16 veldteekens, de heilige plaats zouden ontwijden. Dat moet voor de 18 aanhangers van Jezus in Judéa het sein zijn voor een overhaaste vlucht

naar het gebergte, DR') haastig, dat wie op het platte dak bezig is, zich den tijd niet gunt, nog iets uit zijn huis te halen, en wie op den akker werkt, om het bij den arbeid afgelegde bovenkleed te gaan aantrekken. In den nood dier tijden zullen met name zwangere en zoogende vrouwen het hard te verduren hebben. De jongeren mogen wel bidden, dat niet een slecht jaargetijde of een invallende Sabbat hun vlucht belemmere ( Jezus onderstelt dus, dat de gemeente in Palestina, zoolang het heiligdom bestaat, volgens de Joodsche wetten

22 zal blijven leven, vgl. 17 : 24 vv.). Een ongekend groote, en indien zij niet bekort werd, voor niemand te verdragen benauwing zou komen. Doch om de uitverkorenen voor bezwijken te bewaren zouden

23 die dagen bekort worden. Onder dien druk, in dien nood, zullen zij met hevig verlangen uitzien naar de „komst". NU zal toch de Messias wel in heerlijkheid verschijnen! En wéér waarschuwt hen Jezus, in

24 die stemming zich niet te laten bedriegen. Ook zal men hooren zeggen: hier is de Christus. Gelooft het niet, zegt hij. Zelfs niet, indien iemand optreedt met wonderen en teekenen. Dat zou, zoo mogelijk, ook de

27 uitverkorenen misleiden. Doch het zijn schijn-Christussen. Slaat geen geloof aan al die geruchten. Plotseling, onverwacht en onmiskenbaar duidelijk zal de paroesie, de „komst" van den Zoon des menschen zijn; zooals een bliksemstraal uitschiet, in een ondeelbaar oogenblik, langs

28 gansch den hemel. -- Waar aas is, zijn ook gieren, vgl. Job 39 : 27, 30; Hos. 8 : 1; Hab. 1 : 8. Als de maat der zonde vol is, komt er een gericht. Dat komt ook over stad en tempel. Hun ondergang is een symptoom, maar nog niet hét gericht. Jeruzalems val en de „komst" van den Christus, zooals de discipelen die verwachten, ze vallen niet samen. Het gericht over Israël, waarin de koninklijke majesteit van den Christus zich openbaart, is een zwak voorspel en profetie van het eindgericht. De vss. 26-28 komen bij Lk. 17 : 23, 24, 37 in een ander verband voor. Mt. heeft hier wellicht weer het gelijksoortige saam-gevoegd, zooals ook vs. 37-42, vgl. Lk. 17 : 26-35, en vs. 43-51, vgl. Lk. 12 : 39-46.

29 Het teeken van den Zoon des menschen, vs. 19-35. Vgl. Mk. 13 : 24-27, Lk. 11 : 25-28. — Het 29e vs. sluit eigenlijk aan vs. 27 aan. De nood waarin de gemeente bij het gericht over Israël zal komen, is schaduw en profetie van den nood der laatste dagen. Zij schijnen ineen te vloeien, zooals voor den reiziger de verschillende bergketens der Alpen vlak achter elkaar zich schijnen te verheffen, doch in werkelijk-heid ligt er een enorme breedte tusschen. Wat voor de profetie „de komst" is, het valt in de historie der wereld in ver uiteenliggende

Page 159: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 24 : 30. UITLEG. 155

momenten uit elkaar. Het ééne moment is als een schaduw van een volgend. Zoo is de „verdrukking, de nood dier dagen", waarvan Jezus vs. 29 spreekt, beeld voor de laatste benauwing. Doch daarna zal de verkwikking en vertroosting komen. In aansluiting aan profetische woorden spreekt hij van eene beroering ook in de natuur, aan den hemel en op aarde, vgl. Jes. 13 : 10, 34 : 4 enz. De gansche schepping is betrokken in hetgeen met den mensch geschiedt, vgl. Gen. 3 : 17;

30 Rom. 8 : 20-22; 2 Petr. 3 : 13; Op. 21 : 1. En dan zal Hij van allen gezien worden. En wel komende met de wolken des hemels. Nu was hij in knechtsgestalte, veracht en verworpen; dan wordt in glorie als een voor allen onmiskenbaar duidelijk „teeken", de Zoon des menschen openbaar, tot ontsteltenis van allen, die hem niet hebben erkend.

31 Dan zullen door zijne engelen zijn heinde en ver verstrooide uitver-korenen met machtig bazuingeklank, vgl. Num. 10 : 2, 1 Cor. 15 : 52, 1 Thess. 4 : 16, worden bijeenvergaderd.

32 Aan den vijgeboom kunnen zijne discipelen een les leeren: werking in zijn takken en knoppen is een voorteeken van komenden zomer; zoo moeten zij leeren letten op de teekenen, waarnaar zij hebben gevraagd, vs. 3. Wanneer zij zien gebeuren, wat hij voorzegde, vs. 4-8, 15-25, dan is het ophanden. „Dat alles," aangaande hun ver-drukking, en het „begin der weeën" en het gericht over Jeruzalem zal komen, zoo verzekert hij met een plechtig „voorwaar", vóórdat deze generatie zal zijn uitgestorven. Dat wij hier niet moeten denken aan zijn laatste komst in heerlijkheid en het eind-gericht, volgt dui-delijk uit vs. 36.

36 Het onbekende tijdstip; trouw en waakzaamheid, vs. 36-51. Vgl. Mk. 13 : 32-37, Lk. 17 : 26 v., 35 v., 12 : 39-46. — Zoo zeker als „die dag en ure" is, zoo onbekend het „wanneer" daarvan. Geen mensch kan daarover berekeningen maken; zelfs voor de engelen en den Zoon is het onbekend. Alleen de Vader weet het; maar Hij heeft het niet geopenbaard. Daarom zal „die dag" de ongeloovigen verrassen, en moeten de geloovigen altijd waakzaam blijven. Hiertoe vermanen alle volgende parabels, tot 25 : 46.

37 Het zal gaan als in de dagen van Noach; hijzelf wist van een komend gericht, maar niet van het „wanneer". Bouwende aan de

38 ark, was hij zijn tijdgenooten een prediker van gerechtigheid, 2 Petr. 2: 5; doch zorgeloos, in practisch materialisme leefden zij voort, blind voor de teekenen der tijden, doof voor Gods roepstem, totdat de zond-vloed hen overviel. ZOO zal ook de komst van den Zoon des menschen

40 zijn. ZOo onverwacht, dat er geen tijd tot voorbereiding zal zijn. Twee mannen zullen samen werken op den akker, twee vrouwen aan het malen zijn met den handmolen; de ééne, die erop bedacht was en erin leefde, zal aangenomen, de andere overgelaten worden, prijs-

Page 160: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

156 Mattheus 24 : 42. UITLEG.

42 gegeven aan het verderf. Juist in het onverwachte — de Heere komt als een dief in den nacht, vgl. 1 Thess. 5 : 2 — ligt de grond voor gedurige waakzaamheid.

45 Waakzaam en trouw! Dat moet het wachtwoord zijn, bepaald voor de apostelen en voor ieder, wien in de gemeente een ambt is toe-vertrouwd. Blijkens Lk. 12 : 39-46 sprak Jezus de nu volgende parabel, vs. 43-51 bepaald met het oog op de discipelen, in ant-woord op een vraag van Petrus. In de gegeven opdracht, in het toebetrouwde ambt ligt een eigen gevaar: misbruik maken van zijn positie, heerschappij willen oefenen, vergeten te rekenen met „de komst" van Christus. Schrikkelijk zal het lot zijn van hem, die in de gelijkenis als de ontrouwe dienstknecht wordt voorgesteld, door de

si komst zijns heeren overvallen. Op het eind, vs. 51, wordt de beeld-spraak losgelaten, en van hem gezegd: hij zal het lot deelen der hui-chelaars, voor wie geween zal zijn en tandengeknars.

25 Gelijkenis der wijze en dwaze maagden, vs. 1-13. — Ook in deze gelijkenis moet de hoofdgedachte opgemerkt, die duidelijk is door de toepassing, welke Jezus zelf maakt, vs. 13. Zij schetst in levendige kleuren, hoe het er in de gemeente zal uitzien, op het onverwacht aanbrekend oogenblik van 's Heeren „komst". Dat „komen" wordt voorgesteld onder het beeld van het huwelijk, vgl. 22 : 2, bl. 143; dan zal de Bruidegom met de bruid, de gemeente, worden vereenigd. Precies zijn de huwelijksgebruiken uit Jezus' dagen niet bekend. Doch waarschijnlijk is deze voorstelling: de bruidegom ging midden op den dag naar het huis van een vriend of bloedverwant. Tegen den avond ging hij, vergezeld van vrienden, vgl. Joh. 3 : 29, naar het huis der bruid. Dáár hebben wij de 10 maagden te denken, die uit-gingen, nl. naar de woning der bruid, om te bestemder tijd den bruidegom tegemoet te trekken met vreugde-betoon en feestlicht. Zoo hadden zij hun „lampen" bij zich, met olie gevulde schalen,

2 gedragen aan een langen stok. De vijf dwaze hadden zich niet vergewist, of haar olie lang genoeg strekken kon; de vijf wijze gebruikten meer voorzorg. De bruidegom blijft uit, zoodat allen in slaap vallen. De geschiedenis der kerk bewijst, hoe de gemeente vergeet, uit te zien naar de komst van Christus. Zijne toekomst is in haar belijdenis als een memorie-post; doch op denken en leven oefent zij zoo goed als geen invloed.

6 Onverwachts schrikt allen het geroep op, dat de bruidegom in aantocht is. De wijze maagden zijn in staat hare lampen in orde te brengen, maar de andere komen te laat; zij vinden, als zij eindelijk

11 aan de feestzaal komen, de deur gesloten. Voor haar is het te laat, onherroepelijk.

13 „Waakt dus", is de toepassing, die Jezus-zelf maakt, „want gij weet dag noch uur". Bij zulk een gelijkenis moeten wij dus niet gaan alle-

Page 161: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 25 : 14. UITLEG. 157

goriseeren, en ieder onderdeel vergeestelijken. Van zulk doen zou de geschiedenis der uitlegging wonderlijke voorbeelden kunnen bijbrengen. Wij behoeven dus niet te vragen, wie bedoeld zijn met de tien maagden, met de olie, de verkoopers enz. Alleen kunnen wij vragen, waarin de dwaasheid der dwaze bestaat, waardoor zij niet bereid waren op het rechte oogenblik. Hierin, dat zij het lieten aankomen op wat anderen bezaten. De gemeenschap, de omgeving, geeft de bereidheid niet. Het geloof, dat een ander bezit, kan ons niet tot redding zijn.

14 Gelijkenis van de talenten, vs. 14-30. Vgl. Lk. 19 : 12-27. — Deze gelijkenis, die bij Lk. voorkomt in een ander verband, dat misschien wel het oorspronkelijke is, bedoelt niet aan te sporen tot waakzaam-heid, maar tot trouw, gedurende den tijd tot de toekomst van Christus. Voor de gemeente is die tijd als de periode, gedurende welke een heer afwezig is; alvorens op reis te gaan, heeft hij zijne slaven bij

15 zich geroepen, en hun zijn bezittingen overgedragen. Ieder ontving om te beheeren naar zijn bekwaamheid; als voorbeeld van de ver-scheidenheid wordt er van drie gesproken, van wie de één tien, de tweede vijf talenten ontving, de derde één. Een talent vertegenwoordigt de waarde van ongeveer / 2400. In de eerste plaats doelt Christus hiermede op hetgeen hij aan de apostelen zou toevertrouwen en opdragen, vgl. 24 : 45, maar verder ook op al de gaven en schatten,

16 door hem aan de zijnen geschonken, vgl. 1 Cor. 12 : 4, 7; Ef. 4 : 7; Joh. 17 : 7, 8 enz. De bedoeling, waarmede het goed is gegeven, wordt door twee van hen verstaan: zij drijven er handel mede en behalen

18 winst, alsof het hun eigen geld was. De derde echter heeft niet het besef, dat in het feit, dat hem zooveel is toevertrouwd, een roeping ligt; hij mist in ieder geval vertrouwen; hij is in vreeze, te verliezen,

19 wat hem is geschonken. — Dat de komst van Christus nog lang zou kunnen toeven, blijkt wel hieruit, dat hij in de gelijkenis den heer „na langen tijd" laat wederkeeren en afrekening houden. Wie den moed hadden gehad, het toevertrouwde goed te gebruiken, ontvangen

25 meer. De angstige slaaf, die zegt, in vreeze voor zijn heer te hebben geleefd, ziet zich zijn ééne talent nog ontnomen. „Want die heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloed hebben; maar van hem, die niet heeft, zal genomen worden ook wat hij heeft." In deze paradox, die voor het geestelijk en voor het natuurlijk leven een rijke waarheid behelst, ligt de leering van de gelijkenis opgesloten. Ook hier laat de gelijkenis aan het eind het beeld varen, om tot de zaak over te gaan, vgl. 22 : 13, bl. 144.

31 Het gericht, vs. 31--46. — Deze laatste rede van Jezus, door Mt., en door hem alleen, opgeteekend, spreekt 66k over de „komst" van Christus. Zij handelt over het oogenblik, dat de Zoon des menschen zal komen in zijne heerlijkheid. Daarnaar hadden de discipelen gevraagd,

Page 162: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

158 Matthéus 25 : 32. UITLEG.

24 : 3, van die heerlijkheid willen zij gaarne droomen. Hij heeft hen gewezen op den strijd, die eerst nog komt, ook voor hen, 24 : 8 vv. op het gevaar voor verslapping en ontrouw, dat hen bedreigt, 24 : 42-25 : 30. Thans spreekt hij van de heerlijkheid, waarin hij zal ver-schijnen. Maar ook hierin ligt eene ernstige waarschuwing. Komt hij als Koning, dan komt hij om te richten. Hij zal zich zetten op zijn' glorie-troon; het evangelie zal aan alle volken zijn gepredikt, 24 : 14. Zij zullen voor hem worden gedaagd. En dan zal hij schifting houden

32 onder zijne kerk. Droomen van de heerlijkheid alleen is niet genoeg. Zij konden zich herinneren, dat hij telkens daarop gewezen had. Niet ieder, die „Heere, Heere" tot hem zegt, zal in het koninkrijk der hemelen binnenkomen, 7 : 22; onkruid en tarwe zullen worden ge-scheiden, 13 : 38-45, 47. Thans spreekt hij van die schifting onder het beeld van een herder, die de schapen en bokken zal scheiden. Het sterke en gehoornde heeft zichzelf gezocht, het zwakke gestooten en

33 verdrongen, vgl. Ez. 34 : 17, 21. Aan zijne rechterhand zullen de schapen, ter linkerzijde de bokken worden geplaatst. Ter rechterhand de uitverkorenen, wien als hun erfdeel zal ten deel vallen het koninkrijk, hun bereid van de schepping af. Christus zal ze oproepen, om dat in

35 bezit te nemen als van zijnen Vader gezegenden en beminden. Die genade hebben zij verstaan, en dit betoond in hun leven, in werken van liefde en barmhartigheid, naar zijn eisch, vgl. Hos. 6 : 6, Mt. 9 : 13. Zij hebben hongerigen gespijzigd, kranken bezocht, vreemden

40 geherbergd. Niet om loon, maar uit den drang der liefde. En Christus erkent, wat aan den minste dergenen, die hij „zijne broeders" noemt, is gedaan, als aan Hem geschied. Hoe groot is in de oogen des Heeren de waarde en beteekenis zijner gemeente, in de wereld veracht en ver-volgd, 24 : 8. De weldaad, aan één harer onaanzienlijkste leden bewezen, rekent hij als aan hem gedaan. En een verzuim tegenover hen is een

41 tekort aan liefde voor hem. Tot die aan zijn linkerhand zijn geplaatst, zal het daarom dan ook heeten: „gaat weg van mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, dat den duivel en zijn engelen is bereid". Zoo zal in „het einde", 24 : 14, de schifting plaats hebben.

26 Jezus' dood besloten, vs. 1-5. Vgl. Mk. 14 : 1, 2; Lk. 22 : 1, 2. — Met hfdst. 26 begint de lijdensgeschiedenis. Dat er hier iets nieuws begint, laat vooral Mt. duidelijk uitkomen; hij wijst erop, dat Jezus „al deze reden beëindigd had", vs. 1, vgl. 7 : 28; 11 : 1; 13 : 53; 19 : 1. Zijn getuigenis is voltooid. Thans komt het getuigenis van zijn daad: de overgave in den dood. Zijne discipelen moeten het weten, dat dit hem niet verrast of overkómt; bewust en gewillig aanvaardt hij

2 het. Daarom zegt hij hun: gij weet dat na twee dagen het Pascha wordt gehouden; het belang van deze mededeeling ligt niet hierin — dat bevatte voor hen niets nieuws — maar in wat erop volgt en

Page 163: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 26 : 3. UITLEG. 159

wat zij nog niet wisten: en dan wordt de Zoon des menschen over-geleverd ter kruisiging. Het Pascha werd op 14 Nisan gehouden; Jezus spreekt dus deze woorden op den 12en.

3 Op denzelfden dag nu, dat hij zijne gevangenneming en dood aan-kondigt, heeft ook een vergadering plaats van het Sánhedrin, ten huize van den hoogepriester Kájaphas. Hier wordt beraadslaagd. Nieuwe kansen hebben zich voorgedaan (zie vs. 6-16). Met list zullen zij zich van hun vijand meester maken. Doch dit staat bij hen vast: niet op het feest, anders komt er oproer onder het volk. Zij hadden genoeg gezien van het enthousiasme, vooral der Galileesche scharen, 21 : 46. Zoo staat hun besluit tegenover hetgeen Jezus weet en zegt, dat zal geschieden.

6 De zalving en het verraad, vs. 6-16. Vgl. Mk. 14 : 3-11, Lk. 22 : 3-6, Joh. 12 : 1-8. — Evenals vs. 1-2 met 3-5 zijn ook vs. 6-13 en 14-16 door het woordje „toen" in tijdsorde nauw met elkaar ver-bonden. Niet alzoo vs. 6 met vs. 5. Wij mogen vertalen „terwijl Jezus eens te Bethánië was", enz. De zalving en het verraad behoeven niet, naar Mt.'s voorstelling, op of na den 12en Nisan geplaatst, maar kunnen zijn voorgevallen op een der dagen van de laatste week. In die week vertoefde Jezus deels te Jeruzalem, deels te Bethánië, ongeveer 3 kwartier ten O. van Jeruzalem gelegen, vgl. 21 : 17 v., Mk. 11 : 11, 15 : 19. Dat de zalving inderdaad vroeger dan den 12en viel, blijkt uit Joh. 12: 1-3.

Er is een maaltijd ten huize van Simon, die ter onderscheiding van velen van dien naam, en in herinnering aan vroegere ziekte, nog

7 altijd „de melaatsche" heette. Daar heeft de zalving plaats, door een bij Mt. ongenoemde vrouw — Johannes zegt ons, dat het Maria was, 12:3 —, met kostbare zalfolie. Deze daad van geloof, waarin zij

8 den Messias huldigt, wiens scheiden zij wel voorgevoelt, wordt haar door de discipelen, Judas vooraan, vgl. Joh. 12 : 4, uiterst kwalijk

10 genomen. Zij vinden het verkwisting, onrecht aan de armen. Jezus, die zwijgt van de beleediging, welke in dit oordeel ligt voor hèm, neemt de vrouw in bescherming, en zet haar liefde-daad in een ander licht. Hij noemt het een goed werk, aan hem gedaan. Zij mogen het jammer vinden van deze kostbare zalf, de vrouw heeft gevat, dat hij heengaat; deze zalving bedoelt de toebereidselen voor zijne begrafenis. Zou misschien haar geloof verstaan, wat voor de discipelen nog verborgen was, dat het sterven van den Messias een rijke beteekenis zou hebben?

13 Haar loon is de lof van Jezus, die haar begrijpt, en de plechtige ver-zekering, dat mèt dit evangelie ook de heugenis van haar geloofsdaad over de geheele wereld zal voortgaan en voortleven.

14 Toen ging Judas, één der twaalf nog wel, tot de overpriesters. Hij heeft Jezus van zijn begrafenis hooren spreken. Jezus' zaak is dus hopeloos verloren. En hij verkoopt Jezus voor 30 daalders, die hem

Page 164: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

160 Matthéus 26 : 16. UITLEG.

16 worden toegeteld. Van dat oogenblik wacht Judas op zijn kans. 17 Toebereiding van het paaschmaal, vs. 17-19. Vgl. Mk. 14 : 12-16,

Lk. 22 : 7-13. — Judas krijgt zijn kans, maar zóó dat van het besluit van het Sánhedrin, vs. 5, niets zou komen. Als de dag, waarop de paaschmaaltijd gehouden wordt, 14 Nisan, is aangebroken, geeft Jezus

19 aan zijne discipelen — Mt. spreekt hier weer in het algemeen, Mk. spreekt van twee — aanwijzing, bij een' met Jezus bevriend man alles in gereedheid te brengen. Mt. verzwijgt zijn' naam, dien hij moet gekend hebben; misschien was het, gegeven de gezindheid der Joden tegen de christenen, ongewenscht, den naam van dezen Jeruza-lemmer te noemen.

In de paaschzaal, vs. 20-30. Vgl. Mk. 14 : 17-26, Lk. 22 : 14-23, Joh. 13 : 21-26. — Tijdens den Paaschmaaltijd grijpen twee voor-vallen plaats, die Mt. vermeldt, nl. de aanwijzing van den verrader

21 en de instelling van het H. Avondmaal. Jezus spreekt eerst zeer vaag van één der twaalf als zullende hem overleveren. Zeer bedroefd beginnen zij één voor één te vragen: ik ben het toch niet? Zij kunnen nog aan onvoorzichtigheid, niet aan opzettelijk verraad, hebben ge-dacht. Jezus' antwoordt maakt het nog weinig duidelijker: iemand, die met mij in één schotel indoopt, wij zouden zeggen: die met mij

24 aan één tafel eet, vgl. Lk. 22 : 21, Joh. 13 : 18. Dat de Menschen-zoon heengaat, is wel geheel in overeenstemming met de Schrift, maar toch, de mensch, die door zijn verraad het bewerkt, brengt een zóó zwaar oordeel over zich, dat het voor hem te wenschen ware, dat hij nimmer was geboren, vgl. 18 : 6. — Eerst als Judas onbeschaamd vraagt: ik ben het toch niet, Rabbi? bevestigt Jezus hem dat: gij hebt

25 het gezegd, alsof hij wil aanduiden: zonder uwe onbeschaamdheid zou ik u niet hebben uitgebracht; maar ja, ge zijt het.

26 Het tweede belangrijke bij den maaltijd is de instelling van het Heilig Avondmaal. Jezus neemt brood, spreekt een zegen uit, breekt het brood en deelt het uit met bevel om het te eten, en zeggende: dit

27 is mijn lichaam. Daarna nam hij den beker op, die ook bij den offi-ciëelen paaschritus telkens was rondgegaan, sprak een dankzegging

28 uit, en gaf hun den beker, met de woorden: drinkt daar allen uit. Want deze beker, d. w. z. zijn inhoud, is mijn bloed, en wel van het testament; bloed, dat door velen vergoten wordt tot zondenvergeving. Het Gr. woord, hier door „testament" weergegeven, bedoelt evenals het Hebr. woord, door „verbond" vertaald, niet een overeenkomst, bedongen door twee partijen, maar een souvereine beschikking, door de ééne partij gegeven, voor de andere bindend. — Er is in deze Avondmaalswoorden een duidelijke herinnering aan de verlossing uit Egypte, waarvan immers het paaschmaal de heugenis levendig hield; eveneens een duidelijke herinnering aan het „verbond", met Israël

Page 165: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 26 : 29. UITLEG. 161

door God gesloten bij den Sinai, Ex. 24 : 8, waar ook sprake is van het „bloed van het verbond, dat God ulieden beschikte". Jezus spreekt hier van zijn bloed, van het testament, dat hij beschikt. De zonden-vergeving bindt hij aan zijne bloedstorting.

29 En ook is er een duidelijke heenwijzing naar de volkomen verlossing in zijne toekomst. Hij verzekert hun plechtig, dat hij, van dit oogenblik aan gerekend — Jezus nam dus zelf niet van dit brood en dezen beker — niet meer van de vrucht van den wijnstok zal drinken. Doch tegelijk wijst hij naar den tijd, waarin hij, mét hen vereenigd, haar nieuw zal drinken in het koninkrijk zijns Vaders. Voor den tijd, dat zijne gemeente zijne komst beidt, geeft hij haar het H. Avondmaal, als pand voor de door hem teweeggebrachte verlossing, van de vernieuwing, die van hem uitgaat, vgl. 19 : 28, en van de volmaaktheid van het komende koninkrijk, welker vreugde en zaligheid niet zelden onder het beeld van een' maaltijd wordt voorgesteld; vgl. Jes. 25 : 6, Mt. 8 : 11.

30 Na het zingen van het „Hallél", d. i. Ps. 115-118, dat bij en na den paaschmaaltijd werd gezongen — het le gedeelte hiervan, Ps. 113 en 114 na den tweeden beker — verlieten zij de paaschzaal en de stad, en gingen naar den Olijfberg.

31 Petrus' verloochening voorspeld, vs. 31-35. Vgl. Mk. 14 : 27-31, Lk. 22 : 31-34, Joh. 13 : 38. -- Onderweg voorspelt Jezus zijne dis-cipelen, dat, wat met hem in dien nacht staat te gebeuren, hen zóó zal verbijsteren, dat zij hem ontrouw zullen worden. Zoowel wat hém overkomt, als de aanstoot, dien zij eraan zullen nemen, is in over-eenstemming met het Schriftwoord: „ik zal den herder slaan, en de schapen der kudde zullen verstrooid worden", Zach. 13 : 7. Terwijl .

dit woord ziet op Israël, dat zal beroofd zijn van herders, d. i. van regenten, en overgelaten aan zijn vijanden, vindt het zijn volkomen vervulling in hem, die „de goede Herder" is, Joh. 10 : 11. Met zijn heengaan scheen alle hoop vervlogen.

32 Doch de verstrooide schapen zullen weer tot eene kudde hereenigd worden; daartoe zal hij, na zijn opstanding, hen voorgaan naar Galiléa. Dit woord gaat langs de discipelen heen; eerst later zullen zij het zich

33 herinneren en het verstaan. Petrus wil niet hooren van ontrouw. Hij stelt zich boven de anderen; hém zal dit nooit gebeuren. Hij overschat zichzelf; hij moet nog leeren, wie hijzelf is, en zich leeren verlaten op

35 de belofte van den Herder. Jezus neemt zijn protest niet aan, maar zegt veeleer, dat Petrus, vóór de haan begint te kraaien, d. i. voordat een nieuwe dag is aangebroken, driemaal zal verzekerd hebben, dat hij Jezus niet kent.

Deze voorspelling wordt door Lk. 22 : 31-34 en Joh., 13 : 36-38, nog in de paaschzaal gesteld. Mt. heeft waarschijnlijk de stof hier geordend en omgezet; voor hem is in de paaschzaal hoofdzaak, en

V. LEEUWEN-LODDER, Tekst en Uitleg, Matthéus. * 1 1

Page 166: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

162 Mattheus 26 : 36. UITLEG.

moet alle licht zich concentreeren op hetgeen op het H. Avondmaal en de beteekenis van Jezus' dood betrekking heeft.

36 De gebedsstrijd in Gethsémané, vs. 36-46. Vgl. Mk. 14 : 32-42, Lk. 22 : 40-46. — Anders dan Petrus, die zichzelf overschat, en meent staande te zullen blijven in eigen kracht, ontziet Jezus zich niet, van zijne zwakheid en zijn angst te spreken en van zijne behoefte aan hunne nabijheid en steun. Buiten Jeruzalem was een buitenplaats of hoeve, die Gethsémané, d. i. olie-pers of -kelder heette. Jezus kwam er wel meer, was waarschijnlijk met den eigenaar bevriend, vgl. Joh. 18 : 2. Hij laat de discipelen achter, en gaat iets verder, om te bidden. Alleen Petrus en Johannes en Jacobus vergezellen hem. Hun

38 spreèkt hij van zijne behoefte aan hun bijzijn, van de smart en be-nauwdheid, die zijne ziel beklemmen. Zijn normaal, zuiver gevoel huivert, siddert voor het lijden, dat komen gaat, voor den dood, die

39 hem vreemd is, voor den vloek, die hem zal verteren. En hij bidt dat alles af. Nog iets verder van zijn drie meest vertrouwden weggegaan, smeekt hij in het stof gebogen om afwending van dezen „beker" des lijdens, vgl. 20 : 22, Joh. 18 : 11. Maar het geschiedt in volkomen onderwerping aan den wil des Vaders. Zijn begeeren, de aandrift van zijn normale, volmaakte menschheid schrikt terug voor het oordeel; maar blijft zich toch onderwerpen aan des Vaders wil.

40 Zeer waarschijnlijk heeft deze gebeds-worsteling meer dan de enkele seconden geduurd, noodig om de woorden te spreken, die de evan-gelisten ons hebben overgeleverd. Als Jezus bij de drie terugkomt, zijn zij in slaap. Petrus vooral, die zooeven nog zoo boud had ge-

41 sproken, vs. 33-35, treft een zacht verwijt. Doch aanstonds volgt hierop eene waarschuwing: als zij nu kunnen slapen, dan mogen zij wel waken en bidden; want de gevaren die hunne ziel zullen bedreigen, zouden hun licht tot een verzoeking worden. De geest is wel gewillig; maar het vleesch is zwak. Wiè blijft staande in eigen kracht?

42 Jezus' eigen gebed is niet vruchteloos. Hij wordt „verhoord uit de vrees", Hebr. 5 : 8; zijne discipelen echter vallen telkens weer in slaap. Hij laat ze rusten, heeft thans aan hun steun geen behoefte meer, en weet, welke zware uren hen nog wachten. Want de tijd van zijn overgeleverd worden is ophanden. Lang kan hij ze echter niet

46 laten slapen. Want daar komt de verrader aan. En Jezus wekt de drie, om zich met hen weer bij de anderen te voegen.

47 De gevangenneming, vs. 47-56. Vgl. Mk. 14 : 43-50, Lk. 22 : 47-53, Joh. 18 : 3-12. — Nog heeft hij niet uitgesproken of daar komt Judas aan; weer wordt hij veelzeggend „een van de twaalf" genoemd. Hij heeft zich van goede hulp voorzien. Het Sánhedrin heeft hem zijn helpers mee-gegeven, die wel meer voor inhechtenisnemingen werden gebruikt, vgl. Joh. 7 : 32, 45 v., en gewoonlijk met knotsen gewapend

Page 167: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 26 : 49. UITLEG. 163

waren. Ook zijn er Romeinsche soldaten bij; zij droegen zwaarden. Misschien vertrouwde het Sánhedriri niet volkomen op zijn eigen dienaars, vgl. Joh. .5 : 47, misschien hadden zij, onder voorwendsel van gevaar voor rustverstoring, de hulp ingeroepen van de Romeinsche tempel-

49 wacht, die op het Paaschfeest steeds aanwezig was. — Judas' ver-raderlijke begroeting bedriegt Jezus geen oogenblik. Hij beantwoordt haar met een woord, dat hij niet voleindigen kan. Vriend, waartoe gij gekomen zijt .... ; terstond maakt men zich van hem meester. De

52 onbezonnen zwaardslag van één der discipelen, wiens naam Mt. niet noemt, wordt bestraft, terwijl Jezus bovendien zegt : wie zijne zaak niet geweld meent te dienen, tegen dien zal zijn eigen zwaard zich

53 keeren. Hij heeft zulke hulp niet noodig. Andere hulp, legerscharen van engelen, zouden hem, indien hij wilde, op zijn gebed ter beschikking

54 staan. Maar dat wil hij niet. Hij geeft zich, koninklijk en gewillig, in eenswillendheid met Gods raad, dien hij ook in de Schrift heeft gelezen :

55 het moét zoo gebeuren. Dat laat Jezus ook gevoelen aan de mannen, die hem als een roover komen grijpen. Zij hebben wel andere gelegenheid gehad; ook nu hebben zij geen list en geweld te gebruiken. Hij gééft zich. En dat alles gaat z66, opdat de Schrift zou vervuld worden.

57 Voor het Sanhedrin, vs. 57-68. Vgl. Mk. 14 : 53-65, Lk. 22 : 54, 63-71, Joh. 18 : 12-25. — In den nacht zijn de leden van den Joodschen raad naar Kájaphas' paleis gekomen. Tevergeefs zoeken zij

61 een getuigenis, waarop zij hem zouden kunnen terdood veroordeelen. Eindelijk dagen twee getuigen op met een woord van Jezus, dat een groote minachting van den tempel schijnt te bewijzen. Alleen Jo-hannes, 2 : 19 heeft ons dit woord bewaard. De „getuigen" echter verdraaien het zoo, dat het niet weergeeft, wat Jezus heeft bedoeld. De toeleg in dit alles is z66 duidelijk, dat Jezus blijft zwijgen, 66k al sommeert hem de hoogepriester, zich te verantwoorden. Zoo moet Kájaphas wel uitspreken, wat de eigenlijke grond is van hun vijand-

63 schap, en van zijn verwerping. Hij staat op, en vordert Jezus op een' eed. Laat hij zeggen, indien hij het durft, dat hij de Messias is, de Zoon Gods. Zij hebben dus wel begrepen, wat Jezus wilde. En juist

64 dáárom willen zij hem niet. Jezus' antwoord staat gelijk met een be-vestiging, doch zegt méér dan een enkel „ja". „Gij hebt het gezegd", m. a. w. gij weet het zeer goed. En dat gij het nu vráágt, is slechts, om een voorwendsel te vinden voor een doodvonnis. Dat zal hun gelukken. Doch laten zij daarnaar zijne macht en grootheid niet afmeten. Dit ligt in de tegenstelling, die op deze bekentenis volgt : doch ik zeg u, van nu aan, op het oogenblik dat gij meent te triomfeeren, en mijn vernedering het diepst is, zult gij den Zoon des menschen, die immers niet uit de aarde, maar van den hemel is, vgl. Dan. 7 : 13, zien zitten ter rechterhand der Kracht, d. i. van God. En dat niet

Page 168: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

164 Matthéus 26 : 65. UITLEG.

alleen; niet slechts als den Christus, die verhoogd wordt en regeert; maar ook „komende op de wolken des hemels". Zij zullen de be-wijzen en teekenen zien, dat hij verhoogd, en Gods Zoon is. De ver-vulling van dit woord vol majesteit begon op het Pinksterfeest, en werd door de Joden gezien, toen hun stad werd verwoest.

65 De Hoogepriester, op de meening van de anderen vooruitloopend, spreekt zijn oordeel uit, onder vertoon van ontsteltenis: dat is Gods-lastering. Dit geldt niet het feit, dat Jezus zich Messias durfde noemen,

66 maar dat hij zich als de Zoon Gods beleed. De anderen vallen hun voorzitter bij, en meenen, nu grond genoeg te hebben voor een dood-vonnis.

67 Daarop volgt de beschimping en bespotting van Jezus, waarbij hij in zijn, in hun oogen aangematigde, Messiaansche waardigheid wordt gehoond.

De verloochening van Petrus, vs. 69-75. Vgl. Mk. 14 : 66-72, 69 Lk. 22 : 55-62, Joh. 18 : 25-27. — Verblind en roekeloos liep

Petrus zijn' val te gemoet. Hij had zich, om te zien, hoe het afliep, gewaagd op de binnenplaats, vs. 58, waar het dienstvolk de wacht hield en af en aan liep. En in weerwil van zijn stoutste verzekering loochent hij reeds op een enkele vraag van eene slavin zijne betrekking tot Jezus, die beurtelings als „de Galiléër" en de „Nazaréner" wordt

73 aangeduid. De derde maal maakt men het hem het lastigst, door een beroep op zijn Galileesch dialect, waaraan men hem herkende. In Galiléa werden sommige letters van het Arameesch anders uitgesproken dan te Jeruzalem. In zijn verlegenheid verwenscht Petrus zichzelf en

75 zweert dure eeden, dat hij niets met dien mensch te maken heeft. Het kraaien van een haan brengt hem tot bezinning. Nu valt hem in, wat Jezus hem had voorspeld. Nu ziet hij zichzelf, aan het eind van dezen weg, in een ander en juister licht dan toen hij zoo hoog opgaf van zijne trouw. Jezus kende hem beter dan hij zichzelf. Hij maakt zich weg in diepe schaamte en met bittere tranen.

27 De wegleiding, Judas' einde, vs. 1-10. Vgl. Mk. 15 : 1, Lk. 22 : 66, Joh. 18 : 28. In den morgen wordt, in een met dat doel belegde zitting, door het Sanhedrin formeel het doodvonnis over Jezus uit-

2 gesproken. Daarna wordt hij geboeid weggeleid naar den procurator Pilátus, die, als vertegenwoordiger van het Romeinsch gezag en bedeeler van het recht, dit vonnis zou moeten ten uitvoer leggen.

3 In dit morgenuur valt ook Judas' ontmoeting met de overpriesters, vs. 3-5. Judas is getuige geweest van den gang van zaken. Nu hij ziet, hoe het afloopt, schrikt hij van zijn eigen bedrijf. Doch daar hij zijn toevlucht niet neemt tot God, wordt hij tot wanhoop gedreven. Zijn 30 daalders tracht hij kwijt te worden aan de mannen, die ze hem hadden gegeven. Mt. laat ons ernaar gissen, of hij hen staande

Page 169: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Mattheus 27 : 4. UITLEG. 165

hield, toen zij met Jezus op weg waren naar Pilatus, dan wel of hij 4 hen elders aantrof. Zijn verlegenheid en angst uiten zich in de

woorden: ik heb gezondigd, door onschuldig bloed te verraden. Noch dit getuigenis aan Jezus' onschuld, noch Judas' angst maken op de overpriesters eenigen indruk. Koud en hard laten zij alles voor

5 zijn rekening. Zij hebben met hem afgedaan. Judas smijt dan het geld ergens in den tempel, maakt zich weg, en verhangt zich. — De

6 beraadslaging en het besluit der overpriesters over dit „bloedgeld", zooals zij zeggen, en de aankoop van den akker, door Mt. hier inge-lascht, hadden natuurlijk niet op datzelfde oogenblik, maar later plaats. Zij vinden het niets, bloedgeld te geven; wel onbehoorlijk, het bij den tempelschat te voegen, vgl. 23 : 24; misschien hebben zij 't daar gevonden, door Judas bij de schatkist, vgl. Mk. 12 : 41, neer-geworpen; misschien hadden zij hem uit den tempelschat betaald.

7 Na overleg koopen zij er den pottebakkers-akker voor, die een' potte-bakker materiaal voor zijn handwerk leverde of had geleverd. Deze wordt bestemd tot begraafplaats voor niet te Jeruzalem thuisbehoorende

$ Joden en proselieten. Nog in Mt.'s dagen heette dat stuk land „bloed-akker", vgl. Hand. 1 : 19. Hij legt echter meer nadruk op den naam „pottebakkersland", omdat hij de aandacht wil vestigen op een

9 profetisch woord, dat in vervulling ging. En wel Zach. 11 : 13, vrij weergegeven naar den Hebr. tekst. Reeds vroeg is in Mt.'s tekst dit woord toegekend aan den profeet Jeremia. Wanneer en waardoor dit het eerst is geschied, daarover heeft men veel meer of minder spits-vondige gissingen gewaagd; doch het is een vraag, die wij niet kunnen beantwoorden, en evenmin hier in den breede behandelen. Men zie de kantteekening der Staten-Vertaling.

11 .Jezus en Pilatus, vs. 11-26. Vgl. Mk. 15 : 2-15, Lk. 23 : 2, 3, 13-25; Joh. 18 : 29-19 : 1. — Mt. is over het verhoor van Jezus zeer kort. Uitvoeriger zijn Lk. en vooral Joh. Veelzeggend begint Mt.: Jezus nu stond voor den landvoogd. De Zoon Gods voor den aardschen rechter! Deze heeft van de Joden reeds iets over Jezus gehoord, wat uit zijn verbaasde vraag blijkt: zijt gij de Koning der Joden? Jezus antwoordt bevestigend. Toch moet Pilátus overtuigd zijn geweest van het, in politieken zin en naar Romeinsche opvatting,

13 onschuldig karakter van dit koningschap, vgl. Joh. 18 : 33-37. Anders had hij niet nog allerlei andere beschuldigingen tegen Jezus toegelaten, en hem gevraagd, of Jezus daar nu niets op te zeggen had. Deze zwijgt volstrekt. Dit brengt Pilátus in verlegenheid, en verwondert hem sterk. Zijn lust is gering, dezen beschuldigde te laten terechtstellen.

15 Hij tracht aan eene beslissing te ontkomen, door de aangroeiende menigte de vraag vóór te leggen, wien de amnestie zou worden ver-leend, die op ieder paaschfeest aan één gevangene te beurt viel; eene

Page 170: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

166 Matthéus 27 : 19. UITLEG.

gewoonte, duister in oorsprong en beteekenis. Hij geeft hun de keus tusschen Jezus en een berucht gevangene, wiens vader Abbas heette en die volgens sommige zeer oude getuigen en vertalingen eveneens den

19 naam Jezus droeg. Pilátus zet zich op den rechterstoel, om de be-slissing van de menigte af te wachten! Hij, die als bedeeler van het recht vonnis zal strijken over Jezus, is niet dan instrument in Gods hand, opdat Gods recht zijn loop zou hebben. Jezus te dooden wordt Pilátus nog moeilijker gemaakt door de waarschuwing, die zijne vrouw hem zendt op grond van angstige droomen, die zij over Jezus

20 had. Pilátus wacht, de leden van het Sánhedrin zetten het volk op, dat Barábbas' vrijlating, en op een verlegen vraag van den landvoogd,

24 Jezus' dood aan het kruis eischt. Ten slotte houdt hij op met onder-handelen; niets helpt meer; de spanning wordt gevaarlijk groot. Zoo geeft hij toe, terwijl hij, ten aanschouwe van de menigte zich de handen wasschend, de verantwoordelijkheid van zich tracht te werpen

25 op het volk: gij moet het maar weten. En „heel het volk" neemt het op zich. Zij roepen zijn bloed over zich in. De schuld van dezen dood nemen zij voor hunne rekening. Voor deze niet-Grieksche, maar Se-mietische spreekwijze, vgl. o. a. Deut. 19 : 10, Lev. 20 : 9 vv., 2 Sam. 1 : 15, Jer. 31 : 35, Hand. 18 : 6. Zij roepen over zich in, wat zij niet weten. Dit bloed van hun Messias, dien zij verwierpen, is over hen gekomen o. a. in het gericht, dat ongeveer 40 jaren later hun volks-bestaan vernietigde.

26 Pilátus is gezwicht: hij laat Barábbas vrij, en laat Jezus geeselen; daarna geeft hij hem over aan de soldaten, die hem naar de strafplaats zullen leiden.

27 Bespot, weggeleid en gekruisigd, vs. 27-38. Vgl. Mk. 15 : 16-27; Lk. 23 : 26, 32-34; Joh. 19 : 2, 3, 17-24. — Alvorens Jezus weg te leiden spelen de soldaten nog hun ruw spel met hem. Buiten, vóór den rechterstoel, was hij gegeeseld, den rug ontbloot, de handen vast-gebonden hoog aan den paal, die op het plein stond. De tot den kruisdood veroordeelden werden gewoonlijk vooraf nog gegeeseld, eene pijniging, welke menigeen niet overleefde. Daarna vermaakt in het verblijf van den landvoogd, het voormalig paleis van Heródes den Groote, de gansche afdeeling, door Pilatus' lijfwacht erbij ge-

29 roepen, zich over Jezus. Als spotkoning van het verachte Jodenvolk wordt hij hoonend door hen begroet; al hun minachting voor de Joden en hun koning leggen zij in de slagen en de bespuwing, waarvan hun défilé en voetval vergezeld gaat.

32 Op weg naar de strafplaats, die buiten de stad was, vgl. Hebr 13 : 12, Num. 15 : 35 v., 1 Kon. 21 : 13, ook naar Romeinsch gebruik, verlichten zij Jezus' last door zijn kruis over te dragen aan Simon van Cyrene, dien zij ontmoetten. Dezelfde deernis der ruwen spreekt ook

Page 171: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 27 : 35. UITLEG. 167

in den dronk, dien zij Jezus willen toedienen op den kruisheuvel, om zijn vorm Gólgotha, d. i. schedelplaats, geheeten. Doch Jezus weigert dezen met gal gemengden wijn; men wilde hem verdooven, de smarten door halve bewusteloosheid verminderen. Hij wil in klaar besef den

35 lijdensbeker tot den bodem toe ledigen. Evenals de barmhartigheid van het toedienen van een bedwelmenden drank, was ook het ver-deelen van de kleedaren der veroordeelden een gewoonte: de bezit-tingen van den terechtgestelde waren voor diens bewakers.

37 Boven het kruis wordt als oorzaak van de terechtstelling aan-geslagen : dit is Jezus, de koning der Joden. Een kleine wraakneming van Pilátus, waarmede hij de Joden, voor wie hij straks had moeten wijken, wil hoonen: zóó gaat het ieder, die zich als uw koning wil opwerpen. Zij hebben den steek gevoeld, vgl. Joh. 19 : 21 v. En tevens was dit opschrift hun eene nieuwe aanleiding, hun smaad over hun verwonnen vijand uit te storten.

39 Jezus aan het kruis, zijn sterven, vs. 39-56. Vgl. Mk. 15 : 29-41, Lk. 23 : 35-49, Joh. 19 : 28-37. — Tusschen twee roovers, als hunner een, is Jezus aan het kruis voorwerp van den meewarigen spot der voorbijgangers, vgl. Ps. 22 : 8. Alles is hun een aanleiding

40 tot smalen, en is bewijs van hun verharding; zoowel het woord over het afbreken van den tempel, vgl. 26 : 61, als weldaden, vroeger door hem bewezen. Zelfs de leiders van het volk, de leden van het Sánhedrin,

41 doen hieraan mede. Nu voelen zij zich sterk en spotten over dezen 43 „koning Israëls", zooals zij plechtig den Messias noemen. Ook Jezus'

vertrouwen op den Vader geeft hun stof tot hoon: in alles wordt hij nu immers te schande gemaakt, vgl. Ps. 22 : 9. Zij vatten niet, dat wat voor hén een bewijs scheen, dat Jezus van Gods liefde was ver-laten, juist het hoogste genadebetoon Gods is. — De Joden onder-scheiden zich hier in niets van de met Jezus gekruisigden, zij staan zoo volstrekt mogelijk tegenover hun Messias.

45 De schepping is mede betrokken in het werk der verlossing, dat hier tot dezen prijs wordt volbracht, vgl. 19 : 28; van den middag tot omstreeks drie uur overdekt duisternis het „gansche land", vgl.

46 9 : 26. Het eenige, ook het allervoornaamste, wat Mt. ons uit die uren van donkerheid meldt, is de klacht, die tegen het einde van dien tijd Jezus werd ontperst, en waarvan Mt. den Arameeschen vorm en klank heeft bewaard: Eli, Eli, lema sabáchthani. De angst en duisternis zijn volstrekt. Zijne menschheid bezwijkt onder den last van den toorn en het oordeel Gods. Doch ook dan nog houdt hij in het geloof zich vast aan God, dien hij „zijn God" blijft noemen, al ervaart hij Zijne tegenwoordigheid niet meer.

En alleen omdat hij de Zoon Gods is, vgl. 26 : 63, 27 : 43, gaat hij niet voorgoed onder in dezen dood, waaruit hij zal worden opgewekt, vgl. 28 : 1 vv., Rom. 1 : 4.

Page 172: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

168 Mattheus 27 : 48. UITLEG.

48 Ook deze klacht der verlatenheid, deze angst der hel, is den om-standers nog eene aanleiding tot spot. Slechts één verkwikt met een

so in zuren wijn gedoopte spons Jezus' smachtende lippen. Deze dronk geeft hem de kracht, om met een luiden uitroep de stervensdaad te vol-

51 brengen, en zijn geest in de hand des Vaders te stellen. — Op dien tijd scheurde het gordijn, dat in den tempel het heilige der heiligen aan het oog onttrok, vgl. Ex. 20 : 31-35, Lev. 16 : 2 enz., van boven tot onder in tweeën. Een teeken, dat de verzoening teweeggebracht, de toegang tot Gods genade-troon geopend was, vgl. Ef. 2 : 18; 3 : 12, en profetie van het eindigen van den offerdienst, van het verdwijnen van den tempel.

Behalve dit veelzeggend teeken, dat slechts door weinigen kan aan-schouwd zijn, waren er andere, aan allen openbaar, o. a. een aard-beving, die de rotsen deed splijten, en rotsgraven, die in Jeruzalems

53 omtrek talrijk waren, opende. Van wat hieruit plaats greep, de op-wekking van vele vromen, waren er geen getuigen. De verrezenen verschenen echter na Jezus' opstanding in de heilige stad, d. i. Jeruzalem, vgl. 4 : 5.

54 Het volk en zijn leiders hebben zich verhard; met den uitersten nood des Heeren den spot gedreven. De heidensche centurio en zijne soldaten zelfs hebben meer indruk van de ontstellende dingen, die zij hebben zien plaats grijpen, en van wat zij van Jezus-zelf in die enkele uren hadden aanschouwd; naar de mate van hun begrip ver-tolkten zij hun' indruk van het buitengewone en dezen Buitengewone in de woorden: waarlijk dat was een Gods-zoon.

55 Al verhardt zich het volk, al zijn de discipelen gevlucht en ver-strooid, er zijn er toch nog, wier trouw en liefde hen maakte tot getuigen van dit kruislij den en dit sterven : vrouwen, uit Galiléa hem

56 gevolgd om hem te dienen; van verre zien zij alles aan. Eenige van hen noemt Mt. met name.

57 Begrafenis; verzegeling van het graf, vs. 57-66. — Tegen den avond, d. i. vóórdat de nieuwe dag, de Sabbat aanbrak, die naar Joodsche dagindeeling om 6 u. in den avond begon, kwam een rijk man tot Pilátus. Het was Jozef, die thuisbehoorde te Arimathéa, waarschijnlijk Rama in het gebergte Ephraim, 1 Sam. 1 : 1, 19. Deze schroomt niet, ervoor uit te komen, dat hij een leerling van Jezus is, en vraagt van

60 Pilátus verlof, aan zijn' Meester de laatste eer te bewijzen. Pilátus staat het toe, en Jozef geeft den gestorven Meester de eer, die hem toekomt. Hij legt hem in een in de rots uitgehouwen graf, dat hij met

61 een grooten steen afsluit. Terwijl hij heengaat, blijven twee Maria's nog verwijlen in de nabijheid van het graf.

In scherpe tegenstelling hiermede staat de houding van de leiders van het volk. Den volgenden dag gaan zij naar Pilátus. Mt. voegt

Page 173: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Mattheus 27 : 63. UITLEG. 169

erbij, dat dit de dag is „na de voorbereiding". Wil hij ermede doen uit-komen het huichelachtige van de leiders van het volk, die zoo dikwijls met Jezus in conflict waren geweest over de Sabbatsviering en nu, nadat alles was toegerust en gereed moest zijn voor Sabbatsrust, den Sabbat breken door hun overleg met Pilátus en hun' arbeid om het graf te verzekeren? Of wil hij zijne lezers doen opmerken, dat het de dag was, na dien, die als de Vrijdag, de sterfdag des Heeren, jaarlijks door hen tegen den Paaschtijd herdacht, voor hen van het grootste gewicht was?

63 Zij hebben een verzoek aan Pilátus. Zelfs den overwonnen en be-graven vijand moeten zij nog schelden; zij spreken van dien „volks-verleider", vgl. Lk. 23 : 5, Joh. 7 : 12, 47. Volkomen gerust zijn zij nog niet. Het is hen ingevallen, dat hij bij zijn leven iets van opstanding had gezegd. Een woord als 12 : 40, juist tot hén ge-sproken, begon hen te verontrusten. De haat begrijpt soms eerder en beter dan de liefde: aan de discipelen was alles, wat Jezus tot hén

64 hierover had gezegd, voorbijgegaan. Nu willen zij voorkomen, dat de discipelen het lijk stelen, en dan het gerucht van zijne opstanding uitstrooien. Dat bedrog zou nog gevaarlijker zijn dan het vorige, nl.

65 dat Jezus zich voor den Messias had uitgegeven. — Pilátus staat hun verzoek hun toe, geeft hun een wacht mede, die, nadat het graf ver-zegeld is, daarbij op post moet staan. De leiders van het volk hopen de heugenis aan den overwonnen vijand, dien zij tóch nog vreezen, te doen verdwijnen. En zij juist zijn het, door wie de mare van wat bij zijne opstanding voorviel, ruchtbaar wordt.

28 De opstanding; verschijning aan de vrouwen, vs. 1-10. Vgl. Mk. 16 : 1-8, Lk. 24 : 1-10, Joh. 20 : 1-18. — Met een in het Gr. eenigszins ongewoon klinkende uitdrukking verhaalt Mt., dat „na den Sabbat, in de morgenschemering tegen den eersten dag der week" eenige vrouwen uit Jeruzalem een bezoek wilden gaan brengen aan

2 het graf. Terwijl zij op weg waren, had er eene aardbeving plaats, en toen zij aan het graf kwamen, zagen zij een engel in blinkende

3 gedaante zitten op den grafsteen, waarvan Mt. ons verhaalt, dat de uit den hemel nedergedaalde engel hem had weggewenteld. Ook zagen zij de overhaaste vlucht der doodelijke verschrikte wacht. Sober is het bericht, dat niet eens eene beschrijving van de opstanding-zelve geeft. Sterk steekt hiertegen af het fantastische en legendarische, waarop latere, apocriefe, evangeliën ons onthalen.

5 De wacht was doodelijk ontsteld. Tot de vrouwen zegt de engel, dat zij niet bang behoeven te zijn. Want hare liefde dreef hen naar den gekruisigden Jezus. En dan hooren de vrouwen uit engelen-mond voor het eerst de tijding van zijne opstanding. Hem kunnen zij in dat graf

7 niet meer vinden; slechts de plek, waar hij had gerust. Spoedig

Page 174: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

170 Matthéus 28 : 8. UITLEG.

moesten zij het bericht der opstanding aan zijne discipelen gaan brengen, en zeggen, dat hij hen voorgaat naar Galiléa, dáár zullen zij hem zien. Deze boodschap moet hun wel het woord van den vorigen Donderdag-avond in herinnering brengen, 26 : 32. Nu hooren zij, dat hij niet reeds te Jeruzalem zich weer aan hun hoofd zal stellen, om op gelijke wijze als zij gekomen waren, terug te keeren naar Galiléa; eerst in Galiléa zullen zij weer vereenigd worden. Dat zijn bevel ernstig en dringend is, doet de engel verstaan uit het woord, waarmede hij besluit : zie, ik heb het u gezegd.

8 Of de vrouwen gehoor geven aan het woord van den engel, en in het ledige graf zien, meldt Mt. ons niet. Notariëele nauwkeurigheid hebben wij ook hier niet te verwachten. Wel doet hij uitkomen, dat

9 zij, met een mengeling van vrees en vreugde zich wegspoedende, Jezus ontmoeten, die hen begroet, en wien zij met diepe vereering te voet vallen en aanbidden. De laatste rest van vrees wordt verdreven

10 door een geruststellend woord van Jezus, die de reeds door den engel gegeven opdracht voor de discipelen herhaalt. De ontrouwen, die gevlucht waren, noemt hij hier „mijne broeders".

11 De gevluchte wacht, vs. 11-15. — Terwijl de vrouwen op weg zijn, om de tijding aan de discipelen te brengen, doen de leiders der Joden alles wat zij kunnen, om het bericht dat ook hen bereikt, den kop in in te drukken. Hun is het niet tot vreugde! Hun toeleg, 27 : 62-66, i s . toch nog mislukt. Zij bepraten de wacht, om voor grof geld een leugen te vertellen: zij zouden hebben geslapen, en de discipelen Jezus'

15 lichaam hebben gestolen. Deze laster vond nog in Mt's dagen geloof. Een bewijs van de vijandschap, die Christus en zijne gemeente van de zijde der Joden had te verduren, en van de verharding, waarmede het Joodsche volk zijn Messias bleef verwerpen.

16 Het koninklijk bevel, vs. 16-20. Vgl. Mk. 16 : 15, 16. — Leugen en laster en haat echter reiken niet aan de koninklijke macht en majesteit van Jezus, en kunnen den loop van zijn evangelie niet be-lemmeren. Dit stelt Mt. in het licht in het tafereel, dat zijn boek besluit. Het geeft niet een geregeld afloopend verhaal, maar een woord van den Christus. Hij is met zijne discipelen op een' niet nader aan-geduiden berg in Galiléa tezamen. Hij had hen daar bij eene vroegere,

17 ons niet meegedeelde verschijning, bescheiden. Allen aanbidden hem, wanneer zij hem zien verschijnen; in sommiger hart is de twijfel en onzekerheid nog niet geheel overwonnen.

18 Hij treedt op hen toe met het koninklijk woord: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Hierin ligt de grond en de kracht van wat hij voorts beveelt: gaat dus heen, maakt alle volken tot mijne disci-

19 pelen. Met dit bevel wordt het terrein van hun arbeid, vgl. 4 : 19, 10 : 2, uitgebreid ook buiten de grenzen van Israël. Deze uitbreiding

Page 175: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

Matthéus 28 : 19. UITLEG. 171

van de kennis van Gods Naam buiten Israël ligt als belofte door gansch het 0. Test. reeds heengeweven, vgl. Gen. 12 : 3; Am. 9 : 12, Jes. 2 : 2; Mich. 4 : 1; Jes. 11 : 10; 55 : 5 enz. Ook Jezus zelf had haar in zijn onderwijs meer dan eens in uitzicht gesteld, vgl. 8 : 11 v., 21 : 43 enz. Thans, nu de Christus zijn werk op aarde heeft volbracht, en uit den dood is verrezen, eischt hij alle volken voor zich op.

Wie door het woord zijner gezondenen tot een leerling van hem is gemaakt, moet gedoopt worden in den Naam des Vaders en des Zoons en des H. Geestes. Door den doop zou tot uitdrukking komen en bezegeld worden de betrekking, die was tot stand gebracht tusschen den doopeling en God, zooals Hij zich geopenbaard heeft als Vader, Zoon en H. Geest. Op de belijdenis van dezen ,,Naam" moest door den doop degeen, die was onderwezen, in de gemeente worden op-genomen. En de gemeente moet worden onderwezen, te houden, al wat Christus zijn apostelen had geboden. Zij heeft dus te leven en zich te richten naar uitwijzen van zijn woord. Ook hierin wordt hij erkend als de Christus, in zijn koningschap, dat Mt. ons schetst.

Daaraan geeft ook het slotwoord van dit evangelie getuigenis: „zie, ik ben met u alle dagen tot de voleindiging der wereld". Zoolang deze bedeeling in stand blijft, moet de wereld voor den Christus worden opgeëischt. Zij, die dat doen, gaan niet op eigen gezag, niet in eigen naam, niet op eigen risico of in eigen kracht; maar gezonden en gedragen door hem, die alle macht heeft in den hemel en op aarde. Hij regeert, en bouwt zijne gemeente, totdat deze bedeeling ten einde is, en hij alle dingen zal hebben nieuw gemaakt.

Page 176: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

INHOUD.

Blz.

INLEIDING 5 1. De naam evangelie 5 2. Het evangelie van Matthéus 6 3. De inhoud 7 4. De schrijver 10. 5. Betrekking tot de andere evangeliën 14 6. Literatuur 16

TEKST 22. UITLEG 67

1: 1. Titel 67 1: 2-17. Afkomst van den Christus 67 1: 18-25. Geboorte van den Christus 69 2: 1-12. Aanbidding der Magiërs 70 2: 13-23. Vlucht naar Egypte; kindermoord te Béthlehem;

vestiging te Názaret 72 3: 1-12. Johannes de Dooper 73 3: 13-17. Jezus door Johannes gedoopt 75 4: 1-11. Jezus verzocht in de woestijn 7€ 4: 12-22. Vestiging te Kapérnaum; roeping van de eerste

discipelen 77 5: 1-12. Op den berg der zaligsprekingen 79 5: 13-16. Der discipelen roeping 81 5: 17-19. Jezus en de wet 81 5: 20-48. Jezus en de traditie 82 6: 1-18. Jezus en de farizeesche vroomheid 85 6: 1--4. Over het aalmoezen geven 85 6: 5-15. Over het bidden 85 6: 16-18. Over het vasten 88 6: 19-23. Over aardsche en hemelsche schatten 88 6: 24-34. Over het niet bezorgd zijn 89 7: 1-12. Over het oordeelen en het geloovig gebed 89 7: 13-27. Wie in Gods koninkrijk ingaan 90 8: 1--4. Een melaatsche genezen 92 8: 5-13. De officier te Kapérnaum 92 8: 14-17. In Petrus' woning 93 8: 18-27. Het rusteloos arbeiden; de storm gestild 93 8: 28-34. De bezetenen in het land van Gádara 94 9: 1-8. Een verlamde genezen 95 9: 9-13. De roeping van Matthéus 95

Page 177: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

INHOUD. 173 Blz.

9: 14-17. Het vasten 96 9 : 18-26. Het dochtertje van een overste opgewekt; een vrouw

genezen 97 9: 27-34. Genezing van twee blinden en van een stomme . 97 9: 35-10: 4. De grootte der taak 98

10: 5-16. Uitzending van de twaalf 99 10: 17-33. Het lot der afgezanten 99 10:34-11 : 1. Mèt Jezus of tegen hem 101 11 : 2-19. Een vraag van en een getuigenis aangaande den Dooper 101 11:20-30. De onbekeerlijken; de wijzen en verstandigen; de

eenvoudigen 104 12: 1-14. Jezus en de Sabbat 105 12 : 15-21. De zonder gerucht werkende Knecht des Heeren . 106 12: 22-37. De lastering van Farizéërs 106 12: 38-45. Schriftgeleerden uit de Farizéërs vragen een teeken 107 12 : 46-50. Jezus' verwanten 108 13: 1-23. Gelijkenis van het zaad 108 13 : 24-30, 36-43. Gelijkenis van het onkruid tusschen de tarwe 110 13 : 31-35, 44-53. Andere gelijkenissen 111 13: 54-58. In zijn vaderstad verworpen 112 14: 1-12. Heródes' oordeel over Jezus; dood van Johannes den

Dooper 113 14: 13-21. Vijfduizend gespijzigd 114 14: 22-36. Het wandelen op het meer 115 15: 1-20. Gods wet en de inzettingen van menschen 116 15: 21-28. De Kananeesche vrouw 117 15:29-38. Genezingen; vierduizend gespijzigd 118 15:39-16: 12. Jezus weigert een teeken aan de Farizéërs en

waarschuwt voor hun zuurdeeg 119 16: 13-20. De belijdenis van Petrus 120 16: 21-28. Aankondiging van het lijden 123 17: 1-13. De verheerlijking op den berg. 124 17: 14-20. Genezing van een maanzieken knaap 125 17 : 22-27. Vernieuwde lijdens-aankondiging; de tempelbelasting 126 18: 1-14. Jezus en de kleinen; ergernissen 127 18: 15-20. Tucht in de gemeente 129 18:21-35. Gelijkenis van den onbarmhartigen dienstknecht 130 19: 1-15. De reis naar Judéa; over huwelijk en echtscheiding;

Jezus en de kinderen 130 19: 16-30. De rijke jongeling; armoede en rijkdom 132 20 : 1-16. Gelijkenis van de arbeiders in den wijngaard. . . 135 20: 17-28. Nieuwe lijdens-voorspelling; verzoek van de moeder

der zonen van Zebedéiis 136

Page 178: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

174 INHOUD.

Blz. 20: 29-34. Genezing van twee blinden 138 21 : 1-11. Intocht in Jeruzalem 138 21 : 12-22. De tempelreiniging; de vijgeboom verdort . . . 139 21 : 23-32. Vraag naar Jezus' bevoegdheid; gelijkenis van de

twee zoons 141 21 : 33-46. Gelijkenis van de goddelooze landlieden 142 22: 1-14. Gelijkenis van het koninklijk bruiloftsmaal . • 143 22: 15-22. Strikvraag over den belastingpenning 144 22 : 23-33. Twistgesprek met de Sadducéërs over de opstanding 145 22: 34-40. Het voornaamste gebod 146 22 : 41-46. Davids zoon, Davids Heer 147 23: 1-12. Waarschuwing tegen de schriftgeleerden 147 23: 13-33. Wee over de huichelaars 148 23: 34-39. Het gericht over stad en volk voorspeld 150 24: 1-14. Jeruzalems val; het begin der weeën 152 24: 15-28. De groote benauwing 153 24: 29-35. Het teeken van den Zoon des menschen 154 24 : 36-51. Het onbekende tijdstip ; trouw en waakzaamheid 155 25: 1-13. Gelijkenis der wijze en dwaze maagden 156 25: 14-30. Gelijkenis van de talenten 157 25:31-46. Het gericht 157 26: 1-5. Jezus' dood besloten 158 26: 6-16. De zalving en het verraad 159 26: 17-19. Toebereiding van het paaschmaal 160 26:20-30. In de paaschzaal 160 26 : 31-35. Petrus' verloochening voorspeld 161 26:36-46. De gebedsstrijd in Gethsémané 162 26: 47-56. De gevangenneming 162 26: 57-68. Voor het Sánhedrin 163 26: 69-75. De verloochening van Petrus 164 27: 1-10. De wegleiding; Judas' einde 164 27: 11-26. Jezus en Pilátus 165 27: 27-38. Bespot, weggeleid en gekruisigd 166 27:39-56. Jezus aan het kruis; zijn sterven 167 27: 57-66. Begrafenis; verzegeling van het graf 168 28: 1-10. De opstanding; verschijning aan de vrouwen 169 28: 11-15. De gevluchte wacht 170 28: 16-20. Het koninklijk bevel 170

INHOUD 172

Page 179: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

UITGAVE J. B. WOLTERS - GRONINGEN, DEN HAAG, BATAVIA

TEKST EN UITLEG PRAKTISCHE BIJBELVERKLARING

DOOR PROF. DR. F. M. TH. BOHL EN PROF. DR. A. VAN VELDHUIZEN

I. HET OUDE TESTAMENT MET MEDEWERKING VAN PROF. DR. L. H. K. BLEEKER, DR. A. H. EDELKOORT, DR. A. VAN DER FLIER G. JzN., PROF. DR. B. GEMSER, Ds. J. H. DE GROOT, PROF. DR. JOH. DE GROOT, DR. H. W. OBBINK, DR. TH . L. W. VAN RAVESTEIJN, DR. A. VAN SELMS, DR. G. SMIT, DR. A. TROELSTRA, PROF. DR. G. J.

THIERRY EN DR. W. J. DE WILDE Verschenen : Prof. Dr. F. M. Th. Bohl Genesis, 2 deelen — 2e druk. Prof. Dr. F. M. Th. Bohl Exodus. Dr. A. H. Edelkoort . . Numeri. Prof. Dr. Joh. de Groot . . Jozua. Dr. G. Smit Ruth, Ester en Klaagliederen. Prof. Dr. Joh. de Groot I Samuël. Prof. Dr. L. H. K. Bleeker Job. Prof. Dr. B. Gemser . . Spreuken, deel I. Prof. Dr. B. Gemser . . Spreuken, deel II, Prediker en Hooglied. Dr. A. van der Flier G.Jzn Jesaja, 2 deelen. Dr. Th. L. W. van Ravesteijn Jeremia, 2 deelen. Dr. A. Troelstra . . . . Ezechiël, 2 deelen. Dr. H. W. Obbink . . . Daniël. Prof Dr. L. H. K. Bleeker . De Kleine Profeten, deel I (Hosea, Amos). Prof. Dr. L. H. K. Bleeker . De Kleine Profeten, deel II (Joël,

Obadja, Jona, Micha). Dr. G. Smit De Kleine Profeten, deel III (Nahum-

Maleachi). In bewerking:

Dr. W. J. de Wilde, Leviticus. Dr. Th. L. W. van Ravesteijn,

Deuteronomium. Prof. Dr. G. J. Thierry, Richteren. Prof. Dr. Joh. de Groot, II

Samuël.

Prof. Dr. G. J. Thierry, I en II Koningen.

Ds. J. H. de Groot, I en II Kro .

nieken. Dr. A. van Selms, Ezra en

Nehemia. Prof. Dr. F. M. Th. Bdhl, Psalmen.

Prijs per deeltje, gebonden f 2,90 Bij inteekening op de serie : 2,75 Bij inteekening op de serie voor inteekenaren N. T. . . 2,50

UITGAVE J. B. WOLTERS - GRONINGEN, DEN HAAG, BATAVIA 793

Page 180: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug

UITGAVE J. B. WOLTERS - GRONINGEN, DEN HAAG, BATAVIA

TEKST EN UITLEG PRAKTISCHE BIJBELVERKLARING

DOOR

PROF. DR. F. M. TH. BOHL EN PROF. DR. A. VAN VELDHUIZEN

II. HET NIEUWE TESTAMENT MET MEDEWERKING VAN PROF. DR. J. A. C. VAN L E E U WE N, Dr. W. LODDER, PROF. DR. H. M. VAN NES, PROF. DR. J. TH. UBBINK, Ds. J. WILLEMZE EN PROF. DR. J. DE ZWAAN

Prof. Dr. J. A. C. van Leeuwen

Prof. Dr. A. van Veldhuizen Prof. Dr. J. de Zwaan . . Prof. Dr. J. Th. Ubbink . Prof. Dr. J. de Zwaan. . . Prof. Dr. A. van Veldhuizen

Prof. Dr. A. van Veldhuizen .

Prof. Dr. H. M. van Nes

Prof. Dr. H. M. van Nes

Ds. J. Willemze

Ds. J. Willemze

Het Evangelie van Mattheus — 4e druk, bezorgd door Dr. W. Lodder. Het Evangelie van Markus — 4e druk. Het Evangelie van Lucas — 2e druk. Het Evangelie van Johannes — 2e dr. De Handelingen derApostelen-2e dr. Paulus en zijn Brief aan de Romeinen, 3e druk. Paulus' Brieven aan de Korinthiërs, 2e druk. Paulus' Brieven aan de Galatiërs, Eféziërs, Filippenzen, Kolossenzen, Thessalonicenzen (1 en 2), Timótheus (1 en 2), Titus en Filémon — 2e druk. De Brief aan de Hebreën — De Brief van Jakobus — De eerste Brief van Petrus — 2e druk. De tweede Brief van Petrus — De Brieven van Johannes — De Brief van Judas — 2e druk. De Openbaring van Johannes — 2e dr.

Het Nieuwe Testament is compleet verschenen.

Prijs per deeltje, gebonden Bij bestelling van de serie

f 2,90 2,50

UITGAVE J. B. WOLTERS % GRONINGEN, DEN HAAG, BATAVIA 794

Page 181: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug
Page 182: TEKST EN UITLEG · Het evangelie naar Matthéus, het eerste boek van het Nieuwe Tes-tament, dat in den kánon bijna altijd deze plaats heeft ingenomen, zou men kunnen noemen de brug