Studiebijbel · 2015. 10. 12. · en zij zeggen: “Kom, laat ons optrekken … dan zal Hij ons...

17
S tudiebijbel Voor wie meer uit de Bijbel wil halen! jaargang 1 - September 2007 01 Vragen rondom de koningin van Seba magazine Bijbelstudie methoden Bijbelstudie methoden Nu al of in de Nu al of in de Toekomst? Gods koninkrijk Ik ben... Christologie Ik ben... Christologie

Transcript of Studiebijbel · 2015. 10. 12. · en zij zeggen: “Kom, laat ons optrekken … dan zal Hij ons...

jaargang 1 - September 2007 01
Vragen rondom de koningin van Seba
magazine
Bijbelstudie methoden Bijbelstudie methoden
Nu al of in deNu al of in de Toekomst? Gods koninkrijk
Ik ben... Christologie Ik ben... Christologie
Inhoud
Kwartaalblad voor de geïnteresseerde bijbellezer
Centrum voor Bijbelonderzoek is een kenniscentrum en heeft als doel het bevorderen van weten- schappelijk verantwoorde bij- belse theologie. Het theologisch uitgangspunt is dat de Bijbel het geïnspireerde Woord van God is.
Studiebijbel-magazine is een studie-uitgave van Centrum voor Bijbelonderzoek met als doel het bieden van verdieping in de achtergronden, uitleg en boodschap van de Bijbel.
Redactie Drs. Gijs van den Brink (hoofdredacteur) Francisca Folkertsma (coördinatie redactie)
Ds. Hans Bette Dr. Mart-Jan Paul Drs. Marco Rotman Drs. Cees Stavleu Dr. Annechiena van Veen-Vrolijk
Adres redactie en abonnementenadministratie Centrum voor Bijbelonderzoek Postbus 503 3900 AM Veenendaal tel. 0318-503098 fax 0318-503163 e-mail: [email protected]
Abonnementsprijs Een jaarabonnement op Studie- bijbel Magazine kost € 22,50; losse nummers € 6,50; proef- abonnement (2 nrs) € 12,00
Vormgeving en opmaak Vermaas & Koning, Driebergen Druk Wilco B.V., Amersfoort
www.studiebijbel.nl
Een intrigerend bezoek: vragen rond de koningin van Seba
Omtrent de historiciteit van het bezoek van de koningin van Seba aan Salomo zijn veel vragen ontstaan. Mart-Jan Paul noemt recente archeologische ontwikkelingen die pleiten voor de historische betrouwbaarheid van de bij- belse weergave van het bezoek.
‘ Ik ben…’: christologie in het
evangelie naar Johannes
In het Johannesevangelie nemen de ‘Ik ben’- uitspraken van Jezus een prominente plek in. Marco Rotman plaatst bekende ‘Ik ben’- uitspraken in hun context en verwijst naar andere bijbelgedeelten waar ‘Ik ben’ zelfstandig voorkomt. Er wordt uitgebreid stilgestaan bij het gebruik van de uitdrukking in het OT en de consequenties daarvan voor de christologie. We zien dat Jezus – door het gebruik van de ‘Ik ben’-uitspraken – zich identificeert met God zelf.
Welk Koninkrijk? Het Koninkrijk van God in de prediking
van Jezus (1)
Het eerste deel van een serie. Gijs van den Brink besteedt aandacht aan de term ‘Koninkrijk van God’ en de verschil- lende interpretaties van het begrip. Verder staat hij stil bij de vraag waaraan Jezus’ publiek dacht bij de term. Daar- voor is het nodig terug te koppelen naar het Oude Testa- ment en de intertestamentaire periode.
14
4
8
Griekse woord ορανς
We staan stil bij de betekenis en het gebruik van ouranos. Op welke manieren komt het woord voor in het Nieuwe Testament? We concluderen dat er zowel een zichtbare als een onzichtbare hemel is.
12
Hoofdredactioneel
08 Ik ben
Verder in dit nummer
Sinds de eerste uitgave van een boek in de Studie- bijbelserie in 1986 zijn er meerdere keren ideeën
gelanceerd om een magazine uit te geven. Door gebrek aan mankracht werd dit echter almaar uitgesteld. Nu is het dan zover. Het eerste nummer van Studiebijbelma- gazine is een feit. Daar zijn we toch wel een beetje trots op. Eindelijk hebben we aan het verzoek van vele lezers kunnen voldoen.
In dit eerste nummer veel aandacht voor de doorwerking van het Oude Testament in het Nieuwe en de beteke- nis ervan voor de kerk vandaag. We willen graag lezen wat er staat, maar dat is na 2000 jaar en meer niet altijd eenvoudig. Er is studie voor nodig om de oorspronkelijke boodschap van de Schrift helder te krijgen. Niet wat er op grond van een tekst allemaal gezegd kan worden, maar wat de tekst zélf zegt in de oorspronkelijke historische en literaire context. Dit is de achterliggende motivatie van de uitgave van de Studiebijbel en van Studiebijbelmaga- zine.
Hoe de joodse hoorders in de eerste eeuw de prediking van het Koninkrijk van God verstonden, is het onderwerp van het eerste artikel, door ondergetekende. De term wordt namelijk door Jezus en de apostelen niet uitge- legd. Heeft Jezus wel of niet gezegd dat hij God is? Daar probeert drs. Marco Rotman een antwoord op te vinden in zijn studie over de “Ik-ben” uitspraken in het evangelie naar Johannes. Dr. Mart-Jan Paul bespreekt een aantal vragen m.b.t. het bezoek van de koningin van Seba aan Salomo. Er zijn rondom deze koningin diverse legenden ontstaan. Paul plaatst dit bezoek in een historische con- text en trekt zelfs een lijn naar ‘zwarte theologie.’ Ook vindt u in dit nummer het eerste artikel over bijbel- studiemethoden. Wij schrijven studies voor u, maar het is van belang dat u ook zelf de Bijbel kunt bestuderen. Er zijn verschillende middelen en methoden om dit verantwoord en systematisch te doen. Daar willen wij in deze serie artikelen bij helpen.
Deel 5 van de Studiebijbel Oude Testament zal verschij- nen in november 2007. De voorpublicatie die wij publi- ceren in dit magazine handelt over de ziekte en genezing van koning Hizkia (2 Koningen 20:4-11). De vaste rubriek ‘woordstudie’ gaat deze keer over het Griekse woord ouranos, hemel. Ik wens u heel veel studieplezier,
Drs. Gijs van den Brink
2
ag az
in e
Thema artikel
Welk Koninkrijk? Het koninkrijk van God in de prediking van Jezus (1)
ties interpreteren het Rijk op hun beurt weer geestelijk en innerlijk. Dit was de hoofdgedach- te in de 19e eeuw: het Koninkrijk als ethisch beginsel (gebaseerd op de filosofie van Kant).
Woordgebruik Bij Mattheüs en bijna uitsluitend bij hem, maar ook bijvoorbeeld in het joods-christelijk evangelie der Nazoreeërs, vinden we de term ‘Koninkrijk der hemelen’. Dit is inhoudelijk identiek aan ‘Koninkrijk van God’, blijkens de parallelteksten. De reden van dit synoniem is de Joodse huiver de naam van God uit te spre- ken. ‘Hemelen’ is voor Joden een gebruikelijke omschrijving van God. Hieruit blijkt ook dat de Joden met de term malkuth sjamaim niet een territoriale bedoeling hadden, zoals de hemel als Gods koninkrijk. Het gaat bij de term om Gods koningschap, om zijn koninklijke heer- schappij over alle dingen.
Twee aspecten in het OT De term wordt in het Nieuwe Testament nergens uitgelegd, waaruit we opmaken dat zij bekend werd voorondersteld. Om een begrip te krijgen hoe de eerste hoorders in de eerste eeuw in Israël de boodschap van Jezus verstaan
hebben, zullen we naar het Oude Testament en Joodse geschriften uit die tijd moeten kijken. In het Oude Testament lezen we ten eerste over het altijd aanwezige, algemene koningschap van God. In de Psalmen wordt het universele koningschap van God bezongen (bv. Ps. 47, 93, 96-99). Bij de profeten komt de koningsheer- schappij van God uit de sfeer van de cultus:
uiteindelijk zal Gods koningschap werkelijkheid worden. Het zichtbare koningschap van God over de wereld zal in de toekomst werkelijkheid worden. Deze beloofde toekomstige heerschap- pij is nauw verbonden met de komst van de knecht van de Heer, de Messias. In Marcus 1:15 zegt Jezus ‘de tijd is vervuld’. Het gaat dus om iets dat in het Oude Testament beloofd en aangekondigd wordt! Met andere woorden het gaat om de tweede betekenis, het messiaanse vrederijk.
In Daniël 2:44 lezen we over dit Rijk het vol- gende: ‘Maar in de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan …’ En in Jesaja 2:2-4: ‘Op het einde der dagen zal het gebeuren, dat de berg van het huis van de Heer gevestigd zal zijn als de hoogste der ber- gen, … en alle volken stromen naar hem toe; en zij zeggen: “Kom, laat ons optrekken … dan zal Hij ons zijn wegen wijzen, en wij zullen zijn paden bewandelen.” … Hij zal recht doen onder de volken, en machtige naties straffen. Dan smeden zij hun zwaarden om tot ploegscharen en hun speerpunten tot sikkels. Geen volk heft
het zwaard meer tegen een ander en oorlog leren ze niet meer.’
Jesaja beschrijft de komst van het Vrederijk in twee aspecten (24:21-23): ‘Op die dag rekent de Heer af: in de hemel met het leger van de hemel, op de aarde met de koningen van de aarde. … omdat de Heer van de machten als koning heerst op de berg Sion en in Jeruzalem.’ Het eerste aspect speelt in de geestelijke we- reld: ‘het leger van de hemel’, wat spreekt over engelenvorsten (het Nieuwe Testament noemt ze machten en overheden van de duisternis). Het tweede in de natuurlijke wereld: ‘koningen van de aarde’. Deze twee aspecten blijken bij de vervulling ten tijde van Jezus in tijd gescheiden te worden. Daarover een volgende keer. Eerst bespreken we nog de tijd tussen de testamenten.
Tussen Oude en Nieuwe Testament In het Jodendom zet de lijn van Jesaja 24-27 en Daniël door. De hoop op het messiaanse rijk is volgens de oudtestamentische profeten een hoop voor het einde der tijden, maar niet escha- tologisch in strikte zin, want de komst van de Messias gaat volgens oudtestamentisch denken aan het voltooide eschaton vooraf. De mensen zullen bijvoorbeeld zo oud worden als bomen, maar nog wel sterven (Jes. 65:20, 22). In de tijd tussen de testamenten wordt dit nog concreter gesteld, bijvoorbeeld in 2Baruch en 4Ezra: het messiaanse vrederijk is een interim rijk. 4Ezra spreekt zelfs concreet over 400 jaar. Pas hierna komt het grote oordeel en de eeu- wige onvergankelijkheid.
Om een goed idee te krijgen waaraan men bij dit messiaanse rijk dacht, noemen we een paar kenmerken. In de apocriefe Psalmen van
St ud
ie bi
jb el
Waarover hebben Jezus en de apostelen het
eigenlijk als zij het ‘Koninkrijk van God’ pre-
diken? Volgens samenvattingen in de evan-
geliën is het Koninkrijk van God de inhoud
van Jezus’ boodschap. ‘En nadat Johannes
was overgeleverd, ging Jezus naar Galilea om
het evangelie Gods te prediken, en Hij zeide:
De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is
nabijgekomen.’ (Mar. 1:14-15).
Sommigen stellen dat het Koninkrijk alleen toekomstig is. In een liberale versie is dit
sinds Albert Schweitzer een toekomst die wel beloofd, maar niet gekomen is. In een conser- vatieve dispensationalistische versie wordt het Koninkrijk beperkt tot het duizendjarig vrede- rijk. Volgens het traditioneel reformatorische en katholieke standpunt gaat het Koninkrijk van God over het altijd aanwezige koningschap van God en is het Rijk boven en verborgen. Het thema wordt dan ook in de oudere dogmatieken besproken onder het hoofdstuk ‘providentia’, Gods voorzienigheid en besturing, niet onder het hoofdstuk ‘leer van de laatste dingen’. Spiritualistische stromingen in alle denomina-
Dan smeden zij hun zwaarden om tot ploegscharen en hun speerpunten tot sikkels.
- Door Gijs van den Brink -
2
ag az
in e
Thema artikel
Salomo wordt de Messias de Zoon van David genoemd en zijn optreden heeft voornamelijk een politiek karakter: hij zal het koningschap over Israël op zich nemen, alle onrecht, zonde en boosheid uit hun midden verwijderen, Jeruzalem reinigen van heidenen en heidense overheersing en alle volkeren zullen bevend voor Hem staan. In het Nieuwe Testament blijkt deze achtergrond in de vraag van de discipelen in Handelingen 1:6 ‘Zij dan, die daar bijeenge- komen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël?’ En ook in Matteüs 19:28 ‘Voorwaar, Ik zeg u, gij, die Mij gevolgd zijt, zult in de we- dergeboorte, wanneer de Zoon des mensen op de troon zijner heerlijkheid zal zitten, ook op twaalf tronen zitten om de twaalf stammen van Israël te richten.’
Maar met de Psalmen van Salomo is niet het hele plaatje compleet. Ook in 2Baruch 29:5-8 worden een aantal kenmerken van het messi- aanse rijk genoemd. Het zijn de volgende: • een enorme natuurlijke overvloed op aarde, • volop genieten van spijzen • wonderen zien, • genezingen, • wonderlijke voedselvoorzieningen.
Vergelijk voor het genieten van spijze de woorden van Jezus in Lucas 6:21 ‘Zalig, gij, die nu hongert, want gij zult verzadigd wor- den.’ En voor het kenmerk van de wonderlijke voedselvoorzieningen bijvoorbeeld de won- derbare spijziging door Jezus en de reactie van de mensen in Johannes 6:14-15 ‘Toen dan de mensen zagen, welk teken Hij verricht had, zeiden zij: Deze is waarlijk de profeet, die in de
wereld komen zou. Daar Jezus bemerkte, dat zij zouden komen en Hem met geweld meevoeren om Hem koning te maken, trok Hij zich weder terug in het gebergte, geheel alleen.’ De reactie wordt begrijpelijk tegen de achtergrond van de Joodse opvatting over het Koninkrijk.
Een lijdende Koning En tot slot is er nog het in de tijd van Jezus on- dergewaardeerde karakter van de lijdende mes- siaanse koning. Er zijn een aantal Psalmen (18, 22, 69, 71, 86, 88, 116, 118) die handelen over de ideale koning, die door de mensen wordt veracht en vernederd, maar door God wordt verhoogd. Men heeft deze koningspsalmen wel ‘Knecht-des-Heren-psalmen’ genoemd. Ze wor- den gekarakteriseerd door het thema `door de dood tot het leven’. Er worden minstens zeven kenmerken gevonden, die telkens terugkeren:
1. De koning is in de macht van de dood 2. Hij wordt omgeven door vijanden 3. Hij wordt veracht en bespot 4. God redt hem en geeft hem leven 5. Hij zal zijn redding verkondigen aan de ‘grote
gemeente’ of aan de komende generaties 6. Hij is een knecht des Heren 7. De hulp komt in de morgen
De profeet Jesaja geeft aan dat dit koningsideaal eens tot vervulling zal komen in de lijdende Knecht des Heren (Jes. 52:13-53:12). Dit karak- ter van de messiaanse Koning is van bijzonder belang geweest in de prediking van Jezus en de apostelen. In het volgende nummer zullen we dieper ingaan op de betekenis van het Koninkrijk van God in het NT.
1. H. Ringgren, Israelite Religion, (SPCK: 3e dr, London, 1974) 234-238.
Studiebijbel magazine
achtergronden van de Bijbel.
intrigeert, uitdaagt om verder
te denken, geschreven door
4 3 hoofdartikelen over actualiteit, histori- sche en culturele achtergronden van de Bijbel, Bijbelse theologie, archeologie en tekstuitleg.
4 Woordstudies van belangrijke of invloed- rijke woorden uit de Bijbel.
4 Bijbelstudiemethoden.
Nieuw!
Iedere keer weer verrassend! Neem nu een jaarabonnement voor e 22,50
Losse nummers e 6,50
2
ag az
in e
Thema artikel
in veel gevallen sprake van extra nadruk op het persoonlijk voornaamwoord. In alle evangeliën vinden we voorbeelden van het benadrukte eg in uitspraken van Jezus. Vaak gebeurt dit in een context waarin de autoriteit van Jezus centraal staat. Het nadrukkelijke eg onderstreept dan Jezus’ autoriteit, door de nadruk op zijn per- soon. Het duidelijkste voorbeeld uit de synop- tische evangeliën wordt wellicht gevormd door de antithesen in de Bergrede (Mat.5:21-48). Hoewel dit woordgebruik in alle evangeliën voorkomt, vinden we het vooral in het Johan- nesevangelie, namelijk 134 keer (Mat. 29x; Mar. 17x; Luc. 23x) en eg eimi 30 keer (Mat. 5x; Mar. 3x; Luc. 4x). Hieruit blijkt dat dit woordge- bruik in de theologie van Johannes een belang- rijke rol speelt.
De ‘Ik ben…’-uitspraken In zeven verschillende uitspraken vinden we in het evangelie naar Johannes de woorden ‘Ik ben’, gevolgd door een predicaat (naamwoordelijk deel van het gezegde): ‘Ik ben het brood des levens’ – 6:35,41,48,51 ‘Ik ben het licht der wereld’ – 8:12; 9:5 ‘Ik ben de deur der schapen’ – 10:7,9 ‘Ik ben de goede herder’ – 10:11,14 ‘Ik ben de opstanding en het leven’ – 11:25
‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’ – 14:6 ‘Ik ben de ware wijnstok’ – 15:1,5
Deze uitspraken staan meestal in de context van een langer betoog. In een aantal gevallen wordt daarbij een contrast gemaakt met het Jodendom. Bijvoorbeeld: Jezus’ uitspraken in Johannes 8 – die herinneren aan de proloog van het Johannesevangelie (1:4) – vinden plaats op ‘de laatste, grote dag van het (Loofhutten)feest’ (7:37). Op de avond van de eerste dag van dit feest werd de voorhof der vrouwen feestelijk verlicht en schepte men water uit de Siloam- bron. De Joodse overlevering in de Misjna zegt hierover: ‘Uit de versleten broeken en gordels der priesters maakte men pitten en aan deze ontstak men licht. Geen binnenhof was er te Jeruzalem, dat niet in licht baadde door de verlichting ter gelegenheid van het water- scheppen’.1 Hoewel hier ongetwijfeld sprake is van enige retorische overdrijving, wordt in elk geval duidelijk dat de voorhof hel verlicht was, een verwijzing naar Gods leiding door de vuurkolom tijdens de woestijnreis. Nu, aan het einde van het feest noemt Jezus zichzelf het ‘licht der wereld’. Dit moet welhaast associaties opgeroepen hebben met deze eerste avond van het Loofhuttenfeest, een van de belangrijkste feesten van Israël. Jezus woorden geven echter aan dat het niet het licht van dit feest is dat de wereld verlicht: Jézus is het licht der wereld (vgl. Joh.1:9). Deze nadruk past bij Johannes’ doelstelling om (ook) Joden ervan te overtui- gen dat Jezus de Messias is (vgl. 20:31). Iets vergelijkbaars kan gezegd worden over bijvoorbeeld Jezus’ woorden ‘Ik ben de goede herder’. De context van deze uitspraak roept associaties op met Ezechiël 34, waar de leiders van het volk als ontrouwe herders worden gekenschetst (een thema dat ook in Johannes 9 duidelijk naar voren komt). De Here zelf komt in de profetie van Ezechiël naar voren als de Goede Herder van zijn volk. Voor de goede verstaander was het duidelijk: de Joodse leiders, die volgelingen van Jezus uit de synago- gen bannen, zijn slechte leiders (‘wee de her
In het Johannesevangelie staat de persoon
van Christus centraal. Johannes wil dat zijn
lezers een goed beeld krijgen van wie Hij is.
Een van de aspecten waarin de christologie
van het Johannesevangelie zich onderscheidt
van de andere evangeliën, is dat we hier een
aantal zogeheten ‘Ik ben’-uitspraken tegen-
komen. Deze nemen in het evangelie een
opvallende plaats in en zeggen iets over de
persoon van Jezus.
De discipline van de nieuwtestamentische christologie houdt zich veelal – niet zon-
der reden – in de eerste plaats bezig met het bestuderen van titels die voor de persoon van Jezus gebruikt worden (in het Johannesevan- gelie bijvoorbeeld ‘Zoon’ of ‘Messias’). Hoeveel inzicht het gebruik van deze titels echter ook mag geven, een bespreking van de christologie moet zich daartoe niet beperken. Een andere manier van verwoorden die van belang is voor de nieuwtestamentische christologie is het nadrukkelijk gebruik van eg ‘ik’. In het Grieks is het niet nodig bij een persoons- vorm nog apart een persoonlijk voornaam- woord te vermelden. Gebeurt dat toch, dan is er
‘Ik ben…’ Christologie in het evangelie naar Johannes
Door Marco Rotman
Veelgebruikte termen
Theologie De leer met betrekking tot God
Christologie De christelijke leer met be- trekking tot de persoon, de functie en het werk van Jezus Christus
Pneumatologie De christelijke leer met be- trekking tot de persoon, de functie en het werk van de Heilige Geest
St ud
ie bi
jb el
ag az
in e
ling de vreemde grammaticale constructie van de Griekse zin staan: ‘Eer Abraham was, ben Ik’. In meer recente vertalingen wordt ook hier vaak de vertaling ‘gladgestreken’ door te verta- len met iets als ‘voordat Abraham er was, was ik er al’. Het eg eimi begint hier echter bijna als titel te functioneren. In het buitenbijbelse Grieks vinden we welis- waar onder meer in toverpapyri voorbeelden waarbij de spreker zijn openbaring inleidt met een eg eimi-formulering. In alle bekende geval- len wordt deze formulering echter gevolgd door een predicaat. Het buitenbijbelse Grieks heeft geen voorbeelden van een zelfstandig gebruik van eg eimi zoals we dat op deze plaatsen in het Johannesevangelie aantreffen. Ook in de Griekse vertaling van het OT (LXX) vinden we verschillende voorbeelden waarbij eg eimi gevolgd wordt door een predicaat. Het in theologisch opzicht belangrijkste gebruik van deze formulering is in gevallen waarbij God zichzelf openbaart, vooral in de zelfaanduiding van de Here in Exodus 3:14, die vertaald uit de LXX luidt: ‘Ik ben degene die is’ (eg eimi ho n). Afgeleid van dit bijbelvers ging het zelfstandig gebruikte eg eimi functioneren als vaste aanduiding van God zelf, bijvoorbeeld in Deut.32:39 (LXX): ‘Ziet, ziet dat eg eimi Ik ben), er is geen God behalve Ik.’ Een ander duidelijk voorbeeld is Jes.43:25 (LXX): ‘Ik ben, Ik ben (eg eimi, eg eimi) de vergever van uw overtredingen, Geenszins zal ik ze meer gedenken.’ Op grond van de Hebreeuwse tekst zouden we hier eerder eg eg verwachten. Dat de LXX-vertalers desondanks voor de vertaling eg eimi, eg eimi hebben gekozen, impliceert dat zij eg eimi beschouwden als een vaste aan- duiding voor de Here God. Vergelijk verder in het OT (LXX): Jes. 41:4; 43:10; 46:4; 51:12; 52:6.
Thema artikel
ders van Israël, die zichzelf weiden’ Eze.34:2). Jezus daarentegen is de Goede Herder, een uitspraak waarmee Jezus zich tegelijkertijd op gelijke voet stelt met Jhwh (‘Ik zelf zal mijn schapen weiden, Ik zelf zal ze doen neerliggen, luidt het woord van de Here jhwh Eze.34:15; zie verder vs.11-31). De Ik-ben uitspraken maken duidelijk dat niet de Joodse gebruiken of het Jodendom zelf, maar alleen de persoon van Jezus uiteindelijk leidt tot God. Hij is de vervulling van de Joodse verwachting. En alleen over Hem kan datgene gezegd worden wat eigenlijk alleen van Jhwh zelf gezegd kan worden.
‘Ik ben’ en het Oude Testament Naast het hierboven besproken woordgebruik van ‘Ik ben…’, gevolgd door een predicaat, vinden we ook een aantal plaatsen waar ‘Ik ben’ een zelfstandige plaats in de zin inneemt. We vinden dit woordgebruik in de volgende teksten (waarbij het ‘Ik ben’ telkens in de Griekse woor- den is weergegeven, om niet bij voorbaat al een vertaalkeuze te maken): ‘want indien gij niet gelooft dat eg eimi, zult gij in uw zonden sterven’ (8:24) ‘Waneer gij de Zoon des mensen verhoogd hebt, zult gij inzien, dat eg eimi (8:28) ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Eer Abraham was, eg eimi (8:58) ‘Thans reeds zeg Ik het u, eer het geschiedt, opdat gij, wanneer het geschiedt, gelooft dat eg eimi (13:19). In vertalingen wordt de zin meestal ‘gladgestre- ken’ door een naamwoordelijk gezegde aan de zin toe te voegen (NBG vertaalt in 8:24, 8:28 en 13:19 met ‘… dat Ik het ben’, waarbij ‘het’ is toe- gevoegd). In het Grieks is de zin echter ook in deze gevallen ‘onaf ’. In 8:58 laat de NBG-verta-
Thema artikel
Conclusie We moeten concluderen dat het zelfstandig gebruikte eg eimi in het Johannesevangelie zinspeelt op deze oudtestamentische achter- grond. Jezus openbaart zich en toont daarin dat Hij op gelijke voet staat met Jhwh. Dit wordt bevestigd door de reactie van ‘de Joden’ in Joh.8. Eerder in het hoofdstuk zijn harde woorden over en weer gesproken (bv. ‘jullie hebben de duivel tot vader’, vs.44), maar pas wanneer Jezus zegt ‘eer Abraham was, ben Ik (eg eimi)’ heeft Hij iets onacceptabels gezegd en wil men Hem stenigen – de straf op godslastering. Het nadrukkelijke gebruik van ‘Ik ben’ is dan ook een hoogheidsaanspraak in de mond van Jezus. Jezus vertegenwoordigt niet alleen de Va- der, maar draagt in zijn persoon de tegenwoor- digheid van de Vader in zich. Jezus is God die vleesgeworden is en draagt dan ook de naam van God. Met dit woordgebruik gaat Jezus veel verder dan alle andere messiaanse verwach- tingen in zijn tijd en wordt duidelijk dat Hij de incarnatie van God zelf is.
Noten 1.mSukka 5,3 (vert. Hammelburg).
Literatuur G.M. Burge, ‘”I Am” Sayings’, in: Joel B. Green e.a. (red.), Dictionary of Jesus and the Gospels. Downers Grove, Leicester: IVP, 1992, 354-356.
Ik ben het brood des levens’
St ud
ie bi
jb el
13
op ‘overal op aarde’ (Hand.2:5), en ‘van de uitersten van de hemelen tot de uitersten ervan’, dus van het ene uiterste van de hemel tot het andere, wat zoveel wil zeggen als ‘de hele aarde omvattend’ (Mat.24:31). Verder kan iets ‘tot de hemel verhoogd’ worden, d.w.z. ten hoogste verhoogd worden (Mat.11:23), of ‘tot aan de hemel reiken’, d.w.z. hemelhoog zijn (Op.18:5, de zonden van Babylon). We kunnen eveneens aan deze hemel denken als we lezen over ‘op- zien naar de hemel’ (Mat.14:19), over een stem of een geluid dat uit de hemel komt (Luc.3:22; Hand.2:2), over vuur dat van de hemel daalt (Luc.9:54; Openb.20:9) of over hemelen die ge- opend worden (Mat.3:16; Hand.7:56), hoewel de hemel als woonplaats van God hier ongetwijfeld geïmpliceerd is. En in de beeldende formulering van Lucas 10:18 ‘Ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen’ kan het gaan om de hemel in de zin van de sterrenhemel, maar ook hier is de hemel als woonplaats van God ingesloten.
Onzichtbaar In andere teksten komen we het woord tegen in de zin van de onzienlijke hemel. Deze hemel is in eerste instantie de woonplaats van God. Dit blijkt uit omschrijvingen als ‘de Vader die in de hemelen is’ (Mat.5:16) en ‘de hemel is voor Mij een troon’ (Hand.7:49), maar ook uit het feit dat de Vader uit de hemel de Heilige Geest geeft (Luc.11:13) en dat de verbolgenheid van God zich openbaart vanuit de hemel (Rom.1:18). Vervolgens is het de plaats vanwaar Jezus Chris- tus is neergedaald naar de aarde (Joh.3:13), waarheen Hij aan het einde van Zijn omgang op aarde weer werd opgenomen (Mar.16:19; Luc.24:51) en waar Hij gezeten is aan de rechterhand van God (Mar.14:62). Verder zijn er in deze hemel engelen (Mar.12:25; Op.12:1)
en de geesten van reeds gestorven gelovigen (Heb.12:23). Het is ook een plaats waar voor de gelovigen die nog op aarde zijn een loon wordt bewaard (Mat.5:12), waar zij zich schatten verzamelen (Matt.6:20), waar hun namen staan opgetekend (Luc.10:20), en waar een eeuwig huis voor hen in gereedheid wordt gebracht (2Cor.5:1). In het verlengde hiervan wordt het woord soms gebruikt als een omschrijving voor God Zelf, bijvoorbeeld in de vraag of de doop van Johannes ‘uit de hemel (d.w.z. uit God) of uit de mensen’ was, of in de zinsnede ‘ik heb gezondigd tegen de hemel’ (Luc.15:18).
Meerdere hemelen In navolging van het Hebreeuwse (mv.), dat alleen in het meervoud voorkomt, treffen we ouranos in het NT ook vaak (in ongeveer een derde van de gevallen) aan in het meervoud, zonder verschil in betekenis. Toch komt een strikt enkelvoud ook voor, namelijk
waar sprake is van meerdere hemelen, bijvoor- beeld in de zinsneden ‘hemel der hemelen’ (Neh.9:6; Ps.68:33, niet in het NT) en ‘de derde hemel’ (2Cor.12:2). Hier blijkt dat er meer dan één hemel is. Zo lezen we in Hebreeën 7:26 dat Jezus ‘hoger dan de hemelen geworden is’, d.w.z. hoog boven de hemelen verheven is, maar in Heb.8:1 dat wij ‘een hogepriester hebben die gezeten is aan de rechterhand van de troon der majesteit in de hemelen’. Er wordt dus onder- scheid gemaakt tussen de hemelen die de Here Jezus is doorgegaan en de hemelen waar God troont. Paulus spreekt in de brief aan de Efe- ziërs over meerdere hemelen, bijvoorbeeld in Efeze 4:10, waar we van Jezus Christus lezen dat Hij is opgevaren ‘ver boven alle hemelen’, maar in Efeze 1:20 dat Hij gezeten is aan de rechter- hand van God (vgl. Ef.6:9 ‘in de hemelen’). Er is dus sprake van meerdere hemelen of he- melse regionen, waarvan Gods woonplaats de hoogste is.
Woordstudie
Over de hemel(en): een studie van het Griekse woord ορανς Het zelfstandig naamwoord (mnl.) ouranos
betekent ‘hemel’. Het woord heeft zowel een natuurlijk als een geestelijk betekenisas- pect. Het is hoegenaamd onmogelijk deze twee aspecten strikt te scheiden. Het woord duidt in de eerste plaats aan de ‘hemel’ als deel van het heelal, vooral in de uitdrukking ‘hemel en aarde’. Zo worden hemel en aarde vaak samen genoemd: hemel en aarde zijn door God ge- schapen (Hand.4:24; 14:15), staan samen onder Gods heerschappij (Mat.11:25; Hand.7:49), en zullen aan het einde der tijden plaatsmaken voor een nieuwe hemel en een nieuwe aarde (2Pet.3:10,12,13; Op.21:1; vgl. Luc.21:33).
Zichtbaar Wanneer het om de zichtbare hemel gaat, komen we het woord tegen in de zin van het firmament boven de aarde, het luchtruim of de sterrenhemel. Zo lezen we over ‘de vogelen des hemels’ (Mat.6:26) en de ‘sterren des hemels’ (Heb.11:12; Op.6:13). Verder vinden we uit- drukkingen als ‘onder de hemel’, wat neerkomt
Ouranos
2
Achtergrond artikel
Händel toe! Het verslag in de Bijbel is daaren- tegen erg sober. De nadruk ligt daar op haar verwondering over de grote wijsheid en rijkdom van Salomo.
Op grond van de genoemde legendevorming en de datering van het boek Koningen in de tijd van de Babylonische ballingschap hebben veel geleerden in de afgelopen twee eeuwen aangenomen dat de historiciteit van het bezoek twijfelachtig is. Toch zijn er de laatste jaren heel wat bruikbare aanwijzingen gevonden. Dit artikel gaat hier verder op in.
Het land Seba De laatste jaren is veel archeologisch materiaal uit zuidwest Arabië gepubliceerd, dat duide- lijk maakt dat er een koninkrijk Seba/Saba is geweest in het huidige Jemen. De hoofdstad van Saba bevond zich op de plaats waar tegenwoor- dig Marib ligt. In Marib zelf is in de periode van 2300 tot 940 voor Christus een georganiseerde samenleving teruggevonden, met een sterk ont- wikkelde irrigatietechniek. Assyrische teksten in de late 8e en vroege 7e eeuw noemen Itamru en Karibilu als koningen van Saba, behorend tot de Jeminitische opperheersers (mukarribs). Assyrische bronnen vermelden ook handelska- ravanen van de Sabeeërs in de periode kort na Salomo. Een reis van meer dan duizend kilo- meter voor handelsexpedities was in die tijd (en zelfs voor vroegere perioden) niet uitzonderlijk, en datzelfde geldt voor militaire expedities.
Koningin In een tijd dat er meestal koningen aan de macht waren, is het bezoek van een koningin opvallend. Haar precieze status is echter niet duidelijk. Was ze alleenheerser? Of handelde ze
namens haar echtgenoot? De tientallen namen van heersers over Saba die genoemd worden in de gevonden inscripties, behoren alle aan man- nen toe. Het is echter goed denkbaar dat ze in opdracht van haar echtgenoot de reis onder- nam. Er zijn genoeg voorbeelden bekend van Noordarabische koninginnen die zulke rollen vervulden. Ook waren er in die eeuwen konin- ginnen in Noord-Arabië die zelf regeerden. Het laatste voorbeeld daarvan was Te’elkhunu in 691 voor Christus.
De reden van haar komst Bij diplomatieke bezoeken is er over het alge- meen meer aan de hand dan een bezichtiging van de plaatselijke kunstschatten en het stellen van vragen (raadsels). Gedurende de 9e en 8e eeuw reisden handelskaravanen van Saba in het zuiden naar Assyrië in het noordoosten, en ook naar Kanaän en andere landen rond de Middel- landse Zee. Dit moet ook in eerdere eeuwen het geval geweest zijn. Na lange tijd zonder schrift
Een intrigerend bezoek: Omtrent de historiciteit van het bezoek van
de koningin van Seba aan Salomo zijn veel
vragen ontstaan. In dit artikel worden recente
archeologische ontwikkelingen genoemd die
van de bijbelse weergave van het bezoek.
Tijdens de regering van koning Salomo kwam er een koningin uit het zuiden op
bezoek, afkomstig uit het land Seba (Statenver- taling: Scheba). Deze gebeurtenis staat opge- tekend in 1 Koningen 10:1-13 en 2 Kronieken 9:1-12. Over dit bezoek zijn later veel legenden ontstaan: 1. In de Kebra Nagast (‘de glorie van de koningen’), het Ethiopische nationale hel- dendicht, wordt de koningin Makeda genoemd, met de betekenis ‘grootheid’. Daar wordt verteld dat ze in verwachting raakte van Salomo en een zoon kreeg die ze de naam Menelik gaf. Volgens de vertelling ging Menelik later zijn vader in Jeruzalem weer opzoeken en bij die gelegen- heid hebben hij en zijn gezelschap de ark uit de tempel gestolen en vervolgens naar Ethiopië gebracht. 2. De Koran geeft aan dat koning Su- laiman de koningin van Saba’ op bezoek kreeg (soera 27:20-44). 3. In de Arabische folklore wordt de koningin Bilqus of Balkis genoemd; de verhalen gaan over magische tapijten, spre- kende vogels en de wonderlijke verplaatsing van haar troon naar het paleis van Salomo.
Het bezoek van de koningin is een in- spiratiebron geweest op allerlei gebied, tot het muziekstuk ‘The arrival of the queen of Sheba’ van G.F.
D e Z i j l i j n Archeologisch onderzoek maakt duidelijk dat er rond 890 v.Chr. reeds handels- contacten waren tussen Je- men en Mesopotamië.
-door Mart-Jan Paul-vragen rond de koningin van Seba gewerkt te hebben, kwam de schrijfkunst in Saba op in de 13e en 12e eeuw, vermoedelijk onder invloed van de internationale handel. Het is aannemelijk dat de Sabeeërs in de tijd van Salomo hun handelsroutes verder uitbouwden in de richting van de Levant en Mesopotamië.
De hoeveelheid goud De koningin van Seba gaf allerlei geschenken: specerijen, edelgesteente en 120 talenten goud. Een talent is ongeveer 30 kilo, zodat de konin- gin maar liefst 3600 kilo goud gaf. In de con- text staan nog meer van zulke getallen: koning Chiram van Tyrus schonk hetzelfde gewicht aan goud (1Kon.9:14). De vloot van Chiram en Sa- lomo bracht 420 talenten, ongeveer 12.600 kilo, aan goud mee uit Ofir (vs.28). Verderop staat dat de jaarlijkse inkomsten van Salomo 666 talenten goud bedroegen, dus bijna 20.000 kilo (vs.14-15). Zulke hoeveelheden goud komen bij ons al gauw ongeloofwaardig over.
Zelfs als deze bedragen overdreven zijn, dan nog geeft het een indruk dat er zeer grote
hoeveelheden goud omgingen.
ag az
in e
Achtergrond artikel
Toch zijn er wel voorbeelden te vinden bij de buurvolken dat zulke hoeveelheden mogelijk zijn. Koning Metten II van Tyrus betaalde 150 talenten goud aan Tiglatpileser III in de 8e eeuw. Sargon II overwon Babylon en gaf (rond 708 v.Chr.) als geschenk aan Bel en de goden van de steden van Sumerië en Akkad 154 talen- ten goud. Zelfs als deze bedragen overdreven zijn, dan nog geeft het een indruk dat er zeer grote hoeveelheden goud omgingen.
Wanneer goudmijnen gevonden werden, raak- ten die vermoedelijk ook snel uitgeput vanwege de intensieve mijnbouw. De meeste mijnen in Arabië of ten zuiden van Egypte zijn daarom nu niet meer bekend.
Salomo en Deuteronomium 17 In Deuteronomium 17:14-20 staan bepalingen voor een toekomstige koning over Israel. De koning mag niet veel paarden houden, niet veel vrouwen nemen en ook niet veel zilver en goud vergaren (vs.16-17). In de eerste hoofdstukken van het boek Koningen lijkt het alsof Salomo alleen maar geprezen wordt. Hij is zeer wijs en zal naar Gods belofte ook rijkdom ontvangen (1Kon.3:11-13). Pas vanaf hoofdstuk 11 komen er kritische opmerkingen, en wel over de bui- tenlandse vrouwen. Zij zijn de oorzaak van de verering van andere goden in Israël en dit roept Gods toorn op (1Kon.11:1-13). In het licht van Deuteronomium 17 is het de vraag of de vermelding van de vele inkomsten aan goud en ook de paardenhandel in het vorige hoofdstuk
(1Kon.10:26-29) wel zo positief is. Zullen de Israëlieten die vertrouwd waren met Deutero- nomium 17 geen moeite gehad hebben met de opsommingen? Salomo ging zich gedragen als een oosters vorst, en daarmee werden de kie- men van ontbinding van zijn rijk gelegd. De be- wondering en steun van buitenlandse vorsten, zoals van de koningin van Seba, kunnen positief uitgelegd worden. Ze vormen een uitzondering in de geschiedenis van het koninkrijk van het volk Israël, omdat in later tijd grootmachten lange tijd zeggenschap kregen over dit volk.
Zwarte theologie Veel bijbelse figuren worden in onze cultuur afgebeeld als ‘blanken’. Nu het christendom zich sterk uitbreidt in andere werelddelen, wordt er meer aandacht gevraagd voor het feit dat er ‘zwarten’ en ‘kleurlingen’ in de Bijbel vermeld staan. Vanuit de zogenaamde ‘Black Theology’ wordt gewezen op de volgende acht personen die een (zeer) donkere huidskleur gehad moeten hebben: Hagar, de Egyptische moeder van Ismaël (Gen.16); Asnat, de Egyp- tische vrouw van Jozef (Gen.41:45); Sippora, de vrouw van Mozes, uit Kush (Num.12:1); de koningin van Seba; Tirhaka, koning van Kush; Ebed-Melech uit Kush, die het leven van Jere- mia redde (Jer.38:7-13); Simon van Cyrene in Lybië (Mar.15:21) en de schatbewaarder van de kandake (Hand.8:26-40). Hoewel niet alle voor- beelden overtuigend zijn, is het wel van belang Israël in een internationale context te plaatsen en te beseffen dat de meeste personen in de Bijbel een Semitisch uiterlijk gehad hebben. De Bijbel is niet het boek van de blanken, maar van God die zijn gemeente vergadert uit allerlei volken en talen (Op.7:9).
Websites
http://www.isidore-of-seville.com/sheba
http://www.windweaver.com/sheba/Shebahome.htm
Word nu lid van het CvB voor e 50 per jaar steunt u het werk van het CvB en profiteert u van:
• gratis het studiebijbel-magazine • actief mee discussiëren op alleen voor
leden toegankelijk internet forum • toegang tot een keur van artikelen
C E N T R U M V O O R B I J B E L O N D E R Z O E K
Waterschans 10, 3905 XR Veenendaal | Tel: 0318 503098 [email protected] | www.studiebijbel.nl
advertent ie
8484
Jesaja
1961
4 1419
6213
in uw ogen
6440
voor uw aangezicht
en bad
413 + 7023
En hij keerde rond
Jesaja
413
4191
In de dagen
1 1 SV In die dagen werd Hizkía krank tot stervens toe; en de profeet Jesája, de zoon van Amoz, kwam tot hem, en zeide tot hem: Zo zegt de HEERE: Geef bevel aan uw huis, want gij zult sterven, en niet leven. ||
NBG ten dode toe ... tref beschik- kingen voor uw huis, ... en niet her- stellen. || WV dodelijk ziek. ... Zorg dat uw huis op orde komt want u ... zult niet langer in leven blijven.’ ||
NBV Omstreeks dezelfde tijd ... Maak je laatste wilsbeschikking op, ... Je zult niet meer beter worden.’ ||
GNB Tref uw laatste regelingen,
2 SV Toen keerde hij zijn aangezicht om naar de wand, en hij bad tot de HEERE, zeggende: || GNB ging ... met zijn gezicht naar de muur lig- gen || NBV draaide zijn gezicht naar
3 SV Och, HEERE, gedenk toch, dat ik voor Uw aangezicht in waar- heid en met een volkomen hart ge- wandeld, en wat goed in Uw ogen is, gedaan heb. En Hizkía weende gans zeer. || NBG in trouw en met een vol- komen toegewijd hart || WV bedenk toch hoe ik onder uw ogen geleefd heb met een trouw en toegewijd hart ... wat U behaagt.’ || GNB herinner u toch ... met volledige overgave heb gediend en dat ik slechts heb gedaan wat u van me vroeg.’ En hij barstte in tranen uit. || NBV ik smeek u, neem toch in aanmerking dat ik me altijd oprecht en met heel mijn hart naar uw wil heb gericht ... Daarbij stortte hij bittere tranen.
4 SV Het gebeurde nu, toen Jesája nog niet uit het middelvoorhof ge- gaan was, dat het woord des HEE- REN tot hem geschiedde, zeggen- de: || NBG de middelste voorhof ... tot hem kwam: || WV de binnenhof || GNB het binnenplein van het pa- leis ... toen de Heer zich tot hem richtte en zei: || NBV Toen richtte de HEER zich opnieuw tot Jesaja, die de binnenste hof
2 Koningen 20:1-4 2
3 2 Koningen 20
1 Zie het parallelle verslag in Jes.38 (met ook een Psalm van dankzegging voor het herstel) en de samenvatting in 2Kr.32:24-26. Vgl. Inl. art. ‘Parallellen’.
2 De uitdrukking ‘in die dagen’ is tamelijk algemeen. Omdat Hizkia 29 jaar regeerde (zie 18:2) en hij in vs.5 nog 15 jaar krijgt, zal de ziekte tijdens het 14e rege- ringsjaar zijn geweest. Dit is ook het jaar waarin Sanhe- rib naar Jeruzalem kwam (18:13). Vermoedelijk is deze ziekte eerder geweest, hoewel het verslag er achter geplaatst is. Dit is in de eerste plaats aannemelijk op grond van de toezegging in 20:6 dat de stad gered wordt uit de hand van koning van Assur (wat in hfst. 19 beschreven staat). In de tweede plaats is die datering waarschijnlijk op grond van de vele schatten die in 20:13 getoond worden. Die rijkdom is gemakkelijker voor te stellen voorafgaand aan de zware tribuutbeta- ling aan Sanherib, genoemd in 18:14-16, dan daarna. Dit argument wordt wel eens tegengesproken met een verwijzing naar de mogelijkheid dat Hizkia buit behaalde op het verslagen leger van Sanherib en dat hij na de bevrijding weer veel schatten kreeg, 2Kr.32:23 (vgl. 32:27-30). Maar dan moet er wel weer geruime tijd overheen gegaan zijn, en daarmee komen we in de knel met het derde argument, dat te maken heeft met de regeringsjaren van Berodach-Baladan (zie uitleg vs.12). Ook is in vs.17 sprake van bezit dat door de voorvaderen verzameld is (en niet heel recent).
3 Jesaja is al twee keer genoemd, nl. in 19:2,20, en toch wordt hier opnieuw zijn vader vermeld. Dat kan een aanwijzing zijn voor de onafhankelijke oorsprong van het bericht (een nieuwe introductie is dan nodig) of in de samenhang aangeven hoe belangrijk de profeet is. De relatie tussen koning en profeet is hier geheel anders dan bij de zieke Achazja (2Kon.1:1-4). Een ziekte die uitloopt op de dood, zoals bij Elisa in 13:14. Het treffen van maatregelen is niet helemaal hetzelfde als ‘de laatste wilsbeschikking opmaken’ (NBV), omdat wij die uitdrukking betrekken op het maken van een testament. Bedoeld zal zijn dat Hizkia nog allerlei zaken regelt tijdens zijn leven, zoals de troonopvolging.
Die kan immers een bron van conflicten vormen, zoals bij Davids zonen (Absalom, Adonia, Salomo).
4 Het afkeren van het gezicht kan verschillende beteke- nissen hebben, zoals blijkt bij de boosheid van Achab (1Kon.21:4) of bij het terugtrekken van bescherming door God (Eze.7:22). Hier lijkt bedoeld te zijn een concentratie van Hizkia op God, ongehinderd door mensen. In een vergelijkbare situatie ging koning Asa niet naar de Here, maar naar heidense artsen, 2Kr.16:12.
5 Meer informatie over Hizkia’s beleving van de ziekte valt te halen uit zijn lied, vermeld in Jes.38:9-20. Daar blijkt hoezeer het leven gezien wordt als teken van Gods gunst, terwijl de dood zeer negatief beschouwd wordt (in het NT komen er andere accenten). Hizkia’s gebed in 2Kon.19:15-19 heeft een ordelijke opbouw, maar die ontbreekt hier. Dat kan te maken hebben met de beknopte beschrijving, maar kan ook veroorzaakt zijn door grote emotie. In ieder geval lezen wij nu slechts een pleidooi om te gedenken. Dat betekent een vraag aan God om handelend in te grijpen op grond van wie Hij is en op basis van toezeggingen uit het ver- leden. Vgl. Ps.25:6-7; 74:2;106:4-5; Jer.14:21. Zie ver- der NIDOTTE, 1, 1100-1106. Hizkia vraagt aandacht voor zijn leefwijze, die overeenkomstig Gods Thora was. Zie 1Sam.12:24; 1Kon.2:4; 3:6 en 2Kon.18:5-7. Op grond daarvan mag de verbondszegen verwacht worden. Maar Hizkia is vermoedelijk pas rond de 39 jaar oud, omdat hij begon te regeren toen hij 25 jaar was, nu in het 14e regeringsjaar is, en er later nog 15 jaar bij krijgt. Wanneer hij op deze leeftijd sterft, is dat naar oosterse begrippen ‘in het midden van zijn jaren’ (vgl. Ps.102:24). Dit is een duidelijk teken van Gods toorn en dus een straf, want anders zou God ‘de dagen verlengen’ (Ex.20:12). Vgl. de verwijzing naar de vro- me levenswandel in 2Sam.22:21,25. Is er mogelijk ook de vrees bij Hizkia dat zijn reformatie niet doorgezet wordt vanwege gebrek aan draagvlak in het volk? Zal God het aangevangen werk slechts halverwege laten komen?
Na de uitvoerige beschrijving van de belegering en bevrijding van Jeruzalem, komen in dit hoofdstuk nog twee zaken uit Hizkia’s regering naar voren met een gemeenschappelijke thema- tiek: zijn genezing en het lot van Jeruzalem: er is uitstel, maar niet voor altijd.1
Hizkia’s ziekte en genezing (20:1-11) In die dagen2 wordt Hizkia dodelijk ziek. De profeet Jesaja zegt hem namens de HERE dat hij
maatregelen moet treffen voor zijn huis, want hij zal gaan sterven (vs.1).3 Wanneer Hizkia die boodschap verneemt, keert hij zijn gezicht naar de muur en bidt tot de HERE (vs.2).4 De inhoud van zijn gebed is hier zeer kort weergegeven. Hij vraagt de Here te gedenken dat hij trouw en met een volkomen toegewijd hart geleefd heeft en gedaan heeft wat goed is in Gods ogen.5 Tijdens dat gebed huilt hij (vs.3). Er kunnen verschil- lende motieven zijn waarom Hizkia zo re-
Voorpublicatie / studiebijbel 2 Koningen 20:1-4
Dit is een voorpublicatie, waarin een gedeelte uit deel 5 van de serie Studiebijbel
Oude Testament is gepubliceerd. Naar verwachting komt dit deel uit in novem-
ber 2007. Bezoek voor meer informatie de website www.studiebijbel.nl.
Hizkia’s ziekte en genezing
2
5 2 Koningen 20
6 Naast het genoemde motief van de toorn van God kan ook gedacht worden aan het ontbreken van een opvol- ger. Josephus, Oudheden, X, 24-27, geeft aan dat Hiz- kia gedeprimeerd was omdat hij geen kinderen had. Zijn zoon Manasse is pas drie jaar later geboren, omdat Hizkia nog 15 jaar te leven kreeg en Manasse 12 jaar was bij de troonsbestijging (21:1). Dit argument hangt echter af van de datering van de ziekte. Vgl. Excurs 1, ‘Chronologie’. Voor kinderloosheid als straf van God, zie Lev.20:20. In de situatie van Hizkia is ook de belof- te uit 2Sam.7:16 van toepassing: het blijvende, erfelijke koningschap dat aan David beloofd is. Hoe kan dat gerealiseerd worden zonder nakomeling?
7 De Ketib (‘wat geschreven staat’) heeft hAvÓr ‘de stad’, maar de Qere (‘wat gelezen moet worden’) heeft xAcEr ‘de paleishof ’. Mogelijk is dit de hof die in 1Kon.7:8 genoemd wordt. Er vindt een zeer snelle verhoring van het gebed plaats, evenals in 19:20. Gebed en verhoring zijn opgenomen in Gods plan, vgl. 1Kon.21:29; Am.7:1-6 en Jak.5:13-18.
8 De profeet moet zijn boodschap bijstellen, maar net als Natan (2Sam.7:1-17) is Jesaja hiertoe bereid. De uit- drukking ‘vorst van mijn volk’ ontbreekt in Jes.38:5. Voor ‘vorst’, zie 1Kon.1:35; 11:34; 16:2. Voor de ver- horing van het gebed is de verbinding met David belangrijker dan het vaderschap van de directe vader Achaz. De combinatie ‘horen en zien’ komt ook voor in 2Kon.19:16.
9 God is de genezer, zie Ex.15:26; Jes.57:18; Jer.33:6; Ps.103:3. Profeten brengen meer dan eens een bood- schap m.b.t. het optreden van wel of geen genezing, zie 1Kon.17:17-24 en 2Kon.1:1-4. De koning kan op de derde dag (bij inclusieve telling is dat ‘overmorgen’ – zie GNB) naar de tempel om God de dank toe te bren- gen. Vgl. Ps.118:17-18; Luc.17:14-17 en Hand.3:8. De situatie is hier heel anders dan bij Azarja/Uzzia die vanwege melaatsheid niet meer in de tempel mocht komen, 2Kon.15:5.
10De levenstijden zijn in Gods hand, Ps.31:16. Het beschutten van de stad is ook genoemd in 2Kon.19:34. Zijn de Assyriërs al in het land wanneer Jesaja deze
woorden spreekt? Dan is dit een argument dat de ziek- te van Hizkia voorafging aan de belegering van Jeruza- lem. Zie uitleg vs.1. Het verlengen van het leven, als in Ex.20:12. Ter wille van God zelf en David, en dus niet omwille van Hizkia en zijn gebed. Dezelfde reden staat in 2Kon.19:34, vgl. 1Kon.11:13.
11Het lot van de koning staat in het oude Midden-Oos- ten symbool voor dat van de samenleving. In ieder geval hebben de leefwijze en beslissingen van een koning grote invloed op de situatie van het volk, zeker in godsdienstig opzicht, zoals vaak in het boek Konin- gen blijkt. Maar er is nog meer samenhang, zoals blijkt uit de relatie tussen Saul en Israël: het volk wilde een koning, maar verliet God daardoor. Mede daarom viel het koningschap van Saul steeds meer tegen en werd het volk er de dupe van. Profeten moesten soms in hun eigen leven het lot van het volk uitbeelden (bijv. Hosea in zijn huwelijk) en waren dan ook symbool voor het volk. Wanneer de ervaring van Hizkia ook een symbo- lische functie heeft, valt beter te begrijpen waarom de profeet Jesaja twee keer komt: eerst met een aankondi- ging van sterven en daarna met een boodschap van uit- stel. Dit past goed bij Juda, dat flink gewaarschuwd moet worden, maar op het gebed ook uitstel zal ont- vangen tot de Babylonische ballingschap.
12Een H¸xÓn is een zweer, buil of abces. Het woord is ver- moedelijk afgeleid van werkwoord dat ‘heet zijn’ bete- kent, vgl. Ex.9:9-11; Lev.13:2; Deut.28:27 en Job 2:7- 8. Een vijgenkoek, gemaakt van samengeperste vijgen, kan als kompres gebruikt zijn. Plinius vermeldt in zijn Historia naturalis vijgen als medicijn. In Ugarit werd bij een voor ons niet duidelijke ziekte van paarden een mengsel van vijgen, rozijnen en meel van grutten ver- pulverd en in de neusgaten gedaan (COS I, 362.). Dit laatste (meestal onvolledig geciteerde) voorbeeld, bewijst echter erg weinig. Volgens B. Smalhout handel- de Jesaja als een natuurdokter, omdat gekonfijte vijgen een zeer hoog suikergehalte hebben. Gekonfijte vruch- ten werden vroeger (ook in ons land) wel gebruikt om zweren en etterende wonden te behandelen. Geconcen- treerde suikeroplossingen, zoals bij deze vijgen, zijn
ageert.6 Jesaja is nog maar net weg, en hij heeft het middelste paleishof nog niet verlaten, wan- neer het woord van de Here tot hem komt (vs.4).7 De profeet mag zeggen tot Hizkia, ‘de vorst van mijn volk’, dat de HERE, de God van zijn vader David, het gebed heeft gehoord en de tranen gezien.8 Hij zal de koning gezond ma- ken, zodat deze op de derde dag naar de tempel kan gaan (vs.5).9 Ook krijgt de koning nog vijf- tien levensjaren. Tevens zal de Here hem en Je- ruzalem uit de macht van de koning van Assur
redden. Dit gebeurt niet vanwege Hizkia, maar omwille van God zelf en diens knecht David (vs.6).10 Door deze samenhang krijgt de lezer een sleutel in handen om deze geschiedenis te begrijpen: het herstel van Hizkia is symbolisch voor het herstel van Jeruzalem, maar in beide gevallen gaat het over een begrensde tijd.11
Vervolgens geeft Jesaja de opdracht een vijgen- koek te nemen en op het gezwel te leggen. Daar- op geneest Hizkia (vs.7).12 Deze vijgenkoek kan hebben bijgedragen aan de genezing, maar het
2421
7760
vijgen
1690
Jesaja
559
4616
omwille van Mij
de koning van Assyrië
8141
3117
£ÙCya–b BayyÙm
op de dag
5 SV Keer weer en zeg tot Hizkía, de voorganger van Mijn volk: Zo zegt de HEERE, de God van uw vader David: Ik heb uw gebed gehoord, Ik heb uw tranen gezien; zie, Ik zal u gezond maken; aan de derde dag zult gij opgaan in het huis des HEE- REN; || NBG de vorst van ... op de derde dag || WV Ik ga u genezen: ||
GNB om ... het volgende mee te de- len: ... de God van uw voorvader ... Ik heb u horen bidden en ik heb u zien huilen. Daarom zal ik u beter maken. Over twee dagen kunt u weer naar de tempel gaan. || NBV de koning van ... Over drie dagen
6 SV En Ik zal vijftien jaren tot uw dagen toedoen, en zal u uit de hand van de koning van Assyrië verlossen, alsook deze stad; en Ik zal deze stad beschermen om Mijnentwil, en om Mijn knecht David, || NBG aan uw levensdagen ... toevoegen, ... Assur redden en ... beschutten, ... ter wille van || WV uit de greep ... Ik neem deze stad onder mijn hoede, omwil- le van Mijzelf ... mijn dienaar.”’ ||
GNB Ik geef u nog vijftien jaar te le- ven. Bovendien ... beschermen om mijn eigen eer en om mijn belofte aan || NBV uit de handen van
7 SV Daarna zeide Jesája: Neemt een klomp vijgen; en zij namen ze, en legden ze op de zweer, en hij werd genezen. || NBG een vijgen- koek. ... Toen genas hij. || WV Jesaja gaf opdracht ... op het gezwel en Hizkia leefde weer op.|| NBV beval de dienaren van de koning een plak gedroogde vijgen te nemen. ... op de ontstoken plek, waarop Hizkia nieuwe krachten kreeg.
2 Koningen 20:5-7 4
853 + 1832
430
2
op de treden van
853 + 6738
lEFcah-te' 'et-haccEl
de schaduw
Jesaja
7121
zal terugkeren
om uit te strekken
8 SV Hizkía nu had gezegd tot Jesá- ja: Welk is het teken, dat de HEERE mij gezond maken zal, en dat ik op de derde dag in het huis des HEE- REN zal opgaan? || NBG gevraagd: ||
WV ‘Aan welk teken zal ik kunnen zien dat de HEER mij zal genezen ||
GNB ‘Krijg ik een teken waaraan ik kan zien dat ... ik overmorgen weer naar de tempel kan gaan?’
9 SV En Jesája zeide: Dit zal u een teken van de HEERE zijn, dat de HEERE het woord, dat Hij gespro- ken heeft, doen zal: Zal de schaduw tien graden voorwaarts gaan, of tien graden achterwaarts keren? || NBG tien treden vooruitgaan, of zal zij tien treden teruggaan? || WV het te- ken dat de HEER u zal geven om u te laten weten dat de HEER inderdaad het woord zal nakomen dat || GNB waaraan u kunt zien dat hij zijn woord houdt. ... opschuiven of ... terugschuiven op de trap van Achaz. U mag kiezen.’ || NBV dat hij zijn belofte zal nakomen. Wat denkt u,
10 SV Toen zeide Hizkía: Het is voor de schaduw licht, tien graden neder- waarts te gaan; neen, maar dat de schaduw tien graden achterwaarts kere. || NBG Het is gemakkelijk ... tien treden omlaag te gaan. ... moet weer tien treden teruggaan. || WV Tien treden vooruit is ... niet moei- lijk. Laat ... liever teruggaan, tien tre- den achteruit.’ || GNB ‘Tien treden opschuiven ... terugschuiven.’ || NBV vooruit zou niets bijzonders zijn,’ ... ‘maar tien achteruit wel.’
11 SV En Jesája, de profeet, riep de HEERE aan; en Hij deed de scha- duw tien graden achterwaarts keren in de graden, die zij nederwaarts ge- gaan was, in de graden van Achaz’ zonnewijzer. || NBG op de treden waarlangs zij afgedaald was op de trap van Achaz, weer tien treden te- ruggaan. || WV teruggaan op de tre- den die zij al afgedaald was, || GNB de schaduw die op de trap van Achaz de zonnestand aangaf, || NBV liet de schaduw op de zonnewijzer
2 Koningen 20:8-11 6
Hizkia
559
of hij zal terugkeren
3588
3470
Jesaja
559
3117
tot Jesaja
7 2 Koningen 20
sterk hygroscopisch. Dat wil zeggen dat de gedroogde vijgen de neiging hebben om vocht aan te trekken. Als deze op wonden en zweren worden gelegd, worden op een natuurlijke manier wondvocht, pus en bacteriën opgezogen. Ziektemakende microben sneuvelen door de hoge suikerconcentraties. Een wond wordt door er gekonfijte vijgen op te leggen schoon en in zekere mate steriel, zodat genezing kan optreden (p. 87-88).
13Enige builen of zweren zijn gewoonlijk niet dodelijk, maar toch zou Hizkia aanvankelijk sterven. Wanneer een vijgenkoek ‘gewoon’ een natuurgeneesmiddel is, is het vreemd dat Jesaja hiervoor nu pas opdracht geeft en niet bij zijn eerste bezoek. Het is aannemelijker dat dit beperkte middel een buitengewone en ook zekere uitwerking heeft door Gods ingrijpen. Vgl. Elisa die door zout een bron reinigt (2Kon.2:20-22) en Excurs 10, ‘Profeten en wonderen’. Overigens sluiten mense- lijke medicijnen en goddelijke genezing elkaar niet uit. Vgl. Sirach 38:1-15.
14Het woord 'Ùt duidt een teken aan, ter bevestiging. Dit hoeft niet altijd een ‘wonder’ te zijn, maar het kan wel het geval zijn. Een teken kan zowel uit geloof als uit ongeloof gevraagd worden. Gideon vroeg om een teken ter bevestiging en dat werd ingewilligd (Ri.6:17- 21,36-40). Een teken als voorwaarde voor geloof is negatief, zie Mat.12:39 en Joh.6:30. Hizkia’s vader Achaz weigerde een teken dat werd aangeboden, Jes.7:10-14.
15‘Dit zal u het teken zijn’, vgl. Ex.3:12; 1Sam.2:34 en 2Kon.19:29. In 2Kr.32:24 is sprake van ‘een wonderte- ken’. Het woord mav·lÙt betekent ‘treden’ (Ex.20:26; 1Kon.10:19), maar kan misschien ook ‘graden’ (SV) aanduiden. Het eerste werkwoord hAlak ‘gaan’ is een zgn. ‘perfectum’, wat erop lijkt te wijzen dat de hande- ling al heeft plaatsgevonden. Gewoonlijk wordt een ‘imperfectum’ in een dergelijke vraag gebruikt, net als bij het tweede werkwoord yAHb ‘teruggaan’ het geval is. Vermoedelijk is de vraag in de middag gesteld, omdat de schaduw al een eind gevorderd is. De trap moet minstens twintig treden gehad hebben en de tijdseenheid per trede is minder dan een uur (uitgaan- de van de tijd dat de zon op een dag schijnt). Het is onduidelijk of we hier uit kunnen gaan van een 12-tal-
lig stelsel zoals bij de Babyloniërs, zodat er bijv. 24 tre- den waren. LXX Vaticanus laat de vermelding van de treden van Achaz weg.
16In dit vers wordt de volledige naam van Hizkia gebruikt: y¸xizqiyyAh.
172Kr.32:25-26 heeft de toevoeging dat Hizkia te kort schoot in dankbaarheid na de genezing en hoogmoedig werd. Daarom kwam Gods toorn over hem en over Juda, totdat de koning zich verootmoedigde.
18In de oudheid waren er twee soorten zonnewijzers. De eerste heeft een staaf (gnomon) die een schaduw werpt met variabele lengte op een horizontaal vlak. De scha- duw is lang bij zonsopgang, kort op de middag en lang bij zonsondergang. De tweede soort bestaat uit een trap waarop de schaduw naar beneden of naar boven gaat in de loop van de dag. J. van Dorp noemt diverse theorieën en vermeldt de mogelijkheid dat het hori- zontale vlak bij het eerste type zonnewijzer wat schuin gehouden wordt (richting poolster). In dat geval kan er een teruggaan van de schaduw (retrograde) optreden. Zie ‘The Prayer of Isaiah and the Sundial of Ahaz’ in B. Becking & H.G.L. Peels (eds.), 253-265. Bij een dergelijke natuurlijke verklaring rijst dan wel de vraag of Hizkia niet wist dat dit verschijnsel zich vaker voordeed. Tevens staat in dat geval de zonnewijzer niet op een efficiënte manier ingesteld. Als het een bekend verschijnsel is, waarom vraagt het gezantschap uit Babel dan naar ‘het wonderteken dat in het land geschied was’ (2Kr.32:31), waarmee toch eerder het ‘zonnewonder’ dan de genezing van Hizkia bedoeld is? Waarom de ophef over een verschijnsel dat men in het astronomisch ingestelde Babel vermoedelijk beter kon verklaren dan in Jeruzalem? Het wonder betreft moge- lijk alleen de schaduw, en niet de zon zelf, of de rotatie van de aarde. Verschuiving van de schaduw is op een natuurlijke manier mogelijk door een aardbeving, een bijzon, of door reflectie van de zon in een spiegel. Elke aanwijzing daarvoor ontbreekt in de tekst en de nadruk ligt op Gods ingrijpen op het gebed. In Joz.10:12-14 is sprake van het tijdelijk stilstaan van zon en maan. Zie verder ‘Websites 2 Koningen’ op www.studiebijbel.nl.
19Vgl. Excurs 10, ‘Profeten en wonderen’.
verband maakt duidelijk dat God ingrijpt.13
Inmiddels is de genezing al genoemd, maar er is iets bijzonders gebeurd dat het vermelden waard is. Hizkia vroeg tijdens zijn ziekte wat het teken was dat de Here hem gezond zou maken, zodat hij weer naar de tempel kon gaan (vs.8).14 Daar- op antwoordde Jesaja dat de schaduw tien tre- den voor- of achteruit kon gaan (vs.9).15 Hizkia vraagt het moeilijkste, namelijk dat de schaduw
tien treden teruggaat (vs.10).16 Daarop bidt de profeet Jesaja en de Here doet de schaduw op de trap van Achaz tien graden teruggaan (vs.11).17
Het is onduidelijk of dit een gewone trap is, waarop de schaduw valt, of dat een speciale zon- newijzer bedoeld is.18 Door de wonderen lijkt de profeet Jesaja hier meer op Elia en Elisa dan el- ders.19
Voorpublicatie / studiebijbel 2 Koningen 20:8-11
2
25
In de jaren 1952-1958 leidde de archeologe Ka- thleen Kenyon hier opgravingen. Volgens haar werd de laatste versterkte stad Jericho verwoest door de Egyptenaren bij hun achtervolging van de Hyksos na de verdrijving uit Egypte rond 1550 v.Chr. Kenyon gaat er ook vanuit dat diverse malen muren door aardbevingen ver- woest werden. Dit onderzoek is zeer invloedrijk geworden. Loonstra concludeert op grond van dit onderzoek bijvoorbeeld in zijn werk De geloofwaardigheid van de bijbel (Zoetermeer, 1994) dat het erg onwaarschijnlijk is dat Jericho een sterke stad was ten tijde van de verove- ring door Israël, die hij in de 13de eeuw v. Chr. plaatst. Daarmee komt de historiciteit van de verovering van Jericho door Jozua in het nauw.
Een alternatief De archeoloog B.G. Wood publiceerde in 1990 een artikel met verrassende inzichten over Jericho. Kenyon had namelijk vrijwel uitsluitend op grond van het ontbreken van uit Cyprus geïmporteerd, tweekleurig (bi-chroom), luxe aardewerk - kenmerkend voor de periode van 1550-1400 v.Chr. - geconcludeerd dat Jericho in deze tijd onbewoond was en dat de stad dus rond 1550 v.Chr. verwoest moest zijn. Kenyon had opgravingen verricht in een arme wijk van de stad en slechts resten van eenvoudige huizen gevonden. Dat is een reden te meer waarom daar geen luxe aardewerk uit Cyprus was. Bovendien baseerde Kenyon haar conclusies op een opgraving die slechts een oppervlakte had van ca. 60 m².
Een aanwijzing voor het bestaan van een versterkte stad Jericho na 1550 is de vondst in graftombes bij Jericho van Egyptische scara- beeën (amuletten in de vorm van de heilige mestkever) met de namen erop van Egyptische farao’s. De laatste van de reeks is een scarabee met de naam van farao Amenhotep III (1386- 1348 of 1391-1353) erop.
Muren De stad Jericho was blijkbaar omringd door twee muren. Beneden aan de helling is tijdens de Midden-Bronstijd (2200-1550 v. Chr.) een zware vestingmuur van ongehouwen stenen gebouwd. Deze twee meter dikke en vier meter hoge muur bleef ook later nog in gebruik. Bovenaan de rand van de heuvel bevond zich een muur van bakstenen. Aan de voet daarvan was een plateau waarop huizen stonden. Aan de buitenrand van de heuvel waarop de stad gebouwd was, bevond zich een lager gelegen vestingmuur van natuursteen. Onderaan die muur werden grote aantallen bakstenen gevon- den - afkomstig van de verdwenen stadsmuur - die bijna tot aan de bovenkant van de vesting- muur reikten. Na het gejuich van het volk Israël stortte de stadsmuur in en veel stenen vielen naar beneden over de vestingmuur heen, die op bepaalde plaatsen ook instortte, zodat de Israë- lieten naar boven konden klimmen (Joz.6:20).
Graan Uit de opgravingen blijkt dat Jericho door een zware brand verwoest werd (vgl. Joz.6:24). Er werden op de vloeren van opgegraven hui- zen vaten gevonden met grote hoeveelheden (ver-brand) graan erin. In die tijd was het gebruikelijk een stad in te nemen door haar uit te hongeren door middel van een beleg. In een veroverde stad werd nauwelijks voedsel meer aangetroffen en wat overbleef namen de veroveraars mee. Het werd de Israëlieten echter verboden iets voor zich zelf mee te nemen uit Jericho (6:17-18). Dat verklaart waarom er nog veel graan in de verwoeste stad achterbleef. Dat er veel graan in voorraad was, wijst erop dat de inname van de stad plaatsvond kort na de graanoogst, die in dat gebied in april valt. Toen
Achtergrond artikel
De historische verovering van Jericho
(Joz.5:13-6:27) wordt door veel onderzoekers
in twijfel getrokken. Hierbij spelen vooral
archeologische argumenten een rol. In de tijd
waarin de verovering van Jericho plaatshad
zou deze stad nauwelijks bewoond zijn, en
waren er zeker geen grote stadsmuren. Ar-
cheologische overwegingen hebben een erg
objectieve bijklank. De vraag is of dat terecht
is. Het loont om eens dieper op de discussie
achter deze overwegingen in te gaan.1
De knelpunten
We kijken eerst naar de knelpunten rondom Jericho. Het oudtestamentische
Jericho is Tell es-Sultan, een ruïneheuvel iets ten noordwesten van de huidige stad Jericho, ongeveer 7 km ten westen van de Jordaan. Het nieuwtestamentische Jericho, met een paleis van Herodes de Grote, ligt ongeveer 2 km noordelijker. Tell es-Sultan heeft een opper- vlakte van ca. 3,5 hectare en men neemt aan dat Jericho in de tijd van Jozua iets, maar niet veel groter was. Tell es-Sultan heeft in de loop der eeuwen tenminste 25 bewoningslagen gekregen en is ruim 30 meter hoger geworden dan de eerste nederzetting.
-Door Mart-Jan Paul-
de Israëlieten de Jordaan overstaken, was het oogsttijd (3:15), zodat men van toen af daarvan kon leven. Nadat de Israëlieten het Pascha had- den gevierd met broden van de opbrengst van het land en de oogst overal binnengehaald was, vielen ze Jericho aan (5:11-12).
Conclusie De veelal gehoorde stelling dat Jericho niet als vestingstad bestond ten tijde van de verovering door Jozua is voor een groot deel gebaseerd op archeologisch onderzoek van Kenyon. Dit onderzoek was echter op een beperkte schaal uitgevoerd en het is de vraag of haar vondsten duidelijk genoeg zijn om een dergelijk vergaan- de conclusie te trekken. In de loop van de tijd zijn er verschillende geloofwaardige alternatie- ven naar voren gebracht. Het voorgaande moet leiden tot bezinning op de vraag van de waarde van archeologie voor het vraagstuk van de historiciteit van een overlevering. De waarde van archeologie is dat zij inzicht kan geven in gewoontes en gebeur- tenissen uit vroegere tijden. Omdat vondsten vaak voor meerdere interpretaties vatbaar zijn, moeten we oppassen niet te snel conclusies te trekken die enkel gebaseerd zijn op archeologi- sche overwegingen.
Noten
1. Dit artikel is een bewerking van Excurs 6, ‘Verwoeste
steden’ in Studiebijbel Oude Testament 3.
Aanvulling bij artikel Jericho en Ai
Literatuur
tot aan de komst van Jozua. Ned.vert.,
Leiden: Sijthof, 1959.
Wood, B.G., ‘Did the Israelites Conquer Jericho? A New Look
at the Archaelogical Evidence’, BAR 16-2 (1990) 44-58.
Vraag Wat is de juiste vertaling van 2 Samuël 12:31? Sommige vertalingen spreken over uitroeiing van het volk, andere over dwangarbeid. Wat zegt de grondtekst?
2Sam.12:31. De bevolking die erin was, liet hij naar buiten brengen en hij legde ze onder zagen, ijzeren pinnen en ijze- ren bijlen; ook liet hij hen overbrengen naar de tichelwer- ken. Evenzo deed David met alle steden der Ammonieten. Hierop keerde David met al het volk naar Jeruzalem terug. (Vertaling NBG, 1951)
Antwoord Deze tekst wordt inderdaad op verschillende manieren uit- gelegd. De eerste interpretatie komen we o.a. tegen in de SV en NBG. SV leest bijvoorbeeld: ‘en legde het (volk) onder zagen, en onder ijzeren dorswagens en onder ijzeren bijlen en deed hen door de ticheloven doorgaan’. Deze interpreta- tie wordt gesteund door 1 Kronieken 20:3 waar wordt op- gemerkt dat David het volk zaagde met de zaag. Eveneens wordt deze uitleg gesteund door de Septuagint, de Syrische Vertaling en Josephus (Oudheden VII,161). Eventueel kan een vergelijking worden getrokken met Davids behande- ling van de Moabieten in 2 Samuël 8:2. Een bezwaar tegen deze uitleg is dat David later steun krijgt van Sobi, de zoon van Nachas uit Rabba, die dus nog in leven is (vgl. 17:27- 29). Een andere verklaring is te vinden in WV, NBV en NaB waar de tekst zo wordt opgevat dat de Ammonieten te werk worden gesteld als dwangarbeiders. Goslinga geeft als vertaling: ‘hij zette die aan het werk met zagen, ijzeren houwelen en ijzeren bijlen en hij liet hen arbeiden met de tichelvorm’. Het woord kan, mede op grond van vergelijking met 1 Samuël 8:11, worden vertaald met ‘hij stelde aan bij’. Ook kan een verwarring zijn ontstaan tussen de r en de d in ‘en hij liet doorgaan’, waardoor de betekenis wordt ‘en hij liet werken’. In recente tijd treft men een variant op de humane uitleg aan, waarin wordt aangenomen dat de bevolking de muren van de stad
omlaag moest halen. Hierbij wordt en aan bijlen’ anders gevocaliseerd , waardoor het ‘om
neer te halen’ betekent. In SBOT 5 (te verschijnen november 2007) kiezen we voor de betekenis van dwangarbeid. David voert de bevolking van het Ammonitische Rabba
uit de stad; hij laat hen de muren omhalen met ijzeren pinnen en bijlen. Vervolgens geeft hij hen
de taak tichels te vervaardigen. Alle steden van de Am- monieten worden op een dergelijke wijze behandeld: zo maakt David hen krachteloos.
Vraag Als oudste van een evangelische gemeente voel ik mij sterk verantwoordelijk voor de juiste uitleg van het Woord van God. Ik heb een vraag over de verta- ling van Hebreeen. 13:17. Gaat het erom, dat gelo- vigen hun leidinggevenden gehoorzamen, of dat zij worden overtuigd door hun voorganger? En hoe zit het met het onderwerpen aan de voorganger?
Heb.13:17. Gehoorzaamt uw voorgangers en onderwerpt u (aan hen), want zij zijn het, die waken over uw zielen, daar zij rekenschap zullen moeten afleggen. Laten zij het met vreugde kunnen doen en niet al zuchtende, want dat zou u geen nut doen. (Vertaling NBG, 1951)
Antwoord Het Griekse woord voor ‘gehoorzamen’ is peitho en bete- kent 1. overreden, overtuigen; 2. (van iets) overtuigd zijn; 3. gehoorzamen, volgen. In de eerste en eigenlijke betekenis wordt het woord (in zgn. mediale vorm) gebruikt in de zin van ‘overtuigd worden, zich laten overtuigen’ (zie bv. Luc.16:31 ‘zij zullen zich niet laten overtuigen’, Hand.5:40 ‘zij lieten zich door hem overtuigen’). Omdat we in ons vers de mediale vorm hebben, komt in eerste instantie de eerste betekenis in aanmerking: ‘wordt overtuigd.’ Maar naast dit werkwoord wordt er nog een tweede gebruikt, namelijk hupeiko, ‘weggaan, wijken’, bv. uit eerbied voor iets of ie- mand (bv. weggaan of opstaan van een stoel zodat iemand anders daar kan zitten). Het wordt hier overdrachtelijk gebruikt in de zin van ‘toegeven, zich schikken.’ Conclusie: het eerste werkwoord spreekt van ‘overtuigd worden’, het tweede van ‘zich schikken.’ De boodschap die hier gecommuniceerd wordt lijkt me deze: er is inderdaad sprake van gehoorzaamheid, maar niet de gehoorzaam- heid op grond van het gezag van een overste (een bevel), maar van gehoorzaamheid uit respect, die is ontstaan vanuit een overtuigend gesprek. De norm is dat de gemeente de autoriteit van haar leiders respecteert, en hen welwillend tegemoet treedt. Leiders hebben namelijk een zware verant- woordelijkheid, lezen we in het zelfde vers. Eens zullen zij rekenschap moeten geven van wat zij hun ‘schapen’ hebben geleerd. In een steeds veranderende wereld blijven de stemmen van leiders van groot belang, toen en nu. Gelovigen in alle tijden zijn blootgesteld aan het gevaar van afvalligheid. Tegen die achtergrond kunnen we de aansporing van de briefschrijver zien: het is een aanmoediging om te volharden in wat de gemeente heeft ontvangen.
vraag en antwoord St
Geef eens het
2
29
het NT betekent, moeten we eerst vaststellen welke Griekse grondwoorden hiervoor gebruikt worden. U kunt de CD-ROM gebruiken of de boeken. 1. De CD-ROM: Via de functie ‘zoeken’ in het
hoofdmenu en het zoekformulier ‘Zoeken in woordstudies’ op “woord(en)” vinden we vier Griekse woorden waar ‘vrede’ in de beteke- nis voorkomt: 1358 eirneu, 1359 eirn, 1360 eirnikos en 1361 eirnopoie. Als we zoeken op “deel van woord” vinden we zelfs tien Griekse woorden. Na lezing blijkt dat er maar één grondwoord voor vrede is, name- lijk het Griekse eirn (1359). Maar we zien ook dat er Griekse woorden voorkomen voor bijvoorbeeld ‘vrede houden’ (1358 eirneu), ‘vrede maken’ (1361 eirnopoie), ‘vredestich- ter’ (1362 eirnopoios) en ‘vreedzaam’ (1360 eirnikos), waarin weliswaar steeds hetzelfde grondwoord eirn voorkomt, maar die we wel even ernaast moeten meelezen.
2. De boekenserie: In deel 16 ‘Eigennamen en index’, in ‘Index I Woordstudies’, vindt u een index van Nederlandse woorden met erach- ter één of meer Griekse grondwoorden. Dan vindt u dezelfde woorden als vermeld bij de CD-ROM.
Stap 3. Hoe en waar wordt het woord gebruikt? 1. De CD-ROM: We vinken de optie “concor-
dantie” aan van woordstudie 1359. 2. De boekenserie: We gaan naar de concor-
dantie van woordstudie 1359 in deel 12. Zowel bij het gebruik van de CD-ROM als bij het gebruik van de boeken komen we tot de volgende conclusies: Het woord komt behalve in de eerste brief van Johannes in alle boeken van het NT voor. Het is dus een heel
algemeen en breed voorkomend begrip in het NT. Bovendien zien we dat het Griekse woord in de gegeven vertaling (NBG-51) zeer consequent met ‘vrede’ is vertaald. Dit blijkt ook voor de samengestelde woorden te gelden. Het grondwoord ‘vrede’ keert steeds terug. Dit is elders namelijk lang niet altijd het geval. Vaak worden Griekse woorden in vertalingen al naar gelang de context met een ander Nederlands woord vertaald.
Stap 4. Wat is de betekenis van het Griekse woord? We gaan hiervoor naar de tekst van woord- studie 1359. We lezen hier onder meer dat het woord een enkele keer ook in het NT voorkomt in de betekenis ‘afwezigheid van oorlog of tweedracht’ (bv. Luc.14:32 en Jac.3:18). Meestal wordt het begrip echter gebruikt in de zin van het hebreeuwse sjalôm, dat een ‘volledige of gave toestand’ aangeeft. Deze betekenis over- stijgt dus de Nederlandse die vrede doorgaans in een negatieve zin omschrijft als de afwe- zigheid van iets (bv. oorlog). De kern van het nieuwtestamentische ‘vrede’ vinden we in twee passages. Ten eerste de passage over de vrede die Jezus geeft en die de wereld niet kan geven (Joh.14:27), en ten tweede de vrede van God die alle verstand te boven gaat (Fil.4:7). Deze vrede is een kenmerk van het Koninkrijk van God (Rom.14:17), sluit wanorde uit (1Cor.14:33) en verenigt daar waar eerst een tussenmuur was (Ef.2:14-15). Deze vrede wordt als Evangelie verkondigd sinds Jezus’ eerste komst (Ef.2:17; vgl. Luc.2:15), vandaar ook de uitdrukking ‘Evangelie des vredes’ (Ef.6:15).
Stap 5. De diepte in. Wie dieper wil graven, gaat de uitleg van de bij-
belverzen die in de woordstudie als kernteksten genoemd worden doornemen. 1. De CD-ROM: we gaan naar de concordan-
tielijst die nog steeds aangevinkt staat. Door op een versverwijzing in de lijst te klikken krijgt u meteen alle gegevens (Griekse tekst, bijbelvertalingen en commentaar) van de betreffende passage op uw scherm.
2. De boekenserie: we vinden de uitleg bij de desbetreffende verzen in de vierde kolom van de delen 2 tot en met 10. Zo kunt u uw studie van het begrip ‘vrede’ naar eigen believen verdiepen en uitbreiden. Als u op deze wijze te werk gaat en voortdurend aantekeningen maakt, zal de woordstudie zich als vanzelf uitbreiden tot een thematisch artikel of tot een studie over het begrip ‘vrede’ in het Nieuwe Testament.
Zelfstudie
Een vorm van bijbelstudie is de woordstudie
of begrippenstudie. De Bijbel is geschreven in
het Hebreeuws, Aramees en Grieks, talen die
de meesten van ons niet beheersen. Ook als u
deze talen niet kent kunt u toch deze begrip-
pen bestuderen.
De woordstudie-methode neemt de beteke- nis en de context van een specifiek woord
onder de loep. Het is de bedoeling om zo nauw- keurig en omvattend mogelijk de betekenis van een bepaald begrip te leren kennen. Iemand heeft eens gezegd: ‘Zoals een grote deur hangt in twee kleine scharnieren, zo zijn belangrijke theologische dogma’s in de Bijbel vaak afhanke- lijk van kleine woorden zoals bijvoorbeeld voor- zetsels en lidwoorden.’ Centrale leerstellingen in de Bijbel draaien soms om een enkel woord, bijvoorbeeld genade, verzoening of geloof. Om de diepste betekenis van de Schrift te begrij- pen moeten we de grondwoorden bestuderen. Maar nu de praktijk. Wanneer ik begrippen als genade, liefde, gerechtigheid of heiligheid etc. in de Bijbel wil bestuderen, hoe ga ik dan te werk? Laten we als voorbeeld het begrip ‘vrede’ nemen.
Stap 1. Wat betekent het woord? Stel de betekenis van het Nederlandse woord vast. We kijken in een woordenboek en zien dat in het Nederlands de hoofdbetekenis van het woord ‘afwezigheid van twist of oorlog’ is. Vier van de zes betekenissen die Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal geeft hou- den verband met ‘oorlog’.
Stap 2. Wat staat er in de grondtekst? Als we willen weten wat het woord ‘vrede’ in
- Door Gijs van den Brink -
2
ag az
in e
wing van het onderscheid tussen A en B vanuit Rom.7 en 8 zwak. De uitleg van de ‘ik’ in Rom.7 volgens Studiebijbel NT deel 7A werd niet geraadpleegd.
Bijzondere manifestaties van de Geest Zaken als extase en vasten worden besproken. Als kenmerken van de vervulling met de Geest worden genoemd: kracht, dienst van God, gehoorzaamheid en toewijding, bewogenheid, aanbidding, geestelijke strijd, profetie, getuige- nis, wonderwerken, prediking. In alle geval- len noemt de schrijver voorbeelden hiervan zowel bij Jezus als bij de gelovigen. ‘Vallen in de geest’ en andere fysieke verschijnselen noemt WJO bijverschijnselen bij het bereiken van het eigenlijke doel: het werk van de Geest die over mensen komt. Interessant is de poging van WJO om als bètawetenschapper aannemelijk te maken hoe de dunamis (kracht) van de Geest werkt. Hij noemt in dit verband de studies van wetenschappers als neurofysioloog John Eccles en bioloog Rupert Sheldrake.
Met veel plezier heb ik het boek gelezen. Een reden hiervoor is de existentiële betrokkenheid van de schrijver bij het onderwerp, die voort- durend te merken is. Het is een handboek over de Heilige Geest dat een ieder die zich in deze materie wil verdiepen een goede inleiding biedt.
Drs. Gijs van den Brink
Dr. Willem J. Ouweneel, De Geest van God. Ontwerp van een pneumatologie, Evangelisch-dogmatische Reeks deel 1. Vaassen (Uitgeverij Medema) 2007. 450 pagina’s, e 39,95.
Boekbespreking
De Geest in kaart gebracht Een bespreking van het boek ’De Geest van God’ van Dr. W.J. Ouweneel De man die ooit de charismata bestreed en het spreken in tongen een door de duivel geïnspi- reerde bezigheid noemde, schrijft de eerste en meest uitvoerige Nederlandse pinkstertheolo- gie. Op een systematische wijze wordt het werk van de Geest in kaart gebracht, inclusief een uitvoerige onderbouwing van de van de weder- geboorte onderscheiden Geestesdoop. Het boek behoort niet tot de categorie ‘opbou- wend boeken’, daar is het te moeilijk voor en te weinig pastoraal of praktisch. Anderzijds is het ook geen wetenschappelijk werk, want Ouweneel (WJO) wil ook voor de ontwikkelde leek begrijpelijk en toegankelijk zijn. Het is populair-wetenschappelijk en dus niet speciaal geschreven voor de wetenschap, maar voor de kerk in de brede zin van het woord. WJO schrijft geen traditionele dogmatiek, maar wil dichtbij de bijbelwetenschappen blijven. Dit betekent dat er pagina’s lang bijbelteksten worden uitgelegd en besproken. Op sommige plaatsen is het boek wat overladen met details, wat niet altijd functioneel is.
De ‘vervulling’ als ‘third blessing’? Van de vele thema’s die besproken worden in het boek, wil ik er een paar noemen die mij op- vallen. WJO benadrukt de persoonlijkheid van de Heilige Geest, maar onderscheidt ook tussen de persoonsmetafoor en de krachtsmetafoor. Als logische begrippen zouden ‘persoon’ en ‘kracht’ met elkaar strijden, maar als metaforen doen ze dat niet. WJO onderkent drie momenten die bij de inwijding van een christen horen (p.215): A. wedergeboorte, B. verzegeling met de Geest en C. vervulling met de Geest. De driedeling (i.p.v. een tweedeling) komt nogal gekunsteld over en is niet nodig. Bovendien is de onderbou-
Studiebijbel symposium 24 november 2007
Naar aanleiding van het uitkomen van deel IV van de Studiebijbel Oude Testament (2 Samuel – 2 Koningen), wil het
Centrum voor Bijbelonderzoek ook dit jaar weer een symposium houden.
Het gevecht om de macht koningen, profeten en wonderen
Het thema ‘Gevecht om de macht’ wordt in de hoofdlezing behandeld door redacteur dr. Mart-Jan Paul. Het betreft vragen als: Heeft de profeet het laatste woord,
of de koning? Hoe gingen koningen met elkaar om (staatsgrepen)? Wat is het verschil tussen Israël en de andere volken?
In workshops worden de volgende thema’s behandeld:
• Profeten en wonderen • Dansen voor God • Geloof en leiderschap • Geestelijke vernieuwing in de samenleving
• Ik of wij? Individuele en collectieve verantwoordelijkheid in de Bijbel en nu
Plaats: Evangelie gemeente De Regenboog
Emmerschans 8 3905 XG Veenendaal
Het programma begint om 10:00 uur en eindigt rond 13:30 uur.
Toegang en lunch zijn gratis.
Aanmelden: [email protected]
advertent ie
De Studiebijbel Dé bron van informatie
C E N T R U M V O O R B I J B E L O N D E R Z O E K
een Unieke ser ie
2. Vergelijking van vertalingen
4. Woordstudies
Grondig Helder Compleet