syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw...

134
S YLLABUS R ENAISSANCE - V OORWOORD Leiden, 7 januari 2008 De Renaissance is een zeer boeiende periode uit onze letterkunde. Het kost iedereen enige moeite de voortbrengselen van deze tijd te begrijpen, maar wie zich die moeite getroost wordt ruimschoots voor zijn inspanningen beloond. Om toegang te krijgen tot datgene waarover de auteurs van vroeger het hebben, moeten we iets weten van het toenmalige denksysteem, van de gemeenschappelijke religieuze, morele en esthetische opvattingen. De rol van die achtergrondkennis is waarschijnlijk groter dan in de huidige letterkunde, omdat in de overheersende literatuuropvatting tijdens de renaissance grote nadruk op de eruditie werd gelegd. In de eerstejaarscolleges die bij deze syllabus horen maak je kennis met een wonderbaarlijke wereld van grote geestelijke en materiële welvaart. De cultuur uit de periode dat Nederland een grote mogendheid was, is voor de student van nu een geweldige bron van inspiratie. Lees de teksten daarom zorgvuldig en kritisch, zoek zelfstandig in een encyclopedie of woordenboek de informatie die je mist, en stel op het werkcollege alle vragen die je daarna nog hebt. Op de laatste pagina van de syllabus vind je een schema van de werkzaamheden. De colleges zijn per eeuw gegroepeerd. Voor zover de onderwerpen zich daartoe lenen sluiten de werkcolleges aan bij de hoorcolleges. In de werkcolleges wordt ook aandacht besteed aan de aparte literatuurlijst. Men doet er goed aan van week tot week de opgegeven boeken te lezen; als er ooit in uitstel gevaar schuilt, is dat hier wel. De studenten worden geacht de werkcolleges altijd voor te bereiden door het opgegeven hoofdstuk van de syllabus en de bijbehorende literatuur aandachtig te lezen, en door zorgvuldig de opdrachten te maken. Aanvullingen op de syllabus, vooral wat de te lezen boeken en

Transcript of syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw...

Page 1: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

S Y L L A B U S R E N A I S S A N C E - V O O R W O O R D

Leiden, 7 januari 2008

De Renaissance is een zeer boeiende periode uit onze letterkunde. Het kost iedereen enige moeite de voortbrengselen van deze tijd te begrijpen, maar wie zich die moeite getroost wordt ruimschoots voor zijn inspanningen beloond. Om toegang te krijgen tot datgene waarover de auteurs van vroeger het hebben, moeten we iets weten van het toenmalige denksysteem, van de gemeenschappelijke religieuze, morele en esthetische opvattingen. De rol van die achtergrondkennis is waarschijnlijk groter dan in de huidige letterkunde, omdat in de overheersende literatuuropvatting tijdens de renaissance grote nadruk op de eruditie werd gelegd. In de eerstejaarscolleges die bij deze syllabus horen maak je kennis met een wonderbaarlijke wereld van grote geestelijke en materiële welvaart. De cultuur uit de periode dat Nederland een grote mogendheid was, is voor de student van nu een geweldige bron van inspiratie. Lees de teksten daarom zorgvuldig en kritisch, zoek zelfstandig in een encyclopedie of woordenboek de informatie die je mist, en stel op het werkcollege alle vragen die je daarna nog hebt.

Op de laatste pagina van de syllabus vind je een schema van de werkzaamheden. De colleges zijn per eeuw gegroepeerd. Voor zover de onderwerpen zich daartoe lenen sluiten de werkcolleges aan bij de hoorcolleges. In de werkcolleges wordt ook aandacht besteed aan de aparte literatuurlijst. Men doet er goed aan van week tot week de opgegeven boeken te lezen; als er ooit in uitstel gevaar schuilt, is dat hier wel. De studenten worden geacht de werkcolleges altijd voor te bereiden door het opgegeven hoofdstuk van de syllabus en de bijbehorende literatuur aandachtig te lezen, en door zorgvuldig de opdrachten te maken.

Aanvullingen op de syllabus, vooral wat de te lezen boeken en de opdrachten betreft, worden gegeven in BlackBoard. Hij het college hoort een verplicht werkstuk (dat een vijfde van het eindcijfer bepaalt; de opdrachten gelden eveneens voor een vijfde en het tentamen voor zestig procent). Aan dit werkstuk gaat een korte presentatie tijdens het werkcollege vooraf. Het werkstuk omvat ongeveer zes pagina’s: 1 tot 3 pagina’s van een oude druk overgetypte tekst (zorgvuldig, letterlijk, diplomatisch uitgegeven) en 3 tot 5 pagina’s bespreking daarvan: een vertaling, achtergrondinformatie, bespreking van de metriek, bespreking van de bundel waaruit het gedicht genomen is, informatie over de auteur, het genre of de vorm. De gedichten worden gekozen vóór 31 maart. Het werkstuk moet uiterlijk 21 mei ingeleverd worden. De gedichten kunnen gebruikt worden als gedicht van de dag, en opgenomen worden in de website van Olga van Marion: Heldinnenbrieven. Hierin ontbreken nog 8 heldinnenbrieven van Jan Baptista Wellekens, nog 10 van Westerbaen en nog 7 van W.H. Sels. Ook kan men een gedicht van Focquenbroch kiezen, bij voorkeur uit de verzamelde werken van 1729-1709. Anders een nog niet gepubliceerd gedicht naar keuze.

Verder behoort tot het huiswerk het maken van een nauwkeurige transcriptie van twee pagina’s tekst in het gothische lettertype waarin in de zeventiende eeuw de meeste Nederlandstalige boeken gedrukt werden. We doen dit in februari, aan de hand van teksten die op het internet te vinden zijn: Bergen op Zoom (1624) door Jacob Vleugels, Amphitryo (1635)

Page 2: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

door Isaac van Damme en De ketel-boeter (1644) door Hendrick vander Muyr. Iedereen transcribeert een pagina, en als die nagekeken is een tweede.

Ton Harmsen

2

Page 3: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE 3

Page 4: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

1 . Z E S T I E N D E E E U W - I N L E I D I N G

Den 16en (Maert) vond men aen de hoeken der straten dezer stad (Gent) aengeplakt pasquillen, tot laster van den hertog, dewelke onbermhertig is tegen zijnen evennaesten en niets wilt vergeven, die de arme lieden ook hun brood en nooddruft onttrekt; men maekte ook vlaemsche gedichten, bij dewelke men God den Vader bad, dat hij toch de landen zou verlossen van zulken duivelschen vader die te Bruesel woont, wiens naam vervloekt zij, ende wiens rijck niemand en begeert.

Helsche duvel, die tot Bruyssel sijt,Uwen naem ende faem sy vermaledijt,U rijck vergae sonder respijt,Want heeft geduyrt te langen tijt.(5) Uwen wille sal niet gewerden,Noch in hemel noch op erden;Ghy beneempt ons huyden ons dagelicx broot,Wijff ende kynderen hebben tgroote noot;Ghy en vergeeft niemant sijn schult,(10) Want ghy met haet ende nijt sijt vervult;Gy en laet niemant ongetempteert,Alle die landen ghy perturbeert.O Hemelschen vader, die in den hemel sijt,Maeckt ons desen helsen duvel quijt,(15) Met synen bloedigen, valschen raet,Daer hy meede handelt alle quaet,Ende sijn spaens chrijchsvolk allegaer,’t Welck leeft of sy des duvels waer.

Amen.

Bron: Nederlandsche Geschiedzangen, naar tijdsorde gerangschikt. Toegelicht door J. van Vloten. Amsterdam, 1864. Dl. 1, pp. 309, 310 en 393.

GEUZENLIEDEREN

Page 5: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

Een liedeken van Duckdalve.1

Op de wijse vanden Ouden Hillebrant

1. Ick wil te Lande rijdenSprack daer den Ouden Grijs:2

Wie sal my nu ten tijdenDie Paden maken wijs?Die wech valt my soo swarenDie ick sal moeten gaenHet is by na ses Jaren,Doe quam ick daer van daen.

2. Wilt ghy nu weder na Spaengien,Sprack daer een Cardinael,Soe coemt die Prins van Oraengien,En maect ons Papen cael:Is nu die Cruyne gheschoren.Men scheert ons dan theel hooft:Laet ghy ons nu verloren?Dat had ick noyt ghelooft.

3 Wilt ghy u noch verschoonen,En dencken ghy hebt al recht?Daelders en gouden CroonenDie waren my toe ghesecht:Ducaten root van golden,En Angelotten schoon,Om mijn knechten te besolden,Het Nederlandt sou sijn mijn loon.

4 Hoe souden wijt anders maken:Wij betaelden u Spangiaerts met munt,Ons Duytschen met grof LakenOf wat haer wort ghegunt,En dat op die condicy,Dat ghy soudt hebben ghebrachtDie Spaensche InquisicyIn hare volle cracht.

5 Wat soude ick die in voeren,Dat spel dat liep te hooch:Die spraeck quam onder die BoerenDat u dinghen niet en dooch: 3

Het Vaghevier4 sy uut pissen,Sy houdent voor een ranck, 5

Bedevaert en SielmissenWierpen sy achter de banck.

6 Om dat wy sulcks wel wistenDaerom en spaerden wy gheenen cost,Ons Renten wy daghelicks misten,Wy sonden na u eenen Post,Al waert ghy thuys ghebleven,Daer waer niet veel versuymt,Wy sullen doch worden verdreven,Och hadden wy tghelt versluymt.

7 Verdrijft u de Prins van OraengienVerjaecht hy u op dit pas,Soo treckt met my na Spaengien,Ick schenck u elck een Kas,De eene van sinte Cornelis,De ander van sinte Krijn,De derde loopt met Melis.De vierde met Valentijn.

8Tis best dat ghy noch jocket,Ende houdt met ons uwen spot,Nu ghy ons tghelt ontlocket,Ende slepet in uwen Pot.Daer mede gy soudt versterckenHet heylighe Roomsche Rijck,Den dienst der heyligher Kercken,Ons Missen alle ghelijck.

9 Een Doctor6 quam my verrassen,Op alder Sielen nacht:Mijn Cruyden waren ghewassen, 7

Sy quamen in haer cracht:Wie gheen Pardoen woude coopen,Die meynde ick te vertreen,Dat Water quam met hoopen,Mijne Cruyden dreven heen.

1 Het lied dateert uit november 1573. Het heeft de vorm van een strofegewijze dialoog tussen de hertog van Alva en kardinaal Richardot.2 Grijs: kwaadaardige, gemelijke grijsaard3 dooch: deugde 5ranck: grap6 Doctor: onbekend, slaat wellicht op de hertog van Medina Coeli, de voorziene vervanger van Alva, die in november 1573 al ontslag nam en de Nederlanden verliet uit weerzin over Alva’s ondoeltreffende aanpak.7 gewassen: opgeschotenBron: Het Geuzenliedboek, Naar de oude drukken uit de nalatenschap van Dr E.T. Kuiper uitgegeven door P. Leendertz Jr. 2 dln. Zutphen, 1924-25. Dl. 1, nr. 78, p. 183-184.

5

Page 6: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

2 . Z E S T I E N D E E E U W - P R O Z A

Boccaccio: Decamerone. Vertaald door Dirck Volckertsz. Coornhert. 1564.

Vijftigh lustighe historien oft nieuwigheden Joannis Boccatij; van nieuws overgheset in onse Nederduydtsche spraecke door Dirck Coornhert.Amsterdam, Broer Jansz, 1564.

De vijf-en-twintighste Historie.

Om te beteeckenen wat verscheyden moeyten ende sorghelijcke ghevallen veroorsaeckt werden door liefde ende Fortuyne, als twee moghende Heeren ende tyrannen van des menschen leven.

Theodore verlieft zijnde op Violante dochter van Messire Emery sijnen Heere, heeftse swangher ghemaeckt, ende werdt daeromme veroordeelt ghehanghen ende gheworght te werden. Maer alsmen hem al gheesselende ter galgenwaert brachte wert hy van sijnen Vader gekent, dies hy de doodt ontginck ende sijn Alderliefste trouwde.

IN den tijden dat den goeden Coninc Willem regeerde in Sicilien, was in ’t selve Coninckrijck een Jonck Edelman genaemt Messire Emery Abbe de Trappani: de welcke onder andere wereltsche goeden, daer hem Godt mede begaeft hadde, oock seer wel met kinderen voorsien was. Nu gevielt op eenen tijt dat hy dienaren behoevende, uyt seeckere Genevoysche rooversche Galeyen (die uyt Levanten quamen ende lancx de Armenier stranden veel Jonge knechtkens gherooft hadden) sommige knechtkens kochte, wanende dat het al Turcxkens waren: onder alle welcke daer oock een was die (niet teghenstaende alle d’andere Herderkens gheleken) al veel edeler ende beter van ghedaente was dan eenigh van d’andre, ende was ghenaemt Theodore. Desen opwassende, werdt (niet teghenstaende hy als een slave ghehouden was) buyten andere verheven ende opghevoedt metten kinderen van Messire Emery: ende meer aerdende nae sijn natuere dan nae sijnen toeval oft uyterlijcken state, began hy van seer goede seden ende bevallijck van gelaet te werden: sulcx dat hy Messire Emery zoo wel behaeghde dat hy hem vry maecte, ende meynende dat hy een Turck ware oock doopen liet, hem noemende Peeter: stelde hem ooc mede als bewinthebber over alle sijne saken ende betroude hem uytter maten seere. Alsoo nu de kinderen van Messire Emery op wiessen, alsoo wies oock mede een schoone jonge dochter die hy hadde genaemt Violante: de welcke te lange van haer vader ongehouwet wert gelaten, dies zy by gevalle op desen Peeter verlieft is. Ende al hoe wel sy hem beminde, oock alle sijne manieren van doen grootelijc prees, soo hadde zy

6

Page 7: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

nochtans schaemte hem sulckx te openbaren. Maer liefde heeft haer van dese moeyten verlost. Want Peeter sulcx dicmael int heymelijc vermerct hebbende, was oock mede so amoreus van haer geworden dat hem nemmermeer wel en was, dan als hy haer sagh: nochtans was hy seer beducht dat sulckx van yemant gemerct mochte werden, denckende dat hy daer inne niet behoorlijc en dede: het welcke van de dochter die sulckx wel merckte, gaerne ghesien was de welcke ooc mede om hem daer inne meer te verstouten hem wel te kennen gaf dat zy [p. R4v] daer inne (also zy ooc was) met allen wel te vreden was. Ende alzoo sijn zy eenen langen tijt in sulcken doene ghebleven, sonder d’een den anderen yet te dorven segghen niet tegenstaende elck van hun beyden daer seer begheerlijck toe was. Maer als zy nu inde amoureuse vlammen gelijckelijck verdwijnden: zo heeft Fortuyne eenen middel ghevonden om de vreese die hun beyden inden weghe was, te verdrijven: recht oft sy hadden willen volbrenghen ‘t gene dat noch namaels geviel, ende was dese: Messire Emery hadde ontrent een half mijlken buyten de stadt van Trappani een seer schoone ende lustige plaetse, daer sijn huysvrouwe dickwils ghewoone was te gaen spelen ende haer te vermaken met haer dochter, ooc met sommige ander voruwen ende vrienden. Nu gevielt op eenen dagh dat de Vrouwe oock Peeter met haer genomen hebbende aldaer wat vertoefde, ende dat den Hemel schielijcken met wolcken overdeckt wert, somen dickmaels inden somer siet gheschieden: dies de Vrouwe met alle haer gheselschappe hen opten wech t’huyswaerdt nae Trappani begaven, om daer niet overvallen te werden vant onweder, gaende soo haestigh als zy mochten: maer Peeter die jonck was, van ghelijcken oock Violante, traden al veel rasscher over wegh dan haer moeder met haer geselschappe dede, als die mogelick niet min door de liefde dan door den ancxte des onweders aengheprickelt en waren. Als zy nu also verde voor uyt waren ghetreden datmense nauwelijckx meer ooghen en mochte: soo is daer, na veel donders, zoo grooten ende dicken hagel schielijcken neder gevallen, dat de Moeder met haren geselschappe genootsaeckt waren in een Lanthuys te wijcken. Maer Peeter ende sijn lief, verde van alle huysen wesende, zijn in een vervallen huysken geschoten daer niemandt en woonde: waer inne zy beyde te samen kropen onder een weynich dacx dat daer noch aengebleven was: sulcx dat zy door ghebreck van dake veroorsaeckt waren dicht aen een te kruypen ende malkanderen te geraken: welck aenroeren oock oorsake gaf om heur herten wat te verstouten, ende heur amoureuse begheerten te ontdecken. Doen began daer Peeter eerst te seggen: Och oft God gave dat het nemmermeer op en hielt van haghelen, ende dat ick altijdt mochte wesen zoo ick nu ben. Seker sprack de Dochter dat soude ick mede wel wenschen. Van dese woorden geraeckten zy voort tot malkanderen by der hant te nemen, ende de handekens vriendelijck aen een te drucken: van daer voorts aent omhelsen daer nae aent kussen ter wijlen den hagel noch al vast gheduerde. Entlijck (op dat ickt niet al op ‘t nauste en vertelle) het onweder en liet niet af voor dat zy de uyterste vruchte der minnen ghesmaeckt, ende om die toekomende tijden dickmael verborghentlijck te ghenieten heuren aenslagh ghemaeckt hadden. Ten laetsten hielt het onweer oppe, dies zy voorgaende inder Stede, die niet verde van daer en was, haer Moeder aldaer verbeydt hebben, metten welcken zy voort in ‘thuys gegaen zijn: daer zy noch altemet te samen bedecktelijck ende onsichtelijck vergaerden ende in duysent vreughden leefden. Maer dit spel gheduerde soo lange tot dat de dochter swangher wert, ‘t welck hen beyden uytter maten seer bedroefde: dies Peeter beduchtende dattet hem ‘t leven soude kosten, van meeninge wert uytten lande te vluchten, ende gaf dat haer te kennen. Als de Dochter dat hoorde gaf zy hem voor antwoorde dat sy haer selven sonder twijfele het leven benemen soude by also verde hy wech ginck. Daeromme Peeter die haer hertelijck beminde tot haer sprack: Wat dinck lief? wildy dan dat ick hier blijve? u grofheydt sal onse misdaet ontdecken, de welcke u dan lichtelijck vergheven sal werden: maer ick ellendige mensche sal de gene zijn die u ende oock

7

Page 8: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

mijn sonde sal moeten ontgelden. Peeter (sprak de Dochter) mijn [p. S1r] misdaedt salmen wel weten, niet de uwe en sal nemmermeer geweten werden, ten zy dat ghyt selve meldet, des meughde wel versekert zijn. Nu ghy my dat alsoo belooft te doene, sprack Peeter, zo sal ick hier noch blijven, maer siet ghy toe dat ghy u beloft ymmers wel houdt. Nu hadde dese dochter haer kint dragen zoo lange haer dat doenlick was, verborgen: maer siende dat zijt niet langher helen en mochte, heeft sy dat op eenen tijt al weenende haer moeder ontdeckt, ende de selfde ootmoedelijck ghebeden haer doch te willen behouden. Hier inne was de moeder uytter maten seer verstoort, soo dat zyse met duysenderleye schandt-namen lasterde ende weten wilde hoe dit gheschiet was. Op dat nu Peeter niet misschieden en soude versierde de Dochter een fijn leughen, recht anders dan de waerheyt was, de welcke ghelooft werdt: die om dit misval te bedecken haer dochter besteldt heeft in een huys dat sy buyten opt lant hadden. Als den tijdt van baren ghekomen was, riep de dochter, zoo de vroukens in kindts noode doen: sonder dat de moeder eenighe ghedachten hadde, dat Messire Emery, (die nemmermeer daer ontrent plach te komen) daer op die tijt komen soude: dewelcke nochtans by alle ongheluck ter selver stonden van t’vlieghen benevens die selfde kamer quam ghereden: dies hy van dat ghekrijsch verwondert zijnde haestelijck binnens huys quam vragende wat daer te doen was. De moeder siende dat haer man haer soo overkomen was, is treurichlijcken opghestaen ende heeft alle de gheleghentheyt van sijn dochter vertelt. Maer die en was soo licht niet in ‘t ghelooven als de Moeder was gheweest: dies hy seyde onmoghelijck te zijn dat de dochter niet en soude weten van wien zy ontfangen hadde: daer omme hy oock de waerheydt hier af wilde weten, seggende dat zy daer door alleenlijck weder mochte komen in zijn gratie: ende dat zy oock by weygeringe van dien haer rekeninghe wel mocht maken om sonder alle bermhertigheydt te sterven. De moeder dede haer beste om haer Man te stillen met het ghene dat sy hem gheseyt hadde: maer ten mochte al niet helpen: Want hy vertoornt zijnde, ghetreden is met een swaert in de handt by sijn Dochter, de welcken nu al een soonken gebaert hadde ter wijlen de Vader van haer moeder metten kout onderhouden hadde geweest, ende heeft tot haer gheseyt. Oft ghy sult my seggen wie dit kints vader is oft ghy sult nu terstont sterven. De dochter de doot ontsiende heeft haer beloften die zy Peeter gedaen hadde, gebroken ende hem dat altemael ondeckt. Door dit aenhooren wert de Ridder soo rasende toornigh dat hy hem noch qualijcken konste bedwingen zijn dochter te verslaen. Maer als hy daer al uytgeseyt hadde dat hem zijn gramschap in gaf is hy weder te paerde gheseten ende binnen Trappani gekomen. Daer heeft hy eenen ghenaemt Messire Coenraet, die van des Conincx weghen Capiteyn inder stede was, alle de versmaetheydt vertelt, die hem van desen Peeter ghedaen was: de welcke terstont, eer hy yet quaets vermoede, van den Capiteyn gevangen ende opte pijnbancke geworpen wert, daer hy metten eersten de gantsche sake, zoo die geschiet was, beleden heeft. Na sommige dagen was Peeter vanden Capiteyn veroordeelt om door de stede gegeesselt, ende daer na gehangen, oock geworcht te werden. Na dat Messire Emery bestelt hadde dat desen arme Peeter aldus ghedoot soude werden, en was sijnen toorn daer mede noch niet ghestilt: maer om twee ellendighe amoreuskens met heur ontschuldige kinderkens tot eender uren uytter werelt te helpen heeft hy fenijn gedaen in eenen kop met wijn: den welcken hy een seer getrou dienaer ghegeven heeft met een naeckt swaert daer by seggende. Gaet met dese twee dinghen tot Violante, ende seght haer uyt mijnen name dat zy van deser uren kiese een van dese twee manieren van sterven: te weten oft [p. S1v] metten fenijne, oft metten swaerde: oft is zy onwilligh, dat ickse levendigh voor alle de werelt sal doen verbranden. Ende als ghy dit volbracht sult hebben suldy ‘t kint dat onlancx van haer gheboren is, nemende dat metten hoofde, teghens de muere slaen ende ghevent daer naer den honden te eten. Als nu de Vader dit wreede Oordeel hadde ghegheven teghens zijn dochter

8

Page 9: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

ende dochters kindt, is de dienaer bereyder om quaet dan goet te doen ghegaen ter plaetsen daer de dochter was. Aen d’ander zijde wert Peeter nu (so geseyt is) al veroordeelt zijnde ende ghegeesselt werdende ter galghen waert ghebracht: de welcke nae ‘t believen der geenre die de Justitie deden, gheleyt was voorby een herberghe, daer doen ter tijdt drie groote personagien ghekomen waren uyt Armenien, geschickt zijnde vanden Coninck des selven landts tot Roomen aenden Paus: om metten selven te onderhandelen van een heyrvaert die men over Zee bestaen soude. Dese waren hier af gheseten om heur sommighe dagen wat te verversschen ende te rusten: ende was hunluyden groot eere bewesen van den Trappanier Edelluyden, oock sonderlinge van Messire Emery. De Ambassadeurs hoorende dat de Justitie daer voorby quam, zijn aende vensteren ghekomen om de ghevangenen te ziene. Nu was Peeter vanden gordele opwaerdts gantsch naeckt ende metten handen op sijnen rugghe ghebonden: de welcke gesien wesende van een van dese Ambassadeurs (die een bedacht man ende groot achtbaer was ghenaemt Phinee) ghemerckt werdt te hebben op sijn borste een groote roode plecke, niet ghewervet, maer natuerlijck in sijn vel zijnde, ghelijck ghy seghen soudet dat de vrouwen alhier rooven noemen. Soo haest en sach desen man dat litteecken niet oft hy wert strackx denckende op een Sone, die hem wel vijfthien Jaeren gheleden opte zeekust van Jaffe ghenomen was vande zeeroovers: waer af hy na dien tijt noyt sedert eenighe mare af en hadde vernomen. Ende aenmerckende den ouderdom van dien ongheluckighen jonghelinck diemen daer voorby gheesselde, began hy te overlegghen dat sijn verloren sone, indien hy noch leefde, van eender oude soude zijn als die veroordeelde scheen te wesen: dies hy oock bestont te vermoeden oft dit sijn sone wel soude mogen zijn, denckende dat die (indien hyt ware) noch wel ghedenckenisse behoorde te hebben van hem selfs oock van sijns vaders name ende vande Armenier tale.Als Peeter dan benevens die herberge was ghekomen, heeft hy hem geroepen segghende: O Theodore. Peeter desen name hoorende sach terstont opwaerdt, totten welcken Phinee voort seyde in Armenier spraecke. Van waer zijt ghy ende wie is u Vader? De dienaers die hem leyden hielden terstont met hem stille om de eerwaerdigheyts wille vanden Ambassaedt, dies Peeter hem antwoordende seyde. Ick ben uyt Armenien ende de Sone van eenen man gheheten Phinee ende was hier ghebracht van volck die ick niet en kende.Phinee dit hoorende, verstont dit sekerlijck te wesen sijn sone die hem ontrooft was: daeromme hy met sijn ghesellen haestelijcken van boven af gheloopen ende hem mits onder de Serganten al weenende om den hals ghevallen is: Doen heeft hy hem sijns selfs mantel, die rijckelijck was, om ’t lijf gheslaghen ende den onder rechter ghebeden zoo langhe te willen vertoeven: tot dat hem belast soude werden desen jonghelinck wederomme te brenghen: het welcke hem vanden onderrechter gaerne verwillight werdt. Nu hadde Phinee door ‘t gheruchte dat over al vlooch, d’oorsaecke al ghehoort waeromme des jongelinck ter galge waert gebracht werdt: dies hy terstont met sijn mede Ambassaten met oock alle heur gesiende ghegaen is tot Messire Conraedt, dien hy aensprack, in deser wijsen. Dese jongelinck, [p. S2r] mijn Heere, dien ghy als oft een slaeve waer, ter dootwaert sendet, is vry ende mijn sone: ende is oock bereyt om tot een Wijf te trouwen die dochter diemen hem aenseydt van haer eere gheset te hebben: daeromme sal u believen metter executien oft rechtvorderinghe op te houden, ter tijt toe datmen vernomen sal hebben oft sy hem wel tot een Man begheerdt op dat ghy niet en soudt bevonden werden teghens de Wet ghehandelt te hebben, by alsoo verre zy daer inne te vreden is. Messire Coenraet verhoorende dit des Ambassaets Sone te wesen, werdt gantsch verwondert: oock was hy al eenighsins beschaemt om de dolinghe der Fortuynen, ende beleet waer te zijn ‘t gene dat Phinee tot hem seyde. Aldus heeft hy den veroordeelden terstont weder te rugge doen brenghen binnen sijnen huyse: ende sant ooc spoedelick om Messire Emery te

9

Page 10: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

halen: den welcken gekomen zijnde, hy alle dese saken vertelt heeft. Messire Emery vermoedende dat sijn Dochter met haer soonken nu al doot waren, wert de bedruckste man ter werelt om ‘t gene hy gedaen hadde: ende want hy wel verstont dat alle desen handel lichtelijck gebetert mochte werden, by alsoo verre sijn dochter noch niet doot en ware, heeft hy terstondt een Bode snellijck doen loopen daer sijn dochter was: om te seggen datmen sijn bevel niet volbrengen en soude, indient noch niet gedaen en waer. Dese Bode is rasschelijck derwaerdts gheloopen: ende vandt dat d’eerste Bode het sweert met den gefenijnden dranck voor de dochter ghesteldt hebbende haer met schandelijcke lasteringen stondt ende beschelde: om dat sy haer niet en spoede het eene oft ander te verkiesen, daer toe hyse dwinghen wilde. Maer als hy zijns Heeren bevel verstont, liet hy de dochter met vreden, keerde weder tot sijnen Heere ende vertelde hem hoe dattet ghevaren was. Messire Emery daer inne seer verblijdt zijnde is ghegaen totten Ambassaet Phinee: daer hy hem met betraenden ooghen ontschuldighde, soo hy best mochte, van ‘t gene datter gheschiet was, ende badt dat hem sulcx vergheven mochte werden: daer by segghende dat hy te vreden was sijn dochter Theodore tot eenen echten Wijve te geven, indien hy die begheerde. Phinee nam sijn ontschuldiginghe in’t beste ende seyde. Ick wil ende verstae dat mijn sone u dochter te Wijve sal nemen: ende soude hy niet willen, so ben ick te vreden dat het ghegeven vonnisse tegens hem volbracht sal werden. Phinee ende Messire Emery hierinne over een gekomen zijnde gingen t’samen ter plaetse daer Theodore was, noch beancxt zijnde vanden doot ende verblijt van sijnen vader gevonden te hebben: den welcken zy vraeghden hoe dat sijnen sinne stont in dese sake. Als Theodore hoorde dat Violante sijn huysvrouwe soude wesen, indient sijnen wille waer, heeft soo groote blyschappe in sijnder herten bevoelt, dat hem dochter uytter hellen int paradijs te springen, ende sprack dat hy sulcx voor sulcken grooten weldaedt ende gratie soude achten, dat yeghelijck van hun beyden hem zijnder danckbaerheyt vernoeghen soude. Van ghelijcken werdt oock ghesonden aen de dochter om haer meenige hier ooc af te hooren: de welcke verstaende wat Theodore gheschiet was, ende wat haer nu mochte gebeuren inde plaetse dat sy stracx daer voor de alder bedroefste creatuere ter werelt ende een verbeytster des doodts was gheweest, en heeft sulcx int lange niet konnen ghelooven: maer ten laetsten de woorden diemen haer toeseyde eenighsins geloovende began sy allenskens een weynigh te verblijden ende heeft gheantwoort: dat haer ter werelt geen dinck so aengenaem en ware als Huysvrouwe te werden van Theodore: doch waer zy bereydt om te doen ’t ghene haer Vader believen soude haer te ghebieden. Daer nae heeft Messire Emery dese twee doen trouwen, ende een seer groot Feest doen houwen tot een groot behaghen van alle de burgheren. De Bruyt door desen wenschelijcken troost bekomende verwan allenskens die gheleden dootlijcke vreese, dede haer kindeken op voeden ende wert wederomme schoonder dan zy oyt te voren was gheweest. Als zy nu uytten Kinderbedde gheresen, ende Phinee wederomme van Roomen daer ghekomen was heeft sy hem de behoorlijcke eerbiedinge als een dochter haer vader ghedaen: de welcke seer verblijt zijnde met so suyverlijcken ende eerlijcken schoon dochter, een heerlijcke bruyloft dede houden ende ontfinckse met grooter feesten ende waerde voor sijn dochter, waer voor sy oock altijt daer nae van hem ghehouden wert. Na sommige dagen is hy met sijn Sone, sijn Dochter ende haer kindeken in een Galleye gheseten, ende met heur ghevaren tot Lalasse: daer dese twee ghelievekens totter doodt toe in rusten ende vreden woonden.

10

Page 11: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

ERASMUS: Opdracht van de Lof der Zotheid aan Thomas More

Waarde Thomas More!

Toen ik de afgelopen dagen op terugreis was van Italië naar Engeland, heb ik - om niet al die tijd dat ik te paard moest zitten, mijn tijd te hoeven slijten met banale en stijlloze gesprekken - er de voorkeur aan gegeven eens uitvoerig na te denken over onze gemeenschappelijke liefhebberijen, of mij te wijden aan de plezierige herinneringen aan mijn geleerde en prettige vrienden die ik hier had achtergelaten. Van hen kwam jij, mijn beste More, mij wel het eerst in gedachten; bij afwezigheid placht ik met evenveel genoegen aan je te denken als ik in je aanwezigheid steeds genoot van je gesprekken; verdraaid, als dat niet het heerlijkste is dat het leven me ooit heeft geschonken! Daar ik dus vond dat ik althans íets moest doen en dat tijdstip weinig geschikt scheen voor een ernstige studie, heb ik besloten mij te vermaken met een lofprijzing der Zotheid. Je zult vragen: Hoe kom je in ’s hemelsnaam op dat idee? In de eerste plaats heeft jouw achternaam, Morus, mij geïnspireerd omdat die zozeer op het woord Moria (Zotheid) lijkt als het begrip zelf jou vreemd is. Het is je zelfs volkomen vreemd; daarover zijn allen het eens. In de tweede plaats vermoedde ik dat deze spirituele scherts van mij bij jou wel vooral instemming zou oogsten omdat jij dit soort grapjes - dat wil zeggen, als ik het goed heb, indien ze niet zonder esprit en niet volkomen zouteloos zijn - zeer pleegt te waarderen en je je überhaupt in het gewone dagelijkse leven als een Democritus1 gedraagt. Want hoewel je, zoals te verwachten is bij de bijzondere scherpzinnigheid van je geest, enerzijds mijlenver boven de massa uitsteekt, ben je anderzijds toch in staat, en heb je er zelfs plezier in, met alle mogelijke mensen in alle omstandigheden om te gaan dank zij je ongelooflijk charmant en vriendelijk optreden. Dus zul je dit opstelletje niet slecht wel gaarne aanvaarden als een souvenir van je vriend, maar het tevens onder je hoede nemen daar het immers aan jou is opgedragen en dus al jou en niet meer míj toebehoort. Want wellicht zal het niet ontbreken aan herrieschoppers, sommigen met de aantijging dat het een al te lichtzinnig niemandalletje is dat een theoloog niet past, anderen dat het te kwetsend is en in strijd met de christelijke nederig-heid; ze zullen schreeuwen dat ik de reïncarnatie ben van de Oude Komedie en van een zekere Lucianus2, en overal naar bijt. Maar zij die gekwetst zijn door de frivole en speelse inhoud, dienen liever te bedenken dat niet ík dit voorbeeld heb gesteld, maar dat ditzelfde reeds vroeger herhaaldelijk door grote auteurs is gedaan. Vele eeuwen geleden immers heeft Homerus zijn Kikkermuizenstrijd gedicht, Vergilius zijn Mug en de Stamppot, en Ovidius de Noteboom3. En Polycrates heeft immers een lofrede op Busiris geschreven - aangevallen door

1 Grieks filosoof (5e eeuw v. Chr.), een der grondleggers van de atoomleer; ‘de lachende filosoof’ genoemd om zijn optimistisce levensbeschouwing.

2 De zgn. Oude Komedie in Athene (belangrijkste vertegenwoordiger: Aristophanes) bood een niets en niemand ontziende politieke en maatschappelijke satire (5e eeuw). Lucianus is een Grieks satiricus uit de 2e eeuw na Chr.

3 De in Homerische trant geschreven parodie op het Griekse heldendicht, de Batrachomyomachia, is niet van Homerus, maar uit veel latere tijd. Tot de aan Vergilius toegeschreven kleinere gedichten behoren de Culex, een anekdote over de postume wraak van een mug, en het Moretum, een landelijk tafereeltje met de bereiding van een boerenontbijt als hoofdmotief. De Nux van Ovidius behelst de

11

Page 12: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

Isocrates - Glauco op de onrechtvaardigheid, Favorinus op Thersites en de vierdendaagse koorts, Synesius op de kaalhoofdigheid, Lucianus op de vlieg en de parasiet.4 Seneca heeft immers ook grapjes gemaakt over Claudius’ vergoddelijking, Plutarchus over het gesprek tussen Gryllus en Odysseus, Lucianus en Apuleius over hun Ezels, en een onbekende over het testament van de big Grunnius Corocotta, zoals de heilige Hiëronymus vermeldt.5 Daarom, als ze dat willen, laten ze dan maar denken dat ik een poosje om me te vermaken rover tje heb gespeeld, of stokpaardje, als ze dat beter uitkomt. Wat is dat immers eigenlijk voor een onbillijkheid om hoewel we iedere levenswijze het recht op eigen amusement toekennen, aan de geleerdheid geen enkele ontspanning toe te staan, vooral als de scherts een serieuze achtergrond heeft en de gekheid zó wordt behandeld dat de niet volslagen ongevoelige lezer hier vrij wat meer van opsteekt dan van de pedante of virtuoze uiteenzettingen van sommige schrijvers? Bijvoorbeeld als iemand in een uit citaten in elkaar geflanst betoog een lange lofzang op de welsprekendheid of de wijsbegeerte houdt, of een ander een lofrede op een of andere vorst neerschrijft, en een derde aanspoort om de oorlog tegen de Turken te beginnen. De een geeft toekomstvoorspellingen, de ander verzint weer originele opmerkinkjes over een onzinnig onderwerp. Want evenals er niets gekkers bestaat dan ernstige zaken humoristisch te behandelen, zo is er niets amusanter dan onzin zò te behandelen dat je de indruk wekt allesbehalve een grappenmaker te zijn. Anderen zullen over mij oordelen; niettemin, als eigenwaan mij althans niet volkomen misleidt, heb ik wel de zotheid geprezen, maar op een niet helemaal dwaze manier. Om nu dan te antwoorden op de insinuerende opmerking over mijn ‘kwetsend-zijn’: begaafde schrijvers is altijd deze vrijheid toegestaan om ongestraft te spotten met de maatschappij, als deze vrijheid maar niet ontaardde in kwaadaardigheid. Daarom bewonder ik ook zozeer in onze tijd de gevoeligheid der oren die behalve plechtige titels niets meer kunnen verdragen. Voorts kan men enige mensen aantreffen die de godsdienst zo op zijn kop zetten dat ze nog eerder Christus zelf ernstig zouden beledigen dan dat er ook maar een heel onschuldig grapje op een bisschop of vorst wordt gemaakt, vooral als dat iets heeft te maken met ‘het slijk der aarde’. Wie immers de gedragingen der mensen aan een oordeel onderwerpt op zodanige wijze dat hij helemaal niemand met name kritiseert, kwetst hij dan, vraag ik je, of onderwijst en vermaant hij eerder?

Trouwens, om hoeveel dingen, veroordeel ik mezelf niet? Bovendien, hij die geen enkele groep mensen ontziet, keert zich blijkbaar niet tegen één mens in ‘t bijzonder, maar wel tegen alle zonden. Als er dus iemand zal opstaan die uitroept dat hij gekwetst is, zal hij daardoor zijn schuldgevoel verraden of althans zijn angst. Op dit terrein heeft met veel grotere vrijheid en

klacht van een noteboom over zijn mishandeling door de voorbijgangers.4 Polycrates, een Attisch redenaar uit de 4e eeuw, schreef in wedijver met zijn collega

Isocrates een lofrede op Busiris, een Egyptische koning uit Griekse verhalen die alle vreemdelingen doodde. Glauco houdt zijn betoog in Plato’s dialoog De Staat . Favo-rinus was een Grieks-schrijvend auteur uit het einde van de 1e, begin 2e eeuw n. Chr.; Thersites is bij Homerus het type van de opstandige man uit het volk. Synesius was een bisschop, begin 5e eeuw.

5 Na de dood van keizer Claudius (54 n. Chr.) schreef Seneca zijn Apocolocynthosis, vol giftige spot. Plutarchus ( 1e eeuw n. Chr.) schreef een groot aantal meest historische en wijsgerige werken. Gryllus is een van Odysseus’ metgezellen die in een varken is veranderd en aan die toestand de voorkeur geeft. Apuleius uit N.-Afrika (2e eeuw n. Chr.) is de auteur van de bekende Gouden ezel, een sprookje over een in een ezel veranderde jongeman. De naam Grunnius Corocotta wil zoiets zeggen als ‘Knor Zwijnsmans’. Hiëronymus is een beroemd kerkvader uit de 4e eeuw wiens werken door Erasmus zijn uitgegeven.

12

Page 13: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

nog bijtender de heilige Hiëronymus zijn spot bedreven waarbij hij diverse malen zelfs namen noemde. Afgezien van het feit dat ik mij van het noemen van namen onthoud, heb ik bovendien hierom mijn pen in bedwang gehouden opdat de verstandige lezer gemakkelijk zal begrijpen dat het mij meer om het amusement dan om de satire te doen was. Want ik heb helemaal niet volgens Juvenalis’6 voorbeeld dat verborgen misdadigersuitvaagsel verjaagd, maar er mij eerder op toegelegd het belachelijke aan de kaak te stellen dan het schandelijke. Als er dan nog iemand is die zich ook daarmee niet kan verzoenen, moet hij tenslotte dit bedenken: het is eervol berispt te worden door de zotheid die, daar wij haar tot een sprekende persoon hebben gemaakt, zich moest schikken in de haar passende rol. Maar waarom zeg ik dit jou, een zo uitstekend advocaat dat je zelfs niet zo sterke zaken toch voortreffelijk kunt verdedigen?

Gegroet, grote redenaar More, en verdedig jouw Zotheid met al je krachten!

Op het land, 9 juni 1508 Je Erasmus

Bron: Erasmus, Lof der Zotheid. Vertaald door A.J. Hiensch. Negende druk. Utrecht, 1988. [Prisma-pocket 1359]. p. 7-10.

6 Juvenalis was een Romeins auteur uit de eerste eeuw na Chr. die bekend staat om zijn satires. Typerend zijn Juvenalis’ meedogenloze, sarcastische aanvallen, geboren uit verontwaardiging over de domheid en slechtheid om hem heen.

13

Page 14: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

3 . Z E S T I E N D E E E U W - L Y R I E K

PETRARKISME

O blond-ghestruyvelt hair! hair dat de Sonn’ beraeyt,Dat mijn ionck-iaerigh hert hauwt soo stranghe bevanghen.O tanden van yvoir! o snee-wittighe wanghen,Die t’pinceel van Apell’ met purpur heeft befraeyt!

5 O lipkens/daer uyt dat Liefde sijn schichten saeyt!O mond/daer uyt dat stort de Jeughd’ haer soete sanghen/O wel-besneden handt/die om mijn pijn t’herlanghenOnsteeckt van nieus de torts/die eens was uyt ghewaeyt!

O ooghskens/biende vreught/en droefheydt van ghelijcke!10 O borstiens/die besit Cupido voor sijn rijcke!

O keel/diens zoet gheluyt zoo langh in d’oore blijft!

O cuskens/die my dwaes ydel troost-hope gheven!O zoet-zuerighe spraeck/die nu smeeckt/en nu kijft!Ghy doet my duystmael s’daeghs hersterven en herleven.

1 ghestruyvelt hair: krulhaar. beraeyt: bestraalt.2 hauwt: houdt; stranghe: sterk; hauwt bevanghen: in zijn ban houdt.4 Apell’: Apelles, hofschilder van Alexander de Grote, gold als onbereikbaar ideaal van de

schilders; befraeyt: versierd. 9 biende: biedende; van ghelijcke: te gelijk.12 dwaes: (bijstelling bij my).13 kijft: twist.

Bron: J. de Harduwijn, De weerliicke liefden tot Roose-mond. Ed. O. Dambre. Culemborg 1972, pag. 80.

XCI

O beaux cheveux d’argent mignonnement retors!O front crespe & serein! & vous face doree!O beaux yeux de crystal! ô grand’ bouche honoree,Qui d’un large reply retrousses tes deux bords!

14

Page 15: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

5 O belles dentz d’ebene! ô precieux tresors,Qui faites d’un seul riz toute ame enamouree!O gorge damasquine en cent pliz figuree!Et vous beaux grands tetins, dignes d’un si beau corps!

O beaux ongles dorez! ô main courte & grassette!10 O cuisse delicatte! & vous gembe grossette,

Et ce que je ne puis honnestement nommer!

O beau corps transparent! ô beaux membres de glace!O divines beautez! pardonnez moy de grace,

Si, pour estre mortel, je ne vous ose aymer.

Bron: J. du Bellay, ‘Les Regrets’. In: J. du Bellay, Oeuvres poétiques. Ed. H. Chamard. Tome II (Parijs 1970), pag. 122.

Vertaling

O mooie zilveren haren, aardig gekruld en opgekamd!O gerimpeld en sereen voorhoofd! En gij gouden gelaat!O mooie kristallen ogen! O vereerde grote mondDie met een brede vouw uw twee randen omkrult.

5 O mooie tanden van ebbenhout! O kostelijke schatten,Die door slechts één lach ieder doet verliefd worden!O hals van damast in wel honderd plooitjes gedaan!En gij mooie grote borsten, waardig een zo mooi lichaam!

O mooie gouden nagels! O korte en mollige hand!10 O tere dij! En gij fors been,

En gij, wat ik op een eerbare manier niet kan noemen!

O mooi, doorschijnend lichaam! O mooie ledematen van ijs!O goddelijke charmes! Vergeeft u mijIndien ik het niet waag u te beminnen, omdat ik sterfelijk ben.

S’amor non è, che dunque è quel ch’io sento?Ma s’egli è amor, per Dio, che cosa e quale?Se bona, ond’è l’effetto aspro mortale?Se ria, ond’è sì dolce ogni tormento?

5 S’a mia voglia ardo, ond’è ‘l pianto e lamento?S’a mal mio grado, il lamentar che vale?O viva morte, o dilettoso male,

15

Page 16: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

Come puoi tanto in me, s’io nol consento?

E s’io ‘l consento, a gran torto mi doglio.10 Fra sì contrari venti in frale barca

Mi trovo in alto mar senza governo:Sì lieve di saver, d’error sì carca,Ch’i’ medesmo non so quel ch’io mi voglio,E tremo a mezza state, ardendo il verno.

Bron: F. Petrarca, Rime e Trionfi. Ed. F. Neri. Torino 1966, pag. 225.

Si ce n’est pas Amour, que sent donques mon coeur?Si c’est Amour aussi, pour dieu quelle chose est-ce?S’elle est bonne, comment nous mét elle en detresse?Si mauvaise, qui fait si douce sa rigueur?

5 Si j’ars de mon bon gré, dou me vient tout ce pleur?Si maugré moy, que sert que je pleure sans cesse?O mal plein de plaisir! o bien plein de tristesse!O joye douloureuse! o joyeuse douleur!

O vive mort, comment peus-tu tant sur mon ame,10 Si je n’y consen point? mais si je m’y consen,

Me plaignant à grand tort, à grand tort je t’en blame

Amour bon & mauvais, bon gré maugré, je soufre:Heureux & malheureux & bien & mal je sen:Je me plain de servir où moy mesme je m’ouffre.

Bron: De Baïf, ed. Marty-Laveaux, I, pag. 102.

Sonet.

En ist de liefde niet, wat ist dan dat my quelt?En ist de liefdé ooc, wat mach de liefde wesen?Is sy soet ende goet, hoe valt sy hert in desen?Is sy quaet, hoe is dan soo suete heur ghewelt?

5 Brande ic met mynen danc, hoe ben ic dan ontstelt?Ist teghen mynen danc, sal tsuchten my genesen?O vreucht van pynen vol, pyne vol vreucht geresenO droefheyt vol joleyts! o blyschappé verfelt!Levende doot hoe moecht ghy teghen mynen danck

10 Dus velé over my? maer ben ick willens cranck,My claghende tonrecht, de liefde ick tonrecht blame.Liefde goet ende quaet, my leet en aenghename, Gheluck en ongheluck, suer en soet ick ghevule:

16

Page 17: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

Ic suke vryicheyt, en om slaven ick wule.

Bron: J. van der Noot, Het Bosken en het Theatre. Ed. W.A.P. Smit en W. Vermeer. Utrecht 1979.

17

Page 18: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

4 . Z E S T I E N D E E E U W : T O N E E L

ELCKERLIJC

(De aanhef van Elckerlijc, God spreekt:)

[fol. A2r-v.]Csie boven uut minen throne

Dat al daar is int smenschen persone Leeft uut vresen onbekent Oec sie ic tvolc alsoe verblent

5 In sonden si en kennen mi niet voer god Opten aertschen scat sijn sy versot Dien hebben sy voer gode vercoren. Ende mi vergheten die hier te voren De doot heb geleden doert smenschen profijt

10 Och hoverdye, ghiericheit ende nijt Metten .vii. doot sonden vermoghen. Hoe sydi ter werelt nu voert getogen Want mids der .vii. doot sonden ghemeen Es opghedaen des ic in ween

15 Ben. seker met alder hemelscher scaren Die .vii. duechden die machtich waren Sijn alle verdreven ende verjaecht Want donnosel heeft mi seer geclaecht Elckerlijc leeft nu buten sorghen

20 Nochtan en weten sy ghenen morghen Ic sie wel hoe ict volc meer spare Hoet meer arghert van jare te jare Al dat op wast erghert voert Daer om wil ic nu als behoert

25 Reekeninge van elckerlijc ontfaen Want liet ic die werelt dus langhe staen In desen leven in deser tempeesten Tvolc souden werden argher dan beesten Ende souden noch de een den anderen eten

(Elckerlijc zoekt hulp bij zijn vrienden, maar ondanks mooie beloftes zal ‘Gheselscap’ hem in de steek laten).

18

Page 19: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

[fol. A7v]30 G:Elckerlijc goeden dach

Moet u god gheven ende ghesonde Hoe siedi dus deerlic doet mi orconde Hebdi yet sonderlings dat u let

35 E: Ja ick gheselschap G: Ach armen hoe sydij dus ontset Lieve elckerlijc ontdect mi minen moet Ic blive u bij tot in die doot Op goet geselscap ende trou gesworen.

40 E: [fol. A8r] Ghi segt wel gheselschap. Wattes verloren

Hoe kan Elckerlijc nog gered worden van de eeuwige verdoemenis? ‘Kennisse’ wijst hem de weg.

[fol. C2v]K: Nu gaen wi ons stratenTot biechten sy is een suver rivierSy sal u pureren

E: Uut reynen bestier45 So gaen wi tot daer ic bids u beiden

Waer woent biechte.K: [fol. C3r] Int huys der salichedenDaer sullen wise vinden soudic meenenE:Ons here god wil ons gracie verlenen

50 Tot haer die ons vertroosten moetK: Elckerlijck dit is biechte valt haer te voetSy is voer gode lief ende waert

[fol. C3v] Biechte spreekt:

55 Elckerlijc u lijden mi wel kont isomdat ghi met kennisse tot mi sijt comenSo sal ic u troesten tuwer vromenOec sal ic u geven een juweelken reneDat penitencie heet allene

60 Daer suldi u lichaem mede terminenMet abstinencien ende met pinenHout daer siet die gheesselen puere.Dats penitencie strang ende suere

[fol. C6r]65 K:En slaet niet meer hebt goeden moet

God siet u leven inden throneDoet aen dit cleet tuwen lone.Het is met uwen tranen bevloeyt

19

Page 20: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

Dus draechtet vrij onghemoeyt70 Oft anders soudijt voer gode gemissen

E:[fol. C6v] Hoe heet dit cleetK: Tcleet van berouwenissen

Het sal gode alte wel behaghen

[fol. C8v]75 K:Elckerlijc hoert wat ic ghewaghe

Gaet totten priesterliken staet Ende siet dat ghi van hem ontfaet Tsacrament ende olys mede Dan keert hier weder tot deser stede

80 Wi sullen alle na u verbeiden Vijf sinnen: Ja elckerlijc gaet u bereyden Ten is keiser coninc hertoge of grave Die van gode hebben alsulcken gave Als die minste priester doet allene.

85 Van alden sacramenten reene. Draecht hi den slotel aldoer bereyt.

[fol. D1r] Tot des menschen salicheit Die ons god teender medecine Gaf uuter herten syne

90 Hier in desen aerschen leven

Nu kan Elckerlijc met een effen rekening voor God verschijnen: hij mag door naar de hemel.

Bron: Den spieghel der salicheit van elckerlijc. Hoe dat elckerlijc mensche wert ghedaecht gode rekeninghe te doen van sinen wercken. Antwerpen, [z.j. 1501?]. [Exemplaar KBH 231 G 51].

20

Page 21: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

JAN VAN DEN BERGHE

[Wellustige Mensch heeft alles wat zijn hartje begeert: rijkdom, aardse schatten, personeel en overdadig eten en drinken. Op aandrang van twee sinnekens, Quaet Gelove en Vleijschelijcke Sin genaamd, geeft hij zich over aan de geneuchten van wijntje en trijntje. Het gekozen fragment begint, wanneer in de verte de kerkklok luidt:]

Wellustige MenschVoorwaer, mij en leijt niet seer veel aen die kercken;Met grooter devotien, ick mij niet en quelle.

Quaet Gelove5 Soudij niet te kercken gaen? Way, dats een geselle.

Daeraff moet ghij anders bedacht | sijn.

Vleyschelijcke Sin Ghij en sout geen man van eeren geacht | sijn, Ghij moet ter kercken gaen om der mensch te behaegen.

10 Quaet Gelove So moechdij noch schier off morgen die schaele om draegen, Eenen kerckmeester off van sulck bestier | sijn,

Vleyschelijcke Sin Gasthuijs meester oft almoessenier | sijn.

15 Ghingdij niet ter kercken, dit soudij verliesen.

Quaet GeloveNu machmen u raetsman ofte renthe meester kiesen;Kerckelijcke lien werden so bedegen [=onderscheiden].

Vleyschelijcke Sin20 Al gaedij dan somtijts buijten weegen

Bij avent laete, alst niemant en siet,Dat die lien niet en weeten en schaet hem niet.

Wellustige Mensch Ghaen wij dan ter kercken nae u bediet,

25 Een cordt gebedt voor Goode stroijen | snel.Maer siet eerst achter, staen mijn ploijen | wel?Twaer schande sou ick mismaeckt ter kercken gaen.Tis een nieuw cleet, ick hebt eerst aengedaen,Besiet ofter ijet mocht aen mismaeckt | sijn?

30 Quaet Gelove

21

Page 22: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

Neent, noijt cleet ter werrelt mocht badt [=beter] gemaeckt | sijn, Het staet so nettekens aen u leden,

Vleyschelijcke Sin Tschijnt ghij compt uuijt een corffken getreden;

35 [...] Bij alle menschen hebt ghij goeij gratije.

Wellustige Mensch Wie staet op den preeckstoel?

Quaet Gelove Daegelijckxse Predicaetije,

40 Die elckeen tbeste raet, maer selver die leste | is.

Vleyschelijcke Sin Wadt sal hij preecken, peijns ick?

Quaet GeloveDat Godt die beste | is.

45 Den ouden droom, die can ick wel raemen [=gissen].

Daegelijckse Predicatie (als een priester staende op eenen stoel)In nomine Patris et Fijlie, et Spiritus Sanctij, amen. Vanitate vanitatem, et omnia vanitas,Verba schribuntur eclesiastes,

50 Dixit Salomone in prime capittele.Jesus Christus, waerachtig Godt ende mensche mee,Verlenen ons sijn gratije altsaemen,Naer dit leven dat eeuwich leven, amen.Alder liefste in Christo die hier vergaedert | sijn,

55 Die woorden die ick gesproocken heb int LatijnSijn te seggen in onser taelen dan:Tis al gelijck ijdel, seijt den weijse man.IJdelheijt is dat in des werrelts bevanck [= gebied] leeft,Daer is niet dat den rechten ganck | heeft,

60 Tmoet al veranderen en in niet verkeeren.[...]

Wellustige Mensch Ick meene mijn pachters sullen heeden comen, Sij souwen mij gelt oft cooren bringen.

Quaet Gelove65 Laet de paep preecken, peijnst ghij om u dingen,

Wat hebdij te doen met ijemants dancke.

Vleyschelijcke Sin

22

Page 23: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

Siet, siet, ginder slaept eenen dat hij valt vande bancke.Hoort hij niet wel wadt Daegelijckse Predicatij seijt?

70 Daegelijckse Predicatie [...] O mensche, wilt u dan vander werrelt keeren! Peijnst om sterven en hebt de vreese des heeren, Wien u wercken bekent sijn heel en al; Peijst den dach sal comen datmen reeckenen sal [...].

75 Laet vleeselijck zin en quaet gelove vlijet! Vreest den Heere, want hijt al deursiet; Wandelt in sijn geboden jolijselijck, Vreest hem met lieffde, so doedij wijselijck, Ick vermaent u als Dagelijckxse Predicatie.

80 Hier mede beveel u Goods gratijeDie u harte bemoruwe [= vermurwe], ist van steenen,Dat wil u die Vader, de Soon en de Heylighe Geest verleenen. [...]

De Wellustige mensche85 Wee, ick mach wel bloedige traenen weenen

Indien mijn ruste nae sulcken slaep | leijt.

Quaet Gelove Meendij dat also es so den paep | seijt. Verslaet u niet van sulcken geschille.

90 Vleyschelijcke sin Die paep mach al segge dat hij wille, Wie sal hem controleuren van dat hij spreeckt? Hij en doet selve niet een haer van dat hij preeckt, En laet daeromme niet u vrolijck leven.

95 Quaet Gelove Godt is bermhertich, hij salt al vergeven. Daer twee van hem spreecken is hij int midden.

Vleyschelijcke Sin Laet papen en monnicken voor u siele bidden,

100 Tis haer officij [=beroep], wadt macht u letten?

Quaet Gelove Ghij sijt rijck genoech, ghij moecht te meer allmissen besetten Naer u doot, so sijdi toch wel bewaert.

Vleyschelijcke sin Jae, ghelijck een turck die nae den hemel vaert.

105 Sulcke droeffheijt spaert, drinckt daer voor een vaenne.

23

Page 24: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

Wellustige Mensch Willen wij dan gaen, den avent compt dan aenne, Daer ghij mij de herberge hebt bereijt.

Bron: Jan van den Berghe, Dichten en spelen. Uitgegeven door C. Kruyskamp. ‘s-Gravenhage, 1950.

24

Page 25: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

5 . I N L E I D I N G Z E V E N T I E N D E E E U W

Rhetorica

1. Doel en taak van de rhetoricaHet doel van de rhetorica is het leren overtuigen. Het rhetorische systeem is erop gericht te onderwijzen hoe men een publiek moet overtuigen van een bepaalde mening. De taak van de rhetorica is het uitwerken van een goed taalgebruik, dat wil zeggen een taalgebruik dat geschikt is voor het overtuigen van een publiek. Men overtuigt het publiek van een zogenaamde quaestio: een onderwerp of een geschilpunt.

Men definieert de rhetorica dan ook als de kunst van het spreken over iedere willekeurige quaestio om een publiek te overtuigen; of als de kunst in iedere willekeurige quaestio de aspecten te onderscheiden die overredingskracht hebben. Een veelgebruikte vertaling van de term rhetorica in het zeventiende-eeuwse Nederlands is “welspreekkonst”. Dit moet men dus opvatten als: de kunst van het overtuigend spreken en schrijven.

De taken van de redenaar laten zich verdelen in vijf gebieden: hij moet stof en argumenten vinden (inventio); deze stof ordenen (dispositio); haar in het juiste taalgebruik verwoorden (elocutio); haar uit het hoofd leren (memoria); en tenslotte moet hij zijn tekst met de juiste gebaren en intonatie kunnen uitspreken (pronuntiatio, ook wel actio genoemd).

2. InventioVoordat iemand begint te schrijven gaat hij na wat zijn onderwerp is, en wat hij daarover wil zeggen. Hij verdiept zich in zijn stof, bepaalt de kwesties die hij aan de orde wil stellen, en bedenkt argumenten om zijn standpunt overtuigend te kunnen presenteren. Al deze bezigheden vormen de inventio. De inventio gaat dus aan het eigenlijke schrijven vooraf, althans in theorie. De sporen ervan zijn echter in het product van een auteur duidelijk zichtbaar: men kan nagaan op welke punten zijn betoog gebaseerd is, welk standpunt hij inneemt en hoe hij zijn standpunt verdedigt. Daarbij kan blijken dat hij dit zorgvuldig en vakbekwaam doet, of dat hij de techniek van het schrijven en argumenteren niet voldoende beheerst. Kortom: evengoed als voor de auteur is voor de lezer kennis van het inventio-apparaat van groot belang.

De argumenten waar een redenaar mee werkt zijn te verdelen in twee soorten (genera): het genus inartificiale, argumenten waar het systeem van de rhetorica niet aan te pas komt, zoals documenten, precedenten en getuigenverklaringen (testimonia); en het genus artificiale, dat de argumenten omvat die men door middel van de rhetorische techniek kan vinden.

Deze rhetorische argumenten vindt men door middel van het loci-systeem. Een locus is een vindplaats van bepaalde argumenten: door de verschillende loci na te gaan kan een redenaar of schrijver alle argumenten die hij nodig heeft bedenken.

25

Page 26: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

Welke argumenten men moet zoeken hangt af van het genus causae en de status quaestionis. Wat deze termen inhouden, behandelen de volgende paragrafen.

3. Het genus causaeEr worden in de antieke rhetorica drie soorten redevoeringen onderscheiden, drie genera causarum: de juridische rede (genus iudiciale), de politieke rede (genus deliberativum) en de rede die niet door een dergelijk actueel-pragmatisch karakter gekenmerkt werd (genus demonstrativum). Het spreekt voor zich dat literaire teksten over het algemeen het meest verwant zijn met het genus demonstrativum, maar het is ook nodig de beide andere genera te bestuderen. Onderdelen van een tragedie bijv. kunnen immers de woorden van een beklaagde of een staatsman weergeven, en daarmee tot het genus iudiciale resp. het genus deliberativum behoren.

Met deze genera causarum hangen de verschillende soorten vragen samen, die bepalend zijn voor de inhoud van een redevoering. Dit lichten we toe aan de hand van enkele voorbeelden uit verhalen van Jacob Cats’ Trouringh (1637). In het genus iudiciale spreekt een beschuldigende partij en een verdedigende. Het gaat erom, of de aangeklaagde partij een bepaalde daad verricht heeft, en of deze daad rechtvaardig of onrechtvaardig is. In het verhaal ‘Liefdes vosse-vel’ heeft een versmade minnaar zijn geliefde in moeilijkheden gebracht door in zijn nachtkleding in haar deuropening te gaan staan. Zij heeft nu de keus: óf in opspraak komen en haar eer te verliezen, óf met hem te trouwen. In haar aanklacht werpt zij hem dit voor de voeten:

O fy! doortrapten gast, dat ghy met listen vrijt,En in dit eerlijck werck gansch eer-vergeten zijt!

Weet ghy tot uw behulp niet beters voor te wenden,Als door een slimme treck mijn goeden naam te schenden?

De verdediging van de listige minnaar is gebaseerd op het argument, dat zijn daad rechtvaardig was, omdat zij door de liefde werd ingegeven:

Ick lijde, datje seght van my te zijn bedrogen,Dewijl ick tot de list uyt liefde ben bewogen.

In het genus deliberativum probeert men zijn gehoor te overreden een bepaalde handeling te verrichten, of dat juist niet te doen. Men wijst daartoe op het nut of op de schadelijkheid die van bepaalde maatregelen het gevolg kunnen zijn. Zo wijzen de gezanten die de arme, maar krachtige balling David aan Nabal zendt op het voordeel dat deze later zal kunnen trekken van vriendschap met Davids leger, als hij het nu helpt:

Sendt aen den gragen hoop, sendt David uwen vrient,Dat ons voor hongers noot, en hem ter eeren dient.

Wy sullen wederom op uwen kudden letten,En oock ons leven selfs voor u te pande setten.

D’een gunst lockt d’ander uyt en set de vrientschap vast;Het is een soet bedrijf als d’een hant d’ander wast.

26

Page 27: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

(Uit: ‘Houwelick van den Koning David met Abigail.’ In: J. Cats: Trouringh.)

Een redevoering van het genus demonstrativum, in de literatuur het meest gebruikelijke genus, is er op gericht de toehoorders (of lezers) de schoonheid of lelijkheid van een bepaalde persoon, daad of zaak af te schilderen. Men kan dat doen in een lofrede (laus), resp. een beschimping (vituperatio). Cats combineert beide mogelijkheden in zijn verhaal ‘Ongelijck houwelick,’ waarin de moeder van de schone Hipparchia haar dochter een huwelijk met de wereldvreemde filosoof Crates probeert te ontraden door haar te wijzen op de discrepantie tussen hun beider uiterlijk:

Hy is een lelijck mensch, en ghy van schoone leden,Ghy van een soeten aert, en hy van sturen zeden.

Hy wonder rou gekleet, ghy net in uw gewaet,Hy droef in syn gebaer, ghy bly in uw gelaet.

4. De quaestio: thesis en hypothesisEen spreker begint de voorbereiding van zijn redevoering met vast te stellen, welke vraagstukken hij precies moet behandelen, en van welke aard deze zijn. Dit is van belang voor het vinden van de juiste argumentatie. Zo’n vraagstuk kan van algemene aard zijn (quaestio infinita of thesis); de uitspraken die men in dat geval doet zijn geldig voor allerlei personen in allerlei situaties.

Een quaestio kan zich ook tot een specifiek geval beperken (quaestio finita of hypothesis); als men over zo een quaestio een uitspraak doet geldt deze voor een bepaalde persoon onder bepaalde omstandigheden.Een voorbeeld van een uitspraak over een thesis is:

“De Min baart wel verdriet in ’t hart, dat hy bezit”, en“Een Koning heeft veel zorg, die ’t Ryk wel zal regeren.”

een uitspraak over een hypothesis:

“De Min baart u verdriet”, of:“Uw Ryk geeft u veel zorg”;

(Voorbeelden uit het Naauwkeurig onderwys in de tooneel-poëzy door de leden van Nil Volentibus Arduum, Leiden 1765, geschreven in 1670-±1672).

Het laatste type uitspraken wordt veel gebruikt en hoog gewaardeerd in de tragedie. Dergelijke algemene uitspraken, sententiae genoemd, dragen bij tot de verheven stijl van

de tragedie, en reiken de toeschouwer een ethisch referentiekader aan, dat hij nodig heeft om de gebeurtenissen op het toneel te begrijpen en naar waarde te schatten.

5. De quaestio: status quaestionisDe quaestiones worden vervolgens geklassificeerd naar de status, dat is het soort vraagstuk. De redenaar kiest daarbij uit vier mogelijkheden: de status coniecturae, de status finitionis, de status qualitatis en de status translationis. De status coniecturae omvat vragen van het type “Heeft hij dit of dat gedaan?”, ‘Moet er iets ondernomen worden?”, dus de vraag of iets wel of

27

Page 28: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

niet het geval is. Hier volgt een voorbeeld uit het voorwoord bij het treurspel Medea door Jan Vos (1667): “Zy (Medea) staat gereedt om, tot barstens toe vol van spijt, dol van gramschap, en overheet naar weederwraak, haar kinderen van haar waagen, die van vuurbrakende draaken deur de lucht wordt getrokken, op d’aardt te smijten, om het brein en bloedt in het aengezicht van Jazon, de vaader, te doen spatten: maar dit strijdt teegens een der Tooneelwetten van Horacius Flakkus: want hy zegt in zyn Dichtkunst, door den grooten Tooneeldichter J. van Vondel verduitst: Medea vermoorde haere kinders voor den volck niet: al watge my zoo vertoont, dat haet ick als een die het niet gelooft.” Jan Vos stelt in deze zin aan de orde òf hij onjuist gehandeld heeft door met het tonen van gruwelen op het toneel af te wijken van de bewonderde voorschriften van Horatius.

In de status finitionis komt de definitie van de zaak aan de orde, met de bedoeling uit te maken of de door de rechter te hanteren wet wel op de zaak betrekking heeft. Zo kan een dief die van tempelroof beschuldigd wordt proberen aan te tonen, dat wat hij gedaan heeft geen tempelroof is, maar een eenvoudige diefstal, waar minder strenge straffen op staan. In de geciteerde voorrede van Jan Vos stelt deze niet de definitie van zijn eigen daad ter discussie, maar die van de gehanteerde toneelwet van Horatius (en daarmee loopt hij al vooruit op de vierde status): “De haat van deeze Lierdichter, teegens het vermoorden op het Tooneel, spruit niet uit reeden: maar uit niet te kunnen gelooven. de dingen die men niet gelooft, heeft men geen recht toe om te moogen haaten; of zo het niet gelooven een moeder van de haat is, zo moet ik zijn Tooneelwet haaten: want ik geloof niet, om dat hy geen reeden geeft, dat ikze behoef te volgen.” Een wet is altijd redelijk; Horatius’ voorschrift is niet redelijk; het is dus geen wet.

In de derde status, de status qualitatis, wordt de hoedanigheid van de zaak besproken, en vergeleken met wat rechtvaardig, nuttig of goed is. Jan Vos zegt even verder in zijn voorrede: “(...) want ik geloof dat de naagebootste menschemoordt, alsze stark uitgebeeldt wordt, de gemoederen van het volk door het zien kan beweegen.” Anders gezegd, men kan hem het tentoonstellen van gruwelen niet ten laste leggen omdat hij er een hoger doel mee gediend heeft: hij heeft daardoor emoties bij de toeschouwers teweeg kunnen brengen.

In de status translationis tenslotte zijn de omstandigheden en de betrokkenen bij het proces (de rechter, de beschuldigde, de aanklager) aan de orde. Jan Vos hanteert deze status als hij aan de orde stelt of Horatius wel enig recht van spreken heeft: hij heeft zich zelf immers niet altijd gehouden aan de voorschriften die golden voor het literaire genre dat hij beoefende: “(...) maar terwijl hy beezig was Tooneelwetten voor anderen te schrijven, gelooft men dat hy de lierwetten, die hy zelf behoorden te volgen, op verscheide plaatsen heeft vergeeten: (...)”

Bovenstaande voorbeelden uit Jan Vos’ voorrede zijn alle uit het genus iudiciale. In dit genus kunnen alle status in één tekst successievelijk aan de orde komen, maar het staat de redenaar volstrekt vrij er een te benadrukken of achterwege te laten. In het genus deliberativum gaat het er in de verschillende status resp. om òf iets gedaan moet worden; wat het is, dat gedaan moet worden; van welke aard het is, dat gedaan moet worden; en of de betrokken personen wel bevoegd zijn een beslissing te nemen of uit te voeren. In het genus demonstrativum gaat het voornamelijk om de status qualitatis: in een lofrede staat de hoedanigheid van het onderwerp centraal.

28

Page 29: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

Het volgende verhaal is ontleend aan J. Cats: ’s Weerelts begin, midden, eynde, besloten in den trouw-ring. met den proef-steen van denzelve. Dit boek verscheen voor het eerst in Amsterdam in 1637; onderstaande tekst is ontleend aan een van de talrijke herdrukken.

Lees de tekst door en noteer daarbij - in de zeventiende eeuw werd dat niet typografisch aangegeven met de ons vertrouwde aanhalingstekens - waar de woorden van de personages letterlijk aangehaald worden. Analyseer de rhetorische argumenten en bijzonderheden in deze passages.

Twee verkracht, en beyde getrouwt.Na dat de gulde tijt ter einde was gekomen,En dat een slimmer* eeuw haer aenvang had genomen, *slechtere

Doen is de ware deugt getogen op de vlucht,En uyt het aerdsche dal verheven in de lucht.

Stracx heeft de swarte poel veel grouwels uytgespogen,Die met een snelle tocht door alle landen vlogen:

Twist, leugens, vuyl gewin, bedrog, en quade lust,En sucht tot felle wraeck, die noyt en is gerust.

Daer gaen de menschen aen, na dat haer tochten raden,En pogen haren geest als in de vreugt te baden;

Men vint geen ware trou, geen reynen handel meer,De jeugt is buiten tucht, de vrouwen sonder eer.

De machten van het lant, verplicht hier op te letten,Die gaander tegen aen, en maken niewe wetten.

Uyt quaet ontstaet het goet; soo haest het onkruyt wast,Soo dient er na gesien, en op te zijn gepast.

Ontrent de Griecksche strant, te midden in de stroomen,Daer leyt een groene kust, belommert van de boomen,

Verciert met groen gewas, met vet en machtig vee,Met schepen aan de kaey, en neering uyt de zee.

Het lant was wonder rijck, en rijkdom baerde weelde,En stracx verliep de tucht, als sij het monster teelde.

Daer is geen regel meer. Want maegt en Jong-geselIs beesig even staeg met alle dertel spel.

Wat is uyt dit gewoel als enckel leet te wachten?Sy rasen onder een by wijlen gansche nachten;

Geen toesicht, geen ontsag. Een ongetoomde vreugtVervoert het dertel volck, en maeckt een geyle jeugt.

By-naest het gansche Rijck is buyten alle banden,Men siet in geyle lust de jonge lieden branden;

En mits daer menigmael een vryster wert ontschaeckt.Is op de maegden-roof een strenge wet gemaeckt.

Men heeft er vast gestelt, dat wie een dochter schende,En tegen haren danck de jonge maegt bekende,

29

Page 30: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

Sou vallen door het swaert, of (soo de vrijster wou)Moest haer voor eeuwig zijn verbonden in de trou.

Sy, die geschonden was, had recht te mogen kiesen:Of aen den jongen wulp den kop te doen verliesen.

Of hem, uyt soeten aerd, te gunnen ’t echte bedt;En wat sij dus verkoos, dat bleef een vaste wet.

Niet lang na desen tijt, een Ridder van MiletenHeeft aen een schoone maegt sich even dus vergeten:

De vos had menigmael op desen roof geloert,En met een slimme greep Tryphose weg-gevoert

Tryphose kracht gedaen, en even sonder vragen,Haer maegdelicke bloem ten roove weg-gedragen.

Doch mits hy wort vervolgt door menig Edelman,Soo vlugt hy dooor het wout ten besten dat hy kan.

En nae hem door het volck de Juffer is ontnomen,En hy te naeuwer noot met vluchten weg gekomen,

Soo raeckt hy by een maegt wel eer van hem bemint,Die hy doen juyst alleen en sonder hoeder vint.

Hy weetse van het Slot met woorden af te leyden,Te locken op het velt, te brengen aen der heyden;

En t’wijl hy daer alleen met haer in ’t groene rust,Soo stelt hy in het werck sijn ongetoomde lust.

Jokaste weert hem af voor eerst met goede reden,En, als dat niet en hielp met haer geheele leden;

Doch mits de rappe gast de Juffer is te sterck,Soo gaet de lincker voort in sijn oneerlick werck.

Dit wert van stonden aen door al het lant geweten,En door de snelle Faem ten luytsten uyt-gekreten.

De schender wert gesocht en in het wout gevat,En als gevangen man gesonden in de stadt.

De wet die stelt een tijt, en laet de Juffer klagen,Om sich op ’t gansche stuck te mogen onder-vragen;

Dies quam een yder sien, hoe soe een vreemt gevalDaer in het hooge recht een eynde nemen sal.

Soo haest te sijner plaets de Rechter is geseten,Om van het slim bedrijf den gront te mogen weten;

Soo wort van stonden aen Menander in-gebracht,Daer hem het nieusgier volck met groot verlangen wacht.

Sijn wesen is bedroeft, sijn oogen neer-geslagen,Het schijnt dat hy het lijf onmachtig is te dragen,

Sijn handen zijn geboeyt, sijn hooft is sonder hoet;En hem wort aen-geseyt; hoe dat hy knielen moet.

Daer zijgt hy in het zant met wonder bleecke wangen,Sijn mont is sonder spraeck, als van de doot bevangen,

Sijn innig herte klopt, sijn gansche lichaem drilt;Het schijnt dat hem de ziel alree verlaten wilt.

Sijn aensicht staet gestreckt, sijn hairen op-geresen.

30

Page 31: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

Daer is een diepe schrick in sijn gebaer te lesen.Men siet een vreemt gewoel ontrent sijn droeve borst,Soo dat sijn tonge kleeft, verwonnen van den dorst.

Sijn geest verdwijnt in angst, sijn herte gaet versmachten,En schept een volle doot uyt soo een droef verwachten;

Of hy het weelig volck of strengen Rechter siet,Hy vint in dat gesicht de doot, en anders niet.

Stracx na de Jongeling, soo komt Tryphose treden,Een maegt van streng gelaet, en deftig in de zeden:

Sy en haer gansch gevolg is in het swart gekleet,Men siet aen haer gelaet een innig herten-leet.

Sy draegt geen diamant, geen gout of schoone ringen,Geen peerels in het oir, geen kostelicke dingen;

Sy draegt geen hals-cieraet veel duysent ponden waert,Maer in haer rechterhant daer is een vinnig swaert.

Jokaste koomt daer na sich op de sale toonen,En sy en haer gevolg geciert met groene kroonen;

De sleep, die by haer is die gaet als tot een dans,En in haer rechterhant, daer is een rose-krans

Haer kleet is wonder net geschildert met de naelde,Haer borst vol diamant, daer in het oog verdwaelde.

Waer dat de Juffer trat, daer stroyt men edel kruyt,Soo datse quam ter sael gelijck een volle Bruyt.De Meyer* van de stadt begon voor eerst te spreken, *bestuurder

En heeft met streng gebaer den Jonker doorgestreken:* *onderhanden“Gy dient (seyt hy) gestraft naer eysch van uwe daet; genomenMaer segt noch even-wel wat u te seggen staet.”

Soo haest de koude schrick een weynig is geweken,Soo sag Menander op, en gaf hem om te spreken:

“Mijn Heeren, is sijn woort, siet hier een schuldig man,Die niet ontkennen wil, die niet versaken kan

Het droevig ongeval van mijn onwijse jaren,Eylaes! ick was te vroeg genegen om te paren.

Ick heb, en ick beken ’t, ick hebbe groote schult,Maer efter mijn misdaet en is maer ongedult

Ick ben hier in het lant een Edel-man geboren,En van mijn ouders glans en heb ick niet verloren.

Had ick maer in-getoomt mijn grillig onverstant,Ick hadde nu getrout de beste van het lant.

De Nymphen, bey gelijck, die sich alhier vertoonen,Die sullen even-selfs soo verre my verschoonen,

Dat ick een Ridder ben, en dat mijn stoute daetNiet aen en heeft geroert een maegt van hooger staet.

Wy sijn in een gewest te samen op-getogen,En van gelijcke stam, en even van vermogen.

Had ick in dit geval niet al te ras gegaen,Ick hadde, na my dunckt, niet quaets hier in gedaen.

31

Page 32: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

Heb ick haer tegen danck een kus of twee gegeven,Daer is geen moort geschiet, geen mensche doot gebleven,

Geen tempel, geen autaer en isser door ontwijt,Ick heb maer wat te vroeg en wat te rau gevrijt.

De weelde van het lant, de jeugt en hare vlagenDie hebben met gewelt mijn sinnen weg-gedragen,

Mijn herte weg-geruckt; en even dese MaegtDie heeft mijn ydel oog maer al te veel behaegt,

Die heeft tot dit bejag niet weynig voets gegeven,Mijn sinnen weg-geruckt, mijn lusten aen-gedreven,

Niet door een dertel oog, dat geyle loncken schiet,Neen, dat en is voor al in dese Juffer niet.

Sy heeft een stil gelaet, een reyn en deftig wesen,En daer is strenge tucht in haer gesicht te lesen;

En efter haer gelaet, dat noyt tot lust en streckt,Dat heeft in mijn gemoet de lusten opgeweckt.

Is ’t niet een selsaem ding met ons aelwaerdig* leven! *loszinnigDe deugt heeft even-selfs tot ondeugt my gedreven,

De stilheyt tot gewelt, de tucht tot vuyle lust,En, siet, dus is den mensch gedurig ongerust!

Jokaste wederom heeft door een vrolick wesen,Heeft door haer stouten aert, van yder hoog gepresen.

Heeft door een geestig oog mijn geest alsoo verruckt,Dat ick, geheel vervoert haer blompjen heb gepluckt.

Is dit soo grooten quaet? besiet ons eyge Goden,Sy doen het altemael dat schijnt te zijn verboden;

Niet eene van den hoop, die niet sijn geyle lust,Door list of door gewelt, ten lesten heeft geblust.

Is niet de groote Mars in over-spel gevonden?En schoon hy in het bed scheen vast te zijn gebonden,

Des efter niet-te-min, de straffe van den GodEn was hem geen verdriet, maer niet als enckel spot.

Hy die den blicxem voert, wat heeft hy niet bedreven,Wat voor een ruymen loop aen synen lust gegeven!

Dan was hy eens een stier, en dan een witte swaen,En heeft soo maegde-kracht of over-spel gedaen.

Het amber treckt het stroo door onbekende krachten,Men siet het harde stael als op den seyl-steen wachten;

En als het tot hem naeckt, soo schiet het vaerdig toe,En hecht sich aen den steen, en niemant weet’er hoe.

Het amber dat ons treckt, dat zijn de schoone stralen,Die uyt een geestig oog in ons gesichte dwalen:

De seyl-steen onser ziel dat is een heus gelaet,Dat ons, men weet niet hoe, tot aen het herte gaet;

Hier door wert ons gemoet met krachten weg-getogen,Soo dat wy menigmael hier tegen niet en mogen.

Eylaes! ick was vervoert en wist niet hoe het quam,

32

Page 33: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

Sy had my eerst verkracht, eer ick haer maegdom nam.Maer iemant sal misschien sich hieraen mogen stooten,En door een hart gepeys mijn sotte daet vergrooten,

Om dat ick ’t eener tijt twee maegden heb ontschaeckt,En door soo vreemden slag mijn saken vuyl gemaeckt.

Waer siet men, roept het volck, dat iemants losse sinnenOyt aen-gedreven zijn om twee gelijck te minnen?

Of soo dat oyt gebeurt, het is uyt geyle lust,Die niet als met het swaert en dient te zijn geblust,

Dit had ick oock gelooft; maer, siet, ick ben bedrogen,My hebben twee gelijck tot hare min getogen.

Als ick Jokaste sie, mijn gansche ziele mint,Als ick Tryphose sie, ick ben tot haer gesint.

Ick heb Tryphose lief, vermits haer wijse reden,Ick heb Jokaste lief, vermits haer frissche leden.

Ick heb Jokaste lief, om hare soete praet,Ick heb Tryphose lief, vermits haer fier gelaet.

Ick heb Tryphose lief, vermits haer deftig spreken,Ick heb Jokaste lief, vermits haer soete treken.

Ick heb Tryphose lief, haer dient een deftig man;Ick heb Jokaste lief, vermits sy jocken kan.

En schoon of dese twee in wesen sijn verscheiden,Noch sweeft des niet-te-min mijn liefde tusschen beyden,

En als mijn innig hert hiervan een proeve doet,‘k En weet niet wie er staen, of wie’ er wijken moet.

Wat sal ick nu, eylaes! wat sal ick vorder seggen?Ick wil my voor de Wet in ootmoet neder leggen;

En wachten met gedult, wat over dit gevalDe wijse Nymphen doen, de Rechter wijsen sal.

Soo haer Jokaste toont genegen om te paren,Ick wil tot haren dienst mijn jonge leden sparen;

Sy is my liefgetal, sy waerdig dat ick leef,Soo dat ick, wat ick ben haer willig overgeef.

Maer soo Tryphose wil, dat ick sal moeten sterven,Sy kan oock even dat van mijnen geest verwerven;

Ick sta op haer gebodt hier tot de doot bereytKomt, doot my dien het lust, als sy het maer en seyt.

Princessen alle bey, wat sal ick my verschoonen?Gy kont, wanneer je wilt, my straffen of beloonen.

Brengt hier een rose-krans of wel een vinnig swaert;Want, ’t zy ick leef of sterf, gy zijt het beyde waert.”

Soo haest Menander sweeg, men hiet Tryphose spreken,En die heeft even stracx haer degen opgesteken,

En, na een droeven sucht, als uyt haer hertsen gront,Ontdoetse voor den Raet aldus haer bleecken mont:

“Waer ick een lichte-koy of van de geyle vrouwen,Die uyt een krielen aert de vryers onderhouwen;

33

Page 34: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

Of waer ick van den hoop, die, als het haer gevalt,Rijt spelen in het lant, en gansche nachten malt,

Soo woud’ ick mijn verdriet met stille sinnen dragen,En hier aen desen Raet mijn droefheyt nimmer klagen,

Ick kropt’ het onheyl in, ick droeg het met gedult,Ick leet het ongemack gelijck als eygen schult.

IMITATIO“Zoo ziet men de besten meesteren de kunst af, en leert, behendigh stelende, een’ ander het zijne te laten.” J. van den Vondel: Aenleidinge ter Nederduitsche Dichtkunste (1650).

De Renaissance wordt gekenmerkt door een denkwijze die sterk afwijkt van de voorgaande periodes. Doordat de kennis van de omringende wereld toenam, groeide ook de zelfbewustwording en het individualisme van de Renaissance-mens. De geschiedenis werd niet langer beschouwd als het werk van God, maar als een menselijk produkt. Door dit inzicht kreeg men meer vertrouwen in eigen kunnen, en trad men optimistischer de toekomst tegemoet. De wereld en de menselijke natuur waren nog niet geheel bedorven, en de mens kon er zelf voor zorgen dat het ook nooit zover zou komen.

De toegang tot het verleden werd ook bevorderd door de opkomst van de drukpers. Vooral het werk van de oude Grieken en Romeinen genoot grote bewondering, en de klassieke teksten werden dan ook veelvuldig gedrukt, voorzien van geleerde commentaren van de humanisten. De grondige bestudering van de pas ontdekte teksten leidde tot nieuwe inzichten. De werken van de oudsten, bijvoorbeeld Homerus, bleken door latere dichters te zijn nagevolgd. Dit navolgen was geen slaafse naäperij geweest, maar een kritische bewerking van de bronnen. Het werk van de klassieken inspireerde de kunstenaars van de Renaissance, en ook zij trachtten nu hen na te volgen.

Onder invloed van de Griekse en Romeinse denkbeelden veranderde ook de status van de dichter. In de Middeleeuwen was de dichter met handen en voeten gebonden geweest aan de eisen en opdrachten van zijn werkgever, nu werd hij een zelfstandig vakman. Poëzie was een vak, een wijze van leven waaraan een dichter zich geheel moest overgeven. Het bestuderen van de klassieken, wat voor hem een noodzakelijke oefening was, vereiste veel verantwoordelijkheid en werd als een grote eer beschouwd. Poëzie was, stelde men zich voor, van goddelijke oorsprong, en de inspiratie werd de dichter door de “goden” ingeblazen.

De gave om deze inspiratie te ontvangen was aangeboren; zij kon niet geleerd worden. Behalve deze inspiratie echter was er ook techniek, vakmanschap vereist om poëzie te beoefenen, en dit kon wél aangeleerd worden. De jonge dichter moest dan ook een lange leerschool doorlopen voordat hij zich een waarlijk dichter mocht noemen. De belangrijkste stap in dit leerproces vormde de imitatio. Onder imitatio werden twee soorten nabootsing verstaan: nabootsing van de natuur en nabootsing van schrijvers die als voorbeeld dienden.

Imitatio van de natuurHet oordeel van Plato over de kunst was zeer negatief. Voor hem was kunst niet meer dan een derderangs weergave van de natuur. Volgens Plato bestond de werkelijkheid uit ‘Ideeën’ die wij niet direct kunnen waarnemen, maar waarvan wij slechts flauwe afspiegelingen zien die onze werkelijkheid vormen. Een dichter probeert van deze werkelijkheid weer een afbeelding

34

Page 35: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

te maken. Deze afbeelding kan dus nooit lijken op de Ideeënwereld, en is daarom volgens Plato niet de moeite waard.Aristoteles heeft de gedachte dat kunst een afspiegeling van de natuur was, overgenomen van Plato. Hij beschouwde literatuur echter niet als een slechte nabootsing van de natuur, maar als een uitbeelding van ‘universalia’. De dichter selecteerde volgens hem uit de chaos van de realiteit een aantal elementen en construeerde daarmee een universele werkelijkheid. Uit specifieke gebeurtenissen moest de dichter algemene waarheden kunnen halen. Hij hoefde niet de alledaagse realiteit weer te geven, maar een hogere, ideale realiteit. Door zijn creërend vermogen werd hij in staat gesteld geheel nieuwe dingen te scheppen die zelfs beter zijn dan de werkelijkheid. Het scheppend vermogen van de kunstenaar werd zo hoog geschat, dat Julius Caesar Scaliger hem zelfs een tweede god (‘alter deus’) noemde.

In de Renaissance heeft men deze opvattingen over de dichter als tweede god over-genomen. Een dichter moest streven naar een nabootsing van de platonische Ideeen, en de poëzie behoorde niet de alledaagse werkelijkheid af te beelden, maar de hogere, essentiële realiteit.

Imitatio van literaire voorbeeldenOmdat de kunstenaar tot taak had om de ideale natuur weer te geven, dacht men in de Renaissance dat men het beste in de voetsporen van de Grieken en Romeinen kon treden. Zij stonden als de oudsten het dichtst bij het natuurlijke model van God en waren daarom het meest natuurlijk. Voorgangers van de Grieken en Romeinen waren de Renaissance-mens immers nog onbekend. Vondel verwoordde het als volgt: “d’Alleroutste en beste Poeten zijn de natuurlijckste en eenvoudighste.”

Daarbij kwam dat Griekse en Latijnse literaire produkten in overvloed aanwezig waren, dankzij het werk van de humanisten en de drukpers. De klassieken waren het grote voorbeeld in de Renaissance voor de imitatio.

Imitatio betekende ten eerste dat de Griekse of Latijnse tekst in de eigen taal werd omgezet. Men vond niet langer de moedertaal ondergeschikt aan de klassieke talen. Ook de eigen taal, waar men trots op was, bleek voor poëzie geschikt te zijn als men haar cultiveerde met nieuwe woorden en beelden naar Grieks en Latijns model. Dit vertalen op zich was echter niet voldoende om tot een goede imitatio te komen.

Imitatio mocht niet ontaarden in simpele naäperij. ‘Imitatie zoals de apen doen die menselijk gedrag nabootsen,’ schrijft Vossius, ‘is vernederend en hoogst schadelijk voor het zieleleven van degene die imiteert. Imitatio echter, zoals die van kinderen die hun ouders nabootsen, is aangeboren en natuurlijk.’ Imitatio van voorbeeldige gidsen is juist voordelig voor het zieleleven en zet de navolger ertoe aan de bewonderde voorbeelden te evenaren. Een kunstenaar moest dus niet klakkeloos alles van zijn voorgangers overnemen, maar hij moest selectief te werk gaan en bepaalde elementen uit de voorbeelden halen, om deze te combineren tot een nieuw geheel, zoals een bij ook vele verschillende bloemen moet bezoeken om de beste honing te kunnen maken. Men leerde van andere kunstenaars en probeerde zelf nog beter werk af te leveren: imitatio moest uiteindelijk leiden tot het overtreffen van het literaire voorbeeld. Dit betekende niet dat de voorgangers afgewezen werden, maar het was de natuurlijke taak van de Renaissance-dichter om te streven naar vooruitgang.

35

Page 36: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

De opleidingUit het voorafgaande zal duidelijk zijn geworden dat men in de Renaissance veel waarde hechtte aan de opleiding van de dichter, want hij kon zonder ontwikkeling en kennis op allerlei gebied nooit komen tot een goede imitatio. Vooral de techniek die de goddelijke inspiratie langs goede banen moest leiden, werd van groot belang geacht. De opleiding tot het meesterschap verliep in twee stadia:- Translatio of vertaling. In dit stadium oefende men zich om thuis te raken in de taal en haar denkwijze, liefst Latijn of Grieks, maar ook het Frans, Italiaans en Spaans kwamen voor een Nederlands dichter in aanmerking. In dit stadium verzamelde men ook fraaie zinnen en zinswendingen van de auteurs wiens werk men doornam, de zogenaamde lectio.- Imitatio of navolging. Een voorbeeld hiervan vinden we bij Balthasar Huydecoper die voor zijn tragedie Achilles (1718) gebruik heeft gemaakt van het epos de Ilias van Homerus. Het verhaal van Homerus speelt zich als volgt af: Het Griekse leger ligt voor de muren van Troje, maar hun grote held Achilles weigert aan de strijd deel te nemen. De legeraanvoerder Agamemnon heeft hem namelijk zijn slavin Briseïs ontnomen, en uit wraak hierom houdt Achilles zich op de achtergrond terwijl zijn strijdmakkers tegen de Trojanen vechten. Als zijn vriend Patroclus gedood wordt, komt Achilles tot inkeer. Hij verzoent zich met Agamemnon en neemt de wapens weer op. Er wordt een aanval op de Trojanen ondernomen waarbij Achilles de Trojaanse prins Hector in een gruwelijke strijd dodelijk treft.

Huydecoper heeft de loop der gebeurtenissen enigszins gewijzigd. In zijn versie van het verhaal trekt Achilles woedend ten strijde als gemeld wordt dat zijn vriend gedood is. Hij is vastbesloten deze moord op Patroclus te wreken en bovendien is hij van plan zich daarna ook op Agamemnon te wreken. Wanneer hij echter na het gevecht met Hector op Agamemnon afstormt, houdt Ulysses hem tegen. Deze weet Achilles te bepraten en hij komt tot bezinning. Hij belooft de legeraanvoerder eeuwige vriendschap, de Grieken hebben hun held weer terug, alles is dus toch nog goed gekomen.

Bij Homerus ligt het hoogtepunt van het verhaal in het midden, als Achilles Hector verslaat. Huydecoper heeft de climax naar achteren verschoven door het hoofdaccent te leggen op de inkeer van Achilles. Hiermee sloot Huydecoper zich aan bij de principes van de Franse ‘doctrine classique’ die onder andere leerde dat de climax van een stuk pas aan het einde mocht komen, om te voorkomen dat de toeschouwer zich verveeld zou voelen als het spannendste achter de rug was. Alle gebeurtenissen moeten bijdragen tot de volledigheid en eenheid van de handeling, en tot de uiteindelijke ontknoping.

Ook op andere punten heeft Huydecoper de bron niet strikt gevolgd. Hij heeft bijvoorbeeld de figuur van Briseïs meer betekenis gegeven. In Homerus’ verhaal is zij slechts een slavin, het ‘ding’ dat de aanleiding vormde voor Achilles’ wraak. Bij Huydecoper is Briseïs gepromoveerd tot de ‘Krygsgevangene en Minaares van Achilles’, en op die manier heeft Huydecoper het veel begrijpelijker gemaakt waarom Achilles zich zo druk maakt om haar verlies.

Huydecoper heeft gebruik gemaakt van een bestaand verhaal, maar hij heeft sommige stukken weggelaten, andere gedeelten gewijzigd of aangepast zodat er een stuk ontstond dat geheel beantwoordde aan de normen die in die tijd golden.

Een ander voorbeeld vinden we in de Warenar van Hooft. “Dat is”, zoals hij zelf op de titelpagina aangeeft, “Aulularia van Plautus, nae ’s landts geleghentheyt verduytschet.” Het speelt zich niet meer af in Athene maar in Amsterdam, en de personages dragen Hollandse namen in plaats van Griekse.

36

Page 37: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

In de Gysbreght van Aemstel heeft Vondel onder andere passages uit de Aeneïs van Vergilius gehaald en gecombineerd met gegevens uit de vaderlandse geschiedenis en met begrippen uit het Nieuwe Testament. Ook hier zijn de bronnen zo aangepast dat er een volledig nieuw verhaal gecreëerd is. De spanning en het plezier van de geleidelijke ontdekking die daaruit voortkwamen, waren en zijn nog steeds sensaties van de eerste orde.

Hieronder volgt Vondels vertaling van de tweede Epode van Horatius, en Poots bewerking daarvan in het bekende gedicht Akkerleven. Vergelijk de teksten van Vondel en Poot met elkaar. Noteer de verschillen. Poot heeft de tekst van Vondel aangepast aan de Nederlandse situatie. Is hij daarin consequent geweest?

Horatius: Het II. Gezang.Hy prijst het leven des ackermans, inzonderheit om de matigheit, en gerustheit des gemoedts.

Geluckigh is hy, die verre van alle handeling, gelijck de eerste weerelt, de vaderlijcke ackers met zijn eigene ossen ploeght, die vry van allen woecker is, en niet, als de soldaet, door de moorttrompet geweckt wort; die oock niet voor de verbolge zee yst; de vierschaer en hoovaerdige poorten der rijcke fockeren schuwt, den hoogen populier aen den volwassen wijngaert huwt, en onnutte rancken met zijn snoeimes afsnijdende, vruchtbaerder enten daer op ent; of in een bogtigh dal zijne loeiende koeien dwaelen ziet, of gepijnden honigh in zuivere kruicken giet, of de teere schapen scheert, of wanneer de herfst zijn hooft met rijpe appelen verciert, uit den acker opbeurt, zich verheught met ge-ente peeren te plucken, en druiven, die het purper tarten, waer mede hy u, o Priaep, en u, o vader Sylvaen, beschermer der hoven, vereert. Nu lust het hem onder eenen ouden galnotenboom te leggen, nu in het lange gras: terwijl het water van de steile klippen afschiet. De vogels tierelieren, en de bronnen ruischen met vlietende beecken; waer door hy gemackelijck in slaep valt. Maer wanneer de donderende Jupijn des winters by beurte sneeuwt, en regen afstort, dan jaegt hy hier en daer felle wilde zwijnen, met veele honden in de gespanne netten, of hangt hier en daer stricken om de hongerige lysters te vangen, of vangt eenen blooden haes, of overzeesche kraey, die in zijne stricken gevallen is, een genoeghelijcke belooninge van zijnen arbeit. Wie vergeet hier door de booze minnezorgen niet? Indien dan een kuische huisvrou, gelijck een Sabijnsche, of eene van de zon verbrande dochter eenes wackere Apulers mede huis en zoete kinders gade sla, en droogh hout aen den gewyden haert leit, tegens de koomste van haren vermoeiden man, en het vrolijcke vee met gevlochte horden afheinende, de gespanne uiers melcke, en zoeten most uit een versch vat tappende, ongekochte spijze bereide; zoo zouden my geene Lukrijnsche oesters, noch tarrebotten, noch scharren, indienze het wintersche onweêr uit de Oostersche baren in onze zee joegh, zoo wel smaecken, en geen Afrikaensche faisant zoo wel monden. Geen Jonisch patrijs smaeckt zoeter dan een olijf van den verschen tack gepluckt; of liefelijcke surckel, die gaerne in de beemden groeit, en maluwe, gezont voor een kranck lichaem, of een lam, op de feest des ackergodts geslagen, of een bocksken, den wolf ontjaeght. Hoe genoegelijck is het onder deze leckernyen de zatte schapen te zien naer huis spoeden; de vermoeide ossen den omgekeerden ploegh met hunnen bezweten hals nasleipen, en de rustende slaven, eenen zwarm van den rijcken huize, rontom het vier aen den haert zitten. Na dat Alfius de woeckeraer dit gesproocken hadde, heeft hy, als of hy datelijck een ackerman

37

Page 38: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

wilde worden, al zijn gelt ter halve maent ingetrocken, en zoeckt het op den eersten dagh der nieuwe maent, weder uit te zetten.

fockeren: rijkaards (eigenlijk de Fuggers, een Duitse bankiersfamilie)Uit: J. van den Vondel: ‘Q. Horatius Flakkus Toezangen.’ In: Id.: De werken, volledige en geïllustreerde tekstuitgave in tien deelen. Ed. J.F.M. Sterck, H.W.E. Moller, C.G.N. de Vooys e.a. Amsterdam 1927 - 1940. 10 dln. Dl. 7, pag. 340 - 341.

H.K. Poot: AkkerlevenAKKERLEVEN

aen den heere Mr.KORNELIS ’s GRAEVEZANDE,

rechtsgeleerden.

Hoe genoeglyk rolt het levenDes gerusten Lantmans heen,Die zyn zaligh lot, hoe kleen,

Om geen koningskroon zou geven!5 Laege rust braveert den lof overtreft

Van het hoogste koningshofAls een boer zyn hygende ossen

‘t Glimpend kouter door de klontVan zyn’ erffelyken gront,

10 In de luwt der hooge bosschen,Voort ziet trekken; of zyn graen‘t Vet der klai met gout belaên;

Of zyn gladde mellekkoeien,Even lustigh, even bly

15 Onder ’t grazen, van ter zy,In een bogtigh dal hoort loeien;

Toon my dan, o arme stadt,Zulk een’ wellust, zulk een’ schat.

Welige akkers, groene boomen,20 Malsche weiden, dartel vee.

Nieuwe boter, zoete meê, mede, honingdrankKlaere bronnen, koele stroomen,

Frissche luchten: overvloetMaekt het buitenleven zoet.

25 Laet een’ koopman koopmanswaeren,Huis en hof en kas en goutWaegen op het schuimend zout

Daer de witte zeilen vaeren,Vaeren, maer met groot gevaer;

30 Veemans rykdom blyft vandaer.Laet de drokke pleitzael woelen,

38

Page 39: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

Menigh vreezen dat de schaelVan de vierschaer ryze of dael’

Voor de strenge rechterstoelen;35 Veeman houdt zich by zyn vee,

En daer blyft zyn zorregh mê.Zaeien, planten en verzetten

Geeft hem werk; hy vist en jaegt.Dikwyls valt hem eer het daegt

40 Vliegent wilt in looze netten:Dikwyls voert hy met zyn raênGrazigh zuivel stêwaert aen.

Appels enten, peereplukken,Maeien, hooien; schuur en tas

45 Stapelen vol veltgewas,Schaepescheeren, uiers drukken;

Zeven kinders en een wyfZyn zyn daeglyx tytverdryf.

Vork en riek en schup en spade50 Zetten zyne lusten pal,

’t Zy de welgemeste stal,’t Zy de boomgaert hem verzaede,

’t Zy de kruitben niet te loomOp zyn laege tafel koom’.

55 Als de lente ’t lant beschildert,Als de zomer zweet en gloeitPloegt en spit hy onvermoeit.

Als de winter ’t wout verwildertHoudt hy den berookten haert

60 Met zyn vrienden, ront van aert.’t Herfstsaizoen, vooral te danken,

Snyt hem druiven, perst hem most,Most die slechts wat moeite kost:

Hemelwaerde wyngertranken65 Vullen dan met wyn zyn ton;

Onlangs schutten ze ook de zon:Want des zomers, na veel zwieren,

Neemt hy, om zich goet te doen,Onder ’t loof een slaepje in ’t groen

70 Daer de vogels tierelieren,Daer een levendige vlietVan de steile rotsen schiet.

Els, zyn liefste door het trouwen,Wiegt met zang hem daer hy slaept

75 Schoon ze vry al wyder gaeptDan de hoofsche staetjongkvrouwen;

En hy kust ’er Elsje voor.Dus brengt Melker ’t leven door.

39

Page 40: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

Zeg my nu, o ’s GRAEVEZANDE,80 Die behalve meer ook weet

Hoe een boer zyn’ tyt besteet;Toon me, o Rechtlicht in den lande,

(Zoo zy u myn zang gewydt)Wie zyn leven zachter slyt.

Uit: H.K. Poot: Gedichten. Delft, 1722. Dl. 1, pag. 367 - 372.

Vergilius: AeneïsHy roept Merkuur, die hoort dien last op ’s hemels veste:Voort voort, mijn zoon, ga heen, verdaegh den wint van ’t weste:

305 Gly heene door de lucht op uwe slaghpen neêr,En bootschap, uit mijn’ naem den Frygiaenschen heer,Die nu, in Didoos hof dus lang haer bygebleven,Niet omziet naer de steên, by nootlot hem gegeven.Zijn schoone moeder heeft ons dit met haere stem

310 Niet van dien man belooft, en hierom tweewerf hemVoor ’t Grieksch geweer beschut; maer liet zich anders hooren,Dat hy, ten scepter van Italie geboren,Dit rijck beheerschen zou, ’t welck, zwanger van gebiên,En brieschende oorlogen, gevreest wiert, en ontzien,

315 Dat hy de jonge telgh, uit Teucers stam gesprooten,Noch eens uitbreiden zoude, en in haer rijcksgenootenDen ganschen aerdtboôm zien verknocht aen ’t hooftgezagh.Zoo d’eer van zulck een’ staet hem niet ontvoncken magh;Ontziet de vader aen dien last der heerschappyen

320 Te heffen om zijne eer? zal hy Askaen benyenDen hoogen burgh van Rome, en al ’t Romainsch gebiet?Wat suft hy daer zoo lang? wat nut, wat voordeel zietHy daer te winnen, met zoo lange stil te leggen,By volck, dat hem eer lang den oorloogh aen zal zeggen?

325 Waerom ziet hy niet om naer zijn Ausoonsche spruit,En naer ’t Lavinisch lant? hy vaer’ ter haven uit.Gy hoort wat ick beveel, en zult mijn bode strecken.Dus sprack hy, en de zoon bereit zich te vertrecken,Op ’s grooten vaders last, schiet gulde vleugels aen

330 Zijn hielen, die hem hoogh door ’s hemels luchte baen,En over zee en zant gezwint en luchtigh voeren.Hy neemt hierna de roê, die zielen kan beroeren, ...

J. van den Vondel: ‘Publius Vergilius Maroos Wercken in Nederduitsch dicht vertaelt.’ In: id.: De werken, volledige en geïllustreerde tekstuitgave in tien deelen. Ed. J.F.M. Sterck, H.W.E. Moller, C.G.N. de Vooys e.a. Amsterdam 1927 - 1940, 10 dln. Dl. 6 (1932), pag. 563 en 565.

40

Page 41: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

Torquato Tasso: Gerusalemme liberata. Canto I, 12 - 13.Wel op, sprak hij tot hem, gaat terstond naar Godefroy, en vraagt hem, van mijnent wegen, hoe dat het komt dat hij de volvoering van zijnen aanslag dus lang uitsteld, en waarom hij voortaan den oorlog niet vernieuwd, om mijn Jeruzalem van de tierannijen der ongeloovige te verlossen? Zegt hem, dat hij al de hopmannen in den raad doet vergaderen en dat hij de slapsten onder haar, tot zoo grooten aanslag, aanmoedig; dat ik hem hier boven tot haar Opperhoofd verkoren heb, daar hij daarbeneden voor zal erkend worden, en dat ik versta, dat hij in dezen oorlog zal gebieden over de gene die noch korts zijne Spitsbroeders waren.

Dit gezeyd hebbende, bereiden Gabriël zich, om te verrichten het geen hem geboden was. Hierom bedekten hij zijn onzichtbare gedaante met een wolk en onderwierp het een sterffelijk gevoelen. Hij vertoonden zich met zulk een wezen en lichaam, als d’andere sterffelijke Menschen hebben, uitgenomen dat zijn glans, waarlijk door een hemelsche Majesteit uytblonk, en dat hij in een ouderdom, tussen de jongelingschap en kindsheid scheen te zijn. Zijn blonde lokken waren met een heldre starrekrans bekroond.Uit: Het verloste Jerusalem van Torquato Tasso. Vert. door J. Dullaart. Rotterdam, Joannes Naeranus, 1658. UBL 709 G 13

Vondel: Joannes de BoetgezantAertsengel, zeght hy, die voorheene beyde nichten

110 Elck haere vrucht beloofde, en noit in uwe plichtenDen last verzuimde, u van den hemel opgeleght;Ga naer de werelt toe: stijgh neder regelrecht,Daer gy nu tweewerf trou bekleede uw afgezantschap,En ’t water der Jordaene omspoelt het heiligh lantschap,

115 Van David langh beschut, toen hy op d’aerde blonck.Gy zult den woestynier, in zijne rotsspelonck,Aenmaenen in het ampt, hem toegekeurt, te treden,Gelijck de geest hem leert, en, ’t menschdom tucht en zedenInscherpende, onvertsaeght te tuigen van den helt,

120 Die hen verlossen komt van ’s afgronts erfgewelt.De nacht der wet verdwijnt, en eischt, dat, zonder draelen,Hy daetlijck aenblicke, eer het stercker licht koom’ straelen,De zon van billijckheit en van rechtvaerdigheit.Verkuntschap dit uit last van ’s hemels majesteit.

125 Zoo sprack d’almachtige, en d’aertsengel, om te rennen,Bereit zich, en ontvout, zoo schoon als fenixpennen,Zijn vleugels, geschakeert van hemelsch blaeu, en gout,En purper, in het licht daer zich de godtheit houdt.Men ziet de verwen zich verandren en schakeeren,

130 Gelijck de regenboogh, of schoone paeuweveêren,In ’t licht der zonne, die recht tegens over staet.Reisvaerdigh in zijn vlught verheft hij zich, en slaetDe pennen tegens een wel drywerf, dat de reienDer englen ommezien, en zijne vlught geleien

135 Met hun gezicht; terwijl de vlieger nederstijght,

41

Page 42: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

En zwaeit van ronde in ronde, en onder ’t daelen krijghtJerusalem in ’t oogh, dat zijn gekroonde kruinenTen hemel opwaert heft uit d’omgelege duinen,Waer van de koningsstadt in ’t ronde omcingelt scheen.

Uit: J. van den Vondel: ‘Joannes de Boetgezant’, boek 1. In: W.B. Dl. 9, pag. 691 en 692.

42

Page 43: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

O N T H O U D D E J A A R T A L L E N

Gerbrand Adriaensz Bredero (1585-1618) werd geboren in Amsterdam

Pieter Cornelisz Hooft (1581-1647) werd geboren in Amsterdam

Joost van den Vondel (1587-1679) werd geboren in Keulen

Jacob Cats (1577-1660) werd geboren in Brouwershaven

Constantyn Huygens (1596-1687) werd geboren in ’s-Gravenhage

1511 De lof der Zotheid (Laus Stultitiae) van Erasmus1569 De Byencorf der H. Roomsche Kercke van Marnix van Sint Aldegonde1584 Twespraeck vande Nederduytsche letterkunst door H.L. Spieghel1584 De constantia van Justus Lipsius1590 Zedekunste, dat is wellevenskunste van Coornhert1602 Der Stadt Leyden Dienst-bouc van Jan van Hout

1611 De tragoediae constitutione van Daniel Heinsius1612 Teeuwis de Boer van Samuel Coster1629 Obsidio Sylvae-Ducis van Caspar Barlaeus1635 Sophompaneas van Hugo Grotius1645 Het beleg van Leiden door Reynier Bontius1647 Poeticae libri tres van Gerardus Joannes Vossius1659 Jeptha van Joost van den Vondel

1665 Medea van Jan Vos1670 De gelyke tweelingen van Nil Volentibus Arduum1671 De Duytse lier van Jan Luyken1682 Jan Klaasz, of gewaende dienstmaegt van Thomas Asselijn1688 De gecroonde leersse van Michiel de Swaen

1714 Wederzyds huwelijks bedrog van Pieter Langendijk1716 Mengeldichten van Hubert Kornelisz Poot1719 Achilles van Balthazar Huydecoper1731 De Hollandse spectator van Justus van Effen1778 Kleine gedigten voor Kinderen van Hieronymus van Alphen

43

Page 44: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

Karel van ManderUit het Schilderboek.

T’leven van Aertgen van Leyden, Schilder.

Alhoewel voor den Const-verstandighen de Const gheoeffent van een constigh Schilder, die sy[n] selven niet met allen voort doet, oft in achtinge houdt, niet te minder oft onweerder is: so is evenwel t’gemeen oft t’volck sonder kennis van sulcken aert en wesen, dat sy sulck Constenaer en zijn werck niet in weerden noch in groot aensien en hebben, ghelijck sulcx gheschiet is en waer bevonden aen Aert Claessoon, Schilder van Leyden, welcken hoewel hy groot van ghestalt was, werdt ghemeenlijck Aertgen gheheeten.

Hy was gheboren te Leyden, in’t Jaer ons Heeren 1498, want zijn Vader, die een Voller was, dede hem altijt zijn ouderdom ghedencken, by t’gulden Jaer [237r] van vijfthien hondert: dicwils verhalende, dat Aertgen twee Jaren oudt was, als hy, te weten den vader, zijn beloofde Roomsche bede-vaerdt dede. Tot zijn achthien Jaren was hy van den Vader ghebruyckt in de Vollerije, waer naer hy oock wiert geheten Aertge de voller: doch so de Natuere hem tot de Schilder-const voortstouwde, wierdt Ao. 1516. bestelt by Cornelis Engelbrechtsz. daer hy spoedigh en veerdigh in ’t leeren tot Meesterschap gherakende, heeft op zijn handt bestaen 1 te maken verscheyden stucken, so van Water als Oly-verwe: maer selden of geen tijt Poeterije oft Moralen,2 dan meest Historien uyt t’oude en nieuwe Testament, oft uyt der Schrift, waer van hy menichmael zijn Discipulen vermaende, en leerde: was oock met hun seer gemeensaem, vriendelijck, en begheerigh hun t’onderwijsen. Hy hiel een ghewoont, dat hy des Maendaghs weynigh of selden wrocht: maer gingh met zijn Discipulen in de herberghe, om met hun te verlustighen, van natueren doch geen dronckaert wesende.

Hy was van natueren seer bloo,3 weyniigh van sich self, maer veel van ander houdende. Sijn eerste wijse van teyckeninghe was seer op de manier van zijn Meester Cornelis Engelbrechtsoon. Naemaels siende eenighe dingen van Schoorel, werdt zijn maniere daer nae te voeghen, oock nae de Heemskercken, insonderheyt in Metselrije,4 daer hy heel fraey van is gheworden: doch behiel altijt zijn eygenschap, te weten, dat zijn dinghen wat slordigh en onplaysant geschildert stonden: maer seer fraey en gheestigh geordineert,5 so dat d’ordinantien6

zijn werck groot, en onder den Const-verstandigen seer weerdt maeckten, en in achtinge deden wesen. T’welck Frans Floris van Antwerpen lockte te comen tot Leyden, alsoo hy te Delft was ontboden, om in de Kerck in de Cruys-Capelle te maken een Crucifix, en de plaetse quam besichtighen.

Tot Leyden gecomen Aertgen te besoecken, en na zijn woonplaets vernemende, bevont hem te woonen in een arm slecht vervallen huysken, staende seer nae des Stadts Vesten aen de 1 . op zijn handt bestaen: zelfstandig gedurfd2 . Poeterije oft Moralen: allegorieën of moraliteiten3 . bloo: verlegen4 . Metselrije: architectuur5 . geordineert: ontworpen6 . ordinantien: schikkingen van de onderdelen zodat ze een geheel voremen, ordening

44

Page 45: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

sijd-graft: binnen tredende, was Aertgen uytghegaen, versocht op zijn Camer te mogen comen, om van zijn werck te sien, midts hy om sulcx en hem te besoecken van verre alleenlijck was comen gereyst, d’welck hem geern toeghelaten wiert: dus comende boven op een solderken onder het dack, nam een cooltgen van den Discipulen, die daer saten en conterfeyten1, en maeckte onder dack op den witten muyr, die laegh en smal was, een Ossen hooft, met S. Lucas tronie, en t’Schilders wapen, soo verre den muyr dat mocht bestrecken, welcke dingen noch langhen tijdt die plaetse behielden, tot dat het van t’selfs door oudtheyt is vergaen. Frans dit gedaen hebbende, keerde weder tot zijn herbergh. Aertgen t’huys ghecomen wiert gebootschapt, dat een vriendt van buyten daer was gheweest hem te spreken, en met verlof op zijn Camer was ghecomen, en hadder ghemaeckt in zijn afwesen in teghenwoordicheyt van zijn knechten met der Cool alsulcke dingen: maer wie hy was gheweest, wistmen hem niet te seggen. Aertgen boven comende, en siende, seyde stracx: dit is Frans Floris gheweest: des werdt hy beschaemt, niet wetende wat dencken, dat alsulcken Meester hem quam besoecken: dorst oock daer nae, van Frans in de Herberghe ontboden wesende, hem niet comen vinden, uyt oorsaeck, hem docht niet weerdt te wesen sulcken Meesters gheselschap: doch naermaels door lust2 by een gebracht wesende, versocht Frans op hem, te willen reysen met hem na na Antwerpen, hy soude maken dat zijn werck en arbeydt beter betaelt souden worden en woude een Heere van hem maken, ten aensien dat hy so armlijck om den cost sat en wrocht. Waer op Aertgen hem antwoorde, dat hy alsulcken ghenoeghen hadde in zijn cleenicheyt, als ander in hunnen pracht, en gunde seer wel een Coningh zijn Coninghrijck, als hy met rust en vrede zijn arm hutgen mocht bewoonen, soo dat hy bleef, en liet Frans Floris nae Antwerpen t’huys reysen.

Aengaende nu Aertgens wercken, die zijn den anderen seer onghelijck in deught der Consten, meer gheestigh als studioos ; men siet er, besonder in de groote dinghen, langhe ghestaltenissen der beelden, en somtijts eenighe onmaticheyt in de proportie: maer als gheseyt is, seer aerdigh van ordineren. Waerom men seght, Frans hem geern by hem t’Antwerpen hadde mede genomen, om te desen deele van hem behulp te hebben. Hy teyckende overvloedich veel voor den Glas-schryvers, en anderen, ghelijckmen by honderden binnen Leyden noch soude vinden van dese dinghen. Hy hadde ghemeenlijck van een teyckeninge op een heel bladt Papiers, seven groote,3 hoewel hy ghemeenlijck veel werck en arbeydt daer in te weghe bracht, soo datmen lichtlijck can oordelen, hoe vette soppen hy daer op eten mocht.

1 . conterfeyten: kopiëren2 . door lust: door wederzijdse belangstelling3 . seven groote: drieëneenhalve stuiver

45

Page 46: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

6 . Z E V E N T I E N D E E E U W : L Y R I E K

Wat betekenen de volgende termen:Jambe, trochee, dactylus, spondee, anapestFuneraire poëzie:Laus, luctus, iacturae demonstratio, consolatio

Op het overlyden van wylen de E.E. HeereCORNELIS PIETERSZ HOOFD

Raed en oud Burgermeester der wydberoemde koopstede Amstelredam.

Salighlyck ontslapen den eersten dagh des jaers 1626.

KLINCKDICHT.

Treckt om ’t Raedsheerlyck lyck geen’ droeve toorenklock:Het burgerlyck beklagh sal dese baer geleyen.De balling, weeu, en wees beluyen hier met schreyenHunn’ waerd, haer’ man, haer’ vooghd: daer ’t leven uyt vertrock.

5 Hangt aen de wand van ’t Koor dien Burgemeestersrock,Dien tabberdt, wyd van baet en staetsucht afgescheyen:Dien Deeghlykheidt hem ging so onbesproken breyen:Hier aen heeft Eygebaet niet d’alderminste vlock.

Dat nu Amstelredam in ’t roukleed valle aen ’t huylen:10 Haer’ segenrycke beurs ontbeert een’ haerer suylen,

Haer raedhuys een pylaer. Hoe druckt ons dit verlies!

Doch troost u, rycke Stadt! men sal u saligh noemen:Als Room Fabricius, en Catoos deughd wil roemen,Segh: HOOFD dat was de man waer door myn’ glori wies.

Joost van den Vondel.

46

Page 47: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

LYCKKLACHTaan het Vrouwekoor,

Over het verlies van mijn Ega.O Heiligh Koor, dat van den mijnen‘t Vergaen en onvergaen gebeentBewaert, en sachte rust verleent,Tot dat de son vergeet te schijnen;

5 Nu groeit ’t getal van uwe lijckenDoor een, dat meest mijn geest bedroeft,En met de lijckschroef ‘t harte schroeft,Die voor geen jammerklaght sal wijcken.Nu parst uw harde serck het kermen

10 En traenen uit het hart en oogh,Om mijn Kreüse, die om hooghGevaren, smolt in bey mijn armen:Terwijl ick t’Aquileia streefdeMet Constantijn, den grooten held,

15 Door swaarden, op de keel gestelt,Door vlam, die naer de starren sweefde.Ik wenschte noch om eenigh teeckenVan haar, die als een schim verdween;Wanneerse my te troosten scheen,

20 En in den droom dus toe te spreecken:Mijn lieve bedgenoot, dees saackenGebeuren geenssins sonder Godt.Vernoegh met uw getrocken lot,En wil uw heldenwerck niet staacken.

25 Dat ramp noch druck uw dagen korten,Voor dat ghy siet, naar uwen wensch,Den vlughtigen tyran MaxensBestorven in den Tiber storten.Dan sal uw siel ten hemel draven,

30 Wanneer het triomfeerend hoofd‘t Gewijde swaard, aen God verlooft,Omgord, op der Apostlen graven.Bestel mijn sterflijck deel ter aarde,In ‘t Koor der segenrijcke Maeghd,

35 Daer sulck een schaar den naam af draagt,En die mijn naam ook gaf zijn waarde.‘k Verhuis, van ‘t aardsche juck ontslagen,Om hoogh, in ‘t hemelsche gebouw.Besorgh de panden van ons trouw,

40 Twee kinders, die ick heb gedragen.Soo spreeckend weeck sy uit dit leven.MARIE, al laat ghy my alleen,Vw vriendschap, uw gedienstigheên

47

Page 48: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

Staan eeuwigh in mijn hart geschreven.45 Hoe veer dees voeten moghten dwalen,

‘k Sal derwaart mijn bedruckt gesichtNoch slaan, daar voor het rijsend lichtVw bleecke star ging onderdalen.

Joost van den Vondel.

48

Page 49: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

VERTROOSTINGEaan GEERAERDT VOSSIVS,

Kanonik te Kantelberg, over zijn zoon DIONYS.

Wat treurt ghy, hooggeleerde VOS,En fronst het voorhooft van verdriet?Beny uw soon den hemel niet.Den hemel treckt. ay, laat hem los.

5 Ay, staack dees ydle tranen wat,En offer, welgetroost en bly,Den allerbesten vader vryHet puyck van uwen aartschen schat.

Men klaaght, indien de kiele strandt,10 Maar niet, wanneerse rijck gelaên,

Uit den verbolgen Oceaan,In een behoude haven landt.

Men klaaght, indien de balsem stort,Om ’t spillen van den dieren reuck,

15 Maar niet, soo ’t glas bekoomt een breuck;Als ’t edel nat geborgen wordt.

Hy schut vergeefs sich zelven moe,Wie schutten wil den starcken vliet,Die van een steile rotse schiet,

20 Naar haren ruimen boesem toe.

Soo draait de wereldkloot; het syDe vader ’t liefste kindt beweent,Of ’t kindt op vaders lichaam steent:De doodt slaat huis noch deur voorby.

25 De doodt die spaart noch soete jeughdt,Noch gemelicken ouderdom,Sy maackt den mont des reedners stom:En siet geleertheit aan noch deught.

Geluckigh is een vast gemoedt,30 Dat in geen blijde weelde smilt,

En stuit, gelijck een taeie schildt,Den onvermybren tegenspoet.

J. van den Vondel.

49

Page 50: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

7 . Z E V E N T I E N D E E E U W : B L I J S P E L

P.C. Hooft: Warenar

1. Lees de tekst nauwkeurig door en maak daarbij aantekeningen over de volgende punten:a. Warenar is een bewerking van een Latijns blijspel, typisch voor de Renaissance. Toch

bevat de tekst echt Nederlandse elementen. Kun je die aanwijzen?b. Anderzijds zullen er ook echt klassieke elementen zijn. Noteer ook die.c. Let op metriek en rijm en noteer opvallende verschijnselen.2. Vergelijk de bijgaande tekst met vers 1045 - 1216. Noteer overeenkomsten en verschillen.

Plautus: Aulularia, Actus IV, scena IX. Euclio, Lyconides.E. Ik ben verloren! Ik ben kapot! Ik ben dood! Waar moet ik naar toe? Waar niet naar toe?

Houd de dief! Houd de dief! Wie? Weet ik veel, ik zie niets, ik ben blind. En waar ik heenga, of waar ik ben, of wie ik ben, kan ik niet met zekerheid uitmaken. Ik vraag u allen, kom mij te hulp, ik bid het u, ik smeek het u, en wijs mij die man aan die het gestolen heeft. Daar zitten ze met witte kleren aan, alsof ze betrouwbaar zijn. Wat zeg jij? Jou kan ik wel vertrouwen, want ik zie aan je gezicht dat je een goed mens bent. Wat is er? Wat zitten jullie daar te lachen? Ik heb jullie wel door, ik weet wel dat het hier vol zit met dieven. Hé heeft niemand van deze mensen het? Je laat me sterven; zeg toch eens, wie heeft het? Je vat het niet! Wee mij, ongelukkige, ongelukkige! Ik ben dood, het is gedaan met mij, ik ben me daar in een vreselijke toestand. Wat een gezucht en kwalijke droefenis heeft deze dag mij gebracht, wat een zorgen en armoede: van alle mensen op de wereld ben ik het meest verloren, want wat heb ik nog nodig te leven, ik die zoveel goed verloren heb, dat ik nauwgezet bewaarde? Ik heb mezelf bedrogen, en mijn geest en mijn aard. Nu maken anderen zich daar blij over, tot mijn schade en op mijn kosten. Ik kan er niet tegen.

L. Wie is toch die man, die hier jammerend voor ons huis staat te weeklagen met rouwmisbaar? Maar ik denk dat het Euclio is: ik ben helemaal verloren! De zaak is uitgekomen. Hij weet al, denk ik, dat zijn dochter een kind gebaard heeft: nou weet ik niet wat ik moet doen. Zal ik weggaan of blijven? Naar hem toegaan of vluchten? Bij Pollux, ik weet niet wat ik moet doen.

Actus IV, scena X. Euclio, Lyconides.

E. Welke man staat hier te praten?L. Ik ben het, een ongelukkige.E. Nee, dat ben ik, en er zeer beroerd aan toe, nu mij zoveel ellende en droefenis is

overkomen.

50

Page 51: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

L. Heb goede moed.E. Hoe zou ik goede moed kunnen hebben?L. Omdat ik de misdaad, die uw geest bedrukt, gedaan heb. En ik beken het.E. Wat hoor ik nu van jou?L. Dat wat de waarheid is.E. En waar heb ik het aan verdiend, jongen, dat kwaad. Waarom heb je dat gedaan, mij en

mijn kinderen te gronde te richten!L. Een god heeft mij ertoe gebracht, die heeft mij naar haar vervoerd.E. Wat nou?L. Ik geef toe dat ik een schelmenstreek heb uitgericht, en dat ik straf verdien. En daarom

kom ik u smeken dat u mij lankmoedig vergeeft.E. Hoe heb je dat durven doen?L. Wat wil je dat er gebeurt? Het is nu eenmaal gebeurd. Het kan niet meer ongedaan gemaakt

worden. Ik denk dat de goden wilden dat het gebeurde, want voor zover ik weet was het niet gebeurd als zij het niet gewild hadden.

E. En ik denk dat de goden gewild hebben dat ik je hier dood zou slaan.L. Zeg dat toch niet.E. Waarom heb je dan, zonder dat ik het wilde, de hand geslagen aan...L. Ik heb het uit dronkenschap en uit liefde gedaan.E. Brutale schoft, durf je met zulke praatjes bij me te komen, onbeschaamde vlerk? Als dat

juist is, dat je dat kunt verontschuldigen, dan kunnen we wel bij klaarlichte dag de gouden sieraden van keurige dames stelen. En daarna, als we betrapt worden, zeggen dat we dat dronken hebben gedaan, uit liefde: wat is er tegen wijn en liefde? Dronken en verliefd mogen we zeker doen wat we wìllen.

L. Maar ik ben zelf gekomen om vergiffenis te vragen voor mijn stomheid.E. Ik houd niet van mensen die zich schoonpraten als ze iets ergs gedaan hebben. Je wist dat

ze niet van jou was. Je had er met je vingers af moeten blijven.L. Welnu, nu ik het gewaagd heb eraan te zitten, wil ik me er ook niet aan onttrekken haar

verder maar te houden.E. Wàt! Wil je haar houden, tegen mijn wil?L. Helemaal niet “tegen uw wil.” Ik vind dat zij nu van mij behoort te zijn. Ja, Euclio,

spoedig zult u zich realiseren dat zij mij eigenlijk toebehoort.E. Ik sleur je, bij Hercules, voor de rechter, als je haar niet terugbrengt.L. Wat zou ik u terugbrengen?E. Wat je mij ontstolen hebt.L. Wat ik u ontstolen heb? Waar? Wat is het?E. Moge Jupiter van je houden, als je dat niet weet.L. Alleen als u mij zegt wat er weg is.E. Een pot met goud, zeg ik, die eis ik van je terug, en jij hebt toegegeven dat je die gestolen

hebt.L. Dat heb ik niet gezegd en dat heb ik niet gedaan.E. Zeg je van niet?L. Dat ontken ik absoluut. Want ik weet niets van goud en ik ken die pot nietE. Die pot die je gestolen hebt uit het bos van Silvanus. Geef op! Ga, haal haar. Of nee, je

mag de helft houden. We delen. Je mag dan een dief zijn, ik zal niet lastig zijn. Ga nou maar, breng haar terug.

51

Page 52: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

L. U bent niet goed wijs, dat u mij een dief noemt. Ik dacht, Euclio, dat u iets anders bekend was, waar ik nu mee zit. Het is een belangrijke zaak, waar ik rustig over wil praten, als u rustig bent.

E. Zeg nou eens eerlijk: heb jij dat goed niet gestolen?L. Op mijn woord.E. En je weet niet wie het gestolen heeft?L. Ook dat niet, op mijn woord.E. En als je het weet, zal je hem dan mij aanwijzen?L. Dat zal ik doen.E. En je zal geen aandeel van hem eisen en de dief niet in bescherming nemen?L. Nee.E. En als je me bedriegt?L. Dan mag de grote Jupiter met me doen wat hij wil.E. Zo is het wel genoeg. Kom op, zeg maar wat je op je hart hebt.L. Voor het geval dat u mijn familie niet goed kent, Megadorus is mijn oom. Mijn vader was

Antimachus en mijn naam is Lyconides, Eunomia is mijn moeder.E. Ik ken je familie. Nou, wat wil je, dat wil ik weten.L. U heeft een dochter.E. Ja, hier thuis is zij.L. En als ik het goed heb, hebt u haar uitgehuwelijkt aan mijn oom?E. Helemaal goed.L. Hij heeft mij gevraagd u mee te delen dat hij ervan afziet.E. Dat hij ervan afziet, nu het huwelijk is voorbereid? Mogen de onsterfelijke goden en alle

godinnen die er zijn hem vernielen, om wie ik, ongelukkige, ellendige, vandaag het goud verloren heb.

L. Houd moed, vervloek hem niet. Mogen de goden ervoor zorgen dat de zaak voor u en uw dochter nu een goede wending neemt. Zeg: “Mogen de goden daarvoor zorgen”.

E. Mogen de goden daarvoor zorgen.L. En mogen zij dat ook voor mij doen. Luistert u nu naar mijn boodschap. Ieder mens die

schuld op zich geladen heeft, is altijd nog zoveel waard, dat hij vergiffenis kan krijgen als hij maar berouw toont. Nu smeek ik u, Euclio, dat u mij vergeeft als ik een onbeschaamde zonde begaan heb tegenover u of uw dochter. En dat u mij, zoals de wet voorschrijft, haar tot vrouw geeft. Ik beken dat ik een gemene daad heb begaan tegen uw dochter. Het was in de nacht van het Ceresfeest, ik had teveel wijn gedronken, en in mijn jeugdige onstuimig-heid...

E. Wee mij, wat een misdaad hoor ik nu van je?L. Waarover jammert u, ik heb u grootvader gemaakt, en ervoor gezorgd dat uw dochter

vandaag een huwelijksfeest heeft. Want uw dochter heeft een kind gebaard, het is nu negen maanden geleden: reken maar uit. Daarom heeft mijn oom, om wille van mij, zijn verloving verbroken. Gaat u maar naar binnen, en vraagt u maar of het zo is als ik u zeg.

E. Ik ben helemaal te gronde gericht. Zo stapelen zich de rampen voor mij op. Ik zal naar binnen gaan om te zien wat hiervan waar is.

L. Ik ga zo met u mee. Het ziet er naar uit dat de zaak zo nog goed zal aflopen. Nu weet ik weer niet waar mijn slaaf Strobilus uithangt; het enige dat eropzit is dat ik hier even op hem wacht. Daarna zal ik achter hem aan naar binnen gaan. Nu krijgt hij even tijd om erachter te komen wat ik gedaan heb: de slavin van zijn dochter weet er alles van.

52

Page 53: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE 53

Page 54: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

QuickTime™ and aTIFF (ongecomprimeerd) decompressor

are needed to see this picture.

54

Page 55: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE

QuickTime™ and aTIFF (ongecomprimeerd) decompressor

are needed to see this picture.

55

Page 56: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

Bredero

Spaanschen BrabanderDe Antwerpse oplichter van lage adel Jerolimo Rodrigo komt naar Amsterdam om zijn schuldeisers thuis te ontlopen. Hij neemt een knecht in dienst, de Amsterdamse straatjongen Robbeknol, en huurt een huis. Allerlei kleine middenstanders bezorgen hem op zicht huisraad en kostbaarheden als zilverwerk en schilderijen. Wanneer het op betalen aankomt, verdwijnt de Antwerpenaar met de Utrechtse schuit. Het huis is intussen leeg op een oud bed na, dat door de Schout wordt ingepikt. De mooie spullen vonden intussen hun weg naar de helers en de lommerd. De vogel is gevlogen.

TWEEDE DEEL

Jerolimo en Robbeknol

ROBBEKNOLT’Is hier oock gien deech, ’k en weter gien huys te houwen;Want hier is hongher e backen en dorst e brouwen.

JEROLIMOBa woor sayde gay, dagge me niet en kuystMayn mantel en wambays? ach say zaijn so bepluyst.Kom hier en sieghet eens, gay moetmen voorts wat keeren:1

En hedy geen borstel?

ROBBEKNOLEn hebdy gien swijns-veeren?

Daar isser gien in huys.

JEROLIMOMaar wat est dagge al secht?

ROBBEKNOL Ick seg niemendal Heer.

JEROLIMOSchickt my de lobbe2 recht,

En krijcht my mijn bonnet met den royen plumagie,En mayn stekade3: gaat voort haalt water pagie,Met een suyvr’re dwaal4 en het vergult lampet.5

1 . keeren: afborstelen2 . lobbe: kanten plooikraag 3 . stekade: degen4 . suyvr’re dwaal: schone handdoek5 . lampet: waskom

Page 57: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

ROBBEKNOLWat rijdme1 de vent? hy weet wel dat hy niet en hetDan een gebroken pot.

JEROLIMOMaar wat voert ghy de snater?

ROBBEKNOLSiet Joncker, ick heb hier de hand-doeck en het water,Ghelieft u oock yet meer?

JEROLIMOTen komt mayn niet te pas

Te antwoorden als ick ensicht of handen was.Gay sult na mayn mont zien, en hooren na mayn hemmen.2

Haalt mayn yvoren kam, ick moet mayn hoot3 wa kemmen.

ROBBEKNOLHey dat isser ientje, soo mijn ooghen wis// zien,So isset uyt de start van ien schelle-vis// bien.

JEROLIMOWa saydy een drol een: hoe staen nu mayn locken?

ROBBEKNOLSy krullen as een wijngert, seecker sonder jocken.

JEROLIMOWat dunckt u van mijn hayr, en ist niet schoon en blont?

ROBBEKNOLGhelijck een Engels Knijn,4 het wert al moytiens bont.

JEROLIMOHoe staet mayn de Bonet,5 en dese jente vaertjens?

ROBBEKNOLJoncker jou hoetjen staet wel netjens op drie haertjens,Tis dubbelt ondieft.

JEROLIMOHoe past my dese kraach?

1 . rijdme: zeurt me2 . hemmen: kuchen3 . hoot: hoofd4 . Engels Knijn: Engels konijn, kenmerkend voor dit soort konijnen is de afwisseling

van homogene en bonte kleurvlekken5 . Bonet: hoed

Page 58: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

En staetse my al wel?

ROBBEKNOLJoncker is dat een vraegh,

En sou jou goet niet fray, niet wel en aerdich passen,Jou Moer hetter jou lijf, van joncx na latten wassen.1

JEROLIMOO Robbeknol dach gewaer,2 dat is so excellent,‘Tis van den ouwen Wolf.3

ROBBEKNOLIck heb hem noyt ghekent.

JEROLIMOIck weet geen gelt so lief, daer ick het voor sou geven,Want Meester Tomis noyt soo goet moockten zayn leven,Sie daer hoe daget gruys daer al stuyft dick en vol,4

‘K wed’ ick hou overmidts daar mee een sack vol.

ROBBEKNOLEn ick een Roggen-broot met dese beene5 tanden,Al wast van twaelf pondt, ick brochtet heel ter schanden.

JEROLIMOO ‘tis een goed stuck wercks, maer hoe? ‘tsteeckt door de schay.6

ROBBEKNOLDats ops’en Hovelings, een Edelman staet dat fray.

JEROLIMORob’knol ick gae eens uyt tot ons Pastoor en Koster,Wat missick, paasse kick, mayn houten Paternoster?

ROBBEKNOLDaer gaet den armen bloet wel fier en moedich uyt,Dats ops’en genevoys,7 nou moytjens as de Bruyt.

1 . na latten wassen: in (overeenstemming daarmee) laten groeien; (lees:) je lijkt wel geschapen voor deze kleding

2 . gewaer: degen3 . den ouwen Wolf: van mijn vader?4 . hoe daget gruys daer al stuyft dick en vol: hoe dat het schrapsel (van mijn nagels)

in het rond stuift (kennelijk beproeft J de scherpte van de degen met zijn nagels)5 . beene: in tegenstelling tot het metaal van de degen6 . schay: schede7 . genevoys: zoals een Genuees (in Antwerpen voerden de Genuezen de boventoon

onder de Italiaanse kooplieden)

Page 59: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

JEROLIMOWel Robbert maecktet bedt, het huys wart ou bevolen,Haelt wooter, sie wel toe, dat ons nie wart ghestolen,Soo g’uyt gaet, sluyt de Poort, en lecht de sleutel, dan Op dese Richel, op dat ick incomen can,En slaget ‘teeten gay, dat ‘tgeen Ratten verderven.

ROBBEKNOLQuammer een Muys in huys hy sou van honger sterven.Hoe groots treedt hy daer heen, hoe aertich op zijn pas,Soumen niet seggen dat het selfs zijn Hoocheyt was,Of ymant van zijn Raet, so trotsch is hy van wesen?Heer daer ghy send’ de sieckt, daer stierdy oock ‘tgenesen.Die dees mijn Heerschip sach soo kloeck en wacker gaen,En sou hy niet vermoen, hy had’ een ’tsech1 gedaenDie hups em lustich was? maer wie soudt connen weten,Dat gist’ren noch van van daech, hy niet en heeft ghegheten,Dan een kruympje drooch broot, dat ick droech op mijn borst,In plaets van een Tresoor,2 wel gruysich en bemorst?O Godt u wercken zijn van wonderbaer vermoghen,Wie sou niet met die schijn van welstant zijn bedroghen?De Jongman komter an, en treet ghelijck een PrinsDie genich dinck ghebreckt, maer die ‘tgaet na zijn wins,Hy is wel uyt ghedost, en comt hier an brageren,3

Als had’ hy duysent pont om jaerlijcx te verteeren,Wie sou eens dencken dat zijn bulster4 of zijn bedtGheen daelder waert en is, met alles wat hij het?Wie sou eens dencken dat hy smorghens kan ghedooghenZijn handen, aensicht, aen een vuyle slet5 te drooghen?Ach dit denckt niemant niet! maer ghy weet Heer, met mijn,Hoe veel dat hem ghelijck in dese werelt zijn,Die meer om yd’le eer, en pronckerye lyden,Als om u heyl’ghe wil: O recht vermaledydeEn lichte glory van een sulcken sot ghemoet,Dat ziel en lijf veeltijds hier banckrottieren6 doet.Wel hoe ben ick dan soo veer met mijn ghedacht ghekomen?Voorseecker was ick daer gheweldich op ghenomen.Nu ick wil binnen gaen en sluytent ’tdeurtjen toe,

1 . ‘tsech: overvloedige maaltijd (vergel. met het Duitse ‘Zech’ dat braspartij betekent; Robbeknol is afkomstig uit het Duitse Emden!)

2 . Tresoor: broodkast3 . brageren: paraderen4 . bulster: strozak5 . slet: lap6 . banckrottieren:teniet gaan

Page 60: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

Want ’tis voor al het best, dat ick mijn werck of doe.1

Uit: G.A. Bredero: Spaanschen Brabander, Met fragmenten uit Lazarus van Tormes. Ed. C.F.P. Stutterheim. Culemborg, 1974 (De Werken van Gerbrand Adriaensz. Bredero.

Bredero: SonnetGhy Moeder van de Min, die met u held’re lichtenVerjaagt de woeste Wint end’ ‘trasende tempeest,U boorte plaets de Zee, u leven is geweestOm hier int groote ront, u soeticheydt te stichten.

O Venus waarde Vrou, doet doch de Winden swichten,Diens bulderent gewelt, verschricken mynen gheest,En maacken ‘twater vadt, end’ mynen vaart bevreest.Want haer spuwend’ gewelt, myn verderf schijnt te dichten.

Geleydt myn Schip, myn Vrou, end’ ghy gunstige Star,Drijft van den Hemel wech dees duyster Wolcke var.Op dat ic lichteloos niet heel en ga verloren,

Sonder u blinckend’ hooft, end’ glinsterich AenschijnSchijn ic in wanhoops Zee, begraven schier te syn,Wiens water-ad’ren my, gantsch driegen te versmoren.

Uit: G.A. Bredero: Boertigh, amoreus, en aendachtigh groot lied-boek. Ed. G. Stuiveling. Culemborg 1975, p. 476.

5. waarde: verheven; doet... swichten: beteugel: bedwing. 6. Diens: waarvan het; wijst terug op Winden (vs. 5). 7. ‘twater vadt: het watervat, de hele zee. 8. myn verderf schijnt te dichten: schijnt mijn ondergang te beramen.11. lichteloos: in de duisternis, zonder leidstar.14. Wiens: waarvan de; water-ad’ren: golven, vloeden; driegen: dreigen.

Eerste Sonnet aan de schoonheidVroegh in den dageraet, de schoone gaet ontbinden,Den Gouden blonden tros, Citroenich van coleurGezeten inde Lucht, recht buyten d’achter deur,Daer groene Wijngaert loof oyt louwen muer beminde.

Dan beven Amoureus de lieffelijckste windenIn ’tgheele zijdich hayr, en groeten met een geur

1 . of doe: afmaak

Page 61: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

Haer Goddelijck aenschijn, op dat sy dese keurBehielt, van dagelijckx haer daer te laten vinden.

Gheluckick is de Kam, verghuldt van Elpen been,Die dese vlechten streelt, dit waerdich synd’ alleen:Gheluckigher het snoer, dat in haer dicke tuyten

Mijn Ziele mee verbint, en om ‘t hooft gaet besluytenHoe wel ick ‘t liever zie wilt golvich na syn jonst,Het schoone van natuur passeert doch alle const.

G.A. Bredero

Huygens: Puntdichten (epigrammen)

VLEYENS MACHTWel waer en wijsselick seid’ een verstandigh Mann,Dat Menschen dien het lust na vleyerij te hooren,Noch meer noch min en zijn te vatten als een’ Kann,En wegh te voeren, hoe en waermen will, by d’Ooren.

THIJS T’ AMSTERDAMThijs smeedt goe’ tydingen, en voedt het Volck met leugens:Komt de waerachtighe, soo scheldt hem ijeder uijt:Daer lacht hij om, en, Is ‘t niet heerlick, seght de Guijt,Voor sulcken grooten Stadt, drij dagen lang verheugens?

PIETERS SMAECKIck vraeghde Pieter lest,Wat wijn hij ‘tliefste dronck; ick soud’er hem af doen schencken:Heer, zeid hij sonder dencken,Wijn die mij niet en kost mondt mij gemeenlijck best.

VAN IANIan haet de boose li’en; dat hoeft hij niet te laten,‘t Is vroom en wel gehaett: maer, waerom, segh ick, Ian,

Haet ghij de vrome dan ?Om dats’, als ick, seght Ian, de boose niet en haten.

AEN IANEens waert ghij arm en mild, nu rijck en gierigh, Ian.De Toetsteen proeft het Goud, het Goud ondeckt den Mann.

GOUDGelijck de Steen ‘t Goud proeven kan,Soo kan ‘t het Goud den Mann.

Page 62: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

VAN HUYGHHuijgh predickt syn Sermoen twee drijmael binnens deurs,Dat hij alleenigh sitt en luijstert naer sijn’ droomen:Dan brenght hij ‘teerst op Stoel: Wat kan der goeds af komenDaer Huijgh de slechtsten is van all’ sijn’ auditeurs ?

SCHERM-KUNSTPier, zyt gh’ een goed Soldaet, en klaeght ghij dat uw HangerTe kort’en wapen is ? treedt toe; strax is het langer.

VAN CLAESHoe komt dat bitse Claes soo treurich sitt en siet ?Hem is gewiss ijet quaeds, of mij ijet goeds geschiet.

VAN HERMAN.Daer Herman komt aen ‘tschieten,En moet ghij niet verschieten,All sitt ghij naer aen ‘tWitt;Hoe dat ghij nader bij, hoe dat ghij veiler sitt.

HAMEREen’ kort woord, snell en fel gesproken, heeft meer krachtDan een lang swaer bericht dat slaep’rich uytgeseght werdt:Een kleinen hamer, snel gedreven, heeft meer machtDan een swaer Yser dat maer op den Bout geleght werdt.

GOED BERICHTVrient, sprack een Hagenaer tot een’ goed-rondschen Zeew,Ghij zijt mij soo gelyck, als waert ghij schier mijn Broeder.Zijt ghij niet onderricht of oijt uw’ soete moederIn s’Gravenhaghe quam? Neen, zeijt die looser spreew,Mijn’ Moeder wass’er noijt; maer, naer ick hebb vernomen,Mijn Vader isser veel en menig mael gekomen.

BLOO DIRCKDirck seght, de bloode zyn te prijsen:Dat will hij met de Schrift bewijsen:Het staet’er, seght hij, daermen leest,Geluckigh is die altyd vreest.

SonnettenCUPIO DISSOLVI. OP DE DOOD VAN STERRE.

Of droom ick, en is ‘t nacht, of is mijn, Sterr verdwenen ?Ick waeck, en ‘t is hoogh dagh, en sie mijn’ Sterre niet.O Hemelen, die mij haer aengesicht verbiedt,

Page 63: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

Spreeckt menschen-tael, en seght, waer is mijn, Sterre henen?5 Den Hemel slaet geluyd, ick hoor hem door mijn stenen,

En seght, mijn’ Sterre staet in ‘t heilighe gebied,Daer sij de Godheid, daer de Godheid haer besiet,

En, voeght het lacchen daer, belacht mijn ijdel weenen.Nu, Dood, nu Snick, met-een verschenen en verbij,

10 Nu, doorgang van een’ Steen, van een gesteên, ten leven,Dunn Schutsel, staet naer bij, ‘ksal ‘t u te danck vergeven;

Komt, dood, en maeckt mij korts van deze Cortsen vrij:‘Kverlang in ‘teewigh licht te samen te sien swevenMijn Heil, mijn Lief, mijn Lijf, mijn’ God, mijn’ Sterr en mij.

DE TWEEDE TESSELSCHADEIs Tessel op het pad na Roomen van Geneven ?

Is d’afgelockte ziel in ’tpoppe-goed verwart ?Heeft menschen-mijmering bekropen ’thooghe hart ?

Heeft Papen duyster licht Gods lichter uyt gedreven ?5 Is haer welwetenheid in ’t doncker uytgewreven ?

Is in haer dampigh oogh de witte Reden swart,Het rechte spoor te slecht, het sachte jock te hard ?

Is Roemers Roomens kind ? O Roemer, die dit leven,Dit slijck gewisselt hebt voor ‘teewighe besitt

10 Van ‘teewighe besien, wat toenaem geeft ghij dit,Dit schip en goeds verlies, eer ‘tancker’ off ontlade ?

Sij soeckt V; maer een mall, een stall-licht leijdt haer miss;Haer naeld is ‘tnoorden quijt, sy zeilt maer bij de giss.

O min als Tesselscha, o meer als Tessels-schade!

GOEDE VRYDAGWat lett de Middagh-sonn? hoe lust haer niet te blincken?

Is ‘t avond opden Noen? Ten minsten, Volle Maen,En, Sterren, haer gevolgh, hoe haest ghij ‘tondergaen?

Moet ghij ter halver loop van ’t zoele zee-natt drincken?5 Neen, neen; ick sie ’t u aen, ghij voelt den moed ontsincken

Voor ’tschandighe Schavott, daer Sions dochtren staenEn swijmen voorden schrick van ’theiligh, ’T is voldaen,

En op den drooghen Bergh in tranen gaen verdrincken.O myn Volldoende God, vergeeft ghij mij een woord?

10 ‘Tvoldaen voldoet mij niet, ten zij ghij mij vermoortEn van mijn selven scheurt, en brieselt de gewrichtenVan mijn’ verstockte Ziel, soo dats’ haer weder-plichten

Gedwee en morruw doe: soo dat ick haev en huijs,En lijf en lust en tyd leer’ hangen aen dit Cruijs.

I’ VO PIANGENDO I MIEI. PETRARCHAIck gae vast en beklaegh mijn’ afgeleefde dagen,

Page 64: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

Die ’ck leelick heb verquist aen menschelicke minn,Niet eens ter vlucht getilt, daer ick nu wel bevinnDat mij mijn’ wiecken vrij veel hooger konden dragen.

5 Onsienbaer, eewich God, ghij die daer hebt verdragenMijn’ boosheden gepleeght soo tegens uwen sinn,Helpt mijn’ verdoolde ziel, staet voor haer’ schnlden in,En heelt met uw genad’ haer sondige misdragen.

Op dat ick, die in storm en onweer hebb gesweeft,10 In Vré mogh’ havenen, en hebb ick niet beleeft

Als ydelheit, altoos met eeren mogh’ vertrecken,Dat m’ in de korte wijl die mijnen tyd kan strecken,

En in mijn’ stervens uer uw’ heil’ge hand behouw’:Ghij weet dat ick op u, en u alleen, betrouw.

Paris : 9. Feb.

Uit: C. Huygens: De gedichten. Ed. J.A. Worp. Deel 7 (Groningen 1897).

Page 65: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

8 . Z E V E N T I E N D E E E U W : T R E U R S P E L

Vondels Gysbreght van Aemstel

1. Ga na op welke gronden je Gysbreght als een zogenaamde deugdzame held kunt typeren.2. Welke elementen in de Gysbreght maken het stuk tot een Senecaans drama?3. In de Gysbreght komen elementen uit Vergilius’ Aeneis voor, christelijke motieven en

toespelingen op de vaderlandse geschiedenis. Wijs deze aan.4. Welke actualiserende waarde bezit de Gysbreght in 1637?

Vondel: LuciferRafael

Genade, o Lucifer, verschoon u zelven: draeghGeen harnas tegens my, die treurigh smilte, en quyne

1465 Van druck, om uwent wil. ik koom, met medecyneEn balsem van gena, gestegen uit den schootDer Godtheit, die, gelyckze in haren Raet besloot,U, boven duizenden gekroonde Heerschappyen,Gezalft heeft op den stoel van haer stadthouderyen.

1470 Wat dolheit is het, die uw zinnen dus verruckt?Zy had haer zegel en gelyckenis gedrucktOp uw geheilight hooft, en voorhooft, overgotenMet schoonheit, wysheit, gunst, en wat’er komt gevloten,En stroomen, zonder maet, uit aller schatten bron.

1475 Ghy blonckt in ‘t paradys, voor ’t aenschyn van de zonDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozenUw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen,Smaragden, diamant, robyn, en louter gout.De zwaerste scepter wert uw rechte hant betrout,

1480 Zoo dra ghy steeght in ’t licht, en op bazuin en bommen,Door ‘t blakende gesternte en steenen quaemt te brommen:En zout ghy reuckeloos u storten uit dien troon?Verreuckeloozen al dat heerelyck, en schoon?Zoudt ghy uw glansen, die de hemelen vercieren

1485 Ons licht verduisteren, in eenen knoop van dieren,En mengsel van gedierte en ondier onder een,Griffoensklaeu, drakenhooft, en andre gruwzaemheên

Page 66: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

Misscheppen onbedacht? en zouden ’s hemels oogen,De starren, u zoo laegh berooft zien van vermogen,

1490 En eere, en majesteit, door ‘t schenden van uw trou?Dat keer’ de goede Godt, wiens aenschyn ick aenschou,In ‘t zaligh licht, daer wy, geheilight alle zeven,Hem dienen voor zyn’ troon, en sidderen, en bevenVoor zulck een Majesteit, die op ons voorhooft straelt,

1495 Verquickt en leven geeft wat leeft, en adem haelt.Heer Stedehouder, magh myn bede uw hart bewegen;Ghy kent myn zuiver wit, en hart, met u verlegen,Ruck af dien trotsen kam; schud uit dit harrenas:Smyt neder uit dees hant de heirbyl, de rondas

1500 Uit d’andre. hooger niet: legh neder, och, legh neder,Legh neder, stryck van zelf den standert, en de vederVan uwe vleugelen, voor Godt, en zynen glans;Eer hy u uit den troon, den allerhooghsten transVan eere, nederklincke aen gruis, en stof te mortel,

1505 Ja zulx dat van den stam der Geesten tack, noch wortel,Noch geen gedachtenis, noch leven overschiet;‘t En ware een leven van elende, van verdriet,De Doot, de Wanhoop, en een worm, een eeuwigh knagen,En knersetanden moght den naem van leven dragen.

1510 Verneêr u: staeck dien toght: ick offere u gena,Met dien olyftack: gryp, of echter ‘t is te spa.

Rafaël hanteert, in het begin, het midden en het einde van dit fragment, drie verschillende stijlen. Leg uit in welk opzicht zij verschillen, en welke functie zij in de tekst hebben.

Zeventiende eeuw: Aenleidinge

1. Men kan twee types imitatio onderscheiden: de imitatie van de natuur en de imitatie van literaire voorbeelden. Zijn er in de tekst aanwijzingen, dat Vondel deze beide begrippen op het oog heeft?

2. Welke praktische oefeningen vindt Vondel nuttig voor beginnende dichters?3. Leg een lijst aan van eigennamen en mythologische termen in de tekst. Zoek op wie

bedoeld zijn met behulp van de naslagwerken die in het Ganzenbord te vinden zijn. Ga na waarom de persoon in kwestie of het mythologische begrip in de tekst wordt gebruikt.

4. Lees de bijgaande fragmenten uit de Ars poetica van Horatius en wijs aan in hoeverre Vondel hiervan gebruik heeft gemaakt.

Page 67: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

Horatius: Aan de Pisonen24. De meesten van ons, priesters van de poëzie, wij laten ons vaak misleiden door de schijn van het goede. Ik streef er naar kort te zijn, en ik word duister; geest en zenuwen begeven mij als ik naar lichte stof streef; als ik een groots onderwerp aankondig, wordt mijn stijl gezwollen. Wie al te bang is voor de storm kruipt over de grond als een slang; wie een zaak al te talentvol wil variëren schildert een dolfijn in het bos en een everzwijn in de zee. Het ontlopen van een foutje leidt tot een mislukking, als je niet weet hoe je het aan moet pakken.42. Dit is, als ik me niet vergis, de kracht en de charme van de opbouw: dat de dichter nu zegt wat nu gezegd moet worden, andere zaken uitstelt en ze voorlopig weglaat. Je bent een uitstekend schrijver als je met een mooie nieuwvorming een bekend woord weet te vervangen. Als het noodzakelijk is iets aan te duiden waar vroeger geen term voor bestond, doe het dan voorzichtig. Maar waarom zou de Romein het recht op nieuwe woorden geven aan de oude dichters als Plautus, terwijl hij het aan Vergilius weigert?73. In welke versmaat de krijgsdaden van vorsten en veldheren en de droefheden van de oorlig moeten worden opgeschreven, leerde Homerus ons. Als ik het verschil tussen de genres niet ken, en ik de stijlsoorten niet uit elkaar kan houden, waarom zou iemand mij dan nog dichter noemen? Een komische zaak leent zich niet voor tragische verzen. De maaltijd van Thyestes is verongelijkt als zij op kluchtspelmanier wordt verteld. Men moet in alles het decorum in acht nemen, en een passende stijl gebruiken. Toch komt het voor dat de komedie zijn stem verheft en dat Chremes in gezwollen taal zijn boosheid lucht geeft; soms ook legt een tragisch personage als Peleus, wanneer hij verbannen is of arm, de gezwollen stijl met de lange woorden neer.99. Het is niet genoeg dat gedichten mooi zijn: ze moeten bekoorlijk zijn, en de geest van de luisteraar meeslepen. Zoals het menselikjk gelaat meelacht met degenen die lachen, zo huilt het met de huilers. Als je wilt dat ik huil, moet je eerst zelf droevig zijn. Dan word ik getroffen door jouw ongeluk. Maar bij een slechte tekst zal ik lachen of in slaap vallen.114. Veel maakt het uit, of een slaaf spreekt of zijn heer, een oude man of een jongeling, een koopman of een boer op zijn groene akker, een Colchiër of een Thebaan. Volg de traditie of bedenk iets consistents. Een schrijver die het over Achilles heeft, moet hem als energiek, driftig en onverzoenlijk afschilderen, iemand die voor zichzelf geen wetten erkent. Medea moet woest zijn, Ixino trouweloos, Io rusteloos, Ino klagend, en Orestes bedroefd.128. Het is moeilijk algemene stof op unieke manier voor te stellen. Het is beter dat je een toneelstuk maakt op grond van de Ilias, dan dat je nieuwe thema’s als eerste onder woorden probeert te brengen. Maar begin niet als een oude epische dichter: “Ik zal Priamus’ heldenlot en edele oorlog bezingen.” Wat volgt er op zo een veelbelovende opening? De bergen liggen in barenswee, en een belachelijke muis wordt geboren.179. Een handeling wordt op het toneel uitgebeeld of naverteld. Het oor maakt minder indruk op ons dan het oog. Daarom mag Medea haar kinderen niet op het toneel vermoorden. Progne mag niet in een vogel veranderd worden of Cadmus in een slang: wat je me zo voorschotelt zal ik ongelovig en walgend verwerpen.189. Een goed toneelstuk zal niet meer, noch minder dan vijf bedrijven hebben. Geen god zal tussenbeide komen,tenzij de verwikkeling een dergelijke ontknoping waard is. Voer hooguit drie sprekers in, geen vierde persoon mag aan het woord zijn.309. Van goed schrijven is kennis bron en beginsel. De socratische filosofie zal je kunnen tonen waarover je moet schrijven; heb je de stof eenmaal te pakken, dan volgen de woorden gewillig.

Page 68: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

333. Dichters willen nuttig zijn of vermaken, tegelijk aangename stof en levenslessen naar voren brengen. Hij verdient het volle punt, die het nuttige met het aangename verenigt, en de lezer behaagt terwijl hij hem een les voorhoudt.408. Lang is erover gediscussieerd of aangeboren talent (natura) dan wel de technische vaardigheid (ars) de voorwaarde is voor het maken van goede poëzie. Ik zie niet in wat studie zonder een rijke talent, of een ongecultiveerde aanleg voor voordeel heeft. Het ene heeft het andere nodig in vriendschappelijke samenwerking.445. Een goede criticus wijst gewetensvol de slappe en harde verzen aan. Opsmuk en duisterheid zal hij veroordelen, en hij zal aanwijzen wat er verbeterd moet worden. Hij treedt op als een nieuwe Aristarchus, en hij vraagt zich niet af: moet ik een vriend voor zo een kleinigheid beledigen?

Vondel: Aenleidinge (1650)

DIe van zijnen Geest naer den Parnas gedreven, in den schoot der Zanggoddinnen nedergezet, en Apollo toegeheilight wort, dient zijne genegenheit en yver door hulp van de Kunst, en leeringe te laten breidelen; anders zal zulck een vernuft, hoe geluckigh het oock zy, gelijck een ongetoomt paert, in het wilt rennen; terwijl een ander Dichter, door kunst en onderwijs getoomt, den hengst slacht, die, onder eenen goeden roskammer en berijder, met roede en sporen getemt en afgerecht zijnde, overal by kenners prijs behaelt. Natuur baert den Dichter; de Kunst voedt hem op, dies geraeckt niemant tot volmaecktheit, dan die de natuur te baet heeft, waer uit de kunst haren zwier en leven schept. Neemt hy voor in Nederduitsch, zijn moederlijcke tale, te zingen; des hoeft hy zich zoo luttel te schamen als de Hebreen, Griecken, Latijnen, de geburen der Latijnen, en zoo vele andere uitheemsche volcken, die hierom noch bij alle weerelt, en elck by zijne lantslieden, eere in leggen. Wat onze spraeck belangt, die is, sedert weinige jaren herwaert, van bastertwoorden en onduitsch allengs geschuimt, en gebouwt, en geeft den leerling nu veel vooruit, om naer den palmtack in dit renperck te rennen, tegens en voorby henlieden, die met zulck een zure moeite en arbeitzaemheit dit spoor onlangs begosten te leggen. Zoo men uit hunne gedichten en schriften, oock uit Neerlantsche hantvestboecken, de eige manieren van spreecken by een zamelt, en zich eigen maeckt; daer is een schat van welsprekenheit by der hant, veel tijts gewonnen, en middel om noch maghtigh in nieuwe koppelwoorden (waer in onze spraeck niet min geluckigh dan de Griecksche is) aen te winnen, zoo men met oordeel te wercke ga. Deze spraeck wort tegenwoordigh in ’s Gravenhage, de Raetkamer der Heeren Staten, en het hof van hunnen Stedehouder, en t’Amsterdam, de maghtighste koopstadt der weerelt, allervolmaeckst gesproken, by lieden van goede opvoedinge, indien men der hovelingen en pleiteren en kooplieden onduitsche termen uitsluite: want out Amsterdamsch is te mal, en plat Antwerpsch te walgelijck, en niet onderscheidelijck genoegh.

Page 69: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

Hierom moeten wy deze tongen matigen, en mengen, en met kennisse besnoeien, oock niet al te Latijnachtigh, nochte te naeu gezet en nieuwelijck Duitsch spreken, maer zulcks dat de tong haer eigenschap niet en verlieze, waer van de hervormers onzer spraecke niet geheel vry zijn. Men vermijde, gelijck een pest, de woorden, tegens den aert onzer tale, te verstellen; een evel daer doorluchtige Italianen, Spanjaerden en Franschen oock van zieck zijn. Wy mogen hier in nochte Griecken, nochte Latijnen navolgen. Wort hier tegens gezondigt, terstont verliest de spraek haren luister, en ons oor wraeckt dat geluit; eenen valschen klanck, die de muzijck der tale bederft. In oude Hollantsche liederen hoort men noch een natuurlijcke vrypostigheit, vloeientheit, en bevallijcken zwier; maer het gebrack den eenvoudigen Hollander aen opmercking en oefening, om zijn geestigheit, uit een natuurlijcke ader vloeiende, krachtigh op te zetten, en te voltoien. Het rijmen moet hy zich eerst gewennen, om rijckdom van woorden en rijmklancken gereet te hebben, zonder het welck de vaerzen kreupel en verleemt zouden vallen, en zelfs aertige vonden en gedachten hunne bevallijckheit verliezen. Hierom waer het geraden eerst eenige heilige of weereltsche historien, oock verzieringen, uit Virgilius, Ovidius, Amadis, en Bokatius, te rijmen, om zich van rijmkunste meester te maecken, en op de baen te geraken. Men magh om het rijm en de maet de tael niet vervalschen, en gelijck een kint stamelen en struickelen. Het rijmwoort schijne niet gevonden om het rijm te vinden, maer zy zoo gestelt of het geen rijmterm waer. Het vaers schijne oock geen rymelooze rede, maer trecke den aert van een vaers aen, en sta wacker op zijne voeten. Heeft het geene zenuwen, zoo hangt het slap en vadzigh: is het te gedrongen, zoo staet het stijf, gelijck een lantsknecht in zijn harnas. De stijl zy snedigh, en geen stomp mes gelijck. Het scherpt de zinnen, en maeckt een goede pen zich te gewennen een zelve zaeck en zin op verscheide manieren te bewoorden, en cierlijck uit te drucken. Vaerzen willen gaerne vriendelijck en zuiver zijn: want de Zanggodinnen zijn maeghden, aen wie vriendelijckheit en zuiverheit betaemt. Voertmen zomtijts eenige harde vaerzen in, dat moet uit geen gebreck, maer uit de stoffe geboren, en ter zaecke vereischt worden. Bynamen moeten niet ledigh staen, nochte voor stopwoorden dienen, maer de beelden slachten, die eenen balck of het gewelf onderstutten, en hun werck doende, met een tot cieraet des gebouws strecken. Wie voor Poeet wil gaen, moet van een’ rijmer wel Poeet, maer van Poeet geen rijmer worden; anders gaet men van de hooghste in de laeghste schole, en op de A B banck zitten. Loven hem hierom de slechthoofden, dat vergult den rijmer, gelijck een krans van boterbloemen den kinckel. De laurier wort den Dichter niet van den gemeenen hoop geschoncken, maer van zulcken, die met kennisse en zekerheit de kroon uitreicken, en het snaterbecken der aecksteren van zwanezang onderscheiden. Rijmers, die eerst hun A B opzeggen, vallen verwaendelijck aen ’t zwetsen, gelijck de quackzalvers, om hun zalfpotten te venten. Die wat verder komen, laten zich voorstaen dat ze groote bazen

Page 70: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

in de kunste zijn, en zwetsen kunstiger, doch het is met woorden van anderhalven voet lang, of een doorgaende bravade, en loutere blaeskaeckerye. Aldus winnenze gunst by den slechten hoop, die den mont vergeet toe te doen, en gelijck naer hemelval gaept. d’Alleroutste en beste Poëten zijn de natuurlijckste en eenvoudighste. De nakomelingen, om hen voorby te rennen, vielen uit eerzucht of aen het snorcken en poffen, of vernissen en blancketten. Dat behaeghde in het eerst, gelijck wat nieuws, den min verstandigen, en klonck den nieusgierigen, gelijck een donderslagh, in d’ooren: doch het verwonderen duurde een korte wijl, en de wackerste oogen zagen hier door; en d’outsten tegens de jonger wercken, in de schale van een bezadight oordeel, opgewogen, vielen de lesten te licht, en d’outsten behielden den verdienden prijs. Om dan opgeblazenheit en kreupelheit te vermijden, zal men niet plat op d’aerde vallen, en in het stof kruipen, nochte doorgaens al te snel zonder noot aenjagen, maer op zijn pas voortdraven, en wel letten waer men rijzen, waer men wenden en keeren moet; en, gelijck een goet muzikant, den toon naer den aert der zaecke weten te schicken, dan laegh, dan middelbaer, dan hooger. Zommigen heffen hoogh op, en laten het uit onvermogen laegh vallen. Een goet zangmeester kent zijne stem, en spant de keel niet uit hare kracht. Lichtvaerdige dertelheit, zotte pracht, en ongheschickte overdaet is geen cieraet, dat een gezont oordeel vergenoegt. Elck ding wil met zijn eige maniere van spreken uitgebeelt, en niet al te verre gezocht worden. Verciertge uw vaers met bloemwerk naer den stijl der* Rederijckkunste; hael het niet te wijt, maer blijf by een voegelijcke verwe, en binnen het besteck van verstaen te willen wezen.

Page 71: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

9 . Z E V E N T I E N D E E E U W : P R O Z A

Jan de Brune: Wetsteen der vernuften (1644)Twijffelstuk van de Ridder Iacob Cats voorgeworpen, en ons antwoort daar op. Kluchtich

verhaal van d’Heer van Montaigne. Van zijn zelven om te brengen. Dat het gemoed maar zondigt. Twee bevallike trekjes, met een aardigh puntdight. Zotterny der Chineezen. Christenen met vellen van wilde beesten omtoogen, op dat zy van honden, en andere dieren, verslonden moghten worden. Overaardige gelikenis. Verwonderlik voorval. De mensch is Gods medaalje. Een schoon verhaal daar op passende.

IIK hoorde onlanx de boeken van Heer de Raad-Pensionaris Cats, de Bibel des jeugts noemen. Gewisselik zijnder honderden van jonge lui, dewelke die schriften neerstiger doorneuzelen, dan zy de heilige blâren doen. Ik vond flus een sneedige Ioffrou in den Trouring bezich, en juist viel het zoo uit, dat ons de plaats in handen quam, daar zijn’ Ed: gestr: dit byzonder geval voorstelt: te weten, of het gebeurde dat een jonge deerne haar in eenig kasteel opgesloten hebbende, en aldaar in een opperkamer aangevochten wordende, van eenige die haar eer wouden krenken, en nu in zeker perikel staande van door de geweldigers overvallen te worden, mits zy de kamerdeur op de vloer loopen; of, zeg ik, de zelve deerne, hebbende gelegentheid om haar uit een venster te worpen, en alzoo, door de doot, d’oneer te ontgaan, zulx vermag en behoort te doen; dan ofze zonder zulx te bestaan, de uitkomst van de zaak moet verwachten. Zijn’ Ed: gestr: gewaagt daar ter plaats van een hoofsche Ioffrou, die zich onbeswaart vond haar gevoelen daar op te verklaren; en zei, des verzocht zijnde, dat het niemand toe en stont zijn zelven te dooden, het geen een algemeene regel is, zonder bepalinge; dien volgende, datze beter zou vinden, in die noot gestelt zijnde, ’t bedrijf der geweldenaars te verwachten, als, zich uit de venster worpende, haar zelven om den hals te brengen. Zonder eenige bedenking ter wereld zou ik daar mee t’huis liggen: en hier van wed ik, dat niet een hair verschilt zou hebben ’t vrouwelijn, welkers geschiedenis de Heer van Montaigne verhaalt. Deze door d’handen van ettelijke soldaten gepasseert zijnde, die haar d’een na d’ander, te doen hadden gegeven; God zy gelooft, zeize, dat ik ’er ten minsten eens mijn bekomste van gekregen heb, en dat zonder zonde. Dieu soit loüé, qu’au moins unefois en ma vie je m’en suis soulée sans peché. Zy moest veel lichter te payen zijn geweest, als de kaizerin Messalina was, die, tot het bedde van haren man Claudius, de vuilicheid van zoo oneerlijke plaatzen durft brengen, datmen haar in het Palais van een Roomsch Kaizerrijk, zelf, niet en diende te noemen. Fœda lupanaris tulit ad pulvinar odorem. Men zei van dit schoon Iuweel, & lassata viris, nondum satiata recessit. En zoo en ging het niet met de gemelde vrou. Maar laat ons de vraag van Mijn Heer Cats wat breeder verhandelen. Het geen ’er die snege hoofsche Ioffer op antwoorde,

Page 72: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

komt met de natuurlijke, Godlijke en menschelijke wetten gepastelik over een. Ten eersten; zijn zelven om te brengen strijt met de wet der natuur: want yder ding zoekt zich, met alle mogelijke omzichtigheid, te bewaren.

Debilem facito manu,Debilem pede, coxa:

Tuber adstrue gibberum,Lubricos quate dentes.

Vita dum superest, bene est.Hanc mihi, vel acutâ

Si sedeam cruce, sustine.

Hierom, gelijk men, in gelegentheit van Regeering, de Tyrannie gemeenlik stelt voor d’Anarchie: dat is, men heeft liever een halsheer tot Koning, dan geen Koning: zoo hier ook; beter een yvallig, en arbarmelik leven, dan geen leven: want natuur haat de dood als de laatste vyand. I Cor. XV. Wederom, d’handen aan zijn zelven te slaan, kant zich tegen Gods Wet: want zy wilt, dat wy onz’ naasten zullen beminnen, als ons zelven; maar een mensch die zijn zelven om hals brengt, kan zijn zelven niet beminnen. Ten derden, stelt ’et zich rechtdraats tegen de menschelijke wetten, die op zulke mis bedrijven schrikkelik donderen; alzoo ’er ’t gemeene best een deel zijner leden door quijt raakt. Maar zal yemand zeggen, Lucretia heeft zich in zoo een gelegentheid omgebracht, en is ’er over geprezen geweest. Ik antwoorde, zy hoefde ’t niet te doen, aangezien het zonder haar bewilging geschiet was. Want zoo een vroumensch, die tot haar herten leet verkracht wort, haar eer kon verliezen, dan zou de kuisheid onder de gaven des gemoeds niet gerekent moeten worden, gelijk als nu geschiet; maar alleenlik onder die van ’t lichaam, gelijk de sterkte, de schoonheid, en de gezontheid. Zekerlik, daar is geen geweld zoo groot, dat het ons de deugd zou konnen ontnemen. Het gemoed zondigt maar. En hier op heeft, buiten twijffel, zeker schrijver gezien, die met Lucretiaas zaak bezich wezende, een der bevallikste trekken, diemen lezen mach, in ’t midden stelt. Verwonderlijke geschiedenis! zeit hy, daar zijn twee perzoonen, en evenwel heeft ’er maar een van hun beiden overspel begaan. Augustinus, die deze quinkslagh prijst, gebruikt ook een zeer puntige reden. Zoo spreekt hy: Indien zy een overspeelster is, waarom wortze geprezen? zoo niet, waarom heeft zy haar zelven omgebragt? Op deze woorden is dit geestigh puntdicht gemaakt:

Si tibi forte fuit Lucretia gratus adulter,Immeritò ex merita præmia cæde petis.

Sin potius casto vis est allata pudori,Quis furor est, hostis crimine velle mori?

Frustra igitur laudem captas, Lucretia: namqueVel furiosa ruis, vel scelerata cadis.

Dat is, gelijk ik het, ter loops, overzet:

Indien u ’t overspel, Lucretia, vermaakte,Vit uw verdiende dood eischt ghy met onrecht loon;

Doch, zoo men, met gewelt, de kuisheid u ontschaakte,‘t Is mal om ’t misbedrijf eens anders zich te doôn.

Men spreke dan niet meer zoo statig tot uw voordeel;

Page 73: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

Ten minsten is ’t een ding dat ik niet doen en wou:Want na het overleg van een rechtschapen oordeel,

Daalt ghy met schuld in ’t graf, of sterft een dolle vrou.

Het is dan t’eenemaal ongeoorloft, dat yemand d’handen aan zijn zelven slae, wat martellot hem ook te wachten zou mogen staan. Riccius de Iesuit verhaalt, dat het in China gemeen is, wanneer zy tot armoê vervallen, of van beter gelegentheid wanhopen, hun zelven ’t leven te benemen, en om vyanden, dieze mogen hebben, spijt aan te doen, gaan zy zich voor hun deuren verhangen: want zeggenze, wat is beter, unam perpeti mortem moriendo, an omnes timere vivendo. Dat is, dat men stervende maar eene dood lijde, of dat men ’er, in ’t leven blijvende, dagelix duizent hebbe te vreezen? Doch dit zijn zotte en heidensche wangedachten. Den Apostel leert ons, dat men geen quaad doen en mach, op datter goed uit volge. Hy die een ander ombrengt, mach zijn lichaam doden; doch die het zijn zelven doet, doot gewisselik zijn eige ziel. Voor de val waren ’er zelf geen zoo verwoede dieren, die de mensch dursten beleedigen. Gods beelt, daar hy na geschapen is, scheen hun dit te verhinderen. D’oude kerk levert ons hier van gedenkweerdige vertoogen uit. Euseb. l. 8, c. 8, verhaalt, dat wanneer naakte Christenen de wilde beesten voorgeworpen wierden, zoo zag men hun stampen, woeden, en die eenvoudige voorworpzelen starlinx bezien; maar geen van al zou hun aangerand hebben, zoo groot was d’eerbiedenis die zy aan Gods beeld droegen. Dit was d’oorzaak, dat men hun met vellen van wilde beesten omtoog, op dat zyze, door dat middel bedrogen, ten lesten moghten verslinden. Indien dan yemand d’allergruwelijkste dieren in fier-heid niet en wilt overtreffen, zal hy niet met reden ontzien, zijn handen tot zijn eige verderf aan te leggen, of haar tot nadeel van zijn evenmensch te verporren; die zoo een wonderschepsel is, dat men hem, om zoo te zeggen, het uitterste gepoog van Gods onbepaalde maght, magh noemen. Toen ik eens, uit een groote ziekte, tot my zelven begon te komen, heb ik heuchenis, dat ’er een geleert amptenaar met een Leeraar voor mijn bed zaten; en gelijk zy sprekende waren, van wat een groote zaak het was, een mensch geboren te zijn, brogt den amptenaar, die in allerlei uitheemsche talen wonder wel ervaren was, het 15 veers van de CXXXIX Psalm te pas: Hoe wonderbaarlik, zeit de Propheet, hebtge my gemaakt, diep in ’s moeders lijve. Rukkamti, est metaphora, dicebat, ab acupictoribus desumta. Hier wort, zei hy, gebruikt een manier van spreken, die de borduurwerkers, of tapijtwevers ontleent is; even of het menschelijk lichaam een kostelik tapijt was, bestaande van vel, beenderen, muskels en zenuwen. Wat moet het dan voor een grouwel wezen, het leven van zoo een schepzel uit te blusschen? Willen wy deze gelijkenis vervolgen? Wanneer een vernuftigh tapijtwerker een schoon stuk onder handen heeft, hy laat zijn jongers toe, de gemeene dingen, als beesten, vogelen en diergelijke te weven: maar wanneer het op de gedaante van een mensch aankomt, hy acht haar zoo veel weerd, dat hy dat deel zelf in handen neemt: even zoo heeft God in de scheppinge des weerelds gedaan; Laat de wateren, zei hy, visschen voortbringen, en d’aarde beesten: hy liet dit stuk werks, om zoo te zeggen, van zijn leerjongeren doen; maar, komende tot de mensch, dat kort begrijp van al dat ’er in de wijde weereld voorvalt, kom, zeit hy, Genes. I, 29, laat ons den mensche maken: dat stuk der tapijtzerye wil hy met eige handen weven. Al dat hy voor de mensch gemaakt had, waren niet dan schetzen en ontworpingen;

Page 74: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

maar komende tot dat meesterstuk, laat ons, zeit hy, den mensche maken, na onzen beelde, en hierom wilt hy geenzins lijden dat dat wonderschepzel aan ’t leven worde verkort. Als God zweerd, om dat hy geen meerder en heeft, om by te zweeren, zweerd hy by zijn zelven, Heb. VI, 13; zoo, toen hy de mensch schiep, schiep hy hem na zijn eige beeltenis, om dat hy hem na geen grooter kon scheppen. Dit punt alleen, wijst de weerdigheid van de mensch, als met de vinger, aan. Daar en is geen Prins, die lijden wil, dat men zijn beelt mishandelt. Ia men hiel eertijds voor een doodzonde, ’s Kaizars beelt in een oneerlijke plaats te brengen. Zoo verhaalt Seneca, dat Paulus, een man van uitstekende weerdicheid, onder Tiberius beschuldigt wier, en ter dood vervolgt, om dat hy maar een kamerpot aan taste, vergetende van zijn vinger te doen, een ring daar de beeltenis, van de gemelde Kaizar Tiberius, in gesneên was. En hoe meenen wy dan, dat het God ons af zal nemen, wanneer wy niet het doode; maar het levende beelt zijner Majesteit, heilighrooverlik, schenden? Hy heeft ons met dat hoogstatelik indrukzel begenadigt, tot teiken van d’eigenschap die hy aan ons heeft; en dit is de reden, om welke de mensch Gods penning van de Vaders wort genaamt. Homo est nummus Dei. Want gelijk Princen haar beeltenissen op ’t gelt zetten, zoo heeft God op de mensch de zijne gedrukt. Ongelukkig dan, die zoo hooghedele munt vervalschen, en Gods beeltenis bestaan uit te roeyen! Zy verdienen t’eenemaal vernietigt te worden, als luiden die aan de hoogste Majesteitschenderye schuldig zijn. My komt hier een uitmuntende geschiedenis voor. Alzoo zy aanmerkelik is, onder veel andere, stel ik geen swaricheid in haar te verhalen. Daar quam, zeit Theodoretus, tot Antiochien een grooten oploop t’ontstaan, uit oorzaak dat de Kaizar Theodosius, een nieuwe soort van tol wou inbrengen. In die beroerte smeet het gepeupel de beeltenis van de Kaizerin Placilla, die onlanx afgestorven was, om verde, en sleepteze onweerdichlijk achter straat. De Kaizar hier van verwittigt, wier van gramschap zoo ongenadelik deurbrant, dat hy in aller haast een deel volx te zamen rukte, om de stad t’onderst opwaarts te worpen. Als een heraut de tijding hier van braght, en haar de burgers aanzei, schoot ’er Macedonius, een man met hemelsche wijsheid beschonken, aldus op uit: Gae, Mijn Heer, en draag de Kaizar deze woorden over: zeg hem, hy gelieve te denken dat hy niet alleenelik een Kaizar is, maar ook een mensch: laat hem daarom niet alleen zien op zijn Rijk, maar ook op zijn zelven; want hy, wezende een mensch, beheerscht ons, die menschen zijn; dat hy hun dan niet onchristelijk handele, die, nevens hem, na Gods beelt zijn geschapen. Hy is gram, en ook met reden, om dat het kopere beelt zijner gemalin, zoo leelik gehoont is; en zal niet de Kaizar van hemel en van aarde met meerder recht gram wezen, zoo hy zijn gloryrijk beelt ziet mishandelen. Daar is gewisselik een groot onderscheit tusschen ’t een’ en ’t ander: voor dit een kopere beelt, konnen wy ‘er weer hondert oprechten; doch hy is onmaghtig, maar een enkel hair te maken van die menigvoude hoofden, die hy slaat om te verdelgen. Na dat al dit de Kaizar getrouwelik aangedient was, trok hy zijn heirkragt te rugge: zijn gemoet wederom in de herren komende, daar het een overloop van gramschap uit gelicht hadde.

Page 75: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

1 1 . A C H T T I E N D E E E U W : I N L E I D I N G

Johannes Kinker (1764-1845)

De jonge Kloë

Kloë zestien jaar oud,Sprak: ik zal de min ontvlugten:   Want als men het wel beschouwt,Doen de minnaars niets dan zuchten.   ’t Is of elk zijn’ tijd besteed   In ’t gevoelen van zijn leed.

   Waar ik slechts mijnen oogen wend’ ---Nergens vind ik twee gelieven   Die niet zuchten. Wat ellend’Mag hun teedre boezems grieven?   Waarom staag de vreugde ontvlugt   Door hun eindeloos gezucht? ---

   Neen, nooit zal de liefde mijIn haar nare kluisters binden:   In die teedre slavernijKan ik zoo veel heils niet vinden.   Heeft de min er anders geen? ---   Liever blijf ik dan alleen.

   Laats vroeg Lykas om een zoen . . . .(’k Moet nog laghen om dat vragen.)   ’k Riep: Och Lykas, neen! --- En toenZuchtte hij, en sloeg aan ’t klagen.   ô Wat is het minnen dwaas!   Al zijn antwoord was --- helaas!

   Gistren zag ik Lykas weêr.’k dacht: ’t is best zijn oog te ontvlugten;   Wijl ik ligt zijn smart vermeêr:Want hij weende en scheen te zuchten.   ’k Vlood zeer schielijk van die plaats:   Alles riep mij daar --- helaas!

   Zoo zong Kloë; --- maar de MinHoorde het vermetel zingen   Van die jonge herderin. ---„’ Zal die stoute schoone dwingen!”   Sprak hij. --- Kloë maak vrij staat,   Dat hij ’t bij geen zeggen laat.

   Eensklaps vloog hij naar beneên.Kloë dacht:„Zou hij mij dwingen! ---   ’k Blijf gerust met hem alleen.”Lagchend ging zij voort met zingen:   „’t Is of elk zijn’ tijd besteedt,   „ ’t gevoelen van zijn leed.”

   Hij nam ’t meisje bij de hand,Wees haar lagchend twee gelieven.   Houdt u wat aan dezen kantKloë! (sprak hij) ’t mogt hen grieven.    Veilig moogt gij hen bespiên,   Zoo gij maar niet wordt gezien.”

   Och! hoe gretig hoorde zijToen het zuchtend teeder hijgen,   Dat, in dees liefkozerij,Kloë toeriep, onder ’t zwijgen:   Zie hoe men den tijd besteed,   In de liefde zonder leed.”

   Toen Cupido haar verliet,Gloeide hare lieve wangen:   En de gulle vreugd verlietKloë’s hart voor ’t zoet verlangen.   Sedert heeft zij het gezucht   Van haar’ Lykas nooit ontvlugt.

Page 76: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE 76

1 1 . A C H T T I E N D E E E U W : L Y R I E K

Heldinnenbrieven

A. Hoppestein: Mengelpoëzy, bestaande in herderszangen, minnedichten, brieven, mengeldicht, en vertaalingen. Leiden, Johan Arnold Langerak, 1718

De XVde Brief van OVIDIUS.SAFFO AAN FAON.Zo haast dees Brief in rym, van my niet onbedreevenIn die geleerde kunst, u voorkoomt, staat ge nietIn twyfel, of hy wel is door myn hand geschreeven?En nu gy boven aan den naam van Saffo ziet,Zoud gy wel onbewust van d’Inhoud kunnen weezen?Gy vraagt misschiên waarom ik Treurgezangen dicht,Daar ’t deftig Lierzang steeds myn rymtrant was voor deezen:’k Betreur myn liefde, (op hoop dat klaagen ’t hart verlicht.)Met treurig rouwzang: nu ’t gwoone blydschapstekenNoch Lier tot vreugd geschikt, niet op myn traanen past.Ik brand gelyk een Vuur door felle wind ontsteeken,Als blaakend korenland, myn gloed op ’t hevigst wast.Gy Faön woond in ’t land, daar de Ethna damp doet rooken’t Gebergt van Typhos, daar een zwavellucht opgaat,Maar ik helaas! gevoel myn borst niet minder kooken,Wyl in myn hart meer dan een Ethnâs gloed ontstaat.Myn Vaersen staamelen in vinding, nu myn zinnenAlleen de Min beheerst, en hangen naauw aan een.’k Weet niet waar ik den draat zal van myn rym beginnen;De dichtkunst eischt een’ geest van zorg ontlast, alleen.’k Schep geen behaagen meer in ’t schoon van Juff’renledenVan Pyrrhe, Lesbós noch Methymnus. ’k Vind geen lustIn Anaktorië, noch Cydnôs Vriendlykheden,Noch Atthis, met haar zoet, steelt als voorheen myn rust,Noch hondert anderen, die ’k vuerig pleeg te minnen,Voor dat uw liefde my, ontaarde! sloeg om ’t hart,Die nu van veele alleen bezit myn ziel en zinnen,En eenigste oorzaak zyt, van myn gezucht en smart.Gy hebt een schoon gelaat, een rechten tyd tot paaren,Een wezen, dat myn rust en keurig oog bekoort,

Page 77: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE 77

Uw jeugd en Lentebloem ontsteekt myn bloed in de aêren,t’Is al bekoorelyk, wat aan uw leden hoort.Gryp aan de Lier en Boog gy zult Apól gelyken,Bekrans met veil uw hooft, gy word als Bacchus geëert,Apól liefd’ Dafnis, en God Bacchus, moest bezwykenVoor Ariadne, die nooit Lierzang hadt geleert.Maar ’t Zanggodinnendom leerde ons op ’t lief’lykst dichten,Terwyl myn naam en roem door al de waereld leeft:Myn Land en Kunstgenoot Alzéus zelf, moet zwichtenVoor myn beroemden naam, hoe hoog zyn geest ook zweeft:En quam Natuur haar schoon my onrechtvaerdig weigeren,’t Geen zy aan and’ren, doch onwaard, zo mild’lyk deelt,’k Ben kort, doch ’k zie myn roem tot aan de starren steigeren,En ’k draag haar Grootheid zelfs in myn veracht’lyk beeld.En ben ik juist niet blank, de Cephische Androméde,Schoon bruin na d’aart haar’s lands, heeft Perseus teêr bemint;De blanke Duiven ziet men bontgeveêrde treeden,Een zwarte Tortel ook de groene Gaay bezint.Doch acht gy ’t keurig schoon alleen uw liefde waardig,Gy vindt nooit uw’s gelyk in schoonheid, nooit een Vrouw.Maar toen gy my verkoos, scheen ik u niet onaartig;Gy zwoert voor eeuwig als de schoonste my uw trouw.My heugt dat ik eens zong (het heugt ons lang die minnen)Gy roofde in ’t zingen my veel kusjens af met vreugd,Die prees gy om haar zoet, ’t was alles in uw zinnenVolmaakt bekoorelyk. Wat wellust schiep uw jeugd,Als gy na ’t minnewerk quaamt in myn’ schoot te zinken,Toen was myn dartelheid en minnekunst uw kracht,Myn ted’re zugjens, en myn dartele oogenwinken,En woorden, die ’t verstand tot uw vermaak bedacht.En als ons beider lust door wellust scheen verzonkenEn ’t afgematte lyf verflaauwt lag in myn’ schoot,Ons zielen door ’t genót van Venus krachten dronken,Denk om die kusjens die myn liefde u toen aanboodt.Nu zyn uw nieuwe prooy Sisiliaansche Vrouwen,’k Ben Lesbos wars, en wil Sisiliaansche zyn!Maar wilt dien Looper in uw Land niet langer houwen,Om wien, o jufferschap van Nisias, ik quyn.Laat leugenvleijery u niet als my bedriegen,’t Gewoonelyk bedróg der Minnaars in ’t begin,’t Geen hy thans u vertelt, kon hy wel eertyds liegenVoor my, die al te licht geloof sloeg aan zyn min.Godin Eriçina, die eeuwig wilt bewoonen’t Sikanische gebérgt, zorg voor de lieve rustVan haar, die eigen is aan U; die my durft hoonenHoont ’t hemelsche gezach dier Majesteit met lust.Zal dan de Lukgodin ’t gerókkend werk nooit enden?

Page 78: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE 78

Of blyft zy tot myn smart stantvastig, die ’t nooit was?Zal nimmer die Godin van my haar wreedheid wenden,Die ’t wankelbaar geluk wel anders keert te ras?’k Had even ’t sesde jaar bereikt, toen stierf myn Vader,Wiens doodbus en gebeent my kóstte traan op traan,Toen moest myn arme Broêr, wiens smart my trof nog naderIn hoeremin verward, tot straf als balling gaan,Met schande en arremoed de woeste baaren klieven,Zoekt nu vol ongemak een schat met weeld verteert.’k Ben ook van hem gehaat, wyl nooit my kon gelievenZyn onvoorzicht, dat op myn’ raad niet wierdt gekeert.Dit ’s loon voor goeden raad, zo straftmen vrye tongenMet ondank, ’t goed vermaan wordt my met haat beloont.Zo wordt myn ziel en rust van alle kant besprongen.Myn kleine Dochter zelf met zorg myn liefde hoont.Gy koomt met trouwloosheên voor ’t laatst myn smart vergrooten,Dus wordt myn Levenshulk gesólt op onrusts zee,Geslingert heen en weêr van rust en kalmt verstooten,Daar ’k eeuwig wanhoop van verlossings blyde reê.’k Ben hoopeloos. Dit blykt uit myn onachtzaam wezenDie ’t haar onopgepronkt langs hals en schouders waayt:’t Juweelsel siert geen’ arm, wel eer van u gepreezen;Myn kleed wordt met geen tal van paerelen bezaayt,Maar hangt my slegt om ’t lyf, verkeert in rouwgewaaden,Geen balzemgeur of goud door myne haaren blinktt’ Is al van rouw bemorst: haar passen geen sieraaden,Die in een naar geklag en quellingsdruk versinkt.Om wien versier ik my, die niemand wil behaagen,Gy, oorzaak myns sieraads verlaat my, ach! te wreed.Om wien alleen myn hart de Minneschicht wil draagen,Om wien myn teêre borst is vatzaam voor dat leet.’k Heb ’t juk van dien Tyran, my opgeleid met ’t leven,Gedraagen van myn jeugd: dit ’s dichters eigen smart.’k Heb van der jeugd die drift een’ lossen toom gegeeven,En dikwils met veel vreugd my in zyn strik verwart.De Dichtkunst brengt dat meê. Zy streeld ons teêre zinnen,De vrolyke Thalie voedt min in ’t zacht gemoed,Die de eer van Dichter draagt, moet uit der aart beminnen,De Liefde zoekt een hart gedweé voor ’t minnezoet.Wat wonder! daar de bloem myns jeugds nu is verdweenen,Die eerste levenstyd, die ’t Mannenhart bekoort,Dat ik standvastiger ’t niet met de Min zou meenen,En om uw schoonheit meer bevreest zyn, dan ’t behoort.Dien ’k vreesde dat Auroor voor Cefalus zou schaaken,Een vrees niet ongegrond: indien haar de oude MinNiet al te vast verbondt: quam u Diaan genaaken,Die ’t al op Aard beschouwt, zy schiep u ’t slaapen in.

Page 79: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE 79

De ivoore Minnekoets van Venus met haar ZwaanenHad u al lang gevoert ten hemel tot myn smart;Indien zy haare drift van Mars hadt kunnen spaanen,Die Krijgsgód als gemaal bezit haar min en hart.O tydige Ouderdom tot liefdeszoet! O jaarenDie tussen Man en Kind noch zweeven! schoonheids glans,Dien tot de roem uws Eeuws de Hemel lang wil spaaren,Die groeije en bloeije in kracht ten held’re starrentrans.Ei nader tot my, die uw ziel zal wellust geeven!En in myne armen u omhelzen zal en schoot.Dan zult gy, waarde Lief, door duizend kusjens leeven,En sterven voor een tyd gesmolten, liefdesdoot.’k Eisch u geen liefde af, maar dat ge u slegts laat beminnen,Dit schryf ik, wyl ’t getraan myn oog en wang bedouwt.Beschouw ’t bevlékt papier, daar zult gy tekens vinnenEn vlakken van geween. Ach! of ’t uw wreedheid rouwt!Zo gy had vastgesteld van nimmer weêr te keeren,Het afscheid waar misschiên u grooter smart geweest,’t Herdenken aan ons Min, hadt u wel zuchten leeren,Gy had voor ’t droevige Vaarwel vry meer gevreest.Gy hebt geen traan gestort. Geen afscheidskus genoomen,Hierom droeg ik geen vrees, geen denken aan ’t verraad:Geen heftig minverwyt, hebt gy uit my bekoomen,’k Heb u als Minnarés nooit eens vermaand uw’ staat,Dat gy bedenken zoud; hoe gy quaamt meê te voerenMyn hart, myn liefde en gunst, al panden van myn min.Geen te’dre Minnezorg quam u de Ziel beroeren,Dat gy myn gunsten nooit zoud stellen uit uw zin.Om Liefdes wil! die nooit uw’ boezem moet verlaaten,By ’t heilig Negental bezweer ik uwe trouwDie gy met eeden zwoert (maar wat kan ’t zweeren baaten?)Toen op myn wangen dreef van druk een traanendouw.’k Weet niet, wie my in ’t oor quam luist’ren [sic] na uw scheiden,Zo reist uw wellust heen voor eeuwig uit uw oog,De druk beneep myn hart. ’t Oog kon geen traanen schreiden.Myn tong wierdt spraakeloos beknélt op dat vertoog.Een koude vrees en gril ging toen door al myn leden.De droefheid vatte plaats, ik sloeg myn borst uit rouw,En rukte ’t haar verwoed, dan stortte ’t hart gebeden,Ik leefde hoopeloos, om uw geschonden trouw.Gelyk een Moeder schreeuwt om ’t kind gerukt uit de armen,Of huilt by ’t doode Rif van haar’ vermoorden Zoon.Wat wreedheid zou zich niet voor zulk een smart erbarmen!Nu juicht Charax myn Broêr, en spót, dit is uw loon.Dit komt zyn schamperheid my in ’t gezicht verwyten:En meerdert dus myn schaamte en smart, die ik om u ly,En durft hovaartiglyk my noch in ’t oor wel byten:

Page 80: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE 80

Wat treurt ge, daar noch leeft uw Dochter éven bly.De Liefde kent geen schaamte óf ziet op geen geruchtenVan ’t altyd snappend Vólk, dat met een anders doenZich altyd moeijen wil. ’k vertoonde myn genuchtenTe gaeren aan ’t Gemeen, die ’t ergste nog vermôen’k Omhelsde u zelfs voor ’t oog der waereld met veel vreugde,Men zag u opentlyk geleegen in myn’ schoot,’k En zag geen schande in ’t geen volmaakt myn hart verheugde,Als mond en boezem zich voor uwe kusjens boodt.Gy zyt myn hoop en troost, om wien ’k wil éénig leeven.Zulks tuigen al te klaar myn droomen. Faön, ach!Die droomen, die myn ziel en liefde voedsel geeven;Maar ach! Elendige, waar van maakt gy gewag!Naauw koomt een zoete slaap myn afgematte ledenBekruipen, of ik zie my by u, die zo wydVan my gescheiden bent: gy schynt tot my te treeden(Ach! welk een hemelvreugd) vol liefde, teêr verblyd.Maar al te korte vreugd voor myn verliefde zinnen,Die met de slaap verdwynt. Nu hangt gy vol van brandMy om den hals, en schynt my vuurig te beminnen,Dan vlyd gy vriendelyk myn’ boezem met uw hand.’k Omarm u dan met vreugde: ons wederzydsche kussenOntsteekt myn Minnevuur: dan smelt gy in myn’ schoot,En ’k voel u levendig vol kracht uw vlammen blussen,Dan wordt myn kookend hart door wellust levend doot.Wat vriendelyk gesprék koom ik met u niet voeren?Zo waakt myn geest, terwyl myn lichaam vredig rust.Uw vleijen, Faön ach! koomt my de ziel beroeren,Die éénig in uw taal en liefde vindt haar lust.Ik voel uw radde tong in myne lippen speelen,Die waart gy steets gewoon te breeken door myn’ mond,Ik voel myn lipjens ook uw’ mond die kusjens deelen,Die onze liefde alleen tot eigen wellust vondt.Ik schaame my nog meer te melden al die vreugde,Die waarlyk in den droom wy pleegen. Zucht op zuchtVerteeren ’t minnend hart, dat gy alleen verheugde.Ach! nader die, van u verlaaten, ’t sterven ducht.Wanneer de gulde Zon haar straalen weêr laat schynen,Die my den zoeten slaap verdryven, klaagt myn hart,Dat alles leugen vindt, hoe ’t weêr op nieuws moet quynen,En voelen over dag weêr wanhoops wreede smart.’k Verberg myn naare rouw in ’t diepste van de bosschen,De zwarte holen zyn myn woning, al den dag,Hier gae ik (slegte troost!) myn droeve klagten lossen,Zy galmen van gezucht, gekerm en naar geklag.’k Herdenk dan, deeze plaats weet van ons minnepleegen,Dan, als de Wraakgodin Erichto woedend snelt,

Page 81: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE 81

Zo vliegt myn zwakke voet door de akelykste wegen,Tot dat myn oog en hart in traanenvloed versmelt.Nu zie ik eens van verre een eis’lyk hól geleegenMet mós en ruigt begroeit, daar wild gedierte in woont,Zou ’t allerwoeste dier zich myner niet beweegen,Daar ’t wild zelf medelyde en dankbaarheid betoont.Hier ryst een groene berg, die pleeg ons bed te weezen,Daar rustte gy wel eer vermoeit in mynen schoot,Gints vind ik boomen, daar ons naam op staat te leezen:Wordt o blanke Eypeschórs met onze naamen groot!Dit is de plaats in ’t bos, daar wy te samen lagenIn schaduwe gerust, voor zonnebrand gedekt:’t Vermaakelykst gezicht kan niets myn oog behaagen,Wyl alles zonder u myn hart tot quelling strekt.’k Zie nog in ’t gras gedrukt de plaats van ons genuchten,De malsche klaverbeemt liet daar nog tekens staanDaar zette ik my vermoeit ter neêr, beknelt van zuchten,Als ’t gras myn traanenvloed, zo ’t scheen, greep dorstig aan.Het neêrgeboogen groen der takken scheen myn treurenMet zyn neêrslagtigheid te troosten. ’t pluimgediertScheen d’allerdroefsten toon voor heur gezang te keuren,De Zwaluw treurt met my haar liefde, wyl zy tiert.Dit duurt, tot weêr de nacht den hemel koomt bedekken,Dan zwijgt het alles doots, terwyl myn smart herleeft.Daar loopt een zilv’re beek die Godsdienst kan verwekken,Terwyl een Gódheid zelf die plaats tot woning heeft:Hier over hangt een Wilg wyd uitgestrekt te beeven,Die schaduw geeft; de boord des beeks is groen bedektMet gras, en kan door zyn zoetruissen ruste geeven,Die in ’t vermoeide hart allengsjes slaap verwekt.Een der Najáden zelf verscheen hier voor myne oogen,Wanneer het matte lyf van’t weenen lei te rust,En sprak. Nadien uw Vriend tot min niet wordt bewoogen,Zo trek, Ongelukkige! na de Ambrazeesche kust.Apól zo ver de zee zich uitstrekt, ziet de baaren,U roept ’t Aktiasche en Leukadische gewest,Hier is Deukalion behouden heen gevaaren,Toen Pyrrhâs schoon gelaat zyn’ boezem had gequetst.Terstont is Pyrrhâs hart door Liefde in Min ontsteeken,Dat ongevoelig voor Deukalion eerst scheen;’t Is eigen aan dees plaats ’t versteende hart te breeken:Koom spoed u zonder vrees van klippen af te treên.Dit sprak zy, en verdween terstond: myn leden beeven,De traanen rolden van myn dootsche wangen neêr.O Nimf! wy volgen snél de plaats ons opgegeeven,’t Verliefde hart ontziet gevaar, noch woedend weêr.Het ergst gebeure my: ’t zal my veel ligter weezen

Page 82: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE 82

Als de uitgestaane smart. Koomt Winden, spoedt myn’ loop:O Liefde Gód! verschaf my vleugelen, die ’t vreezenVan ongeluk of dood doen wyken voor myn hoop.’k Zal op uw Autaar dan O Febus! offers slagten,Dankoffers voor uw gunst, en vaersen tot uw lof!Apól, die myn gedicht uw gunst pleegt waardig te achten,Die Saffo uit uw’ bron schonk zuiv’re dichtensstof.Maar, waarom zent gy my na de Aktaiaanse kusten?Daar gy, was ’t slegts uw wil, my t’huis wel helpen kond.Gy die meer kunt dan Leukadiën verlusten,En heelen met één straal myn diepe hartewond.Zult gy o woeste Zee! zo ’k immer quam te sneevenOp uwe klippen, wel myn doodnaam neemen aan?Ach Faön! beter waar ’t met u gerust te leeven,Als droevig omgebragt in ’t water te vergaan;Of dat ik met myn borst zou in de baaren ploffen,Die borst, die gy wel eer zo drukte en vriendelyk preest.Ach! had haar ryzigheid wat meer uw hart getroffen,Ach! of zy spreeken kon van ’t onheil ’t geen zy vreest.De smart belét myn tong welspreekende u te melden,Wat droefheid, ach! myn ziel om u heeft uitgestaan.Wat zorgen nacht en dag myn hart op ’t felst beknelden.Hoe ik om u, helaas! gestort heb traan op traan!Myn dichtaêr wil niet meer als eertyds, vloeijend glyen;Myn Luit en schélle Lier is stom, en treurt van rouw,My lust geen vrolyk lied voor huppelende ryen.De droefheid maakt myn’ geest voor vreugderymen schouw.O Vrouwen, Dochteren van Lesbós, wyd gepreezen,Toen myn verheugde Lier al juichend zong uw lof.O Lesbós, dat getuige in myne schand kunt weezen,Verlaat my en myn dicht voor u te onkuis van stof.’t Is Faön, die én kunst én geest my heeft ontnoomen,(Het is myn Faön, hadt de tong byna gezeit)Doch ’k kreeg wel geest en kunst, was hy slechts weêr gekoomen,Bëyver zyne komst om my, door uw beleidt.Hy nam myn’ Dichtgeest, en kan my dien wedergeeven:Maar wat mag ik dien boêr verwinnen door gebeên,Die éénig maar op ’t Land by plompaarts weet te leeven.O Wind, voer myn gezucht na dat wreed hart van steen.Ach! of de vlugge wind uw Schip zo voort mogt spoeden,Als zy myn zuchten doet: ’k mogt, van u weêr te zienNog hoopen. Faön ach! laat eens die hoop my voeden,Hebt gy de komst in ’t zin, zo wil slegts zeilen biênDees’ snellen voor den wind: wat pynt gy myn verlangen,Haal maar ’t vaste Anker óp. Steek af in ruime zee,Zelfs Venus spoede uw reis; die uit de zee ontfangen,Den Minnaars voorspoed schenkt: en voert aan veilg’re reê.

Page 83: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE 83

De Gód Kupido zal als Stuurman ’t roer bestieren,En op ’t kampagne staan te waaken voor uw spoed:En zelf naar eisch den schoot in haalen, of ruim vieren.Wat ’s toch de rede, die u Saffo vlieden doet?Gy zult toch nergens een oprechter Liefste vinden,Die u ooit zuiverder zal minnen in haar hart.Zeg hem o Brief, ’t geen ik door rouw zal onderwinden,Als ik wanhoopend my in Zee stort tot zyn smart.1700

Willem Bilderdijk: Jefthaas dochter, aan haare moeder. In: Kunst wordt door arbeid verkregen: Tael- en dichtlievende oefeningen. Dl 3. Leiden, C. Hoogeveen jr. en C. Heyligert, 1780, 149-151.

JEFTHAAS DOCHTER,AAN HAARE MOEDER.

Straks roept de dageraad, aan de oosterkim verschenen,Uw dochter naar ’t altaar. Zy zegent dezen dag,Die hare ziel zal met haar Schepper doen vereenen,En Israëls Geslacht zijn rust verzeekren mag.Ontfang, mijn Moeder, uit haar hand, het laatste tekenVan Milcaas ouderliefde; ontfang haar jongste groet.Maar hoe! zie ’k op dit woord...? ja ’k zie uw’ mond verbleeken!Bezwijkt op éénen stond uw nooit bezweeken moed?Kan ’t zijn! gy, die voorheen in zware tegenspoedenStandvastig stondt, bedaard, in ’s Hoogsten wil gerust,Zoudt gy, zou tegen God uw hart gedachten voeden?Neen: nooit worde in uw ziel de Godsvrucht uitgebluscht!Laat andren voor de dood angstvallig zwoegen, beven,Aan ’t aardsch verkleefd; gewiegd in ijdelheid en waan:Wy leven God’ ter eer’; wy sterven zoo wy leven:’t Voegt ons, waar Hy ons roept, kloekmoedig heen te gaan!’t Is de Eeuwige, Hy die my ’t daglicht deed genieten,Die, reis op reis, my blijk van teedre goedheid gaf,Hy wil dat ik mijn bloed voor Jakobs heil doe vlieten:Ik sta aan ’t Vaderland, aan God het leven af.De Almachtige, Hy-zelf, bestierde mijne gangenMijn’ Vader te gemoet’, als hy, in zegepraal,Van Mispes Maagdenrei werd met gejuich ontfangen;Verwelkoomd door de harp en klinkende cymbaal.Ik vloog, vol drifts, vooruit; de vreugd straalde uit mijne oogen:’k Omhels mijn Vader in verrukking’: heuchlijk uur!Dus spreek ik, daar ik u, aan ’t krijgsgevaar onttogen,Op nieuw… “Helaas, mijn kind! Die blijdschap staat ons duur!(Roept Vader uit, daar zucht op zucht, het hart’ ontgleden,

Page 84: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE 84

De bittre smart getuigt, die in zijn’ boezem woont.)“’k Zwoer dien aan de Almacht tot een offer, heillooze eeden!“Die na de zege ’t eerst zich aan mijn og vertoont.“Gy zijt die, dierbre Telg! – maar durfde ik ’t leven wagen“Voor ’t heil van Israël, in ’t heetse van den strijd,“Laat door geen’ bangen schrik u ’t offermes vertsagen!“Sterf, sterf als Jefthaas kroost, den Heere en ’t Land gewijd”!Ja ’k zal, mijn Vader, ’k zal, met vreugde, ’t outer naderen,En schenken mijne ziel den God van Israël:Een zelfde heldenbloed vloeit u en my door de aderen;’t Zij verr’ dat laffe vrees uw dochter ’t hart beknell’!God-zelf, heeft my een eind, zoo glorierijk, beschoren;Hy-zelf, het Vaderland, mijn Vader, roepen my.Zou dan mijn Moeder nog vergeefsche klacht doen hooren?ô Neen; zy sta my af, hoe dierbaar ik haar zij!De Godheid spreekt: Haar stem moet die van ’t bloed verdoven.’k Herroep me, ô Moeder, die gevoelens, die weleerGy my hebt ingestort, wanneer we, in druk verschoven,Een toevlucht zochten by den grooten Opperheer.De Algoede zag ons aan; Hy heeft ons huis verheven:Hy heeft, door Vaders arm, den Ammoniet verjaagd:Zijn’ volk’ bevestigt Hy de vrijheid, door mijn sneven.Men loof d’ Almachtige, Hy doe wat hem behaagt!Gantsch Isrel houdt op my ’t oplettend oog geslagen;’t Is grootsch, dat mijn belang hun aller aandacht wekt!Maar grootscher is ’t, dat ik hun achting weg durv’ dragen;Dat Milka liefde en hart van ieder tot zich trekt!Hoe wordt voortaan mijn naam, gevoerd op duizend tongen,In zegening vermeld door ’t dankbaar Nageslacht!Hoe vrolijk wordt mijn lof met Jefthaas lof gezongen,Wen ’t zijn verlossing viert uit ’s vijands overmacht!Wie koos, voor zulk een lot, een wisselvallig leven?Wat is er, dat een dood zoo heerlijk evenaart?Vaarwel, mijn Moeder, ’k gaa (niet eeuwig) u begeven.Meer zij u ’t Vaderland dan uwe Dochter waard!1780.

Katharina Wilhelmina Schweickhardt: Johanna Gray aan hare zuster, Katharina,op den dag voor haar onthoofding. In: Katharina Wilhelmina Bilderdijk: Dedichtwerken. Dl. 3. Haarlem, A.C. Kruseman, 1860, 514-516. (datering omstr.1799)

JOHANNA GRAYAAN HARE ZUSTER, KATHARINA,Op den dag voor haar onthoofding.

Het uur genaakt weldra, in ’s Hoogsten raad bepaald,

Page 85: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE 85

Dat mijn gepijnigd hart den jongsten adem haalt,Wat, wacht gy, Dierbre, dan voor blijvend liefdeteekenDer zuster, die, gereed om ’s levens boei te breken,Een hooger uitzicht heeft dan ’t koninklijk gestoelt’,Maar de inspraak der natuur met dubble kracht gevoelt!Wat heb ik, wat heel de aard waaraan ik my ontscheurde,Dat ik ten jongst geschenk mijn zuster waardig keurde?Kan goud of eêlgesteent in ’s levens laatste stondMy meer dan ’t zandgruis zijn van dees mijn kerkergrond?Mijn zuster, neen, ô neen, geen diadeem heeft waardeAls we op den scheidsrand staan der ons ontzinkende aarde!’t Is alles ijdelheid wat ons de wareld biedt:Wee, wee hem die dit eerst by d’open grafkuil ziet!Aanvaard dan van mijn hand deze onwaardeerbre bladen,Niet kostbaar om de pracht van rijke praalsieraden,Maar meer bevattende dan al des warelds goudVoor ’t hart dat al zijn troost op Jezus zoendood bouwt.Zy schenken hoop, en heul, en uitzicht, en verkwikking,By ’s levens tegenspoên, en dood, en grafverschrikking! –Het volgen van hun leer zij steeds uw hoogste lust:Die maakt het leven zoet, en ’t stervensuur gerust.Is ’t enkel ijdelheid wat de aard vermag te schenken;Gods woord sluit rijkdom in, dien mot moch rost zal krenken. – [sic]Beroem, verhef u niet op ’t bloeien van de jeugd:Ze is vlotter dan de bel die ’t blazend kind verheugt,Gods almacht bindt geen tijd, neen, waan niet dat de AlwijzeDe stervenstond vervroegt van moêgeleefden grijze,Of ’t vonnis uitstel geeft dat jeugd en schoonheid velt;Of koningen verschoont wier vuist den staf omknelt!In jeugd en ouderdom verheerlijkt zich Gods almacht;Voor haar is tijd noch plaats. De trots, die steeds ten val bracht,Verharde nooit uw borst voor d’invloed van Zijn woord:Het eenig ware licht dat door de nevlen boort,Waarmeê des afgronds macht ons de oogen zoekt te blindenOpdat we op ’t duistere pad den weg tot God niet vinden!Verlang met Isrels vorst te leven naar Gods wet,En smelt met Paulus weg in ’t innig zielsgebed,Op dat ge door ’t geloof genade moogt verwerven,Dat ge in den Heiland leeft wanneer gy heet te sterven!Wees waakzaam, dat de lamp niet uitga eer Hy koomt,Van wien genade en heil den zijnen tegenstroomt!Hun wordt op ’t bruiloftsmaal de toegang niet gegeven,Die op het feestgety onachtzaam achterbleven;En zonder ’t hoogtijkleed te naadren tot dien disch,Straft de onherroepbre doem met ’s afgronds duisternis.Beween mijn sterven niet, mijn teêrgeliefde zuster!’k Betreê het strafschavot, bemoedigder, geruster,

Page 86: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE 86

Dan ik ’t gestoelt’ beklom met throonfluweel bekleed.Nee, juich! De dood stelt perk aan ’t onafzienbaarst leed.Of zou ’t verlies der kroon my ’t sterfuur pijnlijk maken?Mijn hart, voor Echtgenoot en huislijk heil aan ’t blaken,Bejaagde nooit een lust dat ’t geen die kring omsloot.Eens vaders gloriezucht berokkent my de dood;De zwakheid eens gemaals…. ô Zij het hem vergeven!Zijn liefde wenschte my ten vorstenthroon verheven.Maar, die door deugd-alleen op aller hart gebiedt,Behoefde om groot te zijn den koningsscepter niet.ô Neen, ’k beticht hem niet, die dwaalde uit huwlijksminne,’k Had even blijd gevolgd had hy my, Rijksvorstinne,Ten zetel afgeleid naar ’t needrig rieten dak,Zoo ’k daar het schaamle brood slechts aan zijn zijde brak.Waar dwale ik? – Zou mijn hart de reeds geslaakte banden?…Neen ’k buig my neêr voor ’t lot en bied mijne offerhandenMet onderworpen ziel mijn God, mijn Heiland, aan.Mijn zuster, put gy troost in dees gewijde blaân.Wanneer uw hand ze aanvaardt zal ’t oog my reeds verduisterd,De bloedstroom reeds verstijfd, en ’t nietig stof ontluisterd,Maar afgewisseld zijn voor ’t smetloos hemelkleed,Waarvoor mijn Heiland smart en hoon en kruisdood leed.Vaarwel! voer’ Hy u eens die zuster weêr in de armen,Die u by d’afscheidsgroet beveelt aan Zijn erbarmen.Hou, hou u vast aan Hem tot dat u de aard ontzinkt,En ge aan Johannaas zij’ in Englenfeestdosch blinkt.

Page 87: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE 87

1 2 . A C H T T I E N D E E E U W : T O N E E L

FRANS-KLASSICISME

Lukas Rotgans: Scilla (1709)

Minos(295) ’k Heb die verwinning niet bevochten door myn staal.De bystant van een vrou verwekt die zegepraal.Die zege, Mentor, maakt my schaamroot en verlegen,Doordien ik van een vrou dat voordeel heb verkregen:Zy zet myn grooten naam meer schande als luister by:(300) Verhef haar niet te hoog door uwe vleiery.Die laffe loftrompet, die veelen zou bekooren,Klinkt, als een valsche toon, gansch walglyk in myne ooren.Gy spreekt, als hoveling: ik hoore u, als een heldt,Wiens edelmoedigheit in ’t bloedig oorlogsveldt,(305) Met een gelyke kans, zyn vyandt wil bespringen:Dan voegt het na den strydt door ’t heir triomf te zingen.De lauren munten uit, gevlochten om ons haar,Maar voor de vuist geplukt in ‘t grootste lyfgevaar.Nu worde ik van een vrouw, en door verraadt, verheven.

Mentor(310) Kent gy haar niet, die u dat Heilschildt heeft gegeeven?En is u niet bewust, waarom zy ‘t landt verriedt?

Minos’k zag haar nooit voorheen; en ’t ander weet ik niet.’k Zal by gelegenheit die zaaken wel ontdekken.Maar ik bespeur iets groots, iets heerlyks uit de trekken(315) Van ‘t wezen: ik geloof, zy is van hoogen staat.De glans der majesteit vertoont zich in ‘t gelaat.

MentorHaar huis is licht gehoont, van eere en staat versteeken;En mooglyk zoektze dit aan Nizus hof te wreeken.Een hooggebore ziel, beledigt, vlamt op wraak.Heeft dit geen schyn, myn heer?

Page 88: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE 88

MinosIk suf in deze zaak.

MentorOf zou ’t wel liefde zyn, waar door zy wordt gedreeven?Die hartstogt werkt met kracht, ontziet gevaar noch leven. [...]

MinosDe koning is verpligt my zeven jonge zoonen,En zoo veel dochters toe te zenden jaar op jaar,Tot spys van ’t monster dat ik in myn ryk bewaar.By loting zullen zy vertrekken naar myn stranden.Myn bouheer, Dedalus, vermaardt door alle landen,Die vluchtende uit zyn hof, by my zyn vryheit zocht,Maakt vast een doolhof by de poort voor dit gedrogt.Dat sloot ik met Athene; en wat ik heb beschorenVoor u, of voor uw hof, zult gy noch heden hooren.[...]

MinosMaar wien verdenkt gy?

Nizus’t Hoofdt der priesterlyke schaarenHadde ik den ingang in myn hofkapel betrout,En zonder meer gevolg. gy kent de kracht van ‘t gout.

MinosBeticht dien priester niet, gy zyt hier in bedrogen.Maar ’t Schilt, daar gy van spreekt, heb ik in myn vermogen.Men heeft dat heiligdom in myne tent gebragt;En zonder dat ik op dat middel heb gedacht.Ik zweer u Nizus by de magt van onze Goden,By hunne altaaren, hunne orakels en geboden,Dat ik onschuldig ben in dezen tempelroof.

NizusUw openhartigheit eischt dat ik u geloof.Maar kent gy hem, van wien gy ‘t Heilschildt hebt ontfangen?

MinosNeen, prins, maar d’oorzaak van uw ramp houde ik gevangen.Die kan ik u aanstonts vertoonen, zoo ‘t u lust.

FokusWel aan.

(Minos fluistert Agénor iets in ‘t oor die daar op naar binnen gaat)

Page 89: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE 89

MinosGy zult haar zien.

FokusDit stelt mijn hart gerust.

Laat my in dezen staat noch eene beê verwerven,Dan zal ik, welvoldaan, voor myne muuren sterven.Gy weet, waar toe de wraak my door dien roof verpligt.Vergun my, dat ik hem doorstoote in uw gezigt.

MinosIk hadt Pasifaë verkooren tot myn vrou;Maar mag die snode nu met recht een scheibrief geeven:Zy heeft myn bedt bevlekt door haar oneerbaar leven,En schriklyk overspel, de wereldt door berucht:Dat tuigt gansch Kretelandt, en die vervloekte vrucht,Het monster, dat ik in myn ryk houde opgeslooten.Schenk my uw hart. ik heb d’onkuische lang verstooten.

IsmeneGy eischt een gift van my, die my niet toebehoort.De zaak is u bekent. prins Fokus heeft myn woordt.Zou ik meineedig zyn? zou ik myn trou verzaaken?Bedenk wat gy my vergt: gy zoudt myn handel wraaken:Ik merk, gy toetst myn deugdt: maar myn stantvastigheitMaakt my uwe achting waardt. vergunme, dat ik pleitEerst voor hem, dien ik getrouheit heb gezworen.Herroep uw liefde, prins, omhels uw koningin,En sta my toe, dat ik myn bruidegom bemin.

IsmeneTer quader uur helaas! zie ik u wederom,Myn vader; ach! wat ramp! wat ramp! myn bruidegom!

FokusMyn dochter, troost u in d’elenden, die ons drukken.

IsmeneGy zyt noch onbewust van alle onze ongelukken.

FokusMyn waarde, neem geduldt. de hemel keurt dit goedt.

IsmeneIs u bekent, myn heer, hoe fel ons nootlot woedt?

NizusWy zyn in ‘s vyandts magt. myn stadt is ingenomen.Wat weet gy?

Page 90: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

SYLLABUS RENAISSANCE 90

L. Rotgans: Scilla. Uitgeg. door L. Strengholt. Zwolle, 1966.

Page 91: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

1 3 . A C H T T I E N D E E E U W : P R O Z A

Jacob Campo WeyermanOpdracht: bestudeer de site van de Stichting Jacob Campo Weyerman op het internet (zoek via ‘Opleiding Nederlands’ - ‘Andere sites van belang voor Nederlands - ‘Digitale teksten’), en geef antwoord op de volgende vragen:

1. Wat zijn de bekendste werken van Weyerman?2. Welke toneelstukken schreef Weyerman?3. Wat maakt het proza van Weyerman interessant? Geef een voorbeeld

van zijn stilistische meesterkunst.

Betje Wolff en Aagje Deken:De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart.

Gestrengheid vormt toch nooit het zachte hart der Jeugd;Uw nors gelaat doet haar voor hare plichten schrikken:En gij, Lichtvaardigheid, die afleidt van de deugd,Terug! Uw adem kan het zaad der Deugd verstikken.Voor u, o Wijsheid, die geduld aan liefde paart,En scherts met ernst verbindt, is deze post bewaard.

VOORREDE VAN DE SCHRIJFSTERS VOOR DE EERSTE DRUKNederlandse juffers!Velen uwer lezen: niet enig en alleen om de verveling te ontvlieden, niet enig en alleen om een ongevallige vertoning te maken door het opzeggen van kundigheden, die niet altoos van de nuttigste soort zijn; nee, velen uwer lezen om uw denkbeelden te vermeerderen en dus verstandiger te leren denken en doen.Men heeft sedert enige jaren zich meer beginnen toe te leggen om ook voor u te schrijven. Men heeft u gezonde begrippen gegeven van zaken, waarbij gij het hoogst belang hebt; daar gij niet onkundig van zijn moogt, indien gij geen afstand doen wilt van het voorname doeleinde waarom de eeuwige Wijsheid menselijke zielen vormde? kennis en gelukzaligheid! Nimmer sprak, in ettelijke eeuwen, de godsdienst zo bevattelijk. Nimmer trad de hemelse zedenkunde u zo bevallig tegemoet. Nimmer schikte de onveranderlijke reden zich zo zeer naar de aandoenlijkheid uwer harten. Men heeft het rijk der natuur voor u opengesteld, en gij kunt u bedienen van gidsen, die u, door een pedant voorkomen, niet angstvallig maken. Alle dichters zijn thans niet enig en volstrekt bezig met het opdreunen van beuzelingen. Men kan nu rijm lezen, daar het gezond oordeel niet in overhoop ligt met de hersenpoppen des poëets.

Page 92: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

92 SYLLABUS RENAISSANCE

Gij hebt zedelijke verhalen, drama’s en treurspelen. Daar is des zeer veel voorraads om uw weetlust te voldoen.Niemand, die niet geheel en al onbevoegd is om door u te worden aangehoord, zal ook immer voorgeven dat het goede, het voortreffelijke niet goed, niet voortreffelijk is, als het uit een ’s vijands hand komt; ’t is echter wáár, dat er iets zeer ongevalligs voor elk, die zijn vaderland bemint, in gelegen is te zien dat het grootste getal goede boeken vertalingen zijn. Verre zij het van mij tegen het vertalen te ijveren. Laten wij liever die bekwame lieden bedanken, die onze ontaalkundige landgenoten in staat stellen zich over de grootste geniën van Europa te kunnen verwonderen. Zij zijn het, die ons dierbare schatten aanbieden. Dit is mijns oordeels de weg, waarlangs wij onze letterkundige smaak moeten leren verbeteren, vermits wij, in dit opzicht, nog het minst gevorderd zijn. Men geve ons zolang de werken van JERUSALEM, NIEMEYER, GESNER, WIELAND, HERMES, KLOPSTOCK, POPE, RICHARDSON, THOMAS, enz., totdat er vaderlandse vernuften onder ons opstaan, wier werken insgelijks vóór de buitenlanders verdienen vertaald te worden. Die leerling, die liever gebrekkige prenten van inlandse plaatkrassers natekent dan studiën van de beste meesters, zal? maak daar staat op? nooit een Vinkeles worden. Laat men des voortgaan met het vertalen, maar laat men, met opzicht tot het oorspronkelijk schrijven, het ene doen en het andere niet nalaten. Tot dusverre, lieve juffers, zijn wij het nog al tamelijk eens, maar nu zal het zo goed met ons niet gaan. Wil ik u eens wat zeggen? Met heeft u al vroeg wijsgemaakt? en gij meent ook waarlijk dat gij dit gelooft? dat geen vaderlandse pen werken van smaak schrijven kan; dat onze hersens zo slecht bewerktuigd zijn, dat wij nooit in dit stuk met de buitenlandse schrijvers kunnen gelijk staan; dat ons vernuft zo dampig is als onze luchtstreek; dat wij kunnen arbeiden, blokken, iets door en door denken, maar dat wij noch schilderen, noch schertsen kunnen; met nog een hele menigte zulke droeve dingen meer.Dit ontkennen wij; ook, schoon wij maar al te dikwijls de ondervinding tegen hebben! Met ditzelfde compliment streek men, nog maar voor weinige jaren, geheel Duitsland door. Duitser en domkop was bijna hetzelfde. Vóór de grote dichter POPE zijn Rape of the Lock uitgaf, moest een geheel denkend volk met die huik ter kerk gaan. ‘Maakt commentariën en postillen,’ grauwde men de Duitsers toe. ‘Denkt, riep men tot de Engelsen; (en wat men tegen ons zei, zwijg ik om vredes wil) wij Fransen, zijn de gunstelingen des vernufts; uw lompe vuisten kunnen de bevalligheden niet met rozen bekransen, of in de tempel van de smaak offeranden aanbieden.’ Eindelijk staan er geniën op, die hun veracht vaderland wreken; Engeland heeft haar POPE, Duitsland zijn WIELAND. RICHARDSON schildert een godlijke Clarissa; KLOPSTOCK zingt zijn Messiade en het lezend Europa erkent, dat alle gematigde luchtstreken grote mannen kunnen voortbrengen. Besluit hier echter niet uit, beminde landgenoten, dat ik geloof, dat een Engelsman zo bevallig kan schrijven voor een Italiaan als voor zijn eigen volk. Dit geloof ik niet. ’t Is hier de plaats niet, om u reden van dit, mijn geloof, te geven: vertrouwt dan nu eens, dat ik geen vriendin van een blind geloof ben. Dit wilde ik alleen aantonen, dat ieder volk zijn eigen schrijvers, zowel als zijn eigen helden en staatsmannen moet hebben, en, zo men lang genoeg geleerd heeft, ook hebben zal.Een der stelregels onzer vriendin Burgerhart was: ‘Indien ik u bedroog, dan zou ikzelf eerst moeten bedrogen worden, en wie in de wijde wereld zou er toch belang bij kunnen hebben om mij te willen bedriegen.’ Zij geeft daarop, te goeder trouw, de reden waarom zij dus denkt, zoals gij in een harer brieven aan haar voogd zien kunt. Er is nog een klip, die zij niet zag: ‘Ik bedoel niets dan mij te diverteren; en daarin is immers geen kwaad?’ Zo, lieve jonge juffers! als wij achttien, negentien jaar zijn en Burgerharts geaardheid hebben, denken wij allen; doch dit is verkeerd? Dit hebben wij ook trachten aan te wijzen.

Page 93: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

93 SYLLABUS RENAISSANCE

Ons hart kan trillen van vrees, wanneer wij bevallige, zoetaardige, ouderloze of niet wel opgevoede jonge juffertjes in die gevaarlijke leeftijd, waarin de jeugd gevoelige harten ontwikkelt en nog sluimerende driften wakker maakt, een wereld zien intreden met de onargdenkendheid eens kinds, dat geen gevaar kan vrezen, ’tgeen het niet kent. Niet altijd berokkent het fijn overdachte bedrog het bederf dezer kinderen. Nee! daar zijn mogelijk geen Lovelaces dan in de denkbeeldige wereld; maar zij behoeven er niet te zijn. Om onherstelbare rampen voort te brengen, zijn veelmaal tomeloze liefde en niet vooruitziende onvoorzichtigheid, meer dan toereikend.Volgen wij, mijn lieve jonge vriendinnen, eens zulk een meisje met onze aandacht. Er behoeft mogelijk maar één sterfgeval voor te komen, maar één nimmer te voorzien toeval, maar één nooit gezochte gelegenheid, en de gevolgen kunnen deerlijk zijn. En dit alles is des te natuurlijker, naar mate het hart, het hart zelf, goed is; en zij onkundig van het kwade, omdat zij in haar zelf geen onbetamelijke neigingen heeft. Voegt hierbij algemene goedwilligheid die van ieder het best denkt (en dit een heilige plicht acht te zijn), zekere zachtheid van aard die zo bijzonderlijk vrouwelijke deugd, zekere ontvangbaarheid voor alle indrukken die ons de volmaaktbaarheid harer natuur aantonen. Laat dit meisje fraai, bevallig, geestig, zeer levend, zeer slof of zeer streng opgevoed zijn; en raakt zij gelukkig ter plaatse harer bestemming, dan? wij bekennen het? moet er iets gebeuren, dat alleen zuiver geluk is dat het gebeurt.Dus veel van ons hoofdoogmerk en van de aanleidende oorzaken, die ons overhaalden om De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart uit te geven. Zij, die verdienen dat wij ons hiertoe verledigden, zullen ons dusverre vriendelijk bedanken en gaarne gebruik maken van dit boek. Maar, mij dunkt, ik hoor hier en daar een jong juffertje, dat niets meer van ons land over heeft dan met negotie gewonnen schatten en een oude deftige, Hollandse naam, met een opgeschort neusje dus spreken: ‘Een Hollandse roman! Hede, ma chère, wel hoe vindt gij dat?’ (en ma chère vindt het even ridicuul als ons juffertje). ‘Ik lees geen Hollands; ik geloof ook niet, dat ik het zou kunnen lezen, maar ik ben toch nogal benieuwd; willen wij er nu en dan eens een verlegen uur aan geven?’Mag ik u bidden, doe het niet; waarlijk, gij zult er niets aan hebben. Gij hebt immers romans, die u aanstaan. Gij hebt immers uw Canapé Couleurs de Rose, uw Gris, Gris, uw ... maar wat hoeft papa ook alles te weten? Dat is immers divin! Lees dit boek niet. Men vindt in deze roman geen wandaden, die een Engelsman zelfs met rilling leest; geen zo overdreven deugden, dat zij voor ons zwakke mensen onbereikbaar zijn. ’t Is waar, er is een verfoeilijke heer R. in; maar wij vrezen te moeten zeggen dat men in ons vaderland zelf wel eens zo een schelm aantreft. Tomeloze drift, de gewoonte om altoos te overwinnen; hoeft er iets meer, om zulk een karakter uit te maken? Daar wordt in dit gehele werk geen een duel gevochten. Eens echter wordt er een oorvijg uitgedeeld. Er wordt noch geschaakt, noch vergif gedronken. Ons vernuft heeft niets wonderbaarlijks uitgedacht. Alles blijft in het natuurlijke; de uitvoering zal alles moeten goed maken.Wij maken u bekend met uw landgenoten; met die? meen ik? die gij gaarne zoudt kennen, indien wij u met dezelve in kennis brachten. Wie zou toch niet gaarne een avond doorbrengen in het gezelschap der juffrouwen Willis , Burgerhart en Brunier? Wie zou zich niet gelukkig achten in de vriendschap ener mevrouw Buigzaam, ener weduwe als de oude juffrouw Willis? Wie heeft geen liefde en achting voor de vrome juffrouw Doorzicht? Wie onzer zou de kaarten niet neerleggen, om de heer Blankaart te horen praten (hoewel hij maar een niets beduidend oud vrijer is )? Wie zou zich met een Hendrik Edeling (die echter geen Grandison is) niet gelukkig achten? Wie bemint de eerlijke goedaardige Willem Willis niet? Wie zou de grilligheden van zulk een eerlijk goedhartig man als de oude Heer Edeling niet inschikken, de

Page 94: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

94 SYLLABUS RENAISSANCE

brave heer Helmers niet eerbiedigen? Wie zou door de goedhartigheid eens Bruniers niet voor hem ingenomen worden? Wie is niet vrolijk in ’t gezelschap van Cornelis Edeling, met achting vervuld voor de eerwaardige heer Redelijk, en de weldenkende vriendelijke dominee Smit? Om geen meer personen te noemen, die meer in de schaduw blijven?Juffrouw Hofland wordt het slachtoffer harer gierigheid en dweepzucht. Benjamin en Slimpslamp kunnen niets dan versmading wekken, en zijn hierin met Brecht gelijk. Maar onze eerlijke Pieternelletje Degelijk, onze dankbare en trouwhartige Frits, zijn niet beneden onze aandacht; daarom hebben wij beiden ook in de narede gedacht.Meer, lieve jonge juffrouwen, zullen wij hier niet bijvoegen. Voldoet uw nieuwsgierigheid, en vergeet niet, wat het hoofddoel dezer historie is. In de Beverwyk, 1782

1e BRIEF:DE HEER ABRAHAM BLANKAART AAN SARA BURGERHART

ParijsLieve jonge juffrouw!Nu ja, ik heb beide uw brieven ontvangen, maar, wat hamer! meent gij dat ik tijd heb om u zo cito, per eerste post (zo ’t u blieft), te antwoorden; en dat wel zo dikwijls als mijn pupil goedvindt om mij met een hoop wissewasjes aan ’t hoofd te lellen? Zie, ik ben maar een vrijer (een oude vrijer, zo je wilt); ik weet echter hoe die nufjes van halfwassen vrouwen bestaan. Vandaag willen zij zus, morgen willen zij zó. Welnu, wat zal ik u antwoorden? Weet ik in hoever gij gelijk hebt? Niet, Saar-lief, dat ik u in staat acht om mij te pieren, zo wat op mijn mouw te spelden, gelijk men zegt. Nee, gij waart altoos een oprecht kind; maar gij zijt jong, gij hebt het maar gans niet naar uw zin; reden genoeg, om zulke droevige dingen aan mij te schrijven. Indien ik niet in dit verbruide land, daar niemand mij en ik niemand, dan zeer gebrekkig, verstaan kan? buiten de familie waarmee ik mijn zaken heb af te doen en daar ik wel zakken vol complimenten, doch geen geld van krijgen kan? nog vooreerst diende te blijven en te Amsterdam kon komen, of ik die Russische winkel bij tante eens zou komen opschudden. Wee, zo gij mij gefopt had; maar wee ook het oude wijf, indien zij mijn pupil, de dochter mijns waardste vriends, kwalijk behandelde! Maak van mijn vertrouwen geen misbruik, maar uw tante verdient niet de zuster uwer brave moeder te zijn; op mijn eer, dat verdient zij niet! Zij is een geveinsde, inhalige feeks; en ik kan het nog niet in de kop krijgen door wat middel zij uw zalige moeder heeft weten te bewegen om u, haar enig, haar tedergeliefd kind, bij haar te vertrouwen. Voor honderd halve rijertjes moest gij het beter hebben (uw kleding betaal ik immers nog bijzonder). En krabt zij die echter niet zo vrekkig naar zich, alsof zij arm en gij haar wild vreemd waart. Zo gij kunt, hou het uit; ik zal er u te liever om hebben, kind! En ik zal mij tegen u niet laten innemen. Nu, zij schrijft mij ook nooit. Mogelijk acht zij mij die eer onwaardig. Alles heeft zijn reden, meisje; zie, ik heb tante, als zij het al te erg maakte, zo wel eens doen zien dat haar manier van doen zeer dikwijls verbaasd ver afweek van haar wijze van zeggen en brede ophef, alsof zij, tenminste, een heilige van de eerste rang ware. Gij hebt zulke brave ouders in ’t graf; gedraag u toch wél, kind. Ik beken, zo een behandeling is haast niet om te verdragen; zo zij het al te erg maakt en gij beter kunt terechtkomen, ik garandeer uw kostgeld, mits dat de lieden onbesproken en hupse mensen zijn.? Doe deze stap echter niet dan in de dringendste nood, of wij zullen geen vrienden blijven; ik kan niet toestaan, dat gij uzelf zoudt benadelen; daar heb ik u veel te lief toe. Ja, wat ik zeggen wou, ik heb hier een menigte muziek voor u gekocht, en die zal ik u met een los adres, als ik goederen afzend, doen toekomen. Zij geven hier voor, dat de compositie

Page 95: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

95 SYLLABUS RENAISSANCE

heerlijk is: ik vergeet al mijn kunst met die drukte; maar ik heb zo graag, dat zoete meisjes zich wel diverteren; en gij zijt toch een muziekgekje. Ik denk wel om u, en kan dikwijls wensen, dat ik u hier had. Hier, Saartje, zou uw geestige hekelzucht stof vinden, al hoordet en zaagt gij niets dan die nimmer stille zwerm van gouden torren en zomerkapelletjes; want zo noem ik dat lastig, beslissend, welopgepronkt janhagel, dat men petits maîtres hiet: ik ben zo bang voor zo een rekeltje, als gij voor een aap; zij noemen mij hier le gros Hollandais; wat beduidt dit, kind? Mogelijk nietmetal.Binnen zes maanden denk ik thuis te zijn. Wat lange brief is dit! Nu, gij zijt iedereen niet; maar toch, ik schrijf niet graag brieven. Vaarwel, leef vrolijk, wees gegroet van uwtoegenegen Voogd,ABRAHAM BLANKAART

11e BRIEF:SARA BURGERHART AAN DE HEER ABRAHAM BLANKAARTGeëerde heer, zeer waarde voogd!De steen is geworpen: ik ben ’t ontvlucht en acht het plichtmatig u alles te melden. Gisteren-namiddag ben ik hier in mijn nieuw logement gearriveerd: ik zal alles vertellen.Ik twijfel dikwijls, of tante mij deze laatste weken niet zó geplaagd heeft om mij deze stap te eerder te doen verrichten. Het volgende deed mij nog te eerder tot een besluit komen. Ik ontmoette in een Franse winkel, waar ik een paar handschoenen kocht, een mijner schoolvriendinnetjes, zekere Letje Brunier. De vader van het lieve meisje was de heer Philips Brunier, geen ongeacht commissionaris op Duitsland en Italië. Ik leg haar brief aan mij, ook die der weduwe, bij wie zij logeert, hierin, opdat gij alles zoudt weten wat er mij van bekend is. Nu de vertelling.Gistermiddag ging tante uit eten. Ik kleedde mij aan en stak wat linnen bij mij, ook mijn juwelen, die ik van u gekregen heb vóór gij naar Frankrijk ging, doch die ik nooit heb aangehad, met een weinig geld (want zij geeft mij niets - geen duit). Brecht had de stoutheid mij te vragen ‘Waar ga jij heen?’ - ‘Dat raakt jou niet.’ - ‘Dan zal je ook in huis blijven.’ ‘Heb jij ’t hart, en belet mij dat eens.’ Ik kan wel boos worden, maar niet kijven; en ziende dat Brecht haar talent te werk stelde, bedacht ik mij: ‘Brecht,’ zei ik, ‘heeft tante je die orders gegeven, dan moet ik haar de reden vragen als zij thuiskomt; wat zullen wij eten?’ ‘Kliekjes,’ zei zij. ‘Goed ik heb honger; maar wij zullen tantes gezondheid eens drinken; toe meid, haal eens een fles wijn, jij hebt zeker de sleutel.’ ‘Ik doe niet, juffrouw Saartje!’ (nu ik van putten sprak kreeg ik aanstonds deze titel!). ‘Jij jokt, Brecht; als tante ervan spreekt, zal ik haar de wijn betalen.’ ‘Je tante heeft altoos de sleutel; maar als juffrouw mij niet beklappen zou, ik kan er toch wel bij.’ - ‘Ik je beklappen! Wel, dan moest ik wel gek zijn; krijg maar, toe, schielijk.’ Zij ging. Ik had al lang bemerkt dat zuster Brechtje aan de fep was; ik tastte haar des van de zwakke zijde aan. Doch pasjes was zij in de kelder, of ik flink de deur in slot en de grendels erop. Toen ging ik het huis uit, en haalde de huisdeur achter mij toe. Hoe het verder met de zuster gegaan is, weet ik niet.Ik heb op tantes tafeltje een kaartje laten leggen, omdat zij niet ongerust zijn zou. Zij heeft mij schrikkelijk geplaagd: mogelijk zal zij zich dit herinneren; en wat hoef ik haar te kwellen, nu ik uit haar macht ben: is ’t niet waar, mijnheer!Wat verlang ik naar een brief van u! De muziek heb ik ontvangen. O wat zijt gij een goed man! Kon ik u zeggen, hoezeer ik u acht, en hoe gelukkig ik mij reken van te zijn, mijn heer,Uw ootmoedige dienares en pupil,SARA BURGERHART

Page 96: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

96 SYLLABUS RENAISSANCE

P.S. Mijn adres zal ik hier ook bijleggen.

HENDRIK EDELING

Page 97: syretxt - Universiteit Leiden · Web viewDer Godtheit, uit een wolck van dau en versche roozen Uw feestgewaet stont styf van perlen, en turkoozen, Smaragden, diamant, robyn, en louter

97 SYLLABUS RENAISSANCE

O V E R Z I C H T

Week College Lezen (naast de syllabus):

1 Inleiding 16 e eeuw Lees vóór het college altijd het hoofdsukuit de syllabus

2 Proza Coornhert: Weet of rust

3 Lyriek Vander Noot: Het bosken

4 Rederijkerstoneel Een spel van sinne (naar keuze)

5 Inleiding 17e eeuw Hooft: Baeto en Geeraerdt van Velsen

6 Lyriek Hollantsche Parnas en Huygens: Oogentroost

7 Blijspel Bredero: Spaanschen Brabander

8 Treurspel Vondel: Gysbreght en Jeptha

9 Proza Jan de Brune Wetsteen der vernuften

10 Inleiding 18 e eeuw Rieranny van Eigenbaat, Ed. T. Holzhey

11 Lyriek Funeraire poëzie; heldinnenbrieven

12 Toneel Huydecoper: Achilles

13 Fra Proza Weyerman; Wolff en Deken

H E T T E N T A M E N I S O P 3 J U N I O M 1 0 U U R