Gemeente Houten · Daarnaast wil hij de bedrijfswoning omzetten in een burgerwoning. De...

41
bestemmingsplan Verplaatsing Timmer- en onderhoudsbedrijf van Dort Gemeente Houten

Transcript of Gemeente Houten · Daarnaast wil hij de bedrijfswoning omzetten in een burgerwoning. De...

bestemmingsplan

Verplaatsing Timmer- en

onderhoudsbedrijf van Dort

Gemeente Houten

2

Planstatus: concept

Plan identificatie: NL.IMRO.0321.0370BPBVERPLVDORT-VOOR

Datum: 2012-11-13

Contactpersoon Buro SRO: A. Lont-Benjamins / J. van Nuland

Kenmerk Buro SRO: SR120081

Opdrachtgever: Timmer- en onderhoudsbedrijf van Dort

Buro SRO

't Goylaan 11

3525 AA Utrecht

030-2679198

www.buro-sro.nl

BTW nummer: NL8187.16.071.B01

KvK nummer: 30232281

Rabobank rekeningnummer: 1421.54.024 t.n.v. Buro SRO B.V. te Utrecht

3

Inhoudsopgave

1 Inleiding ................................................................................................................................................... 4

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan ................................................................................................................ 4 1.2 Ligging van het plangebied .................................................................................................................................. 4 1.3 Opbouw bestemmingsplan ................................................................................................................................. 7 1.4 Leeswijzer ............................................................................................................................................................ 7

2 Het initiatief ............................................................................................................................................. 8

2.1 Huidige situatie ................................................................................................................................................... 8 2.2 Toekomstige situatie ........................................................................................................................................... 9

3 Beleidskader .......................................................................................................................................... 11

3.1 Rijksbeleid ......................................................................................................................................................... 11 3.2 Provinciaal beleid .............................................................................................................................................. 13 3.3 Gemeentelijk beleid .......................................................................................................................................... 18

4 Omgevings- en milieuaspecten ............................................................................................................ 23

4.1 Inleiding ............................................................................................................................................................. 23 4.2 Bedrijven en milieuzonering.............................................................................................................................. 23 4.3 Bodem ............................................................................................................................................................... 25 4.4 Water ................................................................................................................................................................ 25 4.5 Archeologie ....................................................................................................................................................... 27 4.6 Externe veiligheid .............................................................................................................................................. 28 4.7 Geluid ................................................................................................................................................................ 31 4.8 Luchtkwaliteit .................................................................................................................................................... 32 4.9 Ecologie ............................................................................................................................................................. 34 4.10 Verkeer en parkeren ....................................................................................................................................... 36

5 Planbeschrijving .................................................................................................................................... 37

5.1 Algemeen .......................................................................................................................................................... 37 5.2 Verbeelding ....................................................................................................................................................... 37 5.3 Planregels .......................................................................................................................................................... 37 5.4 Wijze van bestemmen ....................................................................................................................................... 38

6 Uitvoerbaarheid ..................................................................................................................................... 39

6.1 Economische uitvoerbaarheid ........................................................................................................................... 39 6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid ................................................................................................................... 39

Bijlagen ...................................................................................................................................................... 41

4

1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Timmer- en onderhoudsbedrijf van Dort heeft het initiatief genomen om zich op een nieuwe locatie te

vestigen. Het bedrijf is momenteel gevestigd aan het Groenedijkje 5 in 't Goy. De nieuwe locatie ligt ruim

een kilometer ten noordwesten van de huidige locatie, aan de Beusichemseweg 30. De huidige locatie

aan het Groenedijkje zal met de verplaatsing van het bedrijf zijn bedrijfsbestemming verliezen. Zowel de

huidige als de nieuwe locatie liggen in het buitengebied van de gemeente Houten. De gemeente en de

provincie hebben reeds aangegeven in principe positief te staan tegenover de ontwikkelingen.

De ontwikkelingen zijn in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Houten'. Om

de ontwikkelingen toch mogelijk te maken wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. In dit

bestemmingsplan wordt zowel de nieuwe bedrijfsbestemming van de Beusichemseweg 30 als de te

vervallen bedrijfsbestemming aan het Groenedijkje 5 meegenomen.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan bestaat uit twee locaties in het buitengebied van de

gemeente Houten: het Groenedijkje 5 en de Beusichemseweg 30. De ligging van de twee locaties is op de

volgende afbeelding weergegeven.

Ligging plangebied

5

Groenedijkje 5

De huidige locatie van het timmer- en onderhoudsbedrijf is gelegen nabij de kruising van het Groenedijkje

met de Wickenburghseweg. De woningen aan de Wickenburghseweg vormen een kleine woonenclave: het

oude 't Goy ofwel 't Goyse Dorp. Aan de noordzijde wordt de locatie begrensd door de het Groenedijkje en

twee woningen aan het Groenedijkje. Ten westen wordt het plangebied ook begrensd door een woning. De

overige zijden van het plangebied grenzen aan het landelijk gebied. Op de volgende afbeelding is de

begrenzing van de locatie weergegeven.

Begrenzing plangebied Groenedijkje 5

6

Beusichemseweg 30

De nieuwe locatie van het timmer- en onderhoudsbedrijf is circa 300 meter ten noorden van de

Beusichemseweg gelegen. Via een toegangsweg vanaf de Beusichemseweg kan de kavel worden bereikt.

De percelen rondom het plangebied zijn deels in gebruik als boomgaarden. Naast het oorspronkelijke

perceel is een aangrenzend perceel in eigendom verworven. Op de volgende afbeelding is de begrenzing

van de locatie weergegeven.

Begrenzing plangebied Beusichemseweg 30

7

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan

wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels

over het gebruik van de grond en hetgeen daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten

worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een

verbeelding en planregels.

Toelichting

De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In

de toelichting is opgenomen:

een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;

een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de

waterhuishouding;

de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;

de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte

onderzoek;

een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding

van het bestemmingsplan zijn betrokken;

de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.

Indien bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7

van de Wet milieubeheer wordt opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten

minste neergelegd:

een beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten

rekening is gehouden;

voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van

de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;

een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde

milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.

Verbeelding

De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen

zoals bijvoorbeeld bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en

mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken omtrent InformatieModel

Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2008.

Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en, vaak ook op welke wijze de gronden

bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2008.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een

beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving

opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het

geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving

gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de

uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

8

2 Het initiatief

2.1 Huidige situatie

Groenedijkje 5

Het perceel aan het Groenedijkje is circa 1.800 m2 groot. Momenteel staat er circa 365 m2 aan

bedrijfsbebouwing. Deze bebouwing bestaat uit meerdere kleine schuren en bedrijfshallen. Tevens is op

het perceel een bedrijfswoning aanwezig. De locatie is in de huidige situatie vrijwel geheel verhard.

Op deze locatie is momenteel het aannemersbedrijf gevestigd. De ontsluiting van het perceel gaat via het

Groenedijkje en de Wickenburghseweg. Het bedrijf heeft in de afgelopen jaren een groei doorgemaakt.

Beusichemseweg 30

Het perceel aan de Beusichemseweg is circa 7.000 m2 groot. Op het terrein staat een oude

woonboerderij met bijbehorende agrarische bedrijfsbebouwing en een bakhuis. Het totaal oppervlak aan

bebouwing bedraagt in de huidige situatie 1.022 m2. Op de volgende afbeelding is de huidige bebouwing

weergegeven.

Bebouwing huidige situatie Beusichemseweg 30

De boerderij (dwarshuistype) is een gemeentelijk monument en is ook wel bekend als boerderij

Looyendaal. De boerderij was leegstaand en in vervallen staat. Vooruitlopend op de bestemmingswijziging

is een eerste start gemaakt met het restaureren van de bestaande bebouwing. Dit alles gebeurt in zeer

nauwe afstemming met de gemeente Houten en de gemeentelijke monumentencommissie.

9

2.2 Toekomstige situatie

Groenedijkje 5

Op het huidige perceel van het timmer- en onderhoudsbedrijf wil initiatiefnemer bedrijfsbebouwing

slopen. Daarnaast wil hij de bedrijfswoning omzetten in een burgerwoning. De bedrijfsbestemming komt

in zijn geheel te vervallen. Met het wegvallen van de bedrijfsbestemming zal er een afname zijn van het

aantal verkeersbewegingen. Dit komt ten goede aan het woongenot en de verkeersveiligheid van de

kleine woonenclave. Het perceel en bebouwing wordt verkocht. De middelen welke hiermee vrij komen

worden ingezet voor de restauratie van de bebouwing aan de Beusichemseweg 30.

Beusichemseweg 30

Op de nieuwe locatie van het timmer- en onderhoudsbedrijf zal de woonboerderij, het bakhuis en de

berging behouden blijven. Deze bebouwing is van monumentaal belang en dient vanuit dat oogpunt

behouden te blijven. Om het behoud ook daadwerkelijk mogelijk te maken is een nieuwe functie

wenselijk, behoud door ontwikkeling. De overige, niet monumentale of karakteristieke bedrijfsbebouwing

wordt gesloopt. In plaats daarvan zal een nieuwe bedrijfshal van ca. 420 m2 worden gebouwd. De nieuwe

bedrijfshal wordt ten oosten van de bestaande bebouwing gesitueerd. Hiermee wordt het ensemble van

de monumentale en karakteristieke bebouwing nog eens extra benadrukt.

Naast het realiseren van de bedrijfshal willen initiatiefnemers van de bestaande woonboerderij twee

bedrijfswoningen maken. Tevens zal het voormalige bakhuis getransformeerd worden naar een

bedrijfswoonhuis. Met de transformatie van de woonboerderij en het bakhuis naar een

bedrijfswoonfunctie is het mogelijk het oorspronkelijke karakterisieke wel samenhangen met de

oorspronkelijke woonfuncties zoveel als mogelijk te bewaren. Daarnaast hebben de drie eigenaren, Van

Dort sr. en zijn twee zoons, op deze wijze op locatie een woonverblijf.

De realisatie van de drie bedrijfswoning is tevens noodzakelijk om het plan financieel haalbaar te maken.

Zowel de restauratiekosten als de afschrijving van resterende boekwaarde van bedrijfsopstallen die op de

voormalige locatie worden gesaneerd worden op deze wijze deels gecompenseerd. Voor de financiele

haalbaarheid is het tevens noodzakelijk dat de bestaande woning, na omzetting van de

bestemming, verkocht wordt.

Met het toekennen van de nieuwe bedrijfsfuncties aan het perceel en de bebouwing is een financiële

drager gevonden om de monumentale en karakteristieke bebouwing in ere te herstellen. De nieuwe

bedrijfsloods wordt zo gesitueerd en vormgegeven dat er een nieuw ensemble ontstaat waarbij kenbaar is

dat de nieuwe loods een toevoeging is aan het oorspronkelijke ensemble.

Het totaal oppervlak aan bebouwing zal in de toekomstige situatie 1.245 m2 bedragen. Wanneer de sloop

en nieuwbouw voor beide locaties beschouwd wordt is er per saldo een afname van circa 200 m2 aan

bedrijfsbebouwing. Dit is aan te merken als een ruimtelijke verbetering.

10

Op de volgende afbeelding is een mogelijke invulling van de nieuwe situatie weergegeven.

Toekomstige situatie Beusichemseweg 30

Landschappelijke inpassing

De boerderij Looyendaal stamt vermoedelijk uit de vroeg 19e eeuw en staat op een plek waar zeker al

sinds het begin van de 17e eeuw bebouwing stond. Looyendaal beslaat een L-vormige plattegrond. Het

woonhuis, dat in 1900 opnieuw is opgetrokken, ligt onder een pannendak met wolfseinden. In de

voorgevel zijn vier schuifvensters met luiken aangebracht. Opvallend is het risalerende gedeelte van de

rechtergevel ter hoogte van de voormalige kaaskamer. In 1938 is het woonhuis vergroot ten koste van het

achterhuis. Uit deze tijd stamt ook de bepleistering van de zijgevels. Het achterhuis met zijn halfronde

gietijzeren stalraampjes ligt onder een rieten kap.

De monumentale boerderij vormt samen met de bijgebouwen een karakteristieke bebouwingsenclave.

Aan weerszijden van de Beusichemseweg komen dergelijke monumentale bebouwingsenclaves voor. Het

woonhuis heeft doorgaans een prominente plek op de kavel en de bedrijfsbebouwing staat achter de

voorgevelrooilijn van het woonhuis. De kavels kenmerken zich tevens door een groene omranding.

Het bebouwingsvoorstel past goed in het bestaande landschap omdat de opzet van het bestaande

agrarische bebouwingscluster gehandhaafd blijft. De nieuwe bedrijfshal is dusdanig gesitueerd dat de

monumentale woonboerderij haar prominente plek op het perceel behoudt en het agrarische karakter

gewaarborgd blijft. Ook de groene omzooming van het perceel past in de karakteristiek van de agrarische

bebouwingscluster in het gebied.

11

3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nota Ruimte: Ruimte voor ontwikkeling

De ‘Nota Ruimte: Ruimte voor ontwikkeling’ (de Nota Ruimte) is in februari 2006 in werking getreden. In

de Nota Ruimte is het nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld tot 2020, met een doorkijk naar 2030. De

Nota Ruimte vervangt de ruimtelijk relevante rijksnota’s c.q. de planologische kernbeslissingen (PKB’s)

behorende bij de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra (en de actualisering daarvan in de Vinac)

en het Structuurschema Groene Ruimte.

De in de Nota Ruimte vervatte ruimtelijke strategie wordt wat betreft verkeer en vervoer uitgewerkt in de

separate PKB Nota Mobiliteit. De economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten worden nader

uitgewerkt in respectievelijk de ‘Gebiedsgerichte Economische Perspectieven’ en het ‘Actieplan

Bedrijventerreinen’, de ‘Agenda Vitaal Platteland’ en het daarbij behorende meerjarenprogramma ‘Groene

ruimte’ en het actieprogramma voor ruimte en cultuur.

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende

functies op het relatief beperkte oppervlak van Nederland. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op

vier algemene doelen:

versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;

bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;

borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;

borging van de veiligheid.

Met de Nota Ruimte heeft het kabinet gekozen voor een dynamisch, op ontwikkeling gericht, ruimtelijk

beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen het Rijk en de decentrale overheden.

Hierbij wordt uitgegaan van het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’ en verschuift het accent

van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen. Er wordt

meer nadruk gelegd op 'ontwikkelingsplanologie' en minder op 'toelatingsplanologie'. Daarnaast is het

landelijk beleid gericht op het optimaal benutten van het huidige bebouwde gebied.

In de Nota Ruimte wordt meer verantwoordelijkheid gegeven aan de decentrale overheden. Om de

kwaliteit te waarborgen is voor geheel Nederland een basiskwaliteit geformuleerd waaraan voldaan moet

worden. Een verdere verfijning wordt overgelaten aan de decentrale bestuurslagen. De gebieden en

netwerken die het kabinet van nationaal belang acht zijn bestemd als Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze

gebieden wil het Rijk een nadrukkelijke rol vervullen omdat deze gebieden en netwerken voor het

functioneren van Nederland van grote betekenis zijn. Voor deze gebieden draagt het Rijk dan ook in het

algemeen een grotere verantwoordelijkheid.

Planspecifiek

Gezien de aard en omvang van onderhavig plan en het nationale karakter van de Nota Ruimte kan

gesteld worden dat het plan nauwelijks raakvlak heeft met dit nationaal beleid. Desalniettemin kan

geconcludeerd worden dat onderhavig plan niet in strijd is met de Nota Ruimte.

12

3.1.2 Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Momenteel is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in voorbereiding. De Structuurvisie vervangt een

groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte

(2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder

andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en

toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd.

De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat

de visie uit van het ‘decentraal, tenzij..’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende

mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:

een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en

gemeenten overstijgt;

over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;

een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in

beheer bij het Rijk is.

Nederland concurrerend

Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor

bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid

van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de

brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.

Nederland bereikbaar

De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat

gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede

afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Nederland leefbaar en veilig

De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties

voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid

van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland

behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en

faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal moeten toenemen.

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame

verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:

1. eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;

2. vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;

3. mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.

Planspecifiek

Onderhavig plan betreft de verhuizing van een bedrijf en de herbestemming van een woning. Gezien de

kleine schaal van het plan biedt toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking geen meerwaarde.

13

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Beleidslijn nieuwe Wro

Op 23 juni 2008 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Beleidslijn nieuwe Wro vastgesteld. Doel van

deze Beleidslijn is om, ook na inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008,

slagvaardig het Streekplan Utrecht 2005-2015 als beleidskader te kunnen blijven toepassen. De

Beleidslijn maakt daarbij duidelijk wat de partners in de buitenwereld onder de nieuwe Wro van de

provincie mogen verwachten: het provinciaal belang wordt gemarkeerd en de inzet van de nieuwe

Wroinstrumenten wordt vastgelegd.

Planspecifiek

De beleidslijn nieuwe Wro is een beleidsneutrale omzetting van het Streekplan Utrecht 2005-2015. De

beleidslijn bevat geen nieuw beleid. De beleidsdoelen zoals deze zijn vastgelegd in het Streekplan worden

niet gewijzigd. Het streekplan, zoals beschreven in de volgende paragraaf, blijft dus van toepassing.

3.2.2 Streekplan 2005-2015

Provinciale Staten van de provincie Utrechten hebben het Streekplan 2005-2015 op 13 december 2004

vastgesteld. Met het invoeren van de (nieuwe) Wro, op 1 juli 2008, is het streekplan omgezet naar een

provinciale structuurvisie.

Het streekplan geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid weer voor de periode van 2005

tot 2015. In het streekplan wordt vastgelegd waar wat te bouwen met betrekking tot verschillende

aspecten, zoals natuur, recreatie en wegen. In het streekplan worden de verschillende ruimtelijke functies

gewogen en worden er keuzes ten aanzien van de ruimtelijke ordening gemaakt. Het streekplan dient als

toetsingskader van gemeentelijke bouw- en bestemmingsplannen.

Het primaire doel van het streekplan is het creëren van een veilige, gezonde en duurzame leefomgeving.

In het streekplan wordt dit uitgewerkt aan de hand van de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om de

ruimtelijke kwaliteit vast te kunnen stellen worden enkele criteria gehanteerd die zijn vastgesteld door het

Rijk:

ruimtelijke diversiteit;

economische en maatschappelijke functionaliteit;

culturele diversiteit;

sociale rechtvaardigheid;

duurzaamheid;

aantrekkelijkheid;

menselijke maat.

Middels het beleid van het streekplan wordt getracht bovenstaande criteria te behouden en te versterken

in de provincie Utrecht. De kernkwaliteiten van de provincie Utrecht worden gevormd door de grote

variatie in woon- en werkmilieus, de diversiteit en de kwaliteit van de verschillende landschapstypen en

de centrale ligging. Het behouden en versterken van deze kernkwaliteiten wordt in het streekplan gedaan

aan de hand van een aantal hoofdbeleidslijnen:

Zorgvuldig ruimtegebruik ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen in zowel het stedelijk als in het

landelijk gebied. Water vormt een ordenend principe en vormt bij nieuwe ruimtelijk afwegingen een

vertrekpunt.

De beschikbaarheid van bestaande infrastructuur en de capaciteit van deze infrastructuur zijn mede

bepalend bij het kiezen van nieuwe verstedelijkingslocaties. Op het gebied van verstedelijking wordt

gestreefd naar een gedifferentieerd aanbod van wonen, werken en voorzieningen. Nieuwe

14

woningbouw wordt vooral toegelaten in het stadsgewest Utrecht en het gewest Eemland. Veenendaal

en Woerden vormen twee regionale opvangkernen. Daarbuiten is het beleid terughoudend.

Ten aanzien van het landelijk gebied wordt een beleid gevoerd dat is gericht op het versterken van

zowel de identiteit, de landschappelijke diversiteit als de vitaliteit en op de kwaliteit van de natuur en

de ecologische samenhang.

Planspecifiek

Op de volgende afbeelding is de plankaart van het Streekplan Utrecht weergegeven.

Uitsnede streekplankaart

De huidige locatie van het timmer- en onderhoudsbedrijf is gelegen buiten de rode contour in het landelijk

gebied 2. Het landelijk gebied 2 is een agrarisch gebied met zowel grondgebonden als niet-

grondgebonden landbouw. Veel gebieden met grondgebonden landbouw hebben landschappelijke,

ecologische en cultuurhistorische waarden en worden gekenmerkt door recreatief medegebruik. Het

timmer- en onderhoudsbedrijf zal verhuizen naar een nieuwe locatie, eveneens buiten de rode contour in

het landelijk gebied 2.

Uit een beoordeling van het verzoek door de provincie (16 februari 2012) blijkt dat het provinciaal beleid

in beginsel geen mogelijkheden biedt om zondermeer in te stemmen met de beoogde ontwikkeling.

Echter, aangezien de monumentale dwarsboerderij 'Looyendaal' op het perceel Beusichemseweg 30 op

dit moment in een vervallen staat verkeert, en het verzoek resulteert in het volledig herstellen van dit

monument kan toch sprake zijn van een kwaliteitsverbetering van het landelijk gebied.

Ten eerste is er per saldo sprake van ontstening van het buitengebied (-145 m2). Ten tweede wordt een

vervallen monument opgeknapt en wordt de aanwezige ensemblewaarde versterkt. Dit blijkt mede uit het

inrichtingsplan voor het perceel.

Ruimtelijke gezien is de provincie van mening dat er zeker geen sprake is van een verslechtering van het

landelijk gebied. Ook vanuit landschap gezien zijn er geen bezwaren aangezien het nieuwe perceel ca.

300 meter van de Beusichemseweg is gelegen. Daarnaast gaat het herstellen van de monumentale

boerderij gepaard met forse investeringen en rechtvaardigt dit, in dit specifieke geval, de beoogde

bedrijfsverplaatsing naar dit perceel.

15

3.2.3 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (ontwerp)

De provincie Utrecht werkt momenteel aan een nieuwe ruimtelijke structuurvisie, de Provinciale

Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). Het voorontwerp van de PRS is vastgesteld op 5 juli 2011. De ontwerp-

PRS heeft van 3 april tot en met 14 mei 2012 ter inzage gelegen. Naar verwachting stellen Provinciale

Staten de PRS in januari 2013 vast. Tegelijk met de PRS zal ook een (nieuwe) Verordening (PRV) worden

vastgesteld.

In de PRS beschrijft de provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2018. De provincie

Utrecht geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze

doelstellingen hoort en hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. Deels wordt uitvoering gegeven aan het

beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening welke tegelijk met de PRS is opgesteld.

In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd:

Duurzame leefomgeving

o ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige

provincie;

o behoud van de strategische grondwatervoorraden;

o ruimte voor duurzame energiebronnen;

o anticiperen op de langetermijngevolgen van klimaatverandering;

o behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap;

o behouden en ontwikkelen van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur en de

aardkundige waarden.

Vitale dorpen en steden

o realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op

binnenstedelijke ontwikkeling;

o een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse

vestigingsmogelijkheden;

o optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte;

o een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdsverkeer.

Landelijk gebied met kwaliteit

o uitnodigende stadlandzones die stad en land verbinden en met een adequaat

recreatieaanbod;

o behouden en ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden;

o een economisch vitale en duurzame landbouwsector;

o behouden en ontwikkelen van de mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding (recreatie en

toerisme);

o behouden van gebieden waar rust en stilte kan worden ervaren.

Planspecifiek

Zowel de huidige als de toekomstige locatie van het timmer- en onderhoudsbedrijf zijn gelegen buiten

het stedelijk gebied. Het is in principe niet mogelijk om stedelijke functies aan dit buitengebied toe te

voegen. In hoofdstuk 3.2.2 is echter reeds beargumenteerd waarom het in dit geval wel wenselijk is.

16

3.2.4 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Op 21 september 2009 hebben Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke

Verordening vastgesteld. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten

doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De inhoud van de verordening is gebaseerd op het Wro-proof

gemaakt Streekplan van de provincie Utrecht.

Planspecifiek

Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. Met betrekking tot functieverandering in het landelijk

gebied wordt in artikel 4.10 lid 2 van de verordening het volgende gesteld: 'Een bestemmingsplan voor

het gebied dat is aangeduid als 'Functieverandering' kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan

dat bij algehele bedrijfsbeëindiging of bedrijfsverplaatsing de bedrijfswoning en overige bedrijfsgebouwen

worden aangewend voor andere functies, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. de oppervlakte van de overige bedrijfsgebouwen wordt gereduceerd met ten minste 50%;

b. de bestaande cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden worden behouden, dan wel

versterkt;

c. de functiewijziging leidt niet tot een onevenredige toename van het gemotoriseerde verkeer;

d. omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Uit een beoordeling van de verschillende voorwaarden blijkt dat het plan voldoet aan de voorwaarden b, c

en d. In hoofdstuk 2.2 (voorwaarde b), hoofdstuk 4.10 (voorwaarde c) en hoofdstuk 4.2 (voorwaarde d) is

uitgewerkt hoe aan de voorwaarden wordt voldaan.

Aan het gestelde in voorwaarde a wordt niet direct voldaan. In artikel 4.10 lid 3 is echter geregeld dat in

afwijking van lid 2 een ruimtelijk plan regels kan bevatten die afwijken van het genoemde percentage als

de nieuwe functie voorziet in de hervesting van één of enkele bedrijven, nabij een kern, die op hun

oorspronkelijke locatie een ruimtelijk obstakel vormden of de kwaliteit van de leefomgeving ernstig

aantasten, maar op de nieuwe locatie goed inpasbaar zijn. Gebruikmakend van de afwijkingsbevoegdheid

kan wel aan de voorwaarde worden voldaan. De huidige ligging van het timmer- en onderhoudsbedrijf,

nabij de woonbebouwing aan het Groenedijkje, vormt namelijk een belemmering voor de leefbaarheid op

deze locatie. Er is sprake van een aanzienlijke verbetering wanneer het bedrijf zich verplaatst naar de

Beusichemseweg. In het bebouwingslint is dan geen sprake meer van milieubelastende bedrijvigheid

waardoor de leefbaarheid verbeterd. Op de nieuwe locatie bezorgt het bedrijf geen overlast op de

bestaande omliggende functies.

17

3.2.5 Structuurvisie Nationale Lanschappen (ontwerp)

De ontwerp Structuurvisie Nationale Landschappen (SNL) is vastgesteld op 15 december 2009. De SNL

is een partiële herziening van het Streekplan 2005-2015. De structuurvisie bevat, ten opzichte van de

provinciale belangen in het streekplan, uitgewerkte provinciale belangen voor de nationale landschappen

in de provincie Utrecht. Het beleid hiervoor is strategisch van aard en gaat over de kwaliteit en de

inrichting van de leefomgeving in deze gebieden.

De provincie heeft in het Streekplan opgenomen dat het de landschappelijke kernkwaliteiten verder wil

ontwikkelen en versterken en richtinggevend laten zijn bij de verdere ontwikkeling van de provincie. De

doelen voor het landschap zijn:

het behouden en versterken van de identiteit van de verschillende landschapstypen;

het vernieuwen van het landschap, met herkenning van het verleden.

Middels de Structuurvisie Nationale Landschappen zet de provincie zich in voor het behouden, versterken

en ontwikkelen van de voor het betreffende nationaal landschap bepalende kernkwaliteiten.

Planspecifiek

Het plangebied is gelegen in het Nationaal Landschap Rivierengebied. Voor het Rivierengebied zijn in de

Nota Ruimte drie kernkwaliteiten aangemerkt. Hiermee worden weliswaar belangrijke landschappelijke

kwaliteiten van dit nationaal landschap beschreven, maar wordt voorbij gegaan aan de bijzondere

historische ligging van het gebied. Daarom onderscheidt de provincie extra kernkwaliteiten.

De kernkwaliteiten zijn:

schaalcontrast van zeer open naar besloten;

samenhangend stelsel van rivier - uiterwaard - oeverwal - kom;

samenhangend stelsel van hoge stuwwal - flank - kwelzone - oeverwal - rivier;

de Kromme Rijn als vesting en vestiging.

Ontwikkelingen binnen het Nationaal Landschap dienen de kernkwaliteiten te behouden en te versterken.

Mogelijkheden die in het bestemmingsplan worden geschapen dienen hieraan getoetst te worden. Het

bestemmingsplan zal de bestaande landschappelijke waarden zo goed mogelijk moeten beschermen

waardoor de aanwezige kernkwaliteiten behouden blijven. Derhalve is gezorgd voor een goede

landschappelijke inpassing (zie hoofdstuk 2.2).

3.2.6 Waterplan 2010-2015

Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is op 23 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van

de provincie Utrecht. Het Waterplan 2010-2015 legt de hoofdlijnen vast van het waterbeleid van de

provincie Utrecht voor de betreffende periode. Het plan bevat beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en

gebruik en beleving van het water. Met dit plan voldoet de provincie aan de verplichting van de Waterwet

om voor een periode van zes jaar een regionaal waterplan op te stellen. Het vervangt het

Waterhuishoudingsplan 2005-2010, dat hiermee vervalt.

Het waterplan heeft als doel om tot een robuust watersysteem te komen. Dit doel zal middels een

gebiedsgerichte aanpak tot stand moeten komen. In het waterplan wordt per beleidsaspect

(waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van het water) beschreven welke acties er worden

ondernomen om de doelstelling daadwerkelijk te bereiken.

De provincie geeft met het Waterplan richting aan de rol van water in leefomgeving. De hoge

belevingswaarde van de landschappen draagt in belangrijke mate bij aan de kwaliteit van Utrecht als

woon- en werkmilieu. Derhalve werkt de provincie met het concept ‘Watergedragen landschappen’.

18

Planspecifiek

Om de beleidsdoelen te realiseren zullen gemeenten moeten zorgen voor ruimtelijke bescherming van

water in bestemmingsplannen. In de waterparagraaf van voorliggend bestemmingsplan wordt hier nader

op ingegaan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Ruimtelijke Visie Houten 2015: Leven-de Ruimte

Op 26 april 2005 is de 'Ruimtelijke Visie Houten 2015: Leven-de Ruimte' vastgesteld door de raad van de

gemeente Houten. In de visie zet de gemeente de vraag 'Hoe houden we onze stad en ons platteland

leefbaar, nu en in de toekomst?' centraal. Daarmee beschrijft de gemeente haar ambities en de gewenste

ruimtelijke dynamiek. In hoofdlijnen komt de visie neer op een stedelijke opgave van circa 1000

woningen binnen bestaand bebouwd gebied inclusief de kleine kernen en een investering in een vitaal

platteland.

Leefbare kleine kernen

De gemeente Houten zet in op behoud van de leefbaarheid in de kleine kernen ('t Goy, Schalkwijk en Tull

en 't Waal). Om kleine kernen vitaal te laten zijn en blijven is er om te beginnen een

basisdorpsgemeenschap nodig: een minimaal aantal inwoners met voldoende variëteit in samenstelling

en een evenwichtige leeftijdsopbouw. Individuele initiatieven voor inbreiding van woningen kunnen het

dorpsleven versterken. Het 'beoordelingskader bouwen in kleine kernen' (zie hoofdstuk 3.3.2) is een

toetsingsdocument op grond waarvan de gemeente bouwverzoeken in de kleine kernen kan beoordelen.

Naast inbreiding kan het ook om transformatie of omvorming gaan.

Vitaal platteland

De ruimtelijke visie signaleert diverse ontwikkelingen voor het landelijk gebied. Een toenemende

stedelijke druk in combinatie met sociaal-economische ontwikkelingen, zoals teruggang van de landbouw

als economische sector, hebben invloed op het buitengebied. Gelet op de gunstige

productieomstandigheden in het buitengebied zal de landbouw echter een belangrijke grondgebruiker

blijven. De verwachting is wel dat er, doordat landbouwbedrijven stoppen, een grote hoeveelheid

agrarische bebouwing vrij zal komen. Voor deze bebouwing is het vinden van een passende nieuwe

bestemming belangrijk. Zo komt er ruimte voor andere activiteiten en zal de bebouwing behouden blijven

dan wel worden opgeknapt. Dit is vooral van belang bij waardevolle gebouwen (monumenten). Zo wordt

verpaupering voorkomen en blijft de leefbaarheid gewaarborgd. Wonen is een optie evenals kleinschalige

bedrijvigheid.

Planspecifiek

De plannen voor de huidige locatie van het timmer- en onderhoudsbedrijf zullen bijdragen aan een

verbetering van de leefbaarheid van de kern 't Goy. Doordat het bedrijf wordt verplaatst naar een locatie

buiten de kern, zullen de belemmering, die door het bedrijf ontstaan, verdwijnen. In hoofdstuk 3.3.2 zal

het plan voor de huidige locatie daarnaast nog getoetst worden het het 'beoordelingskader bouwen in

kleine kernen'.

Met betrekking tot de plannen voor de nieuwe locatie van het bedrijf kan gesteld worden dat het bijdraagt

aan het voorkomen van verpaupering van het landelijk gebied. In plaats van dat de bebouwing leeg staat

en verpaupert zullen de monumentale boerderij en de overige bebouwing hersteld worden. Hierdoor zal

de leefbaarheid van het gebied verbeteren.

19

3.3.2 Beoordelingskader Bouwen in Kleine Kernen

Leefbaarheid in de kleine kernen is een belangrijk onderwerp in de ruimtelijke visie Houten 2015. In deze

visie wordt gesteld dat de gewenste leefbaarheid in de kleine kernen een passend

woningbouwprogramma als vereiste heeft. Het 'Beoordelingskader Bouwen in Kleine Kernen' (2004) is

een toetsingskader op grond waarvan de gemeente Houten verzoeken voor het oprichten van woningen in

kleine kernen kan beoordelen.

Algemeen uitgangspunt is dat het karakter van de kleine kern behouden blijft. Bebouwing moet daarmee

passen in de structuur en architectuur van het dorp. 't Goy karakteriseert zich door twee kernen. Deze

kernen mogen niet aan elkaar groeien. Behoud van de openheid van het kasteelterrein (westelijke

kern) en van de 'brink' en de sportvelden (oostelijke kern) zijn voorwaarde. Belangrijke randvoorwaarde bij

een plan is dat de ruimtelijke kwaliteit op een transformatie- of inbreidingsplek verbetert of gehandhaafd

blijft.

Transformatie naar wonen of andere bedrijvigheid is alleen mogelijk mits dit past binnen provinciale

beleidskaders. Nieuwe bedrijvigheid moet van een lichtere categorie zijn, minder milieubelasting en

minder mobiliteit genereren dan de huidige situatie.

Betekenis voor het bestemmingsplan

De huidige locatie van het timmer- en onderhoudsbedrijf is gelegen in de kern 't Goy. De geplande

transformatie van bedrijvigheid naar wonen zal, door het volledig verdwijnen van de bedrijvigheid, leiden

tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast is in hoofdstuk 3.2 reeds aangegeven dat het

plan passend is binnen de provinciale beleidskaders.

3.3.3 Landschapsbeleidsplan

De gemeente Houten heeft in september 2002 het Landschapsbeleidsplan herzien. In dit plan wordt per

deelgebied een visie geformuleerd die specifiek ingaat op punten die voor dat gebied van toepassing zijn,

aan de hand van de invalshoeken esthetisch, economisch en ecologisch.

Het beleidsplan verdeelt het totale grondgebied van de gemeente Houten in een aantal deelgebieden.

Voor alle deelgebieden geldt de visie dat natuurvriendelijke oevers, agrarisch natuurbeheer, vrijwillig

landschapsbeheer, de aanleg en onderhoud van streekeigen erfbeplanting gestimuleerd en versterkt

moet worden.

Planspecifiek

Het plangebied is gelegen in deelgebied 't Goy. In dit deelgebied gaat het met name om het handhaven en

versterken van de ruimtelijke kleinschalige karakteristieken van de oeverwal, met name boomgaarden,

(lint)bebouwing en landgoed Wickenburg. Ook speelt het stimuleren van de aanleg van kleine

landschapselementen een belangrijke rol. Verder is de visie met name gericht op berm- en

akkerrandenbeheer, het stimuleren van de combinatie landbouw en recreatie, zoals het openstellen van

boomgaarden, aanbieden van streekeigen producten en kamperen bij de boer.

De voorgenomen ontwikkelingen doe geen afbreuk aan de karakteristieken van het gebied. Er zal

daarentegen sprake zijn van een versterking van de (lint)bebouwing doordat de bedrijfsactiviteiten in het

lint worden beëindigd.

20

3.3.4 Notitie Beroep en Bedrijf aan huis

De Notitie Beroep en Bedrijf aan Huis (vastgesteld op 1 mei 2012) fungeert als toetsingskader voor

vergunningaanvragen die betrekking hebben op beroep of bedrijf aan huis. Dit toetsingskader wordt

verwerkt in alle nieuw op te stellen bestemmingsplannen.

Onder een beroep of bedrijf aan huis wordt het volgende verstaan: 'een beroep of bedrijf, waarop de Wet

Milieubeheer niet van toepassing is, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in

overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die

met de woonfunctie verenigbaar is'. Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan het voeren van een:

horecabedrijf, met uitzondering van een bed en breakfast

prostitutiebedrijf, en

detailhandelsvestiging, met uitzondering van een webwinkel, waarbij de levering elders plaatsvindt

waarbij niet afgehaald en ter plaatse betaald wordt en ondergeschikte beroepsgerelateerde

detailhandel (verkoop gelijktijdig bij bijvoorbeeld behandeling).

Uitzonderingen op de definitie worden gevormd door tandartspraktijken, muzieklespraktijken en

cateringsbedrijven. Deze bedrijven vallen wel onder de Wet Milieubeheer (meldingsplicht) maar worden

niet uitgesloten als beroep of bedrijf aan huis. Daarnaast wordt uitzondering gemaakt ten behoeve van

gastouder- en kinderopvang. Opvang van kinderen aan huis, ook als dit niet het eigen woonhuis is,

is toegestaan.

Nadere voorwaarden

De gemeente Houten heeft middels de notitie nadere voorwaarden gesteld:

de beoefenaar van het beroep of bedrijf aan huis moet op dat adres in de gemeentelijke basis

administratie (GBA) zijn ingeschreven;

er mag maximaal gebruik worden gemaakt van 1/3 van het vloeroppervlak van de woning (incl.

maximaal te realiseren aangebouwde bouwwerken) tot een maximum van 100 m2;

uitoefening vanuit een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is, behalve bij kinderopvang, niet mogelijk;

in verband met mogelijke overlast kan enkel per afwijking medewerking worden gegeven aan situaties

waarbij meer dan drie personen in de woning werkzaam zijn;

uitoefening mag geen waarneembaar nadelige invloed hebben op de verkeerssituatie

(verkeersbewegingen en parkeerdruk) ter plaatse;

reclame- en naamborden moet voldoen de bepalingen in het bestemmingsplan voor wat betreft

bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Planspecifiek

Het bestemmingsplan zal regels bevatten voor beroep en bedrijf aan huis, waarbij wordt aangesloten op

bovenstaande notitie.

21

3.3.5 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van zowel het Groenedijkje 5 als de Beusichemseweg 30 geldt de artikel 30 herziening van

het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Deze herziening is op 19 februari 2008 vastgesteld door de

gemeenteraad van Houten en op 21 oktober 2008 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de

provincie Utrecht.

Groenedijkje 5

Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan ter

plaatse van het Groenedijkje 5 weergegeven.

Verbeelding geldend bestemmingsplan

Volgens de verbeelding geldt voor de gronden van het plangebied de bestemming 'dorpsgebied'.

Daarnaast heeft het plangebied de aanduiding 'bedrijven'. Gronden met deze bestemming en deze

aanduiding zijn in hoofdzaak bestemd voor wonen en niet-agrarische bedrijven, uitsluitend voorzover de

gronden op de plankaart zijn aangegeven met 'bedrijven'.

Gekeken naar de plannen voor de locatie is wonen slechts mogelijk indien gekoppeld aan een bedrijf.

Doordat de bedrijfsbestemming op deze locatie geheel verdwijnt zal de woning omgezet moeten worden

in een volwaardige burgerwoning. Derhalve wordt voorliggend bestemmingsplan voor de locatie opgesteld.

22

Beusichemseweg 30

Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan ter

plaatse van de Beusichemseweg 30 weergegeven.

Verbeelding geldend bestemmingsplan ter plaatse van Beusichemseweg 30

Volgens de verbeelding geldt voor de gronden van het plangebied de bestemming 'landelijk gebied 1'.

Daarnaast zijn de aanduidingen 'agrarische nevenactiviteit' (een agrarische activiteit die binnen de

bestemming 'wonen' mag worden uitgeoefend, mits de activiteit ondergeschikt blijft aan deze

bestemming) en 'wonen' voor de locatie opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn in hoofdzaak

bestemd voor uitoefening van het agrarisch bedrijf en behoud en herstel van natuur- en

landschapswaarden.

Gekeken naar de plannen voor de locatie is een timmer- en onderhoudsbedrijf op de locatie niet mogelijk.

Derhalve wordt voorliggend bestemmingsplan voor de locatie opgesteld.

23

4 Omgevings- en milieuaspecten

4.1 Inleiding

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro)

aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar

verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.).

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun

omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de

bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn

voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld

woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een

zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe

bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de

gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven

komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit

van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en

stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor

elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986

de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de

minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden

afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt.

Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende

en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij

gevoelige bestemmingen;

het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven)

zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek Groenedijkje 5

Het plan voor deze locatie betreft het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. Omdat

wonen in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien wordt als een milieugevoelige bestemming

moet bepaald worden of de herbestemming geen hinder oplevert voor de bedrijfsvoering van mogelijk

omliggende bedrijven. Gekeken naar de verbeelding van het geldende bestemmingsplan blijkt dat er geen

bedrijven in de directe omgeving van de locatie aanwezig zijn. De omgeving laat de herbestemming toe.

Tevens wordt een woonfunctie niet gezien als een milieubelastende activiteit. De herbestemming past,

vanuit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering, in de omgeving.

24

Planspecifiek Beusichemseweg 30

Het plan voor deze locatie betreft de realisatie van drie bedrijfswoningen en bedrijfsbebouwing ten

behoeve van een timmer- en onderhoudsbedrijf. Een dergelijk bedrijf wordt in het kader van bedrijven en

milieuzonering aangemerkt als een bedrijf met milieucategorie 3.2 (Timmerwerkfabriek, vervaardiging

overige artikelen van hout). Dit betekent dat de aan te houden richtafstand tot gevoelige functies

maximaal 100 meter is. Binnen deze afstand van 100 meter rondom de bedrijfsbebouwing zijn geen

gevoelige functies aanwezig of voorzien. De ontwikkelingen zijn derhalve passend in de omgeving.

Daarnaast worden de te realiseren bedrijfswoningen gezien als milieugevoelige functies. In dit kader zijn

de boomgaarden die op de aangrenzende percelen zijn gesitueerd van belang. Romdom deze

boomgaarden is namelijk een spuitzone aanwezig. Als richtafstand tot gevoelige functies moet hier 30

meter worden aangehouden. Op de volgende afbeelding is deze 30 meter-zone ten opzichte van de

woningen aangegeven.

30 meter-zone

Hierop is te zien dat slechts een zeer beperkt deel van de boomgaard binnen deze zone valt. Tussen dit

deel van de boomgaard en de woningen is een afschermende groenzone aanwezig. Door de aanwezigheid

van het afschermende groen wordt de geringe overlap met de spuitzone acceptabel geacht. De

boomgaarden vormen derhalve geen belemmering voor de realisatie van de woningen.

25

4.3 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het

grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet

Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het

plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten

worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de

bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek Groenedijkje 5

Op basis van artikel 8 van de Woningwet dient te worden voorkomen dat er wordt gebouwd op

verontreinigde grond, zodanig dat er schade en/of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de

gebruikers. Op de locatie Groenedijkje 5 zal uitsluitend de bestemming van de gronden van deze locatie

zal wijzigen van bedrijf naar wonen. Nader onderzoek naar de bodemkwaliteit wordt nog uitgevoerd. De

uitkomsten van dit onderzoek zullen aan het bestemmingsplan worden toegevoegd.

Planspecifiek Beusichemseweg 30

In het kader van de herontwikkeling van de locatie is ter plaatse van de Beusichemseweg 30 een

verkennend bodemonderzoek uitgevoerd[1]. Uit dit onderzoek volgt dat de bodem over het algemeen niet

tot licht verontreinigd is. Uitzondering hierop betreft een matig tot sterke verontreiniging in de

puinhoudende zandlaag waarvan niet bekend is in hoeverre de verontreiniging richting de voorziene

nieuwbouwlocatie reikt. Afhankelijk van de werkelijke situering van de nieuwbouw zal bepaald worden of

nader onderzoek noodzakelijk is.

4.4 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het

water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden

en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking

tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal

Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige

waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water,

Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet

krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes

(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt

vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk

geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water

afgevoerd.

schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt

gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt

het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’.

Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties

tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water,

grondgebruik en watergebruikers.

26

Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van

één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische

implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden

verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale

watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief

keurvergunning) op in één aparte watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal

Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot

een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen,

beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft

maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige

generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden staat de komende jaren voor een aantal vraagstukken

voor het regionale waterbeheer. Het gaat dan om het voorkomen van wateroverlast, het integraal afwegen

van alle functies en belangen bij het waterbeheer en het realiseren van schoon water. Deze opgaven

worden voor diverse gebieden uitgewerkt in een watergebiedsplan. Voor onderhavig plangebied is

het 'Watergebiedsplan Tussen Kromme Rijn en Amsterdam-Rijnkanaal' van toepassing. Met dit

watergebiedplan stelt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden zich drie doelen:

1. het vaststellen van de oppervlaktewaterpeilen;

2. het voorkomen van wateroverlast

3. het robuust en gezond maken van het watersysteem.

Daarbij wordt rekening gehouden met de belangen van de aan de gronden gekoppelde functies

(landbouw, natuur en bebouwd gebied) en met diverse beleidsdoelstellingen.

In het gebied worden daarbij twee knelpunten gesignaleerd.

1. De grondwaterstanden in vrijwel het hele gebied liggen diep onder maaiveld. Dit wordt veroorzaakt

door de drainerende werking van het Amsterdam Rijnkanaal. Een gevolg van dit knelpunt is dat de

landbouw snel met droogteschade te maken heeft.

2. Het tweede knelpunt is dat het watersysteem te krappe dimensies heeft. Dit heeft gevolgen voor de

waterbergingscapaciteit van het gebied. In verband met de landbouw is het wenselijk om voldoende te

kunnen beregenen. Door de huidige dimensies dient daarvoor het waterpeil hoog opgezet te worden.

Dit leidt tot overlast.

Het watergebiedsplan streeft naar een situatie waarin de bestaande slotenstructuur robuuster wordt

gemaakt middels het verbreden van watergang en het aanpassen van kunstwerken. Daarbij stelt het plan

een aantal nieuwe hoofdwatergangen voor. Het gaat hier om het nieuw graven van hoofdwatergangen en

de 'upgrading' van tertaire wateren naar hoofdwatergang. Deze watergangen zijn van essentieel belang

voor het watersysteem en de waterafvoer en krijgen daarom de status hoofdwatergang.

Watertoets

De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze

laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar

een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek

brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In het kader van het artikel 3.1.1 Bro overleg zal het

Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden om een reactie op het plan worden gevraagd.

27

Planspecifiek Groenedijkje 5

Met de verplaatsing van het Timmer- en onderhoudsbedrijf wordt alle aanwezige bedrijfsbebouwing

gesloopt. Daarnaast gaan met de herbestemming van de woning geen bouwwerkzaamheden gemoeid. Er

is daardoor sprake van een afname in verharding. Compenserende maatregelen zijn derhalve niet vereist.

Planspecifiek Beusichemseweg 30

Zoals in hoofdstuk 2.2 reeds aangegeven zal een deel van de bedrijfsbebouwing gesloopt worden. Het te

slopen oppervlak bedraagt circa 200 m2. In plaats van de te slopen bedrijfsbebouwing zal een nieuwe

bedrijfshal van ca. 420 m2 worden gebouwd. Per saldo zal de verharding op deze locatie toenemen met

circa 220 m2. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden schrijft in haar beleid voor dat bij een

toename van verharding in het landelijk gebied van meer dan 1000 m2, compensatie in de vorm van open

water vereist is. Omdat voor deze locatie slechts sprake is van een toename van 220 m2 zijn

compenserende maatregelen niet vereist.

Voor wat betreft de waterafvoer van de nieuwe bebouwing wordt het hemelwater afgekoppeld en het

vuilwater via het riool afgevoerd.

4.5 Archeologie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed

(Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees

archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze

bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn

mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt

een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te

gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan

vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen

worden en/of het initiatief aangepast kan worden.

De gemeenteraad van de gemeente Houten heeft op 4 december 2007 het gemeentelijk

archeologiebeleid vastgesteld. De kern van het archeologiebeleid is de Archeologische Maatregelenkaart.

Op deze kaart is te zien waar archeologisch waardevolle gebieden zijn of worden verwacht. Op de

volgende afbeelding is een uitsnede van de maatregelenkaart weergegeven.

Uitsnede Archeologische Maatregelenkaart

28

Groenedijkje 5

Deze locatie is gelegen in een gebied met categorie 2; een gebied of terrein van archeologische waarde.

Voor een dergelijk gebied geldt dat, indien het plangebied groter is dan 100 m2 er geen bodemingrepen

dieper dan 0,5 m onder maaiveld mogen worden uitgevoer zonder dat er archeologisch onderzoek is

gedaan.

Met de herbestemming van de woning zijn geen bodemingrepen voorzien. Archeologisch onderzoek is

derhalve niet noodzakelijk. Wel zal een dubbelbestemming Waarde - Archeologie worden opgenomen.

Beusichemseweg 30

Deze locatie is gelegen in een gebied met categorie 3; een gebied met hoge archeologische verwachting.

Voor een dergelijk gebied geldt dat, indien het plangebied groter is dan 500 m2 er geen bodemingrepen

dieper dan 0,5 m onder maaiveld mogen worden uitgevoerd zonder dat er archeologisch onderzoek is

gedaan. Omdat op de locatie echter verschillende bodemverstorende werkzaamheden zullen

worden gedaan is een archeologisch onderzoek uitgevoerd[2]. Tijdens het verkennende booronderzoek

zijn oever-, bedding- en restgeulafzettingen van de stroomgordel van Houten aangetroffen. De bodem op

de onderzoekslocatie is tot 30 à 185 cm -mv vergraven; de top van de oeverafzettingen is geheel

vergraven en in vier boringen zijn de oeverafzettingen tot in het beddingzand vergraven. In één boring is

het bodemprofiel intact; hier is sprake van een restgeul.

De gemeentelijk archeoloog heeft aangegeven dan er geen vervolgonderzoek noodzakelijk is. Dit omdat

de bedrijfshal 420 m2 beslaat en de gemeente een vrijstellingsgrens van 500 m2 hanteert. De gemeente

Houten heeft aanvullende aangegeven dat voor het uitgraven van de bouwput voor de bedrijfshal

archeologisch begeleiding door de Archeologische Werkgroep Leen de Keijzerwenselijk is. Voor

de aanpassingen aan de vloer van het bakhuis en de sloop van de gebouwen is dezelfde begeleiding

gewenst. Daarnaast dienen alle aanpassingen aan het monument te worden voorgelegd aan de

monumentencommissie.

4.6 Externe veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving

met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder

meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen

een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te

houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid

erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe

veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op

de volgende risico’s:

risicovolle (Bevi-)inrichtingen;

vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;

vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt

kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en

dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine

kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt

verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

29

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als

grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het

realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter,

voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan

worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde

periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met

een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een

bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Het Bevi stelt dat bij elk bestemmingsplan, waar een relevant

groepsrisico aanwezig is dit moet worden verantwoord, ook wanneer dit onder de oriëntatiewaarde ligt.

Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico hoe zwaarder de verantwoording is.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi)

van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten

de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden

blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als

groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële

regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten

gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene

regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen

moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door

buisleidingen zijn er verschillende ontwikkelingen gaande. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid

buisleidingen en wordt er gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie wordt de

opvolger van het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 en bevat een lange termijnvisie op het

buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid

buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke

veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis

van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op

basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object

mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden. Het Bevb vervangt

hiermee de circulaires Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en Zonering langs

transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat beschreven in de nota

Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). In de circulaire Rnvgs is dit beleid nader uitgewerkt.

In de nota en circulaire Rnvgs staan normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen via weg, water en

spoor. Deze normen hebben echter geen wettelijke status.

Het voornemen van het kabinet is een aantal categorieën van routes voor het vervoer van gevaarlijke

stoffen en bijbehorende plafonds aan te wijzen. Dit moet leiden tot een basisnet voor het vervoer van

gevaarlijke stoffen. Dit Basisnet geeft de relatie aan tussen de ruimtelijke ordening en de vervoersrisico’s.

Zo wordt beschreven welke ruimtelijke ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in een gebied tot 200

meter vanaf de infrastructuur. Om het Basisnet wettelijke grondslag te geven zal bestaande wetgeving

aangepast, en nieuwe wetgeving ontwikkeld moeten worden. Derhalve wordt een nieuwe Algemene

Maatregel van Bestuur (AMvB) opgesteld om de regels voor de ruimtelijke ordening van het Basisnet vast

te leggen: het Besluit transportroutes gevaarlijke stoffen (Btev). Vanuit het Btev moet een

basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) opgenomen worden en moet een

transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

30

De behandeling van het Btev is voorzien in het voorjaar van 2012. Waarschijnlijk wordt het Basisnet

medio 2012 of 1 januari 2013 van kracht. Vooruitlopend daarop zijn de Basisnetten Weg en Water al als

bijlage bij de circulaire Rnvgs opgenomen.

Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes

gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een

uitsnede van deze kaart.

Uitsnede risicokaart

Groenedijkje 5 en Beusichemseweg 30

De risicokaart toont aan dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle (Bevi)-inrichtingen,

transportroutes gevaarlijke stoffen door buisleidingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen over weg,

water en spoor aanwezig zijn die een risicocontour hebben die over het plangebied ligt. Daarnaast zullen

er in de toekomstige situatie in het plangebied zelf ook geen risicovolle activiteiten worden uitgevoerd die

de externe veiligheid van omliggende (beperkt) kwetsbare objecten in gevaar kunnen brengen.

31

4.7 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De

kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving.

In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

woningen;

geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan

categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);

andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen,

andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel

1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):

o verzorgingstehuizen;

o psychiatrische inrichtingen;

o medisch centra;

o poliklinieken;

o medische kleuterdagverblijven.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen.

De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai,

wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende

voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Groenedijkje 5

Het plan voor deze locatie voorziet in de herbestemming van een woning aan het Groenedijkje. Het

Groenedijkje is een weg waarvoor een snelheidsregime geldt van maximaal 30 km/h. De Wet geluidhinder

kent geen onderzoekszones voor 30 km/h wegen. Geluidsgevoelige objecten die gerealiseerd worden

langs een 30 km-weg of in een woonerf worden niet beoordeeld in het kader van de Wgh. Onderhavig plan

hoeft derhalve niet beoordeeld te worden. Een akoestisch onderzoek naar de gevelbelasting ten gevolge

van het wegverkeer is derhalve niet noodzakelijk.

Wel zal moeten worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening, oftewel dat de

gevelbelasting niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh. Gezien het feit dat het

Groenedijkje een doodlopende weg is zullen de verkeersintensiteiten dusdanig laag zijn dat de

voorkeursgrenswaarde niet zal worden overschreden.

Beusichemseweg 30

Het plan voor deze locatie voorziet in de realisatie van 3 geluidsgevoelige objecten (woningen) aan de

Beusichemseweg. De Beusichemseweg is een weg met een onderzoekszone van 250 meter aan beide

zijden van de weg. Voor het toevoegen van geluidsgevoelige objecten binnen deze zone zal een

akoestisch onderzoek utigevoerd moeten worden. De locatie van het plangebied is echter gelegen op zo'n

300 meter vanaf de Beusichemseweg en dus buiten de onderzoekszone. Voor de realisatie van de

woningen is een akoestisch onderzoek naar de gevelbelasting ten gevolge van het wegverkeer derhalve

niet noodzakelijk.

32

4.8 Luchtkwaliteit

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit

Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit

introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in

betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote

projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat

hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur

‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote'

projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en

stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit.

'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent

bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan

de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in

de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale

Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is,

werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te

realiseren.

Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige

bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging

van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft

consequenties voor de ruimtelijke ordening.

Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10)

en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft

op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan

weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg)

mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding

van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:

scholen;

kinderdagverblijven;

verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.

Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare

functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.

In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht

worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of

het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende

mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de

grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt,

kan het plan alsnog gerealiseerd worden.

33

Groenedijkje 5 en Beusichemseweg 30

De realisatie van 3 woningen en de herbestemming van 1 woning kan, gezien de zeer beperkte omvang,

aangemerkt worden als een project van 'niet in betekenende mate bijdragen'. Toetsing van het aspect

luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project

heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse. Aan de andere kant is in

onderhavig geval geen sprake van een gevoelige bestemming. Desalniettemin is met behulp van de Atlas

Leefomgeving (o.a. ministerie I&M en RIVM) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied.

Op de volgende afbeeldingen zijn de achtergrondconcentraties over 2010 van fijnstof (PM10) en

stikstofdioxide (NO2) weegegeven.

Achtergrondconcentratie fijnstof

Achtergrondconcentratie stikstofdioxide

Uit voorgaande afbeelding blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van de twee locaties voldoende is.

34

4.9 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij

wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming

kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet

van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij

ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de

aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet

zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);

beschermde Natuurmonumenten;

wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de

gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden

in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische

verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse

natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een

leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;

verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;

verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit

haalbaar is.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en

dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van

soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten

aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde

besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde

verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3).

Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier-

en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke

project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort

geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

35

Groenedijkje 5 en Beusichemseweg 30

Op de volgende afbeelding zijn de te beschermen gebieden in de omgeving van het plangebied

weergegeven.

Beschermde gebieden

Beide locaties zijn niet gelegen in of in de directe nabijheid van beschermde natuurgebieden of de

Ecologische Hoofdstructuur. Met betrekking tot de aanwezigheid van vaste rust- of verblijfplaatsen voor

beschermde soorten moet gekeken worden naar de te slopen bebouwing en de nieuw te bouwen

bedrijfshal. Voor wat betreft de te slopen bebouwing is niet de verwachting dat hierin beschermde soorten

aanwezig zijn. De bebouwing is momenteel namelijk nog in gebruik. Daarnaast is het, gezien het huidige

gebruik als erf/tuin, niet de verwachting dat op de locatie van de nieuw te bouwen bedrijfshal

beschermde soorten aanwezig zijn. Een ecologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Wel zijn twee

voorwaarden uit de Flora- en faunawet altijd van toepassing:

De start van werkzaamheden (kappen, rooien, slopen en grondbewerking) dient buiten het

broedseizoen van vogels (globaal half maart tot half juli) plaats te vinden om verstoring van

broedvogels en het broedsucces te voorkomen. Alleen op basis van gericht onderzoek (naar

broedende vogels), mag van deze voorwaarde worden afgeweken.

Op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de

werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun

leefomgeving. Verstoring moet worden beperkt en dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te

wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door:

a. het slopen en rooien starten buiten het voortplantingsseizoen (april - augustus) en het

winter(slaap)seizoen (november - februari);

b. het beperken van verlichting tijdens de avonduren ten behoeve van vleermuizen en andere

nachtdieren.

36

4.10 Verkeer en parkeren

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de

verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.

Groenedijkje 5

Zowel de klanten als het personeel van het Timmer- en onderhoudsbedrijf zijn veelal niet in 't Goy

gevestigd, maar voornamelijk in Houten en Utrecht. Door de verplaatsing van het bedrijf zullen het

Groenedijkje en de Wickenburghseweg ontlast worden van het verkeer van en naar het timmerbedrijf. Dit

komt de verkeersveiligheid van de Wickenburghseweg, waar sprake is van een bebouwingslint, ten goede.

Door de verkeersafname zal ook de geluidsoverlast ten gevolge van het bedrijfsverkeer afnemen.

Daarnaast zal de herbestemming van de woning geen gevolgen hebben voor de verkeer- en

parkeersituatie in de omgeving. Het betreft namelijk een bestaande situatie.

Beusichemseweg 30

De nieuwe kavel van het Timmer- en onderhoudsbedrijf ligt direct aan de hoofdontsluitingsroute

(Beusichemseweg) waardoor een snellere, kortere en veiligere afwikkeling van het verkeer plaatsvindt. Op

de Beusichemseweg is geen toename van het verkeer, omdat in de huidige situatie het bedrijfsverkeer

ook gebruik maakt van de Beusichemseweg. Het bedrijf wordt ook niet uitgebreid waardoor een toename

van het aantal verkeersbewegingen niet aannemelijk is. Daarnaast wordt het parkeren ten behoeve van

het bedrijf en de woningen op eigen terrein opgelost.

37

5 Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen

standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2008 (SVBP 2008).

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de

planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide

planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn

de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het

gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De

toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de

onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.

Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het

bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het

bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als

gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik

gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het

hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene

regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en

afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn

opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de

overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen

behandeld.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare

Bestemmingsplannen 2008 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden

die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de

'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de

'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende

bestemming op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);

Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);

Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);

Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);

Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);

Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

(bestemmingsplanafhankelijk).

38

5.4 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

Agrarisch

Deze bestemming is opgenomen voor de omliggende gronden aan de Beusichemseweg 30. Deze gronden

worden niet aangewend voor de niet agrarische bedrijvigheid. Conform het gemeentelijk handboek

hebben deze de bestemming Agrarisch gekregen. Deze regeling is toegespitst op de onbebouwde

agrarische gronden. Binnen deze gronden zijn, net zoals binnen de bestemming Bedrijf, enkele

monumentale leilinden aanwezig. Middels een aanvullende functie aanduiding is het behoud van deze

bomen geborgd. De juridische regeling is opgenomen in hoofdstuk 3 van de planregels.

Bedrijf

Voor de nieuwe locatie van het Timmer- en onderhoudsbedrijf aan de Beusichemseweg 30 is de

bestemming Bedrijf opgenomen. Binnen deze bestemming kan maximaal 1.245 m2 worden bebouwd,

hiervoor is op de verbeelding een bebouwingsaanduiding opgenomen. Een groot gedeelte van deze

bebouwing is reeds aanwezige monumentale bebouwing. Binnen de bestemming bedrijf kunnen

maximaal drie bedrijfswoningen gerealiseerd worden. De exacte situering van de woningen is middels een

aanvullende functieaanduiding gereguleerd.

Tuin - Voortuin

Deze bestemming is opgenomen voor de locatie Groenedijkje. Gronden gelegen 1 meter achter de

voorgevel van het hoofdgebouw krijgen binnen de systematiek van de gemeente Houten deze

bestemming. Omdat het hoofdgebouw direct gelegen is aan de openbare weg is er geen mogelijkheid

opgenomen een erker of serre te realiseren.

Wonen

In het kader van de bedrijfsbeëindiging op het perceel aan het Groenedijkje 5 wordt voor deze locatie de

bestemming Wonen opgenomen.

Waarde - Archeologie

Omdat de locatie aan het Groenedijkje 5 gelegen is een gebied van archeologische waarde wordt de

dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen.

39

6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro,

onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij

vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van

plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan

de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen

exploitatieplan vast te stellen indien:

het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden

anderszins verzekerd is;

het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°,

onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;

het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid,

onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van het plan

zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via

de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Het project wordt op

verzoek van en gefinancierd uit eigen middelen van de initiatiefnemer. Het programma op de nieuwe

locatie is zo opgesteld dat hiermee de kosten voor restauratie en de afschrijving van de bedrijfsopstallen

op de oude locatie grotendeels gedekt zijn. Voor de gemeente zijn er verder geen kosten aan de

ontwikkeling verbonden. Hiermee kan afgezien worden van het vaststellen van een exploitatieplan. Omdat

de gemeentelijke kosten zijn geborgd middels de legesverordening kan zeer waarschijnlijk af gezien

worden van een anterieure overeenkomst, behoudens een planschadeverhaalsovereenkomst. Richting de

ontwerpfase van dit bestemmingsplan wordt de noodzakelijkheid van een anterieure overeenkomst nader

bekeken.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro

sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel

wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij

de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in

het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd

worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na

vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na

bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij

de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop

van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het

bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige

voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening

wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad

van State.

40

6.2.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg en inspraak

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg en de

inspraak ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.

6.2.3 Verslag inspraak

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van de inspraak ex artikel

3.1.1 Bro opgenomen.

6.2.4 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het

ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.

41

Bijlagen

1 Verkennend bodemonderzoek herontwikkeling Beusichemseweg 30 in 't Goy, Van Dijk geo- en

milieutechniek b.v., opdrachtnummer: 151454, 06-06-2012

2 Een archeologisch bureau-onderzoek en verkennend inventariserend veldonderzoek door middel van

boringen aan de Beusichemseweg 30 't Goy, gemeente Houten (U), ARC bv, ARC-rapporten 2012-70, 12

november 2012