TBS n°6 - Cliënteelvergoeding voor handelsagent die ernstig in gebreke is gebleven

3
© 2011 BV ovv CVBA Bright Advocaten, 1 Uw legal update door BrightAdvocaten. n° 6 10 januari 2011 Bright Advocaten is een in Roeselare (Accent Business Park) gevestigd advocatenkantoor gespecialiseerd in het ondernemingsrecht. Bright bestaat uit Dirk Clarysse, Nele Schelstraete, Nele Sercu, Tom Devolder en Benoit De Wilde. Met The Bright Side licht Bright Advoca- ten op frequente basis een al dan niet actueel juridisch onderwerp toe op een voor ondernemers praktische en bruikbare wijze. CLIËNTEELVERGOEDING VOOR HANDELSAGENT DIE ERNSTIG IN GEBREKE IS GEBLEVEN? Wanneer een handelsagentuurovereenkomst door de principaal wordt beëindigd op grond van ernstige tekortko- mingen door de handelsagent, dan verliest de agent in principe (wanneer de principaal de bij wet voorgeschreven formaliteiten heeft vervuld) zijn recht op een opzeggingstermijn of een vervangende vergoeding. Evenmin is derge- lijke handelsagent nog gerechtigd op een uitwinnings- of cliënteelvergoeding. Maar wat indien de handelsagentuur niet specifiek omwille van ernstige tekortkomingen door de handelsagent werd beëindigd, maar de ernstige tekort- komingen pas na de beëindiging, of zelfs na het effectieve einde van de samenwerking (na de opzegtermijn) wor- den ontdekt? Is deze agent dan wel nog gerechtigd op een vergoeding voor de aanbreng van cliënteel? Het Europese Hof van Justitie sprak zich recent daarover uit. Dirk Clarysse analyseerde de uitspraak en licht één en ander toe. De handelsagent in de Europese Unie Een handelsagent is volgens een Euro- pese definitie hij die als zelfstandig tus- senpersoon en op permanente basis, be- last is met het bemiddelen en tot stand brengen, alsook het eventueel afsluiten van de verkoop of aankoop van goede- ren voor een ander, en voor rekening en in naam van die ander (de principaal). Hoewel handelsagentuurovereenkom- sten veelal een internationaal karakter hebben, met partijen gevestigd in ver- schillende landen, was de vaststelling ja- ren terug, dat er dikwijls zeer grote ver- schillen bestonden tussen elk van de na- tionale systemen. Dit kon de concurren- tieverhoudingen en de uitoefening van het beroep beïnvloeden. Precies om dit zoveel als mogelijk te be- perken, heeft Europa er in de eerst helft van de jaren ’80 toe gestreefd de groot- ste verschillen weg te werken. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in de Agentuur- richtlijn 86/653/EEG tot coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagentuur (18 de- cember 1986). Lidstaten dienden in uitvoering van deze richtlijn hun nationale wetgeving inzake handelsagentuur “op Europese leest” te schoeien. Dit betekent niet dat er geen verschillen meer (kunnen) zijn. Europa heeft enkel de principes en de grote lij- nen uitgezet. De concrete invulling werd aan de lidstaten zelf gelaten. Wel moet, ingeval van onduidelijkheid, nationale wetgeving geïnterpreteerd worden con- form de Europese richtlijn. België was in 1995 de laatste Europese lidstaat die de voormelde richtlijn in haar nationale wetgeving heeft omgezet. Dit gebeurde met de Wet van 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereen- komst. Met wet van 4 mei 1999 werd vervolgens het toepassingsgebied uitge- breid naar agent in de krediet-, verzeke- rings- en beurssector. Belgische Wet op handelsagentuur- overeenkomsten Volgens artikel 20 van de Belgische Handelsagentuurwet heeft een handels- agent, bij beëindiging van de overeen- komst, recht op een uitwinnings- of cliën- teelvergoeding wanneer hij de principaal nieuwe zaken heeft aangebracht of wan- neer hij de zaken met de bestaande klan- ten aanzienlijk heeft uitgebreid, voor zo- ver dit de principaal nog aanzienlijke voordelen kan opleveren. Dergelijke cli- enteelvergoeding kan tot maximaal 12 maanden vergoeding bedragen, bere- kend op basis van het gemiddelde van de 5 voorafgaande jaren, of op basis van de gemiddelde vergoeding van de voor- afgaande jaren indien de overeenkomst minder dan 5 jaar heeft geduurd. In ditzelfde artikel 20 is evenwel bepaald dat zelfs wanneer aan de voormelde voorwaarden zou zijn voldaan, geen uit- winningsvergoeding verschuldigd is in- dien de principaal de overeenkomst heeft beëindigd vanwege een aan de handels- agent te wijten ernstige tekortkoming. Als Prijspromoties tijdens de solden: toegelaten of niet? Recent heeft de winkelketen ZEB diverse malen de nationale pers gehaald voor prijspromoties die de keten tijdens de sperperiode heeft aangekondigd. De sperperiode uit de WMPC is een pe- riode van drie weken tijdens dewelke verkopers in de sectoren van kleding, le- derwaren en schoenen, geen enkele vorm van prijsvermindering mogen aan- kondigen die uitwerking zou hebben tij- dens de sperperiode. De nieuwe WMPC (van kracht sinds 12/05/2010) kwam er onder meer naar aanleiding van de Europese Richtlijn On- eerlijke Handelspraktijken. Deze Europe- se richtlijn harmoniseert in de EU de wetgeving inzake handelspraktijken. Elke wettelijke regeling m.b.t. prijsaankondi- ging en prijspromotie en bijgevolg ook de regelgeving inzake solden en de sperperiode is een handelspraktijk in de zin van de richtlijn. De richtlijn voorziet evenwel in een maximumharmonisatie: enkel de in de richtlijn opgenomen be- perkingen inzake handelspraktijken mo- gen in de nationale wetgeving worden doorgevoerd. Beperkingen in strijd met de Richtlijn zijn verboden. In de voor de Rechtbank van Koophan- del te Dendermonde hangende procedu- re verdedigt ZEB m.i. terecht de stelling dat op grond van deze maximumharmo- nisatie de Belgische soldenreglemente- ring en dus ook de sperperiode in strijd is met de Richtlijn Oneerlijke Han- delspraktijken. Deze interpretatie wordt bovendien verdedigd door het overgrote deel van de Belgische rechtsleer. De soldenreglementering is dan wellicht ook geen lang leven meer beschoren isTom Devolder [email protected]

description

Wanneer een handelsagentuurovereenkomst door de principaal wordt beëindigd op grond van ernstige tekortkomingen door de handelsagent, dan verliest de agent in principe (wanneer de principaal de bij wet voorgeschreven formaliteiten heeft vervuld) zijn recht op een opzeggingstermijn of een vervangende vergoeding. Evenmin is dergelijke handelsagent nog gerechtigd op een uitwinnings- of cliënteelvergoeding. Maar wat indien de handelsagentuur niet specifiek omwille van ernstige tekortkomingen door de handelsagent werd beëindigd, maar de ernstige tekortkomingen pas na de beëindiging, of zelfs na het effectieve einde van de samenwerking (na de opzegtermijn) worden ontdekt? Is deze agent dan wel nog gerechtigd op een vergoeding voor de aanbreng van cliënteel?Het Europese Hof van Justitie sprak zich recent daarover uit. Dirk Clarysse analyseerde de uitspraak en licht één en ander toe.

Transcript of TBS n°6 - Cliënteelvergoeding voor handelsagent die ernstig in gebreke is gebleven

Page 1: TBS n°6 - Cliënteelvergoeding voor handelsagent die ernstig in gebreke is gebleven

© 2011 BV ovv CVBA Bright Advocaten, 1

Uw legal update door BrightAdvocaten.

n° 6 – 10 januari 2011

Bright Advocaten is een in Roeselare (Accent Business Park) gevestigd advocatenkantoor gespecialiseerd in het ondernemingsrecht.

Bright bestaat uit Dirk Clarysse, Nele Schelstraete, Nele Sercu, Tom Devolder en Benoit De Wilde. Met The Bright Side licht Bright Advoca-

ten op frequente basis een al dan niet actueel juridisch onderwerp toe op een voor ondernemers praktische en bruikbare wijze.

CLIËNTEELVERGOEDING VOOR HANDELSAGENT DIE ERNSTIG IN

GEBREKE IS GEBLEVEN?

Wanneer een handelsagentuurovereenkomst door de principaal wordt beëindigd op grond van ernstige tekortko-

mingen door de handelsagent, dan verliest de agent in principe (wanneer de principaal de bij wet voorgeschreven

formaliteiten heeft vervuld) zijn recht op een opzeggingstermijn of een vervangende vergoeding. Evenmin is derge-

lijke handelsagent nog gerechtigd op een uitwinnings- of cliënteelvergoeding. Maar wat indien de handelsagentuur

niet specifiek omwille van ernstige tekortkomingen door de handelsagent werd beëindigd, maar de ernstige tekort-

komingen pas na de beëindiging, of zelfs na het effectieve einde van de samenwerking (na de opzegtermijn) wor-

den ontdekt? Is deze agent dan wel nog gerechtigd op een vergoeding voor de aanbreng van cliënteel?

Het Europese Hof van Justitie sprak zich recent daarover uit. Dirk Clarysse analyseerde de uitspraak en licht één

en ander toe.

De handelsagent in de Europese Unie

Een handelsagent is volgens een Euro-

pese definitie hij die als zelfstandig tus-

senpersoon en op permanente basis, be-

last is met het bemiddelen en tot stand

brengen, alsook het eventueel afsluiten

van de verkoop of aankoop van goede-

ren voor een ander, en voor rekening en

in naam van die ander (de principaal).

Hoewel handelsagentuurovereenkom-

sten veelal een internationaal karakter

hebben, met partijen gevestigd in ver-

schillende landen, was de vaststelling ja-

ren terug, dat er dikwijls zeer grote ver-

schillen bestonden tussen elk van de na-

tionale systemen. Dit kon de concurren-

tieverhoudingen en de uitoefening van

het beroep beïnvloeden.

Precies om dit zoveel als mogelijk te be-

perken, heeft Europa er in de eerst helft

van de jaren ’80 toe gestreefd de groot-

ste verschillen weg te werken. Dit heeft

uiteindelijk geresulteerd in de Agentuur-

richtlijn 86/653/EEG tot coördinatie van

de wetgevingen van de lidstaten inzake

zelfstandige handelsagentuur (18 de-

cember 1986).

Lidstaten dienden in uitvoering van deze

richtlijn hun nationale wetgeving inzake

handelsagentuur “op Europese leest” te

schoeien. Dit betekent niet dat er geen

verschillen meer (kunnen) zijn. Europa

heeft enkel de principes en de grote lij-

nen uitgezet. De concrete invulling werd

aan de lidstaten zelf gelaten. Wel moet,

ingeval van onduidelijkheid, nationale

wetgeving geïnterpreteerd worden con-

form de Europese richtlijn.

België was in 1995 de laatste Europese

lidstaat die de voormelde richtlijn in haar

nationale wetgeving heeft omgezet. Dit

gebeurde met de Wet van 13 april 1995

betreffende de handelsagentuurovereen-

komst. Met wet van 4 mei 1999 werd

vervolgens het toepassingsgebied uitge-

breid naar agent in de krediet-, verzeke-

rings- en beurssector.

Belgische Wet op handelsagentuur-

overeenkomsten

Volgens artikel 20 van de Belgische

Handelsagentuurwet heeft een handels-

agent, bij beëindiging van de overeen-

komst, recht op een uitwinnings- of cliën-

teelvergoeding wanneer hij de principaal

nieuwe zaken heeft aangebracht of wan-

neer hij de zaken met de bestaande klan-

ten aanzienlijk heeft uitgebreid, voor zo-

ver dit de principaal nog aanzienlijke

voordelen kan opleveren. Dergelijke cli-

enteelvergoeding kan tot maximaal 12

maanden vergoeding bedragen, bere-

kend op basis van het gemiddelde van

de 5 voorafgaande jaren, of op basis van

de gemiddelde vergoeding van de voor-

afgaande jaren indien de overeenkomst

minder dan 5 jaar heeft geduurd.

In ditzelfde artikel 20 is evenwel bepaald

dat zelfs wanneer aan de voormelde

voorwaarden zou zijn voldaan, geen uit-

winningsvergoeding verschuldigd is in-

dien de principaal de overeenkomst heeft

beëindigd vanwege een aan de handels-

agent te wijten ernstige tekortkoming. Als

Prijspromoties tijdens de solden:

toegelaten of niet?

Recent heeft de winkelketen ZEB diverse malen de nationale pers gehaald voor prijspromoties die de keten tijdens de sperperiode heeft aangekondigd.

De sperperiode uit de WMPC is een pe-riode van drie weken tijdens dewelke verkopers in de sectoren van kleding, le-derwaren en schoenen, geen enkele vorm van prijsvermindering mogen aan-kondigen die uitwerking zou hebben tij-dens de sperperiode.

De nieuwe WMPC (van kracht sinds 12/05/2010) kwam er onder meer naar aanleiding van de Europese Richtlijn On-eerlijke Handelspraktijken. Deze Europe-se richtlijn harmoniseert in de EU de wetgeving inzake handelspraktijken. Elke wettelijke regeling m.b.t. prijsaankondi-ging en prijspromotie – en bijgevolg ook de regelgeving inzake solden en de sperperiode – is een handelspraktijk in de zin van de richtlijn. De richtlijn voorziet evenwel in een maximumharmonisatie: enkel de in de richtlijn opgenomen be-perkingen inzake handelspraktijken mo-gen in de nationale wetgeving worden doorgevoerd. Beperkingen in strijd met de Richtlijn zijn verboden.

In de voor de Rechtbank van Koophan-del te Dendermonde hangende procedu-re verdedigt ZEB m.i. terecht de stelling dat op grond van deze maximumharmo-nisatie de Belgische soldenreglemente-ring – en dus ook de sperperiode – in strijd is met de Richtlijn Oneerlijke Han-delspraktijken. Deze interpretatie wordt bovendien verdedigd door het overgrote deel van de Belgische rechtsleer. De soldenreglementering is dan wellicht ook geen lang leven meer beschoren is…

Tom Devolder [email protected]

Page 2: TBS n°6 - Cliënteelvergoeding voor handelsagent die ernstig in gebreke is gebleven

Cliënteelvergoeding voor handelsagent die ernstig in gebreke is gebleven?

© 2011 BV ovv CVBA Bright Advocaten, 2

een ernstige tekortkoming wordt be-

schouwd, een tekortkoming die dusdanig

ernstig is dat de contractuele relaties

onmogelijk kunnen worden verder gezet,

zelfs niet voor de duur van een opzeg-

gingstermijn.

Met andere woorden, de handelsagent

die door zijn principaal op deze basis aan

de deur wordt gezet, en waarbij de prin-

cipaal de voorgeschreven termijnen en

vormen in acht heeft genomen, verliest

niet alleen het recht op een opzeggings-

termijn of een vervangende opzegver-

goeding, maar verliest ook zijn recht op

vergoeding voor cliënteel dat hij moge-

lijks heeft aangebracht of voor de omzet-

stijging die hij met bestaand cliënteel

heeft weten te realiseren. Zelfs wanneer

de principaal daar verder voordeel uit

kan halen, zal hij daarvoor aan de han-

delsagent niets verschuldigd zijn.

Arrest van 28 oktober 2010 van het

Europese Hof van Justitie

Precies dit laatste moet nu echter voor

een stuk genuanceerd worden. Het Eu-

ropese Hof van Justitie heeft immers re-

cent geoordeeld dat wanneer de ernstige

tekortkoming niet de rechtstreekse oor-

zaak is geweest van de beëindiging,

wanneer er met andere woorden geen

causaal verband bestaat tussen de ern-

stige tekortkoming in hoofde van de han-

delsagent en de beslissing van de princi-

paal om aan de agentuurovereenkomst

een einde te stellen, dit niet automatisch

kan betekenen dat aan de handelsagent

het recht op een cliënteelvergoeding

wordt ontzegd.

Voor alle duidelijkheid: het Hof oordeelde

in deze zaak niet naar aanleiding van de

Belgische wetgeving inzake handels-

agentuur (het ging om een geschil tussen

twee Duitse vennootschappen, die strikt

gezien zelfs niet in een agentuurrelatie

stonden), maar wel op grond van de cor-

responderende bepaling van de Agen-

tuurrichtlijn zelf van 1986 (artikel 18)

waar de Belgische en andere Europese

wetgevingen op gebaseerd zijn.

Woordelijk luidt de beslissing van het Hof

als volgt: “Art. 18(a) of Council Directive

86/653/EEC of 18 December 1986 on the

coordination of the laws of the Member

States relating to self-employed com-

mercial agents precludes a self-

employed commercial from being de-

prived of his goodwill indemnity where

the principal establishes a default by that

agent which occurred after the termina-

tion of the contract was given but before

the contract expired and which was such

as to justify immediate termination of the

contract in question”.

Specifiek gaat het dus over het geval

waarin een handelsagent door zijn prin-

cipaal wordt opgezegd met in achtne-

ming van een opzeggingstermijn en als

dusdanig niet op grond van ernstige te-

kortkomingen. Het is algemeen aanvaard

dat gedurende de opzegtermijn, beide

partijen verder loyaal hun verplichtingen

dienen na te komen, en dat wanneer één

van beide (vb. de opgezegde handels-

agent) gedurende deze termijn ernstige

tekortkomingen begaat, de overeen-

komst alsnog onmiddellijk kan worden

beëindigd, zonder dat dus de resterende

opzegtermijn moet worden uitgedaan.

In het geval dat aan het Hof van Justitie

werd voorgelegd, had de principaal de

ernstige tekortkomingen van de handels-

agent in opzeg evenwel pas ontdekt na

afloop van de opzegtermijn, nadat de

samenwerking dus reeds effectief beëin-

digd was. De vraag was dan ook of de

handelsagent, alsnog zijn recht op een

uitwinnings- of cliënteelvergoeding zou

verliezen.

In eerste aanleg voor het Landsgericht

(in Duistland) kreeg de handelsagent ge-

lijk en werd hem de cliënteelvergoeding

toegekend. De principaal ging evenwel in

beroep bij het Oberlandesgericht. Het is

daar dat werd beslist om daarover eerst

een prejudiciële vraag te stellen aan het

Europese Hof van Justitie.

Artikel 18(a) van de Agentuurrichtlijn stelt

letterlijk dat de principaal geen cliënteel-

vergoeding verschuldigd is wanneer hij

de overeenkomst heeft beëindigd van-

wege (“because of”) een ernstige tekort-

koming. Op basis daarvan oordeelde het

Hof aldus dat het ontzeggen aan de han-

delsagent van een cliënteelvergoeding,

enkel gerechtvaardigd is indien de ern-

stige tekortkoming de rechtstreekse oor-

zaak is geweest van de beëindiging. In

de situatie die aan het Hof was voorge-

legd was dit niet het geval, zodat er vol-

gens haar geen reden was om de han-

delsagent een cliënteelvergoeding te

ontzeggen.

Principieel zou een handelsagent in der-

gelijke omstandigheden aldus zijn recht

op een cliënteelvergoeding behouden.

Het Hof geeft en neemt evenwel in één

tijd. In haar observaties voorafgaand aan

het dispositief, verwijst zij immers naar

artikel 17(2) van de Agentuurrichtlijn,

volgens welk een opgezegde handels-

agent recht heeft op een cliënteelver-

goeding indien aan de reeds eerder ver-

melde voorwaarden rond aanbreng en/of

omzetstijging is voldaan, maar waarin

ook letterlijk staat dat de uitbetaling, gelet

op alle omstandigheden, billijk moet zijn.

Op grond van een billijkheidstoetsing zou

volgens het Hof, de handelsagent dus

toch nog zijn recht op een cliënteelver-

goeding kunnen verliezen.

Draagwijdte

Zoals gezegd, bevat de Belgische wet-

geving een gelijkaardige regeling inzake

het recht op cliënteelvergoeding, en het

verlies daarvan ingeval van een (correc-

te) beëindiging door ernstige tekortko-

mingen in hoofde van de handelsagent.

In de Belgische reglementering is de bil-

lijkheid evenwel geen criterium voor de al

dan niet toekenning van een cliënteel-

vergoeding. Hooguit, en dan bovendien

nog niet eens op basis van de bewoor-

dingen van de wet zelf maar op basis

van de Memorie van Toelichting, speelt

de billijkheid een rol bij de begroting van

het bedrag van de cliënteelvergoeding,

wanneer het recht op vergoeding reeds

principieel is toegekend.

Met andere woorden, indien een rechter

thans over een gelijkaardige situatie zou

moeten oordelen op grond van het Belgi-

sche recht, dan zou hij ingevolge dit re-

cente arrest, niet anders kunnen dan

principieel aan de handelsagent een

recht op uitwinningsvergoeding toe te

kennen. Nationale wetgeving moet im-

mers richtlijn conform worden uitgelegd,

en zoals het Hof van Justitie heeft ge-

oordeeld, behoudt een handelsagent zijn

recht op uitwinningsvergoeding wanneer

ernstige tekortkomingen die hij heeft ge-

daan, niet als dusdanig de reden zijn

geweest voor de beëindiging van de

overeenkomst. Hooguit zou hij één en

ander in rekening kunnen brengen bij de

precieze begroting van de vergoeding.

Dit terwijl het blijkbaar toch niet helemaal

de bedoeling is geweest van het Europe-

se Hof van Justitie om deze handels-

agent zonder meer in zijn rechten te la-

ten. Met haar verwijzing naar het billijk-

heidscriterium in artikel 17(2) van de

Agentuurrichtlijn heeft zij immers precies

aangegeven dat, hoewel volgens de be-

palingen van artikel 18(a) de handels-

agent zijn recht op cliënteelvergoeding

Page 3: TBS n°6 - Cliënteelvergoeding voor handelsagent die ernstig in gebreke is gebleven

Cliënteelvergoeding voor handelsagent die ernstig in gebreke is gebleven?

© 2011 BV ovv CVBA Bright Advocaten, 3

behoudt, de onbillijkheid van de situatie

dit toch nog in de weg kan staan.

Op dat vlak heeft een rechter die op

grond van de Belgische wetgeving moet

oordelen evenwel geen mogelijkheden.

Hij moet de Belgische reglementering

weliswaar interpreteren en toepassen

conform de Europese richtlijn, en hij

moet daarbij rekening houden met deze

uitspraak van het Hof van Justitie; hij kan

echter niet zover gaan dat hij daardoor

tegen de Belgische wet zou oordelen,

door een voorwaarde toe te voegen die

de wet zelf niet stelt (billijkheid als voor-

waarden voor de principiële toekenning

van een recht op uitwinningsvergoeding).

In eerste instantie zal de wetgever dus

zelf moeten ingrijpen om de wet aan te

passen.

Nu, de feitelijke omstandigheden van de

zaak die aan de grondslag ligt van dit ar-

rest van het Hof van Justitie zijn natuur-

lijk wel zeer specifiek. Ze zullen zeker

niet dagelijks voorkomen. De situatie dat

een handelsagent wordt opgezegd en

nog een termijn moet presteren, en dat

hij in die opzeg een ernstige tekortko-

ming begaat, zal nog wel voorkomen.

Maar de situatie waarbij de principaal dit

pas na afloop van de opzegtermijn, en

dus na het effectieve einde van de sa-

menwerking ontdekt, is al minder voor de

hand liggend. Meestal zal de principaal

dit vroeger ontdekken en op dat ogenblik,

lopende de opzeg, alsnog de onmiddellij-

ke beëindiging inroepen.

Beperkt toepassingsgebied van deze

rechtspraak

Voor alle duidelijkheid, in dit laatste geval

blijft de regeling zoals in de wet is be-

paald (tot nader order) onverminderd van

toepassing. Inderdaad kan uit het voor-

melde arrest van het Hof van Justitie niet

worden afgeleid dat wanneer de han-

delsagent een “eerste” keer is opgezegd

met een termijn, en lopende deze opzeg-

termijn een “tweede” keer, onmiddellijk

want op grond van ernstige tekortkomin-

gen, hij ook dan zijn recht op een cliën-

teelvergoeding behoudt, omdat de ern-

stige tekortkomingen niet de oorzaak wa-

ren van de initiële beslissing van de prin-

cipaal om de samenwerking te beëin-

digen.

In dit geval bestaat er immers wel dege-

lijk een causaal verband tussen enerzijds

de ernstige tekortkomingen in hoofde van

de handelsagent, en anderzijds de be-

slissing tot onmiddellijke beëindiging

(weliswaar lopende de opzeg) door de

principaal, terwijl het Hof van Justitie, zo-

als gezegd, enkel uitspraak heeft gedaan

over het geval waarin de ernstige tekort-

komingen pas na afloop van elke vorm

van samenwerking werden ontdekt, en zij

als dusdanig dus nooit de reden van be-

ëindiging zijn geweest.

De redenering die het Hof van Justitie

heeft gemaakt kan wel doorgetrokken

worden naar het geval waarin na de be-

ëindiging van een agentuurrelatie op een

manier die de handelsagent principieel

recht geeft op een cliënteelvergoeding,

de discussie daarover wordt gevoerd, en

er plots in die context aan de handels-

agent verwijten worden gemaakt en te-

kortkomingen ten laste worden gelegd.

Als deze voorheen voor de principaal

nooit een reden zijn geweest om de

overeenkomst met de handelsagent te

beëindigen, dan kunnen ze uiteraard

maar moeilijk in het kader van een post

factum discussie over cliënteelvergoe-

ding, plots wel een reden worden om de

voormalige handelsagent alsnog af te

straffen.

Via deze link vindt u de integrale tekst

van het vonnis van het Europese Hof van

Justitie van 28 oktober 2010.

Wenst u hierover meer informatie? Con-

tacteer dan vrijblijvend Mr. Dirk Clarysse

([email protected]).

Accent Business Park

Gebouw C1

Kwadestraat 149 / bus 22

8800 Roeselare

tel. +32 (51) 20 28 76

fax. +32 (51) 21 28 76

[email protected]

www.b-right.be