TAALCHECK - IMI Secondaire...A 1 E 5 I 9 B 2 F 6 C 3 G 7 D 4 H 8 de bediende op school de bakker in...

8
217 TAALCHECK f 1. De adjectieven - Lees de volgende zinnen en zoek het juiste adjectief. 1. Luc doet aan sport op maandag, woensdag en op vrijdag. Hij is . 2. Mijn zus lacht nooit. Ze is altijd . 3. De lerares Frans draagt geen moderne kleren. Ze is . 4. Mijn broer is nooit triestig. Hij is altijd . 5. De leraar geschiedenis is . We hebben ons huiswerk niet gemaakt. f 2. Het uiterlijk - Kijk naar het volgende kruiswoordraadsel en zoek tien woorden terug in verband met het uiterlijk. f 3. De kleren - Zet de volgende letters in de juiste volgorde en vind de namen van de kledingstukken terug. t-h-n-a-a-d-s f b-o-r-e-n-o-d-e-k-r f u-j-k-r f f 4. De seizoenen - Kijk naar de volgende beelden … Ken je de seizoenen nog in het Nederlands? Schrijf ze op. 1. Speel met woorden Cultuur Grammatica Woordenschat Lezen Schrijven Luisteren Conversatie Spreken u-m-s-t f c-o-h-e-e-n-s-n f W I M P E R S A E I E E O D B R N E U S N F N G H Y O U O P K K D J I O R R S R B L N M R O Q U T O R A E G I U O T A E A K N I H G F A E T U A M N N P R N L J W I E B A A R D U E M L O I X W V P D S TAALCHECK LES 3 & 4 Naam: Voornaam: Klas: tweehonderdzeventien sportief. serieus de lente de herfst de zomer de winter ouderwets blij boos handtas onderbroek jurk muts schoenen

Transcript of TAALCHECK - IMI Secondaire...A 1 E 5 I 9 B 2 F 6 C 3 G 7 D 4 H 8 de bediende op school de bakker in...

Page 1: TAALCHECK - IMI Secondaire...A 1 E 5 I 9 B 2 F 6 C 3 G 7 D 4 H 8 de bediende op school de bakker in het ziekenhuis de boer in de tuin de leerling in een politiebureau de tuinman buiten

217

TAAL

CHEC

K

f 1. De adjectieven - Lees de volgende zinnen en zoek het juiste adjectief. 1. Luc doet aan sport op maandag, woensdag en op vrijdag. Hij is .

2. Mijn zus lacht nooit. Ze is altijd .

3. De lerares Frans draagt geen moderne kleren. Ze is .

4. Mijn broer is nooit triestig. Hij is altijd .

5. De leraar geschiedenis is . We hebben ons huiswerk niet gemaakt.

f 2. Het uiterlijk - Kijk naar het volgende kruiswoordraadsel en zoek tien woorden terug in verband met het uiterlijk.

f 3. De kleren - Zet de volgende letters in de juiste volgorde en vind de namen van de kledingstukken terug.t-h-n-a-a-d-s f

b-o-r-e-n-o-d-e-k-r f

u-j-k-r f

f 4. De seizoenen - Kijk naar de volgende beelden …• Ken je de seizoenen nog in het Nederlands? Schrijf ze op.

1. Speel met woorden

CultuurGrammaticaWoordenschatLezenSchrijvenLuisteren ConversatieSpreken

u-m-s-t f

c-o-h-e-e-n-s-n f

W I M P E R S A E I

E E O D B R N E U S

N F N G H Y O U O P

K K D J I O R R S R

B L N M R O Q U T O

R A E G I U O T A E

A K N I H G F A E T

U A M N N P R N L J

W I E B A A R D U E

M L O I X W V P D S

TAALCHECKLES 3 & 4

Naam: Voornaam:

Klas:

tweehonderdzeventien

sportief.

serieus

de lente de herfstde zomer de winter

ouderwets

blij

boos

handtas

onderbroek

jurk

muts

schoenen

Page 2: TAALCHECK - IMI Secondaire...A 1 E 5 I 9 B 2 F 6 C 3 G 7 D 4 H 8 de bediende op school de bakker in het ziekenhuis de boer in de tuin de leerling in een politiebureau de tuinman buiten

218

TAAL

CHEC

K

f 5. Het weer - Hoe is het weer in elk seizoen? Schrijf twee zinnen over het weer onder de foto’s.

• Welke activiteiten kunnen we doen in elk seizoen? Schrijf zinnen in het Nederlands.

f 6. De beroepen - Waar werken de volgende mensen? Verbind de letters met de juiste nummers en schrijf je antwoorden in een zin.

1A

5E

9I

2B

6F

3C

7G

4D

8H

op schoolde bediende

in het ziekenhuisde bakker

in de tuinde boer

in een politiebureaude leerling

buitende tuinman

in een slagerijde kok

op een kantoorde slager

in een bakkerijde politieagent

in een restaurantde verpleger

Voorbeeld : De bediende werkt op een kantoor.

Naam: Voornaam: Klas:

tweehonderdachttien

We kunnen … We kunnen …

Het sneeuwt.

De zon schijnt.

De leerling werkt op school.

De kok werkt in een restaurant.

De politieagent werkt in een politiebureau.

De bakker werkt in een bakkerij.

De tuinman werkt in de tuin.

De slager werkt in een slagerij.

De verpleger werkt in een ziekenhuis.

De boer werkt buiten.

Het is bewolkt.

Het is warm.

Het is koud.

Het vriest.

We kunnen … We kunnen …

Page 3: TAALCHECK - IMI Secondaire...A 1 E 5 I 9 B 2 F 6 C 3 G 7 D 4 H 8 de bediende op school de bakker in het ziekenhuis de boer in de tuin de leerling in een politiebureau de tuinman buiten

219

TAAL

CHEC

K

f 1. De verbuiging van het adjectief - Verbuig de adjectieven waar het nodig is. een (rood) trui

een (lang) jurk

(groot) jongens

een (wit) hemd

Mijn moeder is (sympathiek)

f 3. De negatie - Vul aan met “niet” of “geen”.• Ik ben vijftien jaar oud.

• Mijn vader heeft broers en zussen.

• Ik ben blij.

• Ik heb blauwe ogen.

• Mijn haar is zwart.

f 2. Hulpwerkwoorden - Kijk naar de volgende tabel en schrijf zinnen in het Nederlands. Voorbeeld: Ik moet de afwas / de vaat doen. Ik mag naar het zwembad gaan. Ik kan zeilen. Ik wil naar het restaurant gaan.

faire la vaisselle faire de la voilealler à la piscine aller au restaurant

ranger sa chamber faire de la lugeinviter des amis se promener

faire ses devoirs jouer au foot sur la plage

aller dans un centre commercial jouer aux cartes

faire à manger faire de l’escaladealler à la patinoire rencontrer des amis

laver la voiture skieraller chez un ami jouer au beach-volley

Ik

Mijn zussen

Mijn broer en ik

Mijn broer

Ik

Moeten KunnenMogen Willen

2. Spraakkunstenaar

CultuurGrammaticaWoordenschatLezenSchrijvenLuisteren ConversatieSpreken

We zijn (blij)

Ik heb (lang) haar

Mijn ogen zijn (groot)

Ik heb (blauw) ogen

een (kort) rok

Naam: Voornaam: Klas:

tweehonderdnegentien

Mijn broer en ik moeten ons huiswerk maken. We mogen naar een winkelcentrum gaan. We kunnen

strandvoetbal spelen. We willen kaarten.

Mijn zussen moeten hun kamer opruimen. Ze mogen vrienden uitnodigen. Ze kunnen sleeën. Ze willen

wandelen.

Mijn broer moet het eten klaarmaken. Hij mag naar de ijsbaan gaan. Hij kan klimmen. Hij wil vrienden

ontmoeten.

Ik moet de auto wassen. Ik mag bij naar een vriend gaan. Ik kan skiën. Ik wil strandvolleybal spelen.

geen

geen

geen

niet

niet

rode blij

grote groot

lange lang

wit blauwe

sympathiek korte

Page 4: TAALCHECK - IMI Secondaire...A 1 E 5 I 9 B 2 F 6 C 3 G 7 D 4 H 8 de bediende op school de bakker in het ziekenhuis de boer in de tuin de leerling in een politiebureau de tuinman buiten

220

TAAL

CHEC

K

Situatie Je hebt huiswerk voor de les Nederlands. Je moet foto’s uit tijdschriften knippen en die beschrijven.

Taak Hieronder heb je de foto’s van de personen die je hebt gekozen. Beschrijf ze zo goed mogelijk in het Nederlands.

f Eerst moet je een mindmap maken over het thema “iemand beschrijven”. Kijk naar de volgende woorden en noteer de woorden op de juiste plaats in het schema.

lang haar - oud - kort haar - serieus - sproetjes - jurk - blij - jong - blauwe ogen - ouderwets - hoed - aantrekkelijk - krulhaar - broek - mond - sokken - neus - leraar - triestig - tuinman - T-shirt - onderbroek - postbode - schoenen -

informaticus - pak - slager - das - verkoper - groot - dokter - klein - boos - kok - vriendelijk - grappig - slank - baard - bakker - snor - steil haar - lip - politieagent - slim - student - dun - oorring - elektricien - ketting - hemd - horloge -

short - laarzen - armband

f Woordenschat : het uiterlijk – karaktertrekken – het gezicht – de kleren en de accessoires f Grammatica : de OTT – de adjectieven – de verbuiging van adjectieven –de spellingsregels f Communicatie : iemand beschrijven

3. Eindtaak – Iemand beschrijven

CultuurGrammaticaWoordenschatLezenSchrijvenLuisteren ConversatieSpreken

Naam: Voornaam: Klas:

tweehonderdtwintig

beroepen

kara

kter

trek

ken

/

adje

ctie

ven

juwelen

kleren

het gezicht

haar

iemand beschrijven

Page 5: TAALCHECK - IMI Secondaire...A 1 E 5 I 9 B 2 F 6 C 3 G 7 D 4 H 8 de bediende op school de bakker in het ziekenhuis de boer in de tuin de leerling in een politiebureau de tuinman buiten

221

TAAL

CHEC

K

o Je hebt een mindmap gemaakt alvorens te schrijven.o Je hebt een rijke, gevarieerde en passende woordenschat gebruikt (woordenschat van de mindmap).o Je hebt op de verbuiging van het adjectief gelet.o Je hebt op de spellingsregels gelet.

koenUiterlijk:

Kleren:

Karaktertrekken:

Beroep:

lisaUiterlijk:

Kleren:

Karaktertrekken:

Beroep:

TOMUiterlijk:

Kleren:

Karaktertrekken:

Beroep:

Naam: Voornaam: Klas:

Evaluatiecriteria

tweehonderdeenentwintig

Page 6: TAALCHECK - IMI Secondaire...A 1 E 5 I 9 B 2 F 6 C 3 G 7 D 4 H 8 de bediende op school de bakker in het ziekenhuis de boer in de tuin de leerling in een politiebureau de tuinman buiten

222

TAAL

CHEC

K

Situatie Je beste vriend volgt avondlessen Nederlands, want hij heeft nog moeite met die taal. Hij heeft een huistaak gekregen, maar weet niet zo goed hoe hij die moet maken. Help hem de juiste antwoorden terug te vinden.

Taak 1 Vul aan met het juiste hulpwerkwoord in het Nederlands. Vergeet niet om het hulpwerkwoord correct te vervoegen.

f Woordenschat : de activiteiten op vakantie – de sporten – de hobby’s – hulp thuis f Grammatica : de hulpwerkwoorden f Communicatie : activiteiten voorstellen

4. Eindtaak – Een moeilijke huistaak

CultuurGrammaticaWoordenschatLezenSchrijvenLuisteren ConversatieSpreken

A: Mama?

B: Ja, wat is er?

A: Ik graag met mijn vriend naar de bioscoop gaan. En daarna we graag

samen nog iets doen. ik?

B: Ja, maar je eerst je bed opmaken en je kamer opruimen.

A: Geen probleem voor mij.

B: Wat jullie na de bioscoop doen?

A: Ik weet het nog niet. Ik mijn vriend nu opbellen en we gaan samen beslissen.

B: Oké, en vertel me het dan.

A: Met Mevrouw Jansens.

B: Goeiemorgen, mevrouw Jansens. Is Jan thuis?

A: Ja, wie ben je?

B: Ik ben Thomas, een vriend van Jan en we graag samen naar de bioscoop gaan.

ik met Jan praten, alstublieft?

A: Ja, zeker.

C: Ik ben er. Wat heeft je moeder gezegd over de bioscoop?

B: Ik meegaan, maar eerst ik mijn kamer opruimen en mijn bed opmaken.

C: Oké, tof!

B: Maar wat we na de bioscoop doen?

C: We in het park wandelen.

B: Nee, ik denk het niet. Het regenen in de namiddag. We thuisblijven

en op de computer spelen? Wat denk je ervan?

C: Ik hou niet van computerspelletjes. Maar ik hou wel veel van gezelschapsspelletjes. je

met mij spelen?

B: Ja, super! Ik speel vaak spelletjes met mijn ouders. Hoe laat zien we elkaar?

C: Om 14.00 uur voor de bioscoop? Gaat dat voor jou?

B: Ja, prima. En daarna kom je bij mij thuis.

C: Oké, geen probleem. Ik zie je om 14.00 uur.

Naam: Voornaam: Klas: D

ialo

og 1

Dia

loog

2

Naam : DevaddereVoornaam : Kris HUISTAAK : ACTIVITEITEN VOORSTELLEN

tweehonderdtweeëntwintig

zou zoudenMag

Mag

mag moet

moet

zullen

zal

zouden

zullenkunnen

kunnenzal

Wil

Page 7: TAALCHECK - IMI Secondaire...A 1 E 5 I 9 B 2 F 6 C 3 G 7 D 4 H 8 de bediende op school de bakker in het ziekenhuis de boer in de tuin de leerling in een politiebureau de tuinman buiten

223

TAAL

CHEC

K

Taak 2 Juist of fout? Zet een kruisje in de goede kolom en verbeter in het Frans als het fout is.

Jan doit ranger sa chambre.

Jan aime les jeux de société, mais Thomas n’aime pas y jouer.

Les deux amis vont aller au parc dans l’après-midi.

Les deux amis vont aller au cinéma le matin.

Madame Jansens est la maman de Jan.

Juist VerbeteringFout

Situatie Je gaat op schoolreis met je leraar Nederlands. De avond van tevoren kijk je naar het weerbericht om te weten welke kleren je zult moeten dragen.

Taak Luister naar het weerbericht voor de volgende dagen en teken een of twee symbolen om aan te geven welk weer het zal zijn. Voorbeeld: teken een zonnetje, een wolk …

f Woordenschat : het weer – de dagen van de week – de kleren f Grammatica : de OTT f Communicatie : het weer begrijpen

5. Eindtaak – Welke kleren?

CultuurGrammaticaWoordenschatLezenSchrijvenLuisteren ConversatieSpreken

Naam: Voornaam: Klas:

-6

-10

-10

-16

25

20

84

tweehonderddrieëntwintig

X

X

X Ils restent à la maison et vont jouer aux jeux de société.

X Thomas aime jouer et pas Jan.

X Ils y vont à 14h.

3 1 - 4 1 - 2 1 2 - 4

1 - 2 - 3234

Page 8: TAALCHECK - IMI Secondaire...A 1 E 5 I 9 B 2 F 6 C 3 G 7 D 4 H 8 de bediende op school de bakker in het ziekenhuis de boer in de tuin de leerling in een politiebureau de tuinman buiten

224

TAAL

CHEC

K

Situatie Je doet een uitstapje met je ouders in Brugge. Plots ben je je ouders kwijt. Je zoekt overal in de stad, maar je vindt hen niet. Je gaat naar het politiebureau en je beschrijft je ouders zo precies mogelijk.

Taak Beschrijf je papa en je mama aan de politieagent.Kijk naar de volgende tekeningen en kies een papa en een mama om die te beschrijven.Vertel over: • het uiterlijk; • de karaktertrekken; • de kleren die hij/zij draagt; • het beroep; • …

f Woordenschat : het uiterlijk – de karaktertrekken – de kleren – de beroepen f Grammatica : de verbuiging van adjectieven – de spellingsregels – de adjectieven – de OTT (3e p.enk.) f Communicatie : iemand beschrijven

6. Eindtaak – Op zoek naar de ouders!

CultuurGrammaticaWoordenschatLezenSchrijvenLuisteren ConversatieSpreken

o Je hebt de gegeven personen beschreven en daarvoor heb je de geschikte woordenschat gebruikt.o Je hebt op de verbuiging van het adjectief gelet.o Je hebt de werkwoorden in de 3de persoon enkelvoud in de tegenwoordige tijd vervoegd.o Je hebt op de uitspraak gelet.o Je spreekt vloeiend.

Naam: Voornaam: Klas:

Evaluatiecriteria

muts zonnebril handschoenen jurk

pet de jas sjaal de laarzen

tweehonderdvierentwintig

1 - 2 – 4

3

1 - 4

1 - 4

1 - 2 – 4

3

3

1 - 4