Studiekeuzecheck wiskunde deeltijd 2018 - extranet.mijnhva.nl · De vraag is of je met wortels...
-
Upload
phungduong -
Category
Documents
-
view
215 -
download
0
Transcript of Studiekeuzecheck wiskunde deeltijd 2018 - extranet.mijnhva.nl · De vraag is of je met wortels...
2
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 Rekenen met letters .................................................................................................. 3
1.1. Formules ............................................................................................................................... 3
1.2. Machten................................................................................................................................. 4
1.3 Worteltrekken ......................................................................................................................... 6
1.4 Delen door nul kan niet.......................................................................................................... 9
Hoofdstuk 2 Toepassen van de distributieve eigenschap Eindterm 2.3.01 ............................. 11
2.1 De distributieve eigenschap. Eindtermen 2301_1 en 2301_2 ............................................. 11
2.2 Uitbreiding van de distributieve eigenschap. Eindtermen 2301_1 en 2301_2 .................... 13
2.3 Het ontbinden van tweetermen. Eindtermen 2301_3 ........................................................... 16
2.4 Het ontbinden van drietermen. Eindterm 2301_3................................................................ 17
2.5 Ontbinden met behulp van merkwaardige producten. Eindterm 2301_3 ............................ 18
2.6 Ontbinden in meer dan 2 factoren. Eindterm 2301_3 ......................................................... 19
Hoofdstuk 3 Bewerkingen met breuken Eindterm 2.3.02 ........................................................ 21
3.1 Gelijknamig maken van breuken en optellen van breuken. Eindterm 2302_1 .................... 21
3.2 Vereenvoudigen van breuken. Eindterm 2302_2 ................................................................. 22
3.3 Vermenigvuldigingen en delingen met breuken. Eindterm 2302_3 ..................................... 23
Hoofdstuk 4 Bewerkingen met machten Eindterm 2.3.03....................................................... 28
4.1 Vermenigvuldigen als herhaald optellen ............................................................................. 28
4.2 Machtsverheffen als herhaald vermenigvuldigen. Eindterm 2303_1 ................................. 28
4.3 Eigenschappen van machten met positieve, gehele exponenten. Eindterm 2303_1 ............ 30
4.4 Het delen van machten. Eindterm 2303_2 ........................................................................... 31
4.5 De macht van een macht. Eindterm 2303_3 ....................................................................... 32
4.6 De macht van een product. Eindterm 2303_4 .................................................................... 32
4.7 De macht van een quotiënt. Eindterm 2303_2 ..................................................................... 33
4.8 Vervolg worteltrekken.......................................................................................................... 34
4.9 Hogere machts wortels en hun eigenschappen .................................................................... 37
4.10 Machten met negatieve en/of gebroken exponent .............................................................. 39
3
Hoofdstuk 1
Rekenen met letters
1.1. Formules Met een formule kunnen we een bepaald verband aangeven. Er is bijvoorbeeld een verband tussen lengte,
breedte en oppervlakte van een rechthoek:
Oppervlakte_rechthoek = lengte * breedte
1) Opgave
Bereken de oppervlakte van een rechthoek, waarvan de lengte 6 en de breedte 3½ is.
Oppervlakte rechthoek, lengte en breedte zijn de variabelen in deze formule. Variabelen worden vaak afgekort,
of zelfs door één letter weergegeven. Bijvoorbeeld:
O=l*b of nog korter: O = lb
Toch is er een verschil tussen de drie variabelen O, l en b.
O heet ook wel de afhankelijk variabele en l en b de onafhankelijk variabelen.
2) Opgave
Waarom zou O de afhankelijk variabele worden genoemd en waarom zijn l en b onafhankelijk variabel?
Voor rechthoeken waarvan de lengte 2 maal zo groot is als de breedte geldt de fomule:
O=2b²
3) Opgave
Laat zien dat die formule klopt.
Onder de omtrek van een figuur wordt verstaan de afstand die je aflegt als je er een keer helemaal omheen
gelopen bent.
4) Opgave
Laat zien dat voor de omtrek van een rechthoek geldt:
Omtrek = 2l + 2b
5) Opgave
Van een rechthoek is de lengte drie keer zo groot als de breedte. Laat zien dat voor de omtrek geldt:
Omtrek = 8b.
6) Opgave
Laat zien dat voor een rechthoek met lengte l en breedte b geldt: l = ½ omtrek – b
4
Een rechthoek heeft omtrek p en breedte b. Voor de oppervlakte O geldt: O = ½ bp - b²
7) Opgave
Laat zien dat die formule klopt.
8) Opgave
Van een rechthoek is de lengte 4½ maal zo groot als de breedte. De oppervlakte van die rechthoek is 32.
Bereken de omtrek van die rechthoek.
9) Opgave
Van een rechthoek met lengte 10 zijn de omtrek en de oppervlakte gelijk.
Bereken de breedte.
Een rechthoek waarvan de beide zijden even lang zijn heet een vierkant.
10) Opgave
Laat zien dat voor de omtrek van een vierkant met oppervlakte O geldt:
Omtrek = 4 O
11) Opgave
Van een rechthoek is de oppervlakte 35 en de omtrek 33. Bereken de lengte en de breedte van de
rechthoek.
1.2. Machten
Veronderstel dat een bepaalde machine nu ƒ 2500,- kost en dat verwacht wordt dat de prijs jaarlijks verhoogd
zal worden met 3%. We bereken de prijs na drie jaar.
We beginnen met de prijs na één jaar. Die prijs krijgen we door 2500 te vermenigvuldigen met 1.03 2500*1,03
De prijs na twee jaar krijgen we door deze uitkomst weer te vermenigvuldigen met 1,03: 2575*1,03
De prijs na drie jaar krijgen we door deze uitkomst weer te vermenigvuldigen met 1,03: 2652.25*1,03;
Dit resultaat kun je als volgt in één keer krijgen: 2500*1,03*1,03*1,03;
1,03*1,03*1,03 wordt ook zo genoteerd: 1,03³ Dit is een macht. 1,03 is het grondtal van deze macht en 3 is de exponent van deze macht.
Vooral bij langere periodes is het handig om met machten te werken. De prijs na tien jaar bij een gelijkblijvende
jaarlijkse verhoging van 3% is in één keer als volgt uit te rekenen: 2500*1,0310
12) Opgave
5
Een artikel kost ƒ 3200,-. Verwacht wordt dat de prijs jaarlijks met 5% zal dalen.
Bereken de verwachte prijs na zes jaar.
13) Opgave
Iemand beweert: Als de prijs zes keer daalt met 5% betekent dit een daling van totaal 30%. Laat zien
dat deze bewering NIET juist is.
14) Opgave
Iemand beweert: Als de prijs 4 keer stijgt met 5 procent dan is dit een stijging van ongeveer 21,6 %.
Laat zien dat deze bewering WEL juist is.
25 is een verkorte schrijfwijze voor 2*2*2*2*2. Dus 25 = 32
15) Opgave
Bereken zonder gebruik te maken van een rekenmachine:
Het berekenen van machten zoals in de vorige opgave heet ook wel machtsverheffen.
Wat betreft de volgorde van bewerkingen gelden de volgende regels:
1 Berekeningen tussen haakjes moeten eerst worden uitgevoerd.
2 Vermenigvuldigen en delen hebben geen voorrang op elkaar.
3 Optellen en aftrekken hebben geen voorrang op elkaar.
4 Vermenigvuldigen en delen gaan voor optellen en aftrekken.
5 Machtsverheffen gaat voor vermenigvuldigen, delen, optellen en aftrekken.
6 Als er geen voorrang is dan rekent men in de volgorde van links naar rechts.
16) Opgave
Bereken zonder een rekenmachine te gebruiken.
a) 3* 2³ b) 2³ + 25 c) 2 + 10*2³ d) (3 + 2)4 e) 5²(3² + 2³)
f) g) h)
Berekeningen waarin machten voorkomen zijn soms te vereenvoudigen. Drie voorbeelden:
* kun je schrijven als , want * =(2*2*2)*(2*2*2*2). Hierin kun je de haakjes weglaten.
, want teller en noemer van deze breuk kun je delen door 5³.
, want teller en noemer van deze breuk kun je delen door 2²
, want
In het algemeen gelden de volgende rekenregels voor machten:
In het tweede geval kan a niet nul zijn. In het vervolg zullen we een dergelijke opmerking doorgaans
34 23 106 112 53
104
52( )23
2
( )332
23 24 27 23 24
53
54
1
5
26
2224
( )232
26 ( )232
23 23
ap aq a( )p q
ap
aqa
( )p q
( )apq
a( )p q
6
achterwege laten.
17) Opgave
Welke van de volgende beweringen zijn waar?
a) * = b) * c) d)
e) f) * = g) h) * =
i)
Met behulp van de rekenregels voor machten kun je allerlei algebraïsche uitdrukkingen vereenvoudigen.
Bijvoorbeeld:
4xy.2x = 8 x²y
3a³b² . 5a²b³ = 15 a5b5
(2a³b)² = 4 a6b2
36 a5b9 = 4 a³ b6
9 a² b³
18) Opgave
Vereenvoudig zo ver mogelijk:
a. 2x²y² . 6 x³y f. (2xy²)² - x²y4 b. -4a5b4c3 . -2 a4b5c2 g. (2xy²)² : x²y4
c. 27 x8y12 : 9 x4y6 h. (2xy²)² . x²y4
d. (-3x² y³)² . 2x²y² i. (2xy²)² + x²y4
e. (-2x³y³)² j. (2xy²)² - 4 - x² - y4
-4 x5y6
1.3 Worteltrekken Het omgekeerde van optellen is aftrekken. Bijvoorbeeld:
100+20 = 120 en dus 120-20 = 100.
Het omgekeerde van vermenigvuldigen is delen. Bijvoorbeeld:
6*15 = 90 en dus 90/15 = 6.
Het omgekeerde van machtsverheffen is worteltrekken. Bijvoorbeeld:
5² = 25 en dus 25 = 5.
In 5² is de exponent 2. We spreken ook wel van 5 kwadraat. De omkering hiervan is de tweedemachtswortel.
Omdat die het meest voorkomt spreekt men in plaats van over "tweedemachts wortel" kortweg over "wortel".
Opmerkingen:
Een tweedemachtswortel van een negatief getal bestaat niet. Bijvoorbeeld kan niet want er is geen getal
52 53 56 52 53 55
210
2228
210
2225
23 53 73 23 53 103 22 24 26 22 24 26
( )223
26
25
7
waarvan het kwadraat -25 is.
Verder geldt de afspraak dat de uitkomst van een tweemachtswortel positief is. Dus bijvoorbeeld en
niet -5.
In het algemeen geldt dus:
a bestaat alleen als a positief of nul is en a is het positieve getal waarvan het kwadraat gelijk is
aan a.
Wortels zijn bijzondere getallen. Alle positieve gehele getallen zijn eigenlijk ook wortelgetallen.
Want neem bijvoorbeeld het getal 61. Dat is te schrijven als een wortelgetal.
19) Opgave
Vul in : 61 = … .
Niet elk wortelgetal is evenwel een geheel getal. Zo is bijvoorbeeld 61 geen geheel getal. De waarde van 61
is alleen bij benadering vast te stellen.
20) Opgave
Tussen welke twee gehele getallen zit de waarde van 61 ?
21) Opgave
Benader zonder de rekenmachine te gebruiken 61 in één decimaal nauwkeurig.
De vraag is of je met wortels dezelfde bewerkingen kunt uitvoeren als met gehele getallen. Dus de vraag is of je
bijvoorbeeld wortels kunt optellen, aftrekken, vermenigvuldigen of delen.
22) Opgave
Onderzoek of a + b = (a+b).
Zo’n vraag pakt een wiskundige meestal als volgt aan:
1. Hij gaat wat proberen door voor a en b zo maar eens wat getallen in te vullen en hij gaat kijken of het
klopt.
Dan zijn er twee mogelijkheden:
• het klopt wel
• het klopt niet.
In het laatste geval ben je snel klaar. Zodra je een getallenvoorbeeld hebt gevonden waarvoor de uitspraak niet
klopt, dan geldt de regel dus niet algemeen.
In het eerste geval is hij nog niet klaar. Integendeel. De uitspraak mag dan kloppen voor dat toevallige
getallenvoorbeeld, maar wellicht zijn er andere voorbeelden te noemen waarvoor de regel niet klopt.
2. Hij gaat nog eens enkele getallenvoorbeelden uitproberen.
25 5
8
Mochten al die getallenvoorbeelden kloppen dan neemt hij de volgende stap.
3. Het begint nu de moeite waard te worden om de regel te bewijzen. Dat wil zeggen hij gaat een logische
redenering bedenken waarmee de waarheid van de uitspraak onomstotelijk komt vast te staan.
4. Als dat lukt dan kan hij iedereen met zijn redenering overtuigen. Lukt het niet dan heeft de uitspraak
geen algemene geldigheid.
23) Opgave
Nog even terug naar de vorige opgave.
Ga na dat er oneindig veel voorbeelden voor a en b te bedenken zijn, waarvoor de uitspraak klopt.
Ga ook na dat er in ieder geval één voorbeeld is te noemen waarvoor de uitspraak niet geldt.
Wat is je conclusie?
24) Opgave
Er geldt dus niet a + b = (a + b). Misschien kun je wortels op een andere manier bij elkaar
optellen, bijvoorbeeld a + b = (ab). Onderzoek of dit zo goed is.
Wat je ook probeert: de som van twee wortels is niet als één wortel te schrijven.
Hoe ligt dat bij de bewerking aftrekken?
25) Opgave
Onderzoek of a - b = (a-b).
En hoe zit het met vermenigvuldigen?
26) Opgave
Onderzoek of a * b = (a*b).
27) Opgave
Bewijs: a * b = (a*b).
28) Opgave
Bewijs: a : b = (a:b).
Conclusies uit de voorgaande opgave:
1. De som van twee wortels kun je niet schrijven als één wortel. Hetzelfde geldt voor het verschil van twee
wortels.
2. Het product (ofwel vermenigvuldiging) van twee wortels kun je wel als één wortel schrijven. Dat geldt
ook voor het quotiënt van twee wortels.
• a * b = (a*b).
• a / b = (a/b).
Die laatste eigenschappen kun je gebruiken om wortelgetallen te vereenvoudigen.
Bijvoorbeeld:
9
24 = 4*6 = 2*6 of eenvoudigweg 26
29) Opgave
Ga na dat de rekenmachine voor 24 en 26 dezelfde uitkomst geeft.
30) Opgave
Vereenvoudig zo ver mogelijk de volgende wortels.
a. 80 b. 18 c. 90 d. 147 e. 512 f. 180 g. 125
1.4 Delen door nul kan niet De bewerkingen optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen kun je uitvoeren met elk willekeurig tweetal
getallen, echter met één uitzondering:
Je kunt een getal niet delen door nul
Als je dit toch probeert in op een rekenmachine op de computer krijg je doorgaans een foutmelding, bijvoorbeel
“Erro, division by zero”.
Dat delen door nul niet kan, is een gevolg van het feit dat een getal vermenigvuldigd met nul als uitkomst altijd
nul oplevert. Bekijk de volgende voorbeelden:
100/10 = 10 want 10*10=100;
100/5 = 20 want 20*5=100;
100/2 = 50 want 2*50=100;
Veronderstel nu dat 100/0 een uitkomst heeft. Die noemen we u. Dan zou gelden:
100/0 = u want u*0=100
Dit laatste is niet waar want:
u*0=0 voor elk getal u
Voor 100/0 is dus geen uitkomst te vinden.
We laten dit ook nog eens zien met behulp van een praktisch voorbeeld.
Als je een half uur rijdt met een snelheid van 80 km per uur, leg je een afstand af van 40 km (je berekent
0.5*80). Er geldt dan het volgende verband tussen tijd, snelheid en afstand: afstand=tijd*snelheid
Deze formule kun je ook in de volgende vorm schrijven:
In deze vorm is de formule te gebruiken om uit te rekenen welke snelheid je moet hebben om een gegeven
afstand in een gegeven tijd af te leggen. Zoals bijvoorbeeld:
Om 250 km in drie uur af te leggen moet je een snelheid hebben van km per uur , ofwel (afgerond) 83 km
per uur.
Om 250 km in twee uur af te leggen moet je een snelheid hebben van km per uur, ofwel 125 km per uur.
snelheidafstand
tijd
250
3
250
2
10
Om 250 km in een half uur af te leggen moet je een snelheid hebben van km per uur, ofwel 500 km per
uur.
Het is echter absurd om voor de tijd 0 te nemen, je zou je dan immers afvragen hoe snel je moet rijden om 250
km in nul uur af te leggen. Wel kun je vaststellen dat de uitkomst van heel groot wordt als de tijd heel
dicht bij nul neemt. Hoe dichter de tijd bij nul ligt hoe groter de snelheid. Je kunt de tijd dus wel in de buurt van
nul kiezen, maar niet precies gelijk aan nul.
Bijvoorbeeld:
- Om 250 km in een seconde af te leggen moet je een snelheid hebben van 250
1
3600
ofwel 90000 km per uur.
31) Opgave
We bekijken de breuk .
Zoek een getal p zodanig dat deze breuk groter is dan 100.
Voor welk getal p is deze breuk precies gelijk aan 100?
Voor welk getal p is deze breuk precies gelijk aan 1 000 000?
250
1
2
250
tijd
5
p
11
Hoofdstuk 2
Toepassen van de distributieve eigenschap
Eindterm 2.3.01
2.1 De distributieve eigenschap.
Eindtermen 2301_1 en 2301_2 Formules kunnen er verschillend uitzien en toch hetzelfde effect hebben. We laten hiervan een voorbeeld zien.
Als een flatgebouw vier woningen per verdieping heeft en het gebouw vijf verdiepingen telt is het totaal aantal
woningen gelijk aan 5*4=20.
Veronderstel dat er een stuk aangebouwd wordt volgens de schets hieronder, dus met een rijtje van drie
woningen per verdieping:
Je kunt nu het totaal aantal woningen op twee manieren berekenen:
1e manier: oude deel: 5*4, nieuwe deel: 5*3 , dus totaal 5*4 + 5*3.
2e manier: na uitbreiding zitten er 4+3 woningen naast elkaar, er zijn nog steeds vijf verdiepingen, totaal dus
5*(4 +3).
In beide gevallen kom je op totaal 35 woningen.
32) Opgave
Je had ook een paar verdiepingen op het oorspronkelijke flatgebouw kunnen zetten. Maak zelf een keuze
en bereken op beide bovenstaande manieren het totaal aantal woningen.
We doen dit nu algemener:
Stel dat in een flatgebouw van v verdiepingen er aanvankelijk a woningen naast elkaar zitten en er een stuk
wordt aangebouwd waarin b woningen naast elkaar zitten.
Stel dat het totale aantal woningen T is. Je kunt nu op twee manieren een formule opstellen voor T.
12
1e manier:
Er zitten totaal a + b woningen naast elkaar. Er zijn v verdiepingen. Dus geldt:
T = v ( a + b )
2e manier:
In het linker deel zitten va woningen, in het rechterdeel vb. Dus geldt:
T = va + vb
Kennelijk is de uitkomst van v ( a + b ) altijd gelijk aan die van va + vb.
Dit wordt kortweg ook wel zo weergegeven: v ( a + b ) = va + vb.
Hieronder is schematisch weergegeven hoe de ene uitdrukking overgaat in de andere.
Wat we hier constateren geldt niet alleen voor gehele getallen, maar ook voor breuken, negatieve getallen en als
je de optelling vervangt door een aftrekking. Deze algemene eigenschap van getallen heet ook wel de
distributieve eigenschap.
Je kunt op allerlei manieren variëren op de distributieve eigenschap, bijvoorbeeld:
3( s – 5t) = 3s – 3.5t = 3s -15t
-4( x – 14) = -4x + 56
-3a (2a – 4b) = -6a² + 12ab
Uiteraard kun je er nog meer flatgebouwen naastzetten, zodat ook geldt:
-z ( x + y – z ) = -xz – yz + z²
33) Opgave
Pas de distributieve eigenschap toe bij het herleiden van de volgende vormen.
a. 8x( x – 2y ) b. -3x( 2a – 5x ) c. 2( a – x + 50 ) d. -2xy( x – y )
De distributieve eigenschap kan soms ook gebruikt worden om formules te vereenvoudigen. Op grond van de
distributieve eigenschap is bijvoorbeeld voor elk getal de uitkomst van gelijk aan de uitkomst
van ofwel de uitkomst van .
Let op: Hier worden weer maaltekens weggelaten. betekent: 7 maal g.
34) Opgave
Laat zien dat 2( a - x² ) – x ( 4 – 2x ) gelijk is aan 2a – 4x.
35) Opgave
Pas de distributieve eigenschap toe bij het herleiden van de volgende vormen. Vereenvoudig je antwoord
zoveel mogelijk.
g 5 g 2 g
g ( )5 2 7 g
7 g
13
3x( x – 4 ) – 6( x² - 2x )
-2a ( a + x ) – 2x ( x – a )
3x( 2x – 12y + z ) + 6y ( 6x + y + z ) – 3z ( x + 2y – 2z)
-2 ( 2x – 3y) + 2 ( 3x + y ) – 2 ( x – y )
De distributieve eigenschap is ook te gebruiken bij hoofdrekenen. Bijvoorbeeld:
Bereken 12 * 65.
Uitwerking: 10*65=650, daarbij moet nog 2*65=130, dus 12*65=780.
36) Opgave
Bereken uit het hoofd:
a. 11*520 b. 12* 25 c. 19*35 d. 98*15
2.2 Uitbreiding van de distributieve eigenschap.
Eindtermen 2301_1 en 2301_2
We kijken nog een keer naar het voorbeeld van het flatgebouw van v verdiepingen hoog en per verdieping a +
b woningen naast elkaar:
Veronderstel dat er nog eens w verdiepingen bij komen:
Je kunt nu het totaal aantal woningen op twee manier berekenen:
Totale "hoogte" keer totale "breedte": ( w + v ) * ( a + b )
"hoogte" keer "breedte" per vak: wa + wb + va + vb
De uitkomsten van die beide vormen moeten hetzelfde zijn, dus:
( w + v )( a + b ) = wa + wb + va + vb
14
Dit is een uitbreiding van de distributieve eigenschap.
De distributieve eigenschap is nog verder uit te breiden. Zo geldt bijvoorbeeld:
( w + v ) ( a + b + c ) = wa + wb + wc + va + vb + vc
37) Opgave
Maak in een tekening duidelijk waarom deze laatste uitdrukking van de distributieve eigenschap klopt.
Ook op de uitbreiding van de distributieve eigenschap kun je variëren, bijvoorbeeld:
(a + 2)(b + 3) = ab + 3a + 2b + 6
(a – 2)(b – 3) = ab – 3a – 2b + 6 . Let vooral op de + voor de 6.
(a – 3)(a + 5) = a² + 5a -3a -15 = a² + 2a - 15
38) Opgave
Pas de distributieve eigenschap toe bij de herleiding van de volgende vormen:
(a – 4)(b + 6)
(a – 3)(b – 6)
(a + 6)(b – 5)
(a + x)(b – y)
39) Opgave
Doe hetzelfde met:
(a – 3)(a + 2)
(x – 5)(x – 3)
(x + 4)(x – 6)
(x + 3)(x+10)
40) Opgave
Doe hetzelfde met:
(2x – 3)(x – 4)
(3x + 5)(2x – 1)
(x² - 5)(y + 3)
2(x – 4)(x + 3)
Het is ook mogelijk een product met drie factoren te herleiden. Een voorbeeld:
(x-2)(x-3)(x-4).
Vergelijk dit eens met het product van drie getallen.
41) Opgave
Bereken 3*8*5 op drie verschillende manieren en constateer dat je er steeds 120 uit krijgt
Bij het vermenigvuldigen van drie getallen zie je dat de volgorde waarin je de factoren met elkaar
vermenigvuldigt geen invloed heeft op de uitkomst. Dat is dus ook zo met (x-2)(x-3)(x-4). Met andere woorden
je kunt bijvoorbeeld eerst (x-3)(x-4) uitrekenen en dan vervolgens x-2 vermenigvuldigen met de uitkomst ervan.
42) Opgave
15
Herleid (x-3)(x-4).
43) Opgave
Laat zien door de distributieve eigenschap toe te passen dat :
(x-2)(x-3)(x-4) = (x-2)(x² - 7x + 12) = x³ - 9x² + 26x -24.
44) Opgave
Laat zien dat je hetzelfde antwoord krijgt wanneer je een andere volgorde van vermenigvuldiging kiest,
dus bijvoorbeeld eerst (x-2)(x-4) en dan vermenigvuldigen met x-3.
45) Opgave
Herleid op dezelfde manier:
(x+3)(x-4)(x+5)
(x-1)(x+2)(x-3)
(a+5)(a-6)(a+1)
(a-2)(a+3)(a-5)
46) Opgave
Laat zien dat:
(a+b)² = a² + 2ab + b² (a-b)² = a² - 2ab + b² (a+b)(a-b) = a² - b²
De producten in deze opgave heten merkwaardige producten. Ze komen vaak voor in de analyse in diverse
gedaantes. Voorbeelden:
(2x + 3y)² = (2x)² + 2.2x.3y + (3y)² = 4x² + 12 xy + 9y²
(3x – 2y)² = 9x² - 12xy + 4y²
(4x – 5)(4x + 5) = 16x² - 25
47) Opgave
Bestudeer de voorbeelden goed en ga na dat ze inderdaad bijzondere gevallen zijn van de merkwaardige
producten uit de vorige opgave.
48) Opgave
Werk de haakjes weg en schrijf meteen, zonder tussenstappen, het antwoord op.
(3a + 5x)² (5x – 3y)(5x + 3y)
(3x – 6)² (5 – 4a)(5 + 4a)
(a² + 3)² (a² - 1)( a² +1)
((a-1)(a+1))² (2ab – 3)² (ab + 1)(ab – 1)
(a - b)(a + b)
(2p – 10q)² (-2x + 3)² (-ab – a)²
16
49) Opgave
Bereken uit het hoofd:
(3-2)(3+2)
(78 -38)(78 + 38)
99² 53²
2.3 Het ontbinden van tweetermen.
Eindtermen 2301_3
Tot nu toe hebben we de distributieve eigenschap vooral gebruikt om een uitdrukking als om te
werken tot . Je kunt ook het omgekeerde doen. Dus voor pa + pb schrijven p( a + b ) .
We zeggen in dit geval ook wel dat we de uitdrukking hebben ontbonden in factoren.
50) Opgave
Ontbind de volgende vormen in factoren.
px + py b. ax – ay c. 2x – 4y d. 4 + 4x
Je kunt ook een getal ontbinden in factoren. De bedoeling is dan dat je dat getal schrijft als een product van
zoveel mogelijk getallen. Die getallen heten de factoren van de ontbinding.
Voorbeeld: Ontbind 70 in factoren.
Oplossing 70 = 2*5*7.
Fout zou zijn : 70 = 2*35 of 70 = 10*7 of 70 = 14*5.
Weliswaar zijn dit ontbindingen, maar niet in zoveel mogelijk factoren.
Nog een voorbeeld: Ontbind 24 in factoren.
Antwoord: 24 = 2 * 2 * 2 * 3 = 2³ * 3
51) Opgave
Ontbind de volgende getallen in factoren:
a. 56 b. 144 c. 162 d. 98
Een klas kreeg de opdracht om 4xy + 8x te ontbinden in factoren. De docent kreeg verschillende soorten
antwoorden.
Soort 1 : 4xy + 8x = x ( 4y + 8 )
Soort 2 : 4xy + 8x = 2 ( 2xy + 4x )
Soort 3 : 4xy + 8x = 4 ( xy + 2x )
Soort 4 : 4xy + 8x = 2x ( 2y + 4 )
Bij elk van deze uitdrukkingen is het linkerlid gelijk aan het rechterlid. Zo bezien, zou je ze allemaal goed
kunnen rekenen. Toch geven we de voorkeur aan een ontbinding waarbij zoveel mogelijk factoren “buiten de
haakjes” gehaald worden.
52) Opgave
Hoe ziet die ontbinding er uit?
p ( )a b
p a p b
p a p b
17
Als je deze opdracht goed hebt gedaan dan heb je geantwoord:
4xy + 8x = 4x ( y + 2 )
53) Opgave
Ontbind in factoren.
8 x - 28 xy
- 12 xy + 18 y² a²bc + ab²c + abc²
– 24abc + 9bc
6 x²y – 15 xy ²
-8pq – 16 p
54) Opgave
Bedenk zelf nog een viertal ontbindbare tweetermen en wissel die uit met je buur(man/vrouw)
2.4 Het ontbinden van drietermen.
Eindterm 2301_3
De distributieve eigenschap heb je ook gebruikt om vormen als (a+b)(p+q) te herleiden. De uitkomst ap + aq +
bp + bq is uiteraard weer te ontbinden in (a+b)(p+q).
Om die weg terug te bewandelen is het zaak om het volgende plaatje goed te bekijken:
p q
a
b
55) Opgave
Hoe kun je aan de hand van dit plaatje bewijzen dat ap + aq + bp + bq gelijk is aan (a+b)(p+q)?
56) Opgave
Maak een soortgelijk plaatje om aan te tonen dat ab + 3a + 2b + 6 gelijk is aan
(a + 2)(b + 3).
57) Opgave
Ontbind in factoren:
ab + 3b – a – 3
xy +7x – 5y – 35
ab – 7a – 3b + 21
58) Opgave
Sommige van de onderstaande vormen zijn te ontbinden. Welke zijn dat en waar kun je dat snel aan
zien?
ab + 6b – 5a – 30
ab + 6b – 4a – 18
ab – 6b + 4a + 24
ap aq
bp bq
18
ab – 6b – 4a + 24
59) Opgave
Bedenk zelf een vijftal viertermen die je kunt ontbinden.
x² + 5x – 2x – 10 is te ontbinden, omdat 5.-2 gelijk is aan -10.
En dus is x² + 5x – 2x – 10 gelijk aan (x+5)(x-2).
Ofwel (x+5)(x-2) is een ontbinding van x² + 3x – 10.
Hoe zit dat met bijvoorbeeld x² + 6x – 16 ? Kun je die vorm ook ontbinden?
Ja, want je kunt 6x schrijven als 8x – 2x. en dus is x² + 6x – 16 te schrijven als
x² + 8x - 2x – 16. Omdat 8.-2 gelijk is aan -16 is deze vorm te ontbinden en wel in (x+8)(x-2).
Kortom: x² + 6x – 16 = (x+8)(x-2).
In het kort gezegd komt de procedure bij het ontbinden van drietermen van de vorm
x² + ax + b neer op het zoeken van twee getallen die opgeteld a en vermenigvuldigd b zijn.
60) Opgave
Ontbind in factoren:
x² - 10x + 16
x² + 11x + 24
x² - 9x – 36
x² + 4x – 60
x² - 12x + 20
x² + 8x – 48
x²- x – 2
61) Opgave
Bedenk zelf een vijftal drietermen die je kunt ontbinden.
2.5 Ontbinden met behulp van merkwaardige producten.
Eindterm 2301_3
Bij het ontbinden van drietermen in een merkwaardig product maakt je ook gebruik van de hierboven
toegepaste aanpak.
Voorbeeld:
Ontbind x² + 8x + 16.
Je zoekt twee getallen die vermenigvuldigd 16 en opgeteld 8 zijn.
62) Opgave
Waarom is (x+4)² een ontbinding van x² + 8x + 16?
63) Opgave
Ontbind in factoren:
19
x² - 20x + 100
x² - 12x + 36
x² + 10x + 25
x² - 100
x² - 144
Die laatste twee voorbeelden van de vorige opgave kunnen worden ontbonden in de vorm (x-a)(x+a).
Ook de volgende voorbeelden zijn van een dergelijke vorm.
64) Opgave
Ontbind in factoren:
4x² - 81
9x² - 64
25x² - 36
16x² - 49
2.6 Ontbinden in meer dan 2 factoren.
Eindterm 2301_3
Tot slot nog een aantal ingewikkelder voorbeelden. Kijk eerst nog een hoe je getallen ontbindt in factoren.
Bijvoorbeeld 2004
Is het getal deelbaar door 2?
Zo ja, wat is de uitkomst?
Zo nee, is het getal deelbaar door 3?
Zo ja, wat is de uitkomst?
Zo nee, is het getal deelbaar door 5?
Zo ja, wat is de uitkomst?
Zo nee, is het getal deelbaar door 7?
Zo ja, wat is de uitkomst?
65) Opgave
Het lijkt erop dat in het rijtje vragen een paar is overgeslagen. Moet je niet een onderzoek doen naar de
deelbaarheid door 4 en door 6?
66) Opgave
Wat zal de volgende vraag in het rijtje zijn?
Nu de ontbinding van 2004.
Het getal is deelbaar door 2. Uitkomst: 1002
1002 is ook deelbaar door 2. Uitkomst: 501
501 is deelbaar door 3. Uitkomst 167.
En 167 is een priemgetal, dat wil zeggen dat getal kun je alleen maar door 1 en zichzelf delen.
Dus: 2004=2² . 3 . 167
20
67) Opgave
Ontbind in factoren:
98
144
625
2662
Bij het ontbinden van algebraïsche veeltermen ga je op soortgelijke wijze aan het werk.
Ook nu gaat erom de vorm in zoveel mogelijk factoren te ontbinden.
Voorbeeld:
Ontbind -2x³ + 6x² + 8x
Aanpak: De vorm is deelbaar door -2 en door x.
Dus -2x³ + 6x² + 8x = -2x(x² - 3x - 4) = -2x(x-4)(x+1)
Nog een voorbeeld:
Ontbind 12x4 – 3x².
Aanpak: De vorm is deelbaar door 3 en door x². Dus 12x4 – 3x² = 3x²(4x² - 1) = 3x²(2x-1)(2x+1)
68) Opgave
Ontbind in factoren
a. 3xy² - 75x
b. 3a² + 24a +36
c. 4x² - 16y²
d. -a³ - a² + 30a
e. -5x³ + 25x² + 70x
f. a²b +2ab²+b³
g. 2a4 +4a² - 6
69) Opgave
Bedenk nu zelf minstens vijf voorbeelden van twee- of drietermen die in minstens 4 factoren ontbonden
kunnen worden.
21
Hoofdstuk 3
Bewerkingen met breuken
Eindterm 2.3.02
.
3.1 Gelijknamig maken van breuken en optellen van breuken.
Eindterm 2302_1
70) Opgave
Hoe kun je een leerling in de brugklas uitleggen dat 5
3gelijk is aan
15
9?
Is er ook een manier om dat met behulp van een tekening uit te leggen? Breuken met verschillende noemers kun je gelijknamig maken, dat wil zeggen dat je de breuken met dezelfde noemer schrijft.
71) Opgave
Maak gelijknamig, maak de noemer van je antwoord zo klein mogelijk:
2
1en
5
3
9
5en
5
3
12
5en
8
3
6
1en
15
2
Opmerking: de noemer in je antwoord, noemen we het kleinste gemeenschappelijke veelvoud (KGV) van de noemers van de afzonderlijke breuken. Zo hebben bijvoorbeeld 12 en 8 als KGV 24
72) Opgave
Maak gelijknamig, maak de noemer van je antwoord weer zo “ klein” mogelijk:
a
2 en
b
3
x
5 en
xy
6
2x
4 en
3a
5
abd
a en
de
ab
ba
2
en
dc
3
22
2)yx(
x
en
)zw)(yx(
y
73) Opgave
Leg uit op brugklasniveau:
5
3 +
5
1 =
5
4
7
2 +
3
1 =
21
13
74) Opgave
Bereken en vereenvoudig zo mogelijk je antwoord:
20
3 +
15
2
24
5 +
40
3
16
5 +
40
5
60
1 +
210
1
75) Opgave
Bereken en vereenvoudig zo mogelijk je antwoord:
a
2 +
b
3
b4
a5 +
c2
a7
q7
r15 +
qr14
p3
ba
22
+ b
2 +
a
2
2)ba(
ab6
+
ba
b2
3.2 Vereenvoudigen van breuken.
Eindterm 2302_2 Als je een breuk vereenvoudigt, deel je teller en noemer door dezelfde factor. Als je niet direct door de grootste gemeenschappelijke factor hebt gedeeld, herhaal je dit nog een keer. Zo ga je door, totdat er geen verdere vereenvoudiging meer mogelijk is.
23
Voorbeeld: 15
14
45
42
90
84
180
168
We hebben 168 en 180 achtereenvolgens door 2, nogmaals door 2 en door 3 gedeeld. We hadden beide dus ook direct door 2*2*3=12 kunnen delen. We noemen 12 de GGD (grootste gemeenschappelijke deler) van 168 en 180.
76) Opgave
Vereenvoudig
105
45
70
28
182
130
330
210
77) Opgave
Vereenvoudig
ab3
a2 2
2
32
xy30
yx24
yx13
yx262
24
410
47
qp24
qp32
)b2a(15
)b2a(12 3
)b2a(12
)b3a(3
ba2
b2a
x
xy9x6 2
3.3 Vermenigvuldigingen en delingen met breuken.
Eindterm 2302_3
2
1 *
5
3 = ? De vraag die hier gesteld wordt, is “Wat is de helft van
5
3?”
24
Omdat 5
3 gelijk is aan
10
6, is het antwoord “De helft van
5
3 is
10
3”
Dus 2
1 *
5
3 =
2
1 *
10
6=
10
3
78) Opgave
Verklaar waarom 3
1 *
9
5 =
27
5
Verklaar nu ook 3
2 *
9
5 =
27
10. Bedenk dat
3
2= 2 *
3
1
Kun je nu ook verklaren b
a *
d
c =
bd
ac?
In de vorige opgave heb je een verklaring gegeven voor de algemene regel voor vermenigvuldigen van breuken:
b
a *
d
c =
bd
ac (“teller * teller” en “noemer * noemer”)
Als we breuken vermenigvuldigen, kunnen we vaak de opgave vereenvoudigen door “schuin weg te strepen”.
Voorbeeld 35
12 *
21
10 =
7
4 *
7
2 =
49
8
79) Opgave
Leg uit hoe de berekening in het voorbeeld is verlopen en verklaar waarom dat zo mag.
80) Opgave
Bereken, vereenvoudig zo mogelijk je antwoord:
5
4 *
8
3
24
3 *
6
5
6
51 *
4
3
8
33 *
9
44
81) Opgave
Bereken, vereenvoudig zo mogelijk je antwoord:
b2
a *
b
a3
bd
ca2
* 2cd
ab
mn4
xyz3 3
* 22
3
yn
xm2
25
b2
)c4a( 2 *
b
)c4a(
Een bekende regel is “Delen door een breuk is vermenigvuldigen met het omgekeerde van die breuk”.
Een voorbeeld: 3
2 :
5
4 =
3
2 *
4
5 =
12
10 =
6
5
Om dit te kunnen verklaren, moet je je goed realiseren wat delen betekent. We beginnen met een eenvoudig voorbeeld. Waarom is 35 : 5 = 7? Omdat 7 * 5 = 35 zal ongetwijfeld je antwoord zijn. Je kunt ook zeggen: 35 : 5 = 7 omdat 5 zeven maal in 35 past. Nu een eenvoudig voorbeeld met een breuk:
1 : 3
1 = ? De vraag is hoeveel keer een derde in een hele past, dat gaat drie keer.
Dus 1 : 3
1 = 3
82) Opgave
Verklaar waarom
1 : 7
1 = 7
10 : 7
1 = 70
3 : 4
1 = 12
2
12 :
4
1 = 10
In 1d ben je een stapje verder gegaan. Het deeltal is nu ook een breuk. Daar kijken we nog wat beter naar.
1 : 3
1 = 3 want in één hele passen drie derden.
Nu 2
1:
3
1 = ?
We hebben gezien: in één hele passen drie derden.
In één halve passen dus2
11 derden.
Dus 2
1:
3
1 =
2
1 * 3 =
2
3 =
2
11
Nu delingen waarin de deler (het tweede getal) geen stambreuk is (een stambreuk is een breuk met teller 1):
Voorbeeld: 1 : 4
3
We weten al 1 : 4
1= 4.
26
In 1 : 4
3 delen we door een drie maal zo groot getal, het antwoord wordt dus drie maal zo klein.
Dus 1 : 4
3 =
3
4 =
3
11
Nog een voorbeeld: 5 : 4
3 en
5
3 :
4
3
We weten 1 : 4
3 = 1 *
3
4 =
3
4
5 : 4
3 is vijf maal zo groot, dus 5 :
4
3 = 5 *
3
4 =
3
20 =
3
26
5
3 :
4
3 is
5
3 maal zo groot, dus
5
3 :
4
3 =
5
3 *
3
4 =
5
4
83) Opgave
Bereken en verklaar
1 : 5
1
3 : 5
1
2
1 :
5
1
3
1 :
5
1
4
3 :
5
4
84) Opgave
Bereken:
14
3 :
5
4
7
6 :
14
3
5
41 :
5
4
6
54 :
12
52
85) Opgave
cd
ab2 :
bc4
ad
z5
yx6 2
: yz10
xz3
28
Hoofdstuk 4
Bewerkingen met machten
Eindterm 2.3.03
4.1 Vermenigvuldigen als herhaald optellen
Als je heel vaak dezelfde getallen bij elkaar moet optellen, is dat veel schrijfwerk:
3 + 3 =
3 + 3 + 3 =
3 + 3 + 3 + 3 =
3 + 3 + 3 + 3 + 3 = enz.
Zo is men op het idee gekomen, dat af te korten tot:
2 x 3 =
3 x 3 =
4 x 3 =
5 x 3 = enz.
En het bijzonder werd afgesproken, dat: "1 x 3 = 3"
Definitie 1
Vermenigvuldigen met een natuurlijk getal is herhaald optellen.
In formule:
Voor n en 2n geldt:
keer
.....
n
aaaaan
en bovendien:
1xa=a; 0xa=0; -1xa=1x-a=0. Opmerking
Het is nodig om apart af te spreken, dat aa 1 , want nu is er geen sprake van "herhaald optellen", er wordt überhaupt
niet opgeteld!
4.2 Machtsverheffen als herhaald vermenigvuldigen.
Eindterm 2303_1
Geheel analoog aan de vorige § gaan we nu de herhaalde vermenigvuldiging "afkorten":
3 x 3 =
3 x 3 x 3 =
3 x 3 x 3 x 3 =
3 x 3 x 3 x 3 x 3 = enz.
Notatie:
32 =
29
33 =
34 =
35 = enz.
En apart spreken we weer af, dat: 31 = 3
Algemeen:
Definitie
Machtsverheffen tot een natuurlijk getal is herhaald vermenigvuldigen.
In formule:
Voor n en 2n geldt:
keer
.....
n
n aaaaa
en bovendien:
aa 1
Opmerking
Analoog aan herhaald optellen is het nodig, om aa 1 apart af te spreken, want nu is er geen sprake van "herhaald
vermenigvuldigen".
Definitie
Een getal van de vorm na heet de n - de macht van a .
Hierbij heet a het grondtal en n de exponent.
De woorden "macht" en "grondtal" spreken voor zichzelf:
Als 1a geldt: hoe groter n , hoe groter ("machtiger") het resultaat.
Opmerking
Twee machten komen in het dagelijks leven zóveel voor, dat ze een aparte naam gekregen hebben.
Het zijn de tweede macht en de derde macht, die samenhangen met oppervlakte - resp. inhoudsberekeningen:
Definitie
Kwadrateren is tot de tweede macht verheffen.
Met 2a bereken je dan de oppervlakte van een vierkant met zijde a .
Definitie
Kuberen is tot de derde macht verheffen.
Met 3a bereken je dan de inhoud van een kubus met zijde a .
86) Opgave
Reken de volgende sommen eerst zonder en daarna met je zakrekenmachine of maple uit:
2
4
3
4
4
2
7
4
)5(
)3(
5
3
43
23
23
23
23
32
)2()2(
44
33
33
35
34
x
x
x
30
4.3 Eigenschappen van machten met positieve, gehele exponenten.
Eindterm 2303_1
We leiden enkele rekenregels af, uitsluitend voor het geval dat zowel in de begin - als in de eindsituatie alleen maar
gehele exponenten 1 voorkomen.
(Negatieve en gebroken exponenten bekijken we in één van de volgende paragrafen)
Het vermenigvuldigen van machten:
532 )()( aaaaaaaaaaaaa
Algemeen:
Stelling
Bij vermenigvuldigen van machten van hetzelfde grondtal, moet je de exponenten optellen.
In formule: qpqp aaa
Bewijs: qp
qpqp
qp aaaaaaaaaaaa
keerkeerkeer
.......)...()...(
87) Opgave
Bij welke sommen uit de vorige opgave had je hiervan gebruik kunnen maken?
Als in een wiskundige expressie meer verschillende bewerkingen voorkomen, gelden de volgende zogenaamde
voorrangsregels.
Voorrangsregels bij bewerkingen
Berekeningen tussen haakjes moeten eerst worden uitgevoerd.
Vermenigvuldigen en delen hebben geen voorrang op elkaar.
Optellen en aftrekken hebben geen voorrang op elkaar.
Vermenigvuldigen en delen gaan voor optellen en aftrekken.
Machtsverheffen gaat voor vermenigvuldigen, delen, optellen en aftrekken.
Als er geen voorrang is dan rekent men in de volgorde van links naar rechts.
88) Opgave
Bereken eerst zonder rekenmachine en controleer daarna met je rekenmachine of met Maple:
a) 3* b) c) 2 + 10* d) e)
f) * g) * h) i) j) k)
89) Opgave
Welke van de volgende beweringen zijn waar?
24 24 23 52 ( )3 2 4 52 ( )3 22
23 22 23 32 105 104
52( )23
2
( )332
31
a) * = b) * c) d)
e) f) * = g) h) * =
i)
k) werk de haakjes weg: ))(( 2332 baba
Controle van een bewering.
Als je wilt controleren of een bewering waarin variabelen voorkomen waar is, zijn er twee mogelijkheden:
beredeneren;
een 'proef op de som' nemen door een waarde in te vullen voor de variabele(n).
Is bijvoorbeeld de volgende bewering waar voor elk getal a?
* =
Uitwerking:
Door beredeneren:
* betekent (a*a)*(a*a*a) en dit is gelijk aan . De bewering is dus waar.
Door een waarde in te vullen:
Neem a = 3, dan geldt * = * =9*27=243 en = 243. Dit klopt.
Invullen geeft niet altijd zekerheid. Bijvoorbeeld:
We willen controleren of *a waar is voor elke waarde van a. We vullen in a = 2 en het klopt. Dit wil
echter niet zeggen dat de bewering waar is. Immers als je invult a = 3, dan is en 2* .
Toch kan proberen wel wat opleveren. Als je slechts één getal vindt waarvoor de bewering niet klopt weet je
zeker dat de bewering niet waar is.
90) Opgave
Ga na welke van de volgende beweringen waar zijn voor elke waarde van p
a) b) c) d)
e) f) g)
4.4 Het delen van machten. Eindterm 2303_2
2
3
5
aaaaaa
aaaaa
a
a
Algemeen:
Stelling
52 53 56 52 53 55
210
2228
210
2225
23 53 73 23 53 103 22 24 26 22 24 26
( )223
26
a2 a3 a5
a2 a3 a5
a2 a3 32 33 a5 35
a2 2
a2 9 a 6
p3 p4 p7 p3 p4 p12
p12
p3p4
p12
p3p9
p2 p2 p4 p2 p2 2 p2 p2 p3 p5
32
Bij delen van machten van hetzelfde grondtal, moet je de exponenten aftrekken.
In formule:
qp
q
p
aa
a
Bewijs:
qp
qp
q
P
q
p
aaaaaa
aaaa
a
a
keer
keer
keer
.....
.....
91) Opgave
a. Werk in tweetallen en bedenk voor elkaar vijf sommen waarbij je deze formule kan gebruiken. Controleer elkaar.
b. Om te onderzoeken of iemand niet te zwaar of te licht is heeft met de volgende formule “bedacht”: deel het
gewicht van de persoon (in kg) door zijn lengte in het kwadraat (in m). Als de uitkomst tussen 20 en 25 zit is hij
niet te zwaar of te licht; noem dit het vetgehalte.
- Noem de lenge l ,het gewicht w en het vetgehalte v.
- iemand is 1.80 m en 90 kg zwaar. Je medestudent schrijft op: 9
555
9
500
9,0
150
9,02
9,0100
8,1
9022
xx
x; Wat
vind je van deze berekening?
- hoe zou je de formule kunnen herleiden als het gewicht 50 maal de lengte is? Reken v hierboven nu uit met je
formule.
4.5 De macht van een macht.
Eindterm 2303_3
12333343 aaaaaaaaaaaaaaaaaa
Algemeen:
Stelling
Bij de macht van een macht moet je de exponenten vermenigvuldigen.
In formule:
pqqp aa
Bewijs:
pq
pq
q
ppp
qp aaaaaaaaaaaa
keer
keer
keerkeerkeer
.......)..(.....)..()..(
4.6 De macht van een product.
Eindterm 2303_4
333 ))(())()(()( babbbaaaabababab
33
Algemeen:
Stelling
De macht van een product is het product van de machten.
In formule:
ppp baab )(
Bewijs:
pp
ppp
p babbbaaaabababab keerkeerkeer
).....().....()(.....))(()(
92) Opgave
1. Een leerling moet " 3)3( a " uitrekenen en krijgt daaruit 33a . Hoe help je deze leerling zonder voor te zeggen?
Bedenk een hint.
2. Welke eigenschap gebruik je als je de stap maakt: (ab)(ab)(ab) = (aaa)(bbb) ?
4.7 De macht van een quotiënt.
Eindterm 2303_2
Stelling
De macht van een quotiënt is het quotiënt van de machten.
In formule:
p
pp
b
a
b
a
93) Opgave
Bewijs dat zelf.
94) Opgave
Schrijf zonder haakjes:
3
2
3
432
3
)3
(
)2
1(
)(
)3(
y
zyx
a
Bereken voor x=2, y=-3, z=3
1
34
:
77
22
23
22
)(3
)3
2(
)5(
zxy
yz
y
x
Een student schijft: ,23:6 22 want ,2:2 22 aa Wat vind je hiervan?
4.8 Vervolg worteltrekken
In paragraaf 1.3 zagen we:
a bestaat alleen als a positief of nul is en a is het positieve getal waarvan het kwadraat gelijk is
aan a.
“Positief of nul” kun je vervangen door “niet negatief”
Je krijgt dan de volgende definitie:
De wortel uit een niet-negatief getal is het niet-negatieve getal, dat je in het kwadraat moet
verheffen om het oorspronkelijke getal terug te krijgen.
Notatie voor de wortel uit A:
A
De definitie zegt dat je iets moet doen. Je krijgt dan de "definitie-formule":
AA 2
Hierbij zijn dus zowel 0A als 0A .
Opmerking
In bovenstaande definitie staat twee keer "niet-negatief".
De eerste keer is een wiskundige noodzaak: uit een negatief getal kan je geen wortel trekken. Geen enkel
getal levert nl., in het kwadraat verheven, een negatief getal op.
De tweede keer is een afspraak.
De wortel uit 16 zou best 4 of -4 kunnen zijn. Je zou dan echter nooit over "de" wortel uit 16 kunnen
praten, maar slechts over "een" wortel.
Dat is natuurlijk nogal onhandig, en daarom wordt internationaal afgesproken om van de twee mogelijkheden
altijd de niet-negatieve te kiezen.
Opmerking
Die "niet-negativiteit" vind je ook terug in de bekende "abc - formule": a
acbbx
2
42
2,1
Wanneer de wortel zelf al positief of negatief zou kunnen zijn, was het - teken overbodig!
35
95) Opgave
Waarom staat er in de definitie steeds "niet-negatief" in plaats van gewoon "positief"?
Stelling
||2 AA
96) Opgave
Laat zien, dat dit een rechtstreeks gevolg van de definitie van de wortel is.
97) Opgave
Bereken:
a.
2
2
4
2
6
)3(
3
5
b.
4
64
2
81
16
.
a
ba
a
c.
9
45
4
12
16,0
16
1
d.
3
5
32
125
27
x
a
e. Bereken: , , en
f. Bedenk in tweetallen een paar mooie opgaven voor elkaar.
g. Een medestudent zegt: .2 xx Klopt dat? Licht je antwoord toe.
De volgende twee stellingen worden veel gebruikt om wortels uit de noemer van een breuk te verdrijven:
Stelling
A
A
A
1 voor elke niet negatieve waarde van A
Bewijs:
A
A
A
A
A
A
AA
2
11
98) Opgave
Verdrijf de wortel uit de noemer bij:
a).
5
35
3
52
5
3
b).
3
1
2
2
62
2
9 16 9 16 9 16 16 9
36
c). Een leerling schrijft op: 12
22
Hoe komt deze leerling aan het antwoord denk je? Hoe help je?
Eerder zijn de merkwaardige producten behandeld. In de volgende stellingen zullen deze producten worden toegepast bij
het manipuleren met breuken.
Stelling (worteltruc)
BA
BA
BA
2
1 en
BA
BA
BA
2
1
Bewijs:
BA
BA
BABA
BA
BA
BA
BABA
2
)()(
11
99) Opgave
Bewijs nu zelf het geval BA
BA
BA
2
1
Een bijzonder geval van bovenstaande stelling krijgen we, als er twee wortels in de noemer staan:
Stelling (worteltruc)
BA
BA
BA
1 en
BA
BA
BA
1
100) Opgave
Bewijs dat zelf.
101) Opgave
Verdrijf de wortels uit de noemer bij:
a). 132
7
b). 115
74
c). 57
32
d) Bedenk een paar mooie opgaven voor je medestudent.
37
4.9 Hogere machts wortels en hun eigenschappen Het omgekeerde van optellen is aftrekken. Bijvoorbeeld:
100+20=120 en dus 120-20=100.
Het omgekeerde van vermenigvuldigen is delen. Bijvoorbeeld:
6*15=90 en dus 90/15=6.
Het omgekeerde van machtsverheffen is worteltrekken. Bijvoorbeeld:
=25 en dus = 5.
In is de exponent 2. We spreken ook wel van 5 kwadraat. De omkering hiervan is de tweedemachtswortel.
Omdat die het meest voorkomt spreekt men in plaats van over "tweedemachts wortel" kortweg over "wortel".
Nog een voorbeeld:
en dus .
In woorden:
7 tot de macht 2 is gelijk aan 49 en dus is de tweedemachtswortel van 49 gelijk aan 7.
Je kunt dit ook zo zeggen:
7 kwadraat is 49 en dus is de wortel van 49 gelijk aan 7.
Analoog aan de wortel definiëren we nu de n -de machts wortel:
Definitie
Voor n en 1n spreken we af:
Als n even is:
De n -de machts wortel uit een niet-negatief getal is het niet-negatieve getal dat je tot de n -de macht moet
verheffen om het oorspronkelijke getal weer terug te krijgen.
Als n oneven is krijgen we eenvoudig:
De n -de machts wortel uit een getal is het getal dat je tot de n -de macht moet verheffen om het oorspronkelijke
getal weer terug te krijgen.
Notatie:
n A
De definitie zegt dat je iets moet doen. Je krijgt dan de "definitie-formule":
AA nn
102) Opgave
Leg duidelijk uit, waarom er onderscheid gemaakt wordt tussen:
n even
n oneven
Opmerking
Eigenlijk heet de "gewone" wortel dus "tweedemachts wortel".
Deze zou dus met 2 genoteerd moeten worden.
Hij komt echter zó vaak voor, dat we die "2" in de praktijk altijd weglaten en domweg schrijven.
103) Opgave
Wat is de betekenis van n A als n =1 ?
104) Opgave
5225
52
72 49 49 7
38
Waarom staat in de definitie van n A niet domweg n ?
Stelling
De n -de machts wortel uit een product is het product van de n -de machts wortels.
In formule:
nnn BAAB
Bewijs:
nnn BAAB?
(1)
Verhef links en rechts tot de n -de macht.
nnn
nn BAAB
?
(2)
De linkerkant is nu triviaal (gebruik de definitieformule).
nnn BAAB
?
(3)
Voor de rechterkant gebruiken we een stelling uit § 4.4.
nn
nn BAAB
?
(4)
Nu is ook de rechterkant triviaal (m.b.v. de definitieformule).
ABAB?
(5)
En nu is het antwoord uiteraard bevestigend.
Aangezien de vragen (1) t/m (5) equivalent zijn, is dus ook het antwoord op de eerste vraag bevestigend, en daarmee is de
stelling bewezen.
105) Opgave
Welke stelling uit § 4.4 wordt bij de stap van (3) naar (4) gebruikt?
Analoog geldt:
Stelling
De n -de machts wortel uit een quotiënt is het quotiënt van de n -de machts wortels.
In formule:
n
n
n
B
A
B
A
106) Opgave
Bewijs dat zelf.
107) Opgave
Laat door middel van een tegenvoorbeeld zien, dat niet geldt:
De n -de machts wortel uit een som (of verschil) is de som (of het verschil) van de n -de machts wortels.
108) Opgave Bereken:
39
a.
53 28
33:279
327
22
pxp
x
x
b.
5 1510
3
4
3
.
64
16
27
xa
c.
33 6
3
44 23
2
)125(
8
33
)3(
)3(
r
rd
x
d. Bedenk een paar mooie sommen voor elkaar.
4.10 Machten met negatieve en/of gebroken exponent
In het voorgaande hebben we de betekenis van na leren kennen voor n en 1n .
Die betekenis was: herhaalde vermenigvuldiging.
Ook hebben we een aantal rekenregels afgeleid.
In de komende § zullen we het machtsbegrip uitbreiden op een zódanige manier, dat de rekenregeltjes ook geldig blijven
voor het gegeneraliseerde machtsbegrip.
Bekijk eens het voorbeeld: 3
3
a
a
We weten: 13
3
aaa
aaa
a
a
Volgens het rekenregeltje:
"Bij delen van machten met hetzelfde grondtal moet je de exponenten aftrekken"
zouden we krijgen:
033
3
3
aaa
a
We definiëren daarom:
Definitie:
10 a voor iedere a R (mits 0a )
Nu we dit hebben, kunnen we ook negatieve exponenten definiëren:
Bekijk eens de vorm: na
1
Volgens de definitie van 0a en het bovengenoemde rekenregeltje zouden we krijgen:
nn
nnaa
a
a
a
001
We definiëren daarom:
40
Definitie
n
n
aa
1
voor iedere a R en n (mits 0a )
Opmerking
Hiermee is nu de betekenis van na vastgelegd voor iedere n Z
109) Opgave
a.
4
3
2
2
64
)27(
81
4
b.
4
2
0
0
)3(
)4
1(
)3(
5
p
yx
Vervolgens proberen we ook de n - de machts wortel uit a als macht te schrijven:
??aan
Verhef tot de n - de macht:
nnn aa ??
De linkerkant is triviaal (definitieformule)
naa ??
We eerder gedefinieerd: aa 1
Dus:
naa ??1
Volgens het rekenregeltje:
"Bij de macht van een macht moet je de exponenten vermenigvuldigen"
zouden we krijgen:
naa ??1
Conclusie:
n
1??
We definiëren daarom:
Definitie
nn aa
1
voor elke a R
en n \ {0}
41
110) Opgave
In de definitie van na
staat: voor iedere a R en n (mits 0a )
In de definitie van na
1
staat echter: voor elke a R
en n \ {0}
111) Opgave
Geef nu zelf een zinvolle betekenis aan: n
m
a
(Twee manieren!)
Opmerking
Hiermee is de betekenis van na vastgelegd voor iedere n Q (mits a R
)
Een probleem is nu nog, wat de betekenis zou moeten zijn van iets als 2a .
Je rekenmachine heeft daar geen problemen mee, want die kent alleen maar rationale getallen.
Intern wordt 2 afgerond tot 1.414213562, en de betekenis van 414213562.1a kennen we ondertussen.
112) Opgave
Bereken en controleer de antwoorden met je ZRM of Maple:
a) b) 81
1
2
c) d)
Vereenvoudig zo veel mogelijk:
2
6
1
3
84
1
)2(
)4(
)(
yx
a
))((
)25(3
)32(2
qpqp
2
6
1
3
84
1
)16(
)4(
)(
y
a
Tot nu toe hebben we alleen wortels bekeken waarvan de uitkomst een geheel getal is. Vaak hebben wortels
geen gehele uitkomst. Je kunt dan de waarde van de wortel schatten.
Bijvoorbeeld:
Hoe groot is ongeveer ofwel ?
Schatting: en . Dus ligt tussen 5 en 6.
Nog een voorbeeld:
Hoe groot is ongeveer ?
Schatting: en . Dus ligt tussen 4 en 5.
113) Opgave
Tussen welke twee opeenvolgende gehele getallen ligt elk van de volgende wortels?
27
1
381
1
41000000
1
6
27
1
227
52 25 62 36 27
90
1
3
43 64 53 125 90
1
3
42
a) b) c) d)
In het voorgaande hebben we gezien dat wortels zijn op te vatten als machten met gebroken exponenten. De
voorrangsregels zijn uit te breiden met regels voor worteltrekken. We krijgen dan:
Berekeningen tussen haakjes moeten eerst worden uitgevoerd.
Vermenigvuldigen en delen hebben geen voorrang op elkaar.
Optellen en aftrekken hebben geen voorrang op elkaar.
Vermenigvuldigen en delen gaan voor optellen en aftrekken.
Machtsverheffen gaat voor vermenigvuldigen, delen, optellen en aftrekken.
Machtsverheffen en worteltrekken hebben geen voorrang op elkaar.
Worteltrekken gaat voor vermenigvuldigen, delen, optellen en aftrekken.
Als er geen voorrang is dan rekent men in de volgorde van links naar rechts.
80
1
4120 1000
1
212
1
3
43
Basisvaardigheden Algebra
Uitwerkingen
Hoofdstuk 1
Rekenen met letters
1.1. Formules
1)
Oppervlakte = 212
136 bl
2) De oppervlakte van een rechthoek is afhankelijk van de lengt en de breedte van de rechthoek.
Je kan een willekeurige l en b nemen daarmee kan je de oppervlaktes van uitrekenen.
3)
blO
bbO
bO
2
2 2
De lengte was 2 maal zo groot als de breedte, dus bl 2
4)
Omtrek = bl 22
Omtrek = bbll b
l
5)
3b
b b
3b
bbbbbOmtrek 833
6)
44
bOmtrekl
bOmtrekl
blOmtrek
bbllOmtrk
2
1
22
22
7) bb
2
2
1
)2
1(
2
1
2
1
bbpeOppervlakt
bbpeOppervlakt
bleOppervlakt
bpl
bomtrekl
pOmtrek
8)
3
129
9
139
3
11
9
17
3
1132
322
3
22
2
132
2
1
3
22
9
17
2
1432
2
1432
2
2
2
2
p
p
p
p
bbpO
b
b
b
bb
blO
OF
𝑙 = 4,5 ∙ 𝑏 Oppervlakte = 32 = l∙b Omtrek = ?
32 = 𝑙 ∙ 𝑏 = 4,5𝑏 ∙ 𝑏 = 4,5𝑏2 → 𝑏2 =32
4,5→ 𝑏 = √
32
4,5→ 𝑏 = √
64
9→ 𝑏 =
√64
√9→ 𝑏 =
8
3
45
𝑜𝑚𝑡𝑟𝑒𝑘 = 2𝑙 + 2𝑏 = 2 ∙ 4,5𝑏 + 2𝑏 = 9𝑏 + 2𝑏 = 11𝑏 = 11 ∙8
3=88
3= 29
1
3
9)
O = l . b en l = 10
Omtrek = 2l + 2b
Omtrek = O
2l + 2b = l . b
20 + 2b = 10b
20 = 8b
2
12b
10)
l
l l l= lengte van de zijde
l
llllOmtrek
lOmtrek
lOmtrek
llOmtrek
OOmtrek
4
4
4
4
2
11) O =35 en p= Omtrek = 33
4
1132
1404
1272
35142
116
)4(
0352
116
352
116
352
116
2
11635
332
135
2
1
2
2
2
2
2
2
2
2
D
D
D
CABD
bb
bb
bb
bb
bb
bbpO
46
b1 = = =
2
12 en b2 = = = 14
l= 2
1 p – b als b1= 2
12 dan l= 14
2
1233
21
als b2 =14 dan l=2
121433
21
1.2. Machten 12)
3200 . 0,956 = 2352,29 en dat is € 2352,30
13)
0,956 0,74 en niet 0,7
14)
1,054 1,216 is wel 1,216
15)
34= 3 .3 .3 .3 =18
23= 2 .2 .2 =8
106= 10 .10 .10 .10 .10 .10 =1000000
53= 5 .5 .5 =125
16)
a) 3 x 23=3 x(2x2x2)= 3x8 = 24
b) 23+25 =(2x2x2) + (2x2x2x2x2) = 8 + 32 = 40
c) 2+10x23 = 2+10x(2x2x2) = 2+10x8 = 2+80= 82
d) (3+2)4 = 54 = 5x5x5x5 = 625
e) 52(32+23) = 5x5(3x3+2x2x2) = 25(9+8) = 25x17 = 425
f) = = = 400
g) (23)2 = (2x2x2)2 = (8)2= 8x8= 64
h) (33)2 = (3x3x3)2 = (27)2 = 27x27= 729
17)
a) 52x53 = (5x5)x(5x5x5) = 55 ( niet waar)
b) 52x53 = (5x5)x(5x5x5) = 55 (waar)
c) = = 28 (waar)
d) = = 28 (niet waar)
e) 23 + 53 = 73
(2x2x2) + (5x5x5) = 8+125 = 133 en 7x7x7 = 343 (niet waar)
f) 23 + 53 = 103
(2x2x2) ∙ (5x5x5) = 8 ∙ 125 =1000 en 10x10x10= 1000 (waar)
g) 22 + 24 = 26
(2x2) + (2x2x2x2) = 4 +16 = 20 en 2x2x2x2x2x2 = 64 (niet waar)
h) 22 x 24 = 26
(2x2) x (2x2x2x2) = 26 (waar)
i) (22)3 = 26
(22)3 = (2x2)3 = 43 = 4x4x4 = 64 en 2x2x2x2x2x2 = 64 (waar)
18)
a) 12 5 3
47
b) 8a9b9c5
c) 3 4 6
d) (9 4 6)x(2 2 2) = 18 6 8
e) = -
f) 4 2 4 – 2 4 = 3 2 4
g) = 4
h) (4 2 4)x( 2 4) = 4 4 8
i) 4 2 4+ 2 4 = 5 2 4
j) 4 2 4 – 4 - 2 4
1.3 Worteltrekken
19)
20) 7 en 8
21) 7,8
22) =
Stel a=9 en b=16, invullen geeft
3 + 4 =
7 5 dus
23) als a=0 en/of b=0 dan klopt de uitspraak.
a=9 en b=16, invullen geeft
3 + 4 =
7 5 dus de uitspraak klopt niet.
24) =
Stel a=9 en b=16, invullen geeft
3 + 4 =
7 12 dus
25) =
Stel a=16 en b=9, invullen geeft
4 - 3=
1 dus
26) =
= dat klopt
27) = = =
28) = = 21
b
a=
b
a
29) 4,89898
2 4,89898
48
30)
a)
b)
c)
d)
e)
f)
g)
1.4 Delen door nul kan niet
31) = 100 p = dus p = 0,05
Bij p= 0,05 is de breuk precies gelijk aan 100
Bij p< 0,05 is de breuk groter dan 100
= 1 000 000 p = dus p = 0,000005
Bij
200000
1
5 is precies gelijk aan 1000000
Hoofdstuk 2
Toepassen van de distributieve eigenschap
Eindterm 2.3.01
2.1 De distributieve eigenschap.
Eindtermen 2301_1 en 2301_2
32) Bijvoorbeeld
Nieuwe deel
Oude deel
1e manier: oude deel = 5x2
nieuwe deel = 2x4
dus totaal: 5x4 + 2x4 = 28
2emanier: na uitbreiding zitten er nog steeds 4 woningen naast elkaar, er zijn nog steeds 5+2 verdiepingen,
totaal dus 4x(5+2) = 28
33)
a)
N N N N
N N N N
O O O O
O O O O
O O O O
O O O O
O O O O
49
b)
c)
d)
34) 2 35)
• 3
• •
•
36) a) 10 x 520 = 5200 en 1 x 520 = 520 dus 5200 + 520= 5720 b) 10 x 25 = 250 en 2 x 25 = 50 dus 250 + 50 = 300 c) 20 x 35 = 700 en 1 x 35 = 35 dus 700 – 35 = 665 d) 100 x 15 = 1500 en 2 x 15 = 30 dus 1500 – 30 = 1470
2.2 Uitbreiding van de distributieve eigenschap.
Eindtermen 2301_1 en 2301_2 37) w v
a b c 38)
• (a 4)(b+6) = ab + 6a – 4b 24
• (a 3)(b 6) = ab – 6a 3b +18
• (a+6)(b 5) = ab – 5a + 6b 30
• (a+ 39)
• • • •
40)
• • • •
41) 3 x 8 x 5 = 120 3 x 5 x 8 = 120 8 x 5 x 3 = 120
wa wb wc
va vb vc
50
42)
43)
2426924142127
)127)(2()1234)(2()4)(3)(2(
23223
22
xxxxxxxx
xxxxxxxxxx
44)
242692481863
)3)(86()3)(824()3)(4)(2(
23223
22
xxxxxxxx
xxxxxxxxxx
45)
• 60174601255
)5)(12()5)(1234()5)(4)(3(
23223
22
xxxxxxxx
xxxxxxxxxx
• 652
6233)3)(2()3)(22()3)(2)(1(
23
22322
xxx
xxxxxxxxxxxxxxx
• (a + 5)(a – 6)(a + 1)=(a2 – 6a +5a – 30)(a + 1)=(a2 – a – 30)(a + 1)=(a3 + a2 – a2 –a – 30a – 30= a3 –31a –30
• (a – 2)(a + 3)(a – 5)= (a2 + 3a –2a –6)(a -5)=(a2 + a –6)(a – 5)=a3 – 5a2 + a2 – 5a –6a + 30= a3 – 4a2 – 11a + 30
46) (a + b)2 = (a + b)(a + b) = a2 + ab + ab + b2 = a2 + 2ab + b2 (a – b)2 = (a – b)(a – b) = a2 –ab –ab + b2 = a2 –2ab + b2
(a + b)(a – b) = a2 –ab +ab –b2 = a2 –b2 47) __ 48)
• • • (5x –6)2 = 9x2 –36x + 36
• (5 –4a)(5 + 4a) = 25 – 16a2
• (a2 + 3)2 = a4 + 6a2 +9
• (a2 –1)(a2 +1) = a4 –1
• ((a –1)(a +1))2 = (a2 –1)2 = a4 –2a2 +1
• (2ab –3)2 = 4a2 –12ab +9
• (ab +1)(ab –1) = a2b2 –1
• ( = a –b
• (2p –10q)2 = 4p2 –40pq + 100q2
• (-2x +3)2 = 4x2 –12x +9
• (-ab –a2) = a2b2 + 2a2b + a2 49)
• (3 − √2)(3 + √2) = 9 + 3√2 − 3√2 − 2 = 7
• 40 (op soortgelijke manier als hierboven)
• (100 – 1)2 =10000 – 100 – 100 +1 = 9801
51
• (50 + 3)2 = 2500 + 150 + 150 + 9= 2809
2.3 Het ontbinden van tweetermen.
Eindtermen 2301_3 50)
a. p(x + )
b. c. d.
51)
a. 56 = 2 x 28 = 2 x 2 x 14 = 2 x 2 x 2 x 7 = 23 x 7 b. 144 = 2 x 72 = 2 x 2 x 36 = 2 x 2 x 2 x 18 = 2 x 2 x 2 x 2 x 9 = 2 x 2 x 2 x 2 x 3 x 3 = 24 x 32 c. 162 = 2 x 8 = 2 x 3 x 27 = 2 x 3 x 3 x 9 = 2 x 3 x 3 x 3 x 3 = 2 x 34 d. 98 = 2 x 72 = 2 x 7 x 7 = 2 x 72
52) 53)
• • • • • •
54) __
2.4 Het ontbinden van drietermen.
Eindterm 2301_3
55) Je hebt een rechthoek met lengte = (p + q) en breedte = (a + b) a
b
p q Stel je wilt de oppervlakte berekenen O = breedte x lengte O = (a + b)(p + q) Je kan ook eerst de oppervlakte van rechthoek met lengte = p en breedte= a berekenen. O1 = a . p
En de oppervlakte van rechthoek met lengte = q en breedte = a berekenen. O2 = a . p
als je zo doorgaat krijg je
52
a O3 = b . p b O4 = b . q
p q Al die oppervlaktes bij elkaar opgeteld is de oppervlakte (a + b)(p + q) dus O1 + O2 + O3 + O4 =(a + b)(p + q) en dus ap + aq + bp + bq = (a + b)(p + q)
QED 56) Bijvoorbeeld a b b 3
57)
➢ (a + 3)(b –1)
• ( ➢ (a –3)(b –7)
58) Er moet gelden:
vb. (opgave 57)
in dit geval: Behalve dat moet ook gelden:
vb. in dit geval: 7 x -5 = -35
➢ ab + 6b –5a –30
deze vergelijking is wel te ontbinden omdat ab = b . a 6 x -5 = -30 ,dus dan wordt het (a +6)(b –5) ➢ ab + 6b –4a –18
deze vergelijking is niet te ontbinden omdat ab b . a 6 x -4 -18. ➢ ab –6b + 4b + 24
deze vergelijking is niet te ontbinden omdat ab b . a 6 x -4 24. ➢ ab –6b – 4b + 24
➢ deze vergelijking is wel te ontbinden omdat ab = b . a -6 x -4 = 24 ,dus dan wordt het (a --6)(b –4) Bedenk wel: positief getal x positief getal = positief getal positief getal x negatief getal = negatief getal negatief getal x negatief getal = positief getal
59) __ 60)
• 82 xx
• 83 xx
• (x – 12)(x + 3)
• (x +10)(x – 6)
• 102 xx
• (x – 4)(x + 12)
• (x + 1)(x – 2)
61) __
O1 O2
O3 O4
ab 2b
3a
2 x 3 = 6
53
2.5 Ontbinden met behulp van merkwaardige producten.
Eindterm 2301_3
62) 63)
• • • • •
64)
• • • •
2.6 Ontbinden in meer dan 2 factoren.
Eindterm 2301_3 65) Nee, want 4 is een veelvoud van 2, en 6 is een veelvoud van 3 en 2. 66) Zo nee, is het getal deelbaar door 11? Zo ja, wat is de uitkomst? 67)
• 98 = 2 x 72
• 144 = 24 x 32
• 625 = 54
• 2662 = 2 x 113 68)
a. b. 3a2+24a + 36 = 3(a2+ 8a +12) = 3(a+6)(a+2)
c. d. –a3 –a2 +30a= -a(a2+a –30)= -a(a –5)(a +6)
e. -5 f. a2b + 2ab2 + b3=b(a2+ 2ab +b2) = b(a +b)(a + b) g. 2a4 + 4a2 –6 = 2(a4 + 2a2 –3) = 2(a2 –1)(a2 + 3)
69)__
Hoofdstuk 3
54
Bewerkingen met breuken
Eindterm 2.3.02
.
3.1 Gelijknamig maken van breuken en optellen van breuken.
Eindterm 2302_1 70) met verhoudingstabel bijv. x3
x3
= 71)
➢
➢
➢
➢ 72)
➢
➢
➢
➢
➢
➢ 73)__ 74)
➢
3 9
5 15
55
➢
➢
➢ 75)
➢ ab
ab
ab
a
ab
b
ba
323232
➢
➢
➢
➢
2)(
)4(2
ba
bab
3.2 Vereenvoudigen van breuken.
Eindterm 2302_2 76)
➢
➢
➢
➢
77)
➢
➢ ➢
➢
➢ -4
5∙ (a + 2b)2
➢
➢
➢ )32(3)32(3
yxx
yxx
56
3.3 Vermenigvuldigingen en delingen met breuken.
Eindterm 2302_3 78)
de derde van is
twee keer de derde van is
79)
de verhouding van de uitkomst blijft hetzelfde 80)
➢ of 4∙3
5∙8=
12
40=
3
10
➢ of tellers en noemers met elkaar vermenigvuldigen zoals de tweede manier bij de vorige opdracht. 81)
➢
➢
➢
➢
82)
• een zevende past zeven keer in een hele
• een zevende past zeventig keer in tien helen
• een kwart past twaalf keer in drie helen
• een kwart past tien keer in twee helen en een half
83)
• een vijfde past vijf keer in een hele 5
• een vijfde past vijftien keer in drie helen 15
• Een vijfde past vijf keer in een hele. Dus 2 ½ keer in een halve 2,5
• Een vijfde past vijf keer in een hele. Dus 5/3 in één derde 5/3
• 3
44
5
=3
4∙14
5
=3
4∙5
4=
15
16
84)
➢
➢
➢
57
➢ 85)
➢
➢
➢
➢
Hoofdstuk 4
Bewerkingen met machten
Eindterm 2.3.03
4.1 Vermenigvuldigen als herhaald optellen
Definitie 1: vermenigvuldigen met een natuurlijk getal is herhaald optellen
Definitie 2: machtsverheffen tot een natuurlijk getal is herhaald vermenigvuldigen
Definitie 3: kwadrateren is tot de tweede macht verheffen. Met a2 bereken je dan de oppervlakte van een
vierkant met zijde a
Definitie 4: kuberen is tot de derde macht verheffen. Met a3 bereken je dan de inhoude van een kubus met zijde
a
4.2 Machtsverheffen als herhaald vermenigvuldigen.
Eindterm 2303_1
86)
• 32 = 3 x 3 = 9
• 54 = 5 x 5 x 5 x 5 = 625
• (-3)4 = (-3) x (-3) x (-3) x (-3) = 81
• (-5)3 = (-5) x (-5) x (-5) = -125
• -44 = -256 ( je moet eerst machtsverheffen, dan pas vermenigvuldigen. Dus 44 = 256 en dan nog het
antwoord 256 met min( -1 ) vermenigvuldigen)
• -72 = -49
• 42 + 33 = (4 x 4) + (3 x 3 x 3) = 16 + 27 = 43
• 53 – 32 = (5 x 5 x 5) – (3 x 3) = 125 – 9 = 116
• 33 + 32 = (3 x 3 x 3) + (3 x 3) = 27 + 9
• 33 x 32 = 33+2 = 35 = 243 ( zie de stelling van paragraaf 4.3)
• 43 x 42 = 43+2 = 45 = 1024
• (-2)3 x (-2)4 = (-2)3+4 = (-2)7 = -128 of als je het zo doet ((-2) x (-2) x (-2)) x ((-2) x (-2) x (-2) x (-2)) = -
8 x 16 = -128
Tip: een negatief getal die je tot een even natuurlijke getal verheft in de macht levert altijd een positief getal op.
En als je een negatief getal tot een oneven natuurlijke getal verheft in de macht levert altijd een negatief getal
58
op.
4.3 Eigenschappen van machten met positieve, gehele exponenten.
Eindterm 2303_1
87) Bij alle sommen, want daar komen de zogenaamde voorrangsregels voor.
88)
a) 3 x 24 = 3 x (2 x 2 x 2 x 2) = 3 x 16 = 48
b) 24 + 23 = (2 x 2 x 2 x 2) + (2 x 2 x 2) = 16 + 8 = 24
c) 2 + 10 x 52 = (5 x 5) x 10 + 2 = (25 x 10) + 2 = 252
d) (3 + 2)4 = (5)4 = 625
e) 52 x (3 + 22) = 52 x (3 + (2 x 2)) = 52 x (3 + 4) = 52 x 7 = 25 x 7 = 175
f) 23 x 22 = 23+2 = 25 = 2 x 2 x 2 x 2 x 2 = 32
g) 23 x 32 = (2 x 2 x 2) x (3 x 3) = 8 x 9 = 72
h) 105 = 10 x 10 x 10 x 10 x 10 = 100000
i) = = = 400
j) (23)2 = (2 x 2 x 2)2 = 82 = 8 x 8 = 64 of (23)2 = 23x2 =26 = 2 x 2 x 2 x 2 x 2 x 2 = 64
k) (33)2 = 33x2 = 36 = 3 x 3 x 3 x 3 x 3 x 3 =729 89) De beweringen die waar zijn, zijn b), c), f),h) en i)
k) 90) De volgende beweringen zijn waar: a), d) en f)
4.4 Het delen van machten. Eindterm 2303_2 91) a)
➢ =
➢
➢
➢
➢ b) als je goed naar de berekening kijkt, dan zie je dat je medestudent de haakjes is vergeten, in plaats van 2 x 0,92 moest hij
eigenlijk (2 x 0,9)2opschrijven, want 1,82 2 x 0,92 maar wel 1,82 2 x 0,9)2 en natuurlijk de rest van de berekening is fout.
59
4.5 De macht van een macht.
Eindterm 2303_3
4.6 De macht van een product.
Eindterm 2303_4 92)
1. De leerling help je door hem eerst de voorrangsregels uit te leggen en later hoe je producten uitvoert met letters door een aantal voorbeelden te geven of door: (3)3= 3∙3∙3=27 (3a)3=?
2. Sorteren en uitvermenigvuldigen door het t.o.v. ontbinden in factoren te doen.
4.7 De macht van een quotiënt.
Eindterm 2303_2
93)
(a/b)p =
94)
➢
➢
➢
➢ 66
33
2
2733
yyy
Bereken voor ,2x 3y en 3
1z
➢ 400162522525))5(( 4422 xx
➢
2
3
3
2y 324729
9
4
9
4
9
4
3
2 6623
2
yyy
➢
➢
Ik vind wat zij/hij opschrijft niet goed want hier moet het grondtal hetzelfde zijn en dat is dus niet gelijk aan 2. En
en dit klopt, dus ze vergelijkt iets fout met iets goed.
60
4.8 Vervolg worteltrekken 95) omdat “positief” betekent alles groter dan nul, en “niet-negatief” betekent alles groter of gelijk aan nul. 96)
bestaat alleen als a positief of nul is, en is het positieve getal waar van het kwadraat gelijk is aan a De wortel uit een niet- negatief getal is het niet – negatieve getal, dat je het kwadraat moet verheffen om het oorspronkelijke getal terug te krijgen.
Hieruit kun je het halen: = 97)
a)
• = of =(52)1/2 = 52x1/2 =51 =5
• =9
• =3
• = (-62)1/2=-6 b)
•
• = a2 x b2
• = 4
• c)
• = 0,25
•
•
• d)
•
•
•
• e)
•
•
•
• f) __
g) , dat klopt niet. Stel je voor en is het
61
98) a)
•
•
• b)
•
•
•
c) Aan dit antwoord komt hij volgens mij door verkeerd uit te vermenigvuldigen bij het toepassen van de worteltruc. Ik zou hem helpen door hem stapsgewijs door het proces te begeleiden en zijn vaardigheden vergroten door veel met wortels te werken en veel te rekenen.
99)
Bewijs dat:
Bewijs:
100)
Bewijs dat:
Bewijs:
Bewijs dat:
Bewijs: : 101)
a)
b)14
777511420
1111511525
777511420
115
115
115
74
115
74
62
c)
d) en
4.9 Hogere machtswortels en hun eigenschappen 102)
De onderscheid wordt gemaakt om duidelijkheid te krijgen over een niet-negatief getal (dit is bij even) en getal ( dit is
bij oneven) 103)
als ?
Dus welke getal moet je tot de macht 1 verheffen om A te krijgen, dit is de vraag die je jezelf moet stellen. dus
104)
Omdat bij sommige mensen bij nul begint en hier wordt expliciet gezegd dat moet zijn 105) Volgens mij wordt de stelling in paragraaf 4.5 gebruikt en niet die van paragraaf 4.4 106)
? (1)
Verhef links en rechts tot de -de macht
? (2) De linkerkant is nu triviaal (gebruik de definitieformule)
? (3) Voor de rechterkant gebruiken we een stelling uit paragraaf 4.7 (de macht van een quotiënt)
? (4) Nu is rechts ook triviaal (m.b.v. definitieformule)
? (5) En nu is het antwoord bevestigend Aangezien de vragen (1) t/m (5) equivalent zijn, is dus het antwoord op de eerste vraag bevestigend, en daarmee is de stelling bewezen.
63
107)
? (1)
? (2) Dit kan niet zo door gaan tot om (1) te krijgen, want je krijgt dubbele producten en dat is niet zo bij (1)
Tegenvoorbeeld:
108) a)
b) 216
327
4
3
(welk getal moet je tot de macht 3
verheffen om 27 te krijgen)
4643
325
115
5
110
5
1
15105 1510 )( xaxaxaxa
c) 2344 23
122
122
1
2
3)3(
3)3()3())3(()3(
rdrd
xxxxx
2
3
8
27)(3
3
3
8
2738
2738
3 31
633 6 125)125( rr
d) 5107373 18181836 xxxxxx
42564
236
112
6
118
6
1
12186 1218 )( xyxyxyxy
4.10 Machten met negatieve en/of gebroken exponent
109)
a)16
1
4
14
2
2
6561
1
)81(
181
2
2
19683
1
)27(
1)27(
3
3
42
1
885353 16)(16161628
933
339
33
399
33
279
981327327
242222
ppppppp
64
16777216
1
64
164
4
4
b) 150 (Alles tot de macht 0 is 1, behalve 00 )
1)3( 0 yx
161
)(
1)(
1612
41
2
41
(delen door een breuk = vermenigvuldigen met het omgekeerde)
2244
4
81
1
3
1
)3(
1)3(
pppp
Opgave 110:
Hier wordt duidelijk nadruk gelegd op dat je niet kan delen door nul, want bij definitie 1 kan a geen nul zijn,
omdat n
n
aa
1 en bij definitie 2 kan a geen nul zijn, want na
1
, dus daarom
n is geen nul dus n met 0n )
Opgave 111:
n
m
a voor ieder a element van en n element van
n
m
a voor ieder n
m uit … met n is niet nul en a is niet nul
Opgave 112:
32727 3)
3
1(
9818181 2)(2
1
38181 4)(4
1
1010000001000000 6)(6
1
2
288 1)( 4
84
14
1
aaaaa
24444)4( 2
1
6
3
6
13
6
1
3
yxyxyxyxyxyx 44422)2( 2
62)32(2
615)25(3
qpqpqpqpqp
12
2
1
22
1
2 )()())(()(
288 48
41
41
)( aaaa
65
2
1
4
1
4
1444)4(
2
1
2
1
6
3
6
13
6
1
3
yyy
256
1
)16(
1)16(
2
2
Opgave 113: (Lees blz. 46 uit je syllabus) !!!
a) )
4
1(
80 oftewel 4 80
Schatting: 1624 en 8134
Dus het ligt tussen 2 en 3
b) 120 oftewel )
2
1(
120
Schatting: 100102 en 121112
Dus het ligt tussen 10 en 11
c) )
2
1(
1000 oftewel 1000
Schatting: 961312 en 1024322
Dus het ligt tussen 31 en 32.
d) )
31(
12 oftewel 3 12
Schatting: 823 en 2733
Dus het ligt tussen 2 en 3